29. Gelijke kansen en behandeling van mannen en vrouwen op gebied van werkgelegenheid en beroep
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0176/2005) van Angelika Niebler, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep (COM(2004)0279 – C6-0037/2004 – 2004/0084(COD)).
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou de rapporteur, mevrouw Niebler, en de Commissie rechten van de vrouw en gender equality willen bedanken voor hun belangrijke verslag over ons voorstel voor een herziene richtlijn. Doel van dit voorstel is de communautaire wetgeving inzake gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en beroep te vereenvoudigen en te moderniseren. Met de herziene richtlijn worden de relevante bepalingen uit eerdere richtlijnen op dit vlak in één document ondergebracht, zodat de regels gemakkelijker toegepast kunnen worden en voor alle burgers beter te begrijpen zijn. Dit sluit aan bij onze pogingen te komen tot een meer open, transparantere Unie waarin zaken geregeld worden die voor het dagelijks leven van de burgers van belang zijn.
Het voorstel behelst evenwel meer dan enkel consolidering van de bestaande wetgeving; de regels worden ook vereenvoudigd en er worden voorzichtige stappen tot modernisering van de wetgeving gezet. Dit zal op een aantal punten aanzienlijke verbeteringen te zien geven, met als belangrijkste elementen consistentie in het gebruik van terminologie en, vooral, consistentie ten aanzien van definities, hetgeen een coherentere tekst waarborgt. Er is expliciet gebruik gemaakt van een aantal horizontale bepalingen betreffende ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, en ook is recente jurisprudentie van het Hof van Justitie in de tekst opgenomen met het oog op meer rechtszekerheid en duidelijkheid.
Het is zonder meer een feit dat met dit voorstel geen nieuwe beleidsvormen of innovatieve ideeën geïntroduceerd worden, maar ik zou wat dit betreft willen benadrukken dat we ons in een bijzondere situatie bevinden, in die zin dat we een richtlijn herzien op basis van een interinstitutioneel akkoord. Het grote voordeel van deze wetgevingsmethode is dat we aldus op communautair niveau technische verbeteringen in de EU-wetgeving kunnen aanbrengen met behoud van het relevante acquis zonder het debat opnieuw te openen en kwesties open te breken waarvan eerder al is gebleken dat ze politiek gevoelig liggen en ingewikkeld zijn. De Commissie heeft zich ingespannen om deze methode en de mogelijkheden die ze voor de herziening van wetgeving biedt ten volle te benutten teneinde het beleid ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen te verbeteren.
Joachim Wuermeling (PPE-DE),plaatsvervangend rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Špidla, geachte collega’s, met de stemming van morgen over het verslag betreffende de herschikte richtlijn komt er een eind aan een periode van zeer intensief overleg in de Commissie rechten van de vrouw en gender equality. U zult daarom kunnen begrijpen hoezeer het mevrouw Niebler spijt niet bij het debat van vandaag aanwezig te kunnen zijn. Reden daarvoor is een sterfgeval in de naaste familie. Ik hoop dat u er begrip voor heeft dat ze mij gevraagd heeft haar verklaring af te leggen.
Mevrouw Niebler bedankt u allen voor de goede en faire samenwerking waarmee de commissie dit belangrijke verslag heeft voorbereid. Wat de Europese Commissie op dit punt voorgesteld heeft, is een lastig stukje balanceerkunst tussen een consolidering van bestaand recht en een gedeeltelijke verbetering van bestaande voorschriften. Men wil de bestaande wettelijke regelingen begrijpelijker formuleren, moderniseren, vereenvoudigen. Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie wil men in de geconsolideerde tekst opnemen. Als voormalig lid van de Commissie juridische zaken kan ik deze doelstelling slechts onderschrijven. Er moet meer transparantie komen, meer overzichtelijkheid, meer duidelijkheid over hetgeen Europa op dit vlak verlangt en daarom ondersteunen wij deze benadering.
Zoals u weet dient dit voorstel zich echter aan in een tijd waarin de uitvoering van communautaire regelgeving in de lidstaten aanleiding geeft tot hoogoplopende meningsverschillen. Ik herinner u slechts aan het verhitte debat in Duitsland, waar de rood-groene bondsregering zelfs veel verder gaat dan de Europese regels en dat met een politieke nederlaag moet bekopen. Maar goed, daar gaat het hier niet over. Deze richtlijn betreft uitsluitend de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep – in feite het kernstuk van het Europese emancipatiebeleid en ook een terrein waarop de competentie van de Europese Unie onaangevochten is.
