5. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
6. Octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen
De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling (A6-0207/2005) voor de tweede lezing van Michel Rocard, namens de Commissie juridische zaken, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen (11979/1/2004 – C6-0058/2005 – 2002/0047(COD)).
Michel Rocard (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we zitten in de laatste fase van een lang en mooi parlementair gevecht. Ik wil de inzet ervan in herinnering roepen, ook al is vijf minuten bespottelijk weinig voor een dergelijk ingewikkeld probleem.
Het gaat om drie dingen: het beginsel van het vrije verkeer van ideeën, het respect voor de mededinging en de weigering van het monopoliseringseffect van octrooien en tot slot om de bescherming van individuele uitvinders en van kleine en middelgrote ondernemingen tegen de verpletterende macht van enkele zeer grote bedrijven.
Iedereen in dit Parlement wil het recht duidelijker maken en vindt dat een richtlijn noodzakelijk is. Niemand in dit Parlement wil dat alle software octrooieerbaar is. Er is dus schijnbaar geen vuiltje aan de lucht, maar een recente ontwikkeling, die iets meer dan twintig jaar geleden is begonnen, heeft de zaak gecompliceerd.
Toen de IT-industrie opkwam en de eerste computersoftware werd ontworpen, dacht niemand nog aan octrooien. Mijnheer de Voorzitter, Silicon Valleyheeft twintig of dertig jaar op deze basis gefunctioneerd en zich zonder octrooien ontwikkeld. Software werd beschermd door het auteursrecht, en dat was voldoende. Later werd vanuit de Verenigde Staten, die geen wet hierop hebben, het idee geopperd de octrooieerbaarheid naar dit gebied uit te breiden. Uitgangspant is de idee dat het immateriële niet technisch is en dat alles wat betrekking heeft op de materiële wereld en gebruikt maakt van materie, energie of werktuigen, octrooieerbaar is. Om voor een octrooi in aanmerking te komen, moet iets nieuw zijn, op een uitvinderswerkzaamheid berusten, industrieel toepasbaar zijn en een technische bijdrage leveren. Alles wat draagt of uitvoert, wat gegevens levert aan een softwareprogramma dat deze vervolgens verwerkt of wat het resultaat van de door het softwareprogramma uitgevoerde berekeningen overbrengt naar de reële wereld via een bewegend onderdeel of een signaal, is octrooieerbaar, terwijl het softwareprogramma zelf niet octrooieerbaar is.
Vervolgens werden softwareprogramma’s onlosmakelijk geïncorporeerd in uitvindingen waarin dragers, software en in-/uitvoerbehandelaars opnieuw onlosmakelijk werden verbonden. Later zijn uitvindingen op de markt gekomen waarvan alleen de software nieuw was terwijl de dragers en in-/uitvoerbehandelaars oud waren. Sommige rechtbanken, nationale octrooibureaus en het Europees Octrooibureau raakten hierdoor het spoor bijster en beschouwden alles als technisch, met als resultaat dat 200 000 octrooien van deze aard of meer zijn verleend in de Verenigde Staten en 30 000 door het Europees Octrooibureau, in strijd met artikel 52, lid 2, van zijn handvest, dat bepaalt dat softwareprogramma’s niet octrooieerbaar zijn.
De misstanden zijn alom bekend en dienen genoemd te worden: er zijn octrooien verleend voor lesmethoden, bedrijfsmethoden en handboeken voor chirurgen. Wanneer de softwareprogramma’s in al deze gevallen gratis zouden zijn geweest, zou geheel Afrika er meteen zijn voordeel mee hebben kunnen doen, bijvoorbeeld in het onderwijs of de gezondheidszorg. Hiervoor zijn echter octrooien verleend in de Verenigde Staten, waardoor ze zeer duur en buiten het bereik zijn van de wereld van vandaag. Wij allen hebben die misstanden veroordeeld, ook bij het Europees Octrooibureau, maar diens vergissingen hebben ertoe geleid dat er geen duidelijke scheidslijnen zijn.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, u wordt gevraagd terug te keren naar basisbeginselen en naar het recht. Enkele van onze gerenommeerdste ondernemingen hebben echter niet begrepen wat wij aan het doen zijn. Zij zijn bang dat ze niet meer worden beschermd, wat wij voor de korte termijn wel begrijpen omdat de opheffing van de bescherming het evenwicht op enkele gebieden zal verstoren. Hoe gaan de grootste ondernemingen tegenwoordig te werk? Zij ruilen onderling octrooipakketten om de nadelen van octrooieerbaarheid te vermijden die iedereen ondervindt die niet kan meedoen aan dit spel, dat wil zeggen iedereen die kleiner is dan zij. Het aandeel van de juridische kosten in de onderzoeks- en ontwikkelingsbudgetten van al die ondernemingen blijft maar stijgen en bedraagt tegenwoordig bijna altijd meer dan 20 procent. Tweederde van de geldige octrooien in de Europese landen is Amerikaans of Aziatisch, niet Europees. Wanneer Siemens, GEM PLUS of Alcatel hum bedrijfsonderdeel mobiele telefoons verkopen, gaat dat onderdeel inclusief octrooien naar Azië, waardoor Europa op dit gebied geen enkele kans meer krijgt voor ontwikkeling.
Wij vinden derhalve, mijnheer de Voorzitter, dat de bescherming van ons Europese bedrijfsleven op den duur meer gebaat is bij vrijheid en vrije toegang dan bij octrooien. Bovendien leidt China per jaar tweeëneenhalf miljoen informatici op. Hoe kunnen we het hoofd bieden aan die uitdaging? Het beste middel is vrijheid. Onze captains of industry zouden dit hebben moeten begrijpen, maar in plaats daarvan hebben ze geprobeerd hiermee de spot te drijven. Bovendien zijn in het kader van dit debat enkele beledigingen geuit. Momenteel spreekt bijvoorbeeld een “man uit de middeleeuwen” tot u. Hieruit blijkt wel hoe zwak hun positie is. Onze vrienden uit het bedrijfsleven zouden moeten toegeven dat er geen reden is om onze beginselen en ons recht aan te passen omdat er een vergissing is gemaakt.
Het laatste probleem is dat de TRIP’s-Overeenkomst (in het Frans ADPIC) voor tweeërlei uitleg vatbaar is: ofwel alle softwareprogramma’s zijn octrooieerbaar, en dan is er geen vuiltje aan de lucht omdat ze allemaal onder de TRIP’s-Overeenkomst en de WTO-panels vallen. Dat willen wij echter niet. Ofwel geen enkel softwareprogramma is octrooieerbaar, en dan vallen ze allemaal onder de internationale wetten ten aanzien van het auteursrecht. Ze vallen dan tevens onder de WTO-panels, maar onder andere voorschriften. In het laatste geval houden wij ons tevens aan de TRIP’s-Overeenkomst, hoewel we weten dat deze overeenkomst uitsluitend het grijze gebied verbiedt. Bestaat er onenigheid over de vraag waarom een bepaald softwareprogramma octrooieerbaar is, dan is de scheidslijn niet meer relevant en is de situatie waarin “alles octrooieerbaar is” mogelijk of althans toegestaan.
Dames en heren, u wordt nu gevraagd beginselen, het recht, consistentie en duidelijkheid met elkaar in overeenstemming te brengen en alleen maar onze captains of industry te vragen zich aan te passen, wat naar het zich laat aanzien minder pijnlijk zal zijn dan zij denken.
(Applaus)
Joaquín Almunia,lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, omdat commissaris McCreevy vandaag niet aanwezig kan zijn, vertegenwoordig ik de Commissie in dit debat. Ik wil beginnen met het uitspreken van mijn dank aan Michel Rocard, de rapporteur voor dit complexe en technische dossier, voor het vele werk dat hij heeft verricht. Ik wil daarnaast de schaduwrapporteurs bedanken, die ook een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het werk van het Parlement met betrekking tot dit onderwerp.
Dit voorstel is niet alleen relevant voor uitvindingen die zijn geïmplementeerd in standaardcomputers, bijvoorbeeld een laptop, het betreft ook veel alledaagse consumentengoederen en apparaten die in toenemende mate een belangrijke rol spelen in ons dagelijks leven, zoals auto's, wasmachines, mobiele telefoons, camera's, dvd-spelers, tv-toestellen, stofzuigers en medische apparatuur als scanners.
De beoogde richtlijn heeft niet tot doel een einde te maken aan de praktijk van het Europees Octrooibureau, noch die praktijk uit te breiden zodat zij ook octrooiaanvragen zou bestrijken voor zuivere computerprogramma's, zoals veel tegenstanders van het voorstel hebben betoogd. Velen hebben inderdaad eveneens, en onterecht, betoogd dat met de richtlijn voor het eerst de notie van octrooieerbaarheid van software-uitvindingen zou worden geïntroduceerd in de Europese octrooipraktijk. De voorgestelde tekst sluit duidelijk octrooien voor zuivere software uit, evenals octrooien voor bedrijfsprocessen als zodanig. Alleen technische innovaties die zijn opgenomen in computerprogramma's en die voldoen aan de eisen van nieuwheid, uitvinderswerkzaamheid en industriële toepasbaarheid zijn octrooieerbaar.
Een juridisch kader dat op dit terrein bescherming van octrooien biedt, is van essentieel belang om Europese industrieën, ook in het midden- en kleinbedrijf, in staat te stellen te concurreren in een hightechomgeving. Octrooien garanderen een rendement op O&O-investeringen, trekken risicodragend kapitaal aan en versterken de onderhandelingspositie. Dat heeft een neveneffect dat innovatie bevordert.
De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijke standpunt voldoet aan de eis tot invoering van een voorspelbaar juridisch kader dat innovatie bevordert en beloont.
Er zijn amendementen ingediend die verwerping van het gemeenschappelijk standpunt beogen. Ik wil erop wijzen dat dat alleen maar de rechtsonzekerheid met betrekking tot de uitvindingen in kwestie zou vergroten. Het ontbreken van harmonisatie op dit terrein zou het concurrerend vermogen van Europese ondernemingen negatief beïnvloeden en een obstakel zijn voor een soepel functioneren van de interne markt.
Vanuit deze gedachte blijft de Commissie de lijn van het gemeenschappelijk standpunt steunen. We kunnen amendementen accepteren die leiden tot bruikbare technische of contextuele verduidelijkingen, waar nodig eventueel preciezer geformuleerd of geïnterpreteerd, maar het algemene karakter van het voorstel moet gehandhaafd blijven.
De huidige definitie van technische bijdrage in de richtlijn is ontleend aan bestaande jurisprudentie en dat betekent dat we misschien wel een meer elegante formulering kunnen zoeken, maar dat we haar niet op haar kop kunnen zetten. In plaats daarvan lijkt het zinvol de aandacht te richten op wat wel en niet octrooieerbaar is in artikel 4, om de uitgesloten onderwerpen duidelijker te bepalen. Ze wijzigen in strijd met het Europees Octrooiverdrag zou echter eenvoudigweg verwarring stichten. Bovendien kunnen kwesties van interoperabiliteit worden opgelost door noodzakelijke technologieën waar mogelijk beschikbaar te maken bij gelijktijdige bescherming van de wettige rechten van uitvinders.
Het verslag van de Commissie juridische zaken doet in het algemeen recht aan de evenwichtige benadering in het voorstel van de Commissie. Desondanks zijn een paar aanpassingen nodig om de definities en criteria in overeenstemming te brengen met het algemeen octrooirecht.
De Commissie kan aanvullende eisen voor verslaggeving accepteren, inclusief het instellen van nieuwe adviescommissies, vooropgesteld dat het Parlement de budgettaire gevolgen daarvan in gedachten houdt.
De Commissie kan amendementen die betrekking hebben op het recht van initiatief van de Commissie of op de betrekkingen met instellingen die niet tot de Gemeenschap behoren, niet accepteren.
Met betrekking tot essentiële zaken zet de Commissie zich in voor de bevordering van interoperabiliteit als middel om innovatie en concurrentie te versterken en te garanderen dat wetgeving van de Gemeenschap geen hindernis vormt voor verschillende modellen voor softwareontwikkeling, in eigendom of open source. De Commissie beoogt daarom een zekere mate van flexibiliteit met betrekking tot de oplossing die is gevonden voor interoperabiliteit, voorzover internationale verplichtingen worden gerespecteerd.
Met betrekking tot wat wel en niet octrooieerbaar is, is nadere precisering van het gemeenschappelijk standpunt acceptabel, maar ingrijpende wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie of algemene octrooiwetgeving zijn niet acceptabel. Ik moet hier opmerken dat wij specifieke formuleringsproblemen constateren voor bepaalde amendementen met betrekking tot technische bijdrage en uitvinderswerkzaamheid.
Met betrekking tot claims voor computerprogramma's op een drager, waarbij in dergelijke programma's een geoctrooieerde uitvinding is geïmplementeerd, kan de Commissie iedere oplossing accepteren die ligt tussen het gemeenschappelijk standpunt en het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, ook alternatieve formuleringen voor het bereiken van het doel om geldige octrooien af te dwingen.
De Commissie heeft notitie genomen van het grote aantal amendementen dat in aanvulling op het verslag van de Commissie juridische zaken is ingediend. Aan het einde van het debat van deze ochtend zal ik het standpunt van de Commissie met betrekking tot alle amendementen uiteenzetten.
Piia-Noora Kauppi,namens de PPE-DE-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het belangrijkste bij de stemming van morgen is dat wij garanderen dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat de octrooieerbaarheid van software verder uitbreidt, niet ongewijzigd door het Parlement wordt aangenomen.
Er zijn uitzonderlijk veel problemen met dit voorstel geweest. De Commissie en de Raad hebben helemaal geen rekening gehouden met de wijzigingen die een meerderheid van het Parlement in eerste lezing in de ontwerprichtlijn heeft aangebracht. Het grofste voorbeeld staat op de SCADPlus-website van de Commissie. Daarop staat letterlijk: “In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van mei 2004 is geen enkel significant amendement van het Parlement overgenomen”. Het Parlement werd dus met schouderophalen gepasseerd. Dit is niet de correcte handelwijze, noch in dit geval noch bij andere zaken die onder de medebeslissingsprocedure vallen.
Ik hoop dat een meerderheid in het Parlement de gematigde amendementen steunt die op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn ingediend en waarmee de voorwaarden van de octrooieerbaarheid van software worden aangescherpt. Het belangrijkste is dat het toekennen van octrooien voor zuivere software- en zakelijke ontwerpen in Europa wordt voorkomen. In bepaalde opzichten is de huidige praktijk van het Europees Octrooibureau te ver in een grijs gebied terechtgekomen, waarbij octrooien op ondeugdelijke gronden worden toegekend.
De octrooieerbaarheid van software in Europa moet niet verder worden uitgebreid. Anderzijds maken de meeste hedendaagse technologische producten gebruik van software en moeten octrooien die aan een technologisch product zijn toegekend niet alleen worden afgewezen, omdat software daar een onderdeel van vormt. Het is ook belangrijk te garanderen dat octrooien niet kunnen worden gebruikt om het ontstaan van verenigbare software te verhinderen. Het is goed dat wij het in dit opzicht met de Commissie eens zijn.
De richtlijn moet Europees innovatief onderzoek en productontwikkeling in de softwaresector ondersteunen. Dit betekent dat er geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd aan onder andere de ontwikkeling van open source software, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het feit dat octrooien voor veel Europese ondernemingen van vitaal belang zijn. Academisch onderzoek, zowel bij ons als in de rest van de wereld, heeft echter aangetoond dat investeringen in onderzoek en ontwikkeling niet afhankelijk zijn van octrooien of geografie. Ondernemingen moeten daar software ontwikkelen waar de beste omgeving voor innovatie beschikbaar is, ongeacht de mate van octrooibescherming in een geografische regio. Er is geen enkele verplichting om deze octrooieerbare software in Europa te produceren. Hij kan heel goed in India, China of elders in de wereld worden geproduceerd en vervolgens ergens anders worden geoctrooieerd.
Het doel van de richtlijn is het harmoniseren van de wijze waarop softwareoctrooien bij de toekenning ervan worden geregistreerd bij het Europees Octrooibureau en in de lidstaten. Daarom ben ik er voor dat de richtlijn in wetgeving wordt omgezet. De algemene problemen van octrooisystemen, zoals de traagheid en de hoge kosten, zijn in dit debat niet van belang, maar het is nu duidelijk dat communautaire octrooien noodzakelijk zijn. Het Europees octrooi moet er snel komen.
Ik acht het waarschijnlijk dat de amendementen die het Parlement morgen aanneemt, ons naar bemiddeling leiden. Ik wil iedereen erop wijzen dat als het Parlement niet tevreden is met het resultaat van de bemiddeling, het ook na de bemiddeling het hele voorstel kan verwerpen. Er mag in geen geval een slechte richtlijn worden aangenomen.
Maria Berger,namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil allereerst onze rapporteur, de heer Rocard, heel hartelijk bedanken. Ik dank echter ook mevrouw McCarthy, onze rapporteur bij de eerste lezing. Beiden hebben ons tot nu toe zeer goed door dit lastige wetgevingsproces heen geloodst.
Ik heb het proces al vanaf het begin kunnen volgen. Alles wat zich rondom deze ontwerprichtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen heeft afgespeeld, is geen alledaags verschijnsel als het om de totstandkoming van Europese wetgeving gaat. De omvang van de lobby wordt door sommigen als onverdraaglijk ervaren, terwijl anderen het als een uiting van democratie zien. Velen bezwoeren ons hetzelfde te beogen als wij, namelijk Europese bedrijven tot innovatie te stimuleren. Toch zijn we het nauwelijks over concrete formuleringen eens geworden.
Ook vandaag werd weer bevestigd dat we te maken hebben met een uiterst onbuigzame houding van de Europese Commissie en dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet werkelijk een gemeenschappelijk standpunt is. Hoe langer en intensiever we ons met deze materie bezighouden, des te duidelijker treden twee dingen aan het licht. Er zijn grenzen aan de wetgeving, waarop we nu zeker gestuit zijn. Als we eenduidige en heldere definities en criteria voor de toepassing willen vaststellen, bestaat het risico dat we te veel aan de oppervlakte blijven en veelbelovende ontwikkelingen uitsluiten. Laten we echter meer speelruimte toe, dan gaat dat ten koste van de rechtszekerheid en de consistentie van de wetgeving. Normaal gesproken wordt dit conflict opgelost door een goed functionerend systeem van rechtsbescherming dat iedereen, groot of klein, een min of meer eerlijke kans op rechtsbescherming en controle biedt. Helaas kunnen we daar in dit geval, wat Europa betreft, niet van uitgaan. Wellicht belangrijker dan deze richtlijn is daarom een werkelijk Europees octrooisysteem en een goed functionerend systeem van rechtsbescherming op Europees niveau, dat voor iedereen, groot of klein, gelijkelijk toegankelijk is.
Mijn fractie zal vanavond haar definitieve standpunt bepalen: ik kan u in ieder geval verzekeren dat wij en bloc achter de amendementen van de heer Rocard staan.
Toine Manders, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, Commissie, collega's, iedereen bedankt. Ik wil vooral de collega's Rocard en McCarthy bedanken, die toch bijna een mer à boire hebben verricht met deze richtlijn waarover zoveel spanning is ontstaan en ten aanzien waarvan in dit Huis een aantal stromingen te ontwaren zijn die de verschillende meningen hierover vertegenwoordigen.
Het doel van deze richtlijn is vooral het voorkomen van de triviale octrooien die er de laatste jaren bij het Europees octrooibureau in München zijn doorgeslipt, onder andere voor software als zodanig, die blijkbaar gepatenteerd kan worden. Ik heb begrepen, en daar zijn we het allemaal over eens, dat het gemeenschappelijke doel van deze richtlijn is dit onmogelijk te maken. In principe is deze richtlijn dus bedoeld om artikel 52 van de Conventie van München te verbeteren en te versterken.
Als advocaat heb ik dat artikel er nog eens op nageslagen. Wetgeving kan niet helderder zijn dan artikel 52 van de Conventie van München. Als er iets eenvoudig is, is het dit artikel. Het vervelende is echter dat het in alle lidstaten verkeerd of in ieder geval anders wordt geïnterpreteerd, hetgeen enorme rechtsonzekerheid teweegbrengt.
Het is heel belangrijk om triviale octrooien te voorkomen, omdat wij innovatie en onderzoek, dus ook concurrentie en werkgelegenheid, binnen Europa moeten beschermen en versterken. Zonder beloning hebben wij geen uitvinders. Ik denk dus dat er een rechtvaardig beloningstelsel moet zijn voor uitvinders die hun ideeën, hun geestelijk eigendom, moeten kunnen beschermen. Zo niet, dan vrees ik dat na de arbeidsintensieve productie die nu al naar China vertrekt ook heel veel onderzoeks- en ontwikkelingsafdelingen van ondernemingen vertrekken. Met name van multinationals, gevolgd door het midden- en kleinbedrijf. Als dat gebeurt, denk ik dat wij moeten betreuren dat wij in Europa zo ontzettend moeilijk tot wetgeving komen, dat wij een ontzettend gebrek aan daadkracht tonen en dat wij geen wetgeving durven maken die onze concurrentie mondiaal versterkt. Ik denk dat het betreurenswaardig is voor onze kinderen, voor ons nageslacht, als we dat niet aandurven. Ik hoop derhalve dat er een sterke richtlijn komt en wellicht gaat dat ook gebeuren.
Wat is het grootste probleem? Het grootste probleem is dat dit Huis, de Europese Commissie en de Raad geen democratische controle hebben op het Europees Octrooibureau en dat is wat wij willen. Daarom ook hebben wij als liberalen een amendement ingediend, amendement 65, waarin we verzoeken om verwerping van deze hele richtlijn en de Commissie vragen te komen met een Europees Gemeenschapsoctrooi, zodat dit Huis het Europees Octrooibureau kan controleren. Dat komt dan onder de vleugels van Europese regels en ik denk dat wij over een juridisch juist medium en een juridisch juiste organisatie beschikken. Dan kunnen we, en dat is vooral in het belang van midden- en kleinbedrijf, zorgen voor geharmoniseerde juridische procedures en duidelijkheid.
Op dit moment is het zo dat als een klein bedrijf wil procederen omdat er inbreuk is gemaakt op zijn patent, dat miljoenen kost en een klein bedrijf kan zich dat nooit permitteren. Ik hoop dat wij vanavond als liberale en democratische fractie tot een goed afgewogen standpunt komen, maar ik hoop vervolgens dat de hele richtlijn morgen wordt weggestemd, zodat de Commissie kan komen met een deugdelijk onderbouwd voorstel voor een Europees patent, ingebouwd in een richtlijn zoals deze, zodat we de beschikking krijgen over een geharmoniseerde en afgewogen richtlijn.
Eva Lichtenberger,namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij beslissen vandaag of innovatie op het gebied van informatietechnologie mogelijk zal zijn en of daarvoor de nodige vrijheid zal worden geboden: de vrijheid voor kleine en middelgrote bedrijven om zich te ontwikkelen. Nu beweren alle betrokkenen dat ze dat willen, zowel voor- als tegenstanders van het octrooi.
Niemand zegt hier openlijk dat hij software wil patenteren. Het verschil zit in de amendementen zelf, namelijk in de vraag hoeveel achterdeurtjes er worden opengehouden voor het octrooieren van software. Het verschil zit hem hierin, of er een duidelijke scheidslijn wordt getrokken tussen technische uitvindingen, waarvoor de octrooibescherming uiteraard moet blijven gelden, en software, die al door het copyright wordt beschermd. De vraag is: zijn er tien tot vijftien achterdeurtjes en is er rechtsonzekerheid of is er vrijheid voor de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf?
Als u vandaag kiest voor het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dan zet u de deuren voor het hele octrooistelsel wagenwijd open en zal het de Europese markt stap voor stap veroveren. Dan kiest u ervoor dat de TRIP’s-Overeenkomst volledig op software van toepassing zal zijn. Dan kiest u ervoor dat ideeën tot handelswaar worden, en dat op een markt die kleine en middelgrote bedrijven nauwelijks kunnen bijbenen, omdat de kosten voor het aanvragen van octrooien en de proceskosten bij het verdedigen van octrooien voor de rechter te hoog zijn. We moeten voorkomen dat ieder klein of middelgroot bedrijf ertoe is veroordeeld een octrooiadvocaat in de arm te nemen om zijn innovaties te verdedigen.
Als u zich echter uitspreekt voor de 21 amendementen, die breed worden gesteund, dan geeft u innovatieve en creatieve kleine en middelgrote bedrijven room to move, dus ruimte en kansen om zich te ontwikkelen. Met die 21 amendementen corrigeren we de fout van de regeringen, die het duidelijk bij het verkeerde eind hadden en voor de druk van de industrie zijn bezweken.
De industrie wil – laten we ons daarover geen illusies maken – de volledige octrooieerbaarheid van software, want dat levert een aardige bijverdienste op, het spekt de kas en het zou het midden- en kleinbedrijf, samen met de innovatie, uiteraard van de markt verdringen. Dat blijkt duidelijk uit enkele advertenties die bijvoorbeeld door SAP en andere bedrijven in onder andere de European Voice werden geplaatst. Leest u die maar eens en dan weet u wat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in werkelijkheid betekent.
Met de 21 amendementen zorgt u ervoor dat we een vrije markt hebben, waarbij concurrentie op de markt en niet in de rechtszaal plaatsvindt. Daarom verzoek ik u dringend de 21 amendementen te steunen. We hebben ze hard nodig, als we Europese innovatie willen bevorderen.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit is een uiterst belangrijk debat, want hier staat veel op het spel. De intellectuele vrijheid, de technologische innovatie en ook het economisch concurrentievermogen van Europa zijn hier in het geding. Wetenschappers, professoren, de studentengemeenschap, talrijke organisaties en KMO’s hebben daar terecht op gewezen.
Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 maart jongstleden is even onaanvaardbaar als de ontwerprichtlijn die de Commissie op 20 februari 2002 heeft gepresenteerd. Het Europees Parlement heeft zich tijdens de plenaire vergadering van 24 september 2004 over dat ontwerp uitgesproken en het is onacceptabel dat de Raad dat advies volledig heeft genegeerd.
Net als toen zeggen wij ook nu weer dat het ontoelaatbaar is octrooien te verlenen op ideeën, kennis en - wie weet, waar het eindigt - op het leven zelf. Daarom bepleiten wij ook nu weer de verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de ontwerprichtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen. Dat lijkt mij op dit moment het meest correct en het enige voorstel dat ons ervoor behoedt een zeer gevaarlijke weg in te slaan voor innovatie en kennis.
Zoals bekend bieden de auteursrechten nu al een gedegen bescherming voor de ontwerpers van software door hen de controle te geven over het gebruik van hun werk. Maar het is onaanvaardbaar dat het een ieder die daartoe in staat is onmogelijk wordt gemaakt achter de computer te gaan zitten om software te schrijven of dat een bedrijf belet wordt speciale software te ontwikkelen voor zijn eigen behoeften.
Het in weinige handen concentreren van het recht om software te maken zou zeer ernstige beperkingen met zich meebrengen. Het is bekend dat software de ontwikkeling van de economieën, automatisering en vereenvoudiging van vele taken tegen relatieve geringe kosten mogelijk heeft gemaakt. In een rechtskader met octrooien op software zou dat niet mogelijk zijn.
Alvorens software te ontwikkelen zouden bedrijven of particulieren thuis verplicht zijn een team van gespecialiseerde advocaten in te huren om na te gaan of het desbetreffende idee mogelijk een schending vormt van bestaande octrooirechten. Hier bevinden wij ons op een zeer hellend vlak, want in tegenstelling tot gewone octrooien die een uitvinding beschermen zouden octrooien op software onterecht gebruik van een idee in de hand werken. Om het anders te formuleren: octrooien op software zouden een aanslag zijn op de intellectuele vrijheid en op de capaciteit van de Europese industrie nieuwe ideeën te creëren en te ontwikkelen.
Octrooien op software zijn dan ook louter juridische constructies teneinde de ontwikkeling van kennis en innovatievermogen te concentreren bij grote multinationale ondernemingen, zoals Microsoft en andere. Particulieren, microbedrijven en KMO’s zouden namelijk economisch gezien niet in staat zijn het bij de rechtbank op te nemen tegen grote ondernemingen die een abstract idee bezitten.
Daarom is het van fundamenteel belang de goedkeuring van het standpunt van de Raad te beletten. Wij achten een richtlijn op dit gebied overbodig, maar mocht het toch zover komen, dan moeten we er in ieder geval voor zorgen dat de mensen, naast hun intellectuele vrijheid het recht behouden te creëren en te innoveren en we vertrouwen erop dat de door ons voorgestelde amendementen worden aangenomen.
Thomas Wise,namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, computerondernemers behoren tot de meest onafhankelijke geesten ter wereld. Ik weet hoe ze zich voelen met het vooruitzicht van deze richtlijn. Ze verwerpen net als iedereen het idee van vrijheidsbeperkende kolossen. Ze weten dat de EU nu juist zo'n kolos is. De richtlijn is typerend voor de monolithische maatregelen die ze proberen tegen te houden.
Ik heb de afgelopen weken hard gewerkt om de kleine en middelgrote computerbedrijven te steunen bij het verzet tegen deze richtlijn. Ik ben echter tot de slotsom gekomen dat de amendementen die de rapporteur heeft voorgesteld, het wezenlijke probleem niet oplossen. De heer Rocard probeert niet-technische aspecten van door computers ondersteunde uitvindingen buiten de reikwijdte van de richtlijn te brengen. Dat is op zich een loffelijk streven, maar hij probeert niet om de richtlijn in zijn geheel tegen te houden; in feite steunt hij de richtlijn. Daarmee komen, zou je kunnen zeggen, kleine computerbedrijven van de regen in de drup.
De heer Rocard gaat in zijn toelichting zover om te verklaren dat hij het standpunt van de Raad in principe steunt. In zijn amendementen verwerpt hij het idee van harmonisatie niet. Hij steunt dat idee expliciet. In één van zijn amendementen stelt hij zelfs dat de doelstelling van de richtlijn, namelijk het harmoniseren van de nationale regelingen voor de octrooieerbaarheid van door computers ondersteunde uitvindingen, niet effectief kan worden bereikt door de lidstaten. Helaas is de heer Rocard een van die mensen, waarvan er in de EU zo veel zijn, die steeds meer denken dat het Europees Octrooibureau op de een of andere manier een instelling is van de EU, terwijl ook landen die niet zijn aangesloten bij de EU onder het bureau vallen.
Ik verwerp deze richtlijn volledig. Daarom zal ik er tegen stemmen, evenals tegen de versie van de heer Rocard. Ik heb steeds gezegd dat, als de EU het antwoord is, de vraag belachelijk moet zijn geweest. Dat is in dit geval zo duidelijk dat je er patent op zou kunnen aanvragen.
Brian Crowley,namens de UEN-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag persoonlijk de heer Rocard hulde brengen, omdat het een zware taak is geweest om compromissen en overeenstemming te zoeken in deze kwestie. Maar ik moet helaas ook zeggen dat ik vele malen heb moeten luisteren naar het debat over deze zaak, zowel in de commissie als hier in het Parlement, en dat het lijkt of wij geen enkel lijntje hebben met de werkelijkheid buiten deze muren.
Innovatie is de sleutel, is de ware motor achter onze economieën. Als men spreekt over garanties dat anderen gebruik kunnen maken van octrooien op software, lijkt men te denken dat iedereen deze ideeën zelf kan bedenken en dat er geen bescherming of scholing voor nodig is. Wat we echter constateren met betrekking tot sommige mensen die een aantal van de amendementen hebben ingediend en met betrekking tot het lobbyen dat in deze kwestie heeft plaatsgevonden, is dat ze eenvoudigweg een vrijbrief voor iedereen willen: geen bescherming binnen de Europese Unie, en waar zou dat toe leiden? Dat zou ertoe leiden dat Amerikaanse bedrijven, Japanse bedrijven of andere bedrijven octrooi zouden nemen op precies die ideeën die Europese softwareontwikkelaars, Europese vernieuwers hebben ontwikkeld, en vervolgens diezelfde Europese vernieuwers zouden dwingen ze terug te kopen.
Een octrooi is geen zwaard, een octrooi is een schild. Octrooien zijn er om ideeën te beschermen. Wij zouden ervoor moeten zorgen dat de regels en regelingen die we vastleggen, garanderen dat die vernieuwers die bescherming en die rechten krijgen. Sommige betogen in het Parlement hier en een deel van het lobbymateriaal dat ik de afgelopen weken rond dit onderwerp heb ontvangen, hebben betrekking op de bescherming van het midden- en kleinbedrijf. Ik zal u een voorbeeld geven: de innovatieve computertechnologiesector in Ierland biedt werk aan 100 000 mensen, waarvan 62 000 in het midden- en kleinbedrijf. Zij steunen het gemeenschappelijk standpunt volledig en daarom zouden wij alle afgevaardigden op het hart willen drukken hun gevoel, maar vooral hun verstand te laten spreken als het gaat om de vraag welke vorm van bescherming zij zouden wensen voor hun ideeën.
Het gaat hier niet om harmonisatie. Het gaat meer om het over en weer erkennen van 25 verschillende en onderling afwijkende regelingen in de lidstaten om ervoor te zorgen dat kleine bedrijven, kleine vernieuwers op rechtszekerheid kunnen rekenen en op financiële zekerheid met betrekking tot de bescherming en promotie van hun ideeën.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zijn computerprogramma’s octrooieerbaar? Voor de giganten in de IT-wereld zoals de Amerikaanse ondernemingen IBM en Microsoft is dit zo klaar als een klontje. Voor de meeste innovatieve KMO’s, maar ook voor werknemers in de softwarebranche, zoals programmeurs, onderzoekers en onafhankelijke ontwikkelaars, is de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s een doodvonnis. Dit zware dossier wordt reeds meer dan twee jaar heen en weer geschoven tussen het Europees Parlement en de Raad van ministers. Deze parlementaire marathon zou kunnen leiden tot de goedkeuring van nog een Bolkestein-richtlijn, ditmaal over de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s.
In strijd met de letter en de geest van de wet heeft het Europees Octrooibureau meer dan 30 000 octrooien verleend op projecten voor wiskundige berekeningen of methoden voor gegevensverwerking of -weergave. Die octrooien zijn vaak net zo uitgebreid, triviaal en schadelijk als hun equivalenten in de Verenigde Staten. Ik vind dat we de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s moeten afwijzen om meerdere redenen. De belangrijkste is dat computers gebruik maken van talen en dat we geen octrooien kunnen verlenen op de woorden van een taal omdat anderen deze dan niet meer vrij zouden kunnen gebruiken. De specifieke combinatie van die woorden wordt beschermd door het auteursrecht, net zoals in de muziek een partituur wordt beschermd door het auteursrecht, en niet de muzieknoten zelf. Dat is bovendien juist het beginsel van het Verdrag van München.
Waarom moeten we dit deel van het gevestigde recht herzien? Waarom moeten we het auteursrecht opheffen? Opheffing zou het ontwikkelen van nieuwe computerprogramma’s onmogelijk maken. Zouden wij in een land kunnen leven waar een onderneming exclusieve rechten kan krijgen omdat voor haar teksten vet gedrukte letters en schuin gedrukte ondertitels of een spatiebalk, dubbelklikken of het elektronische boodschappenmandje worden gebruikt, waarop reeds octrooi is verleend in de Verenigde Staten? Wij moeten de Commissie en de Raad het recht ontzeggen om het innovatief vermogen van de kleine softwarefabrikanten de das om te doen.
Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de rapporteur en de schaduwrapporteurs. Een speciaal woord van dank verdient echter de schaduwrapporteur van onze fractie, mevrouw Kauppi. Zij heeft zich geweldig ingespannen om tot verstandige compromissen en een goede oplossing te komen, waarbij ze blijk heeft gegeven van een enorme kennis op dit gebied. Voor het werk dat ze heeft verricht, verdient ze het grootste respect.
Laat er over het volgende geen misverstand bestaan: zoals ook in het debat in de Commissie juridische zaken bleek, wil niemand, geen enkele fractie dus, octrooien op software - individuele meningen daargelaten. Daar gaat het ook helemaal niet om. De bedoeling van deze richtlijn was te voorkomen dat zich in Europa eenzelfde juridische ontwikkeling zou voordoen als in de Verenigde Staten. Dat is het doel en het gemeenschappelijk standpunt beantwoordt ook aan dat doel.
Eind mei ontvingen we een advies van de Kamer van Koophandel voor München en Opper-Beieren. Wat een vorige spreker over Ierland zei, geldt in Duitsland voor deze regio: in München en omgeving bevindt zich de grootste concentratie van kleine en middelgrote softwarebedrijven. Ze hebben daar een hoorzitting georganiseerd. De uitkomst was heel duidelijk: het gemeenschappelijk standpunt voldoet aan de gestelde voorwaarden en biedt een oplossing voor de problemen. Desondanks valt er natuurlijk wel iets te verbeteren.
We hebben in de Commissie juridische zaken door middel van 39 amendementen een heel aantal belangrijke verbeteringen in het verslag-Rocard aangebracht. We hebben misverstanden uit de weg geruimd en nieuwe opties gecreëerd. Ik wil hier slechts wijzen op het begrip interoperabiliteit en de definitie van techniek. Dit verslag van de Commissie juridische zaken is dus een gematigd verslag, geschikt om eventueel nog bestaande problemen op te lossen. De amendementen van rapporteur Rocard en de amendementen die de andere fracties hier hebben ingediend, schieten hun doel ver voorbij.
Een paar maanden geleden zaten we hier bij elkaar en hebben we ons nog eens gecommitteerd aan het proces van Lissabon. Een centrale gedachte van het Lissabon-proces is, dat Europa een kenniseconomie is. We hebben geen grondstoffen. We zijn op onze hersenen, op onze kennis, op de capaciteiten van onze mensen aangewezen. Als we zouden toestaan dat door overtrokken amendementen een situatie ontstaat waarin een groot deel van de Europese geavanceerde technologie niet meer octrooieerbaar is, dan komen de middelen van bestaan voor toekomstige generaties in dit werelddeel op losse schroeven te staan. Daarom is een dergelijk standpunt onverantwoord. Een zeer grote meerderheid van mijn fractie steunt dat standpunt dan ook niet.
Ik wil nog een kwestie aansnijden die van belang is, namelijk het punt van een zogenoemd voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt. We zullen vanavond in de fractie over deze optie moeten nadenken. Die optie is namelijk vanuit twee invalshoeken het overwegen waard. Ten eerste: het heeft geen zin om eerst een lange bemiddelingsprocedure op basis van de amendementen van de Commissie juridische zaken te doorlopen, als de richtlijn uiteindelijk in derde lezing door een gewone meerderheid in het Parlement sneuvelt. Ten tweede: we willen geen richtlijn die door amendementen van het Parlement zodanig in negatieve zin is gewijzigd, dat daarmee het Lissabon-proces en Europa schade wordt toegebracht. Dan maar liever helemaal geen richtlijn! Daarom zullen we over deze kwestie vanavond ook in onze fractie een beslissing moeten nemen.
Andrzej Jan Szejna (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het invoeren van octrooien voor computersoftware is niet alleen ongunstig voor de Europese kleine en middelgrote ondernemingen, voor het wetenschappelijk onderzoek en de IT-sector in het algemeen, maar is met name ook ongunstig voor de doorsnee burger die een computer op zijn of haar bureau heeft staan en die zich nu al blauw betaalt aan dure beschermde software.
Uit analyses van onafhankelijke deskundigen is gebleken dat computerprogramma’s op basis van het gemeenschappelijke standpunt van de Raad octrooieerbaar zijn. In de tekst die het Parlement echter twee jaar geleden heeft ontvangen, is die mogelijkheid er als het ware via de achterdeur stiekem binnengesmokkeld.
Op basis van de amendementen die de Commissie juridische zaken heeft aangenomen, kan er geen goed compromis tot stand worden gebracht. Die amendementen hebben ook geen enkel positief effect op de meest controversiële en twijfelachtige kwesties, met name wat het meest urgente onderwerp betreft, namelijk de bepaling welke uitvindingen nu precies octrooieerbaar zijn en welke niet. Die amendementen zullen ons ook weinig baten bij onze pogingen om af te stappen van de overdreven liberale praktijken die op dit moment door het Europees Octrooibureau worden toegepast bij het evalueren van applicaties waarbij computerprogramma’s zijn gebruikt. Daarnaast zijn in die amendementen ook niet de nuttige bepalingen opgenomen uit de ontwerpaanbeveling voor de tweede lezing van 29 april en 4 mei 2005. Dat zou namelijk bevorderlijk zijn geweest voor het maken van een duidelijk onderscheid tussen wat wel en wat geen uitvinding is.
Het risico is absoluut aanwezig dat de richtlijn geen harmoniserend effect zal hebben omdat deze niet alleen geen oplossing biedt voor de meest controversiële kwesties, maar de bestaande twijfels juist nog meer vergroot. Die richtlijn kan ook als illustratie worden gezien van de overdreven liberale praktijken om oplossingen waarbij computerprogramma’s worden gebruikt als uitvindingen aan te merken uit hoofde van artikel 52, lid 2 en lid 3, van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien dat in München is ondertekend.
Het is onze plicht om onze stem uit te brengen in de geest van de eerste lezing en in de geest van de ideeën die door Michel Rocard naar voren zijn gebracht. Wij moeten het besluit van onze collega’s uit de vorige parlementaire zittingsperiode steunen. Dat is niet alleen noodzakelijk om te voorkomen dat hun werk vergeefs is geweest, maar ook en vooral om de vrije softwaremarkt en de kleine en middelgrote ondernemingen te beschermen en om een grote impuls te geven aan innovatieve ontwikkelingen. Tegelijkertijd mogen wij niet uit het oog verliezen dat intellectuele eigendom op de interne markt uiteraard wel adequaat beschermd dient te worden.
Sharon Margaret Bowles (ALDE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, de kwestie van de territoriale beperkingen voor medeplichtigheid bij inbreuk op octrooien is de reden voor het feit dat claims op softwareproducten oorspronkelijk werden geschreven en uitgegeven door het Europees Octrooibureau. De nieuwe benadering die ik voorsta in mijn amendement 66, sluit softwareclaims uit en dientengevolge de problemen die daarmee gepaard gaan, maar breidt voorzieningen voor medeplichtigheid bij inbreuk die al gelden in de meeste lidstaten, uit, zodat ook import uit China, Rusland en elders wordt gedekt. Dit voorstel, samen met de voorstellen voor controle van het Europees Octrooibureau, voegt zicht beter in de context van het octrooirecht in de Gemeenschap en de wijze waarop dat correct kan worden toegepast, en dat is waar deze hele zaak ook thuishoort.
Mijnheer Rocard, uw amendementen zijn gericht op weinig meer dan op programma's op personal computers, in plaats van op het uitgebreide terrein dat afhankelijk is van door computers ondersteunde uitvindingen. Op vrijwel alle terreinen van technologie wordt gebruikgemaakt van programmeerbare apparatuur. Van het sturen van fermentatieprocessen voor antibiotica tot aëronautiek en telecommunicatie, de lijst is oneindig. Programmeerbare apparaten zijn overal, in vrijwel alles wat kan worden aangesloten op een stroombron of kan worden in- en uitgeschakeld, en uw amendementen haken daarbij aan in termen van apparaten en methoden, niet alleen maar software. De simplistische manier waarop u gegevensverwerking uitsluit, sluit signaalverwerking en digitale technologie uit. Informatie is al sinds de begindagen van het radioverkeer een term waarmee onderscheid wordt gemaakt tussen betekenisvolle signalen en ruis. Toegepaste natuurwetenschap sluit techniek uit. De uitdrukking “beheersbare natuurkrachten” is voor veel lidstaten een juridische nachtmerrie. Alles bij elkaar maakt uw terminologie een einde aan de octrooieerbaarheid voor grote delen van de technologie, niet alleen maar voor programmering.
Als het uw wens is geweest een reeks amendementen op te stellen om de Europese industrie, zowel groot als klein, te verlammen en uiteen te laten vallen, dan had u geen duivelser plan kunnen kiezen. Het spijt mij, maar voor de echte wereld van de industriële technologie, zijn uw amendementen eenvoudigweg niet goed genoeg.
David Hammerstein Mintz (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, deze misleidende en tweeslachtige richtlijn is de droom van patentadvocaten en tegelijkertijd een grote nachtmerrie voor de kleine softwarebedrijven, voor de consument en de vrijheid van meningsuiting op het net. Het gaat om een richtlijn die door meer dan 90 procent van de kleine softwarebedrijven van het continent is afgewezen. Het gaat om een echte monopolierichtlijn, want het is een antiliberale richtlijn.
Het is een richtlijn die leidt tot een afgesloten wereld zoals die van de Rockefellers en Morgans aan het begin van de vorige eeuw. Een wereld die niet in het voordeel is van de kleine Europese bedrijven, waarvan er steeds meer komen, vele in de minder ontwikkelde regio’s van Europa, zoals bijvoorbeeld in Extremadura in Spanje, waar honderden en honderden nieuwe softwarebedrijven worden opgezet. Die bedrijfjes zijn in gevaar, zoals al die andere kleine bedrijven die in Polen en de andere landen van de uitbreiding worden opgezet.
Er zijn hier veel leugens verteld. Er is gezegd dat wij tegen patenten op technische software zouden zijn: dat is niet waar. Het spreekt vanzelf dat wij daarvoor zijn als het om fysieke objecten gaat, om het gebruik van natuurkrachten, zoals bij een wasmachine of een auto...in die gevallen is niemand tegen patenten! Maar het spreekt vanzelf dat we wel tegen de patenten zijn die een gevaar vormen voor de informatie- en innovatiestroom. Er is hier veel gezegd over innovatie. Het vrij en onbeperkt verstrekken van patenten is verward met innovatie, twee zaken die niets met elkaar te maken hebben.
Waar wij voor opkomen, is het recht om software te ontwikkelen, om deze bedrijfstak tot ontwikkeling tot brengen. En deze richtlijn zal allerlei obstakels en belemmeringen opwerpen voor de concrete innovatie binnen dit continent dat Europa heet.
Naar mijn idee verdienen wij een softwarewereld, een ondernemingswereld, een wereld voor de consument, die openstaat voor concrete innovatie.
Umberto Guidoni (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ofschoon men in het gemeenschappelijk standpunt zegt octrooieerbaarheid van zuivere software geheel te willen uitsluiten, worden in feite de voorwaarden gecreëerd om het octrooieren van softwarealgoritmen mogelijk te maken.
In tegenstelling tot copyright, waarmee heel het programma wordt beschermd, zou met octrooieerbaarheid van software een monopolie kunnen worden gecreëerd op het gebruik van de algemene instructies. Met de octrooieerbaarheid van deze algoritmen in een complex programma, dat niets anders is dan een combinatie van duizenden instructies, zou men wel eens honderden octrooien tegelijk kunnen overtreden. Linux bijvoorbeeld, dat nu in diverse programma’s ook door overheidsinstanties wordt gebruikt, zou bijvoorbeeld 283 Amerikaanse octrooien overtreden. De invoering van de wetgeving betreffende octrooieerbaarheid zou bijgevolg, tenminste in Europa, het einde kunnen betekenen van vrije en open sourcesoftware.
Als de octrooieerbaarheid van software wordt goedgekeurd - hetgeen de Amerikaanse multinationals en de Europese landen die profijt trekken van het Amerikaanse monopolie, dolgraag willen - worden de kosten verplaatst van de technologische en innovatieve sector naar de juridische en verzekeringssector. Dat zou ertoe leiden dat het midden- en kleinbedrijf wordt uitgesloten van het ontwikkelingsproces van software, vanwege de hoge kosten en de complexe juridische problemen. Uiteindelijk zou er dan minder mededinging en minder innovatie zijn, en zouden de Europese consumenten hogere kosten moeten betalen en minder keuzemogelijkheden hebben
De strategie van Lissabon met betrekking tot het Europese economische model verenigt technologische innovatie, mededinging en solidariteit. Het standpunt van de Raad gaat evenwel precies de andere kant uit. Met de richtlijn betreffende octrooieerbaarheid van software wordt het recht op vrij verkeer van kennis aangetast en wordt het doel van een voor iedereen toegankelijke informatiemaatschappij op de helling gezet.
Daarom wordt de strijd die wij in dit Parlement voeren tegen octrooieerbaarheid van software een strijd voor vrijheid en democratie.
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, voor ons ligt een voorstel over octrooien voor software-gerelateerde innovaties, omdat de huidige praktijk niet optimaal is. Uiteenlopende opvattingen over de vraag of software wel of niet geoctrooieerd kan worden, maken het juridische kader weinig eenduidig en de komst van nieuwe wetgeving op dit terrein is dan begrijpelijk. Het is de vraag of het gemeenschappelijk standpunt een gebalanceerde oplossing biedt die voor zowel grote als kleine ondernemingen gewenst is. Zelfs deskundigen hebben helaas niet kunnen aangeven of de richtlijn de innovatie in het midden- en kleinbedrijf zal bevorderen of juist zal belemmeren vanwege obstakels die zich voor hen voordoen. De vrees bij kleine innovatieve ondernemingen voor een onwenselijke uitwerking kon niet worden weggenomen. Drie aspecten zijn hierbij van groot belang voor het midden- en kleinbedrijf.
Allereerst de toegankelijkheid tot het verkrijgen van een octrooi. De richtlijn biedt geen oplossing voor de hoge kosten die het verkrijgen van een octrooi met zich meebrengt. Ten tweede, de mate waarin kleine en middelgrote ondernemingen zich kunnen beschermen indien ze een octrooi bezitten. Het kan zijn dat een ander bedrijf daar inbreuk op maakt. Is het voor hen praktisch haalbaar om dat voortdurend te monitoren? Daarbij komt dat zij evenmin beschikken over de personele en financiële middelen om zich te beschermen wanneer zij beschuldigd worden van inbreuk op octrooien van andere bedrijven. De richtlijn in deze vorm herbergt het risico van een aanzienlijke juridisering van software-gerelateerde innovaties. Ten derde is er het probleem van de hoge licentiekosten wanneer kleine bedrijven gebruikmaken van software van een octrooihouder. Daar komt nog bij dat onduidelijk is wat het effect van de richtlijn zou zijn op het gebruik en de ontwikkeling van software met open standaarden.
Het Europees Parlement heeft met wijzigingsvoorstellen geprobeerd deze zorgpunten aan te pakken, maar de amendementen hebben bij de Raad weinig weerklank gevonden. Het gemeenschappelijk standpunt kent nu onvoldoende overtuigingskracht en de bereidheid van de Raad om alsnog overstag te gaan, lijkt nihil. Daarom dient het gemeenschappelijk standpunt te worden verworpen.
Roberta Angelilli (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, innovatie en onderzoek moeten een gemeenschappelijk bezit zijn, en geen voorrecht voor enkelen.
Daarom moet nogmaals met klem naar voren worden gebracht dat octrooieerbaarheid van software als dusdanig moet worden tegengehouden. Het is goed dit beginsel in herinnering te brengen, want de uit te vaardigen richtlijn moet een goede middenweg zijn tussen enerzijds ongebreidelde octrooieerbaarheid, waardoor innovatie en mededingingsvermogen gedwarsboomd zouden kunnen worden, en anderzijds de noodzaak om gepaste bescherming te bieden aan degene die met zijn of haar uitvinding voor echte toegevoegde waarde op de markt zorgt.
Wij vragen verder dat de vereisten inzake octrooieerbaarheid met de allergrootste aandacht worden bestudeerd, en dat rekening wordt gehouden met noviteit, originaliteit en industriële toepasbaarheid. Slechts op die manier kan men voorkomen dat de exclusieve rechten op overdreven wijze worden uitgebreid, ten koste van het midden- en kleinbedrijf, en dat bijgevolg het aantal juridische geschillen omtrent octrooien de pan uitrijst, zoals nu al vijftien jaar in de Verenigde Staten het geval is.
Tot slot zijn wij van mening dat het een goed idee is om een fonds in te stellen voor financiële, technische en administratieve ondersteuning van het MKB dat zich op het terrein van de octrooiering wil begeven. Wij zijn met name van mening dat het onontbeerlijk is een gepast Europees octrooisysteem op te zetten dat de kleine en middelgrote bedrijven gelijke toegang kan garanderen.
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dankzij de ononderbroken vindingrijkheid op het gebied van de computertechnologie heeft men in weinig jaren de technologische en automatiseringskloof kleiner kunnen maken.
Met de octrooieerbaarheid van software wordt de vrije uitvinding - die tot nu toe mogelijk was ook zonder veel kapitaal - gedwarsboomd en het monopolie op het gebruik van generieke technieken verdedigd, dat de vrucht is van een politiek uiterst gevaarlijk marktabsolutisme.
Dit is een ernstige beperking van de vrijheid van ideeën en van de herinterpretatie daarvan. Het enige doel daarvan is de Microsoft-lobby en een klein aantal niet-Europese multinationals in staat te stellen de bedrijven en overheden gegijzeld te houden.
Octrooien zijn een gevaar voor de ontwikkeling van open source software en schaden alle, Italiaanse en Europese, informatie- en communicatieondernemingen. Dit zijn met name middelgrote, kleine, en zelfs micro-ondernemingen. Ook veroorzaken zij economische schade aan de diversificatie van de automatiseringsystemen van de overheid.
Wij moeten de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek en het recht op overdracht van cultuur en kennis verdedigen. Ook moeten wij de grondrechten van de mens beschermen, en daarom moeten wij Europa redden van de octrooieerbaarheid van software door ons te verzetten tegen de Europese richtlijn waarmee die octrooieerbaarheid moet worden ingevoerd. Laten wij daarom voor de door de heren Buzek, Rocard en Duff ingediende amendementen stemmen.
Giuseppe Gargani (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als voorzitter van de Commissie juridische zaken is het mijn plicht om de heer Rocard, mevrouw Kauppi en de heer Lehne geluk te wensen met hun werk. Ook moet ik allen bedanken die zich voor deze zeer moeilijk onderhandelingen hebben ingezet.
Ik moet zeggen dat de Commissie juridische zaken een aanvaardbaar evenwicht heeft gevonden, dat recht doet aan zowel de culturele keuzes als het debat dat tot nu toe hier, en elders, heeft plaatsgevonden. Het is natuurlijk mijn plicht om dit evenwicht te verdedigen, aangezien dit het resultaat is van het Parlement.
Net als alle anderen die zich met deze materie bezighouden, ben ik van mening dat het nuttig is voor de harmonisatie op het gebied van octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen een richtlijn uit te vaardigen waarmee een einde kan worden gemaakt aan de dubbelzinnigheden en onzekerheden die voortvloeien uit het feit dat de nationale octrooibureaus er uiteenlopende interpretatiepraktijken op na houden. Ook moet met die richtlijn het toepassingsgebied van de bescherming nauwkeurig kunnen worden afgebakend.
Men moet evenwel voor ogen houden dat de aanneming van de richtlijn inzake octrooieerbaarheid slechts een stimulans kan zijn voor het technologische innovatieproces als een oplossing wordt gevonden voor twee fundamentele aspecten. Ten eerste moet een einde worden gemaakt aan de dubbelzinnigheid ten aanzien van het concept “technische bijdrage”, waardoor de efficiëntie van de richtlijn als instrument voor de harmonisatie van de procedures voor octrooiverstrekking geheel ongedaan wordt gemaakt. Ten tweede moet hierin een nauwkeurige en effectieve bepaling worden opgenomen voor het vraagstuk van de interoperabiliteit, waardoor de ontwikkeling van gestandaardiseerde oplossingen op het gebied van de ICT wordt belet.
Bij de verwezenlijking van het doel van de harmonisatie mogen de beginselen die ten grondslag liggen aan het bestaand octrooisysteem, niet worden geschonden. In de loop der jaren is immers gebleken dat dit systeem een geschikt instrument is en een efficiënte stimulans kan zijn voor het bedrijfsleven, voor zowel de grote als de kleine ondernemingen. Men hoeft alleen maar te denken aan de steeds groter wordende convergentie tussen informatica en telecommunicatie, waardoor het voor de bedrijven mogelijk wordt om geïntegreerde softwarepakketten en computergeïmplementeerde diensten aan te bieden en te gebruiken. Om de ontwikkeling van deze nieuwe pakketten in goede banen te leiden is het noodzakelijk bij in computers geïmplementeerde uitvindingen cumulatie mogelijk te maken van de met auteursrechten verleende bescherming en de bescherming via octrooi, zonder de software octrooieerbaar te maken.
Zeker in deze moeilijk periode moet Europa het vraagstuk van zijn mededingingsvermogen aanpakken. Het octrooi moet de Europese economie en de Europese burgers helpen. Als de richtlijn niet duidelijk zou zijn, zouden niet-Europese bedrijven er profijt van hebben, en dan zouden wij ons onttrekken aan onze functie en onze plicht ten aanzien van de strategie van Lissabon, ten aanzien van het nieuwe sociale project - waar alsmaar over gesproken wordt - en de ontwikkeling.
Zoals ik reeds zei, heeft de Commissie waardevol werk verricht. Zij is er namelijk in geslaagd om verder te gaan dan het gemeenschappelijk standpunt. Het is nu de taak van het Parlement om de tekst te perfectioneren door de onduidelijke punten daarin op te sporen. Als dat niet gebeurt, zal de Commissie verantwoordelijk zijn voor de aanneming van een nauwelijks te definiëren, niet-sectoraal voorstel, in plaats van een allesomvattend voorstel voor heel het octrooigebied, een voorstel waarmee ook tegemoet kan worden gekomen aan de kleine en middelgrote bedrijven.
Daarom doe ik een beroep op zowel het Parlement als de Commissie.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de vorige spreker, de heer Gargani, heeft laten blijken dat hij er veel waarde aan hecht dat we inzake dit voorstel voor een richtlijn een evenwichtig standpunt innemen. Naar mijn idee hebben de rapporteur, de heer Rocard, en mevrouw Berger in amendement 53, duidelijk aangegeven welke doelstellingen bij dit evenwichtige standpunt horen, door te stellen dat: “de voorwaarden voor de verlening van octrooien en de mogelijkheden om die daadwerkelijk te beschermen, zorgvuldig moeten worden gedefinieerd, met name om ervoor te zorgen dat de onvermijdelijke gevolgen van het gebruik van octrooisystemen, zoals de beperking van de vrijheid van creativiteit, de juridische onzekerheid en de effecten die in strijd zijn met het concurrentievermogen, binnen redelijke grenzen blijven”.
De door de heer Rocard en mevrouw Berger ingediende amendementen zijn gericht op het bewaren van dat evenwicht, allereerst op het niveau van de uitvindingen die door de computer worden toegepast: we hebben het hier niet over computeruitvindingen. Computeruitvindingen - computerprogramma’s – worden al beschermd door een communautaire richtlijn van 1991, waarin het recht op intellectuele eigendom, of zo u wilt op auteursrechten, is vastgelegd. Die richtlijn is ook werkelijk van kracht.
We hebben het hier over iets heel anders, namelijk over uitvindingen die door computers worden toegepast of ondersteund - zoals het in een aantal amendementen wordt genoemd - dus over apparaten die computerprogramma’s gebruiken. We moeten er heel erg op letten dat we die zaken niet door elkaar halen en zo het gebruik of de ontwikkeling van uitvindingen door middel van de computer in de weg staan.
Van groot en concreet belang is amendement 50, ingediend door de heer Rocard en mevrouw Berger, om het recht op interoperabiliteit van computerprogramma’s te handhaven. Het feit dat er een octrooi kan rusten op een bepaald aspect van een computerprogramma mag geen belemmering zijn voor het creëren of gebruiken van computerprogramma’s om de ontwikkeling te continueren. Voor de interoperabiliteitsclausule, die in amendement 50 wordt bepleit, wordt ook in iets andere bewoordingen gepleit in de tekst van amendement 68 van de afgevaardigden Mann, McCarthy en Roth-Berendt.
Kortom, we moeten hoe dan ook vermijden dat de ontwikkeling, het uitvoeren van experimenten, de productie, de verkoop, de verstrekking van vergunningen en de invoer van programma’s die gebruik maken van een gepatenteerde techniek voor het bewerkstelligen van interoperabiliteit, als een aantasting van het octrooi kunnen worden beschouwd. De amendementen van de heer Rocard en mevrouw Berger zijn erop gericht de mogelijkheden open te houden om uitvindingen op dit gebied te doen, en projecten zoals het project LinEx, dat is ontwikkeld door de deelregering van Extremadura, in Spanje, zo mogelijk de kans te geven om zich verder te ontwikkelen, wat in het voordeel is van de creatieve innovatie op het grondgebied van de Europese Unie.
VOORZITTER: JACEK EMIL SARYUSZ-WOLSKI Ondervoorzitter
Vittorio Prodi (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, octrooien zijn een belangrijk bestanddeel van de technologische vooruitgang. Het is echter noodzakelijk terug te gaan naar de oorspronkelijke betekenis van het pact tussen uitvinder en samenleving. Dat pact zegt namelijk dat de uitvinder een tijdelijke monopolie heeft op de exploitatie van de uitvinding, maar dat de samenleving profiteert van de kennistoename die voortvloeit uit de volledige openbaarmaking (full disclosure) van de inhoud van het octrooi, en dus van de verbreding van de grondslag voor verdere vooruitgang.
Mijns inziens is het goed na te gaan hoe bepaalde octrooien worden gepresenteerd. Ik heb de indruk dat er een stijgende tendens is tot algemene octrooien, juist omdat men de claims zo ruim mogelijk wil houden. Ik heb de indruk dat de advocatenkantoren nu aan het langste eind trekken, en de samenleving aan het kortste. Dit moet met name worden vermeld in het geval van de software. Veel van de verstrekte octrooien zijn namelijk niets anders dan vage beschrijvingen van een logisch proces.
Wat software betreft, is mijns inziens het auteursrecht - het copyright - voldoende. Daarom heb ik steun gegeven aan veel van de amendementen van de heer Rocard, die ik bij deze bedank voor zijn inzet als rapporteur. Ik ben zelfs van mening dat hier de beschermingsperiode kan worden ingekort. Als de uitvinder een sterkere bescherming ambieert en een octrooi wil, kan hij zich niet onttrekken aan een volledige openbaarmaking van de uitvinding, waarvan hij dan de bindende grondslag moet maken voor de claims. Dit geldt ook meer algemeen, als men de mogelijkheid van juridische onzekerheid wil beperken.
Daarom geloof ik dat het Parlement een krachtigere rol moet spelen in het kader van de versterking van de Unie, onder meer via de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van het Europees Octrooibureau.
Persoonlijk ben ik voor een hervorming waarmee de procedures kunnen worden vereenvoudigd, via onder meer het gebruik van één taal, het Engels, en waarmee regels worden uitgevaardigd die het klein en middenbedrijf in staat stellen gebruik te maken van dit basisinstrument.
Rebecca Harms (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik moet u zeggen dat de hele discussie over softwareoctrooien hier in het Parlement voor een groot deel in tegenspraak is met hetgeen de Europese instellingen anders voortdurend als een mantra in dit werelddeel verkondigen: met name initiatieven van de Commissie en de Raad benadrukken steeds weer dat we er alles aan willen doen om de fundamentele belangen van het midden- en kleinbedrijf te beschermen.
De softwarebranche heeft zich tot nu toe in Europa uitstekend en met succes kunnen ontwikkelen op basis van regelingen die prima voldeden, zoals regelingen met betrekking tot het auteursrecht, reverse engineering en op bepaalde gebieden ook met betrekking tot octrooien. Waarom hebben we deze nieuwe regels eigenlijk nodig? We hebben het doorlopend over overregulering. Wanneer u met betrekking tot softwareoctrooien daadwerkelijk gaat doen wat momenteel wordt bediscussieerd, dan helpt u daarmee slechts twee of drie grote ondernemingen, met name Microsoft en SAP, dus een Amerikaans en een groot Duits bedrijf, misschien ook nog Siemens en bedrijven van hetzelfde kaliber. U schaadt echter de fundamentele belangen van veel kleine en middelgrote bedrijven die in de afgelopen jaren zeer succesvol zijn geweest.
Wat hier wordt bediscussieerd als een regeling voor de octrooieerbaarheid van software, heeft erg veel weg van een werkgelegenheidsmaatregel, en wel voor advocaten. Als we niet afwijzen wat vandaag van ons wordt gevraagd, zullen die nog veel te doen krijgen.
Vittorio Agnoletto (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in weerwil van alle officiële verklaringen is in artikel 2 een wijziging aangebracht waarmee ook de software die in een computer gebruikt wordt, onder octrooibescherming gebracht kan worden.
Dit is het achterdeurtje voor octrooieerbaarheid van software. Dat zou hetzelfde zijn als wanneer men op een goeie dag toonladders, muzieknoten en akkoorden zou octrooieren. Dat zou hetzelfde zijn als wanneer men de pentatonische toonladder zou octrooieren, waardoor plotseling een groot deel van de blues dat octrooi zou overtreden en alle auteurs royaltieszouden moeten betalen aan degenen die het octrooi hebben geregistreerd.
Er zijn reeds octrooien aangevraagd voor ideeën die niet nieuw waren, zoals de klik van de muis om een bepaalde handeling te verrichten, of de ongelijkheidsoperator in de source code, of voor andere banale ideeën die tegenwoordig in praktisch alle in omloop zijnde software worden gebruikt.
Als de interoperabiliteit zou worden tegengehouden door octrooien op programma’s, en als de consument ertoe zou worden aangezet om zijn producten altijd en eeuwig van hetzelfde bedrijf te kopen en te gebruiken, zou dat enorme gevolgen hebben van met name economische aard. Geen enkel bedrijf mag in de gelegenheid worden gesteld om een monopolie op te bouwen via geoctrooieerde software. Een klein bedrijf moet dan enorme hoeveelheden geld uitgeven om enerzijds elke overtreding van octrooien te voorkomen en anderzijds zijn eigen werk voor de rechter te verdedigen. De mededinging zou dus niet enkel een marktkwestie meer zijn, maar tevens een juridische zaak worden.
Wij denken aan al de onderzoeksinstituten van universiteiten of ziekenhuizen die nu, dankzij de afwezigheid van een dergelijke richtlijn, onderzoek doen en daarbij kunnen besparen op de software, omdat zij gebruik maken van door hun eigen instituten ontwikkelde en dus gratis software, of van alternatieve software die veel goedkoper is dan Microsoft. Zonder octrooien op software kan Europa de kosten laag houden, innovatie aanmoedigen, de veiligheid verbeteren en banen creëren.
In de Harvard Business Review stond de titel: “Octrooien zijn intelligente bommen”. Ik zou daaraan willen toevoegen: “…tegen de mogelijkheid om in de toekomst interactie tot stand te brengen tussen verschillende culturen en werelden”.
Kathy Sinnott (IND/DEM).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het programmeren van software is van enorme betekenis voor mijn kiezers in Ierland. Zozeer zelfs, dat ik letterlijk zakken met post heb ontvangen waarin ik werd gevraagd mijn stem op een bepaalde manier uit te brengen. Het is verre van eenvoudig alle nuances en gevolgen van ons besluit te doorgronden. We praten vandaag over, om het maar eenvoudig te zeggen, het eigendom van ideeën. Bij software zijn de grote ideeën van gisteren de bouwstenen voor de grote ideeën van morgen. Die ideeën kunnen door iedereen gebruikt worden om de wetenschap verder te ontwikkelen en de vooruitgang te stimuleren.
Een van de mooie kanten van de software-industrie is dat een enkele programmeur zich aan zijn bureau kan zetten en een interessant programma kan schrijven. Hij kan dat anderen doen toekomen tegen betaling of het als open source beschikbaar stellen zodat iedereen het kan gebruiken en eraan toe kan voegen. Wat hij heeft gedaan is van nature ongecompliceerd en miljoenen mensen doen precies hetzelfde als hij. Dat is tot op de dag van vandaag de motor achter innovatie, dat heeft de informatiesamenleving voortgedreven en dat bepaalt de stand van zaken in de wetenschap.
Hoeveel innovatie, denkt u, zal er plaatsvinden als die ene programmeur een team van octrooiadvocaten in de arm moet nemen? Als wij hier morgen besluiten om software octrooieerbaar te maken, zouden programmeurs in heel Europa wel eens de wet kunnen overtreden om daar pas achter te komen als het te laat is. Als wij octrooien toestaan, hoeveel creativiteit en vrijheid om te denken zal dan worden verstikt door de angst van inbreuk op een van de honderdduizenden octrooien die er zullen komen? Geregistreerde of gekochte octrooien zullen nu juist de gereedschappen die de programmeur nodig heeft voor zijn werk als programmeur, beheersen. Ik roep de afgevaardigden op elk amendement te steunen dat de vrijheid tegenover het octrooirecht overeind houdt. Dat zal ons de beste uitgangspositie bezorgen voor onderhandelingen met de Raad.
Marcin Libicki (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, een arts mag zijn patiënten geen schade berokkenen en naar analogie daarvan mag dit Parlement geen schade toebrengen aan de maatschappijen waardoor het gekozen is. Dat betekent dat vrijheid onze hoogste prioriteit moet hebben en dan met name de vrijheid van economisch handelen.
Dat roept de vraag op of er op dit gebied überhaupt wel regels nodig zijn. Gezien het feit dat wij, zeg maar, het afgelopen decennium een ongekende ontwikkeling van computersoftware hebben meegemaakt, is het bijzonder twijfelachtig of wij nu plotseling gedetailleerde voorschriften moeten gaan invoeren om die ontwikkeling te reguleren. Alles liep op rolletjes dus waarom zouden wij daar verandering in aan moeten brengen? Het economische succesverhaal is overduidelijk en als wij nu nieuwe regels gaan invoeren zou dat alleen maar een belemmering vormen voor een succesvol vervolgverhaal in de toekomst.
Mededinging is absoluut essentieel omdat deze als “gist” voor het rijzen van economisch succes fungeert, of beter gezegd, mededinging is de drijvende kracht achter dat succes. Enerzijds is het waar dat grote bedrijven bepaalde mogelijkheden hebben om nieuw onderzoek te doen, die kleine bedrijven niet hebben. Anderzijds is het echter ook zo dat wanneer grote bedrijven eenmaal een monopoliepositie hebben verworven, zij geneigd zijn om een lethargisch en stagnerende houding aan te nemen. Monopolies zijn nooit bevorderlijk voor economisch succes, dat geldt zowel voor staatsmonopolies als voor monopolies van grote bedrijven. Wanneer over dit verslag - en met name over de amendementen die hierop zijn ingediend - wordt gestemd, moeten wij ervoor oppassen dat wij geen monopoliepositie voor grote bedrijven creëren aangezien dat een zeer schadelijk effect zou hebben.
Wij moeten vooral voor ogen houden dat de economische groei bij deze kwestie niet ten koste gaat van de kleine en middelgrote ondernemingen. Het allerbelangrijkste is echter dat wij de belangen van de doorsneegebruikers van computerprogramma’s niet schaden, aangezien uiteindelijk zal blijken dat daar helemaal niemand bij gebaat is.
Wij zijn voorstanders van het beschermen van de vrijheid en van economische groei en niet van onderdrukking en lethargie.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) De enige richtlijn die in aanmerking komt, is een richtlijn waarin duidelijk de criteria worden neergelegd die nodig zijn om octrooieerbare, in computers geïmplementeerde uitvindingen te kunnen onderscheiden van niet-octrooieerbare uitvindingen, zodat dergelijke uitvindingen in de EU-lidstaten doeltreffend beschermd kunnen worden. De richtlijn dient een einde te maken aan de pogingen een octrooi aan te vragen voor niet-octrooieerbare zaken, zoals triviale, niet-technische procedures, handelsmethoden en zuivere software.
Het belangrijkst zijn de amendementen die tot doel hebben de zinsnede in computers geïmplementeerde uitvinding te vervangen door door computers ondersteunde uitvinding of computerondersteunde uitvinding, de amendementen waarin het begrip technische bijdrage wordt gedefinieerd en, nauwkeuriger gezegd, ook de termen worden gedefinieerd die van belang zijn voor de beoordeling van de technische aard van de uitvinding in kwestie, en tot slot de amendementen waarin duidelijk wordt gesteld dat zuivere software, of zelfs media, niet in aanmerking komen voor een octrooi. Zonder deze amendementen zullen wij de ontwerprichtlijn niet kunnen steunen.
Hans-Peter Mayer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, men zegt dat we het over een van de meest omstreden wetsvoorstellen hebben. Dat zou echter alleen het geval zijn wanneer de ene helft voor zou zijn en de andere helft tegen, maar hier liggen de verhoudingen heel anders: een grote meerderheid van het Parlement is voor datgene wat de wetgeving beoogt, namelijk het heldere beginsel dat zuivere software niet octrooieerbaar is.
Ook bij deze regeling blijft het zo dat software via het auteursrecht wordt beschermd. Ook dan geldt die bescherming natuurlijk niet voor afzonderlijke regels, maar alleen voor het werk als geheel, net zoals bij een boek geen losse zinnen worden beschermd, maar alleen het boek als geheel. Wat we in onze economie echter nodig hebben, zijn octrooien. Octrooien zijn een kenmerk, een indicator van een kenniseconomie. Het gaat daarbij om technische uitvindingen met aanvullende eisen, bijvoorbeeld dat de uitvinding nieuw moet zijn en dergelijke, ook wanneer het om door computers ondersteunde, in computers geïmplementeerde of computergestuurde uitvindingen gaat.
Waarom is deze wetgeving nodig? Om toestanden zoals in de Verenigde Staten te voorkomen. Het is toch bekend dat er nu al meer dan 30 000 softwareoctrooien zijn. We willen dat in de toekomst tegengaan. Daarom is deze wetgeving nodig. Via monitoring door de Commissie bouwen we terecht garanties in. De Commissie moet over drie jaar verslag uitbrengen. Worden er werkelijk nog achterdeurtjes opengehouden, ook al hebben we geprobeerd die met de laatste compromissen dicht te doen? Als ze er nog zijn, dan moet de Commissie ons daarover inlichten, evenals over de “open source-beweging”. Over drie jaar buigen we ons er dan weer over en kunnen we eventuele achterdeurtjes alsnog sluiten.
De zaak is dus nog niet afgerond, niet alleen omdat we met de Raad nog tot overeenstemming moeten komen, maar ook omdat we blijven toezien op de toepassing van de wetgeving en ons het recht voorbehouden om, afhankelijk van de wijze waarop onze wetgeving wordt toegepast, over drie jaar verdere maatregelen te nemen.
Arlene McCarthy (PSE).(EN) We krijgen de kans de wereld voor te gaan met goede octrooiwetgeving, maar kunnen wij dat aan? Het juridische kader is duidelijk: in artikel 52 van het Europees Octrooiverdrag staat dat software als zodanig niet octrooieerbaar is. We zijn allemaal van mening dat we duidelijke grenzen moeten stellen aan octrooieerbaarheid. We zijn het er eenvoudigweg niet over eens hoe we dat het beste kunnen doen.
We moeten de wetgeving aanscherpen en ervoor zorgen dat uitgevoerde inspecties geen octrooien op software of handelsmethoden toelaten. Laten we echter niet vergeten dat het ons vernuft en ons talent voor innovatie van software en daarvan afhankelijke technologie is, die Europa kan steunen bij het streven de meest concurrerende economie van de wereld te worden in 2010.
In deze tijd, waarin onze traditionele industrieën uitwijken naar China en het verre oosten, moeten we vertrouwen op onze vindingrijkheid om ons brood te verdienen. De opbrengsten van octrooien en het in licentie geven van onze uitvindingen aan concurrenten wereldwijd vormen het rendement op investeringen en helpen ons bij het creëren van werk en groei.
Innoverende bedrijven in het MKB betogen dat ze zonder bescherming van octrooirecht niet in een positie zijn om te kunnen onderhandelen met grote ondernemingen of zich niet kunnen beschermen tegen grote bedrijven die aan de haal gaan met hun uitvindingen. Ze hebben bescherming van octrooirecht nodig die betaalbaar is en bij grote ondernemingen kan worden afgedwongen. We moeten echter waarborgen dat kleine softwareontwikkelaars niet terechtkomen in een mijnenveld van triviale octrooien. Ze moeten kunnen innoveren, code kunnen schrijven en ontwikkelen en softwareprocessen kunnen maken zonder octrooiwetgeving te overtreden.
Er is een aantal amendementen dat dit probleem zo kan oplossen dat er evenwichtige, uitvoerbare EU-wetgeving komt, die octrooien via de achterdeur tegenhoudt, maar verzekert dat Europa's meest vernieuwende bedrijven toegang krijgen tot octrooien in een in toenemende mate nietsontziende, wereldwijde arena, en in staat worden gesteld de aanval te openen op de overheersende positie van de Verenigde Staten op dit terrein.
De heer Crowley heeft gezegd dat we terecht zouden kunnen komen in de perverse situatie dat we licentierechten zouden moeten betalen aan Amerikaanse en Japanse bedrijven voor octrooien en innovaties die eigenlijk van ons zelf zijn. In feite kunt u India aan die lijst toevoegen. In zijn nieuwe octrooiwet uit 2005 staat India het nemen van octrooi op ingesloten systemen toe. Zijn wij serieus van mening dat we hier in Europa minder waarde hechten aan onze vernieuwingsdrang dan die landen die nieuw zijn op de terreinen van innovatie en uitvindingen?
Andrew Duff (ALDE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement staat voor een belangrijke strategische uitdaging om een regulerend kader te scheppen waarmee de verspreiding van de octrooieerbaarheid van software een halt kan worden toegeroepen. Tactisch gezien moet onze eerste taak morgen zijn de simplistische voorstellen te verslaan die de tweede lezing verwerpen. We moeten ervoor zorgen dat we in staat zijn geleidelijk voortgang te boeken bij het amenderen van het gemeenschappelijk standpunt. Voor het ontwikkelen van een kwaliteitswetgeving moeten we eenvoudigweg het proces van het zoeken naar overeenstemming volgen. Als we er in het geheel niet in slagen tot wetgeving te komen, zouden we de industrie overleveren aan de genade van het Europees Octrooibureau, de gerechtshoven en commissies van de Wereldhandelsorganisatie. Ik ben bang dat dat zou leiden tot een kostbare, bureaucratische en verwarrende situatie.
Paul van Buitenen (Verts/ALE). – Voorzitter, de manier waarop het voorstel voor softwarepatenten tot stand is gekomen, is in mijn ogen een schandaal. Grote bedrijven zoals Microsoft zien geld in softwarepatenten en zij hebben via de Business Software Alliance het voorstel van de Europese Commissie mede opgesteld. Dit werd toevallig ontdekt, omdat men had vergeten de naam van de auteur uit het document te verwijderen. De inteeltcultuur tussen de beheerders van de octrooibureaus, de octrooiadvocaten van grote bedrijven en de octrooibeheerders van de Europese Commissie, bepaalden het voorstel van de Commissie. Het Europees Parlement trad in 2003 corrigerend op, maar de Raad van ministers heeft via dubieuze stemprocedures het voorstel weer op tafel gekregen. Er was geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten en verzoeken van verscheidene lidstaten om onderhandelingen te heropenen werden snel genegeerd.
Ook in Nederland is de discussie rond de softwarepatenten dubieus. Terwijl het parlement verkeerd werd ingelicht door de regering, werkten de Nederlandse ambtenaren binnen de EU-comités door aan het voorstel. De Nederlandse minister negeerde het parlement bij de besluitvorming in de Raad van ministers. Ik steun daarom de amendementen waarin dit voorstel wordt afgewezen. Het Europees Parlement maakt zich in mijn ogen belachelijk wanneer het de manier waarop dit wetsvoorstel tot stand is gekomen, tolereert.
Erik Meijer (GUE/NGL). – Voorzitter, in 1991 was Microsoft een klein bedrijf dat moest opboksen tegen de grotere. Toen vertelde Bill Gates dat de industrie tot stilstand zou komen als al onze oude kennis aan patenten zou zijn onderworpen. Enkele reuzen zouden nieuwkomers dan onbeperkte betalingen kunnen opleggen. Nu zijn bedrijf bij de groten hoort, vertellen zijn lobbyisten een heel ander verhaal.
Gedurende lange tijd voeren tegenstanders actie tegen de softwarepatenten. Zij hebben doorzettingsvermogen en goede argumenten. Ik ben het eens met de "Foundation for a free information infrastructure". Deze stichting zegt dat softwarepatenten de vrijheid van ontwikkeling van software bedreigen en dat softwarepatenten slecht zijn voor de innovatie, want zij bevorderen monopolievorming en zorgen voor hogere prijzen. Softwarebedrijven, internetwinkels, scholen en consumenten worden daardoor getroffen. Willen wij toe naar een situatie dat computers overgeleverd worden aan één of enkele software-aanbieders?
Morgen zijn er tenminste 367 stemmen nodig om de Raadstekst te amenderen of te verwerpen. Ik roep alle tegenstanders van softwarepatenten ertoe op massaal aanwezig te zijn. Dan kiezen we voor open source en creativiteit in plaats van machtsconcentratie en monopolievorming.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mij vandaag een keer tot degenen richten die hier niet in de zaal zitten: niet direct tot de 450 miljoen Europeanen, maar tot degenen die buiten voor de deur staan en tot degenen die ons met e-mails, faxen en telefoontjes hebben bestookt. Ik vind dat fantastisch! Wat hier vandaag en morgen gebeurt, is belangrijk: zo ziet straks de democratie van Europa eruit. De betrokkenen maken zich sterk voor wat hun na aan het hart ligt. We hebben het toch zelf kunnen zien: de vele argumenten die hier naar voren worden gebracht, zijn toch vaak veel zinniger, gedetailleerder en preciezer dan datgene wat wij ons zelf ooit eigen kunnen maken bij alles waarmee wij ons moeten bezighouden.
Na vijf jaar, waarin leden van het Parlement 5 500 amendementen indienden en er nog eens 50 000 stemmingen plaatsvonden, kan toch niemand van ons beweren dat hij door de bomen het bos nog ziet. De inbreng die we nu kregen, was goed en heeft mij overtuigd. Ik ben ervan overtuigd dat we de democratie, het midden- en kleinbedrijf, ja ook de economische welvaart een dienst bewijzen, wanneer we tegen de softwareoctrooien stemmen. Ik wil degenen buiten met hun fluitjes en T-shirts aanmoedigen: hou vol, maak de uitslagen van de stemming openbaar, laat van iedereen zien hoe hij heeft gestemd! Dan kun je zien of de leden van het Parlement partijbesluiten, lobbyisten of hun eigen geweten hebben gevolgd.
Marianne Thyssen (PPE-DE). – Voorzitter, de hardnekkige bewering dat het voorstel dat het voorwerp van dit debat uitmaakt vooral de kleine en middelgrote ondernemingen zou treffen en benadelen, blijft circuleren. Meer rechtszekerheid en een uniforme toepassing van de rechtsregels op de interne markt zijn nochtans objectieven waar vooral KMO's baat bij hebben. Ik heb zelf altijd geloofd, en ik ben er nog steeds van overtuigd, dat KMO's niet zozeer een specifiek probleem hebben met dit voorstel, maar veeleer een algemeen probleem hebben met het octrooistelsel als zodanig. Zowel wat de toegang als wat de verdediging betreft.
In eerste lezing is hier over een amendement gestemd waarin de Commissie werd verzocht te rapporteren over wat het effect van in computers geïmplementeerde uitvindingen is op KMO's. In eerste lezing, heb ik de Commissie uitdrukkelijk gevraagd nog eens grondig na te denken over de wijze waarop er, via een Europese aanpak, voor kan worden gezorgd dat KMO's een betere plaats krijgen in octrooiland.
Tot mijn genoegen lees ik in het verslag-Rocard opnieuw vier amendementen waarin bijzondere aandacht wordt gevraagd voor dit segment van het bedrijfsleven. Alleen vinden veel KMO-organisaties dit lang niet voldoende, want zij geloven niet meer in lippendienst. Zij willen feiten en zij willen resultaten. Daarom heb ik de volgende vragen.
Waarom heeft de Commissie sinds deze problematiek en deze zorgen bij KMO's haar bekend zijn - laat ons zeggen sinds begin 2002, nu drie jaar geleden - nog niets concreets ondernomen ten voordele van KMO's? Er is toch grondstof genoeg, vermits in Europa al tienduizenden in computers geïmplementeerde uitvindingen geoctrooieerd zijn.
Ten tweede, gaat de Commissie nu iets concreets doen voor KMO's en waaraan denkt zij dan? Ik zou heel graag een duidelijk antwoord krijgen. Mijn vraag verwoordt de zorg van grote groepen KMO's en uw antwoord, mijnheer de commissaris, zal mede bepalend zijn voor mijn stemgedrag morgen.
Adam Gierek (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit richtlijnvoorstel van de Commissie en de Raad is om een aantal redenen onaanvaardbaar. De belangrijkste reden is dat in artikel 4 van dit voorstel de octrooieerbaarheid van computerprogramma’s eerst wordt verboden, terwijl meteen daarna in artikel 5 de deur weer wijd open wordt gezet voor octrooien die betrekking hebben op - en ik citeer - “een geprogrammeerde computer”ofeen “geprogrammeerd computernetwerk”. De vraag is wat er hier nu precies op het spel staat. Naar mijn idee gaat het hier om de enorme softwaremarkt die er in Europa bestaat, en om het creëren van een monopolie voor die markt. Het draait hier om minstens enkele tientallen miljarden euro. De ongeamendeerde richtlijn brengt de volgende risico’s met zich mee: Ten eerste het risico dat de softwaremarkt gemonopoliseerd gaat worden door een aantal grote spelers van buiten Europa met een zeer brede financiële basis. Vanuit een mondiale optiek en het gegeven dat iedereen wereldwijd met iedereen concurreert, is dit erg gevaarlijk voor de EU.
Het tweede risico is dat een aantal kleine en middelgrote automatiseringsbedrijven dat zich met software bezighoudt, failliet zal gaan. Het derde risico is dat bedrijven die octrooien in de dienstensector verkrijgen (en daarmee doel ik ook op de internetsector) - en die daardoor feitelijk een monopoliepositie hebben - de prijzen zullen dicteren. Het vierde en laatste risico is dat de democratie in Europa het zwaar te verduren zal krijgen gezien het belang van internet als mediavorm.
In zijn hoedanigheid van rapporteur heeft de heer Rocard er erg veel energie in gestoken om een oplossing voor deze ingewikkelde zaak te bewerkstelligen. In zijn voorstellen wordt niet alleen een lans gebroken voor de “open source”-beginselen, hetgeen te prijzen valt, maar maakt hij zich ook sterk voor het verdedigen van de democratie tegen de dictatuur van monopolies. In deze fase van het wetgevingsproces zullen zijn voorstellen uiteindelijk tot een bemiddelingsprocedure leiden en naar mijn idee wordt langs die weg de optimale oplossing bereikt.
Net als wiskundige theorieën en het denkproces op zich, is software niet octrooieerbaar. Wat wel octrooieerbaar is, zijn de uitvindingen die met behulp van computers worden gecreëerd. In de praktijk worden dergelijke octrooien overigens ook al verleend. Die octrooien bevatten technisch “onafhankelijke conclusies” die betrekking hebben op concrete systemen, en “afhankelijke conclusies”, die alleen maar geldigheid hebben in de context van een bepaald octrooi en die ook verwijzingen kunnen omvatten naar computers en naar alles aspecten die met hun werking te maken hebben. Dit uitvindingengebied is cruciaal voor bijvoorbeeld de motorvoertuigensector, de huishoudelijke apparatenbranche, de mobiele telefonie en ook voor andere sectoren en dergelijke uitvindingen dienen wel gereguleerd te worden.
Mojca Drčar Murko (ALDE). – (SL) In het octrooirecht geldt voor uitvindingen een speciale vorm van rechtsbescherming. Het is niet de concrete uitvoering van een bepaald idee die beschermd wordt, maar het idee of concept zelf. De uitvinding is dus altijd iets immaterieels. Deze tweeledige aard van octrooibescherming leidt tot problemen als we kijken naar de gevolgen van het octrooirecht in de praktijk, wanneer de belangen en rechten van softwareontwikkelaars in het geding zijn. De moeilijkheid is derhalve dat je enerzijds bedrijven hebt die het octrooirecht willen gebruiken om hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling te beschermen, terwijl je anderzijds de samenleving hebt, en de individuen waaruit zij bestaat, die ernaar streven een scala aan intellectuele prestaties waarvan veel gebruik wordt gemaakt, beschikbaar te houden voor iedereen.
Als wetgevers moeten wij beide partijen recht doen: zowel degenen die van mening zijn dat de scheidslijn een gebied binnendringt waarop vanouds octrooibescherming van toepassing is, als degenen die daarentegen vinden dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad de octrooieerbaarheid van software niet geheel uitsluit. De meerderheid van de amendementen die de Commissie juridische zaken heeft ingediend, draagt bij aan het bereiken van een meer evenwichtige afbakening, en deze amendementen lijken mij dan ook een nuttige aanvulling op het gemeenschappelijk standpunt, alsmede een goede basis voor een definitief besluit.
Ryszard Czarnecki (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is een belangrijke dag voor het Europees Parlement omdat wij nu een concrete mogelijkheid hebben om aan te tonen dat dit Parlement ook daadwerkelijk miljoenen Europeanen vertegenwoordigt. Wij kunnen namelijk niet alleen de belangen van miljoenen computerbezitters verdedigen - en wel zeer effectief verdedigen - maar ook de belangen van honderdduizenden kleine en middelgrote ondernemingen. Er zijn e-mails en brieven geschreven en oproepen aan ons gedaan om die belangen hier vandaag ook inderdaad te behartigen.
Naar mijn idee heeft het Europese publiek zich plotseling gerealiseerd dat een Europa van de burgers het Europees Parlement nodig heeft. Wij moeten niet handelen als woordvoerders van of lobbyisten voor grote bedrijven, maar wij moeten handelen als de woordvoerder van de sociale basisbeweging die ageert tegen ondoordachte besluiten van instellingen van de EU. Dergelijke besluiten kunnen uitsluitend door een andere communautaire instelling worden rechtgezet. Het draait vandaag niet alleen, en zelfs niet eens hoofdzakelijk, om octrooien voor computers. Het belangrijkste aspect van dit debat is het publieke belang en de publieke belangstelling. Daardoor heeft het Parlement nu een enorme kans om de burgers echt te vertegenwoordigen, niet alleen in prachtige theoretische verklaringen, maar ook in de praktijk. Wij mogen deze kans dan ook niet aan ons voorbij laten gaan.
Erika Mann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, in tegenstelling tot veel collega’s wil ik erop wijzen dat wij er het gedurende de besprekingen allemaal over eens werden – in ieder geval in grote meerderheid – dat in computers geïmplementeerde uitvindingen octrooieerbaar moeten kunnen zijn. We vinden ook dat de grote kracht van onze Europese industrie daarvan afhankelijk is. De schizofrene situatie wordt veroorzaakt door het feit dat bedrijven die momenteel op dit gebied graag willen octrooieren, dat ook kunnen en dat het Commissievoorstel eigenlijk niets anders bepleit dan een verdere harmonisatie in Europa.
Het tweede punt, waarover we het denk ik ook allemaal eens zijn, is dat we op het gebied van octrooien niet de weg willen bewandelen die de Amerikanen zijn ingeslagen, waardoor het bijvoorbeeld mogelijk zou worden software to software te octrooieren. Wat wij willen is – om het even heel simpel in computertermen te zeggen – software to hardware.
Het grote probleem van dit moment is hoe we een en ander duidelijk kunnen formuleren. Daarom wil ik met het oog op de stemming van morgen de Commissie nogmaals vragen hoe we daarvoor kunnen zorgen, want er liggen nu tal van voorstellen. Het gaat in hoofdzaak om de amendementen die op het gebied van interoperabiliteit zijn ingediend, door de heer Rocard en anderen en door mevrouw Kauppi en mijzelf. Ik zou graag van de Commissie willen weten wat ze van die verschillende voorstellen vindt, met name van de voorstellen ten aanzien van gedwongen licenties of van beperkte uitsluiting als het om pure software to software gaat. Misschien kan de commissaris daar nog iets over zeggen?
Marco Pannella (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, al sinds de vorige legislatuur hebben wij, radicale afgevaardigden, en met name de heer Cappato, ons voor dit vraagstuk ingezet. Wij hebben het standpunt van het Parlement duidelijk verwoord, maar het is niet overgenomen.
Nu spreken wij hier opnieuw over, en wel in een situatie waarin van extreem rechts tot extreem links in ons Parlement interventies worden gepleegd die ik als liberaal ten zeerste waardeer, interventies waarin een lans wordt gebroken voor de door de jungle van het bureaucratisch leger bedreigde en vervuilde markt. Dat bureaucratisch leger vaart in het zog van de grote monopolistische en oligopolistische groepen en is bereid om met de taal van de bureaucratische juridische macht de uitoefening van de vrijheid van uitvinding en de marktvrijheid te dwarsbomen.
Als morgen de amendementen van de heer Rocard en de amendementen die ik samen met vijftig andere collega’s, onder wie Emma Bonino, heb ingediend, worden aangenomen, zullen wij een strategie hebben en mijns inziens kunnen zegevieren. Zo niet, dan moet ik het eens zijn met de heer Duff, die zei dat men in de bemiddelingsprocedure niet alleen meer geconfronteerd zal worden met de weigering van Spanje, Oostenrijk, België en Italië om in te stemmen met de richtlijn, zoals in mei 2004. Ik ben er namelijk van overtuigd dat wij erin zullen slagen de standpunten van de Commissie en de Raad een wending in de richting van liberalisme en rechtvaardigheid te geven.
Joachim Wuermeling (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, al vaak zijn in deze zaal de waarde van innovatie en het belang van de kenniseconomie onderstreept. Er werd gezegd dat kennis onze troef is, de troef van Europa op een globaliserende markt.
Even belangrijk als de ontplooiing van deze kennis is uiteraard dat we moeten voorkomen dat anderen er met onze ideeën vandoor gaan. Stelt u zich eens voor: een uitvinder investeert twee jaar lang miljoenen euro’s in een uitvinding en drie maanden later maakt iemand die uitvinding na, brengt haar op de markt en berooft de uitvinder van het loon voor zijn inspanningen. Octrooien vormen de bescherming van de zwakkere, de bescherming van de uitvinder tegen degene die de markt domineert. Het octrooi beslist de strijd tussen de macht van het intellect en de macht van de markt in het voordeel van de macht van het intellect, ongeacht de vraag of het om een groot of klein bedrijf gaat.
Ik ben erg ontevreden over de wijze waarop het debat zich in de afgelopen weken heeft ontwikkeld. Er is een opgefokte sfeer ontstaan, een lobbystrijd zonder weerga. Als we eerlijk zijn, moeten we erkennen dat we in feite nog over zeer veel formuleringen moeten beslissen, ondanks het feit dat we dit in tweede lezing behandelen. We treffen een groot aantal uiteenlopende standpunten aan, waarvan we de effecten in deze fase slechts in beperkte mate kunnen inschatten. De Commissie juridische zaken heeft veertig amendementen tot nog geen tien amendementen teruggebracht. Er liggen nog tientallen andere amendementen op tafel, waarvan we de gevolgen nauwelijks kunnen overzien.
Ik heb langzamerhand het idee dat dit dossier nog niet echt rijp is voor besluitvorming. We moeten ons inderdaad afvragen of we het gemeenschappelijk standpunt niet moeten afwijzen om het wetgevingsproces op te schorten. Dat zou wellicht de meest verantwoorde beslissing zijn die we in deze fase kunnen nemen.
Edit Herczog (PSE). –(HU) Ik heb het debat over de ontwerprichtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen met grote belangstelling gevolgd, onder meer vanwege de betekenis van dit onderwerp (ik ben ervan overtuigd dat dit een van de belangrijkste ontwerprichtlijnen is die in het Parlement ter tafel liggen). Een andere reden voor mijn belangstelling is echter dat ik nog nooit, in mijn hele loopbaan als lid van een nationaal parlement of van het Europees Parlement, een stuk ontwerpwetgeving heb gezien dat door zoveel mensen zo verkeerd begrepen of geïnterpreteerd werd. We hebben al zoveel gehoord in verband met deze richtlijn – over Microsoft, over Linux, over de belangen van multinationale ondernemingen en het midden- en kleinbedrijf, legale software, open-broncode en auteursrechten – dat we uit het oog zijn verloren wat werkelijk belangrijk is, waar het hier eigenlijk om gaat. Wat van belang is, is Lissabon. Wat van belang is, is de op kennis gebaseerde economie en samenleving. Wat van belang is, is dat we de kennis die we creëren, moeten kunnen beschermen. En het voornaamste marktinstrument om kennis te beschermen, is het octrooi.
Het is een schande voor Europa dat het gemeenschappelijk Europees octrooi niet van de grond is gekomen, terwijl dat onontbeerlijk is als we kennis en innovatie willen laten resulteren in investeringen en winst. Nú hebben we een gelegenheid om verder te komen op het gebied van octrooiwetgeving en eraan bij te dragen dat de bescherming van kennis een zodanige nieuwe invulling krijgt, dat zij voldoet aan de eisen van de 21e eeuw. Het zou naïef zijn te denken dat deze richtlijn een compleet nieuwe oriëntatie inhoudt die in kwalitatieve zin iets biedt dat in eerdere wetgeving ontbrak. Deze richtlijn staat niet voor iets nieuws en revolutionairs, hij staat voor de erkenning van het simpele feit dat deze moderne wereld waarin we leven gebaseerd is op digitale informatie en hightechoplossingen, en dat deze zozeer geïntegreerd zijn in ons dagelijks leven dat je je geen ontwikkeling en technologie kunt voorstellen waarin ze geen rol spelen. We hebben deze richtlijn nodig. De heer Rocard heeft geprobeerd het kader voor de richtlijn te herformuleren en daarmee heeft hij een belangrijke klus geklaard, waarvoor hij erkenning verdient. Het is hem niet aan te rekenen dat het gewenste resultaat niet bereikt is; dit was waarschijnlijk het maximaal haalbare.
Het is echter zaak dat de richtlijn inzake het softwareoctrooi tot stand komt in de vorm die de Commissie heeft voorgesteld – of met slechts enkele amendementen. Zonder deze richtlijn zal Europa op een concurrentieachterstand komen te staan ten opzichte van al die regio’s die niet bang zijn om hun eigen stelsels aan te passen aan de vereisten van de moderne tijd. Er zijn ook andere mogelijkheden om innovatie te beschermen. Maar octrooien vormen de oplossing die een link legt tussen een uitvinding en de markttoepassing ervan en die van kennis een economische factor maakt. We moeten ons deze oplossing niet laten ontglippen. Alleen een sterke Europese economie kan immers de Europese waarden schragen waar ieder van ons in dit Parlement voor staat.
Patrizia Toia (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er zijn twee werelden die op dit moment de Europese instellingen vragen om aan te tonen dat zij bij machte zijn om een door meer openheid en soepelheid gekenmerkte strategie uit te werken voor een vraagstuk dat van doorslaggevend belang is voor de ontwikkeling van niet alleen de economie maar ook de samenleving. Zij vragen ons dus om het gemeenschappelijk standpunt te wijzigen in de richting van meer openheid en soepelheid.
Dat zijn voor Europa en zijn toekomst twee belangrijke werelden: het midden- en kleinbedrijf en de jongeren. Over het midden- en kleinbedrijf hebben reeds talrijke collega’s gesproken, en ik ben het eens met degenen die zeiden dat er meer soepelheid nodig is, dat de richtlijn betreffende octrooieerbaarheid niet mag verstarren en geen hinderpaal voor de activiteiten van het midden- en kleinbedrijf, of een tegen hun mededingingsvermogen en ontwikkeling gericht wapen mag worden.
Ik wil herinneren aan de verwachtingen van de jongeren. Mijns inziens zijn er zelden in deze zaal onderwerpen behandeld waarvoor wij een dermate sterk engagement hebben gekregen van de jongeren, van de bewegingen en verenigingen die software gebruiken, niet alleen om te communiceren en te leren maar ook om hun activiteiten uit te oefenen - als zelfstandigen, in de duizenden jobs die het midden houden tussen vrijwilligerswerk en de nieuwe beroepen -, activiteiten die op zelfstandige wijze worden beheerd en zo belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een samenleving met meer openheid in haar economische organisatie, van een samenleving die sterker inspeelt op het vermogen van de jongeren om zich te organiseren.
Hoe vaak hebben wij niet - meestal retorisch - gezegd dat Europa dichter bij de jongeren moet staan? Nu hebben wij de kans - en ik hoop dat het Parlement die niet zal laten liggen - om aan te tonen dat wij inderdaad dichter bij de jongeren staan die ons hebben opgezocht, en bij de talloze bewegingen die zich hierover hebben geuit. Mijns inziens mag het Parlement hen niet teleurstellen.
Daarom geef ik steun aan de amendementen van de heren Rocard en Duff, en van andere collega’s, die tot doel hebben het gemeenschappelijk standpunt meer zekerheid en duidelijkheid te geven. Mijns inziens moeten wij coherent zijn ten aanzien van twee punten: ten eerste moeten wij met onze bewering dat software niet octrooieerbaar is, oppassen dat wij het toepassingsgebied niet uitbreiden, omdat wij op die manier onszelf zouden kunnen tegenspreken, en ten tweede is het weliswaar belangrijk octrooibescherming te waarborgen, maar ook te vermijden dat dit instrument verstart en in de handen van weinigen terechtkomt. Dan zou het namelijk een hinderpaal zijn voor de ontwikkeling en de innovatie in Europa.
Alexander Stubb (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, als iemand drie jaar geleden in dit Parlement de vraag had gesteld wat een in computers geïmplementeerde uitvinding is, zouden de meeste leden hebben geantwoord dat ze dat niet echt wisten. U hebt vandaag buiten allemaal de demonstranten gezien. Sommigen waren wat agressief. Een van hen sprong recht voor onze auto en een in een computer geïmplementeerde uitvinding met de naam ABS heeft waarschijnlijk zijn leven gered.
Dit is al een oud verhaal. De verhaallijn heeft een groot aantal verrassende wendingen genomen. Om te beginnen was er de dramatisch verlopen eerste lezing in het Europees Parlement. Vervolgens werd ons standpunt in zijn geheel verworpen door de Raad. Daarna weigerde de Commissie terug te keren naar de eerste lezing. Nu worden we geconfronteerd met een twijfelachtig gemeenschappelijk standpunt van de Raad en tot slot zijn we aan het einde van de tweede lezing gekomen. Ik ben bang dat deze wetgeving morgen zal worden verworpen, zoals de heer Wuermeling al aangaf.
Ik weet niet of dat goed of slecht is, maar ik weet twee dingen wel en ik heb twee boodschappen. De ene boodschap is gericht tot de “David”-groep, met andere woorden de aanhangers van open source en het MKB. Als we dit goed hadden uitgewerkt, zou het nog niet zo slecht zijn geweest. Het zou open source niet tegen hebben gehouden. Als Fin kan ik zeggen dat het de uitvinding en ontwikkeling van Linux niet zou hebben tegengehouden. Tegen Goliath, ofwel de grote ondernemingen, zeg ik: “Let op uw zaak”. Uw lobby was erbarmelijk. De lui van open source hebben u op één been verslagen, met 100 tegen nul.
De vraag die rijst, is wat betekent dit institutioneel? Institutioneel heb ik een boodschap voor de Commissie en de Raad. Het Europees Parlement is mede-wetgever. U dient dat serieus te nemen. Als u morgen wordt geconfronteerd met verwerping van dit voorstel, dient u terug te keren naar de tekentafel en een nieuw wetsontwerp te ontwikkelen. Europa heeft octrooieerbaarheid voor in computers geïmplementeerde uitvindingen in de een of andere vorm nodig, maar morgen zullen we die nog niet krijgen.
Lasse Lehtinen (PSE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, het verhitte debat over deze richtlijn toont aan dat democratie werkt. Gisteren nog werden in de trein naar Straatsburg petities in de handen van reizigers geduwd en er is een buitensporige hoeveelheid e-mails over dit onderwerp verstuurd. Ook hier raken alle verhoudingen zoek.
Zelfs in de toekomst zal men niet in staat zijn een gewoon computerprogramma zonder technische invloed te octrooieren en het uitstekende idee van open source verdwijnt ook niet, nadat deze richtlijn in werking is getreden. Dit durf ik te beweren, want ik kom uit hetzelfde land als het Linux-systeem.
Voor het Europese concurrentievermogen kan het sneuvelen van deze richtlijn daarentegen een nieuwe terugslag betekenen. Er blijft steeds minder over van de verklaring van Lissabon als wij de richtlijn verwerpen. Dat het de grote, slechte supranationale ondernemingen tegen het MKB zou opzetten is overdreven en een kunstmatig argument. Ik heb contacten met veel kleine en middelgrote ondernemingen uit mijn land, Finland, en zij vertellen dat zij baat hebben bij deze richtlijn. Deze zou hen en hun innovaties beschermen tegen de grote ondernemingen. De grote ondernemingen redden het altijd, zelfs zonder regels, maar duidelijke regels zijn daarentegen altijd gunstig voor de kleine ondernemingen.
Ik behoor niet tot degenen die zich uit principe tegen octrooien verzetten. Het octrooi is een van de tradities van de Europese geest. Het is het fundament van de moderne, goed functionerende markteconomie. Het biedt zekerheid en bovendien bescherming tegen piraten. Waarom mogen wij in computers geïmplementeerde uitvindingen, waar wij allemaal in ons dagelijks leven van profiteren, niet octrooieren? Momenteel is er geen geharmoniseerde octrooiwetgeving in Europa. Dat zorgt voor een onzeker klimaat voor ondernemingen en investeringen. Wij hebben alleen al vanwege de werkgelegenheid een goede en transparante octrooiwetgeving nodig.
Hopelijk wordt dit niet weer een voorbeeld van hoe Europa zichzelf voor de voeten loopt en zijn concurrentievermogen verzwakt.
Cecilia Malmström (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter,dit is een zeer ingewikkelde kwestie, waarvoor enorm gelobbyd wordt door diverse groepen. Ik vind het ontzettend fijn dat de burgers nu eens geïnteresseerd zijn in wat ons in het Parlement bezighoudt – een interesse waar we niet mee worden verwend.
Het is belangrijk dat we in Europa een goed functionerend octrooistelsel hebben. Afzonderlijke uitvinders en ondernemingen moeten hun uitvindingen natuurlijk kunnen octrooieren, ook als het gaat om in computers geïmplementeerde uitvindingen. De huidige tendens is echter dat zuivere software ook geoctrooieerd wordt, en dat is geen goede zaak. We hebben behoefte aan onderzoekers, innovatoren en individuele programmaontwikkelaars die met nieuwe ideeën kunnen komen zonder te riskeren dat ze inbreuk maken op triviale octrooien en in eindeloze processen belanden.
In de eerste plaats moeten we het hele voorstel verwerpen en de Commissie oproepen om terug te komen met een breed voorstel inzake een Gemeenschapsoctrooi, dat alle uitvindingen omvat. Het is verkeerd om alleen softwaregerelateerde uitvindingen er als aparte sector uit te halen.
In de tweede plaats moeten we het gemeenschappelijk standpunt veranderen, dat geen goede wetstekst vormt. Het bevat te veel onduidelijkheden. Op basis van de meeste voorstellen van de heer Rocard kunnen we misschien tot een constructief compromis komen, dat in het voordeel is van kleine, grote en particuliere ondernemingen.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het komt maar zelden voor dat een debat naar aanleiding van een richtlijn zo verhit is. Ik denk dat niemand de hartstochtelijke argumenten van de voor- en tegenstanders van deze richtlijn heeft gemist. In de richtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computers geïmplementeerde uitvindingen, zijn verregaande regels opgenomen voor de sector in de Europese economie die zich het snelst ontwikkelt. Er is echter een fel debat ontstaan over de dubbele interpretatie van de term “programma op zich”, waardoor uitzonderingen worden uitgesloten van octrooieerbaarheid.
Ik ben voor een consequente bescherming van software. Een creatieve vondst ten behoeve van een compleet programma of een gedeelte van een programma moet worden beschermd. Ik ben echter tegen het verlenen van patenten voor afzonderlijke ideeën. In plaats daarvan moet in uitvindingen die voor een patent in aanmerking komen, het idee worden gecombineerd met de technische uitvoerbaarheid ervan - bijvoorbeeld bij veiligheidssystemen voor auto’s. Bescherming van individuele formules, commando’s of instructies zou duidelijk een stap in de verkeerde richting zijn. Ik ben niet tegen het verlenen van patenten in het algemeen, maar ik kan niet instemmen met de aanneming van de versie van de Raad van deze richtlijn. Deze versie kan naar mijn mening op meerdere wijzen worden geïnterpreteerd.
Om deze reden wil ik slechts een versie van de tekst steunen waarin de mogelijkheid van meerdere interpretaties is uitgesloten en waarvan de inhoud nauwkeuriger is. De serie amendementen die door mijn fractie is ingediend, biedt de mogelijkheid tot het oplossen van de problemen die ik zojuist heb geschetst. Ik voel me verplicht om uit te spreken dat de Raad wat mij betreft een betreurenswaardige positie heeft gekozen door het verzoek te negeren om de richtlijn opnieuw in te dienen voor een eerste lezing. Dit verzoek is door mij en velen van mijn collega’s gedaan en werd bovendien gesteund door de Commissie juridische zaken. Ik ben ervan overtuigd dat de Raad er goed aan zou doen om beter te luisteren naar onze opmerkingen, omdat daarmee het wederzijds respect tussen het Parlement en de Raad zou groeien en de samenwerking tussen deze twee belangrijke instellingen zou verbeteren.
Ik zou tot besluit de rapporteur, de heer Rocard, en in het bijzonder de schaduwrapporteur uit onze fractie, mevrouw Kauppi, willen gelukwensen met hun uitstekende werk.
John Attard-Montalto (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het debat over in computers geïmplementeerde uitvindingen is een interessant, vurig debat geweest, maar helaas hebben de meeste deelnemers een wit, dan wel zwart standpunt ingenomen. Iedereen realiseert zich dat dit een uitermate gecompliceerde zaak is. Ernaar verwijzen in bijbelse termen lost niets op, omdat dat de verschillende argumenten blijft indelen in hokjes. Enerzijds is ons met betrekking tot deze richtlijn verteld dat we innovatie verstikken en de concurrentiepositie van Europa verzwakken als we niets doen aan octrooien in het algemeen. We zullen dan lijnrecht ingaan tegen wat proberen te bereiken met de Lissabon-agenda.
Anderzijds is ons verteld dat regulering van octrooien zal bijdragen aan bureaucratie en de consument zal schaden. Volgens één spreker zal dat een bedreiging betekenen van de democratie. Ik ben van mening dat we de hele kwestie vanuit globaal perspectief moeten bezien.
In de eerste plaats is het zinloos als we ons in Europa op deze materie concentreren zonder daarbij de hele kwestie van octrooien te betrekken.
In de tweede plaats is het met betrekking tot de positie van Europa in een geglobaliseerde wereld zinloos over te gaan tot wetgeving die niet is ingebed in een internationale juridische structuur die andere continenten en ontwikkelingslanden of ontwikkelde landen aanmoedigt op een internationaal platform deel te nemen.
Simon Coveney (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een gecompliceerd en technisch onderwerp en ik wil graag de rapporteur bedanken, en in het bijzonder de schaduwrapporteur uit mijn fractie voor haar werk in dezen. Iedereen die in dit debat is blootgesteld aan de lobby van beide zijden, zal overtuigende argumenten voor en tegen het voorgestelde gemeenschappelijk standpunt hebben gehoord.
Ik wil een aantal opmerkingen maken in de geringe beschikbare tijd. In de eerste plaats moet worden benadrukt dat de richtlijn betreffende octrooieerbaarheid niet de introductie van een nieuw octrooisysteem in de EU beoogt, maar in plaats daarvan harmonisatie van en consistentie tussen de octrooibureaus in de verschillende lidstaten. Welk standpunt u ook huldigt over octrooien, u zult moeten toegeven dat de huidige situatie, waarin 25 octrooibureaus geen consistente benadering hebben, niet bijdraagt aan de vooruitgang van een geïntegreerde en goed functionerende gemeenschappelijke markt.
Het is echter waar dat in de afgelopen jaren de software- en IT-sector in de EU onder de huidige omstandigheden bloeide. Waarom hebben we dan een gemeenschappelijke benadering nodig? Met name het MBK lijkt verdeeld in deze kwestie. Sommigen hebben besloten de indruk te wekken dat dit een zaak is waarbij de grote multinationals tegenover kleine bedrijven in het MKB staan. In mijn ervaring is dat niet zo. Bedrijven in het MKB kiezen beide zijden, omdat sommige hun ideeën en uitvindingen willen beschermen en andere op grond van het gemeenschappelijk standpunt bang zijn voor een mijnenveld van octrooien. Niemand in dit Parlement zal een stem willen uitbrengen voor een situatie die de toekomstige bloei van het MKB op de een of andere manier zal belemmeren.
Ik wil kort stilstaan bij twee essentiële aspecten van deze richtlijn: in de eerste plaats de definitie van datgene waarvoor wij octrooien willen toestaan. We stellen niet voor om zoals in de VS software octrooieerbaar te maken. Dat moet worden benadrukt. Als er amendementen moeten worden aangenomen om dat punt duidelijk te maken, zo zij het, al is de huidige formulering niet slecht. Voor de bescherming van software is er auteursrecht.
Het tweede belangrijke aspect is de kwestie van interoperabiliteit en de McCarthy-amendementen verdienen op dit punt steun. We moeten ervoor zorgen dat de apparatuur en de netwerken die meerdere gebruikers nodig hebben ten behoeve van innovatie niet worden achtergehouden op de markt. Dat geldt in het bijzonder voor open source en de open-sourcebeweging, die de afgelopen jaren zo succesvol is geweest.
Tot slot, velen neigen in dit stadium naar een pessimistische benadering, en alles met elkaar zal het voorstel morgen waarschijnlijk worden verworpen. Dat zal een ernstig falen aan het licht brengen van de instellingen om een gemeenschappelijk uitgangspunt en overeenstemming te bereiken op een voor de Europese economie in het algemeen zeer belangrijk terrein.
Barbara Kudrycka (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de wettelijke status van computerprogramma’s is al lange tijd duidelijk gedefinieerd. Software wordt beschermd door het copyright, en uit hoofde van het Europees Octrooiverdrag zijn computerprogramma’s niet octrooieerbaar. Zowel rechtswetenschappers als IT-specialisten zijn tegen een wijziging van de huidige situatie. Het enige doel van de richtlijn van de Raad is het bekrachtigen van de werkwijze van het Europees Octrooibureau en die werkwijze is zowel misplaatst als gevaarlijk.
Namens professor Buzek en mijzelf zou ik het Parlement willen vragen om hetzij alle 21 amendementen te ondersteunen - omdat hierdoor de strekking van de richtlijn in ere wordt hersteld zoals die was na de eerste lezing - hetzij de totale richtlijn af te wijzen. In zijn resolutie van 17 februari 2005 constateerde het Duitse parlement dat een inflatie van octrooien het risico met zich meebrengt dat de publieke opinie gaat twijfelen aan de effectiviteit van een octrooisysteem als instrument voor innovatie en vooruitgang. In die context is het de verantwoordelijkheid van dit Parlement om op de rem te gaan staan.
Het is niet nodig om het toepassingsgebied van de octrooiwetgeving uit te breiden met computerprogramma’s. Het belangrijkste argument ten gunste van het octrooirecht was dat de investeringen beschermd moesten worden. Concrete innovaties vereisen namelijk een langdurige testfase gevolgd door kapitaalinvesteringen voordat er van enige winst sprake kan zijn. Investeringen in IT-activa zijn echter meestal gering als daar überhaupt al sprake van is. Daarom is het ook niet noodzakelijk om op dat vlak voor aanvullende wettelijke bescherming te zorgen.
Het Europees Octrooibureau beweert dat octrooien voor software nieuwe mogelijkheden creëren, maar dat is absoluut niet waar. Octrooien herbergen ook risico’s in zich en moeten dan ook zorgvuldig worden gebruikt. Over octrooien doen heel veel fabels en halve waarheden de ronde en ik zal u hiervan een paar voorbeelden geven: het is een fabel dat het altijd goed is voor de economie als er octrooien worden verleend. Ambtenaren meten economische innovatie vaak aan de hand van het aantal octrooien, maar deze kunnen juist ook nadelig zijn voor investeringen doordat de mededinging wordt beperkt. Een aantal toonaangevende IT-bedrijven heeft nog nooit een aanvraag voor een octrooi ingediend en vrijwel geen enkele IT-specialist is geïnteresseerd in een octrooibeschrijving. Niemand heeft ooit aangetoond dat er een direct verband bestaat tussen een toename van het aantal octrooien en economische groei.
Een andere fabel is dat kleine en middelgrote ondernemingen zouden profiteren van octrooien voor programma’s omdat deze ondernemingen zo de exclusieve rechten zouden krijgen op de daarin beschreven innovatieve ideeën. Octrooien kunnen echter niet alleen een beschermend, maar ook een belemmerend effect hebben. Het is voor kleine bedrijven zeer moeilijk om die bescherming af te dwingen, aangezien de kosten voor het handhaven van een octrooi extreem duur zijn, soms zelfs meer dan honderd keer zo hoog als die van het octrooi zelf. Daarnaast is het ook noodzakelijk om een uitgebreid onderzoek te doen om vast te stellen of een bepaalde uitvinding al eerder door iemand anders is geclaimd. Met name wat de IT-sector betreft, waar het aanbrengen van kleine veranderingen zeer eenvoudig is, zou een octrooiverlening voor programma’s gelijk staan met het creëren van een mijnenveld.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, de fundamentele taak van instellingen van de EU in het wetgevingsproces is het maken van goede, eenvoudig te begrijpen en effectieve wetgeving. Ik hoef dit Parlement er niet aan te herinneren hoe vaak wij al de verzekering van zowel de voorzitter van de Commissie als van de vertegenwoordigers van de opeenvolgende voorzitterschappen te horen hebben gekregen dat dit zo is en dat het Parlement absoluut een belangrijke rol speelt in dit proces.
Het debat van vandaag markeert het einde van onze werkzaamheden ten behoeve van een richtlijn die helaas als voorbeeld fungeert van een totaal andere aanpak. Zowel de Commissie als de Raad zijn van mening dat alleen hun ontwerpen van belang zijn en dientengevolge hebben beide instellingen de voorstellen van de afgevaardigden van dit Parlement verworpen. Ik zou graag willen geloven dat het deze keer anders zal gaan en dat de belangen van miljoenen Europese burgers en van kleine en middelgrote ondernemers nu prioriteit krijgen. Deze laatste groep zorgt voor 90 procent van de werkgelegenheid en dat mag zeker niet worden vergeten. Dat is ook de reden dat wij ons niet alleen mogen richten op de belangen van grote en rijke bedrijven.
Onze grootste twijfels hebben betrekking op het gebrek aan een duidelijk onderscheid tussen een uitvinding - of in andere woorden een octrooieerbare technische oplossing - en een computerprogramma of algoritme, of dat nu een rekenmethode, een mathematisch concept of een methode voor het uitvoeren van economische activiteiten is, met name met betrekking tot de detailhandel. Tegen deze achtergrond is de beoogde harmonisatie op zijn zachtst gezegd uiterst dubieus. Helaas zal het artikel op basis waarvan octrooien voor computerprogramma’s als zodanig van het toepassingsgebied worden uitgesloten, niet meer dan een illusie blijken te zijn; dat geldt eveneens voor de hoop op een verandering in de huidige werkwijze van het Europees Octrooibureau. De commissaris heeft ons in zijn betoog aan het begin van dit debat namelijk meteen ook al meegedeeld dat er door deze richtlijn niets zal veranderen aan de werkwijze van het Europees Octrooibureau en dat is een verontrustende opmerking.
Het staat buiten kijf dat de harmonisatie van het octrooirecht dringend noodzakelijk is, onder andere met betrekking tot uitvindingen die zijn gedaan met behulp van een computer. Een essentiële voorwaarde voor een dergelijke wetgeving is dat het om goede wetgeving moet gaan en wel goed voor iedereen.
Zonder de amendementen van de heer Rocard en de heer Buzek zou de onderhavige richtlijn de overdreven liberale aanpak van de fundamentele aspecten in de definitie van een uitvinding niet alleen verder versterken, maar zelfs ook nog eens een wettelijke basis verschaffen. Ik roep dit Parlement dan ook op om alle amendementen die door de heer Buzek en door de heer Rocard zijn ingediend, te steunen.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, is er na dit debat van twee uur nog iemand die denkt dat hier een bruikbaar gemeenschappelijk standpunt ter tafel ligt waaraan we onze goedkeuring kunnen geven? Is er nog iemand die denkt dat we over dit netelige vraagstuk zijn uitgepraat, dat we er een besluit over kunnen nemen en dat we de vereiste gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel en voor de veelheid van amendementen hebben? Ik denk het niet en dat heeft een reden.
Met de eerste lezing van 24 september 2004 hield de Raad in zijn politieke akkoord helemaal geen rekening. Mevrouw Kauppi zei naar aanleiding van het besluit van de Raad dat “de Raad de wil van de gekozen Europese wetgevers kennelijk wilde negeren”. De Raad verkeert zelf in onzekerheid. Op 21 december werd de stemming op verzoek van Polen van de agenda geschrapt. De parlementen in Duitsland, Nederland en Spanje spraken zich tegen de richtlijn in de voorgestelde vorm uit. Stemmingen werden steeds verder uitgesteld.
Het Europees Parlement verzocht de Commissie om een nieuw voorstel in eerste lezing. Daartoe liggen er resoluties van de Commissie juridische zaken, van de Conferentie van voorzitters en van de plenaire vergadering.
Hoe reageerde de Raad daarop? De Raad vaardigde een discussieverbod uit: het onderwerp werd tot A-punt verklaard om een debat erover te verhinderen. Ondanks het Verdrag van Nice werd het omstreden politieke akkoord gewoon aangenomen. Resultaat: er bestaat onvrede over het gemeenschappelijk standpunt en bij ons liggen er 178 amendementen.
Dit gemeenschappelijk standpunt bevat dingen die ik punt voor punt zou kunnen noemen en die in de amendementen ter sprake komen en aan de hand daarvan ben ik tot de conclusie gekomen dat het geen rechtszekerheid biedt, de innovatie niet bevordert en de kleine bedrijven schrik aanjaagt. Daarom doen we er goed aan morgen het gemeenschappelijk standpunt af te wijzen en al onze energie in een harmonisatie van het Europese octrooirecht te steken. Dat is beter dan dit surrogaat van omstreden sectorale maatregelen goed te keuren.
Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). – (SL) Het is nu een jaar geleden dat ik lid werd van het Europees Parlement. De octrooieerbaarheid van software-uitvindingen is een van de belangrijkste onderwerpen waarover wij in die periode gedebatteerd hebben.
In mijn eigen land, Slovenië, en in andere Europese landen is door een enorm aantal mensen deelgenomen aan de discussie over deze richtlijn. In dat opzicht heeft de voorgestelde richtlijn al positieve resultaten opgeleverd, aangezien grote aantallen burgers rechtstreeks betrokken zijn geraakt bij het democratisch proces. Zij zijn zich ervan bewust geworden dat de Europese instellingen niet zover van hen af staan als sommige activiteiten van die instellingen wellicht doen vermoeden. Hier in het Parlement zijn het echter niet de burgers die besluiten nemen, maar zijn wij het, de afgevaardigden, die voor hen beslissen en namens hen besluiten nemen.
Wat houd ik in mijn achterhoofd bij het bepalen van mijn definitieve standpunt ten aanzien van de richtlijn? Het feit dat wij ons hier in Europa aan de doelstellingen van de Lissabon-strategie moeten houden als we op adequate wijze het hoofd willen bieden aan de uitdagingen waar de globalisering ons voor stelt. We moeten ons concurrentievoordeel ten opzichte van andere regio’s uitbuiten en onze ontwikkeling baseren op kennis, onderzoek en de toepassing daarvan. We zullen mensen kunnen aanmoedigen deel te nemen aan deze activiteiten als wij er, onder meer, zorg voor dragen dat intellectuele eigendom naar behoren beschermd wordt. En daarom moeten we de moed hebben een passend, uniform Europees rechtsstelsel te ontwikkelen waarbinnen innovatie beloond wordt.
Ik ben er rotsvast van overtuigd dat het nú de tijd is de voorgestelde richtlijn aan te nemen. Het is goed en terecht dat in de richtlijn, om de eventuele ongerustheid weg te nemen dat octrooien verleend worden aan softwareprogramma’s als zodanig, duidelijk wordt gesteld dat software te allen tijde buiten octrooibescherming dient te vallen en tot het domein van het auteursrecht behoort.
Mijns inziens moet de richtlijn heldere definities van de fundamentele begrippen bevatten. Gezien de belangrijke rol die kleine en middelgrote ondernemingen in de Europese Unie vervullen, is het evenzeer van belang dat we de invloed van de richtlijn op hun activiteiten volledig in aanmerking nemen.
Malcolm Harbour (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, aan het einde van wat een interessant debat is geweest, is het tijd terug te keren naar waar we over praten, de kern van de zaak. Dit is geen uitbreiding van bestaand octrooirecht; we bewandelen niet echte nieuwe paden. Het doel is de bestaande situatie te verduidelijken, omdat het huidige octrooirecht inconsistent wordt toegepast. In veel gevallen weten bedrijven die octrooien willen, niet waar ze aan toe zijn. Een octrooi wordt in het ene land wel verleend, in het andere niet.
Tegelijkertijd denk ik dat we het er allemaal over eens zijn dat we niet het soort octrooistelsel willen dat in de VS en andere landen een hoge vlucht lijkt te nemen. Een octrooistelsel met octrooi op wat we betrekkelijk triviale uitvindingen zouden kunnen noemen, voor bedrijfsprocessen of eenvoudige software die eigenlijk moeten worden afgedekt door auteursrecht, waarvoor wij geen octrooi willen verlenen.
De kern van de zaak is echter: voldoet het voorstel dat wij voor ons hebben aan die eis? Verplaats u zelf in de positie van een octrooi-inspecteur, degene die moet beoordelen of een octrooi wordt verleend. Ik zou u willen zeggen dat deze formulering en veel van de hier gebruikte formuleringen niet alleen gecompliceerd, moeilijk en ondoorzichtig zijn, maar in feite helemaal de verkeerde kant opgaan.
Een deel van het probleem, en ik proef dat bij veel van de hier gevoerde discussies, is dat veel collega's niet accepteren dat op vrijwel elk terrein van technologische uitvindingen digitale technologie op de een of andere manier een rol speelt. Het idee dat een computer de zaken ondersteunt of beheert, is in feite behoorlijk achterhaald. U draagt in uw mobiele telefoon meer computerkracht mee dan waarover een grote computer tien jaar geleden kon beschikken. Die wordt met instructies geprogrammeerd en het is zonder meer redelijk dat bedrijven in staat worden gesteld de technische innovaties rond die software te beschermen.
Ik zou u willen zeggen dat dit de verkeerde kant op gaat: kleine bedrijven zijn er niet mee gediend, grote bedrijven zijn er niet mee gediend en open source is er niet mee gediend. Misschien moeten we ons afvragen of we niet volledig hebben gefaald en het tijd wordt om overnieuw te beginnen.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, het Europees Octrooiverdrag beschermt het publieke belang door alles wat niet een technische oplossing is – en in het bijzonder natuurwetenschappelijke theorieën, esthetische vormgevingen, wiskundige methoden, regels of methoden voor het verrichten van geestelijke arbeid en computerprogramma’s – uit te sluiten van octrooieerbaarheid. Het auteursrecht maakt het weliswaar mogelijk misbruik op dit gebied te voorkomen, maar desondanks zijn er door ongeveer twintig bedrijven meer dan twintigduizend octrooiaanvragen voor computerprogramma’s ingediend. Het gaat hierbij niet alleen om controleprogramma’s voor toepassingen variërend van wasmachines tot unieke medische hulpmiddelen, maar ook om zuivere software en methoden voor de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld het gebruik van winkelmandjes voor aankopen op internet. Het is een betreurenswaardig feit dat nationale octrooibureaus en rechtbanken in veel gevallen tot verschillende uitspraken komen, en daarom moeten er op Europees niveau duidelijke regels worden gesteld.
Ik vind het jammer dat we nog altijd wachten op een algemene, aan de huidige tijd aangepaste richtlijn over het Europees octrooi. Dit maakt het debat van vandaag beduidend ingewikkelder, omdat het een specifieke richtlijn betreft die niet over begrippen handelt, maar een grotere werkingssfeer heeft dan de overeenkomst inzake de handelsgerelateerde aspecten van intellectuele eigendom, ofwel de TRIP’s-Overeenkomst. Dat grote ondernemingen gunstig tegenover de richtlijn staan, is zonder twijfel een belangrijke factor, maar een aantal partijen, waaronder juristen, computerdeskundigen, de academische gemeenschap, kleine bedrijven en de Tsjechische senaat, bijvoorbeeld, hebben erop gewezen dat de richtlijn meerduidig is. Een dergelijke dubbelzinnigheid draagt het risico in zich dat de bepalingen van de richtlijn voor ruime interpretatie vatbaar zijn, wat ernstige gevolgen zou hebben voor ondernemers in het MKB en voor consumenten. Daar komt nog bij dat de Raad helaas verzuimd heeft een beoordeling voor te leggen van de gevolgen van de richtlijn voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor de nieuwe lidstaten, zoals het Parlement had gevraagd.
Er is in dit Parlement een ad-hoccoalitie gevormd die de partijgrenzen overstijgt. Ons doel is om een compromis te bereiken over gezamenlijke amendementen en om firmware - met andere woorden controleprogramma’s voor technische toepassingen - octrooieerbaar te maken, maar alleen in die gevallen waarin het onderdeel van een grotere uitvinding is. We willen ook de interoperabiliteit vergroten voor de consument en verhinderen dat octrooien worden verleend voor triviale ideeën. Eén octrooi kost tenslotte 30 000 euro en de goedkeuringsprocedure neemt gemiddeld vier jaar in beslag. Aangezien kleine en middelgrote ondernemingen de drijvende kracht zijn achter de IT-sector, en 70 procent van de omzet en 80 procent van de werkgelegenheid voor hun rekening nemen, belemmeren deze beide factoren de groei in deze sector. Wij stellen daarom voor een duidelijker onderscheid te maken tussen octrooien voor apparaten en octrooien voor zuivere software.
Tot besluit zou ik de Commissie beleefd willen verzoeken duidelijk uiteen te zetten welke vooruitgang is geboekt in de voorbereiding van een up-to-date Europees octrooi. Tenzij de richtlijn wordt gewijzigd, stemt mijn fractie als geheel er liever tegen.
Carl Schlyter (Verts/ALE).– (SV) Mijnheer de Voorzitter, vandaag kunnen we kiezen of we een ouderwetse octrooiwetgeving willen hebben met een ouderwetse visie op grote ondernemingen en op ontwikkeling, dan wel een moderne, kleinschalige en creatieve ontwikkeling, inclusief een moderne wetgeving.
Iedereen zegt geen softwareoctrooien te willen. We hebben in de VS gezien wat voor rampzalige gevolgen de invoering daarvan heeft gehad. De enige manier om onze wensen te doen blijken, is te stemmen voor de 21 compromisamendementen die ik en vele anderen hebben ondertekend. Dan krijgen we een intelligente en evenwichtige wetgeving, met ruimte voor creativiteit en gezonde octrooiregels.
Als we tegen deze amendementen stemmen, laten we zien dat we geheel in de macht van de grote ondernemingen zijn. Dat leidt tot een wetgeving die erop neerkomt dat besturingsprogramma’s van apparaten octrooieerbaar worden. Dat is alsof je gebruiksaanwijzingen voor apparaten met een octrooi beschermt. Zo’n wereld is beslist niet modern.
Joaquín Almunia,lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, diegenen onder u die direct betrokken zijn geweest bij het werk aan dit voorstel, weten dat we te maken hebben met een uiterst complex onderwerp. De richtlijn kan niet op zijn kop worden gezet. Wat we nodig hebben, is een juist evenwicht tussen het stimuleren van innovatie en het waarborgen dat het concurrentievermogen niet wordt verlamd.
Zoals commissaris McCreevy in zijn verklaring van maart 2005 heeft gezegd, bent u aan zet. Wat u ook besluit, de Commissie zal er notitie van nemen en het besluit respecteren. Mocht u besluiten het gemeenschappelijk standpunt te verwerpen, dan zal de Commissie geen nieuw voorstel indienen. U dient in gedachten te houden dat verwerping veel Europese ondernemingen zal hinderen en indruist tegen de gemeenschappelijke Lissabon-doelstellingen met betrekking tot verbetering van de Europese concurrentiepositie.
Verschillende leden hebben in het debat de kwestie van interoperabiliteit aan de orde gesteld. Op dat punt beoogt de Commissie een zekere mate van flexibiliteit. Er zijn al verplichte licentieprocedures in de wetgeving van de lidstaten. Dat is een passende oplossing, vooropgesteld dat gewaarborgd is dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende ontwikkelingsmodellen voor software, te weten software in eigendom en open source-software. Bedrijven zouden moeten worden aangemoedigd vrijwillig licenties te nemen. Als echter de houders van rechten misbruik maken van die rechten door onredelijke voorwaarden op te leggen, zouden de autoriteiten moeten optreden om ervoor te zorgen dat eerlijke bepalingen worden gehanteerd.
Een beperkte uitzondering voor interoperabiliteit, toegesneden op promotie van open standaarden, zou ook een gezonde benadering kunnen zijn, vooropgesteld dat internationale verplichtingen worden gerespecteerd.
Verschillende leden hebben ook het onderwerp van het auteursrecht aangesneden. Ik wil dat verduidelijken door erop te wijzen dat auteursrecht een afzonderlijk, van octrooirecht afwijkend recht is. Auteursrecht en octrooirecht beschermen beide verschillende aspecten van iets wat nieuw en origineel is. Octrooirecht heeft dan ook geen gevolgen voor het bestaan van auteursrecht.
Auteursrecht beschermt de uitdrukking van een idee, maar het beschermt geen uitvindingen en de bescherming door auteursrecht kan niemand ervan weerhouden op een andere manier uitdrukking te geven aan een uitvinding.
Met betrekking tot kleine en middelgrote bedrijven en de toegankelijkheid tot het octrooisysteem wil ik de aandacht vestigen op twee aspecten. In de eerste plaats zult u zich bewust zijn van de voorstellen van de Commissie voor een Gemeenschapsoctrooi dat de kosten van bescherming door het octrooirecht in de Europese Unie moet reduceren. In de tweede plaats hebben we opdracht gegeven voor een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheid van verzekering tegen de proceskosten van octrooizaken. Dit onderzoek bevindt zich nu in de tweede fase en adviseurs is gevraagd concrete voorstellen te doen.
Gezien het grote aantal amendementen dat is ingediend, geven we het Secretariaat-generaal een schriftelijk overzicht van het standpunt van de Commissie met betrekking tot die amendementen als toevoeging op het volledige verslag van het debat(1).
Tot slot hoop ik dat de stemming een positief resultaat zal opleveren. Mocht er echter aanvullend werk moeten worden verricht om overeenstemming te bereiken met de Raad, dan staat de Commissie klaar om beide mede-wetgevers te assisteren bij het streven naar een constructief resultaat.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Alyn Smith (Verts/ALE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb nauwgezet geluisterd naar de verschillende argumenten die hedenochtend gedurende het debat naar voren zijn gebracht en ik wil er met kracht bij de leden van dit Parlement op aandringen om de 21 compromisamendementen te steunen, wat bij de stemming morgen de introductie van octrooieerbaarheid van software zou tegenhouden. Als deze amendementen niet worden aangenomen, zal ik en zullen veel anderen tegen de resolutie stemmen.
Dit wetsontwerp is strijdig met de belangen van Europese bedrijven die in het MKB actief zijn in de softwaresector. Als deze wetgeving morgen door het Parlement wordt aangenomen, zal dat innovatie verstikken en vitale Europese bedrijven in het MKB lamleggen. Het Parlement moet tegen deze wetgeving stemmen. We kunnen het ons niet veroorloven vitale Europese bedrijven in het MKB lam te leggen. Het MKB is de motor voor het creëren van werk in Europa. Het auteursrecht doet alles wat het moet doen. Octrooien op software zijn niet de weg die we moeten bewandelen.
De Commissie kan binnen de context van een bevredigend en evenwichtig algemeen pakket de amendementen 5, 25, 48, 50, 67, 68, 80, 82, 101, 103, 122, 124, 143, 145, 166, 168, aanvaarden.
De Commissie kan de volgende amendementen op voorwaarde van herformulering of herziening aanvaarden: 4, 16, 17, 19, 22, 23 (met een nieuwe positie in de tekst), 53, 85, 106, 127, 148, 171.
Standpunt van de Commissie met betrekking tot amendementen van het Parlement: Zie notulen
7. Stemmingen
De Voorzitter. Wij gaan nu over tot de stemming.
(Voor nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen: zie notulen.)
8. Bestrijding van aardappelcysteaaltjes
9. Protocol EG/China inzake zeevervoer
10. Overeenkomst ter instandhouding van de Afrikaanse en Euraziatische trekkende watervogels
11. Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
12. Verzoek om opheffing van de immuniteit van Ashley Mote
13. Gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten) en veiligheid van speelgoed
14. Continuïteitswaarborg van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen
- Na de stemming:
Giles Chichester (PPE-DE),rapporteur.(EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zou alleen even het Parlement willen meedelen dat het zojuist bij eerste lezing met succes een richtlijn heeft aangenomen in overeenstemming met de Raad.
15. Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Umberto Bossi
16. Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Jean-Charles Marchiani
17. Europese Centrale Bank (2004)
18. Voorlichtings- en communicatiestrategie betreffende de euro en de EMU
19. Actieplan voor de Europese Unie inzake milieutechnologieën
20. Uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden
- Vóór de stemming:
Manolis Mavrommatis (PPE-DE),rapporteur. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, de afgelopen week nog heeft heel de wereld blijk gegeven van zijn gevoeligheid door luidruchtig “present” te roepen in de strijd tegen de honger en de armoede in Afrika. Dat was niet alleen muziek, maar ook een boodschap van menselijkheid, van bijstand aan een continent waarop miljoenen mensen, waaronder talrijke kleine kinderen, wanhopig om hulp vragen.
Samen met de andere landen heeft de Europese Unie als eerste gereageerd op deze mondiale oproep. Deze mobilisatie heeft aangetoond dat het noodzakelijk is waakzaam te zijn en onze aandacht hieraan te schenken.
Het verslag over de uitbuiting van kinderen in de ontwikkelingslanden, waarin de klemtoon wordt gelegd op kinderarbeid, is het eerste document waarin het verschijnsel van kinderarbeid in zijn geheel wordt behandeld. Dit heeft een onrustbarende omvang aangenomen in heel de wereld, maar vooral in Afrika, Azië en Midden- en Zuid-Amerika.
Concreet gesproken zijn er 352 miljoen kinderen onder de achttien jaar die werken. Daarvan bevindt zich ongeveer de helft in een voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid schadelijke omgeving, en 1,8 miljoen kinderen worden uitgebuit door prostitutie- en pornografiebendes.
Dit verschijnsel doet zich echter niet alleen voor in de ontwikkelingslanden maar ook in de Europese Unie. Ik hoef u er alleen maar aan te herinneren dat in Oost-Europa en het Middellandse-Zeegebied 5 miljoen kinderen worden uitgebuit als arbeidskrachten. Wat echter de alarmklok doet luiden is het feit dat 121 miljoen kinderen, waarvan 65 miljoen meisjes, nooit naar school zijn gegaan.
In 1990 werd in de conclusies van de Wereldconferentie voor kinderen het doel opgenomen om er voor eind 2000 voor te zorgen dat alle kinderen van de wereld toegang hebben tot onderwijs, en tenminste 80 procent daarvan de mogelijkheid heeft om de lagere school af te maken. De landen moeten wel beseffen dat als zij niet vooral investeren in de kwaliteit van het menselijk potentieel, zij voor altijd veroordeeld zullen zijn tot onderontwikkeling. Dat is het belangrijkste thema waarop ik in mijn verslag wijs.
(Applaus)
De Voorzitter. De stemming is beëindigd.
21. Welkomstwoord
De Voorzitter. Het doet mij deugd hier in het Parlement een delegatie van het Indiase parlement welkom te heten, die op de eretribune heeft plaatsgenomen.
(Applaus)
Deze delegatie is samengesteld uit vier leden van het Huis van het Volk en drie leden van de Raad van Staten, onder leiding van de vice-voorzitter van de Raad van Staten, de heer Raman Khan. Namens dit Parlement verwelkom ik de delegatie, die in Straatsburg is voor de twaalfde interparlementaire vergadering tussen het Europees Parlement en India.
Vorig jaar heeft een werkgroep uit dit Parlement in New Delhi een ontmoeting gehad met Indiase collega's, en het huidige bezoek is een bevestiging van de hernieuwde interesse in een uitwisseling tijdens de huidige zittingsperiode, want zowel het Indiase parlement als ons eigen Parlement werd recent gekozen. Wij zijn bijzonder ingenomen met de voortdurende en steeds vruchtbaardere samenwerking met India, en wij zullen hierin middels de samenwerking tussen onze parlementen ook een rol spelen. Ik heet u van harte welkom!
(Applaus)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
22. Plechtige vergadering - Italië
De Voorzitter. Mijnheer Ciampi, dames en heren, wij hebben vandaag de eer om in ons Parlement te ontvangen de president van de Italiaanse republiek, Carlo Azeglio Ciampi.
Wij kennen hem allemaal nog als briljant president van de Bank van Italië, als premier die moeilijke tijden voor het Italiaanse politieke stelsel heeft moeten overwinnen, als kundig en standvastig minister van Financiën in de kabinetten van Prodi en D'Alema, en tegenwoordig als president van de Republiek die bij alle Italianen populair is.
Ik geloof dat wij ons in deze bijzonder moeilijke tijden voor Europa moeten herinneren dat president Ciampi de minister was die een doorslaggevende rol heeft gespeeld in de omschakeling van Italië op de euro, en het is goed om hieraan te herinneren in een tijd waarin sommige mensen de euro als een onaangenaam keurslijf gaan zien in plaats van als instrument dat van fundamenteel belang is voor welvaart en economische stabiliteit.
De eerste keer dat ik de gelegenheid had president Ciampi persoonlijk te ontmoeten was oktober jongstleden, in Rome, bij de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag. Uw persoonlijkheid, mijnheer de president, en uw visie op de Europese integratie hebben bij die gelegenheid diepe indruk op mij gemaakt. Ik kende u reeds als politicus, maar in Rome had ik de kans de persoon te leren kennen die altijd met scherpzinnigheid en passie heeft gevochten voor een Europa dat borg staat voor vrede, democratie en economische en sociale ontwikkeling.
Dames en heren, dit is een man die nooit is vergeten in wat voor toestand Europa zich bevond aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en die getuige was van de verwezenlijking van de droom van die mensen die de fundamenten hebben gelegd voor het Europa van vandaag: een Europa waarbij velen, vooral de jongere generaties, denken dat de wil van de mensen niet hoeft te worden gemobiliseerd om het voortbestaan en de vooruitgang ervan te garanderen. Wij leden van het Europees Parlement weten dat dit niet zo is, dat Europa zichzelf niet kan bouwen, dat vrede niet zeker is, want vrede is nooit zeker, en had niet kunnen worden veiliggesteld zonder het succes van het Europees project.
Het Europa dat wij hebben is geen historische toevalligheid. Het is niet toevallig ontstaan, maar het staat ook niet in de sterren geschreven, en er zal een grote inspanning nodig zijn om het werkelijkheid te laten worden. Dit Europa is noodzakelijk, maar om het werkelijkheid te laten worden zijn de inspanningen van vele mensen, van u, mijnheer de president, en van ons allemaal, vereist. Het is het resultaat van een langzame ontwikkeling waarbij wij “het pad maken door erop te lopen”. Toewijding, enthousiasme maar soms ook desillusie, horen hierbij.
President Ciampi is vandaag naar het Europees Parlement gekomen op een moment dat wij een zekere mate van ontgoocheling ervaren. Hij zal ons helpen begrijpen waarom, want hij weet zelf heel goed dat Europa een droom van vrede en samenwerking was. Die droom is vandaag realiteit, maar om dezelfde reden heeft deze droom het vermogen verloren om mensen tot dromen te inspireren. Wij moeten nieuwe elementen vinden, nieuwe idealen die door iedereen gedeeld worden, en die weer anders zijn dan de idealen van mensen een paar decennia geleden, zodat Europa weer enthousiasme bij de mensen opwekt, dat het mensen laat dromen, dat het ervoor zorgt dat de noodzaak werkelijkheid wordt. Ik ben van mening dat de aanwezigheid van de heer Ciampi in dit debat over de toekomst van Europa uitermate toepasselijk is en dat zijn aanwezigheid feitelijk symbool staat voor de start van dit debat. Zo kunnen wij in mijn ogen zijn aanwezigheid in het Europees Parlement opvatten, omdat wij wellicht een nieuw en jong Europa bij ons allemaal moeten creëren, in de stijl van Giuseppe Mazzini, en dit jaar, tweehonderd jaar na zijn geboorte, moeten wij zijn idee dat democratie en vrijheid mensen bij elkaar brengen waar zij ook wonen, in gedachten houden.
Mijnheer de president, wij zijn ervan overtuigd dat uw bezoek, het voorbeeld dat u stelt en uw woorden, ons veel steun zullen brengen op het moeilijke kruispunt waarop Europa zich nu bevindt, zodat wij verdere vooruitgang kunnen boeken in de bouw van een Europa dat niet alleen vrede en samenwerking kan waarborgen, maar ook welvaart en veiligheid, en dat in staat is in de rest van de wereld te doen wat het hier ook heeft gedaan: een samenleving creëren op basis van respect voor diversiteit, van de integratie van verschillen en de vorming van een gemeenschappelijke identiteit.
Mijnheer Ciampi, het is een eer voor het Europees Parlement u hier te mogen verwelkomen en voor mij om u het woord te geven.
(Applaus)
Carlo Azeglio Ciampi , president van de Italiaanse Republiek. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor uw hartelijk welkom, en ik dank vooral u, mijnheer de Voorzitter, voor de welwillende woorden waarmee u mij hebt voorgesteld.
Met bewogen gemoed aanvaard ik de eer die mij te beurt valt om het woord te mogen voeren in de hoogste instantie van de Europese democratie en om, in het hart van het constitutioneel bestel van de Unie, de stem te laten horen van de Italiaanse Republiek. Ik gebruik het bijvoeglijk naamwoord “constitutioneel” met overtuiging, omdat het rechtsbestel dat wij de afgelopen vijftig jaar samen, van Verdrag tot Verdrag, hebben opgebouwd, inderdaad een constitutioneel bestel is.
De Europese Unie is niet enkel een vrijhandelszone, en mag dat ook niet zijn.
(Applaus)
De Europese Unie is, en was van meet af aan, vooral een politieke organisatie, een rechtsgebied, een constitutionele realiteit, die zich niet tegenover onze beminde nationale grondwetten plaatst, maar deze veeleer aanvult en onderling verbindt. De Europese Unie is een politieke organisatie die de identiteit van onze nationale staten niet negeert, maar veeleer versterkt, in de confrontatie met de enorme uitdagingen die zich in ons steeds ruimer wordende blikveld stellen. Zij is een rechtsgebied, waarop elke andere inwoner van deze planeet zijn blik gericht kan houden, vol vertrouwen dat de waarden van de mens hier, meer dan waar dan ook, worden geëerbiedigd. Terecht wordt in het Grondwettelijk Verdrag de Unie gedefinieerd als een “ruimte bij uitstek waar mensen gestalte kunnen geven aan hun aspiraties”.
Van hieruit moeten wij allen tezamen op onze weg voortschrijden, zowel de elf landen die, net als Italië, het Grondwettelijk Verdrag al hebben geratificeerd, als de twee lidstaten die “nee” hebben gezegd. Wij zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden in een gemeenschappelijk institutioneel kader. Dit kader is ook nu reeds sterk genoeg om ons in staat te stellen heel wat samen te doen ten behoeve van onze burgers, om de consensus van onze bevolkingen terug te winnen, die in een aantal landen niet hebben ingestemd met het Verdrag, en om onze instellingen, die wij hebben geërfd uit een succesvol verleden, te consolideren.
Juist omdat wij reeds een politieke en constitutionele entiteit zijn, kunnen wij een realistisch oordeel vellen over de betekenis die gehecht moet worden aan de verwerping van de Grondwet in twee landen, in landen die van meet af aan betrokken waren bij het Europese wordingsproces. Enkele maanden geleden, toen in Rome de plechtige ondertekening plaatsvond van het Grondwettelijk Verdrag door de vijfentwintig regeringen van de Unie, kon het gemeenschappelijk ontwerp zich nog verheugen in een algemene consensus. In enkele maanden tijd verspreidde zich echter onder de burgers de vrees uitgesloten te zijn van de cruciale besluiten voor hun toekomst, en namen de zorgen over de uitblijvende economische groei ras toe. Is het echter wel gerechtvaardigd om de uitslag van de referenda te interpreteren als een verkoelde houding ten aanzien van de Europese eenheid? Is het gerechtvaardigd te zwichten voor de verleiding om het project van de founding fathers zelf ter discussie te stellen?