Hoe staat het er na een decennialang streven naar gelijkberechtiging voor? Ondanks de inspanningen om juist in het werkende leven gelijkheid te bewerkstelligen, gaapt er tussen de lonen van mannen en vrouwen nog steeds een gat van zegge en schrijve 16 procent. In leidinggevende posities zijn er twee keer zo veel mannen als vrouwen, in topposities zelfs drie keer zo veel. In de hoogste echelons van de vijftig grootste beursgenoteerde ondernemingen is een schamele 10 procent vrouw.
In de commissie zorgden drie thema’s voor pittige discussies. Ten eerste eiste een aantal collega’s dat het ouderschapsverlof in de richtlijn zou worden opgenomen, maar naar de mening van mevrouw Niebler is deze herschikking niet het juiste middel om zo’n vergaande verandering in het Europees recht door te voeren. Gezien de totaal verschillende regelingen in de lidstaten (het ouderschapsverlof kan verschillen van drie maanden tot drie jaar) zou een uitbreiding van de richtlijn enorme veranderingen teweegbrengen en dat vraagt om een diepgaande discussie en een inschatting van de gevolgen. Daarom vragen wij om steun voor het gevonden compromis, dat de sociale partners, die op dit terrein immers al actief zijn, vraagt om de bestaande regelingen op dit punt te herzien.
Voor het tweede verschil van mening zorgden de zogenaamde unisex-CAO’s. De commissie heeft zich op een bepaald moment met een zeer krappe meerderheid ervoor uitgesproken bij bedrijfspensioenen geen onderscheid meer tussen mannen en vrouwen te maken. Mevrouw Niebler waarschuwt er echter met de grootst mogelijke nadruk voor deze discussie in het plenum nogmaals te voeren. Immers, pas een paar maanden geleden ontstond na lang onderhandelen een heel redelijk compromis over de oudedagsvoorziening. Mevrouw Niebler hecht er sterk aan dit te vermelden, want als we het debat over de unisex-CAO’s nu zouden heropenen, dreigt de herschikking van de richtlijn op dit politiek uiterst gevoelige thema stuk te lopen. Daarmee zouden we het proces ter consolidering van bestaand recht te zwaar belasten.
Hetzelfde argument geldt voor de derde kwestie, namelijk onze wens meer druk op de lidstaten en sociale partners uit te oefenen om verbetering in de situatie te brengen. Laten we dus niet de hele richtlijn in gevaar brengen door hem met inhoudelijke eisen te overbelasten! Helderheid en begrijpelijkheid van het recht vormen een waarde op zich. Dat is het doel van de richtlijn en dat is waar ik uw steun voor vraag.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, het verslag over de herschikte ontwerprichtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen verschijnt vandaag onder zijn nieuwe vorm in de plenaire vergadering, na maanden hard werk door de rapporteur, mevrouw Niebler.
Tijdens dat proces hebben alle partijen hun zeg gedaan en werden zij gehoord door al wie heeft bijgedragen tot het onderhavige voorstel. De rapporteur verdient hartelijke gelukwensen, omdat ze de suggesties van de Commissie voor een eenvoudigere codificering van oudere wetgeving heeft gecombineerd met een ruimer toepassingsgebied van het horizontale beleid in fundamentele onderdelen van het Europese recht, zoals op het vlak van lonen en verzekeringen.
Als rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken stel ik vast dat gelijke kansen op de arbeidsmarkt in toenemende mate vaste voet aan de grond krijgen, van de toegang tot beroepsopleiding en werkgelegenheid tot loopbaanevolutie en vooral salariëring.
Dit voorstel versterkt het subsidiariteitsbeginsel, omdat de lidstaten herhaaldelijk worden opgeroepen tot het nemen van specifieke maatregelen voor gelijke behandeling. Ook het grondrecht op efficiënte rechtsbijstand wordt veiliggesteld, evenals afschrikkende sancties tegen intimidatie.
Het verschil in gezichtspunt tussen de herschikkingsprocedure en de medebeslissingsprocedure mag niet tot gevolg hebben dat de Commissie een vendetta in stand houdt tussen haarzelf en het Parlement. Het demografische probleem van de Europese Unie noopt tot het toepassen van gendergelijkheid inzake ouderschapsverlof, wat is geregeld via een richtlijn overeengekomen tussen de Commissie en uitsluitend de sociale partners. Bovendien dient de Commissie een herschikking van de richtlijn voor te stellen.
Ongelijkheid ontstaat vooral in perioden waarin vrouwen moeten zorgen voor minderjarige kinderen en mensen die speciale zorgen behoeven. Daarom is het in deze context niet ongepast te spreken van maatregelen voor het combineren van beroep en gezinsleven met de bescherming van het moederschap.