Als wij onze blik verheffen, komt het Verdrag van Rome van oktober 2004 ons eerder voor als de zondebok voor een wijd verspreid gevoel van onbehagen, niet zozeer over het institutioneel bestel maar over de beleidsvormen waarmee de Unie wordt bestuurd. Wij zien dan zelfs iets paradoxaals. Het feit dat steeds weer wordt aangedrongen op een politiek ontwaken van de Unie - dat zelfs nog dringender is dan de hoe dan ook noodzakelijke institutionele hervormingen - toont aan dat men zich bewust is van een lotsgemeenschap, die de materiële grondslag is voor een grondwet. Daarom moeten wij nadenken over de toekomstige beleidsvormen van de Unie, zonder evenwel af te stappen van het constitutioneel ontwerp dat na zoveel vlijtig werk is opgesteld door de Conventie.
Wat is het dat de toekomst zo dringend van ons Europa vraagt? Ik zal de woorden gebruiken van Ortega y Gasset: zij vraagt eerst en vooral dat de Unie wordt gestructureerd rond initiatieven voor de politieke, fysieke en sociale samenhang.
Het fundamentele beginsel van de subsidiariteit moet geïnterpreteerd worden als een beginsel van politieke samenhang, waarmee betrokkenheid van onderaf aan bij de communautaire besluitvorming mogelijk wordt, om te beginnen de betrokkenheid van de duizenden gemeenten van onze Unie. Reeds op dat niveau moet men de Europese Unie kunnen ervaren.
Europa heeft ook behoefte aan fysieke samenhang, aan vervoers- en communicatiestructuren die, met eerbiediging van het milieu en het landschap, de Europeanen sterker verenigen.
Europa, dat de welfare state - de verzorgingsstaat - heeft uitgevonden, heeft tot slot behoefte aan sociale samenhang. Wij kunnen niet toestaan dat er zich, wat de levensstandaard betreft, dermate opvallende verschillen blijven voordoen tussen de diverse gebieden en dus tussen de volkeren, die dankzij onze internationale persoonlijkheid een unitaire vertegenwoordiging hebben. Europa vraagt bijgevolg dat het historisch doel van convergentie en samenhang wordt bereikt met gepaste beleidsvormen voor het economisch beheer.
Eerst als bankier en daarna als politicus ben ik altijd van mening geweest dat in de economische cultuur van de Unie het beginsel van de vrije markt betekent dat wij in staat moeten zijn met de markt de taal van de markt te spreken. Dat mag echter niet betekenen dat wij de markt naar de pijpen moeten dansen.
(Applaus)
Het is het gebrek aan politieke wil bij de nationale regeringen dat een efficiënte coördinatie van het begrotingsbeleid in de weg staat. Daardoor is het voor de Unie ook zo moeilijk om, aan de hand van een gemeenschappelijk fonds - voor de instelling waarvan de Unie onder meer ook een beroep moet doen op internationaal krediet - maatregelen te treffen voor de grote infrastructuurwerken van Europees belang, voor de grote gemeenschappelijke onderzoeks- en innovatie-initiatieven en voor de totstandbrenging van een vermogen aan gemeenschappelijk openbaar goed. De strategie van Lissabon is de eerste schakel in een keten die moet leiden tot bestuurbaarheid van de Europese economie. De nationale regeringen moeten een nauwkeurige boodschap afgeven, een dankzij de toewijzing van openbare middelen overtuigende boodschap. De verschillende vormen van flexibiliteit waarop aangedrongen wordt, moeten door de bedrijven worden gebruikt om hun mededingingsvermogen te verhogen, hun productiebasis te verruimen en hun verkopen in Europa en de wereld te verhogen.
Europa moet zich opnieuw inzetten voor de grote gemeenschappelijke programma’s. Vaak zijn wij daarmee, ook in recente jaren nog, succesvol geweest, bijvoorbeeld in het geval van het CERN en het Europees Ruimteagentschap, met programma’s als Iter en Galileo, waarmee een beslissende stap vooruit is gezet voor de technologische versterking van Europa, en Erasmus, waarmee meer dan een miljoen jongeren hun Europese horizon konden verruimen. Ook Airbus is een voorbeeld van wat wij samen kunnen doen, als wij ons maar verenigen.
Wij kijken met vertrouwen naar de vindingrijkheid van de eurozone, die nu wordt voorgezeten door Jean-Claude Juncker, die ik in naam van een oude vriendschap en samenwerking van harte wil groeten. De euro is het hoogtepunt in de verenigingswil van de Europese volkeren. De euro is de locomotief van de politieke integratie. Het is een onmiskenbaar signaal van vertrouwen dat reeds zes van de tien nieuwe lidstaten zijn toegetreden tot de SME 2 en aldus de eerste belangrijke stappen hebben gezet voor aansluiting bij de eurozone. De tastbare voordelen die voortvloeien uit de deelneming aan de gemeenschappelijke munt zijn voor iedereen zichtbaar: bescherming tegen de onevenwichtigheden op de wisselmarkten, lage rentevoeten en versterking van het mededingingsvermogen in de landen van de eurozone die proactieve beleidsvormen hebben aangenomen.
(Spreker wordt op luidruchtige wijze door Mario Borghezio onderbroken. Er worden spandoeken ontrold.)
De Voorzitter. Willen de boden dat symbool onmiddellijk verwijderen? Vergezel de afgevaardigde naar de deur en zet hem de zaal uit! Zet hem onmiddellijk de zaal uit! Ik zei: zet hem de zaal uit!
(Applaus)
Zouden de boden ieder symbool of element dat de orde in de vergaderzaal kan verstoren, willen verwijderen?
(Uitroepen)
Zorg ervoor dat er geen enkel element overblijft dat de normale orde in de vergaderzaal zou kunnen verstoren. Als dergelijke zaken wel aanwezig zijn, verwijder ze dan.
(De afgevaardigden in kwestie worden de vergaderzaal uitgezet)
Het spijt me, mijnheer de president. Gaat u alstublieft verder.
(Applaus)
Carlo Azeglio Ciampi,president van de Italiaanse Republiek. - (IT) Als buitengewone successen moeten wij zowel de krachtige positie van de euro op de internationale markten, als het beleid inzake prijsstabiliteit van de Europese Centrale Bank beschouwen, maar wij mogen hiermee op de lange termijn geen genoegen nemen. De herbevestigde, terechte striktheid van het Stabiliteitspact kan ons geen groei garanderen, zolang wij bij de pakken blijven neerzitten. De positieve effecten van de euro zullen zich slechts moeizaam blijven manifesteren, zolang er geen gecoördineerd beheer is van zowel de nationale begrotingen als de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten. Alleen daarmee kan de Unie het vermogen dat zij dankzij de invoering van de gemeenschappelijk munt heeft verworven, volledig tot ontplooiing brengen, een speler worden in de wereldeconomie, en een economisch en monetair blok consolideren dat zowel de belangen van zijn burgers als het tempo van een evenwichtige ontwikkeling tot gelding weet te brengen.
Wij wachten nu met vertrouwen op een akkoord over de financiële vooruitzichten van de Unie. Een open en eerlijk politiek debat over de prioriteiten in het optreden van de Unie is een goede zaak, maar het is ook noodzakelijk zo snel mogelijk een communautaire begroting vast te stellen, een begroting die niet alleen een evenwicht betekent tussen de verschillende wensen van de lidstaten, maar ook gebaseerd is op coherente en solidaire doelstellingen. Ik wil dan ook vanaf deze plaats mijn vurige wens tot uiting brengen dat de Britse premier, Tony Blair, fungerend voorzitter van de Europese Unie, succes zal boeken bij het werk dat hij ten overstaan van dit Parlement heeft beloofd te zullen verrichten.
De vitaliteit van het Europees model hangt ook af van het vermogen om nieuwe krachten te mobiliseren binnen onze lidstaten. Alleen als wij een dialoog ontwikkelen en een opbouwende samenleving van Europese burgers en niet-communautaire ingezetenen verwezenlijken, zullen wij er namelijk in slagen om het beste van onze beschaving te consolideren.
Tot slot vraagt de toekomst ons Europa om een veiligheids- en vredesbeleid. De internationale visie van de Europese Unie is gebaseerd op de rechtsstaat en het vertrouwen in het multilateraal bestel. Daardoor worden verwachtingen en hoop gewekt in heel de wereld. Echter, alleen als Europa verenigd is, zal het invloed kunnen uitoefenen op het internationale evenwicht. Als eenieder op eigen houtje zou handelen, zouden wij een speelbal worden van gebeurtenissen die ons te boven gaan, van de gebeurtenissen die de vrede en de veiligheid in Europa bedreigen.
Deze aanpak getrouw heeft het Europees Parlement reeds geruime tijd geleden het probleem van de unitaire vertegenwoordiging van Europa in de Verenigde Naties aan de orde gesteld. De in juni jongstleden aangenomen resolutie zegt, evenals de vorige resolutie van januari 2004, dat Europa moet streven naar een enkele zetel voor de Europese Unie in de Veiligheidsraad van de VN.
(Applaus)
Deze duidelijke visie strekt het Europees Parlement tot eer. Het feit dat wij ons bewust zijn van onze gemeenschappelijke wortels en dat wij dezelfde herinneringen hebben aan het goede en het kwade van onze geschiedenis, toont aan dat er een overkoepelend Europees belang is, waardoor de nationale belangen met elkaar in overeenstemming worden gebracht, worden beschermd tegen de uitwassen die ons verleden hebben geteisterd, en uiteindelijk worden geïntegreerd in een gemeenschappelijke visie op onze betrekkingen met de wereld.
Het uitgebreide Europa raakt nu aan de grens van zijn culturele en historische identiteit. Ofschoon de geografie ons niet in staat stelt de grenzen van Europa met zekerheid te bepalen, is er nu wel een duidelijk afgebakende, gemeenschappelijke ruimte van beginselen, waarden en regels, die in de Europese Unie hun beslag hebben gevonden.
De uitbreiding van de Unie was een historische plicht jegens de volkeren die in de toetreding tot de Europese Unie de waarborg zagen voor hun hervonden vrijheid, de bekroning van een bijna een halve eeuw durende wachttijd. Van de nieuwe lidstaten, die het recht hebben om in een, ook jegens hen efficiënte en solidaire Unie te leven, verwachten - en ontvangen wij reeds - een bijdrage van opbouwend enthousiasme. De uitgebreide Unie zal eendrachtig haar weg voortzetten. Juist echter omdat zij groter is geworden, heeft zij meer dan in het verleden behoefte aan baanbrekende initiatieven, aan initiatieven die de weg aangeven naar de voltooiing van de eenheid van Europa.
Dames en heren, het Europees Parlement heeft de plicht de Europese Unie opnieuw te presenteren als een algemene gemoedskwestie van de mensen. Het is aan u om een antwoord te geven op de vraag van de burgers naar nog meer democratie, transparantie en bestuurbaarheid. Sedert 14 februari 1984, toen het Europees Parlement het ontwerp voor een Europese grondwet van Altiero Spinelli presenteerde, heeft dit Parlement voortdurend aangedrongen op een grotere betrokkenheid bij de herziening van de Verdragen. Nu heeft de meest representatieve Europese instelling de historische verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het verworven constituerend goed niet teloor gaat, en dat de denkpauze die nu voor de Grondwet is ingelast, niet de aanloop wordt tot vergetelheid.
(Applaus)
Met de conclusies van de Europese Raad van 16 en 17 juni jongstleden wordt trouwens een oproep gedaan tot een debat dat de mensen kan mobiliseren, en worden de Europese instellingen uitgenodigd om daaraan een bijdrage te leveren.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is allang geleden dat ik als universiteitsstudent in Italië en Duitsland de gelegenheid had om vast te stellen met hoeveel dwaasheid de Europese landen, met de Tweede Wereldoorlog, afstevenden op de afslachting van een hele generatie.
(Applaus)
Daarom kijk ik met ongerustheid naar elke vertraging, naar elke crisis in het Europese integratieproces. Ik hoop evenwel dat u in mijn woorden een rustig vertrouwen in de toekomst hebt kunnen bespeuren. In het midden van de vorige eeuw hebben grote en wijze mannen besloten een gebouw op te trekken dat nooit meer afgebroken kon worden. Laten wij nu op onze hoede zijn, als vuurtorenwachters, en de jongeren waarschuwen voor nieuwe gevaren.
Het zal niet lang meer duren of ik zal mijn ambt als president van de Italiaanse Republiek neerleggen. Zes jaar geleden, na mijn beëdiging, sloot ik mijn redevoering voor het Italiaans parlement af met een uitroep, met een groet, en de belofte mij voor Italië en de Europese Unie te zullen inzetten, die ik naar ik meen trouw heb gediend in deze intensieve, door grote veranderingen gekenmerkte jaren van de geschiedenis. Graag wil dit engagement hier ten overstaan van u hernieuwen. Leve Europa! Leve de Europese Unie!
(Applaus)
De Voorzitter. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou een paar woorden van dank willen richten tot de heer Ciampi. Dat wil ik nu niet vergeten zoals ik dat bij andere gelegenheden als gevolg van de emoties van het moment wel vergeten ben te doen. Na u te hebben aangehoord, mijnheer Ciampi, kan ik - denk ik - namens de grote meerderheid van de leden van dit Parlement zeggen dat deze instelling zich uw woorden zal blijven herinneren. U hebt laten zien dat u bij het jonge Europa hoort. Jawel, het jonge Europa.
(Applaus)
Picasso heeft ooit gezegd dat er vele jaren voor nodig zijn om jong te worden. En u hebt laten zien dat het mogelijk is om jong te worden op een moment dat dat het meest nodig is.
Het spijt me van het incident, dat in geen geval representatief was voor de meerderheid van dit Parlement, eerder het tegendeel, en ik hoop dat de ideeën die u hier tot uitdrukking hebt gebracht ons zullen helpen in het debat dat wij moeten voortzetten. U hebt het erg duidelijk onder woorden gebracht. Laat mij u opnieuw bedanken.
Europa is een succesverhaal, maar het kan aan zijn eigen succes ten onder gaan. Om dit te voorkomen mogen we niet toestaan dat de meest waardevolle en gevoelige elementen van onze co-existentie worden gebagatelliseerd. Wij mogen niet toestaan dat de alledaagse realiteit ons de waarde van wat wij hebben bereikt doet vergeten. Wij mogen niet toestaan dat iets prachtigs wordt behandeld als iets alledaags.
Daarom danken wij u opnieuw, mijnheer Ciampi, voor uw aanwezigheid, en wij hopen dat uw woorden ook buiten deze zaal gehoord zullen worden.
(Applaus)
VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik baseer mijn beroep op het Reglement op artikel 166, 75 en 83 hiervan alsmede op artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangezien artikel 75 en 83 van het Reglement terugverwijzen naar de tekst van de Verdragen. Ik zal het zeer kort houden.
Volgens artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie treden de wijzigingen van dat Verdrag in werking nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd. Aangezien in artikel 48 sprake is van alle lidstaten, is het duidelijk dat de afwijzing van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet door twee van hen – Frankrijk en Nederland – en door vele andere, wanneer de burgers zich erover zouden hebben mogen uitspreken, het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet tot een dode letter heeft gemaakt en dat dit derhalve tevens – het spijt me dit te moeten zeggen – geldt voor de toespraak van president Ciampi, met alle respect voor zijn persoon en zijn functie.
Jan Mulder (ALDE),schriftelijk. De VVD-leden van de ALDE-Fractie hebben zich onthouden van stemming over de richtlijn ter bestrijding van aardappelcysteaaltjes, omdat zij menen dat deze richtlijn niet in verhouding staat tot de ernst van de problematiek en bovendien niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel. De uitvoering van deze richtlijn zal leiden tot hoge kosten als gevolg van de vele bemonsteringen die plaats moeten vinden krachtens de bepalingen van de richtlijn. Verder zal de richtlijn leiden tot hoge administratieve kosten in verband met de gegevensregisters die moeten worden opgezet. Daarbij komt dat deze kosten naar alle waarschijnlijk in de lidstaten op verschillende wijze verdeeld zullen worden tussen overheid en de sector, hetgeen zal leiden tot concurrentievervalsing.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd, daar ik van mening ben dat deze overeenkomst echt belangrijk is voor de bescherming van trekkende watervogels. De Overeenkomst geeft ook een antwoord op bepaalde zorgen in verband met het milieu, die zowel in directe relatie staan met deze vogels als met het bredere concept milieubehoud. Dat thema moet ons zeer nauw aan het hart gaan, omdat iedere lidstaat voordeel kan trekken van zijn milieu. Ook politiek gezien dient het ons aan het hart te gaan, omdat we zo hetgeen wij de volgende generaties nalaten beschermen.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. Het voorstel voor een besluit van de Raad betreft de sluiting door de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst ter instandhouding van de Afrikaanse en Euraziatische trekkende watervogels, door de Gemeenschap ondertekend op 1 september 1997 en van kracht sinds 1 november 1999. Deze Overeenkomst is een van de akkoorden inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten. De Overeenkomst beschermt 235 vogelsoorten die aangewezen zijn op moerasgebieden, met name in Afrika en Eurazië. De Overeenkomst vraagt om gecoördineerde maatregelen voor het bereiken en handhaven van een gunstige instandhoudingssituatie voor de watervogelsoorten die via de Afrikaans-Euraziatische corridors trekken.
Johannes Blokland (IND/DEM),schriftelijk. Parlement en Raad hebben de afgelopen zeven jaar intense en emotionele debatten gevoerd over de aanwezigheid van weekmakers in plastic speelgoed. Ik betreur het dat het debat gedomineerd werd door emoties en niet door ratio. Bij de behandeling in eerste lezing en in tweede lezing heb ik me hier zeer aan gestoord.
Het gemeenschappelijk standpunt is niet geheel op wetenschappelijke gronden gebaseerd. De aanscherping van het gemeenschappelijk standpunt, die vandaag door het Parlement wordt aangenomen en al door de Raad is geaccepteerd, wijkt nog verder af van wat op wetenschappelijke gronden aanvaardbaar kan worden geacht.
Ik kan dan ook niet instemmen met die aanscherping. Maar ik ben ook realistisch genoeg om te zien dat een tegenstem nu geen invloed meer heeft. Daarom heb ik mij onthouden van stemming over de compromisamendementen.
Voor nadere uitleg verwijs ik naar mijn inbreng in het debat van 5 juli 2000. De argumenten die ik toen gebruikte zijn vandaag nog even actueel.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) DeConfederale Fractie Europees Unitair Links, de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten hebben een compromis weten te bereiken voor het aannemen van het verslag-Trakatellis over het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen, meer in het bijzonder chemische additieven die als weekmaker in PVC worden gebruikt. Hierdoor kan de tweede lezing worden afgesloten.
Wij vinden het aannemen van dit verslag een positieve zaak, omdat daardoor definitief een eind kan worden gemaakt aan het gebruik van zes chemische stoffen in kinderspeelgoed. Zoals bekend hebben wetenschappelijke studies uitgewezen dat die stoffen in bepaalde gevallen kankerverwekkend, mutageen en giftig voor de voortplanting kunnen zijn.
Het is een positief besluit en een waardevolle bijdrage voor de bescherming van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van kinderen in het bijzonder.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE),schriftelijk. – (FR) Door te stemmen voor de geleidelijke eliminering van ftalaten in speelgoed, heeft het Parlement uiteindelijk weerstand geboden aan de intensieve lobby van de fabrikanten van speelgoed en artikelen voor kinderen en het voorzorgsbeginsel en de volksgezondheid gesteund. Speelgoed van zacht PVC is des te gevaarlijker omdat kinderen geneigd zijn alle voorwerpen binnen hun bereik in hun mond te stoppen. Het verbannen van ftalaten was derhalve vanuit het oogpunt van de volksgezondheid noodzakelijk. De stemming van vandaag is in die zin een succes.
Het zou echter niet bij dit ene besluit moeten blijven omdat toxische stoffen in zacht PVC niet alleen in speelgoed zitten maar ook in andere voorwerpen die wij dagelijks gebruiken. Het Parlement en de Raad hebben terecht gevraagd om een evaluatie van andere producten van zacht PVC. Wanneer de fabrikanten zich werkelijk zo verantwoordelijk willen opstellen als zij pretenderen, moeten zij stoppen met het gebruik van zacht PVC, niet alleen in speelgoed maar ook in andere producten (medische apparatuur, vloerbedekkingen en voedselverpakkingen). Er bestaan reeds vele jaren vervangmiddelen, en niets belet ons over te gaan op gezonde en natuurlijke producten.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd om wetgeving te steunen die is gericht op verbetering van de bescherming van de gezondheid van kinderen, en die het vertrouwen van de consumenten moet winnen door een streng regelgevend kader inzake het vervaardigen en het op de markt brengen van speelgoed en kinderverzorgingsartikelen die bepaalde ftalaten bevatten, zodat de kinderen zo weinig mogelijk worden blootgesteld aan substanties waarvan bewezen is of vermoed wordt dat ze de gezondheid in gevaar brengen.
Ik ben blij met het compromis dat in de commissie is bereikt, dat heeft geleid tot een verbod op zes ftalaten in speelgoed voor kinderen ongeacht leeftijd.
Catherine Stihler (PSE),schriftelijk.(EN) Dit verslag heeft lang op zich laten wachten. Ik steun de beperking van het op de markt brengen van ftalaten in kinderspeelgoed volledig. De gezondheid van kinderen moet voorop staan.
Adam Jerzy Bielan (UEN), schriftelijk. - (PL) Met de navolgende drie essentiële aspecten voor de continuïteit van de energievoorziening is te weinig rekening gehouden in het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad. Ten eerste dient er meer gebruik gemaakt te worden van hernieuwbare energiebronnen. Ten tweede moet er een evenwichtig gebruik worden gemaakt van verschillende soorten primaire brandstoffen. Ten derde dient de aanvoer uit verschillende productiecentra, zoals olie- en gasvelden, voor elk soort primaire brandstof gediversifieerd te worden.
Indien het beleid van de EU op dit gebied zo wordt voortgezet, zou dit voor mijn land een zeer schadelijk effect hebben, aangezien Polen hierdoor wat de continuïteit van de energievoorziening betreft, volledig afhankelijk zou zijn van één aanvoerbron, namelijk olie en gas uit Rusland. De ontwikkeling van de tweede tak van de Yamal-pijplijn, waarvan de planning zich op dit moment in een vergevorderd stadium bevindt, dient dan ook absoluut gecontinueerd te worden. Alle andere projecten - zoals de pijplijn onder de Baltische Zeebodem en de Amber-pijplijn - dienen daarentegen onmiddellijk opgeschort te worden, aangezien zij een directe bedreiging vormen voor de democratie in Oekraïne die net weer nieuw leven is ingeblazen. De continuïteit van de energievoorziening van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Italië mag niet gerealiseerd worden ten koste van een Poolse afhankelijkheid van olie en gas uit Rusland en mag ook geen bedreiging vormen voor de economische stabiliteit van Oekraïne.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) De titel van de ontwerprichtlijn - en daarmee ook van het verslag - maakt niet de echte effecten van het voorstel duidelijk: het totstandbrengen van een functionerende interne elektriciteitsmarkt in de Europese Unie. Hoewel het voorstel een kader beoogt waarbinnen de lidstaten een algemeen, transparant en niet-discriminerend beleid kunnen formuleren voor de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening, is die doelstelling in werkelijkheid ondergeschikt aan het feit dat het beleid altijd in overeenstemming dient te zijn met de eisen van een concurrerende interne elektriciteitsmarkt.
Het Commissievoorstel hanteert prijsstijgingen als belangrijkste middel om de vraag naar elektriciteit te sturen, waarmee het argument dat de interne markt zou leiden tot lagere prijzen volledig komt te vervallen. Wij hoeven trouwens maar te analyseren wat er in Engeland is gebeurd om elke twijfel hierover weg te nemen. Het voorstel verdedigt ook de interventie van de lidstaten en de regelgevende autoriteiten bij steun voor investeringen van startende bedrijven en het rendement op dergelijke investeringen maar legt voorwaarden op voor de activiteiten van de lidstaten en de regelgevende autoriteiten op andere gebieden.
Op zijn beurt verslechtert het verslag in een aantal gevallen het Commissievoorstel. Dat geldt met name voor het uitblijven van specifieke maatregelen die de regelgevende autoriteiten zouden kunnen treffen voor het ingebreke blijven van de distributienetwerkexploitant bij de uitvoering van projecten. Daarom hebben wij tegengestemd.
Anna Elzbieta Fotyga (UEN),schriftelijk.(EN) De ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen om de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen, regelt veel terreinen van de gemeenschappelijke Europese energiemarkt. Ik geef drie belangrijke aspecten aan van energieveiligheid die niet voldoende worden benadrukt:
· verbeterd gebruik van hernieuwbare energiebronnen
· evenwichtig gebruik van verschillende soorten primaire brandstoffen
· diversifiëring van winning uit verschillende productiecentra (olie- en gasvelden) binnen één soort primaire brandstof
Ik acht het ten enen male onacceptabel dat het Europese beleid op dit gebied, dat in naam van de veiligheid leidt tot volledige afhankelijkheid van Polen van één energiebron, namelijk gas en olie uit Rusland, wordt gecontinueerd. Het in concept vergevorderde project voor de tweede route van de Yamal-gasleiding dient direct te worden voortgezet. Alle andere projecten (de pijpleiding via de bodem van de Baltische Zee of de zogenaamde "Amber pipeline") dienen te worden stopgezet, omdat ze een directe belemmering vormen voor de zich ontwikkelende Oekraïnse democratie. Een veilige energievoorziening voor Groot-Brittannië, Duitsland en Italië mag niet leiden tot afhankelijkheid van Polen en een bedreiging van de Oekraïnse economische stabiliteit.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd dat in zijn algemeenheid verstandige en waardevolle amendementen bevat op het voorstel van de Commissie.
De belangrijkste bepalingen van het voorstel zijn gericht op het nemen van maatregelen die de goede werking van de interne elektriciteitsmarkt van de EU verzekeren door de continuïteit van de elektriciteitslevering en een adequaat niveau van interconnectie tussen lidstaten te garanderen. Het voorstel is bovendien gericht op de instelling van een kader waarin de lidstaten in overeenstemming met de vereisten van een concurrerende interne elektriciteitsmarkt algemeen, transparant en niet-discriminerend beleid met betrekking tot de veiligheid van de elektriciteitsbevoorrading moeten bepalen.
Al deze doelstellingen verdienen steun.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Ik heb voor het verslag van de heer Chichester gestemd, omdat ik het doel om via continuïteit in de elektriciteitsvoorziening het goed functioneren van de interne elektriciteitsmarkt van de Unie te garanderen, van fundamenteel belang acht.
Het vaststellen van een kader voor een transparant en niet-discriminerend beleid dat verenigbaar is met de eisen van de interne elektriciteitsmarkt, is namelijk van centrale betekenis voor de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening.
Wij dienen maatregelen ter verbetering van het energiebeleid te steunen, daar dat onmisbaar is voor de kwaliteit van ons bestaan nu en dat van de toekomstige generaties.
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, wij moeten op de bres staan voor de vrijheid van debatteren van de afgevaardigden en hen verdedigen tegen pogingen om hun de mond te snoeren wanneer zij zich uitspreken over politieke activiteiten, en dit ongeacht de partij of beweging die hij of zij vertegenwoordigt. Daarom heb ik voor de immuniteit gestemd.
In het specifieke geval wordt de heer Bossi vervolgd omdat hij beweerd heeft dat de heer Comencini verraad heeft gepleegd en politiek onbetrouwbaar is, eerst jegens de Movimento Sociale Italiano (MSI) en daarna jegens de Lega Nord. Dit is een historisch vastgesteld feit.
Stel dat ik nu zeg dat de ministers van de Italiaanse Republiek, de heren Gianfranco Fini, Altiero Matteoli, Gianni Alemanno en Mario Landolfi het politieke project en het statuut van de MSI hebben verrraden, het alternatief voor het liberalistisch en communistisch systeem hebben gedwarsboomd met behulp van statutaire wijzigingen en de doelstelling van die partij hebben veranderd door haar om te zetten in een andere partij. Mag ik dan ondervraagd en vervolgd worden wegens die uitlatingen? Of oefen ik dan mijn recht op politiek debat uit?
Als ik een delict bega door te zeggen dat zij verraders zijn, laten zij mij dan maar aangeven….
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) Ik verheug mij over de verwerping van dit verslag. Wij hebben daaraan bijgedragen, daar het verslag de bestaande problemen in de Europese Unie en met name de verslechtering van de situatie na het totstandkomen van de EMU en de invoering van de euro volledig negeert. Hierbij doel ik op de recessie, de zwakke binnenlandse vraag, de geringe economische groei, gecombineerd met hoge werkloosheid, armoede en een ongelijke inkomensverdeling.
De problemen kunnen niet opgelost worden met meer van hetzelfde recept. Het kan dus niet zo zijn dat de zogenaamde structurele hervormingen - een flexibeler arbeidsmarkt, liberalisering van de economie en privatisering van sociale zekerheid - versneld worden doorgevoerd. Dat alles uit naam van de onaantastbare prijsstabiliteit, met andere woorden loonmatiging. Dat doel is gerealiseerd door de lonen reëel te laten dalen en de productiviteitswinst ten goede te laten komen aan de ondernemers.
Wij juichen de verwerping van die beperkte visie op het Stabiliteits- en groeipact - die voorbijgaat aan de hervorming van het Pact - toe. De visie van het verslag is autistisch en draagt een duidelijk klassenkarakter. Het verslag gaat zelfs zover de bestaande arbeidstijdenregeling in de EU te bekritiseren door een vergelijking te maken met andere delen van de wereld en rechtstreeks op te roepen tot verlenging van de arbeidstijd.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik betreur het dat ik tegen dit verslag moet stemmen omdat de auteur ervoor heeft gekozen zich vooral te concentreren op de inbreuk op en de herziening van het Stabiliteits- en groeipact.
Dat is strijdig met een afspraak dat dit verslag het werk van andere verslagen niet overnieuw zou doen, maar uitsluitend gericht zou zijn op competentie en prestaties van de ECB.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Daar het hoofddoel van de ECB de handhaving van de prijsstabiliteit is, is het redelijk te stellen dat de ECB - hoewel het huidige economisch klimaat in Europa en de wereld nou niet bepaald gunstig is - haar belangrijkste doelstellingen heeft gerealiseerd. Dat is de reden waarom ik instem met dit verslag. Eveneens dienen wij te erkennen dat de ECB op efficiënte wijze de uitbreiding van vorig jaar mei heeft voorbereid. Wel zij opgemerkt dat ik met mijn steun voor dit verslag niet onvoorwaardelijk instem met het hele beleid van de ECB. Ik ben met name niet van mening dat de ECB tijdig heeft gereageerd op de ontwikkeling van de economie en op de noodzaak maatregelen te nemen om de economie bij te sturen door bijvoorbeeld de rentevoet te wijzigen.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, oorspronkelijk had de euro de identificatie van de burgers met de EU moeten bevorderen en een nieuwe periode van economische bloei moeten inluiden. In plaats daarvan is de euro nog altijd niet volledig geaccepteerd en hebben we precies het tegenovergestelde bereikt, namelijk een toename van de frustratie over de Europese Unie. Deze negatieve trend begon doordat men kritiek op de euro en de afwijzing ervan door de burgers suste met de belofte van een harde munt en daartoe een twijfelachtig instrument invoerde, namelijk het zogenoemde Stabiliteits- en groeipact. Die twijfels waren niet alleen van economische of juridische aard: met uitzondering van Luxemburg en Zwitserland had toentertijd geen enkel land aan de convergentiecriteria kunnen voldoen.
Om toch aan de gemeenschappelijke munt te kunnen deelnemen, werden en gros goudreserves en staatseigendommen verkocht. Er werden schijnprivatiseringen doorgevoerd, onderdelen werden afgestoten en er werden volop cosmetische begrotingsmaatregelen genomen. In de meeste eurolanden had dit enorme prijsstijgingen tot gevolg. Om te voorkomen dat deze negatieve spiraal zich ook naar de nieuwe lidstaten uitbreidt, zou de bevolking in de desbetreffende landen zich via referenda moeten kunnen uitspreken, en dat op basis van toegankelijke, eerlijke en objectieve informatie.
Jan Andersson, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij stellen ons positief op tegenover de resolutie van het Europees Parlement over een voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie (EMU).
Tegelijkertijd hebben we gestemd tegen de oproep van het Europees Parlement om de Zweedse publieke opinie om te buigen ten voordele van de toetreding van Zweden tot de EMU en van een Zweedse overstap op de euro. Wij vinden dat het resultaat van het Zweedse referendum moet worden gerespecteerd. De kwestie van een Zweedse toetreding tot de EMU en overstap op de euro is binnen afzienbare tijd niet aan de orde.
Lena Ek (ALDE),schriftelijk. – (SV) Ik heb vandaag om twee belangrijke redenen gestemd tegen het initiatiefverslag overeen voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie.
Ten eerste vind ik het een zaak voor elke afzonderlijke lidstaat om te beslissen hoe men het debat over de euro wil voeren. Dat moet niet van de zijde van de Commissie worden geregeld.
Ten tweede zijn de ervaringen met centrale Europese campagnes over het algemeen slecht en brengen ze een verspilling van middelen met zich mee, die niet moet worden aangemoedigd.
Discussies over monetair beleid en valuta’s moeten in plaats daarvan gevoerd worden in de vorm van een dialoog tussen burgers en degenen die de besluiten nemen.
Daarom heb ik vandaag tegen dit verslag gestemd.
Jonathan Evans (PPE-DE),schriftelijk.(EN) De Britse conservatieve afvaardiging houdt zich gewoonlijk afzijdig met betrekking tot zaken die de euro betreffen. Wij wensen niet deel te nemen aan de gemeenschappelijke valuta, maar we zien het project evenmin graag falen, omdat we hopen op een sterke Europese economie met een stabiele munt die een goed handelsklimaat biedt voor het Britse bedrijfsleven. Om die reden laten we gewoonlijk de activiteiten rond de EMU over aan de meest betrokkenen.
Desondanks kunnen we dit verslag niet accepteren. De problemen waarmee de euro wordt geconfronteerd, zijn niet ontstaan bij gebrek aan communicatie en als de euro impopulair is, komt dat niet omdat de bevolking onvoldoende is voorgelicht. De euro zal alleen weer door de bevolking worden omarmd als de noodzakelijke economische en structurele hervormingen van de Lissabon-strategie worden uitgevoerd en als het Stabiliteits- en groeipact effectief werkt.
Zoals het verslag aangeeft, is op dit punt al minstens 280 miljoen euro uitgegeven door Europese instellingen, los van wat nationale regeringen hebben uitgegeven. Dergelijke institutionele uitgaven zijn niet acceptabel.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) Met deze voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie heeft de Europese Unie slechts één doel, namelijk de euro te “verkopen”. Met andere woorden, de EU steekt meer geld in de Europese propagandamachine in de vorm van “voorlichtingscampagnes” in het kader van het Prince-programma om de burgers van de vermeende voordelen van de euro te overtuigen.
Daarom wijzen wij dit verslag onvoorwaardelijk van de hand, want het gaat uit van het principe dat de euro iets positiefs en heilzaams is. In het verslag wordt zelfs gesteld dat de euro het succesvolste Europese project is. Bovendien benadrukt het verslag dat de populariteit van de euro essentieel is voor de toekomstige ratificatie van de zogenoemde “Europese Grondwet”.
Dat betekent dat de Europese instellingen het groeiend verzet van de burgers tegen de euro niet begrijpen. De instellingen gaan uit van het standpunt dat als de burgers tegen zijn, zij slecht geïnformeerd of, sterker nog, niet rationeel zijn. Dat is de arrogantie en het autistisch gedrag van degenen die zeggen de burgers te vertegenwoordigen. Men gaat voorbij aan de achteruitgang van de economie en de werkgelegenheid en de macro-economische problemen. Men doet alsof één monetair beleid een antwoord kan geven op de uiteenlopende noden van 25 economieën. Alsof het doel van dit beleid neutraal zou zijn, terwijl het met name beoogt de lonen reëel te laten dalen.
We moeten een evaluatie maken van de kosten van de euro, die een belemmering vormt voor een duurzame ontwikkeling.
Bruno Gollnisch (NI),schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Maaten is op zijn zachtst gezegd verrassend. Het gaat er blijkbaar om de successen en de fiasco’s van de euro te evalueren nadat deze iets meer dan zes jaar geleden is ingevoerd. Volgens dit verslag zijn de euro en het erbij horende Stabiliteits- en groeipact een overweldigend succes. Alleen de communicatie was een fiasco: zoals gewoonlijk hebben de Europeanen er niets van begrepen! De voorgestelde oplossing bestaat in een omvangrijke informatiecampagne, of veeleer een hersenspoeling op Europese schaal. Beleid à la Potemkin!
Heeft de euro geleid tot aanzienlijke prijsstijgingen van alledaagse consumptiegoederen en derhalve tot een ernstig koopkrachtverlies bij de consument? Of was dit gezichtsbedrog? Het door de overgang op de euro ingegeven bezuinigingsbeleid heeft de economische groei verminderd met een procent per jaar en duizenden arbeidsplaatsen gekost, waardoor de eurozone de minst dynamische economische ruimte ter wereld is geworden. Onzin! De euro staat voor groei en welvaart. Alles wat misgaat, is te wijten aan de lidstaten. De eurocraten in Brussel zijn echter onfeilbaar.
Juist deze houding, waarbij leugens en minachting voor de burger hand in hand gaan, heeft geleid tot de afwijzing van dit Europa van de technocraten.
Anna Hedh (PSE), schriftelijk. –(SV)Ik kan mij niet scharen achter de resolutie van het Europees Parlement over een voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie (EMU).
Ik vind het een zaak van elke lidstaat om te beslissen of ze een voorlichtings- en communicatiestrategie of campagnes voor de euro en de Economische en Monetaire Unie willen hebben. Bovendien vind ik dat de uitslag van het Zweedse referendum van 2003, waarbij de Zweden de euro afwezen, moet worden gerespecteerd. De kwestie van een Zweeds lidmaatschap van de EMU en van invoering van de euro door Zweden is binnen afzienbare tijd niet aan de orde.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL),schriftelijk. De rapporteur lijkt blind te zijn voor de grote nadelen die de euro, ook in zijn eigen land, hebben gebracht. In Nederland volgden na de invoering van de euro grote prijsstijgingen, een feit dat door de heer Maaten’s partijgenoot minister van Financiën Zalm jarenlang is ontkend. Ook heeft deze minister aantoonbaar gelogen in het parlement over de onderwaardering van de gulden. Dan kan het de heer Maaten toch niet verbazen dat het Nederlandse volk niet blij is met de euro. Mijn partij vroeg destijds om een referendum over de eenheidsmunt: de partij van de heer Maaten heeft dat destijds geblokkeerd. En nu denkt de heer Maaten dit gebrek aan respect voor de mening van het volk met een propagandacampagne goed te kunnen maken?
Dan over de campagnes die moeten plaatsvinden in lidstaten die de euro nog niet hebben. Dit is wel helemaal het toppunt. Lidstaten bepalen zelf wel wat voor munt zij willen hebben. Wij zouden het toch ook niet op prijs stellen als Rusland bij ons campagne ging voeren om de roebel in Europa in te voeren? Laat de Zweedse, Britse en Deense burgers hierover beslissen. Helaas heeft het Nederlandse volk zich niet zo mogen uitspreken.
Cecilia Malmström (ALDE), schriftelijk. – (SV)Ik vind dat Zweden moet toetreden tot de Economische en Monetaire Unie en ben het eens met de positieve houding van de rapporteur tegenover de euro. Ik heb echter besloten mij van stemming over dit verslag te onthouden. Een van de hoofdconclusies van het verslag is dat de Commissie een voorlichtingscampagne over de voortreffelijkheid van de euro moet voeren. Naar mijn mening helpen voorlichtingscampagnes van de Commissie niet en zijn ze ongeschikt om meer burgers tot een positievere instelling jegens de euro te bewegen. Daarvoor moeten we het geld van de belastingbetalers niet gebruiken.
Sérgio Marques (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Ik wens de heer Maaten geluk met zijn belangrijke verslag over de uitvoering van een voorlichtings- en communicatiestrategie inzake de euro en de Economische en Monetaire Unie. Ik heb zijn verslag gesteund en dat geldt met name voor de noodzaak de burgers de voordelen uit te leggen van de euro en de EMU voor hun dagelijks bestaan. Het succes van de totstandkoming van de eurozone is nog niet volledig: de Europese burgers moeten er nog van overtuigd worden dat zij het juiste besluit hebben genomen. Alleen op die manier zullen wij een bijdrage leveren aan de consolidatie van de monetaire unie in Europa en daarmee meer geloofwaardigheid en stabiliteit binnen de eurozone realiseren.
De uitbreiding van de eurozone met de Oost-Europese landen is een project waar wij niet om heen kunnen. Daarvoor is een informatiecampagne nodig die deel uitmaakt van een algemene voorlichtings- en communicatiestrategie over de Europese Unie. Wij zullen attenter moeten zijn op kwalijke praktijken en mogelijke gevallen van buitensporige afronding naar boven toe tijdens de overgangsperiode en de bevolking moeten waarschuwen voor een lichte stijging van de inflatie.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) De euro is duidelijk een succes in de landen die de euro hebben ingevoerd - hij heeft de risico's van wisselkoersen binnen de eurozone weggenomen, reizen gemakkelijker gemaakt en gezorgd voor een toename van de handel binnen de zone.
Desalniettemin is het betreurenswaardig te moeten constateren dat ondanks de feitelijke voordelen van de euro en ondanks de in zijn algemeenheid soepel verlopen overgang zeven jaar geleden, een belangrijk deel (ongeveer eenderde deel) van de bevolking nog steeds een negatief beeld heeft van de euro.
Hoe verbijsterend dat ook moge lijken, de Commissie, lidstaten en andere beleidsmakers moeten deze zienswijzen inventariseren en stappen ondernemen om ze te corrigeren. Dit verslag zou daaraan een waardevolle bijdrage kunnen leveren.
Erik Meijer (GUE/NGL),schriftelijk. Het enige voordeel van de euro is dat mensen geen geld hoeven te wisselen als ze in een ander euroland op vakantie gaan. Voor de rest zien de meeste mensen in eurolanden vooral nadelen. Ze moeten hogere consumentenprijzen betalen en de waarde van hun spaargeld daalt. Ze ergeren zich over de voortdurende bezuinigingen op de publieke voorzieningen die worden doorgevoerd om de overheidsuitgaven te beperken en daarmee te voldoen aan de eisen van het Stabiliteitspact.
De heer Maaten laat in zijn rapport zien dat hij een liefhebber van de euro is, een "eurofiel". Het is lachwekkend dat hij de euro "het succesvolste Europese project ooit" noemt. Weet hij dat de euro voor sommige mensen reden was om tegen de EU-grondwet te stemmen? Hoe verklaart hij dat lidstaten zonder euro het economisch veel beter doen ? Zijn prioriteit is steun aan de regeringen van Zweden, Denemarken en het VK om het publiek te overtuigen van het succes van de euro. Zo'n zwaktebod is vergelijkbaar met de ja-campagne voor de EU-grondwet in Nederland: de euro zou een fantastisch product zijn maar de mensen begrijpen het nog niet. Het is kortzichtig en betuttelend om serieuze kritiek van mensen te bestoken met doorzichtige campagnes.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) De voordelen - en nadelen, die er natuurlijk ook zijn - van de euro zijn zonneklaar en wij moeten erkennen dat onze hoogste verwachtingen zijn beantwoord. Weliswaar is de economische situatie in Europa weinig bemoedigend, maar het zou onjuist zijn de euro daarvoor verantwoordelijk te stellen. De burgers hebben brede steun gegeven aan de nieuwe munt en we mogen niet vergeten hoe snel en vlot de invoering ervan is verlopen.
Wij mogen echter evenmin vergeten dat de euro een project in aanbouw is en een gemakkelijk doelwit vormt voor zowel de authentieke ontevredenheid van de burgers over de economische toestand van Europa als voor bepaalde politieke manipulaties. De munt is te waardevol om terzijde te worden geschoven. Daarom lijkt het mij dat wij moeten instemmen met een breder en vollediger communicatieplan, met name op institutioneel vlak. Het is duidelijk dat het overgangsproces nog niet ten einde is en daarom moeten wij de krachtsinspanning van het begin nog voortzetten.
Peter Skinner (PSE),schriftelijk.(EN) De Partij van de Europese Sociaal-democraten heeft voor dit verslag gestemd om de sterke en de zwakke kanten van de Europese Economische en Monetaire Unie te evalueren, oplossingen voor te stellen en de strategie te ondersteunen voor toetreding van andere lidstaten als die dat wensen.
De Partij van de Europese Sociaal-democraten vindt dat informatie over de euro in ruime mate voor alle burgers van de EU beschikbaar moet zijn.
Dit neemt echter niet de noodzaak weg van de vijf economische testen die de minister van Financiën heeft opgesteld als criteria voor een eventuele toekomstige beslissing over toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de eurozone.
Anders Wijkman (PPE-DE),schriftelijk. – (SV) Ik heb vandaag besloten mij van stemming te houden inzake het verslag-Maaten over een communicatiestrategie voor de euro en de Economische en Monetaire Unie. Ik ben het eens met de positieve houding van de rapporteur tegenover de euro en vind dat Zweden moet toetreden tot de Economische en Montaire Unie. Waar ik echter geen steun aan wil verlenen, is het standpunt dat de Commissie een voorlichtingscampagne moet voeren over de voortreffelijkheid van de euro. Voorlichtingscampagnes van de Commissie zijn niet de juiste manier om meer burgers tot een positievere houding jegens de euro te bewegen. Daarvoor moeten we het geld van de belastingbetalers niet gebruiken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) De in dit verslag bepleite duurzame ontwikkeling is gestoeld op drie pijlers: milieubescherming, economische ontwikkeling en sociale cohesie. Duurzame ontwikkeling is voorts niet haalbaar zonder de ontwikkeling van nieuwe technologieën en innovaties op het vlak van het milieu.
Op basis van die uitgangspunten heeft de Commissie haar plan opgesteld, dat het Parlement heeft goedgekeurd. Het heeft daarbij wel de aandacht gevestigd op een aantal accenten die wij wensen te leggen, met name de noodzaak de kleine en middelgrote ondernemingen meer bij dit plan te betrekken.
Tevens dient er met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling rekening te worden gehouden met de noodzaak een impuls te geven aan onderzoek en innovatie op het gebied van technologieën die gespecialiseerd zijn in het behoud en herstel van natuurlijke hulpbronnen en culturele en historische monumenten.
Het is ook van belang methoden en milieu-indicatoren te ontwikkelen die de milieubelasting van verschillende producten, diensten en processen kunnen meten. Bovendien moet er veel werk worden gemaakt van voorlichting over milieuprestaties teneinde de consumenten ertoe aan te zetten milieuvriendelijke technologieën te vragen. Ook het hergebruik van materialen dient te worden gestimuleerd, zodat restmateriaal van een productieproces gebruikt kan worden in andere productieprocessen. Dat kan zowel economische als milieuvoordelen opleveren. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van stedelijk afval voor energiebesparing.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik ben blij met dit verslag over de mededeling van de Commissie over de stimulering van technologieën voor duurzame ontwikkeling - een actieplan voor de Europese Unie inzake milieutechnologieën.
Ik zie de mededeling als een nuttig uitgangspunt voor discussie en ontwikkeling van concretere voorstellen voor de bevordering van milieutechnologie, maar wil graag meer nadruk leggen op de ontwikkeling van de vraag naar dergelijke technologie. Ik zou graag een systematischer aanpak van het milieubeleid, op basis van het "levenscyclusconcept" zien, met veel aandacht voor innovatie en de ontwikkeling van milieuvriendelijke producten.
Ik ben er vast van overtuigd dat milieutechnologie met een juist gebruik van hulpbronnen en voldoende aanmoediging een belangrijk werkgelegenheids- en groeipotentieel vormt.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Ik heb voor het verslag-Myller gestemd. Met het oog op de Lissabon-doelstellingen vind ik het stimuleren van nieuwe technologieën die de mogelijkheid bieden ontwikkelingsprogramma’s te maken met een milieudimensie van fundamenteel belang.
Op basis van dit actieplan kunnen alle betrokkenen gemobiliseerd worden in een geïntegreerde actie voor de ontwikkeling van het potentieel van de milieutechnologie, waarbij de Unie een centrale rol krijgt bij de ontwikkeling daarvan.
Ik zou er ook aan willen herinneren dat de herziening van de strategie van Lissabon de conclusie heeft opgeleverd dat de toestand van het milieu en de verbetering van de werkgelegenheid als een mogelijkheid moeten worden beschouwd de doelstelling van de meest concurrerende kenniseconomie te halen. Het is voorts uiterst belangrijk de milieudimensie in de EU-strategie betreffende het concurrentievermogen te versterken.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE),schriftelijk. – (SV) De delegatie van Zweedse conservatieven heeft vandaag gestemd voor een verslag dat steun geeft aan de strijd tegen schadelijke kinderarbeid, zoals die gedefinieerd is in de ILO-conventies inzake kinderarbeid. Het is zeer belangrijk dat er een krachtige strijd wordt geleverd tegen kinderarbeid die schadelijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van kinderen.
De ondernemingen spelen hierbij een belangrijke rol en zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van dit soort kinderarbeid. Het is een goedbedoeld voorstel om adequate communautaire wettelijke waarborgen en regelingen te creëren voor het opsporen en vervolgen van importeurs uit de EU die door kinderen gefabriceerde goederen importeren. Wij Zweedse conservatieven geloven echter dat dit eerder tot aanzienlijke rechtsonzekerheid leidt dan dat de belangen van de kinderen worden beschermd, en dat de ondernemingen zich zullen terugtrekken in plaats van mee te werken en investeringen te doen in regio’s waar het gevaar bestaat dat men van kinderarbeid gebruikmaakt.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. (PT) Kinderarbeid is een gevolg van de door ons kapitalistisch systeem gecreëerde sociale onrechtvaardigheid, de ongelijke verdeling van de rijkdom en het daaruit voortvloeiende ongelijke ontwikkelingsniveau. Armoede produceert maatschappelijke uitsluiting en leidt ertoe dat gezinnen het gebruik van kinderarbeid rechtvaardigen om hun inkomen aan te vullen en om te overleven.
De armoede van de families tengevolge van de kapitalistische uitbuiting werkt de exploitatie en de handhaving van deze toestand door sommige bedrijven en ondernemers in de hand, waarbij wij voor ogen dienen te houden dat het hier om goedkope arbeidskrachten zonder rechten gaat.
Volgens het verslag dat wij zo juist hebben aangenomen blijven 113 miljoen kinderen in de leerplichtige leeftijd zelfs van elementair onderwijs verstoken. Het niet volgen van onderwijs leidt tot een vicieuze cirkel waardoor de armoede zich nog wijder verbreidt, de toegang tot cultuur en onderwijs verder wordt bemoeilijkt en het niveau van alfabetisme in de samenleving laag blijft.
Dit gebeurt ook in de lidstaten van de Europese Unie. Volgens schattingen werkt in Portugal meer dan 4 procent van het totaal aantal kinderen in verschillende sectoren van de economie.
Als efficiënt middel om kinderarbeid te bestrijden is het allereerst van belang de armoede uit te roeien door strijd te leveren tegen de ongelijke inkomensverdeling, banen met rechten en de toegang tot onderwijs en cultuur te bevorderen, alsmede de kapitalistische uitbuiting te bestrijden.
Cecilia Malmström (ALDE),schriftelijk. – (SV) Het Europees Parlement heeft vandaag gestemd voor een voorstel inzake maatregelen tegen kinderarbeid. Kinderarbeid is iets waarvan de meeste mensen denken dat het tot het verleden behoort, en dat dacht ik ook. Helaas hebben niet alle landen gelijke tred gehouden met de ontwikkeling. Dat is de reden dat ik vandaag voor een aantal aanvullende amendementen heb gestemd, waarin kinderarbeid in diverse categorieën wordt verdeeld, omdat kinderarbeid bijvoorbeeld het enige alternatief kan zijn voor prostitutie.
Sérgio Marques (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Momenteel zijn er over de hele wereld 246 miljoen kinderen aan het werk op plekken die gevaarlijk zijn voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het verschijnsel kinderarbeid beperkt zich niet tot onderontwikkelde en ontwikkelingslanden, want op werkplaatsen in Oost-Europa en het Middellandse-Zeegebied worden miljoenen kinderen uitgebuit. Kinderarbeid is een complex probleem. Het is vooral een gevolg van armoede, ongelijkheid in kansen en gebrek aan scholing.
Ik heb voor dit verslag gestemd, dat verscheidene maatregelen voorstelt voor de strijd om de uitbuiting van kinderen en kinderarbeid te elimineren. Het verslag noemt in het bijzonder het creëren van een speciale begrotingslijn voor de bescherming van de rechten van het kind in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten. Ook vraagt het verslag de Commissie ervoor te zorgen dat het handelsbeleid van de Europese Unie strookt met haar verbintenissen inzake de bescherming en bevordering van de rechten van het kind en de mogelijkheid te onderzoeken een EU-systeem voor etikettering van in de EU ingevoerde goederen te introduceren ter verklaring dat de desbetreffende producten zijn vervaardigd zonder gebruik van kinderarbeid.
David Martin (PSE),schriftelijk.(EN) Ik ben blij met dit verslag dat oproept tot intensivering van de bestrijding van kinderarbeid door het stimuleren van sociaal-economische ontwikkeling en armoedebestrijding op grotere schaal.
Hoewel ze ons eigen geweten sussen, zijn handelsembargo's en andere sancties een onbevredigend middel om deze vervelende praktijken aan te pakken. Bepaalde tekenen wijzen erop dat kinderen die onder uiterst armoedige omstandigheden uit de fabriek worden gezet, het doelwit worden van nog gevaarlijker vormen van uitbuiting als prostitutie en huishoudelijke slavernij.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. (PT) Over de hele wereld werken 352 miljoen kinderen en 179 miljoen van hen zijn het slachtoffer van wat de ILO als de ergste vormen van kinderarbeid definieert. Tegenover die situatie kunnen wij niet onverschillig blijven. Wij weten allemaal dat het een complex verschijnsel is met als oorzaak sociaal-economische problemen die moeilijk oplosbaar zijn. Hoewel dit probleem complex en zeer ingewikkeld is, mogen wij ons er niet voor afsluiten of maatregelen afremmen die een efficiënte strategie om deze cyclus van menselijk verval te doorbreken, kunnen vergemakkelijken.
Kinderarbeid bestendigt armoede en vormt een belemmering voor ontwikkeling, veroorzaakt loondaling en werkloosheid onder volwassenen en belet dat kinderen naar school gaan. Het is van fundamenteel belang onwetendheid te bestrijden en de ontwikkeling van het onderwijs voor iedereen te bevorderen.
Onderwijs is ongetwijfeld een van de meest efficiënte strategieën waarover wij beschikken om de cyclus van armoede te doorbreken en een duurzame ontwikkeling van de mens te realiseren. Om die redenen heb ik voor het verslag-Mavrommatis gestemd.
Catherine Stihler (PSE),schriftelijk.(EN) We moeten al het mogelijke doen in de strijd tegen uitbuiting van kinderen in de ontwikkelingslanden. Tussen dit verslag en de campagne “Making PovertyHistory” bestaat een direct verband, omdat kinderuitbuiting zo vaak hand in hand gaat met armoede. We moeten al het mogelijke doen om handel eerlijk te maken, schuldenverlichting te steunen en de armsten te steunen. Ik hoop dat de leden onze schriftelijke verklaring willen tekenen over de millenniumontwikkelingsdoelstellingen die betrekking hebben op deze cruciale agenda. Ik hoop ook dat de leiders van de G8, die morgen samenkomen in Schotland, voortgang zullen boeken in het streven om armoede naar de geschiedenis te verwijzen.
Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. – (SV)Vandaag heeft het Europees Parlement een verslag aangenomen waarin voorstellen worden gedaan tot verschillende maatregelen tegen kinderarbeid. In het verslag wordt onder andere vastgesteld dat onderwijs voor allen van cruciaal belang is in de strijd tegen kinderarbeid en armoedebestrijding. Ik ben principieel van mening dat alle kinderen moeten worden beschermd tegen werk dat schadelijk voor hen is. Het is echter belangrijk om te bedenken dat algemene verboden geen realistisch alternatief zijn zolang de armoede zo uitgebreid is en de onderwijsmogelijkheden beperkt zijn. Bepaalde vormen van arbeid kunnen bovendien een positieve bijdrage leveren, bijvoorbeeld doordat op het werk scholingsmogelijkheden worden geboden.
Het verslag gaat ook in op de verantwoordelijkheid van de ondernemingen en bevat onder andere een voorstel tot wettelijke vervolging van ondernemingen die goederen importeren waarvoor fundamentele ILO-conventies zijn geschonden. Het in het bedrijfsleven aanwezige potentieel om de eerbiediging van de mensenrechten en internationale verdragen te versterken moet naar mijn mening ten volle worden benut. Ik verleen daarom krachtige steun aan initiatieven zoals “Global Compact” en “Globalt Ansvar” (“wereldwijde verantwoordelijkheid”, een initiatief van de Zweedse regering). Het gaat echter wel erg ver om met communautaire wetgeving te komen en de mogelijkheid te bieden tot vervolging. Deze maatregelen dreigen eerder contraproductief te werken voor hun doel, namelijk het verbeteren van de situatie van kinderen en het bestrijden van armoede.
24. Rectificaties stemgedrag: zie notulen
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
25. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
26. Structuurfondsen
De Voorzitter. Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:
- het tussentijds verslag (A6-0177/2005) van Konstantinos Hatzidakis, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (COM(2004)0492 – 2004/0163(AVC)),
- het tussentijds verslag (A6-0178/2005) van Alfonso Andria, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds (COM(2004)0494 – 2004/0166(AVC)),
- het verslag (A6-0184/2005) van Giovanni Claudio Fava, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (COM(2004)0495 – C6-0089/2004 – 2004/0167(COD)),
- het verslag (A6-0206/2005) van Jan Olbrycht, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad, betreffende de oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking (EGGS) (COM(2004)0496 – C6-0091/2004 – 2004/0168(COD)),
- het verslag (A6-0216/2005) van José Albino Silva Peneda, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Sociaal Fonds (COM(2004)0493 – C6-0090/2004 – 2004/0165(COD)),
- en het verslag (A6-0217/2005) van David Casa, namens de Commissie visserij, over het voorstel voor een verordening van de Raad over het Europees Visserijfonds (COM(2004)0497 – C6-0212/2004 – 2004/0169(CNS)).
Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE),rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens zal het Europees Parlement vandaag, na de mislukte pogingen van de Europese Raad om tot een akkoord te komen over de financiële vooruitzichten, en dus ook over het kader van het regionaal beleid voor de periode 2007-2013, een heldere boodschap sturen aan zowel de burgers als de Raad, en duidelijk maken dat wij present zijn, dat wij het cohesiebeleid zullen blijven ondersteunen en zullen blijven ijveren voor een sterke begroting, een begroting die in ieder geval volstaat voor het regionaal beleid. Met het oog daarop roepen wij de Raad dan ook op om dit vraagstuk onmiddellijk te heronderzoeken en binnenkort, en zeker voor eind 2005, een besluit te nemen, opdat de lidstaten en de regio’s voldoende tijd hebben om hun programma’s op te stellen en de problemen te vermijden die zij in de afgelopen periode ondervonden wegens de late start van de uitvoering van de programma’s.
Afgezien daarvan wil ik erop wijzen dat het Parlement ook in het kader van mijn verslag aandringt op het standpunt dat was ingenomen met het verslag-Béguin ten aanzien van de financiering van het cohesiebeleid. Wij geven steun aan een pakket in de orde van grootte van 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen van de lidstaten van de Europese Unie, hetgeen voor de periode 2007-2013 336 miljard euro zou betekenen. Wij zijn van mening dat elke vermindering van de uitgaven voor het regionaal beleid de geloofwaardigheid van dit beleid zou ondermijnen.
In mijn verslag, zoals dat door de Commissie regionale ontwikkeling werd goedgekeurd, komen ook andere belangrijke ramingen aan de orde, en ik wil deze zowel de aanwezige Britse minister als ook de commissaris in herinnering brengen.
Ten eerste stellen wij voor de kredieten die wegens de strikte toepassing van de N+2-regel voor het regionaal beleid verloren gaan, opnieuw te gebruiken. Wij stellen voor deze kredieten niet te laten terugkeren tot de nettobijdragen aan de Europese begroting, maar ter beschikking te stellen van de cohesielanden en de regio’s die met hun prestaties hebben aangetoond dat zij goed gebruik weten te maken van deze en soortgelijke kredieten.
Ten tweede vragen wij om politieke besluiten over de compensatie aan de regio’s en lidstaten die het hardst getroffen worden door de strikte toepassing van de nieuwe regels die de Commissie voorstelt voor de kredietverdeling. Wij zijn van mening dat de Raad dit voorstel moet onderzoeken. Ik denk ook wel dat de Raad het zal onderzoeken, aangezien dit een kwestie is van rechtvaardigheid, een kwestie die rechtstreeks te maken heeft met een rechtvaardige verdeling van de middelen. De rekenkunde mag niet boven alles verheven worden.
Ook hiervoor zijn amendementen ingediend, amendementen die de steun hebben van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en een betere behandeling beogen van de regio’s die het slachtoffer zijn van de statistieken. Wij stellen voor om de steun te laten beginnen bij 85 procent en te laten ophouden bij 60 procent, hetgeen aanzienlijk hoger is dan de Europese Commissie heeft voorgesteld.
Wat de “natuurlijk effect”-regio’s betreft, dat wil zeggen de regio’s die niet meer aan de criteria voldoen om in aanmerking te komen voor het convergentiedoel, maar die overgangsfinanciering zullen ontvangen uit hoofde van de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, stellen wij voor dat deze regio’s, als zij dat willen, dezelfde acties gefinancierd krijgen als de regio’s van de convergentiedoelstelling.
Wij vragen eveneens een gunstigere behandeling van zowel deze regio’s als de regio’s die het slachtoffer zijn van het statistisch effect, wanneer het gaat om staatssteun, om onroerend goed voor investering. Wij geven steun aan de totstandkoming van een communautaire prestatiereserve, die naar men verwacht voor alle lidstaten een stimulans zal zijn om hun prestaties op te voeren en daadwerkelijke ontwikkeling te bewerkstelligen. Met wedijver krijgen wij betere resultaten voor zowel de lidstaten als de communautaire begroting.
Tot slot wordt in mijn verslag voor de financiering uit de fondsen uitdrukkelijk de voorwaarde gesteld dat toegankelijkheid wordt gegarandeerd voor personen met een handicap. Wij zijn van mening dat alle werken die niet toegankelijk zijn voor deze medeburgers, niet gefinancierd mogen worden met de structuurfondsen en dat de financiering daarvan moet worden opgeschort. Dat is het minste dat het Europees Parlement kan doen.
(Applaus)
Alfonso Andria (ALDE),rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, kenmerkend voor het verslag dat ik u vandaag voorleg, is de werkmethode die tijdens de stapsgewijze redactiefase is gevolgd. Deze stond in het teken van een dialoog met alle krachten, ongeacht politieke kleur, en een intensieve samenwerking in ten eerste de Commissie voor regionale ontwikkeling zelf, en daarna in het Comité van de Regio’s, met de vertegenwoordigers van de Raad en de talloze niet-gouvernementele verenigingen en organisaties.
Ik beschouwde het als mijn plicht om bijzondere aandacht te schenken aan de contacten en gedachtewisselingen met mijn medeafgevaardigden, met de schaduwrapporteurs van de fracties en de rapporteurs voor advies van de andere parlementaire commissies, evenals met mijn collega’s van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie.
Van meet af aan heb ik grote waardering gehad - en ik wil daaraan in dit Huis in het openbaar uiting geven - voor de bijzondere aandacht die Danuta Hübner, de commissaris, hieraan heeft geschonken. Zij heeft zich gedurende de talrijke ontmoetingen die wij met haar hebben gehad - ook gisteren nog - altijd heel bereidwillig getoond en zich open opgesteld voor de wensen van het Parlement.
Ik heb trouwens altijd met enorme belangstelling gekeken naar het oorspronkelijk voorstel van de Commissie betreffende de verordening voor het Cohesiefonds, dat nu, gezien de crisis waarin de Unie verzeild is geraakt en het uitblijven van een akkoord over de financiële vooruitzichten, nog belangrijker is geworden. Daarmee kan immers een gepast antwoord worden gegeven op de vereisten van een uitgebreide Unie en gestreefd worden naar economische en sociale samenhang. Ik ben het derhalve eens met hetgeen de heer Hatzidakis zojuist zei over de noodzaak om nog voor het einde van dit jaar een oplossing te vinden voor het probleem van de financiële vooruitzichten.
Het regionaal beleid is het beste instrument om de burgers dichter bij Europa te brengen, en daarom moet men ambitieuze doelstellingen hiermee nastreven en dit beleid voorzien van de instrumenten die noodzakelijk zijn om de doelstellingen te bereiken. Daarom wil ik erop wijzen hoe belangrijk de verhoging van de kredieten voor het Cohesiefonds is: van 18 miljard euro, zoals voorzien voor de programmaperiode 2000-2006, naar 62,99 miljard euro, indien in de Raad een akkoord wordt bereikt over het op 8 juni jongstleden door het Parlement goedgekeurd voorstel.
De uitbreiding van het toepassingsgebied van de activiteiten van het Cohesiefonds strookt met de relevante bepalingen van het Verdrag en de in Lissabon vastgestelde prioriteiten, en sluit ook aan bij de in Göteborg besloten duurzame ontwikkeling. Op die manier kunnen wij inspelen op de grote financiële behoeften die in de begunstigde lidstaten bestaan op het gebied van milieu, vervoersinfrastructuren en duurzame ontwikkeling.
Tijdens mijn werkzaamheden in de Commissie regionale ontwikkeling heb ik geprobeerd een aantal wijzigingen aan te brengen in de tekst van de Commissie en deze te verrijken met een reeks originele voorstellen, zoals de invoering van een premium system in de vorm van een communautaire kwaliteits- en efficiëntiereserve en de versterking van uitwisselingen via de toepassing van beste praktijken voor de nationale, regionale en lokale overheden.
Ik heb de Commissie gevraagd om een lijst op te stellen met indicatieve prioriteiten voor de programmeringsfase, met het oog op de kwaliteit en de efficiëntie van de communautaire financieringen. Ik heb het thema van de gehandicapten belicht door erop aan te dringen dat in artikel 2 van de algemene verordening een uitdrukkelijke verwijzing werd opgenomen naar gehandicapten en dat de met het Cohesiefonds gefinancierde projecten het mogelijk moesten maken om barrières en hinderpalen van ongeacht welk soort uit de weg te ruimen. Ik heb in mijn verslag ook een plaatsje ingeruimd voor het grote vraagstuk van het milieu, waarbij ik heb aangedrongen op waarborgen voor meer coherentie tussen projecten die met het Cohesiefonds worden gefinancierd en projecten die met andere communautaire programma’s worden gefinancierd. Tot slot heb ik een duidelijke verwijzing opgenomen naar de insulaire en perifere lidstaten, waarbij ik de Commissie heb uitgenodigd rekening te houden met hun natuurlijke en demografische nadelen.
Mijnheer de Voorzitter, ik moet hieraan nog toevoegen dat, wat de ingediende amendementen betreft, ik persoonlijk - maar ook namens mijn fractie - niet geloof dat alles wat te maken heeft met de toepassing van de N+2-regel op het Cohesiefonds, te weten de invoering van de automatische annulering, kan worden aangenomen.
Mijn ervaringen als plaatselijk bestuurder hebben mij geleerd dat deze regel efficiënt bijdraagt aan een correcte en nauwgezette voorbereiding van de projecten en het beheer van de financiële middelen. Ik hoop derhalve dat de Commissie meer flexibiliteit zal toestaan bij de toepassing en een oplossing zal vinden voor het probleem van de niet-terugvorderbare BTW, om financiering uit de fondsen mogelijk te maken.
Ten aanzien daarvan is er een vrij duidelijk standpunt. Commissaris Danuta Hübner heeft daarom ook gisteren nog in de commissie gevraagd, met de opmerking dat als men BTW in aanmerking laat komen, er minder financiële middelen overblijven voor de rest van het cohesiebeleid.
In de commissie is mijn verslag met een zeer grote meerderheid goedgekeurd, en ik hoop dat in de plenaire hetzelfde gebeurt.
Giovanni Claudio Fava (PSE),rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil de commissaris en de andere rapporteurs bedanken. Mijns inziens hebben wij iets in de steigers gezet dat voor iedereen nuttig is, en daarbij denk ik vooral aan de kwaliteit van de verslagen die wij ter stemming in de plenaire vergadering voorleggen.
Ik houd mij bezig met het Europese Fonds voor regionale ontwikkeling, dat qua kredietvolume ongetwijfeld het belangrijkste is van de structuurfondsen. Dit fonds is dertig jaar geleden ingesteld, en zijn fundamentele taak bestaat erin de regionale onevenwichtigheden in Europa bij te stellen. Deze taak is vermeld in een artikel van het Verdrag, waarin gewag wordt gemaakt van de vereisten en behoeften van een op solidariteit gegrondvest Europa, van een Europa dat in staat is gelijke kansen en eerlijke voorwaarden te creëren, zeker nu wij geconfronteerd zijn met de uitdaging van de uitbreiding.
De tien nieuwe lidstaten vormen een grote hulpbron als het om de kwaliteit van het beleid gaat. Met hen zetten wij een grote stap vooruit in de geschiedenis van Europa. Echter, wij moeten ook in gedachte houden dat met hen ook de regionale onevenwichtigheden groter worden. Op dit moment komt eenderde van alle Europese middelen toe aan een geografisch gebied dat slechts eentiende van de Europese Unie dekt. Wij hebben een verdubbeling gekregen van het aantal doelstelling 1-gebieden. Dat zijn gebieden met grote structurele onevenwichtigheden en grote economische moeilijkheden.
Dit is dus de belangrijkste taak voor ons beleid van aandacht en solidariteit. Als de Unie enkel een vrijhandelsgebied was, zouden wij ons kunnen beperken tot een herverdeling van het inkomen over de rijke en arme gebieden. Hier hebben wij het tegendeel - en daarom wil ik mijn waardering uiten aan het adres van mevrouw de commissaris -, namelijk een keuze voor een politiek, sociaal en economisch project dat aan de structuurfondsen wordt toevertrouwd, dat wil zeggen een keuze voor een ontwikkelingsmodel dat het Europees integratieproces ten goede komt.
Dit is een ontwikkelingsmodel waarmee enkele belangrijke keuzes worden gemaakt. Voorrang wordt gegeven aan de strategische keuze die in Göteborg en Lissabon werd gemaakt, toen werd besloten de weg in te slaan van de kenniseconomie, van weten, innovatie, wetenschappelijk onderzoek en opleiding, de weg van permanente, levenslange kansen voor de mensen, de weg van risicopreventie en duurzame ontwikkeling. Dit is een heel ambitieus project waar één doel als een rode draad doorheen loopt, namelijk de kwaliteit van de uitgaven.
Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, wij hebben niet altijd alles uitgegeven, en zelfs toen wij alles uitgaven, hebben wij dat niet altijd goed gedaan. Er zijn regio’s - ook in mijn land - die veel middelen hebben ontvangen maar zich nooit hebben kunnen losmaken uit de achterstand die zij tien, vijftien of twintig jaar geleden al hadden op het gebied van de werkgelegenheid, de kwaliteit en koppeling van de infrastructuren, het wetenschappelijk onderzoek en de innovatieprocessen.
Het is dus duidelijk dat wij een kwaliteitssprong moeten maken om goed uit te geven, en om dat mogelijk te maken moeten wij de doelstellingen uitkiezen aan de hand van een klein aantal prioriteiten. Daarom is mijn fractie tegen de begrijpelijke maar overbodige wens om het toepassingsgebied van dit structuurfonds willekeurig uit te breiden.
Wij stellen voor tegen een aantal amendementen te stemmen waarmee te veel doelstellingen en te veel prioriteiten opeen worden gestapeld. Wij stellen voor tegen de begrijpelijke wens van enkele collega’s te stemmen om de BTW op te nemen onder de voor terugbetaling in aanmerking komende uitgaven. Wij willen het debat niet opnieuw openen, want dat heeft reeds uitvoerig plaatsgevonden in de commissie, maar wij zijn wel van mening dat - zoals ook de Raad, de Commissie en de Rekenkamer naar voren hebben gebracht - de belasting op de toegevoegde waarde in het verleden een bron van misbruik is geweest, toen het erom ging een gedeelte van de BTW terug te betalen. Wij zijn met name van mening dat een dergelijke opneming een onaanvaardbare ongelijkheid zou veroorzaken tussen de verschillende landen, aangezien de BTW-tarieven variëren van 1 tot 25 procent.
Hetzelfde geldt voor de woningbouw. Wij hebben een amendement goedgekeurd - dat naar wij hopen door de Commissie overgenomen zal worden - met betrekking tot de sociale woningbouw. Als men evenwel denkt de structuurfondsen algemeen te kunnen inzetten in de woningbouw, onttrekt men in feite middelen aan de structuurfondsen.
Wij zijn voldaan over de bereikte resultaten. Wij hebben de rol van het partnerschap versterkt, dat volgens ons een enorme leerschool is voor beschaving en democratische praktijk. Wij zijn erin geslaagd bijzondere aandacht te verkrijgen voor onder meer ook de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de maffiacriminaliteit, waarbij in de mogelijkheid is voorzien om de structuurfondsen ook in te zetten voor de verwezenlijking van de knowhow die noodzakelijk is om het hoofd te bieden aan de opdringerigheid van de maffiacriminaliteit. Wij hebben bovendien voor elkaar gekregen dat het beginsel van niet-discriminatie werd uitgeroepen tot een horizontaal beginsel. De rapporteur heeft hiervoor slechts twee amendementen ingediend, die tot taak hebben eenheid en coherentie te brengen in heel de tekst.