Wij vragen ook van de Raad dat hij de politieke wil toont…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Katalin Lévai (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (HU) Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van de Europese Unie en vormt een van haar prioriteiten. Bevordering van gendergelijkheid staat al vanaf het begin van het integratieproces op de agenda van beleidsmaatregelen van de Gemeenschap, al is het beleid inhoudelijk gezien aan verandering onderhevig. In de richtlijn die naar wij hopen morgen aangenomen zal worden, zijn de reeds bestaande richtlijnen op dit vlak gebundeld, waarmee invulling gegeven wordt aan het streven van de wetgever naar uniforme, vereenvoudigde regelgeving waarin alle bestaande rechtsvoorschriften op het onderhavige gebied samengevoegd zijn. Een wezenlijk aspect van de richtlijn is dat gendergelijkheid niet alleen in termen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, maar ook in termen van gelijkheid van de geslachten gedefinieerd wordt. Benadrukt moet worden dat het beginsel van gendergelijkheid niet alleen op het gebied van werk en beroep relevant is; het gaat hier om een kwestie die op alle terreinen van het leven een rol speelt.
Dit beginsel impliceert dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, met name op het punt van huwelijk en huwelijkse staat, uitgebannen moet worden, en dat geldt vooral voor de voorwaarden inzake de toegang tot socialezekerheidsstelsels, bij de berekening van de verplichte bijdragen en de rechten op prestaties. Discriminatie van vrouwen op de werkplek hangt voor een groot deel samen met de traditionele rol die vrouwen in het gezin vervullen, en daarom wordt in de richtlijn opgeroepen tot meer flexibele arbeidstijdregelingen, die zowel mannen als vrouwen in staat stellen gezin en beroep beter te combineren. Doel van de richtlijn is verder personen die schade geleden hebben beter in staat te stellen hun wettelijke rechten daadwerkelijk te doen gelden; daartoe is de bewijslast in gevallen van discriminatie omgekeerd en is een verbod vastgelegd op indirecte of verborgen discriminatie. Ook worden de lidstaten er in de richtlijn speciaal op gewezen dat aan de benadeling van vrouwen alleen een einde kan worden gemaakt als op regeringsniveau de nodige actie ondernomen wordt en als er democratische instellingen ingesteld worden die toezicht houden op de inspanningen van de overheid op dit gebied. Laten we dus specifieke instellingen in het leven roepen voor het waarborgen van de rechten van de vrouw binnen en buiten het overheidsapparaat.
Anna Záborská,namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn collega´s van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality bedanken voor hun vruchtbare en doeltreffende samenwerking. Vervolgens wil ik graag twee punten aankaarten: ten eerste de verplichting om de wetgevende soevereiniteit van de lidstaten volledig te eerbiedigen, en ten tweede de economische erkenning van de arbeid van vrouwen in al zijn facetten.
Wij zijn voorstander van een sociaal Europa dat de volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevordert, maar ook van het respect voor verschillende culturen binnen de lidstaten. Het actieprogramma van Peking is duidelijk en de Europese Unie zou dit ook moeten naleven. Ik citeer: “de tenuitvoerlegging van elk politiek programma is de soevereine verantwoordelijkheid van elke lidstaat, die alle mensenrechten en fundamentele vrijheden eerbiedigt, en dankzij de strikte inachtneming van de diverse religieuze en ethische waarden, het culturele erfgoed en de denkbeelden van personen en hun gemeenschappen moeten vrouwen hun grondrechten ten volle kunnen benutten teneinde te komen tot gelijkheid, ontwikkeling en vrede.”
Aangezien het gaat om een herschikking hebben we uitsluitend gegevens uit de voorgaande richtlijnen kunnen gebruiken. Niettemin zou een richtlijn betreffende de economische waarde van de arbeid van vrouwen in de niet-commerciële sector en in de informele sector, zelfs van onbetaalde arbeid van vrouwen in het kader van solidariteit tussen mensen, generaties en beroepsgroepen welkom zijn. Dit alles heeft een economische waarde. Ik nodig alle collega´s uit zich te verdiepen in het gedachtegoed van Nobelprijswinnaar Gary Becker, die in zijn oeuvre de economische waarde van de arbeid van vrouwen in al zijn facetten beoordeelt. Deze kwestie dient namelijk grondig te worden heroverwogen, bestudeerd en gekwantificeerd om volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen te verwezenlijken.
Bernadette Vergnaud,namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, geachte collega´s, allereerst wil ik onze rapporteur, mevrouw Angelika Niebler, complimenteren met de veelomvattende en evenwichtige tekst die ze heeft opgesteld. Deze compromistekst vormt samen met de amendementen een belangrijke en hoogwaardige bijdrage van het Parlement.