Evenals de heer Hatzidakis wil ik tot slot nog eraan herinneren dat de kwaliteit van onze uitgaven hoe dan ook afhangt van het voorhanden zijn van voldoende middelen. Daarom geloof ik dat dit Parlement alles in het werk moet stellen om ervoor te zorgen dat geen middelen worden onttrokken aan de solidariteit, oftewel aan het vermogen om een Europa op te bouwen met slechts één snelheid. Dit is niet alleen een beginsel dat in het Verdrag verankerd is, maar ook een beginsel waaraan wij de toekomst van het politieke en economische integratieproces in Europa moeten toevertrouwen.
Jan Olbrycht (PPE-DE), rapporteur. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, mijnheer Michael, sta mij toe om een paar opmerkingen over het verslag te maken. Ik zal daarbij trachten in mijn hoedanigheid van rapporteur te spreken en niet als een vertegenwoordiger van mijn politieke partij.
Grensoverschrijdende samenwerking is een van de meest voor de hand liggende en effectiefste vormen voor het leggen van contacten tussen mensen en voor het bevorderen van goede betrekkingen tussen lokale en regionale gemeenschappen en complete landen. De grensoverschrijdende samenwerking kent reeds een rijke traditie en er zijn in de vele jaren dat een dergelijke samenwerking heeft plaatsgevonden, aanzienlijke successen geboekt. Voor die samenwerking zijn er ook diverse organisatievormen ontwikkeld. De EU is zich bewust van de vele voordelen die deze vorm van internationale samenwerking met zich meebrengt. Daarom wordt die samenwerking niet alleen binnen de EU ondersteund - aan onze binnengrenzen en tussen regio’s die iets verder van elkaar verwijderd zijn - maar ook aan de buitengrenzen van de EU. Voor die samenwerking staan uiteenlopende financiële instrumenten ter beschikking.
In de huidige programmaperiode zijn er veel maatregelen ten uitvoer gelegd op een grensoverschrijdende, transnationale en interregionale basis, om de terminologie uit de programma’s Interreg IIIa, IIIb en IIIc maar eens te gebruiken. De verordening die nu onderwerp van debat is, is een nieuw wetgevingsvoorstel dat een enorme impuls kan geven aan die grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking, waardoor de tenuitvoerlegging van gezamenlijke initiatieven eenvoudiger kan verlopen. Daarnaast kan nu ook beter gewaarborgd worden dat de financiële middelen voor deze doelen efficiënter worden gebruikt.
Dankzij de nieuwe verordening hebben overheidsinstanties op alle niveaus de mogelijkheid om een nieuw instrument te creëren op het grondgebied van een van de geselecteerde landen. Dit nieuwe instrument heeft rechtspersoonlijkheid in het land waar het geregistreerd is en zal vervolgens ter kennis worden gebracht aan alle lidstaten, de Europese Commissie en het Comité van de Regio’s. Dit is in overeenstemming met het voorstel in mijn verslag.
De rechtspersonen die samen een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking vormen - in de oorspronkelijke tekst staat de term “grensoverschrijdende” maar ik heb in mijn verslag voorgesteld om deze te vervangen door de term “territoriale” - kunnen niet alleen bepaalde openbare diensten aan de groepering overdragen, maar ook sommige publieke taken delegeren zoals voorzien in de relevante verordeningen. Het creëren van een dergelijk instrument is wellicht een van de eerste voorstellen in de geschiedenis van de Europese Unie waarmee de basis wordt gelegd voor een concrete Europese rechtspersoon, waarmee tegelijkertijd ook nog een praktische impuls wordt gegeven aan het handhaven van het subsidiariteitsbeginsel.
Naar mijn idee zou het Parlement zich achter dit idee moeten scharen, zodat ook een duidelijk en belangrijk signaal wordt gegeven dat het deze acties niet alleen op lokaal, regionaal en nationaal, maar ook op interlokaal en interregionaal niveau steunt. Tevens laat het Parlement zo ook zijn ondersteuning blijken voor de samenwerking tussen die landen die bezig zijn met het opbouwen van een coherente EU waarbij tegelijkertijd het fundament onder het subsidiariteitsbeginsel wordt verstevigd. Hoewel deze verordening geen besluiten over financiële zaken bevat, is het toch belangrijk om te benadrukken zij een onderdeel van het pakket voor het cohesiebeleid vormt. Dit is een gevolg van het feit dat de verordening gebaseerd is op de bepalingen in het Verdrag betreffende het creëren van instrumenten ter bevordering van het gebruik van de structuurfondsen en van specifieke maatregelen buiten het kader van de structuurfondsen om.
In mijn hoedanigheid van rapporteur ben ik mij ervan bewust dat de werkzaamheden met betrekking tot deze verordening tot veel vragen en twijfels hebben geleid. Dit is heel normaal gezien het feit dat wij bezig zijn geweest met een nieuw instrument dat nog niet is getest en dat ook nog geen equivalent heeft in de bestaande wettelijke structuren.
Ik ben echter van mening dat de medebeslissingsprocedure in dit geval straks tot een resultaat zal leiden op basis waarvan de bestaande grensoverschrijdende acties bevorderd zullen worden en wij de mogelijkheid krijgen om een aanzienlijke mate van Europese meerwaarde te creëren.
(Applaus)
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijnheer de minister, het Europees Sociaal Fonds heeft een geschiedenis van veertig jaar. Het Fonds speelde een sleutelrol bij de ontwikkeling van de beroepsopleiding en de herplaatsing van meer dan twee miljoen werknemers die indertijd werkzaam waren in sectoren die een grondig herstructureringsproces doormaakten.
Na de goedkeuring van het eerste programma voor sociale actie en de Europese Akte werd het ESF actief op het vlak van de bescherming van de werkgelegenheid, inspraak van werknemers, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, gezondheid en veiligheid op de werkplek en het voorkomen van sociale dumping. De belangrijkste mijlpalen in de ontwikkeling van het Europees sociaal beleid, met effecten voor het ESF, worden daarna geplaatst met het Verdrag van Maastricht - waarmee de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid als een van de doelstellingen van de EU is vastgelegd - en de Verdragen van Amsterdam en Nice.
De meest recente van die mijlpalen is het Grondwettelijk Verdrag dat volledige werkgelegenheid, sociale vooruitgang en bestrijding van maatschappelijke uitsluiting als doelstellingen van de Unie bevestigt. Met het oog op deze ontwikkeling heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor de herziening van de verordening voor het ESF, waarvoor de volgende drie punten het uitgangspunt vormden: op de eerste plaats de strategie van Lissabon; op de tweede plaats de noodzaak de teksten en procedures te vereenvoudigen; op de derde plaats het verband tussen het ESF en de Europese werkgelegenheidsstrategie.
Ik wil nu iets zeggen over het eerste punt, de strategie van Lissabon. Speciaal wat betreft de modernisering van het Europese sociale model, investering in mensen, bestrijding van de maatschappelijke uitsluiting en een reeks prioritaire acties, zoals het creëren van de Europese ruimte voor onderzoek en innovatie en investeringen in onderwijs en opleiding om te beantwoorden aan de eisen van de kennismaatschappij en de noodzaak meer en betere banen te creëren - is volgens mij de ontwerpverordening een adequaat instrument.
Wat betreft de vereenvoudiging van teksten en procedures blijkt voorts weliswaar uit de voorstellen van de Commissie een duidelijk streven naar vereenvoudiging op verschillende vlakken, maar er blijven nog vele terreinen over waar verdere vereenvoudiging en rationalisering geboden zijn. Over het verband tussen het ESF en de Europese werkgelegenheidsstrategie kan ik in het algemeen zeggen dat beide naar behoren geïntegreerd zijn in het voorstel voor de ESF-verordening.
Nu zou ik het willen hebben over twee wijzigingen die ik voorstel in het oorspronkelijke Commissievoorstel. Het eerste voorstel betreft de maatschappelijke integratie. Ik ben van mening dat vraagstukken met betrekking tot maatschappelijke integratie niet uitsluitend opgelost kunnen worden in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid, aangezien in bepaalde situaties in een vroegtijdig stadium strengere maatregelen getroffen moeten worden met een interdisciplinair karakter. Daarom vond ik dat het ESF meer proactief moest zijn. Vandaar mijn voorstel de activiteiten van het Fonds niet te beperken tot de lijnen die zijn uitgestippeld door de Europese werkgelegenheidsstrategie, aangezien het ESF over meer interventiemogelijkheden beschikt. Ik wilde dus benadrukken dat het ESF mogelijk kan bijdragen aan de maatschappelijke integratie.
De tweede belangrijke wijziging in het Commissievoorstel, dat de plenaire vergadering nu behandelt, heeft van doen met het oorspronkelijke onderscheid tussen maatregelen van het ESF voor de regio’s die vallen onder de doelstelling “convergentie” en de regio’s die vallen onder de doelstelling “concurrentievermogen”.
Ik ben altijd van mening geweest dat het ESF een zo ruim mogelijk toepassingsgebied moest hebben, daar het een instrument is om de mensen te helpen, waar ze ook vandaan komen. Na enkele ontmoetingen tussen de Commissie en de geïnteresseerde fracties is er een compromisoplossing bereikt die strookt met het beleid en garandeert dat de middelen toevloeien naar de regio’s met de grootste ontwikkelingsbehoeften. Dat compromis leg ik nu voor aan de plenaire vergadering.
Ik weet ook dat er meningsverschillen bestaan tussen de Commissie en de Raad. In mijn voorstel heb ik over die punten een duidelijk standpunt ingenomen. Wat betreft de status van grensoverschrijdende samenwerking en innovatie zit ik op één lijn met de Commissie en stel ik verplichte financiering door de lidstaten voor. Ook met betrekking tot de steun voor de sociale partners deel ik het standpunt van de Commissie en stel ik voor dat er bij een aantal aspecten van de regelgeving onderscheid wordt gemaakt tussen sociale partners en non-gouvernementele organisaties.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, zou ik het uitstekende klimaat willen roemen bij de samenwerking tussen de Commissie en de geïnteresseerde fracties tijdens de voorbereiding van dit verslag. Hun geëngageerde samenwerking heeft mijn taak een stuk gemakkelijker gemaakt. Ik zou iedereen daarvoor hartelijk willen danken.
(Applaus)
David Casa (PPE-DE), rapporteur. – (MT) Een visserijfonds is een fundamenteel instrument voor de visserijsector in de komende jaren. Algemeen wordt erkend dat de visserijsector van eminent belang is voor de Europese Unie; de visserij is een bedrijfstak die voorziet in het levensonderhoud van duizenden gezinnen. Deze zijn in feite afhankelijk van deze activiteit, die zo belangrijk is voor de meeste lidstaten van de Europese Unie. Het Europees Visserijfonds is een innovatief project waarmee de cruciale doelstelling – hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid – verwezenlijkt zal worden. Daardoor zal het stelsel van de subsidieverlening vereenvoudigd en gedecentraliseerd kunnen worden en zal de Europese Unie in staat worden gesteld de uitdagingen aan te gaan die voortvloeien uit de toetreding van tien nieuwe lidstaten. Het Europees Visserijfonds is in overeenstemming met de grondbeginselen van alle andere structuren, namelijk subsidiariteit, meerjarige programmering en controle, lidmaatschap en cofinanciering. Een van de positieve aspecten is dat hulp uit hoofde van het voorgestelde Europees Visserijfonds de ontplooiing inhoudt van geïntegreerde, plaatselijke activiteiten op basis van een relevante territoriale strategie, waarbij de plaatselijke situatie van geval tot geval bekeken wordt. In de allereerste plaats vormt het een financieel instrument dat een integrerend deel is van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en dat met name tot doel heeft het hulpbronnenbeheer te begeleiden, de productiestructuren te verbeteren en de ideale voorwaarden te scheppen voor de duurzame ontwikkeling ervan.
In de tweede plaats voldoet het Visserijfonds aan de beginselen van het cohesiebeleid, die het mogelijk maken in verschillende regio’s van de Europese Unie verschillende benaderingen te hanteren naargelang hun ontwikkelings- en welvaartsniveau. De Commissie visserij van dit Parlement heeft uitvoerig overleg gepleegd. We hebben met alle partijen in deze sector gesproken en we hebben de vissers en de vertegenwoordigers van de lidstaten geraadpleegd; we wilden dat dit verslag uiteindelijk de behoeften van deze sector nauwkeurig zou weergeven.
Hoewel de lidstaten positief hebben gereageerd op de oprichting van een Europees Visserijfonds waarvan de doelstelling overeenstemt met de hervorming van het visserijbeleid, bestond er enige zorg over het feit dat het Fonds niet afdoende ingaat op de renovatie van vaartuigen. Een aantal vertegenwoordigers stelde voor dat in de ontwerprichtlijn zou worden voorzien in renovatie en modernisering van de vloot en tegelijkertijd de mogelijkheid opengehouden zou worden tot het bouwen van nieuwe vaartuigen, mits dit niet tot een toename in de visserij-inspanning leidt. De algemene opinie is dat de Commissie zich te veel op de milieudimensie geconcentreerd heeft en geen acht heeft geslagen op de mogelijke risico’s van bepaalde maatregelen voor de visserijsector. Wij zouden wellicht, met behulp van wetenschappelijk onderzoek, tot een meer constructief en evenwichtig compromis kunnen komen en op die manier de bescherming van de hulpbronnen en de sociaal-economische levensvatbaarheid van de sector met elkaar in balans kunnen brengen.
Naar mijn mening wordt in het verslag waarover wij morgen zullen stemmen goed rekening gehouden met de behoeften van allen die in deze sector werkzaam zijn. Daarmee willen wij een krachtig signaal afgeven aan zowel de Commissie als de sector, en laten zien dat we willen dat de duurzaamheid en levensvatbaarheid van de visserijsector de komende jaren gewaarborgd blijft. Het lijkt mij van fundamenteel belang dat we het eens zijn over de beginselen op basis waarvan subsidies worden verstrekt aan de visserij-industrie. Helaas is de voorgestelde toewijzing van kredieten aan het Europees Visserijfonds op vrijwel hetzelfde niveau gebleven, namelijk rond de 5 miljard euro, ook al heeft de Europese Unie haar tempo moeten verhogen omdat zij nu uit 25 lidstaten bestaat in plaats van uit 15. Daaruit volgt dat ieder land in vergelijking met het verleden een kleiner percentage van de middelen zal ontvangen. De bescherming van het milieu is iets dat veel ongerustheid oproept en daarbij komt dat het buitensporig toepassen van voorzorgsmaatregelen tot overbescherming leidt. Vermeldenswaard is tevens dat via dit Fonds steun voorhanden zal zijn. Het is onze hoop dat dit verslag tot meer flexibiliteit zal leiden, en in dat verband zijn wij ons ervan bewust dat de Europese volkeren van ons verwachten dat wij een einde maken aan onnodige bureaucratie. Ik denk dat iedereen die bij de opstelling van dit ontwerpverslag betrokken is geweest, dit alles in het achterhoofd heeft gehad en er alles aan gedaan heeft om deze factor uit de weg te ruimen. Wij hebben, zoals ik al gezegd heb, overeenstemming bereikt over de renovatie van vaartuigen, wat een uiterst belangrijk punt is, we hebben overeenstemming bereikt over de modernisering van de vloten en de renovatie van kustvaartuigen en we hebben een vloot nodig die in de toekomst concurrerend en efficiënt is, zodat de sector echt duurzaam blijft. Zoals gezegd heeft de Commissie visserij al verschillende standpunten over dit onderwerp kenbaar gemaakt en heeft zij zich gebogen over diverse aspecten van het voorstel, waaronder de problemen rond duurzame ontwikkeling, aquacultuur en kwesties in verband met de vloot en de tenuitvoerlegging. Als rapporteur kan ik zeggen dat ik tevreden ben met de eindresultaten. Mijns inziens zijn in dit verslag de belangrijkste punten op een geslaagde wijze bijeengebracht en bovendien ben ik van mening dat het verslag voldoende politiek gewicht heeft om de visserijsector in staat te stellen levensvatbaar en duurzaam te blijven, zowel in financieel opzicht als vanuit milieuoogpunt.
Afrondend wil ik het Huis eraan herinneren dat wij met een tijdschema hebben gewerkt dat tot de helft werd verkort zodat wij alle onderwerpen vóór vandaag zouden kunnen behandelen; ik geloof niet dat wij dit allemaal gered zouden hebben zonder de hulp van de coördinator en adviseur van mijn fractie en een aantal anderen, met name de vertegenwoordigers van de Commissie en mijn persoonlijke medewerkers. Mijn dank aan allen voor de hulp die zij geboden hebben.
Alun Michael,fungerend voorzitter van de Raad.(EN) Mijnheer de voorzitter, het verheugt mij te kunnen deelnemen aan dit zeer belangrijke debat over de toekomst van de structuur- en cohesiefondsen, omdat het pakket met ontwerpverordeningen van de Europese Commissie van groot belang is. Ze zullen het overkoepelende raamwerk vormen voor de uitvoering van het regionale beleid van de EU voor de volledige periode van zeven jaar van de komende financiële vooruitzichten. Het zal zeker erg belangrijk zijn dat de Raad en het Europees Parlement nauw samenwerken om een positief resultaat te bereiken.
De Commissie regionale ontwikkeling heeft uitstekende verslagen gemaakt over de ontwerpverordeningen. Ook al bestaat er op sommige punten verschil van mening tussen de Raad en het Parlement, we delen veel doelstellingen en belangen. Ik wil de heer Hatzidakis, de heer Andria, de heer Fava, de heer Olbrycht en de heer Silva Peneda bedanken voor het vele werk dat zij hebben verricht en hun constructieve opmerkingen bij de inleiding tot het debat van deze middag.
Ik voel me verplicht de heer Hatzidakis erop te wijzen dat ik hier vandaag spreek namens het voorzitterschap en het belang van overeenstemming benadruk. Ik zeg dat omdat hij aan mij refereerde als minister van het Verenigd Koninkrijk. We bespreken vandaag niet de hoogte van de begroting, al zijn zij die een strengere begrotingsdiscipline bepleiten, van mening dat dat de geloofwaardigheid van de Unie zou versterken en zou leiden tot een doelmatiger aanwenden van bronnen, daar waar de nood het hoogst is. Maar het verdient lof dat iedereen, en met name het Parlement, de praktische kanten van de door de Commissie voorgestelde verordeningen aan de orde stelt en ontwikkelt, parallel aan de discussie over de begroting. Van vergaderingen met commissaris Hübner weet ik dat zij een erg pragmatische kijk op deze zaken heeft en ik verheug me op haar bijdrage en die van commissaris Špidla.
Ik negeer het verslag van de heer Casa niet. Ik weet dat het Parlement in dit debat ook de ontwerpverordening voor het Europees Visserijfonds zal bespreken. Als minister van het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor regionaal beleid kan ik geen uitspraken doen over dit belangrijke dossier, maar ik beloof dat ik mijn commentaar zal doorgeven aan Ben Bradshaw, minister van het Verenigd Koninkrijk voor visserijzaken, die volgende week het Parlement zal bezoeken om deel te nemen aan discussies over dit belangrijke onderwerp.
Ik wil graag het belang benadrukken dat het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk hecht aan het boeken van voortgang op dit belangrijke beleidsterrein. We erkennen dat dat een effectieve samenwerking vereist met het Europees Parlement. Onder het voorzitterschap van Nederland en Luxemburg is al veel vooruitgang geboekt, maar er is nog veel te doen. Zelfs als het Parlement en de Raad overeenstemming hebben bereikt over de verordeningen, zullen de Commissie en de lidstaten belangrijke bilaterale besprekingen moeten voeren voordat een nieuwe cyclus van programma's kan worden gestart en voordat geldstromen op gang kunnen komen, geldstromen die hard nodig zijn als steun bij de wederopbouw van de economieën van de armste delen van de Unie, vandaar onze wens snel verder te komen tijdens ons voorzitterschap.
Maar deze onderhandelingen zijn, zoals ik al heb aangegeven, nauw gekoppeld aan de bredere discussies over de toekomstige financiering van de Unie. De structuurfondsen vormen na het Landbouwfonds het grootste uitgaventerrein van de EU met een aandeel van ongeveer 30 procent in de totale begroting van de EG. We zullen tot overeenstemming moeten komen over de begroting van de EG voordat we het werk aan deze verordeningen kunnen afronden.
We delen de zorgen van het Europees Parlement en veel lidstaten met name de nieuwe lidstaten over vertraging bij het bereiken van overeenstemming over de begroting en zijn eveneens van mening dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de programma's van de structuurfondsen onverwijld van start kunnen gaan.
Zoals Tony Blair u minder dan twee weken geleden heeft verteld, erkennen wij het belang om tot overeenstemming te komen over de begroting volledig en we zullen tijdens ons voorzitterschap zoveel voortgang boeken als maar mogelijk is. Die overeenstemming moet echter wel de juiste zijn: een overeenstemming die de EU de middelen verschaft om effectief te reageren op de uitdagingen van de 21e eeuw, een overeenstemming die rekening houdt met het bredere debat over de toekomstige richting van de EU en een overeenstemming die tegemoet komt aan de noden van de nieuwe lidstaten als waarborg voor een blijvend succesvolle uitbreiding van de EU.
Naast het onderwerp van de financiën is er een aantal andere zaken die samenhangen met de behandeling van de uitgaven voor de structuurfondsen en het uitvoeren van programma's, waarvoor een oplossing moet komen. Vanaf september vorig jaar hebben we die in de Raad besproken en daarbij hebben we veel vooruitgang geboekt. Onze doelstelling gedurende het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk is het zo snel mogelijk bereiken van overeenstemming over nog onopgeloste technische aspecten van de verordeningen, zodat het pakket van verordeningen snel kan worden afgerond, zodra het resultaat van toekomstige financiële onderhandelingen bekend is.
Ik ben daarom erg ingenomen met het feit dat dit belangrijke debat vandaag door u wordt gevoerd en dat u binnen afzienbare tijd over de vijf verslagen zult stemmen. Dat zal ervoor zorgen dat de Raad een duidelijk beeld krijgt van de standpunten van het Parlement. Die standpunten zullen erg belangrijk zijn bij het zoeken naar overeenstemming tussen onze beide instellingen en we zullen ze in de Raad nauwgezet bestuderen bij ons streven naar een politieke overeenkomst. Ik zal graag naar de rest van het debat vandaag luisteren.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, door talrijke plenaire zittingen als deze en door de niet-aflatende bedrijvigheid van zijn commissies, heeft het Parlement altijd een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van het Europees cohesiebeleid. De Commissie waardeert de vooruitziende blik waarmee u hebt geholpen een beleid op poten te zetten en te ontwikkelen, dat afgezien van de economische doelstellingen ervan een zeer solide verbinding vormt tussen de Europese Unie en haar burgers. Dit debat waarin wij het beleid voor de middellange termijn bespreken, vormt slechts het meest recente voorbeeld van deze inspanningen.
Nu ik namens de Commissie mijn erkentelijkheid betuig voor de rol die u speelt, wil ik graag op meer persoonlijke titel de vier rapporteurs – de heren Hatzidakis, Fava, Andria en Olbrycht – bedanken voor de uitstekende kwaliteit van hun verslagen. Ook wil ik de heer Galeote Quecedo bedanken, die zo doeltreffend leiding heeft gegeven aan de werkzaamheden van de Commissie regionale ontwikkeling. Samen hebben zij de basis gelegd voor een vruchtbare discussie, die vandaag zeker mogelijk is. Ik ga nu reageren op de wijzigingen die u hebt voorgesteld en ik hoop dat ik net zo helder en overtuigend kan zijn als de verslagen zelf.
Zoals ik al zei, bespreken we het toekomstige cohesiebeleid tot 2013. Tussen 2007 en 2013 kan het cohesiebeleid op de huidige resultaten voortbouwen, maar we moeten vooruitkijken en stappen zetten die ons verder helpen. We kunnen voor groeidividend zorgen door regio’s nauwer bij onze economische en sociale modernisering te betrekken. Daar gaat het in de huidige discussies over het cohesiebeleid om. De Commissie en het Parlement beseffen dat het gunstig is dat onze regio’s en steden onze visie delen, maar dit zal slechts positief uitwerken wanneer zij een nog grotere rol in het proces van Lissabon en Göteborg krijgen toebedeeld. Met deze algemene doelstellingen in het achterhoofd wil ik u graag de reacties van de Commissie op de voorgestelde amendementen meedelen, een reactie die is ingegeven door onze gemeenschappelijke doelen. De Commissie is dankbaar voor de steun die u haar op een groot aantal hoofdpunten hebt gegeven. Ik zal er enkele opnoemen.
Wij hebben dezelfde opvatting over de architectuur van het beleid, die rondom de doelstellingen regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, enkele vormen van regionale samenwerking en uiteraard convergentie tot stand is gebracht. Het is van wezenlijk belang de groei van de armste regio's te stimuleren en de welvaartskloof met de rest van de Unie te dichten. Op dit punt kan de EU via haar cohesiebeleid een eminente rol spelen. Daartoe moet zij bijdragen aan een toename van de productiviteitsgroei in de Unie als geheel.
Wij hebben dezelfde opvatting over de verplichting om de financiële middelen hoofdzakelijk aan de armste regio’s te besteden. Ik ben het volledig met u eens dat de overeenkomst tussen de lidstaten en de Commissie betrekking moet hebben op het nationale strategische referentiekader. Deze overeenkomst dient de grondslag te vormen voor het definitieve besluit van de Commissie, conform artikel 26 van de ontwerpverordening.
We hebben ook dezelfde opvatting over de fundamentele rol die het cohesiebeleid speelt in de ontwikkeling van een moderne kenniseconomie. Daarom is het voor de Raad belangrijk strategische beleidslijnen voor de Unie als geheel vast te stellen en daarom stellen wij voor dat de lidstaten nationale strategieën moeten formuleren om deze doelen te bereiken. Deze visie wordt gesteund door het verslag dat voor u ligt. Ik moet het Parlement echter meedelen dat de strijd nog niet is gewonnen. Er moeten nog enkele maatregelen worden getroffen voordat dit deel van het Commissievoorstel en de standpunten van de Europese Raad politieke realiteit worden.
De Commissie en het Parlement hebben eveneens dezelfde opvatting over het belang van territoriale cohesie of, anders gezegd, over het inzicht dat speciale aandacht voor bepaalde gebieden in Europa gunstig is voor de modernisering van de economie.
Het huidige stadsinitiatief dat op aandringen van het Parlement aan het cohesiebeleid werd toegevoegd, is een groot succes en de Commissie wil daarop voortbouwen door niet alleen steden maar ook plattelandsgebieden een speciale plaats te geven. Wij hebben een speciaal programma voor de ultraperifere regio’s voorgesteld en juichen uw steun toe.
Dit zijn enkele van de punten waarover het Parlement resoluties heeft opgesteld waarin de Commissievoorstellen krachtig worden ondersteund. Andere voorstellen van de zijde van uw rapporteurs zullen door de Commissie worden overgenomen. Wellicht kan ik een of twee voorbeelden geven. In uw resolutie wordt aangegeven dat het cohesiebeleid wordt versterkt door een betere afstemming tussen activiteiten die door het EFRO worden medegefinancierd, en ander Gemeenschapsbeleid. Ik ben het volkomen met u eens en ik doe mijn best om dit gedaan te krijgen. We dienen echter allemaal te beseffen dat bepaalde projecten op de lange baan moeten worden geschoven, wanneer we dit doel nastreven, mede gezien de eis dat we onze schaarse financiële middelen gericht besteden.
U oppert tevens om binnen de doelstelling van Europese territoriale samenwerking een specifieke component voor interregionale samenwerking te handhaven. De Commissie kan zich daarin vinden. U hebt voorgesteld de interoperabiliteit tussen de regionale en sociale fondsen te vergroten van 5 tot 10 procent. Dit biedt regionale en nationale programmabeheerders meer mogelijkheden tot flexibel handelen, waardoor in sommige gevallen een nauwe relatie tussen investeringen en opleidingen ontstaat.
De Commissie gelooft dat dit erg nuttig is en kan zich in het voorstel vinden. Wat betreft het verslag van de heer Olbrycht over de Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking ben ik blij u te kunnen meedelen dat de Commissie de meeste amendementen van het Parlement aanvaardt. Het belangrijkste voorstel behelst de registratie van Europese groeperingen. Deze registratie moet in overeenstemming zijn met het recht op vereniging zoals dat in nationale wetten is neergelegd.
Bespreking van de amendementen die de Commissie niet kan aanvaarden, is altijd lastiger. Ik zal een of twee voorbeelden noemen en ik hoop dat ik het Parlement kan overtuigen door het standpunt van de Commissie uit te leggen. Ik heb reeds gesproken over de noodzaak om de modernisering van de economie tot speerpunt van het cohesiebeleid te maken. Ik heb ook gezegd dat dit vooral belangrijk is met het oog op het regionaal concurrentievermogen en de werkgelegenheid. Voor dit beleidsonderdeel zijn de financiële middelen bijzonder beperkt en daarnaast moeten we de meerwaarde ervan voor de algehele economische situatie kunnen aantonen.
In dat licht maak ik mij zorgen over de amendementen waarin getracht wordt de werkingssfeer van het beleid te verbreden, met name de doelstelling van het regionaal concurrentievermogen. Ik begrijp waarom de Parlementsleden geloven dat de deur hier en daar iets wijder moet worden opengezet. Ik wil u echter vragen van mij aan te nemen dat als we niet oppassen, we niet langer aan de belangrijkste vraagstukken en aandachtspunten toekomen. We moeten het juiste evenwicht zien te vinden. Ik denk bijvoorbeeld dat het niet goed zou zijn de werkingssfeer uit te breiden tot exploitatiesteun of de voorwaarden voor aankoop van terreinen te verzachten. Dat betekent niet dat we daar niet sympathiek tegenover staan; we beseffen alleen dat het beslist noodzakelijk is ons op de belangrijkste uitdagingen te concentreren.
Er zijn twee specifieke zaken die ik in dit verband zou willen noemen: BTW en huisvesting. De discussies over BTW en huisvesting vloeien voort uit de pogingen van de Commissie om de regelgeving te vereenvoudigen door een heldere opsomming te geven van de uitgaven die niet voor financiering in aanmerking komen.
Uit de discussies in de Raad en de amendementen van de afgevaardigden blijkt dat dit onderdeel van het Commissievoorstel voor enkele problemen zorgt, met name in de nieuwe lidstaten. We willen voorkomen dat de medefinanciering door het EFRO rechtstreeks in de begrotingen van de lidstaten wordt opgenomen via de medefinanciering van de BTW-betalingen. Ik ben er zeker van dat dit Parlement dezelfde mening is toegedaan. Tegelijkertijd hoor ik van u dat er zich problemen voordoen: voor sommige begunstigden, zoals vrijwilligersorganisaties en lokale overheden, zijn de kosten erg hoog, omdat zij de verplicht af te dragen BTW niet kunnen terugvorderen. Daarom zal de Commissie de komende weken over haar voorstel nadenken om voor uw problemen een oplossing te vinden.
Hetzelfde geldt grotendeels voor de huisvesting, al is in dit geval wellicht geen wijziging in het Commissievoorstel nodig om het probleem aan te pakken. Ook wat dit betreft is de Commissie van oordeel dat de uitgaven niet in aanmerking dienen te komen voor medefinanciering op grond van het cohesiebeleid. Dat is geen koerswijziging ten opzichte van onze handelwijze in het verleden; het is slechts een verduidelijking. Het is klip en klaar: uit de amendementen van de afgevaardigden en de discussies in de Raad blijkt vandaag dat wat als verduidelijking was bedoeld, tot verwarring kan leiden. Dat levert programmabeheerders hoofdbrekens op. Dit probleem kan worden opgelost door samen met de Raad een verklaring op te stellen waarin de investeringen op het gebied van huisvesting die in aanmerking komen voor medefinanciering uit het EFRO, nauwkeurig worden omschreven. Zo kunnen we bijvoorbeeld aangeven dat investeringen om woningen energie-efficiënter te maken, voor medefinanciering in aanmerking komen en dat hetzelfde geldt voor investeringen ter verbetering van het milieu rondom sociale woningen.
Een ander punt waarop de amendementen van de afgevaardigden betrekking hebben, is de automatische annuleringsregel, die bekend staat als de N+2-regel, die na 2007 op het Cohesiefonds van toepassing wordt. De Commissie stelt immers voor de huidige projectmatige aanpak te verruilen voor een benadering die op programma’s is gebaseerd.
Deze werkwijze ligt ten grondslag aan de huidige uitstekende prestaties van de officiële beleidsprogramma's en levert praktische voordelen op. Ze blijkt een krachtige stimulans te vormen om de programma's doeltreffend en snel uit te voeren. We erkennen echter dat de toepassing van deze regel op het Cohesiefonds tot moeilijkheden kan leiden, vooral in de nieuwe lidstaten, omdat dit fonds hoofdzakelijk gericht is op grote infrastructuurprojecten met aanzienlijk langere en ingewikkeldere investeringscycli en openbare aanbestedingsprocedures. We onderschatten deze problemen niet. Daarom hebben we met het voorzitterschap en de lidstaten samengewerkt om de eisen van behoorlijk financieel beheer en discipline in overeenstemming te brengen met het specifieke karakter van het Cohesiefonds.
De Commissie is het oneens met bepaalde suggesties van afgevaardigden die tot doel hebben veranderingen aan te brengen in de voorwaarden voor de uitvoering van het beleid. Uiteraard moeten we ons er daarbij van bewust zijn hoe belangrijk het is een gezond financieel beheer te realiseren waardoor duidelijkheid gewaarborgd blijft en een helder onderscheid tussen de algemene verordening en de EFRO-verordeningen wordt gehandhaafd. We moeten ons ervan bewust zijn hoe belangrijk gedecentraliseerd beheer is en welke rol de regio’s en de lidstaten spelen in het formuleren van ontwikkelingsstrategieën. We moeten er eveneens voor zorgen dat de toekomstige verordeningen goed te begrijpen zijn, door de programmabeheerders kunnen worden gevolgd en geen politieke boodschappen of intentieverklaringen bevatten. Om deze redenen kan de Commissie enkele amendementen niet aanvaarden.
U beseft heel goed onder welke moeilijke omstandigheden het debat over het toekomstige financiële kader wordt gevoerd. De Commissie heeft uw volledige steun nodig zodat in 2007 een ambitieus cohesiebeleid kan worden geïmplementeerd om zo de doelstellingen van Lissabon en Göteborg te verwezenlijken.
Door uw eigen verslagen aan te nemen, laat u de Raad duidelijk zien dat u vastbesloten bent deze belangrijke uitdaging aan te gaan. Door nu te discussiëren over de toekomstige vorm van het cohesiebeleid geeft dit Parlement het signaal af dat er geen tijd te verliezen is. U geeft aan dat u voor het eind van dit jaar de toekomst op middellange termijn van het cohesiebeleid zeker wilt stellen. De Commissie steunt u daarin. Wij doen ons uiterste best om ervoor te zorgen dat onder het Britse voorzitterschap de noodzakelijke besluiten zo snel mogelijk worden genomen, zodat er begin 2007 nieuwe programma's voor het cohesiebeleid zijn die in de lidstaten en de regio's kunnen worden uitgevoerd.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Dames en heren, staat u mij toe in de eerste plaats de rapporteur, de heer Silva Peneda, en allen die hem geassisteerd hebben, te bedanken voor hun uitmuntende werk.
De steun van het Parlement is zonder meer van cruciaal belang geweest voor onze formulering van de gemeenschappelijke doelstelling een rechtsbasis vast te stellen op grond waarvan het Europees Sociaal Fonds meer en betere banen kan helpen creëren.
Aan de Commissievoorstellen voor de hervorming van de structuurfondsen in het algemeen en van het Europees Sociaal Fonds in het bijzonder liggen een aantal beginselen ten grondslag. De middelen zullen zodanig worden ingezet dat zij enerzijds de hoofdprioriteiten van de Gemeenschap ondersteunen en anderzijds in die regio’s terechtkomen waar zij het meest nodig zijn. Er zal steun worden verleend aan de Europese werkgelegenheidsstrategie - aangezien het Europees Sociaal Fonds op die manier een rechtstreekse bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen - maar ook aan afzonderlijke personen en kansarmen.
De Commissie zal bij de tenuitvoerlegging van het Europees Sociaal Fonds prioriteit blijven geven aan alle groepen die moeite hebben met het vinden of behouden van werk, ongeacht wat daarvan de oorzaak is. Een van de doelen die de Commissie zichzelf in haar voorstel heeft gesteld, is een zo breed mogelijke betrokkenheid te bewerkstelligen van alle belanghebbenden die een rol spelen in de tenuitvoerlegging van het Europees Sociaal Fonds. Voor de sociale partners is in het toekomstige Europees Sociaal Fonds een hoofdrol weggelegd: zij vervullen immers een essentiële functie in de uitvoering van werkgelegenheidsbeleid en in de steunverlening vanuit het Europees Sociaal Fonds.
De Commissie is het met het Parlement eens dat NGO’s meer bij het cohesiebeleid betrokken moeten worden, en het is in feite om die reden dat zij een grotere rol heeft toebedeeld aan partnerschappen. In de ontwerpverordeningen staat al dat met NGO’s zal worden overlegd over de programmering, tenuitvoerlegging en controle van maatregelen die in het kader van het Europees Sociaal Fonds worden genomen. De Commissie onderstreept dat NGO’s toegang dienen te hebben tot activiteiten die uit hoofde van het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd, en dat geldt in het bijzonder voor organisaties die actief zijn op het gebied van sociale integratie en discriminatiebestrijding.
De inzet waarmee de rapporteurs deze verslagen hebben opgesteld, zal er ongetwijfeld toe bijdragen dat wij op een efficiëntere wijze een ontwerpakkoord kunnen voorbereiden en een betere definitieve versie van ons voorstel kunnen formuleren. Ik dank hun voor hun inspanningen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil beginnen met de rapporteur, de heer Casa, te feliciteren met het uitstekende werk dat hij heeft verricht, en ik bedank de Commissie visserij en haar voorzitter voor hun waardevolle bijdrage aan het debat over het Europees Visserijfonds. Ik heb grote waardering voor de aanzienlijke hoeveelheid werk die door het Parlement is verzet om tijdig een advies te kunnen uitbrengen, en voor de actieve betrokkenheid van de lidstaten en de visserijsector in dit debat.
Samen met de diensten van de Commissie ben ik naar diverse lidstaten gereisd om de adviezen van overheden en de visserijsector te vernemen. Ondanks het grote aantal ingediende amendementen geloof ik dat uw voorstellen in grote lijnen met de onze overeenkomen en ik ben verheugd dat u ons voorstel zo ruimhartig steunt. Dit laat zien dat we het erover eens zijn dat het nieuwe Fonds gebruikt moet worden om het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) uit te voeren en dat het Fonds is opgezet om duurzame ontwikkeling van de visserij- en aquacultuursector in de Gemeenschap te bewerkstelligen.
Ik ben het niet met de rapporteur eens dat het Fonds te sterk gericht is op het milieu. De bedoeling is op de lange termijn tot een duurzame visserij te komen in het belang van de vissers zelf; het gaat om duurzaamheid op alle terreinen, namelijk op het economische en sociale vlak en op milieugebied.
Nu wil ik graag enkele woorden wijden aan de huidige stand van zaken met betrekking tot ons voorstel. Zoals u weet, heeft de Raad op 20 en 21 juni het voorstel besproken nadat op technisch niveau veel werk was verzet. Onder leiding van het voorzitterschap hebben we een brede consensus met de lidstaten kunnen bereiken. Daarbij hebben we rekening gehouden met de toenmalige werkzaamheden van de Commissie visserij.
Ik wil niet meer dan drie gebieden noemen waarop we aan uw verlangens tegemoet zijn gekomen: de uitbreiding van de steun naar middelgrote ondernemingen die actief zijn in de sectoren verwerking en afzet van aquacultuurproducten, de integratie van nieuwe bepalingen ter ondersteuning van kleinschalige visserij en jonge vissers en meer flexibiliteit in de selectiecriteria voor visserijregio’s waarin lokale ontwikkelingsstrategieën kunnen worden uitgevoerd.
We hebben op 21 juni de besprekingen in de Raad echter niet kunnen afronden. De lidstaten huldigen nog steeds uiteenlopende standpunten over de steun voor de bouw van nieuwe vaartuigen en de modernisering van de vloot en sommige landen willen graag dat de steun voor de scheepsbouw nieuw leven wordt ingeblazen.
Ik heb mijn visie in de Raad verwoord en ik wil graag op deze plaats mijn ideeën opnieuw uiteenzetten. Ik ben niet bereid de discussie over de steun voor de scheepsbouw te heropenen, omdat deze steun tijdens de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid geleidelijk werd afgebouwd. Gezien de huidige overcapaciteit en overbevissing zou dat betekenen dat we niet langer toegewijd zijn aan ons doel om een duurzame visserij te creëren en aan onze belofte om, op internationaal niveau, af te zien van de subsidiëring van de groei van de vlootcapaciteit. We moeten niet slechts beloven dat onze eigen capaciteit niet toeneemt, maar we dienen ervoor te zorgen dat de capaciteit juist kleiner wordt zodat de visserij een duurzaam karakter krijgt.
Wat betreft de steun voor de modernisering van vaartuigen is de Commissie bereid bepaalde veranderingen door te voeren die de Commissie visserij bepleit. Ten eerste geven wij ter verduidelijking aan dat er steun zal worden verleend voor de benedendekse modernisering van vaartuigen met het oog op de veiligheid, arbeidsomstandigheden, hygiëne en productkwaliteit, mits de capaciteit niet toeneemt. Ten tweede zullen we ervoor zorgen dat gelden uit het Europees Visserijfonds gebruikt kunnen worden om de veiligheid te bevorderen.
In vele opzichten weerspiegelen de discussies in de Raad de argumentatie van het Europees Parlement omtrent de herstructurering van de kleinschalige kustvisserij. Ik ben ervan overtuigd dat specifieke aandacht voor de kleinschalige visserij gerechtvaardigd is, vanwege de belangrijke rol die zij speelt in de economische en sociale structuur van visserijgemeenschappen, de territoriale dimensie ervan en de concurrentie die zij vaak van andere vlootsegmenten krijgt.
Daarom hebben wij er geen bezwaar tegen om de vervanging van motoren voor kleine vaartuigen te financieren. Daarbij mag de capaciteit niet groeien en moeten de visbestanden op duurzame wijze worden geëxploiteerd. Dit kan met name gebeuren in het kader van kustbeheerplannen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van de visserij ten behoeve van lokale gemeenschappen.
Ik vertrouw erop dat het vandaag gevoerde debat zal helpen de inhoud van het voorstel voor het Europees Visserijfonds verder te verbeteren. Wij zullen met de Raad blijven samenwerken om het voorstel te zijner tijd definitief goed te keuren en ik beloof u dat ik de Raad op de hoogte zal stellen van de aandachtspunten die na het debat van vandaag in uw ogen nog niet bevredigend zijn afgehandeld.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Nathalie Griesbeck (ALDE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (FR) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, om te beginnen wil ik graag onderstrepen dat ik spreek in mijn hoedanigheid van rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie inzake de structuurfondsen. In de tijd die mij is toebedeeld, is er zo veel te zeggen dat ik enkele punten heb uitgekozen die gezien de budgettaire orthodoxie van ons Parlement van toepassing zijn op alle adviezen en relevant zijn voor de verschillende verslagen, zowel dat van mijn collega, de heer Andria, over het Cohesiefonds als die over het EFRO, het ESF en het Europees Visserijfonds, alsmede het algemene advies van onze collega, de heer Hatzidakis, over de verordening houdende algemene bepalingen. Ik wil tevens al mijn collega’s bedanken voor de bergen werk die zij hebben verzet.
De uitdagingen waarvoor Europa staat, zijn thans meer dan ooit cruciaal voor de ontwikkeling van het toekomstig concurrentievermogen van de Europese Unie, waarvoor de structuurfondsen niet alleen de onontbeerlijke financiële instrumenten vormen maar ook, tegenwoordig, in het huidige Europa van vijfentwintig, dat wij aan het opbouwen zijn - in dat uitgebreide Europa -, de speerpunt zijn van de begrotingsdoelstellingen van de Unie en de essentiële drijfkracht vormen voor onze ambities ten aanzien van Europa.
Ik wil niet opnieuw ingaan op de bergen werk die de Begrotingscommissie en de Tijdelijke Commissie van het Parlement inzake de financiële vooruitzichten hebben verzet. Terwijl Europa in een crisis zit die zijn weerga niet kent, heeft ons Parlement zijn verantwoordelijk genomen door in juni het verslag-Böge aan te nemen over de begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013. Tijdens de voorbereidende discussie over de structuurfondsen op basis van het voorstel van de Commissie, waarin de drie doelstellingen convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking centraal stonden, beschikten wij niet over nauwkeurige gegevens ten aanzien van de begrotingsbedragen.
Momenteel is de situatie nog steeds ingewikkeld, om niet te zeggen grotesk, zoals sommige van onze medeburgers zeggen. Wij moeten ons uitspreken over de structuurfondsen terwijl we de definitieve bedragen die hieraan worden toegewezen, nog steeds niet kennen indien wij – wat de overgrote meerderheid van onze collega’s en ik hopen – snel een akkoord weten te bereiken over de financiële vooruitzichten. Ik wil derhalve in verband met twee of drie belangrijke punten alleen de nadruk leggen op enkele beginselen van gezond verstand en budgettaire orthodoxie, waarmee we de rol van het Europees Parlement als begrotingsautoriteit kunnen versterken.
Allereerst zal de Commissie, wanneer die financiële vooruitzichten goedgekeurd zijn, de in het voorstel voor een verordening aangeduide kredieten bevestigen of eventueel en indien nodig de aangepaste bedragen ter goedkeuring voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad om te garanderen dat zij verenigbaar zijn met de vastgestelde maxima, zoals de Begrotingscommissie voortdurend stelt.
Het tweede punt, dat reeds herhaalde malen is aangesneden, uitvoerig bediscussieerd en regelmatig onderstreept is binnen de Begrotingscommissie van het Parlement, betreft de verwijzing naar de positieve resultaten van de toepassing van de regel N+2 en het voorstel deze te handhaven als basisbeginsel.
De verordening houdende algemene bepalingen en de verordening betreffende het Cohesiefonds voorzien in de toepassing van die N+2-regel op het Cohesiefonds. Ik wil eraan herinneren dat die regel als doel heeft de begunstigde lidstaten aan te moedigen de betreffende fondsen meteen te gebruiken, en dat hij hun een bepaalde mate van discipline oplegt bij de voorbereiding en het financiële beheer van projecten.
Aangezien wij en met name de rapporteur, de heer Andria, ons bewust zijn van de problemen die het snelle gebruik van de structuurfondsen kan opleveren voor de nieuwe lidstaten, hebben wij met veel moeite en na lange discussies een compromis weten te bereiken waarbij die N+2-regel wordt versoepeld naar aanleiding van de verzoeken van onze nieuwe collega’s en flexibel genoeg wordt om projecten snel op gang te kunnen brengen en uit te kunnen voeren. De in de N+2-regel voorziene termijn begint te lopen op dag 1 van de tenuitvoerlegging van het project, en niet op de eerste dag van de programmering door de Commissie, zodat we beschikken over de flexibiliteit die bevorderlijk is voor de verwezenlijking van onze doelstellingen.
Tot slot wil ik niet terugkomen op de niet-terugvorderbare BTW, ten aanzien waarvan wij het standpunt van commissaris Hübner volkomen delen. De Begrotingscommissie zal er tenslotte op toezien dat haar verschillende standpunten die het Parlement heeft aangenomen, worden verdedigd. Zij is vanzelfsprekend bereid met de Raad en de Commissie zo snel mogelijk onderhandelingen aan te knopen over de financiële vooruitzichten, die zij van harte toejuicht, want in tegenstelling tot de uitspraken van Jack Straw, gemeld in Le Figaro van 30 juni, zou het werkelijk een drama zijn wanneer we er niet in zouden slagen voor het einde van dit jaar een akkoord te bereiken. Als we niet snel een akkoord bereiken, moeten we ons ervan bewust zijn dat vertraging bij de tenuitvoerlegging van het beleid ernstige economische en sociale gevolgen heeft voor onze Europese medeburgers. Desondanks is het echter belangrijk dat er duidelijkheid heerst ten aanzien van een punt: het Parlement zal een slecht akkoord niet accepteren, en wij zullen niet aarzelen het af te wijzen.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn ons er volledig van bewust dat het aantal doelen dat wij onszelf stellen en het aantal noodzakelijke maatregelen dat genomen moet worden, onze beschikbare middelen in ruime mate overtreffen. Het ligt dan ook voor de hand om de besteding van deze middelen zo goed mogelijk te plannen om het effect ervan te maximaliseren. Dat is de gedachte achter de ingediende amendementen op de komende financiële vooruitzichten.
Het is echter nogal onbegrijpelijk dat thans wordt afgestapt van bepaalde beginselen die hun nut tot nu toe hebben bewezen en goed functioneerden. Ik doel daarbij met name op de multifondsenaanpak waardoor de benodigde fondsen voor de uitvoering van één specifieke taak zo effectief mogelijk op het niveau van de lidstaten gecombineerd kunnen worden, met andere woorden dat het geld gebruikt kan worden op de wijze die het betreffende land het nuttigst acht. Deze aanpak wordt nu veranderd omdat de gelijktijdige financiering uit verschillende fondsen nog maar 5 procent mag bedragen. Waarom wordt er nu een regel veranderd die goed functioneert, waarvoor de administratieve instrumenten al operationeel zijn en waarvoor het personeel al is opgeleid? Wat is het nut van het veranderen van een regel die een grotere flexibiliteit mogelijk maakt bij de operationele planning en de tenuitvoerlegging van taken?
Een andere kwestie die ik aan de orde wil stellen, is de financiering van huisvesting. Ik ben het uiteraard met de voorgestelde wijzigingen van Commissie eens dat de financiering voor huisvesting als zodanig niet is toegestaan. Ik ben ook verheugd dat mevrouw Hübner heeft uitgelegd dat uitgaven voor huisvesting die tot energiebesparingen en een beter milieu leiden, wel zijn toegestaan.
Aangezien ik uit Polen kom, een van de nieuwe lidstaten, wil ik u er echter op wijzen dat de sociale huisvesting in de landen van het voormalige communistische blok voornamelijk bestaat uit geprefabriceerde flatgebouwen die niet meer milieuvriendelijk en in veel gevallen ook onveilig zijn.
Daarom zou het goed zijn om ons af te vragen of het geen goed idee is om de renovatie van dergelijke gebouwen onder het Cohesiefonds te laten vallen, aangezien het onmogelijk is om het noodzakelijke aantal woningen allemaal via nieuwbouw te verwezenlijken.
Boguslaw Sonik (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het een goede zaak dat wij over de opzet van de belangrijkste instrumenten voor Europese solidariteit debatteren - de structuurfondsen, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds - ondanks het feit dat de Europese Unie zich in een constitutionele en budgettaire crisis bevindt.
Het fundament voor het project Europa is namelijk gelegd door solidariteit en het is aan het solidariteitsbeleid te danken dat de integratie tussen de oprichters en de armere landen op ons continent zo snel is verlopen. Aangezien wij ons in Straatsburg bevinden, zou ik in herinnering willen roepen dat de economieën van West-Europa vele jaren geleden dankzij het Marshall-plan na de verwoestingen van de oorlog weer opnieuw opgebouwd konden worden. Dat gold ook voor de Duitse economie en die is op dit moment een van de sterkste economieën in Europa. De communistische regeringen in Midden-Europa wezen het Marshall-plan van de hand en hebben hun burgers daardoor qua ontwikkeling tientallen jaren in een achterstandpositie gemanoeuvreerd.
De heer Juncker heeft er in zijn afscheidsspeech nog eens op gewezen dat het solidariteitsbeleid het belangrijkste beleid van het verenigd Europa is. Helaas was er voor dit beleid in de overigens verder uitstekende speech van de Britse minister-president, Tony Blair, niet afdoende plaats ingeruimd. Het is een grote schande dat dat niet is gebeurd. De nieuwe lidstaten van de EU zijn bereid om hervormingen en veranderingen door te voeren. Wij zijn de afgelopen vijftien jaar al met hervormingen bezig geweest en wij laten ons niet snel afschrikken door noodzakelijke nieuwe uitdagingen. Die nieuwe lidstaten kunnen dan ook als een natuurlijke bondgenoot voor Londen fungeren in zijn streven om een modern en welvarend Europa te creëren dat zich snel ontwikkelt en vrij is van angst en onrust.
Daar kunnen wij echter alleen in slagen als wij het beleid voortzetten dat gericht is op cohesie, solidariteit en steun voor de armere landen en regio’s aangezien dit het meest belangrijke aspect van het communautaire beleid is. Nieuwe mogelijkheden om een evenwichtige ontwikkeling bevorderen, dienen ook voor financiering in aanmerking te komen. Ik denk daarbij aan energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, kooldioxidebeheersing en milieuvriendelijk openbaar vervoer. Ook het beheer van waternetwerken zou voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking moeten komen, met name programma’s ter voorkoming van overstromingen en ten behoeve van het netwerk Natura 2000.
Ik stel ook voor om de huidige voorschriften voor de subsidiabiliteit van BTW met betrekking tot financiering uit hoofde van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds te handhaven. Uit de ervaring is gebleken dat dit van essentieel belang is om te kunnen profiteren van de structuurfondsen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, als wij spreken over het acquis communautaire moeten wij daarin de bijdrage van het Europees Parlement, de ervaringen en uiterst opbouwende bijdragen van de Europese afgevaardigden meerekenen. Ik denk met name aan rapporteur Hatzidakis, die niet alleen met het nu in stemming te brengen verslag over het voorstel voor een verordening houdende algemene bepalingen inzake de Europese structuurfondsen, maar ook met een vorig verslag - over het derde cohesieverslag - en het werkdocument van afgelopen december heeft meegewerkt aan het behoud en de versterking van de economische en sociale samenhang, en die nu vraagt om een uitdrukkelijke vermelding van de territoriale samenhang van de Europese Unie.
De aanbevelingen in de ontwerpresolutie en de concrete voorstellen voor wijzigingen van of aanvullingen op het voorstel van de Commissie zullen, naar wij hopen, bijdragen aan de totstandkoming van een politiek aanvaardbaar standpunt, ook van de Raad, ten aanzien van de opstelling van een geloofwaardige begroting voor de periode 2007-2013. Wij gaan akkoord met het voorstel van de rapporteur met betrekking tot een evenwichtig, polycentrisch model van duurzame ontwikkeling voor heel de Europese Unie, met een evenwichtige ontwikkeling van de regio’s van de convergentiedoelstelling en de doelstelling “regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, evenals met een soepele Europese samenwerking.
Als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality kan ik tot mijn voldoening vermelden dat in het verslag enkele concrete aanbevelingen zijn opgenomen, zoals de uitbreiding van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen, opdat het uitblijven van elke vorm van discriminatie verzekerd kan worden. Daar komt nog het verzoek bij dat een beoordeling wordt gemaakt van de vooruitgang bij de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, evenals bij de bevordering van de sociale integratie. Ook wordt voorgesteld toegankelijkheid voor mensen met een handicap als voorwaarde te stellen voor het verkrijgen van middelen uit de fondsen.
Wij wijzen eveneens op de suggestie van de rapporteur voor de berekening van het medefinancieringspercentage, opdat de deelname van niet-gouvernementele organisaties en organisaties zonder winstoogmerk aan de activiteiten van de structuurfondsen niet in het gedrang komt.
Wat het Europees Sociaal Fonds betreft wil ik de rapporteur, de heer Peneda, van harte gelukwensen met zijn bereidheid om samen te werken en ervoor te zorgen dat de voorstellen van de nieuwe verordening voor dit Fonds efficiënt zijn voor met name de Europese burgers, en soepel zijn als het erom gaat convergentieregio’s en regio’s van de doelstelling “regionaal concurrentievermogen” in aanmerking te laten komen voor financiering.
Tot onze voldoening stellen wij vast dat in het voorstel-Peneda de klemtoon wordt gelegd op de horizontale integratie van de gendergelijkheid en op de afschaffing van discriminatie in alle beleidsvormen, via speciale acties die zijn afgestemd op de verhoging van de duurzame deelneming van vrouwen en de bevordering van hun beroepsopleiding en -ontplooiing op de werkplek, overeenkomstig de perspectieven van de strategie van Lissabon.
Wij wijzen erop dat de maatregelen voor het openbaar maken van de financieringsactiviteiten in de ontwerpverordening voor het Europees Sociaal Fonds nogal slap zijn, ofschoon deze maatregelen juist zo noodzakelijk zijn om belangstellenden een eenvoudige en snelle toegang te bieden tot deze activiteiten.
Josu Ortuondo Larrea (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het eerste punt dat we de Commissie vervoer en toerisme hebben gesuggereerd, is dat het Cohesiefonds niet alleen de projecten van trans-Europese vervoersnetwerken ondersteunt die zijn gedefinieerd in de beschikking van 1996, dat wil zeggen de projecten die zijn goedgekeurd door de Raad van Essen, maar dat hierin ook de projecten worden opgenomen die zijn aangewezen door de groep van hoog niveau, de Groep-Van Miert, waaronder ook die voor de nieuwe lidstaten en de snelwegen op zee alsmede het Galileo-project, welke allemaal zijn opgenomen in ons besluit van het afgelopen jaar 2004.
Wat betreft de gebieden waarop de steun uit het Cohesiefonds betrekking zou moeten hebben, is ons advies om ook wegen die gelijkwaardig zijn aan snelwegen of hoofdwegen die de trans-Europese netwerken met elkaar verbinden, het rollend materieel van het spoorvervoer en collectieve vervoersmiddelen, evenals de wegeninfrastructuur voor touringcar- en busvervoer, in het voorstel op te nemen.
Tenslotte doen wij de suggestie dat de onderhavige verordening de Raad niet mag beletten het Cohesiefonds gedurende de periode 2007-2013 jaarlijks in afnemende mate in te zetten voor lidstaten waarvan de rijkdom meer dan 90 procent van het Europese gemiddelde bedraagt, niet omdat hun economische groei een stijgende lijn te zien heeft gegeven, maar gewoon omdat de opneming in de Unie van nieuwe lidstaten met een inkomen dat onder het gemiddelde ligt, een statistisch effect teweegbrengt. Als we dat niet doen, houden we onszelf voor het lapje.
Roselyne Bachelot-Narquin (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag voor advies over het Fonds voor Regionale Ontwikkeling dat ik heb voorgelegd aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, is unaniem goedgekeurd ten aanzien van drie prioriteiten: verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, een beleid gericht op duurzame volledige werkgelegenheid en een ambitieus beleid ten aanzien van gehandicapte personen. Dit dossier heeft niet alleen betrekking op sociale preoccupaties, maar ook op de communautaire prioriteiten en kan het eerste beleidsterrein van de Unie worden, vóór het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ten aanzien van drie aspecten: solidariteit, effectiviteit en rechtvaardigheid.
Solidariteit met de nieuwe lidstaten, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Naleving van de voorschriften ten aanzien van de mededinging in de interne markt. Solidariteit mag niet verworden tot zwakheid. Ik sluit mij derhalve aan bij mijn collega’s, zoals de rapporteur, de heer Fava, die voorstellen de BTW niet te rekenen tot de subsidiabele uitgaven en niet de middelen opnieuw toe te wijzen waarop de automatische annuleringsregel (de N+2-regel) van toepassing is. Wij moeten dit beleid optimaliseren. Tot nu toe zijn kredieten verleend aan eenvoudige projecten, ten koste van acties voor geïntegreerde ruimtelijke ontwikkeling. Dat is een betreurenswaardige vergissing die verergerd zou kunnen worden door de prestatiereserve. Wij moeten ons concentreren op een beperkt aantal onderwerpen. Solidariteit en effectiviteit: effectief zijn betekent de doelstellingen nastreven van de Lissabon-agenda en investeren in onderzoek en in ontwikkeling van de werkgelegenheid.
Solidariteit, effectiviteit en rechtvaardigheid: dit beleid moet een communautair beleid blijven, gericht op alle lidstaten. Ik wil commissaris Hübner bedanken omdat zij hiermee heeft ingestemd toen zij afgelopen donderdag op bezoek was in mijn regio, de Loire-streek. Mijnheer Michael, u hebt gezien dat wij ons ondanks de onzekerheid ten aanzien van de financiële vooruitzichten hebben uitgesproken over de uitgaven en de structurele veranderingen. Het Britse voorzitterschap zal met dezelfde situatie worden geconfronteerd.
Tot slot spreek ik de hoop uit, die vast en zeker wordt gedeeld door onze rapporteur, de heer Fava, dat ten aanzien van deze verslagen een soortgelijke overeenstemming wordt bereikt als ten aanzien van het verslag-Böge. Er bestaat een verband tussen de onderwerpen van de twee verslagen. Het Parlement zal zich des te effectiever van zijn taak kwijten wanneer het standpunt van de Raad niet te veel afwijkt van het onze. In deze moeilijke tijd is het belangrijk dat het Europees Parlement een standvastige koers blijft varen ten aanzien van de doelstellingen en de ambities van de Unie.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – Voorzitter, het is vandaag een grote dag voor het Europees Parlement. We trekken de lijn van het cohesiebeleid, solidariteit in Europa, vandaag nadrukkelijk door, met dank aan de rapporteurs voor hun toekomstgerichte visie.
In het debat van vandaag wil ik mij beperken tot de nieuwe doelstelling 2 en doelstelling 3, concurrentiebevordering, innovatie en interregionale samenwerking in Europa. Dit betreft een totaalpakket van circa 40 miljard euro in de voorstellen van de Commissie. Daaruit blijkt voorts dat deze doelstellingen een essentiële bijdrage leveren tot de Lissabon-doelstelling. Mevrouw Hübner heeft gisteren in het overleg in de commissie terecht gewezen op de "Lissabonisering" van de structuurfondsen.
In de Commissie industrie, onderzoek en energie heb ik er per amendement in de eerste plaats voor gepleit private cofinanciering ruimer mogelijk maken. De trekkracht van de innovatie ligt bij het bedrijfsleven. Lissabon bepaalt hiervoor de koers. De overheid legt 1 procent en het bedrijfsleven legt 2 procent op tafel.
Op de tweede plaats, een concrete koppeling tussen de structuurfondsen en doelstelling 2 in het onderzoeks- en ontwikkelingsbudget. De mogelijkheden voor een versnelling door middel van open innovatie, onderzoek en kennis in intensieve productie gaan hand in hand. Ook de voorstellen van Commissaris Verheugen, het CIP, gaan in deze richting.
Op de derde plaats, versterking van de mogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf om rechtstreeks uit deze fondsen te putten. Publieke kennis moet versneld beschikbaar komen van het midden- en kleinbedrijf, ik wijs ook op de kennis-vouchers.
Op de vierde plaats, een vierde bepaling met betrekking tot de toegang voor alle grensregio's tot fondsen. Deze moeten hiervoor beschikbaar blijven. Lissabon houdt immers niet op bij de grens.
Ter afsluiting: de "Lissabonisering" is net begonnen en concurrentie op wereldschaal zet zich verscherpt door. Komend uit Nederland, moet ik vaststellen dat dit debat over de nieuwe agenda voor de structuurfondsen tot nu toe niet of slechts ten dele is gevoerd en daarom moet het een tandje hoger. We leven in de tijd van de "Tour de France", maar dit is een "tour de force". Ik denk dat we in het toekomstige debat in het Parlement en met de Raad, over de criteria van het EFRO bijvoorbeeld, nog eens nader moeten spreken over een effectieve invulling van de Lissabon-doelstelling.
Gábor Harangozó (PSE) , rapporteur voor advies van de Commissie landbouw. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de debatten over de structuur- en cohesiefondsen komen een aantal zeer gevoelige kwesties aan de orde welke leiden tot meningsverschillen die dwars door alle fracties lopen. De meeste fracties zijn verdeeld over de N+2-regel, de BTW en het publiek/privaat partnerschap.
We moeten erop toezien dat de armste begunstigden van de fondsen profiteren. Het is van belang dat het hun niet belet wordt fondsen aan te vragen omdat wij de verordeningen willen vereenvoudigen. De regels over de BTW en het publiek/privaat partnerschap zoals opgesteld in dit verslag, zullen buitengewoon nadelige gevolgen hebben voor lokale autoriteiten die fondsen willen aanvragen. Deze regels impliceren aanvullende kosten die de armste begunstigden niet kunnen opbrengen.
We vragen niet om meer geld. Integendeel, we willen alleen dat de huidige verordening in dit opzicht wordt gehandhaafd. Het is gewoon niet eerlijk de spelregels te veranderen nu tien lidstaten met een lagere sociaal-economische ontwikkeling tot de Unie zijn toegetreden. Het gaat hier niet om een conflict tussen de oude en nieuwe lidstaten, of dat zou het in ieder geval niet moeten zijn.
Daarom roep ik u dringend op de beginselen van het structuur- en cohesiebeleid niet uit het oog te verliezen. Dit beleid is ontworpen om de armste bevolkingsgroepen te helpen en niet om extra moeilijkheden voor de begunstigden te creëren. We beseffen allemaal dat de Unie momenteel een belangrijke crisis doormaakt. We moeten serieus nadenken over het signaal dat ons Parlement op dit kritieke moment gaat afgeven. Daarom verzoek ik u met klem uit solidariteit met de armste bevolkingsgroepen de amendementen over N+2, BTW en het publiek/privaat partnerschap te steunen.
Marta Vincenzi (PSE),rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bijdragen aan het corrigeren van de territoriale onevenwichtigheden is een uitermate belangrijk en concreet doel in deze moeilijke fase voor Europa, op voorwaarde dat men de burgers een duidelijk en begrijpelijk project voorlegt.
De rapporteur voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, de heer Fava, heeft uitstekend werk verricht in die richting. Hij heeft de bijdragen van de andere medeadviserende commissies overgenomen en heeft, rekening houdend met de financiële dimensie, die niet beperkt mag worden, een geloofwaardige oplossing neergezet voor de vermindering van de ongelijkheden.
Een belangrijk deel van deze vermindering is genderintegratie. Het feit dat in het oorspronkelijk voorstel van de Commissie geen uitdrukkelijke verwijzing is opgenomen naar mainstreaming, als toegevoegde waarde waarmee het regionaal evenwicht kan worden hersteld, is een zorgwekkende stap achteruit.
Ik wil derhalve ook namens de Commissie rechten van de vrouw en gender equality mijn voldoening tot uiting brengen over de manier waarop in het verslag dit aspect is verwerkt, en ik vraag het Parlement om hiervóór te stemmen. Ik vraag eveneens de Commissie en de vertegenwoordiger van de Raad wel te beseffen dat het herstel van het gebrek aan evenwicht in de vertegenwoordiging van vrouwen en mannen geen voorwerp van onderhandelingen kan zijn, ook niet in de beheers-, toezichts- en controle-instanties van de structuurfondsen die de lidstaten in het leven moeten roepen.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE),rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik denk dat het niet overdreven is wanneer ik het Europees structuurbeleid karakteriseer als het hart van de Europese Unie. Dat betekent dat bezuinigingen op de structuurfondsen met een riskante hartoperatie kunnen worden vergeleken. Zo’n operatie kan fout lopen of blijvende schade aanrichten en kan daarom beter worden vermeden.
Tot het Britse voorzitterschap wil ik dit zeggen: zoals iedereen weet, is een lichaam zonder hart dood. Wie aan het structuurbeleid komt, zet de Gemeenschap op het spel. Iedereen hier in de zaal wil ik nogmaals oproepen de Europese structuurfondsen zo in te richten dat ze voor de Gemeenschap een even centrale rol vervullen als het hart voor het lichaam: er is pas sprake van een gezonde situatie, wanneer het met alle lichaamsdelen goed gesteld is, wanneer ze onderling solidair zijn, eerlijk tegenover elkaar zijn en de beschikbare middelen niet gebruiken om elkaar dood te concurreren.
Daartoe moeten de middelen echter duurzaam, efficiënt en volgens het bottom-up-principe worden ingezet, zodat de zwaksten kunnen worden gesteund en bij ontwikkelingsproblemen adequaat kan worden gereageerd. Om dat met de nieuwe structuurfondsen te kunnen bereiken, is het voorstel dat het Parlement heeft voorgelegd substantieel beter dan het voorstel van de Commissie. Van groot belang is, dat in alle ontwerpen bij de afzonderlijke fondsen met name rekening is gehouden met het lokale niveau: als begunstigde, als programmaniveau en als actor.
Ik wil daarom nog eens onderstrepen dat de Europese structuurfondsen altijd belangrijk worden op het moment dat er problemen moeten worden opgelost. Zowel in kleine dorpen als in probleemwijken van grote steden maken de structuurfondsen Europa voor de mensen zichtbaar en tastbaar. Daarom zijn ze onmisbaar en onvervangbaar voor de Europese integratie. Dat is het duidelijkst bij het Europees Sociaal Fonds. Dit fonds is na de substantiële verbeteringen die het Parlement heeft aangebracht een “fonds voor gewone mensen” geworden, dat bijspringt waar uitsluiting dreigt, dat steun verleent waar mensen de aansluiting missen, dat inspiratie biedt waar innovatie nodig is voor het scheppen van werkgelegenheid.
In reactie op de verklaring van de fungerend voorzitter van de Raad wil ik nog eens benadrukken dat het scheppen van werkgelegenheid ook mogelijk is in regio’s die al als afgeschreven gelden. Daarvoor is het ESF met de wijzigingen van het Parlement een uitstekend instrument. Het biedt een tegenwicht tegen het idee dat concurrentie en werkgelegenheid alleen met behulp van grote investeringen kunnen worden gerealiseerd. Het instrument wordt daar ingezet waar behoefte is aan kennis en innovatief potentieel op regionaal niveau. Aangezien probleemregio’s op dit punt geen uitzondering vormen, kan het ESF daar succesvol zijn.
Ik wil nog eens zeggen dat de Commissie haar pretentie dat Equal volledig in het ESF zou worden opgenomen niet waar gemaakt heeft. De wijzigingen van het Parlement op dit punt zijn van groot belang om te bereiken dat de hele benadering op innovatieve wijze wordt opgenomen.
Ik wil tot slot nog enkele woorden wijden aan het partnerschapsbeginsel. De poging van de Raad om dit te schrappen is een frontale aanval op het democratische karakter van de structuurfondsen. Het is immers juist de maatschappelijke controle die ervoor zorgt dat het geld niet wordt verspild en echt daar terechtkomt waar het nodig is. Versterking van het partnerschapsbeginsel is voor de structuurfondsen daarom onontbeerlijk. We steunen het voorstel van de Commissie ook die partners erbij te betrekken die groepen vertegenwoordigen die nu eindelijk door het antidiscriminatie-artikel van het Verdrag worden erkend. Deze groepen hebben echter de knowhow nodig om als gelijkwaardige partner inhoudelijke adviezen te kunnen geven. We denken niet dat het verstandig is – dat zeg ik nog eens aan het adres van de Commissie – tegen deze groepen gender mainstreaming in het geding te brengen.
Ik wil er nog eens op wijzen dat de Europese structuurfondsen alleen succes kunnen hebben wanneer ze het duurzaamheidsbeginsel in acht nemen.
Jim Higgins (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, alle doelstellingen van het Europees Visserijfonds zijn prijzenswaardig en helder: ten eerste aanpassing van de visserij-inspanning en betere bescherming van het mariene milieu; ten tweede aquacultuur, verwerking en afzet; ten derde bevordering van collectieve belangen, bijvoorbeeld door maatregelen ter bescherming van de aquatische fauna, vissershavens en de ontwikkeling van nieuwe markten; en ten vierde duurzame ontwikkeling van kustgebieden met visserij. Er zijn echter verscheidene reële problemen. In de eerste plaats lijkt een begroting van 4 963 miljoen euro heel wat, maar het betekent slechts een toename van 0,7 miljard euro ten opzichte van de vorige begroting voor een periode van zeven jaar (2007-2013). In de tweede plaats zijn er tien nieuwe lidstaten bijgekomen, zodat er geen sprake is van een werkelijke toename.
Verder ben ik teleurgesteld over het feit dat in dit verslag een amendement van de Commissie regionale ontwikkeling wordt genegeerd. Het betreft een amendement dat inhoudt dat 25 procent van de communautaire financiële bijdrage moet worden bestemd voor zwaartepunt 4: duurzame ontwikkeling van kustgebieden met visserij.
Dit zijn gebieden waar het slecht mee gaat. De statistieken zijn tamelijk schokkend: elk jaar gaan er in de visserijsector gemiddeld 8 000 banen verloren. De kustgebieden met visserij zijn het meest perifeer gelegen en bevinden zich in de gevarenzone. Het visserijbeleid moet samengevoegd worden met het regionale beleid en daarover wordt in het verslag nauwelijks met een woord gerept.
In diverse amendementen van de rapporteur wordt steun voorgesteld voor de vervanging, vernieuwing en modernisering van vissersvaartuigen, maar er wordt geen percentagelimiet voor die subsidie aangegeven. Als we die kant opgaan, wordt het Fonds grotendeels opgeslokt en worden de hoofddoelstellingen ervan niet bereikt. Het is de taak van de lidstaten te helpen bij de aankoop, modernisering en vernieuwing van vervangende vissersvaartuigen, maar de EU moet daarvoor goedkeuring verlenen. We moeten de visbestanden beschermen en vergroten. Zoals de commissaris heeft gezegd, moet de nadruk op duurzaamheid komen te liggen: het aquatische milieu dient te worden beschermd, evenals de visserijgemeenschappen die nu in hun bestaan bedreigd worden.
Tenslotte moeten we de visserijgemeenschappen de mogelijkheid tot diversificatie van hun activiteiten bieden.
Gerardo Galeote Quecedo,namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteurs gelukwensen, met name de heren Hatzidakis, Fava en Andrea, wier werkzaamheden we op de voet hebben kunnen volgen in de Commissie regionale ontwikkeling, die nauw bij het debat betrokken was. Ze waren een voorbeeld van toewijding en compromis- en akkoordbereidheid. Verder mijn gelukwensen aan commissaris Hübner, want haar inzet om ons wetgevend werk te hervatten, heeft ons de spirit teruggegeven die we na de mislukking van de laatste Raad een beetje waren verloren.
Ik hoop dat de Raad goed begrijpt dat de stemming van de plenaire van morgen kenmerkend is voor de vastbeslotenheid van het Europees Parlement om het cohesiebeleid als wezenlijke pijler van de Europese integratie overeind te houden. Ik vraag in dit verband de aandacht van het Britse voorzitterschap want de indruk zou kunnen ontstaan dat we door het aangaan van algemene debatten – waarvan het belang overigens door niemand wordt betwijfeld – uiteindelijk niets van de grond krijgen. Ik zal er niet op hoeven te wijzen dat de termijn al verstreken is die het de Commissie mogelijk maakte om in januari 2007 de uitvoeringsprogramma’s van de Fondsen op de rails te zetten. Als we voor de overeenstemming van de Raad zouden moeten wachten tot het voorjaar van het komend jaar, dan zou de Commissie pas in 2009 tot de eerste uitbetalingen kunnen overgaan, wat dramatisch zou zijn voor het cohesiebeleid in het algemeen, en in het bijzonder voor de nieuwe lidstaten, waaraan het Verenigd Koninkrijk zich steeds gecommitteerd heeft verklaard.
Ik denk dat de bijdragen van het Europees Parlement zullen worden gewaardeerd, met name waar het gaat om de compromisoplossingen voor gevoelige kwesties zoals de N+2-regel, de BTW of het statistisch effect.
Mijnheer de Voorzitter, de drie instellingen hebben de verantwoording om een duidelijke akkoordbereidheid aan de dag te leggen als we de komende maanden de onderhandelingen aangaan, want we kunnen ons niet weer een mislukking veroorloven.
Constanze Angela Krehl,namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil dit gecombineerde debat over het toekomstig structuur- en cohesiebeleid aangrijpen voor een woord van dank aan mijn collega’s, met name de rapporteurs en schaduwrapporteurs. Ik wil in het bijzonder de heer Hutchinson bedanken, onze schaduwrapporteur voor het verslag-Hatzidakis. Hij kan het debat vandaag niet bijwonen, omdat hij momenteel in Burundi is als waarnemer bij de verkiezingen daar. Hij betreurt het zeer dat hij hier niet kan zijn.
We zijn er in de commissie in geslaagd om op basis van honderden amendementen tot compromissen te komen die mijns inziens een zeer positieve input voor de voorstellen van de Commissie vormen. De algemene lijn van vereenvoudiging en ontbureaucratisering van het structuur- en cohesiebeleid werd door ons duidelijk gesteund. Punten die voor onze fractie belangrijk zijn, kregen meer gewicht, zoals de versterking van het partnerschapsbeginsel en de uitbreiding van de stedelijke dimensie van het structuur- en cohesiebeleid, inclusief de mogelijkheid milieuvriendelijke projecten in de sociale woningbouw te steunen. De commissie kwam ook overeen dat het publiek/privaat partnerschap een optie moest zijn. Er werd gekozen voor een gemeenschappelijke aanpak van de situatie van regio’s die de gevolgen ondervinden van het statistische effect. Voor de voltallige commissie was daarbij belangrijk dat ons beleid bedoeld is voor de mensen in de armste en minst ontwikkelde regio’s in een uitgebreide Europese Unie. Het is een kwestie van solidariteit.
De kwestie van het subsidiëren van de BTW door de regionale fondsen leidde in onze fractie tot lastige discussies. De meerderheid van de fractie is van mening dat het Europees structuurbeleid bedoeld is voor investeringen in de regio’s en niet voor het subsidiëren van de staatskas. We kennen echter ook de problemen van de gemeenten in met name de nieuwe lidstaten. Daarom hebben wij op het verslag van de heer Hatzidakis een compromisamendement ingediend dat een oplossing van de problemen in deze lidstaten mogelijk moet maken. Ik zou erg blij zijn wanneer er voor dit compromisamendement een meerderheid in het Parlement te vinden zou zijn en ik vraag daarvoor dan ook uitdrukkelijk uw steun.
Niet in de laatste plaats wil ik echter het Raadsvoorzitterschap verzoeken, zo snel mogelijk de financiële vooruitzichten vast te stellen en voldoende middelen beschikbaar te stellen voor het mijns inziens meest succesvolle beleidsterrein van de Europese Unie. Zonder een bijbehorende begroting halen ook de beste verordeningen niets uit.
Mijnheer Michael, ik wil u vragen dat ook aan de heer Blair door te geven: ook uw land kent uitstekende voorbeelden van goed Europees structuurbeleid, dat we dan ook graag willen voortzetten en wel direct vanaf 1 januari 2007.
(Applaus)
Jean Marie Beaupuy, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de voorzitter, commissaris, in navolging van mijn collega’s wil ik allereerst namens mijzelf en namens mijn collega’s van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie de rapporteurs feliciteren en bedanken, die uitstekend werk hebben verricht. Zij zijn met de hun eigen vastberadenheid te werk gegaan, maar dankzij hun flexibiliteit en luisterend oor hebben we een zekere algemene overeenstemming bereikt.
Als coördinator van de ALDE-Fractie wil ik graag vier punten onderstrepen. Om te beginnen zijn deze structuurfondsen over het algemeen zo opgebouwd dat zij elkaar aanvullen en coherent zijn, wat wij in de communicatie naar onze burgers toe moeten benadrukken. Deze structuurfondsen zijn geen abstracte dingen. Dankzij deze fondsen kunnen wij de dagelijkse levensomstandigheden van onze medeburgers verbeteren. In die zin moeten wij derhalve zorgen voor een specifieke communicatie.
Ten aanzien van dit eerste praktische punt wil ik, in navolging van enkele van mijn collega’s, iets zeggen over solidariteit. Dit zijn geen loze kreten. De Europese Unie laat het juist ten aanzien van dit specifieke onderwerp niet bij woorden, maar presenteert cijfers, die zeer veelzeggend zijn omdat ongeveer 80 procent van de structuurfondsen overeenkomstig de begrotingsrichtsnoeren wordt besteed aan de convergentiedoelstelling. Mijnheer Michael, u hebt gezegd dat de structuurfondsen momenteel de op een na grootste uitgavenpost vormen van de Europese Unie, na het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In de komende jaren zullen zij waarschijnlijk de grootste uitgavenpost worden.
Wat de solidariteit betreft, wil ik graag onderstrepen dat de 25 lidstaten samen hebben besloten – en het Parlement zal dit bevestigen – dat wij meer dan 80 procent van de fondsen van die substantiële begrotingspost van het Parlement zullen besteden aan de solidariteit met de tien nieuwe lidstaten. Dit is een tastbaar en concreet bewijs, in klinkende munt, van onze solidariteit met de nieuwe lidstaten, die deze hard nodig hebben en die, naar ik hoop, veel meer dan 300 miljard euro toegewezen zullen krijgen.
Om af te sluiten met een uiting van hoop – een hoop echter die vast en zeker zal worden vervuld – twijfel ik er geen moment aan dat de successen die wij hebben gezien in Ierland, Spanje en Portugal, ook zullen worden verwezenlijkt in de tien nieuwe lidstaten die van deze fondsen profiteren.
Ik wil echter niet alleen de nadruk leggen op de fondsen zelf, maar ook en vooral op het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Een frank, een euro, een dollar of een shilling hebben is één ding, ervan gebruik maken een tweede. Ik heb niet voldoende tijd om over dit punt uit te weiden, maar ik wil wel ten aanzien van het potentieel van de fondsen wijzen op de noodzaak de lidstaten bewust te maken van alle mogelijkheden die wij bieden en die bestaan om een adequaat gebruik van de fondsen te garanderen.
Tot slot wil ik mij speciaal wenden tot u, mijnheer Michael, als vertegenwoordiger van het voorzitterschap, en zeggen – wederom met cijfers die naar mijn mening boekdelen spreken - dat de tien nieuwe lidstaten in 2007 slechts ongeveer negen miljard euro zullen ontvangen indien wij dit najaar geen akkoord bereiken over de financiële vooruitzichten, terwijl zij met een beleid voor 2007 - 2013, een solidariteitsbeleid in de vorm van de structuurfondsen, 22 miljard euro zullen ontvangen. Deze twee cijfers illustreren perfect de absolute noodzaak om deze financiële vooruitzichten meteen ten uitvoer te leggen.
Gisela Kallenbach,namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, laat ik beginnen met een woord van waardering en dank aan het adres van alle rapporteurs. Ik ben in het bijzonder de heer Andria erkentelijk voor zijn openheid bij de inhoudelijke discussies tijdens de voorbereiding van het verslag over het Cohesiefonds. Met dezelfde houding benaderde hij het voorstel van de Commissie, dat aan ons werk ten grondslag ligt.
Onze fractie pleit er al heel lang voor, het Cohesiefonds in de algemene richtlijnen voor de structuurfondsen te integreren. Dat betekent: een meer doelgerichte besteding van EU-gelden, meer transparantie en een grotere efficiëntie, maar ook meer inspraak van de regio’s bij het vaststellen van programma’s en projecten, dus een vertaling van het partnerschapsbeginsel naar de praktijk. Al deze maatregelen hebben onze onvoorwaardelijke steun. Dat geldt ook voor het voorstel van de Commissie om voor het Cohesiefonds een nieuwe prioriteit op te nemen.
Ook voor projecten op het gebied van energie-efficiëntie tekent zich een brede steun in het Parlement af. We hebben nog enkele amendementen ingediend waarvoor ik graag uw steun vraag. We willen dat er voor het milieu evenveel middelen beschikbaar zijn als voor vervoersinfrastructuur. Daarmee willen we bereiken dat in Europa nu eindelijk eens alle vormen van vervoer in gelijke mate worden bevorderd en dat er een eind komt aan de eenzijdige steun voor wegenbouwprojecten. Wie al eens heeft geprobeerd per trein van Brussel naar Straatsburg te reizen, zal ons streven zeker steunen.
Tot slot wens ik het Britse voorzitterschap, zoals ook de vorige sprekers deden, good luck, opdat er spoedig een vastgestelde begroting ligt, zodat de continuïteit van de structuurfondsprogramma’s niet op onverantwoorde wijze in gevaar wordt gebracht.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, een krachtig en goed gefinancierd Europees regionaal beleid is een essentiële voorwaarde om de uitgebreide Europese Unie de mogelijkheid te bieden de economische en sociale samenhang te bevorderen en een antwoord te geven op de groeiende sociale en economische ongelijkheid.
De structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn onmisbare instrumenten. Zij vormen de enige mogelijkheid om via de communautaire begroting inkomen te herverdelen. De Europese Unie kan daarmee acties ondernemen om de regionale ongelijkheden te verkleinen, de reële convergentie te bevorderen en de duurzame ontwikkeling, de groei, de productie en de werkgelegenheid van de regio’s te stimuleren, alsmede de kosten van de interne markt voor de minder ontwikkelde regio’s te herverdelen en te compenseren.
Daarom is een van de centrale kwesties de omvang van het bedrag dat de fondsen ter beschikking staat en de verdeling ervan. Wij vinden 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen van de Europese Unie volstrekt ontoereikend om de voorgenomen doelstellingen te realiseren en een antwoord te geven op de behoefte aan cohesie in een uitgebreide Europese Unie.
Maar dat percentage is wel het voorstel van de Commissie en ook van het Europees Parlement in zijn verslag over de financiële vooruitzichten. Het zich beperken tot dat plafond brengt de capaciteit van de Europese Unie om daadwerkelijk de economische en sociale samenhang te bevorderen, in gevaar en geeft geen antwoord op een aantal brandende kwesties. Ik doel met name op de volledige compensatie voor de regio’s van het statistisch effect, zoals bijvoorbeeld voor de Algarve in Portugal, een adequate financiering van de overgangsmechanismen - met inbegrip van het Cohesiefonds - en een toereikende financiering van de ultraperifere regio’s. Dat is zwichten voor de belangen van de landen die de zogenaamde Brief van de Zes hebben ondertekend en die de communautaire begroting willen beperken tot 1 procent van het bruto nationaal inkomen van de Europese Unie.
Trouwens, hoe men het ook bekijkt, het uitblijven van een akkoord tijdens de laatste Europese Raad over het financiële kader voor 2007-2013 is in ieder geval een overwinning voor de ondertekenaars van die brief. Zoals bekend, beoogde het compromisvoorstel van het Luxemburgs voorzitterschap het bedrag voor de structuurfondsen voor de genoemde periode met meer dan 30 miljard euro te reduceren, hetgeen neerkomt op slechts 0,37 procent van het communautair bruto binnenlands product. Zowel wat betreft het niveau van de bedragen die nodig zijn voor de pre- en cofinanciering als de koppeling tussen het Cohesiefonds en het Stabiliteitspact, dragen deze verslagen geen oplossingen aan voor de uitvoeringsbehoeften.
Helaas heeft er een nieuwe logica voor de structuurfondsen en voor de aanpassing van de fondsen aan de financiering van de Lissabon-agenda postgevat. Hetzelfde gebeurt overigens met het Europees Sociaal Fonds, dat in het voorstel ondergeschikt is aan de Europese werkgelegenheidsstrategie. Daarom verwerpen wij de nadruk die wordt gelegd op concurrentievermogen en mededinging, flexibiliteit en ondernemersgeest ten koste van cohesie en convergentie. Met het oog daarop hebben wij op deze verslagen verschillende amendementen ingediend teneinde een antwoord te geven op deze cruciale punten van zorg en het Europees cohesiebeleid te versterken.
Vladimír Železný, namens de IND/DEM-Fractie. – (CS) Het debat over het verslag-Hatzidakis vindt plaats op een moment dat de EU vastzit in een ernstige crisis, die op gang is gebracht door onverantwoorde pogingen de lidstaten de Europese Grondwet op te dringen. De Grondwet heeft de geest gegeven en het is aan die Grondwet te danken dat eeuwenoude vijandschappen tussen lidstaten weer zijn opgelaaid en dat de lidstaten het zelfs niet eens kunnen worden over de begroting voor de periode 2007-2013. Helaas echter wordt de EU, terwijl de gemoederen al zo verhit zijn, in het verslag-Hatzidakis opnieuw in twee blokken verdeeld, namelijk de oude lidstaten en de nieuwe lidstaten. Om begrijpelijke redenen weten de oude lidstaten uiterst creatieve manieren te vinden om de financiële middelen te beperken die bedoeld waren om de ontwikkeling van de nieuwe lidstaten te versnellen. Het verslag maakt ons duidelijk dat de inwoners van de vijftien oude lidstaten het beste af zijn en dat ze zich, als ze op een eiland, of beter nog: in een ultraperifere regio wonen – en vooral als het gaat om regio’s die getroffen zijn door het statistisch effect – nergens zorgen om hoeven te maken.
Tengevolge van kortzichtige beweegredenen, die in veel gevallen zijn ingegeven door zenuwen voor naderende verkiezingen, verzuimt de rapporteur in zijn verslag te vermelden dat verreweg het grootste probleem waarmee het verenigd Europa geconfronteerd wordt, de vraag is hoe we de gevolgen te boven moeten komen van de halve eeuw waarin de postcommunistische lidstaten geen markteconomie hadden. Om het de onervaren nieuwe lidstaten nog moeilijker te maken subsidie te bemachtigen, wordt in het verslag de mogelijkheid van de hand gewezen de N+2-regel voor de structuurfondsen flexibeler toe te passen, en wordt geen oplossing aangedragen voor het probleem van de BTW en mede door de EU gefinancierde projecten.
Het verslag is ook een klap in het gezicht van iedere weldenkende ondernemer die zijn productie wil verplaatsen naar een andere lidstaat waar hij gekwalificeerd, goedkoop en hardwerkend personeel kan vinden. Enerzijds willen we de beruchte Poolse loodgieter niet aan de andere kant van het voormalige IJzeren Gordijn laten werken – hij mocht eens bewijzen dat een 40-urige werkweek mogelijk is. Anderzijds leggen we ondernemers echter de onzinnige verplichting op in regio’s van de EU te blijven waar de arbeidskrachten buitensporig duur zijn en vaak gewend zijn aan een 35-urige werkweek voor een volledig salaris. We verhinderen ondernemers op zoek te gaan naar Poolse loodgieters, alleen maar omdat ze eenmaal geprofiteerd hebben van de structuurfondsen. Ze beseften op dat moment niet dat wij dit tegen hen zouden gebruiken om hen de handen te binden; volgens één voorstel zouden ze pas na tien jaar de handen weer vrij hebben, wat ronduit bespottelijk is. Misschien hadden ze zich beter tweemaal kunnen bedenken voordat ze het geld aannamen. Dit is precies het tegenovergestelde van de Lissabon-doelen, maar wellicht sluit het goed aan bij de strategie van Göteborg.
In het verslag-Hatzidakis wordt echter de aandacht gevestigd, zij het onbedoeld, op een ander probleem van de EU. Met de herhaaldelijke verwijzing naar de Grondwet voor Europa, die ondubbelzinnig verworpen en ten grave gedragen is door de burgers van Frankrijk en Nederland, wordt blijk gegeven van geringschattende onverschilligheid tegenover de wil van het publiek en daarmee van dezelfde elitaire houding die de EU in deze diepe crisis heeft gestort. Alleen al hierom is het moeilijk om vóór dit verslag te stemmen.
Adam Jerzy Bielan,namens de UEN-Fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil alle rapporteurs van de verslagen die thans worden besproken, oprecht danken. Dit debat over de toekomst van het cohesiebeleid is een belangrijke test voor de praktische toepassing van een van de fundamentele waarden die de EU beweert hoog te houden, namelijk solidariteit die gericht is op het creëren van gelijke kansen.
Ik wil het Parlement eraan herinneren dat het cohesiebeleid is bedoeld om de herstructurering en modernisering te ondersteunen van die landen die hulp nodig hebben om snel aansluiting te kunnen krijgen bij het gemiddelde niveau van economische ontwikkeling in de Europese Unie. Op dit moment heeft dit vooral betrekking op de nieuwe lidstaten. Vanuit hun optiek is de toepassing van de N+2-regel en de subsidiabiliteit van BTW-uitgaven ongetwijfeld het belangrijkste onderwerp dat vandaag aan de orde wordt gesteld.
Het is inherent aan de aard van de projecten die middels het Cohesiefonds worden gefinancierd, dat alleen al de voorbereidingen meer dan twee jaar in beslag nemen. Het gaat vaak om projecten die enorme investeringen vereisen waarvoor veel meer tijd nodig is dan de projecten die doorgaans via de structuurfondsen worden gefinancierd. Indien de toepassing van de N+2-regel wordt uitgebreid, leidt dat zonder twijfel tot een daling van het niveau van de toegekende financiering.
Wat de BTW betreft, vormen de ervaringen in de nieuwe lidstaten het overtuigende bewijs dat de relatief hoge kosten van het lanceren van projecten de grootste barrière voor het gebruik van de structuurfondsen waren. Deze kosten moeten gedekt worden door de eigen middelen van de begunstigden. Als de BTW geschrapt wordt van de lijst van kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zou dit ertoe leiden dat veel instanties, inclusief lokale autoriteiten, niet in staat zijn om de hoge kosten op te brengen voor de tenuitvoerlegging van projecten.
Uit voorlopige ramingen blijkt bijvoorbeeld dat de lidstaten zelf bijna 63 procent zouden moeten bijdragen van het bedrag dat de EU uit hoofde van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter beschikking stelt voor de tenuitvoerlegging van projecten. Hierdoor zouden de nieuwe lidstaten in een situatie terechtkomen die beduidend slechter is dan die van de lidstaten die in het verleden van de structuurfondsen hebben geprofiteerd.
Ik zou de afgevaardigden uit de oude lidstaten eraan willen herinneren dat wij deze mogelijkheid om solidariteit te tonen moeten grijpen zodat Europa de kans krijgt om zich verder te ontwikkelen. Dat is ook in het belang van de oude lidstaten.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, als ik het debat tot nu toe beluister, valt me op dat wij het klaarblijkelijk allemaal over één ding eens zijn, namelijk dat het cohesiebeleid ten doel heeft te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling van alle regio’s in de afzonderlijke lidstaten. Het is als zodanig in overeenstemming met het solidariteitsbeginsel, dat een van de fundamenten is waarop de Europese Unie is gebouwd. Als we ons, nu zich onlangs tien nieuwe lidstaten hebben aangesloten bij de EU, aan dit beginsel willen blijven houden, dan is het in mijn ogen noodzakelijk dat we morgen bij de stemming over de structuurfondsen twee belangrijke voorgestelde amendementen aannemen.
Ten eerste moeten we ermee instemmen dat niet-terugvorderbare BTW gesubsidieerd wordt uit de structuurfondsen, en in het bijzonder uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Wanneer niet-terugvorderbare BTW beschouwd wordt als een uitgave die niet voor subsidie in aanmerking komt, dan wordt het voor veel potentiële begunstigden aanmerkelijk moeilijker subsidie te krijgen. Mijn vrees is dat het misschien zelfs totaal onmogelijk wordt om toegang te krijgen tot EU-subsidie, vooral voor kleinere ondernemingen in de tien nieuwe en minder welvarende lidstaten.
Ten tweede moeten we de automatische annulering, met andere woorden de N+2-regel, schrappen uit de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van het Cohesiefonds, of op zijn minst een grotere flexibiliteit mogelijk maken gedurende de eerste paar jaar van de programmeringsperiode. Er worden in het kader van het Cohesiefonds grote investeringsprojecten op milieugebied en in de vervoerssector gefinancierd en een strenge toepassing van de N+2-regel zou deze financiering ernstig in gevaar brengen. Ook dit geldt in het bijzonder voor de tien nieuwe lidstaten, die nog niet veel ervaring hebben in de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen en het Cohesiefonds.
Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn fractie steunt de visie zoals neergelegd in het verslag-Fava, dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zich moet concentreren op investeringen, infrastructuur en andere ontwikkelingsinitiatieven binnen een beperkt aantal gemeenschappelijke prioriteitsgebieden. Het valt immers te verwachten dat dergelijke investeringen, evenals tot nu toe het geval was, veel extra voordelen voor de hele Gemeenschap opleveren. Het door de commissie goedgekeurde verslag versterkt in wezen een aantal bepalingen van de verordening die betrekking hebben op het toepassingsgebied, de steun en de regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven.
De stemming in de commissie komt over het algemeen, zij het niet over de hele linie en niet in elk detail, overeen met het standpunt van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten. We zijn het met de Commissie en met de rapporteur, de heer Fava, eens waar het gaat om de inhoud van de drie doelstellingen convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid alsmede Europese territoriale samenwerking. Ook heeft de voorgestelde procentuele verdeling van de middelen onze steun. Dat daarbij prioriteit wordt gegeven aan de meest subsidiabele regio’s en dat dit niet ten koste mag gaan van de regio’s die de gevolgen van het statistische effect ondervinden, vloeit logisch voort uit artikel 160 van het EG-Verdrag.
Ik wil echter speciaal op twee punten de aandacht vestigen: allereerst moet het publiek/privaat partnerschap gewoon een optie blijven. Dat wil zeggen dat particuliere middelen moeten worden meegeteld bij de berekening van het cofinancieringspercentage. Er is eigenlijk geen reden waarom de Commissie daarmee niet zou instemmen.
Dan mijn tweede punt: indien men het in het kader van de financiële vooruitzichten niet tijdig eens zou worden over de omvang van de beschikbare middelen, dan moet overeenkomstig de eis die het Verdrag aan cohesie stelt, in het bijzonder rekening worden gehouden met de meest subsidiabele regio’s. Met andere woorden: er mag in geen geval op alle terreinen evenveel worden bezuinigd, wat overduidelijk ten koste zou gaan van de convergentieregio’s en in strijd zou zijn met de richtsnoeren voor het Europees cohesiebeleid. Misschien slaagt het Britse voorzitterschap er echter in het structuurbeleid zodanig te begroten dat iedere bezuiniging onmogelijk wordt.
Iratxe García Pérez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de verschillende rapporteurs nogmaals willen gelukwensen, en in het bijzonder de heer Andria met zijn inbreng in het verslag over het Cohesiefonds en bereidheid tot dialoog en waardoor er voor het grootste deel van dit verslag een consensus bereikt is.
In de ogen van de Sociaal-democratische Fractie is dit instrument van fundamenteel belang om de doelstellingen van sociale, economische en territoriale cohesie te verwezenlijken. Door acties op het gebied van duurzame ontwikkeling, vervoer en milieu bij dit Fonds onder te brengen, sluit het logisch aan bij het Europese cohesiebeleid.
Er zijn vraagstukken, zoals dat van de toepassing van de N+2-regel, waarvoor formules nodig zijn die op flexibeler wijze kunnen worden gehanteerd om ervoor te zorgen dat hun invoering niet tot problemen leidt, met name voor de nieuwe lidstaten. Verder bevat het verslag een speciale verwijzing naar mensen met een handicap, en naar het belang van deze fondsen die ertoe kunnen bijdragen dat hindernissen van architectonische aard worden verwijderd.
De verworvenheden die we aan dit instrument te danken hebben, hebben landen als Spanje in de gelegenheid gesteld om aanvaardbare ontwikkelingsniveaus te bereiken, en als dit instrument op stel en sprong zou verdwijnen, zouden zulke landen ernstig worden geschaad in hun ontwikkeling. Ik ben dan ook blij met de erkenning dat er naar een politieke oplossing moet worden gezocht voor de landen die in de toekomst van deze fondsen worden uitgesloten.
Wat de overige bepalingen betreft moeten we rekening houden met andere realiteiten, niet alleen met die van de minst begunstigde regio’s, maar ook met die van de regio’s van het statistisch effect, het natuurlijk effect, de ultraperifere regio’s en de streken met een lage bevolkingsdichtheid. De Europese wereld is veelvoudig en divers, en met al die realiteiten moeten we rekening houden.
Als we een vastberaden en succesvol beleid willen voeren op dit gebied, moeten we die verschillende realiteiten onder ogen zien, en we mogen niet vergeten dat daar mensen achter schuilgaan, Europese burgers die van ons een antwoord verwachten.
Paavo Väyrynen (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de schaduwrapporteur van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie, de heer Hatzidakis, voor de uitstekende samenwerking in het debat over het verslag over de algemene verordening. In onze commissie hebben wij een bevredigend compromis bereikt. Daarin is op rechtvaardige wijze rekening gehouden met de belangen en standpunten van zowel de nieuwe als de oude lidstaten. Ik hoop dat het min of meer als zodanig ook in de stemming van morgen wordt aangenomen.
Als wij communautair beleid herzien, moeten wij duurzame principes in acht nemen. Het doel van regionaal beleid moet enerzijds het gladstrijken van de verschillen in werkgelegenheid en inkomen zijn en anderzijds het in de hand houden van nadelige migratie, zowel in als tussen de lidstaten. Het verslag van de heer Hatzidakis respecteert deze principes.
In het debat over de hervorming is druk uitgeoefend om deze principes te schenden. Hier in het Parlement is opgeroepen om het zwaartepunt van de steun te verleggen naar de steden, omdat daar 80 procent van de burgers van de Europese Unie woont. Hiervoor bestaan geen goede redenen. In een markteconomie zijn kapitaal en bevolking geneigd zich te veel te concentreren in vooral de grootste steden. Deze ontwikkelingen moeten niet in het regionaal beleid worden bekrachtigd. Grote steden hebben specifieke problemen, maar die moeten niet worden opgelost door middel van kredieten van het regionaal beleid of de Europese begroting in het algemeen. Er zijn echter goede redenen om veel kleine en middelgrote steden steun in het kader van het regionaal beleid te geven, vooral als die steun deel uitmaakt van bredere programma's voor regionale ontwikkeling.
Ook bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet rekening worden gehouden met aspecten van het regionaal beleid. Het huidige systeem is absurd, omdat de grootste steun wordt gegeven aan regio's met de gunstigste productieomstandigheden.
Voor de implementatie van het regionaal beleid is het van groot belang dat de Raad in de komende maanden overeenstemming bereikt over de financiële vooruitzichten en de wetgeving inzake regionaal beleid.
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil onze vijf rapporteurs complimenteren met hun welwillende, constructieve houding tijdens de samenstelling van hun verslagen. Dat staat in schril contrast met de starre, destructieve houding van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Eerlijk gezegd was ik blij met de toespraak van de heer Michael waarin hij heel vaak het woord "partnerschap" noemde. Warme woorden zetten echter geen zoden aan de dijk als er geen daden op volgen. Dat is vaak het euvel van de Labour-regering in Londen.
Feit is dat het huidige standpunt van het Verenigd Koninkrijk betekent dat de Schotse Hooglanden en eilanden en het westen, oosten en zuiden van Schotland de vele miljoenen euro aan broodnodige EU-gelden mislopen die de Commissie en dit Parlement ons willen toewijzen. Als dat de Britse definitie van partnerschap is, dan heeft het Parlement deze volledig verworpen.
Daarom geef ik mijn steun aan alle vijf verslagen met enkele amendementen om vooral het statistisch effect en het partnerschapsbeginsel te versterken. Ik roep mijn collega’s met klem op als één man achter deze verslagen te gaan staan, zodat de Europese - en niet de Britse - versie van partnerschap aan het langste eind trekt.
Bairbre de Brún (GUE/NGL). – (EN) (spreekster sprak Iers)
Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle rapporteurs bedanken en ik verwelkom in het bijzonder het verslag van de heer Olbrycht betreffende de oprichting van een Europese groepering voor territoriale samenwerking. Ik ben de rapporteur niet alleen dankbaar voor het werk dat hij heeft verricht, maar ook voor de manier waarop hij het heeft aangepakt.
Belemmeringen voor de gemeenschappelijke dienstverlening over de grenzen heen kunnen ambtenaren en anderen ervan weerhouden om grensoverschrijdend, transnationaal of interregionaal te gaan samenwerken. Dit leidt op zijn beurt tot overlappingen, verspilling en gemiste kansen.
Het voorstel van de Commissie en de amendementen die de heer Olbrycht heeft ingediend of gecoördineerd, zullen positief uitwerken voor mijn land, dat door een noord-zuidgrens in tweeën wordt gedeeld, maar ook voor allen die nauwer met hun Europese buren willen samenwerken.
De heer Olbrycht heeft zich beziggehouden met problemen op het gebied van financiële controle, bestaande samenwerkingsovereenkomsten en partnerschappen waaraan NGO's en lokale autoriteiten deelnemen. Ik ben vooral verheugd over de erkenning dat zulke groeperingen moeten helpen over de grenzen heen verzoening te bevorderen op plaatsen waar burgerconflicten of militaire conflicten hebben plaatsgevonden.
Ik ben ook heel positief over het verslag betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en ik ben dankbaar dat de heer Fava bereid was naar zijn collega’s in de Commissie regionale ontwikkeling te luisteren en een aantal compromisamendementen in zijn verslag op te nemen. Ik ben vooral blij met de nadruk die in het verslag wordt gelegd op sociale integratie en duurzame ontwikkeling.
Allemaal kunnen we ons vinden in de belofte om hindernissen voor gehandicapten weg te nemen en om non-discriminatie en gelijke kansen te bewerkstelligen. Mede dankzij structurele financiering is de economische infrastructuur van Ierland vernieuwd. We zullen er nauwlettend op toezien dat de beschikbare investeringen voor het noorden en zuiden van Ierland bestemd worden voor de meest achtergebleven gebieden, inclusief plattelandsgemeenschappen langs de kust tussen het noorden en zuiden van het eiland. Het gaat hier om gemeenschappen die geleden hebben onder de tweedeling en onder conflicten. Ik ben ook blij dat de heer Hatzidakis compromisamendementen heeft ingediend over de specifieke uitdagingen voor de “natuurlijk effect” -regio’s in Ierland en elders.
De programma’s moeten door de bevolking worden gedragen: lokale gemeenschappen kunnen meebepalen hoe de projecten eruit gaan zien en hoe ze worden uitgevoerd. We zijn blij met amendementen die de bijdrage aan de sociale economie versterken. Mijn partij en ik zijn echter niet voor de inzet van publiek/privaat partnerschap.
Op een breder niveau ziet de EU zich gesteld voor een grote uitdaging: zij moet ervoor zorgen dat de lidstaten – oud of nieuw – al naargelang van hun behoefte vaste bedragen uit het EFRO ontvangen. Net als mijn collega’s hoop ik dat er dit jaar overeenstemming wordt bereikt over de begroting die voor al deze zaken nodig is. In dat geval kan de volgende cyclus meteen van start gaan.
Graham Booth (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vanaf het allereerste begin vormt het cohesiebeleid het hart van het Europese project en het is gebaseerd op het feit dat regio’s boven landen worden gesteld. In veel landen en vooral in het Verenigd Koninkrijk vormt het begrip “regio” een totaal kunstmatige eenheid. Het is maar een kleine stap van kunstmatige regio’s binnen natiestaten naar kunstmatige regio's die natiestaten overwoekeren. Als die stap gezet wordt door Europese groeperingen voor grensoverschrijdende samenwerking (EGGS), worden zij entiteiten met een rechtspersoonlijkheid en eigen statuten, organen en begrotingsregels.
De Commissie stelt uitdrukkelijk dat de EGGS een middel vormt om de belangrijkste problemen op het gebied van samenwerking, die het gevolg zijn van de vele nationale wetten, op te lossen. Dit is een ingrijpende ontwikkeling die zoals gewoonlijk door ambtelijk jargon wordt verdoezeld. Het provinciaal bestuur van Kent, dat door de Conservatieven wordt gedomineerd, zal hier dol op zijn. Het heeft al samen met Nord-Pas de Calais een onofficiële regio, Transmanche, opgericht, maar de bevolking van het Verenigd Koninkrijk accepteert zelfs niet dat er binnen de eigen grenzen pogingen worden ondernomen om regionale overheden tot stand te brengen. Ik kan u verzekeren dat zij helemaal geen regionale overheid van buiten hun land zullen accepteren.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met het uitstekende verslag van de heer Casa over het Europees Visserijfonds. De voornaamste beleidsdoelstellingen en de middelen om deze te bereiken, staan er correct in vermeld.
In Ierland wordt allang erkend dat de aquacultuur voor onze kustgemeenschappen op sociaal-economisch gebied van cruciaal belang is. Daarom ben ik bijzonder verheugd over de belangrijke bepalingen die diversificatie naar aquacultuur mogelijk maken.
Ik ben blij dat een aantal punten van de Commissievoorstellen voor de kleinschalige kustvisserij, met name investeringen in de aquacultuur, in de Commissie visserij zijn geamendeerd. Dankzij deze amendementen zal de realisering van de kerndoelstellingen van het Europees Visserijfonds substantieel dichterbij worden gebracht.
Ik ben het echter niet eens met bepaalde verplichtende elementen in het Commissievoorstel, vooral niet met de eis dat sociaal-economische maatregelen in nationale plannen moeten worden opgenomen. Volgens mij is de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel hier meer op zijn plaats. Tegenwoordig is er meer dan ooit een fundamentele behoefte aan subsidiariteit. Daarom ben ik bijzonder ingenomen met het feit dat elke lidstaat zijn eigen prioriteiten mag stellen en zelf mag beslissen waaraan en hoe de fondsen worden besteed.
Tenslotte moeten we er allemaal voor zorgen dat het gemeenschappelijk visserijbeleid niet langer wordt afgekraakt en dat dit Fonds als iets positiefs aan de Europese kiezers wordt gepresenteerd. Het moet gepresenteerd worden als iets waarmee de sector zich volledig en van harte kan vereenzelvigen, iets wat de ontwikkeling van de sector mogelijk maakt en wat zal bijdragen aan een betere toekomst voor de visserij, niet in de laatste plaats voor de vissers - mannen en vrouwen - aan de westkust van Ierland, die ik vertegenwoordig.
Peter Baco (NI). – (SK) In artikel 160 van het Verdrag staat dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap. In amendement 8 wordt er speciaal de aandacht op gevestigd dat dit Fonds de steun uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling dient aan te vullen, wat vanzelf spreekt.
Waarom noem ik dit? Het welslagen van onze plannen om de regionale onevenwichtigheden binnen de Europese Unie te verminderen is rechtstreeks afhankelijk van het welslagen van plattelandsontwikkeling. De meeste regio’s in Europa zijn plattelandsregio’s, en de meest achtergebleven gebieden zijn de plattelandsregio’s die het meest landelijk zijn. Bovendien, dames en heren, blijkt uit recent onderzoek duidelijk dat wanneer de agro-industrie floreert, het plattelandsmilieu en de hele regio daar wel bij varen, en dat wanneer het slecht gaat met de agro-industrie, het ook slecht gaat met het plattelandsmilieu en de hele regio. Dat is een regel waarop vrijwel geen uitzondering bestaat.
Onze huidige pogingen om de regionale onevenwichtigheden uit de weg te ruimen zouden dus ondergraven worden door de inspanningen om het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat een succesvolle landbouw en bloeiende plattelandsregio’s ten doel heeft, te verzwakken.
Dames en heren, laten we voortdurend in gedachten houden dat de problemen van de regionale ontwikkeling van de Europese Unie niet kunnen worden opgelost zonder plattelandsontwikkeling, en dat welvarende plattelandsregio’s uitsluitend werkelijkheid zullen worden wanneer de landbouwers een goed bestaan hebben. Wij zijn geen concurrenten, dames en heren.
István Pálfi (PPE-DE). –(HU) De onderhandelingen over deze voorstellen vinden plaats in een periode waarin een fel debat gaande is over de toekomst van de Europese Unie, over de koers die we moeten volgen en over de wijze waarop we verder moeten gaan. We hebben het niet langer alleen maar over de noodzaak de uitbreiding te doen slagen, maar ook over de vraag welke middelen de EU tot haar beschikking heeft om externe uitdagingen het hoofd te bieden of, zoals de vertegenwoordiger van de Raad zei, “te reageren op de uitdagingen van de 21e eeuw”. De instrumenten van het regionaal beleid en het cohesiebeleid moeten een centrale rol spelen bij het “verteren” van de uitbreiding – om maar eens een uitdrukking van Churchill te lenen – en bij het reageren op de uitdagingen. Het staat buiten kijf dat efficiëntie en effectiviteit de belangrijkste beoordelingscriteria moeten zijn. Maar we mogen niet, terwijl we grote nadruk leggen op deze criteria, een situatie laten ontstaan waarin we het soort verordeningen aannemen – of erdoor drukken in het Parlement of elders – waardoor lidstaten onmiskenbaar benadeeld zouden kunnen worden.
Nu, in deze fase, is gebleken dat een behoorlijk aantal voorstellen in deze verslagen het de nieuwe lidstaten uitermate moeilijk maken deze fondsen te benutten. Heel wat afgevaardigden die vóór mij het woord hebben gevoerd, verwezen al naar de N+2-regel, de BTW-kwestie, enzovoort. Bovendien zijn deze voorstellen op een zodanige wijze in de verslagen opgenomen dat de eerdere praktijk wordt gewijzigd, de voorwaarden minder gunstig worden of mogelijkheden worden genegeerd die verband houden met het verbeteren van de concurrentiekracht van een bepaalde regio, dan wel met andere Lissabon-doelstellingen. Wij doen dan ook een klemmend beroep op de vertegenwoordigers van zowel de Raad als de Commissie die hier vandaag aanwezig zijn om er toch vooral voor te zorgen dat in voorstellen die zij ons eventueel op een later tijdstip voorleggen, en in voorstellen die zij eventueel steunen en verder uitwerken, gezorgd wordt voor gelijke kansen en gelijke rechten voor alle lidstaten waar het gaat om toegang tot de structuurfondsen en het Cohesiefonds.
Zita Gurmai (PSE). –(HU) Het is voor de EU-10 in de transformatieprocessen van de afgelopen vijftien jaar van beslissende betekenis geweest dat de nationale grenzen zijn verdwenen, dat grenzen niet meer tastbaar zijn, en dat democratische Europese waarden als subsidiariteit, solidariteit en regionalisme werden erkend en toegepast. Zoals Robert Schuman ooit droomde, worden wij niet langer gescheiden door nationale grenzen. Wij verenigen niet zozeer landen, als wel regio’s en burgers. Regio’s zouden gemeenschappelijke doelen willen nastreven en over gestructureerde samenwerkingsmechanismen willen beschikken en ze zouden graag, geheel in de geest van het subsidiariteitsbeginsel, rechtstreeks willen kunnen beslissen over samenwerking en over de noodzakelijke middelen. Dit zou Europa democratischer maken en vanuit economisch oogpunt ook efficiënter.
Wij zijn ingenomen met de moeite die de Commissie zich getroost om bij het voorbereiden van de wetgeving rekening te houden met de verzoeken van de regio’s en met het subsidiariteitsbeginsel en we stellen het bijzonder op prijs dat zij veelomvattende en veelzijdige juridische onderhandelingen in gang heeft gezet in een poging de aanvankelijke zorgen van nationale regeringen weg te nemen. Mijn fractie heeft begrip voor de behoedzaamheid die de Raad en de lidstaten aan den dag leggen ten aanzien van de rechtsbevoegdheid van de nieuwe groeperingen en de beperking van de rol van de centrale overheden, en we bereiden ons voor op de volgende onderhandelingsronde. Het Europa van de regio’s is veelzijdig van aard: het wordt gekenmerkt door een verscheidenheid aan niveaus en vormen van lokaal bestuur. Daarom zijn Europese groeperingen voor grensoverschrijdende samenwerking, ofwel EGGS, een redelijke optie. Waarom zouden we daar niet voor kiezen? Nu, op een moment waarop de integratie, het gemeenschappelijk Europees project, plotseling tot stilstand lijkt te zijn gekomen, is de vertegenwoordiging van plaatselijke en regionale belangen van bijzonder belang.
Een voorbeeld van een geslaagde, grensoverschrijdende samenwerking is de samenwerking tussen Stiermarken en Beieren in verband met lawines. Deze heeft tot doel ervoor te zorgen dat in geval van lawines onmiddellijk gereageerd kan worden en rampen kunnen worden voorkomen. De getroffen partijen kunnen elkaar op een eenvoudige manier om hulp vragen in plaats van tijdrovende administratieve procedures te moeten doorlopen. Stelt u zich eens voor wat er zou gebeuren als er geen regionale overeenkomst bestond! Eerst zouden ze hun respectievelijke centrale overheden om formele toestemming moeten vragen, en pas als ze officieel het groene licht hadden gekregen, zou het hulpverleningsproces op gang kunnen worden gebracht. De gedachte alleen al vervult je met afschuw. Mijn fractie heeft de aandacht van het Parlement gevestigd op het werk dat de Europese Raad, parallel aan onze werkzaamheden, ter hand genomen heeft ter voorbereiding van het Aanvullend Protocol nr. 3 bij de Europese Kaderovereenkomst van Madrid voor wat de oprichting van groeperingen voor euroregionale samenwerking betreft – uit de titel alleen al blijkt dat de twee stukken wetgeving eenzelfde doel beogen. De rapporteur heeft naar mijn mening prijzenswaardig werk afgeleverd en de compromisvoorstellen zijn nuttig. Ik beveel het verslag dan ook bij u aan.
Mojca Drčar Murko (ALDE). – (SL) De voorgestelde verordening betreffende de oprichting van Europese groeperingen voor grensoverschrijdende samenwerking is ontworpen als onderdeel van het hervormde cohesiebeleid, waarvan de leden van het Parlement een afschrift ter beschikking zal worden gesteld als zij dat wensen. De verordening is nog altijd in niet geringe mate omstreden, omdat zij door haar juridische aard op geen enkele wijze een instrument is. Ze vertegenwoordigt de nieuwe generatie Europees beleid, dat is ontwikkeld in het licht van de grondwettelijke doelstelling de geografische cohesie te versterken en dat gebaseerd is op de aanzienlijke ervaring van die regio’s die in het verleden grensoverschrijdende samenwerkingsvormen tot stand hebben gebracht in het kader van Interreg en die ten gevolge van afwijkende nationale wetgeving in de problemen kwamen.
De nieuwe groeperingen die met deze verordening in het leven worden geroepen, zullen per definitie doelbewust optreden. Regio’s die vroeger bevoegd waren in dezen, zullen dankzij dit document regionale projecten van grensoverschrijdende aard kunnen uitvoeren zonder dat dit soort activiteiten overgeleverd is aan wisselende parlementaire meerderheden in de lidstaten en dus ook zonder dat de organisatie ervan op het laagste niveau moet plaatsvinden.
De nieuwe verordening verschilt in die zin van de praktijk van interregionale samenwerking tot nu toe, dat dit soort samenwerking op een hoger niveau zal moeten geschieden. Het verschil is gelegen in de juridische verdeling van taken, waardoor agentschappen uiteraard een grotere verantwoordelijkheid krijgen en de financiële verantwoordelijkheid bij het beheren van gezamenlijke middelen toeneemt. De staat blijft financieel verantwoordelijk voor subsidies uit EU-fondsen en zal dat ook blijven wanneer deze middelen beheerd worden door groeperingen. Voor financiële middelen uit andere bronnen zullen de groeperingen zelf de verantwoordelijkheid dragen.
Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie moest worden aangevuld wat betreft de bevoegdheid van de toezichthoudende instanties in die lidstaten waarvan het recht toepasselijk wordt verklaard. De regelgeving mag op geen enkel punt voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Ons inziens worden dit soort lacunes voldoende aangevuld door de voorgestelde amendementen, die wij hebben afgestemd met de rapporteur. We zullen in de praktijk zien of onze veronderstellingen juist waren.
Marie-Hélène Aubert (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen wil ik de heer Casa bedanken voor dit zeer belangrijke verslag over het Europees Visserijfonds. Deze sector wordt helaas keer op keer geteisterd door crises die worden veroorzaakt door de te hoge druk op de visbestanden en de problemen met de organisatie van een duurzaam visserijbeheer dat een bijdrage kan leveren aan de instandhouding van een menswaardige structuur en een dynamische sector aan onze kusten.
Wij juichen derhalve alles toe wat betere selectiviteit van vistuig, beperking van de milieueffecten, steun aan kleine en microvisserijbedrijven en transparantie van het ten uitvoer gelegde beleid bevordert. Wij betreuren echter zeer dat de Commissie visserij de bouw, de modernisering en zelfs de uitvoer van nieuwe boten weer wil subsidiëren hoewel we die subsidies in 2002 hebben afgeschaft omdat ze onverenigbaar waren met de doelstellingen van het beleid en schadelijke gevolgen hadden. De fondsen zouden veel meer gericht moeten zijn op de problemen van de mensen, zoals opleiding, technische ondersteuning, herstructurering, de rol van de vrouw, steun in geval van een sociaal-economische crisis, betere kennis van de milieus en middelen om deze te behouden en te herstellen, enzovoorts. Deze zaken zijn onontbeerlijk voor de toekomst van de visserij, en wij hopen dat de Raad niet aan de verleiding zal toegeven om sommige nationale lobbygroepen tegemoet te komen ten koste van het algemeen belang.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om eerst de vijf rapporteurs geluk te wensen. Ik wil met name mijn vriend, de heer Hatzidakis, bedanken voor de inspanningen die hij heeft ondernomen om dit verslag op te stellen. Laten wij evenwel niet vergeten dat wij bij het Europees regionaal beleid spreken over de opzet van een programma dat tot doel heeft de sociale en economische samenhang te bevorderen en dat de Unie in staat moet stellen actie te ondernemen voor de vermindering van de regionale ongelijkheden, de bevordering van de reële convergentie en de versterking van de werkgelegenheid, en dat tevens nuttig is voor de herverdeling en compensatie van de kosten die de interne markt voor de minst ontwikkelde regio’s met zich meebrengt.
In dit verslag moesten de meeste aspecten van het regionaal beleid van de Unie aan bod komen, maar hierin wordt mijns inziens te weinig aandacht geschonken aan de minst ontwikkelde regio’s. Verder mogen wij niet vergeten dat de nieuwe lidstaten die geconfronteerd zijn met ernstige geografische ongelijkheden, zoals Cyprus en Malta, extra steun nodig hebben in het kader van het Europees regionaal beleid.
Om dit echter hard te kunnen maken is het noodzakelijk rekening te houden met de vereisten van een duurzaam cohesiebeleid voor heel de Europese Unie. Dat beleid moet echter worden gevoerd met daden en niet met alom betwiste statistische gegevens.
Bastiaan Belder (IND/DEM). – Voorzitter, in onze door marktdenken geleide economie zetten grote, veelal internationale, ondernemingen de toon. Kostenreductie door specialisatie en schaalvergroting zijn kernwoorden. Natuurlijke voordelen van gebieden bepalen de vestigingslocatie. Het gevolg daarvan is dat niet elke activiteit in elke regio rendabel kan worden uitgevoerd. De omstandigheden wegen vaak zwaarder dan de financiële overheidsimpulsen. Ik heb dan ook niet de illusie dat het Europese structuurbeleid structurele wonderen zal kunnen verrichten. Daarvoor is het te weinig realistisch, te inflexibel en te beperkt van omvang.
Dit neemt niet weg dat het Europees structuurbeleid in bepaalde omstandigheden een bijdrage tot een tijdelijke reductie van regionale en lokale economische knelpunten kan leveren. De praktijk wijst het uit. De verslagen van de collega's zijn daarom onze steun tenminste gedeeltelijk waard, met bijzondere aandacht voor enkele knelpunten. Daarbij denk ik met name aan het behoud van de mogelijkheid om private middelen in de berekening van cofinanciering op te nemen, alsook aan de noodzakelijke invloed van regionale en lokale partners bij de opstelling en uitvoering van de plannen, en de effectieve en efficiënte besteding van de beschikbare middelen binnen de daarvoor gestelde periodes.
Een mogelijke reductie van het totale budget door de Raad zal door alle regio's moeten worden gedragen. Voor de toekomst zullen wij ons moeten richten op het kennis- in plaats van het productie-element. Daar ligt onze kracht, ook dat wijst de praktijk uit. Laten we daarom op elk niveau de ruimte laten om die kracht uit te buiten en de krachtige regio's in te zetten om de situatie in de zwakkere te verbeteren.
Salvatore Tatarella (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ook ik wil de rapporteurs gelukwensen met hun goede werk. In artikel 160 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap staat dat “het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling bedoeld is om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio’s met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit”. Het regionaal beleid is derhalve een gelegenheid en een kans die wij niet mogen verspillen, en dus moet dat beleid zo goed mogelijk worden beheerd.
Ik heb het met name over de zuidelijke regio’s van Italië, die vallen onder doelstelling 1, nu de convergentiedoelstelling genaamd. Deze gebieden hebben nog steeds grote problemen en een enorme achterstand in vele sectoren. Het regionaal beleid kan heel nuttig zijn voor deze regio’s, ook al moeten bepaalde fouten uit het verleden worden gecorrigeerd. Soms hebben wij niet alle middelen gebruikt die ons ter beschikking stonden, en soms ook hebben wij ze op ongepaste wijze gebruikt.
Met het verslag van de heer Fava, met wie ik het eens ben, wordt geprobeerd deze optiek bij te stellen en te mikken op kennis, onderzoek en ontwikkeling. Daarom……
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
James Hugh Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn eerste opmerking betreft het volgende: het voorgestelde pakket structuur- en cohesiefondsen voor 2007-2013 is onvoldoende afgestemd op de regio’s binnen de EU-15 die vanwege de nationale criteria niet voor de cohesiefondsen in aanmerking komen, al wordt er op hun grondgebied te weinig in infrastructuur geïnvesteerd. Noord-Ierland, dat ik vertegenwoordig, is zo’n regio. Onze infrastructuur op het vlak van water, riolering en wegen vereist enorme investeringen. In misschien wel dertig jaar is er geen meter snelweg aangelegd. Voor ons waterstelsel zijn honderden miljoenen euro nodig. Toch kwamen wij niet in aanmerking voor steun voor milieubescherming en wegeninfrastructuur uit hoofde van het Cohesiefonds, en wel vanwege de nationale criteria.
Onze naaste buur, de Republiek Ierland, kwam daarvoor wel in aanmerking en heeft in de tien jaar na 1993 geprofiteerd van de meer dan 2 miljard euro die voor dergelijke projecten was bestemd. Deze voorstellen zijn bijna volledig gericht op de nieuwe lidstaten, waarbij de schrijnende behoeften van regio’s als de mijne niet worden onderkend. Daarom vraag ik om een herwaardering van de werkelijke behoeften van regio's binnen de EU-15, die nu het risico lopen volledig buiten de boot te vallen.
Ik wil ook graag nog iets zeggen over het Europees Visserijfonds. Ik krijg de indruk dat het is opgericht om het verdere verval van de visserijsector in goede banen te leiden. Het wordt verboden om nieuwe vaartuigen te financieren en dat biedt geen enkele oplossing voor de gevaren en problemen van een ouder wordende vloot. Het fonds zou moeten voorzien in de specifieke behoeften van de sector in elke afzonderlijke lidstaat. In dat geval zouden de modernisering en financiering van nieuwe vaartuigen in veel regio's boven aan de agenda staan.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Het Europees Sociaal Fonds speelt zonder twijfel een belangrijke rol in de bevordering van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid van de EU. Tegelijkertijd levert het een aanzienlijke bijdrage aan het verwezenlijken van de doelen van de Lissabon-strategie, zoals het creëren van werkgelegenheid, de ondersteuning van onderwijs en beroepsopleidingen, de bevordering van cohesie en sociale integratie, en niet te vergeten, de bestrijding van ongelijkheid tussen de seksen.
Ik wil hierbij mijn dank uitspreken aan onze collega, de heer Silva Peneda, voor zijn werk ter voorbereiding van dit verslag. Ik hoop van ganser harte dat deze inspanningen ertoe zullen leiden dat met deze verordening zoveel mogelijk een einde wordt gemaakt aan de aanzienlijke verschillen die er bestaan tussen the 25 EU-lidstaten op het gebied van werkloosheid, sociale zekerheid, beroepsopleidingen en onderwijs. Het Europees Sociaal Fonds is een belangrijk instrument voor de bevordering van sociale integratie en voor het toegankelijk maken van werk voor diverse achtergestelde groepen, zoals mensen met een handicap. Het stemt mij buitengewoon tevreden dat wij in dit Parlement erin geslaagd zijn de bescherming van dergelijke mensen in de tekst van de verordening tot prioriteit te maken.
Dames en heren, ik wil hierbij uw aandacht vestigen op het voorgestelde amendement dat ik en Jan Březina, met steun van mijn collega's uit Slowakije, Tsjechië, Polen en Hongarije, woensdag aan de plenaire vergadering zullen voorleggen. Het gaat om ontwerpamendement 98, waarin wij gezamenlijk voorstellen dat de grondslag voor de verordening wordt uitgebreid door de volgende tekst toe te voegen, ik citeer "dat een van de prioriteiten van het Europees Sociaal Fonds het compenseren van de negatieve effecten van de uitsluiting van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten van de arbeidsmarkt van de EU dient te zijn". Wij zijn van mening dat deze bepaling van groot politiek belang is in verband met het besluit om een overgangsperiode in te stellen voor het verlenen van toegang tot de arbeidsmarkt van de Europese Unie aan arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. Inmiddels weten we immers dat dit besluit, dat genomen werd voor onze toetreding tot de EU, ongegrond is gebleken.
Udo Bullmann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw Jöns is de schaduwrapporteur van de Sociaal-democratische Fractie voor het verslag-Silva Peneda. Zij is vandaag helaas om persoonlijke redenen verhinderd. Daarom zal ik nu de belangrijkste punten die zij namens onze fractie wilde opmerken, naar voren brengen.
Wij danken allereerst de heer Silva Peneda voor de prettige samenwerking. Hij is erin geslaagd iedereen bij elkaar te brengen en de belangrijkste doelstellingen hier voor iedereen te verwoorden. Het verslag bevat een groot aantal belangrijke aanvullingen op het voorstel van de Commissie. We hopen dat het morgen op een brede meerderheid kan rekenen. We zullen slechts één amendement indienen dat vanuit onze optiek moet worden toegevoegd.
Ik wil heel in het kort vier punten noemen: in de eerste plaats juichen wij het toe dat de lidstaten krachtiger worden gestimuleerd tot het nemen van innovatieve en transnationale maatregelen. Het garandeert de Europese toegevoegde waarde en zorgt ervoor dat goede ervaringen die we in het arbeidsmarktbeleid hebben opgedaan, worden uitgewisseld.
In de tweede plaats is het naar onze opvatting van groot belang dat de samenhang met de nationale actieplannen tegen sociale uitsluiting wordt versterkt. De bijzondere steun die langdurig werklozen en voortijdige schoolverlaters nodig hebben, kan daardoor worden gegarandeerd.
Ten derde juichen wij het toe dat de lidstaten worden verplicht tot meer maatregelen die specifiek op vrouwen zijn gericht en dat gender budgeting nu wordt vastgelegd. Sommige lidstaten, zoals de Bondsrepubliek Duitsland, België en Oostenrijk, onderscheiden zich nu al door het feit dat ze meer dan 10 procent van de ESF-gelden aan werkgelegenheid voor vrouwen besteden.
Tot slot zijn wij van mening dat asielzoekers ook in de toekomst toegang moeten hebben tot ESF-maatregelen. Ze zijn vaak vele maanden bij ons in afwachting van een beslissing over hun asielaanvraag en hebben daarom onze steun nodig. We moeten hun iets bieden, los van de vraag of ze later asiel krijgen of naar hun land moeten terugkeren.
Elspeth Attwooll (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we zijn dank verschuldigd aan alle rapporteurs voor de open en allesomvattende manier waarop zij de dossiers hebben behandeld en voor de mate van overeenstemming die zij hebben bereikt. Ikzelf wil in het bijzonder de heer Hatzidakis bedanken voor zijn steun voor de ALDE-amendementen op zijn eigen verslag. Ik doel echter meer specifiek op het Casa-verslag; daarin willen we graag verwijzingen naar een eco-aanpak van het visserijbeheer, naar regionale adviesraden en naar een verbeterde openbaarmaking betreffende financiële controlestructuren laten opnemen. Ik roep mijn collega’s op daarvoor te stemmen.
Volgens mij staan er al veel goede dingen in het verslag, maar er zijn bepaalde aspecten die ik net als de commissaris niet kan steunen. Er worden slechts beperkte middelen aan het Fonds toegewezen en er moet in talrijke behoeften worden voorzien. Verbeteringen van de veiligheid en van de vangstkwaliteit aan boord en maatregelen om vaartuigen milieuvriendelijker te maken, kunnen aanvaardbaar zijn, vooral voor de kleinschalige kustvisserij. Ik ben echter principieel en vanuit praktisch oogpunt absoluut tegen het gebruik van geld van de Europese belastingbetaler voor een nog omvangrijkere vlootvernieuwing. Dat is gewoon een poging om de klok terug te draaien.
Meer algemeen – en ik wend mij tot de fungerend voorzitter van de Raad – wil ik net als mijn collega’s van de verschillende fracties de Raad oproepen de aanbevelingen van het Parlement over de financiële vooruitzichten en structurele financiering in de verslagen van Berger en Hatzidakis heel serieus te nemen. Anders vrees ik uiterst nadelige gevolgen voor zowel economisch herstel als sociale integratie. Ik ben er ook heilig van overtuigd dat EU-gelden beschikbaar moeten zijn voor alle behoeftige regio’s, ongeacht hun ligging binnen de Unie.
In dat kader hoop ik dat het Verenigd Koninkrijk een goede invulling kan geven aan zijn voorzitterschap en dat het op het punt van de financiële vooruitzichten de diverse lidstaten snel op één lijn kan krijgen. Toen de Britse premier onlangs het Parlement toesprak, verwees hij naar een “unie van waarden, van solidariteit tussen naties en volken”. Moge dit principe de leidraad vormen voor dit debat.
Ian Hudghton (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens de heer Borg moet door middel van het Europees Visserijfonds het gemeenschappelijk visserijbeleid ten uitvoer worden gebracht. Wat betreft Schotland kan het Fonds evenwel beter beschreven worden als een noodzakelijk instrument om compensatie te bieden voor de rampzalige gevolgen van het gemeenschappelijk visserijbeleid voor onze gemeenschappen en het is zorgwekkend dat het totale begrote bedrag voor de 25 lidstaten vrijwel hetzelfde is als vroeger voor de 15 lidstaten.
Ik steun de meeste amendementen van de Commissie visserij van dit Parlement, behalve het amendement over de bouw van schepen. Met name sta ik achter de wijziging van vlootverkleining in vlootaanpassing, zodat rekening kan worden gehouden met individuele omstandigheden in de diverse regio's. Ik kan mij volledig vinden in het benadrukken van het belang van de aquacultuur, in de prioriteit die wordt verleend aan de kleinschalige kustvisserij, en in de schadeloosstelling voor het gedwongen afmeren van vaartuigen. Ik ben verheugd over het feit dat de Commissie de visserij zo belangrijk acht dat zij haar commissaris voor Visserij en maritieme zaken naar dit debat heeft afgevaardigd. Het is jammer dat het voorzitterschap niet op dezelfde wijze heeft gehandeld, maar dat is typerend voor Britse regeringen en voor de manier waarop zij tegen de visserij, vooral in Schotland, aankijken.
Giusto Catania (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, boven dit debat hangt een zwaard van Damocles, in de vorm van de financiële vooruitzichten van de Unie, die een beslissende invloed uitoefenen op de vaststelling van het cohesiebeleid van de Europese Unie.
Het cohesiebeleid is het instrument bij uitstek om de rol van het politieke Europa nieuw leven in te blazen. De crises die Europa teisteren, zijn vaak het resultaat van neoliberalistische keuzes en van de militarisering van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
De rapporteurs hebben uitstekend werk verricht door aan te geven met welke nieuwe instrumenten de doelstellingen van het nieuwe cohesiebeleid kunnen worden bereikt. Ik wil met name de heren Fava en Andria bedanken voor hun werkzaamheden.
Om evenwel de toekomst te kunnen plannen, moet ook een balans worden opgemaakt van het effect dat de structuurfondsen hebben gehad op de samenleving en de economie in de zwakke gebieden van Europa. Vaak hebben de structuurfondsen namelijk de levenskwaliteit van de burgers in de achterstandsgebieden niet kunnen verbeteren. Meestal ontfermden de maffia’s zich daarover, vierde cliëntelisme hoogtij bij de verdeling van de middelen, of werden de middelen gebruikt om gaten in de begroting te dichten, en soms zijn die middelen ook helemaal niet uitgegeven. Het debat over de kwantiteit van de financiële middelen moet nog komen, maar wij moeten ook nadenken over de kwaliteit van de uitgaven.
Mieczyslaw Edmund Janowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe om aan alle rapporteurs mijn gelukwensen over te brengen. Er is al veel gezegd over cohesie en de evenwichtige ontwikkeling van Europa. Om een dergelijke ontwikkeling werkelijkheid te laten worden, moeten wel de juiste beslissingen worden genomen met betrekking tot het Cohesiefonds, de structuurfondsen, het Europees Sociaal Fonds en de grensoverschrijdende samenwerking.
Ik wil deze gelegenheid graag benutten om een oproep te doen om flexibelere oplossingen aan te dragen voor met name de N+2-regel ten behoeve van het Cohesiefonds, voor niet-terugvorderbare BTW, voor sociale huisvesting en voor de multifondsenaanpak. Van de amendementen die met dat oogmerk zijn ingediend, profiteren niet alleen de nieuwe, maar ook de oude lidstaten. Er zijn talloze voorbeelden aan te wijzen waaruit blijkt dat bedrijven uit de vijftien oude lidstaten aanbestedingen gegund worden om projecten in de nieuwe lidstaten uit te voeren. De nieuwe lidstaten zijn ook volledig op de hoogte van problemen zoals het statistische effect en de omstandigheden op de eilanden.
Ik zou daaraan toe willen voegen dat deze verstrekkende tweedeling in oude en nieuwe lidstaten schadelijk is voor de EU. De mathematische speltheorie leert ons dat er spelletjes zijn waarbij winst voor de ene partij niet automatisch verlies voor de andere partij betekent. Als wij nu eens zo’n spel zouden spelen, dan is heel Europa de winnaar.
Carmen Fraga Estévez (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik het opnemen voor het uitstekende werk van de rapporteur, de heer Casa, en voor de moeilijke consensus die hij in de Commissie visserij van het Europees Parlement heeft bereikt.
In de tweede plaats wil ik degenen die het beleid van herstructurering van de visserij bekritiseren dringend verzoeken om het cliché te laten varen dat een vissersboot of een aquacultuurinstallatie synoniem is met een milieuramp, en om ons juist te ondersteunen. Ik verzeker hen dat we, met de begrotingsmiddelen die het Europees Visserijfonds voor ons heeft uitgetrokken – 4 900 miljoen euro voor zes jaar en 27 landen, wat neerkomt op een stijging van maar 1 500 miljoen euro vergeleken bij het huidige Fonds voor 15 landen – het milieu en de communautaire begroting weinig zullen belasten.
Naar mijn idee heeft het verslag op weloverwogen wijze een aantal maatregelen aan die van het Commissievoorstel toegevoegd om de flexibiliteit te vergroten en de lidstaten in de gelegenheid te stellen om effectiever in te spelen op de behoeften van hun diverse sectoren. We hebben de middelen uitgebreid voor de renovatie en modernisering van de vloot, want het is moeilijk te begrijpen waarom we bepaalde beroepsgroepen opzadelen met verouderde en gevaarlijke productiemiddelen, en dan vooral de kleinschalige vloot, die het meest verouderd is. Het heeft weinig zin om a posteriori weer een schipbreuk te betreuren en eer te bewijzen aan de slachtoffers. Maar we zijn nu in de gelegenheid om dergelijke risico’s te helpen beperken, temeer daar we al de beschikking hebben over een hele batterij uiterst geavanceerde methoden voor teledetectie of satellietcontrole om te voorkomen dat er te veel of op de verkeerde soorten gevist wordt.
Mijnheer de Voorzitter, nog een laatste woord over de joint ventures. Naar mijn idee garanderen die een effectief beleid voor ontwikkelingssamenwerking, en ik zou ze willen bepleiten in lijn met de impuls die de Commissie zelf aan deze bedrijven heeft gegeven in het nieuwe beleid van associatieovereenkomsten. Het lijkt me echter onmogelijk, mijnheer de Voorzitter, om joint ventures in derde landen, in ontwikkelingslanden, op te richten zonder de daarbij horende communautaire hulp, daar die landen niet dezelfde juridische garanties voor investeringen hebben. Dus als we echt willen dat de joint ventures een van de steunpilaren van ontwikkelingssamenwerking zijn, commissaris, dan moeten we hun steun geven uit het Europees Visserijfonds.
Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteurs bedanken.
Regionale ontwikkeling vormt een van de grondslagen van de Europese Unie. Ik ben blij met het standpunt van het Parlement over het regionale beleid, maar ik geloof ook dat duurzame ontwikkeling noodzakelijk is. Ik ben blij dat via de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid een duurzaam kader voor de visserij wordt gecreëerd. Ik betreur echter ten zeerste dat het verslag over het Europees Visserijfonds is omgevormd tot een instrument waarmee besluiten die tijdens de herziening van het GVB zijn genomen, kunnen worden heroverwogen.
Bij de herziening werden de subsidies voor het bouwen van schepen zonder meer afgeschaft en werden er beperkingen gesteld aan de modernisering. Het is oneerlijk te zeggen dat het vervangen van motoren en andere vormen van moderniseren niet tot een grotere vangstcapaciteit leiden. Ik juich toe dat in de Commissievoorstellen voor het Europees Visserijfonds het accent op duurzaamheid ligt. Verder is het mij opgevallen dat de heer Böge in zijn werkdocument over het GVB opmerkte dat de overcapaciteit van de communautaire vloot ondanks de inspanningen in het kader van vorige structurele programma’s nog steeds een van de belangrijkste oorzaken is van de overbevissing van een aantal bestanden. Duurzaamheid is het middel waarmee de visserijsector in de toekomst voorspoed kan bereiken en zich verder kan ontwikkelen.
Ik ben het niet eens met het argument dat oude kleine schepen onveilig zijn en met overheidsgeld moeten worden vervangen. Wellicht is vervanging onontbeerlijk. Mijn vorige oude kleine auto was echter ook onveilig en moest worden vervangen. Ik moest dat uit mijn eigen zak betalen. Natuurlijk had ik geen autobedrijf, maar zelfs als dat wel zo was geweest, had ik niet verwacht dat de regering mij het geld daarvoor zou geven. Vlootvernieuwing is een noodzaak, maar ik wil wel dat duurzaamheid daarbij centraal staat. We moeten niet te veel vissers subsidiëren die op te weinig vissen jagen.
Alfonso Andria (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit keer spreek ik als schaduwrapporteur van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie over de verordening betreffende het EFRO. Ik wil allereerst de rapporteur, de heer Fava, van harte gelukwensen met het uitstekende werk dat hij heeft verricht.
De verwijzing van de rapporteur naar het vraagstuk van de openbare veiligheid valt bij mij in goede aarde. Dit is een waarborg tegen infiltratie van de georganiseerde misdaad in de met de structuurfondsen verband houdende uitgavenprocessen. Er is op een aantal punten een ruime mate van overeenstemming bereikt onder velen van ons - ongeacht afkomst of origine, zowel territoriaal als politiek - over het belangrijke vraagstuk van de sociale integratie.
In de commissie zijn tijdens de behandeling van de amendementen uitermate efficiënte compromissen en gemeenschappelijke zienswijzen tot stand gekomen. Het verheugt mij dat de rapporteur in hoge mate rekening heeft gehouden met de verzoeken van mijn fractie, de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa.
Wij zijn er met name in geslaagd meer aandacht te verkrijgen voor de stadsdimensie. De klemtoon is gelegd op het feit dat een goed programma voor de investering en het beheer van de voor de steden beschikbare middelen een stuwende kracht kan zijn voor het economisch, sociaal en cultureel herstel van de omringende regio’s en plattelandsgebieden, zoals vandaag ook de hier aanwezige commissaris heeft gezegd. Dat zal een echte motor kunnen zijn voor duurzame en langdurige ontwikkeling van de gebieden.
Wat tot slot het vraagstuk van de handicaps betreft, heb ik gevraagd onder de doelstellingen van het EFRO een nauwkeurig engagement op te nemen voor de bevordering van de initiatieven die tot doel hebben de architectonische barrières op te ruimen bij door het Fonds gefinancierde projecten, opdat gelijke kansen kunnen worden geboden bij de toegang tot het Fonds.
Wat de andere vraagstukken en met name dat van de BTW betreft, geloof ik dat deze reeds eerder uitvoerig zijn besproken.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, vorig jaar hebben wij “ja” gezegd tegen de nieuwe landen en “ja” tegen hun financiering. Deze financiering mag echter niet ten koste gaan van de financiering van de achterstandgebieden van de oude lidstaten. Griekenland heeft drieduizend eilanden, die wij allen graag bezoeken in de maanden juli en augustus, maar niemand vraagt de mensen daar hoe zij de overige maanden leven, vaak zonder brandstof, zonder dokter en zonder vervoer. Daarom moeten wij inzien dat deze 0,41 procent van de begroting niet volstaat. Dit is in de verste verte niet voldoende om de randgebieden eerlijk te behandelen.
Ons was gezegd dat Griekenland 24 miljard euro zou ontvangen. Dat had de voormalige premier, de heer Simitis, gezegd. Nu hebben wij een andere premier en die zegt dat wij van het vierde bestek iets meer dan de helft krijgen. Dit zijn belachelijke regelingen. Zo kunnen de landen niet vooruit. Zo kan de Europese Unie niet vooruit.
De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd alle middelen te besteden. In 2003 hebben wij 2,6 miljard euro ontvangen - zo schreef mevrouw Hübner - en vorig jaar 1,4 miljard. Dit jaar is niet één euro geboekt, alhoewel er al zeven maanden voorbij zijn. Geld dat niet op de markt is, is niet beschikbaar voor de boeren, voor de productie, voor de productiviteit.
Laten wij eindelijk ophouden de mensen als getallen te zien! Als wij namelijk zo door gaan, met dit beleid van de heer Blair, kunt u er zeker van zijn dat u bij de volgende maaltijd geen tomaten maar microchips en geen groenten en fruit maar CD-ROM’s en diskettes geserveerd krijgt. Hier wonen mensen, geen robocops.
Alun Michael, fungerend voorzitter van de Raad. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u wel dat ik nu het woord mag voeren. Mijn collega’s zullen iets vertellen over toekomstige bijdragen, maar ik ben u erkentelijk voor het feit dat u begrijpt dat het mij moeite heeft gekost hier aanwezig te zijn, omdat het tijdstip van het debat is gewijzigd.
We hebben een aantal uitstekende bijdragen gehoord. Ik was vooral blij met de nadruk die de heer Galeote Quecedo legde op het belang van cohesie voor de toekomst van de Europese Unie. Ik ben het ook eens met de opmerking dat een vroegtijdig besluit over de begroting heel welkom zou zijn. Daartoe moeten we er allemaal serieus naar streven om resultaat te bereiken. Wij zullen beslist proberen te helpen om tot een dergelijke overeenstemming te komen. Verder onderstreepte de heer Galeote Quecedo het belang van kwesties als BTW en huisvesting.
Ik wil tegen de afgevaardigden zeggen dat we zullen nadenken over de zaken die vandaag genoemd zijn, en dat we de verslagen en amendementen die morgen worden aangenomen, zorgvuldig zullen bestuderen. Het voorzitterschap zal nauwe contacten met het Parlement onderhouden om een gemeenschappelijk standpunt te formuleren, waarbij we bespreken hoe we het best met uw aandachtspunten rekening kunnen houden.
Het ging bij deze aandachtspunten om zeer uiteenlopende kwesties. Mevrouw Krehl refereerde aan het succes van de cohesiefondsen in het Verenigd Koninkrijk. Ik ben het daarmee eens en dat is een van de redenen dat wij net als de heer Beaupuy vinden dat we ons vooral op de tien nieuwe lidstaten moeten richten. Mevrouw Griesbeck riep ons op tot overeenstemming te komen, maar behield zich het recht voor om “non” te zeggen. Tegen haar en anderen zeg ik dat we allemaal moeten trachten het juiste antwoord voor het Europa van de 21e eeuw te vinden. Vandaag ligt het accent echter opnieuw op de verordeningen.
Zoals ik in mijn inleidende opmerkingen stelde, bestaat er verschil van mening over het pakket verordeningen, maar uit het debat blijkt duidelijk dat er over vele aspecten van de hervorming een sterke consensus tussen de Raad en het Parlement is. We zijn allemaal vastbesloten om een dynamisch en doeltreffend regionaal beleid voor de EU te ontwikkelen dat helpt de belangrijkste doelstellingen van de Unie volledig te verwezenlijken en de uitbreiding tot een succes te maken - allemaal, behalve de heer Smith die zijn beweringen op een persbericht baseert, en misschien de heer Booth, die zich niet bewust lijkt te zijn van de enorme voordelen van regionale ontwikkeling in Engeland.