Hoofddoel is het actualiseren van de bepalingen uit de voorgaande richtlijnen betreffende loongelijkheid, gelijke behandeling als het gaat om de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen, ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, ondernemingsregelingen inzake sociale zekerheid, de strijd tegen seksuele intimidatie van vrouwen. Met deze vernieuwde uitgave kunnen we één samenhangende tekst presenteren, zonder tegenstrijdige definities, de wetgeving inzake gelijke behandeling inzichtelijker en duidelijker maken, en de tenuitvoerlegging vereenvoudigen door het acquis communautaire te versterken, door regressies te voorkomen en door alle recente Europese jurisprudentie op te nemen. Door tevens alle definities over de directe en indirecte discriminatie en intimidatie van vrouwen erin op te nemen, evenals het beginsel van gelijke beloning en bedrijfspensioenregelingen, kan deze tekst de helderheid en eenvoud bieden die onontbeerlijk zijn voor een goede tenuitvoerlegging in de lidstaten, en een hoge mate van juridische zekerheid bieden.
Niettemin is het jammer dat van de drie door de Commissie genoemde hoofddoelen – vereenvoudigen, moderniseren en verbeteren van de communautaire wetgeving – het verbeteringsaspect niet heeft geleid tot concrete voorstellen in de tekst. Deze doelstelling had gepaard moeten gaan met voluntaristisch beleid inzake de bescherming van vrouwen die een zelfstandig beroep uitoefenen, met name in de landbouw en de nijverheid, inzake ouderschapsverlof en inzake het combineren van beroeps- en gezinsleven; hetgeen helaas niet het geval is.
Ik vraag de commissie dan ook een krachtig signaal af te geven, in de eerste plaats door het herzien van richtlijn 86/613 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen die een zelfstandig beroep uitoefenen, en door richtlijn 96/34 inzake ouderschapsverlof aan te passen aan de huidige situatie via de invoering in de lidstaten van stimuleringsmaatregelen, zoals een redelijke vergoeding en de erkenning in de statistieken van het nut van onbetaalde arbeid.
Verbeterde wetgeving is van essentieel belang om het traditionele rollenpatroon binnen het gezin te doorbreken en meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen. Kortom: een beter evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven. Gelijke behandeling is een onontbeerlijke voorwaarde voor groei en voor het verwezenlijken van de sociaal-economische en milieudoelstellingen voor duurzame ontwikkeling die zijn vastgelegd in de strategie van Lissabon. Europa moet minimumrechten toekennen aan alle mannen en vrouwen en deze zo snel mogelijk afdwingen binnen de lidstaten. Deze doelstelling vergt van de zijde van Parlement, Raad en Commissie een sterke politieke wil en een intelligente samenwerking ter wille van onze medeburgers.
Anneli Jäätteenmäki,namens de ALDE-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het aanpakken van de kwestie van gelijke beloning is al decennialang een van onze grootste problemen inzake gelijke behandeling. De communautaire regelgeving heeft de ongelijkheid op dit vlak tot nu toe niet kunnen wegnemen. Aansporingen en aanbevelingen alleen zijn niet genoeg om in de toekomst gelijke beloning te bereiken. Het moet duidelijk worden gemaakt dat ongefundeerde loonverschillen niet worden geaccepteerd. Wij hebben strengere eisen, juridische strafmaatregelen en resultaten nodig.
De lidstaten moeten rapporteren hoe zij het beginsel van gelijke behandeling in de praktijk uitvoeren. Informatie over hoe het bij wet is geregeld, is onvoldoende. Wij moeten in de lidstaten adequate procedures invoeren. Wij zeiden zojuist dat Turkije wetgeving ten uitvoer moet leggen en dat het onvoldoende is dat alleen de juiste wetten worden aangenomen. In dit verband moeten de Europese Unie en de huidige EU-lidstaten in de spiegel kijken en de wetten en regels implementeren die wij gezamenlijk hebben aangenomen.
In plaats van het aansporen van de sociale partners, moeten de lidstaten waarborgen dat zij zelf het beginsel van gelijke behandeling uitvoeren en bevorderen en dus implementeren wat EU-verdragen en de communautaire regelgeving voorschrijven. Als de werkgever zich niet aan een regel houdt, moet hij daarvoor ook ter verantwoording worden geroepen.
Wij Parlementsleden willen de huidige regelgeving verbeteren, zodat zij de gelijke behandeling van vrouwen en mannen bevordert. Hopelijk bereiken we met de Commissie en de Raad overeenstemming over de doelen.