Nu ga ik mij richten op de hoofdpunten van het debat. Het Parlement heeft een aantal vragen gesteld en kwesties aangekaart die te maken hebben met de omvang van toekomstige begrotingen voor de structuurfondsen en de verdeling daarvan onder de lidstaten en hun regio's. Enkele afgevaardigden, met name de heer Hatzidakis en de heer Andria, hebben de brede architectuur van de Commissievoorstellen verdedigd, waarin de uitgebreide begroting voor de structuurfondsen gericht is op drie doelstellingen: convergentie, concurrentievermogen en samenwerking. Zij hebben zich uitgesproken tegen elke wijziging van de verdeling van de fondsen tussen deze drie prioriteiten. Mevrouw Schroedter beklemtoonde de rol die het regionale beleid speelt in het bewerkstelligen van de onderlinge solidariteit binnen de EU. Ik ben het daarmee eens, al bestaan er duidelijk talrijke visies op hoe echte solidariteit in de praktijk moet worden gebracht. Zo pleitte de heer Triantaphyllides voor meer aandacht voor de nieuwe lidstaten, terwijl de heer Allister vond dat er in de Commissievoorstellen juist te veel geld aan de nieuwe lidstaten wordt toegekend.
Binnen de Raad wordt momenteel ook gediscussieerd over hoe de fondsen in de volgende financiële vooruitzichten zodanig kunnen worden gespreid dat zij het gunstigst uitpakken voor de regionale ontwikkeling van de EU; er wordt een aantal vragen gesteld over de Commissievoorstellen voor de toewijzing van de fondsen, voor de verdeling tussen de drie doelstellingen, de nadruk op de financiering van convergentiemaatregelen voor rijkere regio’s, hoofdzakelijk in de rijkere lidstaten, en de voorgestelde 50-50-verdeling van de fondsen tussen de oude en nieuwe lidstaten.
Anderen zetten vraagtekens bij de technische regels voor de uitvoering van programma’s, zoals de toepassing van de N+2-regel op het Cohesiefonds, waarbij een welkome verwijzing naar de benodigde flexibiliteit werd gemaakt, en de behandeling van de BTW en overige uitgaven. Dit zijn complexe vraagstukken en de effectiviteit van de toekomstige besteding van de structuurfondsen zal voor een belangrijk deel afhangen van de wijze waarop we deze kwesties oplossen.
Ik heb geconstateerd dat de meeste partijen in het Parlement en de Raad royale steun geven aan de voorstellen van de Commissie om de strategische gerichtheid van de uitgaven van de structuurfondsen op de agenda’s van Lissabon en Göteborg te versterken. We willen allemaal een strenge beoordeling en flexibelere en efficiëntere mechanismen voor de uitvoering van projecten en we willen allemaal heel graag de solide regels voor het toezicht op de uitgaven handhaven zodat onder strikte voorwaarden over de besteding van de structuurfondsen verantwoording moet worden afgelegd.
Net als de heer Silva Peneda en mevrouw Krehl vinden wij dat de procedures voor de uitvoering van programma’s voor de structuurfondsen moeten worden vereenvoudigd. Hoewel wij vele nuttige initiatieven van de Commissie op dit gebied toejuichen, is de Raad het absoluut met de heer Silva Peneda eens dat sommige voorstellen in de ontwerpverordening nog verder kunnen worden vereenvoudigd. Wij onderschrijven eveneens de visie van de heer Harangozó en anderen dat de particuliere sector zoveel mogelijk bij de programma's moet worden betrokken.
Ook over de prioriteiten voor de steun uit de structuurfondsen zijn de Raad en het Parlement het in veel opzichten met elkaar eens. Wat betreft het EFRO vinden we allemaal dat we ons moeten blijven concentreren op een beperkt aantal prioriteiten en dat we, zoals de heer Fava betoogde, ons meer moeten richten op activiteiten als innovatie, onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van de Lissabon-doelen.
Wat betreft het ESF sluiten wij ons aan bij de heer Silva Peneda, die van oordeel is dat de Europese werkgelegenheidsstrategie duidelijk voorrang dient te krijgen.
Het is nu duidelijk over welke vraagstukken nog wordt gediscussieerd. Zowel de Raad als het Parlement wil graag een krachtig partnerschapsbeginsel handhaven zodat nationale, regionale en lokale belanghebbenden actief blijven deelnemen aan de uitvoering van programma’s. Er bestaan echter meningsverschillen over de samenwerking met partners waarvoor we een oplossing moeten vinden.
Tevens wordt er brede steun gegeven aan maatregelen om de structuurfondsen doeltreffender te maken. Wij denken echter verschillend over bepaalde aspecten van de Commissievoorstellen. Zo staat de Raad niet achter de Commissievoorstellen om verplichte reserves voor prestaties en onvoorziene uitgaven tot stand te brengen, omdat wij bang zijn dat de eventuele tastbare voordelen daarvan niet zullen opwegen tegen de administratieve moeilijkheden en bureaucratische kosten.
Dit zijn geen onoverkomelijke problemen, maar we moeten nauw samenwerken om de komende maanden een oplossing voor deze verschillen te vinden. In onze nieuwe compromisteksten zullen we rekening houden met de opvattingen van het Parlement. Deze teksten zullen in de werkgroep van de Raad worden besproken. Mijn collega Alan Johnson zal op 12 september een bezoek brengen aan de Commissie regionale ontwikkeling en hij zal deze zaken dan graag verder met de afgevaardigden doornemen. Wij blijven nauwe contacten onderhouden met de rapporteurs en zullen tijdens het proces van standpuntbepaling allerlei kwesties met hen bespreken.
Door het vandaag gevoerde debat heb ik een veel duidelijker inzicht gekregen in de opvattingen van het Parlement over deze zeer belangrijke dossiers. We hebben niet veel tijd en onze beide instellingen moeten nauw samenwerken. Ik kan u verzekeren dat de Raad constructief en doeltreffend met u zal samenwerken om stappen voorwaarts te zetten. Ik zie uit naar onze samenwerking in de komende maanden en naar de gemeenschappelijke basis die we zullen leggen en waarop we een cohesiebeleid kunnen funderen dat past bij het nieuwe Europa van de 21e eeuw.
Guntars Krasts (UEN). – (LV) Mijnheer de Voorzitter, als geheel genomen worden met de ontwerpverordeningen voor de structuurfondsen de beoogde doelen bereikt, maar ik ben van mening dat diverse kwesties niet zijn opgelost overeenkomstig de gestelde taken.
Ik zal drie van dergelijke kwesties noemen. Ik ben een groot voorstander van het verbeteren van het financieel beheer van de fondsen van de Europese Unie, alsmede van meer discipline bij het voorbereiden en uitvoeren van projecten; de toepassing van de N+2-regel op het Cohesiefonds kan echter precies het tegenovergestelde tot gevolg hebben, namelijk het overhaast voorbereiden en uitvoeren van projecten en een ondoelmatig en verkwistend gebruik van het geld van de belastingbetalers van de Europese Unie. Door deze regel zou tevens de capaciteit van de nieuwe lidstaten om de subsidies van het Cohesiefonds op te nemen, aanzienlijk afnemen. Daarom stel ik voor als minimumeis de N+3-regel in overweging te nemen.
Ten tweede vind ik dat we de verlenging van de periode voor de hulpprogramma's en voorwaarden tot zeven jaar, die vervat is in de ontwerpverordeningen, serieus moeten evalueren en moeten aanpassen. Hetzelfde geldt voor de eis dat bedrijven die hun activiteiten verplaatsen hun subsidie aan het structuurfonds moeten terugbetalen, hetgeen overduidelijk in strijd is met de beginselen van de interne markt en een inbreuk betekent op het concurrentievermogen en de fundamentele vrijheden van de Europese Unie.
Ten derde moeten we de mogelijkheid handhaven om projecten te financieren via particuliere medefinanciering van EU-fondsen, zonder daarbij fondsen van de nationale overheden te betrekken. Daarom stel ik voor om particuliere medefinanciering van de algemene projectkosten mogelijk te maken. Op die manier kunnen projecten voor een hoger totaalbedrag worden uitgevoerd en kan het gebruik van middelen van de nationale overheden doeltreffender worden gemaakt.
Francesco Musotto (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Hübner, dames en heren, als de Europese instellingen geloofwaardig willen zijn, moeten zij juist op momenten van grote politieke onzekerheid, zoals wij die nu meemaken, blijk geven van vastberadenheid en duidelijke antwoorden geven op de verzoeken van de burgers.
Daaruit vloeit voort dat het Parlement in staat moet zijn politieke ideeën om te zetten in resolute maatregelen. De onderhavige verslagen zijn een efficiënt antwoord op de talloze problemen die zich ten gevolge van de uitbreiding stellen op het gebied van het cohesiebeleid en de regionale ontwikkeling.
Het statistisch criterium alleen kan geen juiste indicatie zijn van de reële economische situatie waarin de diverse Europese achterstandregio’s verkeren. Dit volstaat ook niet om met concrete antwoorden te komen, als solidariteit moet worden betuigd met de regio’s die de achterstand ten gevolge van structurele moeilijkheden of van objectieve situaties, zoals het insulair of perifeer karakter, nog moet inhalen.
Ik wil onderstrepen dat het cohesiebeleid niet enkel een gelegenheid mag zijn om duidelijk te maken hoe groot het belang daarvan is voor de Europese integratie en voor een echte betrokkenheid van alle burgers. Als dit een efficiënt, opbouwend en vooral geloofwaardig beleid wil zijn, moet het kunnen rekenen op voldoende financiële middelen.
De 0,46 procent voor het cohesiebeleid, zoals in het voorstel voor een verordening staat, is een bescheiden bedrag, rekening houdend met het feit dat na de weergaloze uitbreiding de voor de convergentiedoelstelling in aanmerking komende bevolking enorm is toegenomen.
Wat onze fractie betreft kan ik zeggen dat wij instemmen met de voorstellen uit de verslagen, die trouwens de vrucht zijn van diepgaande discussies en overpeinzingen. Ik wil dan ook de gelegenheid te baat nemen om de rapporteurs en degenen die voorstellen hebben gedaan, van harte geluk te wensen.
Ik wil enkel ingaan op een aantal aspecten die met name verband houden met het Europees Visserijfonds. Daarin is sprake van moderniseringsprocessen, maar daar komen motoren van vissersvaartuigen niet voor in aanmerking. Renovatie van de vloot betekent niet noodzakelijkerwijs verhoging van de visserij-inspanning.
Tot slot herhaal ik nogmaals dat het noodzakelijk is over het verouderde model heen te stappen, dat vooral was opgezet rondom het vasteland, en te streven naar een volledige erkenning van de specificiteit van de grensoverschrijdende problemen in de maritieme gebieden.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van de Commissie, het komt mij voor dat het parlementaire voorstel dat hier vorm krijgt, goed op één lijn ligt met het voorstel voor de langetermijnbegroting dat wij eerder hebben ingediend. Dat is ook logisch. Ik zal mij toespitsen op het Europees Sociaal Fonds.
Het Europees Sociaal Fonds heeft twee algemene taken, die steeds belangrijker zijn geworden: het versterken van de werkgelegenheidsstrategie, het bevorderen van sociale integratie en het tegengaan van discriminatie. Dit zijn twee grote uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd in de nieuwe en geglobaliseerde samenleving met haar demografische veranderingen. Daarom zijn deze doelstellingen belangrijker dan ooit.
Voor het versterken van de werkgelegenheid is het levenslang leren zeer belangrijk. Europa zal niet kunnen concurreren met India en China, met hun sociale model, met hun salarissen en arbeidsmarktvoorwaarden. In plaats daarvan moeten wij concurreren met onder meer onderzoek en ontwikkeling en met de competentie van de arbeidskrachten in de EU. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt natuurlijk bij de lidstaten, de ondernemingen en de sociale partners, maar de EU kan een waardevolle bijdrage leveren door het versterken van de competentie in het hele gebied van de Unie.
We hebben een aantal misdeelde groepen, die niet alleen in ruimere mate moeten gaan deelnemen aan de maatschappelijke ontwikkeling, maar ook aan de arbeidsmarkt. In de toekomst hebben we iedereen nodig op de arbeidmarkt, vooral ook de vrouwen, om de concurrentie van buiten af de baas te kunnen. Vrouwen zijn nog steeds te weinig vertegenwoordigd op de arbeidsmarkt en worden daar gediscrimineerd. Dat geldt ook voor personen met een handicap, die op dit moment voor een enorm deel buiten de arbeidsmarkt staan, evenals personen uit landen buiten Europa.
Staat u mij toe om op twee belangrijke punten te wijzen. Het is een goede zaak dat het transnationale element toeneemt. We behouden het innovatieve element dat onder andere in het Equal-programma zat. Het is belangrijk dat het Europees Sociaal Fonds op lokaal en regionaal niveau in zekere mate kan samenwerken met andere fondsen. Tot slot sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Špidla, namelijk dat het belangrijk is dat de sociale partners en de bedrijven ook in de toekomst een vooraanstaande rol spelen in het werk van het Europees Sociaal Fonds.
Grażyna Staniszewska (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik neem deze gelegenheid te baat om zeer nadrukkelijk om een bepaalde mate van consequentheid te vragen.
Wij hebben een aantal weken geleden over het verslag-Böge gestemd en vastgelegd dat we de N+2-regel niet tot het Cohesiefonds zouden uitbreiden. Wij hebben ook vastgelegd dat ondernemingen die al van de structuurfondsen hebben geprofiteerd, vijf jaar lang pas op de plaats moeten maken. Het lijkt erop alsof wij dat nu weer willen veranderen. Een aantal weken geleden hebben wij een bepaald standpunt ingenomen en nu willen wij van gedachten veranderen. Naar mijn idee zouden wij op dit punt toch iets consequenter moeten zijn.
Met betrekking tot het verslag-Böge hebben wij geconcludeerd dat als de N+2-regel tot het Cohesiefonds wordt uitgebreid, het dan in veel gevallen onmogelijk wordt om bij de tenuitvoerlegging van grote projecten van dit Fonds te profiteren, met name in de nieuwe lidstaten. Daarnaast lijkt het er nu op alsof wij met de ene hand geld geven aan bedrijven, terwijl wij dat geld met de andere weer terugpakken, aangezien wij nu de regel willen invoeren dat BTW-uitgaven niet voor subsidie in aanmerking komen - en dat in een periode waarin zoveel arme landen en regio’s tot de EU zijn toegetreden. Poolse kinderen zeggen dat iemand die met de ene hand geeft en met de andere neemt, in de hel terechtkomt. Ik zou dan ook een oproep willen doen om niet iets met de ene hand te geven en dat met de andere hand gelijk weer terug te pakken.
Wat de BTW betreft, en er vanuit gaande dat de amendementen morgen niet worden aangenomen, zou ik de commissaris en de Raad willen vragen om serieus te overwegen een nultarief voor BTW in te voeren op investeringen die in het kader van Europese fondsen zijn gedaan. Op basis van een nultarief voor BTW wordt het mogelijk om degenen die niet willen dat communautaire fondsen terugvloeien naar de begrotingen van de individuele lidstaten, op één lijn te brengen met degenen die het zich niet kunnen veroorloven om hun bijdragen te verdubbelen als gevolg van de veranderingen die thans worden voorgesteld.
Ik wil er bij het Parlement op aandringen om deze overwegingen, met name in het geval van de nieuwe lidstaten, serieus te nemen, omdat zij daadwerkelijk aanleiding tot grote bezorgdheid geven. Ik zou de afgevaardigden ook met klem willen oproepen ervoor te zorgen dat de uitbreiding geen illusie wordt.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de vijf rapporteurs van harte gelukwensen, en dan nog speciaal de heren Hatzidakis en Casa, die prachtig werk hebben verricht.
Ik wilde iets zeggen over het verslag-Casa en mijn amendementen verdedigen. Met het verslag-Casa probeert men duidelijk te maken hoe belangrijk het is dat het milieu in evenwicht blijft en wordt geëerbiedigd, en dat de visbestanden op de juiste manier worden beheerd. Ik zou daaraan willen toevoegen dat wij ook moeten nagaan hoe wij de Europese visser kunnen beschermen.
Daarom wil ik drie dingen voorstellen. Ten eerste moet men toestemming geven voor milieuvriendelijk vistuig; ten tweede moet men het mogelijk maken dat uitrusting wordt gekocht om de veiligheid en de gezondheid van de vissers te verbeteren; ten derde moet men vissersvaartuigen de mogelijkheid geven om van motor te veranderen zolang de pk maar niet hoger wordt. Wij kunnen onze vissers niet de zee opsturen met 20 of 25 jaar oude motoren.
Mijn tweede opmerking gaat over de acquacultuur. Deze moet worden beschermd, opdat de viskwekerijen groter kunnen worden en meer vis kunnen produceren. Waarom? Wel, omdat de vraag naar vis in heel de wereld is toegenomen. Of men laat overbevissing toe, waardoor echter het ecosysteem zou worden verstoord, of men geeft de mogelijkheid om meer vis te produceren in viskwekerijen.
Daarom is het noodzakelijk dat de Europese Unie deze sector zoveel mogelijk ondersteunt. Van cruciaal belang is dat de bedrijven in de acquacultuursector het milieu beschermen en milieuvriendelijk werken. Daaraan moet het allergrootste belang worden gehecht. Het doet er niet toe of de bedrijven klein, middelgroot of groot zijn. Voor mijn part mogen de kleine groot en de grote nog groter worden; belangrijk is evenwel dat zij meer vis produceren, want daar heeft de wereld behoefte aan. Dat is veel beter dan overbevissing.
Richard Falbr (PSE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil vóór de stemming van morgen over de verordeningen en de structuurfondsen de aandacht vestigen op een aantal punten die ik als essentieel beschouw.
Wij zijn tegen de volledige toepassing van de N+2-regel op het Cohesiefonds, aangezien dit ons inziens ertoe kan leiden dat de nieuwe lidstaten aanzienlijke bedragen aan cohesiefinanciering aan hun neus voorbij zien gaan. We moeten verder een manier proberen te vinden om ervoor te zorgen dat de BTW in de categorie subsidiabele uitgaven valt. Dit is met name van belang voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in het geval er onder de toekomstige ontvangers van financiering steden en dorpen zijn.
Onze eisen op deze punten stuitten op onbegrip van de zijde van de rapporteur, de coördinator en een aantal andere afgevaardigden, en ik moet zeggen dat ik enigszins teleurgesteld ben over het resultaat van onze inspanningen. Ik geloof echter in het gezond verstand van de meerderheid en ik hoop dan ook dat de amendementen die wij hebben ingediend, morgen zullen worden aangenomen.
Markus Pieper (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, door de zwakste regio’s in Europa, met name in Oost-Europa, te steunen geeft het structuurbeleid uitdrukking aan onze solidariteit. Ik wil op iets wijzen wat door de sprekers tot nu toe niet zo expliciet is genoemd: het Europees structuurbeleid geeft ook innovatieve impulsen aan die regio’s die niet traditioneel voor steun in aanmerking komen.
Ik wil het belang onderstrepen van doelstelling 2 – werkgelegenheid en concurrentievermogen. Met dit instrument versterkt Europa de internationale dimensie van infrastructuren en innovaties. Deze impulsen, ook in de traditionele economische centra van Europa, zullen groei-effecten voor de hele EU tot gevolg hebben. Daarvan profiteert uiteindelijk iedereen.
Met structurele subsidies steunen we echter niet alleen groei en Europese modelprojecten. Ik wil benadrukken dat het stimuleren van het concurrentievermogen van regio’s ook een bijdrage levert aan de acceptatie van de Europese gedachte in West-Europa. Dat geldt in zeer hoge mate voor de steun uit het Europees Sociaal Fonds. Het geldt echter ook voor doelstelling 2, de territoriale samenwerking. De samenwerkingsverbanden in grensregio’s geven handen en voeten aan de Europese gedachte, of het nu om grensoverschrijdende maatschappelijke instellingen, industrieterreinen of kamers van koophandel gaat. Het is belangrijk deze vorm van Europese steun in stand te houden. In beginsel steunen we daarom het voorstel van de Commissie.
We moeten echter goed nadenken over de vraag hoe we de inhoudelijke doelstellingen van het structuurbeleid ook met minder geld overeind kunnen houden. We zullen de financiering van het structuur- en landbouwbeleid opnieuw moeten inrichten. Dat betekent het volgende: nationale cofinanciering van de landbouw moet verplicht worden gesteld. We hebben regels nodig die publiek/privaat partnerschap vergemakkelijken. We zullen in de toekomst ook bij de structuurprogramma’s over kredietfinanciering moeten nadenken. Als we bezuinigen, mogen we alleen globaal op alle terreinen bezuinigen, maar niet ten koste van afzonderlijke regio’s of afzonderlijke programma’s.
Per saldo is de Europese structurele steun succesvol. We moeten ons sterk maken voor de inhoudelijke doelstellingen. We doen een beroep op de staatshoofden en regeringsleiders om op te komen voor de Europese regio’s.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteurs en de coördinatoren willen bedanken voor hun werk; in de huidige situatie is dat niet gemakkelijk geweest, maar het lukt ze toch en ze verdienen onze volledige steun.
Ook de commissaris wil ik bedanken, voor de moeite die zij heeft gedaan om het standpunt van het Parlement te begrijpen; laten we hopen dat zij alles op alles zet om een akkoord mogelijk te maken, want dat is dat dringend noodzakelijk.
Aan het nieuwe voorzitterschap, dat wij welkom heten aan de andere kant van deze ruimte, vragen wij dat het zijn hartstocht voor Europa, waarvan we graag aannemen dat die oprecht is, met concrete daden staaft. Maar zoals iedereen weet die al langere tijd aan een regering deelneemt, bestaat iets niet als het niet in de begroting voorkomt. Om geloofwaardig te zijn - en dat wil de heer Blair toch -, dan is het een eerste vereiste dat de begrotingsmiddelen toereikend en tijdig beschikbaar zijn.
Zowel van de Commissie als van het voorzitterschap verwachten wij een qua billijkheid en geleidelijkheid aanvaardbare compensatie voor de regio’s en lidstaten die, als gevolg van de nieuwe toekenning van middelen voor het uitgebreide Europa, met een aanzienlijke financiële achteruitgang geconfronteerd worden; verder verwachten wij extra aandacht voor de regio’s die worden getroffen door het statistische effect, voor de natuurlijk effect-regio’s – de ultraperifere regio’s – en voor de gebieden met specifieke structurele problemen, zoals berggebieden, grensgebieden...., gebieden die ontvolkt raken of een lage bevolkingsdichtheid hebben of slecht toegankelijk zijn, zoals Aragón, de regio waar ik vandaan kom.
Voorts eisen wij dat de nieuwe doelstelling inzake het concurrentievermogen, die de Lissabon-strategie nieuw leven moet inblazen en de inspanningen ten behoeve van O&O moet verdubbelen, ook wordt ingezet om de technologische kloof tussen regio’s en lidstaten te verkleinen. Wie meent dat Europa mee zal kunnen komen in de vaart der volkeren met maar een paar digitale experts en verder een grote meerderheid digitale analfabeten, dames en heren, die is ofwel volslagen naïef of niet oprecht.
Jan Březina (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het cohesiebeleid is een van de pijlers van de Europese integratie, en het zal een nog grotere rol gaan spelen tijdens de volgende programmeringsperiode, omdat het gebruikt zal worden om economische verschillen tussen regio’s te verkleinen en om de Europese concurrentiekracht op de wereldmarkt te versterken.
Ik heb veel waardering voor al het werk dat is verricht door diegenen die het standpunt van het Parlement betreffende de ontwerpen hebben geformuleerd, maar ik ben tegelijkertijd zeer teleurgesteld dat tot op heden weinig belangstelling is getoond voor de wensen en behoeften van de nieuwe lidstaten. Uit de debatten die gedurende vele maanden zijn gevoerd binnen de Commissie regionale ontwikkeling, heb ik de indruk gekregen dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de voorstellen van leden uit de nieuwe lidstaten. Er is daarentegen veel aandacht uitgegaan naar de behoeften van andere partijen zoals de voormalige cohesielanden, afgelegen gebieden en gebieden die zijn getroffen door het statistische effect. Er werd niet alleen naar hen geluisterd, maar er werd ook op hun problemen ingegaan. Mijns inziens is de houding van lidstaten uit de voormalige cohesielanden in dit verband bijzonder ergerlijk, omdat zij tot nog toe onze voorstellen hebben afgewezen om zo de bestaande regels in stand te houden, ook al hebben zij zelf in het verleden ook geprofiteerd van deze regels. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de N+3-regel voor het Cohesiefonds en de regel waarin BTW wordt geclassificeerd als subsidiabele uitgave voor niet-belastingbetalers.
Helaas hadden de meeste concessies aan de nieuwe lidstaten betrekking op het verslag inzake de verordening betreffende de structuurfondsen en het verslag inzake het Cohesiefonds. Het Parlement heeft in geen van beide gevallen de bevoegdheid om rechtstreeks wijzigingen aan te brengen in de voorstellen van de Commissie. In het geval van het voorstel betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zijn hun wensen gewoonweg van tafel geveegd, terwijl we op dit gebied wel wijzigingsbevoegdheid hebben. De nieuwe lidstaten hebben dus alleen hun zin gekregen in die gevallen waarin de concessies weinig om het lijf hadden.
Mijns inziens zou de beslissing om BTW geheel te verwijderen uit de lijst met subsidiabele uitgaven een kapitale politieke blunder betekenen, om nog maar niet te spreken van de onverschillige houding ten opzichte van de nieuwe lidstaten. Tientallen miljoenen burgers in deze landen zouden zich wel eens kunnen gaan afvragen of zij wel gelijk worden behandeld, aangezien hun de voordelen van gunstige regelingen worden onthouden, regelingen waarvan de oude lidstaten jarenlang hebben geprofiteerd. Ik doe een beroep op de welwillendheid en het begrip van dit Parlement en ik verzoek u voor het behoud van deze regels gedurende de periode 2007-2013 te stemmen.
Stavros Arnaoutakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ook ik de rapporteurs, en met name de heer Hatzidakis, van harte gelukwensen met het uitstekende werk dat zij gedurende de hele procedure hebben verricht. Het lijdt geen twijfel dat het cohesiebeleid een hefboom is voor de ontwikkeling van de Europese Unie. Het cohesiebeleid heeft bijgedragen aan groei en nieuwe arbeidsplaatsen, met alle positieve resultaten van dien voor de convergentie van de regio’s en de lidstaten van de Europese Unie. De instrumenten voor de cohesie zijn de structuurfondsen. Deze brengen Europa dicht bij de burger, dragen bij aan de ontwikkeling en zijn een praktische uiting van het solidariteitsbeginsel.
Het cohesiebeleid staat nu voor enorme uitdagingen en toegenomen verschillen in het Europa van de Vijfentwintig: ontwikkeling van de steden maar ook ontwikkeling van het platteland. Het cohesiebeleid moet nu een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en Göteborg. Wij hebben geen andere keuze: wij moeten de structuurfondsen de middelen garanderen die zij absoluut nodig hebben om efficiënt te kunnen functioneren, dat wil zeggen 0,41 procent of het minimumbedrag van 336 miljard euro.
Bijgevolg, wat nu moet gebeuren is voorkomen dat er nog meer vertraging optreedt. De structurele beleidsvormen en de desbetreffende verordeningen moeten zo spoedig mogelijk in 2005 worden beklonken.
(Applaus)
László Surján (PPE-DE). –(HU) Allereerst de verschuldigde, maar welgemeende dank aan onze rapporteurs. Ik wil het specifiek hebben over een thema dat al door vele sprekers naar voren is gebracht, namelijk de restitutie van betaalde BTW. Ik vertegenwoordig wellicht de armste regio van mijn land. Ik weet dat er een zekere logica zit in het niet-steunen van uitgaven uit Gemeenschapsgelden die eigenlijk inkomsten voor de schatkisten van lidstaten zijn. Toch wil ik graag de andere kant van de medaille laten zien. Lagere overheden in mijn regio die in het kader van het Europese structuurbeleid willen deelnemen aan ontwikkelingsmaatregelen zullen – juist door de armoede – geen aanvragen meer kunnen indienen, als ook zij deze last moeten dragen. Denk goed na voor u over deze wijzigingsvoorstellen een beslissing neemt. Laat de regel zoals deze nu is!
Laat mij nog een ander punt naar voren brengen: de verordeningen van de Unie zijn voortdurend aan veranderingen onderhevig en wij, de vertegenwoordigers van de nieuwe lidstaten, merken dat deze veranderingen steeds meer in ons nadeel uitpakken. Dit proces moet een halt worden toegeroepen, want als het zo doorgaat, wordt de uitbreiding geen succes maar een enorme steun in de rug voor eurosceptici en partijen aan beide uiteinden van het politieke spectrum. Geachte afgevaardigden, neem uw verantwoordelijkheid en wees consistent. Als iets tot op heden goed heeft gefunctioneerd, laat het dan bestaan en probeer niet de allerarmste regio’s naar de periferie te verbannen!
Jamila Madeira (PSE). – (PT) Het dubbele “nee” tegen de Europese Grondwet tijdens de recente referenda is een alarmsignaal van de burgers om Europa van een ander sociaal model te voorzien, dat volledig verschilt van het model Verenigde Staten van Europa. De Europese burgers waren er heel duidelijk over dat zij meer burgerschap, meer aandacht voor het sociale beleid en vooral een sterker Europees sociaal model wensen.
De activiteiten van het Europees Sociaal Fonds - een van de fundamenten van Europa - zijn tijdens de hele geschiedenis van het Fonds hand in hand gegaan met het cohesiebeleid. Het doel was altijd de mensen te helpen en daarmee was dit het beleid dat zij het meest direct konden ervaren. Ik vind dat we niet mogen toestaan dat het Europees Sociaal Fonds en de overige fondsen een Europa van twee snelheden stimuleren. Het doel van de fondsen is niet de uitsluiting te verergeren of de verschillende vormen van discriminatie in onze samenleving een steeds grotere plaats te geven. Hun doel is precies het tegenovergestelde: de mensen op de eerste plaats te laten komen.
De tijd is gekomen om de mensen te laten zien dat wij in hen willen blijven investeren. Daarom dienen wij het sociale model te laten functioneren. De tijd is gekomen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen gerealiseerd worden en te voorkomen dat vanwege het statistisch effect de onschuldigen voor de schuldigen boeten. Wij dienen tevens te garanderen dat wij niet over de hele linie overstappen van comitologie naar numerologie en dat de kleinere regio’s niet voor elke aanpassing het gelag betalen. Wij wensen en hopen dat dit hele pakket verordeningen - waar wij vandaag over debatteren, hoewel de volledige financiering stand by is gebleven – er echt toe zal bijdragen dat het Europa van de regio’s concreet vorm krijgt, waarbij de mensen de eerste prioriteit zijn. Laten wij van dit motief de motor van Europa maken.
Sérgio Marques (PPE-DE). – (PT) Uiteenlopende omstandigheden hebben gewild dat dit debat over de toekomst van het beleid inzake de economische en sociale cohesie plaatsvindt in een bijzonder kritieke periode voor het Europees project. Het beëindigen van de crisis is mede afhankelijk van de manier waarop de Europese instellingen, en in het bijzonder de Raad, de noodzakelijke visie en solidariteit weten te ontwikkelen om een beleid voor regionale ontwikkeling vorm te kunnen geven dat opgewassen is tegen de enorme uitdagingen waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd.
Daarom draagt het Verenigd Koninkrijk, dat net het voorzitterschap op zich heeft genomen, een zware verantwoordelijkheid. Ik heb gemengde gevoelens van vrees en hoop over dit voorzitterschap. Ik ben bezorgd, omdat het Verenigd Koninkrijk een van de zes landen is die de begroting van de Europese Unie willen beperken tot 1 procent van het BBP. Dat lijkt mij volledig in tegenspraak met een krachtig cohesiebeleid en met de ambitieuze doelstellingen die wij wensen voor het toekomstig beleid van de Europese Unie. Ik ben ook bezorgd vanwege het bekende standpunt van de Britse regering om de Europese inspanning met betrekking tot de economische en sociale cohesie te renationaliseren. Als het zover komt, zou dat een ernstig gebrek aan solidariteit zijn met de nieuwe lidstaten maar ook met bepaalde regio’s van Portugal, Spanje en Griekenland die nog een achterstand hebben.
Maar naast deze zorgen koesteren wij ook veel hoop, want wij weten dat het tot de prioriteiten van het Verenigd Koninkrijk behoort om enerzijds het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken – zonder hetgeen er geen krachtige economische groei zal zijn -, en er anderzijds voor te zorgen dat die groei niet achterblijft bij die van de Verenigde Staten. Dit zal sterk bijdragen tot het scheppen van banen. Wij zullen die doelstelling niet halen, indien wij niet de moed opbrengen de strategie van Lissabon volledig uit te voeren. Een sterk en gerevitaliseerd Europees cohesiebeleid met toereikende financiële middelen is een van de essentiële instrumenten om de strategie van Lissabon te realiseren.
De meest benadeelde regio’s van Europa bezitten een enorm potentieel aan concurrentievermogen en ontwikkeling dat moet worden benut. Dat dient een van de belangrijkste doelstellingen van het Europees cohesiebeleid te zijn.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, één jaar geleden is de Europese Unie uitgebreid met tien nieuwe en over het algemeen arme lidstaten. Hoewel er uit alle hoeken voortdurend aan een evenwichtige ontwikkeling wordt gerefereerd, is dat in de meeste gevallen niet meer dan gebakken lucht. Er worden nu als het ware “op volle zee” pogingen ondernomen om de beginselen te veranderen die op dit moment van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van de belangrijkste instrumenten voor de financiering van de regionale ontwikkeling. Waarom zijn de voorwaarden waaraan de nieuwe lidstaten moeten voldoen anders en strenger dan de voorwaarden op basis waarvan de regionale ontwikkeling in de oude lidstaten in het verleden heeft kunnen profiteren van die steun? Het is logisch dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de nieuwe lidstaten belemmerd worden indien niet-terugvorderbare BTW niet voor subsidie in aanmerking komt en de N+2-regel ook voor het Cohesiefonds gaat gelden.
Zijn dergelijke maatregelen een uiting van solidariteit in Europa? De huidige beginselen mogen nu niet veranderd worden, omdat de arme landen en regio’s anders niet van EU-steun kunnen profiteren. De nieuwe lidstaten dienen over dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden te beschikken als de vijftien oude lidstaten; mogelijkheden die deze overigens uitstekend hebben benut. Het wordt tijd dat wij de discussie over een Europa van gelijke kansen en een evenwichtige ontwikkeling nu eindelijk ook rechtskracht gaan geven. Wij moeten verbeteringen aanbrengen en geen verslechteringen en wij zouden Europa niet moeten verdelen in landen die geluk hebben gehad en landen die nu pech hebben.
Margie Sudre (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissarissen, dames en heren, de uitbreiding heeft geleid tot grotere verschillen in de economische en sociale ontwikkeling tussen de regio’s van de Unie. Het cohesiebeleid, dat ontegenzeglijk meerwaarde heeft voor alle Europese landen, moet meer dan ooit het instrument blijven van de Europese solidariteit, gericht op de verkleining van de regionale verschillen. Ik sta achter de rapporteurs, die zich verzetten tegen elke wijziging van de algemene structuur van deze hervorming, tegen elke renationalisatie van het regionaal beleid of tegen elke drastische bezuiniging op de communautaire uitgaven. Het voorstel om financiële sancties op te leggen aan ondernemingen die besluiten hun activiteiten te verplaatsen nadat ze middelen uit Europese fondsen hebben ontvangen, is thans onontbeerlijk geworden.
Voorts wil ik mijn collega’s van de Commissie regionale ontwikkeling bedanken voor de grote steun die zij hebben gegeven aan het speciale fonds van 1,1 miljard euro ten gunste van de ultraperifere gebieden alsmede aan de mogelijkheid om het toepassingsgebied van het EFRO bij wijze van uitzondering uit te breiden om de bedrijfssteun in die gebieden te financieren teneinde in deze twee gevallen de met hun ultraperifere ligging verbonden extra kosten te compenseren.
Bovendien verzoek ik volledig uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 299, lid 2, van het Verdrag, namelijk dat de ultraperifere regio's als een bijzonder geval moeten worden behandeld voor wat betreft hun toegang tot de structuurfondsen, met inbegrip van de regio's waarvan het BBP al boven 75 procent van het communautair gemiddelde is gestegen.
Wat het Europees Visserijfonds betreft, ben ik verheugd dat er een echt evenwicht is bereikt tussen de zorg voor het milieu en sociaal-economische overwegingen. De Commissie visserij heeft mijn voorstel aangenomen om de financiering van staatssteun voor de vernieuwing en modernisering van de vloot in de ultraperifere gebieden door het Europees Visserijfonds mogelijk te maken.
In de meeste ultraperifere gebieden is de visserij-activiteit zeer recent en zijn de visbestanden nog aanzienlijk. Het zou ondenkbaar en contraproductief zijn om dit soort steun onmogelijk te maken. Ik betreur echter dat mijn verzoek is afgewezen om de staatssteun voor de omschakeling van ultraperifere regio’s te handhaven op het huidige niveau van 75 procent en niet te verlagen naar 50 procent, zoals voorgesteld. Ik hoop dat de Raad de weg zal volgen die het Europees Parlement heeft gebaand ten aanzien van deze voor zo veel Europese regio’s belangrijke en urgente hervorming.
Bernadette Bourzai (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het regionaal beleid van de Gemeenschap ontleent zijn bestaansrecht zowel aan de cohesie tussen de lidstaten als aan de cohesie tussen de verschillende Europese regio’s. Uit het oogpunt van solidariteit moeten wij het overgrote deel van de fondsen bestemmen voor de nieuwe lidstaten, maar wij moeten ook voor ogen houden dat sommige regio’s in de oude lidstaten nog steeds profijt moeten trekken van het hefboomeffect van de structuurfondsen om structurele projecten uit te voeren en de vooruitgang te consolideren die zij hebben geboekt in hun ontwikkeling.
Ik steun derhalve het voorstel van de Commissie omdat dit een rechtvaardig evenwicht biedt tussen concentratie van de fondsen op de armste regio’s – dus op de nieuwe lidstaten – en aandacht voor de arme regio’s in de rijkere oude lidstaten. Wanneer we dit evenwicht zouden verstoren, zou niet alleen de cohesie in Europa gevaar lopen, maar ook het verschijnsel worden versterkt dat Europese burgers zich afwenden van het Europees project, omdat het Europees regionaal beleid in onze landen het zichtbaarst en het bekendst is.
Ik wens de Raad derhalve toe dat de onderhandelingen over de financiële vooruitzichten snel en met succes worden afgesloten zodat het regionaal beleid kan beschikken over voldoende middelen en de regio’s geholpen worden die nog steeds steun nodig hebben.
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, cohesie is de sleutel tot de sociale opbouw in het Europa van de 25. Daarvoor zijn wij met zijn allen verantwoordelijk. Er moet dus ook solidariteit zijn met de nieuwe lidstaten en de arme regio's. De structuurfondsen moeten zich richten op het zo snel mogelijk en succesvol laten verlopen van de wederopbouw in die nieuwe lidstaten. Europa moet solidariteit tonen. We mogen niet verstikken in eigenbelang. Een eigenbelang waarmee ook de burgers van de 15 oude lidstaten niets opschieten. Overigens, naast hulp uit de fondsen en de structuurmiddelen, moet er ook toegang zijn tot onze landen en mag er geen afscherming zijn.
Dan het ESF. Er is door onze collega Silva Peneda uitstekend werk verricht. De herziening van het ESF die nu wordt voorgesteld, is belangrijk. Waarom? Er worden gelden ingezet voor de Lissabon-doelstellingen met een absoluut zwaartepunt in de nieuwe landen. Ik steun dat van harte. Overigens heb ik vanochtend in Nederland laten navragen wat wij verwachten van het ESF. Het antwoord dat ik uit Nederland kreeg, zal u verbazen: zij waren heel helder, zij wilden niets. Die opmerking staat in schril contrast met de mening van gemeenten en maatschappelijke organisaties in mijn land, die opkomen tegen sociale uitsluiting van alle burgers. Het is dan ook terecht dat het ESF er ook in zal voorzien dat er banen en opleidingen komen voor allen die sociaal uitgesloten zijn. En dat overal waar de problemen zich voordoen.
Kortom, met de fondsen, en met name het ESF, mogen we geen nieuwe muren opbouwen. De grote-stedenproblematiek speelt overal. Europabreed moeten we leren en innoveren. Er is een meerwaarde, ook voor de 15 oude lidstaten. Europa kan niet alleen per richtlijn, maar ook in deze zin een stimulerende rol spelen, want we zijn ook in de oude 15 nog echt niet uitgeleerd.
Eluned Morgan (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de structuurfondsen vormen een fundamenteel voorbeeld van solidariteit binnen de EU, van solidariteit tussen de rijkste en armste delen van de EU, en ik ben blij dat de structuurfondsen zodanig zijn aangepast dat zij nu gericht zijn op het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Het gevolg is een betere strategische planning en een grotere mate van vereenvoudiging, wat strookt met onze wensen.
In het verslag-Hatzidakis vragen we de lidstaten tevens hun verantwoordelijkheden serieus te nemen en het beschikbare geld naar behoren uit te geven en we verlangen dat in elke lidstaat de minister van Financiën jaarlijks ter controle een verklaring ondertekent. We moeten niet langer de Commissie de schuld geven van fouten die in de lidstaten worden gemaakt. In Wales hebben we royale steun uit de structuurfondsen ontvangen en ik wil graag dat die steun voor West-Wales en de Valleys gehandhaafd blijft. Als de Raad voortmaakt, kunnen we wellicht vóór december een begroting opstellen en zullen we wellicht de maximale financiering ontvangen.
Armoede is niet iets om trots op te zijn, maar in dit geval hebben we wel een mogelijkheid om onze armste gemeenschappen te helpen. Ik ben ook blij dat er nu melding wordt gemaakt van inactiviteit en dat mensen die economisch niet-actief zijn, hulp krijgen bij het zoeken naar een baan.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik voer in dit debat over de verordeningen van de Raad betreffende de structuurfondsen en het Cohesiefonds het woord als vertegenwoordiger van een nieuwe lidstaat, Polen. Sta mij toe om allereerst op te merken dat ik bijzonder verheugd ben dat het werk aan deze verordeningen is voortgezet ook al heeft de Raad geen overeenstemming kunnen bereiken over de nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode tussen 2007 en 2013. Deze verordeningen worden ruim vóór de periode waarop zij van toepassing zijn opgesteld. Dat betekent dat de lidstaten, en met name de nieuwe lidstaten, adequate voorbereidingen kunnen treffen met betrekking tot hun overheidsstructuren, de verschillende soorten instellingen, de begunstigden van de projecten en de nationale wetgeving.
Gezien de beperkte hoeveelheid tijd zal ik slechts op twee kwesties nader ingaan die van bijzonder belang zijn voor de nieuwe lidstaten. De eerste kwestie is het BTW-probleem, of beter gezegd, het al dan niet classificeren van deze belasting als zijnde projectkosten die voor subsidie in aanmerking komen. Een dergelijk besluit is vooral van groot belang voor de openbare begunstigden van projecten die geen BTW betalen. In Polen gaat het daarbij om de meerderheid van de projecten. Dat zou betekenen dat de kosten voor de tenuitvoerlegging van die projecten door de BTW met meer dan 20 procent verhoogd zouden worden. Dat zou er niet alleen toe leiden dat er minder subsidieaanvragen voor projecten worden ingediend, maar dat de begunstigden ook vaker in de financiële problemen komen.
De heer Hatzidakis heeft zich in zijn verslag met betrekking tot de BTW en het Cohesiefonds voorstander van een dergelijke oplossing betoond. Een aantal afgevaardigden heeft voorgesteld om een soortgelijke oplossing ook met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling toe te passen, aangezien er geen logische reden is om voor verschillende fondsen verschillende oplossingen te hanteren.
Een ander belangrijk voorstel dat door een aantal afgevaardigden is ingediend, is dat de N+2-regel niet van toepassing mag zijn op projecten die uit hoofde van het Cohesiefonds ten uitvoer worden gelegd. Daardoor wordt niet alleen de flexibiliteit van het Cohesiefonds vergroot, maar wordt het vooral voor de nieuwe lidstaten eenvoudiger om grote infrastructurele projecten ten uitvoer te leggen. Een dergelijke oplossing zou ook in overeenstemming zijn met de bepalingen over dit onderwerp zoals die in het verslag-Böge over de nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode tussen 2007 en 2013 zijn opgenomen.
Tot slot hoop ik dat een meerderheid van de afgevaardigden in dit Parlement uiteindelijk deze twee belangrijke voorstellen zal steunen.
Ewa Hedkvist Petersen (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, Europa heeft behoefte aan een solidair regionaal beleid. Er zijn grote verschillen tussen de regio’s in de EU, vooral tussen nieuwe en oude lidstaten. Dat is niet aanvaardbaar op een continent dat belang hecht aan welvaart. We kunnen er echter niet op vertrouwen dat de interne economische markt in zijn eentje de kloven kan overbruggen, en daarom hebben we de structuurfondsen nodig. De nieuwe regio’s moeten daarom een groter deel van de structuurfondsen krijgen, en de rijkere landen moeten een eigen regionaal nivelleringsbeleid voeren. Tegelijkertijd moeten de EU-lidstaten echter benadrukken dat groei en onderzoek ruimte bieden voor regionale ontwikkeling.
Het Europees Parlement dient nu een voorstel in, dat ook financieel gezien verstandig is. Bovendien benadrukken wij het belang van prioriteit van milieuactiviteiten in het kader van de structuurfondsen.
Tot slot wil ik er graag op wijzen dat er volgens de Commissie en het Europees Parlement regio’s zijn met permanente geografische handicaps, onder andere dunbevolkte gebieden en berggebieden, die ook compensatiegelden via de structuurfondsen moeten krijgen, omdat de geografische omstandigheden niet na verloop van tijd veranderen. Ik ga ervan uit dat de Europese Raad hier ook in de toekomstige financiële vooruitzichten rekening mee houdt.
Etelka Barsi-Pataky (PPE-DE). –(HU) Het openbaar vervoer in de steden is in de verordeningen inzake het Cohesiefonds voor het eerst genoemd als een te ondersteunen doelstelling. Namens de Commissie vervoer en toerisme juichen we deze stap toe. Het voorstel dient echter nog nader te worden uitgewerkt. Wat betreft de stedelijke openbaarvervoernetwerken over vast spoor moeten we het niet alleen over het spoor hebben, maar ook over de voertuigen, in vaktermen het zogenaamde rollend materieel, een term die ik ook in mijn wijzigingsvoorstel heb gebruikt. Zonder rollend materieel heeft de reus immers slechts één arm. Ook de wegen die voor busvervoer worden gebruikt, met andere woorden de wegen die het leeuwendeel van het busvervoer te verwerken krijgen, moeten aan deze lijst worden toegevoegd. Wat willen we hiermee zeggen? Volgens ons is het combineren van de ontwikkeling van de infrastructuur en van voertuigen essentieel voor het boeken van resultaten; de twee kunnen niet los van elkaar worden gezien.
We willen congestie in het verkeer terugdringen door het openbaar vervoer in onze steden zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Ik vraag het Parlement mijn voorstel te steunen, dat een reële verbetering en verhoging van de standaard zal betekenen voor Europese steden die in aanmerking komen voor cohesiesteun. De Commissie vervoer en toerisme stelt eveneens voor delen van toegangswegen die de vorm van autosnelwegen hebben en die grote regionale steden met het trans-Europese netwerk verbinden, op te nemen in de doelstellingen van het Cohesiefonds. In sommige regio’s spelen de steden een cruciale rol en vormen ze een belangrijke bron van cohesie. Door bijpassende infrastructurele verbindingen zou de bestaande concurrentiekracht van deze steden flink vergroot kunnen worden en de samenwerking tussen deze steden een impuls krijgen. Ik vraag het Parlement ook voor dit voorstel zijn krachtige steun uit te spreken.
Duarte Freitas (PPE-DE). – (PT) Daar ik het zal hebben over het Europees Visserijfonds, zou ik op de eerste plaats het werk van de Commissie visserij over dit ontwerp willen prijzen. Tevens zou ik de gelegenheid te baat willen nemen om mijn collega, de heer Casa, te feliciteren met zijn goede werk aan wat misschien wel een van de belangrijkste dossiers van deze zittingsperiode zal blijken te zijn. Het lijkt mij noodzakelijk dat het Europees Visserijfonds het belangrijkste instrument wordt om het doel de biologische rijkdommen van de zee te behouden in overeenstemming te brengen met de visserijinspanning. In dat verband is het van fundamenteel belang dat het voor het Visserijfonds bestemde bedrag strookt met de werkelijke behoeften van de visserijsector die geïntegreerd is in een uitgebreid Europa met nieuwe uitdagingen voor de toekomst.
De totale begrotingstoewijzing is voor de periode 2007-2013 vrijwel gelijk aan het bedrag voor het nog lopende communautaire financiële kader. In een Europa dat van 15 naar 27 lidstaten groeit, lijkt het mij logisch en noodzakelijk de totale kredieten voor dit Fonds te verhogen. Het voorlopige indicatieve niveau van de kredieten komt gemiddeld per jaar niet boven de 0,5 procent uit van de communautaire begroting. Naast dit financiële aspect meen ik dat ook de door de Commissie voorgestelde steunstrategie dient te worden bijgesteld. Hiermee doel ik bijvoorbeeld op de beperkingen die de Commissie de bedrijven wil opleggen op het vlak van de doelstellingen en algemene regels voor steun uit het Fonds. Wij kunnen onmogelijk concurrentievermogen en milieuvriendelijke technologieën van onze bedrijven vergen, als wij alleen steun geven aan micro- en kleine bedrijven.
Een ander punt heeft van doen met de modernisering van de vissersvaartuigen. Ik meen dat de Commissie noodzakelijkerwijs haar standpunten over de vervanging van schepen van de communautaire vloot moet herzien. Het verbod daarop lijkt mij onjuist gezien de economische, biologische, operationele en veiligheidsbelangen die in het geding zijn.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de ultraperifere regio’s bescherming moeten blijven genieten van het GVB. Daarom meen ik dat de uitzonderingen die krachtens het huidige FIOV gelden voor de ultraperifere regio’s ook deel moeten blijven uitmaken van de nieuwe tekst voor het Europees Visserijfonds. Het is zelfs van belang daarbij de versterking van een aantal maatregelen in verband met die uitzonderingen te overwegen.
Rosa Miguélez Ramos (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik de rapporteur eveneens willen gelukwensen met zijn synthetiserende werk, een prestatie die valt af te lezen uit de compromis-amendenten die door alle fracties ondersteund zijn.
Mijnheer de commissaris, ik zou uw aandacht hier willen vestigen op een aantal bijzonder positieve punten in de door de Visserijcommissie goedgekeurde tekst en ik hoop dat u goed luistert, want hierin wordt de realiteit van deze sector goed weerspiegeld – die sommigen onder ons van nabij bekend is omdat zij deel uitmaakt van ons dagelijks leven. Zo wordt voorgesteld om de lidstaten de gelegenheid te geven gedurende de hele programmeringsperiode nationale plannen voor te leggen, om het artikel inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen te versterken en deze visie van de gelijkheid der geslachten te integreren in de visserijactiviteiten; voor de aquacultuur wordt voorgesteld om de subsidies uit te breiden tot de middelgrote bedrijven en ze niet te beperken tot de kleine en micro-ondernemingen alleen, en dan is er nog het voorstel om verbeteringen van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de werknemers in deze branche te bekostigen.
Verder is de consensus van belang die bereikt is over de gerechtigdheidscriteria, namelijk lage werkgelegenheidscijfers en teruglopende visserij-inspanningen, die het logisch maken de verwijzing naar gemeenten met minder dan 100 000 inwoners te schrappen.
De twee meest controversiële punten, de renovatie en modernisering van vaartuigen en motoren, en de joint ventures als alternatief voor sloop, hebben het gelukkig ook gered, dankzij de bereidheid tot onderhandelen.
Mijn fractie is er voorstander van dat de vloot de gelegenheid krijgt om het renovatie- en moderniseringsproces voort te zetten, mits dit niet leidt tot uitbreiding van de capaciteit. We hebben de plicht de visserijactiviteit in de Europese Unie in leven te houden en over haar gezondheid te waken, waarbij we de werknemers van deze branche een fatsoenlijk salaris en menswaardige arbeidsomstandigheden moeten garanderen en de natuurlijk rijkdommen in stand moeten houden, maar daarnaast hebben we ook de plicht, commissaris, om levens op zee te redden.
Daarvan is men zeer doordrongen in mijn regio, in Galicië, dat de afgelopen twee jaar als gevolg van constructieproblemen, structurele problemen met de vaartuigen, veel mensen op zee verloren heeft. We mogen er niet mee instemmen dat dit maar zo doorgaat, en we moeten de renovatie van de vloot blijven ondersteunen.
Ivo Belet (PPE-DE). – Voorzitter, twee concrete en korte opmerkingen in twee minuten. Ik zou willen beginnen met iets te zeggen over de vroegere doelstelling 2-regio's, die niet in de kou zouden mogen blijven staan. Het is absoluut een goede zaak dat de inzet van de schaarse middelen wordt geconcentreerd op de Lissabon-doelstellingen en dat daarbij het innovatiebeleid voorop staat. Dat is heel goed natuurlijk, maar zo blijft er nauwelijks of geen ruimte voor steun aan de zogenaamde "traditionele" projecten, die nochtans net zo belangrijk zijn voor de lokale economie en de werkgelegenheid. Vandaar deze oproep tot een echt gedecentraliseerd beleid, want het zijn doorgaans de regionale beleidsmakers die echt goed weten welke maatregelen er nodig zijn om de lokale economie op een toekomstgerichte wijze te stimuleren. Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid, want daarover gaat het, vertegenwoordigt nu ongeveer 17 procent van de middelen van de structuurfondsen. Het kan, mevrouw de commissaris, toch geenszins de bedoeling zijn, en ik richt mij daarbij ook tot de afwezige Raad, om de budgetten op dit gebied in absolute termen terug te schroeven, gewoonweg omdat de huidige doelstelling 2-regio's dan op bijzonder bruuske wijze de prijs moeten gaan betalen van een gebrek aan Europese solidariteit.
Ten tweede, mijnheer de Voorzitter, de co-financiering vanuit de privé-sector. Het is cruciaal, en de collega's van Nistelrooij en Berend hebben dit al gezegd, dat deze co-financiering mogelijk blijft. Vandaar ook onze uitdrukkelijke vraag om de teneur van amendement 52 te behouden.
Dan nog dit, wij ondersteunen met volle overtuiging de amendementen 124 en 126 over de BTW. Er is hier al geregeld gezegd, als de niet-recupereerbare BTW wordt geschrapt als kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zou dat een zware klap betekenen voor heel veel projecten, bijvoorbeeld in het onderwijs. Dat moeten wij toch koste wat kost vermijden, nietwaar, mevrouw de commissaris?
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Ook ik sluit mij aan bij de gelukwensen voor de heer Casa, die uitstekend werk heeft verricht. Ik wil ook de Commissie, in de persoon van de hier aanwezige commissarissen, feliciteren met haar goede voorstel. Ik wil echter de mijns inziens grootste lacunes in uw voorstel niet ongenoemd laten. Die lacunes betreffen Natura 2000 en de rol van Natura 2000 in de oceanen en de verplichtingen die de Commissie is aangegaan in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (het OSPAR-Verdrag). Dat zijn internationale verbintenissen die zouden moeten leiden tot verplichte uitgaven door de Commissie. Hoewel het desbetreffende Commissievoorstel in vele opzichten goed te noemen valt, kent het op dat vlak een ernstige leemte. Ik zou een oproep willen richten tot de Commissie en de Raad die lacune niet te laten voortbestaan en er een oplossing voor te vinden in hun definitieve voorstel over deze materie.
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, van alle instrumenten voor de uitvoering van het Europees werkgelegenheidsbeleid, is het Europees Sociaal Fonds het belangrijkste. Voor de periode 2000-2006 werd 80 miljard euro beschikbaar gesteld voor werkloosheidsbestrijding en het bevorderen van onderwijs en scholing. Alleen Duitsland al ontving 12 miljard euro. In de periode 2007-2013 wil men prioriteit geven aan het bevorderen van de flexibiliteit van werknemers en bedrijven en aan het stimuleren van langer werken. Wat de financiën betreft: na de laatste Top is het te hopen dat er van Britse zijde een of ander initiatief komt.
Ik juich het toe dat de sociale partners bij de ontwikkeling en uitvoering van projecten worden betrokken en dat we gezamenlijk proberen de uitwisseling van best practices te verbeteren. Ik sta echter afwijzend tegenover plannen van de Commissie om ESF-projecten te differentiëren naar de doelstelling convergentie en de doelstelling regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid. Daardoor ontstaat, zoals collega Silva Peneda terecht heeft uiteengezet, iets nieuws, namelijk een Europa van verschillende snelheden op het gebied van steun. Maatregelen die uitsluitend ten goede komen aan de nieuwe lidstaten en ten koste gaan van de oude lidstaten zullen niet werken. Wat we nodig hebben is solidariteit. Het is niet aanvaardbaar dat de Commissie alleen dan ESF-steun bepleit, wanneer deze uit publieke middelen wordt medegefinancierd. Gezien de krappe begrotingen zouden dan talloze projecten moeten sneuvelen.
Een derde punt: er wordt met geen woord gerept van mogelijke ESF-steun voor opleidings-cursussen voor personeel van verschillende ambachtelijke bedrijven. In mijn land, Duitsland, zijn dergelijke cursussen, die aan de opleidingscentra van het midden- en kleinbedrijf worden gegeven, een groot succes. Daar wordt nieuwe, actuele en belangrijke bedrijfskennis doorgegeven. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten verzoekt daarom om continuering van de maatregelen ten behoeve van leerlingen aan vakscholen, ook om het midden- en kleinbedrijf financieel te steunen. Ik vraag iedereen die zich serieus wil inzetten voor het midden- en kleinbedrijf, deze mogelijkheid aan te grijpen en voor het amendement te stemmen. Het midden- en kleinbedrijf vormt tenslotte de ruggengraat van de Europese economie.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil in het algemeen opmerken dat het structuurbeleid evenals het landbouwbeleid waarschijnlijk tot die beleidsterreinen van de Europese Unie behoort, die voor de mensen in Europa het meest zichtbaar zijn, meestal in zeer positieve zin. Dat geldt temeer omdat het beleid gericht is op de ontwikkeling van het platteland. We kennen nog steeds verschillende instrumenten en regelingen voor financiering. Op den duur moeten we echter streven naar een beleid dat geldt voor de hele EU. We moeten gezamenlijk nadenken over de vraag, hoe we in de toekomst de samenwerking tussen de verschillende fondsen en beleidsterreinen nog verder kunnen verbeteren, zodat het beleid straks over de hele linie coherent is.
Ik wil in het bijzonder uw aandacht vestigen op de volgende punten. Over paragraaf 47 in het verslag-Hatzidakis: om mededingingsverstoringen te voorkomen, mag het verschil in steun aan regio’s aan weerszijden van de nieuwe binnengrenzen niet meer dan 20 procent bedragen. Over de vereenvoudiging van het beheer: bij wijzigingen en aanpassingen van programma’s moet de Europese Commissie een hoge mate van flexibiliteit in acht nemen, zodat de beheersautoriteiten bij de dagelijkse uitvoering van de programma’s niet al te veel belemmeringen ondervinden. Bijzondere aandacht verdienen de berggebieden, aangezien die zeer veel functies vervullen die voor de algehele leefbaarheid van de Unie en het platteland onmisbaar zijn. Meestal worden deze extra functies niet of slechts gedeeltelijk vervuld, zodat de Gemeenschap hier moet bijspringen, als we willen dat er sprake is van een overkoepelend structuurbeleid. Als we een coherent beleid nastreven, dan moet in de toekomst ook het mededingingsbeleid met zijn plafonds voor steun veel meer dan tot nu toe op het structuurbeleid worden afgestemd.
James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Meneer de Voorzitter, ik wil de rapporteurs gelukwensen met hun verslagen en het vele werk dat zij aan de voorbereiding ervan hebben besteed.
De toekomstige hervorming van de structuurfondsen zal veel veranderingen teweegbrengen voor de regio’s in de oorspronkelijke vijftien lidstaten. Daardoor maken vele regio’s zich zorgen, onder meer mijn eigen regio in Noord-Ierland, die jarenlang uitstekende steun heeft ontvangen. Dank zij deze steun heeft mijn regio heel wat kunnen verwezenlijken.
Het grootste probleem voor de Europese Unie is volgens mij – en misschien heeft dit wel de twee negatieve stemresultaten in Frankrijk en Nederland beïnvloed – dat wij iedereen, in alle uithoeken van de Unie, in hetzelfde keurslijf trachten te laten passen. Zo werkt het echter niet en wij kunnen er evenmin voor zorgen dat het wel zo werkt. Dat is nu net één van de grote misverstanden. Uiteraard hebben wij begrip voor de behoeften en de vereisten van velen in de tien nieuwe lidstaten, maar dat is slechts een magere troost voor diegenen die straks uit de boot zullen vallen.
In Noord-Ierland, waar ik vandaan kom, is de toestand nu veel beter dan tien jaar geleden. Ik wil zeker niet beweren dat de situatie perfect is, maar we hebben nu tenminste een zekere mate van onvolmaakte vrede die we destijds niet hadden. De afgelopen dertig jaar hebben wij geleden onder de gesel van het terrorisme en werden onze steden en dorpen aan scherven gebombardeerd. Dit heeft heel wat mensenlevens gekost, maar de wilskracht en het herstellingsvermogen van de bevolking hebben ons door deze donkere en afschuwelijke tijden heen geholpen. De wederopbouw moest echter gefinancierd worden en in plaats van geleidelijk te investeren in infrastructuur en in de ontwikkeling van onze weg-, spoor- en andere verbindingen met de rest van het Verenigd Koninkrijk en Europa, in plaats van de infrastructuur te verbeteren, gingen alle financieringsmiddelen naar de wederopbouw van de platgebombardeerde gebieden.
Hierdoor torsen wij een zware nalatenschap van verval en aftakeling met ouderwetse structuren en een overcapaciteit in onze waterleidingen en rioleringen. In al die tijd hebben wij niet één kilometer snelweg aangelegd. Het westen en noordwesten van mijn provincie smeken om ontwikkeling van de infrastructuur, om verbindingen binnen de provincie aan te leggen en deze gebieden aantrekkelijker te maken voor de industrie. In de afgelopen jaren is ons spoorwegstelsel verbeterd, maar wij moeten het rollend materieel verder blijven ontwikkelen. Wij hebben er geld bij ingeschoten. We blijven steun nodig hebben.
Commissaris, tijdens een recente reis naar Noord-Ierland hebt u ook Belfast bezocht. Het was echter een kort bezoek. Ik hoop dat wij u in de nabije toekomst opnieuw zullen mogen verwelkomen, zodat u deze moeilijkheden zelf kunt vaststellen en ons misschien zelfs kunt helpen een aantal er van te overwinnen.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag kort iets zeggen en ik dank u voor deze gelegenheid.
Ik zou iedereen willen bedanken voor dit bezielende debat. Ik heb zeer aandachtig naar uw argumenten geluisterd en ik ben er rotsvast van overtuigd dat naarmate wij onze dialoog en onze samenwerking voortzetten in de opeenvolgende stadia van het wetgevingsproces, de Commissie aan een groot aantal van uw zorgen tegemoet zal kunnen komen en dat onze voorstellen hierdoor beter zullen zijn. In dat opzicht is het bemoedigend dat het voorzitterschap zich er toe verbonden heeft in een partnerschap te werken met het oog op snelle resultaten.
Ik zal twee korte opmerkingen maken over twee onderwerpen die ik in niet in mijn inleiding heb vermeld. Wat het partnerschap betreft, wil ik zeggen dat de Commissie het volkomen eens is met al diegenen onder u, die er voor gepleit hebben het partnerschap in het tenuitvoerleggingsproces van de fondsen te verstevigen. Sterker nog, het is juist het partnerschapsbeginsel dat het beheer van ons beleid zo uniek maakt.
Mijn tweede opmerking betreft een onderwerp dat mij nauw aan het hart ligt, namelijk de participatie van particulier kapitaal in de financiering van de cohesieprogramma’s. De Commissie zou graag willen dat de lidstaten het publiek/private partnerschap gebruiken om het cohesiebeleid uit te voeren. Ik kan u trouwens vertellen dat het oorspronkelijke voorstel gewijzigd is, opdat de lidstaten het medefinancieringspercentage op het niveau van het programma zouden kunnen vastleggen en niet op het niveau van de prioriteiten.
Tot slot wil ik de punten van overeenstemming, en niet de meningsverschillen, tussen de Commissie en dit Parlement benadrukken. Ik weet zeker dat zowel de Commissie als het Parlement ervan overtuigd zijn dat het cohesiebeleid van de Unie zich weliswaar moet toespitsen op de armsten en aan hun behoeften tegemoet moet komen, maar dat het moet gelden voor alle regio’s van Europa. Dit beleid belichaamt een solidariteit die essentieel was voor de harmonieuze ontwikkeling van de Unie in het verleden en dit moet ook in de toekomst zo blijven. Ik denk dat zowel de Commissie als het Parlement er van overtuigd is dat een levendig cohesiebeleid dat over voldoende middelen beschikt, een essentiële bijdrage kan leveren om de economie van de Unie te moderniseren door deze te helpen om de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken en voordeel te halen uit de globalisering van de markten.
Kortom, wij moeten dit beleid gezamenlijk uitbouwen en ontwikkelen en de Commissie heeft tijdens elke etappe van dit proces kracht geput uit de intellectuele en politieke steun van dit Parlement. Ik beloof de dialoog tussen onze instellingen voort te zetten in de formele procedures, maar ook daarbuiten. Ik weet zeker dat wij samen resultaten kunnen bereiken, waar onze burgers nog lang de vruchten van zullen kunnen plukken en waardoor zij de kwaliteit van hun dagelijks leven zullen kunnen verbeteren.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb aandachtig geluisterd naar uw opmerkingen en kanttekeningen, en wil het Parlement nogmaals bedanken voor deze waardevolle bijdragen. Het verheugt mij dat de Commissie en het Parlement het op hoofdzaken eens zijn geworden, en wij staan volledig achter de pogingen van het Parlement om ervoor te zorgen dat bij het Europees Sociaal Fonds op elk gebied rekening wordt gehouden met de gelijkheid tussen man en vrouw en gelijke kansen in het algemeen.
Cohesiebeleid moet bijdragen aan het uitbannen van elke vorm van discriminatie. In dit verband wil ik het Parlement eraan herinneren dat de structuurfondsen al een sleutelrol vervullen in het bevorderen van de sociale integratie van de Roma en andere minder bevoorrechte groepen, en in de toekomst een nog belangrijkere rol zullen vervullen. Cohesiebeleid moet sociale integratie ook bevorderen door middel van onze gemeenschappelijke doelstellingen in de strijd tegen uitsluiting. Het Parlement heeft dit punt opnieuw naar voren gebracht, dat in elk geval gesteund wordt door de Commissie.
Ik kan u vertellen dat de Commissie in totaal 68 amendementen kan aanvaarden. 31 amendementen kunnen om de volgende redenen niet worden aanvaard. Ten eerste hecht de Commissie veel waarde aan de toekomstige rol van de sociale partners bij de implementatie van het werk van het Europees Sociaal Fonds. Daarom hebben we de amendementen 6, 46 en 54 aanvaard. Door deze amendementen te aanvaarden, kunnen we geen amendementen meer aanvaarden die daartegen indruisen.
Ons voorbehoud bij een aantal andere amendementen komt voort uit een aantal overwegingen. Sommige zijn horizontale bepalingen die binnen het bereik van andere verordeningen vallen. Andere overlappen met andere bepalingen uit de ontwerpverordening of de bestaande verordening. Weer andere zijn onuitvoerbaar of vallen niet onder het werkterrein van het Europees Sociaal Fonds. Tenslotte zijn nog weer andere in strijd met de uitganspunten voor een gezond en effectief financieel beleid.
Geachte afgevaardigden, ik ben verheugd dat de samenwerking tussen de Commissie en het Parlement zo vruchtbaar is geweest. Het beoogde resultaat van deze samenwerking is de garantie dat het Europees Sociaal Fonds in de toekomst doeltreffend zal blijven werken, terwijl tegelijkertijd aan de doelstellingen op het gebied van groei en werkgelegenheid uit de herziene Lissabon-strategie kan worden voldaan.
Cohesie, consolidatie en vereenvoudiging zullen in de periode 2007-2013 de uitgangspunten zijn van het Europees Sociaal Fonds. Een uitgebreid partnerschap waar de voornaamste stakeholders deel van uitmaken zal bovendien ondersteuning bieden. Ik ben ervan overtuigd dat een strategie onder deze voorwaarden een krachtig werkend instrument zal zijn waarmee wij de werkgelegenheid in Europa een stimulans kunnen geven, sociale cohesie en gelijke kansen kunnen bevorderen en alle vormen van discriminatie en benadeling kunnen uitbannen.
Joe Borg,lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden, aangezien ik niet veel tijd ter beschikking heb, kan ik slechts algemene opmerkingen maken over de strekking van de ingediende amendementen.
De Commissie kan instemmen met een aantal amendementen die tevens de vooruitgang in de Raad weerspiegelen. Deze bevatten onder meer de criteria voor het vervangen van de motor in kleine vaartuigen onder strikte voorwaarden om ervoor te zorgen dat de visserijcapaciteit niet toeneemt.
De voorstellen die de Raad momenteel behandelt, beperken de steun voor jonge vissers die actief zijn in de kleinschalige visserij en die een tweedehands vissersvaartuig willen aankopen, tot de aankoop van vaartuigen van minder dan twaalf meter die geen gesleepte vistuigen gebruiken. Wij moeten uw verzoek om deze mogelijkheid toe te passen op alle vaartuigen nog nader bekijken.
De werkingssfeer van de sociaal-economische maatregelen is uitgebreid en omvat nu ook de opleiding en compensatie van vissers die werkten aan boord van vaartuigen die permanent uit de vaart zijn gehaald.
De vereiste dat steun voor een tijdelijke stopzetting van de activiteiten gekoppeld moet zijn aan een capaciteitsvermindering is ingetrokken en in de plaats daarvan worden de huidige bepalingen van het FIOV weer ingevoerd, die de drempel vastleggen voor de communautaire bijdrage in alle soorten van tijdelijke stopzetting.
In de Raad hebben wij gezegd dat met EVF-middelen gefinancierde plannen die werden ingediend na de goedkeuring van noodmaatregelen ook onmiddellijke sluitingen omwille van een concentratie van jonge exemplaren of van de paaitijd kunnen omvatten.
Wij stellen voor de EVF-steun uit te breiden tot de middelgrote ondernemingen die actief zijn in de aquacultuur, de verwerkende en de verkoopssector, hoewel de kleine en micro-ondernemingen prioritair blijven.
De aquacultuur krijgt meer zichtbaarheid. We hebben haar immers opgenomen in de definitie van de visserijsector. Bovendien vermelden we de steun aan de aquacultuur uitdrukkelijk als een van de doelstellingen en taken van het EVF.
De steun voor de binnenvisserij, met uitzondering van de bouw van vaartuigen, alsook de steun voor het oprichten of herstructureren van producentenorganisaties worden opnieuw ingevoerd.
Er worden nieuwe financieringsmogelijkheden geboden voor het bevorderen en beschermen van het milieu in Natura 2000-gebieden waar visserijactiviteiten plaatsvinden.
Naast de overige bepalingen inzake gelijke kansen, hebben wij steun aan collectieve acties toegevoegd, die tot doel hebben netwerken tot stand te brengen en ervaringen uit te wisselen tussen organisaties die zich bezighouden met gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
De Commissie kan de volgende voorstellen uit uw verslag niet aanvaarden.
De bouw of de vervanging van vaartuigen, ook al is er geen sprake van een capaciteitstoename. De Commissie kan geen enkel voorstel aanvaarden, dat indruist tegen ons beleid van instandhouding. Een dergelijke steun zou bijdragen tot het handhaven van de overcapaciteit van de vloot. De Commissie is niet bereid tot enige toegeving op dit punt, want voor ons blijft dit een hoeksteen van de duurzame visserij.
Dit geldt trouwens ook voor de steun aan de oprichting van joint ventures. Een dergelijke steun zou vooral ten goede komen aan particuliere eigenaars van vaartuigen en zou indruisen tegen onze verbintenissen in het kader van internationale organisaties. We zijn het er echter wel mee eens dat haalbaarheidsstudies voor dergelijke gemeenschappelijke ondernemingen kunnen worden gefinancierd.
In verband met het vervangen van motoren in alle soorten vaartuigen, wil ik nog eens herhalen dat de Commissie tijdens de beraadslagingen in de Raad een compromis heeft aanvaard, waardoor vervanging van de motoren is toegestaan in kleine vaartuigen. Ik heb naar uw argumenten geluisterd om de steun verder te laten gaan dan de parameters die de Commissie reeds heeft aanvaard. Het spreekt voor zich dat we dit verder moeten onderzoeken.
Ik ben van mening dat de vestiging van jonge vistelers niet op dezelfde wijze moet worden gefinancierd als die van de jonge vissers, aangezien de aquacultuur niet dezelfde aanwervingsproblemen kent als de sector van de visvangst. Ik ben wel bereid dit verder te bestuderen.
Wij stellen voor de steun voor de binnenvisserij opnieuw in te voeren. De Commissie kan echter niet instemmen met het voorstel om de steun uit te breiden tot de bouw van vaartuigen voor de binnenvisserij. Ook in deze visserijsector is voorzichtigheid geboden, want naar verluidt is de toestand van sommige bestanden benard en bovendien is de wetenschappelijke kennis terzake beperkt. Desalniettemin gaan wij ervan uit dat de vaartuigen die gebruikt worden voor de binnenvisserij op dezelfde wijze behandeld moeten worden als de vaartuigen uit de zeevisserij.
Tenslotte hebben wij ook uw amendementen over de “horizontale thema’s” grondig bestudeerd, met betrekking tot het beheer, het toezicht en de controlestelsels. Zoals u wellicht weet, zijn deze bepalingen vooral ingegeven door de voorstellen voor een verordening betreffende de structuurfondsen. Om de samenhang tussen de communautaire instrumenten te kunnen waarborgen, moeten wij wachten tot er voldoende vooruitgang is geboekt in de onderhandelingen over deze voorstellen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
(De vergadering wordt om 19.15 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden: 4, 8 (tweede deel, vanaf “en tot het scheppen van …”), 10, 12, 13, 27 (eerste deel, tot en met “technologiekloof tussen de regio’s”), 60, 65, 73, 74, 80 (eerste deel: “ontwikkeling van … projectontwikkeling”), 102 (artikel 14, lid 1, alinea 2 “in functioneel opzicht”) en 108.
De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden op voorwaarde dat zij worden geherformuleerd:
De Commissie kan de amendementen 32 en 117 aanvaarden op voorwaarde dat zij worden geherformuleerd. In het geval van het eerste deel, “waterbeheer…watervoorziening”, is de Commissie bereid investeringen te aanvaarden die verband houden met de watervoorziening, alsmede investeringen die verband houden met het waterbeheer en de waterkwaliteit, echter met uitzondering van kosten voor de bedrijfsvoering en de salarissen in verband met het waterbeheer die voortvloeien uit dergelijke investeringen. In het geval van het laatste deel, “bevordering … Natura 2000”, kan de Commissie het financieren van investeringen in verband met Natura 2000 aanvaarden, maar niet de financiering van de bedrijfs- en exploitatiekosten.
De Commissie kan amendement 68 aanvaarden op voorwaarde dat dit wordt geherformuleerd: “stimulering van de ontwikkeling van stedelijke en plattelandsgebieden en hun betrekkingen”.
- Met betrekking tot het voorstel van de Commissie betreffende de oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking kan ik u tot mijn tevredenheid mededelen dat de Commissie in de gelegenheid is de meeste amendementen van het Parlement te aanvaarden.
- De Commissie kan de volgende 17 amendementen volledig aanvaarden: 1 t/m 7, 12, 14 t/m 16, 23, 25 t/m 27, 32 en 35.
- Nog eens 17 amendementen zijn in beginsel/inhoudelijk aanvaardbaar, mits zij worden geherformuleerd (amendementen 8, 9, 13, 17, 20 t/m 22, 24, 28 t/m 31, 33, 34, 38, 39 en 41).
- Een groep van 2 amendementen is slechts gedeeltelijk aanvaardbaar (amendementen 36 en 37).
- Tot slot is er een kleine groep van 6 amendementen die de Commissie niet kan aanvaarden (amendementen 10, 18, 40 en 42 t/m 44). De drie laatste amendementen zijn ingediend voor de plenaire vergadering. De inhoud ervan komt echter overeen met die van eerder goedgekeurde amendementen.
- Twee amendementen (11 en 19) hebben slechts betrekking op een fout in één bepaalde taalversie.
VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ Ondervoorzitter
27. Indieningstermijn amendementen: zie notulen
28. Rol van de vrouwen in Turkije
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0175/2005) van Emine Bozkurt, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de rol van vrouwen in het maatschappelijke, economische en politieke leven in Turkije (2004/2215(INI)).
Emine Bozkurt (PSE), rapporteur. – Voorzitter, mijnheer de Commissaris en collega's, een vrouw op het Turkse platteland stond op het punt om tegen haar zin te worden uitgehuwelijkt. Vrouwenrechtenorganisaties vertelden haar echter dat ze met de nieuwe wetgeving in Turkije naar de rechter kon stappen om het huwelijk ongeldig te laten verklaren. De vrouw vertelde aan haar ouders dat zij van plan was om dit te gaan doen, deze zagen vervolgens in dat uithuwelijken absoluut geen zin had en het huwelijk ging niet door. Dit is nog maar één voorbeeld van de manier waarop Turkije bezig is de positie van vrouwen te verbeteren.
In het verslag over de rol van vrouwen in het politieke, economische en sociale leven van Turkije heeft de vrouwenrechtencommissie van het Europees Parlement de nieuwe Turkse wetgeving geprezen. Turkije heeft op het gebied van vrouwenrechten veel verbeterd in de nieuwe grondwet, de arbeidswet en het nieuwe strafrecht. Nu is het zaak om wat op papier staat om te zetten in de praktijk. Turkije is hier al mee begonnen, maar dit werk moet worden voortgezet. Respect voor vrouwenrechten is een absolute voorwaarde voor lidmaatschap van de Europese Unie. In het verslag wordt de Europese Commissie ertoe opgeroepen vrouwenrechten hoog op de agenda te zetten bij besprekingen met Turkije.
Commissaris Rehn heeft gisteren in het Parlement toegelicht hoe de onderhandelingen met Turkije zullen worden vormgegeven. Ik ben blij dat hij daarbij heeft gezegd dat vrouwenrechten een hoofdprioriteit zullen zijn en dat het een kernzaak zal zijn in het jaarlijks voortgangsverslag over Turkije. Daarnaast heeft de Turkse regering aangegeven het verslag zeer serieus te nemen. Zo is in een reactie op eerdere besprekingen in Turkije over dit verslag nu al besloten een vrouwenrechtencommissie in het Turkse Parlement op te zetten en heeft de regering al toegezegd meer opvanghuizen voor vrouwelijke slachtoffers van geweld te zullen bouwen.
De Turkse vrouwenrechtenorganisaties staan in grote meerderheid achter de bevindingen in mijn verslag. Ook in het Europees Parlement is al tijdens de stemming in de vrouwencommissie gebleken dat er brede steun is voor het verslag. Ik bedank iedereen die heeft meegewerkt aan dit verslag. In het bijzonder wil ik de EVP bedanken voor de goede samenwerking in de Commissie vrouwenrechten.
Natuurlijk betekent de brede steun voor het verslag niet dat we het over alles eens zijn. Ik zou graag nog enkele dingen aanstippen die wellicht van belang kunnen zijn voor de stemming morgen. In Turkije is politieke participatie van vrouwen zeer laag. Als mogelijke oplossing hiervoor wordt in het verslag een systeem van quota's voorgesteld dat op korte termijn kan helpen meer vrouwen te betrekken bij de politiek. De quota's worden voorgesteld als mogelijke oplossing van een probleem, er wordt geen voorwaarde van gemaakt. De Europese Unie kan natuurlijk niet iets van Turkije eisen dat in de eigen lidstaten nog niet algemeen aanvaard is.
Ik, en de vrouwenorganisaties in Turkije met mij, vraag u om uw steun op dit punt. De liberalen hebben een amendement over dit onderwerp ingediend waarin ik mij kan vinden als er toevoeging komt waarbij ook de regering, de Turkse regering wordt aangesproken op haar verantwoordelijkheid. Ik vraag u om uw steun voor mijn mondelinge amendement dat ik hier overmorgen in de plenaire vergadering zal presenteren en waarmee de liberalen naar eigen zeggen akkoord kunnen gaan.
Dan is er nog de kwestie van de hoofddoek. In Turkije is het verboden religieuze kleding te dragen op universiteiten en in overheidsfuncties. Dit is het gevolg van de strenge scheiding tussen kerk en staat in Turkije. Als de vrouwen de hoofddoek niet afleggen kunnen zij geen universitaire opleiding volgen of een baan krijgen bij de overheid. In mijn verslag wordt de oproep herhaald uit het verslag-Eurlings aan de Turkse regering om er zorg voor te dragen dat alle meisjes en vrouwen hun recht op onderwijs kunnen genieten ongeacht hun achtergrond. Ik steun het amendement van de heer Szymánski van de UEN, waarin indirect wordt opgeroepen het verbod op het dragen van de hoofddoek op te heffen. Niet omdat ik de negatieve gevolgen van dit verbod niet ken, maar omdat Europa zelf geen eensluidend beleid heeft ten opzichte van het wel of niet dragen van hoofddoeken. Wij kunnen Turkije dan ook moeilijk opdragen iets te doen waar we zelf nog niet over uit zijn. Ook heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens onlangs besloten dat Turkije met dit verbod geen inbreuk maakt op de rechten van vrouwen. Ieder land mag een eigen beleid ten aanzien van religieuze symbolen voeren. Turkije moet dus zelf een verstandige oplossing vinden voor de problematiek rondom de hoofddoek. Graag draag ik een steentje bij tot het vinden van die oplossing, maar dan bijvoorbeeld door het probleem eerst zorgvuldig te bespreken in de Gemengde Parlementaire Commissie voor de Europese Unie en Turkije. Zowel in Turkije als in Europa moet over dit onderwerp een debat worden gevoerd. Natuurlijk kunnen wij als Parlement dit probleem niet zelf oplossen, maar wel een bijdrage leveren aan de discussie.
Ten slotte wil ik graag iedereen oproepen voor dit verslag te stemmen. Logisch, want het is mijn eigen verslag, maar ik heb mij juist zo ingezet voor goede samenwerking met andere partijen ten aanzien van dit verslag omdat ik het van belang vind dat Turkije ziet dat de oproep om hard te werken aan vrouwenrechten van het hele Europese Parlement komt. Ik dank u bij voorbaat voor uw hulp en voor uw aandacht en ben benieuwd naar uw inbreng tijdens dit debat.
Olli Rehn,Commissie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik was hier al twee en een half uur geleden en het is jammer dat er weer eens een buitensporige vertraging is ontstaan voordat wij met dit debat kunnen beginnen, vooral omdat dit zo'n belangrijk vraagstuk betreft. Ik moet zeggen dat het geen wonder is dat het Europese concurrentievermogen zo'n zwakke basis heeft als men zich niet aan een simpele regel als het tijdschema kan houden. Ik hoop dat het Bureau hierover nadenkt en er met het oog op de toekomst ook iets aan gaat doen.
(EN) Ik ben verheugd over deze gelegenheid om, op een bijzonder belangrijk moment in de betrekkingen tussen de EU en Turkije, de rechten van vrouwen in Turkije te bespreken op basis van het uitstekende verslag van mevrouw Bozkurt.
Vorige week heeft de Commissie het kader voor de onderhandelingen met Turkije aan de lidstaten voorgelegd. Het is het strengste kader dat de Commissie ooit heeft ingediend. Er wordt in gesteld dat de Unie verwacht dat Turkije het hervormingsproces doorzet en dat het garanties geeft voor de volledige inachtneming van de regels van de rechtsstaat en de mensenrechten in alle sectoren en alle hoeken van het land.
Ik heb gezegd dat bij de onderhandelingen met Turkije het traject minstens net zo belangrijk is als de bestemming. Maar voor een zinvol traject is een doel nodig, en het is juist het vooruitzicht van toetreding tot de EU dat Turkije zo’n doel geeft, en de Europese Unie een geloofwaardig drukmiddel om invloed uit te oefenen op thema’s als de rechten van de vrouw in Turkije.
Laten we eerlijk zijn: geen enkel ander vooruitzicht dan toetreding tot de Unie zou Turkije ertoe kunnen aanzetten Europese waarden op het gebied van gelijke rechten voor mannen en vrouwen over te nemen en in te voeren. Dat is het geheim van het succes van ons uitbreidingsbeleid. Laten we dit geheim niet vergeten.
Ik feliciteer de rapporteur met haar verslag. Het is een goed onderbouwd en uitgebreid verslag, waarin veel van de problemen worden behandeld die de Commissie in haar periodieke verslagen heeft geïdentificeerd. De aanbevelingen van het verslag moeten door alle relevante partijen in aanmerking worden genomen. Ik ben met name tevreden met de aandacht die het rapport besteedt aan de bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen, het verbeteren van de vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsposities en aan de bestrijding van huiselijk geweld tegen vrouwen, vooral de behoefte aan meer opvanghuizen voor de slachtoffers van geweld.
Ik deel de waardering van de rapporteur voor de inspanningen van de Turkse regering om de staatsinrichting en de wetgeving te hervormen, bijvoorbeeld die betreffende het wetboek van strafrecht, waarin de situatie van vrouwen wordt verbeterd en gelijke rechten worden bevorderd. Het nieuwe wetboek van strafrecht is op sommige punten bekritiseerd, maar over het geheel genomen betekent het een duidelijke positieve ontwikkeling en een modernisering van het strafrechtelijke systeem. Het bevat vele verbeteringen voor vrouwen.
Ik zal u enkele concrete voorbeelden geven. Onder het nieuwe strafrecht wordt verkrachting binnen het huwelijk strafbaar gesteld, discriminatie tegen vrouwen die geen maagd zijn en niet getrouwd afgeschaft, seksuele intimidatie op de werkplek strafbaar gesteld, het patriarchale concept van gezinshoofd afgeschaft, en krijgen buitenechtelijke kinderen gelijke rechten. Dat alles is in het nieuwe wetboek van strafrecht neergelegd. Het is nu een zaak van uitvoering, uitvoering en nog eens uitvoering.
Tot slot wil ik onderstrepen dat vrouwenrechten voor de Commissie in het proces van de toetredingsonderhandelingen met Turkije een van de belangrijkste prioriteiten zullen blijven. We zullen de situatie van de rechten van de vrouw in ons volgende periodiek verslag, dat de Commissie op 9 november van dit jaar zal vaststellen, grondig evalueren.
Doris Pack,namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s vorige week las ik in een vooraanstaand Duits maandblad een prachtig artikel over drie Turkse business women. Als je daarna dit verslag leest, is goed te zien hoe groot de genderverschillen in Turkije zijn.
Het gaat ons er vooral om een doorbraak in de mensenrechten, in dit geval nadrukkelijk vrouwenrechten, te bereiken. Geweld tegen vrouwen, ook in de huiselijke sfeer, de zogenaamde eerwraak, gedwongen huwelijken, de hoge graad van analfabetisme onder vrouwen – het zijn allemaal alarmerende zaken. Honderdduizenden meisjes mogen van hun behoudzuchtige ouders niet eens naar school, of kunnen dat vanwege de slechte infrastructuur niet. Hieronder hebben vooral ook de Koerdische vrouwen te lijden. Wetten zijn van kracht geworden, zoals de commissaris net opmerkte, maar de uitvoering ervan laat op zich wachten. Ik hoop dan ook zeer dat de Commissie daar op aandringt.
Maar eerwraak en gedwongen huwelijken vormen bij uitstek ook een probleem dat hierheen gemigreerde Turkse vrouwen betreft en daarmee ook onze eigen maatschappij. Het is aan de partijen om de ondervertegenwoordiging van Turkse vrouwen in parlementen adequaat te bestrijden. Maar het is op z’n zachtst gezegd onzin om Turkije een quotering en een sandwichsysteem op te dringen. Dat zouden we eerst eens in onze eigen lidstaten moeten proberen.
Ik hoop dat de vrouwenorganisaties in Turkije hun politieke vertegenwoordigers ter plaatse om de oren kunnen slaan met de resolutie die we met z’n allen aannemen. De veranderingen zijn noodzakelijk omdat deze wetsovertredingen schendingen van de mensenrechten zijn. Bovendien zou de beëindiging daarvan voor zich moeten spreken en los moeten staan van de wens tot de Europese Unie toe te treden. Ik hoop dat dit ook de politici in Turkije begint te dagen.
Lissy Gröner,namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, waarde collega’s, namens de sociaal-democratische fractie wil ik de rapporteur feliciteren met haar verslag, dat uitstekend gefundeerd is en op het juiste moment komt. We hebben tal van gesprekken gevoerd, zowel met de vrouwencommissie in Turkije als die van het Europees Parlement. We hebben met NGO’s gesproken, met de politieke klasse en met de sociale partners. Dat resulteerde in een breed debat in de vrouwencommissie en een verslag dat de steun van bijna alle fracties kreeg.
Het verslag constateert nadrukkelijk dat er in Turkije veel gedaan is ter naleving van het acquis van de Europese Unie. Per 1 juni is het nieuwe strafrecht van kracht geworden. Dat moet natuurlijk ook toegepast worden en dus mag de uitgeoefende druk niet verslappen. Maar Turkije moet ook de tijd krijgen om de nodige stappen te ondernemen. Verkrachting binnen het huwelijk is voortaan strafbaar en we hebben eerwraak gebrandmerkt als dat wat ze zijn, te weten oneervolle en strafbare handelingen.
Nu is het aan Turkije de volgende stap te zetten en vrouwen in politieke functies te benoemen. Een percentage van 4 procent vrouwen in het Turkse parlement is onacceptabel, een percentage van 1 procent in gemeenteraden is zo goed als niets. De vrouwen hebben daarbij onze hulp nodig en de nadrukkelijke oproep van de vrouwenorganisaties is eigenlijk een vraag aan dit Parlement om klare taal te spreken en hen te steunen met een quotering of best-practice-methoden, en bovenal deze in een resolutie vast te leggen. En volgens mij moeten we dat ook doen. Daarnaast moeten we onverminderd het geweld tegen vrouwen aan de kaak stellen en op de agenda houden. Als het goed is beginnen op 3 oktober de onderhandelingen. Dit verslag is daar een belangrijke bouwsteen voor.
Anneli Jäätteenmäki,namens de ALDE-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij geven al snel advies aan derde landen over zaken waarin wij zelf ook nog veel te doen hebben. In dit verslag over de rechten van vrouwen in Turkije wordt de aandacht gevestigd op het feit dat slechts 4,4 procent van de leden van het Turkse parlement vrouw is. Deze kwestie moet ter sprake worden gebracht en het doel moet een verandering ten goede zijn. Wij kunnen echter geen verplicht quotasysteem voorstellen om te proberen de deelname van vrouwen in de Turkse politiek te vergroten als wij ook niet onze eigen lidstaten aansporen de wetgeving op precies dezelfde manier te wijzigen. Wij kunnen van Turkije niet meer eisen dan waartoe wij zelf bereid zijn. Daarom heeft de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa amendement 3 ingediend.
Ik wil mij tot onze Turkse collega's richten: spoor vrouwen aan tot een grotere betrokkenheid bij de politiek, wees moediger dan de staatshoofden en regeringsleiders van veel van de huidige lidstaten van de Europese Unie! Bijvoorbeeld in Frankrijk is het aandeel vrouwen in het nationale parlement ongeveer 12 procent en in Italië nog minder. Ik heb noch de leiders van deze beide landen noch de Europese Unie hun bezorgdheid horen uiten over de situatie en de geringe deelname van vrouwen in deze landen. Er valt daar nog veel te doen. Wij mogen onze eigen problemen niet verdoezelen en alleen Turkije terechtwijzen. Wij moeten iets doen aan het geringe aantal vrouwen in het politieke leven in zowel Turkije als in de Europese Unie en, zeker, ook wat betreft de selecties die de Europese Unie zelf maakt.
Tot slot wil ik de rapporteur bedanken, die uitstekend werk heeft verricht. Tegelijkertijd wil ik ook commissaris Rehn bedanken, die op verdienstelijke wijze de rechten van vrouwen in deze toetredingsonderhandelingen ter sprake heeft gebracht.
Hiltrud Breyer,namens de Verts/ALE-fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de Verts/ALE-Fractie bedank ook ik de rapporteur hartelijk voor dit verslag. Ik hoop dat er morgen niet alleen van het Parlement een duidelijk signaal komt, maar dat ook de Commissie meer oog krijgt voor het thema van gelijke behandeling, want dat heeft mijns inziens in het verleden te weinig aandacht gekregen.
We mogen er geen twijfel over laten bestaan dat we geen genoegen nemen met een vooruitgang op papier; vrouwenrechten moeten in de praktijk worden omgezet.
Ik ben blij dat we aandringen op de invoering van een quotasysteem. Sterker nog, we zouden ook moeten overwegen een dergelijk systeem voor de Europese Unie in te stellen. Als slechts 4 procent van het nationale parlement en 1 procent van de gemeenteraden uit vrouwen bestaat, kunnen we wel spreken van een brevet van onvermogen. Daar moet dringend iets aan gedaan worden en anders dan langs de weg van quotering lukt dat niet.
We hebben ons als Parlement in de resolutie van 8 maart al onomwonden tegen het gedwongen huwelijk uitgesproken. Daarom vraag ik nogmaals om steun voor ons amendement voor de onmiddellijke registratie van pasgeborenen, om te voorkomen dat minderjarige meisjes voor meerderjarig verklaard worden en zo een gedwongen huwelijk de facto gelegitimeerd wordt.
Feleknas Uca,namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij van de GUE/NGL-Fractie ondersteunen het verslag van mevrouw Bozkurt en zullen het ook morgen tijdens de stemming ondersteunen. Het verslag maakt duidelijk dat er ondanks de verbetering in de situatie van de vrouw in Turkije, zoals die bijvoorbeeld spreekt uit de wetgeving ten aanzien van eerwraak en van verkrachting binnen het huwelijk, op maatschappelijk, economisch en politiek gebied toch nog veel moet gebeuren. Voor onze fractie is van belang dat er een politieke oplossing voor het zuidoosten van Turkije gevonden wordt en dat er een einde komt aan de achterstelling in de Koerdische gebieden. Wij zouden graag zien dat vrouwen in de achtergebleven landelijke gebieden meer kansen op werk en scholing krijgen en dat projecten die daarop toegesneden zijn gestimuleerd worden. Daarom heb ik in het verslag het appèl aan de Turkse regering laten opnemen om samen te werken met burgemeesters in de Koerdische gebieden en programma’s voor de gelijke behandeling en gelijkberechtiging van de daar wonende vrouwen gericht te steunen. Een verbetering van de positie van de vrouwen in Turkije is een belangrijke stap voor de onderhandelingen over de toetreding van dat land.
Georgios Karatzaferis, namens de IND/DEM-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek als auteur van het boek “De vrouw vandaag”, dat een bestseller is geworden in mijn land, en richt me tot mijn vrouwelijke collega’s. Als zij de vrouwen van Turkije liefhebben en zich echt solidair voelen met hen, mogen ze niet voor dit verslag stemmen.
Wat zijn de ware feiten? Ze staan in een artikel dat enkele maanden geleden is verschenen: een meisje van 14 jaar werd verkracht door haar oom en vertelde het aan haar familie. Daarop kwam de familieraad samen en die vermoordde het meisje. De moordenaars lopen vrij rond. Dat is de realiteit. Dat is de situatie.
Wij kunnen geen verslagen schrijven vanuit Brussel. Om verslagen te schrijven moeten we naar Dyarbakir, om te zien hoe vrouwen daar leven! In middeleeuwse omstandigheden! Vrouwen lijden onder grof racisme, dat wordt gecultiveerd door het Turkse onderwijsstelsel. De patriarchale gezinsstructuur legt verkrachting en het slaan van vrouwen op.
Als we eindelijk eens respect willen opbrengen voor de vrouw, waar ook ter wereld, kunnen wij niet voor dit verslag stemmen. De heer Erdogan, premier van Turkije, heeft de vrouw in Turkije tien jaar teruggezet. Ooit was er een vrouwelijke premier aan de macht, nu draagt de vrouw van de premier een hoofddoek. Dat is de achteruitgang van de Turkse vrouwen!
Koenraad Dillen (NI).– Voorzitter, geachte collega's. Polygamie, gedwongen huwelijken, analfabetisme, eremoorden, huiselijk geweld, discriminatie in de politiek, enz. Dit verslag over de rol van de vrouwen in Turkije is inhoudelijk vrij exhaustief en onderbouwd, maar wie de politieke situatie in Turkije van nabij volgt, wist al langer dan vandaag dat de kandidaat-lidstaat, de zogeheten "seculiere modelstaat Turkije" om met de woorden van Louis Michel te spreken "zeer zwaar ziek is in het bedje van de mensenrechten". A fortiori in dat van de vrouwenrechten in een islamitische samenleving.
Het is echter toch positief te noemen dat de rapporteur ons enkele maanden voor het officiële begin van de toetredingsonderhandelingen nog eens met de neus op sommige feiten drukt. Voor diegenen die niets hebben geleerd van de manier waarop de Turkse politie vreedzame vrouwelijke demonstranten uit elkaar knuppelt, komt dit verslag op het juiste moment. Mochten er hier overigens verslagen over de rol van de religieuze minderheden, over de bezetting van Cyprus, over de rechten van Armeniërs of de beperking van de vrijheid van meningsuiting en vergadering in Turkije gepresenteerd worden, dan zou er evenmin veel plaats zijn voor positieve opmerkingen. Er gaat geen week voorbij of onafhankelijke bronnen signaleren zware tekortkomingen op het vlak van wat wij met een plechtig woord fundamentele rechten noemen. Beterschap is op geen enkel vlak te merken en, tussen haakjes, dit hele verslag is in flagrante tegenspraak met het optimistische geluid dat wij vorig jaar uit de mond van Commissaris Verheugen en Romano Prodi mochten horen, toen de Commissie, volledig in strijd met de waarheid, ons probeerde wijs te maken dat er in Turkije nog slechts minimale problemen met de mensenrechten bestaan. Dit enkel om voor Turkije het licht op groen te zetten.
De vraag is natuurlijk, en ik besluit, of wij de politieke moed zullen hebben om de enige voor de hand liggende conclusie te trekken en die is om Ankara luidop de waarheid te zeggen, namelijk dat de Turkse samenleving qua waardenpatroon te zeer verschilt van onze Europese Unie om Turkije op termijn toe te laten lid te worden van de Europese Unie, want dat is de enige zinnige les die wij uit dit verslag kunnen trekken.
Edit Bauer (PPE-DE). – (HU) Niet alleen in Turkije is de situatie van vrouwen een maatstaf voor democratische ontwikkeling. Turkije heeft enorme vorderingen gemaakt op dit vlak, en daaraan doet het feit dat er op wetgevingsgebied nog de nodige tekortkomingen bestaan niets af. Niemand kan ontkennen dat de constitutionele wijzigingen en het nieuwe wetboek van strafrecht een grote stap voorwaarts betekenen, niet alleen met betrekking tot de rechten van de vrouw, maar ook, in meer algemene zin, voor de mensenrechten als zodanig. In de praktijk zien we echter nog de nodige traagheid en inconsistentie als het gaat om de toepassing van de wettelijke bepalingen bij de handhaving van deze rechten. Tradities en gewoontes veranderen is moeilijker dan de wet veranderen, maar dat is niet het enige probleem. In het verslag wordt de Turkse regering ook aangemoedigd standvastiger te zijn in haar optreden om verandering te brengen in de situatie.
Het is een goede zaak dat de overheid in de grondwet de verantwoordelijkheid opgelegd krijgt te zorgen voor gelijkheid van kansen, maar wat lijkt te ontbreken, is een strategie waarin staat aangegeven hoe de regering dat doel denkt te bereiken. Het is een goede zaak dat in de wet is vastgelegd dat mannen alleen monogame relaties met een vrouw mogen onderhouden, maar in de praktijk worden door imams nog wel degelijk huwelijken met tweede of derde vrouwen voltrokken. Het is een goede zaak dat ongeveer 40 procent van de universitaire docenten van het vrouwelijk geslacht is, maar het is ook een feit dat bijna een kwart van de vrouwen analfabeet is. Daar waar de regering inzet toont, zijn resultaten zichtbaar. Zo is er de afgelopen weken een overheidscampagne gevoerd in het kader waarvan op één dag meer dan 20 000 niet-geregistreerde kinderen in het bevolkingsregister zijn opgenomen. Doel van het onderhavige verslag en de voorgestelde amendementen is ertoe bijdragen dat de concrete maatregelen die genomen zijn daadwerkelijk leiden tot het dichten van de vaak enorme kloof die er bestaat tussen de situatie de jure en de situatie de facto op mensenrechtengebied.
Zita Gurmai (PSE). –(EN) Mijnheer de Voorzitter, het is zeker een lange en moeizame klus geweest om alle relevante informatie en gegevens te verzamelen die nodig waren voor zo’n gedetailleerd verslag over de reële situatie van vrouwen in Turkije. We hebben talloze problemen onder de loep genomen. Veel ervan komen in allerlei situaties in Turkije op de gebieden vrouwenrechten en gelijkheid terug. Hoewel Turkije is begonnen de problemen met wettelijke middelen tegen te gaan, ligt de daadwerkelijke omzetting van beginselen in het dagelijks leven nog voor ons. Turkije, dat het lidmaatschap van de EU heeft aangevraagd en zichzelf als een potentiële kandidaat-lidstaat beschouwt, moet de fundamentele mensenrechten en het acquis communautaire op het terrein van de mensenrechten en gelijkheid van man en vrouw in acht nemen.
De Turkse regering heeft blijk gegeven van toewijding aan Europese beginselen en waarden door een nieuw strafrecht te scheppen dat de rechten van vrouwen beschermt. Daarmee wil ik ze feliciteren. We mogen niet vergeten dat we hebben voorgesteld 2006 aan te wijzen als het Europees jaar van de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Turkije zou daaraan mee moeten doen, zowel in beginsel als in reële termen, door concrete en zichtbare maatregelen, door stappen te nemen tegen geweld maar ook door de invoering van gelijke rechten op andere gebieden.
Een krachtige politieke wil om gelijkheidsbeleid in te voeren is niet het enige middel om te slagen. Succes betekent het overwinnen van allerlei andere obstakels, zoals tradities, patriarchale sociale structuren, religieuze aspecten, gewoonten, onderwijs, werkgelegenheid en gezinswaarden, standaarden en stereotypes, die allemaal de vooruitgang tegenhouden. Dat is een grote uitdaging, want deze structuren zijn in een periode van eeuwen opgebouwd en het is niet eenvoudig ze in één keer te hervormen, maar als Turkije toenadering wil zoeken tot Europa en wil toetreden, moet het ook Europese waarden in acht nemen.
We zijn ervan overtuigd dat de Turkse regering maatregelen zal nemen om onze aanbevelingen in de praktijk te brengen. Het is in ons gemeenschappelijk belang om de geboekte vooruitgang te bewaken en een reëel beeld van de situatie te krijgen.
Cem Özdemir (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik dank Emine Bozkurt hartelijk voor het uitmuntende verslag dat ze afgeleverd heeft. Ik ben van mening dat de gelijkberechtiging van vrouwen in Turkije niet één van de thema’s maar hét centrale thema is als het gaat om het door Turkije gewenste lidmaatschap van de Europese Unie.
Maar als leraar en sociaal pedagoog wil ik ook niet nalaten iets positiefs te zeggen: als het Turkse dagblad Milliyet onder de slogan “Papa, laat me naar school gaan!” een campagne start, is dat iets wat we op ons eigen conto kunnen schrijven, want het gebeurt tegen de achtergrond van de beoogde toetreding tot de EU. En als de Turkse mediagroep Dogan zich sterk maakt tegen geweldpleging binnen het gezin, is ook dat iets om toe te juichen.
Ik denk dat Turkije de komende jaren ook een nieuwe consensus in de hoofddoekjes-kwestie moet vinden. Er zit iets fout als moeders met hoofddoekjes in de Oost-Turkse stad Erzurum niet op de universiteitscampus toegelaten worden om bij de diploma-uitreiking van hun kinderen aanwezig te zijn. Ik ben voor een duidelijk nee tegen het gedwongen dragen van hoofddoekjes, maar ook voor een nee tegen een ontaard laïcisme, dat moeders verbiedt hun kinderen op school te bezoeken!
Jan Tadeusz Masiel (NI). –(PL) Mijnheer de Voorzitter, uit het verslag waarover we vandaag debatteren, blijkt dat Turkije nog niet gereed is om toe te treden tot de Europese Unie en deel te nemen aan een waardengemeenschap die op de christelijke traditie is gebaseerd, en ook niet bereid is zich daarvoor gereed te maken. Ik stel voor af te zien van het openen van de toetredingsonderhandelingen met het land, die volgens de planning over drie maanden zouden moeten beginnen, al was het maar omdat de rechten van de vrouw in Turkije niet geëerbiedigd worden. Dat is echter slechts één reden; er zijn nog veel meer redenen te geven, met als belangrijkste de verschillen van culturele aard.
Ik stel voor dat we pas met onderhandelen beginnen wanneer Turkije gelijkenis begint te vertonen met Europa, en dat zal waarschijnlijk nooit het geval zijn. Wij hebben niet het recht van Turkije te eisen dat het zijn eigen cultuur en zijn eigen waardenstelsel opgeeft, en dat geldt nog sterker voor de eigen godsdienst; godsdienst is immers het fundament van iedere samenleving.
Zijn vrouwen in Turkije werkelijk het slachtoffer van discriminatie? Worden ze vandaag de dag meer gediscrimineerd dan in het verleden? Misschien is het wel zo dat Turkije gewoon andere normen en andere culturele modellen hanteert, normen en modellen die niet kunnen worden omgezet naar het Europese beschavingsmodel. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat de toename van geweld tegen vrouwen voortkomt uit de angst voor en aversie tegen toenadering tot Europa zoals we die in de traditionele Turkse samenleving kunnen waarnemen.
Het Turkse volk zal geen respect kunnen opbrengen voor ons Europeanen, die grootgebracht zijn in een andere mentaliteit en met een ander waardenstelsel, als het geen respect voor de vrouwen en nationale minderheden in het eigen land weet op te brengen.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, een van de fundamentele punten waarop de Turkse toenadering tot Europa de komende jaren zal worden beoordeeld, is een betere bescherming van de mensenrechten. In dat kader is het van cruciaal belang dat de positie van de vrouw in alle sectoren van de Turkse maatschappij verbetert. Gendergelijkheid en eerbied voor de mensenrechten, bovenal voor de rechten van de vrouw, maken namelijk deel uit van het gemeenschapsacquis. De Europese Unie moet Turkije helpen bij dit aanpassingsproces.
Toch vereisen een aantal onderwerpen, die collega Bozkurt in haar verslag vermeldt, speciale aandacht.
Ten eerste moet de voor vrouwenrechten bevoegde regeringsinstantie een integraal beleid met voldoende financiële middelen uitwerken.
Het grote probleem van geweld tegen vrouwen, in de vorm van eremoorden of huiselijk geweld, moet worden uitgeroeid. Gelijk welk regeringsbeleid moet hiertegen adequate bescherming bieden. De participatie van vrouwen in het Turkse politieke leven is minimaal en moet worden verbeterd via versterkte quota of een actievere participatie van vrouwen in politieke partijen en in de regering zelf.
Ten slotte wil ik mijn steun uitdrukken aan het verslag van mevrouw Bozkurt. Zij heeft werkelijk getracht haalbare en tastbare voorstellen te formuleren om Turkije bij te staan bij zijn toetredingsproces.
Olli Rehn, lid van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de leden voor hun opmerkingen. Er waren zeer belangrijke opmerkingen onder, die in aanmerking genomen zullen moeten worden. Ik zal antwoorden op twee of drie punten die de meeste sprekers hebben aangestipt.
In de eerste plaats is invoering inderdaad, zoals de rapporteur, mevrouw Pack en veel anderen hebben gezegd, de kern van de zaak, net als verandering van mentaliteit. De veranderingen in de wetgeving zijn belangrijk en de invoering ervan essentieel, maar een verandering van mentaliteit en instelling is op zijn minst net zo belangrijk. Wij steunen daarom, en versterken onze steun voor bewustmakingsmaatregelen voor een verandering van mentaliteit en instelling met het oog op de praktische toepassing van vrouwenrechten en de houding van de veiligheidsdiensten, bijvoorbeeld tegenover mensenrechten in het algemeen.
Dat is ook de doelstelling van de maatschappelijke discussie die we vorige week hebben gelanceerd. Die discussie zal tegelijk met de onderhandelingen worden gehouden en gelijk opgaan met de eigenlijke onderhandelingen. Het is onze bedoeling langetermijnpartnerschappen te creëren, bijvoorbeeld tussen vrouwenorganisaties in de Europese Unie en in Turkije, om wederzijds begrip te vergroten en het maatschappelijk middenveld in Turkije te versterken – dat is namelijk een van Turkijes zwakke punten. Dat zal zeker een verbetering betekenen voor de participatie van vrouwen en voor de Europese waarden gelijkheid en vrouwenrechten.
Mevrouw Jäätteenmäki en de rapporteur sneden het punt van de quota aan. De Commissie is het eens met de rapporteur dat we van Turkije niet méér kunnen vragen dan we bereid zijn zelf te doen. Het punt is dat in sommige lidstaten quota gelden en in andere niet. De lidstaat die ik het best ken, heeft bijvoorbeeld al enige tijd quota om de participatie van vrouwen in de openbare besluitvorming te vergroten. Als jeugdige parlementsleden moesten mevrouw Jäätteenmäki en ik in 1991 stemmen over quota voor gelijkheid. Ik had een keer een vergadering met andere parlementsleden onder de 35 en toen realiseerde ik me dat ik deel uitmaakte van een minderheid van 12,5%, want de andere zeven leden onder de 35 waren vrouwen. Ik stemde voor de quota om zeker te stellen dat beide geslachten in de toekomst even goed vertegenwoordigd zouden zijn.
Op 3 oktober begint een lang en ongetwijfeld moeizaam traject. Het is belangrijk dat we ons realiseren dat juist het vooruitzicht van toetreding de prikkel is voor Turkije om de rechten van vrouwen te verbeteren. Bovendien biedt het activisten en burgers die zich zorgen maken en zich willen inzetten voor deze belangrijke Europese waarden een krachtige steun in de rug.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie tijdens deze toetredingsonderhandelingen objectief en strikt toezicht zal houden. Het is een heel goed idee om deze exercitie elk jaar te herhalen en zodoende de vooruitgang in de rechten van vrouwen in Turkije in het oog te houden.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
29. Gelijke kansen en behandeling van mannen en vrouwen op gebied van werkgelegenheid en beroep
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0176/2005) van Angelika Niebler, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep (COM(2004)0279 – C6-0037/2004 – 2004/0084(COD)).
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou de rapporteur, mevrouw Niebler, en de Commissie rechten van de vrouw en gender equality willen bedanken voor hun belangrijke verslag over ons voorstel voor een herziene richtlijn. Doel van dit voorstel is de communautaire wetgeving inzake gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van werkgelegenheid en beroep te vereenvoudigen en te moderniseren. Met de herziene richtlijn worden de relevante bepalingen uit eerdere richtlijnen op dit vlak in één document ondergebracht, zodat de regels gemakkelijker toegepast kunnen worden en voor alle burgers beter te begrijpen zijn. Dit sluit aan bij onze pogingen te komen tot een meer open, transparantere Unie waarin zaken geregeld worden die voor het dagelijks leven van de burgers van belang zijn.
Het voorstel behelst evenwel meer dan enkel consolidering van de bestaande wetgeving; de regels worden ook vereenvoudigd en er worden voorzichtige stappen tot modernisering van de wetgeving gezet. Dit zal op een aantal punten aanzienlijke verbeteringen te zien geven, met als belangrijkste elementen consistentie in het gebruik van terminologie en, vooral, consistentie ten aanzien van definities, hetgeen een coherentere tekst waarborgt. Er is expliciet gebruik gemaakt van een aantal horizontale bepalingen betreffende ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, en ook is recente jurisprudentie van het Hof van Justitie in de tekst opgenomen met het oog op meer rechtszekerheid en duidelijkheid.
Het is zonder meer een feit dat met dit voorstel geen nieuwe beleidsvormen of innovatieve ideeën geïntroduceerd worden, maar ik zou wat dit betreft willen benadrukken dat we ons in een bijzondere situatie bevinden, in die zin dat we een richtlijn herzien op basis van een interinstitutioneel akkoord. Het grote voordeel van deze wetgevingsmethode is dat we aldus op communautair niveau technische verbeteringen in de EU-wetgeving kunnen aanbrengen met behoud van het relevante acquis zonder het debat opnieuw te openen en kwesties open te breken waarvan eerder al is gebleken dat ze politiek gevoelig liggen en ingewikkeld zijn. De Commissie heeft zich ingespannen om deze methode en de mogelijkheden die ze voor de herziening van wetgeving biedt ten volle te benutten teneinde het beleid ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen te verbeteren.
Joachim Wuermeling (PPE-DE),plaatsvervangend rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Špidla, geachte collega’s, met de stemming van morgen over het verslag betreffende de herschikte richtlijn komt er een eind aan een periode van zeer intensief overleg in de Commissie rechten van de vrouw en gender equality. U zult daarom kunnen begrijpen hoezeer het mevrouw Niebler spijt niet bij het debat van vandaag aanwezig te kunnen zijn. Reden daarvoor is een sterfgeval in de naaste familie. Ik hoop dat u er begrip voor heeft dat ze mij gevraagd heeft haar verklaring af te leggen.
Mevrouw Niebler bedankt u allen voor de goede en faire samenwerking waarmee de commissie dit belangrijke verslag heeft voorbereid. Wat de Europese Commissie op dit punt voorgesteld heeft, is een lastig stukje balanceerkunst tussen een consolidering van bestaand recht en een gedeeltelijke verbetering van bestaande voorschriften. Men wil de bestaande wettelijke regelingen begrijpelijker formuleren, moderniseren, vereenvoudigen. Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie wil men in de geconsolideerde tekst opnemen. Als voormalig lid van de Commissie juridische zaken kan ik deze doelstelling slechts onderschrijven. Er moet meer transparantie komen, meer overzichtelijkheid, meer duidelijkheid over hetgeen Europa op dit vlak verlangt en daarom ondersteunen wij deze benadering.
Zoals u weet dient dit voorstel zich echter aan in een tijd waarin de uitvoering van communautaire regelgeving in de lidstaten aanleiding geeft tot hoogoplopende meningsverschillen. Ik herinner u slechts aan het verhitte debat in Duitsland, waar de rood-groene bondsregering zelfs veel verder gaat dan de Europese regels en dat met een politieke nederlaag moet bekopen. Maar goed, daar gaat het hier niet over. Deze richtlijn betreft uitsluitend de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep – in feite het kernstuk van het Europese emancipatiebeleid en ook een terrein waarop de competentie van de Europese Unie onaangevochten is.
Hoe staat het er na een decennialang streven naar gelijkberechtiging voor? Ondanks de inspanningen om juist in het werkende leven gelijkheid te bewerkstelligen, gaapt er tussen de lonen van mannen en vrouwen nog steeds een gat van zegge en schrijve 16 procent. In leidinggevende posities zijn er twee keer zo veel mannen als vrouwen, in topposities zelfs drie keer zo veel. In de hoogste echelons van de vijftig grootste beursgenoteerde ondernemingen is een schamele 10 procent vrouw.
In de commissie zorgden drie thema’s voor pittige discussies. Ten eerste eiste een aantal collega’s dat het ouderschapsverlof in de richtlijn zou worden opgenomen, maar naar de mening van mevrouw Niebler is deze herschikking niet het juiste middel om zo’n vergaande verandering in het Europees recht door te voeren. Gezien de totaal verschillende regelingen in de lidstaten (het ouderschapsverlof kan verschillen van drie maanden tot drie jaar) zou een uitbreiding van de richtlijn enorme veranderingen teweegbrengen en dat vraagt om een diepgaande discussie en een inschatting van de gevolgen. Daarom vragen wij om steun voor het gevonden compromis, dat de sociale partners, die op dit terrein immers al actief zijn, vraagt om de bestaande regelingen op dit punt te herzien.
Voor het tweede verschil van mening zorgden de zogenaamde unisex-CAO’s. De commissie heeft zich op een bepaald moment met een zeer krappe meerderheid ervoor uitgesproken bij bedrijfspensioenen geen onderscheid meer tussen mannen en vrouwen te maken. Mevrouw Niebler waarschuwt er echter met de grootst mogelijke nadruk voor deze discussie in het plenum nogmaals te voeren. Immers, pas een paar maanden geleden ontstond na lang onderhandelen een heel redelijk compromis over de oudedagsvoorziening. Mevrouw Niebler hecht er sterk aan dit te vermelden, want als we het debat over de unisex-CAO’s nu zouden heropenen, dreigt de herschikking van de richtlijn op dit politiek uiterst gevoelige thema stuk te lopen. Daarmee zouden we het proces ter consolidering van bestaand recht te zwaar belasten.
Hetzelfde argument geldt voor de derde kwestie, namelijk onze wens meer druk op de lidstaten en sociale partners uit te oefenen om verbetering in de situatie te brengen. Laten we dus niet de hele richtlijn in gevaar brengen door hem met inhoudelijke eisen te overbelasten! Helderheid en begrijpelijkheid van het recht vormen een waarde op zich. Dat is het doel van de richtlijn en dat is waar ik uw steun voor vraag.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, het verslag over de herschikte ontwerprichtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen verschijnt vandaag onder zijn nieuwe vorm in de plenaire vergadering, na maanden hard werk door de rapporteur, mevrouw Niebler.
Tijdens dat proces hebben alle partijen hun zeg gedaan en werden zij gehoord door al wie heeft bijgedragen tot het onderhavige voorstel. De rapporteur verdient hartelijke gelukwensen, omdat ze de suggesties van de Commissie voor een eenvoudigere codificering van oudere wetgeving heeft gecombineerd met een ruimer toepassingsgebied van het horizontale beleid in fundamentele onderdelen van het Europese recht, zoals op het vlak van lonen en verzekeringen.
Als rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken stel ik vast dat gelijke kansen op de arbeidsmarkt in toenemende mate vaste voet aan de grond krijgen, van de toegang tot beroepsopleiding en werkgelegenheid tot loopbaanevolutie en vooral salariëring.
Dit voorstel versterkt het subsidiariteitsbeginsel, omdat de lidstaten herhaaldelijk worden opgeroepen tot het nemen van specifieke maatregelen voor gelijke behandeling. Ook het grondrecht op efficiënte rechtsbijstand wordt veiliggesteld, evenals afschrikkende sancties tegen intimidatie.
Het verschil in gezichtspunt tussen de herschikkingsprocedure en de medebeslissingsprocedure mag niet tot gevolg hebben dat de Commissie een vendetta in stand houdt tussen haarzelf en het Parlement. Het demografische probleem van de Europese Unie noopt tot het toepassen van gendergelijkheid inzake ouderschapsverlof, wat is geregeld via een richtlijn overeengekomen tussen de Commissie en uitsluitend de sociale partners. Bovendien dient de Commissie een herschikking van de richtlijn voor te stellen.
Ongelijkheid ontstaat vooral in perioden waarin vrouwen moeten zorgen voor minderjarige kinderen en mensen die speciale zorgen behoeven. Daarom is het in deze context niet ongepast te spreken van maatregelen voor het combineren van beroep en gezinsleven met de bescherming van het moederschap.
Wij vragen ook van de Raad dat hij de politieke wil toont…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Katalin Lévai (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (HU) Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van de Europese Unie en vormt een van haar prioriteiten. Bevordering van gendergelijkheid staat al vanaf het begin van het integratieproces op de agenda van beleidsmaatregelen van de Gemeenschap, al is het beleid inhoudelijk gezien aan verandering onderhevig. In de richtlijn die naar wij hopen morgen aangenomen zal worden, zijn de reeds bestaande richtlijnen op dit vlak gebundeld, waarmee invulling gegeven wordt aan het streven van de wetgever naar uniforme, vereenvoudigde regelgeving waarin alle bestaande rechtsvoorschriften op het onderhavige gebied samengevoegd zijn. Een wezenlijk aspect van de richtlijn is dat gendergelijkheid niet alleen in termen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, maar ook in termen van gelijkheid van de geslachten gedefinieerd wordt. Benadrukt moet worden dat het beginsel van gendergelijkheid niet alleen op het gebied van werk en beroep relevant is; het gaat hier om een kwestie die op alle terreinen van het leven een rol speelt.
Dit beginsel impliceert dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, met name op het punt van huwelijk en huwelijkse staat, uitgebannen moet worden, en dat geldt vooral voor de voorwaarden inzake de toegang tot socialezekerheidsstelsels, bij de berekening van de verplichte bijdragen en de rechten op prestaties. Discriminatie van vrouwen op de werkplek hangt voor een groot deel samen met de traditionele rol die vrouwen in het gezin vervullen, en daarom wordt in de richtlijn opgeroepen tot meer flexibele arbeidstijdregelingen, die zowel mannen als vrouwen in staat stellen gezin en beroep beter te combineren. Doel van de richtlijn is verder personen die schade geleden hebben beter in staat te stellen hun wettelijke rechten daadwerkelijk te doen gelden; daartoe is de bewijslast in gevallen van discriminatie omgekeerd en is een verbod vastgelegd op indirecte of verborgen discriminatie. Ook worden de lidstaten er in de richtlijn speciaal op gewezen dat aan de benadeling van vrouwen alleen een einde kan worden gemaakt als op regeringsniveau de nodige actie ondernomen wordt en als er democratische instellingen ingesteld worden die toezicht houden op de inspanningen van de overheid op dit gebied. Laten we dus specifieke instellingen in het leven roepen voor het waarborgen van de rechten van de vrouw binnen en buiten het overheidsapparaat.
Anna Záborská,namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn collega´s van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality bedanken voor hun vruchtbare en doeltreffende samenwerking. Vervolgens wil ik graag twee punten aankaarten: ten eerste de verplichting om de wetgevende soevereiniteit van de lidstaten volledig te eerbiedigen, en ten tweede de economische erkenning van de arbeid van vrouwen in al zijn facetten.
Wij zijn voorstander van een sociaal Europa dat de volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen bevordert, maar ook van het respect voor verschillende culturen binnen de lidstaten. Het actieprogramma van Peking is duidelijk en de Europese Unie zou dit ook moeten naleven. Ik citeer: “de tenuitvoerlegging van elk politiek programma is de soevereine verantwoordelijkheid van elke lidstaat, die alle mensenrechten en fundamentele vrijheden eerbiedigt, en dankzij de strikte inachtneming van de diverse religieuze en ethische waarden, het culturele erfgoed en de denkbeelden van personen en hun gemeenschappen moeten vrouwen hun grondrechten ten volle kunnen benutten teneinde te komen tot gelijkheid, ontwikkeling en vrede.”
Aangezien het gaat om een herschikking hebben we uitsluitend gegevens uit de voorgaande richtlijnen kunnen gebruiken. Niettemin zou een richtlijn betreffende de economische waarde van de arbeid van vrouwen in de niet-commerciële sector en in de informele sector, zelfs van onbetaalde arbeid van vrouwen in het kader van solidariteit tussen mensen, generaties en beroepsgroepen welkom zijn. Dit alles heeft een economische waarde. Ik nodig alle collega´s uit zich te verdiepen in het gedachtegoed van Nobelprijswinnaar Gary Becker, die in zijn oeuvre de economische waarde van de arbeid van vrouwen in al zijn facetten beoordeelt. Deze kwestie dient namelijk grondig te worden heroverwogen, bestudeerd en gekwantificeerd om volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen te verwezenlijken.
Bernadette Vergnaud,namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, geachte collega´s, allereerst wil ik onze rapporteur, mevrouw Angelika Niebler, complimenteren met de veelomvattende en evenwichtige tekst die ze heeft opgesteld. Deze compromistekst vormt samen met de amendementen een belangrijke en hoogwaardige bijdrage van het Parlement.
Hoofddoel is het actualiseren van de bepalingen uit de voorgaande richtlijnen betreffende loongelijkheid, gelijke behandeling als het gaat om de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen, ten aanzien van arbeidsvoorwaarden, ondernemingsregelingen inzake sociale zekerheid, de strijd tegen seksuele intimidatie van vrouwen. Met deze vernieuwde uitgave kunnen we één samenhangende tekst presenteren, zonder tegenstrijdige definities, de wetgeving inzake gelijke behandeling inzichtelijker en duidelijker maken, en de tenuitvoerlegging vereenvoudigen door het acquis communautaire te versterken, door regressies te voorkomen en door alle recente Europese jurisprudentie op te nemen. Door tevens alle definities over de directe en indirecte discriminatie en intimidatie van vrouwen erin op te nemen, evenals het beginsel van gelijke beloning en bedrijfspensioenregelingen, kan deze tekst de helderheid en eenvoud bieden die onontbeerlijk zijn voor een goede tenuitvoerlegging in de lidstaten, en een hoge mate van juridische zekerheid bieden.
Niettemin is het jammer dat van de drie door de Commissie genoemde hoofddoelen – vereenvoudigen, moderniseren en verbeteren van de communautaire wetgeving – het verbeteringsaspect niet heeft geleid tot concrete voorstellen in de tekst. Deze doelstelling had gepaard moeten gaan met voluntaristisch beleid inzake de bescherming van vrouwen die een zelfstandig beroep uitoefenen, met name in de landbouw en de nijverheid, inzake ouderschapsverlof en inzake het combineren van beroeps- en gezinsleven; hetgeen helaas niet het geval is.
Ik vraag de commissie dan ook een krachtig signaal af te geven, in de eerste plaats door het herzien van richtlijn 86/613 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen die een zelfstandig beroep uitoefenen, en door richtlijn 96/34 inzake ouderschapsverlof aan te passen aan de huidige situatie via de invoering in de lidstaten van stimuleringsmaatregelen, zoals een redelijke vergoeding en de erkenning in de statistieken van het nut van onbetaalde arbeid.
Verbeterde wetgeving is van essentieel belang om het traditionele rollenpatroon binnen het gezin te doorbreken en meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen. Kortom: een beter evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven. Gelijke behandeling is een onontbeerlijke voorwaarde voor groei en voor het verwezenlijken van de sociaal-economische en milieudoelstellingen voor duurzame ontwikkeling die zijn vastgelegd in de strategie van Lissabon. Europa moet minimumrechten toekennen aan alle mannen en vrouwen en deze zo snel mogelijk afdwingen binnen de lidstaten. Deze doelstelling vergt van de zijde van Parlement, Raad en Commissie een sterke politieke wil en een intelligente samenwerking ter wille van onze medeburgers.
Anneli Jäätteenmäki,namens de ALDE-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het aanpakken van de kwestie van gelijke beloning is al decennialang een van onze grootste problemen inzake gelijke behandeling. De communautaire regelgeving heeft de ongelijkheid op dit vlak tot nu toe niet kunnen wegnemen. Aansporingen en aanbevelingen alleen zijn niet genoeg om in de toekomst gelijke beloning te bereiken. Het moet duidelijk worden gemaakt dat ongefundeerde loonverschillen niet worden geaccepteerd. Wij hebben strengere eisen, juridische strafmaatregelen en resultaten nodig.
De lidstaten moeten rapporteren hoe zij het beginsel van gelijke behandeling in de praktijk uitvoeren. Informatie over hoe het bij wet is geregeld, is onvoldoende. Wij moeten in de lidstaten adequate procedures invoeren. Wij zeiden zojuist dat Turkije wetgeving ten uitvoer moet leggen en dat het onvoldoende is dat alleen de juiste wetten worden aangenomen. In dit verband moeten de Europese Unie en de huidige EU-lidstaten in de spiegel kijken en de wetten en regels implementeren die wij gezamenlijk hebben aangenomen.
In plaats van het aansporen van de sociale partners, moeten de lidstaten waarborgen dat zij zelf het beginsel van gelijke behandeling uitvoeren en bevorderen en dus implementeren wat EU-verdragen en de communautaire regelgeving voorschrijven. Als de werkgever zich niet aan een regel houdt, moet hij daarvoor ook ter verantwoording worden geroepen.
Wij Parlementsleden willen de huidige regelgeving verbeteren, zodat zij de gelijke behandeling van vrouwen en mannen bevordert. Hopelijk bereiken we met de Commissie en de Raad overeenstemming over de doelen.
Hiltrud Breyer,namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Europese Unie was in het verleden altijd een lichtend voorbeeld waar het om de gelijkstelling van vrouwen ging. In het debat over Turkije hadden we het nogal eens over de Europese Unie als een gemeenschap van waarden en over de waarde van gelijkstelling. Ik hoop dat er met deze waarde niet gemarchandeerd wordt. Wij zien het als een absolute noodzaak dat de bedrijfspensioenen in dit verslag opgenomen worden, want we weten dat vrouwen op basis van hun sekse gediscrimineerd worden. Men weet in de bedrijven immers niet of zij dan wel hun mannelijke collega’s langer zullen leven. Overigens is het voortbestaan van verschillende bedrijfspensioenen niet alleen onverenigbaar met artikel 13 van het Verdrag, maar ook met het principe van gelijke behandeling op de werkvloer. Daarom verwacht en hoop ik dat er van de kant van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality brede steun komt voor ons voorstel in die richting.
Verder heb ik er moeite mee dat de heer Wuermeling en anderen hier en passant de aanval openen op de geldigheid van antidiscrimineringsrichtlijnen buiten de werksfeer. Ik verwacht dan ook van u, commissaris Špidla, dat u zich nogmaals onomwonden achter de antidiscrimineringsrichtlijnen stelt en zegt dat die zowel binnen als buiten het werk van toepassing zijn. In emancipatiebeleid kun je niet dan weer ja, dan weer nee zeggen. We moeten juist duidelijk maken dat emancipatie een van de waarden van de Europese Unie is. Aan het gelijke-behandelingsbeleid moeten we onverkort vasthouden.
Eva-Britt Svensson,namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het hele verslag gaat over het eigenlijke fundament van alle activiteiten op het gebied van gelijke kansen, namelijk het recht en de gelegenheid om in het eigen onderhoud te voorzien. Ik wil speciaal wijzen op drie onderdelen van dit verslag.
Het eerste punt is gelijke beloning voor gelijk werk. Dat is geen nieuw punt; het stond al in eerdere richtlijnen. Het is nu echter versterkt doordat nu ook een oproep aan de sociale partners is opgenomen om initiatieven te nemen en verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het beginsel van gelijke beloning. Ondanks het bestaan van een richtlijn inzake het beginsel van gelijke beloning zijn de salarisverschillen nog steeds groot, en er is dus nog steeds sprake van discriminatie.
Het tweede punt waarop ik wil wijzen is het ouderschapsverlof. Het ouderschap wordt niet langer beschouwd als een kwestie voor slechts één van de geslachten; de ouders moeten een kans krijgen om de verantwoordelijkheid voor hun kinderen te delen.
Het derde punt dat ik wil benadrukken is gelijke behandeling op het werk. Het moet niet alleen gaan om gelijke behandeling van vrouwen die al op de arbeidsmarkt gevestigd zijn, maar ook om discriminatie bij personeelswerving en op het punt van aanstellingsvoorwaarden.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. –(PL) Mijnheer de Voorzitter, deze ontwerpresolutie heeft tot doel de gendergelijkheid te bevorderen en de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Veel van de amendementen zullen ertoe bijdragen dat we de goede kant opgaan, maar als we echt iets willen verbeteren, zullen we, zo lijkt me, niet alleen wettelijke normen moeten vastleggen, maar bovenal anders moeten gaan denken over de rol van de vrouw in het sociale en economische leven. Het liberale gedachtegoed, gebaseerd op de idee van moreel relativisme, zal plaats moeten maken voor een benadering die gestoeld is op ethische en morele principes, een benadering waarin het menselijk individu, man of vrouw, centraal staat en niet slechts benaderd wordt vanuit het perspectief van het profijtbeginsel. Individuen in een zwakke positie, en met name vrouwen, zijn bijzonder kwetsbaar als het gaat om de risico’s van een utilitaire benadering, die met zich meebrengt dat organisaties en commerciële bedrijven weigeren zwangerschapsverlof toe te kennen, of tijdens dat verlof loon door te betalen, en dat vrouwen gedwongen worden tot het verrichten van minderwaardig werk of het verlenen van vernederende diensten.
Willen we een mentaliteitsverandering bewerkstelligen, dan zullen we moeten beginnen bij vorming, bij educatie – thuis, op school, op de werkplek, op alle terreinen van het menselijk bestaan. Vrouwen en mannen verschillen in psychologisch en fysiek opzicht zodanig van elkaar dat het naar onze mening verboden zou moeten zijn vrouwen bepaalde vormen van arbeid te laten verrichten, om ze tegen zichzelf te beschermen. Vrouwen die zich sterk maken voor gelijke behandeling komen nogal eens in lastige situaties terecht, waarin ze moeten concurreren en strijden met mannelijke collega’s en geen kans krijgen samen te werken en verantwoordelijkheden te delen overeenkomstig hun natuurlijke gaven.
Ik vind het zeer onterecht dat in de ontwerpresolutie niet verwezen wordt naar het aanzienlijk aantal vrouwen dat gepensioneerd is of geen pensioen ontvangt. Dat is in strijd met hetgeen in de tekst wordt beleden. Worden bovengenoemde bepalingen niet in de tekst opgenomen, dan is de onderhavige richtlijn het zoveelste document dat niet meer dan een dode letter zal blijken te zijn.
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn betreft de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en is daarom in de eerste plaats op hen gericht. Wij vrouwen geven weer eens het goede voorbeeld, dit keer op het gebied van de ontbureaucratisering die we de Europese burgers beloofd hebben. Ik hoop dat we het morgen eens kunnen worden en ik hoop dat het niet meer dan een plaagstoot van de heer Wuermeling was om de antidiscrimineringswetgeving erbij te halen. Zo te horen is de campagne voor de Duitse verkiezingen al begonnen, maar die heeft met deze richtlijn toch echt niets te maken.
Het Europees recht belooft bij artikel 119 van het Verdrag gelijke rechten voor vrouwen en deze moeten nu eindelijk geëffectueerd worden. Veel vrouwelijke afgevaardigden hebben de terreinen genoemd waarop dat nog niet gebeurd is en waar men sterker doordrongen moet raken van directe en indirecte discriminatie. Het kan goed zijn dat gevoelens van discriminatie ontstaan in de hoofden van de mensen, maar om die gevoelens weg te nemen moeten we de regelgeving veranderen en wetten maken die vervolgens worden omgezet in nationaal recht.
Politieke wil is nodig. De Commissie heeft deze politieke wil getoond. Het Europees Parlement doet er nog een schepje bovenop. Ik hoop dat we morgen aan het langste eind trekken en de Europese vrouwen het onmiskenbare signaal kunnen geven dat we nog altijd de drijvende kracht achter de vrouwenrechten in Europa zijn.
Věra Flasarová (GUE/NGL). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, problemen met het vinden van een evenwicht tussen werk en privé-leven zijn niet meer weg te denken in deze tijd. Een van de redenen waarom vrouwen in het werk een ongelijke behandeling ten deel valt, is dat werkgevers huiverig zijn voor situaties waarin beroeps- en gezinsverplichtingen moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Vrouwen maken bijna 44 procent uit van de actieve beroepsbevolking in Tsjechië, maar ons onderzoek heeft uitgewezen dat vijf keer meer mannen dan vrouwen een leidinggevende functie bekleden, en dat is dan nog het gunstigste scenario. Vrouwen die carrière willen maken, moeten aan uitzonderlijke prestatie-eisen voldoen, willen ze als gelijkwaardig aan hun mannelijke collega’s beschouwd worden; in feite moeten ze om succesvol te zijn veel meer moeite doen dan mannen die hetzelfde werk verrichten.
Het gemiddelde salaris van vrouwen in Tsjechië ligt op dit moment 19 procent onder dat van mannen. Verder is het een bewezen feit dat vrouwen tijdens sollicitatiegesprekken vaak lagere looneisen stellen dan mannen die solliciteren naar dezelfde baan, hetgeen een aanwijzing is dat het vrouwen aan zelfvertrouwen ontbreekt als het om arbeidsrelaties gaat.
Een en ander betekent dat het bij de bevordering van gelijke rechten voor mannen en vrouwen niet alleen maar moet gaan om het aannemen van richtlijnen en wetten. Ik vind richtlijnen prima, maar uitgangspunt ervan moet wel zijn te komen tot fundamentele veranderingen in de Europese cultuur als geheel. Ik zou zelfs nog verder willen gaan: aan de basis van iedere richtlijn moet het streven liggen een einde te maken aan al onze middeleeuwse opvattingen, en dus ook aan de onjuiste gedachte dat gendergelijkheid enkel een probleem voor vrouwen is, en dat discriminatie van mannen niet zou bestaan.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde commissaris, in de huidige situatie waarin de Europese Unie moeite heeft zich te laten gelden of een boodschap uit te dragen die de burgers ook begrijpen, is het des te belangrijker dat de EU-wetgeving en -jurisprudentie overzichtelijker en begrijpelijker worden. Daarom verwelkom ik het onderhavige voorstel.
Als het echter om modernisering en verbetering gaat, zoals in dit document te lezen staat, dan betreur ik het dat de methode van herschikking geen wezenlijke wijzigingen en aanvullingen toestaat, zoals gelijkheid bij bedrijfspensioenen.
Bij het werken aan de laatste richtlijn met betrekking tot artikel 13 is ons toegezegd dat dit thema op een later tijdstip zou worden behandeld, namelijk bij de herschikking van de richtlijn. Commissie en Raad zijn daar nu tegen en ik vraag mij af waarom van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt is. De tekst had op dit punt aangescherpt moeten worden en ik betreur dat dit niet gebeurd is.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou u willen bedanken voor een uiterst geanimeerd en intensief debat. Om te beginnen zou ik willen benadrukken dat we een kans hebben om deze cruciale richtlijn zonder verder uitstel aan te nemen. Die kans moeten we grijpen, in het belang van de burgers van Europa. Ik zou willen onderstrepen dat het hier gaat om een cruciale stap voorwaarts, een stap die we absoluut moeten zetten om de gelijkheid van mannen en vrouwen bij alle belanghebbenden te bevorderen, ongeacht het feit dat de instellingen verschillend denken over de filosofie achter deze herziening.
Als u me toestaat, zou ik nu het standpunt van de Commissie ten aanzien van de amendementen iets uitgebreider willen toelichten. De Commissie kan zonder reserves een flink aantal van die amendementen aanvaarden, en wij denken ook dat ze in overeenstemming zijn met het standpunt van de Raad zoals dat uiteengezet is in diens algemene oriëntatie van 7 december 2004. De betreffende amendementen dragen in aanzienlijke mate bij tot verbetering van de communautaire wetgeving op dit vlak, en ze maken haar ook beter toegankelijk. Daartoe wordt een heel scala aan instrumenten aangewend, waaronder technische maatregelen, verduidelijkingen van juridische aard en bepalingen die een nieuwe politieke impuls zullen betekenen voor de bevordering van gendergelijkheid, bijvoorbeeld op het punt van gelijke beloning.
Verder is er een pakket maatregelen dat de Commissie om louter technische redenen niet kan aanvaarden. Die redenen zal zij in haar gewijzigd voorstel uitvoerig toelichten. Daarnaast heeft de Commissie een aantal amendementen verworpen omdat deze verder gaan dan wat redelijkerwijs als het doel van dit herzieningsproces beschouwd kan worden. Dat doel is, enerzijds, de lopende en parallelle procedures voor de codificatie van communautaire wetgeving te vergemakkelijken, en, anderzijds, de basis te leggen voor fundamentele wijzigingen.
Het eerste amendement van de laatstgenoemde categorie heeft betrekking op het nieuwe artikel 3 bis, waarmee lidstaten de verplichting opgelegd zou worden maatregelen voor positieve actie te nemen, welke maatregelen thans nog optioneel zijn. Gezien het feit dat in artikel 141, lid 4, van het Verdrag – een bron van primair recht – nadrukkelijk is bepaald dat de lidstaten bevoegd zijn elke maatregel te nemen die zij op dit gebied noodzakelijk achten, zou iedere wettekst van secundair recht waarin naar dit Verdragsartikel verwezen wordt en waarmee tegelijkertijd op de bedoelde bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, in onze ogen voor grote problemen zorgen.
Voorts kan de Commissie niet instemmen met de verplichting voor de lidstaten tot het verlenen van steun aan een aantal maatregelen in het kader van de sociale dialoog die een verplicht karakter zouden krijgen om bepaalde resultaten van deze dialoog af te dwingen. Deze verplichting wordt voorgesteld in de amendementen op de artikelen 24 en 27. Het zou een hele klus worden om deze amendementen in overeenstemming te brengen met het beginsel van autonomie van de sociale partners.
Daarnaast zou ik het Huis eraan willen herinneren dat overeenkomstige bepalingen, na langdurige onderhandelingen met het Parlement en de Raad, zijn opgenomen in Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Deze richtlijn en de daarin neergelegde regels, die een vernieuwende aanpak behelzen voor de versterking van de betrokkenheid van de sociale partners, zullen niet voor oktober 2005 in werking treden. In onze ogen zou het niet passend zijn deze bepalingen te wijzigen nog voordat we de waarde ervan in de praktijk hebben kunnen vaststellen.
Evenmin aanvaardbaar is het nieuwe artikel 28 ter, waarin een nieuwe herzieningsclausule voor de ouderschapsrichtlijn wordt voorgesteld. Deze richtlijn valt namelijk buiten het toepassingsveld van de onderhavige herziening. Een clausule van de strekking als hier bedoeld zou moeilijk in overeenstemming te brengen zijn met de relevante bepalingen in de ouderschapsrichtlijn en met de bepalingen in de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof die de sociale partners op Europees niveau gesloten hebben, op welke overeenkomst de richtlijn is gebaseerd. Bovendien zouden er problemen ontstaan met betrekking tot de verenigbaarheid van dit amendement met de autonomie en de rol van de sociale partners zoals die verankerd zijn in de artikelen 138 en 139 van het Verdrag.
Tot slot kan de Commissie niet instemmen met de amendementen op artikel 8, die erop gericht zijn het in aanmerking nemen van het genderaspect bij de berekening van verzekeringspremies en prestaties betreffende regelingen van werknemersverzekeringen te verbieden. Ook deze amendementen gaan verder dan hetgeen aan de orde is bij het opstellen van wetgevingsvoorstellen zoals de onderhavige richtlijn. Dat betekent niet dat deze kwestie in de toekomst niet op de politieke agenda zou moeten komen te staan. De meningen in deze zaak zijn verdeeld, en het standpunt dat de Raad op dit moment inneemt is volstrekt duidelijk, maar ik ben er absoluut van overtuigd dat dit een belangrijke kwestie is die onze aandacht vraagt.
Verder wil ik nog opmerken dat de Commissie natuurlijk niet denkt dat toepassing van verschillende regelingen voor pensioenen in de eerste en tweede pijler in de onderhavige context tot onduidelijkheid aanleiding zou geven, zoals tijdens het debat gesuggereerd is. Dat is een volstrekt andere kwestie, een kwestie ook die veel verder reikt dan het kader van louter technische aspecten.
Samengevat: de Commissie kan een aantal amendementen volledig aanvaarden op basis van de genoemde overwegingen. Ik zal, met uw welnemen, de betreffende amendementen nog even noemen. De Commissie kan volledig instemmen met de amendementen 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 65, 66, 68, 69, 70, 74, 75, 77, 78, 79, 80, 82, 83, 85, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 96, 101, 106, 107, 108 en 109. De Commissie kan deels instemmen met de amendementen 5, 24, 71, 72, 73, 76, 84, 98, 102, 103, 104 en 105. De Commissie kan echter niet instemmen met de amendementen 3, 12, 13, 29, 30, 36, 44, 46, 53, 63, 67, 81, 86, 94, 95, 97, 99 en 100. De gedachtegang achter het standpunt van de Commissie heb ik zojuist uiteengezet.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een vraag hierover aan de geachte commissaris. U heeft het voorstel van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality op twee wezenlijke punten afgewezen, te weten ouderschapsverlof en bedrijfspensioenen, samen het kernstuk van dit voorstel. De bedrijfspensioenen hebt u een zeer belangrijk thema genoemd, waar we te zijner tijd op in moeten gaan. Volgens mij heeft u ons dat toegezegd, mijnheer de commissaris, toen we de richtlijn behandelden …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Mijnheer de Voorzitter, staat u mij alstublieft toe mijn vraag aan de commissaris af te maken. U noemde dit een belangrijk thema, waar we te zijner tijd op in moeten gaan. Ik zou u willen vragen: wanneer gebeurt dat? En in welke vorm? Hebt u een concreet tijdschema voor ogen? Ik zou het werkelijk bijzonder op prijs stellen als u een verklaring doet aangaande de bedrijfspensioenen, zoals u ook beloofd hebt, omdat het echt in strijd is met het Verdrag, …
(Spreekster wordt door de Voorzitter het woord ontnomen)
De Voorzitter. – Het spijt me, maar uw vraag houdt geen verband met het onderwerp waarover we debatteren. Uw vraag betreft een geheel andere kwestie, maar ik zal hem toch toestaan, en ik zou de commissaris willen vragen te reageren.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Zoals ik het zie, is uit het debat heel duidelijk naar voren gekomen dat het doel achter dit voorstel voor een richtlijn is verbeteringen aan te brengen in de vigerende EU-wetgeving; uitgebreide, vergaande veranderingen invoeren is dus niet aan de orde. Daarom kan de Commissie niet instemmen met de twee cruciale amendementen waarnaar mevrouw Breyer verwijst; dat zou immers nadrukkelijk in strijd zijn met de filosofie achter de opstelling van deze richtlijn. De twee kwesties die zij noemt, zijn buitengewoon belangrijk, en uiteraard zal ik me daarmee bezighouden in het kader van mijn werkzaamheden, al kan ik dit Huis op dit moment geen exacte data geven. Wel kan ik u zeggen dat wij deze kwesties in de zeer nabije toekomst zullen bespreken, en het staat wel vast dat zich daarvoor komende week al een gelegenheid voordoet, met het debat over het Groenboek inzake demografische verandering. Wat onze conclusies zullen zijn, is vooralsnog echter onzeker, en het lijkt me dan ook niet passend nu nader op de zaak in te gaan.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
30. Recht van toepassing op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II")
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0211/2005) van Diana Wallis, namens de Commissie juridische zaken, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II") (COM(2003)0427 – C5-0338/2003 – 2003/0168(COD)).
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, zoals u weet heeft de Commissie een initiatief voorgesteld voor het vergoeden van schade. Daarmee streeft zij drie doelen na.
Ten eerste wil men de voorspelbaarheid van de afloop van geschillen vergroten en zo de burgers en de marktdeelnemers die het slachtoffer zijn van schadeveroorzakende acties rechtszekerheid bieden.
Ten tweede wil men het beslechten van geschillen voor rechtbanken vergemakkelijken en een wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen bevorderen.
Ten derde wil men het beslechten van dergelijke geschillen zo makkelijk mogelijk maken.
Om die doelen te bereiken, hebben wij een algemene regel voorgesteld, namelijk de toepassing van het recht van de plaats waar de schade is aangericht, oftewel de plaats van de rechtstreekse schade. We hebben voor een dergelijke aanpak gekozen, omdat die oplossing het wijdst verbreid is in de rechtsstelsels van de lidstaten en ze in onze ogen het evenwicht tussen de partijen het best bewaart.
Het voorstel van de Commissie bevatte bovendien enkele speciale regels, zoals bijvoorbeeld de aansprakelijkheid voor producten met gebreken of voor schade aan het milieu. Ik denk dat we op deze specifieke terreinen met de algemene regel niet altijd het gepaste evenwicht weten te bereiken en daarom zijn er speciale bepalingen nodig.
In het initiatief is een zekere mate van flexibiliteit voor de rechters ingebouwd, zodat zij rekening kunnen houden met uitzonderlijke omstandigheden. Die flexibiliteit moet echter beperkt blijven om het overkoepelende doel – rechtszekerheid bieden – niet in gevaar te brengen. Daarbij ligt het voor de hand dat als rechters wordt toegestaan volledige discretionaire bevoegdheden uit te oefenen, het moeilijk wordt rechtszekerheid te garanderen. Die rechtszekerheid is een van de hoofddoelen van dit initiatief, want de burgers en de marktdeelnemers willen van tevoren weten welke wet van toepassing is op hun situatie.