Hiltrud Breyer,namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Europese Unie was in het verleden altijd een lichtend voorbeeld waar het om de gelijkstelling van vrouwen ging. In het debat over Turkije hadden we het nogal eens over de Europese Unie als een gemeenschap van waarden en over de waarde van gelijkstelling. Ik hoop dat er met deze waarde niet gemarchandeerd wordt. Wij zien het als een absolute noodzaak dat de bedrijfspensioenen in dit verslag opgenomen worden, want we weten dat vrouwen op basis van hun sekse gediscrimineerd worden. Men weet in de bedrijven immers niet of zij dan wel hun mannelijke collega’s langer zullen leven. Overigens is het voortbestaan van verschillende bedrijfspensioenen niet alleen onverenigbaar met artikel 13 van het Verdrag, maar ook met het principe van gelijke behandeling op de werkvloer. Daarom verwacht en hoop ik dat er van de kant van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality brede steun komt voor ons voorstel in die richting.
Verder heb ik er moeite mee dat de heer Wuermeling en anderen hier en passant de aanval openen op de geldigheid van antidiscrimineringsrichtlijnen buiten de werksfeer. Ik verwacht dan ook van u, commissaris Špidla, dat u zich nogmaals onomwonden achter de antidiscrimineringsrichtlijnen stelt en zegt dat die zowel binnen als buiten het werk van toepassing zijn. In emancipatiebeleid kun je niet dan weer ja, dan weer nee zeggen. We moeten juist duidelijk maken dat emancipatie een van de waarden van de Europese Unie is. Aan het gelijke-behandelingsbeleid moeten we onverkort vasthouden.
Eva-Britt Svensson,namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het hele verslag gaat over het eigenlijke fundament van alle activiteiten op het gebied van gelijke kansen, namelijk het recht en de gelegenheid om in het eigen onderhoud te voorzien. Ik wil speciaal wijzen op drie onderdelen van dit verslag.
Het eerste punt is gelijke beloning voor gelijk werk. Dat is geen nieuw punt; het stond al in eerdere richtlijnen. Het is nu echter versterkt doordat nu ook een oproep aan de sociale partners is opgenomen om initiatieven te nemen en verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het beginsel van gelijke beloning. Ondanks het bestaan van een richtlijn inzake het beginsel van gelijke beloning zijn de salarisverschillen nog steeds groot, en er is dus nog steeds sprake van discriminatie.
Het tweede punt waarop ik wil wijzen is het ouderschapsverlof. Het ouderschap wordt niet langer beschouwd als een kwestie voor slechts één van de geslachten; de ouders moeten een kans krijgen om de verantwoordelijkheid voor hun kinderen te delen.
Het derde punt dat ik wil benadrukken is gelijke behandeling op het werk. Het moet niet alleen gaan om gelijke behandeling van vrouwen die al op de arbeidsmarkt gevestigd zijn, maar ook om discriminatie bij personeelswerving en op het punt van aanstellingsvoorwaarden.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. –(PL) Mijnheer de Voorzitter, deze ontwerpresolutie heeft tot doel de gendergelijkheid te bevorderen en de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Veel van de amendementen zullen ertoe bijdragen dat we de goede kant opgaan, maar als we echt iets willen verbeteren, zullen we, zo lijkt me, niet alleen wettelijke normen moeten vastleggen, maar bovenal anders moeten gaan denken over de rol van de vrouw in het sociale en economische leven. Het liberale gedachtegoed, gebaseerd op de idee van moreel relativisme, zal plaats moeten maken voor een benadering die gestoeld is op ethische en morele principes, een benadering waarin het menselijk individu, man of vrouw, centraal staat en niet slechts benaderd wordt vanuit het perspectief van het profijtbeginsel. Individuen in een zwakke positie, en met name vrouwen, zijn bijzonder kwetsbaar als het gaat om de risico’s van een utilitaire benadering, die met zich meebrengt dat organisaties en commerciële bedrijven weigeren zwangerschapsverlof toe te kennen, of tijdens dat verlof loon door te betalen, en dat vrouwen gedwongen worden tot het verrichten van minderwaardig werk of het verlenen van vernederende diensten.
Willen we een mentaliteitsverandering bewerkstelligen, dan zullen we moeten beginnen bij vorming, bij educatie – thuis, op school, op de werkplek, op alle terreinen van het menselijk bestaan. Vrouwen en mannen verschillen in psychologisch en fysiek opzicht zodanig van elkaar dat het naar onze mening verboden zou moeten zijn vrouwen bepaalde vormen van arbeid te laten verrichten, om ze tegen zichzelf te beschermen. Vrouwen die zich sterk maken voor gelijke behandeling komen nogal eens in lastige situaties terecht, waarin ze moeten concurreren en strijden met mannelijke collega’s en geen kans krijgen samen te werken en verantwoordelijkheden te delen overeenkomstig hun natuurlijke gaven.
Ik vind het zeer onterecht dat in de ontwerpresolutie niet verwezen wordt naar het aanzienlijk aantal vrouwen dat gepensioneerd is of geen pensioen ontvangt. Dat is in strijd met hetgeen in de tekst wordt beleden. Worden bovengenoemde bepalingen niet in de tekst opgenomen, dan is de onderhavige richtlijn het zoveelste document dat niet meer dan een dode letter zal blijken te zijn.
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn betreft de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en is daarom in de eerste plaats op hen gericht. Wij vrouwen geven weer eens het goede voorbeeld, dit keer op het gebied van de ontbureaucratisering die we de Europese burgers beloofd hebben. Ik hoop dat we het morgen eens kunnen worden en ik hoop dat het niet meer dan een plaagstoot van de heer Wuermeling was om de antidiscrimineringswetgeving erbij te halen. Zo te horen is de campagne voor de Duitse verkiezingen al begonnen, maar die heeft met deze richtlijn toch echt niets te maken.
Het Europees recht belooft bij artikel 119 van het Verdrag gelijke rechten voor vrouwen en deze moeten nu eindelijk geëffectueerd worden. Veel vrouwelijke afgevaardigden hebben de terreinen genoemd waarop dat nog niet gebeurd is en waar men sterker doordrongen moet raken van directe en indirecte discriminatie. Het kan goed zijn dat gevoelens van discriminatie ontstaan in de hoofden van de mensen, maar om die gevoelens weg te nemen moeten we de regelgeving veranderen en wetten maken die vervolgens worden omgezet in nationaal recht.
Politieke wil is nodig. De Commissie heeft deze politieke wil getoond. Het Europees Parlement doet er nog een schepje bovenop. Ik hoop dat we morgen aan het langste eind trekken en de Europese vrouwen het onmiskenbare signaal kunnen geven dat we nog altijd de drijvende kracht achter de vrouwenrechten in Europa zijn.
Věra Flasarová (GUE/NGL). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, problemen met het vinden van een evenwicht tussen werk en privé-leven zijn niet meer weg te denken in deze tijd. Een van de redenen waarom vrouwen in het werk een ongelijke behandeling ten deel valt, is dat werkgevers huiverig zijn voor situaties waarin beroeps- en gezinsverplichtingen moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Vrouwen maken bijna 44 procent uit van de actieve beroepsbevolking in Tsjechië, maar ons onderzoek heeft uitgewezen dat vijf keer meer mannen dan vrouwen een leidinggevende functie bekleden, en dat is dan nog het gunstigste scenario. Vrouwen die carrière willen maken, moeten aan uitzonderlijke prestatie-eisen voldoen, willen ze als gelijkwaardig aan hun mannelijke collega’s beschouwd worden; in feite moeten ze om succesvol te zijn veel meer moeite doen dan mannen die hetzelfde werk verrichten.
Het gemiddelde salaris van vrouwen in Tsjechië ligt op dit moment 19 procent onder dat van mannen. Verder is het een bewezen feit dat vrouwen tijdens sollicitatiegesprekken vaak lagere looneisen stellen dan mannen die solliciteren naar dezelfde baan, hetgeen een aanwijzing is dat het vrouwen aan zelfvertrouwen ontbreekt als het om arbeidsrelaties gaat.
Een en ander betekent dat het bij de bevordering van gelijke rechten voor mannen en vrouwen niet alleen maar moet gaan om het aannemen van richtlijnen en wetten. Ik vind richtlijnen prima, maar uitgangspunt ervan moet wel zijn te komen tot fundamentele veranderingen in de Europese cultuur als geheel. Ik zou zelfs nog verder willen gaan: aan de basis van iedere richtlijn moet het streven liggen een einde te maken aan al onze middeleeuwse opvattingen, en dus ook aan de onjuiste gedachte dat gendergelijkheid enkel een probleem voor vrouwen is, en dat discriminatie van mannen niet zou bestaan.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde commissaris, in de huidige situatie waarin de Europese Unie moeite heeft zich te laten gelden of een boodschap uit te dragen die de burgers ook begrijpen, is het des te belangrijker dat de EU-wetgeving en -jurisprudentie overzichtelijker en begrijpelijker worden. Daarom verwelkom ik het onderhavige voorstel.
Als het echter om modernisering en verbetering gaat, zoals in dit document te lezen staat, dan betreur ik het dat de methode van herschikking geen wezenlijke wijzigingen en aanvullingen toestaat, zoals gelijkheid bij bedrijfspensioenen.
Bij het werken aan de laatste richtlijn met betrekking tot artikel 13 is ons toegezegd dat dit thema op een later tijdstip zou worden behandeld, namelijk bij de herschikking van de richtlijn. Commissie en Raad zijn daar nu tegen en ik vraag mij af waarom van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt is. De tekst had op dit punt aangescherpt moeten worden en ik betreur dat dit niet gebeurd is.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou u willen bedanken voor een uiterst geanimeerd en intensief debat. Om te beginnen zou ik willen benadrukken dat we een kans hebben om deze cruciale richtlijn zonder verder uitstel aan te nemen. Die kans moeten we grijpen, in het belang van de burgers van Europa. Ik zou willen onderstrepen dat het hier gaat om een cruciale stap voorwaarts, een stap die we absoluut moeten zetten om de gelijkheid van mannen en vrouwen bij alle belanghebbenden te bevorderen, ongeacht het feit dat de instellingen verschillend denken over de filosofie achter deze herziening.
Als u me toestaat, zou ik nu het standpunt van de Commissie ten aanzien van de amendementen iets uitgebreider willen toelichten. De Commissie kan zonder reserves een flink aantal van die amendementen aanvaarden, en wij denken ook dat ze in overeenstemming zijn met het standpunt van de Raad zoals dat uiteengezet is in diens algemene oriëntatie van 7 december 2004. De betreffende amendementen dragen in aanzienlijke mate bij tot verbetering van de communautaire wetgeving op dit vlak, en ze maken haar ook beter toegankelijk. Daartoe wordt een heel scala aan instrumenten aangewend, waaronder technische maatregelen, verduidelijkingen van juridische aard en bepalingen die een nieuwe politieke impuls zullen betekenen voor de bevordering van gendergelijkheid, bijvoorbeeld op het punt van gelijke beloning.
Verder is er een pakket maatregelen dat de Commissie om louter technische redenen niet kan aanvaarden. Die redenen zal zij in haar gewijzigd voorstel uitvoerig toelichten. Daarnaast heeft de Commissie een aantal amendementen verworpen omdat deze verder gaan dan wat redelijkerwijs als het doel van dit herzieningsproces beschouwd kan worden. Dat doel is, enerzijds, de lopende en parallelle procedures voor de codificatie van communautaire wetgeving te vergemakkelijken, en, anderzijds, de basis te leggen voor fundamentele wijzigingen.
Het eerste amendement van de laatstgenoemde categorie heeft betrekking op het nieuwe artikel 3 bis, waarmee lidstaten de verplichting opgelegd zou worden maatregelen voor positieve actie te nemen, welke maatregelen thans nog optioneel zijn. Gezien het feit dat in artikel 141, lid 4, van het Verdrag – een bron van primair recht – nadrukkelijk is bepaald dat de lidstaten bevoegd zijn elke maatregel te nemen die zij op dit gebied noodzakelijk achten, zou iedere wettekst van secundair recht waarin naar dit Verdragsartikel verwezen wordt en waarmee tegelijkertijd op de bedoelde bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, in onze ogen voor grote problemen zorgen.
Voorts kan de Commissie niet instemmen met de verplichting voor de lidstaten tot het verlenen van steun aan een aantal maatregelen in het kader van de sociale dialoog die een verplicht karakter zouden krijgen om bepaalde resultaten van deze dialoog af te dwingen. Deze verplichting wordt voorgesteld in de amendementen op de artikelen 24 en 27. Het zou een hele klus worden om deze amendementen in overeenstemming te brengen met het beginsel van autonomie van de sociale partners.
Daarnaast zou ik het Huis eraan willen herinneren dat overeenkomstige bepalingen, na langdurige onderhandelingen met het Parlement en de Raad, zijn opgenomen in Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Deze richtlijn en de daarin neergelegde regels, die een vernieuwende aanpak behelzen voor de versterking van de betrokkenheid van de sociale partners, zullen niet voor oktober 2005 in werking treden. In onze ogen zou het niet passend zijn deze bepalingen te wijzigen nog voordat we de waarde ervan in de praktijk hebben kunnen vaststellen.
Evenmin aanvaardbaar is het nieuwe artikel 28 ter, waarin een nieuwe herzieningsclausule voor de ouderschapsrichtlijn wordt voorgesteld. Deze richtlijn valt namelijk buiten het toepassingsveld van de onderhavige herziening. Een clausule van de strekking als hier bedoeld zou moeilijk in overeenstemming te brengen zijn met de relevante bepalingen in de ouderschapsrichtlijn en met de bepalingen in de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof die de sociale partners op Europees niveau gesloten hebben, op welke overeenkomst de richtlijn is gebaseerd. Bovendien zouden er problemen ontstaan met betrekking tot de verenigbaarheid van dit amendement met de autonomie en de rol van de sociale partners zoals die verankerd zijn in de artikelen 138 en 139 van het Verdrag.
Tot slot kan de Commissie niet instemmen met de amendementen op artikel 8, die erop gericht zijn het in aanmerking nemen van het genderaspect bij de berekening van verzekeringspremies en prestaties betreffende regelingen van werknemersverzekeringen te verbieden. Ook deze amendementen gaan verder dan hetgeen aan de orde is bij het opstellen van wetgevingsvoorstellen zoals de onderhavige richtlijn. Dat betekent niet dat deze kwestie in de toekomst niet op de politieke agenda zou moeten komen te staan. De meningen in deze zaak zijn verdeeld, en het standpunt dat de Raad op dit moment inneemt is volstrekt duidelijk, maar ik ben er absoluut van overtuigd dat dit een belangrijke kwestie is die onze aandacht vraagt.
Verder wil ik nog opmerken dat de Commissie natuurlijk niet denkt dat toepassing van verschillende regelingen voor pensioenen in de eerste en tweede pijler in de onderhavige context tot onduidelijkheid aanleiding zou geven, zoals tijdens het debat gesuggereerd is. Dat is een volstrekt andere kwestie, een kwestie ook die veel verder reikt dan het kader van louter technische aspecten.
Samengevat: de Commissie kan een aantal amendementen volledig aanvaarden op basis van de genoemde overwegingen. Ik zal, met uw welnemen, de betreffende amendementen nog even noemen. De Commissie kan volledig instemmen met de amendementen 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 65, 66, 68, 69, 70, 74, 75, 77, 78, 79, 80, 82, 83, 85, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 96, 101, 106, 107, 108 en 109. De Commissie kan deels instemmen met de amendementen 5, 24, 71, 72, 73, 76, 84, 98, 102, 103, 104 en 105. De Commissie kan echter niet instemmen met de amendementen 3, 12, 13, 29, 30, 36, 44, 46, 53, 63, 67, 81, 86, 94, 95, 97, 99 en 100. De gedachtegang achter het standpunt van de Commissie heb ik zojuist uiteengezet.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een vraag hierover aan de geachte commissaris. U heeft het voorstel van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality op twee wezenlijke punten afgewezen, te weten ouderschapsverlof en bedrijfspensioenen, samen het kernstuk van dit voorstel. De bedrijfspensioenen hebt u een zeer belangrijk thema genoemd, waar we te zijner tijd op in moeten gaan. Volgens mij heeft u ons dat toegezegd, mijnheer de commissaris, toen we de richtlijn behandelden …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Mijnheer de Voorzitter, staat u mij alstublieft toe mijn vraag aan de commissaris af te maken. U noemde dit een belangrijk thema, waar we te zijner tijd op in moeten gaan. Ik zou u willen vragen: wanneer gebeurt dat? En in welke vorm? Hebt u een concreet tijdschema voor ogen? Ik zou het werkelijk bijzonder op prijs stellen als u een verklaring doet aangaande de bedrijfspensioenen, zoals u ook beloofd hebt, omdat het echt in strijd is met het Verdrag, …
(Spreekster wordt door de Voorzitter het woord ontnomen)
De Voorzitter. – Het spijt me, maar uw vraag houdt geen verband met het onderwerp waarover we debatteren. Uw vraag betreft een geheel andere kwestie, maar ik zal hem toch toestaan, en ik zou de commissaris willen vragen te reageren.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Zoals ik het zie, is uit het debat heel duidelijk naar voren gekomen dat het doel achter dit voorstel voor een richtlijn is verbeteringen aan te brengen in de vigerende EU-wetgeving; uitgebreide, vergaande veranderingen invoeren is dus niet aan de orde. Daarom kan de Commissie niet instemmen met de twee cruciale amendementen waarnaar mevrouw Breyer verwijst; dat zou immers nadrukkelijk in strijd zijn met de filosofie achter de opstelling van deze richtlijn. De twee kwesties die zij noemt, zijn buitengewoon belangrijk, en uiteraard zal ik me daarmee bezighouden in het kader van mijn werkzaamheden, al kan ik dit Huis op dit moment geen exacte data geven. Wel kan ik u zeggen dat wij deze kwesties in de zeer nabije toekomst zullen bespreken, en het staat wel vast dat zich daarvoor komende week al een gelegenheid voordoet, met het debat over het Groenboek inzake demografische verandering. Wat onze conclusies zullen zijn, is vooralsnog echter onzeker, en het lijkt me dan ook niet passend nu nader op de zaak in te gaan.