In het licht van het voorgaande wil ik mevrouw de rapporteur complimenteren voor haar kwalitatief hoogstaand verslag dat het resultaat is van zeer uitgebreid overleg, en ik wil haar bedanken voor haar daadkracht, zodat het verslag voor de zomer goedgekeurd kan worden.
Naar mijn mening is het enige probleem dat de rechters in de amendementen van de rapporteur buitensporig veel speelruimte krijgen, zodat ze van geval tot geval rekening kunnen houden met bijzondere omstandigheden. Deze buitensporige discretionaire macht dreigt de objectieve rechtszekerheid in gevaar te brengen.
Bovendien hebben we moeite met de amendementen waarin de speciale regels worden geschrapt. Ik heb al verwezen naar aansprakelijkheid voor producten met gebreken, die ervoor zorgt dat consumenten volledig beschermd worden, of naar aansprakelijkheid voor schade aan het milieu. Deze speciale regels afschaffen zou volgens mij gevaarlijk zijn.
Ik ben het daarentegen volmondig eens met de oplossing die de rapporteur heeft gevonden met betrekking tot gevoelige aangelegenheden, zoals laster via de pers en het verband tussen internationaal privaatrecht en de interne markt. Het gaat om twee heel gevoelige sectoren en ik ben van mening dat het bereikte compromis bevredigend is.
Tot slot wil ik op het punt van verkeersongevallen mevrouw Wallis nogmaals complimenteren voor het feit dat ze dit onderwerp, dat van groot praktisch belang is voor de burgers, zo uitvoerig bestudeerd heeft. Als Commissie zijn wij eveneens van plan door te gaan met een diepgaande analyse, bijvoorbeeld in het kader van de toepassing van “Rome II”.
Diana Wallis (ALDE), rapporteur.–(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit een revolutionair voorstel is voor Europa en voor dit Parlement. We hebben nog niet eerder een samenhangende set regels gekend voor het recht dat van toepassing is op een dergelijk uitgebreid gebied van burgerlijke en handelsrechtelijke vorderingen. We beschikken nu over een potentiële routekaart voor geschillen en toegang tot de rechtspraak in de interne markt, die voortbouwt op de structuur van Brussel I met betrekking tot de rechtsmacht van onze gerechten.
Voor het Parlement is dit de eerste keer dat we zijn opgetreden als medewetgever op een dergelijk gebied van internationaal privaatrecht. Ik ben er trots op dat we via onze commissie het beleidsdebat hebben aangezwengeld op een aantal gebieden waarop dat misschien niet van ons verwacht werd. Ik noem er een aantal.
We hebben er lang over nagedacht wat voor soort algemene regels vereist was en met welke opzet de rechtspraak in onze gerechten het meest gediend zou zijn. Dat is schijnbaar een opzet die – als ik het zo mag uitdrukken – onze rechters wat subsidiariteit geeft. De Commissie is de baas, dat is duidelijk, maar vervolgens bieden we wat manoeuvreerruimte, om recht te doen gelden in de vele uiteenlopende situaties die zich in de rechtspraktijk ongetwijfeld zullen voordoen. Er is hier een duidelijke boodschap over de inherente moeilijkheden bij het kwalificeren van onrechtmatige daden in de methode van de Commissie. In onze benadering wordt dit probleem vermeden, tenzij we geschikte definities kunnen vinden. Op deze basis kan ik het amendement van mijn socialistische collega over productaansprakelijkheid aanvaarden. Ik denk dat de definitie en de regel goed zijn en een aanvulling vormen op het debat.
Op het punt van verkeersongevallen en letsel in het algemeen hebben we duidelijk gemaakt dat het onrechtvaardig is het schadevergoedingsstelsel toe te passen van het land waarin het ongeval heeft plaatsgevonden. Ter illustratie: een kiesgerechtigde uit mijn district had een ongeluk in Spanje. Hem is overeenkomstig Spaans recht 4000 pond aangeboden. Naar Engels recht zou dat 43 000 pond zijn, en in Engeland woont hij tenslotte. Dit probleem moet worden opgelost, zo niet hier, dan door verder onderzoek en voorstellen van de Commissie.
Het succes van Rome II op het gebied van de toepassing van vreemd recht zal afhangen van goede justitiële samenwerking, behoorlijke toepassing en inachtneming van buitenlandse bepalingen. Tot nu toe was daar geen eenheid in te ontdekken. Rechtbanken mijden vaak de toepassing van vreemd recht. De rechtbank en de partijen moeten dit probleem onder ogen zien, anders zijn we hier allemaal onze tijd aan het verspillen. Deze kwestie moet nauwgezet in het oog worden gehouden als we een echte ruimte van burgerlijk recht en handelsrecht tot stand willen brengen.
Wat laster betreft, een thema waaraan een actieve bijdrage van het Parlement werd verwacht, was ik dankbaar voor het advies van mijn collega’s van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Ik deel persoonlijk hun standpunt, maar ik ben altijd van mening geweest dat we verder moeten gaan en rekening moeten houden met de bezwaren van de media inzake de vrijheid van meningsuiting.
Er ligt nu een compromis dat brede steun heeft van alle fracties en, wat meer is, van de uitgeversbranche en de journalistiek. Het is niet duidelijk of het technisch gezien zal werken, maar het geeft de richting aan voor nieuwe debatten in de Commissie en de Raad. Het geeft aan wat aanvaardbaar is bij het zoeken van een evenwicht tussen vrijheid van meningsuiting en de rechten van de slachtoffers van laster.
Tot slot een oude bekende: het beginsel van het land van oorsprong. Ik zeg het nog een keer: dat is geen regel voor rechtskeuze, het beginsel biedt geen antwoord op de vraag welk recht van toepassing is op een geschil tussen twee burgerlijke partijen. Als er al een antwoord wordt geboden, is dat waarschijnlijk niet het antwoord dat de aanhangers van dat beginsel wensen. Het is een belangrijk beginsel van Gemeenschapsrecht op het gebied van publiekrecht of nationale wetgeving en moet als zodanig zijn volle gewicht krijgen. Ik geloof dat dat het geval is in de oplossing die we in het verslag van de commissie hebben voorgelegd. Ik hoop dat die oplossing na de amendementen van beide kanten nog intact zal zijn.
Ik bedank iedereen in de Commissie juridische zaken en in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken die ons werk aan dit verslag heeft ondersteund en ik wil ook ons secretariaat juridische zaken van harte bedanken. Dat heeft ons met zijn inzet en uitvoerig onderzoek geholpen een verslag op te stellen waarop we als commissie trots kunnen zijn.
Barbara Kudrycka (PPE-DE),rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. –(PL) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me aan bij de woorden van dank van de commissaris aan het adres van mevrouw Wallis. Ik wil haar hartelijk bedanken voor de haarscherpe analyse in haar verslag en voor het feit dat ze voor veel lastige kwesties een compromis tot stand heeft weten te brengen.
Deze verordening is een complexe en technische tekst, maar ze betekent wel een zeer belangrijke stap in de totstandkoming van een coherent Europees stelsel van privaatrecht. Zonder een dergelijk stelsel zou het heel wat moeilijker worden de goede werking van de interne markt te garanderen, en die markt mag dan soms aan kritiek onderhevig zijn, hij vormt wel de basis van de Europese integratie. Om die reden moeten alle opmerkingen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en, vooral, van de Commissie juridische zaken beschouwd worden als zeer wezenlijke bijdragen.
Vanwege de beperkte tijd die beschikbaar was en met name ook gelet op haar bevoegdheden heeft de Commissie LIBE zich hoofdzakelijk gericht op artikel 6 van de verordening, waarin bepaald is welk recht van toepassing is in gevallen waarin sprake is van aantasting van de eer of de goede naam van personen, en in gevallen waarin personen of bedrijven slachtoffer zijn van laster in mediapublicaties. Ook is in dit artikel vastgelegd welk recht van toepassing is wanneer zich eventuele juridische geschillen voordoen. De Commissie LIBE, waarvoor ik als rapporteur ben opgetreden, is van oordeel dat de Europese Unie haar burgers een hoog niveau van rechtszekerheid moet bieden. Wordt iemand door een publicatie in zijn eer of goede naam aangetast, dan is het derhalve van groot belang dat vóór alles de subjectieve rechten van de persoon in kwestie worden beschermd, en dat moet gebeuren in het land waar de laster heeft plaatsgevonden.
Ons uitgangspunt bij deze overwegingen was dat de persvrijheid in Europa op dit moment geen gevaar loopt, aangezien bescherming daarvan gewaarborgd wordt door zowel de grondwettelijke bepalingen van de lidstaten als de Europese rechters. Verder is in de Commissie juridische zaken een compromis bereikt over een amendement waarin, enerzijds, rekening wordt gehouden met het standpunt van de Commissie LIBE, en, anderzijds, een juridisch kader wordt voorgesteld dat voldoende nauwkeurig gedefinieerd is om de uitgevers in Europa tevreden te stellen. Ik steun dit amendement, omdat deze oplossing de uitgevers - met name in de context van de verordening Brussel I - de nodige rechtszekerheid biedt en tegelijkertijd de garantie inhoudt dat benadeelden hun rechten kunnen doen gelden.
Rainer Wieland,namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur eveneens voor de manier waarop ze deze lastige materie behandeld heeft. Uiteindelijk bleven er nog maar een paar, zij het fel bediscussieerde punten over. Over die punten wil ik het hier nadrukkelijk niet hebben. Veel liever wil ik met in het achterhoofd de zaken die de afgelopen weken besproken zijn, twee punten aanroeren waarop deze rechtshandeling zowel in praktisch als in principieel opzicht nieuwe ontwikkelingen brengt.
Het ene punt werd in dit debat al eerder aangestipt, het klassieke geval van een auto-ongeluk. Hier gaat het in mijn beleving om een nuttige aanpassing en afronding. In zulke gevallen zie je al gauw en heel vaak hoe de burgers in de waarste zin van het woord met Europa ‘in botsing komen’ om zich even later af te vragen hoever hun rechten nou precies gaan.
Het tweede punt is van fundamentele aard, namelijk het mediarecht. De laatste weken hebben we kunnen zien hoe de vierde macht, die nauwgezet volgt hoe de eerste drie machten onderling samenwerken en die in zekere zin de eerste lobby van de burger is, voor zichzelf gaat lobbyen. Wie afgaat op het Caroline-arrest zou kunnen denken dat deze materie alleen rijke, mooie, beroemde, machtige of adellijke mensen aangaat, maar zij kan ook gewone mensen raken, zoals we ook al voor het boek ‘Die verlorene Ehre der Katharina Blum’ wisten. We leven in de morgenstond van een pan-Europese opvatting van grondrechten. We moeten aanvaarden dat die opvatting ook tot een botsing van de vrijheid van meningsuiting en persoonlijkheidsrechten kan leiden. Daarom is het goed dat we enerzijds proberen tot een werkbare afbakening van beide rechten te komen, maar anderzijds ook een herzieningsclausule in de verordening opnemen.
Een weinig spectaculair maar toch belangrijk punt tot slot: mevrouw Wallis heeft voorgesteld het recht een nieuwe mogelijkheid te bieden zichzelf verder te ontwikkelen …
(Spreker beëindigt zijn bijdrage voortijdig)
Katalin Lévai, namens de PSE-Fractie. – (HU) Ook ik wil de rapporteur gelukwensen. Ik zou slechts een of twee punten naar voren willen brengen. In mijn ogen vormt eenmaking van de regels van internationaal privaatrecht inzake niet-contractuele verbintenissen van burgerlijke en commerciële aard een belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid voor wat betreft de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Economische mobiliteit en mobiliteit van de burgers zijn met de integratie van de interne markt toegenomen, met als gevolg dat kwesties inzake de verplichting tot schadevergoeding op dit gebied aan de orde van de dag zijn, en daarbij kunnen ook internationale aspecten een rol spelen. Consolidering op Europees niveau van de wettelijke bepalingen terzake is om een aantal redenen dus dringend noodzakelijk, en ik denk dat deze verordening een antwoord biedt op dit probleem.
Voor het bedrijfsleven is dit een zaak van het allergrootste belang, omdat uniforme wetgeving rechtszekerheid, voorspelbaarheid en consistentie betekent. Verder hebben ook de burgers, de consumenten, evenals eventuele benadeelde partijen en slachtoffers baat bij de verordening, aangezien ze bepalingen ter bescherming van hun rechten bevat en de relevante wetgeving meer transparant maakt. Dit alles zal ertoe bijdragen dat de Europese Unie ook op het vlak van de wetgeving dichter bij de burger komt te staan. Een bijzonder positief aspect van de bepalingen in de ontwerptekst is dat rekening wordt gehouden met, en tevens ondersteuning geboden wordt voor, het werk van het Hof van Justitie met betrekking tot de interpretatie van de regels. Ik zou met name willen wijzen op het brede spectrum van kwesties die onder de bepalingen van de ontwerpverordening vallen, variërend van door consumenten geleden schade en productaansprakelijkheid tot verkeersongevallen, milieuschade en laster. Voor mij als Hongaars lid van het Europees Parlement is consolidering van de Europese wetgeving inzake aansprakelijkheid voor milieurampen met een internationale dimensie een zaak van bijzonder belang. Ik zou u in dit verband willen herinneren aan de door Roemenië veroorzaakte verontreiniging met cyanide van de rivier de Tisza enkele jaren geleden, en aan het Rosia Montana-project (Verespatak). Nogmaals: deze verordening betekent een belangrijke stap vooruit op het punt van rechtszekerheid, voorspelbaarheid en transparantie.
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, graag zou ik de Commissie en mevrouw Wallis bedanken voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht en dat heeft geleid tot een nuttige wetstekst.
Bij een onderdeel in de tekst plaatsen wij echter ernstige vraagtekens en we hopen dat we mevrouw Wallis op dat punt van gedachte kunnen doen veranderen. Het gaat om artikel 7: specifieke wetgeving voor milieu-inbreuken. Wij vinden het onverstandig deze bepaling te schrappen, want daarmee zou een belangrijk onderdeel van het voorstel van de Commissie wegvallen uit het toch al beknopte verslag van mevrouw Wallis.
Wat milieu-inbreuken betreft, denk ik dat er zowel op Europees niveau als in veel lidstaten nog veel manco’s zijn en er een gebrek aan rechtszekerheid heerst. De slachtoffers deze keuzemogelijkheid ontnemen biedt daarom geen enkel voordeel.
Mijn fractie heeft besloten zich van stemming te onthouden, indien dit punt uit het verslag van mevrouw Wallis goedgekeurd wordt. We hopen echter dat we mevrouw Wallis er nog voor morgen van zullen kunnen overtuigen om haar amendement in te trekken.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik zal het echt heel kort houden. Ik wil de rapporteur en al de geachte afgevaardigden die het woord hebben gevoerd, nogmaals hartelijk danken.
Ik zal slechts ingaan op één punt dat aan de orde is geweest. Op de eerste plaats is, zoals ik reeds gezegd heb, ook de Commissie van mening dat enkele speciale sectoren, zoals bijvoorbeeld milieubescherming, een aparte behandeling verdienen. Daarom wil ik graag de aandacht van de rapporteur nog eens op dit aspect vestigen.
Ten aanzien van smaad via de pers spreek ik wederom mijn waardering uit voor het compromis dat de rapporteur aan de Commissie heeft voorgesteld en dat de Commissie heeft goedgekeurd.
De amendementen die na de goedkeuring door de Commissie juridische zaken zijn ingediend, zullen in de praktijk, vrees ik, enkel leiden tot een variant van het oorsprongslandbeginsel. Oftewel een variant van een beginsel dat we mijns inziens in dit Huis niet kunnen vastleggen of afspreken.
Afsluitend herhaal ik mijn waardering voor het bereikte compromis dat door de Commissie juridische zaken is goedgekeurd, maar moet ik wel toegeven dat ik enkele vraagtekens plaats bij het tweede wijzigingsvoorstel, dat wil zeggen amendementen 56 en 57.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Fausto Correia (PSE). – (PT) Met betrekking tot het verslag (A6-0211/2005) van onze collega Diana Wallis over het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (ROME II) zou ik met het oog op het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting en een rechtskader voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de rechtszekerheid van de journalisten en de media van de Europese Unie willen opmerken dat ik als volgt heb gestemd over de ontwerpamendementen:
a) voor amendement 57 bij artikel 6 en amendement 56 bij overweging 12; en
b) tegen amendement 10 voor de nieuwe overweging 12bis en lid 3 van amendement 54 voor de nieuwe overweging 26bis, lid 3.
31. Vliegverbodlijsten/PNR
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over vliegverbodlijsten/PNR.
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet hebben de Amerikaanse autoriteiten met betrekking tot het bekende incident met de KLM-vlucht aangegeven dat deze vlucht geen toegang heeft gekregen tot het Amerikaanse luchtruim nadat twee passagiers waren geïdentificeerd op basis van tevoren doorgegeven passagiersgegevens – API-gegevens. API-gegevens zijn in essentie paspoort- en ticketgegevens die bij de check-in worden geregistreerd om de immigratiecontrole op de plaats van bestemming te versnellen. Het is normale luchtvaartpraktijk dat luchtvaartmaatschappijen deze API-gegevens vóór landing op de plaats van bestemming doorgeven. Volgens de informatie van de Commissie geven luchtvaartmaatschappijen deze API-gegevens uitsluitend door aan grenscontroleautoriteiten. De Amerikaanse autoriteiten kunnen deze gegevens niet uit computerboekingssystemen ophalen. De Commissie wenst ook nogmaals te verduidelijken dat de betrokken passagiers niet op basis van PNR-gegevens (passagiersnaamregistratiegegevens) konden worden geïdentificeerd. Onder de PNR-overeenkomst vallen geen vluchten die het luchtruim van de Verenigde Staten oversteken, maar alleen vluchten van en naar de Verenigde Staten. Als zodanig is ze niet relevant in gevallen als het KLM-incident.
Naar de mening van de Commissie wordt de PNR-overeenkomst door het gebruik van API-gegevens door de Amerikaanse autoriteiten niet ontdoken. De Commissie zal met name attent zijn op eventuele ontduikingen van de overeenkomst en de zaak in het kader van de gezamenlijke evaluatie aan de orde stellen. De Commissie onderstreept dat luchtvaartmaatschappijen momenteel niet verplicht zijn de VS API-gegevens te verstrekken van passagiers van vluchten die hun luchtruim doorkruisen. De vliegverbodlijst is opgesteld door de Amerikaanse autoriteiten en bevat namen van mensen die niet naar de VS mogen vliegen op basis van criteria van Amerikaanse inlichtingendiensten en risicobeoordeling. De lijst wordt opgesteld door de Verenigde Staten en zij alleen zijn er verantwoordelijk voor. De Europese Unie heeft een rigoureus luchtvaartveiligheidsbeleid, maar daaronder is geen vliegverbodlijst.
Naar de mening van de Commissie betekent een vliegverbodlijst niet dat de personen op de lijst noodzakelijkerwijs worden verdacht van enig vergrijp. De Verenigde Staten hebben eenvoudig besloten dat zij niet willen dat deze personen het land in komen, om verschillende redenen, gebaseerd op een aantal tamelijk algemene criteria.
Het is natuurlijk heel vervelend voor iemand die op de vliegverbodlijst staat dat hem daarom de toegang tot de Verenigde Staten wordt geweigerd. De Commissie zal in haar besprekingen met de Verenigde Staten duidelijkheid proberen te krijgen over de Amerikaanse vliegverbodlijst. De tijdige en doeltreffende doorzending van een actuele vliegverbodlijst aan luchtvaartmaatschappijen is bijvoorbeeld een essentieel aspect. De Commissie probeert daarom van de Amerikaanse autoriteiten meer duidelijkheid te krijgen over deze criteria om gevallen van vals-positieve resultaten in de toekomst te voorkomen.
Sinds de start van de besprekingen tussen de VS en EU in maart 2003 heeft de Commissie de toezegging van de Verenigde Staten weten te krijgen dat het Amerikaanse Congres de aanstelling zou eisen van een privacyfunctionaris bij het ministerie van Binnenlandse Veiligheid, die jaarlijks verslag moet uitbrengen aan het Congres en wiens bevindingen bindend zijn voor het ministerie. De privacyfunctionaris heeft toegezegd gevallen in behandeling te nemen en vlot af te handelen die door gegevensbeschermingsautoriteiten uit de Europese Unie worden voorgelegd namens burgers die van mening zijn dat hun klachten door het ministerie van Binnenlandse Veiligheid niet naar tevredenheid zijn afgehandeld. EU-burgers hebben dus betere garanties dat zij billijk zullen worden behandeld.
De verbintenissen van de Verenigde Staten voorzien in een gemeenschappelijke evaluatie van de tenuitvoerlegging ervan door de Amerikaanse autoriteiten en de Commissie; de Commissie zal daarbij terzijde worden gestaan door vertegenwoordigers van Europese wetshandhavingsautoriteiten en gegevensbeschermingstoezichthouders. De gemeenschappelijke evaluatie vindt plaats na het zomerreces, vermoedelijk in september. De bedoeling ervan is een duidelijk beeld te geven van de manier waarop de verbintenissen functioneren. De Commissie is voornemens dit Parlement op de hoogte te stellen van de resultaten van deze gemeenschappelijke evaluatie en van eventuele belangrijke ontwikkelingen.
Tot slot zullen nationale gegevensbeschermingsautoriteiten deel uitmaken van het team onder leiding van de Commissie dat de gemeenschappelijke evaluatie verricht. Daardoor kunnen de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten, de zogenoemde artikel 29-werkgroep, de tenuitvoerlegging van de verbintenissen ten volle beoordelen. Het doet me genoegen u te kunnen zeggen dat de samenwerking tussen de artikel 29-werkgroep en de Commissie bij de tenuitvoerlegging van het Amerikaanse PNR-pakket uitstekend is, ondanks de meningsverschillen over het pakket, en dat we deze samenwerking zullen voortzetten.
Georg Jarzembowski,namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractie kan ik u, waarde commissaris, zeggen dat uw toelichtingen op dit punt zeer overtuigend waren.
Allereerst wil ik stellen dat we er goed aan doen om samen te proberen de afspraken over de PNR-gegevens te evalueren, al is dat niet makkelijk. We moeten immers oog hebben voor het belang dat niet alleen de afzonderlijke EU-lidstaten maar ook de VS bij bescherming tegen terreurdaden hebben en dat belang tegelijk afwegen tegen de bescherming van de persoonlijke gegevens van de burgers. Dat is geen geringe opgave.
Ik hoop dat de Amerikanen zich houden aan de belofte die ze ons gedaan hebben en dat ze de gegevens die we hun leveren uitsluitend ten behoeve van de terrorismebestrijding verzamelen en analyseren, dat ze die vernietigen zodra ze niet meer nodig zijn en dat we elkaar op de hoogte houden van de problemen met de binnenlandse veiligheid. Ik zie wel degelijk een gerede kans dat de afspraken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten een resultaat opleveren dat voldoet aan de regels voor gegevensbescherming en tegelijk een deel van onze gemeenschappelijke bezorgdheid over aanslagen wegneemt.
Maar laten we ook een blik in de toekomst werpen! Eén ding is voor mij van groot belang, iets wat we de Amerikanen telkens weer moeten zeggen: we houden niet van unilaterale veiligheidsbepalingen, want wij willen onze burgers net zo goed beschermen als Amerika de zijne. Daarom lijkt mij die aanpak de beste, mijnheer de commissaris, waarbij we samen met de VS de risico’s voor onze passagiers inschatten en daar samen conclusies uit trekken, zodat we samen de veiligheid van onze burgers kunnen vergroten!
Martine Roure,namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wij zijn u erkentelijk, geachte commissaris, voor deze toelichting. De enige conclusie die we er echter uit kunnen trekken is dat de Verenigde Staten proberen de Europese Unie steeds meer veiligheidsbeperkingen op te leggen, en nog steeds zijn we niet gerustgesteld; daarom zijn wij tegen het akkoord betreffende het overdragen door de luchtvaartmaatschappijen van passagiersgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten.
Bij de strijd tegen het terrorisme moet namelijk een evenwicht worden bewaard tussen veiligheid en vrijheid van burgers. De betreffende overeenkomsten zijn niet evenredig met het doel ervan. We kunnen niet alle burgers bij voorbaat behandelen als terroristen. Daarom is een akkoord met de Verenigde Staten pas aanvaardbaar als we de stelselmatige overdracht van persoonlijke gegevens betreffende alle passagiers een halt toeroepen.
Zoals u al zei, geachte commissaris, is een vliegtuig van KLM dat op weg was naar Mexico onlangs op verzoek van de Verenigde Staten omgeleid. Dit incident heeft opnieuw aangetoond dat de rechten van Europese burgers met voeten worden getreden. Hoe hebben de Amerikaanse autoriteiten beslag kunnen leggen op de gegevens van de passagiers op deze vlucht, die niet eens onderweg was naar Amerika? Zijn de passagiersgegevens overgedragen en, zo ja, met welk recht? Welke specifieke maatregelen kan de Commissie nemen om definitief een einde te maken aan deze praktijken die indruisen tegen het Gemeenschapsrecht, met name tegen de richtlijn inzake gegevensbescherming? U heeft een garantie gekregen, zo vertelde u ons. Hoe kunnen wij nagaan of deze belofte gestand wordt gedaan? Kan de Commissie ons verzekeren dat de Amerikaanse autoriteiten geen onbeperkte toegang hebben tot reserveringssystemen van luchtvaartmaatschappijen?
Het is cruciaal dat Europa tegenover deze repressieve visie op het bestrijden van terrorisme vasthoudt aan haar eigen visie. Wij erkennen dat de grensoverschrijdende samenwerking versterkt moet worden om het terrorisme en de georganiseerde misdaad effectief te bestrijden, maar bij het antiterrorismebeleid van de Europese Unie moeten de burgerrechten volledig geëerbiedigd worden, met name het recht van de burgers om zich vrij te verplaatsen en hun recht op bescherming van hun privacy.
Sophia in 't Veld, namens de ALDE-Fractie.- (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dit is niet de eerste keer in dit Parlement dat we ’s avonds laat vergaderen over passagiersgegevens.
Commissaris, u noemde de zaak van de KLM-vlucht en u verzekerde ons dat de VS de gegevens hiervan op volkomen rechtmatige wijze hebben verkregen. Eerlijk gezegd ben ik echter net zo min overtuigd als mevrouw Roure, want we hebben nooit een duidelijk antwoord gekregen. In dit geval hebben de VS de ‘APIS’-gegevens verworven, klaarblijkelijk uit Mexicaanse bron. Waar had Mexico die gegevens vandaan? Mochten die gegevens aan de Verenigde Staten worden doorgegeven? Is zo’n overeenkomst ook van toepassing op vluchten door het Amerikaanse luchtruim? Wij zien graag een precies antwoord, geen algemene geruststellingen. Vorige week waren we in de Verenigde Staten om deze zaak te bespreken. Ik heb het gevoel dat de Verenigde Staten wellicht rechtstreeks toegang zouden kunnen hebben tot de databases op grond van de PNR-overeenkomst.
In de tweede plaats zou ik graag meer weten over de vliegverbodlijsten van de Amerikaanse autoriteiten. U zegt dat de personen op deze lijst niet per se gevaarlijk zijn, maar ik vind het nog steeds merkwaardig dat de Amerikaanse regering ze gevaarlijk genoeg vindt om hun de toegang tot het Amerikaanse luchtruim te weigeren en ze terug te sturen naar de Europese Unie zonder de EU-autoriteiten op de hoogte te stellen; ze waarschuwen alleen de luchtvaartmaatschappijen. Kennelijk worden ze in de Verenigde Staten als gevaarlijk gezien maar in Europa niet.
Over de jaarlijkse gemeenschappelijke evaluatie heeft u gezegd dat kwesties van privacybescherming zullen worden besproken. Ik hoop dat u bij die evaluatie ook de effectiviteit van de maatregelen mee zult nemen. Het woord veiligheid is hier een aantal keren genoemd, maar ik zou graag weten hoeveel boeven er zijn gevangen, hoeveel aanslagen er zijn voorkomen en hoeveel vergissingen - vals-positieve indicaties - er zijn geweest.
De gemeenschappelijke evaluatie had in mei plaats moeten vinden. Ze is nu uitgesteld tot september. Ik begrijp dat dat is omdat de Verenigde Staten niet in staat of bereid waren ons de gevraagde gegevens te verstrekken. Kan de commissaris daar iets over zeggen?
Stavros Lambrinidis (PSE). –(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik ga Grieks spreken. Ofwel spreek ik heel erg snel en vertaalt er niemand, ofwel spreek ik afwisselend snel en wat langzamer. Graag uw begrip hiervoor!
Hoeveel lijsten met geweigerde passagiers bestaan er vandaag in Amerika en hoe worden vergissingen vermeden bij het identificeren? Hoeveel namen staan er op die lijsten en hoe en waarvoor komen ze erop? Hoe wordt aan de verleiding weerstaan om ze te gebruiken voor andere doeleinden? Hoe veilig zijn de namen en de gegevens tegen ongeoorloofd gebruik en ongewenste toegang? Hoe efficiënt zijn die lijsten uiteindelijk voor het opsporen van terroristen? Het is immers bekend dat namen van bekende terroristen niet op die lijsten komen, zodat de luchtvaartmaatschappijen er geen lucht van krijgen en niet bekend raakt dat de personen in kwestie worden gevolgd. Ten slotte, hoe kan iemand inzage krijgen in zijn gegevens en ze corrigeren?
Dat zijn niet mijn vragen. Dit zijn de vragen van het Amerikaanse congres aan de Amerikaanse regering. Als dat al problematische vragen zijn voor Amerikaanse burgers, dan zeker voor Europese. De Commissie moet in deze materie samenwerken met de Verenigde Staten om samen een beleid proberen uit te stippelen voor ons.
Mijnheer de commissaris, in maart 2005 heeft de Congressional Research Service een verslag opgesteld over deze problematiek. Hierin staat dat de PNR-gegevens van Europese passagiers worden gebruikt voor het Secure Flight Programme, dat alleen geldt voor binnenlandse vluchten en niet voor internationale vluchten, in tegenstelling tot wat u heeft gezegd. Zo u wil, krijgt u van mij de pagina en de betreffende informatie.
Ik rond af. Er bestaan drie grote gevaren: de burgers controleren de overheid niet meer, maar de overheid controleert en volgt de burgers.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ook ik zal het uiterst kort houden, maar bij bepaalde punten dienen er volgens mij toch enige opmerkingen gemaakt te worden.
De Commissie is van plan om duidelijkheid te vragen in de besprekingen met de Verenigde Staten, zodat voorkomen kan worden dat zij eenzijdige maatregelen treffen die de belangen van de Europese burgers schaden. Verder wil de Commissie eisen dat er over dergelijke maatregelen overleg wordt gepleegd met de Europese instellingen.
Ik verwijs met name naar de zogenaamde no-fly list. Volgens ons gaat het hierbij om een belangrijke eerste stap, aangezien de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de no-fly list momenteel enkel bij de Verenigde Staten berust met betrekking tot vluchten over Amerikaans grondgebied.
Bij vluchten uit of naar Europa gaan wij de luchtvaartmaatschappijen vragen van tevoren een waarschuwing te sturen, zodat vermeden kan worden dat er mensen met dezelfde naam op de no-fly list belanden, zoals in het verleden gebeurd is en waardoor een vliegtuig gewoon vanwege een persoonsverwisseling werd tegengehouden. Door de luchtvaartmaatschappijen van tevoren in te lichten over de gegevens op de no-fly list zouden deze fouten vermeden kunnen worden.
Over de secure flights waar de heer Lambrinidis het over had, hebben we al uitgebreid gesproken met de Amerikaanse luchtvaartautoriteiten.
Tot mijn grote tevredenheid kan ik u mededelen dat de Amerikaanse autoriteiten er onlangs mee hebben ingestemd dat de Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen burgers van Europese oorsprong uitsluiten van de planning van de secure flights. Zij beloven met andere woorden geen gegevens van Europese burgers op te nemen in onderzoeken betreffende binnenlandse vluchten in de Verenigde Staten. Zij hebben ons deze garantie gegeven, maar wij zullen ons op dit punt hard op blijven stellen.
Deze ontmoeting kon om technische redenen niet eerder gehouden worden. Enkele weken geleden heeft er echter een videoconferentie plaatsgevonden en de dialoog zal worden voortgezet op de eerder aangekondigde bijeenkomst in september. Van mijn kant zal ik glashelder zijn in mijn eis dat de bescherming van persoonlijke gegevens van Europese burgers volledig in acht moet worden genomen. Dat heb ik minister Chertoff al duidelijk gemaakt tijdens onze ontmoeting in Sheffield een paar dagen geleden en dat zal ik blijven doen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
32. Politieke situatie en onafhankelijkheid van de media in Wit-Rusland
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de politieke situatie en de onafhankelijkheid van de media in Wit-Rusland.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik degenen bedanken die hebben verzocht om een gedachtewisseling met ons over Wit-Rusland. Het is de derde gedachtewisseling over Wit-Rusland sinds ik commissaris ben. Het is een belangrijk onderwerp en ik deel uw bezorgdheid. Ik ben ervan overtuigd dat versterking van de democratie en steun aan onafhankelijke informatiebronnen in Wit-Rusland van het grootste belang zijn, vooral met het oog op de komende presidentsverkiezingen.
De Europese Commissie heeft er groot belang bij dat Wit-Rusland een democratische en stabiele buur is en hopelijk, in de toekomst, in staat zal zijn om volledig te profiteren van het Europees nabuurschapsbeleid.
Door de recente ontwikkelingen in Wit-Rusland is het politieke systeem van het land echter verder afgedwaald van een Europees democratisch systeem en Europese normen en waarden, en dat belemmert dat het land de plaats inneemt onder de Europese naties die het rechtmatig toekomt. Na de Wit-Russische parlementsverkiezingen en het referendum van afgelopen jaar, die bij lange na niet voldeden aan de internationale standaarden voor democratische verkiezingen, heeft de Raad van de Europese Unie in november 2004 de beperkingen op ministeriële contacten met de Wit-Russische autoriteiten bevestigd. Tegelijkertijd heeft de Europese Unie een duidelijke boodschap gezonden aan de bevolking dat wij hen niet vergeten waren en dat we de contacten met het maatschappelijk middenveld wilden uitbouwen.
De Europese Unie heeft de arrestaties en politieke processen van potentiële tegenstanders van president Loekasjenko consistent veroordeeld. Wij hebben opgeroepen tot respect voor de rechtsstaat en de onmiddellijke vrijlating van deze personen. We zien dit optreden van het regime als pogingen om oppositieleiders uit de weg te ruimen, vooral in de aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2006. We maken ons ernstig zorgen over de groeiende repressie van politieke partijen, niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke media.
Daarnaast houden we de situatie van de mensenrechten in Wit-Rusland nauwgezet in de gaten. Als duidelijk signaal dat de Europese Unie geen schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden accepteert, hebben we afgelopen jaar op basis van bevindingen van de Raad van Europa een visumverbod ingesteld voor bepaalde hooggeplaatste functionarissen uit Wit-Rusland. Daarbij kwam het Pourgourides-verslag over politiek gemotiveerde verdwijningen. Vervolgens hebben we dit visumverbod uitgebreid naar functionarissen die verantwoordelijk werden gehouden voor fraude bij de verkiezingen en bij het referendum, evenals naar die functionarissen die verantwoordelijk waren voor de onderdrukking van vreedzame demonstraties.
Onze ernstige twijfels over de inachtneming van vakbondsrechten in Wit-Rusland hebben geleid tot een onderzoek naar vermeende schendingen van de vrijheid van vereniging en ook van het recht op collectieve onderhandelingen, zoals omschreven in de IAO-verdragen, met name binnen het kader van het SAP, het Stelsel van Algemene Preferenties. Het onderzoek kan uiteindelijk leiden tot de intrekking van de rechten van Wit-Rusland onder het SAP.
Tegen de achtergrond van de verslechterende politieke situatie in Wit-Rusland zal de Europese Unie zich blijven inzetten voor het maatschappelijk middenveld en de bevolking van Wit-Rusland. Het moet gezegd dat de Commissie een belangrijke donor van Wit-Rusland is. In de afgelopen maanden hebben we ook onze hulp aan het land gestroomlijnd. Er is een workshop gehouden in Vilnius speciaal om onze hulp te coördineren. Dat was belangrijk, omdat het ons de kans gaf de coördinatie te intensiveren, niet alleen onder de lidstaten maar ook met landen als de Verenigde Staten en Canada.
We hebben twee doelen voor ogen. Eén ervan is mensenrechten, democratisering, het maatschappelijk middenveld en democratische krachten in enge zin te ondersteunen. We besteden speciale aandacht aan ondersteuning van de media en van niet-gouvernementele organisaties, de versterking van democratische instituties en de rechtsstaat. Dat doen we via het EIDHR – het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten – en het gedecentraliseerde samenwerkingsinstrument. In maart zijn twee aanbestedingen in gang gezet en de selectie van projecten is al voltooid. Waarschijnlijk worden de contracten deze zomer afgesloten, zodat de activiteiten voor het einde van het jaar kunnen beginnen. Er zijn tien tot twaalf projecten voor onderwijs en NGO's die juridisch advies geven aan personen met mensenrechtenproblemen. Ik hoop dat de resultaten uitstekend zullen zijn.
De tweede doelstelling is de bredere behoeften van de bevolking op verwante gebieden te ondersteunen. Met bredere behoeften bedoel ik het Tacis-programma, dat zich richt op steun voor de bevolking zelf in verschillende sectoren, waaronder behoorlijk bestuur, duurzame groei, de sociale sector, onderwijs, gezondheidszorg, het milieu en economische groei, en ook verlichting van de problemen die zijn veroorzaakt door de Tsjernobylramp, die prominent aanwezig is in ons hulpprogramma.
Er is voorgesteld onafhankelijke radio-uitzendingen voor Wit-Rusland te steunen als een effectieve en nuttige remedie voor het gebrek aan alternatieve en onafhankelijke informatie in Wit-Rusland. We hebben de mogelijkheden zorgvuldig onderzocht en zullen zien hoe dat kan worden geregeld. Het is niet eenvoudig onder ons huidige Financieel Reglement meteen de juiste oplossing te vinden. Wat de moeilijkheden betreft waarmee journalisten in Wit-Rusland worden geconfronteerd, kan ik u echter zeggen dat we een sleutelprogramma hebben voor het trainen van journalisten en dat we al veel hebben kunnen doen. We hebben de Wit-Russische associatie van journalisten gesteund, die ons daar zeer dankbaar voor is. We hebben de associatie bijvoorbeeld in 2004 de Sacharovprijs voor vrijheid van gedachten toegekend.
Bogdan Klich, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dit is al weer de vierde resolutie van het Parlement over Wit-Rusland. Het is echter de eerste resolutie over deze kwestie die voortkomt uit een gevoel van teleurstelling, ontgoocheling zelfs, over het optreden van de Commissie. Voor het Parlement is de Raad een bondgenoot en de Commissie de vijand, althans waar het gaat om aanpassing van het huidige beleid ten aanzien van Wit-Rusland. De Raad begrijpt wat er nodig is, maar de Commissie lijkt in het geheel niets te begrijpen; ze ziet niet in dat, willen we ondersteuning kunnen bieden aan het maatschappelijk middenveld en aan het democratiseringsproces in Wit-Rusland, de bestaande instrumenten aangepast moeten worden.
De boodschap die de heer Solana tijdens zijn onderhoud in Vilnius met mevrouw Rice heeft afgegeven over de democratische oppositie in Wit-Rusland, is een belangrijk politiek signaal. De Commissie daarentegen lijkt in een bizarre vicieuze cirkel beland te zijn: ze denkt dat in Wit-Rusland veranderingen teweeggebracht kunnen worden op basis van de bestaande politieke mechanismen en instrumenten. Dat is echter niet het geval. Langs deze weg kan geen verandering tot stand worden gebracht, omdat deze instrumenten ontworpen zijn voor democratische landen, of landen waar reeds een democratiseringsproces gaande is. In geen enkel land in de wereld kan vanuit het niets een ontwikkeling in de richting van democratie in gang worden gezet met behulp van de instrumenten waarnaar de Commissie verwijst. Zouden we dat desalniettemin proberen, dan zouden we de politieke geloofwaardigheid van de Europese Unie op het spel zetten en het risico lopen dat van politieke verklaringen in de toekomst niet meer verwacht wordt dat ze door concrete maatregelen worden gevolgd.
Intussen is het zo dat er binnenkort, om precies te zijn volgend jaar, presidentsverkiezingen in Wit-Rusland zullen plaatsvinden. We moeten de Wit-Russische bevolking helpen een keuze te maken. Daarom is het van het allergrootste belang dat de burgers betrouwbare informatie uit onafhankelijke bronnen krijgen, en wel via de radio. Ik zou erop willen wijzen dat er in Polen en Litouwen reeds projecten lopen voor het opzetten van een netwerk van onafhankelijke radiostations. Aanvankelijk was er sprake van enige competitie tussen deze projecten, maar inmiddels heeft men de handen ineengeslagen. Om die reden wordt in de ontwerpresolutie aangedrongen op steun voor het opzetten van dit netwerk van radiostations voor Wit-Rusland.
De nationale regeringen hebben zich al achter deze projecten geschaard. De Europese Unie heeft haar steun echter nog steeds niet toegezegd, en in die opstelling moet dringend verandering komen. De Commissie studeert al acht maanden op de mogelijkheid dergelijke steun te verlenen; dat kan zo niet langer doorgaan. Dat is het punt waar het bij deze ontwerpresolutie om draait.
Marek Maciej Siwiec, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wat we hier vandaag doen, komt feitelijk neer op het schetsen van een situatie die je een crisis in stilstand zou kunnen noemen. De berichten over die crisis kennen we; we hebben allemaal de beelden gezien van demonstraties en van mensen die in elkaar worden geslagen. Die mensen worden later gevangengezet, we sturen een protestbrief en vervolgens wachten we de volgende reeks televisiebeelden af. Wat ik hiermee bedoel te zeggen is dat we in feite nauwelijks iets kunnen doen. We kunnen gewoon niet veel doen, en we zouden in ieder geval zo eerlijk moeten zijn dat te erkennen.
Het debat van vandaag over de media betreft slechts één klein aspect van de beproevingen die de burgers in Wit-Rusland op alle terreinen van het leven moeten doorstaan. Namens mijn fractie zou ik er bij de Commissie met de grootst mogelijke nadruk op willen aandringen zich bij haar optreden te laten inspireren door de compromisresolutie die wij hebben opgesteld en die morgen ingediend zal worden.
Er is nog een punt dat we niet mogen vergeten. Ik weet dat het al erg laat is, en veel toehoorders zitten er niet meer in de zaal, maar ik zou eenieder willen oproepen eerlijk te zijn tegenover zichzelf en toe te geven dat de Europese Unie - en daarmee bedoel ik iedereen hier in dit Huis en de lidstaten - niet bij machte zal zijn wat dan ook te veranderen als we het onderwerp Wit-Rusland niet bij de Russen aankaarten.
Er zijn tal van zaken waarover we met Rusland spreken, met als meest geliefde gespreksonderwerpen de levering van gas en allerlei andere kwesties waarbij winstbelangen in het spel zijn, maar we hebben Rusland nooit gevraagd wat het land werkelijk vindt van de situatie in Wit-Rusland. Het komt Rusland en president Poetin heel goed uit dat er een land in dat deel van Europa is waarop ze kunnen neerkijken, en dat er een regime aan de macht is dat als het zwarte schaap van Europa geldt. De grootse daden van Loekasjenko worden getolereerd en zelfs gesubsidieerd via de levering van goedkoop gas en goedkope olie, en de Europese Unie vindt het allemaal best. We zouden op zijn minst moeten erkennen dat Rusland bepaald niet ongelukkig is met het regime-Loekasjenko en dat wij het allemaal wel goed vinden zo.
De gevangenneming van Chodorkovsky betekent nauwelijks iets in het licht van wat zich in Wit-Rusland afspeelt. Wij schreeuwen moord en brand over de zaak-Chodorkovsky, maar we houden ons opvallend stil als het om de anonieme slachtoffers van Loekasjenko gaat. Als we geen concrete maatregelen nemen om het maatschappelijk middenveld te versterken, zullen deze mensen het belangrijkste verliezen dat ze hebben, namelijk hoop. Dat zou echt het einde betekenen.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, u hebt een zeer levendige beschrijving gegeven van de actuele situatie in Wit-Rusland. De ontwikkeling gaat de verkeerde kant op en stemt natuurlijk des te droever, omdat er vooral in andere landen van de voormalige Sovjet-Unie een voorjaarsstemming heerst die we absoluut niet terugvinden in Wit-Rusland.
U noemt een lange rij programma’s die in uitvoering zijn. Ik geloof echter dat het heel juist is wat de heer Klich zei, namelijk dat veel programma’s van de EU berekend zijn op buurlanden die een of andere vorm van democratische structuur kennen. Het ligt anders wanneer we met een dictatuur te maken hebben, zoals in Wit-Rusland het geval is. Voor dat land zijn andere instrumenten nodig. Zoals bekend kent het TACIS-programma veel middelen voor het oplossen van milieuproblemen en grensbewakingskwesties. Hoe weten we echter of de manier waarop Loekasjenko deze middelen beheert, in het belang van de Unie is?
Daarom vind ik dat er een heel juist voorstel staat in de resolutie waarover we morgen gaan stemmen. Dat is een tekst die de ALDE-Fractie van ganser harte kan steunen. Het is van belang om het recht op vrije meningsvorming in Wit-Rusland te steunen, en het is gewoon noodzakelijk dat wij met een aantal van deze projecten aan de slag gaan, die financieel gezien zeer bescheiden zullen zijn, maar die in moreel opzicht ontzettend veel zullen betekenen voor de mensen in Wit-Rusland die voor de democratie strijden. Die moeten kunnen horen en begrijpen dat er mensen zijn die hun situatie kennen en die hen van ganser harte steunen. Zij strijden met hun leven als inzet, met een groot gevaar voor hun persoonlijke leven. Wij moeten hen van buiten af steunen. Wij hebben een verantwoordelijkheid, en ik vind dat u ons moet verklaren hoe u een en ander concreet zult aanpakken.
Konrad Szymański,namens de UEN-Fractie. –(PL) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen weken heeft het regime-Loekasjenko weer een nieuw element toegevoegd aan wat reeds een lange lijst van dubieuze praktijken is. Het is opeens de nationalistische kaart gaan spelen tegenover de Poolse gemeenschap in Wit-Rusland, hoewel die toch al sinds mensenheugenis een van de bevolkingsgroepen van het land vormt.
Al vanaf het moment waarop een nieuw democratisch bestuur werd gekozen, ligt de Bond van Polen in Wit-Rusland onder vuur, ondanks het feit dat deze vereniging zich nadrukkelijk afzijdig houdt van de binnenlandse politiek in Wit-Rusland. De Poolstalige krant in het land is een verschijningsverbod opgelegd, en in de officiële propaganda van de door de staat gecontroleerde media worden de Polen geportretteerd als door de NAVO en de CIA betaalde agenten in dienst van buitenlandse mogendheden die bezig zouden zijn met zoiets als de voorbereiding van een bloedige opstand tegen de Wit-Russische staat.
De EU moet in haar beleid een antwoord bieden op dit soort praktijken. Mijns inziens zou het de moeite waard zijn na te denken over versterking van de solidariteit, zowel tussen landen, op intergouvernementeel niveau, als in het EU-beleid en het beleid in het kader van de transatlantische betrekkingen. Wat de Commissie betreft: zij zou haar beleid moeten richten op de uitvoering van zeer specifieke projecten, zoals projecten voor steun aan onafhankelijke media.
Mevrouw de commissaris, er is één kwestie waarop ik in het bijzonder de aandacht wil vestigen in dit verband. Het staat buiten kijf dat dit Huis geen enkel begrip zal tonen voor passief gedrag of traagheid van handelen van de kant van de Commissie gedurende deze zittingsperiode. Als u zich net zo blijft opstellen als u in het verleden hebt gedaan, zult u alleen maar op meer gebieden conflicten tussen het Parlement en de Commissie uitlokken. U laat ons geen andere keuze, mevrouw de commissaris.
Aldis Kušķis (PPE-DE)–(LV) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, geachte commissaris, president Loekasjenko, de dictator van Wit-Rusland, spant zich in - en met succes - om een totalitair regime tot stand te brengen, en hij volgt daarbij de door hem bewonderde klassieke modellen van het sovjettotalitarisme. Dit keer wordt daarbij niet teruggegrepen op de communistische ideologie van de zogenaamde dictatuur van het proletariaat; wat we zien, is een methodische aanval op de burgerlijke en politieke vrijheden van het Wit-Russische volk en op de vrijheid van meningsuiting en het recht op eerlijke informatie. De media worden volledig gecontroleerd door de staat, en de bevolking van het land krijgt alleen zorgvuldig geregisseerde berichten over de heldhaftige daden van de grote leider te horen. De radio zendt voortdurend liederen vol levensvreugde uit, en via een propagandamachine waarop Goebbels jaloers zou zijn, wordt de burgers langzaam alle vertrouwen ontnomen. Zo wordt de roep om democratische vrijheden de kop ingedrukt, en de situatie is zo uitzichtloos dat de mensen hun dromen opgeven en het geloof in eigen kracht beginnen te verliezen. Hoe kan dit proces van toenemende lethargie en willoosheid worden doorbroken? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de nieuwe krachten van het maatschappelijk middenveld die zich hebben weten te handhaven overeind blijven? Hoe kunnen we bij de bevolking van het land het verlangen naar eerlijke en waarheidsgetrouwe informatie weer tot leven wekken?
Wij kunnen dat doen door als Europese Unie te handelen in overeenstemming met onze eigen rechten en plichten. Wij hebben het recht en de plicht een ruimte van vrije informatie te scheppen met de begrotingsmiddelen die voor dit jaar goedgekeurd zijn. Ik roep de Europese Commissie op een einde te maken aan haar veel te diplomatieke benadering en te doen wat ze behoort te doen. Het hangt op dit moment helemaal van haar bereidwilligheid af of er onafhankelijke radio-uitzendingen komen of niet. De financiële, technische en organisatorische aspecten van de zaak kunnen in de loop van het jaar afgehandeld worden. Er staan op dit moment professionele journalisten klaar om te zorgen voor objectieve berichtgeving; dat werk zouden ze als een grotere eer beschouwen dan de eer van het ontvangen van de Sacharovprijs, die het Europees Parlement hun vorig jaar toegekend heeft. Ik roep u op onze resolutie te steunen. Geef uw steun aan onze resolutie en voer haar uit, zodat voorkomen wordt dat Wit-Rusland een totalitaire staat wordt.
Joseph Muscat (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, niemand van ons hoeft de commissaris uit te leggen wat er in Wit-Rusland gaande is. Tegelijkertijd geloof ik dat u aan onze kant staat, commissaris. Maar laten we dan in actie komen. Dat is ons gezamenlijk verzoek.
Regels zijn een middel tot een doel, niet een doel op zich. We kunnen de bevolking van Wit-Rusland niet zeggen dat we hen nu niet kunnen helpen omdat we ons aan ingewikkelde regels moeten houden. Laten we die regels dan veranderen.
Eén van de belangrijkste machten bij het opstellen en handhaven van regels is het Parlement. Laten we zien wat we kunnen doen. We zouden allemaal graag concrete toezeggingen doen over het radiostationproject, directe hulp voor de families van de slachtoffers van het regime – zij verkeren in penibele omstandigheden – en de derde en belangrijkste toezegging: een concreet, realistisch tijdschema. Ik begrijp wat u bedoelt wanneer u zegt dat na de zomer hopelijk een tijdschema begint en voor de voorzienbare toekomst zal gelden, maar we hebben een concreet tijdschema met specifieke termijnen nodig voor de komende twaalf maanden.
Rolandas Pavilionis (UEN).(LT) Onlangs is de Europese Universiteit voor de menswetenschappen, die een jaar geleden in Minsk gesloten is, heropend, en wel in Vilnius. Historisch gezien kunnen de Europese universiteiten beschouwd worden als de voorlopers van de Europese Unie: ze zijn gegrondvest op de vrijheid van gedachte, en daarom kunnen we stellen dat daar de echte wortels liggen van de EU. In de resolutie die wij vandaag namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten aan het Parlement voorleggen, spreken wij daarom onze tevredenheid uit over de heropening van de Europese universiteit voor menswetenschappen. Verder geven we aan verheugd te zijn over de inspanningen die Litouwen levert om de democratie, de vrijheid van gedachte en de rechten van de mens te bevorderen aan de hand van het onderwijs, door een nieuwe generatie op te leiden en voor te bereiden op de vorming van een nieuw land, dat in de plaats moet komen van een land dat thans weliswaar een buurland van de Europese Unie is, maar nog steeds zucht onder het juk van een dictatoriaal regime. Daarom doen wij een klemmend beroep op de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie om het voorbeeld van donoren in Europa en de Verenigde Staten van Amerika te volgen en deze universiteit op alle mogelijke manieren te ondersteunen. Naar onze overtuiging is dat dé manier om de gedachte van vrijheid te verspreiden en te bereiken dat vrijheid, solidariteit en samenwerkingsbereidheid in elk land ten dienste staan van de waardigheid van het individu, dat wil zeggen: de waardigheid van ieder van ons.
Charles Tannock (PPE-DE).- (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben al lange tijd geïnteresseerd in Wit-Rusland en ik ben er nooit voorstander van geweest de banden met de Wit-Russische autoriteiten volledig door te snijden op terreinen waarover beide partijen zich zorgen maken, zoals mensenhandel en handelszaken. Het is ook waar dat het huidige EU-beleid nooit vrucht heeft afgeworpen. Het regime van president Loekasjenko heeft zich teruggetrokken in een belegeringsmentaliteit, waarin de toenemende paranoia over de bedoelingen van de EU, de VS en soms zelfs Rusland heeft geleid tot stijgende onderdrukking en autoritaire reacties.
De democratie is in feite teloorgegaan: de verkiezingen zijn schijn en de limieten aan de ambtstermijn van de president zijn afgeschaft, hoewel GOS-waarnemers anders zouden beweren. Mensenrechten worden met voeten getreden, oppositiefiguren verdwijnen op onverklaarbare wijze. De rechterlijke macht is verre van onafhankelijk en stelt de campagne van adjunct-procureur-generaal Paval Radzivonaw, de voornaamste architect van de repressie van kranten als Novaya Gazeta Smorgoni en Vremya, niet ter discussie. De strafrechtelijke veroordeling van oppositiefiguren als Michail Marinich is daarvoor een verdere aanwijzing. Persvrijheid is nu praktisch non-existent: kranten worden geschorst en journalisten, onder wie buitenlandse correspondenten, lastiggevallen of beboet. Theoretisch kunnen de Wit-Russen zelfs naar werkkampen worden gestuurd als ze de president bekritiseren. Eén journaliste, Veronika Cherkasova, is vorig jaar onder mysterieuze omstandigheden vermoord.
In termen van persvrijheid staat Wit-Rusland nu op hetzelfde niveau als sommige van ’s werelds pariaregimes, zoals Cuba, Birma, Noord-Korea en Iran. De EU en de VS veroordelen eensgezind dit wrede regime en leggen slimme sancties op aan functionarissen van het regime.
Ik sta van harte achter onafhankelijke radio-uitzendingen voor Wit-Rusland vanuit de EU en ook achter financiële steun voor Wit-Russische journalisten en het maatschappelijk middenveld. Ik hoop dat de dagen van dit vreselijke regime geteld zijn en dat het zo snel mogelijk van de Europese kaart gevaagd zal zijn.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij zijn we het eigenlijk helemaal niet oneens. Dit is een regime waar vrijheid met voeten wordt getreden, dus we moeten iets doen; dat heb ik al drie keer gezegd. Het was de Commissie die ermee akkoord ging met een paar lidstaten naar Litouwen te gaan om samen de juiste strategieën te vinden.
De juiste strategieën liggen er, het probleem is ons Financieel Reglement. Dit Financieel Reglement is ingevoerd omdat het Parlement er in het verleden om heeft gevraagd. Waarom? Omdat er onregelmatigheden zijn geweest, met als gevolg dat we nu beperkt zijn in onze mogelijkheden. Het is erg moeilijk om tegen het Financieel Reglement in te gaan, daarom duurt het lang. Ik kan niet zomaar geld geven aan willekeurige NGO’s. Dat moet volgens de regels gebeuren, en die regels zijn ingewikkeld en strikt. Als we die regels willen veranderen – en daar heb ik persoonlijk geen bezwaar tegen – dan heb ik de steun van het Parlement nodig; zo niet, dan kan ik niets doen. Ik wil niet beschuldigd worden van fraude, zoals collega’s in het verleden is gebeurd. Ik ben altijd flexibel en open. Ik zal de zaak in overweging nemen, maar het zal tijd kosten. Het kan maanden duren voordat het in orde is, maar we gaan de goede kant uit.
Ik denk niet dat het juist is dat de Raad een andere mening is toegedaan. De Raad is na ons gekomen. We zijn begonnen met een paar lidstaten en veel NGO’s, maar de Raad is niet verantwoordelijk voor invoering. Wij moeten de maatregelen invoeren, in overeenstemming met de financiële vooruitzichten en regels en in overeenstemming met onze beperkingen. Dat is de echte kern van het probleem. U moet dat weten, dus zeg ik het duidelijk en openlijk.
Het is ook niet waar dat we over deze zaak niet met Rusland overleggen. Natuurlijk doen we dat. De realiteit is echter dat Rusland tot nog toe niets heeft bereikt en het lijkt erop dat dat moeilijk zal worden. Maar ik ben het er helemaal mee eens – en we waren het eens tijdens de werkgroep – dat we toenadering moeten zoeken tot de media en direct contact moeten opnemen met de samenleving daar; we moeten journalisten opleiden.
We moeten ook via Oekraïne werken. We hebben samengewerkt met onze Poolse en Litouwse vrienden, en we zullen ook veel met de Oekraïners samenwerken, want zij hebben betere toegang dan wij. Het is waar dat Loekasjenko nu striktere maatregelen oplegt omdat hij bang is dat in Wit-Rusland net zulke bewegingen zullen opkomen als in Oekraïne, Georgië en Kirgizië.
Dat is de situatie, maar ik kan u in dit stadium niet meer informatie geven. We werken aan de tenuitvoerlegging, maar helaas duurt het langer dan ik zou willen. In mijn vorige rol als minister van Buitenlandse Zaken van Oostenrijk gaf ik een aanwijzing, de aanwijzing werd opgevolgd en misschien binnen een paar maanden ten uitvoer gelegd. In de Commissie is het ingewikkelder. We moeten heel voorzichtig zijn om te garanderen dat er niets onregelmatigs gebeurt. Maar ik ben bereid, als u dat ook bent, hiernaar te kijken.
De Voorzitter. – Ter afsluiting van het debat deel ik u mee dat ik zes ontwerpresoluties(1) heb ontvangen overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
33. Regels van oorsprong in het kader van preferentiële handelsregelingen
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (B6-0329/2005) van Enrique Barón Crespo, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie over de regels van oorsprong in het kader van de preferentiële handelsregelingen (COM(2005)0100 def.).
Enrique Barón Crespo (PSE),rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, als voorzitter van de Commissie internationale handel wil ik allereerst commissaris Kovács begroeten en hem zeggen dat wij hem in deze commissie van harte welkom zouden heten voor een eerste debat over gemeenschappelijke onderwerpen. Ik zeg hem dit zonder omhaal, in deze sfeer van vertrouwelijkheid waarin we verkeren op dit vergevorderde uur van de avond.
Verder zijn mijn commissie en ik blij dat de verordening betreffende het SAP in april is goedgekeurd, ofschoon het bijzonder jammer is dat zij niet op de voorziene datum werd aangenomen omdat zij dan ook ten goede had kunnen komen aan de door de tsunami getroffen landen. En ofschoon het Parlement krachtens het besluit van de Raad van 1999 waarin de procedures zijn vastgelegd voor de uitoefening van de aan de Commissie toegekende uitvoerende bevoegdheden, geen medebeslissings- noch raadplegende bevoegdheid heeft inzake de verordening betreffende de tenuitvoerlegging van het douanewetboek, hebben wij wat betreft de regels van oorsprong wel het recht om regelmatig te worden geïnformeerd over de procedures die in comitologie worden gevolgd.
Dit zou betekenen dat het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie, net zoals het directoraat-generaal Handel dat ons op gezette tijden de documenten van Comité 133 doet toekomen, ons – de commissies – de concepten van de uitvoeringsmaatregelen toestuurt, evenals de resultaten van de stemmingen en de notulen van de vergaderingen.
Dit komt overeen met onze bevoegdheden die in het Reglement zijn neergelegd, welke niet alleen betrekking hebben op de handelsthema’s maar ook op de economische en handelsbetrekkingen met derde landen. Vandaar, commissaris, dat wij er belang in stellen en bereid zijn om onze respectievelijke agenda’s te raadplegen, zodat onze debatten, dialogen en de controle kunnen worden afgestemd op uw portefeuille.
Wat betreft de inhoud van het hervormingsvoorstel is het hele gamma van kwesties die aan de orde komen uit het oogpunt van vereenvoudiging, flexibilisering en controle ons inziens significant, en ik zal hier zeer in het kort op ingaan.
Wat betreft de vereenvoudiging vinden wij het positief dat de lange lijst voorwaarden is geschrapt waaraan de exporteurs moesten voldoen, en dat het certificaat van oorsprong alleen wordt uitgebreid op basis van het criterium van de toegevoegde waarde. In dat verband zouden wij zo spoedig mogelijk de verrichte impactstudies of simulaties willen ontvangen, waarin te zien is wat de economische gevolgen zijn van de instelling van drempels van toegevoegde waarde, voor het handelsverkeer en voor de begunstigde landen.
Wat betreft de flexibilisering zijn wij van mening dat de mogelijkheid tot regionale cumulatie tussen landen van eenzelfde regio bevorderlijk zal zijn voor de economische integratie van die landen, wat een van de onderdelen van onze basisfilosofie is en ook gunstige resultaten kan opleveren.
Wat de controle betreft dienen we ten slotte met een voorstel te komen voor de vaststelling van nieuwe controlemechanismen om een opeenhoping van buitensporige bureaucratisch-administratieve procedures te vermijden, die een ontmoedigende uitwerking zouden kunnen hebben op de toepassing van mechanismen voor het benutten van de preferenties.
Naar ons idee is het nu, nu er zowel in dit Parlement als in de VN, de OVSE en de G-8 levendig wordt gedebatteerd over de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen en de armoedebestrijding, het meest geschikte moment voor een hervorming van de regels van oorsprong waarbij onze markten worden opengesteld en die in het voordeel is van de landen die dat het meest nodig hebben. Dat is het doel van deze vraag en wij willen weten wat de huidige standpunten van de Commissie zijn op dit punt.
László Kovács,lid van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, in de mededeling van 16 maart 2005 worden algemene oriëntaties gegeven voor de toekomst van de oorsprongsregels in preferentiële regelingen. Het is een drievoudige benadering, die als een pakket moet worden gezien: in de eerste plaats vereenvoudiging en passende versoepeling van de inhoudelijke kant van de regels; in de tweede plaats verbeterde procedures voor de invoering en naleving ervan; in de derde plaats een veilige omgeving voor rechtmatige handel, met name via doelgericht toezicht op de werking van de regelingen. Hoewel de oriëntaties geleidelijk op alle regelingen moeten worden toegepast, is de aandacht in de eerste plaats gericht op de regelingen voor de ontwikkeling van elk SAP.
De Commissie meent dat formele vereenvoudiging mogelijk is door de huidige talrijke en complexe regels voor het vaststellen van de oorsprong van producten die niet volledig in één land verkregen zijn, te vervangen door een enkele, algemene methode op basis van waardecriteria. Die methode is dankzij de waardedrempel flexibel genoeg om de oorsprongsvereisten aan te passen al naar gelang de gewenste resultaten in termen van markttoegang en -ontwikkeling voor begunstigde landen. Ze zou van toepassing zijn bij het bepalen wat voldoende verwerking is wanneer materiaal wordt gebruikt dat niet uit een bepaald land of cumulatiezone afkomstig is, en voor het toewijzen van de oorsprong, maar in de context van cumulatie, met behulp van verschillende waardedrempels.
Dan nu uw tweede vraag. In het licht van mijn inleidende opmerkingen moet de noodzaak de regels te versoepelen worden afgewogen tegen het gewenste effect, niet alleen in termen van groei van uitvoer onder de SAP, maar vooral van de daadwerkelijke ontwikkeling van de begunstigde landen. In die context liggen de criteria die in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de waardedrempels in de impact van de nieuwe regels op de ontwikkeling.
Het gebruik van een methode op basis van toegevoegde waarde is dus een startpunt. De Commissie is onderzoeken aan het opzetten om de impact ervan te meten op basisgoederen voor ontwikkelingslanden, zoals textiel, landbouw- en visserijproducten – tot nog toe is hun oorsprong niet vastgesteld op basis van waarde – die gevoelig liggen voor de Gemeenschap in tarief- en markttermen. Het onderzoek zal helpen bij het vaststellen van de criteria en het nagaan of een methode op basis van toegevoegde waarde met de passende drempels voor voldoende verwerking en cumulatie in overeenstemming is met de beginselen van vereenvoudiging en ontwikkelingsvriendelijkheid. Mocht uit dit onderzoek blijken dat de methode op basis van toegevoegde waarde voor bepaalde sectoren niet de verwachte resultaten oplevert, dan zal de Commissie een andere methode toepassen waarmee deze doelstellingen wel kunnen worden bereikt.
Wat uw eerste vraag betreft, de Commissie is bereid vertegenwoordigers van het Parlement een gedetailleerdere uitleg te verschaffen. De referentietermen van het onderzoek zijn echter hoe de producten en landen voor de simulaties zullen worden geselecteerd en hoe de resultaten zullen worden geëvalueerd.
De bepaling van de drempels maakt deel uit van het proces van opstellen en vaststellen van de verordening van de Commissie waarbij de SAP-oorsprongsregels worden gewijzigd. Het Parlement zal daarbij in overeenstemming met de comitologieprocedure worden betrokken. Als de Commissie eenmaal in de positie is een formeel begin te maken met de bestudering van de ontwerpverordening binnen het Comité douanewetboek, zal het ontwerp aan het Parlement ter beschikking worden gesteld.
Wat uw derde vraag betreft, de Commissie heeft het idee van mondiale cumulatie voor alle door het SAP begunstigde landen zorgvuldig overwogen. Dat gaat veel verder dan transversale regionale cumulatie. Cumulatie van oorsprong moet, om een reële impact te hebben, een aanvullende mogelijkheid zijn om materiaal te betrekken uit landen die echte economische partners zijn, met lagere beperkingen dan uit andere landen.
Als de inkoopmogelijkheden naar alle ontwikkelingslanden worden uitgebreid, zou het concept van cumulatie in de kern worden aangetast, ervan uitgaande dat de meeste grondstoffen die door ontwikkelingslanden worden gebruikt om producten te vervaardigen die onder het SAP naar de EU worden geëxporteerd, uit andere ontwikkelingslanden komen. Een dergelijke mondiale cumulatie zou in feite in de plaats komen van de normale oorsprongsvereisten. De belangrijkste begunstigden zouden in zo’n geval opnieuw de grootste exporterende landen zijn, en niet de armste en kwetsbaarste landen. Hun belangen zijn beter gediend met passende waardedrempels.
Cumulatie en de bevordering ervan moeten, om een impact te hebben, gericht blijven op groepen landen met wederzijdse economische belangen die in evenwicht zijn. Zoals in de mededeling wordt onderstreept, sluit dat niet uit dat bestaande cumulatiezones worden uitgebreid of bestaande groepen (zoals ASEAN en SAARC) worden samengevoegd. Dat moet echter in overeenstemming zijn met de behoeften die door de groepen landen zelf worden geuit, en het moet worden ondersteund door de noodzakelijke instrumenten voor administratieve samenwerking in oorsprongszaken.
De Commissie blijft ter beschikking om het Parlement op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen in dit belangrijke dossier. Tegen de voorzitter van de Commissie internationale handel wil ik zeggen: ik sta te allen tijde ter beschikking van u en uw commissie wanneer u me wilt uitnodigen om aan uw werkzaamheden deel te nemen.
Maria Martens, namens de PPE-DE-Fractie. – Dank u wel Voorzitter, toen wij in maart spraken over het stelsel van handelsvoordelen voor ontwikkelingslanden, hebben wij de Commissie gevraagd de oorsprongsregels te herzien, vooral om een beter gebruik van de regeling te bevorderen. Wij zijn dan ook blij dat de Commissie hiermee bezig is en we hebben de eerste voorzet in maart gehad. Dit najaar mogen wij dan de definitieve voorstellen verwachten. In dat kader heb ik een drietal vragen.
De eerste betreft cumulatie. De Commissie heeft aangegeven de regionale cumulatie te willen versterken, dat lijkt me buitengewoon belangrijk, en dat ze verder wil gaan met betrekking tot de cross regionale of eventuele globale cumulatie. Kan de Commissie daar al iets meer over zeggen?
De tweede vraag betreft het gebruik van het algemeen preferentiestelsel. De grootste voordelen worden vooral gerealiseerd door slechts enkele landen, waaronder China. De uitdaging zal zijn om de aanpassingen zo vorm te geven dat de landen die daaraan het meest behoefte hebben het stelsel ook daadwerkelijk zullen en kunnen gebruiken. Hoe denkt de Commissie dat te bereiken? Overweegt de Commissie ook een lagere regionale cumulatiedrempel voor de LDC's?
Ten slotte de mogelijkheid met betrekking tot mogelijk misbruik en fraude. Dat is echt een reëel probleem. Bijstelling wordt beoogd door onder andere vereenvoudiging van de oorsprongscriteria en vereenvoudiging van administratieve procedures, alsook door versoepeling van de voorwaarden voor regionale cumulatie. Er was voor dit punt een risicoanalyse voorzien. Mijn vraag aan de Commissie is: is deze analyse inmiddels gemaakt en kan de Commissaris daar iets over zeggen?
Antolín Sánchez Presedo, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, waarde collega’s, als rapporteur van het verslag over het algemeen preferentiestelsel en als schaduwrapporteur voor de hervorming van de regels van oorsprong zou ik willen onderstrepen hoe belangrijk het is dat de door de Unie erkende preferenties daadwerkelijk worden toegepast en ook daadwerkelijk ten goede komen aan degenen voor wie ze bestemd zijn. Waar het voor het Parlement vooral om draait, is dat deze doelstelling met zekerheid verwezenlijkt wordt, en daarom zou ik, terwijl ik de doelstellingen van uw mededeling onderschrijf, een aantal punten onder uw aandacht willen brengen.
Wat de vereenvoudiging betreft wil ik er allereerst op wijzen dat de minst ontwikkelde landen een speciale behandeling moeten krijgen, dat de noodzaak van lagere drempels moet worden erkend alsook de mogelijkheid tot het instellen van minimis-regels in hun voordeel. Door de instelling van de drempels van toegevoegde waarde als enig criterium moeten een aantal nevenproblemen worden aangepakt omdat de instelling van deze drempels bijzonder duur kan uitpakken voor bedrijven van minder ontwikkelde landen, die daarvoor vrij geavanceerde boekhoudkundige en accountancysystemen nodig zouden hebben. Als dit criterium wordt gekoppeld aan de nettoproductiekosten van de verschillende landen ten aanzien van de wisselkoersen, salarissen en grondstofprijzen, kan dit leiden tot een grotere complexiteit van het stelsel en tot uitsluiting in de minst ontwikkelde landen met goedkope arbeidskrachten.
Wat betreft de flexibilisering van de regels van oorsprong dienen de landen die eenzelfde preferentiële behandeling genieten, ook al behoren zij tot verschillende geografische of handelsregio’s, onderling te kunnen cumuleren. In onze ogen zou het een logische regeling en tegelijkertijd noodzakelijk zijn om de mogelijkheid te openen tot bilaterale cumulatie met de Europese Unie zelf, zodat producten waarvan de fabricage in een begunstigd land voltooid is en die materialen bevatten uit de Gemeenschap, ook onder de preferenties kunnen vallen.
Aangaande de controlemaatregelen wijs ik u er met klem op dat wij de beschikking moeten krijgen over effectbeoordelingen en -simulaties. Daarnaast verzoek ik u kennis te nemen van de standpunten van het maatschappelijk middenveld, het toezicht op het systeem te waarborgen en het Parlement naar behoren te informeren.
László Kovács,lid van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb nota genomen van de grote belangstelling van het Parlement voor de substantiële herziening van de oorsprongsregels, die de Commissie in gang heeft gezet. Wij hebben duidelijk dezelfde doelstellingen.
Hoewel de SAP-oorsprongsregels voorop staan, zullen de oriëntaties in de mededeling van de Commissie ook een bron van inspiratie vormen voor de herziening van de oorsprongsregels in andere regelingen, met name bij de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten van de EU met de ACS-landen.
Ik wil er nog eens de nadruk op leggen dat de formele betrokkenheid van uw instelling weliswaar gebaseerd is op het wettelijk kader voor de vaststelling van oorsprongsregels in de verschillende preferentiële regelingen, maar dat ik het van bijzonder groot belang acht dat uw commissie volledig op de hoogte wordt gehouden en de gelegenheid krijgt haar standpunt over de te introduceren rechten kenbaar te maken, met het oog op betere markttoegang en ontwikkeling.
Om producten te beschouwen als voldoende verwerkt in een land ten behoeve van regionale cumulatie, moet niettemin worden vastgesteld uit welk land in de regio het afkomstig is. Dat is essentieel, omdat in één en dezelfde regio ontwikkelingslanden kunnen liggen die profiteren van verschillende preferentiële regelingen onder het SAP; we moeten voorkomen dat deze preferenties omgeleid worden. Daarom zal een cumulatiedrempel worden vastgesteld om te bepalen of de producten uit het land van uiteindelijke vervaardiging afkomstig zijn. Deze drempel moet lager zijn dan de drempel voor invoergoederen die niet van oorsprong zijn, om inkoop in de cumulatiezone te begunstigen, maar tegelijkertijd hoog genoeg om omleiding van preferenties te voorkomen. De drempel zal door de ontwikkelingslanden eerder worden bereikt.
Hervorming van de oorsprongsregels is van groot belang voor de verbetering van handelsmogelijkheden van de armste en kwetsbaarste landen in de wereld. We moeten onze beloften gestand doen. Op sommige andere details van de vragen zullen we schriftelijk antwoorden.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
34. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen