Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1756k
Donderdag 7 juli 2005 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Rectificaties stemgedrag voorgaande vergaderingen: zie notulen
 3. Ingekomen stukken: zie notulen
 4. Financieel instrument voor het milieu (LIFE+)
 5. De textiel- en kledingindustrie (na 2005)
 6. Samenstelling Parlement: zie notulen
 7. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
 8. Mededeling van de Voorzitter
 9. Stemmingen
 10. Salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol
 11. Financieel instrument voor het milieu (LIFE+)
 12. Overeenkomsten EU/Zwitserland: 1. Asielverzoeken 2. Schengenacquis
 13. Overeenkomst tussen de EG en Canada over de verwerking van de vooraf doorgegeven persoonsgegevens van passagiers API/PNR
 14. Politieke situatie en persvrijheid in Wit-Rusland
 15. Toekomst van de Balkan tien jaar na Zrebrenica
 16. Betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten
 17. Een wereld vrij van mijnen
 18. Het effect van EG-leningen in ontwikkelingslanden
 19. Bespoediging van de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)
 20. Clearing en afwikkeling in de Europese Unie
 21. Het toetredingsproces van Bulgarije en Roemenië
 22. Stemverklaringen
 23. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 24. Schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen
 25. De textiel- en kledingindustrie (na 2005) (voortzetting)
 26. Landbouw in ultraperifere gebieden van de Unie
 27. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 115 van het Reglement)
 28. Zimbabwe
 29. Kindermishandeling op Guatemala
 30. Mensenrechten in Ethiopië
 31. Ingekomen stukken: zie notulen
 32. Stemmingen
 33. Zimbabwe
 34. Kindermishandeling in Guatemala
 35. Mensenrechten in Ethiopië
 36. Landbouw in ultraperifere gebieden van de Unie
 37. Stemverklaringen
 38. Rectificaties stemgedrag: zie notulen
 39. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 40. Schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen
 41. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 42. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 43. Onderbreking van de zitting
 ANNEX


  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 10.00 uur geopend)

 

2. Rectificaties stemgedrag voorgaande vergaderingen: zie notulen

3. Ingekomen stukken: zie notulen

4. Financieel instrument voor het milieu (LIFE+)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0131/2005) van Marie Anne Isler Béguin, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieel instrument voor het milieu (LIFE+) (COM(2004)0621 – C6-0127/2004 – 2004/0218(COD)).

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Europees Parlement en met name de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en haar rapporteur, mevrouw Isler Béguin, van harte bedanken voor hun uitvoerige en opbouwende verslag. Ik wil tevens de collega’s van de Begrotingscommissie en de Tijdelijke Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen bedanken voor hun bijdragen aan het LIFE+-verslag.

LIFE+ is het instrument dat de Commissie heeft voorgesteld voor de financiering van het communautair milieubeleid in de periode 2007-2013. Dit programma bevat niet alleen middelen voor de tenuitvoerlegging van het milieubeleid maar ook voor de ondersteuning van een betere governance op milieugebied, en voor informatie- en communicatieactiviteiten.

Dit voorstel vormt een positieve regeling voor de financiering van milieubeleid. Zoals blijkt uit de verslagen die de Commissie heeft opgesteld voor de Raad, zal de financiering van LIFE+ jaarlijks met gemiddeld 21 procent worden verhoogd, vergeleken met de huidige niveaus.

Eveneens zal men met het nieuwe programma overstappen van een projectgerelateerde benadering naar een benadering met nationale programma’s. Op die manier beschikken de lidstaten over meer flexibiliteit in de aanpak van hun meest dwingende milieubehoeften.

Deze benadering houdt een nog hogere mate van subsidiariteit in dan nu het geval is. Aldus kunnen de regionale en lokale instanties, die vaak de voorhoede vormen bij de toepassing van de milieuwetgeving, hun mening geven over de planning en de toepassing van het programma.

Ik ben op de hoogte van het oordeel van het Parlement over het Commissievoorstel. Toch is de Commissie van mening dat de voornaamste uitgaven voor milieu beter gedekt kunnen worden door financiële instrumenten met grote financiële draagkracht, dat wil zeggen door de programma’s in het kader van de structuurfondsen en programma's voor plattelandsontwikkeling.

Tot nu toe hebben wij drie vermeldenswaardige ontwikkelingen kunnen optekenen bij onze pogingen om het integratiebeleid veilig te stellen: ten eerste, de aanneming op 21 juni van de verordening betreffende de landbouwontwikkeling; ten tweede, de met de verordening verband houdende strategische richtsnoeren voor de landbouwontwikkeling, waarin duidelijk wordt verwezen naar Natura 2000, en ten derde, de strategische richtsnoeren voor het regionaal beleid die de Commissie afgelopen dinsdag heeft goedgekeurd en waarin gesproken wordt over de bescherming van de natuur en de soorten.

Bijgevolg zorgt de Commissie voor de tenuitvoerlegging van het integratiebeleid op milieugebied. LIFE+ zou nooit in staat zijn geweest om zulke grootschalige en omvangrijke projecten te verwezenlijken als voorzien in de genoemde programma’s. Daarom moet LIFE+ een aanvulling zijn op deze programma’s en vooral gericht zijn op de ontwikkeling van het milieubeleid - waarop het Parlement zo vaak heeft aangedrongen -, op de ondersteuning van de beleidsuitvoering - waarvoor het Parlement vaak belangstelling heeft geuit -, op de verbetering van de governance op milieugebied met deelname van het maatschappelijk middenveld, en op de verspreiding van informatie, opdat de Europese burger inzicht krijgt in het doel en de gevolgen van de milieuwetgeving.

Deze doelstellingen stroken met de wensen die het Parlement, en via het Parlement de Europese burgers, tot uiting hadden gebracht en daarom is mijns inziens het voorstel van de Commissie een juist voorstel.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik als rapporteur de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid bedanken voor haar werk. Tevens wil ik de voorzitter bedanken voor zijn steun en vooral de schaduwrapporteurs die me echt hebben geholpen bij het zoeken naar een behoorlijk en serieus compromisvoorstel. Ik wil de hele commissie oprecht en officieel bedanken voor het volgen van mijn strategie, waarmee we de Unie de nodige middelen willen bieden om milieubeleid concreet vorm te geven. Samen zijn we er mijns inziens in geslaagd ook leden buiten onze commissie te doen inzien dat woorden alleen geen milieubeleid tot stand kunnen brengen. Net als voor elk ander beleid zijn er financiële middelen voor nodig. Die boodschap lijkt me ook overgekomen.

Voorts wil ik erop wijzen dat een van uw collega’s, mijnheer de commissaris, tijdens een debat deze week heeft gesteld dat we de kern van de zaak niet uit het oog mogen verliezen. Hij heeft helemaal gelijk en we verliezen de kern van de zaak ook niet uit het oog, want de kern van de zaak is niets minder dan het behoud van onze planeet. Want onze aarde is uniek, zij is kwetsbaar en zij wordt beschadigd door de druk die we op haar uitoefenen, dat weten we maar al te goed.

We hebben in de Europese Unie besloten de bloeding te stoppen. We moeten redden wat er te redden valt en de schade zien te herstellen. De Europese Unie is zich bewust van de uitdaging die ze zich heeft gesteld. Ze heeft al meermalen strijd geleverd en heeft daarbij ook gewonnen: Kyoto is een slag die zij gewonnen heeft, eerst voor de ondertekening, en daarna voor de ratificatie. We mogen nu hopen dat de G8 ook zijn verantwoordelijkheid zal nemen ten aanzien van de Europese landen die druk uitoefenen om maatregelen tegen klimaatveranderingen door te voeren. Mijnheer de commissaris, de Unie moet de ingeslagen weg blijven volgen en vasthouden aan milieubescherming. Sinds maandag zijn we in dit opzicht enigszins bezorgd. Commissievoorzitter Barroso heeft namelijk verklaard dat het milieu en daarmee verband houdende strategieën te veel kosten.

Wij denken dat hiermee een inschattingsfout wordt gemaakt. De aantasting van het milieu is wereldwijd. Het proces is in gang gezet en hoe langer we wachten met ingrijpen, hoe duurder dat ons zal komen te staan. Dat weten we allemaal. Het is dus aan het Parlement om de Raad en de Commissie ervan te overtuigen dat het ook als het ons minder voor de wind gaat, verstandig is te investeren in het milieu, als een soort verzekering, ja een levensverzekering, voor de dreigingen die op ons milieu drukken.

Het onderhavig verslag over LIFE+ is zonder meer erg belangrijk omdat het de kern van de zaak raakt: het is immers een financieel instrument. De milieucommissie steunt LIFE+, maar wij vinden dat het voor verbetering vatbaar is en dat hebben we al laten weten. Het vorige programma LIFE+, met zijn afzonderlijke takken natuur, milieu en derde landen, bood ruimte voor vernieuwende beleidsimpulsen. Met het programma is aangetoond dat milieu-investeringen duurzame ontwikkeling kunnen stimuleren en dat daarmee ook werkgelegenheid wordt gecreëerd.

Met het nieuwe LIFE-programma wil de Commissie milieubeleid deel laten uitmaken van andere beleidsterreinen. Dat is natuurlijk een goede zaak, maar wij zijn er niet van overtuigd dat het delegeren van milieubeleid aan de lidstaten zoden aan de dijk zal zetten. Het is bekend dat de lidstaten het milieu niet altijd bovenaan op de agenda hebben staan. Wij zullen dus geen resultaten behalen als wij het milieu weer op nationaal niveau laten aanpakken.

Anderzijds moet de Europese Unie steun geven aan NGO’s. Zij spelen een sleutelrol en moeten hun werkzaamheden kunnen blijven voortzetten, want dat is in ons aller belang, zoals u ook hebt aangestipt.

Ten slotte vinden wij, zoals u weet, dat Natura 2000 een project is dat ernstig over het hoofd is gezien. We hebben daarom besloten iedereen erop attent te maken dat er zeker kosten zijn verbonden aan Natura 2000, maar dat het geen bodemloze put is. Het geld is bestemd voor originele plaatselijke ontwikkeling die is gebaseerd op respect voor het milieu en voor de mensen die op het land werken.

U hebt ons uitgelegd dat u de bal doorspeelt en dat Natura 2000 in andere beleidsmaatregelen en fondsen moet worden opgenomen. Wij hebben het einde van de besprekingen over de structuurfondsen en plattelandsontwikkeling afgewacht om zeker te weten dat Natura 2000 zou worden meegenomen. Ik kan u zeggen dat het glas half leeg of half vol is, het hangt er maar vanaf hoe je het bekijkt.

Wat het Fonds voor plattelandsontwikkeling betreft, koesteren we goede hoop. We weten echter dat het alleen maar vergoedingen zijn, wat zeer positief is want financiële vergoedingen zijn nodig. Voor de structuurfondsen gaat het om investeringen. We weten heel goed dat investeringen vastomlijnd zijn en dat we geen nieuwe wegen hoeven aan te leggen om biotopen te ontdekken. Daar gaapt dus een enorme kloof. Om die reden stellen wij voor een derde van het uitgetrokken bedrag van 21 miljard toe te voegen aan LIFE+, zodat Natura 2000 geen dode letter blijkt en daadwerkelijk kan worden ingezet ter bescherming van ons milieu, waartoe we ons ook hebben verbonden.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristina Gutiérrez-Cortines, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, voor ik mijn licht laat schijnen op het ontwerpverslag zelf, wil ik niet alleen mevrouw Isler Béguin bedanken, maar ook mevrouw Lienemann, de andere schaduwrapporteurs en de ambtenaren en adviseurs die enorm hard hebben gewerkt om te komen tot een consensus over dit verslag. Het is buitengewoon dat we in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid eenparigheid van stemmen hebben kunnen bereiken: iedereen heeft zijn standpunt uiteengezet, en hoewel er ogenschijnlijk weinig amendementen zijn, ademt het verslag een nieuwe geest en is het LIFE-programma, in samenwerking met de Commissie, verbeterd.

In welke opzichten is het nu verbeterd? Mijns inziens hebben we verschillende nieuwe aspecten geïntroduceerd. In de eerste plaats ligt de nadruk op het beheer van natuurlijke hulpbronnen. Dit ontwerpverslag heeft een grote pedagogische waarde wat betreft governance en beheer van het milieu. Daarnaast is er ook veel aandacht voor het institutionele aspect. Dat wil zeggen dat gemeenten en regio’s in hun hoedanigheid van plaatselijke overheden hun hulpbronnen moeten herevalueren. En hierbij wil ik een ander aspect onderstrepen: de introductie van landschappen die beschermd dienen te worden; landschappen, bijvoorbeeld een aantal rivieren, die niet zijn opgenomen in de lijst van Natura 2000, maar die belangrijke gemeenschappelijke zones kunnen zijn.

En er is nog iets nieuws: het concept van internationale en grensoverschrijdende projecten is in het verslag opgenomen en versterkt. Waarom? Omdat natuurgebieden zich vaak in grensregio’s bevinden, in hoge berggebieden. Wat de rivieren betreft is het heel duidelijk: ooit moet een LIFE-programma voor rivieren haalbaar zijn, want rivieren doen op hun weg tal van landen aan.

Ik moet er nog iets aan toevoegen: we hebben marktdenken geïntroduceerd in Natura 2000. We beseffen dat op dit vlak het Amerikaanse beleid van databanken van wetlands en natuurreservaten moet worden nagevolgd . Er moet een systeem worden opgezet waarbij lidstaten landeigenaren kunnen compenseren door een ‘ruimte voor eigendomsruil’ te creëren voor het Natura-2000-gebied. Op die manier zullen ook bedrijven en vele andere actoren volgens het principe “de vervuiler betaalt” een economische bijdrage kunnen leveren ter compensatie van hun aanwezigheid in gebieden die worden beschermd door een actief, positief milieubeleid, gefinancierd vanuit particuliere instanties en vanuit de instellingen.

Kortom, dit is niet zomaar het zoveelste LIFE-programma, ik denk dat dit een uiterst zinvol ontwerpverslag is waarover consensus bestaat; daarom wil ik iedereen van harte feliciteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Noëlle Lienemann, namens de PSE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, aan mij de beurt om onze rapporteur, mevrouw Isler Béguin, te bedanken, evenals de collega’s van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de schaduwrapporteurs die, zoals mijn collega Gutiérrez zojuist heeft gesteld, hun best hebben gedaan dit Parlement een vrijwel unaniem standpunt voor te leggen, of in ieder geval een standpunt met een zo groot mogelijk draagvlak.

LIFE+ en het LIFE-programma vormen een centrale pijler van ons milieubeleid. Het is het enige financiële instrument dat de Europese Unie ter beschikking heeft gesteld voor milieubeleid. We worden door de Europese burgers vaak bekritiseerd omdat we richtlijnen, verplichtingen en regels opstellen, wat gerechtvaardigd is en wat ook moet gebeuren. Europa heeft veel gedaan voor milieubeleid, maar vaak wordt tegen ons gezegd: "Jullie leggen wel regels en verplichtingen op, maar jullie maken niet veel middelen vrij om ons te helpen dat beleid ook te volgen." Er is sprake van weerstand en problemen en om de tenuitvoerlegging van beleid mogelijk te maken moet de Unie dan ook financiële ondersteuning bieden.

Er bestaan weliswaar ondersteunende instrumenten, zoals geïntegreerd beleid, waarmee sinds een aantal jaar vooruitgang is geboekt. Ik kom daarop nog terug in het kader van de structuurfondsen en het landbouwbeleid. Maar we hebben ook losse instrumenten nodig. Het programma LIFE heeft al op diverse terreinen aangetoond effect te sorteren. Mijns inziens moet LIFE worden gebruikt om grote kaderrichtlijnen zoals die over water, of ons programma tegen het broeikaseffect, invulling te geven. Maar mevrouw Isler Béguin heeft gelijk als ze zegt dat Natura 2000 een belangrijke plaats inneemt in ons debat. Het is een goede zaak dat Natura 2000 is meegenomen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. De werkelijkheid is echter dat een hele reeks uitgaven, die onmisbaar zijn voor het beheer van het beoogde gebied en de tenuitvoerlegging van de richtlijn, niet in deze uitgaven kunnen worden opgenomen.

Dat zijn twee soorten uitgaven, die voor het functioneren en die voor bepaalde gebieden. Ik denk daarbij met name aan gebieden die niet rechtstreeks deel uitmaken van de landbouwgebieden, zoals natte gebieden en enigszins afgelegen gebieden, en die niet kunnen worden gefinancierd uit hoofde van het Regionaal Ontwikkelingsfonds en het Fonds voor plattelandsontwikkeling. Er is dus een aanvulling nodig. Wij hebben voorgesteld 35 procent van het bedrag dat u, mijnheer de commissaris, hebt vastgesteld op 21 miljoen euro, in het kader van het programma LIFE toe te kennen aan het beheer van Natura 2000. Ik denk in ieder geval dat het bestaan van een specifieke begroting voor LIFE voor het Parlement van doorslaggevend belang is.

De brede steun die in het Parlement voor dit thema bestaat, zou de Commissie ertoe moeten aanzetten ons standpunt te onderschrijven. Zij heeft er sinds haar aantreden immers steeds op gewezen zich in haar besluitvorming veel gelegen te laten liggen aan de visie van het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Frédérique Ries, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil onze rapporteur, mevrouw Isler Béguin, graag bedanken voor de uitstekende samenwerking en de bevlogenheid die ze voor dit dossier aan de dag heeft gelegd. Tijdens de zitting van juni heeft het Parlement in zijn resolutie over de uitdagingen en de begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie, een heel duidelijk politiek signaal afgegeven voor de bescherming van de aarde, de natuur en de biodiversiteit. Zoals mevrouw Lienemann zojuist nog heeft benadrukt, moeten we een goed functioneren waarborgen van het netwerk Natura 2000, waar het in dit debat om draait. De deskundigen van de Commissie hebben overigens geraamd dat er verspreid over zeven jaar 21 miljard euro nodig is voor Natura 2000.

We weten dat dit niet geheel kan worden gefinancierd met middelen uit het Fonds voor plattelandsontwikkeling en de structuurfondsen. Daarom is er een extra injectie nodig voor LIFE+, het specifieke financiële instrument voor milieubeleid waarover we sinds 1992 beschikken.

Ik wil dan ook twee punten van kritiek tot de Commissie richten die ik met de rapporteur deel. Ten eerste is het aanvankelijke bedrag van 300 miljoen euro natuurlijk absoluut ontoereikend. Achter deze strijd om cijfers schuilt de wil van Europa om oplossingen voor grote problemen te bieden, zoals de kwaliteit van de lucht, de kwaliteit van het water, ruimtelijke ordening en duurzaam afvalbeheer. Ten tweede ben ik van mening dat de Europese Commissie haar verantwoordelijkheden op het gebied van het milieu niet mag afschuiven. Mainstreaming van het milieubeleid in al het andere beleid van de Unie heeft zijn grenzen, mijnheer de commissaris. Daarom steunt de ALDE-fractie de amendementen 42, 43 en 44. Het Europees Parlement zal altijd aan uw zijde staan om zich te verzetten tegen een Europa waarin het milieu in sommige gevallen minder aandacht krijgt en in alle opzichten slechts een optionele rol speelt, een Europa dat door een aantal navelstarende lidstaten wordt opgelegd.

 
  
MPphoto
 
 

  Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. Voorzitter, allereerst wil ook ik de rapporteur graag bedanken voor al het werk dat zij in samenwerking met de collega's heeft verzet. Toch zou ik nog enkele opmerkingen willen maken over het voorstel waarover straks gestemd gaat worden. Het lijkt erop dat een deel van de leden erg veel ondersteuning voor het natuurbeleid verwacht vanuit de Europese Unie. Ik deel die hoop, want ook ik ben van mening dat de Europese Unie door het creëren van netwerken van natuurgebieden een positieve bijdrage levert aan ons werelddeel. Toch moeten wij niet alle heil van Europa verwachten, zeker niet waar het gaat om de financiering van deze natuurgebieden. Het zijn immers de nationale autoriteiten die, gesteund door de Europese experts, deze gebieden aanwijzen. Dat een deel van de financiering voor het instandhouden van deze natuurgebieden dus uit de Europese begroting wordt gefinancierd, is acceptabel.

Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid echter primair bij de lidstaten. In mijn optiek is het zeer begrijpelijk dat de financiering achterblijft bij de behoefte, zoals ook in diverse amendementen wordt benadrukt. Wij moeten alleen Europees doen en Europees financieren wat de lidstaten zelf niet kunnen. Wij moeten het niet omdraaien door alles te willen betalen en achteraf te kijken of de lidstaten ook wat willen inbrengen. Ik pleit er dus voor om financiering door de lidstaten een grotere rol te geven en alleen dan in te springen als financiering door de EU ook echt gerechtvaardigd is.

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, in Schotland houden de leiders van de G8 zich bezig met het mondiale duurzaamheidsvraagstuk. Als ze een klein uitstapje zouden maken naar het Cairngorm-gebergte en het Abernethy Forest Reserve, konden ze een van de Natura 2000-lokaties in Europa bezichtigen: 13 000 hectare oerbos van grove dennen, veen, meren en bergen en het leefgebied van zeldzame diersoorten als auerhoen en korhoen. Het auerhoen stond voorheen te boek als de vogelsoort die het grootste gevaar liep binnen vijftien jaar uit te sterven in Groot-Brittannië, maar is inmiddels in aantal verdubbeld. Het reservaat en het bijbehorende visarend-centrum trekken jaarlijks rond de 100 000 bezoekers. Ze zijn goed voor een jaaropbrengst van 1,7 miljoen Britse ponden en 87 banen in een voorheen arme plattelandsregio.

Zulke resultaten worden in heel Europa geboekt, van Schotland tot in Spanje en Duitsland. Natura 2000 heeft de Iberische lynx gered. Brandenburg, waar het aantal grote trappen van 4000 in 1930 tot enkele honderden ineengeschrompeld is, heeft door de inzet van 9500 hectare laagwaardig akkerland deze ganzensoort weer perspectief gegeven en tegelijk een crisisgebied economisch voordeel gebracht.

Het gaat hier om ons Europese erfgoed en het is onze plicht dat in stand te houden. LIFE+ is het nieuwe financiële instrument om, samen met de structuur- en plattelandsontwikkelingsfondsen, van Natura 2000 een blijvend succes te maken. Op 8 juni heeft het Parlement voor een ‘aanzienlijk versterkt LIFE+-programma’ gestemd. Ik weet dat het dit jaar niet mee zal vallen een begroting op te stellen, maar toch blijven we bij het voorstel van een geoormerkt bedrag van 21 miljard euro voor een periode van zeven jaar uit diezelfde resolutie van 8 juni. We doen voorstellen hoe LIFE+ aanzienlijk versterkt kan worden. LIFE-III, met zijn drie componenten natuur, milieu en derde landen, is in alle opzichten een succes geworden, maar misschien toch het meest op het onderdeel van de Natura 2000-gebieden uit LIFE Natuur.

LIFE+ bouwt daarop voort en dit verslag helpt daarbij. Ik hoop dat de Commissie er welwillend, constructief en creatief op reageert.

 
  
MPphoto
 
 

  Jutta D. Haug (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het is de bedoeling dat LIFE+ vanaf 2007 het enige financiële instrument voor het milieu wordt. Het is geen slecht idee om de verschillende programma’s waarmee maatregelen op het gebied van milieu zijn ondersteund, zoals acties in het kader van de Forest focus-verordening, de ondersteuning van de NGO’s of de lokale en regionale overheden, samen te voegen tot één enkel instrument voor het milieu. Als lid van de Begrotingscommissie ben ik bijzonder blij dat wij ervan uit mogen gaan dat deze maatregel meer efficiëntie en doeltreffendheid zal opleveren.

Wij weten allemaal dat energiebeleid pas effectief is als het aan de basis wordt uitgevoerd, overal in de Unie en op lokaal niveau. Om die reden is er in wezen geen reden voor kritiek op het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Desalniettemin is het dringend noodzakelijk dat er gecontroleerd wordt hoe de middelen worden toegepast, als wij willen dat de financiering van milieubeleid een duidelijke meerwaarde voor Europa betekent. Voor deze controle zijn twee factoren van belang. Ten eerste moet het Europees Parlement kunnen meebeslissen over de meerjarenprogramma’s en ten tweede moeten er tussen de evaluaties kortere intervallen zitten, zodat er indien nodig tijdig ingegrepen kan worden.

In het voorstel van de Commissie voor LIFE is het onderdeel LIFE Nature zo goed als weggevallen en daarmee ook de financiering van de maatregelen in het kader van Natura 2000. Dat kunnen wij zo niet accepteren. Het voorstel van de Commissie om het beheer van de Natura 2000-landschappen binnenkort uit de fondsen te financieren is helemaal geen slecht idee, ook al heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid de problemen gezien die een dergelijke aanpak met zich mee zou kunnen brengen, namelijk de concurrentie van andere doelstellingen die in verschillende fondsen zijn opgenomen.

Wij zijn het er ten slotte over eens geworden een deel, namelijk de Natura 2000-landschappen die niet onder de werkingssfeer van een fonds vallen, met LIFE+ te ondersteunen. De tijd zal leren waar dit voorstel, dat tegelijkertijd verstandig, realistisch en solidair is, toe zal leiden. Onze collega’s hebben gisteren onder aanvoering van de Commissie regionale ontwikkeling iedere verwijzing naar Natura 2000 uit de verordeningen betreffende de structuurfondsen geschrapt. Ik verwacht nu desalniettemin dat niet alleen onze commissie, maar ook de NGO’s en de Europese Commissie een initiatief zullen presenteren - of een offensief zullen inzetten – om de mensen te overtuigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Laperrouze (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het milieuprogramma LIFE+ speelt een sleutelrol bij de tenuitvoerlegging en de ontwikkeling van milieubeleid. Met het programma moet de uitvoering worden aangestuurd en moeten vernieuwing en verandering in gang worden gezet. Zo kunnen er op Europees niveau transversale maatregelen worden getroffen voor prioritaire thema’s. Op basis van geslaagde projecten uit het huidige LIFE-programma moet LIFE+ ondersteuning bieden voor acties waarbij milieubehoud wordt geëvalueerd en gevolgd, voor het opstellen van actieplannen voor het herstel van soorten of voor acties op het gebied van het functioneren van het Europese netwerk Natura 2000.

Het moet mogelijk blijven demonstratieprojecten voor de vaststelling en bescherming van Natura 2000 te financieren als deze Europa een toegevoegde waarde bieden.

Het milieubeleid houdt echter niet op bij Natura 2000. Daarom ben ik tegen amendement 35, waarin wordt voorgesteld 90 procent van het programma LIFE+ in te zetten voor financiering van Natura 2000. LIFE+ moet namelijk worden uitgesmeerd over de vier kernthema’s van het zesde milieu-actieprogramma: klimaatverandering, behoud van biodiversiteit, milieu en gezondheid en bescherming van natuurlijke hulpbronnen.

Tot slot deel ik de mening van de rapporteur dat de selectie van projecten op Europees niveau moet blijven plaatsvinden om de Europese toegevoegde waarde te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Grossetête (PPE-DE) . - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het gaat niet meer om woorden maar om daden. We hebben het in deze vergaderzaal en daarbuiten onophoudelijk over de aarde die moet worden gered en over duurzame ontwikkeling. Maar wanneer er middelen moeten worden vrijgemaakt om hieraan gevolg te geven, laat iedereen het ineens afweten. Het Parlement is het niet eens met de Europese Commissie en deelt de door haar gemaakte keuzen niet.

Mijnheer de commissaris, wij begrijpen dat deze financiering van LIFE+ moet worden geïntegreerd in het ELFPO en het EFRO. Het gaat om transversale beleidsvoering en dat is voor ons aanvaardbaar, ook al hebben we er ook onze bezwaren tegen. We weten echter hoe lokale bestuurders zich gedragen. Als er keuzen moeten worden gemaakt tussen verschillende prioriteiten, tussen economische en milieuprioriteiten, delft het milieu helaas het onderspit.

Daarom moet Europa zich krachtig opstellen en moet er onder meer in Natura 2000 specifieke financiering worden vastgelegd. Natura 2000 is een beleid van grote betekenis waarvoor Europa zich actief heeft ingezet. Het was er niet gemakkelijk door te krijgen bij lokale bestuurders, niet gemakkelijk te begrijpen en niet gemakkelijk uit te voeren. En net op het moment dat we de gebieden uit Natura 2000 moeten gaan beheren, keert de Commissie op haar schreden terug. Dat kan niet door de beugel.

De Commissie wil nu geen financiële steun meer bieden voor het beheer van deze gebieden. Een aantal van deze gebieden komt niet in aanmerking voor steun in het kader van het ELFPO en het EFRO omdat het geen landbouw- en geen bosgebieden zijn. Wat doen we in die gevallen? Ik wijs erop dat LIFE+ een financieel instrument is en dat we onszelf niet de mogelijkheid lijken te gunnen om optimaal met de Raad te onderhandelen. Mijnheer de commissaris, u moet het Parlement bijstaan in de financiële onderhandeling met de Raad. We kunnen niet zonder u. We zijn bij de eerste lezing en we moeten ons vastberaden opstellen. We moeten op de bres staan voor financiering die absoluut noodzakelijk is. We hebben een heel goed compromis en toch hebben we het gevoel dat de Commissie ons in de steek laat. En dat zou pas spijtig zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  María Isabel Salinas García (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn fractie is vandaag redelijk trots en tevreden. De rapporteur, mevrouw Isler Béguin, heeft dit verslag uitstekend aangepakt, en vele anderen hebben met hun goede werk een waardevolle bijdrage geleverd.

Medebeslissing is onze kracht, en die vloeit voort uit de noodzaak de milieudoelstellingen te verwezenlijken die de Europese Unie altijd als prioriteit heeft aangemerkt.

Wat betreft de middelen voor Natura 2000: met dit verslag vragen we niet het onmogelijke. Het Parlement is zich net als de Commissie bewust van de moeilijkheden rond de Financiële Vooruitzichten, maar eerlijk gezegd denk ik dat een oplossing wel degelijk haalbaar is, als we maar ons best doen en doortastend te werk gaan, zoals bij de totstandkoming van dit verslag. Wellicht moet een verhoging van de financiering voor het netwerk worden gecombineerd met een betere herverdeling van de benodigde middelen.

Een ding is zeker, mijnheer de commissaris, het mag niet zo zijn dat de goeden het met de kwaden moeten ontgelden. Een voorbeeld: we kunnen niet van de Andalusische landbouwers blijven eisen dat ze het met steeds minder doen, of het nu gaat om de instandhouding van het netwerk vanuit hun wettelijke verantwoordelijkheid als landbouwers, als om zeer concrete, noodzakelijke maatregelen, zoals het behoud van de Iberische lynx.

De Commissie herinnert zich waarschijnlijk nog beter dan ik hoe groot het enthousiasme was toen Natura 2000 van start ging. Sindsdien zijn we getuige geweest van een veelbelovend proces waarin wetgeving en programma’s tot stand kwamen die onze milieuprioriteiten onderschreven. Al die geïnvesteerde middelen en hoop mogen niet tevergeefs zijn. LIFE+ moet een krachtige waarborg zijn voor de instandhouding en versterking van wat we tot nu toe hebben opgebouwd, ook wat betreft de natuurlijke leefgebieden en onze soorten.

Zonder de legitimiteit van cofinanciering in twijfel te willen trekken, kan niemand ontkennen dat het behoud van het netwerk – en hoe kan het ook anders – voor sommige lidstaten, en voor Spanje in het bijzonder, hoge kosten met zich meebrengt. Mijn land heeft samen met Denemarken het grootste beschermde landoppervlak, en bovendien bevindt 29 procent van dat gebied zich in mijn autonome regio, Andalusië.

Soms, mijnheer de commissaris, moet je inspanningen leveren, een standpunt innemen, en moed tonen. Ik spoor u aan te blijven investeren in milieubescherming. Het is de moeite waard.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds 1992 is LIFE, het financieel instrument voor het milieu, het belangrijkste vehikel voor het communautaire milieubeleid. Het omvat drie fondsen, respectievelijk voor natuur, milieu en derde landen. Het huidige programma LIFE-III loopt tot eind 2006, wanneer het nieuwe pakket LIFE+ ingaat, als onderdeel van de nieuwe financiële vooruitzichten, waarover de Raad nog een besluit moet nemen. Toch dient dit Parlement nu al een besluit te nemen: willen we ons natuurlijk erfgoed in stand houden?

Als het om ons gemeenschappelijke landschappelijke en natuurlijke erfgoed gaat, dient de financiering het beleid te volgen, niet omgekeerd. Het is uiterst lastig in geldsommen uit te drukken wat de waarde is van onze oorspronkelijke moerasgebieden, onze inheemse dier- en plantensoorten, van ongerepte biotopen en publieksvoorzieningen als parken en recreatiebossen. Wat telt is dat het gedeelde schatten zijn, in publiek eigendom en een publieke bron van plezier. Niemand zal daarvoor de verantwoordelijkheid nemen als wij het in het Europees Parlement niet doen, waar we via de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid als medewetgever naast de Raad staan.

Beide zijn we evenzeer gehouden om met verhoogde inspanningen het verlies van biodiversiteit en achteruitgang van het milieu te voorkomen. Als LIFE+ het zonder adequate fondsen moet stellen, zullen de positieve ontwikkelingen die het huidige programma sinds zijn introductie in 1992 op dit gebied te zien heeft gegeven omslaan in negatieve. Ook de aanzienlijke sociaal-economische impulsen van het programma gaan dan verloren. In de Europese Unie van de vijftien hangen niet minder dan 125 000 banen af van natuurbeschermingsactiviteiten.

En deze sector groeit. De heer Bowis heeft ons daar een voorbeeld uit Schotland voor gegeven. Volgens een schatting van het Schotse Parlement draagt natuurtoerisme jaarlijks voor 560 miljoen euro bij aan de Schotse economie, veel daarvan in economisch zwakke gebieden. Hij noemde het korhoen en de Iberische lynx. Commissaris, zou het niet mooi zijn als de rode eekhoorn over zeven jaar aan die lijst van successen voor de biodiversiteit toegevoegd kan worden?

Het is niet alleen een kwestie van geldsommen. Het geld moet ook op de juiste bestemming terecht komen. Zonder welomschreven, speciaal voor het milieu geoormerkte budgetten kunnen we de doelstellingen van ons milieubeleid niet bereiken. De door de Commissie voorgestelde ‘geïntegreerde aanpak’ ter financiering van het milieubeleid, met geldstromen vanuit de plattelandsontwikkelings- en structuurfondsen, is voor mij een bron van zorg en ik vrees dat hij gewoon niet werkt. Want laten we eerlijk zijn: er is altijd wel een taak die dringender is dan milieubescherming. Een naar behoren gefinancierd LIFE+ stelt ons in staat speciale natuurbeschermingsgebieden in te richten en zo de biodiversiteit in Europa te bevorderen, die momenteel met angstwekkende snelheid verloren gaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eveneens mijn gelukwensen overbrengen aan de rapporteur. Met haar verslag heeft ze blijk gegeven van het noodzakelijke engagement en heeft ze, zoals blijkt uit de discussie tot dusver, een overweldigende meerderheid van het Parlement achter zich weten te scharen.

Het is belangrijk dat dit verslag met een grote meerderheid wordt aangenomen, omdat hiermee de gigantische zwakke plekken van het voorstel van de Commissie worden verbeterd. Mijns inziens is de belangrijkste zwakke plek van het voorstel het feit dat de financiering van het beheer van het Natura 2000-netwerk voor de periode 2007-2013 er niet in is opgenomen, en dat terwijl het stimuleren van de diversiteit en bescherming van soorten als een van de belangrijkste zwaartepunten in het zesde milieuactieprogramma is vastgelegd.

In het plan van de Commissie om de Natura 2000-netwerken via de structuurfondsen te financieren, schuilt het enorme gevaar dat er in de praktijk te weinig middelen voor de financiering van deze netwerken ter beschikking zullen worden gesteld. Mevrouw Haug noemde reeds het resultaat van de stemming gisteren. Uit het voorstel van de Commissie blijkt eveneens dat de Commissie niet bereid is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk milieubeleid op zich te nemen.

De Commissie heeft tevens volledig verzuimd de clausule tot garantie van een juist beheer van de Natura 2000-netwerken op te nemen, hetgeen een wezenlijke voorwaarde voor financiering uit de structuurfondsen is. Wij moeten derhalve met een overtuigende meerderheid het voorstel van de rapporteur volgen om de kosten van de tenuitvoerlegging van Natura 2000 in het LIFE+-programma te integreren.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Sonik (PPE-DE).  – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel om alle bestaande programma’s ter ondersteuning van het milieubeleid onder te brengen in een enkel financieel instrument, Life+, is een goed voorstel, omdat daarmee gegarandeerd wordt dat de verschillende maatregelen elkaar niet overlappen. Verder is het een verstandig idee om de uitgangspunten en procedures gelijk te trekken en te vereenvoudigen.

Doel van het Life+-programma is de financiering veilig te stellen voor maatregelen die niet in aanmerking komen voor subsidiëring uit hoofde van de andere financiële instrumenten van de EU. Gelet op de uitdagingen op het gebied van milieubescherming waarvoor we ons momenteel gesteld zien, is er alle reden deze aanpak te steunen. Het grote probleem met betrekking tot het Life+-programma is echter de vraag hoe de cofinanciering, de totstandbrenging en het beheer van het Natura 2000-netwerk geregeld moeten worden.

In de prioriteiten die voor het Life+-programma zijn vastgesteld, wordt voldoende aandacht geschonken aan kwesties in verband met de bescherming van de natuur en de biodiversiteit, waaronder het Natura 2000-netwerk. Tegelijkertijd wordt echter benadrukt dat de cofinanciering voor het Natura 2000-netwerk een strikt aanvullend karakter moet hebben, hetgeen betekent dat de steun verleend moet worden krachtens het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds.

Wat mij zorgen baart, is dat nu het concept van het Natura 2000-netwerk in Europa daadwerkelijk vorm begint te krijgen, afdoende garanties voor de financiering van het opzetten en beheren van dat netwerk ontbreken. Er wordt niet duidelijk aangegeven welke criteria gehanteerd zullen worden voor het toekennen van steun ten behoeve van beschermingsmaatregelen voor Natura 2000-gebieden in de periode 2007-2013, en dat zal er ongetwijfeld toe leiden dat er onvoldoende middelen beschikbaar zullen komen voor het netwerk. Dat betekent dat veel broodnodige beschermingsmaatregelen simpelweg niet ten uitvoer gelegd zullen kunnen worden. Zo zal het merendeel van de gebieden in Polen en andere landen die aangewezen zijn als Natura 2000-landschappen niet voor steun uit hoofde van de genoemde fondsen in aanmerking komen. Het gaat hier om gebieden met uitgestrekte bosgronden of om veengronden, moerassen, natuurlijke weiden, duinen, heidelandschappen of terreinen met struikgewas die niet voor landbouwdoeleinden gebruikt worden.

De brief van de Europese Commissie van 6 januari 2005 duidt erop dat overwogen wordt de lijst van Natura 2000-landschappen in Polen uit te breiden, hetgeen zou kunnen betekenen dat dergelijke gebieden maar liefst 20 procent van het grondgebied gaan beslaan. Voor Polen en andere landen is het derhalve alleen maar belangrijker geworden dat er een afzonderlijke financiering voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk komt.

 
  
MPphoto
 
 

  Genowefa Grabowska (PSE).  – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Life+-verordening is een voortreffelijk stuk wetgeving. Aangezien het om een verordening gaat, is de tekst rechtstreeks bindend voor alle lidstaten, en hij zal dus veel meer effect hebben dan om het even welke richtlijn die tot de lidstaten wordt gericht.

Het document kent echter één tekortkoming: het bevat alleen een indicatieve lijst van prioriteiten, zonder dat duidelijk wordt hoeveel middelen voor die prioriteiten beschikbaar gesteld zullen worden, als die middelen er überhaupt komen. Dit geldt met name voor Natura 2000, een kwestie die verschillende sprekers al ter sprake hebben gebracht. Mijn boodschap aan de commissaris is deze: begaat u niet de fout voor dit programma koste wat kost steun uit de structuurfondsen en het Fonds voor plattelandsontwikkeling af te willen dwingen.

Die benadering zou in de praktijk tot een onhoudbare situatie leiden, omdat ze een nare strijd zou doen ontbranden over de vraag waar de nood het hoogst is: bij de lokale gemeenschappen; in de natuur, dat wil zeggen op het vlak van milieubescherming en bescherming van zeldzame planten en dieren; of bij de mensen die in de betreffende gebieden wonen. Die toestand zou onduldbaar zijn.

Een tweede punt dat ik naar voren wil brengen, heeft betrekking op de financiering van Natura 2000. In de mededeling van de Commissie worden de kosten daarvan geraamd op 6,1 miljoen euro per jaar. Dit bedrag is op zijn zachtst gezegd aan de lage kant; ik denk zelfs dat dit het absolute minimum is. Toch is het de bedoeling dat 5 miljoen euro van dit bedrag voor de vijftien oude lidstaten wordt gereserveerd, en slechts 1 miljoen voor de tien nieuwe lidstaten. Is dat een redelijke verhouding? Is de commissaris niet van oordeel dat een dergelijke verdeling van middelen in strijd is met het beginsel van Europese solidariteit?

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Seeber (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Dimas, ik benijd u uw positie van dit moment niet. Op maandag moest u hier in het Parlement verantwoording afleggen over uitstel van de thematische strategieën die de Commissie heeft aangekondigd, maar die zij nu blijkbaar toch niet wil presenteren. Vandaag debatteren wij over het nieuwe financiële instrument LIFE+, en ook daarover zijn wij niet geheel dezelfde mening toegedaan.

In beginsel wil ik de Commissie echter feliciteren. Zij heeft met dit LIFE-instrument, dat in 1992 in het leven is geroepen, immers een programma gecreëerd dat een baanbrekende rol heeft gespeeld in het Europese milieubeleid. Belangrijk daarbij is dat de Vogelrichtlijn en de Flora-fauna-habitatrichtlijn ten uitvoer moesten worden gelegd en dat de financiële middelen voor deze tenuitvoerlegging ter beschikking werden gesteld. Daarbij stond het geïntegreerde beheer centraal waarvoor de Commissie gekozen had en dat mijn volledige steun heeft. Dat is immers het bijzondere aan dit programma, bij andere programma’s bestaat het niet.

Nu debatteren wij over het nieuwe voorstel dat de periode van 2007 tot 2013 betreft en waarmee de doelstellingen van het zesde milieuactieprogramma van de Unie gesteund moeten worden. In het Parlement wordt veel over Lissabon gesproken en in het kader daarvan wil ik u eraan herinneren dat een van de doelstellingen voor 2010 – het Lissabonjaar – luidt om de teruggang van de biodiversiteit in Europa een halt toe te roepen. Dat is een doelstelling op zich die desalniettemin sociaal-economische gevolgen met zich meedraagt. Ik kom zelf uit een regio waar toerisme een belangrijke rol speelt. Het belangrijkste kapitaal van onze regio is deze biodiversiteit, deze natuurlijke rijkdom.

Het is belangrijk dat wij met het nieuwe programma het Natura-netwerk verder financieel ondersteunen. De door de Commissie gekozen geïntegreerde benadering in combinatie met de fondsen voor regionale ontwikkeling is absoluut juist. Desalniettemin wil ik u erop wijzen dat wij hier verschillende doelstellingen nastreven. Het is absoluut noodzakelijk dat wij dit conflict van doelstellingen oplossen om te komen tot het noodzakelijke evenwicht tussen beide onderdelen – rationele regionale ontwikkeling enerzijds en bescherming van de natuur anderzijds.

 
  
MPphoto
 
 

  Andres Tarand (PSE).(ET) Mijnheer de Voorzitter, de amendementen die door het Parlement op de LIFE+-verordening zijn ingediend, hebben de ontwerpversie aanzienlijk verbeterd. Het vertienvoudigen van de begroting uit de aanbeveling van de Commissie is een wezenlijke stap in de richting van het realiseren van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. Dit is tevens een belangrijke stap op weg naar het strategische doel van de Europese Unie: de teruggang van de biodiversiteit moet in het jaar 2010 tot staan zijn gebracht.

Het verruimen van de begroting heeft ertoe geleid dat LIFE+ een onafhankelijk instrument ten behoeve van het milieubeleid van de Europese Unie is. In de huidige vorm is LIFE + enkel gebruikt om de “huidige financiële gaten” te dichten tussen de structuurfondsen en de landbouwfondsen. Het stimuleren van natuurbehoud zou in dit geval afhankelijk zijn van nationale prioriteiten en zou door sociaal-economische motieven in het gedrang kunnen komen.

Zowel de structuurfondsen als het fonds voor plattelandsontwikkeling werken op basis van toewijzing aan een specifieke aanvrager. Hierdoor bestaat het risico dat activiteiten ten behoeve van een gebied van grote landelijke betekenis geen financiële steun ontvangen omdat er geen geschikte aanvrager is, of omdat de afstand te groot is. In het geval van LIFE+ zou er beter gewerkt kunnen worden met een model dat in Estland al jaren wordt toegepast. Volgens dit model worden gelden ten behoeve van activiteiten voor de bescherming van de natuur toegewezen op basis van woonplaats: de ontvanger van de gelden hoeft geen landeigenaar te zijn, maar kan een rol spelen bij het uitvoeren van een belangrijke activiteit ten behoeve van natuurbehoud.

De lidstaten hebben de Europese Unie nodig om te kunnen voorzien in een betrouwbare financiële strategie voor de lange termijn, zodat de bescherming van het netwerk van de Natura-gebieden gewaarborgd wordt. Indien de besluitvorming volledig aan de lidstaten wordt overgelaten zal de bescherming van gebieden met grote waarde in het gedrang komen door andere nationale prioriteiten.

Om dit te voorkomen moeten besluiten over de programma’s door de lidstaten worden genomen, maar het moet de verantwoordelijkheid zijn van de Europese Unie om minimale begrotingseisen ten behoeve van de financiering van activiteiten in het kader van LIFE+ vast te stellen.

Het is van groot belang dat wij allen de door het Parlement ingediende amendementen steunen zodat de gelden van de Europese Unie ten behoeve van het behoud van natuurgebieden van Europees belang op de juiste plaats terecht zullen komen.

Hartelijk dank.

 
  
MPphoto
 
 

  Christa Klaß (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik juich het voorstel van de Commissie toe om de financiering en het beheer van de huidige milieuprogramma’s te vereenvoudigen en deze allemaal samen te voegen in één financieel instrument, LIFE+. Ook ik ben een voorstander van de bescherming van het milieu en van het treffen van de nodige financiële voorzieningen hiervoor. Ook ik zou blij zijn als we vandaag een substantieel financieel kader voor de bescherming van de natuur konden vastleggen.

Het is evenwel niet gelukt de financiële planning op de middellange termijn voor 2007-2013 vast te leggen en daarom is het mijns inziens op dit moment niet realistisch om concrete financiële eisen te stellen, en het is een illusie te denken dat dit mogelijk is. Wij weten nu immers nog niet wat de omvang van de totale Europese begroting zal zijn. Wij weten allemaal dat eerst het hele huis, het financiële geraamte, overeind moet staan voordat wij de afzonderlijke kamers kunnen inrichten. We hebben reeds een goede situatieschets gegeven van de concurrentie tussen de structuurfondsen en de ontwikkeling van het platteland enerzijds en LIFE+ anderzijds.

In de huidige situatie moeten wij ons afvragen voor welke maatregelen het zinvol is dat ze via LIFE+ worden gefinancierd en welke taken verder aan de lidstaten overgelaten moeten worden. Is het bijvoorbeeld niet verstandiger om de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de bossen aan de lidstaten over te laten? Ofwel, waarom zou de aankoop van land gefinancierd moeten worden met geld van LIFE+? Men gaat er hierbij van uit dat er al sprake is van milieubescherming als een milieuorganisatie een stuk grond koopt. Wat echter van belang is, is niet van wie de grond is, maar hoe het beheerd wordt. Dat wil zeggen, het beheer als flora-fauna-habitat (FFH) moet worden gegarandeerd en gestimuleerd en de taken en kosten die daaruit voortvloeien moeten door LIFE+ worden gedekt. Bij bescherming van het milieu gaat het er vooral om dat een stuk grond op de juiste manier beheerd wordt, wat op de lange termijn ook veel economischer is.

Ik wil mij nadrukkelijk uitspreken tegen het steunen van NGO’s door de instellingen. LIFE+ mag niet worden gebruikt voor de financiering van de bestuurskosten van dergelijke organisaties. Er moeten concrete projecten die in het belang van het milieu zijn mee worden gefinancierd.

 
  
MPphoto
 
 

  Evangelia Tzampazi (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil op mijn beurt de rapporteur, mevrouw Isler Béguin, evenals de schaduwrapporteurs, van harte gelukwensen met het uitstekende verslag dat zij ons hebben voorgelegd.

De noodzaak LIFE+ te financieren heeft overduidelijk een Europese dimensie en waarde. De teruggang van het milieu en de steeds talrijker wordende milieuvraagstukken, die vaak grensoverschrijdend van aard zijn, maken het absoluut noodzakelijk dat men het over een andere boeg gooit en deze problemen op pan-Europees en zelfs mondiaal niveau aanpakt.

Om dat doel te bereiken is het echter niet alleen noodzakelijk milieu-investeringen te doen, maar ook toezicht uit te oefenen op milieuacties die binnen het kader van alle programma’s, zowel in de Europese Unie als daarbuiten, plaatsvinden, om zo een betere werking en coördinatie daarvan te garanderen. Ook moet het begrip ‘bescherming van natuur en biodiversiteit’ een fundamenteel kenmerk worden van de thematische prioriteiten die met de financiering van het LIFE+-programma worden nagestreefd. Dit begrip moet de spil worden van de acties en maatregelen uit hoofde van dit nieuw financieel instrument.

Met dit programma moeten ook andere activiteiten gefinancierd kunnen worden, zoals Natura 2000, dat door geen enkel ander programma kan worden gedekt. Op die manier zal er ook van de kant van de andere financiële instrumenten een verplichting bestaan om aan dergelijke eisen te voldoen.

Mijnheer de commissaris, de verhoging waar het Europees Parlement op aandringt, is mijns inziens het minimum dat noodzakelijk is voor het goed functioneren van LIFE+. LIFE+ is afgestemd op de fundamentele aspecten van het milieubeleid, te weten: informatie, bewustmaking van de burgers, en vooral controle op de toepassing van dit beleid.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de sprekers voor hun constructieve bijdragen en in het bijzonder voor hun betrokkenheid bij Natura 2000. De Commissie is van mening dat de bestaande milieuprogramma’s hun tijd gehad hebben. LIFE Natuur en LIFE Milieu zijn uitstekende aanjagers geweest, maar ze hebben, zoals uiteengezet in de tussentijdse evaluatie van het LIFE-programma, weinig bijgedragen aan de totstandkoming van milieubeleid.

LIFE+ brengt daarin verandering. Het is bedoeld als financiële basis voor beleidsontwikkeling maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat lokale en regionale actoren er gebruik van maken om best practices bij het ontplooien van milieu-initiatieven uit te wisselen. Uitgaven voor concrete milieumaatregelen kunnen we beter integreren in fondsen met de nodige massa, zoals die voor plattelands- en regionale ontwikkeling.

Op het succes van het huidige integratiebeleid van de Commissie heb ik al gewezen. Op 21 juni heeft de Raad van ministers van Landbouw het Financieel Reglement voor het Plattelandsontwikkelingsfonds aangenomen. Dat bepaalt dat boeren en zij die bossen in privé-eigendom hebben een vergoeding kunnen krijgen voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten in verband met Natura 2000. Krachtens dat reglement komt dat deel van een investering in een boerenbedrijf in aanmerking voor subsidie, dat een Natura 2000-gebied aantrekkelijker maakt voor het publiek. Ook is er geld voor het opstellen van bedrijfsplannen die met Natura 2000 samenhangen.

De Raad begroot de uitgaven voor het reglement op 82,75 miljard euro. Minstens 25 procent van dat bedrag, ofwel 22,2 miljard euro, zou onder andere als compensatie in het kader van Natura 2000 ten goede komen aan boeren en eigenaars van bossen. Daarnaast weerhoudt niets de lidstaten ervan desgewenst een nog groter deel van hun national envelope voor Natura 2000 vrij te maken. Twee dagen geleden heeft de Commissie bovendien de begrotingsrichtlijnen voor regionaal en plattelandsbeleid vastgesteld. Het plattelandsbeleidsstuk verwijst naar Natura, het regionale verwijst expliciet naar natuur en bescherming van soortenrijkdom. De Commissie maakt met andere woorden werk van de inbedding van het milieu in andere beleidsterreinen.

Wat LIFE+ en de daarop ingediende amendementen betreft: de Commissie heeft moeite met de meeste amendementen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid op dit voorstel. Ik heb kennis genomen van de 44 door die commissie ingediende amendementen en van vier andere van de Begrotingscommissie. Ik zou deze amendementen in drie duidelijk verschillende groepen willen verdelen.

Allereerst de reikwijdte. Ongelukkigerwijs proberen de meeste amendementen de reikwijdte van het voorstel te vergroten. Dat druist in tegen de integrale aanpak waar de Commissie voor heeft gekozen. Veel amendementen betreffen Natura 2000, andere preciseren wat al in de tekst vervat is, zoals de monitoring van bossen, het netwerken, bewustwordingscampagnes en de ondersteuning van NGO’s. Hier komt bij dat met bepaalde aspecten, zoals eco-innovatie, nadrukkelijk al in andere programma’s rekening wordt gehouden, in het genoemde geval in het programma voor concurrentievermogen en innovatie. Als we zo’n punt in LIFE+ opnemen, ontstaat het gevaar van dubbelfinanciering, iets waar de Rekenkamer erg op tegen is.

De tweede groep omvat procedurekwesties. De Commissie kan in principe leven met een aantal van de amendementen, zoals met degene die handelen over een effectrapportage naar aanleiding van het programma. Meerjarenplannen volgens een medebeslissingsprocedure daarentegen zouden tot rigiditeit in de implementatiefase leiden. Dat maakt voorstellen in die richting volstrekt onaanvaardbaar. Om vergelijkbare redenen kan de Commissie niet tegemoet komen aan voorstellen die haar comitologische verplichtingen verzwaren.

Tenslotte de begrotingsamendementen, die de Commissie voor de grootste moeilijkheden stellen. Het verslag over LIFE+ verhoogt het voorgestelde budget met 21 miljard euro, al is er ook een amendement ingediend om dat bedrag tot 7,35 miljard te verlagen. Daarnaast moet ik ook nog rekening houden met een voorstel van de Begrotingscommissie om LIFE+ van een nulbegroting te voorzien. Ook de Tijdelijke Commissie financiële vooruitzichten is niet met een begrotingsbedrag voor LIFE+ gekomen.

Als het Parlement een extra bedrag van 7,35 miljard euro voor milieubeleid zou weten vrij te maken, belooft de Commissie haar uiterste best te doen om deze gelden correct in de relevante structuurprogramma’s onder te brengen en zo Natura 2000 te steunen. Op zijn beurt zou het DG Milieu dan alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat deze gelden gericht en doelmatig aan Natura 2000-aangelegenheden besteed worden.

En dan nu de afzonderlijke amendementen: de Commissie aanvaardt in principe de amendementen 9, 32 en 33. Amendement 25 kan zij gedeeltelijk aanvaarden, namelijk in de vorm die het door amendement 43 krijgt. De Commissie aanvaardt geen van de overige amendementen.

Samenvattend vind ik LIFE+ een flexibel financieel instrument ten dienste van het milieu. Ik hoop dat we op korte termijn overeenstemming kunnen bereiken om dit voorstel vooruit te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag kort willen reageren. Mijnheer de commissaris, mag ik u vragen aan welke kant u staat? Waren we het er niet allemaal over eens om het bedrag van 21 miljard terug te brengen naar 9 miljard, wat echt het minimum is? U zegt dat er niets is vastgelegd in de financiële perspectieven, terwijl de heer Böge duidelijk heeft gesteld dat Natura 2000 21 miljard kost. We moeten de garantie krijgen dat deze 21 miljard daadwerkelijk over de begroting wordt verdeeld. Ons inziens kan een derde deel naar de landbouw gaan en een derde deel naar de structuurfondsen. Dat laat nog een derde deel over voor het milieu.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, Commissie. – (EN) U merkt terecht op dat deze 21 miljard euro afkomstig zijn uit een onderzoek dat wij als Commissie ingesteld hebben en waaruit bleek dat we minstens 6,1 miljard euro op jaarbasis nodig hebben voor deze programma’s. Natuurlijk had het verslag van de heer Böge hierop betrekking. Het bedrag is per amendement teruggebracht tot 7,35 miljard voor een periode van zeven jaar, wat in feite betekent dat het bedrag dat u noemde niet uit hoofde van dit verslag beschikbaar is. Daarom zeg ik nogmaals: gesteld dat dit extra bedrag van 7,35 miljard euro er wel was, zou de Commissie ervoor zorgen dat het via de geëigende fondsen aan Natura 2000 en andere milieuprogramma’s wordt uitgegeven.

Ik wijs er met nadruk op dat we via de geïntegreerde aanpak zowel de structuurfondsen als het Cohesiefonds en het Landbouwfonds zullen gebruiken om aan het benodigde geld te komen. De richtlijnen die we vorige week en twee dagen geleden aangenomen hebben, zullen ons daarbij zeer van pas komen.

Minstens 25 procent van de 22,2 miljard euro voor plattelandsbeleid gaat naar het Plattelandsontwikkelingsfonds, vooral naar Axis 2, bedoeld voor ruimtelijke ordening. Dat is ook een flinke stimulans voor programma’s waaraan de lidstaten graag een bijdrage zullen leveren, aangezien ze wettelijk verplicht zijn projecten in het kader van Natura 2000 te financieren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt aanstonds plaats, om 12.00 uur.

 

5. De textiel- en kledingindustrie (na 2005)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0193/2005) van Tokia Saïfi, namens de Commissie internationale handel, over de toekomst van de textiel- en kledingindustrie na 2005 (2004/2265(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Tokia Saïfi (PPE-DE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ik betreur dat de heer Mandelson en de heer Verheugen dit debat over een thema dat maandenlang breed is uitgemeten in de media, niet bijwonen. Dit is overigens niet tegen u gericht, mijnheer de commissaris.

Mijnheer de commissaris, de Europese textiel- en kledingindustrie heeft een toekomst en handelsbelangen te verdedigen. Na het memorandum van overeenstemming dat de Europese Commissie en de Chinese regering op 10 juni jongstleden in Shanghai hebben ondertekend en dat door de vijfentwintig lidstaten is onderschreven, spreekt het Europees Parlement zich vandaag uit over de toekomst van de textiel- en kledingindustrie in Europa. Wij willen dat voor deze sector een mooie toekomst is weggelegd, ondanks de woelige tijden die de sector de afgelopen maanden heeft gekend.

In mijn ogen geeft dit kaderakkoord voor handelsliberalisering de Europese textielindustrie enig respijt. Desalniettemin moet het Europees Parlement goed in de gaten houden of de overeenkomst goed wordt beheerd en opgevolgd. We moeten bepaalde beschermingsmechanismen behouden en commerciële beschermingsinstrumenten waarover we in het kader van de WTO beschikken, inzetten wanneer dat nodig blijkt. Voor de lange termijn moeten de Europese Unie en de nationale overheden werken aan maatregelen waarmee het productie- en verkooppotentieel van Europese ondernemingen kan worden uitgebuit en moeten zij ervoor zorgen dat de regels voor fair trade op de internationale markt voor textiel en kleding in acht worden genomen.

Ik wijs er dan ook op dat een beleid inzake handel met de rest van de wereld op twee beginselen moet rusten: billijkheid en wederkerigheid. In deze optiek en met het oog op behoud van een sterke concurrentiepositie in deze nieuwe handelsomgeving vormt vrije toegang tot markten van derde landen een belangrijke factor in het streven naar groei.

Daarom moet de Commissie alle WTO-landen, met uitzondering van de meest kwetsbare ontwikkelingslanden, aanmoedigen in het kader van de Doha-onderhandelingen voor grote textiel- en kledingproducenten wederkerige voorwaarden voor markttoegang te verkrijgen, die billijk en onderling vergelijkbaar zijn. Er moet overigens vastberaden worden opgetreden tegen landen die hun grenzen nog dichthouden voor Europese producten door niet-tarifaire handelsbelemmeringen op te werpen. Dergelijke praktijken moeten worden bestreden met de juridische instrumenten waarover de Europese Unie beschikt.

Zes maanden voor de ministersconferentie in Hongkong wijs ik er, mijnheer de commissaris, met klem op dat de opheffing van belemmeringen voor toegang tot de markten voor industriële producten een kerndoelstelling moet zijn van het mandaat van Doha. Zoals in deze resolutie wordt gesteld, is het tevens van belang onze Europese knowhow en toegevoegde waarde te beschermen. Daarvoor moeten intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd en moeten illegale kopieën en namaak worden bestreden. De Commissie moet offensief te werk gaan om ervoor te zorgen dat landen buiten de EU zich houden aan de akkoorden over handelsgerelateerde intellectuele-eigendomsrechten, met name op het gebied van textielontwerpen en -modellen. Verder moet er ethische handel worden gedreven die is gebaseerd op productiemethoden, waarbij rekening wordt gehouden met het milieu, de gezondheid en arbeidsnormen.

Tot slot moeten we de totstandkoming van een Europees-mediterrane productiezone voor de textiel- en kledingsector steunen om zo een antwoord te bieden op de malaise in de Europese textielindustrie en haar toekomst en concurrentiepositie ten opzichte van de Amerikaanse en Aziatische blokken te waarborgen. Het verkeer van goederen moet worden verbeterd door de pan-Europees-mediterrane cumulatie van de oorsprong zo snel mogelijk toe te passen.

Tegelijk met deze handelsmaatregelen moet de Europese Unie een concreet plan voor overgangshulp opstellen voor herstructurering en omschakeling van de hele sector. Daarmee moeten regio’s worden bijgestaan waarin textiel wordt geproduceerd en moeten de toekomst en de concurrentiepositie van de sector op de internationale markten worden gewaarborgd.

Mijnheer de commissaris, de Europese Commissie moet de punten van deze resolutie onder de loep nemen en de daarin vervatte aanbevelingen ter harte nemen door concrete maatregelen te treffen.

Voorts vraag ik de Commissie namens het Europees Parlement de leden van dit Huis ieder kwartaal verslag te doen van de maatregelen die zij naar aanleiding van de aanbevelingen in deze resolutie heeft genomen.

Als we deze sector een echt rooskleurige toekomst willen bezorgen, zullen we de ontwikkeling ervan nauwlettend in de gaten houden. Dat is mijn verzoek aangaande de textiel- en kledingindustrie, die een sleutelrol speelt in de Europese Unie.

 
  
  

VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel , lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen wil ik zeggen dat Peter Mandelson hier niet aanwezig is om hele goede redenen, die overigens verband houden met dit dossier. Zijn aanwezigheid was vereist bij bilaterale besprekingen in Groot-Brittannië, waar hij de gelegenheid had een aantal zeer belangrijke ministers te ontmoeten, met name in het kader van de komende WTO-overlegronde in Hongkong. Als hij niet bij deze besprekingen aanwezig was geweest hadden wij bepaalde mogelijkheden om de prioriteiten te verdedigen die ook hier aan de orde komen, moeten laten varen. U weet dat de onderhandelingen rechtstreeks betrekking hebben op de textielindustrie. Dus wil ik u vragen hem te verontschuldigen. Zijn aanwezigheid bij deze bijeenkomsten was echt van groot belang.

Vervolgens wil ik mevrouw Saïfi bedanken voor haar uitstekende verslag. Ik prijs me gelukkig met de ontwerpresolutie. De resolutie steunt de reeds door de Commissie ondernomen pogingen om de textiel- en kledingindustrie te helpen de problemen het hoofd te bieden die zijn ontstaan door de afschaffing van de contingenten op 1 januari 2005. Ons doel is vanzelfsprekend om een geleidelijke overgang mogelijk te maken van een historisch akkoord betreffende de liberalisering van de handel, dat precies tien jaar geleden werd gesloten, en de algemene GATT-regels die momenteel van kracht zijn. Wij zijn het er allemaal over eens dat het handelsbeleid van de Europese Unie een optimaal klimaat en optimale voorwaarden moet scheppen voor de sector zodat deze met gelijke wapens de concurrentie kan aangaan. De ingrijpende juridische en commerciële veranderingen zouden voor ons aanleiding moeten zijn om ons offensief te richten op de toekomst, om nieuwe afzetgebieden te vinden en markten aan te boren in plaats van alleen maar te proberen onszelf te beschermen tegen de concurrentie op de interne markt.

Laat ik nu de voornaamste handelsproblemen schetsen die in de ontwerpresolutie aan de orde worden gesteld. Allereerst, wat de invoer uit China betreft, het akkoord tussen de Europese Unie en China van 10 juni 2005. Na maandenlange onderhandelingen hebben we een akkoord bereikt met China, dat voor de belangrijkste productcategorieën voorziet in een gematigdere toename van de import. De Europese industrie heeft daardoor tweeënhalf jaar extra de tijd om zich te reorganiseren en aan de nieuwe situatie aan te passen.

De brede steun van de lidstaten voor de aanpak van de Commissie laat zien dat een akkoord de beste manier was om de toevoer van Chinese importproducten het hoofd te bieden, en wel om diverse redenen. Ten eerste valt het gros van de producten uit de Europese Unie onder het akkoord, ofwel ongeveer de helft van de geïmporteerde producten die in januari 2005 zijn geliberaliseerd. Daarnaast is er slechts een miniem verschil tussen de overeengekomen hoeveelheden en wat de automatische toepassing van de vrijwaringsclausule had opgeleverd als deze ten uitvoer zou zijn gelegd. Laten we niet vergeten dat er niet echt een andere oplossing bestond. Een ad-hoctoepassing van de beschermingsmaatregelen zou ontwrichtend hebben gewerkt op de economie en was politiek gezien vrijwel niet haalbaar. Het akkoord zal de Europese en Chinese textielhandel (fabrikanten, exporteurs, importeurs en detailhandelaren) meer duidelijkheid, zekerheid en geloofwaardigheid bieden en de textielexport van ontwikkelingslanden en de landen aan de Middellandse Zee naar Europa bevorderen. Dit akkoord is dus in het belang van iedereen.

Blijft de vraag of Europa zich in de toekomst zal onthouden van beschermingsmaatregelen, ook voor andere producten. De Europese Unie heeft geen afstand gedaan van haar wettelijke rechten, maar duidelijk is dat we een transactie zijn aangegaan. We sluiten eventuele toekomstige acties niet uit als deze echt gerechtvaardigd zijn. We blijven de vinger aan de pols houden. Vanaf nu moeten we onze aandacht richten op de belangen van de Europese Unie, belangen die we nadrukkelijk gaan behartigen in de textielsector en met betrekking tot markttoegang, intellectueel eigendom, de Euromediterrane zone, en de regels ten aanzien van oorsprong en de opgave van oorsprong.

Het actieplan betreffende de markttoegang, waarover de groep op hoog niveau op 14 juni 2005 heeft beraadslaagd, moet officieel worden goedgekeurd en uitgevoerd, met het accent op intellectuele eigendomskwesties. Het is eveneens zaak gelijke voorwaarden te scheppen voor toegang tot de textiel- en kledingsector door in het kader van de WTO de douanerechten te verlagen en op een zo laag mogelijk niveau vast te stellen voor de kleine en middelgrote textielproducenten en de kwetsbare ontwikkelingslanden. We moeten kordaat optreden tegen niet-tarifaire handelsbelemmeringen: dit is een centrale doelstelling van de onderhandelingen binnen de WTO over de markttoegang voor niet-landbouwproducten; door de Europese Unie overwogen tariefverlagingen zouden aanvaardbaar zijn indien een significant aantal landen, idealiter genoeg om een kritische massa te vormen, vergelijkbare tegenprestaties zou leveren in termen van markttoegang. De Commissie overweegt met voorstellen te komen over de opgave en etikettering van oorsprong. Met deze voorstellen kan nuttige informatie worden verstrekt en kunnen garanties worden gegeven over de oorsprong van kleding, zonder de ondernemingen met een onnodige last op te zadelen.

Het nieuwe stelsel van algemene preferenties, dat ontwikkelingslanden voorrang geeft bij de toegang tot de textielmarkt, is op 27 juni goedgekeurd en zal op 1 januari 2006 in werking treden. Voor kledingproducten is een specifieke vrijwaringsclausule opgenomen. Uitgezonderd zijn alle landen die een jaarlijkse exportgroei van meer dan 20 procent realiseren. Deze clausule is de enige concessie in een wereldwijd stabiliteitsakkoord dat tot eind 2008 van kracht is. De clausule geldt niet voor China en de status quo is gehandhaafd voor India.

Wat de hervorming van de preferentiële regels van oorsprong betreft, gaat de Commissie een effectbeoordeling uitvoeren in de meest gevoelige sectoren, waaronder de textiel- en kledingsector. We moeten nagaan wat de gevolgen van de verandering zijn voor de Europese industrie en voor de ontwikkelingslanden waarmee de Unie een partnerschapsovereenkomst heeft gesloten.

Dat brengt me bij de Euromediterrane zone. Wij willen net als u een echte Euromediterrane zone tot stand brengen met vrij verkeer van goederen en zonder douanerechten. Sinds de jaren zeventig zijn de douanerechten afgeschaft voor het verkeer van textielgoederen tussen Europa en de mediterrane landen. Het concurrentievermogen van de Euromediterrane textielsector wordt niet zozeer bepaald door de douanerechten, als wel door de concurrentie uit Azië, door de aan Aziatische landen via het SAP toegekende preferenties, door de versoepeling van de preferentiële regels van oorsprong, en door de oneerlijke concurrentie van China waar men het niet zo nauw neemt met het arbeidsrecht. De cumulatie van oorsprong heeft weliswaar vertraging opgelopen binnen de Raad, maar we doen er alles aan om de procedure te bespoedigen en de inwerkingtreding ervan in het najaar van 2005 te garanderen.

Conclusies: de lidstaten hebben het met China gesloten akkoord in meerderheid goedgekeurd; de industrie heeft een extra overgangsperiode gekregen om haar concurrentievermogen te verbeteren, zowel buiten als binnen Europa; de Commissie gaat regelmatig en nauwlettend toezien op dit programma van positieve actiepunten teneinde de toekomst van de Europese textiel- en kledingsector veilig te stellen.

Wat uw verzoek om regelmatige informatievoorziening betreft: de Commissie zal het Parlement regelmatig informeren over de tenuitvoerlegging van haar initiatieven. Ik ga niet zover u een driemaandelijks rapport te beloven, maar ik geloof inderdaad dat het verstandig is regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de invoer van uit China afkomstige textielproducten is de eerste fase van een nieuw verschijnsel. Het is het begin van een onstuitbare invasie van Chinese producten op de Europese markt. Textiel is de eerste fase – producten uit alle andere sectoren zullen volgen.

We moeten toegeven dat Europa geen doeltreffend antwoord heeft op dit fenomeen, dat een gevolg is van de mondialisering. Laten we dit duidelijk stellen: Europa moet kunnen concurreren met delen van de wereld waar producten worden vervaardigd door werknemers met de laagste salarissen. Maar Europa kan niet concurreren – en niemand kan dat – met delen van de wereld waar de munt kunstmatig wordt ondergewaardeerd, waar over investeringen geen afschrijvingen worden betaald, waar energiekosten niet betaald worden, waar milieuregels niet worden nageleefd en waar slaven- en kinderarbeid worden toegepast – en dat alles met de medewerking van de nationale autoriteiten van het land in kwestie.

De Europese Unie moet haar benadering van de onderhandelingen over internationale handelsakkoorden herzien. Ze moet sterker aandringen op de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen en oproepen tot strikte naleving van de overeenkomsten en bepalingen van de Internationale Arbeidsorganisatie en de overeenkomsten op het gebied van het milieu en de mensenrechten. Deze beginselen moeten deel gaan uitmaken van de bilaterale en multilaterale handelsovereenkomsten van de Europese Unie.

Ik ben verder bang dat de invoer van textielproducten in Europa niet naar behoren wordt gecontroleerd. Volgens informatie die ik verkregen heb van organisaties in deze sector zijn de hoeveelheden die China en de Europese Unie niet al te lang geleden voor dit jaar zijn overeengekomen, in juni 2005 reeds overschreden. Ik hoop oprecht dat de Europese Unie in de gedaante van de Commissie zeer spoedig zal aantonen dat zij in staat is de naleving af te dwingen van hetgeen we overeengekomen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Joan Calabuig Rull (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Saïfi, bedanken voor haar werk. In het onderhavige voorstel voor een resolutie wordt met bezorgdheid gewezen op de moeilijke situatie in de Europese textielsector en komen een aantal concrete maatregelen aan bod om de sector met het oog op de ophanden zijnde uitdagingen strijdvaardig te maken.

In de eerste plaats denken wij dat het absoluut noodzakelijk is om wederkerigheid te eisen. Met andere woorden, we willen spelregels die voor iedereen gelijk zijn, transparantie omtrent markttoegang en eerbiediging van sociale en milieurechten door alle actoren. In de tweede plaats vragen we concrete steun om de herstructurering van bedrijven te bespoedigen: zo kunnen zij een betere concurrentiepositie verwerven en hun toekomst in het nieuwe mondiale kader veiligstellen.

We stevenen af op een herstructurering van de sector, die op alle niveaus, Europees, nationaal en regionaal, moet worden gestimuleerd en moet stoelen op een sociale en institutionele dialoog. We moeten de fundamentele problemen aanpakken met een modern industriebeleid.

Daarom roept deze resolutie de Commissie en de lidstaten op om een Europese strategie voor de textiel- en kledingsector uit te werken die gericht is op het verbeteren van kwaliteitsverhogende processen en het maken van innovatieve en technologisch geavanceerde producten. Verdere aandachtspunten van de strategie moeten zijn: het bijzondere belang van het merk, meer inspanningen op handelsgebied, het introduceren van technieken van de nieuwe economie en permanent beroepsonderwijs.

Om deze doelstellingen te bereiken zal er een Europees textielplan moeten komen dat voorziet in herstructureringssteun en in concrete middelen uit de fondsen van de Unie. Twee instrumenten moeten de toekomst van de sector in belangrijke mate veiligstellen: een Europees technologisch platform waar een gecoördineerde onderzoeksstrategie tot stand zal kunnen komen, en het zevende kaderprogramma waarin de sector zal worden opgenomen, hetgeen strookt met de specifieke kenmerken van de sector, zoals de belangrijke rol van het midden- en kleinbedrijf.

De Europese textielindustrie staat wereldwijd bekend om haar kwaliteit en ontwerp. Zij heeft al bewezen flexibel te zijn, en als zij nu de steun krijgt die met het oog op de komende ingrijpende veranderingen dringend nodig is, kunnen we ook zeggen dat zij een toekomst heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (PT) Ik wil graag de aandacht vestigen op een aantal punten en voorstellen zoals die zijn opgenomen in het advies van de Commissie regionale ontwikkeling.

Ten eerste kan het afschaffen van quota’s voor de textielsector schadelijke gevolgen hebben voor de meest achtergestelde regio’s van de EU. De textielsector is voor de Europese Unie strategisch gezien een heel belangrijke sector, met een enorm potentieel. Deze sector kan bijdragen tot het verwezenlijken van economische en sociale cohesie. Daarom dient de Europese Unie deze sector als onderdeel van het productienetwerk te steunen, zowel op nationaal niveau als op communautair niveau.

Er moet een communautair programma voor de textielsector worden opgezet, vooral gericht op de achtergestelde regio’s die van deze sector afhankelijk zijn. Steun voor het bevorderen en moderniseren van de sector moet gezien worden als een transversale doelstelling voor het EU-beleid. De in de handelsovereenkomsten opgenomen vrijwaringsclausules dienen zo snel mogelijk in werking te worden gesteld om de sector zowel nu als in de toekomst te beschermen. De urgentieprocedure zoals die is opgenomen in de richtsnoeren voor het inroepen van de vrijwaringsclausules moet nu reeds worden opgestart, en wel voor alle betrokken categorieën.

En ik wil daar een aantal punten aan toevoegen. Het zogenaamde memorandum van overeenstemming tussen de Commissie en China van 10 juni 2005 is er vooral op gericht om de huidige situatie te rechtvaardigen, met alle rampzalige gevolgen van dien voor de textielsector, en dan met name voor de landen die van deze sector afhankelijk zijn, zoals Portugal. Wij vinden dit onaanvaardbaar. Zoals organisaties uit de sector op basis van door de Commissie verstrekte gegevens zeggen, heeft wat in het memorandum is overeengekomen geleid tot een toename van de export met 49 procent in 2004. Dit percentage kan in 2005 oplopen tot 318. Die cijfers liggen veel hoger dan de voorspelde 8, 10 en 12,5 procent.

Sterker nog: de gemelde invoer uit China overtrof op 20 juni reeds de op 10 juni overeengekomen hoeveelheden, en dat voor vrijwel alle categorieën. En toch heeft de Europese Commissie afgezien van de mogelijkheid om de vrijwaringsclausules in werking te stellen, waardoor ze de toepassingsmogelijkheden van deze clausules beperkt. Het optreden van de Raad en de Commissie maakt duidelijk dat ze zich geen inspanning willen getroosten om de Europese industrie te beschermen. Ze zijn dus als eersten verantwoordelijk voor de dramatische situatie van duizenden bedrijven en het verdwijnen van duizenden banen, met al de verschrikkelijke sociale consequenties die daaruit voortvloeien. Dat is de reden waarom wij deze amendementen voorstellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicola Zingaretti (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het ziet ernaar uit dat de analyse van de voltooide voorstellen en het beleid en de strategie van Europa met betrekking tot de textielindustrie nu eindelijk gestalte krijgen.

Dit is van essentieel belang, want miljoenen burgers kijken in deze weken naar ons en vragen ons om iets te ondernemen. Wij mogen de gevoelens van die mensen niet wegwuiven. Er is sprake van ongeduld, soms opgekropte woede, gekoppeld aan de perceptie te leven in een tijd waarin de globalisering wordt gestuurd door de Verenigde Staten en uitgebuit door grote landen als India en China, terwijl de ontwikkelingslanden en Europa, ieder op hun eigen manier, het gelag betalen.

Om die reden wordt in het verslag gepreciseerd dat textielbeleid en -strategieën niet neerkomen op subsidiestelsels en protectionisme, maar op een volledige aanvaarding van de marktregels. Wel wordt geëist dat de regels door iedereen gerespecteerd worden en wordt de weg gewezen die men dient te volgen: marktopening en mededinging als een kans die benut moet worden, maar tegelijkertijd ook versterking van overheidsmaatregelen ten behoeve van de textielindustrie, voor de modernisering en omschakeling daarvan, voor innovatie, onderzoek en opleiding van werknemers.

In het verslag wordt bovendien aan de Commissie gevraagd om op drie punten een duidelijk initiatief te nemen. In de eerste plaats moet er een beleid komen dat in alle productielanden, met name in China, naleving van de regels van de marktvrijheid garandeert en dus zorgt voor vermindering van staatssteun of verkapte staatssubsidies aan bedrijven die de concurrentie vervalsen. In de tweede plaats wordt met klem gevraagd om erkenning van ethische, sociale en milieuclausules die erop gericht zijn het scala aan rechten uit te breiden en de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Tot slot wordt gepleit voor een efficiëntere bestrijding van namaak, fraude en vervalsing, via verscherping van de sancties ten aanzien van verkopers en kopers en via een systeem van traceerbaarheid.

Tenslotte wil ik nog zeggen dat wij wat meer duidelijkheid wensen met betrekking tot een paar andere punten, bijvoorbeeld de invoering van een actieve strategie voor consumentenbewustzijn en preciezere uitspraken met betrekking tot de onmiddellijke invoering van aanduidingen van oorsprong voor alle kleding- en textielgoederen. Het verheugt me in ieder geval dat de commissaris dat gezegd heeft. De bedoeling van dit alles is een bedrijfstak die een van de speerpunten van ons productiestelsel is, te beschermen en nieuw leven in te blazen. Maar op dit ogenblik hangt alles af van de politiek en het vermogen van Europa om zijn stem te laten horen en respect af te dwingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Caspary, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, een aantal dagen geleden is de Commissie er met onze steun in geslaagd met China een overeenkomst te sluiten waarmee de Europese textielindustrie beschermd moet worden tegen een tsunami van Chinees textiel.

Aan deze overeenkomst kleven zowel voor- als nadelen. Voordeel is dat de Zuid-Europese textielindustrie daarmee een adempauze krijgt, maar laten we toch ook eens kijken naar de nadelen. Door quota’s in te voeren doen we zelf precies datgene waarvoor we China altijd bekritiseren: we leggen handelsbeperkingen op.

Wie bepaalt welke importeur recht heeft op welke quota’s? Gebeurt dit op basis van “first come, first serve”? Worden degenen die al langer leveringsovereenkomsten hebben voorgetrokken? Of zijn er nog andere mogelijkheden? Op basis waarvan dan en hoe wil de Commissie dit vaststellen?

Wat gebeurt er met de warenhuizen en handelaren die ervan zijn uitgegaan dat de quota’s verdwijnen en daarom in China grote orders hebben afgesloten? Krijgen zij hun goederen? Blijven de schappen nu leeg? Of ontvangen zij een compensatie als ze nu in een ander land duurdere producten moeten kopen?

Wat staat de Europese textielbedrijven te wachten die erop vertrouwden dat de quota's zouden worden afgeschaft, en hun productie naar China hebben verplaatst waardoor marketing en distributie in Europa verder zijn versterkt? Kunnen deze bedrijven producten blijven afnemen van hun eigen fabrieken in China, of hebben ze nu gewoon pech? Worden ze als gevolg van de herinvoering van de quota’s van hun bestaansgrond beroofd en moeten ze dientengevolge hun medewerkers in Europa ontslaan?

Wat zijn de gevolgen voor de textielbedrijven die de afgelopen jaren op eigen kosten herstructureringen hebben doorgevoerd? Worden zij nu gestraft terwijl ondernemingen die deze uitdaging tot dusver niet zijn aangegaan geld uit de structuurfondsen krijgen?

Wij geven ondernemingen die zich tot dusver niet hebben ingesteld op de nieuwe situatie op de wereldmarkten, een laatste kans deze achterstand in te halen. Het is echter geenszins een doelstelling van het Europese protectie- en subsidiebeleid de textielindustrie altijd tegen de toekomst te blijven beschermen. Dat is op de eerste plaats een taak van de ondernemingen, het management en de medewerkers. Ik doe derhalve een beroep op hen om deze uitdaging aan te gaan!

 
  
MPphoto
 
 

  Francisco Assis, namens de PSE-Fractie. (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen mevrouw Saïfi gelukwensen met het uitstekende werk dat ze heeft verricht. Waar het om gaat is dat we een strategie voor handel en industrie vaststellen en implementeren om aldus te verzekeren dat de Europese textiel- en kledingindustrie kan overleven nu de internationale markten zo radicaal worden geopend.

Om doeltreffend te zijn zal deze strategie behalve defensieve maatregelen ook maatregelen van ietwat offensievere aard moeten bevatten. De defensieve maatregelen volgen uit de noodzaak de internationale handel in deze sector te reguleren. Wij steunen daarom alle initiatieven die erop gericht zijn wederkerige voorwaarden te laten gelden voor toegang tot de markt en te garanderen dat de ethische, sociale en milieuclausules die de correcte regulering van de internationale markten moeten verzekeren ook werkelijk worden ingeroepen. Dat heeft niets met protectionisme te maken. Het gaat er gewoon om te verzekeren dat de internationale handel in deze sector volgens de beginselen van billijkheid en fair play kan plaatsvinden.

Er zullen verder proactieve maatregelen moeten worden genomen, aangezien we het hier ook hebben over het concurrentievermogen van deze sector ten aanzien van de rest van de wereld. Dat betekent dat de Europese Unie een agressiever industriebeleid voor deze uiterst belangrijke sector zal moeten formuleren. Daarom verwelkomen we alle initiatieven die gericht zijn op meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling, het aanmoedigen van innovatie en het verbeteren van de toegang tot financiering. Dat laatste vormt één van de ernstigste problemen waar textielondernemingen mee te kampen hebben.

Meer dan 95 procent van de ondernemingen in deze sector zijn kleine en middelgrote ondernemingen, en één van de lastigste problemen waarmee ze geconfronteerd worden is inderdaad de toegang tot financiering. Daarom geloven wij dat het van fundamenteel belang is dat er stappen worden ondernomen om te garanderen dat er meer investeringen worden gedaan in technologische verbeteringen van het productieproces. Er zullen voor de modebranche nieuwe mechanismen en diensten moeten worden gecreëerd, en er zullen ook investeringen moeten worden gedaan in technisch textiel en niet-technologische innovatie. Tot slot zullen we een Europees technologieplatform moeten opzetten om deze industrietak te consolideren.

Daarom geloven wij dat er aandacht moet worden besteed aan twee componenten – handel en industrie. Als we die twee componenten op elkaar laten aansluiten kunnen we de kleding- en textielindustrie in de Europese Unie weer economisch rendabel maken. Ik herhaal – en daarmee wil ik afsluiten – dat het heel belangrijk is dat de Europese Unie, als ze oproept tot het reguleren van de internationale markten voor deze sector, binnen het kader van de Ronde van Doha met duidelijke voorstellen komt. Als we daarom vragen betekent dat niet dat we nu een oproep doen tot het nemen van protectionistische maatregelen. Deze sector moet opengesteld worden – het is een sector die zijn vermogen om op de internationale markten te concurreren dient te versterken. We praten nu alleen maar over de regulering van de internationale handel in deze sector, die heel eigen kenmerken heeft. Het is van cruciaal belang dat die regulering er komt.

 
  
MPphoto
 
 

  Sajjad Karim, namens de ALDE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk van de textiel- en kledingindustrie na 2005 getuigt er in velerlei opzicht van dat een nieuw tijdperk in de wereldhandel is aangebroken en de kracht van economieën in opkomst toeneemt. Dit nieuwe tijdperk behoort toe aan de innovatieven, aan hen die over de juiste kennis beschikken en die verschuivingen in het wereldhandelsklimaat registreren en erop in weten te spelen.

Er zijn allerlei veelgehoorde verklaringen voor de problemen waarmee de textielsector bij ons in de Europese Unie zich momenteel geconfronteerd ziet. Of die verklaring nu luidt dat ons werelddeel simpelweg niet voorbereid was op 1 januari 2005, dan wel dat de Chinese overheidsbemoeienis met de productie de marktwerking verstoort – zeker is dat de problemen die we nu met textiel hebben niet op zichzelf zullen blijken te staan. Zo las ik vanmorgen nog een bericht in dagblad The Guardian dat eerste cijfers noemt voor de invoer van Chinese auto’s met vierwielaandrijving, voor een prijs waar in mijn ogen geen van de huidige aanbieders in de Europese Unie ooit tegenop kan. Dat is de omvang van de concurrentie waar we mee geconfronteerd worden.

We moeten beseffen dat de economische wereldorde met een nog nooit eerder vertoonde snelheid aan het veranderen is. Dat stelt ons beleidsmakers op EU-niveau voor de nodige uitdagingen en wij dienen als instelling alles op alles te zetten om onze ondernemers met kennis te wapenen, zodat ze de concurrentiestrijd voort kunnen zetten en toonaangevend kunnen blijven op de terreinen waarin we gespecialiseerd zijn.

Een herhaling van het soort beleid dat we ons recentelijk bij de onderhandelingen met de Chinezen moesten laten welgevallen lijkt me ongewenst in de omgang met andere concurrenten op de wereldmarkt. De Commissie heeft de juiste stappen ondernomen, maar een oplossing voor de lange termijn bieden die niet. Ervaring zou onze blik moeten verruimen, onze positie moeten versterken, zodat we de kansen kunnen aangrijpen die de beleidsmatige uitdagingen van dit moment ook bieden.

Ik vertegenwoordig een kiesdistrict met een lange staat van dienst als drijvende kracht in de textielbranche. De katoenfabrieken van Lancashire vormden mede de ruggengraat van de industriële revolutie in het Verenigd Koninkrijk. In de loop der jaren is daarin veel veranderd. Fabrieken met duizenden werknemers bieden nu slechts enkele honderdtallen werk. Die omslag begon in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen de noodzaak van grotere efficiëntie op de langere termijn een computergestuurde productie het licht deed zien.

Helaas werd dit proces in Lancashire niet van overheidswege begeleid, zodat vele waardevolle en vaardige arbeidskrachten van de ene dag op de andere met nutteloze vaardigheden kwamen te zitten. Ook de landelijke politiek voorzag niet in de behoefte aan een kennis die bedrijven sterk en innovatief maakt. De veranderende omstandigheden die we nu het hoofd moeten bieden, mogen niet tot een herhaling van die ervaring leiden. Laten we ze in tegendeel aangrijpen om onze industrie verder te ontwikkelen.

Ik kan het Huis dit verslag, dat is geautoriseerd door de Commissie internationale handel, aanbevelen en feliciteer de rapporteur ermee.

 
  
MPphoto
 
 

  Caroline Lucas, namens de Verts/ALE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Saïfi voor haar welkome verslag. Het aflopen van de multivezel-overeenkomst stelt in mijn ogen vele landen over de hele wereld voor enorme problemen. De Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie voorspellen dat door de afschaffing van alle quota het aandeel van China aan de wereldhandel in textiel zal stijgen van 17 procent in 2003 tot 50 procent tegen het jaar 2010.

Sommigen stellen dat de groeiende invoer uit China tot nu toe vooral ten koste is gegaan van andere derde landen, die hun EU-marktaandeel zagen dalen. Toch lijdt het nu al geen twijfel meer dat de Europese textiel- en kledingindustrie onder aanzienlijke druk is komen te staan. Volgens de Europese kleding- en textielorganisatie Eurotex loopt de sector gevaar per dag duizend banen en tussen nu en eind 2006 bijna een miljoen banen te verliezen.

Ik juich de stappen toe die de Commissie hiertegen eindelijk heeft genomen, maar ik vraag me af waar men daar het vertrouwen vandaan haalt dat een adempauze van een paar jaar op de lange termijn enig verschil zal maken. De sector heeft in de EU al tien jaar de tijd gehad zich op deze nieuwe omstandigheden in te stellen, dus wat kan men in die paar jaar nog doen wat men tot nu toe niet voor elkaar gekregen heeft? Ik zeg dit omdat ik vrees dat de Commissie de omvang van de problemen onderschat.

De reactie van de Commissie bestond erin Europese producenten aan te zetten tot het maken van goederen met een hogere toegevoegde waarde en niet te proberen in het standaardsegment met China te concurreren, maar de snelheid waarmee China in zoveel sectoren langs de ladder van toegevoegde waarde weet op te klimmen toont aan hoe zinloos dat advies is.

De Commissie heeft bovendien over het hoofd gezien dat de problemen structureel zijn en niet tot een enkele sector beperkt blijven. Waarschijnlijk zullen er nog vele branches op de textiel volgen. Zoals de heer Karim net zei, weten we al dat er vele andere sectoren zijn waar Chinese concurrentie voor problemen zal zorgen. Ik denk aan schoeisel, fietsen, machineonderdelen, maar ook aan hightech-producten. De gevolgen hiervan mogen in Europa ernstig zijn, in vele ontwikkelingslanden zullen ze verwoestend zijn, vooral voor vrouwen, die in deze sectoren oververtegenwoordigd zijn.

In het jaar 2000 waren textiel en kleding goed voor 95 procent van de totale industriële uitvoer van Bangladesh. In Laos was dat 93, in Cambodja 83 en in Pakistan 73 procent en zo kan ik doorgaan. De sector verschafte een kleine 2 miljoen mensen werk in Bangladesh en 1,4 miljoen in Pakistan. Geen wonder dus dat enkele tientallen landen onder aanvoering van Bangladesh en Mauritius op de valreep een beroep op de wereldhandelsorganisatie deden om hun textielindustrieën te redden. Hoogst ongelukkig dat hun appèl aan dovemansoren gericht was, omdat door deflationaire druk vanuit China de lonen nu al dalen en aanbieders op de wereldmarkt de rechten van hun werknemers inperken en slechtere werkomstandigheden scheppen in een poging concurrerend te blijven.

Op de Filippijnen heeft de regering bijvoorbeeld de wet op het minimumloon niet langer van toepassing verklaard op de kledingindustrie. De regering van Bangladesh heeft onlangs aangekondigd het toegestane aantal overuren te zullen verhogen en de beperkingen op nachtwerk voor vrouwen te versoepelen.

Goed, een deel van de oplossing ligt zonder meer in druk op China om zijn sociale en milieunormen aan te scherpen, zodat het concurrentievoordeel van dat land niet langer wortelt in een ontstellende uitbuiting van zijn werknemers en milieu. Maar dat volstaat niet. De uitdaging waar China ons voor stelt, werpt een aantal fundamentele vragen op over de logica en de zin van de vrijhandel zelf en demonstreert de kaalslag die optreedt als een land niet slechts een relatief voordeel, maar in zekere zin een absoluut voordeel op zovele terreinen heeft. Opeens blijkt er een fundamentele fout te schuilen in de gangbare theorieën over vrijhandel, die allemaal spreken van wederzijds voordeel. Daarom is het de Commissie dringend geraden nader onderzoek te doen om een beter begrip van deze nieuwe ontwikkelingen te krijgen en er gepaste antwoorden op te vinden.

Tot slot moet mij nog van het hart dat ik het betreur dat twee van de vandaag voorgelegde amendementen een verband tussen de textielsector en REACH leggen. Ik houd dat voor zeer misleidend en voor ondoelmatig. Het spijt mijn fractie dan ook dat zij zich, voornamelijk vanwege die amendementen, van een eindstemming over dit verslag zal moeten onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp niet helemaal waarom er zoveel ophef is ontstaan als gevolg van de snelle stijging van de import van textiel uit China sinds 1 januari 2005. Het was voor ons allemaal toch duidelijk dat juist dit zou gebeuren! Wie de markten onvoorwaardelijk opent en liberaliseert, moet er eenvoudigweg rekening mee houden dat andere producenten hun kans grijpen en gebruikmaken van de voordelen door zich op de nieuwe open markt te storten.

Laten we eens kijken naar hetgeen China op dit moment importeert. Dat zijn voornamelijk aluminiumsmelters, gietinstallaties, persen, gietmatrijzen en walsmachines. Daaruit kunnen wij concluderen dat we over vijf jaar enorme problemen zullen hebben: in de schoenenindustrie, in de fietsindustrie, in de automobielindustrie en in de ijzer- en staalindustrie. Tot 2008 mogen er speciale vrijwaringsclausules worden ingevoerd, maar dat is slechts uitstel van executie. Daarmee wordt het probleem niet opgelost, alleen maar afgezwakt. Het is naïef om voor de handel met China en andere landen dezelfde concurrentievoorwaarden te eisen. Betekent dat, dat werknemers in de Europese textielindustrie vanaf 2008 voor hetzelfde salaris moeten werken als hun Chinese collega's om concurrerend te zijn? Dat is toch absurd!

Het is bovendien even absurd als schandalig dat de Europese Unie zichzelf het gras voor de voeten wegmaait door ondernemingen die hun productie naar derde landen verplaatsen zelfs nog met subsidies te steunen. De enige kans om tot een oplossing te komen is een volledige reorganisatie van het Europese handelsbeleid: de Europese Unie moet gaan werken aan een rechtvaardig handelssysteem. Dat betekent onder meer dat er een einde moet worden gemaakt aan de ongebreidelde openstelling en liberalisering van de markten. Een redelijk belangenevenwicht houdt in dat de handel daar gestimuleerd wordt waar dit zinvol en geen doel op zich is. Bovendien moet tegelijkertijd het voortbestaan van de plaatselijke productie en de regionale economische kringloop worden veiliggesteld en gestimuleerd, niet alleen binnen de eigen regio's maar ook in de ontwikkelingslanden.

Daartoe behoort eveneens – zoals mijn fractie heeft geëist – dat de Europese Unie streeft naar een verbetering van de arbeidsomstandigheden en de sociale rechten van de werknemers evenals hoge milieunormen voor zowel de eigen industrie als de productie van haar handelspartners. Tevens dient er rekening te worden gehouden met de verschillen in ontwikkeling tussen de diverse handelspartners. Daarvoor is het echter dringend noodzakelijk dat het onderhandelingsmandaat van de Commissie eindelijk opnieuw wordt vastgesteld. Het oude mandaat van 1999 heeft inmiddels tweemaal geen succes gehad, in Seattle niet en in Cancún niet, en in Hongkong zal het weer geen succes hebben. Ik begrijp niet waarom de Commissie zelf haar toekomstige mandaat moet opstellen, zoals in onderhavig verslag is geformuleerd.

Ik steun het verzoek van de rapporteur om onderzoek en innovatie binnen de textielsector gericht te stimuleren. De nadruk moet daarbij met name liggen op het ontwikkelen van veilige textielsoorten die geen chemicaliën bevatten door middel van consequente naleving van het substitutiebeginsel, geheel in de geest van REACH. Dat betekent mijns inziens eveneens dat de consument geen proefkonijn mag worden voor textielproducten die met behulp van enige vorm van nanotechnologie zijn ontwikkeld, zolang de effecten ervan nog niet voldoende zijn onderzocht.

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de mondiale textielsector heeft sinds de afschaffing van de importquota in januari 2005 een ingrijpende transitie ondergaan. De spectaculaire groei van de Chinese textielexport verloopt parallel aan de diepe crisis van de textielsector binnen de Europese Unie en in ontwikkelingslanden zoals Bangladesh, Cambodja en Laos. Ik deel de zorgen van de rapporteur over de sterke groei van de hoeveelheid Chinese textiel op de Europese markt en roep de Commissie ertoe op de uitvoering van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en China voor de periode 2005-2008 nauwlettend te volgen. Ik onderstreep met nadruk het feit dat deze overeenkomst slechts het begin is van een eerlijke en goed functionerende mondiale textielmarkt. De Europese Commissie moet de dialoog met Peking continueren om duidelijk te maken dat een geliberaliseerde wereldmarkt slechts functioneert op een level playing field.

Illegale staatssteun, stelselmatige exportsubsidies, schending van intellectuele eigendom en een gebrekkige openheid van de eigen markt zijn immers niet te combineren met de principes van de vrije markt. Van onkunde kan geen sprake zijn, gezien de precisie waarmee Peking de Europese Unie op haar WTO-verplichtingen wijst. De rapporteur vraagt terecht aandacht voor de naleving van arbeidsrichtlijnen door China. In veel fabrieken moeten de arbeiders, waaronder veel kinderen, onder erbarmelijke toestanden werken. De Europese Commissie moet een actief beleid voeren om de arbeidssituatie in China te verbeteren. Dat is niet alleen voor de Chinese arbeiders van groot belang, maar ook voor textielarbeiders in omliggende landen. Textielbedrijven in deze landen worden door de Chinese expansie gedwongen de productiekosten nog verder te reduceren om internationaal concurrerend te blijven.

Ik vind het echter teleurstellend dat de rapporteur de toekomst van de Europese textielsector te eenzijdig beziet in het licht van een Euro-mediterrane zone. De Europese Unie moet binnen de complexe mondiale textielmarkt niet primair inzetten op samenwerking met één regio. Bovendien is het sluiten van een handelsovereenkomst met een land als Syrië, gezien de huidige situatie van de mensenrechten, ondenkbaar.

Mijnheer de voorzitter, de Europese Commissie moet de kansen en bedreigingen binnen de mondiale textielsector zonder importquota duidelijk in kaart brengen en helder beleid formuleren voor de Europese textielsector na 2008. Alleen een commerciële en innovatieve Europese textielsector behoudt een concurrerende plaats op de wereldmarkt.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, een paar maanden geleden heeft de Europese Unie, die hard getroffen is door de onstuitbare toename van de invoer van textiel en textielproducten uit China, een actie opgestart die inmiddels enige resultaten heeft opgeleverd in de vorm van het memorandum van overeenstemming. Maar een volledige liberalisering zal echter pas in 2008 plaatsvinden.

Het verslag van collega Saïfi, die ik werkelijk dank voor het uitmuntende werk dat zij verzet heeft, dringt er terecht op aan dat wij op onze hoede blijven: het is zaak de goede bedoelingen van de Chinese autoriteiten te verifiëren en controle uit te oefenen over een situatie die te ver was gegaan.

Met de amendementen op de slottekst heb ik een paar aspecten willen beklemtonen die van het grootste belang zijn voor de Europese textielsector en voor producten in het algemeen.

Vandaag de dag is het noodzakelijk om geschikte sancties te treffen, zoals het verbod om voor een bepaalde periode handel te drijven met de Europese Unie, voor al degenen die schuldig zijn bevonden aan illegale import van goederen of import van namaakgoederen. Die mensen zijn namelijk medeplichtig aan een misdrijf waarvan de ernst moet worden afgemeten naar de gevolgen die de hele Europese maatschappij ervan ondervindt, niet alleen de producenten maar vooral ook de consumenten.

Wij eisen dat de inspanningen van de Chinese autoriteiten in de strijd tegen piraterij, namaak van merken en producten, kinderuitbuiting en respect van de rechten van de werknemers voortdurend in het oog worden gehouden.

Een ander belangrijk probleem is dat de explosieve groei van textielexport vanuit China rampzalige gevolgen heeft voor die ontwikkelingslanden die in de Europese Unie hun voornaamste afzetmarkt hadden. Nu de Unie overstelpt wordt met Chinese goederen, komt de afzet van die ontwikkelingslanden in het gedrang. In de komende jaren, die in het teken zullen staan van een handelsliberalisering, zal gepoogd worden de sector in evenwicht te trekken: daarbij zal ook rekening moeten worden gehouden met de behoeften van die landen.

De Commissie heeft de taak strategieën ten uitvoer te leggen waarin de modernisering van de bedrijfstak de noodzakelijke steun krijgt en het bedrijfsleven in staat wordt gesteld geïnformeerd en met duidelijke perspectieven een traject af te leggen dat hoe dan ook moeilijk zal zijn, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Er kan geen sprake zijn van liberalisering op de globale markt als de marktspelers niet allemaal dezelfde regels en bepalingen naleven die uit de akkoorden voortvloeien. Als er geen regels bestaan of ze worden niet nageleefd, kan er geen eerlijke mededinging zijn en wordt het concept van de vrije markt in feite onderuitgehaald. Momenteel zijn wij niet alleen bezig een belangrijke productiesector van de Unie te verdedigen, maar tevens beschermen wij het recht van de consumenten op veiligheid en productkwaliteit, het recht van de werknemers op informatie over hun reële toekomstperspectieven, alsook de toepassing van sociale clausules onder eerbiediging van de mensenrechten.

De Europese Unie moet hardop zeggen tegen de rest van de wereld dat er geen vrije markt kan zijn zonder eerlijke concurrentie, en om eerlijke concurrentie te verkrijgen moeten de gemeenschappelijke regels gerespecteerd worden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Een aantal afgevaardigden doet een beroep op het voorzitterschap vanwege de ernstige gebeurtenissen die zoals u wellicht weet op dit moment plaatsvinden in het openbaar vervoer van Londen. Het gaat om een serie explosies. Doelwit waren een aantal metrostations en bussen. Er wordt gemeld dat er een aantal mensen gewond zijn, misschien een aantal doden; meer weten we op dit moment niet.

Ik begrijp dat de afgevaardigden over deze zaak willen spreken. Ik kan niet anders zeggen dan dat het voorzitterschap en het voltallige Parlement uiteraard zeer bezorgd zijn over deze gebeurtenissen. Ik stel eenvoudigweg voor op dit moment geen debat te beginnen. Deze gebeurtenissen vinden nu plaats. Ik ben erover op de hoogte gesteld. Ik heb om informatie verzocht. Er heeft slechts een aantal minuten geleden opnieuw een explosie plaatsgevonden. De Britten noemen het een derde incident, maar het is meer dan dat. Het heeft er alle schijn van dat een aanval heeft plaatsgevonden op een metrostation in Londen. Ik denk dat we wat meer tijd nodig hebben voordat we over deze kwestie gaan debatteren, zodat we weten wat er gaande is en we meer informatie hebben. Nu is de Londense metro volledig geblokkeerd, stilgelegd, gesloten.

Ik stond er op om u dit mede te delen en uit te spreken dat het Parlement vanzelfsprekend grote zorgen heeft om wat er plaatsvindt. Ik stel voor dat we ons debat vervolgen, terwijl we wachten op meer informatie.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI).(EN) Mijnheer de Voorzitter, hoe belangrijk dit debat ook is, het verbleekt naast de afschuwelijke terroristische aanslagen van vandaag in de hoofdstad van mijn land. Ik zou, ongetwijfeld namens alle leden van het Parlement, dit terrorisme ten strengste willen veroordelen en mijn medeleven willen betuigen aan alle gewonden en nabestaanden.

We leven in een tijdperk waarin terreur geen grenzen lijkt te kennen. Ik kom zelf uit Noord-Ierland, dat maar al te vaak geconfronteerd is geweest met terreur, en mijn hart gaat dan ook uit naar al degenen die getroffen zijn door de vreselijke gebeurtenissen van vanochtend.

Om terug te komen op het onderwerp van debat: net als andere delen van Europa mocht Noord-Ierland zich ooit verheugen in een bloeiende, omvangrijke textielindustrie. Daarvan is tegenwoordig vrijwel niets meer over, waarbij duizenden banen verloren zijn gegaan. Sinds het onverstandige besluit is genomen om de verantwoordelijkheid voor het handelsbeleid volledig bij de EU te leggen, moeten de lidstaten in feite machteloos toezien hoe goedkope import hun eigen textielindustrie ten gronde richt.

Feit is ook dat de EU de textielindustrie in de steek heeft gelaten. De afschaffing van importquota op 1 januari 2005 heeft in het Verenigd Koninkrijk en daarbuiten geleid tot een spectaculaire toename van de import, vooral uit China. Terwijl wij geen importquota mogen hanteren, profiteren de Chinese staatsfabrieken van exportsubsidies, overheidssteun en zelfs gratis elektriciteit, plus het voordeel van een kunstmatig laag gehouden wisselkoers van de Chinese munt. Geen wonder dat we daar niet tegenop kunnen.

Het besluit van commissaris Mandelson om bepaalde antidumpingheffingen in te stellen voor bepaalde synthetische weefsels is op zich een goede zaak maar vaak ondergaan die weefsels in China nog een verwerking, waardoor ze een toegevoegde waarde krijgen en vrijgesteld zijn van de antidumpingheffingen. Denk bijvoorbeeld aan een synthetische stof die onder de heffingenregel valt maar wordt verwerkt tot een rolgordijn – zodat de antidumpingheffing er niet meer op van toepassing is – en vervolgens tegen belachelijk lage prijzen op de Europese markt wordt gedumpt. Die omweg moeten we afsnijden.

In algemene zin dient de Commissie zich veel krachtiger op te stellen tegenover China dan zij tot nu toe heeft gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Mijnheer Allister, het Parlement sluit zich denk ik in zijn geheel aan bij de veroordeling van het terrorisme die u zojuist hebt uitgesproken, en het betuigt ook zijn diepste medeleven met de gewonden – ik zeg gewonden, omdat we op dit moment nog niet weten of er ook mensen zijn omgekomen.

Terroristen – het lijkt hier toch echt om een terroristische aanslag te gaan – zullen altijd Europeanen op hun weg vinden die bereid zijn hen te weerstaan en die weigeren te zwichten voor geweld. We weten welke voor Londen belangrijke gebeurtenissen gisteren plaatsvonden: de feestelijkheden vanwege de uitverkiezing van Londen als de stad waar de Olympische Spelen van 2012 gehouden zullen worden, en de bijeenkomst van de G8 elders. Wat er nu is gebeurd, is dus zeker geen toeval. Laten we deze aanslagen dan ook in de meest krachtige bewoordingen veroordelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Martens (PPE-DE). – Voorzitter, ook mijn medeleven met alle slachtoffers. Sinds 1 januari 2005 mogen WTO-leden geen quota meer hanteren voor de import van textiel en kleding. De gevolgen voor de Europese markt blijken enorm, zowel voor importeurs als voor producenten. Het is goed dat de Commissie een oplossing voor dit dilemma heeft gezocht in dialoog. Deze maatregel geeft de Europese producerende industrie wat ademruimte. Meer is het niet en meer kan het niet zijn. De WTO staat het immers niet toe en het is niet te verwachten dat dit zal veranderen.

De Europese producenten zullen nu echt op de nieuwe situatie moeten anticiperen. Nodig is een strategisch antwoord op de problemen op de lange termijn. De Europese textiel- en kledingsector, en niet alleen deze sector, heeft immers een structureel probleem. Er zijn veel producten die in China, of misschien ook in andere landen, goedkoper geproduceerd worden of kunnen worden. Over China gesproken, een groot probleem is dat China de WTO-regels niet naleeft. Vooral op het gebied van intellectuele eigendom, arbeidsomstandigheden, milieu en markttoegang. Daardoor kan het goedkoper produceren, hetgeen leidt tot oneerlijke concurrentie. Dit moet echt aangepakt worden. Verzekerd moet worden dat bestaande regels worden nageleefd. Wat betreft de arme landen, veel arme landen hebben de laatste jaren een enorme afhankelijkheid van de textiel- en kledingsector opgebouwd. Ook zij kunnen moeilijk concurreren met China en zien banen verloren gaan. Voorkomen moet worden dat de minst ontwikkelde landen de grootste verliezers worden.

Voorts wordt er te weinig rekening gehouden met de belangen van importeurs en producenten die wel geanticipeerd hebben op de situatie vanaf 2005 en inmiddels soms zelfs grote financiële verplichtingen zijn aangegaan. Zij mogen niet het slachtoffer worden van een reddingsactie voor een deel van de producerende industrie. Zij hebben recht op voorspelbaarheid en juridische zekerheid.

Tot slot, voorzitter, natuurlijk mogen wij onze handelspositie beschermen, maar altijd in lijn met de WTO, met een verantwoordelijkheid jegens arme landen en met een verantwoordelijkheid voor eerlijke handel en eerbiediging van mensenrechten en het milieu. Dat moet overigens gelden voor alle WTO-leden. Mijn complimenten aan mevrouw Saïfi.

 
  
MPphoto
 
 

  Harald Ettl (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, in de Chinese textiel- en kledingindustrie is alleen al de afgelopen drie jaar meer dan 20 miljard dollar geïnvesteerd, een groot deel van dit bedrag was afkomstig van onze industrieën. De capaciteit is met 50 procent gestegen. Dientengevolge worden in China jaarlijks 20 miljard kledingartikelen geproduceerd, met andere woorden, vier stuks per persoon op aarde! Daar komt de capaciteit dus op neer.

En dan nu het sociale aspect. Vrouwelijke werknemers in de textielindustrie staan in China helemaal onderaan de sociale ladder. Velen verdienen minder dan één dollar per dag en hebben bovendien absoluut geen rechten. Het aandeel van China op de mondiale textielmarkten groeit echter razendsnel. De armste landen ter wereld verliezen daardoor ook nog eens hun textielindustrie. Afrika, dat door aids wordt geteisterd, verliest dagelijks duizenden arbeidsplaatsen. De Europese Unie verliest op dit moment duizend arbeidsplaatsen per dag. Wereldwijd dreigen meer dan 30 miljoen arbeidsplaatsen door bedrijfsverplaatsingen verloren te gaan, en als gevolg daarvan nog eens 30 miljoen arbeidsplaatsen onder leveranciers. Dat is meer dan slechts een fundamentele wijziging van de arbeidsmarkt. Het is een catastrofe.

In China is er zelfs sprake van dat het land een concurrentiestrijd voert met zichzelf. Regelgeving ten behoeve van de sociale zekerheid worden teruggedraaid en ondernemingen worden van hun sociale plichten ontheven. Terwijl wij praten over "fair trade" en essentiële arbeidsnormen, stroomt het kapitaal zoals het wil.

Mijnheer de commissaris, ik wil u één ding verzoeken: zet bij de toekomstige onderhandelingen in Hongkong tijdens de WTO-top het sociale vraagstuk op de agenda! Wie ja zegt tegen liberalisering, moet er ook rekening mee houden hoe deze in praktijk wordt gebracht. Ik zeg dit als vice-voorzitter van de internationale federatie van textiel-, kleding- en leerarbeiders waarvan de leden - meer dan 10 miljoen in 110 landen over de hele wereld – hevig ontzet zijn door deze ramp.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT) De textielsector was de eerste sector in de Europese Unie die leed onder de gevolgen van de veranderingen op de internationale markt. Er verschenen nieuwe spelers op de textielmarkt, waarvan China en India de belangrijkste waren. Het is triest om in verklaringen van EU-functionarissen te beluisteren dat niemand zich tien jaar geleden, toen er werd onderhandeld over de toetreding van China tot de WTO, kon voorstellen dat China een groei van deze omvang zou doormaken. De situatie in de textielsector en in andere sectoren die met problemen kampen, illustreert dat het hier niet gaat om het onvermogen van één Europese staat om zijn economie te beheersen. Het is een probleem waar de meerderheid van de industriële sectoren in Europa mee kampt. De Europese Unie heeft een industriebeleid, maar kondigt slechts de algemene ontwikkelingen op het gebied van groei en werkgelegenheid aan. Er worden geen aanbevelingen gedaan welke sectoren geschikt zijn voor uitbreiding, dat is een zaak voor de lidstaten. Om tegenwicht te kunnen bieden aan China stelt de rapporteur voor om de textielproductie in de Mediterrane regio te concentreren. Hierdoor zal China echter zeker niet worden tegengehouden, bovendien zal Europa nieuwe concurrenten krijgen. Er is behoefte aan analysen en het aankondigen van ontwikkelingen in de industriesectoren van de EU op lange termijn, waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe marktparticipanten en de verdeling van markten. Ik nodig het Europees Parlement daarom uit de Europese Commissie aan te sporen nieuwe voorstellen voor de aanpassing van het industriebeleid voor te bereiden, om de verwachte industriële ontwikkeling voor de lange termijn tot aan 2030-2050 aan te kondigen en om de industrie aanbevelingen te doen ten aanzien van vroege investeringen in toekomstig interessante sectoren. Indien we dergelijke maatregelen niet nemen, zal een Chinese “tsunami” industrieel Europa verwoesten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat wordt nu onderbroken en om 15.00 uur voortgezet.

 

6. Samenstelling Parlement: zie notulen

7. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLEES
Voorzitter

 

8. Mededeling van de Voorzitter
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Geachte afgevaardigden, het afgelopen uur hebben mij berichten bereikt over wat nu een gecoördineerde reeks aanslagen lijkt te zijn in het openbaar vervoer in Londen. Er hebben explosies plaatsgevonden in drie bussen en in vier metrostations. Inmiddels is bevestigd dat er doden zijn gevallen, en veel mensen zijn zeer ernstig gewond geraakt. Ik kan u op dit moment nog geen exacte getallen geven, maar we moeten rekening houden met een groot aantal dodelijke slachtoffers. Er komen voortdurend, bijna om de minuut, nieuwe berichten over de aanslagen binnen.

Namens het Parlement wil ik mijn medeleven betuigen aan allen die slachtoffer zijn van deze barbaarse aanslagen. Als Voorzitter van het Europees Parlement en als burger van een land dat vorig jaar nog de verschrikkingen van een soortgelijke meervoudige aanslag heeft moeten doorstaan, wil ik namens alle aanwezigen hier onze steun uitspreken aan het Britse volk. Wij staan allemaal achter u vandaag. Nooit zullen we toestaan dat de afschuwelijke ideologie van het terrorisme in Europa de overwinning behaalt op de waarden van vrede en democratie.

Ik verzoek u een minuut stilte in acht te nemen.

(Het Parlement neemt staande een minuut stilte in acht)

 
  
  

VOORZITTER: ANTONIOS TRAKATELLIS
Ondervoorzitter

 

9. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de stemming.

(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

10. Salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol

11. Financieel instrument voor het milieu (LIFE+)
  

- Vóór de stemming over amendement 14:

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik wilde een deel van het amendement vervangen, dat wil zeggen wij willen de woorden “prioriteit wordt gegeven aan” vervangen door de woorden “de Commissie zal ... stimuleren”.

 
  
  

(De Voorzitter stelt vast dat tegen het in aanmerking nemen van het mondeling amendement geen bezwaar wordt gemaakt)

 

12. Overeenkomsten EU/Zwitserland: 1. Asielverzoeken 2. Schengenacquis
  

- Voor de stemming over voorstel voor een besluit nr. 1:

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE), plaatsvervangend rapporteur.(EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de rapporteur en overeenkomstig artikel 53 van het Reglement vraag ik de Commissie of zij inmiddels bereid is de amendementen van het Parlement te aanvaarden.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. (EN) Geachte afgevaardigden, de Commissie blijft bij haar standpunt dat gisteren door mijn collega mevrouw Ferrero-Waldner is verwoord, namelijk dat raadpleging van het Europees Parlement nodig is.

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE), namens de rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dat geval zou ik, opnieuw namens de rapporteur, het Parlement willen vragen de kwestie voor nader overleg terug te verwijzen naar de commissie.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met het verzoek om terugverwijzing naar de commissie)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandra Mussolini (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het Europees Parlement de plicht heeft de doden te respecteren. Op dit moment vindt er in Londen een reeks nieuwe explosies plaats. Dit is een aanval tegen de hele Unie, aangezien hij ook gericht is tegen het huidig voorzitterschap van de Europese Raad.

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
  

- Vóór de stemming over voorstel voor een besluit nr. 2:

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE), namens de rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, krachtens hetzelfde artikel wil ik, namens dezelfde rapporteur, de Commissie dezelfde vraag voorleggen, alstublieft.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel , lid van de Commissie. – (FR) Ik neem uiteraard nota van het standpunt van het Parlement en ik zal het College er zeker van op de hoogte brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE), namens de rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dat brengt ons misschien wel een halve stap verder maar ik zou de kwestie voor nader onderzoek toch willen terugverwijzen naar de commissie.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met het verzoek om terugverwijzing naar de commissie)

 

13. Overeenkomst tussen de EG en Canada over de verwerking van de vooraf doorgegeven persoonsgegevens van passagiers API/PNR
  

- Vóór de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in 't Veld (ALDE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat wij middels dit verslag het Europees Parlement aanbevelen de overeenkomst inzake de doorgifte van passagiersgegevens tussen de EU en Canada te verwerpen. Verwerping door het Parlement betekent echter niet dat de overeenkomst niet kan doorgaan, want wij worden in dezen slechts geraadpleegd.

U staat wellicht nog voor de geest dat het Europees Parlement vorig jaar een vergelijkbare overeenkomst met de Verenigde Staten verwierp op zowel inhoudelijke als procedurele gronden. De overeenkomst kwam toch tot stand, waarop het Parlement de Commissie en de Raad voor de rechter daagde. De zaak is nog in behandeling en naar verwachting volgt tegen het einde van het jaar uitspraak.

Ik moet onderstrepen dat de overeenkomst met Canada inhoudelijk veel beter is. We realiseren ons dat er flink is onderhandeld door de Commissie. Zij heeft evenwel voor precies dezelfde procedure gekozen als vorig jaar voor de overeenkomst met de Verenigde Staten, want ook toen werden het Europees Parlement en de nationale parlementen in feite aan de kant gezet. De Commissie had de instemmingsprocedure moeten volgen.

De Commissie juridische zaken heeft zich met algemene stemmen geschaard achter het standpunt dat de Europese Commissie de verkeerde rechtsgrondslag heeft gekozen. Indien het Parlement nu akkoord zou gaan met deze procedure, zou het de lopende zaak tegen Commissie en Raad in feite ondermijnen.

Nogmaals, als u instemt met dit verslag, kan de Raad de overeenkomst alsnog doorzetten. Met andere woorden, verwerping door het Europees Parlement brengt de overeenkomst geenszins in gevaar. Verwerping betekent wel dat het Parlement consequent is met zijn eerdere standpunten en de lopende zaak niet ondermijnt.

Ik verzoek u derhalve vriendelijk met dit verslag in te stemmen.

(Applaus)

 

14. Politieke situatie en persvrijheid in Wit-Rusland

15. Toekomst van de Balkan tien jaar na Zrebrenica

16. Betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten

17. Een wereld vrij van mijnen

18. Het effect van EG-leningen in ontwikkelingslanden

19. Bespoediging van de tenuitvoerlegging van het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT)

20. Clearing en afwikkeling in de Europese Unie
  

- Vóór de stemming over amendement 2/rev.:

 
  
MPphoto
 
 

  Piia-Noora Kauppi (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er is een stemming in onderdelen over amendement 2 op paragraaf 26. Het eerste onderdeel loopt tot aan het woord “markt” en de rest van het amendement zou dan vervallen, zodat het weer gelijk is aan de oorspronkelijke formulering van de commissie.

Ik stel voor het eerste onderdeel aan te nemen. Het tweede onderdeel zou dan niet worden aangenomen maar worden verworpen.

 
  
  

(De Voorzitter stelt vast dat tegen het in aanmerking nemen van het mondeling amendement geen bezwaar wordt gemaakt)

- Vóór de stemming over amendement 3/rev.:

 
  
MPphoto
 
 

  Piia-Noora Kauppi (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er speelt een taalkundige kwestie in dit amendement. Ik zou het woord “en” veranderd willen zien in “of”, want zo heeft een clearing- en afwikkelingsdienst op dit punt zo min mogelijk aanleiding om toegang te weigeren. In de oorspronkelijke versie, in het Engels, moet ‘and’ dus worden vervangen door ‘or’, waarna de versies in alle andere talen dienovereenkomstig moeten worden aangepast.

 
  
  

(De Voorzitter stelt vast dat tegen het in aanmerking nemen van het mondeling amendement geen bezwaar wordt gemaakt)

 

21. Het toetredingsproces van Bulgarije en Roemenië
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Francis Wurtz (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde een concreet voorstel doen: we hebben hedenochtend niet kunnen stemmen over het verslag van mevrouw Saïfi inzake de textiel- en kledingsector en ik weet dat de stemming voor vanmiddag gepland staat. Gezien het zwaarwegende belang van de problemen in de textielsector, met name voor de werkgelegenheid, vind ik dat we ons vanmiddag niet inderhaast moeten uitspreken over een dergelijk onderwerp. Ik stel dan ook voor de stemming te verschuiven naar de eerstvolgende vergadering.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens heeft de heer Wurtz helemaal gelijk. Het probleem is niet dat wij het debat nog niet hebben afgerond. Dat is in orde. Het is veel belangrijker dat wij niet meer vandaag over dit onderwerp stemmen maar pas tijdens de volgende vergaderweek in september. Ik stem derhalve uitdrukkelijk in met dit voorstel.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Grossetête (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp de door mijn collega´s naar voren gebrachte argumenten maar al te goed, want de situatie in de textielsector vormt inderdaad een fundamenteel probleem. Ik wil er alleen aan herinneren dat de plenaire vergadering in Straatsburg donderdagmiddag rond 17.00 uur ten einde loopt en dat de afgevaardigden daar aanwezig horen te zijn. Dit soort verdagingsverzoeken heeft uiteindelijk tot gevolg dat we niet tot het voorgeschreven einde van onze plenaire vergaderingen werken. Ik betreur dat ten zeerste.

 
  
  

(Het Parlement willigt het verzoek in)

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik had al voor de stemverklaringen het woord gevraagd over de agenda. Ik zou u rechtstreeks willen vragen of het inderdaad in overeenstemming is met de regels om nog voordat het debat is afgerond voor te stellen een stemming te verschuiven. Ik dacht het niet! Mijns inziens had dit voorstel pas aan het einde van het debat gedaan mogen worden, en anders zou de stemming vanavond nog plaats moeten vinden. Ik wil u verzoeken een en ander nog voor die tijd te controleren, zodat we dan tijdens de laatste stemming nogmaals over dit voorstel kunnen stemmen. Mijns inziens was de stemming tijdens het debat niet in overeenstemming met de regels.

 

22. Stemverklaringen
  

- Verslag-Moraes (A6-0139/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Claude Moraes (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik stem vandaag vóór mijn verslag over het initiatief van het Groothertogdom Luxemburg met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol, omdat ons een grotere verantwoordingsplicht en transparantie binnen de taakuitvoering van Europol is toegezegd. Europol is buitengewoon belangrijk voor de Europese burger en voor het Europees Parlement. De activiteiten die dit agentschap ontplooit in de strijd tegen de handel in drugs, mensensmokkel en andere vormen van georganiseerde misdaad, zijn van vitaal belang, zeker nu de Unie is uitgebreid en in de toekomst mogelijk nog verder zal uitbreiden. Mijn stem vóór dit verslag is mede ingegeven door de hoorzitting die dit Parlement heeft gehad met de nieuwe directeur van Europol in juni 2005 en het bezoek van het Europees Parlement aan het hoofdkantoor van Europol in april 2005. Het is enerzijds belangrijk dat wij het werk van Europol steunen en anderzijds dat de Raad oog heeft voor de dringende noodzaak van een grotere verantwoordingsplicht en transparantie binnen de kernactiviteiten van Europol. Tot nu toe is die verantwoordingsplicht nog niet op het gewenste niveau gebracht.

 
  
  

- Verslag-Isler Béguin (A6-0131/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag het volgende duidelijk maken. Tijdens de behandeling van het verslag-Béguin heb ik bij de stemming over amendement 43 namelijk tweemaal tegen gestemd, niet omdat ik het niet eens ben met de inhoud en het voorstel van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, maar omdat wij ons moeten afvragen of afzonderlijke commissies, nu we ons middenin een debat inzake de financiële vooruitzichten bevinden, besluiten kunnen nemen die in strijd zijn met ons besluit ten aanzien van het verslag-Böge.

Wij staan in onderhandelingen met de Raad alleen sterk, indien wij, in afwachting van het besluit over de financiële vooruitzichten, de basis voor onze besluitvorming niet ondermijnen, hoe legitiem de standpunten van de afzonderlijke commissies ook zijn. Derhalve heb ik met het oog op onze onderhandelingen inzake de financiële vooruitzichten bij beide punten tegen gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Christa Klaß (PPE-DE). (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Béguin gestemd maar ik wil er geen twijfel over laten bestaan dat ik voor bescherming van het milieu en voor de financiële regeling ben, welke absoluut noodzakelijk is. Ik ben er bovendien ook voor dat we de overeengekomen lijn inzake de financiële vooruitzichten aanhouden, zoals in het verslag-Böge is vastgelegd. Ik ben echter tegen steun van de instellingen aan milieuorganisaties en NGO’s en het is mijns inziens evenmin juist dat de Europese Unie zelf meer taken op zich neemt.

Ook op het gebied van milieubescherming moet het subsidiariteitsbeginsel voorrang hebben. De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de lidstaten. Dat geldt voor het beheer van de bossen, maar ook voor het aankopen van land in het kader van natuurbescherming. Wanneer de financiële middelen beperkt zijn, moeten wij ons concentreren op wat essentieel is, en dat is steun voor milieuverantwoord beheer van land.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het voorstel van de Commissie betreffende het financieel instrument voor het milieu (LIFE+) gaat in termen van financiële middelen niet ver genoeg. Onaanvaardbaar is ook dat de component Natura 2000 niet is geïncorporeerd.

Dit verslag, dat vandaag is goedgekeurd, houdt een aanzienlijke verbetering in van het voorstel van de Commissie. Het introduceert de component natuur en biodiversiteit, en doet de suggestie daar extra middelen voor te reserveren. Deze component heeft betrekking op de instelling, het behoud en het beheer van de Natura-locaties (het netwerk waarin al die locaties zijn opgenomen die voor het behoud van de natuur in Europa van het grootste belang zijn), en draagt zo bij tot de verwezenlijking van de doelstelling om de afname van de biodiversiteit te stuiten, hetzij vóór 2010, hetzij daarna.

De opgenomen amendementen maken de doelstelling van het LIFE+-project duidelijker. Er wordt nu ook gesproken over het drastisch terugdringen van de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer, de bescherming van Europa’s bossen, het verbeteren van de informatie over het milieu en meer participatie van de burgers bij het verwezenlijken van milieudoelstellingen.

De vraag is nu of dit ambitieuze project ten uitvoer kan worden gelegd met de huidige middelen en de huidige politieke wil.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd. Life+ is onmisbaar als instrument voor het ontwikkelen, uitvoeren, handhaven, evalueren en bekendmaken van milieubeleid en -wetgeving van de Europese Unie. Het zal met name bijdragen tot de uitvoering van het zesde milieuactieprogramma. We dienen ervoor te zorgen dat de begroting voor Life+ beantwoordt aan de ambitieuze doelen ervan.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De inzet die de Europese Unie steeds getoond heeft met betrekking tot milieuvraagstukken is in het algemeen onze steun waardig. Het is immers onze plicht om volgende generaties een wereld na te laten waarin ze kunnen leven. Het misbruik van middelen alsof er geen morgen bestaat is dan ook onaanvaardbaar. We moeten intussen wel een onderscheid aanbrengen tussen het soort beleid dat bijdraagt tot het behoud van het milieu, en een ander soort beleid dat alles om het milieu laat draaien, alsof andere problemen in het geheel niet bestaan. Er zijn echter ook andere prioritaire kwesties waar we hoe dan ook aandacht aan moeten besteden, zoals mensen, economische behoeften en ontwikkelingsbehoeften.

De voorstellen die het Parlement zowel in de commissie als in het debat in het plenum heeft gedaan kunnen in het algemeen op mijn instemming rekenen, zeker als men bedenkt dat de algemene consensus alleszins redelijk is. We beschermen het milieu omdat we mensen voorop stellen. Dat moet altijd het criterium zijn.

 
  
  

- Verslag-Kirkhope (A6-0201/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Veel Zwitserse burgers kijken met scepsis naar de Europese Unie. Ze vrezen hun politieke rechten te verliezen en willen niets opgelegd krijgen. Tot op heden is het Alpenland zo verstandig geweest uitsluitend bilaterale verdragen aan te gaan en daarmee heeft het een bevoorrecht partnerschap met de EU opgebouwd, wat ook menig ander land dat zijn soevereiniteit en eigen identiteit wil behouden kan worden aanbevolen.

De Europese Unie maakt roerige tijden mee en beleeft de ene crisis na de andere – denk maar aan alle recente problemen: het Duitse visumschandaal, het dubbele 'nee' tegen de Europese grondwet en de onopgeloste problemen met de begroting. De afwijzing van de Europese grondwet zal sommige Zwitsers er wellicht toe brengen eerder voor Schengen en Dublin te stemmen, omdat ze waarschijnlijk meer zullen zien in een losse statenbond dan in een centraal bestuurde eenheidsstaat.

Tegen de achtergrond van heersend wantrouwen zal de versluierde dreiging van Schengen en Dublin het vertrouwen bepaald niet doen groeien, en dus weet iedereen dat er in september moet worden gestemd over de uitbreiding van de geldigheid van de overeenkomst naar de nieuwe EU-lidstaten.

Juist vanwege dit negeren en overduidelijk omver walsen van soevereine besluiten zijn de Europese burgers bezorgd. Het is onaanvaardbaar om miljoenen aan steun en loze beloftes aan te wenden om nieuwe lidstaten te lokken of om bestaande lidstaten nog vaster aan de Europese Unie te klinken, zodat ze niet meer de mogelijkheid hebben hun eigen weg te gaan buiten de EU.

 
  
  

- Verslag-In 't Veld (A6-0226/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Agnes Schierhuber (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de PPE-DE-Fractie verwelkom ik nadrukkelijk de overeenkomst tussen Europa en Canada inzake de verwerking van op voorhand af te geven passagiersgegevens en persoonsgegevens van passagiers. Wij zijn van mening dat dit een zeer evenwichtige overeenkomst is. Dit is daadwerkelijk een bepalende stap in de behandeling van gevoelige zaken betreffende de veiligheid in de wereld en de bestrijding van het internationale terrorisme, waarvan we ook vandaag weer een betreurenswaardig voorbeeld hebben gezien.

De PPE-DE-Fractie heeft zich vandaag van stemming onthouden, omdat ze daarmee aan de Raad haar protest tegen de korte termijnen tot uitdrukking wil brengen. Dergelijke korte termijnen zijn ongeloofwaardig en geven onvoldoende tijd voor het noodzakelijke debat dat hier zou moeten plaatsvinden.

Ons protest betreft uitsluitend de procedure. Wij zijn voorstanders van deze overeenkomst, daar de veiligheid van de burgers die wij in het Europees Parlement vertegenwoordigen, hiervan afhangt. En dat is precies wat wij met ons stemgedrag tot uitdrukking willen brengen. Ik wil de Commissie uitdrukkelijk feliciteren met de overeenkomst en het voorstel en daarnaast ook de rapporteur gelukwensen.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik ben heel tevreden met de inhoud van de overeenkomst met Canada inzake het gebruik van API/PNR-gegevens van passagiers aan boord van vluchten naar Canada.

Ik ben vooral ingenomen met het feit dat het non-discriminatie- en het wederkerigheidsbeginsel zullen gelden, dat het mogelijk is om gezamenlijk een herziening uit te voeren van de tenuitvoerlegging van de verplichtingen, dat er maar een beperkt aantal gegevens kan worden doorgegeven en dat die beperkingen voortvloeien uit de principes van het PUSH-systeem. Zo stellen we een goed voorbeeld voor andere overeenkomsten van dit type, en dan met name voor een overeenkomst met de VS.

Ik ben blij dat Canada, in tegenstelling tot de VS, over een goed wettelijk systeem voor gegevensbescherming beschikt, met inbegrip van toezicht door een onafhankelijke toezichthouder voor gegevensbescherming. Bovendien geeft de Canadese wet burgers het recht om toegang te verkrijgen tot gegevens die op hen betrekking hebben, deze te rectificeren of te bestrijden. Dat geldt ook voor EU-burgers die zich niet in Canada bevinden.

Ik steun dit uitstekende verslag van mevrouw in ’t Veld en de daarin opgenomen voorstellen. Ik ben het ermee eens dat we de uitspraak van het Hof van Justitie over de PNR-gegevens voor de VS zullen moeten afwachten.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: Wit-Rusland

 
  
MPphoto
 
 

  Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vóór de resolutie over de politieke situatie en onafhankelijkheid van de media in Wit-Rusland gestemd. Ik dank de collega’s van de diverse politieke partijen en fracties die deze resolutie hebben gesteund. Ik zie uit naar concrete maatregelen van de Commissie om zo snel mogelijk te zorgen voor de steun die nodig is om te starten met het uitzenden van onafhankelijke radioprogramma’s naar Wit-Rusland vanuit het buitenland – vanuit Litouwen, Polen en mogelijk ook vanuit Oekraïne.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Eén van de directe gevolgen van de recente uitbreiding van de Europese Unie is dat zowel politici als de media en de burgers nu meer aandacht beginnen te krijgen voor een hele reeks landen die opeens onze buren zijn geworden, waaronder ook Wit-Rusland. En de aandacht voor dit land is gerechtvaardigd. Wat daar de afgelopen jaren is voorgevallen is namelijk aanleiding voor oprechte bezorgdheid. De recente ontwikkelingen in Oekraïne hebben aangetoond dat de Europese Unie in staat is om binnen haar invloedssfeer een democratische overgang te bewerkstelligen. Dat is het onderliggende idee van de kwesties die in de hier goedgekeurde resolutie aan de orde worden gebracht, en ik sluit mij daar zonder enig voorbehoud bij aan.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: Balkan

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, hopelijk zullen wij in ons Europa nooit meer een oorlog tegen de soevereiniteit van een land meemaken. Hopelijk gebeurt het nooit meer dat een nationale economie wordt platgewalst met de medeplichtigheid van de Wereldbank, terwijl er daarna woekervoorwaarden worden gedicteerd en staatsondernemingen en semi-overheidsbedrijven worden onteigend of naar een jammerlijk faillissement gedreven. Hopelijk voelt iedereen nog de schande van een van de smadelijkste pagina’s van de geschiedenis van Europa, die dood, ellende en instabiliteit in de Balkan hebben gezaaid. Daarom heb ik me onthouden van stemming over de huichelachtige resolutie inzake Srebrenica.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Tien jaar geleden heeft zich één van de ernstigste incidenten in de recente Europese geschiedenis afgespeeld. We moeten daar nu bij stilstaan en proberen lering te trekken uit deze verschrikkelijke gebeurtenissen. Het is van belang dat we twee fundamentele zaken goed begrijpen. Om te beginnen dienen we te beseffen dat vrede, een toestand die de meeste mensen tegenwoordig als vanzelfsprekend beschouwen, een kwetsbaar goed is. Ten tweede dienen we te erkennen dat er de afgelopen tien jaar grote vooruitgang is geboekt. Het is nu, op dit moment, onze plicht stil te staan bij deze wandaden. En we mogen daarbij niet vergeten wie hiervoor verantwoordelijkheid dragen – zowel degenen die de misdaden hebben bedreven als degenen die ertoe hebben aangezet. We dienen ook te erkennen dat bepaalde organisaties in gebreke zijn gebleven de slachtoffers te beschermen. We moeten van deze fouten leren.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. – (EN) Het bloedbad in Srebrenica van tien jaar geleden mogen we nooit vergeten. In juli 1995 namen Bosnisch-Servische troepen het kleine kuuroord in, dat de VN eerder tot “veilige enclave” had verklaard. Binnen zeven dagen werden zevenduizend mannen en jongens op beestachtige wijze vermoord. Het was het ergste geval van genocide in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. We zijn nu tien jaar verder en de verantwoordelijken voor deze massamoord lopen nog altijd vrij rond. De EU moet al het mogelijke doen om druk uit te oefenen op de betreffende autoriteiten om te zorgen voor de gevangenneming en berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor deze afschuwelijke daad.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De Communistische Partij van Griekenland stemt tegen de onaanvaardbare resolutie over Srebrenica, omdat men hiermee de moorddadige oorlog van de NAVO tegen Joegoslavië probeert goed te praten. Men probeert een rechtvaardiging te vinden voor de misdaden tegen het Joegoslavische volk, dat door de interventie van de Amerikaanse en Europese imperialisten werd uiteengereten. Eerst veroorzaakt men immers een oorlog en daarna valt de NAVO aan. Srebrenica wordt gebruikt om deze vuile oorlog wit te wassen en de daaropvolgende maatregelen voor de herverdeling van de Balkan en de geplande imperialistische interventies in het hele gebied te legitimeren.

Men probeert het - door de Amerikanen geïnspireerde - bijzonder straftribunaal van Den Haag te verheerlijken, terwijl de ‘aanklacht’ die deze heeft opgesteld als een kaartenhuis is ingestort en volslagen belachelijk is gemaakt.

Wat Srebrenica betreft wijzen wij erop dat:

? de oorzaken van de buitenlandse imperialistische interventie niet verborgen kunnen worden;

? de volkeren heel goed weten dat de bommen op de markt van Sarajevo, waardoor de oorlog werd aangewakkerd, het werk waren van buitenlandse geheime diensten.

In de resolutie wordt Srebrenica de grootste naoorlogse misdaad genoemd, maar dat is blindelings vervalsen van de geschiedenis, omdat de grootste naoorlogse misdaad die het imperialisme tot nu in Europa heeft begaan, de afslachting van Joegoslavië is.

De politieke en morele verantwoordelijkheid voor de oorlog, voor het bombarderen van de kraamkliniek in Belgrado, de intensive care-afdeling en de school in Alexinacs, voor de afslachting van ongewapende burgers, het gooien van clusterbommen en de vernietiging van de infrastructuur komt de Amerikaanse en Europese imperialisten toe.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: China/Taiwan

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Een van de belangrijkste componenten van onze betrekkingen met het Verre Oosten is het wapenembargo tegen China. Ik steun dat embargo, al besef ik heel goed dat het vooral een symbolisch gebaar is: ook zonder Europese wapens vormt China een serieuze bedreiging voor Taiwan. Bovendien maakt China zich schuldig aan een verontrustend aantal schendingen van de mensenrechten.

China’s macht – nu en straks – is niet uitsluitend van militaire aard. Het is bovendien een snel groeiende economische mogendheid die een enorme hoeveelheid energie verbruikt. Ook demografisch gezien is het een grote mogendheid. En het is diplomatiek een factor van betekenis: China heeft een permanente zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en het volgt ten aanzien van ontwikkelingslanden een diplomatiek en samenwerkingsbeleid waarbij het de begunstigde landen geen eisen in de zin van democratisering oplegt – eerder het omgekeerde. Het is dus van belang dat we meer doen dan alleen maar discussiëren over het al dan niet opheffen van het wapenembargo. De Europese Unie moet strategisch denken. De democratisering van China dient onze belangrijkste doelstelling te zijn. Geen enkele democratie vormt voor ons een bedreiging. Een militaire, diplomatieke en demografische mogendheid, met een enorme economische macht en zonder enige democratische controlemechanismen, kan op de middellange of lange termijn een bedreiging gaan vormen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: Een mijnvrije wereld

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik kon de conclusies van de resolutie over landmijnen niet steunen, hoewel ik, als iemand die bij ontwikkelingssamenwerking betrokken is geweest, de bezorgdheid inzake mijnen deel en het gebruik ervan in ontwikkelingslanden als een grote tragedie beschouw.

Ik vertegenwoordig een EU-land dat zich heeft verplicht om in 2016 aan de verplichtingen van het Verdrag van Ottawa te voldoen. Dan doen wij afstand van de veiligste en minst destructieve mijnen ter wereld, die onze 1 324 kilometer lange grens met Rusland beschermen. De mijnen liggen niet ongecontroleerd in de grond, maar liggen opgeslagen en worden bewaakt. Toen de mijnen tijdens de oorlog in de grond werden geplaatst, zijn er nauwkeurige plattegronden gemaakt, zodat ze later onschadelijk konden worden gemaakt. Geen enkele burger kan op een Finse mijn stappen of per ongeluk op een ontstekingsdraad van een niet-geactiveerde mijn. Beelden van kinderen met afgerukte ledematen zijn niet van toepassing op de situatie in Finland. Landen waar dit gebeurt kunnen niet deelnemen aan het Verdrag van Ottawa. Wij weten nu al dat onze verdedigingsmechanismen wezenlijk worden verzwakt. Wij zullen dus een alternatief systeem moeten vinden met dezelfde functie maar een andere naam. Ons probleem is dus semantisch van aard.

Men kan zich afvragen welke logica er schuilt in een moraal die eist dat de huidige antipersoonsmijnen worden vernietigd, maar accepteert dat er een vervangend systeem wordt aangeschaft. Het doel om de vijand te bestrijden en te vernietigen blijft ongewijzigd wanneer het wapensysteem wordt ingewisseld voor iets moderners, duurders en effectievers. De nieuwe systemen zijn op geen enkele wijze minder dodelijk dan de huidige landmijnen. Het is ook hun doel om de opmars van de vijand te stoppen. Bij het oplossen van het probleem moeten wij ons dan ook meer richten op het gebruik van mijnen als instrumenten voor terreur dan op het materiaal zelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Anti-personeelsmijnen behoren tot de meest weerzinwekkende wapens die in oorlogen gebruikt worden, aangezien ze de verschrikkingen van de oorlog ook na afloop van het conflict vaak onzichtbaar voortzetten. Het spreekt vanzelf dat we ons inzetten voor het slagen van het verdrag voor het uitbannen van mijnen. We sluiten ons dan ook aan bij de punten die het Parlement met betrekking tot dit onderwerp aan de orde brengt. Het volstaat echter niet te zeggen dat je bezorgd bent en dat je je wilt inzetten voor het slagen van dit Verdrag. Landen als de lidstaten van de EU behoren echter rechtstreekse hulp aan de slachtoffers te geven. De meeste slachtoffers bevinden zich in landen die grote problemen ondervinden bij hun ontwikkeling, zoals – bijvoorbeeld – Angola.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De PPE-DE-Fractie heeft zich onthouden van stemming over de door de andere fracties ingediende resolutie over antipersoneelmijnen, hoofdzakelijk omdat wij het niet eens zijn met die onderdelen van de resolutie die ervoor pleiten ook trapmijnen en ander wapentuig op te nemen in de campagne tegen antipersoneelmijnen. Die categorieën zijn op dit moment een noodzakelijk onderdeel van onze verantwoordelijke strijdkrachten.

Deze wapens zijn momenteel sowieso onderwerp van bespreking door de partijen die aangesloten zijn bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake bepaalde conventionele wapens. Dat is een zeer verantwoordelijk groep die zich buigt over kwesties als opsporing, ontwerp van de zekering en zelfvernietiging om bijeffecten tot een minimum te beperken.

Wij hechten eraan een brede consensus over de kwestie van antipersoneelmijnen in stand te houden en achten het derhalve belangrijk onze aandacht te blijven richten op wat echt gedaan moet worden, namelijk het veilig maken van die gebieden in veel delen van de wereld waar mijnen een gevaar voor de burgerbevolking en een hindernis voor de economische ontwikkeling vormen, en het verlenen van hulp aan slachtoffers van mijnen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: FLEGT

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin, David (PSE), schriftelijk. – (EN) De illegale, onduurzame exploitatie van bossen heeft verwoestende gevolgen voor mens en natuur. In kwetsbare regio’s als het Amazonegebied, Centraal-Afrika, Zuidoost-Azië en Rusland is de houtkap voor meer dan de helft illegaal. De regering van Brazilië heeft vorig jaar bekendgemaakt dat de teloorgang van het grootste tropische woud op aarde, het regenwoud van de Amazone, onverminderd doorgaat. In de twaalf maanden tot augustus 2004 is als gevolg van landbouw, veeteelt en – veelal illegale – houtkap zesentwintigduizend vierkante kilometer bos verloren gegaan. Dat is het grootste oppervlak dat binnen een jaar verdween sinds 1995, toen het oerwoud van de Amazone met ongeveer negenentwintigduizend vierkante kilometer slonk.

Internationaal heeft de EU zich via CITES, WSSD en CBD verplicht de laatst overgebleven oerbossen te beschermen en de illegale exploitatie en houthandel te bestrijden.

In mei 2003 publiceerde de Europese Commissie een communautair actieplan voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT). Ik dring er bij de Commissie op aan haast te maken met de uitvoering van dit belangrijke initiatief.

 
  
  

- Verslag-Kauppi (A6-0180/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Ik ben voornemens mij te onthouden van stemming over de resolutie inzake het verslag van mevrouw Kauppi.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin, David (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik verwelkom dit verslag als bijdrage tot het proces van voltooiing van de interne markt voor financiële diensten, met name op het gebied van clearing en afwikkeling van effectentransacties.

Een gemeenschappelijk kader voor de regelgeving van en het toezicht op clearing- en afwikkelingsdiensten is nodig voor een verdere integratie van de interne markt voor financiële diensten. Dit verslag bevat een redelijke benadering voor het opzetten van een dergelijk stelsel.

 
  
  

- Ontwerpresolutie: Bulgarije/Roemenië

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering (PPE-DE).(DE) Mijnheer de voorzitter, dames en heren, namens de PPE-DE-Fractie zou ik met betrekking tot de stemming inzake Bulgarije en Roemenië willen opmerken dat het onze fractie was die gisteren om het debat verzocht heeft. Wij willen benadrukken dat de uitbreiding van de Europese Unie tot dusver een groot succes was en we hopen dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië eveneens zeer succesvol zal zijn. Er is geen enkele fractie hier in het Europees Parlement die met zoveel stemmen voor toetreding van deze beide landen gestemd heeft als de PPE-DE-Fractie. Nogmaals, wij willen dat dit een succes wordt en dat bovendien de toetredingsverdragen naar betekenis en inhoud volledig ten uitvoer worden gelegd.

Wij zijn echter een andere mening toegedaan met betrekking tot de waarnemers. De Conferentie van voorzitters heeft op 9 juni besloten om de waarnemers op 26 september uit te nodigen. Daarbij wil ik benadrukken dat het idee om waarnemers uit te nodigen – en dat was reeds het geval bij de tien landen die nu lid zijn geworden – destijds van ons kwam. Wij pleiten er nadrukkelijk voor om waarnemers uit de toetredende landen hier naartoe te laten komen.

We zouden het evenwel zeer op prijs gesteld hebben, als de waarnemers een jaar voor de toetreding naar het Europees Parlement waren gekomen, zoals de waarnemers uit de tien nieuwe lidstaten hebben gedaan. Toen wij maandag om het debat verzochten, was er gelegenheid geweest het Parlement te informeren dat de Voorzitter de uitnodiging al had verzonden, maar had verzuimd ons hiervan op de hoogte te stellen. Dat laatste had echter wel moeten gebeuren.

Deze situatie heeft ertoe geleid dat wij ons voorstel en de beide door ons voorgestelde rectificaties van het stemgedrag hebben ingetrokken. Wij zouden het op prijs hebben gesteld als wij in deze kwestie tot een gemeenschappelijk standpunt hadden kunnen komen. Aangezien de meerderheid van onze fractie zich van stemming wilde onthouden, hebben wij niet voor het gemeenschappelijk verzoek gestemd. Uiteraard respecteren wij de mening van de meerderheid die zich anders heeft uitgesproken. Wij zijn immers democraten en accepteren dit. Wij juichen de komst van de waarnemers toe en verheugen ons op onze toekomstige samenwerking.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd voor de resolutie inzake de toelating van waarnemers uit Bulgarije en Roemenië tot het Europees Parlement. Ik geloof dat dit een belangrijke stap vooruit is naar het volledig lidmaatschap van deze laatste twee ex-communistische landen die wij naar mijn gevoel reeds op 1 mei 2004 samen met de andere acht hadden moeten toelaten.

In het Italiaanse volkslied is er een zinsnede die luidt: stringiamoci a coorte. Voor de tolken zeg ik erbij dat dit betekent: ‘laat ons de gelederen sluiten voor de volgende veldslagen’. De vreselijke berichten die ons daarnet vanuit Londen hebben bereikt, doen mij opmerken dat als alle Europese landen verenigd blijven, wij ons veel beter kunnen verdedigen tegen de waanzinnige aanvallen op de democratie, zoals die op dit ogenblik in Londen plaatsvinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, in aanvulling op de woorden van onze fractievoorzitter wil ik het volgende opmerken. Bij de stemming over de resoluties betreffende Roemenië en Bulgarije heb ik mij van stemming onthouden, omdat de Voorzitter van het Parlement de waarnemers vrijdag reeds schriftelijk had uitgenodigd, waardoor de procedurele grondslag voor beide resoluties in wezen was weggevallen.

Wij van de PPE-DE-Fractie hebben er op grond van deze wijziging van de situatie juist aan gedaan de resolutie in te trekken. De andere partij heeft dit evenwel niet gedaan. Bovendien waren wij niet tegen de inhoud en waren er reeds besluiten genomen en daaropvolgend acties ondernomen. Op grond daarvan was het niet nodig een nieuw besluit te formuleren. Ik ga namelijk altijd uit van het volgende principe: als iemand wordt uitgenodigd, kan de uitnodiging niet meer worden ingetrokken als de omstandigheden onveranderd zijn. De uitgenodigde waarnemers zijn van harte welkom en wij zien uit naar de samenwerking met hen. Wij zijn echter van mening dat de gelijke behandeling van alle toetredende landen, de naleving van de regels en het serieus nemen van de inhoud ervan, belangrijker is dan welke datum ook. Zonder deze zaken zouden de burgers immers het gevoel krijgen dat wij niet iedereen gelijk behandelen.

Ik wil nogmaals benadrukken dat de Voorzitter van het Parlement eigenlijk de plicht had ons tijdens de vergadering op maandag te informeren wat hij precies had gedaan. Op die manier hadden wij ons heel wat verwijten, emoties en misverstanden voor en tijdens het debat kunnen besparen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin, David (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben bijzonder blij met deze resolutie over waarnemers uit Bulgarije en Roemenië.

De aanwezigheid van waarnemers uit het Bulgaarse en het Roemeense parlement kan wezenlijk bijdragen tot de voorbereidingen voor een geslaagde toetreding en ik zie uit naar hun komst.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Ik ben op de hoogte van de stand van zaken bij de onderhandelingen over de toetreding van Bulgarije, en ik ben mij bewust van het feit dat er nog veel problemen moeten worden opgelost. Ik weet ook hoe de meest recente uitbreiding is verlopen. Toch geloof ik dat de voorwaarden die voor Bulgarije en de politici uit dit land moeten gelden dezelfde dienen te zijn als die welke destijds voor andere landen in deze fase golden. Ik aanvaard dat het hele proces langer kan duren. Daarom ben ik heel tevreden met het besluit dat de Conferentie van voorzitters op 9 juni heeft genomen om de parlementen van Bulgarije (en Roemenië) te verzoeken parlementaire waarnemers te benoemen en deze hier te verwelkomen vanaf 26 september 2005 tot het moment dat voornoemde landen formeel tot de EU toetreden.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De Europese Democraten en vele anderen binnen de PPE-DE-Fractie stonden volledig achter de gemeenschappelijke ontwerpresolutie en verzetten zich tegen negatieve voorstellen, die vervolgens werden ingetrokken. Wij betreuren het feit dat deze zaak in dit stadium onnodig aan het Parlement is voorgelegd.

Wij bevestigen onze steun aan een spoedige uitbreiding van de EU met Bulgarije en Roemenië en de verwelkoming van parlementaire waarnemers uit die landen in september. Een en ander volgt zo snel mogelijk na ondertekening van het toetredingsverdrag, overeenkomstig de tot nu toe gevolgde procedure.

Wij zijn ons er allemaal van bewust dat er nog veel gedaan moet worden, willen Bulgarije en Roemenië op tijd klaar zijn voor toetreding. In deze fase komt het evenwel buitengewoon ongelegen te praten over uitstel en vroegtijdig het schrikbeeld van vrijwaringsclausules op te roepen. In dit verband wijzen we nogmaals op de noodzaak elk land te beoordelen op zijn eigen merites.

De verkiezingen in Bulgarije op 25 juni lieten een onduidelijke uitslag zien. Het is belangrijk dat er nu zo snel mogelijk een stabiele, brede coalitieregering komt, met een duidelijk meerjarige projectie, zodat het noodzakelijke moderniserings- en hervormingsprogramma snel en doelmatig wordt uitgevoerd.

 
  
  

(De vergadering wordt om 13.00 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS ROCA
Ondervoorzitter

 

23. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

24. Schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen

25. De textiel- en kledingindustrie (na 2005) (voortzetting)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – We zetten nu het debat voort over het verslag (A6-0193/2005) van Tokia Saïfi, namens de Commissie internationale handel, over de toekomst van de textiel- en kledingindustrie na 2005 (2004/2265(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Flautre (Verts/ALE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, aangezien we dit debat onder zeer pijnlijke omstandigheden hervatten wil ik allereerst mijn deelneming betuigen aan de naasten van de slachtoffers van de aanslagen in Londen waarvan de vreselijke gevolgen minuut na minuut duidelijker worden.

Om terug te komen op ons debat, waarvan hedenochtend al is aangegeven hoe belangrijk het is: mijn fractie heeft middels de bijdrage van Caroline Lucas benadrukt hoezeer het de voorgestelde reeks overgangsmaatregelen steunt. Vandaag wil ik graag enkele punten eruit lichten die me essentieel lijken. Het eerste heeft betrekking op twee paragrafen van dit verslag die tot doel hebben de strekking van de REACH-richtlijn te minimaliseren en die we volstrekt onaanvaardbaar achten. In deze twee paragrafen wordt namelijk heel duidelijk gesuggereerd het toepassingsbereik van de richtlijn te beperken teneinde de zogenaamd nadelige gevolgen voor de textielindustrie en haar concurrentievermogen te vermijden. Ik herinner u eraan dat de ontwerprichtlijn voor REACH, waarover het Parlement momenteel beraadslaagt, bedoeld is om het gebruik van chemische stoffen die schadelijk zouden kunnen zijn voor onze gezondheid en ons milieu, te registreren, te beoordelen en te controleren.

Deze suggesties zijn dus volstrekt onaanvaardbaar, omdat het concurrentievermogen van onze industrie naar ons idee niet ten koste mag gaan van de gezondheid, het milieu en de arbeidsomstandigheden van werknemers. Temeer daar we dit soort retoriek helaas maar al te goed kennen; zo pleit men in mijn geboortestreek Nord-Pas-de-Calais, die zwaar getroffen wordt door herstructureringen, voor het matigen van de milieueisen, zogenaamd om de werkgelegenheid te behouden. Dat heeft steevast rampzalige gevolgen voor mens en milieu. Ik denk daarbij uiteraard aan de talloze arbeiders die slachtoffer zijn geworden van asbest. Ook denk ik aan de kwestie Métaleurop, waaraan binnen dit Parlement een uitvoerig debat is gewijd en die de plaatselijke bevolking heeft beroofd van haar werk, haar gezondheid en haar grond, welke nog jarenlang onbruikbaar zal zijn.

Deze aanval op REACH komt dus uiterst ongelegen, zeker als we bedenken dat deze richtlijn het innovatievermogen van de textielsector en de chemische industrie ten goede komt. Onze discussie zou veel meer gericht moeten zijn op het concurrentievoordeel dat voortvloeit uit de lage kostprijzen van textielproducten in China. Deze lage productiekosten worden mogelijk gemaakt door de uitbuiting van Chinese arbeiders en de gewelddadige onderdrukking van hun eisen.

Ik wil graag een vrij recent rapport van Amnesty International uit 2002 aanhalen, waarin heel duidelijk wordt gesteld dat overuren binnen Chinese ondernemingen niet alleen verplicht maar ook onbetaald zijn, dat bepaalde fabrieken boetes opleggen aan werknemers die weigeren overuren te maken of aan mensen die te laat op hun werk verschijnen. Chinese arbeiders werken tien à 12 uur per dag en de kosten voor huisvesting en voedsel worden soms direct in mindering gebracht op hun salaris. Het is niet ongebruikelijk dat bedrijven soms twee maanden lang geen loon uitbetalen of het identiteitsbewijs van bepaalde arbeiders enkele maanden inhouden. Kortom, de vakbonden worden vreselijk onderdrukt.

En aangezien we met China een structurele dialoog voeren over de mensenrechten – dergelijk overleg heeft overigens vorige week nog plaatsgevonden – zouden we naar mijn idee het accent moeten leggen op de vrijheden voor vakbonden. Voor de talrijke vakbondsmensen die momenteel in Chinese gevangenissen zitten moeten beschermingsmaatregelen genomen worden, zoals bepaald wordt door de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechtenactivisten. Dat is een absoluut cruciaal aspect van het debat dat we in mijn ogen ten onrechte onder tafel hebben geschoven.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacky Henin (GUE/NGL).(FR) Mijnheer de Voorzitter, sinds 1 januari zijn honderden werknemers in de textielsector op straat beland, en tientallen kleine en middelgrote ondernemingen ter ziele gegaan, evenals hun knowhow. Het klinkt nogal cru, maar we moeten niet kijken naar het aantal geïmporteerde broeken en t-shirts uit China maar naar het aantal verloren gegane banen en kapotgemaakte levens in Europa.

Wanneer ik de Commissie en de Raad van ministers hoor zeggen: "We weten het niet, we wisten het niet, we konden het niet weten, en het is allemaal de schuld van China", kan ik slechts reageren met: "Neem een ander in de maling!". Het besluit om de quota´s af te schaffen is tien jaar geleden door alle lidstaten goedgekeurd. China maakt al bijna vier jaar deel uit van de WTO. De afgelopen twee jaar zijn negen op de tien textielmachines gekocht door China. Ultramoderne fabrieken zijn er gebouwd dankzij de directe of indirecte inbreng van kapitaal, onder meer uit Europa. Dat wisten de lidstaten en de Europese instellingen allemaal, maar ze hebben niks of veel te weinig ondernomen. Ze dragen dan ook de volledige collectieve verantwoordelijkheid.

Het armzalige akkoord dat commissaris Mandelson heeft gesloten met de autoriteiten in Beijing zal hier niets aan veranderen. De onbenoembare commissaris Mandelson is als de arts van Molière: hij wacht tot de patiënt dood is om zijn ziekte vast te stellen. De vraag is of het algemene belang van Europa en de specifieke belangen van de City - investeren in China, Turkije of elders – wel met elkaar te verenigen zijn.

Vandaag is het de textielsector maar morgen zal het de automobielindustrie of misschien de luchtvaartsector zijn. China maakt immers reeds deuren van Airbus en produceert vliegtuigen voor regionaal verkeer die rivaliseren met vliegtuigen van Europese, Canadese of Braziliaanse makelij. En dan verbaast u zich over de hartgrondige afwijzing van uw ultraliberale grondwet door de meerderheid van de weinige Europeanen die hebben mogen stemmen! Door massaal ‘nee’ te zeggen heeft het volk uw beleid afgestraft, ook ten aanzien van textiel. De burgers willen niet dat dit beleid de grondwet van de Unie wordt.

Om onze textielindustrie te redden en te ontwikkelen, is het tijd een andere weg in te slaan. Na de invoering van een moratorium op het afschaffen van de importquota´s zou de Commissie er goed aan doen onderzoek, ontwikkeling en opleiding in deze sector te bevorderen en financieel te steunen. De Europese Centrale Bank zou gunstige kredieten beschikbaar moeten stellen aan kleine en middelgrote textielbedrijven om werkgelegenheid, onderzoek en onderwijs te stimuleren. De Unie moet maatregelen nemen om de invoer te verbieden van goederen die gemaakt zijn door kinderen, dwangarbeiders of arbeiders die geen vakbondsvrijheid genieten en om de sociale dumping fiscaal te belasten. Tot slot moeten we de interne markten van opkomende landen helpen zich verder te ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, na de rapporteur, mevrouw Saïfi, van harte gelukgewenst te hebben, wil ik de aandacht van de Commissie vestigen op een aantal concrete onderwerpen die een grote rol spelen in de dialoog, in de eensgezindheid of ook de onenigheid, over de van strategisch belang zijnde Europese kleding- en textielsector.

Ik ben voor openstelling van de markten en tegen neoprotectionisme, maar ook voor het wederkerigheidsbeginsel. Ik ben voor de afschaffing van de contingenten, mits er tevens een verplichting is tot het treffen van symmetrische maatregelen met betrekking tot douanebarrières en technische handelsbelemmeringen.

Ik ben voor internationale concurrentie, maar tegen elke vorm van verstoring daarvan. Ik ben voor een vrije maar ook evenwichtige handel, tegen schendingen van de intellectuele en industriële eigendom, tegen namaakproducten, tegen piraterij en tegen agressieve economische, sociale en ecologische dumpingpraktijken.

Ik ben voor consensusoplossingen met China en memoranda of overeenstemming, maar ik ben tegelijkertijd tegen de versplinterde aanpak van de Chinese exportagressie jegens Europa. Ik ben tegen de nog in belangrijke mate gesloten en ondoorzichtige Chinese markt, tegen de handhaving van hoge importbarrières, tegen de toepassing van oneerlijke praktijken en het ontbreken van toereikende samenwerking bij het daadwerkelijk onderzoek naar dumpingpraktijken.

Ik ben voor de onmiddellijke verwezenlijking van een Euromediterrane handelsruimte op grond van het wederkerigheidsbeginsel. Ik ben voor toereikende communautaire financiële middelen voor de ondersteuning van onderzoek en innovatie, met name in de achterstandsgebieden van de Europese Unie.

De pro’s en contra’s zijn de actuele - maar niet de enige - parameters van een reële uitdaging voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en China, van een uitdaging voor het wereldhandelsbestel in het algemeen.

Tot slot wil ik nog mijn medeleven betuigen met de nabestaanden van de slachtoffers in Londen en samen met het Brits voorzittershap mijn afschuw laten blijken over de gebeurtenissen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dierbare collega’s, als gevolg van de desastreuze gevolgen van de recente liberalisering in de textielsector van 1 januari 2005 moest er dringend actie worden ondernomen. Ik juich het dan ook zeer toe dat de Commissie heeft ingegrepen. Het is bijzonder lovenswaardig dat er op zo korte termijn onderhandelingen zijn begonnen en maatregelen zijn getroffen. Maar deze maatregelen hadden nog ingrijpender mogen zijn en nog sneller genomen mogen worden.

Ik wil graag onderstrepen welk een belangrijke rol het Europees Parlement in dit verband heeft gespeeld. Juist door ons optreden werd de Commissie nog meer gedwongen om maatregelen te nemen. Uit zichzelf zou ze waarschijnlijk veel minder doortastend zijn opgetreden. Het zijn echter juist dit soort uitdagingen waarop het Europees beleid zou moeten inspelen.

In Europa hebben we een zeer belangrijk voordeel: onze consumenten – en daar ben ik bijzonder blij mee – behoren ongetwijfeld tot de meest mondige consumenten ter wereld. Zij moeten dan ook de mogelijkheid krijgen zelf te kunnen besluiten wat ze kopen en hoe, op basis van meer informatie en op eenvoudigere wijze. Wij zouden eens na moeten denken over het creëren van een “Made in Europe”-label dat alleen gebruikt mag worden mits aan strenge criteria is voldaan. Deze criteria zouden in de eerste plaats uiteraard moeten bestaan uit de naleving van de internationale arbeidsnormen, sociale normen, evenals naleving van normen inzake milieubescherming en van het verbod op kinderarbeid.

Als een dergelijke stap genomen kan worden, kunnen wij daarmee ook op een andere wijze reageren op deze ontwikkeling waardoor de wereld toch een beetje socialer en zuiverder wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrizia Toia (ALDE). (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, deze bespreking die helaas in een nogal verlaten zaal plaatsvindt, is volgens mij van groot belang. Het betreft hier namelijk een sector die een van de belangrijkste voor de Europese industrie en dus voor de economie en de burgers van Europa is.

Deze sector verkeert al jaren in een diepe crisis, maar is nog harder achteruitgehold toen er nieuwe handelsakkoorden zijn ingevoerd en douanebarrières werden geslecht. Maar zoals gezegd, er was al lange tijd sprake van een diepe malaise.

Qua omvang, aantal arbeidsplaatsen, verdeling over verschillende Europese landen en mate van concentratie in bepaalde regio’s, is dit een belangrijke bedrijfstak. Vandaar dat een crisis in deze sector in een aantal plaatselijke situaties neerkomt op een algemene crisis van het hele productiewezen en het economisch stelsel.

Zoals we al bij andere gelegenheden te kennen hebben gegeven, vonden ook wij dat de interventie van de Commissie enigszins aan de late kant was. Om haar optreden werd al lange tijd geroepen en zij werd met cijfermateriaal geïnformeerd over wat er gaande was met betrekking tot de import en de omvang daarvan.

Maar naast deze kritiek nemen wij met voldoening nota van het optreden van commissaris Mandelson. Wij roepen hem op om zijn ogen goed de kost te geven, niet alleen met betrekking tot het akkoord dat gesloten is en de uitvoering daarvan, maar ook met betrekking tot de ontwikkelingen in andere productcategorieën. De kwestie is namelijk niet definitief opgelost. Wat gedaan is voor enkele productcategorieën, waarbij de situatie een beetje opgelapt is, kan in de komende maanden nodig blijken voor andere productcategorieën.

Vooralsnog is het zaak de gewonnen tijd niet te verspillen. Wij moeten de suggesties die komen van de werkgroep op hoog niveau, van de samenwerking met de ondernemers en de sociale partners alsmede de suggesties die uit de huidige dialoog voortvloeien, goed ter harte nemen. Wij moeten acties ondernemen ter bevordering van herstructurering en reorganisatie van de sector, om ervoor te zorgen dat deze diep structurele crisis overwonnen wordt. Ik doel hierbij met name op werkgelegenheid, beroepsopleidingen, hulp bij kredietverstrekking en al die innovaties die een sector die zo belangrijk is voor Europa, kunnen helpen om dat te blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, er pakken zich donkere wolken samen boven de textiel- en kledingindustrie, sinds Europa en de nationale staten onder de dictatuur van de Wereldhandelsorganisatie en onder het juk van de vrije handel zuchten, sinds de financiële wereld de scepter zwaait over politiek en economie; dus sinds de landen instemmen met de globalisatie, die zo dikwijls is toegejuicht, ook in dit Parlement. Als gevolg van dat alles hebben de lidstaten de verdediging van hun industrie, productie en nationale werkgelegenheid opgegeven.

Momenteel zijn er voor veel goederen en diensten amper meer exportperspectieven, omdat het onmogelijk is op te boksen tegen de zogeheten Aziatische tijgers voor wat betreft het marktaandeel in de ontwikkelingslanden. Daar komt nog bij dat wij op de interne markt tegenover een onmogelijke concurrentie staan: niet alleen kampen wij met de import van producten uit die landen, maar ook hebben wij te maken met een duivels mechanisme op grond waarvan Europese producenten, die wellicht ook nog geprofiteerd hebben van staatshulp om hun zaak draaiende te houden, hun productie kunnen verplaatsen naar andere landen, maar de producten kunnen invoeren en verhandelen in de landen van oorsprong van de merken.

Tegen de achtergrond van de sombere voorspellingen van de vakbonden en bij gebrek aan nationale soevereiniteit - want dit bureaucratische Europa wil niet dat de afzonderlijke lidstaten initiatieven nemen – moet de Commissie naar voren treden met een specifiek beleid en richtlijnen, teneinde de Europese bedrijven en de werknemers van deze sector een hart onder de riem te steken. De Commissie moet de verkoop van producten van de Aziatische tijgers, waarmee de markten van de landen van de Europese Unie momenteel overspoeld worden, zien te voorkomen. Deze producten worden nota bene vervaardigd zonder enige garanties voor de consument inzake gehanteerde productieprocessen en gebruikte materialen. Dit gaat dan ook dikwijls gepaard met een hoge belasting voor het milieu, terwijl de sociale garanties en de waardigheid van werknemers al evenmin gerespecteerd worden, hetgeen volkomen haaks staat op wat de Internationale Arbeidsorganisatie bepleit.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Louis Cottigny (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega´s, wat zich momenteel in de textielsector afspeelt in de economische betrekkingen tussen China en Europa is naar ons idee een voorproefje van wat ons in de komende jaren in talrijke sectoren te wachten staat. Dit is nog maar het begin. Daarom zullen de antwoorden die we nu aandragen voor dit dossier andere bedrijfstakken later ten goede komen. We kunnen een dereglementering van de internationale handel niet toestaan zonder te kijken naar de menselijke, economische en ecologische gevolgen die eraan gekoppeld zijn. We zien het in de textielindustrie: het afschaffen van de quota werd niet goed begrepen, de bedrijfsherstructureringen en zelfs de bedrijfssluitingen in streken waar de textielsector nog de meerderheid van bedrijven en werknemers uitmaakt, zijn niet meer op één hand te tellen. We moeten in zekere zin lijdzaam toezien hoe zich menselijke drama's voltrekken.

De invoering van vrijwaringsclausules, steun voor onderzoek en voorlichting, de bestrijding van namaakproducten: stuk voor stuk positieve punten, maar we kunnen het er niet bij laten. In paragraaf 18 en 24 van haar verslag wijst mevrouw Saïfi terecht op de noodzaak om alle vormen van moderne slavernij, dwangarbeid en uitbuiting van kinderen tegen te gaan. Onze moderne economie, die onder meer gebaseerd is op het eerbiedigen van de menselijke waardigheid, kan namelijk nooit concurreren met dergelijke wanpraktijken. Maar de antwoorden van mevrouw Saïfi om dergelijke misstanden te bestrijden zijn ontoereikend; we moeten de vinger op de zere plek leggen.

Daarom hebben we met vijftig collega´s uit vier fracties een amendement ingediend waarin de Commissie wordt gevraagd na te denken over het invoeren van een ethische heffing op goederen waarvan bewezen is dat het productieproces indruist tegen alle regels van de menselijke waardigheid, en vooral tegen de regels inzake uitbuiting van kinderen. Het is van het allergrootste belang dat een instelling als de onze meerdere generaties te hulp komt en nieuwe hoop geeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Laperrouze (ALDE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben tevreden over de uitkomsten van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Chinese autoriteiten, aangezien ze enig respijt geven aan textiel- en kledingbedrijven die buitengewoon zwaar getroffen worden door de spectaculaire toename van importproducten. Nu is het zaak toe te zien op de tenuitvoerlegging van de vrijwaringsclausules en de gevolgen van deze maatregelen te beoordelen.

Ik wilde drie vragen stellen aan de commissaris. Wat gaat u doen met deze resolutie van het Europees Parlement over de toekomst van de textiel- en kledingsector? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de groep op hoog niveau waarover het Parlement zich zo positief heeft uitgelaten? En welke initiatieven gaat u op touw zetten om bedrijven toegang te bieden tot de textielmarkt? Zou de Europese Unie bijvoorbeeld handelsstrategieën steunen voor alle Europese KMO´s die zich willen verenigen in een consortium teneinde nieuwe afzetmarkten zoals China aan te boren?

Andere collega´s hebben dit ook al gezegd: de huidige crisis van de textielsector was te voorzien en bij een gemondialiseerde economie zijn ook in andere bedrijfstakken crises te verwachten. We moeten allemaal met vindingrijkheid en vasthoudendheid te werk gaan om de textiel-, kleding- en leerindustrie te beschermen, want de lessen die we uit deze crisis kunnen trekken zullen ons op termijn helpen andere sectoren van de Europese economie te behouden en te ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio Tajani (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het verslag over de toekomst van het textielwezen en de kledingsector na 2005 schetst zonder meer een volledig beeld van de nieuwe economische en handelsrealiteit op mondiaal niveau. Textiel en kleding vormen een sleutelsector voor de Europese Unie en daarom sluit ik me aan bij mevrouw Saïfi die protesteerde tegen de afwezigheid van de bevoegde commissarissen in deze zaal.

De sector, die voor het merendeel is samengesteld uit kleine en middelgrote bedrijven, bevindt zich heden ten dage in grote moeilijkheden omdat Chinese producten, die tegen uiterst lage kosten vervaardigd en verkocht worden, een ware invasie op onze markten uitvoeren. De invoer uit China is zorgwekkend toegenomen, vooral sedert de definitieve afschaffing van de invoerquota in januari 2005. De textiel- en kledingsector van de Europese Unie staat dan ook onder enorme druk. Steeds vaker moeten onze fabrieken sluiten en duizenden werknemers komen dan zonder werk te zitten. Alleen Italië al heeft in het jaar 2004 24 000 arbeidsplaatsen verloren en in de afgelopen drie jaar zijn wij meer dan 66 000 banen kwijtgeraakt.

Wel dient te worden beklemtoond dat dit probleem ook al die ontwikkelingslanden treft die hun producten naar Europa uitvoerden en die nu niet meer tegen de Chinese concurrentie kunnen opboksen. Niet alleen in Europa sluiten dus fabrieken, maar ook in Sri Lanka, Pakistan, Marokko en in het hele Middellandse-Zeegebied.

Wat kunnen wij doen? De verschijning van nieuwe agressieve global players in de wereldhandel, met name China en India, vraagt om een herziening van de traditionele doelstellingen van het communautaire handelsbeleid. Dat beleid was ingesteld op een zo groot mogelijke openstelling van de markten met de bedoeling de Europese industrie beter te kunnen projecteren op de internationale context. Gezien het huidige scenario en de te verwachten ontwikkelingen is nu echter een voorzichtiger aanpak geboden, in het kader waarvan de Europese industrie in bescherming moet worden genomen tegen onevenwichtige en destructieve concurrentie.

De volgende maatregelen moeten dringend ten uitvoer worden gelegd: De ontwerp-aanbeveling - zoals commissaris Michel vanochtend in dit Parlement al zei – voor verplichte etikettering van de oorsprong van producten die in de Europese Unie worden ingevoerd moet onverwijld worden goedgekeurd. Er moet een industriebeleid worden vastgesteld dat gericht is op ondersteuning van de sectoren die het meest bloot staan aan de internationale concurrentie, ook met gebruik van de structuurfondsen. De middelen voor bescherming van de handel die de Europese bedrijven ter beschikking staan moeten versterkt worden, met inbegrip van antidumpingmaatregelen – zoals bij leren schoenen is gedaan – en antisubsidiemaatregelen alsmede beschermingsclausules. Van de strijd tegen namaakproducten moet een Europese prioriteit gemaakt worden, en daarbij moeten de initiatieven van commissaris Frattini gesteund worden. Voorts moeten de beleidskeuzen van de Commissie gericht worden op bilaterale akkoorden. Mocht Hongkong mislukken zoals Cancún, dan zal er geen tijd zijn om de multilaterale onderhandelingen opnieuw te lanceren.

Tot slot vraag ik dat het standpunt over het nieuwe beleid inzake chemische stoffen, de REACH-richtlijn, wordt herzien, vooral om de concurrentiepositie van het MKB te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Záborská (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, allereerst hartelijk dank aan mijn collega, mevrouw Saïfi, voor haar uitstekende initiatief en haar verslag.

Ik wil nogmaals het belang van dit onderwerp onderstrepen. Een Europese gemeenschappelijke markt vereist gemeenschappelijke regels. Dezelfde mededingingsregels moeten gelden voor alle spelers op de textielmarkt in Europa. Ook dat is eerlijke concurrentie. China staat voor de ideologie van de staatsbedrijven. Niemand kan accepteren dat Chinese bedrijven bevoordeeld worden. De regeringen van onze lidstaten hebben niet het recht voordelen toe te kennen aan nationale bedrijven. De Commissie zou dat onmiddellijk verbieden. Onze nationale industrieën moeten echter wel reageren nu zij met China geconfronteerd worden. Daarom steun ik de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning in de handelsbetrekkingen, want daar is iedereen bij gebaat. Het is derhalve van het allergrootste belang dat we nauwlettend toezien op het naleven van de aanbevelingen van de werkgroep op hoog niveau en op de goede uitvoering van de akkoorden van Shanghai.

 
  
MPphoto
 
 

  Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de recente overeenkomst tussen de Europese Unie en China is een positieve ontwikkeling, en wij moeten wat dat betreft de belangrijke bijdrage erkennen die commissaris Mandelson heeft geleverd aan het eindresultaat. Dankzij deze overeenkomst wordt veel tijd gewonnen en kan de Europese textielindustrie even adem halen. Vooral is het nu echter mogelijk om alsnog de cruciale strategische besluiten te nemen die noodzakelijk zijn voor de herstructurering en modernisering van de textielsector in Europa.

De huidige ontwikkelingen in de internationale concurrentie dwingen de bedrijven om sprongen naar voren te maken, om te moderniseren, te innoveren en te zorgen voor onderzoek, technologie en levenslang leren. Daarom moet de Europese Unie het structuurbeleid, de structuurfondsen en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling inzetten voor de textielsector. Zij moet een concreet communautair programma uitwerken voor de ontwikkeling van de kledings- en textielindustrie, en de institutionele mogelijkheden die de WTO biedt op dynamische wijze aangrijpen om de sociale en ecologische dumping van China tegen te gaan en het probleem van kinderarbeid te bestrijden. Daarvoor moet zij, waar nodig, concrete maatregelen treffen voor verdediging van de handel en de Europese producten vrije en gelijkwaardige toegang tot de markt van derde landen en tot eerlijke concurrentie verzekeren. Ook moet zij de rechten van de consument beschermen met de bestrijding van piraterij en namaak, het intellectueel eigendom beschermen en initiatieven nemen voor de afsluiting van een nieuwe, geïntegreerde samenwerkingsovereenkomst met China, die de plaats moet gaan innemen van de overeenkomst van 1985, die in feite is achterhaald door de internationale ontwikkelingen.

Nu commissaris Michel hier is, wil ik tot slot nog zeggen dat de Commissie eveneens meer vaart moet zetten achter haar onderzoek naar de ongebreidelde import van schoenen uit China, waardoor grote problemen zijn gerezen op de Europese markten en in Griekenland.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega´s, allereerst wil ik namens de Commissie en persoonlijk mijn oprechte deelneming betuigen aan de slachtoffers en aan de familieleden van de slachtoffers van de gruwelijke en barbaarse aanslagen in Londen. Ook wil ik uiting geven aan mijn volledige solidariteit met de Britse autoriteiten.

Dames en heren, los van enkele onvermijdelijke en waarschijnlijk noodzakelijke kritische noten wordt over het algemeen vrij positief gesproken over de aanpak van de Commissie. Dat is in ieder geval zo in de ontwerpresolutie, ofschoon sommigen van mening zijn dat we niet ver genoeg zijn gegaan, bijvoorbeeld op het gebied van sociale normen, van beschermingsmaatregelen tegenover China of herstructurering van de bedrijfstak.

Ik wil toch terugkomen op enkele punten van zorg die u kenbaar heeft gemaakt. Het akkoord met China blijkt onder anderen de heren Silva Peneda, Guerrero, Caspary, Allister en mevrouw Martens zorgen te baren. Ik denk dat mevrouw Martens de spijker op zijn kop sloeg. Evenals de meesten die zich met dit vraagstuk bezighouden denkt zij dat het akkoord met China de Europese industrie tot 2008 lucht zal verschaffen en als zodanig dus positief is. Ik wil daaraan toevoegen dat dit akkoord een strikte toepassing kent en dat de geïmporteerde hoeveelheden nauwkeurig worden becijferd in het kader van echte zelfbeperkingsquota.

Wat de vrijwaringsclausules betreft waarin de toetredingsakte van China tot de WTO voorziet, zal worden gepreciseerd dat de Europese Unie hiervan niet formeel afstand heeft gedaan, maar het spreekt voor zich dat het akkoord met de Chinezen globaal van aard is en dat het juist probeert te voorkomen dat het beheer van de sector met behulp van harde maatregelen als deze clausules tot conflicten leidt. Deze clausules worden dus alleen toegepast als ze echt gerechtvaardigd zijn, hetgeen me niet het geval lijkt, juist omdat het akkoord met China de meest gevoelige producten omvat, ofwel ongeveer de helft van de in januari 2005 geliberaliseerde Chinese textielmarkt. De heer Allister, die zich overwegend positief heeft uitgelaten over dit akkoord, zal begrijpen dat de antidumpingmaatregelen die hij voorstelt overbodig worden door het aldus in goede banen leiden van de Chinese handel.

Tot slot kan ik de heer Caspary geruststellen dat de volumes kunnen worden gestabiliseerd dankzij het akkoord met China, met een redelijke jaarlijkse verhoging van 8 à 12 procent. Het akkoord neemt dus de Europese producenten in bescherming maar stabiliseert tevens tot 2008 de bevoorrading van de importeurs. In het kader van de lopende onderhandelingen met de Chinezen wordt nagedacht over flexibiliteitsclausules om de beperkingen te verzachten ten gunste van de importeurs.

Nog kort iets over het naleven van de sociale normen in de ontwikkelingslanden, in antwoord op de vraag van de heer Silva Peneda. De Europese Unie en de Commissie zijn op dit punt actief, maar dit komt ons op kritiek te staan van de ontwikkelingslanden, die deze eisen interpreteren als een verkapte vorm van protectionisme. De zaken zijn dus niet altijd zo eenvoudig als ze lijken. Het ledenbestand van de IAO bestaat voor een zeer groot deel uit ontwikkelingslanden en zij weigeren een verband te leggen tussen handel en sociale normen. De Commissie houdt echter voet bij stuk en stelt voor om in alle besprekingen over preferentiële vrijhandelsakkoorden steevast een terugtrekkingsclausule op te nemen in het geval van niet-naleving van de normen. De Commissie levert ook positieve bijdragen. Zo heeft de Raad zich op 27 juni jongstleden achter ons voorstel geschaard om nieuwe handelsconcessies toe te kennen aan Sri Lanka, omdat dit land zojuist de acht fundamentele verdragen van de IAO had geratificeerd. Kinderarbeid verbieden als tegenprestatie voor het afschaffen van de douanerechten inzake export naar de Europese Unie: de lijn is vrij duidelijk. Het is zaak verband te leggen tussen multilaterale handelsbesprekingen en sociale normen; we kunnen niet zeggen wat er in december besloten gaat worden in Hongkong, maar we kunnen nu al aangeven hoeveel belang de Commissie hecht aan een dergelijk verband. Als hij vanochtend aanwezig had kunnen zijn zou mijn collega Peter Mandelson, die verantwoordelijk is voor internationale handel, zeker hebben uitgelegd hoe hij op 26 mei jongstleden in Turijn dit verband heeft aangebracht tijdens een bijeenkomst die samen met de IAO was georganiseerd. Op dit punt en op andere terreinen zijn talloze concrete maatregelen denkbaar; zo wordt serieus overwogen een partnerschap en een sociale dialoog op te zetten met China als het gaat om textiel.

Dan kom ik nu terug op de prioriteiten van het handelsbeleid van de Europese Unie en richt me daarbij onder meer tot de heer Belder. In de ontwerpresolutie valt tussen de regels door te lezen dat voorrang moet worden gegeven aan de Euromediterrane zone, met name ten opzichte van Azië. De Commissie is het grotendeels eens met dit standpunt. Door de handel tussen de beide zijden van de Middellandse Zee te bevorderen kunnen we deze zone ontwikkelen en de ernstige problemen waarmee de landen ten noorden en ten zuiden van de zone te maken hebben deels verhelpen, zoals het immigratievraagstuk dat veel verder reikt dan de textielproblemen.

Er zijn andere prioriteiten: Afrika. Ik verwijs naar de G8 die vandaag bijeen is in Schotland, de kleine- en middelgrote nijverheidsbedrijven, de arme landen in Azië. De Commissie is het op dit punt eens met mevrouw Saïfi: we moeten een aantal tariefpreferenties handhaven ten gunste van landen die de Europese Unie wil bevoordelen. Daarom steunt ze nadrukkelijk de totstandkoming van de pan-Euromediterrane oorsprongscumulatie, die dit najaar door de Raad moet worden goedgekeurd. Ik neem de gelegenheid overigens te baat om het Parlement te vragen samen met de Commissie druk uit te oefenen op de Raad teneinde de goedkeuring van de betreffende protocollen te bespoedigen.

Tot slot, wat de handelspreferenties betreft, valt op te merken dat de Europese Unie de belangrijkste handelspreferenties ten opzichte van China dit jaar heeft ingetrokken. Deze negatieve prioriteit sluit perfect aan op de strekking van de ontwerpresolutie.

Met name de heer Zingaretti heeft het gehad over de maatregelen ter bescherming van de handel. Als derde landen hun export subsidiëren, zijn daar middelen tegen. De Europese Unie beschikt over een heel arsenaal van dergelijke middelen. Zo zijn er de antidumpingrechten of antisubsidiemaatregelen. De Commissie heeft bijvoorbeeld een week geleden een antidumpingonderzoek ingesteld voor bepaalde typen schoenen uit China en India, we spraken daar al over. Dus we blijven op dit punt niet steken in goede bedoelingen. Ik kan u verzekeren dat deze maatregelen door beide landen bijzonder serieus worden genomen.

Ten aanzien van namaak, waarover mevrouw Muscardini bezorgd is en de Commissie met haar, heeft de Europese Unie aan de weg getimmerd. Sinds juli 2004 is een nieuw systeem van kracht waarmee ondernemingen kunnen verzoeken om het vasthouden door de douane van mogelijke namaakgoederen. Het gaat om een gezamenlijke, kosteloze en eenvoudige communautaire procedure, omdat deze deels is bedoeld voor kleine textielbedrijven die 90 procent van de sector vertegenwoordigen, zoals een afgevaardigde terecht stelde. Maar misschien moeten we toe naar meer samenwerking tussen de Europese douanediensten, zodat deze doeltreffender te werk kunnen gaan. Sinds 1992 gelden er gemeenschappelijke regels voor Europese douanediensten, maar deze worden toegepast door 25 nationale douaneautoriteiten, die soms moeilijk op één lijn te brengen zijn. Fraudeurs spelen vaak handig in op deze situatie. Er is dus nog veel werk te verzetten op dit gebied.

Wat intellectueel eigendom betreft, een bijzonder gevoelig onderwerp in de textielsector, zijn de afgelopen jaren gekenmerkt door een ware explosie van de statistieken.

Ik wil u eraan herinneren dat China na de toetreding tot de WTO bepaalde plichten op zich heeft genomen, met als gevolg dat de Europese Unie krachtigere instrumenten in handen heeft wanneer dit land zijn plichten niet zou nakomen. Tegen de vertegenwoordigers van de linkse fracties die niet willen dat de Unie de bedrijfsverplaatsingen financiert zou ik dan ook willen zeggen dat we het helemaal met elkaar eens zijn. We moeten alleen niet vergeten dat in geen enkel akkoord over handelspreferenties een clausule van deze strekking te vinden is. Laten we geen dingen suggereren of zeggen die niet bestaan.

De heer Calabuig Rull en ook de heer Karim hebben gesproken over de herstructurering van de textielsector. Ik denk dat de heer Karim gelijk heeft: sinds de liberalisering van de Chinese textielsector begin 2005 verwacht de Europese industrie plots dat de Commissie ijzer met handen breekt. Het is al gezegd, maar ik wil het nogmaals benadrukken: tot de liberalisering is tien jaar geleden besloten, in 1994. Bepaalde lidstaten hebben zich er overigens op weten voor te bereiden. De textielcrisis is dan ook niet Europees, ze treft slechts de lidstaten die er niet op voorbereid zijn.

Laten we evenmin vergeten dat de herstructurering van de bedrijfstak grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Voorzover ze daartoe bevoegd is heeft de Commissie voorgesteld een deel van de structuurfondsen te reserveren voor de sectoren die zich reorganiseren naar aanleiding van crisissituaties, zoals de crisis in de textielsector, hetgeen momenteel besproken wordt binnen de Raad.

In december 2004 hebben de Commissie, en met name commissaris Potocnik, en Euratex (de Europese kleding- en textielorganisatie) een initiatief aangekondigd dat bekend staat onder de naam “Europees platform voor textieltechnologie”, dat onder meer tot doel heeft technologische innovaties te bevorderen teneinde merken beter te positioneren ten opzichte van de Chinese concurrentie. De echte slachtoffers van de liberalisering van de textielsector zijn inderdaad kleine en middelgrote textielateliers in de allerarmste landen, zoals mevrouw Lucas terecht heeft gezegd. Juist omdat deze producten van een laag technologisch gehalte fabriceren, zoals katoenen T-shirts. Europa heeft de middelen om zich hoger in de markt te positioneren en zich te specialiseren in textielsectoren. Ik denk aan stoffen met een zeer hoog technologisch gehalte, waar de Chinese concurrentie beperkter is. Bescherming is gedurende enige tijd zeker noodzakelijk, maar is innovatie niet de echte oplossing?

Ik vind het jammer dat deze resolutie niet vandaag al wordt goedgekeurd, want namens de Commissie steun ik de aanpak die deze voorstaat. Nog enkele opmerkingen. De heer Leichtfried en mevrouw Toia zeggen dat het goede maatregelen zijn maar dat de Commissie sneller had kunnen reageren. De Commissie heeft binnen vijf maanden gereageerd, nadat ze zich ervan had vergewist dat er inderdaad sprake was van schade. Het is uit den boze ondoordachte quota op te leggen aan Chinezen.

De heer Romagnoli wil ik graag herinneren aan wat ik zojuist heb gezegd. Vertelt u mij eens via welk mechanisme de Commissie bedrijfsverplaatsingen in de hand zou werken. Dat doet zij helemaal niet.

Mevrouw Laperrouze is tevreden over het akkoord, ik denk dat ze gelijk heeft. Wat de groep op hoog niveau betreft: op 14 juni jongstleden heeft de Commissie een plan gepresenteerd aan de groep op hoog niveau om handelsbelemmeringen in kaart te brengen. Het plan is gepresenteerd door de commissarissen Mandelson en Verheugen en mevrouw Saïfi was daarbij overigens aanwezig.

Wat de vraag van de heer Tajani over de opgave van oorsprong betreft, de Commissie werkt momenteel aan een ontwerpverordening om deze opgave verplicht te stellen voor importproducten, maar zoals u ongetwijfeld weet zijn de lidstaten verdeeld over deze kwestie, hetgeen niet bepaald bevorderlijk is om op dit punt spijkers met koppen te slaan.

Wat de door mevrouw Lienemann genoemde wederzijdse erkenning betreft, ik ben het met u eens, maar we moeten dit aan de orde stellen binnen de WTO.

Graag wil ik tot slot twee kleine overwegingen meegeven die geenszins irrelevant zijn. Eén Airbus is net zoveel waard als twintig miljoen Chinese overhemden. Laten we daar eens over nadenken en over het feit dat handel niet unilateraal is. Handel werkt in alle richtingen en door je te richten op het ene product kun je soms veel verliezen op een ander product. Het leek me goed daar even bij stil te staan.

Ik wilde tevens iets zeggen over de zeer ideologisch getinte aanklacht tegen het liberale Europa, waarover zoveel kwaad is gesproken. Ik wil u er alleen aan herinneren dat het liberale Europa vrede heeft gebracht, ervoor heeft gezorgd dat de rijkdommen hier in Europa waarschijnlijk beter gespreid en verdeeld zijn dan waar dan ook ter wereld. Van het collectivistische of marxistische Europa waar sommigen overduidelijk naar terugverlangen kan naar mijn idee beslist niet hetzelfde worden gezegd.

De vakbondsvrijheid, die vaak in één adem werd genoemd, is in alle liberale landen een feit. Zover is het nog niet helemaal in de totalitaire landen, zelfs met een links bewind. Ik zeg dit alleen omdat ik liberaal ben en omdat het goed is dingen af en toe in herinnering te roepen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt plaats in september.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Bogdan Golik (PSE).  – (PL) In het licht van de overval die China pleegt op de Europese markt, is dit verslag te mager en komt het te laat. De toekomst van 170 000 bedrijven en 2,5 miljoen werknemers in Europa staat op het spel, evenals een markt die een waarde van 185 miljard euro vertegenwoordigt. We hoeven alleen maar naar de VS te kijken om te zien hoe we niet met deze zaak moeten omgaan. Twee jaar nadat de quotaregeling was afgeschaft, had China al een marktaandeel van 65 procent in dat land. De kwestie-China draait niet alleen om de import van goedkope kleding, maar ook om oneerlijke praktijken als toekenning van overheidssubsidies en belastingvoordelen, oneigenlijke verdeling van land en subsidiëring van energie en vervoer. Als we China een halt willen toeroepen en de werkgelegenheid in Europa willen behouden, moeten we een buitengewone WTO-vergadering bijeenroepen om te bespreken hoe we kunnen voorkomen dat de wereldhandel gedomineerd wordt door een enkele producent. Tegelijkertijd moeten we overgaan tot invoering van de noodmaatregelen waarin de richtsnoeren voor het inroepen van de vrijwaringsclausules voorzien, en een nieuw programma opzetten om de financiering voor die regio’s veilig te stellen waar de textielsector de enige bron van werkgelegenheid is, die garandeert dat vrouwen geen minderwaardig werk hoeven te verrichten. Er moeten in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten middelen gereserveerd worden voor herstructureringsmaatregelen, en onder het zevende kaderprogramma voor onderzoek moet geld vrijgemaakt worden voor innovatieve oplossingen en toepassing van onderzoeksresultaten in het MKB. Het EU-beleid moet volledig gericht zijn op modernisering van de industrie, anders zal de Electronic Proposal Tool een regelrecht fiasco worden. De regeringen van lidstaten met een omvangrijke textielindustrie moeten vrijgesteld worden van het verbod op staatssteun, en er moet een effectbeoordeling voor REACH uitgevoerd worden om te verifiëren of het nieuwe beleid geen rem zal zetten op de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese industrie. Tot slot moet er een geconsolideerde markt in het kader van de Euro-mediterrane associatieovereenkomsten worden opgezet, en er dient een soortgelijk platform in het leven te worden geroepen in de Baltische regio.

 

26. Landbouw in ultraperifere gebieden van de Unie
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0195/2005) van Duarte Freitas, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (COM(2004)0687 – C6-0201/2004 – 2004/0247(CNS)).

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel , lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, ik wil allereerst de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en met name haar rapporteur de heer Freitas, evenals de leden en de rapporteurs van de Commissies begroting, internationale handel en regionale ontwikkeling bedanken voor al het werk dat ze in dit verslag hebben gestoken.

De Raad heeft op 28 juni 2001 ingestemd met een hervorming van de landbouwsteun voor de ultraperifere gebieden van de Unie. Deze maatregelen dateren uit 1991/1992 en zijn doeltreffend gebleken voor de bevordering van de landbouw en de voorziening van deze gebieden met landbouwproducten. Het beheer ervan heeft echter een aantal problemen opgeleverd. De twee onderdelen van de POSEI-regeling, de specifieke voorzieningsregeling en steun aan lokale producenten, worden gekenmerkt door administratieve starheid. Wat de specifieke voorzieningsregeling betreft moet de Commissie wetten maken voor soms bescheiden aanpassingen van de hoeveelheden te leveren producten in de ultraperifere gebieden. Het is al met al geen doelmatig beheerkader. De steunregelingen voor lokale producenten zijn versnipperd in 56 micromaatregelen die voortvloeien uit de verordeningen van de Raad. Deze maatregelen kunnen alleen worden aangepast via interinstitutionele wetgevingsprocedures, hetgeen snel ingrijpen van de Gemeenschap in de weg staat als het erom gaat de steunmaatregelen aan te passen aan de specifieke situaties.

Daarom stelt de Commissie inzake de steun aan deze gebieden een andere filosofie voor, en de invoering van een participatieve besluitvormingsprocedure. Met het nieuwe systeem kunnen maatregelen bovendien snel worden aangepast, rekening houdende met de specifieke kenmerken van deze gebieden. De ontwerpverordening bepaalt dat de betreffende lidstaten een programma indienen voor elk ultraperifeer gebied. Deze programma’s zullen bestaan uit twee hoofdstukken: een hoofdstuk over de specifieke regeling voor de voorziening met landbouwproducten – productiemiddelen in de landbouw en voor verwerking bestemde producten - die van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie in de ultraperifere gebieden, en een hoofdstuk over de steun aan de lokale productie.

Wat de financiering betreft, heeft de verordening geen gevolgen voor de financieringsbronnen of het niveau van de communautaire steun. De Gemeenschap financiert het programma volledig uit de afdeling garantie van EOGFL, waarbij een jaarlijks door de verordening van de Raad vast te stellen maximum geldt. Een deel van deze steun zal verplicht worden gereserveerd voor de lokale landbouwproductie. De bedragen worden berekend op basis van het gemiddelde van de voor de financiering van de specifieke voorzieningsregeling uitgegeven bedragen gedurende de referentieperiode 2001-2003, en op basis van de maximale uitgaven die gelden voor steun aan de lokale productie. Een deel van de subsidiebedragen zal worden verrekend in de directe betalingen op grond van verordening 1782/2003. Deze maken deel uit van de maxima genoemd in bijlage 8 van deze verordening.

Dan de hervorming van de suikerproductie in de ultraperifere gebieden. Ofschoon ze geen deel uitmaken van het voorstel van de Commissie, wil ik graag een aantal opmerkingen plaatsen over de hervorming van de suikerregeling en de ultraperifere gebieden. De Commissie is zich er terdege van bewust dat de suikerproductie in de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap aanzienlijk verschilt van die in andere gebieden. Daarom is het zaak deze sector financieel te steunen door subsidies toe te kennen aan suikerproducenten in de ultraperifere gebieden.

De herstructureringsmaatregelen zullen worden gefinancierd door een bepaald bedrag in te houden op alle voor zoetstoffen geldende quota. De suikerbedrijven in de ultraperifere gebieden vallen niet onder deze regeling. Hierdoor zullen deze gebieden op gelijke voet komen met de ACS-landen als het gaat om prijzen. Dit is een aanpak die de Commissie redelijk lijkt.

De Franse ultraperifere gebieden, die als enige afzetsteun ontvingen, zullen een extra bedrag van 15 miljoen euro ontvangen dat overeenkomt met de huidige afzetprogramma’s voor de referentieperiode. De directe betaling ten gunste van ultraperifere gebieden zal ondergebracht worden in het POSEI-programma dat we hier bespreken en derhalve uit de betalingsregeling worden geschrapt. De Franse en Portugese ultraperifere gebieden hebben net als de andere lidstaten eenzelfde verhoging van hun directe betalingen ontvangen, die overeenkomt met de verlaging van aanvullende prijzen. Voor de Franse ultraperifere gebieden gaat het steunbedrag van 39 naar 44 miljoen euro en de Portugese ultraperifere gebieden krijgen iets meer dan 1 miljoen euro.

Dan nu het standpunt van de Commissie betreffende de amendementen. Met het oog op wat ik net gezegd heb, kan de Commissie instemmen met amendementen 1, 8, 9, 18, 23, 24, 27, 28 en 32 en ten dele met amendement 35. Helaas kan en wil de Commissie niet instemmen met de andere ingediende amendementen.

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), rapporteur. – (PT) De eilandengroepen van de Azoren en Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse Overzeese Gebiedsdelen worden de ultraperifere regio’s van de EU genoemd. Deze regio’s zijn ver verwijderd, ze hebben een insulair karakter en ze zijn klein van omvang. Ze hebben te kampen met moeilijke topografische en klimatologische omstandigheden en zijn economisch gezien afhankelijk van een gering aantal producten. Het concept “ultraperiferie” is via artikel 299, lid 2, van het Verdrag in het primair communautair recht geïntroduceerd, en het vormt de rechtsgrond die de Raad in staat stelt om – op initiatief van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement – specifieke maatregelen voor de ultraperifere regio’s uit te vaardigen.

Zoals de commissaris heeft aangegeven, bestaan er sinds 1991 en 1992 specifieke landbouwprogramma’s voor de ultraperifere regio’s die bedoeld zijn om te compenseren voor de problemen waar deze regio’s mee te kampen hebben. Deze programma’s bevatten twee soorten maatregelen. Om te beginnen zijn er specifieke voorzieningsregelingen: steun bij de voorziening van de regio's met landbouwproducten voor menselijke en dierlijke consumptie, de verwerking door de lokale industrie en anderzijds de steun aan de lokale productie. Al deze maatregelen hebben ingrijpende en positieve gevolgen gehad voor de economische ontwikkeling van de ultraperifere regio’s. Inmiddels heeft de ervaring echter geleerd dat beide regelingen dringend flexibeler gemaakt moeten worden.

Het voorstel dat we nu bespreken gaat uit van de voortzetting van de genoemde programma’s, maar houdt wel een radicale wijziging in van de onderliggende filosofie. De bedoeling daarvan is om het beheer van de programma’s te vereenvoudigen en de besluitvorming dichter bij de direct betrokkenen – de regio's – te brengen, terwijl het niveau van de steun gehandhaafd blijft. Het voorstel van de Commissie om de besluitvorming zoveel mogelijk te decentraliseren en de beheersregels te vereenvoudigen zien wij als een zeer positieve ontwikkeling. Die vereenvoudiging moet haar beslag krijgen via een benadering die participatie bij de besluitvorming aanmoedigt en een snelle aanpassing van de maatregelen mogelijk maakt. Op die wijze kan er rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden binnen deze regio’s. Ik ben het daarom in grote lijnen eens met dit voorstel van de Commissie. Ik geloof echter wel dat dit voorstel op een aantal punten verbeterd kan worden, reden waarom er een aantal amendementen is goedgekeurd en in mijn verslag is opgenomen.

Om te beginnen geloof ik dat de mogelijkheden voor uitvoer of wederverzending van verwerkte producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen niet beperkt behoren te worden, aangezien er geen exportrestituties bestaan. De omvang van de productie en de markt van de ultraperifere regio’s houdt in vele gevallen geen waarborg in voor de levensvatbaarheid van de lokale verwerkingsindustrie, en die levensvatbaarheid is essentieel, niet alleen voor de instandhouding van bepaalde teelten, maar ook om een zekere diversificatie van de economie in deze gebieden mogelijk te maken. Daarom zijn zulke bedrijven om in leven te blijven in sommige gevallen verplicht hun grondstoffen en basisproducten in te voeren en hun producten uit te voeren of te verzenden. Ik ben blij met de maatregelen die de Commissie in het kader van de herziening van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker ten behoeve van de ultraperifere regio’s heeft aangekondigd, maar ik moet er wel op wijzen dat daarmee geen oplossing is bereikt van één bepaald probleem – de productie van suikerbieten op de Azoren en de onderneming Sinaga. Die onderneming zal niet kunnen overleven, niet onder de bestaande Verordening, maar ook niet onder de Verordening die de Commissie voorstelt.

Tweede punt: gelet op de termijnen die in het voorstel zijn vastgesteld voor de indiening van programma's en de goedkeuring ervan, geloof ik dat de toepassingsdatum moet worden versoepeld, om te verhinderen dat de huidige Verordening buiten werking wordt gesteld voordat de uit de nieuwe wetgeving voortvloeiende programma’s van kracht kunnen worden.

Ten derde wil ik er graag op wijzen dat het van belang is dat er mogelijkheden worden gecreëerd om binnen het kader van de plattelandsontwikkeling uitzonderingen te maken voor de ultraperifere regio’s, rekening houdend met de specifieke kenmerken en de kwetsbare aard van de ultraperifere gebieden. Dat zou de huidige regeling continuïteit verlenen.

Vierde punt: de historische referenties bij het vaststellen van de financiële plafonds. Ik geloof dat het niet juist is om de periode 2001-2003 als referentieperiode te nemen voor de berekening van de bedragen, omdat je dan geen rekening houdt met de impact van de wijzigingen die bij de hervorming van de regeling in 2001 zijn ingevoerd. Daarom stel ik in mijn verslag voor om bij het berekenen van de financiële plafonds ook rekening te houden met de vrijstellingen zoals die onder de specifieke voorzieningsregeling zijn toegekend. Deze aanpak is billijker voor de ultraperifere regio’s, en zal niet leiden tot een verhoging van de steunbedragen die aan deze regio’s worden uitgekeerd.

Ter afsluiting wil ik graag mijn collega’s van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor de steun die ze me hebben gegeven. Mijn bijzondere dank gaat uit naar de afgevaardigden uit de ultraperifere regio’s, die in de loop van dit hele proces veel werk hebben verricht. Daarnaast bedank ik de politici en de vertegenwoordigers van de socio-economische sectoren van deze regio’s voor hun toewijding en steun bij het opstellen van dit verslag.

Mijnheer de commissaris, ik wil er graag op wijzen dat dit verslag in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling unaniem is goedgekeurd en ik hoop dat u rekening zult houden met de mening van het Parlement zoals die bij de stemming tot uitdrukking zal komen. Ik vertrouw erop dat de Commissie begrijpt welk een belang deze kwesties voor de ultraperifere regio’s vertegenwoordigen en ik roep uiteraard al mijn collega’s op om voor dit verslag te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paulo Casaca (PSE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (PT) Ik wil de rapporteur en alle collega’s – en dat waren er velen – die bij het opstellen van dit advies betrokken zijn geweest bedanken, en dan niet alleen degenen die zelf uit de ultraperifere regio’s komen, maar ook alle anderen.

Ik wil de Commissie graag verzekeren dat we de afgelopen jaren door het verbeteren van de bepalingen van deze Verordening reeds positieve resultaten hebben bereikt, bijvoorbeeld als het gaat om vinho de cheiro of de melkquota voor de Azoren. We zijn er zelfs in geslaagd te verhinderen dat de Portugese regering deze quota naar het vasteland overbrengt. En we beginnen nu overeenstemming te bereiken over een heel lastig onderwerp – de raffinage van riet- en bietsuiker op de Azoren. De rapporteur heeft daar reeds naar verwezen.

Ik wil de Commissie echter wel vragen aandacht te schenken aan de uit artikel 4 voortvloeiende problematiek. Dat artikel bevat een verbod op producten die in sommige taalversies “verwerkte producten” heten, maar in andere versies worden aangeduid als “producten waarin onder deze regeling vallende producten zijn verwerkt”. De wijze waarop dit onderwerp in het voorstel van de Commissie is behandeld laat veel te wensen over. Het mag een technische kwestie zijn – ze is wel degelijk van groot belang.

Ik verzoek de Commissie daarom te doen wat ze op andere vlakken gedaan heeft en dit probleem alle mogelijke aandacht te schenken, te luisteren naar wat we gezegd hebben om vervolgens proberen vast te stellen wat voor impact één en ander in de ultraperifere regio’s zal hebben. Als de Commissie die benadering aanhoudt zullen we ook voor dit onderwerp een goede oplossing vinden.

Tot slot wil ik graag een bijzonder woord van dank richten tot mijn collega’s in de Begrotingscommissie: zij hebben hun steun uitgesproken voor een aanzienlijke uitbreiding van dit programma. De Begrotingscommissie is niet altijd bereid mee te werken aan zo’n uitbreiding; dat zij dat nu wel is, toont aan dat ze rekening houdt met de belangen van de ultraperifere regio’s. Ik wil iedereen daarom hartelijk bedanken en laten we hopen dat wij de resterende problemen ook kunnen oplossen.

 
  
  

VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Emanuel Jardim Fernandes (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (PT) Ik wil om te beginnen de rapporteur – de heer Freitas – gelukwensen met de kwaliteit van zijn verslag en hem bedanken voor zijn inzet en de bereidheid om amendementen en suggesties van alle andere commissies over te nemen, en zeker die van de zijde van de Commissie regionale ontwikkeling, de commissie waarvoor ik rapporteur ben geweest. Ik wil hem ook bedanken voor de wijze waarop hij is omgegaan met de suggesties van de afgevaardigden uit de ultraperifere regio’s. Deze afgevaardigden hebben hun uiterste best gedaan om een oplossing te vinden voor dit probleem dat iedereen aangaat.

Het voorstel van de Commissie is positief, maar het was toch zaak enige amendementen voor te stellen om te verzekeren dat deze regeling goed blijft functioneren. Het is immers een regeling die veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de betrokken regio’s, en dat geldt niet alleen voor de burgers, maar ook voor ondernemingen en – vooral – de agro-industrie. Van onze suggesties en amendementen vermeld ik alleen de belangrijkste. De eerste wijziging heeft betrekking op de jaarlijkse bedragen voor het financieren van de maatregelen voor steun voor de landbouw in de ultraperifere regio’s. Wij zijn het met de rapporteur eens dat de door de Commissie voorgestelde berekening op basis van de periode 2001-2003 niet de best denkbare is, aangezien 2001 een overgangsjaar was. Dat was namelijk het jaar van de hervorming van de herziening van het POSEI-programma, en de gevolgen van die hervorming hebben zich pas in 2002 doen gevoelen. We stellen daarom voor een referentieperiode van drie jaar aan te houden, van 2001-2004, of wat het meest geschikt lijkt.

Het tweede aspect heeft te maken met de vrijstelling van douanerechten. Het zou onlogisch zijn indien het voorstel van de Commissie dit wezenlijke voordeel voor de ultraperifere regio's buiten beschouwing zou laten, en vandaar bevat het de aanbeveling om bij de vaststelling van het toekomstige plafond rekening te houden met de bedragen die binnen de driejarige referentieperiode worden toegekend.

Het derde aspect betreft de uitvoer. Ook wij geloven dat we, om tegemoet te komen aan wat de Commissie in haar verklaring heeft gezegd, moeten onderzoeken of we een regionale integratieruimte kunnen opzetten. We moeten het platteland in deze regio’s steunen en daarom moeten we zodanige omstandigheden creëren dat er producten naar derde landen kunnen worden uitgevoerd, en logisch gezien zouden dat buurlanden moeten zijn, of anders de rest van de Gemeenschap. Het gaat dan om de onafhankelijke uitvoer van producten die binnen het kader van specifieke voorzieningsregeling zijn ingevoerd en verwerkt. Ik geloof dat we de problemen van de agro-industrie in al deze regio’s kunnen oplossen, waaronder ook – en vooral – het probleem van de industrie op de Azoren voor de bietsuikerproductie, een probleem waarnaar al eerder verwezen is.

Ik hoop dat de Commissie wat deze aspecten betreft rekening zal houden met de standpunten van de eerder genoemde afgevaardigden en het Parlement als geheel.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques, namens de PPE-DE-Fractie. – (PT) Ik wil om te beginnen de heer Freitas gelukwensen met zijn excellente verslag over het voorstel voor een Verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden.

Ik sta achter de standpunten van de rapporteur, vooral wanneer het gaat om het versoepelen van het beheer van de steunregelingen voor de ultraperifere regio’s. Belangrijk is echter vooral dat er een gedecentraliseerde benadering wordt aanvaard die aanmoedigt tot participatie en garandeert dat de bestaande maatregelen indien nodig snel kunnen worden aangepast.

Met deze filosofie als richtsnoer zullen de lidstaten de Commissie een specifiek programma voorleggen voor elke ultraperifere regio afzonderlijk, en dat programma zal beide aspecten van de POSEI voor de landbouw omvatten – de specifieke voorzieningsregelingen en de steunregelingen voor plaatselijke productie. Het zal een beschrijving van de stand van zaken van de landbouwactiviteit omvatten, met een overzicht van de zwakke en de sterke punten en een omschrijving van de voorgestelde strategie, de doelstellingen, de maatregelen, de gevolgen en het tijdschema. Dan kan eindelijk rekening worden gehouden met het feit dat marktdeelnemers en producenten op een aantal eilanden binnen bepaalde ultraperifere regio’s de gevolgen ondervinden van het tweevoudig insulaire karakter van hun vestigingsplaats.

Ik wijs verder op de suggesties van de rapporteur om een doeltreffend beleid op te zetten voor steun aan de kleine en middelgrote ondernemingen in de voedselverwerkende sector van de ultraperifere regio’s. De maatregelen op dit gebied hebben immers steeds positieve gevolgen teweeg gebracht, zowel voor de landbouwsector als voor de werkgelegenheid en de handel.

Voor ik afsluit wil ik graag een goed voorbeeld noemen van de invulling die kan worden gegeven aan het begrip ultraperifere regio zoals vastgelegd in artikel 299, lid 2, van het Verdrag. In dat artikel wordt gesteld dat op het gebied van de landbouw en de voorziening een speciale behandeling moeten worden bedacht die moet aansluiten bij de bijzondere omstandigheden waarmee de ultraperifere regio’s te maken hebben. Die bijzondere behandeling heeft betere invulling gekregen door het verwerken van de ervaringen die we met de toepassing van de POSEI-programma’s hebben opgedaan. Wanneer we de overige beleidsmaatregelen aanpassen aan de bijzondere omstandigheden van de ultraperifere regio’s moeten we dit voorbeeld beslist volgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Joel Hasse Ferreira, namens de PSE-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik groet u en alle afgevaardigden van dit Parlement oprecht, ook namens mijn vriend en medesocialist Capoulas Santos.

De ultraperifere regio’s vertonen een aantal bijzondere karakteristieken. Ze liggen ver weg, ze zijn insulair, ze zijn klein, het klimaat is problematisch en ze zijn voor hun economie van een gering aantal producten afhankelijk. Al deze factoren hebben negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van deze regio’s, en daarom genieten ze bijzondere bescherming, vastgelegd in artikel 299 van het Verdrag. Die bescherming dient nu zo spoedig mogelijk concrete en ruime invulling te krijgen. En dat is ook gebeurd via een reeks besluiten van dit Parlement, de overwegingen van de Europese Raad van Sevilla, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de conclusies van het derde verslag over de economische en sociale cohesie.

De Commissie heeft op het juiste moment een mededeling uitgebracht waarin opgeroepen wordt tot een strategie voor de ultraperifere regio’s. De Commissie spreekt in dit verband over “Een sterker partnerschap”, en wij dienen dit initiatief positief te onthalen. Het verslag dat we nu bespreken – over een voorstel voor een Verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden – maakt deel uit van het implementatieproces van deze strategie. De landbouwsector is voor deze regio’s van uitzonderlijk belang en dit verslag vertegenwoordigt een belangrijke stap voorwaarts op dit gebied.

Dit initiatief moet – en kan – aanzienlijk verbeterd worden en het verslag van de heer Freitas kan daartoe in belangrijke mate bijdragen. Ik wil de heer Freitas graag bedanken voor zijn toewijding en positieve houding tijdens het proces van uitwerking van dit verslag. Mijn dank gaat natuurlijk ook uit naar al degenen die een zinvolle bijdrage hebben geleverd en actief hebben meegewerkt aan het vinden van de beste oplossing voor de specifieke omstandigheden van de verschillende ultraperifere regio’s. Ik noem met name de rapporteurs – de heer Casaca van de Begrotingscommissie, de heer Jardim Fernandes van de Commissie regionale ontwikkeling en de heer Assis van de Commissie internationale handel.

In dit voorstel blijven de bronnen van de financiering en het niveau van de steun dezelfde. Het zal nu echter wel gemakkelijker worden flexibiliteit te betrachten bij de uitvoering van de verschillende maatregelen; ze kunnen sneller worden aangepast aan het specifieke karakter van de betrokken regio. De regio’s zullen bovendien meer zeggenschap krijgen in het besluitvormingsproces, een idee dat de Socialistische Fractie zonder meer steunt.

Het voorstel van de Commissie is echter onvolledig – het vertoont in een aantal opzichten lacunes. We krijgen nu de gelegenheid daar iets aan te doen, en wel op basis van de ruime consensus die we hebben weten te bereiken over in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling goedgekeurde voorstellen, waarbij we ook rekening dienen te houden met het advies van de andere commissies. Er zijn dus meer dan voldoende redenen om alle afgevaardigden, ongeacht politieke kleur, te vragen om vóór de relevante amendementen te stemmen en aldus uitdrukking te geven aan hun solidariteit met een aantal van de meest problematische regio's van de Unie. We willen tenslotte een Unie met een sterkere sociale en economische cohesie.

We zijn ervan overtuigd dat het Parlement – net als de Commissie, die we bij deze ook oproepen om de belangrijkste voorstellen te aanvaarden – tegemoet zal komen aan de volkomen gerechtvaardigde verwachtingen van de inwoners en de autoriteiten van de ultraperifere regio's. We hebben vandaag bij commissaris Michel al enige bereidheid tot concessies gezien – we zullen zien of die tendens zich voortzet.

Alleen zo kunnen we de doelstellingen zoals die duidelijk en objectief zijn vastgelegd in de preambule bij dit voorstel voor een Verordening van de Raad – waar wij het volledig mee eens zijn – snel en op een degelijke wijze realiseren. We moeten beslist iets ondernemen om de sociale, economische en territoriale cohesie van Europa te bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Willem Schuth, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de eerste plaats wil ik de heer Freitas feliciteren met zijn evenwichtige verslag. De ultraperifere gebieden hebben in vergelijking met de andere regio’s binnen de Europese Unie te kampen met ongunstige geografische, klimatologische en economische omstandigheden. De EU heeft de bijzondere situatie van deze gebieden erkend en deze in artikel 299, lid 2 van het EG-Verdrag vermeld. Daarom dient de Europese Unie er zorg voor te dragen dat de afgelegen gebieden van de EU eveneens betrokken worden bij de ontwikkeling van de EU.

De landbouw vormt een belangrijke basis voor de economie van deze ultraperifere gebieden. Daarom ben ik blij met het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van deze gebieden. Dergelijke maatregelen maakten tot dusver deel uit van programma’s die zelfs nog uit 1991 stammen en die vandaag de dag onvoldoende zijn voor de ontwikkeling van de ultraperifere gebieden van de EU. Nu wordt met de nieuwe maatregelen enerzijds de voorziening van deze gebieden met vitale landbouwproducten veiliggesteld. Anderzijds worden de plaatselijke productie, verkoop en verwerking van dergelijke producten gestimuleerd.

Door middel van decentralisatie en vereenvoudiging van de beheersregels voorziet het Commissievoorstel in een flexibelere benadering van de ultraperifere gebieden van de Unie, wat ik van harte toejuich. De beste oplossingen voor problemen vindt men mijns inziens op plaatselijk niveau, waar de meeste kennis over de specifieke omstandigheden van de desbetreffende regio voor handen is. Alleen op die manier kan het concurrentievermogen van de ultraperifere gebieden op de lange termijn worden verbeterd, zodat deze hun achterstand in kunnen halen en zich beter bij de rest van de Unie aan kunnen sluiten. Het definitief opheffen van de internemarktregels of het stopzetten van subsidiëring uit de structuurfondsen kunnen geen houdbare oplossing op de lange termijn zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Tadeusz Masiel (NI).  – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik voer hier het woord als vertegenwoordiger van een nieuwe lidstaat waar veel burgers voor hun levensonderhoud van de landbouw afhankelijk zijn en waar de boeren veel te lijden hebben gehad van het ontbreken van afdoende subsidies. Ik ben dan ook buitengewoon verheugd over dit bijzondere communautaire initiatief, dat gericht is op steunverlening aan de landbouw in afgelegen regio’s die slechts beperkt toegang hebben tot de gemeenschappelijke markt.

Het meest interessante aspect van dit verslag is in mijn ogen het streven naar instandhouding van de teelt van gewassen die van oudsher in een bepaald gebied verbouwd worden en die kenmerkend zijn voor dat gebied. Daarbij dient ook de export van die producten in de gehele EU op basis van een speciale EU-regeling mogelijk te blijven. Verder dient de EU te voorzien in specifieke steunmaatregelen voor lokale en niet-industriële verwerkingsprocessen, aangezien langs deze weg vervaardigde producten een betere smaak en geur hebben. Naar mijn mening zou ook de invoering van een regeling die goedkopere exporten naar naburige derde landen mogelijk maakt een manier kunnen zijn om de ultraperifere regio’s de hulp te bieden die ze nodig hebben. Dit idee zou voor de gehele Gemeenschap overwogen moeten worden, dus ook voor de nieuwe lidstaten, die van oudsher banden hebben met hun buurlanden buiten de EU.

Hiermee zou er een einde komen aan de problemen waarmee we te maken hebben in de arme oostelijke regio’s van de EU, de regio's in Polen en andere lidstaten die grenzen aan Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne. De economieën van de lidstaten in kwestie ondervinden de negatieve gevolgen van de beperkingen die aan de handel met deze landen gesteld zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, het is bewezen dat de POSEI-programma’s doeltreffend zijn en de Commissie erkent dat ook. Toch vindt de Commissie dat er nu, nauwelijks twee jaar na de implementatie van de laatste hervorming, opnieuw wijzigingen moeten worden doorgevoerd, en die hebben betrekking op het beheer van de specifieke voorzieningsregeling en de steunregeling voor lokale productie.

De Europese Commissie heeft echter beloofd dat de voorgestelde hervormingen geen negatieve gevolgen zullen hebben voor de tijdige invoering en het functioneren van de maatregelen. De financieringsbronnen zouden dezelfde blijven en het niveau van de steun zou niet worden gewijzigd. Intussen is het wel zo dat bepaalde bepalingen in dit voorstel voor een verordening de zaken voor de ontvangers van de steun op een aantal punten – beoordelingsprocedures, programmering, toezicht en controle – ingewikkelder zullen maken dan binnen het huidige kader het geval is.

Daar komt bij dat de voorgestelde begroting van de specifieke voorzieningsregeling is berekend op basis van te beperkte historische referenties, en dat leidt tot een verlaging van het niveau van de communautaire steun. Dit is niet alleen in strijd met de beloften van de Commissie, het kan ook de ontwikkeling van de betrokken productiesectoren schaden. Als POSEIDOM pas in 2006 zou worden herzien, zou het niveau van de specifieke voorzieningsregeling volgens het huidige ritme zijn blijven stijgen. De steunbedragen zouden dan aanzienlijk toenemen.

Iedereen is het er nu over eens dat de diversificatie van de productie in de overzeese gebiedsdelen zonder POSEIDOM niet haalbaar is. Als je de regeling nu wijzigt, zeg je in feite dat alles wat de Europese Unie en de plaatselijke landbouwers tot nu toe ondernomen hebben zinloos is geweest. In dit excellente verslag van de heer Freitas is een evenwicht gevonden tussen de noodzaak hervormingen door te voeren en tegelijkertijd een steunsysteem te behouden ten behoeve van duurzame landbouw op de kleinschalige bedrijven zoals die in de ultraperifere regio’s de norm zijn.

Ik hoop oprecht dat de Commissie en – vooral – de Raad zich door dit advies van het Parlement zullen laten leiden, om te vermijden dat de doeltreffendheid van de huidige steunmaatregelen zelfs maar ten dele teniet wordt gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

   Manuel Medina Ortega (PSE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Freitas bedanken voor zijn goede werk als rapporteur. En ik wil ook de Commissie van onze Unie bedanken voor alles wat ze voor de ultraperifere regio’s doet.

De heer Michel heeft het al heel duidelijk gezegd: dit is een succesverhaal. In de afgelopen veertien, vijftien jaar hebben de ultraperifere regio’s in het kader van deze programma’s – POSEIDOM, POSEIMA en POSEICAN – een speciale behandeling genoten. En dankzij deze programma’s hebben vier miljoen burgers, woonachtig op eilanden over de hele wereld – in de centrale Atlantische Oceaan, het Caraïbisch gebied en de Indische Oceaan – een waardig leven dat in overeenstemming is met hun behoeften. Mensen blijven nu in regio’s waaruit ze vroeger wegtrokken, en in een aantal gevallen trekken die regio’s zelfs mensen aan. Kortom, de levensomstandigheden zijn duidelijk verbeterd.

En dat is op een redelijke manier gebeurd. Enerzijds mogen landbouwoverschotten van elders binnen de Europese Unie ons grondgebied binnen, en producten mogen zelfs door derde landen worden ingevoerd. Anderzijds wordt voorkomen dat die import, noodzakelijk om de levensstandaard op peil te houden, een gevaar vormt voor de landbouw en andere sectoren van de plaatselijke economie.

Het voorstel van de Commissie voorziet in een versoepeling van het huidige systeem. Zoals de commissaris al zei, moesten er 56 micromaatregelen worden goedgekeurd die niet voldoende rekening hielden met de specifieke kenmerken van dit type organisatie. De amendementen die de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voorstelt beogen eveneens een versoepeling van het systeem en zouden positief ontvangen moeten worden.

Ik wil erop wijzen – misschien voor degenen die niet thuis zijn in de materie – dat het bijzondere karakter en de versoepeling van de programma's gerechtvaardigd zijn: de ultraperifere regio’s zijn volstrekt niet in staat om op de markten van de Unie te concurreren. Met andere woorden, de steun aan landbouwers op de Canarische Eilanden, Réunion, Madeira of de Azoren, zal geenszins schadelijke gevolgen hebben voor de rest van de Europese Unie, want de concurrentievoorwaarden zijn gelijk. Ik durf zelfs te beweren dat er positieve effecten zullen zijn voor de economieën van de rest van de Unie, de hele Europese Unie zal immers baat hebben bij markten met een zekere koopkracht.

Ik hoop dat het Parlement massaal instemt met het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, zodat wij en de rest van het communautaire grondgebied kunnen blijven profiteren van deze maatregelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Agnes Schierhuber (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur hartelijk danken voor zijn werk. Op alle fronten van het beleid van de Europese Unie dienen er specifieke maatregelen te worden getroffen. Dit geldt uiteraard eveneens voor het landbouwbeleid, met name wat betreft de ultraperifere gebieden van de Europese Unie.

Ik kom zelf uit een regio die decennialang aan de rand van West-Europa, aan de rand van vrije wereld lag, het Waldviertel in Neder-Oostenrijk. Dit gebied had deels met dezelfde problemen te kampen: een moeilijke topografie, een moeilijk klimaat, onvoldoende hulpbronnen, een kleine, regionale afzetmarkt en weinig arbeidsplaatsen. Met behulp van steunprogramma’s van de Europese Unie is het Oostenrijk gelukt een innovatieve en zelfstandige landbouwsector op te bouwen en arbeidsplaatsen te creëren.

Een van de basisbeginselen van de Europese Unie is het uitdragen van werkelijke solidariteit. Helaas heeft vandaag de dag menig regeringsleider andere inzichten daaromtrent, met name inzake het communautair landbouwbeleid. Het moet mogelijk zijn in alle gebieden en onder alle omstandigheden in de Unie productieve landbouw te bedrijven, zoals ook op de bijeenkomsten van de Raad in Brussel en Luxemburg is geconcludeerd.

De landbouw draagt tenslotte met name in de regio’s die in geografisch opzicht benadeeld zijn bij aan werkgelegenheid en welvaart van de burgers. Bovendien krijgt ons model voor een multifunctionele en duurzame landbouw in alle perifere gebieden van de EU dankzij de betreffende steunmaatregelen de mogelijkheid te fungeren als voorbeeldmodel.

In vele buurlanden van de betreffende gebieden – ik denk hierbij met name aan Zuid-Amerika – staat men op het punt een agrarische industrie naar Amerikaans voorbeeld op te bouwen. Dat biedt ons kansen om langs andere wegen, die in economisch, ecologisch en sociaal opzicht evenwichtig zijn, een duurzame economie te creëren.

 
  
MPphoto
 
 

  Fernando Fernández Martín (PPE-DE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, de onderhavige verordening zal wellicht onopgemerkt blijven, gezien alle ernstige problemen in de Unie die ons vandaag zorgen baren, maar is voor de landbouwsector in de ultraperifere regio’s van wezenlijk belang, en in veel gevallen zelfs van levensbelang.

Ik wil vooral twee aspecten van dit voorstel onderstrepen: in de eerste plaats de handhaving van het financieel memorandum dat bij de laatste hervorming in 2001 werd goedgekeurd, hetgeen in de huidige tijd heel wat betekent; en ten tweede een gedecentraliseerd beheer, waardoor de regionale overheden over de nodige flexibiliteit zullen beschikken om rekening te houden met de specifieke behoeften in de landbouwsector. Dat wil zeggen, de steunintensiteit blijft onveranderd, maar er komt een flexibeler beheersinstrument, zoals collega Duarte Freitas in de amendementen 4 en 21 aangeeft.

Amendement 27 van de rapporteur voorziet in een rechtsgrondslag voor de invoer van C-suiker in bepaalde ultraperifere regio’s, vooral op de Azoren, de Canarische Eilanden en Madeira; er zitten nog wel wat haken en ogen aan deze kwestie, maar ik hoop dat de Commissie de zaak kan bekijken en analyseren om een adequate oplossing te vinden.

Commissaris Michel heeft tijdens zijn toespraak op elliptische en politiek correcte wijze verwezen naar het beheer van de specifieke voorzieningsregeling op de eilanden; ik heb het dan met name over de Canarische Eilanden.

Gelooft u mij, mijnheer Michel, de bewoners van de Canarische Eilanden willen niets liever dan dat zowel plaatselijke overheden als de diensten van de Commissie maximale transparantie waarborgen bij het beheer van de specifieke voorzieningsregeling voor eilanden.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie.(FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, ik dank u voor uw bijdragen aan dit debat. Ik zou graag iets willen zeggen over een aantal punten die hier aan de orde zijn gebracht. Om te beginnen wil ik graag bevestigen dat deze belangrijke wijzigingen eerst en vooral bedoeld zijn om de lidstaten meer flexibiliteit toe te staan. Op die wijze kunnen ze beter inspelen op de bijzondere behoeften van de ultraperifere regio’s.

Wat de referentieperiode betreft – en nu verwijs ik naar de interventies van de heer Freitas en de heer Fernandes: een aantal afgevaardigden heeft aangedrongen op een flexibele periode voor de berekening van de financiële plafonds voor de specifieke steunregeling. Ik kan u verzekeren dat de Commissie zich een grote inspanning heeft getroost om ervoor te zorgen dat de nieuwe regelingen gunstig uitvallen voor de ultraperifere regio’s. U moet wel bedenken dat de uitgaven aanzienlijk hoger zullen zijn als we de voorgestelde referentieperioden aanhouden.

Dit voorstel moet als een pakket worden gezien. Het is niet mogelijk om de gunstige bepalingen daarvan te behouden en dan te verlangen dat de minder aangename punten van het pakket worden herzien. Ik verzoek u bij het luisteren naar mijn antwoord met dat gegeven rekening te houden. De financiering is berekend op een grondslag die voor deze regio’s heel gunstig is, vooral omdat wordt gekeken naar de plafonds voor de steun voor de plaatselijke productie in plaats van naar de historische gegevens. De Commissie is niet bereid haar voorstel op het punt van de financiële plafonds te wijzigen.

Wat de beperkingen op de specifieke voorzieningsregeling voor landbouwproducten betreft – een punt waar de heer Freitas en de heer Casaca het hier over hebben gehad: de Commissie wil een duidelijker kader voor de POSEI-maatregelen scheppen. Daarom geldt de nieuwe regeling alleen voor landbouwproducten; welke dat zijn wordt vastgelegd in bijlage I. In het verleden waren een aantal aspecten van het beheer van de POSEI-maatregelen niet geheel bevredigend en daar moeten we een einde aan maken. De Commissie stelt overgangsperioden voor die de verschillende sectoren in staat moeten stellen zich aan de nieuwe situatie aan te passen.

Men heeft verder gewezen op de Azoren en Sinaga. Hier gaat het om specifieke problemen voor de Azoren, en in het bijzonder de problemen die de suikerfabriek Sinaga ondervindt. De heer Freitas en de heer Fernandes hebben hiernaar verwezen. Het voorstel voor een verordening van de Raad bevat geen nieuwe bepalingen over de uitvoer en het verzenden van producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen.

De Commissie laat sinds 1992 voor alle ultraperifere regio’s dezelfde criteria gelden, dat wil zeggen: het gemiddelde van de handelsstromen over de periode 1989-1991. Deze benadering is door het Europees Hof van Justitie met betrekking tot het geval-Sinaga bevestigd. Dat dient te worden benadrukt.

De mogelijkheden voor financiële steun voor de productie van suiker op de Azoren zijn door dit voorstel voor een verordening van de Raad aanzienlijk uitgebreid. Dit voorstel gaat uit van een financiering die – wat de steun voor plaatselijke productie betreft – gebaseerd is op het ontwikkelingspotentieel van de suikerproductie binnen het kader van de productiequota. We hebben het dan over 4 miljoen euro per jaar, en niet over de 400 miljoen euro die zouden corresponderen met de huidige productie. Er worden dus heel ruime fondsen ter beschikking gesteld en de lidstaten krijgen veel vrijheid om zelf te bepalen welke sectoren ze willen subsidiëren. Nu is het aan de nationale autoriteiten om na overleg met de betrokken partijen te besluiten of ze de steun voor suiker – en meer in het bijzonder voor de raffinaderij – al dan niet gaan verhogen.

De Commissie is ervan overtuigd dat de nieuwe regels de controle op deze regelingen zullen verbeteren – in het belang van de ultraperifere regio’s zelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Paulo Casaca (PSE).(PT) Ik neem het woord om de heer Michel ervan op de hoogte te stellen dat hij zich ronduit vergist met betrekking tot de uitspraak van het Hof van Justitie van de Gemeenschappen. Het Hof heeft deze zaak voor een uitspraak terugverwezen naar de Portugese rechter. Ik ben gaarne bereid om hem de uitspraak van het Portugese Hooggerechtshof te doen geworden. En die uitspraak staat haaks op hetgeen de Commissie blijft beweren. Het lijkt er dus op dat de Commissie niet weet wat de motivering voor deze uitspraak is, terwijl die toch volstrekt helder en ondubbelzinnig is.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 17.30 uur plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL).(PT) De Commissie wil Verordening nr. 1453/2001 wijzigen om aldus de beginselen van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toe te passen op de specifieke steunregelingen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden.

De voorgestelde decentralisatie is een goede zaak, aangezien de regionale vertegenwoordigers zo meer verantwoordelijkheden zullen krijgen. Het is echter ook van belang dat tegemoet wordt gekomen aan de specifieke behoeften van elke regio afzonderlijk, en daarbij zal rekening moeten worden gehouden met de verschillende toetredingsdata. Bovendien zullen er meer middelen beschikbaar moeten worden gesteld. Het is onaanvaardbaar dat 2001-2003 als referentieperiode wordt aangehouden – 2001 was immers een overgangsjaar. Van belang is ook dat er een eind wordt gemaakt aan de beperkingen op het gebied van export naar derde landen en verzending naar de rest van de Gemeenschap van producten waarop de specifieke voorzieningsregeling van toepassing is, aangezien deze beperkingen een verstikkend effect op de levensmiddelenindustrie hebben gehad. Dat geldt bijvoorbeeld voor suiker op de Azoren; de suikerproductie in deze regio moet rendabel worden gemaakt. Maar het geldt ook voor andere voedingswaren en voor de veeteelt, voor de traditionele industrie en voor de handwerksnijverheid.

Wat de specifieke voorzieningsregeling betreft: er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de wijnbouw en de bananenteelt. Ook de melk op de Azoren en de bijzondere steunmaatregelen voor landbouwers voor de aanschaf van meststoffen en pesticiden zijn onderwerpen die niet vergeten mogen worden.

Wij hebben dit verslag daarom gesteund.

 
  
MPphoto
 
 

  Witold Tomczak (IND/DEM).  – (PL) Het debat van vandaag over steun aan de agrarische sector in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie illustreert dat er twee verschillende soorten landbouwbeleid bestaan. Het ene beleid is van toepassing op de oude EU-lidstaten en het andere op de nieuwe lidstaten.

Er bestaat geen twijfel over dat boeren in de ultraperifere gebieden van de EU financiële problemen hebben. Tegelijkertijd hebben echter 3,6 miljoen boeren in de nieuwe lidstaten nog grotere problemen. Boeren in de ultraperifere gebieden hebben reeds vele jaren de vruchten kunnen plukken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Nu is de EU "genadig" en biedt zij de boeren in de nieuwe lidstaten schandalig lage rechtstreekse betalingen. De EU ontneemt hen daarmee de kans om het niveau te bereiken van de boeren in de oude lidstaten. De besluiten die in dit verband zijn genomen waren niet gebaseerd op economische of sociale criteria, en zeker niet op ethische criteria. Als gevolg van dergelijke besluiten lopen de Europese voedselveiligheid en de stabiliteit van de landbouw- en voedselmarkt in de EU gevaar. Bovendien ontstaat er een kweekvijver voor gevaarlijke sociale spanningen.

Boeren in de nieuwe lidstaten worden nog altijd gediscrimineerd. De argumenten hiervoor en de verklaringen die deskundigen op dit gebied hierover hebben geleverd waren van geen enkele waarde voor de autoriteiten van de EU. Hetzelfde geldt voor het voorstel voor de hoogte van de steun. Als boer in een nieuwe lidstaat loop je het risico te worden beroofd van iedere kans op steun, hoeveel recht je daar ook op hebt. Onder valse voorwendselen moet aan talloze voorwaarden worden voldaan die door Brussel worden opgelegd.

Wij zouden een eind aan deze discriminatie moeten maken. We zouden daar vandaag mee moeten beginnen en niet langer meer onze goedkeuring verlenen aan de steun voor de ultraperifere gebieden van de EU. Met deze stap geven wij een signaal af aan de vijanden van een gemeenschappelijk Europa dat is gebaseerd op solidariteit. Wij laten hen weten dat alleen degenen die nu handelen uit solidariteit, ook in de toekomst op solidariteit kunnen rekenen.

 

27. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 115 van het Reglement)

28. Zimbabwe
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zeven ontwerpresoluties betreffende Zimbabwe(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken (Verts/ALE), auteur – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Zimbabwe wordt met de dag verschrikkelijker. De laatste wrede actie, de zogenaamde Operation Drive Out Rubbish, houdt in dat complete wijken met de grond gelijk worden gemaakt. De VN schatten dat meer dan 200 000 mensen dakloos zijn geworden, en velen van hen dreigen nu te sterven van de kou. De gewelddadige en systematische vervolging van de critici van Mugabe ontwikkelt zich tot een humanitaire ramp. Volgens de BBC hebben methodistische bisschoppen onlangs gewaarschuwd dat er genocide wordt gepleegd. De reacties van de omringende landen zijn nog steeds veel te zwak, en de ingestelde sancties worden nauwelijks gehandhaafd. Het ergste is echter dat de landen van de Southern African Development Community (SADC), en dan vooral Zuid-Afrika, Mugabe de hand nog steeds boven het hoofd houden en dat ze het onmetelijk lijden accepteren dat hij zijn volk aandoet.

Tijdens de onlangs gehouden hoorzitting in de Commissie ontwikkelingssamenwerking kwam dit alles naar voren, maar er kwamen ook voorstellen voor te nemen maatregelen. Allereerst moet de EU veel meer druk uitoefenen op zowel de VN als de SADC, en vooral op Zuid-Afrika, opdat de EU eindelijk de verantwoordelijkheid kan nakomen waartoe zij op grond van haar eigen kracht verplicht is. Bovendien kan de EU heel concreet meer steun geven aan de maatschappelijke organisaties, zowel in Zimbabwe als daarbuiten, om op die manier een mensenrechtencultuur te scheppen en meer bewijzen te leveren van schendingen van mensenrechten. De Unie kan meer steun geven aan slachtoffers van martelingen en georganiseerd geweld, zowel aan degenen die in Zimbabwe wonen als aan degenen die in ballingschap leven. Zij kan ook fatsoenlijke rechtshulp geven in duidelijk ongegronde rechtszaken tegen verdedigers van mensenrechten en tegen aanhangers van de oppositie of degenen die als zodanig worden beschouwd. De EU kan steun verlenen aan een vrije pers, met nieuws dat vanuit Engeland en vanuit de buurlanden wordt verstuurd, deels in de vorm van ter plaatse gepubliceerde kranten. Dat alles kost echter veel geld. Kortom, we zijn blij met het besluit, maar we willen hier graag met nadruk wijzen op deze concrete hulpmaatregelen, en we hopen op een welwillende behandeling door de Commissie.

 
  
MPphoto
 
 

  Elizabeth Lynne (ALDE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu er massaal wordt gedemonstreerd tegen de misstanden in Afrika en de G8 bijeen is in Schotland, komt een resolutie over Zimbabwe op een bijzonder gelegen moment.

"Operation Drive Out Rubbish" is de naam die president Mugabe heeft meegegeven aan zijn laatste weerzinwekkende actie. Zijn regering is verantwoordelijk voor de vernietiging van het onderkomen en de middelen van bestaan van anderhalf miljoen Zimbabwanen, een aantal dat verder zal oplopen als wij niet de nodige actie nemen. Vorige week nog kwamen een zwangere vrouw en een kind van vier jaar om toen tienduizend mensen uit hun huis werden gezet in de buitenwijken van Harare. Kunt u zich voorstellen hoe het is om machteloos te moeten toekijken terwijl je huis met de grond gelijk wordt gemaakt en vervolgens met onbekende bestemming te worden weggevoerd?

In weerwil van de dringende oproep van Amnesty International om druk uit te oefenen op het regime van Mugabe weigerde de Afrikaanse Unie vorige week nog altijd de daden van president Mugabe te veroordelen. In Zimbabwe voltrekt zich een ware humanitaire ramp. Schendingen van de mensenrechten kunnen nooit uitsluitend een interne aangelegenheid van een land zijn. Wij moeten allemaal uit protest onze stem laten horen en belangrijker nog is dat de buurlanden van Zimbabwe deze afschuwelijke gebeurtenissen veroordelen.

We moeten er evenwel voor waken onze stem van protest te laten klinken en vervolgens over te gaan tot de orde van de dag. Daarom moet onmiddellijk worden gestopt met het terugsturen van asielzoekers naar Zimbabwe. Zo niet, dan zou het volkomen terecht zijn de regering van het Verenigd Koninkrijk en die van andere EU-lidstaten te beschuldigen van uitgesproken hypocrisie.

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer (GUE/NGL), auteur. – Voorzitter, als mijn fractie zich zorgen maakt over Zimbabwe, denken wij niet in de eerste plaats aan de in de koloniale tijd rijk geworden blanke boeren, maar aan de grote, zwarte meerderheid die nog altijd een veel lager inkomen heeft.

President Mugabe heeft een grote rol gespeeld in de vrijheidsstrijd tegen het koloniale bestuur en het blanke minderheidsregime van Ian Smith. In die bevrijdingsstrijd en daarna heeft hij zich altijd gepresenteerd als de held van de zwarte massa's. In de praktijk deed hij jarenlang veel te weinig aan hun lotsverbetering. Hij leek een gematigd bestuurder te zijn geworden, alleen radicaal in zijn afkeer van homoseksualiteit. Hij was nauwelijks meer herkenbaar als de vroegere aanvoerder van de onafhankelijkheidsstrijd die de armen hoop gaf op een sterk veranderde samenleving waarin de gelijkwaardigheid van alle mensen voorop staat. Pas lang nadat hij aan de macht was gekomen, is hij sterk geradicaliseerd. Hij is vooral radicaal tegenover eenieder die zijn alleenheerschappij bedreigt of zou kunnen bedreigen.

Achtereenvolgens werden de politieke oppositie, de rijke boeren, de arme krottenwijken en de marktkooplieden het slachtoffer van zijn intimidaties en zijn op hun vernietiging gerichte activiteiten. In een vorig debat over Zimbabwe, op 16 december 2004, heb ik de veronderstelling uitgesproken dat Mugabe dit soort campagnes is gestart om zijn verlies aan populariteit te compenseren. Hij probeert door zijn onverwacht daadkrachtige optreden een nieuwe aanhang te verwerven en te mobiliseren. Inmiddels lijkt zijn aanpak niet langer op een slimme tactiek, maar op het gedrag van iemand die krankzinnig aan het worden is.

In plaats van de armen van betere huizen te voorzien, jaagt hij ze weg uit de steden door hun woningen af te breken. Dat gaat verdacht veel lijken op het krankzinnige bewind dat Pol Pot dertig jaar geleden wilde invoeren in Cambodja. Mijn fractie betreurt dat in de voorgelegde resolutie uitputtende kritiek wordt geleverd op buurland Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie, maar niet wordt geprobeerd samen met hen de problemen op te lossen.

Zolang Europa aanleiding geeft om in Afrika te worden gezien in haar oude rol van kolonisator, missen wij het morele gezag dat nodig is om te kunnen bijdragen tot verbetering.

 
  
MPphoto
 
 

  Neena Gill (PSE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik als Brits parlementslid uiting willen geven aan mijn diepe bedroefdheid over het nieuws over de explosies in Londen. Hoewel de toedracht nog niet duidelijk is, wijst alles in de richting van een gecoördineerde terroristische aanslag. We worden nu eens te meer herinnerd aan de broosheid van onze wereldorde en de noodzaak tot samenwerking om dit soort barbaarse, gewetenloze daden de wereld uit te helpen.

Vrijheid en democratie zijn de grondbeginselen van de Europese Unie. Die beginselen moeten we hoog in het vaandel blijven voeren en tegelijkertijd in praktijk brengen door concrete actie te ondernemen tegen regimes die regelrecht indruisen tegen die vrijheden. Daarom sta ik volledig achter de resolutie over Zimbabwe.

De internationale gemeenschap mag niet de weg van de minste weerstand kiezen en volstaan met de gebruikelijke, rituele veroordeling van president Mugabe. We moeten juist krachtig tegen hem ingaan met doelmatige middelen. Als wij echt staan voor een vrije samenleving, hoe kunnen we dan werkeloos toezien terwijl het Zimbabwaanse volk gebukt gaat onder het juk van zijn dictatuur? Waarom hebben we als Unie niet gezorgd voor meer tegendruk tegen Mugabe’s bewind? Waarom hebben we geen strengere sancties opgelegd en toegezien op de naleving ervan? Waarom heeft de Raad geweigerd in te gaan op de voortdurende oproepen van het Parlement over deze kwestie?

Het is bovendien zeer teleurstellend dat Zuid-Afrika en nog een aantal buurlanden de bevolking van Zimbabwe niet te hulp zijn gekomen. We hebben gezien hoe de rijkdommen van een ooit welvarende staat onderworpen zijn aan de centrale macht. We hebben gezien hoe, terwijl de bevolking haar intrinsieke mensenrechten werden ontzegd, de buurlanden nauwelijks een hand hebben uitgestoken om deze onderdrukking en knechting tegen te gaan. Ik wil president Mbeki van Zuid-Afrika toevoegen dat zijn keuze om president Mugabe niet te bekritiseren veel te denken geeft over zijn opvattingen van een eerlijke, vrije en open samenleving.

Nu de internationale gemeenschap geprikkeld is tot het zoeken van oplossingen voor de endemische problemen van Afrika, is het niet meer dan gepast dat we ons naast armoedeverlichting ook bezighouden met de handhaving van goed bestuur, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in alle Afrikaanse landen. Ik roep daarom dit Parlement op zijn volledige steun te verlenen aan deze resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe in de eerste plaats mijn volstrekte veroordeling en afkeer van de terroristische aanslagen in Londen van vandaag te uiten. Volgens de laatste meldingen zijn ruim veertig mensen vermoord en vele honderden gewond geraakt. Mijn diepste medeleven gaat uit naar de slachtoffers en familie.

In Zimbabwe lijden de mensen onder een andere vorm van terrorisme. De terreur waarmee zij te maken hebben, kent geen respijt en wordt uitgeoefend door de autoriteiten die hen juist zouden moeten beschermen – de regering, de politie en het leger. De situatie in het land is uitzichtloos en verslechtert. Na eerder in maart de verkiezingen op oneerlijke wijze te hebben gewonnen, heeft Mugabe nu honderdduizenden van de allerarmsten bewust van hun onderkomen en middelen van bestaan beroofd, terwijl miljoenen anderen nog altijd slechts dankzij de internationale voedselhulp in leven kunnen blijven. Hoe lang duurt het nog voordat de wereld iets doet aan deze ramp?

Afrika staat bovenaan de agenda van de bijeenkomst van de G8-leiders vandaag in Gleneagles en die van het Britse voorzitterschap van de EU. De aandacht voor Afrika wordt gevoed door de massale steun die Bob Geldofs Live8 wereldwijd ondervindt. Iedereen ziet de noodzaak in van een betere hulpverlening, schuldverlichting en eerlijke handel. Iedereen beseft ook dat die steun in afwezigheid van goed bestuur grotendeels wordt ondermijnd.

De houding die de regeringen van andere Afrikaanse landen aannemen tegenover Zimbabwe is veelzeggend over hun betrokkenheid bij de zaak van goed bestuur. Helaas moeten we constateren dat Zuid-Afrika, ondanks de belangrijke rol die dit land zou kunnen spelen in de totstandbrenging van veranderingen in Zimbabwe, zich medeplichtig aan Mugabe’s onderdrukking toont door er nog altijd het zwijgen toe te doen. Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk en fungerend voorzitter van de Raad, de heer Jack Straw, gevraagd er bij president Mbeki, die vandaag in Gleneagles aanwezig is, op aan te dringen Mugabe te veroordelen en alles in het werk te stellen om de situatie in Zimbabwe te verbeteren.

Het is de oppositieleiders uit landen in zuidelijk Afrika bekend wat er te doen staat. Vandaag heb ik met enkelen van hen hier in dit Parlement gesproken, maar zij kunnen weinig uitrichten zo lang zij niet aan de macht zijn en het is zaak dat de EU zelf ernst maakt met de situatie.

De Raad en de Commissie moeten zich vastberaden tonen willen zij iets bereiken. Zij mogen geen excuses meer accepteren voor het ontduiken van hun sancties en de sancties moeten worden aangescherpt en uitgebreid. Verder moeten zij nagaan welke specifieke extra maatregelen nodig zijn. Dit Parlement staat hun bij met advies in de vorm van deze resolutie en ik hoop dat zij ons advies niet in de wind slaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder (IND/DEM), auteur. – Voorzitter, staat u mij toe om allereerst jegens mijn Britse collega's mijn diepe medeleven te betuigen met de slachtoffers van de verschrikkelijke gebeurtenissen in Londen.

Dan nu over Zimbabwe. Meer dan ooit lijkt Mugabe de Pol Pot van Afrika te worden. Het zijn wel grote woorden, maar ik heb ze verschillende keren gelezen toen ik gisteren Zimbabwaanse documenten doorlas en de tragedie daar zich voor mijn ogen ontvouwde. Met zijn ontoelaatbare operatie "drive out rubbish" vernietigt Mugabe duizenden onderkomens in de arme voorsteden. De wanhopige bevolking wordt zonder onderscheid de winterse kou ingejaagd, niet wetend waar te gaan. Velen van de verdrevenen hebben bij de verkiezingen in maart hun stem uitgebracht op de oppositionele MDC.

Wat zijn zoal de reacties op internationale podia? Buurland Zuid-Afrika zegt stille diplomatie toe te passen, maar deze is zo stil dat zij in Zimbabwe niet eens gehoord wordt. De leden van de Afrikaanse Unie, bijeen in de Libische stad Sirte, voelden zich al evenmin geroepen Mugabe's regime te veroordelen. Geen inmenging in binnenlandse aangelegenheden, zo luidt het excuus. De Commissie is bij monde van haar voorzitter Barroso van mening dat we Afrika geen lessen moeten leren. De Raad zegt de ernst van de situatie in te zien, maar doet weinig om werkelijke verbetering af te dwingen. De Verenigde Staten hebben samen met het Verenigd Koninkrijk de crisis voor het eerst in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ter sprake gebracht, daarbij gesteund door Griekenland en Denemarken. Als de Verenigde Naties hun hoge ambitieniveau nu eens echt willen waarmaken, moeten ze dat dus hier laten zien. Alleen het sturen van de speciaal door Kofi Annan benoemde gezant Anna Tibaijuka naar het land volstaat echt niet.

Al veel te lang kijkt de wereld vanaf de zijlijn toe en wordt dictator Mugabe straffeloos driester en driester. Op de G8-top in het Schotse Gleneagles staat de armoede in Afrika centraal. Wij verwachten hiervan duidelijk meer dan de minimale oproep van de G8-ministers van 23 juni aan Harare om zich te houden aan de rechtsstaat en de mensenrechten te eerbiedigen. Nota bene! Voorzitter, de glasheldere en scherpe resolutie van dit Huis vormt een prima aanzet voor deze wereldleiders.

 
  
MPphoto
 
 

  Michael Gahler, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, na de oneerlijke verkiezingen van 31 maart dacht menigeen wellicht dat de dictator nu voorlopig wel genoeg zou hebben van onderdrukking. Helaas is dat niet het geval. Om de burgers nog meer te intimideren werd "Operation Drive Out Rubbish" uitgevoerd. En met "rubbish" bedoelde de dictator in werkelijkheid cynisch genoeg mensen waarvan een aantal nu voor de tweede keer zijn woning verliest en geen bestaansmiddelen meer heeft, nadat ze eerder al hun boerderijen moesten verlaten omdat deze onteigend werden.

Meer dan cynisch is evenwel ook de houding van de Afrikaanse Unie, die weigert in te grijpen. Het belangrijkste aandeel daarin heeft Zuid-Afrika. Ik stel president Mbeki, die vandaag in Gleneagles is, persoonlijk en politiek medeverantwoordelijk voor hetgeen zich in Zimbabwe afspeelt. Hij maakt immers al jaren geen gebruik van hetgeen in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze menselijke tragedie! Hij verliest alle recht de politieke erfenis van een bevrijdingsbeweging te beheren, wanneer een 'old boys network' klaarblijkelijk de ellende van miljoenen mensen als een aanvaardbare prijs beschouwt om zelf aan de macht te blijven!

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, heeft deze houding in een interview voor de Financial Times vandaag eindelijk eens onomwonden bekritiseerd.

Ik roep de Raad en alle lidstaten op dit regime eindelijk daadwerkelijk te isoleren. Wie zijn burgers zo terroriseert, mag zich niet beroepen op internationale overeenkomsten waarvoor deelname aan conferenties mogelijk is. Toch zijn de Raad en de lidstaten niet eens bereid tot een dergelijke bescheiden diplomatieke represaille als het weigeren van visa. Dat is nóg een schandaal, maar dan voor het Europees beleid. Er zijn bepaalde lidstaten die gebruikmaken van de terugtrekking van andere lidstaten uit Zimbabwe door hun aanwezigheid daar uit te breiden. Daardoor worden wij door hen allemaal tot handlangers van dit regime gemaakt. Laten we hieraan een einde maken en nu eindelijk effectieve maatregelen nemen! De burgers van Zimbabwe hebben ons nodig!

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI).  – (PL) Mijnheer de Voorzitter, Zimbabwe was ooit een van de meest welvarende landen van Afrika. Het land exporteerde voedsel en bood steun aan minder welvarende landen in Afrika. Vandaag de dag is het een zwak en arm land. De dictator die er de scepter zwaait is een machtig man die zich voor weinig interesseert. Wat hem wel interesseert is vaak oneerlijk en bloedig van karakter.

De auteurs van het voorstel voor een resolutie waarin het volgende idee is opgenomen komt hulde toe. Zelfs als we de hulp voor Afrika - en dus Zimbabwe - zouden vergroten, dan kunnen we slechts concrete hulp bieden indien we er ook voor zorgen dat die steun eerlijk wordt verdeeld en er in Afrika respect bestaat voor mensenrechten en solidariteit. Met dat laatste bedoel ik niet solidariteit tussen dictators, maar solidariteit tussen gemeenschappen die streven naar democratie.

Ons debat van vandaag gaat over Zimbabwe, maar we moeten het ook over Brussel hebben. Het Parlement heeft de Raad jarenlang verzocht om actie te ondernemen in deze zaak, maar de Raad heeft blind- en doofheid geveinsd. Deze situatie doet denken aan het Poolse gezegde "de zwerver sprak tot het schilderij, maar het schilderij gaf geen antwoord", met het enige verschil dat de zwijgende Raad zeker geen fraai portret vormt. Het wordt tijd dat er serieus aandacht wordt besteed aan concrete en grensoverschrijdende sancties en dat er een boycot komt die door de andere Afrikaanse landen aan Zimbabwe wordt opgelegd. De Europese Unie moet samen met de Verenigde Staten en de Gemenebestlanden grote diplomatieke druk op de Afrikaanse landen uitoefenen om dit te bereiken.

De Raad moet zijn hoofd niet in het zand steken en net doen alsof het probleem niet bestaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben in dit Parlement nu al vele malen over Zimbabwe gesproken en al het mogelijke is al gezegd. Ik ben nu niet van plan te herhalen wat in onze resolutie staat; ik wil alleen zeggen dat democratie een uitdagend proces is dat inspanning vereist. Wij mogen er niet van uitgaan dat democratie daar is waar mensen hebben gezworen haar te verdedigen. Misschien hebben wij een volledig nieuw beroep nodig, dat van "democratie-ingenieur", om de zwakke plekken in de maatschappelijke structuur te onderzoeken en een onafhankelijke kwaliteitscontrole voor democratie uit te voeren.

President Mugabe, een voormalig vrijheidsstrijder en nationale held, is ontaard tot een dictator, die zijn eigen macht angstvallig beschermd, en een misdadiger. Hiernaar moet onderzoek worden verricht. Toen wij enkele jaren geleden als verkiezingswaarnemers in Zimbabwe waren, waren wij verbijsterd over Mugabe, die tijdens de verkiezingen durfde te verklaren dat de regering zou aanblijven, wat de uitslag ook zou zijn. Waar komt die arrogantie vandaan?

Het vruchtbare Afrikaanse land dat ooit als model fungeerde, bevindt zich nu in een chaos. De economische structuren zijn verdwenen en de situatie wordt steeds hopelozer. Wat is toch dit langzame afglijden van democratie naar dictatuur? Een sleutelwoord is rechtsorde, een voorwaarde van het maatschappelijk contract. Toen hij mensen opriep land illegaal te bezetten, in plaats van zelf gecontroleerde landhervormingen door te voeren, vernietigde Mugabe de rechtsorde in het land en daarmee de functionerende maatschappelijke kern. Dit heeft verdere gevolgen gehad: Mugabe gebruikt nu honger en armoede als wapens tegen zijn eigen bevolking, wakkert het nationalisme aan en geeft de schuld aan het kolonialisme om zijn eigen wandaden te verhullen. Bovendien vernietigt hij de basis van de democratische samenleving door de oppositie te breken.

In een goed functionerende democratie zijn de machthebbers zich ervan bewust hoe gevaarlijk zij kunnen zijn. De mogelijkheid om door macht gecorrumpeerd te worden ontstaat van binnenuit. De filosoof en theoloog Niebuhr vond een reden voor het dualistische karakter van de mens: ons vermogen tot het goede maakt democratie mogelijk en onze neiging tot het slechte maakt haar noodzakelijk. Slechts een ware democratie kan waarborgen dat door macht gecorrumpeerde mensen plaatsmaken voor nieuwe gezichten.

President Mugabe, omwille van uw volk, het is tijd om te gaan!

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben het min of meer eens met wat er gezegd is en wat er in de resolutie wordt gesteld. Het regime-Mugabe is onaanvaardbaar en het doet verschrikkelijke en ontoelaatbare dingen. Daar zijn we het over eens.

Ik wil echter wel een aantal nuances aanbrengen met betrekking tot de tactische of strategische respons die we – rekening houdend met het feit dat het regime stevig in het zadel zit en onze middelen beperkt zijn – moeten formuleren om de ontwikkelingen de juiste kant op te sturen. Als u het over sancties hebt, bijvoorbeeld, ben ik het uiteraard met u eens als het gaat om sancties die rechtstreeks tegen de autoriteiten van Zimbabwe gericht zijn. Die moeten beslist worden toegepast. Ik zou zelfs willen zeggen: waar wachten we nog op? Uiteraard ben ik het hiermee eens. We moeten echter wel bedenken dat bepaalde sancties negatieve gevolgen kunnen hebben voor de burgers. Daar komt bij dat ik in het algemeen geen voorstander ben van sancties. Ik zie meer in een politieke dialoog. We hebben gezien dat sancties die ook de burgers treffen zich keren tegen degenen die ze opleggen, en niet tegen de autoriteiten voor wie ze oorspronkelijk bedoeld waren. Dat om te beginnen.

Ik zeg wat ik nu ga zeggen in de wetenschap dat ik me daarmee aan kritiek blootstel. Het zou echter onjuist zijn als ik u niet liet weten wat ik van dit debat vind. Het is voor ons, Europeanen, erg eenvoudig om bijna elke dag persberichten uit te vaardigen, waarin we Mugabe aanvallen en veroordelen. U dient echter wel te beseffen dat elke aanval op Mugabe leidt tot het versterken van zijn symbolische positie van zwarte held die het opneemt tegen al die gemene blanke kolonialen. Zoals iemand – ik meen de heer Meijer – zojuist heeft gezegd maakt Mugabe gebruik van dit verschijnsel om zichzelf politiek te rechtvaardigen en in de ogen van het volk een heilige te worden. We moeten hier rekening mee houden.

En er is nog iets anders dat u behoort te weten – anders is uw informatie onvolledig. Net als u, geloof ook ik dat we zoveel mogelijk druk moeten uitoefenen, maar dan wel op een subtiele manier. U veroordeelt de leiders van andere Afrikaanse landen, omdat ze geen positie durven te kiezen of in gebreke blijven een oordeel uit te spreken met betrekking tot het optreden van Mugabe. U dient echter wel te beseffen dat deze leiders iedere keer wanneer Mugabe zijn symbolisch of heroïsche imago versterkt in een moeilijke positie geplaatst worden. U mag dat niet vergeten en u dient ook te beseffen dat dit voor de heer Mbeki heel moeilijk is, en ik kan u nu meteen vertellen dat het old boy network

(Spreker wordt geïnterrumpeerd door een afgevaardigde)

… nee, natuurlijk niet – er is geen old boy network. Het spijt me: het zou voor de president van Zuid-Afrika een belediging zijn van een old boy network te spreken.

Waar de heer Mbeki en andere Afrikaanse leiders in de regio werkelijk bang voor zijn is dat het geweld en een "antikolonialistische opstand" in één land naar de buurlanden zouden overslaan. Ik heb bij verschillende gelegenheden over dit onderwerp gesproken met vertegenwoordigers van de Afrikaanse Unie en de regeringsleiders van deze buurlanden. En ik kan u verzekeren dat zij zeker druk op Mugabe willen uitoefenen, maar pas als zij in de omstandigheden verkeren om dat te doen. Om die omstandigheden te creëren volstaat het niet dat de internationale gemeenschap buiten Afrika het debat hervat en met zwaardere sancties en een hardere lijn begint te dreigen. Want moeten wij niet eerst bepalen wat een hardere lijn inhoudt? Kan iemand mij vertellen wat er gedaan moet worden? Moeten er troepen gestuurd worden? Voorzitter Barroso heeft de houding van Mugabe tijdens de uitzettingen van enige tijd geleden zeer scherp veroordeeld. Maar ik zou toch wel eens willen weten wat een hardere lijn nu precies inhoudt – behalve dit soort heftige veroordelingen, wraakzuchtige en soms arrogante persberichten en de gebruikelijke strijdlustige taal. Een andere mogelijkheid is dat we een debat beginnen over de plicht – of het recht – om tussenbeide te komen. Ikzelf ben daartoe te allen tijde bereid. Ik wil zo’n debat niet uitsluiten. Als er echter ooit in dit Parlement wordt opgeroepen om troepen naar Zimbabwe te sturen om daar orde op zaken te stellen – in welk geval de Afrikaanse Unie haar fiat zal moeten geven – , dan zal dat, vrees ik, Afrika en de Afrikaanse instellingen enorme schade toebrengen. Ik betwijfel ook of er hier in dit Parlement vrijwilligers gevonden kunnen worden om deel uit te maken van de voor interventie benodigde troepen.

Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat men consistent moet proberen te zijn bij het verdedigen van standpunten. We zijn niet zomaar een klankbord. Op een gegeven moment zal iemand de Europese instellingen en mij moeten vertellen wat er precies moet worden gedaan als gezegd wordt dat er meer moet worden gedaan. Men veroordeelt – en gaat daar nog steeds mee door. Ik heb president Konarte vier dagen geleden in Syrte ontmoet, samen met voorzitter Barroso. Ons gesprek kun je als volgt samenvatten: "Waarom, mijnheer de president, bent u als Afrikaanse Unie niet bereid het optreden van Mugabe te veroordelen?" En het antwoord daarop luidde: "Beste mensen, elke keer dat jullie Mugabe aanvallen maken jullie de zaken voor ons moeilijker. Onze burgers geloven namelijk niet dat Mugabe een tiran of een dictator is; ze geloven dat Mugabe de strijd aanbindt met de gemene kolonialisten en zo, trouw aan de geschiedenis, het Afrikaanse verzet belichaamt." Dat is wat ik te horen krijg en ik geloof het.

Ik weet dat dit onmogelijk is, maar wij zouden er eigenlijk een aantal weken lang zoveel mogelijk het zwijgen toe moeten doen. Ik ben er bijna zeker van dat dit de Afrikaanse Unie, de regionale organisaties, president Mbeki en anderen in de gelegenheid zou stellen om hun plicht te vervullen en over hun gelijken te oordelen. Ik ben er bijna zeker van dat u ze zo in een positie zou plaatsen om dat te doen. Zolang we het optreden van Mugabe blijven veroordelen met een nimmer aflatende stroom van communiqués en oproepen tot wraak – en dat alles, laten we eerlijk zijn, met een enorm uiterlijk vertoon – , dan zullen de Afrikaanse Unie en de Afrikaanse organisaties nooit de veroordeling uitspreken die we van hen verwachten. En alleen met zo’n veroordeling kunnen we invloed uitoefenen. Dat is wat ik geloof. Ik geloof niet dat we op een andere wijze ook maar iets kunnen bereiken. Dat is iets waar u rekening mee moet houden.

Ik breng heel veel tijd in deze landen door en ik vind het verschrikkelijk om vast te moeten stellen dat de populariteit van Mugabe blijft toenemen, juist omdat hij door de Europese Unie en andere internationale instanties steeds scherper wordt veroordeeld voor zijn in toenemende mate tirannieke optreden. Als dit mechanisme niet zo zou functioneren, zou Mugabe het niet lang volhouden. Het is nu juist dit mechanisme dat hem aan de macht houdt. De heer Meijer heeft gelijk: zo werkt het.

Het komt er dus op neer dat we heel voorzichtig moeten zijn als we de Afrikaanse Unie en de landen in de regio aanvallen. Ik kan u verzekeren dat wij het regime van Mugabe niet de hand boven het hoofd houden. Ik doe dat beslist niet en dat zeg ik na keer op keer geprobeerd te hebben de zaken in Zuid-Afrika in beweging te krijgen. Op een bepaald moment heeft Zuid-Afrika geprobeerd Mugabe ervan te overtuigen dat hij een regering van nationale eenheid moest vormen met de heer Tsvangirai en zijn partij. Een tijdje lang leek alles de goede kant op te gaan. Toen zijn er sancties ingesteld, waarop er een zeer moeilijk klimaat is ontstaan.

Ik veroordeel de houding van Mugabe in de sterkste bewoordingen. Ik geloof dat de geplande maatregelen en sancties tegen de autoriteiten van Zimbabwe moeten worden uitgevoerd. Er is geen reden om ze niet toe te passen. Dat alles spreekt voor zich. Ik ben het dus eens met de meeste onderdelen van de resolutie. Ik probeer u alleen maar uit te leggen dat onze mogelijkheden tot zinvolle maatregelen beperkt zijn. En het gaat er toch om iets te zinvols te ondernemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een motie van orde. De Commissaris is bijna tien minuten gegund om een apologie te houden voor het bewind van Mugabe en de passiviteit van Mbeki, de Commissie en de Raad. Dat is een schande. Dit Huis heeft een procedureel probleem. Hoe kunnen we een behoorlijk debat voeren wanneer onze spreektijd beperkt is tot één of twee minuten en de microfoon vervolgens wordt uitgezet, terwijl de Commissaris alle tijd krijgt voor dit schandelijke antwoord? Hij heeft alles ontkend wat naar voren is gebracht door alle sprekers van het Parlement, ongeacht politieke signatuur.

(Applaus)

De macht ligt niet bij ons maar bij u, Commissaris. Samen met collega’s heb ik vandaag gesproken met leden van de politieke oppositie in een groot aantal Afrikaanse landen. Zij delen uw mening niet, Commissaris.

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

Het is lang geleden dat ik een Commissaris zoiets schandelijks heb horen zeggen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 17.30 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


29. Kindermishandeling op Guatemala
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties betreffende kinderhandel in Guatemala(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur. (ES) Mijnheer de Voorzitter, tijdens ons bezoek aan Guatemala van een aantal maanden geleden hebben we kunnen vaststellen dat het land een delicate periode doormaakt, vooral met betrekking tot de vredesakkoorden. Veel van de mensen die we spraken toonden zich bezorgd over de door hen waargenomen ontwikkeling: het nog onvoltooide vredesproces komt steeds lager op de agenda te staan, en de aandacht verschuift naar economische kwesties en handelsliberalisering.

Het staat buiten kijf dat in een situatie als deze een groot aantal groepen zeer kwetsbaar is, en dat is zorgwekkend. Het zwaarst getroffen zijn de inheemse bevolking, maatschappelijke bewegingen en mensenrechtenactivisten, en, zoals blijkt uit de onderhavige resolutie, vrouwen en kinderen, met name de allerarmsten.

Een eerste voorbeeld: volgens de afdeling voor bescherming van mensenrechtenactivisten van de Nationale Beweging voor Mensenrechten van Guatemala werden er in de periode van januari tot mei 76 aanvallen op mensenrechtenactivisten geregistreerd, variërend van huiszoekingen tot aanslagen en moord.

Tijdens ons bezoek vertelden enkele slachtoffers van geweld en bedreiging over hun ervaringen. Ze deden hun beklag over de straffeloosheid die daders naar hun mening genieten doordat de autoriteiten nalaten de feiten te onderzoeken.

Tweede voorbeeld: de gegevens over structureel fysiek geweld tegen Guatemalteekse vrouwen zijn alarmerend, maar een adequate reactie van justitie en overheid lijkt uit te blijven. Illegale adoptiepraktijken en aangiften van gedwongen zwangerschappen of ontvoeringen van kinderen zijn symptomatisch voor de tekortkomingen van de Guatemalteekse rechtsstaat, vooral als het gaat om arme vrouwen en de inheemse bevolking.

Daarom moeten we er bij de Commissie op aandringen dat in de toekomstige EU-strategie aangaande Guatemala voor de periode 2007-2013 de volgende prioritaire beleidslijnen worden opgenomen: sociale cohesie, recht op goede voeding, plattelandsontwikkeling en hervorming van de regeling voor grondbezit en -gebruik.

Daarnaast moeten de getroffen groepen zoveel mogelijk betrokken worden bij het uitwerken van de strategie. Alleen als de verschillende actoren een stem in het kapittel hebben, kan de strategie bij de tenuitvoerlegging rekenen op de nodige plaatselijke steun om de doelstellingen te bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Elizabeth Lynne (ALDE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Guatemala is gevangen in een spiraal van geweld die de regering kennelijk niet kan doorbreken. Er heerst een sterk gevoel van angst, vooral onder gezinnen in de sloppenwijken, waar de meeste moorden plaatsvinden. Vrouwen- en kinderhandel is aan de orde van de dag.

“No protection, no justice” is de titel van een vorige maand door Amnesty International gepubliceerd rapport over de situatie in Guatemala. Daarin staat dat in de periode tussen 2001 en 2004 naar schatting bijna twaalfhonderd vrouwen en meisjes op beestachtige wijze zijn vermoord, vaak na te zijn verkracht. Minder dan één op de tien moorden is onderzocht. Een in 2003 begonnen, negen maanden durend onderzoek wees uit dat 688 meisjes via mensenhandel in verschillende steden van Guatemala terecht waren gekomen. Daaronder bevonden zich niet alleen meisjes uit Guatemala maar ook uit andere Latijns-Amerikaanse landen.

De slachtoffers, allen tussen 14 en 18 jaar, werden geronseld door criminele organisaties. Hun werd voorgehouden dat zij als serveerster in Guatemala aan het werk konden en achteraf pas kregen ze te horen wat werkelijk van hen verwacht werd. Ongehoorzaamheid wordt veelal bestraft met mishandeling of opsluiting op een kamer zonder eten. In deze situatie durven de meisjes niet weg te lopen, want zij leven in voortdurende angst. De regering dient de criminelen die betrokken zijn bij dit soort mensenhandel te vervolgen.

Er doen zich inmiddels ook andere illegale praktijken voor, zoals de ontvoering van baby’s, betaald draagmoederschap en de koop van baby’s van straatarme moeders. Guatemala moet specifieke wetgeving over adopties invoeren en de Conventie van Den Haag over Internationale adoptie toepassen. De regering moet voor al deze kwesties maatregelen treffen. Laat zij dat na, dan hebben wij als internationale gemeenschap volkomen gelijk als wij die praktijken veroordelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE),  auteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de voortdurende schendingen van de mensenrechten en de illegale kinderhandel in Guatemala worden door de internationale gemeenschap niet getolereerd. Er bestaat in dat land nog steeds een klimaat van geweld en intimidatie, ook al is de burgeroorlog zeven jaar geleden beëindigd. Steeds vaker worden kinderen en jonge mensen het slachtoffer van dit geweld.

Het grootste probleem is de straffeloosheid van de georganiseerde misdaadbendes. Dit probleem vraagt om aandacht van de internationale gemeenschap. De bendes ontkomen aan hun straf omdat de autoriteiten in Guatemala zich onvoldoende inzetten of omdat ze eenvoudig niet in staat zijn om de strijd te winnen.

In de afgelopen tien jaar is illegale kinderhandel lucratiever geworden dan drugshandel. Als gevolg hiervan is Guatemala een doorvoerland geworden voor grootschalige illegale kinderhandel met Mexico, de Verenigde Staten en Canada. Het probleem ligt uiterst gecompliceerd. In het merendeel van de gevallen worden de kinderen voor illegale adoptie ter beschikking gesteld. Het moet worden benadrukt dat er meer kinderen uit Guatemala in het buitenland worden geadopteerd dan waarvandaan dan ook, met uitzondering van Rusland en China. Dit bevordert sociale misstanden als kinderprostitutie, kinderdwangarbeid en geweld tegen vrouwen.

In Guatemala komt illegale handel in kinderen en kinderorganen op steeds grotere schaal voor, hoofdzakelijk omdat de bepalingen inzake de bescherming van mensenrechten op nationaal niveau tekortschieten. Bovendien gaat tweederde van de bevolking gebukt onder ernstige armoede. De statistieken melden ons dat de helft van de bevolking van Guatemala van minder dan twee dollar per dag moet overleven.

De armoede in het land, het ontbreken van beleid ten behoeve van gezinsplanning en het uiteenvallen van het onderwijssysteem zijn er schuldig aan dat eenderde van de kinderen onder de vijftien geen toegang tot onderwijs heeft.

Gezien haar missie waarin het bevorderen van het respect voor fundamentele mensenrechten en het veroordelen van iedere vorm van geweld jegens minderjarigen centraal staat, heeft de EU de morele plicht in te grijpen in nationale aangelegenheden van landen die de rechten van hun jongste en meest weerloze burgers schaden. Ik stel daarom voor dat er een wereldwijde campagne van start gaat ter bevordering van de rechten van kinderen en jonge mensen in Latijns Amerika, een campagne die nauw verbonden is met de programma’s van UNICEF.

De terroristische aanslagen vandaag in Londen hebben benadrukt hoe kwetsbaar ons gevoel van veiligheid is, zelfs in Europa waar wij in vrede leven. We moeten daarom nog meer gezamenlijke inspanningen doen om alle vormen van geweld, waar ter wereld ook, tegen te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer (GUE/NGL), auteur. – Voorzitter, in het vorige debat hebben we vastgesteld dat Zimbabwe inmiddels een hel is, maar datzelfde geldt ook en al veel langer voor Guatemala. Sinds de staatsgreep van 1954, waarbij een regering werd afgezet die Guatemala uit de armoede en de achterlijkheid had willen bevrijden, is er in Guatemala vrijwel nooit meer iets goed gegaan en zijn er voortdurend regeringen aan de macht geweest die zich niet bekommerden om de zwakste groepen in de samenleving of de mensenrechten. Zij kennen een lange traditie van gebruik van geweld en andere vormen van intimidatie tegenover iedereen die de toestand wil verbeteren.

In de achterlijkheid van de afgelopen halve eeuw past dat in de wetgeving kinderhandel niet als misdrijf wordt aangemerkt, dat overheidsdocumenten worden vervalst, dat veel moorden onbestraft blijven, dat mensenrechtenactivisten sterk worden gehinderd, dat 56% van de bevolking in armoede leeft en dat de van oorsprong Indiaanse bevolking nauwelijks de kans krijgt om aan de politieke besluitvorming deel te nemen. Niet alleen in Zimbabwe, maar minstens evenzeer in Guatemala is er voor de Europese Unie alle reden om bij te dragen tot ingrijpende veranderingen. Mijn fractie staat dan ook van harte achter de voorgestelde resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Fernando Fernández Martín (PPE-DE), auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, tijdens het bezoek dat een vijfkoppige delegatie van dit Parlement onlangs aan Guatemala bracht, viel een ding ons op. Mijn collega’s en ik, allen van een verschillende fractie, waren het er over eens dat adoptie van Guatemalteekse kinderen door buitenlandse gezinnen een levensgroot probleem vormt. In Guatemala vormt adoptie een lucratieve handel, waarbij de rechten van het kind op grove wijze worden geschonden.

Volgens officiële cijfers die we daar kregen werden in 2004 3824 Guatemalteekse kinderen door buitenlandse gezinnen geadopteerd. Dat aantal geeft voor een land met iets meer dan twaalf miljoen inwoners aan dat er iets niet klopt. De adoptie van een kind kost tussen de 25 000 en 30 000 Amerikaanse dollar en van dat bedrag krijgt de biologische moeder 2 à 3 procent, minder dan 400 euro.

Dat betekent dat de totale inkomsten uit de handel in en masse afgestane kinderen in de rangorde van exportproducten van het land de tweede plaats inneemt. Het gaat in de regel om kinderen van alleenstaande moeders, vaak zelf nog meisjes van tussen de 13 en 14 jaar oud, die meestal tot de inheemse bevolking behoren en vaak slachtoffer zijn van drugs en/of prostitutie.

De afgelopen jaren hebben talloze Guatemalteekse regeringen vergeefse pogingen gedaan een wet uit te vaardigen tot uitvoering van het Verdrag van Den Haag inzake adoptie. Het Nationaal Congres van Guatemala is er, waarschijnlijk onder externe druk, tot nu toe niet in geslaagd die wet aan te nemen.

De Guatemalteekse regering hoopt nu dat er de komende weken een wet wordt aangenomen die paal en perk stelt aan deze praktijken. Daarom wil mijn fractie een duidelijk signaal afgeven aan de Guatemalteekse overheid en kenbaar maken dat wij volledig achter haar staan. We hopen dat het Nationaal Congres eindelijk het groene licht geeft voor een wet die deze onaanvaardbare situatie een halt toeroept.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de titel van ons debat vandaag verwijst naar een hedendaagse tragedie van enorme omvang. Ieder jaar worden er 1,2 miljoen kinderen verhandeld en in de internationale adoptiesector wordt jaarlijks 20 miljoen dollar winst gemaakt. In ontwikkelingslanden leven kinderen in armoede en komen op de straat terecht, ze worden seksueel uitgebuit of vermoord om hun transplanteerbare organen. De ontwikkelingslanden zijn verworden tot speeltuin van het verderf van de ontwikkelde landen.

Los van de handel in drugs en wapens, is kinderhandel de beste manier om geld te verdienen in Guatemala. De bendes die bij dit soort handel betrokken zijn adverteren op internet in de wetenschap dat ze niets kan gebeuren en dat dergelijke illegale praktijken nergens in de wet als misdrijf worden aangemerkt.

De barbaarsheid van deze criminelen blijkt vooral uit het feit dat ze pas bevallen moeders, drogeren en dwingen om documenten te tekenen waarin staat dat ze hun ouderrechten opgeven. Ondanks de sterk groeiende omvang van dit probleem, hebben noch de regering in Guatemala noch de plaatselijke autoriteiten enige vorm van actie ondernomen. Kinderen ervaren vandaag de dag vanaf het moment van hun conceptie ongekende agressie in plaats van liefde en zorg, ze worden blootgesteld aan de gevaren van moord, dwangarbeid en seksuele uitbuiting. Dergelijke praktijken worden mogelijk gemaakt door de verdorvenheid van politici, advocaten, ambtenaren en zelfs van internationale humanitaire organisaties.

Johannes Paulus II heeft ooit gezegd dat de zorg voor kinderen de eerste basisvoorwaarde is voor menselijke waardigheid. Onze acties mogen niet beperkt blijven tot toespraken en het aannemen van resoluties, hoe lovenswaardig die ook mogen zijn. De nadruk moet in het bijzonder worden gelegd op het moreel gezonde gezin. In dat gezin groeien kinderen op in een omgeving van liefde en met een besef van veiligheid en dat zijn onontbeerlijke eerste vereisten voor groei en ontwikkeling.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, schriftelijk.(FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, de Commissie is zich terdege bewust van de situatie in Guatemala. Daar zijn we op gewezen door een aantal bijzondere gezanten van de Verenigde Naties en de delegatie van het Europees Parlement die in april naar Guatemala is uitgezonden. De bescherming van de mensenrechten is in het kader van de tenuitvoerlegging van de vredesakkoorden van 1996 één van de belangrijkste prioriteiten bij onze betrekkingen met Guatemala.

Wat de adoptie van kinderen betreft: de Commissie steunt sinds 2004 de acties die de Europese Unie met een zekere regelmaat bij de Guatemalteekse autoriteiten onderneemt. Op die wijze hebben we kunnen aangeven dat we niet tevreden zijn met de wijze waarop het verdrag van Den Haag ten uitvoer wordt gelegd. De contacten tussen de Europese Unie en UNICEF zijn in dit opzicht bevredigend, zeker binnen de context van het bezoek dat de secretaris-generaal van de Conferentie van Den Haag, de heer van Loon, onlangs aan Guatemala heeft gebracht. Dit bezoek heeft een klimaat gecreëerd dat de tenuitvoerlegging van de zojuist genoemde Overeenkomst zal vergemakkelijken. De Commissie steunt bovendien een reeks samenwerkingsprojecten die zich bezig houden met de problematiek rond de kinderhandel in Guatemala en de bestrijding van kinderporno. Dat gebeurt binnen het kader van de "land"-strategie voor de periode 2007 - 2013, een strategie die nu wordt vastgesteld. Het is onze bedoeling om deze acties uit te breiden en aan te vullen via een samenwerkingsbeleid dat geheel gericht is op de bescherming van kinderen en jonge mensen, met bijzondere aandacht voor jonge mensen en families die onder risicocategorieën vallen.

De Commissie heeft zich ook aangesloten bij een reeks acties van de Europese Unie voor de samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken en de officier van justitie. Dat heeft ons in staat gesteld onze bezorgdheid te uiten met betrekking tot de mensenrechtensituatie, waaronder inbegrepen de aanslagen op organisaties voor de bescherming van de mensenrechten en het toenemende geweld tegen vrouwen. Binnen het kader van samenwerking bedraagt de algemene indicatieve begroting van de Europese Unie voor de mensenrechten en de democratisering in Guatemala 18 miljoen euro. We hebben het dan over de periode 2002-2006. Uit dat bedrag wordt ook de steun aan het bureau voor de officier van justitie voor de mensenrechten op het platteland en de steun aan het rechterlijk gezag betaald. De Commissie heeft ook een specifiek genderprogramma opgezet, dat vooral gericht is op vrouwen van de inheemse bevolking. De begroting voor dit programma bedraagt 6 miljoen euro.

Tot slot heeft de Commissie 1,2 miljoen euro gereserveerd voor het opzetten van een bureau voor de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten in Guatemala. Dat proces moet in juli 2005 voltooid zijn.

Wat de toekomstige samenwerking betreft: sociale cohesie, lokale en plattelandsontwikkeling – waaronder inbegrepen de vaststelling van een volledige strategie voor voedselhulp en steun bij de ontwikkeling van de inheemse bevolking – blijven de absolute prioriteiten in onze betrekkingen met Guatemala.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 17.30 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


30. Mensenrechten in Ethiopië
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties betreffende mensenrechten in Ethiopië(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur. – (ES) Ik ben verheugd dat ik allereerst kan stilstaan bij de vrijlating van zes van de mensenrechtenactivisten, waartoe we in de vandaag besproken resolutie opriepen. Deze mensen werden samen met duizenden anderen aangehouden in de hoofdstad van Ethiopië, Addis Abeba, tijdens en na de demonstraties die op zes juni begonnen en meerdere dagen duurden.

Tijdens de onlusten werden 36 mensen vermoord. Hoewel meer dan 4000 mensen inmiddels weer in vrijheid zijn gesteld, zitten duizenden anderen nog steeds vast in gevangenissen of niet-officiële detentiecentra van de politie. De Europese Unie moet in dezen voet bij stuk houden en eisen dat het onderzoek naar de feiten wordt voortgezet zonder tegenwerking van de betrokken partijen.

Verder lijkt duidelijk dat de oppositie de intentie, noch de middelen heeft om een gewelddadige opstand te organiseren die bovendien de door haar geclaimde verkiezingsoverwinning in gevaar zou kunnen brengen. Van de regering, die volgens de verschillende hertellingen de verkiezingen verloren zou hebben, kunnen we niet hetzelfde zeggen.

Daarom moet de Europese Unie een duidelijk signaal afgeven en kenbaar maken dat de regering haar repressieve, provocatieve houding, vooral jegens leden van de oppositie, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke journalisten, moet laten varen. Die vijandige houding kan leiden tot een situatie van chaos waarbij niemand gebaat is.

Ten slotte moet de Europese Unie van de regering eisen dat zij haar plicht vervult en haar verantwoordelijkheid neemt om de veiligheid van de burgers en het nieuwe parlement te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wellicht vragen sommigen zich af hoe het kan dat wij, op een dag waarop de plaag van het terrorisme opnieuw slachtoffers eist onder onschuldige burgers in een Europese hoofdstad, niet afwijken van onze parlementaire agenda. Het antwoord is natuurlijk dat ons hart weliswaar uitgaat naar de slachtoffers en familie maar dat we nooit mogen toestaan dat onze democratische processen en instellingen worden verstoord door laffe terreurdaden. Deden we dat wel, dan zouden we de laffe terroristen in feite het morbide, perverse genoegen gunnen waar zij op uit zijn met deze monsterlijke misdrijven tegen de menselijkheid.

Ethiopië is helaas een land met een lange geschiedenis van armoede en honger. Het is ook een land met een lange geschiedenis van autocratie en staatsterreur. In de veertien jaar waarin premier Zenawi nu aan de macht is, hebben zijn regeringen een beschamend record aan schendingen van de mensenrechten gevestigd. Degenen die zich kritisch uitlaten over zijn bewind zijn veelal stelselmatig geïntimideerd, gevangengenomen en gemarteld. Vorige maand, na de onlangs gehouden parlementsverkiezingen in het land, werden door de oppositie gehouden demonstraties in de hoofdstad, Addis Abeba, met bruut geweld neergeslagen door de politie van Ethiopië. De demonstranten, overwegend universiteitsstudenten, beweerden – terecht overigens – dat er tijdens de verkiezingen op grote schaal was gefraudeerd. De veiligheidstroepen schoten lukraak op de ongewapende demonstranten, waarbij ten minste 36 doden en ruim honderd gewonden vielen. Naar schatting vijfduizend mensen werden gearresteerd en in militaire detentiecentra vastgezet. Onder internationale druk zijn velen van hen in vrijheid gesteld maar een groot aantal bevindt zich nog altijd in hechtenis.

Ethiopië ontvangt de laatste jaren – en ook nu nog – een aanzienlijke bedrag aan ontwikkelingshulp van het Westen, waarvan een groot deel afkomstig is van de EU. Menigeen stelt – volkomen terecht – dat wij er goed aan zouden doen opnieuw te kijken naar de manier waarop deze hulp aan Afrikaanse landen wordt toegekend, omdat de indruk bestaat dat althans in enkele gevallen – waaronder ook Ethiopië – de financiële steun zou kunnen bijdragen tot de instelling van een ondemocratisch bewind dat een beleid voert dat de armoede in het betreffende land alleen maar vergroot. Ik vraag u om uw steun voor deze resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes (PSE).(PT) Nee, mijnheer de Voorzitter, ik spreek hier helaas niet als rapporteur maar als lid van dit Parlement en hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie bij de verkiezingen in Ethiopië. De oppositie en de Ethiopische maatschappij als geheel hebben bij deze verkiezingen de gelegenheid gekregen om hun stem te laten horen, en wel op een wijze die tot nu toe nooit mogelijk was geweest. Daar heeft premier Meles Zenawi dan toch in ieder geval voor gezorgd. De aanwezigheid van internationale waarnemers – en onze missie droeg in dat opzicht het meeste bij, niet alleen als het ging om het aantal waarnemers, maar ook in termen van professionele inzet – was de doorslaggevende factor bij het kweken van vertrouwen bij de kiezers. Die kwamen in grote getale opzetten – maar liefst 90 procent van de kiezers bracht zijn stem uit. De afvaardiging van dit Parlement viel op 15 mei een voortdurend applaus van de rijen kiezers ten deel. Daarom geloven wij dat de waarnemingsmissie van de Europese Unie een enorme verantwoordelijkheid heeft. Het Ethiopische volk verwacht dat de verkiezingsresultaten eerlijk zullen zijn. Onze missie zal al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat hun verwachtingen niet beschaamd worden.

Niemand kan met zekerheid zeggen wat de resultaten van deze verkiezingen zullen zijn, omdat de zaken vanaf het moment dat het tellen van de stemmen begon steeds gecompliceerder werden. Er waren niet alleen vertragingen bij het openbaar maken van de resultaten; er waren ook veel klachten – van alle partijen, waaronder ook de regeringspartij. Ongerustheid bij de bevolking naar aanleiding van deze vertragingen en klachten heeft de aanzet gegeven tot de tragische gebeurtenissen van 6, 7 en 8 juni. Onze missie heeft met betrekking tot deze onlusten meteen publiekelijk stelling genomen. We hebben erop aangedrongen dat er een onafhankelijk onderzoek werd ingesteld, en we herhalen die oproep. We hebben er concreet bij de regering op aangedrongen dat al degenen die in strijd met de constitutionele rechten en de mensenrechten worden vastgehouden worden vrijgelaten. We dringen erop aan dat gekozen kandidaten en andere vertegenwoordigers van de oppositie en al degenen die zich voor de mensenrechten hebben ingezet de vrijheid krijgen om hun taken te vervullen. We dringen ook nu weer aan op persvrijheid – vertegenwoordigers van de oppositie moeten toegang tot de media krijgen. En we dringen er net als toen ook nu weer op aan dat de oppositie haar kalmte bewaart en iedereen oproept geen rellen te beginnen. Er mag niet worden aangezet tot het schenden van de rechtsorde, en etnische conflicten mogen niet worden aangemoedigd. Dat zou degenen die er belang bij hebben dat de resultaten van de verkiezingen nooit bekend worden alleen maar in de kaart spelen; dit zijn mensen die voor niets terugdeinzen om het verkiezingsproces te verstoren. Het zou een geweldsspiraal op gang brengen en tot politieke en economische chaos leiden. We dringen eropaan dat beide zijden – regering en oppositie – de overeenkomst van 10 juni over de behandeling van klachten naleven. Die overeenkomst wordt gesteund door de belangrijkste donorlanden, waaronder ook de lidstaten van de Europese Unie.

Dan wil ik nu graag hulde brengen aan de vertegenwoordiger van de Commissie die in Addis Abeba zo’n belangrijke rol heeft gespeeld – en nog steeds speelt. Onze missie is geherstructureerd bij wijze van tegemoetkoming aan verzoeken van beide zijden om het onderzoek van de klachten in de gaten te houden. Ik zal daarom volgende week opnieuw in Addis Abeba zijn.

Mijnheer de Voorzitter, ik besluit door erop te wijzen dat de toestand heel instabiel is en uiterst gevaarlijk. Er bestaat een gerede kans op burgeroorlog. Ik heb zojuist berichten ontvangen waaruit blijkt dat de belangrijkste oppositiepartij vanochtend heeft aangekondigd dat ze zich zal terugtrekken uit het klachtenonderzoek omdat haar vertegenwoordigers gedwarsboomd zouden zijn. Alle blijk van belangstelling voor de ontwikkelingen in Ethiopië, hoe legitiem en constructief ook – zoals dit initiatief van het Europees Parlement – , kan verkeerd geïnterpreteerd of zelfs misbruikt worden door degenen die erop uit zijn het proces van democratisering in Ethiopië te verstoren.

Mijn taak als hoofd van de waarnemingsmissie voor de verkiezingen is nog niet afgelopen. Deze missie is een onafhankelijke missie en het werk is nog niet voltooid. Daarom hoop ik dat het Parlement er begrip voor heeft dat ik het mijn plicht acht af te zien van deelname aan de stemming over deze resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jaromír Kohlíček (GUE/NGL),  auteur. – (CS) Dames en heren, ik ben verheugd het gezamenlijke voorstel voor een resolutie inzake de situatie in Ethiopië volledig te kunnen steunen. Er worden geen pogingen gedaan om terug te keren naar de tijd van koning Jan. In plaats daarvan blijkt uit deze resolutie duidelijk dat we ons bewust zijn van de ernst van de situatie in een van Afrika’s armste landen. Ethiopië was een van de grondleggers van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, maar het land heeft nog steeds te lijden van de onstabiele situatie in Somalië en de conflicten met het middeleeuwse regime in Eritrea. Soedan is een van de buurlanden. Dat land probeert nu al tientallen jaren de interne conflicten in het noorden en het zuiden en de rampzalige situatie in Darfur op te lossen. In het verleden is Ethiopië het slachtoffer geweest van militaire coups en verwoest door droogte en oorlog in Oeganda.

In een situatie als deze is het absoluut van cruciaal belang om het vertrouwen te voeden dat de Ethiopische burgers in een democratisch systeem hebben. Ik ben het hierin eens met mevrouw Gomes, die de verkiezingswaarneming leidt en het is volkomen terecht dat dit punt in de resolutie wordt benadrukt. Dit is echter niet genoeg. We moeten in geen enkel land toestaan dat er geweld wordt gepleegd of wetten worden omzeild, in het bijzonder in een land dat zich beroemt op een hoge verkiezingsopkomst - wat een teken is dat de burgers politiek betrokken zijn. Er moet steun zijn voor een grondig onderzoek naar alle klachten. We moeten onze inspanningen echter vergroten. Een land als Ethiopië, dat streeft naar het verbeteren van de landbouw- en industriesector, heeft onze hulp nodig. Een aantal landen heeft in het verleden reeds dergelijke steun ontvangen, en dit soort programma’s moeten een flinke impuls krijgen. Ethiopië moet gerichte steun ontvangen bij het oplossen van fundamentele problemen. Het is zowel van belang om deskundigen naar het land te sturen die kunnen helpen bij het opleiden van boeren en die indien nodig waterbronnen kunnen lokaliseren en veiligstellen, als studieplaatsen beschikbaar te stellen op middelbare scholen en universiteiten in de Europese Unie. Er is een oud gezegde dat luidt: "geef een man een vis en je geeft hem voedsel voor een dag, leer een man hoe hij moet vissen en je geeft hem voedsel voor de rest van zijn leven". Dit moet ons uitgangspunt zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze week staat voornamelijk in het teken van Afrika, een continent waar al te lang te weinig aandacht aan wordt geschonken, ook door sommigen in dit Parlement. De week begon met de popconcerten van het afgelopen weekeinde, vervolgens kwam woensdag de top in Schotland en ons grote debat hier in het Parlement. En ook ons actualiteitendebat deze donderdagmiddag wordt gedomineerd door Afrika.

Uit het onderwerp-Zimbabwe alleen blijkt al hoeveel politieke conflicten deze kwestie omvat. Het is noodzakelijk gebleken een gefundeerd Afrikabeleid te ontwikkelen dat veel meer doet dan alleen de puur humanitaire aspecten aanpakken. Ik moet zeggen dat ik geshockeerd was door de woorden van de commissaris. Als Beiers parlementslid zou ik het volgende willen opmerken: als ik eraan denk dat de commissaris vroeger als Belgische minister van Buitenlandse Zaken een van de oproerkraaiers was die Oostenrijk, die Europese modeldemocratie, sancties wilde opleggen, en als ik nu hoor dat hij van mening is dat het contraproductief en verkeerd zou zijn sancties op te leggen aan een van de gruwelijkste dictators ter wereld, namelijk president Mugabe van Zimbabwe, dan vind ik dat hier sprake is van meten met twee maten en dat is voor ons absoluut onaanvaardbaar.

Wij moeten nu duidelijk maken dat wij als Europa alleen geloofwaardig zijn als we in Afrika niet alleen maar ongefundeerd geld rondstrooien, maar een politieke strategie en een duidelijk concept ontwikkelen van wat nu eigenlijk mensenrechten zijn.

Uiteraard ben ik het er volledig mee eens dat we ons niet moeten gaan gedragen alsof wij het allemaal wel weten en dit aan de rest van de wereld moeten laten zien. Daarvoor zijn er nog genoeg zaken die wij zelf eerst op orde moeten brengen. Echter, mijnheer de commissaris, het is mijns inziens wel dringend noodzakelijk de dictators in Afrika sancties op te leggen en druk op hen uit te oefenen.

Met name president Mbeki van Zuid-Afrika, die zich voordoet als een voorbeeldig democraat en vredestichter voor het gehele continent, is in wezen een verkapte Mugabe. Anders was hij toch al lang in actie gekomen tegen deze onrechtvaardige ontwikkelingen in Zimbabwe. Zoveel is duidelijk als u luistert naar hetgeen de vertegenwoordigers van de kerk in Zuid-Afrika over deze kwestie te vertellen hebben, en dat zou voor ons aanleiding moeten zijn stappen te ondernemen.

In deze context dienen we ook Ethiopië niet te vergeten. In het geval van dit land geldt het devies "Weert het begin!", omdat het land hard op weg is naar een nieuwe ramp. En Ethiopië heeft al genoeg rampen meegemaakt: vreselijke hongersnoden, oorlogen, burgeroorlogen, een communistische dictatuur naar Sovjet-voorbeeld, vervolgens weer een burgeroorlog en afscheidingsoorlog, een grensoorlog, enzovoort. Nu zien we dat er opnieuw een dictatuur ontstaat, terwijl het land in wezen een enorm potentieel heeft: het is een van de oudste onafhankelijke staten ter wereld, het heeft een oud volk met een grotendeels christelijke cultuur, tot voor enkele jaren heeft het nooit te lijden gehad onder koloniale overheersing, het heeft tegen het fascisme en tegen het Europees militarisme gestreden en eens was het de trots van Afrika als symbool van een onafhankelijke en zelfstandige ontwikkeling. Wij mogen niet toelaten dat dit land uiteenvalt in clans, zoals in buurland Somalië is gebeurd, in verschillende groepen als gevolg van de vele stammen en partijen, waarbij de meeste partijen eveneens verbonden zijn aan de diverse stammen.

Daarom is het van belang dat wij met name in dit land democratie en mensenrechten intensief stimuleren. Ik ben het niet vaak met de heer Kohlíček eens, maar vandaag heeft hij mijn nadrukkelijke steun. We moeten decentrale projecten steunen op het gebied van landbouw en irrigatie, zodat hier niet alleen degenen die in het centrum zitten en de bureaucraten van profiteren, maar zodat er van onderuit een nieuwe gemeenschap kan ontstaan in de strategisch belangrijke Hoorn van Afrika.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith, namens de Verts/ALE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit debat over de mensenrechten, democratie en rechtsstaat in Ethiopië kan ik niet voorbij gaan aan de afschuwelijke gebeurtenissen die zich vandaag in Londen voltrekken. Niet dat ik Londen of Engeland vertegenwoordig maar ik zeg u dat wij Schotten volledig solidair zijn met onze naaste buren, onze vrienden, onze collega’s, ja, onze familieleden in Londen en daarbuiten. Het hoe en waarom komt later wel. Het is nu eerst tijd voor bezinning op onze menselijke waarden.

In de wereld van vandaag, waarin iedereen met iedereen is verbonden, is een aanslag op de rechten van onschuldige mensen in Londen, in Ethiopië of waar dan ook, een aanslag op de rechten van ons allemaal. En de gebeurtenissen van vandaag laten er geen twijfel over bestaan dat degenen onder ons die kiezen voor mensenrechten en de rechtsstaat, tegenover de rest van de wereld een helder en krachtig stemgeluid moeten laten horen. Als we het over één ding eens moeten zijn, dan is het wel dat het antwoord nooit gevonden zal en kan worden in zinloos geweld.

Wat betreft de grootschalige schending van de mensenrechten in Ethiopië sluit ik mij van harte aan bij de opmerkingen die mijn fractiegenoot de heer Romeva i Rueda eerder al heeft gemaakt. Ik wil daaraan toevoegen dat we in dit debat de vrijheid van de pers niet mogen vergeten. De persvrijheid is cruciaal voor een vrije samenleving en een vrije wereld. Ook deze vrijheid wordt met voeten getreden in Ethiopië, hetgeen ik wil veroordelen naast de punten die het Parlement al heeft genoemd.

Hoewel het debat niet zozeer gaat over de inhoudelijke kant van de voorliggende ontwerpresolutie maken de gebeurtenissen buiten de muren van dit Huis het des te duidelijker dat wij ons sterk moeten maken voor deze rechten.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI).  – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben jaloers op Ethiopië. Jazeker, u heeft mij goed gehoord – ik ben jaloers op Ethiopië, maar niet vanwege zijn regering want daar is niet veel reden toe. Ik ben jaloers op de Ethiopische burgers om hun overtuiging dat er zoveel van hen afhangt. Ik ben ervan overtuigd dat er geen enkel Europees land is dat zich kan beroemen op een verkiezingsopkomst van negentig procent. Dit percentage werd gemeten bij de verkiezingen in Ethiopië op 15 mei van dit jaar. Zo'n hoge opkomst verdient ons respect en onze steun, en een land dat dit kan bereiken verdient het een democratie te zijn. Het enige probleem is dat er voor de democratie in Ethiopië een hoge prijs wordt betaald. Er werden 36 mensen vermoord en duizenden mensen gevangen gezet, waarvan er echter onlangs weer vierduizend zijn vrijgelaten.

Het woord solidariteit is van enorm belang voor de burgers in mijn land, Polen, en heeft uiteraard ook grote waarde voor de Europese Unie. Ethiopië zou ook moeten delen in deze solidariteit. Het land zou niet veroordeeld moeten worden tot de vergetelheid, zelfs al ligt het ver bij Straatsburg vandaan. Wij mogen onszelf niet toestaan Afrika te vergeten. Het zou niet zo moeten zijn dat onze gedachten eens in het jaar naar Afrika uitgaan, of wanneer Bob Geldof concerten organiseert.

De niet-ingeschreven afgevaardigden steunen het voorstel voor een resolutie volledig omdat het aan niets minder bijdraagt dan een politieke vertaling van de wijze woorden van Ernest Hemingway: ”Vraag je nooit af voor wie de klok luidt, hij luidt voor jou”.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie.(FR) Ethiopië is een typisch geval waar de Europese Unie de ontwikkelingen kan beïnvloeden en waar ze probeert dat ook inderdaad te doen. Net als u heb ook ik het verkiezingsproces in Ethiopië nauwlettend gevolgd. Ik heb ook de periode voorafgaand aan de verkiezingen gevolgd, en ik moet zeggen dat de verkiezingscampagne een goed voorbeeld van democratie was. Iedereen had toegang tot de media. De problemen begonnen met het van start gaan van de verkiezingen zelf. Ik heb de incidenten van 7 en 8 juni uiteraard zelf gezien. Ik ben zelf opgetreden, en de heer Solana heeft dat ook gedaan. U moet weten dat ik bijna om de dag contact heb gehad met premier Meles om hem te vertellen dat de EU bezorgd was over het verloop van de verkiezingen en vooral over de schendingen van de mensenrechten zoals die bij voornoemde incidenten waren begaan.

Het signaal dat de Europese Unie en anderen bij de autoriteiten hebben afgegeven – en blijven afgeven – heeft zeker gevolgen gehad. Dat blijkt uit het besluit van de regering om 3800 mensen die na de demonstraties werden vastgehouden zonder in staat van beschuldiging te worden gesteld nu vrij te laten. We hebben regelmatig telefonisch contact en na elk gesprek heeft de heer Meles onze verzoeken ingewilligd. Drie dagen geleden heb ik samen met de heer Barroso in Libië een gesprek gevoerd met de premier. Daaruit bleek dat er nog steeds zes- tot zevenhonderd mensen worden vastgehouden, vaak in het geheim. Premier Meles heeft mij verzekerd dat hij bezig was voor dit probleem een oplossing te vinden en dat de meeste gevangenen waarschijnlijk zouden worden vrijgelaten als blijkt dat ze zonder reden worden vastgehouden. De Ethiopische autoriteiten dienen niet alleen hun eigen wetten na te leven, ze zijn ook gehouden de internationale rechtsnormen op het gebied van de mensenrechten te eerbiedigen. We hebben erop aangedrongen dat het Internationale Comité van het Rode Kruis toegang krijgt tot al degenen die nog steeds vastzitten.

Wat de gebeurtenissen van 7 en 8 juni betreft: het zou een goede zaak zijn als de regering zou besluiten een onafhankelijk onderzoek in te stellen om zo precies vast stellen wat er gebeurd is en wie verantwoordelijkheid draagt. Premier Meles heeft mij gezegd dat hij in een positie verkeerde om aan dat verzoek gevolg te geven en dat hij dat ook inderdaad zou doen.

Met betrekking tot het verkiezingsproces kan ik u melden dat sinds het moment dat de zaken werkelijk mis dreigden te lopen gelukkig enige vooruitgang is geboekt. Ik ben heel tevreden dat men nu begonnen is met het zoeken naar een oplossing voor het geschil. Ik heb ontmoetingen gehad met alle politieke partijen, waaronder ook die van de oppositie. En ik heb al deze partijen en hun leiders gevraagd om prudentie te betrachten en de nationale verkiezingsautoriteiten zo in staat te stellen hun werk geheel onafhankelijk te verrichten.

Gevolg gevend aan een verzoek van de zijde van de oppositiepartijen heeft de Europese Unie er voor gezorgd dat vertegenwoordigers van alle partijen – en dus ook de oppositiepartijen – zitting hebben in het comité dat is opgezet om klachten te onderzoeken. Ook op dat punt hebben we succes gehad. En we spelen ook een doorslaggevende rol bij de onderhandelingen over een gedragscode voor de media. Deze code wordt nu door de partijen onderzocht en zal waarschijnlijk binnenkort worden goedgekeurd. De Commissie en de Europese Unie als geheel hopen dat Ethiopië erin slaagt het verkiezingsproces tot een goed einde te brengen. Dat is niet alleen voor de stabiliteit van het land zelf van belang – Ethiopië zou zo, door werkelijk te democratiseren, ook naar buiten toe een heel belangrijk signaal uitzenden. Er is in Ethiopië een waarnemingsmissie aanwezig om de verkiezingen te volgen en de vertegenwoordiger van de Commissie onderhoudt binnen dit land een politieke dialoog. Op die wijze participeert de Commissie in alle initiatieven en spelen we een constructieve rol die door alle partijen in Ethiopië gewaardeerd wordt. Wij blijven dit proces steunen.

Ik wil mevrouw Gomes hier graag uitdrukkelijk bedanken voor het indrukwekkende werk dat ze als hoofd van de Europese waarnemingmissie bij deze verkiezingen heeft verricht. Ik dank haar ook voor het feit dat we met haar zo goed hebben kunnen samenwerken. We onderhouden steeds contact en ik moet erkennen dat ze veel heeft bijgedragen om onze standpunten dichter bij elkaar te brengen. Zij heeft veel meer gedaan dan ze uit hoofde van haar rol als chef van de waarnemingsmissie verplicht was – ze heeft als bemiddelaarster werkelijk een opmerkelijke rol gespeeld.

(Applaus)

Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie zal blijven participeren in een constructieve, maar tegelijkertijd strenge dialoog waarin we hoge eisen stellen. Alleen zo kunnen we een positieve bijdrage blijven leveren aan het proces dat zich op dit moment in Ethiopië voltrekt. Het is duidelijk dat de toestand heel fragiel is. Aan beide zijden zijn er extremisten die wachten op een vergissing of wat voor gelegenheid dan ook om de lont in het kruitvat te steken. Het Parlement, de Raad en de Commissie dragen samen verantwoordelijkheid en ik geloof dat we samen moeten proberen te verhinderen dat dit worst case scenario bewaarheid wordt. We moeten beide zijden er dus toe aanzetten in het kader van de huidige politieke en electorale proces de wet na te leven.

Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Zonder partij te kiezen, wil ik u wel vertellen dat het vooral aan de open instelling van premier Meles en zijn vertrouwen in de Europese Unie is te danken dat de Europese Unie in Ethiopië invloed kan uitoefenen. De Europese Unie is voor premier Meles een instituut en een realiteit waar hij in gelooft en waar hij respect voor heeft. Dat is de reden waarom hij zo vlug op onze vragen en verzoeken – eisen – reageert. Ik ben ervan overtuigd dat wij, als we erin slagen dit proces te blijven begeleiden, een bemiddelende rol horen te spelen. Dan kan de democratie zich weer vestigen in Ethiopië.

Premier Meles heeft ons gezegd dat hij de uitspraak van de kiezers zal respecteren wanneer die door de bevoegde instelling bekend wordt gemaakt. Als het bijvoorbeeld nodig mocht blijken in een aantal kiesdistricten opnieuw verkiezingen te houden, dan zal hij dat aanvaarden. We zullen zien hoe deze zaken zich zullen ontwikkelen. Hij heeft in ieder geval tot nu toe elke belofte om iets te ondernemen gestand gedaan. Het is van belang dat u daar rekening mee houdt.

Ik schilder de toestand minder zwart dan anderen dat gedaan hebben. De situatie is natuurlijk wel heel delicaat. En vol risico’s. En – uiteraard – gevaarlijk. Hoe kan het ook anders? Sinds ik mijn post als commissaris heb aanvaard is dit echter wel de eerste keer dat ik heb kunnen vaststellen dat, áls de instellingen – het Parlement, de Hoge Vertegenwoordigers, de Commissie en de delegaties ter plaatse – samenwerken en daarbij de lidstaten betrekken en gebruik maken van alle middelen waarover de Europese Unie beschikt, ze ook werkelijk iets bereiken. Dat is in Ethiopië zeker het geval. Ik heb het gevoel dat we hier heel nuttig werk hebben verricht. Ik wil mevrouw Gomes opnieuw uit den grond mijns harten bedanken voor de steun die ze ons hierbij gegeven heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

We gaan meteen over tot de stemming.

 
  

(1) Zie notulen.


31. Ingekomen stukken: zie notulen

32. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming.

(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, de stemming over het verslag-Saïfi stond niet voor vanmiddag maar voor vanavond op de agenda. De stemming werd echter vanmiddag reeds gehouden, en wel nadat de stemmingen al ten einde waren en vele parlementariërs de zaal verlaten hadden. Ik heb de reglementen er nog eens op na geslagen. In artikel 170, lid 4 is heel duidelijk vastgelegd dat er vóór de stemming voorgesteld mag worden deze te verplaatsen. De heer Schulz zou nu dus pas kunnen voorstellen de stemming over het verslag Saïfi te verplaatsen. Hij kan dat op dit moment echter niet en het is wel duidelijk waarom. Hij is helemaal niet aanwezig. Mijns inziens mogen wij in de toekomst niet meer accepteren dat het Reglement op deze wijze wordt toegepast. We hadden nu over het verslag kunnen stemmen, maar de reden waarom dat niet vanavond gebeurt, is het feit dat een grote meerderheid voor stemming over het verslag-Saïfi geweest zou zijn. De parlementariërs die nu hier zijn, zijn immers degenen die tot het einde doorwerken. Wat vanmiddag is gebeurd komt door toedoen van degenen die te lui zijn om de vergadering tot het einde toe bij te wonen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag even iets willen rechtzetten. Het is de heer Posselt namelijk blijkbaar ontgaan dat het voorstel niet van de heer Schulz afkomstig was, maar van een andere collega. Bovendien is de uitslag van de stemming tot stand gekomen door toedoen van een meerderheid die aanzienlijk groter was dan het aantal parlementariërs dat nu aanwezig is. Het was derhalve een democratische stemming.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Marie Coûteaux (IND/DEM). (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen – en daarmee sluit ik me aan bij mijn gewaardeerde collega, de heer Posselt – dat we vanuit een bepaald perspectief nogal verrast zijn met het lot dat het verslag-Saïfi ten deel is gevallen. We moeten proberen te bevatten wat daar de gevolgen van zijn. Het is in wezen namelijk een signaal voor al degenen die gehecht zijn aan onze vergaderplaats in Straatsburg. Het is immers bekend dat die zetel wordt bedreigd. Laten we de stemming van vanmorgen nog eens overdenken. Het verslag van mevrouw Saïfi ging over een belangrijk onderwerp – textiel. Het debat over dit onderwerp had volgens mij niet twee maanden uitgesteld mogen worden, aangezien de toestand urgent is. Afgezien daarvan hebben we een belangrijk signaal afgegeven. We hebben namelijk toegegeven dat het vanaf donderdag 12.30 uur niet langer mogelijk is iets van belang te ondernemen in het Parlement in Straatsburg. En ik geloof dat dit de belangrijkste zetel van het Europees Parlement is. Onze activiteiten vangen aan op dinsdagmorgen. Als we onze activiteiten op donderdagmorgen afsluiten, betekent dat – om het maar eens eerlijk te zeggen – dat het Parlement in Straatsburg maar twee dagen per maand vergadert. Ik verzoek u allen eens na te denken over wat dat betekent. Dit is de reden waarom ik met betrekking tot dit punt formeel protest aanteken.

 

33. Zimbabwe
  

- Voor de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens zijn alle fracties het hierover eens. In paragraaf 17 van de resolutie zouden we de woorden “regering van nationale eenheid” graag vervangen zien door “overgangsregering”.

Verder zou ik willen voorstellen in paragraaf 18 tevens de regeringen van de G8 op te nemen.

 
  
  

(De Voorzitter stelt vast dat tegen het in aanmerking nemen van het mondeling amendement geen bezwaar wordt gemaakt)

 

34. Kindermishandeling in Guatemala

35. Mensenrechten in Ethiopië

36. Landbouw in ultraperifere gebieden van de Unie
  

- Vóór de stemming:

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE).(PT) Dit is alleen maar om erop te wijzen dat er helaas iets mis blijkt te zijn met de kaart voor mijn stemmachine. Ik heb niet over mijn verslag kunnen stemmen. Ik zou graag willen dat opgetekend werd dat ik – uiteraard – vóór heb gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.

 

37. Stemverklaringen
  

- Verslag-Freitas (A6-0195/2005)

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het is duidelijk dat er voor de landbouw en voorziening van de markten in de ultraperifere regio’s bijzondere omstandigheden gelden en de EU erkent dat ook. Gelet op de recente ervaringen geloof ik dat de belangrijkste elementen van het voorstel van de Commissie – met name het hoofdstuk over meer flexibiliteit – tegemoet komen aan de Portugese belangen. En Portugal heeft in dit opzicht grote belangen. Onze ultraperifere regio’s – Madeira en de Azoren – verdienen immers speciale belangstelling, omdat ze met bijzondere omstandigheden te kampen hebben, zeker op het gebied van de landbouw.

 

38. Rectificaties stemgedrag: zie notulen

39. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

40. Schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen

41. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen

42. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen

43. Onderbreking van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.

(De vergadering wordt om 18.00 uur gesloten)

 

ANNEX
VRAGEN AAN DE RAAD
Vraag nr. 23 van Edite Estrela (H-0504/05)
 Betreft: Kankerverwekkende stoffen
 

Lood is een chemische stof die kanker kan veroorzaken;

In een lippenstift die door de bekendste merken van de cosmetica-industrie op de markt wordt gebracht is lood aangetroffen.

Kan de Raad mededelen of hij van plan is te onderzoeken of deze abnormale situatie voortduurt en zo ja, welke maatregelen hij denkt te nemen om de rechten en de gezondheid van de consumenten te beschermen?

 
  
 

De Raad is niet bekend met de feiten die door de geachte afgevaardigde zijn genoemd. De Raad wil er echter op wijzen dat de samenstelling van cosmetica moet voldoen aan Richtlijn 76/768/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten. Zoals de geachte afgevaardigde weet, is het aan de Commissie om de juiste toepassing van deze wetgeving te waarborgen en aan de lidstaten om controles van de geldende regels uit te voeren, waarbij overtredingen van deze regels worden bestraft overeenkomstig de nationale wetgeving. Tegen deze achtergrond adviseert de Raad de geachte afgevaardigde haar vraag aan de Commissie voor te leggen.

 

Vraag nr. 24 van Brian Crowley (H-0506/05)
 Betreft: Massale uitzettingen in Zimbabwe
 

Het zal de fungerend voorzitter van de Raad wel bekend zijn dat er onlangs in Zimbabwe grote groepen mensen met geweld verdreven werden, waarbij - volgens de Verenigde Naties - ruim 200.000 mensen dakloos zijn geraakt.

Ook is er wijde ruchtbaarheid gegeven aan de arrestatie van tenminste 30.000 burgers tijdens deze operatie, die door de autoriteiten van Zimbabwe "Operatie Murambatsvina" (Veeg het vuil weg!) wordt genoemd.

Kan de fungerend Raadsvoorzitter het Parlement verzekeren dat hij een onmiddellijke stopzetting zal eisen van deze praktijken, die strijdig zijn met het UNO-Handvest inzake de rechten van de mens? Zal hij de autoriteiten van Zimbabwe herinneren aan de verplichtingen die zij op zich hebben genomen uit hoofde van het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, welke dit land in 1991 heeft geratificeerd?

 
  
 

De EU heeft de maatregelen die de Zimbabwaanse regering heeft genomen in het kader van "Operatie Murambatsvina" veroordeeld. In een verklaring die het voorzitterschap op 7 juni 2005 namens de EU heeft doen uitgaan heeft de EU de Zimbabwaanse regering verder opgeroepen onmiddellijk een einde te maken aan deze operatie en heeft zij aangedrongen op eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat.

 

Vraag nr. 25 van Eoin Ryan (H-0508/05)
 Betreft: Vogelgriep - "een tijdbom voor de volksgezondheid"
 

Afgelopen april verklaarde de Commissie in het Europees¨Parlement dat "het juist (is) dat deze griep pandemie een wereldwijde dreiging vormt en dat wetenschappers waarschuwen dat het niet langer meer een kwestie is van "indien" maar van "wanneer".... Wij hebben een plan op communautair niveau, maar er zijn ook plannen noodzakelijk op het niveau van de lidstaten."

Kan de Raad in het licht van het bovenstaande mededelen of er binnen de Raad overeenstemming is bereikt op dit punt en, zo ja, tot welke conclusies men is gekomen? Zo neen, kan de Raad mededelen of de ministers bereid zijn de kwestie van deze wereldwijde potentiële gezondheidscatastrofe ten spoedigste op de agenda van de Raad te plaatsen?

 
  
 

De Raad wil de geachte afgevaardigde bedanken voor het besteden van aandacht aan deze belangrijke kwestie.

De Raad heeft op 29 april 2005 van de Commissie een voorstel ontvangen voor een richtlijn van de Raad betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza.

Het doel van dit voorstel is het aanpassen van de huidige communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza, zoals vastgelegd in Richtlijn 92/40/EEG van de Raad, om te waarborgen dat de lidstaten de meest geschikte maatregelen ter bewaking en bestrijding van aviaire influenza treffen teneinde het risico op grote uitbraken van de ziekte te beperken en nauwere samenwerking tussen nationale autoriteiten op veterinair gebied en op het terrein van de volksgezondheid in de lidstaten te bevorderen.

De Raad is inmiddels met deze tekst aan de slag gegaan. Het onderzoek van de Raad zal worden voortgezet onder het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk. Zodra het advies van het EP beschikbaar is, zal het Britse voorzitterschap proberen overeenstemming te bereiken over het voorstel, waarbij rekening wordt gehouden met het advies van het EP.

Bovendien heeft de Raad diverse beleidsconclusies aangenomen die relevant zijn voor de vraag van de geachte afgevaardigde.

Met name in zijn conclusies van 2 juni 2004 over draaiboeken voor influenzapandemieën heeft de Raad een aantal belangrijke aspecten geïdentificeerd van de communautaire strategie waarmee het hoofd moet worden geboden aan pandemische influenza.

De Raad heeft onder meer een beroep gedaan op de Commissie en de lidstaten om de technische bijstand op operationeel en strategisch niveau te vergemakkelijken, om te streven naar een betere coördinatie van nationale draaiboeken en de uitvoering van een gezamenlijke evaluatie, alsmede om te blijven samenwerken met de relevante internationale en intergouvernementele organisaties, in het bijzonder de Wereldgezondheidsorganisatie, teneinde te zorgen voor een doeltreffende coördinatie van de activiteiten op het gebied van paraatheid en reactievermogen bij pandemieën.

Op 6 december 2004 heeft de Raad conclusies aangenomen over een Europese reactie op uitbraken van zoönoses.

De Raad concludeert dat er een Europees actieplan inzake paraatheid bij en bestrijding van zoönoses moet worden opgesteld ten behoeve van een intersectorale en responsieve communautaire strategie tegen dreigingen van zoönoses. Een dergelijk plan, dat de Commissie voornemens is voor te stellen, moet geïntegreerde volksgezondheids- en diergezondheidsbeleidsmaatregelen en gerelateerde instrumenten omvatten.

De Raad riep de lidstaten en de Commissie tevens op:

waar passend, de juridische en financiële belemmeringen voor een goede aanpak van uitbraken van zoönoses te bezien en een zodanige aanpak te ontwikkelen dat dagelijkse basis risico-evaluatie, -beheer en -communicatie, met inbegrip van intersectorale samenwerking en netwerkvorming van laboratoria, op een geïntegreerde manier wordt gewaarborgd.

tot coördinatie van de onderzoeksactiviteiten voor probleemoplossing bij de preventie en beheersing van zoönoses.

Tot slot heeft de Raad de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verzocht om, in nauwe samenwerking met het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, op basis van het jaarlijkse communautaire verslag over zoönoses een gedetailleerde analyse van risicofactoren te presenteren, en heeft hij de lidstaten en de Commissie verzocht intensiever samen te werken met de internationale en intergouvernementele organisaties op dit gebied.

 

Vraag nr. 26 van Liam Aylward (H-0510/05)
 Betreft: Internationaal Strafgerechtshof en mogelijke oorlogsmisdaden in Soedan
 

Volgens de Verenigde Naties zijn er in de twee jaar dat het conflict in Darfoer reeds duurt ongeveer 180.000 mensen om het leven gekomen, terwijl meer dan twee miljoen mensen van huis en haard werden verdreven.

Voor de eerste maal in haar geschiedenis heeft de Organisatie der Verenigde Naties, na een stemming, besloten om het Internationaal Strafgerechtshof (ICC) te belasten met een onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden in Soedans westelijke regio Darfoer.

Aan het ICC werden ook de namen verstrekt van 51 mogelijke verdachten. De Soedanese autoriteiten hebben te kennen gegeven dat zij zullen weigeren het ICC bij te staan bij zijn werkzaamheden.

Kan de Raad de verzekering geven dat hij zijn invloed zal aanwenden om de Soedanese regering ervan te overtuigen dat het in haar eigen belang is om met het ICC samen te werken?

 
  
 

In de periode die voorafging aan het besluit van de VN-veiligheidsraad heeft de Raad bij diverse gelegenheden zijn steun uitgesproken voor het doorverwijzen van de situatie in Darfoer naar het Internationaal Strafgerechtshof (ICC).

Ook heeft de Raad in zijn conclusies van 23 mei resolutie 1593 van de Veiligheidsraad verwelkomd, en alle partijen in Soedan aangespoord ten volle samen te werken met het ICC. De Raad heeft tevens verklaard dat hij de gemaakte vorderingen nauwlettend zal volgen.

In hun contacten met de Soedanese autoriteiten hebben vertegenwoordigers van de EU bij herhaling de noodzaak onderstreept voor de Soedanese regering om samen te werken met het ICC.

 

Vraag nr. 27 van Seán Ó Neachtain (H-0512/05)
 Betreft: Intimidatie in Soedan
 

In een recent rapport van Médecins sans Frontières (MSF) is bewijs geleverd van moord, verkrachting en brandstichting in de Soedanese regio Darfoer. Volgens MSF heeft meer dan 80% van de slachtoffers hun aanvallers aangeduid als soldaten of leden van de aan de regering gelieerde Janjaweed-militie.

De Raad is er zeker van op de hoogte dat de Soedanese autoriteiten de hulpverleners die zich over deze feiten durfden uit te spreken bij wijze van represaille en intimidatie heeft gearresteerd en dat er zware aanklachten tegen hen zijn ingediend.

Kan de fungerend voorzitter van de Raad meedelen welke maatregelen de Raad heeft genomen naar aanleiding van deze volstrekt onaanvaardbare houding van de Soedanese autoriteiten?

 
  
 

De Raad heeft de zaak van de arrestatie van twee medewerkers van Médecins Sans Frontières (MSF) nauwlettend gevolgd. Naar aanleiding van deze arrestaties heeft de EU-trojka in Khartoem een demarche ondernomen bij de Soedanese autoriteiten om uitdrukking te geven aan de ernstige bezorgdheid van de EU over de arrestaties en om de onmiddellijke vrijlating van de betrokken MSF-medewerkers te eisen, alsmede de intrekking van de aanklachten tegen hen.

De EU-trojka heeft voortdurend contact gehouden met de Soedanese regering over deze zaak en heeft de inspanningen van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN voor Soedan op dit terrein ondersteund.

Tegen die achtergrond juicht de Raad de vrijlating van de twee MSF-medewerkers toe, evenals het besluit van de Soedanese regering om formeel alle aanklachten tegen hen in te trekken.

 

Vraag nr. 28 van Diamanto Manolakou (H-0516/05)
 Betreft: Een geval van illegale arrestatie- of ontvoering door de Colombiaanse autoriteiten
 

Op 13 december 2004 werd in Caracas, de hoofdstad van Venezuela, door politieagenten van Colombia en vermomde politieagenten uit Venezuela Rodrigo Granda (Ricardo Gonzalez) vastgenomen, bestuurslid van de Internationale Afdeling van de Revolutionaire Gewapende Strijdkrachten van Colombia, een ontvoering die 2 miljoen dollar heeft gekost. De arrestatie van Granda was illegaal, aangezien er geen internationaal arrestatiebevel was uitgevaardigd en aangezien deze arrestatie plaats vond op grond van een gefingeerde aanklacht. Bovendien weigerde de openbare aanklager bewijsstukken over te leggen aan de advocaat van aangeklaagde, terwijl bovendien aan deze advocaat moeilijkheden in de weg werden gelegd bij zijn verblijf in de stad waar het proces gevoerd werd, vanwege de dreigende aanwezigheid van een paramilitaire eenheid.

Is de Raad het met mij eens dat bovengenoemd optreden een schending van Colombiaanse zijde vormt van de fundamentele burgerrechten, de internationale rechtsregels en het beginsel van de rechtstaat? Hoe denkt de Raad hierop te reageren?

 
  
 

De Raad beschikt niet over gedetailleerde informatie over de zaak van de heer Granda, een hooggeplaatst lid van de Revolutionaire Gewapende Strijdkrachten van Colombia. De Raad wijst erop dat de Revolutionaire Gewapende Strijdkrachten van Colombia op de lijst van terroristische organisaties van de Europese Unie staat.

De Raad heeft alle partijen in het conflict in Colombia regelmatig opgeroepen de mensenrechten en het internationaal humanitair recht te eerbiedigen en heeft alle illegale groeperingen verzocht de vijandelijkheden te staken en deel te nemen aan onderhandelingen over een vredesproces. Helaas blijft de situatie kritiek en maken illegale groeperingen zich nog altijd schuldig aan ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht.

Op het terrein van de mensenrechten is de Raad een sterk voorstander van het werk van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN in Bogotá, dat een belangrijke rol speelt bij inspanningen ter bestrijding van de voortdurende schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. De Raad beschikt niet over informatie over eventuele stappen die in dit geval door het Bureau zijn ondernomen.

 

Vraag nr. 29 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0518/05)
 Betreft: Begin van de werkzaamheden van het Europees Spoorwegbureau
 

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 881/2004(1) werd besloten een Europees Spoorwegbureau op te richten ter bevordering van de moderniseringsmaatregelen in de sector van de Europese spoorwegen. Is de Raad, overwegende dat de werkzaamheden van het Europees Spoorwegbureau onlangs (17 juni 2005) officieel van start zijn gegaan, van mening dat het nieuwe Bureau beschikt over de infrastructuur, de bevoegdheden en de nodige middelen om een efficiënte bijdrage te leveren aan deze doelstelling?

Wat vindt hij van de huidige situatie waarin de 25 lidstaten onderling incompatibele technische voorschriften en veiligheidsnormen hebben, wat een grote hinderpaal vormt voor de ontwikkeling van de interne markt in de spoorwegsector?

Denkt de Raad concrete initiatieven te nemen zodat het Europees Spoorwegbureau onmiddellijk van start kan gaan, zowel voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke veiligheidsnormen als voor het beheer van een controlesysteem voor de technische voorschriften voor interoperabiliteit van de Europese spoorwegen?

 
  
 

De Raad stelt de geachte afgevaardigde op de hoogte van het feit dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 881/2004, het Europees Spoorwegbureau (het bureau) tot doel heeft een bijdrage te leveren op technisch gebied aan de uitvoering van de Gemeenschapswetgeving die gericht is op de verbetering van het concurrentievermogen van de spoorwegsector door het interoperabiliteitsniveau van de spoorwegsystemen te vergroten, en op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering van de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem, teneinde bij te dragen aan de totstandkoming van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen, onder waarborging van een hoog niveau van veiligheid.

Daarnaast heeft het bureau tot doel de lidstaten en de Europese Commissie technische ondersteuning te bieden.

Verordening (EG) nr. 881/2004 voorziet in de begroting voor het bureau, en het werkprogramma voor 2005 en is in december 2004 door de Raad van Bestuur goedgekeurd.

Het bureau is officieel op 16 juni 2005 met zijn werk begonnen. In deze vroege fase van de werkzaamheden is het prematuur om in te gaan op het behalen van zijn doelstellingen door het bureau.

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 881/2004 zal de Europese Commissie de door het bureau bereikte resultaten evalueren. De Raad wacht op het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, dat op basis van deze evaluatie zal worden opgesteld.

 
 

(1) PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1.

 

Vraag nr. 30 van Proinsias De Rossa (H-0520/05)
 Betreft: Democratisering in de Democratische Republiek Congo
 

De overgangsregering van de Democratische Republiek Congo boekt nauwelijks vorderingen op de weg naar democratische verkiezingen. Sinds 1998 heeft de door een burgeroorlog veroorzaakte humanitaire crisis aan 3,8 miljoen mensen het leven gekost. Verder worden nog steeds de mensenrechten onvoldoende geëerbiedigd en is er geen einde gekomen aan de economische exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het land door buitenlandse bedrijven. Is het voorzitterschap van de Raad tegen deze achtergrond van oordeel dat de Europese Unie voldoende pogingen in het werk stelt om ervoor te zorgen dat de overgangsregering voldoet aan de voorwaarden van het Pretoria-akkoord, en dat met name de vertragingen en de obstakels voor het houden van vrije verkiezingen adequaat worden aangepakt?

 
  
 

De EU heeft nota genomen van het besluit van de twee kamers van het Parlement van de Democratische Republiek Congo om de overgangsperiode vanaf 1 juli 2005 met zes maanden te verlengen, alsmede van het verzoek van het Internationaal Comité voor de begeleiding van de overgang (CIAT) om deze verlenging gepaard te laten gaan met meer effectiviteit en snelheid van de zijde van de overgangsinstellingen. Het besluit om de overgangsperiode te verlengen is overeenkomstig de bepalingen van de in december 2002 in Pretoria ondertekende vredesovereenkomst en moet het mogelijk maken verkiezingen te organiseren onder bevredigende logistieke en veiligheidsomstandigheden. Tegelijkertijd dringt de EU er bij de overgangsstructuren, de politieke partijen en het maatschappelijk middenveld op aan samen te werken bij het organiseren van een vrij, transparant en democratisch verkiezingsproces.

De EU heeft bijgedragen aan het hervormen van de veiligheidssector en de overgang en stabilisering in de Democratische Republiek Congo via de in april 2005 gestarte EU-politiemissie in Kinshasa (EUPOL Kinshasa), en via haar op 8 juni 2005 gestarte adviserende en bijstandverlenende missie op het gebied van hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo). De EU en haar lidstaten hebben bevestigd dat zij bereid zijn te overwegen meer operationele steun te verlenen voor de integratie van het Congolese leger, in het bijzonder op basis van informatie die wordt verschaft door EUSEC RD Congo.

Door middel van het opleiden van Congolese politiemensen en militairen draagt de EU bij aan het creëren van een veilig klimaat voor het houden van de verkiezingen. De EU draagt, samen met andere donoren, ook bij aan de financiering van de verkiezingen, de kosten waarvan momenteel geraamd worden op ongeveer 468 miljoen dollar. De voorbereidingen met betrekking tot het registreren van kiezers is in Kinshasa van start gegaan en zal worden voortgezet in de rest van het land. Bij deze operatie zijn zowel de EU als de VN-missie in de Democratische Republiek Congo (MONUC) betrokken.

Bovendien probeert de EU, via haar speciale vertegenwoordiger voor het gebied van de Grote Meren, de autoriteiten voortdurend advies te geven over de manier waarop de voorbereidingen voor de verkiezingen dienen te verlopen, terwijl zij hen tegelijkertijd probeert te doordringen van de noodzaak zich te houden aan het tijdschema dat is vastgesteld in het kader van de overeenkomst van Pretoria.

 

Vraag nr. 31 van Georgios Toussas (H-0522/05)
 Betreft: Rechten van de werknemers in Pakistan
 

De Pakistaanse overheid heeft preventief meer dan 300 werknemers van Pakistan Telecommunications Ltd (PTCL) opgepakt nadat zij een staking hadden aangekondigd. De regering van generaal Musharraf heeft speciale legertroepen in staat van paraatheid gebracht voor de confrontatie met de werknemers. Deze verzetten zich tegen de plannen om 26% van de bedrijfsaandelen te privatiseren, hetgeen zal leiden tot het ontslag van duizenden werknemers en pijnlijke gevolgen zal hebben voor de hele arbeidsmarkt in Pakistan. Er zij op gewezen dat de Pakistaanse telecommunicatiemaatschappij bijzonder winstgevend is en dat er geen enkele reden is om haar aan particulieren te verkopen.

Is de Raad op de hoogte van de hoger genoemde privatiseringsplannen, en heeft hij weet van bedrijven in de Europese Unie die daarbij betrokken zijn? Wat is, gezien de vriendschappelijke samenwerkingsbetrekkingen tussen de EU en Pakistan, het standpunt van de Raad over de gewelddadige onderdrukking van de vakbondsvrijheden en het inzetten van het leger tegen de werknemers, die gebruikmaken van hun wettelijk stakingsrecht?

 
  
 

De Raad is op de hoogte van stappen van de regering van Pakistan om een deel van de aandelen van PTCL (Pakistan Telecommunication Company) te verkopen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er geen bedrijven uit de EU bij dit proces betrokken zijn geweest, en dat er zeker geen bedrijven uit de EU voor de verkoop zijn geselecteerd.

De Raad blijft de politieke situatie in Pakistan nauwlettend volgen en gebruikt zijn contacten met Pakistan (zoals de meest recente ministeriële trojkabijeenkomst op 27 april in Luxemburg) om de noodzaak te benadrukken van "de eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische beginselen", hetgeen de grondslag vormt voor de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Pakistan inzake partnerschap en samenwerking van 2004.

 

Vraag nr. 32 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0526/05)
 Betreft: Behoud van de linguïstische en culturele identiteit van de kinderen van Europese burgers die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst
 

De verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon veronderstelt de inzet van het Europees menselijk potentieel in kwalitatief hoogstaande arbeidsplaatsen. Dit heeft tot gevolg dat Europese burgers zich voor langere tijd vestigen in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst, in het kader van de fundamentele vrijheid van verkeer en van vestiging zoals vastgelegd in de Verdragen.

Hoe pakt de Raad het probleem aan van het onderwijs en het behoud van de linguïstische en culturele identiteit van de kinderen van Europese burgers die zich vestigen in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst, zodat tegelijk met de Europese ook hun nationale linguïstische en culturele identiteit kan worden behouden en de Europese diversiteit versterkt wordt?

 
  
 

De Raad heeft met interesse nota genomen van de door de geachte afgevaardigde gestelde vraag, maar wil erop wijzen dat de kwestie die zij aan de orde stelt niet onder de bevoegdheid van de Gemeenschap valt. In artikel 149 van het Verdrag is vastgelegd dat het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs plaatsvindt "met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid." Derhalve verkeert de Raad niet in een positie om maatregelen te nemen met betrekking tot de door de geachte afgevaardigde genoemde doeleinden.

 

Vraag nr. 33 van Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (H-0530/05)
 Betreft: Begroting van de Europese Unie voor de periode 2007-2013
 

Gezien het veto van het Verenigd Koninkrijk, zal dit land dat waarschijnlijk tijdens zijn eigen voorzitterschap een nieuw begrotingscompromis voorstellen dat de Britse visie op de toekomst van de Europese Unie zal weerspiegelen.

Polen zal, als er geen compromis bereikt wordt over de Structuurfondsen, naar schatting 4 miljard euro mislopen. Wat zullen, volgens de Raad, de gevolgen zijn van het uitblijven van een compromis voor de overige nieuwe EU-lidstaten, gelet op het feit dat rechtstreekse betalingen en Structuurfondsen een fundamentele factor vormen voor de veranderingen in die landen, alsmede de gelegenheid bij uitstek om structurele hervormingen door te voeren en nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen in met de landbouwsector samenhangende sectoren?

 
  
 

De Europese Raad van juni heeft het komende voorzitterschap verzocht deze besprekingen voort te zetten, op basis van de tot heden gemaakte vorderingen, om voor alle elementen die nodig zijn om een algeheel akkoord te bereiken zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden. De Raad zal alles in het werk stellen om die doelstelling te verwezenlijken. Het is derhalve niet gepast om te speculeren over de gevolgen in het geval er geen overeenstemming bereikt mocht worden.

 

Vraag nr. 34 van Justas Vincas Paleckis (H-0533/05)
 Betreft: Toetreding van Estland, Litouwen en Slovenië tot de eurozone vanaf 2007
 

Volgend jaar wordt onderzocht of Estland, Litouwen en Slovenië vanaf 2007 tot de eurozone kunnen toetreden. Hiervoor moet een land voldoen aan de drie criteria van Maastricht. Een van die criteria houdt in dat het inflatiepercentage maximaal 1,5% hoger mag zijn dan het gemiddelde van de drie landen met de geringste inflatie.

Zou toetreding tot de eurozone werkelijk niet mogelijk zijn als op het tijdstip waarop deze kwestie wordt onderzocht een geringe afwijking zou bestaan?

 
  
 

Overeenkomstig artikel 122, lid 2 zullen de Commissie en de Europese Centrale Bank in 2006 verslag uitbrengen aan de Raad over de naleving van de convergentiecriteria van de EMU door alle lidstaten met een derogatie die de euro nog niet hebben ingevoerd (zoals zij ook hebben gedaan in 2004 - het Verdrag voorziet ten minste om de twee jaar in een dergelijke beoordeling).

Op grond van artikel 121 van het Verdrag neemt de Raad deze beoordelingen vervolgens in overweging en kan hij, op basis van een aanbeveling van de Commissie, (met gekwalificeerde meerderheid) aanbevelen dat bepaalde lidstaten voldoen aan de convergentiecriteria en derhalve de euro zouden moeten invoeren. De Raad raadpleegt vervolgens het Europees Parlement en neemt, in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders, een definitief besluit (wederom met gekwalificeerde meerderheid) over welke lidstaten de euro zullen invoeren.

De convergentiecriteria die beoordeeld worden zijn duidelijk vastgelegd in een Protocol bij het Verdrag. Artikel 1 van dit protocol betreft het criterium van de prijsstabiliteit. In de verslagen van de Commissie en de ECB vanaf 2004 wordt duidelijk hun benadering van de beoordeling van dit criterium uiteengezet. De Raad zal een besluit nemen na bespreking van de relevante delen van de verslagen van de Commissie en de ECB, alsmede op basis van een aanbeveling van de Commissie.

Het zou niet opportuun zijn om vooruit te lopen op enig onderdeel van de beoordeling, maar het is wel gepast om de aandacht te vestigen op het kader dat is vastgelegd in de artikelen 121 en 122 van het Verdrag en het Protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentiecriteria.

 

Vraag nr. 35 van Ryszard Czarnecki (H-0534/05)
 Betreft: Financiële middelen voor Kroatië
 

In de begroting van de Europese Unie voor het komende jaar 2006 zijn de middelen voor Turkije met 67% gestegen van 300 naar 500 miljoen euro, maar de middelen voor Kroatië slechts met 33% van 105 naar 140 miljoen euro.

Hoe moet dit geïnterpreteerd worden tegen de achtergrond van het feit dat Kroatië eerder zal toetreden tot de Europese Unie en dat er derhalve voor dit land meer middelen zouden moeten worden bestemd?

 
  
 

De vastleggingskredieten zoals die zijn vervat in het voorontwerp voor de algemene begroting voor 2006, zoals voorgesteld door de Commissie, waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, voorzien in een aanzienlijke toename van de pretoetredingssteun voor zowel Kroatië als Turkije. Dit stemt overeen met de relevante conclusies van de Europese Raad. De Europese Raad riep op tot aanzienlijke hogere pretoetredingssteun voor Turkije en, in het geval van Kroatië, voor een pretoetredingsstrategie, met inbegrip van het noodzakelijke financiële instrument, teneinde ondersteuning te bieden uit hoofde van de programma's Phare, ISPA en Sapard, in aanvulling op de financiering via het Cards-instrument voor de westelijke Balkanlanden, in het kader van, en binnen de beperkingen van, de huidige financiële vooruitzichten.

In overeenstemming met zowel het partnerschap voor toetreding voor Turkije als met het Europees Partnerschap voor Kroatië, zijn de prioriteiten die daarin zijn vastgesteld ter ondersteuning van inspanningen op het gebied van de toenadering tot de EU aangepast aan de specifieke behoeften van de kandidaat-lidstaat en de fase waarin de voorbereiding zich bevindt. Daarnaast fungeren deze prioriteiten als richtsnoer voor de financiële steun van de EU.

Tot slot verzoekt de Raad de geachte afgevaardigde vriendelijk rekening te houden met de omvang van de respectievelijke landen, de relevante kwesties die een rol spelen in verband met het acquis communautaire, en het verschil tussen de twee landen en de EU, alsmede met de hoeveelheid steun per hoofd van de bevolking.

 

Vraag nr. 36 van Caroline Lucas (H-0535/05)
 Betreft: Amendement op het Protocol inzake de regels van oorsprong van de associatieovereenkomst EU-Israël
 

Op 29 november 2004 legde de Commissie de Raad een ontwerp van gemeenschappelijk standpunt van de Gemeenschap voor met het mandaat het Protocol inzake de regels van oorsprong van de bestaande associatieovereenkomst EU-Israël te vervangen door een nieuw, waarmee het voor Israël mogelijk zal zijn deel te nemen aan het systeem van de pan-euromediterrane cumulatie van oorsprong. In haar toelichting waarmee zij het ontwerp van gemeenschappelijk standpunt van de Gemeenschap introduceert verklaart de Commissie dat "... het standpunt van de Gemeenschap pas aan de Associatieraad EU-Israël moet worden voorgelegd na oplossing van de bilaterale kwestie tussen de EU en Israël op het gebied van de regels van oorsprong" (Brussel, 29.11.2004, SEC(2004)1437 def.).

Is de Raad van oordeel dat de praktijk als gevolg van de technische regeling inzake de douanesamenwerking EU-Israël die op 1 februari in werking trad de oplossing biedt voor "de bilaterale kwestie op het gebied van de regels van oorsprong"?

 
 

Vraag nr. 37 van Saïd El Khadraoui (H-0543/05)
 Betreft: Wijziging van het oorsprongsprotocol van de associatieovereenkomst EU-Israël
 

Is het waar dat, sinds de EU en Israël een niet-bindende "technische regeling" hebben ingevoerd voor de toepassing van het oorsprongsprotocol van hun associatieovereenkomst, Israël het oorsprongsprotocol nog steeds toepast op de bezette gebieden, en bij de afgifte van bewijzen van oorsprong in het kader van de overeenkomst blijft weigeren onderscheid te maken tussen producten uit de bezette gebieden en producten afkomstig van het grondgebied van de staat Israël? Is de Raad, in het licht van deze feiten, van mening dat de praktijk die resulteert uit de technische regeling voor de samenwerking op douanegebied tussen de EU en Israël "de bilaterale kwestie van de regels van oorsprong oplost"?

 
  
 

In december 2004 zijn de EU en Israël in het kader van het Comité Douanesamenwerking een technische regeling overeengekomen voor de tenuitvoerlegging van Protocol 4 bij de Associatieovereenkomst EU-Israël. Met die regeling stemde Israël ermee in op al zijn uitvoercertificaten bestemd voor de EU de naam en postcode te vermelden van de stad, het dorp of het industriegebied waar het product is geproduceerd. De regeling is van toepassing sinds 1 februari 2005.

De regeling biedt een praktische manier om onderscheid te maken tussen producten uit Israël die in aanmerking komen voor preferentiële douanerechten en die welke daar niet voor in aanmerking komen. Overeenkomstig het standpunt van de EU en krachtens het internationale recht komen de producten uit gebieden die ná 1967 onder Israëlisch bestuur zijn gekomen, niet in aanmerking voor preferentiële tarieven krachtens de Associatieovereenkomst EU-Israël. De EU-douaneautoriteiten wordt aanbevolen de preferentiële behandeling te weigeren voor goederen waarvan het certificaat van oorspong aangeeft dat de productie waardoor het product het karakter van product van oorsprong heeft gekregen, heeft plaatsgevonden in een stad, dorp of industriegebied dat ná 1967 onder Israëlisch bestuur is gekomen.

De Raad heeft tot dusver geen informatie ontvangen dat de lopende regeling niet correct functioneert.

De Raad heeft momenteel de 16 ontwerpbesluiten in behandeling van de gemengde organen waarmee het Pan-Europese systeem van de cumulatie van oorsprong zal worden uitgebreid tot de Middellandse-Zeelanden. In het geval van Israël zal bij het nieuwe Protocol een verklaring worden gevoegd waarin de EU haar standpunt inzake het territoriale toepassingsgebied van de Associatieovereenkomst EU-Israël bevestigt.

 

Vraag nr. 38 van Johan Van Hecke (H-0545/05)
 Betreft: Landbouwuitgaven in de Europese begroting en Doha Development Agenda (DDA)
 

Op de Europese Raad te Brussel van 16-17 juni jl. werd geen akkoord bereikt over de meerjarenbegroting 2007-2013. Eén van de struikelpunten zou geweest zijn dat geen vermindering aanvaard kan worden van de landbouwuitgaven. Anderzijds hebben op 1 augustus de WTO-leden in Genève een Raamakkoord afgesloten om de Doha-ronde terug op de sporen te krijgen. De Europese Unie heeft zich in dit raamakkoord verbonden om de subsidies en andere steun aan landbouwproducten geleidelijk af te bouwen. Tegen de komende Ministeriële Conferentie van Hong Kong eind dit jaar moet dit geconcretiseerd worden.

Hoe zal de Europese Unie haar gemaakte beloftes in de Doha Ronde hard maken als men weigert dit budgettair in een langetermijnbegroting te voorzien? Heeft de Europese Unie tijdens de jongste Europese top geen slecht signaal gegeven aan de ontwikkelingslanden door blijkbaar in de begroting vast te houden aan de hoge landbouwuitgaven en -subsidies?

 
  
 

In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat de Raad zich uiteraard inzet voor de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de in de GLB-hervorming vervatte maatregelen.

De financiering voor de periode 2007-2013 van maatregelen die gekoppeld zijn aan de markten en de rechtstreekse GLB-betalingen wordt ingeperkt door de toezeggingen die gedaan zijn op de bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel in oktober 2002. De financiële ramingen voor de wetgevingsvoorstellen houden rekening met deze beperkingen. Voorts zij erop gewezen dat de hervorming van het GLB voorziet in de overdracht, via modulering, van bepaalde financiële middelen die oorspronkelijk bestemd waren voor de eerste pijler, naar de tweede pijler van het GLB, nl. de plattelandsontwikkeling.

In verband hiermee wil ik erop wijzen dat de Raad (Landbouw en Visserij) onlangs met eenparigheid van stemmen een politiek akkoord heeft bereikt over de verordening inzake de steun voor de plattelandsontwikkeling en dat het voorzitterschap van de Raad erop rekent dat deze verordening op de volgende Raadsbijeenkomst op 18 juli zal worden goedgekeurd.

Ik beschouw de hervorming van het GLB als een voordeel voor de Gemeenschap bij internationale onderhandelingen. Ik wil er eveneens op wijzen dat het Parlement in zijn resolutie over de evaluatie van de Doha-ronde zijn instemming heeft uitgesproken met het raamakkoord van de WTO van 1 augustus. Ik ben ervan overtuigd dat wij allen van mening zijn dat dit akkoord het multifunctionele en efficiënte Europese landbouwmodel dat is voortgekomen uit de achtereenvolgende GLB-hervormingen, niet in twijfel trekt.

 

Vraag nr. 39 van Rosa Miguélez Ramos (H-0546/05)
 Betreft: Europese scholen die uit hun voegen barsten
 

De Europese scholen zijn opgezet met het doel de kinderen van het personeel van de Europese Gemeenschap gezamenlijk op te voeden en daarmee het goed functioneren van de Gemeenschap en het bereiken van haar doelstellingen te bevorderen. De huidige situatie in de Europese scholen I en II te Brussel, die de grenzen van hun capaciteit meer dan bereikt hebben, is echter ver van dit doel verwijderd. Er zijn kinderen die helemaal niet naar school kunnen, broers en zusters moeten naar verschillende scholen, de klassen zijn overvol, enz. Geconfronteerd met deze situatie heeft de Raad van Bestuur van de scholen geen andere oplossing weten te vinden dan een restrictief beleid in te voeren, dat zelfs niet aan minimale pedagogische vereisten voldoet en geen rekening houdt met de kwaliteit van het onderwijs, en evenmin met de moeilijke sociale situatie waarin vele gezinnen verkeren. Deze scholen hebben een intergouvernementeel karakter en derhalve zijn de regeringen van de lidstaten verantwoordelijk. Welke maatregelen denkt de Raad op korte en middellange termijn te nemen om deze problemen op te lossen?

 
 

Vraag nr. 40 van Javier Moreno Sánchez (H-0557/05)
 Betreft: Overvolle klassen op de Europese scholen
 

Is de Raad op de hoogte van de problemen die ontstaan door het veel te grote aantal kinderen per klas op de Europese Scholen II en III in Brussel in afwachting van de opening van de school IV in 2009? Kent de Raad de ernstige gevolgen die dit heeft zowel voor de kinderen van de Europese ambtenaren als voor hun gezinsleden? Weet de Raad dat de Raad van Bestuur van de Europese Scholen alleen een restrictief beleid heeft ingevoerd voor het cursusjaar 2004-2005 (verbod om nieuwe kleuterklassen te vormen binnen de Engelse, Franse, Duitse, Italiaanse en Spaanse sectie en de toelating van nieuwe leerlingen in de categorieën I en II, wat zou kunnen leiden tot de vorming van een parallelklas of van ondersteuningsgroepen, enz.), en dat dit beleid absoluut niet voldoet aan de minimumeisen die voor het onderwijs gelden in de verschillende lidstaten? Is de Raad, gezien het intergouvernementele karakter van de Europese Scholen, de doelen waarvoor zij in het leven zijn geroepen, de ernstige schade die wordt berokkend aan de leerlingen en hun ouders en de dringende noodzaak om onmiddellijk een oplossing voor deze problemen te vinden, voornemens om met spoed maatregelen te nemen om hierin verandering te brengen?

 
 

Vraag nr. 41 van Bárbara Dührkop Dührkop (H-0559/05)
 Betreft: Aantal leerlingen per klas op de Europese Scholen
 

Is de Raad op de hoogte van het feit dat op de Europese Scholen pas bij een aantal van 32 kinderen per klas een parallelklas wordt gevormd en dat dit in de meeste lidstaten al bij een veel kleiner aantal leerlingen het geval is? Is de Raad het eens met dit door de Raad van Bestuur van de Europese Scholen vastgestelde richtgetal? Wat zal de Raad doen om dit aantal aanzienlijk te verminderen en er aldus voor te zorgen dat de Europese Scholen voldoen aan de onderwijsnormen die gelden in de verschillende lidstaten en zorgen voor gelijke kansen, waarop de kinderen van de Europese ambtenaren net zo goed recht hebben als de kinderen die openbare en particuliere scholen in de verschillende landen bezoeken? Is de Raad voornemens om maatregelen te nemen om de kwaliteit van het onderwijs op de Europese Scholen te verbeteren?

 
  
 

De Raad is niet bevoegd zaken te behandelen die verband houden met de Europese scholen.

In het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen, ondertekend op 21 juni 1994, in Luxemburg, tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen, de lidstaten van de Europese Gemeenschappen en de Europese Gemeenschappen, wordt de Raad niet genoemd en dit Verdrag verleent deze instelling op dit terrein derhalve geen enkele bevoegdheid.

Anderzijds, zijn de lidstaten en de Commissie wel vertegenwoordigd in de Raad van Bestuur (artikel 8 van het voornoemde Verdrag).

Het spreekt voor zich dat het een voorrecht is van de geachte afgevaardigden om contact op te nemen met de vertegenwoordigers van uw lidstaat op ministerieel niveau of dat van de Commissie om hen op de hoogte te stellen van uw bezorgdheid met betrekking tot dit gevoelige onderwerp.

Noch de Raad, noch zijn secretariaat is vertegenwoordigd in de Raad van Bestuur.

 

Vraag nr. 42 van Tobias Pflüger (H-0551/05)
 Betreft: Status van de Britse militaire steunpunten op Cyprus
 

Welke maatregelen overweegt de Raad om de Britse militaire steunpunten (grondgebied van het Verenigd Koninkrijk) op Cyprus die momenteel o.m. door de VS worden gebruikt voor de bevoorrading van de troepen in Irak te ontmantelen en in het kader van de demilitarisering van Cyprus bij de Europese Unie te brengen resp. tot deel van de Europese Unie te maken?

 
  
 

Wettelijk gezien is de status van de soevereine zones van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op Cyprus vastgelegd in het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus en de daarbij horende notawisseling van 16 augustus 1960. Daarnaast zijn de regelingen die van toepassing zijn op de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en deze zones enerzijds vastgelegd in de Slotakte van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen, en anderzijds in Protocol nr. 3 bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden tot de Unie voor de tien nieuwe lidstaten van 2003.

Wat de toekomst van deze zones betreft, is het niet aan de Raad om te speculeren over een onderwerp dat als zodanig niet direct binnen de bevoegdheid van de Unie valt. Met betrekking tot de vraag over de demilitarisering van het eiland wijst het voorzitterschap op de voortdurende steun die het heeft gegeven aan alle verrichte inspanningen, met name in het kader van de Verenigde Naties, om tot een alles omvattend akkoord te komen over de kwestie-Cyprus.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 43 van Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (H-0463/05)
 Betreft: Programma Cultuur 2007 (2007-2013)
 

In het lopende jaar zullen de Europese instellingen het programma Cultuur 2007 (de inhoud ervan en het budget) voor de jaren 2007-2013 goedkeuren. Nu is het echter zo dat de thans geldende verordening (EU, Euratom) nr. 1605/2002(1) van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen nog voor het jaar 2007 aan een herziening zal worden onderworpen. Welke consequenties kan deze wijziging hebben voor het programma?

Er zouden dan conflicterende voorschriften kunnen bestaan voor de financiering van het programma Cultuur 2007. Welk document zal in dat geval als maatgevend moeten worden beschouwd?

 
  
 

Overeenkomstig artikel 184 van het Financieel Reglement wordt deze verordening elke drie jaar en telkens wanneer zulks nodig is opnieuw bezien. De Commissie heeft onlangs een voorstel gepresenteerd voor de wijziging van het Financieel Reglement(2), waarin ten volle rekening wordt gehouden met de nieuwe rechtsgrondslagen voor de communautaire programma's voor de periode 2007-2013. Het gewijzigde Financieel Reglement zal van toepassing zijn op al deze programma's wanneer het, na goedkeuring van de Raad, op 1 januari 2007 in werking treedt. Het zal derhalve ook van toepassing zijn op het programma Cultuur 2007 op het moment dat dit programma zelf van kracht wordt.

 
 

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) COM (2005)181 def.

 

Vraag nr. 44 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (H-0501/05)
 Betreft: Excessieve import van schoenen uit China
 

De Poolse producenten van lederen schoeisel signaleren een enorme toeneming van de invoer van schoenen uit China sinds 1 januari 2005, welke in vier eerste maanden van dit jaar reeds 700% bedraagt. De ondernemers vestigen er de aandacht op dat de Chinese schoenenproducenten bepaalde kosten niet hoeven te betalen, zoals de sociale verzekering voor hun werknemers en uitgaven om milieunormen te respecteren, hetgeen het hun mogelijk maakt hun producten tegen zeer lage prijzen aan te bieden. Dat leidt tot oneerlijke concurrentie, welke een bedreiging vormt voor de Poolse lederverwerkende industrie, welke aan ongeveer 100.000 mensen werk verschaft. Deelt de Commissie bovengenoemde diagnose van de situatie op de markt voor schoeisel en welke maatregelen denkt zij te nemen om een halt toe te roepen aan deze oneerlijke concurrentie?

 
  
 

De Commissie is volledig op de hoogte van de situatie van de schoenenindustrie in de Gemeenschap en volgt deze situatie nauwlettend, in nauwe samenwerking met de bonden voor de schoenenindustrie.

De Commissie heeft een bewakingssysteem ingevoerd waarmee problemen met betrekking tot de prijs of het volume voor de industrie in de Gemeenschap welke mogelijk het gevolg zijn van de invoer vanuit China snel kunnen worden opgemerkt. Dit bewakingssysteem werkt op basis van invoervergunningen en maakt het mogelijk om in korte tijd gegevens te verzamelen over de omvang van de invoer en de prijzen.

Er zijn inderdaad grote stijgingen van de invoer van schoenen uit China geconstateerd en details hierover worden regelmatig gepubliceerd.

Bovendien is op 30 juni een anti-dumpingonderzoek gestart naar veiligheidsschoenen die afkomstig zijn uit China en India. Daarnaast heeft de Europese schoenenindustrie een tweede anti-dumpingklacht ingediend met betrekking tot lederen schoenen uit China en Vietnam en er zal binnenkort een besluit worden genomen over het starten van een volgend anti-dumpingonderzoek. Mocht er worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor het instellen van een anti-dumpingprocedure (gestegen invoer tegen dumpingprijzen die een nadelig effect hebben op de concurrerende Europese industrie), dan zal de Commissie een onderzoek instellen.

Tijdens dergelijke anti-dumpingprocedures komen ook de door de geachte afgevaardigde genoemde prijsverstoringen aan de orde.

Tot slot zal de Commissie uiteraard gepaste maatregelen treffen als tijdens enig onderzoek wordt vastgesteld dat de schoenenindustrie in de EU schade ondervindt van de gedumpte Chinese invoer.

 

Vraag nr. 45 van Ryszard Czarnecki (H-0542/05)
 Betreft: De media en informatie over het islamitische terrorisme
 

De Europese satellietkanalen spelen een belangrijke rol bij de informatie over het internationale terrorisme, waaronder ook de islamitische terreur. In Europa worden op grote schaal zenders bekeken zoals al-Manar, het vanuit Saoedi-Arabië naar Europa verzonden Arabsat en NileSat uit Egypte. Er is echter reden tot ongerustheid over de inhoud van de door deze kanalen uitgezonden programma's. Het Spaanse Hispasat, dat deels eigendom is van Telefonica en deels van de Spaanse regering, en het Franse GlobeCast, dat gedeeltelijk eigendom is van France Telecom, zijn zich bewust van de inhoud van de door al-Manar uitgezonden programma's, maar ondernemen niets daartegen, waarmee zij inbreuk maken op de Europese wetgeving op dit gebied. Het gaat hier om een uiterst belangrijke zaak.

Hoe lang denkt de Europese Commissie deze situatie te tolereren, waarbij Europese televisiekanalen betrokken zijn, en wat denkt zij te ondernemen om een einde te maken aan praktijken die de facto neerkomen op het propageren van terreur?

 
 

Vraag nr. 113 van Charles Tannock (H-0555/05)
 Betreft: Uitzending van al-Manar tv en aanhoudende inbreuken op EU-richtlijnen
 

Hoewel de Europese Commissie en alle regelgevende instanties voor de audiovisuele sector hebben bevestigd dat de inhoud van al-Manarprogramma's een inbreuk op de richtlijn televisie zonder grenzen vormt, blijft al-Manar uitzenden, zowel in Europa, als vanuit Europa naar andere regio's in de wereld.

Het Spaanse Hispasat en het Franse Eutelsat blijven al-Manar uitzendcapaciteit ter beschikking stellen.

Het wekt verbazing dat hoewel Hispasat van de haatinhoud van de al-Manaruitzendingen op de hoogte is, het toch nog geen concrete maatregelen heeft genomen om de afschuwelijke uitzendingen van het scherm te halen, mede gezien het feit dat in Frankrijk Eutelsat van de regering de opdracht heeft gekregen al-Manar uit de lucht te halen en aan deze opdracht gevolg heeft gegeven.

Daarnaast is het zo dat Arabsat (in Saoedische handen) en Nilesat (in Egyptische handen) al-Manar rechtstreeks aan de Europese kijker blijven aanbieden in de meeste Europese landen, met oproepen aan jonge mensen om zelfmoordaanslagen te plegen.

Gaat de Commissie dit onderwerp aankaarten bij de Spaanse, Franse, Saoedische en Egyptische regeringen om te bewerkstelligen dat op zo kort mogelijke termijn een eind aan deze situatie wordt gemaakt?

Hoe kan de EU volhouden dat ze haar verantwoordelijkheid in de strijd tegen het terrorisme serieus neemt wanneer zenders als al-Manar ongehinderd door kunnen gaan met het bevorderen van terrorisme via de media, hoewel men reeds lang van deze situatie op de hoogte is?

 
 

Vraag nr. 114 van Frédérique Ries (H-0562/05)
 Betreft: Televisiezender Al Manar
 

In maart 2005 heeft mevrouw Viviane Reding, commissaris, een bijeenkomst van de Europese Audiovisuele Regelgevende Overheden (EPRA) bijeengeroepen; bij die gelegenheid werd opnieuw onderstreept dat artikel 22bis van de Richtlijn Televisie zonder Grenzen uitdrukkelijk uitzendingen verbiedt die aansporingen tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit bevatten. Op die bijeenkomst werd voorts overeengekomen dat deze bepalingen eveneens gelden voor omroepen van derde landen die gebruikmaken van frequenties en satellietfaciliteiten van of satelliettransmissie via lidstaten. Al-Manar zet aan tot haat, geweld en zelfmoordaanslagen, verspreidt antisemitisch materiaal en eerbiedigt geenszins de fundamentele rechten. Al-Manar maakt voor zijn uitzendingen gebruik van de satellietfaciliteiten en -capaciteit van Hispasat (ten dele in handen van de Spaanse regering) en Globecast, een filiaal van France Telecom. Vanuit zijn station in Beiroet zendt Al Manar ook uit naar Arabsat (www.arabsat.com) en Nilesat (www.nilesat.com.eg) die vertakkingen in het overgrote deel van Europa hebben.

Welke stappen denkt de Commissie te ondernemen om een einde te maken aan deze terroristische propaganda die doordringt tot Europa en andere delen van de wereld? Zijn de Saoedisch-Arabische en Egyptische autoriteiten gewaarschuwd? Is hen gevraagd actie te ondernemen en verantwoord op te treden in de gezamenlijke strijd tegen het terrorisme?

 
  
 

De richtlijn “Televisie zonder Grenzen” bevat de volgende bepalingen en principes:

Ten eerste benadrukt de Commissie het belang van de persvrijheid en de vrijheid van informatie op de televisie, alsook van het recht van iedere Europese burger de televisie-uitzendingen te ontvangen die hij wenst, zelfs als die afkomstig zijn uit derde landen, mits de op dit gebied geldende communautaire rechtsregels in acht worden genomen.

In artikel 22 bevat de richtlijn “Televisie zonder Grenzen” een ondubbelzinnig verbod op uitzendingen die aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit. Dit verbod geldt uiteraard voor communautaire omroeporganisaties, maar eveneens voor kanalen die worden uitgezonden door in derde landen gevestigde omroeporganisaties, indien deze krachtens artikel 2, lid 1 onder het toepassingsveld van de richtlijn vallen. Feitelijk betreft het televisie-omroeporganisaties uit derde landen die van een door een lidstaat verleende frequentie of capaciteit van een satelliet of een in een lidstaat gelegen verbinding naar een satelliet toe gebruik maken.

Van essentieel belang is de volgende vraag: wie ziet toe op inachtneming van de bepalingen van de richtlijn en met name op het verbod op aansporing tot haat? De regels in de richtlijn “Televisie zonder Grenzen” zijn helder: de lidstaten en hun bevoegde instanties hebben de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor de naleving van dit verbod door de omroeporganisaties die onder hun bevoegdheid vallen, met inbegrip van omroeporganisaties uit derde landen, indien wordt voldaan aan bovengenoemde voorwaarden, te weten als deze gebruik maken van een door een lidstaat verleende frequentie of capaciteit van een satelliet of een in een lidstaat gelegen verbinding naar een satelliet toe.

Aangezien al-Manar werd doorgegeven door Eutelsat hebben de bevoegde Franse autoriteiten de doorgifte via deze satelliet verboden. De Nederlandse autoriteiten hebben overeenkomstig gehandeld in het geval van het in Den Haag gevestigde New Satellite System.

Uit gegevens die de Commissie recentelijk heeft ontvangen blijkt dat de bevoegde Spaanse autoriteiten de doorgifte van dit programma via Hispasat inmiddels ook hebben verboden.

Op 17 maart jongstleden is, op initiatief van de Commissie, een bijeenkomst gehouden van de voorzitters van de regelgevende instanties op omroepgebied. Zij hebben het belang bevestigd van versterking van hun onderlinge samenwerking om de aansporing tot haat in programma’s uit derde landen doeltreffend te bestrijden. Zij zijn concrete maatregelen overeengekomen die een meer gecoördineerde aanpak mogelijk maken.

Het is juridisch niet mogelijk de communautaire regels toe te passen voor wat betreft de doorgifte van al-Manar door de satellieten Arabsat en Nilesat, want de door deze satellieten doorgegeven programma’s vallen buiten het domein van de richtlijn: zij maken geen gebruik van een door een lidstaat verleende frequentie of capaciteit van een satelliet of een in een lidstaat gelegen verbinding naar een satelliet toe.

De Commissie bestudeert in dit verband welke mogelijkheden er voor haar liggen in het kader van de betrekkingen met de betreffende derde landen.

 

Vraag nr. 46 van David Martin (H-0485/05)
 Betreft: Resultaten van de G8 voor de EU-instellingen
 

Deze week vindt in Schotland de G8-bijeenkomst plaats. Hoe denkt de Commissie de resultaten van deze bijeenkomst te bespreken, alsook mogelijke toekomstige noodzakelijke acties van de EU-instellingen?

 
  
 

De Groep van 8 zal van 6 tot en met 8 juli aanstaande haar jaarlijkse topontmoeting houden in Gleneagles, Schotland. De twee prioriteiten van het Britse voorzitterschap van de G8 zijn klimaatverandering, en Afrika en ontwikkeling. Op 11 juni hebben de ministers van Financiën van de G8 tijdens hun bijeenkomst een akkoord bereikt over schuldenverlichting ten behoeve van de armste landen. De G8-leiders zullen naar verwacht in Gleneagles verklaringen afleggen over de volgende onderwerpen:

1. G8-verklaring over Afrika

2. G8-verklaring over klimaatverandering

3. G8-verklaring over de reactie op de ramp in de Indische Oceaan

4. G8-verklaring over de wereldeconomie, met inbegrip van de Doha-ontwikkelingsronde

5. G8-verklaring over de strijd tegen het terrorisme

6. G8-verklaring over non-proliferatie

7. G8-verklaring over het grotere Midden-Oosten en Noord-Afrika

Eveneens zal er een samenvatting zijn van de voorzitter, die onder de verantwoordelijkheid van het voorzitterschap zal worden uitgebracht.

De Europese Unie zal tijdens de topontmoeting vertegenwoordigd worden door de voorzitter van de Commissie en de fungerend voorzitter van de Europese Raad.

Zoals de geachte afgevaardigde weet, neemt de Groep van 8 geen bindende besluiten. De Commissie is bereid om de resultaten van de top voor te leggen aan de EU-instellingen, en als er specifieke maatregelen genomen moeten worden voor de follow-up, zal de Commissie de andere instellingen hiervan op de hoogte stellen via de normale besluitvormingsprocedures.

 

Vraag nr. 47 van Gay Mitchell (H-0488/05)
 Betreft: Trage groei in de EU
 

Frankrijk en Nederland hebben onlangs hun "nee" uitgesproken tegen de Europese grondwet. Kort hierop zette zich een koersdaling van de euro in. Daarnaast zal volgens een recente OESO-prognose de economische groei in de Eurozone dalen van 1,8% in 2004 tot 1,2% in 2005. Welke stappen onderneemt de Commissie tegen deze achtergrond om ervoor te zorgen dat de lidstaten in deze moeilijke tijden de begrotingsdiscipline handhaven?

 
  
 

Op grond van de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) worden de lidstaten geacht op middellange termijn een begrotingssituatie te bewerkstelligen en te bewaren die bijna in evenwicht is of een structureel overschot vertoont. Als een land eenmaal het doel op middellange termijn heeft bereikt, kan het nominale begrotingsevenwicht met de cyclus meegaan, zonder dat er een risico op een buitensporig tekort bestaat in geval van een normale economische vertraging. Bij de herziening van het SGP is de preventieve dimensie daarvan versterkt. De lidstaten hebben toegezegd hun openbare financiën in goede economische tijden actief te zullen consolideren en in de regel cyclische inkomsten te gebruiken voor de tekort- en schuldenvermindering. Afgezien daarvan zijn de landen van de eurozone of de aan het Europese Wisselkoersmechanisme deelnemende landen, die het doel op middellange termijn nog niet hebben bereikt, uitdrukkelijk verplicht om te streven naar een jaarlijkse aanpassing - in structurele termen en zonder rekening te houden met eenmalige maatregelen - van 0,5 procent van het BBP, als benchmark. De aanpassing moet groter zijn in goede tijden en kan minder zijn in slechte tijden. Overeenkomstig de nieuwe regels moet de Commissie een rechtstreeks aan de lidstaat gericht beleidsadvies uitbrengen en deze ertoe aanmoedigen het pad van de aanpassing te blijven volgen. Tegelijkertijd wordt met het correctiegedeelte van het herzien SGP meer armslag geboden voor een economische beoordeling en voor het rekening houden met cyclische ontwikkelingen, terwijl het op strikte regels gebaseerde systeem van de procedure bij buitensporige tekorten (PBT) wordt gehandhaafd.

Teneinde een effectief begrotingstoezicht in de EU mogelijk te maken, houdt de Commissie de begrotingssituatie van alle lidstaten continu in het oog, en maakt zij op gepaste momenten gebruik van haar initiatiefrecht. Zo heeft de Commissie onlangs besloten om een procedure bij buitensporig tekort op te starten voor Italië en Portugal. Op die manier geeft zij steun aan de noodzakelijke begrotingsconsolidering in die landen.

 

Vraag nr. 48 van Jan Andersson (H-0489/05)
 Betreft: Bevordering van de vraag in de economie van de EU
 

De economie in de EU ontwikkelt zich zeer zwak in vergelijking met die in Azië en de VS. Het economische beleid binnen de EU richt zich vrijwel geheel op vergroting van het aanbod. Vrijwel niets is ingesteld op het bevorderen van de vraag. Toch is de EU-markt groter dan die van de VS en het zou mogelijk moeten zijn tot een coördinatie te komen, niet alleen om een groter aanbod te krijgen maar ook om de vraag te vergroten. Deelt de Commissie deze zienswijze? Zo ja, welke plannen heeft zij dan om de vraag in de economie van de EU te bevorderen?

 
  
 

De economische groei in de EU in haar geheel, en met name in de eurozone, is in de afgelopen jaren inderdaad achtergebleven bij die in de Verenigde Staten en Japan. Het is evenwel belangrijk erop te wijzen dat tengevolge van uiteenlopende demografische ontwikkelingen in deze gebieden de groeicijfers op pro-capitabasis aanzienlijk lager zijn.

Het in de tweede helft van 2003 op gang gekomen economisch herstel in de EU werd gehinderd door een achterblijvende vraag, hetgeen ten dele verband schijnt te houden met een gering vertrouwen van consumenten en investeerders. De hoge aardolieprijs en de sterke euro hebben een vertragend effect gehad, maar ook het vertrouwen aangetast. Desalniettemin verwacht de Commissie dat de groei in de loop van 2005 opnieuw zal aantrekken, gesteund door accommoderende macro-economische beleidsvormen, die ertoe zullen leiden dat de interne vraag de belangrijkste stuwkracht wordt in de eurozone en de EU (zie Economische Prognoses van de Europese Commissie - voorjaar 2005).

De Commissie wijst erop dat de pogingen om met een expansiever begrotingsbeleid de vraag op korte termijn aan te zwengelen, een negatieve uitwerking zouden kunnen hebben op de groeiprestaties, vanwege de weerslag daarvan op het vertrouwen. Een verdere verhoging van de openbare uitgaven, of niet-gefinancierde belastingverminderingen zouden de onzekerheid over de toekomstige begrotingsduurzaamheid kunnen aanwakkeren, en zouden waarschijnlijk ook geneutraliseerd worden door verminderde uitgaven voor particuliere consumptie en investering, met alle gevolgen van dien voor de groei van het bruto binnenlands product (BBP), die negatief zou kunnen zijn. Aangezien een dergelijk beleid de potentiële output niet duurzaam kan verhogen, is het belangrijker dat met het begrotingsbeleid een bijdrage wordt geleverd aan de economische stabilisering en er voorbereidingen worden getroffen om de impact van de vergrijzing van de bevolkingen op de openbare financiën op te vangen

De belangrijkste bijdrage die de macro-economische beleidsvormen in de huidige economische situatie kunnen leveren aan duurzame groei en werkgelegenheid, loopt volgens de Commissie via het bewaren van gezonde macro-economische voorwaarden en het verzachten van de schokken voor de economie. Het monetair beleid kan hieraan bijdragen door te streven naar prijsstabiliteit en, indien deze is bereikt, door andere algemene economische beleidsvormen te ondersteunen. Het begrotingsbeleid kan een rol spelen bij de stabilisering van de economie door het vrije spel van de automatische stabilisatoren mogelijk te maken. Gezien de omvang van de automatische stabilisatoren in de EU, die het dubbele is van die van de Verenigde Staten, mag ook de bijdrage aan de stabilisering van de vraag niet onderschat worden. Het begrotingsbeleid levert echter niet alleen een bijdrage aan de economische stabilisering, maar kan ook de groei ondersteunen, via uitgaven voor groeistimulerende investeringen en via op groei en werkgelegenheid gerichte belastingstructuren. Met het oog op de belangrijkste zwakheden van de economie van de Unie (relatief lage arbeidsinput en lage productiviteitsgroei) bestaat het voorstel van de Commissie voor de periode 2005-2008 uit een combinatie van op groei en stabiliteit gerichte, macro-economische beleidsvormen, micro-economische hervormingen teneinde het Europees groeipotentieel te kunnen verhogen, en uit een werkgelegenheidsbeleid voor meer en betere banen.(1)

De Commissie is van mening dat vereende inspanningen tot verduidelijking van de in de herziene Strategie van Lissabon uiteengezette hervormingen, samen met vooruitgang bij de bewerkstelliging van gezonde en duurzame openbare financiën, het vertrouwen onder de Europese consumenten en bedrijven zullen kunnen versterken, hetgeen een voorwaarde is voor het ontsluiten van de onderdrukte vraag.

 
 

(1) Zie Europese Commissie, geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008, 12 april 2005 (COM (2005)141).

 

Vraag nr. 49 van Claude Moraes (H-0466/05)
 Betreft: Live 8-campagne
 

Wat vindt de Commissie van recente initiatieven voor de campagne Live 8, een campagne om G8-landen aan te moedigen hun prestaties inzake schuldsanering te verbeteren en andere, voornamelijk westerse landen aan te moedigen te voldoen aan de VN-doelstellingen voor hulp?

 
  
 

De Commissie staat positief tegenover alle initiatieven die de uitdagingen van het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG) onder de aandacht van het publiek brengen. Zij is verheugd over de gelijktijdig georganiseerde concerten die tot doel hebben de leiders van de G8, bijeen in Gleneagles, aan te sporen tot een grotere inzet voor de armoedebestrijding.

Om de ontwikkelingslanden in het algemeen en Afrika in het bijzonder in staat te stellen de millenniumdoelstellingen te halen, is een verhoging van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de hulp noodzakelijk.

Op de Europese Raad van 16 en 17 juni 2005 hebben de lidstaten van de Unie zich ertoe verplicht hun begrotingen voor officiële ontwikkelingshulp te blijven verhogen en verder te gaan dan de verbintenissen die zij in Monterrey waren aangegaan, door een nieuw individueel minimumdoel vast te stellen van 0,51 procent voor 2010, en 0,17 procent voor de nieuwe lidstaten, hetgeen de collectieve inspanning van de Unie op 0,56 procent zou brengen.

Deze verbintenis betekent een verhoging van 20 miljard euro per jaar. In 2004 bedroeg de officiële ontwikkelingshulp van de 25 43 miljard euro.

Meer middelen en doeltreffender hulp zijn weliswaar essentieel, maar zullen niet volstaan om de MDG te bereiken. Andere communautaire beleidsvormen kunnen een substantiële bijdrage leveren aan de ontwikkeling. Vandaar het concept “beleidscoherentie ten dienste van ontwikkeling”. De Commissie stelt voor tussen de VN-top van september 2005 en de komende internationale evaluatie van de MDG een tussentijds “coherentieverslag” te maken.

De Commissie hoopt eveneens dat de top van de Wereldhandelsorganisatie in Hongkong concrete resultaten zal opleveren voor een betere participatie van de armste landen, met name van de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara, op de wereldmarkten.

De Commissie verwelkomt het succes van de G8, dat de armste landen een verlichting biedt van hun multilaterale schuld. Dit besluit is een welkome en belangrijke aanvulling op haar besluiten inzake ontwikkelingsfinanciering. Voorlopige indicaties duiden erop dat de financiële inspanning in de orde van 1 tot 2 miljard euro per jaar zal komen te liggen. De Commissie roept andere grote donoren op hun inspanningen ten behoeve van het bereiken van de millenniumdoelstellingen op te schroeven.

 

Vraag nr. 50 van Georgios Papastamkos (H-0476/05)
 Betreft: Griekse NGO's en politieke ontwikkeling van de EU
 

Welke Griekse of internationale NGO's (met Griekse participatie) hebben in de periode 2000-2004 activiteiten ontplooid in het kader van programma's en acties van de EU ten behoeve van de ontwikkelingslanden?

Welke voorstellen van Griekse NGO's voor het welslagen van doelstellingen van het Europese ontwikkelingsbeleid zijn er in bovengenoemde periode voor financiering ingediend?

Op welke grondslag financiert de EU de NGO's met Griekse participatie?

 
  
 

Volgens onze cijfers zijn er in de periode 2000-2004 door Griekse organisaties (waaronder non-gouvernementele organisaties (NGO’s), universiteiten, stichtingen en onderzoekscentra) 109 voorstellen voor financiering ingediend in het kader van het ontwikkelingsbeleid.

52 van deze 109 voorstellen zijn gefinancierd in de vorm van subsidies in het kader van programma’s en acties van de EU in ontwikkelingslanden.

Dertig Griekse NGO’s hebben tussen 2000 en 2004 financiering ontvangen.

Onder voorbehoud van verificatie en mits er geen coderingsfouten aan het licht komen, met name in het geval van de consortia, bedraagt de totale financiering van de Commissie aan deze Griekse NGO’s 18 508 274,87 euro.

 

Vraag nr. 51 van María Badía i Cutchet (H-0477/05)
 Betreft: Microfinanciering
 

Overwegende dat het jaar 2005 is uitgeroepen tot internationaal jaar van het microkrediet en dat het, zoals bepleit in de resolutie van de Verenigde Naties 53/197 van 15 december 1998, belangrijk is deze speciale gelegenheid aan te grijpen die geboden wordt door dit jaar om een impuls te geven aan de microkredietprogramma's in alle landen en in het bijzonder ontwikkelingslanden, zou ik de Commissie willen gelukwensen met haar besluit om in 2005 op te roepen tot steun aan microfinancieringsprojecten in de landen van Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan (ACS).

Overwegende dat microfinanciering een fundamentele factor is die geïntegreerd wordt in de strategie van de internationale gemeenschap om te voldoen aan de millenniumdoelstellingen - de armoede helpen terug te dringen door het genereren van inkomsten en het scheppen van arbeidsplaatsen - en vooral die doelstellingen die gaan over het uitroeien van armoede, gelijke kansen voor man en vrouw en versterking van de positie van de vrouw, luidt de vraag of de Commissie niet van mening is dat de Europese Unie een coherent wettelijk- en reguleringskader zou moeten ontwikkelen en deze strategie ook na 2006 moeten voortzetten?

 
  
 

Microfinanciering is een fundamenteel instrument om te zorgen dat de allerarmsten hun economische initiatieven kunnen ontplooien en zelf kunnen werken aan de verbetering van hun levensomstandigheden. De Commissie is zich er dan ook terdege van bewust dat 2005 het jaar van het microkrediet is, waardoor zij de microfinanciering nog hoger op de ontwikkelingsagenda zou moeten kunnen plaatsen.

De Commissie zal een oproep tot het indienen van voorstellen publiceren voor microfinancieringsprojecten in de ACS-landen in 2005. Via deze oproep tot het indienen van voorstellen zullen projecten worden gesteund ter versterking van capaciteit van microfinancieringsinstellingen. Het gaat hierbij om scholing, advisering en de aanschaf van belangrijke voorzieningen. Daarnaast biedt het programma in de ACS-landen hulp op regeringsniveau, teneinde hun regelgevingskader voor microfinanciering te verbeteren.

De Commissie heeft al een politiek kader vastgesteld voor haar acties op microfinancieringsgebied. In de mededeling uit 1998 over microfinanciering en armoedebestrijding wordt de aanpak van de Commissie op het terrein van microfinanciering beschreven. Wat betreft de continuïteit van de steun voor microfinanciering: de Commissie zal zich ook na 2006 hiervoor blijven inzetten, daar het programma in de ACS-landen loopt tot 2009. Indien de vraag naar financiering de voor het programma beschikbare middelen overstijgt, is de Commissie bovendien voornemens deze te verhogen.

 

Vraag nr. 52 van Jacek Protasiewicz (H-0500/05)
 Betreft: Mensenrechten op Cuba
 

Het bewind van Fidel Castro houdt nog steeds 61 politieke gevangenen opgesloten, die tot zeer lange gevangenisstraffen veroordeeld zijn wegens hun activiteiten op het gebied van de burgerlijke vrijheden en de rechten van de mens.

Tegelijkertijd maakt het Cubaanse bewind, volledig in strijd met de beginselen van het internationale recht, het aan Europese parlementariërs onmogelijk om contact op te nemen met mensenrechtenactivisten op Cuba

Is de Commissie in deze omstandigheden bereid tot verscherping van de EU-sancties?

 
  
 

De Commissie deelt de zorg van de geachte afgevaardigde ten aanzien van het lot van de politieke gevangenen op Cuba. Toen ik in maart een bezoek bracht aan Havana heb ik bij al mijn gesprekspartners, waaronder president Fidel Castro, de kwestie van de politieke gevangenen aan de orde gesteld. De Commissie heeft bovendien publiekelijk haar categorische afkeuring uitgesproken over de onaanvaardbare opstelling van Cuba jegens de Europese afgevaardigden die op 20 mei de Asamblea para la Promoción de la Sociedad Civil (APSC) in Havana wilden bezoeken.

De delegatie van de Commissie in Havana steunt de contacten van de Europese afgevaardigden met de mensenrechtenactivisten op Cuba volledig. Voorbeelden van deze steun zijn de in maart bij de delegatie georganiseerde ontmoetingen tussen leden van het Parlement en vertegenwoordigers van de dissidenten, de steun voor het verkrijgen van een uitreisvisum voor Oswaldo Payá, en de in mei gehouden videoconferentie tussen een groep leden van het Europees Parlement en een aantal dissidenten waaronder Marta Beatriz Roque.

Op 13 juni heeft de Raad bevestigd dat het gemeenschappelijk standpunt uit 1996 van kracht blijft. In het kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Cuba is dit gemeenschappelijk standpunt met name bedoeld om een overgangsproces naar democratisch pluralisme en eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen.

De Commissie blijft voorstander van de handhaving van een beleid van constructieve betrokkenheid middels een politieke dialoog met de Cubaanse autoriteiten, ook al is er de afgelopen maanden op het gebied van de mensenrechten geen vooruitgang geboekt. De Raad heeft in zijn besluit van 13 juni de noodzaak bekrachtigd deze dialoog aan te wenden om concrete vorderingen op het gebied van de mensenrechten te ondersteunen.

Het feit dat de contacten met de dissidenten en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de afgelopen maanden zijn versterkt, in het kader van de richtsnoeren die de missiehoofden in Havana in januari 2005 hebben goedgekeurd, is zeer positief. Deze contacten moeten worden voortgezet en geïntensiveerd.

De dialoog met de Cubaanse autoriteiten en het maatschappelijk middenveld is een doeltreffender instrument om een vreedzaam overgangsproces op Cuba te ondersteunen dan sancties en isolement.

De Commissie is van mening dat dit beleid van constructieve betrokkenheid bovendien de beleidsvorm is die de meeste kansen biedt om de vrijlating te bewerkstelligen van alle politieke gevangenen op Cuba.

 

Vraag nr. 53 van Glenys Kinnock (H-0538/05)
 Betreft: Steunprogramma voor landen van het suikerprotocol
 

Kan de Commissie aangeven welke procedures zij denkt te gaan volgen bij de tenuitvoerlegging van steunprogramma's ten behoeve van landen die zijn aangesloten bij het suikerprotocol en worden getroffen door de suikerhervorming van de EU? Vindt de Commissie ook niet dat deze procedures makkelijker, sneller en doelmatiger zullen moeten zijn dan de EOF-procedures die indertijd zijn gevolgd bij de steunverlening aan landen die waren getroffen door de wijzigingen in de bananenregeling?

 
  
 

De Commissie kan ten volle beamen dat er voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) die zijn aangesloten bij het suikerprotocol een steuninstrument moet worden ontwikkeld om de uitvoeringsprocedures snel en efficiënt te laten verlopen. Dat is een van onze belangrijkste aandachtspunten geweest bij het uitwerken van het desbetreffende voorstel voor een verordening, dat de Commissie op 22 juni jongstleden heeft goedgekeurd.

De bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen heeft inderdaad te kampen gehad met vertragingen bij de tenuitvoerlegging, die onder andere waren toe te schrijven aan ingewikkelde communautaire procedures. Hier is terdege nota van genomen en de Commissie vertrouwt erop dat de tenuitvoerlegging van de steunmaatregelen ten behoeve van de landen die zijn aangesloten bij het suikerprotocol doeltreffender zal verlopen, in het bijzonder op basis van de volgende kenmerken:

Het beheer van de steunregeling zal van meet af aan onder verantwoordelijkheid van de delegaties vallen.

De Commissie stelt voor om specifieke financiële en menselijke hulpbronnen in te zetten voor dit beheer, zowel bij de delegatie als op het hoofdkantoor.

Als voornaamste uitvoeringsinstrument voor deze steun zal begrotingssteun de voorkeur krijgen, uiteraard met inachtneming van de subsidialiteitsvoorwaarden.

Niettegenstaande dat de lidstaten nauw bij de besluitvorming over de tenuitvoerlegging van de steunregeling worden betrokken, zijn de procedures die de Commissie voorstelt betrekkelijk eenvoudig en snel.

De Commissie wil echter benadrukken dat de impact van deze steunregeling niet louter afhangt van de administratieve procedures van de Gemeenschap, maar ook van de kwaliteit van de aanpassingsstrategieën die door de landen zelf worden ontwikkeld. De Commissie spoort hen aan tot een actieve rol in dit proces, opdat zij kan beschikken over een goede basis voor de tenuitvoerlegging van haar steun, zodra het door de Commissie voorgestelde instrument in werking treedt.

De Commissie grijpt deze gelegenheid aan om het Parlement te manen tot spoedige aanneming van het voorstel voor een verordening dat zij aan het Parlement heeft voorgelegd, waarbij zij de verzekering geeft dat hiervoor op de begroting extra financiële middelen zullen worden gereserveerd.

 

Vraag nr. 54 van Anne Van Lancker (H-0539/05)
 Betreft: Continuïteit van het beleid inzake seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten
 

Het strategische partnerschap met de WHO (25 miljoen €) legt de nadruk op moedersterfte, neonatale en kindersterfte. Het is daarom van groot belang dat extra inspanningen worden gedaan voor familieplanning en preventie, inclusief het duurzaam verzekeren van de beschikbaarheid van condooms. Deze beleidsprioriteiten moeten worden verankerd in de begroting. De budgetlijn voor seksuele en reproductieve gezondheidszorg en rechten loopt af in 2006. In hoeverre is in de opvolging daarvan voorzien ? Hoe zal de continuïteit van bestaande projecten worden gegarandeerd en hoe zal de Commissie ook in de toekomst de 'decency gap' opvullen?

 
  
 

De Commissie onderstreept nogmaals het belang dat zij hecht aan de bevordering van de gezondheidszorg en rechten op het gebied van seksualiteit en reproductie overeenkomstig het actieplan van Cairo.

In het kader van het partnerschap met de Wereldgezondheidsorganisatie is over een periode van vijf jaar een totaal bedrag van 25 miljoen euro uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voorzien, dat vanaf eind 2005 uitgekeerd zal worden.

Wat betreft de begrotingsmiddelen wordt op dit moment een selectie gemaakt uit de voorstellen voor projecten die met de middelen voor 2005 en 2006 gesubsidieerd kunnen worden. De geselecteerde projecten zullen dus steun ontvangen tot de voltooiing ervan na 2006. Ten aanzien van de voortzetting van de betreffende begrotingslijn is het wachten op de vaststelling van de nieuwe structuur van de communautaire begroting. De Commissie werkt aan de opstelling van een strategie voor de themaprogramma's, onder meer op het gebied van menselijke en sociale ontwikkeling, die zij denkt uit te voeren in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013. In het kader van deze strategieën zal de Commissie concrete voorstellen doen aangaande de toekomstige financieringsmiddelen.

Wat betreft de "decency gap", die in 2002 is ontstaan door het besluit van de Amerikaanse regering om de betalingen aan het Bevolkingsfonds van de VN (FNUAP) op te schorten, zij erop gewezen dat de Commissie deze organisatie een extra toelage van 22 miljoen euro heeft verstrekt en dat zij bovendien 10 miljoen euro heeft gegeven aan de "International Planned Parenthood Federation" voor de financiering van lopende programma's en activiteiten.

In het kader van een in 2004 door het Nederlandse Voorzitterschap gelanceerde initiatief op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid heeft de Commissie besloten het FNUAP een extra toelage van 15 miljoen euro uit het negende EOF te verstrekken voor de aanschaf van sanitair materiaal, voorbehoedsmiddelen en andere producten ten behoeve van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) die daaraan behoefte hebben. De komende jaren zal de Commissie het FNUAP blijven steunen met de financieringsmiddelen die beschikbaar zijn voor de thematische activiteiten.

 

Vraag nr. 55 van Dimitrios Papadimoulis (H-0448/05)
 Betreft: Voedselveiligheid
 

Volgens een artikel met titel "Risk Based Consumption Advice for Farmed Atlantic and Wild Pacific Salmon Contaminated with Dioxins and Dioxin-like Compounds" dat in mei 2005 gepubliceerd is (Foran et al., 2005, Environmental Health Perspectives, 113:552-556) werden stoffen zoals PCB's, toxafeen, dieldrin, dioxines en polybroombifenylethers in veel hogere mate aangetroffen in zalm uit Europese viskwekerijen dan in zalm uit Noord- en Zuidamerikaanse viskwekerijen. Deze stoffen kunnen problemen veroorzaken voor het menselijk voortplantingsstelsel maar kunnen ook kankerverwekkend zijn. De redacteurs van het artikel raden de Europese consumenten aan niet meer dan 4 keer per maand zalm te eten uit Europese viskwekerijen, terwijl de Amerikanen tien keer per maand zalm mogen eten.

Kan de Commissie zeggen of het inderdaad zo is dat zalm uit Europese viskwekerijen meer chemische stoffen bevat, of de consumptie ervan veilig is en in welke hoeveelheden? Heeft de Commissie een wetenschappelijke evaluatie doen uitvoeren van de gezondheidsrisico's met betrekking tot de consumptie van andere soorten vis uit viskwekerijen? Is de Commissie voornemens de wetgeving strenger te maken met het oog op de vermindering van giftige en chemische stoffen in de viskwekerijen?

 
  
 

De vraag van de geachte afgevaardigde betreft het advies over het gebruik van vis, dat was vervat in het in mei 2005 gepubliceerde artikel “Risk Based Consumption for Farmed Atlantic and Wild Pacific Salmon Contaminated with Dioxins and Dioxin-like Compounds”. Tijdens de plenaire vergadering van februari vorig jaar reageerde commissaris Byrne hierop met het commentaar dat er door deze studie geen nieuwe voedselveiligheidsproblemen rijzen, aangezien de vastgestelde niveaus stroken met de bevindingen van andere inspecties en officiële controles.

Het in bovengenoemd artikel vervat advies over visgebruik is gebaseerd op een richtwaarde voor aanvaarbare absorptieniveaus van dioxine en met dioxine overeenkomende PCB’s, die het resultaat is van een niet internationaal erkende aanpak met betrekking tot risicoanalyse, zoals ook is bevestigd tijdens een door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) in juni 2004 georganiseerd wetenschappelijk colloquium.

Het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (CONTAM-panel) van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid heeft zeer recentelijk, op 22 juni 2005, een wetenschappelijke beoordeling aangenomen van de gezondheidsrisico’s die verband houden met de menselijke consumptie van wilde en gekweekte vis. Deze beoordeling is verricht op formeel verzoek van het Parlement en was gericht op verschillende vissoorten (gekweekte, wilde, zeevis, zoetwatervis, mager en vet) die in aanzienlijke hoeveelheden in de Europese Unie op de markt worden gebracht.

Het CONTAM-panel van de EFSA is tot de conclusie gekomen dat de factoren soort, seizoen, locatie, voeding, levensfase en leeftijd een belangrijke weerslag hebben op zowel het niveau van de contaminanten als van de voedingswaarde van vis, met inbegrip van zalm. Deze niveaus variëren aanzienlijk binnen dezelfde soort en tussen soorten, in zowel wilde als gekweekte vis. Na deze factoren in ogenschouw te hebben genomen, konden geen aanzienlijke verschillen in voedingswaarde- en contaminantenniveaus worden geconstateerd tussen wilde en gekweekte vis, met inbegrip van zalm,.

Het CONTAM-panel kwam tot de conclusie dat er, wat de veiligheid betreft, voor de consument geen verschillen zijn tussen wilde en gekweekte vis, met inbegrip van zalm.

Anderzijds kwam het CONTAM-panel tot de conclusie dat er overtuigende bewijzen zijn dat de consumptie van vis, met inbegrip van kwekerijvis, en met name vette vis, goed is voor het hart- en bloedvatenstelsel en geschikt is als secundaire preventie bij manifeste coronaire hartziekte en goed zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van het ongeboren kind.

Het CONTAM-panel heeft erop gewezen dat er momenteel helaas geen overeengekomen methodologie bestaat om de risico’s en de gunstige effecten van visconsumptie kwantitatief met elkaar te vergelijken.

Desalniettemin is de aanwezigheid van dioxines en andere contaminanten voor de Commissie reden tot bezorgdheid. De Commissie heeft in 2001 een allesomvattende strategie aangenomen om de aanwezigheid van dioxines en PCB’s in het milieu, het veevoer en het voedsel te verminderen. De tenuitvoerlegging van deze strategie zal een nieuwe impuls geven aan de vermindering van dioxines in veevoer en voedsel, met inbegrip van vis. Daarom is de Commissie van plan om de maximumniveaus te herzien en de resultaten van deze strategie daarin te verwerken. Bovendien bevat Verordening (EG) nr. 850/2004 betreffende persistente organische vervuilende stoffen (POP’s) maatregelen voor het uitbannen of verminderen van een aantal internationaal erkende POP’s.

Vis, of dit nu wilde of gekweekte vis is, past in een evenwichtig voedingspatroon, een patroon dat erop is gericht de consumenten van de positieve gezondheidseffecten van vis te laten blijven profiteren. Het wetenschappelijk advies van de EFSA met betrekking tot de veiligheidsbeoordeling van wilde en gekweekte vis vormt de wetenschappelijk basis voor deze benadering.

 

Vraag nr. 56 van Carl Schlyter (H-0475/05)
 Betreft: Herziening van het beleid inzake diergezondheid
 

Vele autoriteiten brengen het toenemen van epidemieën onder dieren in verband met de toegenomen intensivering van de veeteelt. In een gezamenlijke verklaring van de FAO en de OIE (Wereldorganisatie voor diergezondheid) wordt gezegd dat de effecten van de vogelgriep en de dreiging van toekomstige uitbraken van grensoverschrijdende ziektes, met inbegrip van zoönosen, zullen toenemen naarmate de veeteelt wordt geïntensiveerd, tenzij er op veterinair gebied krachtig en duurzaam wordt ingegrepen, zodat de cycli van ziekteoverdracht en -uitbraak worden doorbroken. In dezelfde verklaring wordt vervolgens uiteengezet waarom een dergelijke "duurzame veterinaire ingreep" in de praktijk in vele sleutellanden moeilijk uitvoerbaar is.

Is de Commissie voornemens onderzoek te doen naar mechanismen die expliciet gericht zijn op vermindering van de afhankelijkheid van de Europese landbouw van intensieve productie, als onderdeel van de komende hervorming van haar beleid inzake diergezondheid?

 
  
 

In de zin die werd geciteerd uit het verslag van een recentelijk gehouden seminar in Vietnam wordt duidelijk verwezen naar de huidige uitbraak van de vogelgriep in Azië.

Het is de moeite waard een andere zin uit de conclusies van hetzelfde seminar te belichten:

“De uitbraak (van de ziekte) in het gebied houdt verband met de traditionele productie van dieren, met inbegrip van het houden van kippen op het achtererf of voor het eigen levensonderhoud, met de praktijk van het houden van meerdere diersoorten tegelijk, en met de systemen voor het op de markt brengen van levend pluimvee”.

Intensieve fokkerij is dus niet geïdentificeerd als zijnde een risicofactor van doorslaggevend belang voor de uitbraak en het verspreiden van de ziekte.

Meer in het algemeen komt de geachte afgevaardigde tot de slotsom dat de beperking van intensieve veeteeltmethoden in de Gemeenschap de meest geschikte maatregel zou zijn om de risico’s in verband met dierziekten en de gevolgen daarvan te beperken.

De Commissie is van mening dat de situatie ingewikkelder is.

De factoren die kunnen bijdragen tot het ontstaan van dierenziektes en het vergroten van de gevolgen daarvan, met inbegrip van de dichtheid van dierenpopulaties en de biologische risico’s op de boerderij, zullen worden aangepakt met een nieuwe strategie van de EU op het terrein van diergezondheid.

Met het oog op de ontwikkeling van deze nieuwe gezondheidsstrategie voor dieren van de EU ter verbetering van de preventie en bestrijding van dierziekten in de EU – die de commissaris voor gezondheid en consumentenbescherming tijdens de Landbouwraad van december 2004 heeft aangekondigd – is de Commissie van plan in 2007 een mededeling voor te stellen waarin de activiteiten voor de periode 2007-2013 zullen worden uiteengezet. Een sleutelelement in de ontwikkeling van deze strategie zal de externe, op een participatieve benadering gebaseerde evaluatie van het bestaande diergezondheidsbeleid van de EU zijn. Eindconclusies en aanbevelingen kunnen medio 2006 worden verwacht. De daaropvolgende beleidsopties en de effecten daarvan (economisch, ecologisch en sociaal) zullen gedurende dit evaluatieproces worden bestudeerd en zullen deel uitmaken van een effectbeoordeling.

Het toekomstige diergezondheidsbeleid zal tot doel hebben de producenten aan te moedigen tot het nemen van gepaste maatregelen om dierziekten beter te voorkomen en de negatieve gevolgen ervan te beperken.

 

Vraag nr. 57 van Mairead McGuinness (H-0480/05)
 Betreft: Etikettering van voedsel
 

Kan de Commissie, in aansluiting op het onderzoek van Eurobarometer naar de manier waarop de consument het welzijn van dieren benadert en haar eigen openbare opmerkingen over de vermelding van welzijnsvriendelijk voedsel op een etiket, mededelen hoe dit in zijn werk gaat naarmate wij in het kader van de WTO steeds verder gaan in de richting van een geglobaliseerde markt? Kan zij eveneens ingaan op de terechte verontrusting die onder boeren in de EU heerst over de enorme macht waarover de sector detailhandel beschikt om de prijzen in de EU te drukken, waardoor het voor kleinere producenten steeds moeilijker wordt te overleven?

Deelt de Commissie de mening dat uit dit verslag meer regelgeving voortkomt, maar minder werkelijke maatregelen ten behoeve van consumenten en producenten?

 
  
 

Het Eurobarometer-onderzoek in kwestie belicht de moeilijkheden waarop de consumenten stuiten als zij levensmiddelen proberen te vinden die zijn geproduceerd op een diervriendelijkere manier. Ook komt daarin naar voren dat de consumenten bereid zijn om meer te betalen voor welzijnsvriendelijke producten, en er in hoge mate van overtuigd zijn dat zij dierenwelzijn kunnen bevorderen met hun koopgedrag.

Dit onderzoek staaft de gegevens die reeds waren vergaard via een door de Gemeenschap gefinancierd project voor onderzoek naar “Zorgen van de consumenten over dierenwelzijn en de gevolgen voor voedselkeuze”.

In het verslag van de Commissie aan de Raad en het Parlement van 2002 over “de wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen voor de EU” werd het vraagstuk van de etiketteringsstelsels belicht. Voor producenten die hogere welzijnsnormen toepassen, zijn deze misschien een mogelijkheid om vergoeding te krijgen voor hun kosten en investeringen, aangezien consumenten bereid zijn om meer te betalen voor dergelijke producten. De Commissie onderzoekt deze mogelijkheid nog.

Met het huidige, door de Gemeenschap gefinancierd onderzoeksproject “Welzijnskwaliteit” zal verder worden onderzocht welke zorgen de consumenten, detailhandelaren en producenten hebben ten aanzien van dierenwelzijn. In het kader van dit project zal er in Brussel, van 17 tot 18 november 2005, een workshop plaatsvinden die de betrokkenen zal helpen om via een open dialoog de richting te bepalen die het onderzoek in de toekomst moet uitgaan.

Meer in het bijzonder staat in een recent Commissievoorstel voor een richtlijn betreffende mestkuikens dat de Commissie een specifiek verslag zal voorleggen aan de Raad en het Parlement over het vraagstuk van de verplichte levensmiddelenetikettering op basis van de naleving van normen inzake dierenwelzijn. In dit verslag zal rekening worden gehouden met de sociale en economische vraagstukken en met overwegingen in verband met de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

Gegevens uit voornoemde studies zullen zeer belangrijk zijn voor de vaststelling van de diverse strategieën (zoals etikettering) waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de zorgen van de consumenten ten aanzien van dierenwelzijn. De Commissie zal eveneens bestuderen hoe de hinderpalen kunnen worden weggenomen waarmee consumenten worden geconfronteerd als zij ethische voorkeuren tot uitdrukking willen brengen in hun voedingskeuze.

Samenvattend gelooft de Commissie dat een duidelijke levensmiddelenetikettering de consumenten belangrijke voordelen kan bieden zonder de producenten te benadelen. De Commissie is zelfs van mening dat etikettering deze producten uiteindelijk een concurrentievoordeel zal opleveren, hetgeen de industrie, en met name de op diervriendelijke wijze producerende industrie ten goede zal komen.

Uit ervaringen met de toepassing van bestaande vrijwillige etiketteringsstelsels is gebleken dat dergelijke initiatieven marktvoordelen kunnen opleveren. Er lopen nog studies naar de vraag in welke mate de consumenten verschillende vormen van etikettering gebruiken, maar zij hebben een legitiem recht om duidelijke productetikettering te vragen en te krijgen, met inbegrip van de vermelding dat de normen inzake dierenwelzijn zijn nageleefd.

 

Vraag nr. 58 van Anna Hedh (H-0483/05)
 Betreft: Op jongeren gerichte alcoholreclame
 

Nergens ter wereld wordt zoveel gedronken als bij ons in Europa. In 2002 vielen meer dan 600.000 mensen aan de alcohol ten slachtoffer. In 25% van alle sterfgevallen in de leeftijdsgroep 15-29 jaar was in 1999 alcohol in het spel. Deze cijfers zijn verzameld in verband met de WHO-conferentie over jongeren en alcohol die in 2001 in Stockholm is gehouden.

Uit onderzoek blijkt eveneens dat alcoholreclame met name jongeren aanzet tot het consumeren van meer alcohol. Ik ben ervan overtuigd dat alcoholhoudende frisdranken ertoe hebben bijgedragen dat de consumptie van jonge meisjes en vrouwen sinds het midden van de jaren '90 is gestegen. Het is ons eveneens bekend dat de zelfregulering van de alcoholindustrie de laatste jaren niet werkt. Mij is bekend dat Commissaris Kyprianou reeds gewag heeft gemaakt van een duidelijk verband tussen alcoholgebruik en verslechtering van de volksgezondheid, en dat hij zich bereid heeft verklaard zijn taak als verantwoordelijke voor de volksgezondheid serieus te nemen.

Tot welke concrete maatregelen is de Commissie bereid om de vormgeving van alcoholreclame, met name indien deze gericht is op jongeren, aan regels te binden?

 
  
 

De Commissie deelt de bezorgdheid van de geachte afgevaardigde over deze belangrijke kwestie volledig, en wil de concrete maatregelen die zij met betrekking tot dit onderwerp neemt in herinnering roepen. In juni 2001 heeft de Raad de aanbeveling inzake het drinken van alcohol door jongeren, in het bijzonder kinderen en adolescenten, aangenomen. De aanbeveling kwam grotendeels voort uit de wijdverbreide bezorgdheid bij het publiek, in de media en in de politiek over de mogelijkheid dat er zogenaamde alcopops op de markt worden gebracht die vooral gericht zouden zijn op kinderen.

In de aanbeveling wordt een pakket maatregelen genoemd die de lidstaten kunnen nemen om te voorkomen dat er alcoholische dranken worden ontwikkeld en op de markt worden gebracht voor jongeren. Zij bevat het advies aan lidstaten om onder meer de totstandkoming van effectieve mechanismen te stimuleren op het terrein van reclame en marketing en in de detailhandel om te voorkomen dat producenten alcoholische dranken produceren die specifiek gericht zijn op kinderen en adolescenten.

In de aanbeveling wordt de Commissie uitgenodigd om niet later dan aan het eind van het vierde jaar na de datum van aanneming van de aanbeveling verslag uit brengen over de tenuitvoerlegging van de voorgestelde maatregelen, en om dit vervolgens geregeld te blijven doen.

De Commissie bereidt momenteel het verslag voor, dat volgens de planning aan het eind van dit jaar gereed zal zijn. Zo is de Commissie bezig een volledig beeld samen te stellen van de maatregelen die worden getroffen door de lidstaten, maar wij weten bijvoorbeeld dat de alcoholische drankenindustrie en/of de reclamesector in verschillende lidstaten op de bestaande bezorgdheid hebben gereageerd door het invoeren van zelfreguleringsstructuren of het versterken van dergelijke bestaande structuren, met inbegrip van klachtenprocedures.

De Commissie wil de aandacht van de geachte afgevaardigde ook vestigen op de conclusies van de Raad van 5 juni 2001 inzake een EU-strategie ter beperking van aan alcohol gerelateerde schade, waarin de Commissie wordt uitgenodigd voorstellen te presenteren voor een alomvattende communautaire strategie die gericht is op de beperking van aan alcohol gerelateerde schade en op de opstelling van een tijdschema voor de diverse maatregelen. De strategie dient een gecoördineerde reeks communautaire activiteiten te bevatten op alle relevante beleidsterreinen, zoals onderzoek, consumentenbescherming, vervoer, reclame, marketing, sponsoring, accijnsheffingen en andere onderwerpen die verband houden met de interne markt. De Commissie is momenteel bezig met de voorbereiding van de strategie, en deze zou begin volgend jaar gereed moeten zijn. Aangezien schadelijke drinkpatronen in opkomst zijn onder jongeren en de marketing van alcohol een wereldwijde industrie is, heeft de Commissie drinken door minderjarigen en commerciële communicatie reeds geïdentificeerd als sleutelgebieden voor de strategie.

De Richtlijn Televisie zonder grenzen is in dit verband ook van belang. Hierin worden verschillende criteria genoemd waaraan tv-reclame voor alcoholhoudende dranken moet voldoen. Eén criterium luidt dat dergelijke reclame niet specifiek gericht mag zijn op minderjarigen en, met name, geen minderjarigen mag tonen die dergelijke dranken nuttigen.

De Commissie zou ook willen vermelden dat zij in het kader van het programma inzake volksgezondheid besloten heeft medefinanciering te verlenen aan een project genaamd ELSA, dat de naleving van nationale wetgeving en zelfregulering op het vlak van reclame en marketing van alcohol zal beoordelen. Uit dit project, dat dit jaar is begonnen en dat zal duren tot het eind van volgend jaar, zullen ook beleidsaanbevelingen voor de Commissie voortvloeien.

Wat betreft de regelgeving: in artikel 4 van het voorstel over voedings- en gezondheidsclaims, waarover het Parlement recentelijk in eerste lezing zijn advies heeft aangenomen, worden bepalingen voorgesteld om de opneming van bepaalde boodschappen zoals gezondheidsclaims bij de marketing van alcoholhoudende dranken aan banden te leggen. Dergelijke bepalingen vormen zonder meer een concrete maatregel in de richting die het Parlement en de Commissie gezamenlijk voor ogen hebben.

Tot slot wil de Commissie benadrukken dat wij de centrale rol van de lidstaten in de bestrijding van aan alcohol gerelateerde schade niet mogen vergeten. Een geïntegreerde benadering vereist gecoördineerd optreden door alle belanghebbenden, zoals gezinnen, scholen, werknemers, de industrie, reclamemakers en nationale wetgevers.

 

Vraag nr. 59 van Mia De Vits (H-0490/05)
 Betreft: Bewaartemperaturen voor voedingsproducten
 

Er bestaat geen Europese regelgeving over bewaartemperaturen voor voedingsproducten. 74% ervan wordt bij een verkeerde temperatuur bewaard. Soms wordt op een label een bewaartemperatuur van 4 tot 7°C aangeraden naargelang de lidstaat. Het is toch niet logisch dat voor hetzelfde product op basis van 25 nationale wetgevingen verschillende bewaartemperaturen worden aangegeven op de etiketten? Overweegt de Commissie daarom een harmonisering van bewaartemperaturen van voedingsmiddelen? Zo ja, wanneer? Wat denkt de Commissie over een informatiecampagne om consumenten meer bewust te maken van de geschikte bewaartemperaturen voor voedingsmiddelen?

 
  
 

Het naleven van de voorschriften in verband met de bewaartemperaturen voor levensmiddelen en het handhaven van de koelketen zijn van essentieel belang voor de bescherming gedurende de gehele voedingsketen van de veiligheid en de kwaliteit van de meeste aan bederf onderhevige levensmiddelen.

Behalve voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong, bestaan er in de communautaire wetgeving echter geen specifieke voorschriften voor de bewaartemperaturen. Het wordt nl. adequater en efficiënter geacht om de criteria voor de bewaartemperaturen van levensmiddelen over te laten aan de voedselindustrie in plaats van deze op communautair niveau vast te stellen. De voedselproducenten kunnen de criteria voor het bewaren van de levensmiddelen die zij produceren het best zelf vaststellen, aangezien dergelijke criteria uiteraard samenhangen met de aard van het voedsel, het productieproces en de houdbaarheidsperiode.

Deze aanpak wordt voortgezet in de nieuwe regelgeving voor voedselhygiëne, die met ingang van 1 januari 2006 in werking zal treden.

Aan de andere kant moeten er inspanningen worden verricht om de consumenten beter voor te lichten over de noodzaak de bewaarvoorschriften die door de producenten op de verpakking zijn vermeld, na te leven. Door voedsel overgedragen ziektes zijn vaak te wijten aan het niet goed hanteren van levensmiddelen na de aankoop ervan en het veelvuldig onderbreken van de koelketen. Voorlichtingscampagnes kunnen goede educatieve instrumenten zijn en zouden op nationaal niveau moeten worden bevorderd

 

Vraag nr. 60 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0519/05)
 Betreft: Veilige zwangerschap en bevalling
 

In het recente Groenboek "Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties" benadrukt de Europese Commissie dat in 2003 de natuurlijke bevolkingsgroei slechts 0,04% bedroeg en dat in de nieuwe lidstaten, Cyprus en Malta uitgezonderd, de bevolking zelfs terugliep. Uit de laatste gegevens van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) blijkt dat het probleem van de zuigelingensterfte onrustbarende afmetingen aanneemt, alsook dat in Europa een groot aantal moeders in het kraambed overlijdt (17,4 gevallen per 100.000 geboorten) - ook al zijn er grote verschillen tussen de verschillende lidstaten.

Beschikt de Commissie over cijfers per elke lidstaat? Is zij voornemens om in het kader van het demografisch beleid en het gezondheidsbeleid van de Unie concrete initiatieven voor te stellen voor het bevorderen van veilige zwangerschappen en bevallingen, met name voor de lidstaten die meer met dit probleem geconfronteerd zijn? Is zij voornemens in de sector van het Europees onderzoek bijzondere programma's te bevorderen voor de bestrijding van dit verschijnsel (via controles tijdens de zwangerschap, modernisering van de medische uitrusting en methodes, enz.) in samenwerking met de lidstaten?

 
  
 

Hoewel het waar is dat de bevolkingscijfers volgens de voorspellingen in de komende decennia in vele lidstaten zullen dalen, is het van belang erop te wijzen dat dit niet het gevolg is van een stijging van de zuigelingen- en moedersterfte. In feite zijn de zuigelingen- en moedersterfte in alle lidstaten afgenomen, ook al is er nog altijd sprake van grote onderlinge verschillen tussen landen.

De Commissie wil erop wijzen dat recente cijfers over zuigelingensterfte afkomstig van EurLife, de interactieve database over levensomstandigheden en levenskwaliteit in Europa van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, de bovengenoemde stelling bevestigen. De geboden gegevens hebben betrekking op de 25 huidige EU-lidstaten en drie kandidaat-lidstaten: Bulgarije, Roemenië en Turkije.

De Commissie beschikt niet over de bevoegdheid om rechtstreeks normen en maatregelen inzake gezondheidsveiligheid voor te stellen; dit is in de eerste plaats een zaak voor de lidstaten. In het kader van het actieprogramma inzake volksgezondheid, zou er ruimte kunnen ontstaan voor de uitwisseling van informatie en ervaringen inzake goede praktijken in verschillende lidstaten; hier hangen de prioriteiten op het vlak van financiering af van de respectievelijke jaarlijkse werkprogramma's.

In bredere zin biedt de EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk bescherming aan zwangere vrouwen op het werk. Met name Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, voorziet onder meer in een minimaal zwangerschapsverlof van ten minste 14 weken, toe te kennen voor en/of na de bevalling.

Er hebben op dit terrein een aantal onderzoeksprojecten plaatsgevonden, die betrekking hadden op de volksgezondheid, diagnostiek en technologische aspecten. Het voorstel van de Commissie voor het 7e kaderprogramma voor onderzoek, dat nog moet worden goedgekeurd door de Raad en het Parlement, biedt in dit stadium een aantal gunstige vooruitzichten voor het onderzoek rond het onderwerp dat in de vraag aan de orde is gesteld.

 

Vraag nr. 61 van Milan Gaľa (H-0528/05)
 Betreft: Mogelijke financiering van de kosten van de preventie en behandeling van een griepepidemie via het Europese solidariteitsfonds
 

In het debat over de 'mondiale dreiging van een griepepidemie' dat op de agenda stond van de april-zitting van het Europees Parlement opperde commissaris Markos Kyprianou op 12 april 2005 dat de kosten van de preventie en behandeling van een griepepidemie via het Europese solidariteitsfonds gefinancierd zouden kunnen worden. Welke stappen heeft de Commissie tot dusverre ondernomen met betrekking tot een overeenkomst tussen de Commissie en het Europees Parlement om hier inhoud aan te geven?

 
  
 

Het doet de Commissie deugd de geachte afgevaardigde te kunnen melden dat er een belangrijke doorbraak heeft plaatsgevonden inzake de financiering van kosten ten gevolge van het gebruik van vaccins en antivirale middelen.

Op 6 april heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor een nieuwe verordening inzake EU-solidariteitsfondsen waarmee de reikwijdte van het huidige solidariteitsfonds aanzienlijk wordt uitgebreid. De voorgestelde verordening bevat de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden een bijdrage te leveren aan de kosten van de werkelijke uitgaven in het geval van een pandemie.

Voor dit fonds wordt een jaarlijks bedrag van 1 miljard euro voorzien en het biedt expliciet de mogelijkheid om de kosten van vaccins en antivirale middelen te vergoeden. Als het Parlement en de Raad instemmen met het voorstel van de Commissie, zal de kans op betere medische interventies en bescherming voor het geval zich een nieuwe pandemie voordoet een stuk groter worden.

De Commissie rekent op de steun van het Parlement voor dit verstrekkende voorstel.

 

Vraag nr. 62 van Justas Vincas Paleckis (H-0529/05)
 Betreft: Inrichting van regionale, door de EU gefinancierde centra in de nieuwe lidstaten ter beperking van de verspreiding van HIV/AIDS uit de naburige regio's in de EU
 

Op de tweede, door de Europese Commissie in 2004 in Vilnius georganiseerde Europese AIDS-conferentie pleitten de ministers van gezondheid van de EU-lidstaten voor het plan tot inrichting van een regionaal AIDS-centrum van de EU in Litouwen, dat het mogelijk zou maken de nieuwste wetenschappelijke inzichten en de beproefde procedures van de lidstaten samen te voegen en te verspreiden en het concept en de strategie van de EU op het gebied van AIDS in brede kring bekend te maken.

Volgens deskundigen is Litouwen om meer dan een reden geschikt voor de inrichting van een dergelijk centrum: overheidsprogramma's voor de preventie en beperking van HIV/AIDS worden met succes uitgevoerd, en Litouwen onderhoudt permanente betrekkingen met de regio Kaliningrad en met Wit-Rusland op het gebied van de controle van HIV/AIDS.

Zou het niet zinvol zijn enkele door de EU gefinancierde regionale centra in de nieuwe EU-lidstaten, onder meer ook in Litouwen, op te richten, opdat zij de verspreiding van HIV/AIDS uit naburige regio's (in het geval van Litouwen: uit de regio Kaliningrad en uit Wit-Rusland) in de EU kunnen controleren?

 
  
 

De bestrijding van de HIV/aids-epidemie is onze gezamenlijke taak. Samenwerking biedt een reële mogelijkheid om de expertise en kennis die in het hele continent aanwezig is te bundelen en zo de beste instrumenten voor preventie, ondersteuning, behandeling en zorg vast te stellen.

Om het Europese vermogen tot verweer tegen de dreiging van overdraagbare ziekten te versterken, heeft de Commissie voorgesteld een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECZB) op te richten, dat slechts een paar maanden geleden met zijn werkzaamheden is begonnen in Stockholm.

Bevordering van het toezicht op HIV/aids zal een van de prioriteiten van het ECZB zijn en daarom heeft de Commissie er vertrouwen in dat wij in de toekomst zullen beschikken over betrouwbaardere gegevens en informatie over de epidemie in heel Europa. Mocht de oprichting van regionale centra in de toekomst nodig zijn, dan zal de Commissie deze kwestie uiteraard in overweging nemen.

De Commissie heeft goede contacten ontwikkeld met de buurlanden, met name met de Russische Federatie, Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië – dit zijn alle landen waar de HIV/aids-epidemie zich in hoog tempo verspreidt.

De Commissie is zich terdege bewust van de specifieke problemen in de Baltische staten met betrekking tot de verspreiding van HIV/aids en zij wil HIV/aids-organisaties stimuleren samenwerkingsverbanden op te zetten met de Baltische staten en met andere landen die met soortgelijke problemen kampen. Deze netwerken kunnen worden ontwikkeld als projecten, en indien zij voor de Gemeenschap van toegevoegde waarde zijn, kunnen zij in aanmerking komen voor medefinanciering uit hoofde van bestaande communautaire programma's en instrumenten.

 

Vraag nr. 63 van Caroline Lucas (H-0549/05)
 Betreft: Analyse van toxines in schelpdieren
 

De tenuitvoerlegging van Richtlijn nr. 91/492/EEG(1) van de Raad tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren baart steeds meer zorgen. Hierin worden namelijk biotests op muizen voorgeschreven als referentiemethode voor de controle op toxines in schelpdieren.

DG SANCO is inmiddels via het communautair referentielaboratorium en in overleg met ECVAM (Europees Centrum voor de validatie van alternatieve methoden) met validatiemaatregelen gekomen ter vervanging van de dierproeven. Nu blijkt echter dat het Voedsel en Veterinair Bureau in Ierland vasthoudt aan de biotests op muizen, ook al passen de lidstaten al jarenlang met veel succes in vitro-methodes en verfijnde en gereduceerde in vivo-methodes toe.

Kan de Commissie, gezien het feit dat een en ander duidelijk in tegenspraak is met Richtlijn nr. 86/609/EEG(2) betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, mededelen hoe zij hierop denkt te reageren?

 
  
 

De Commissie beschouwt de vervanging van biologische tests met gebruik van knaagdieren om de afwezigheid van biotoxinen in schelpdieren vast te stellen als prioriteit. Zij werkt hierbij zeer nauw samen met het Europees Centrum voor de Validatie van Alternatieve Methoden, ECVAM.

Vergiftiging met biotoxinen van tweekleppige weekdieren is een redelijk ernstige vorm van voedselvergiftiging die kan worden opgelopen door het nuttigen van schelpdieren. Van de lidstaten wordt geëist de aanwezigheid hiervan te testen en indien de aanwezigheid van biotoxinen wordt vastgesteld, dient het productieterrein voor schelpdieren te worden gesloten tot het probleem is opgelost.

Er bestaan vele verschillende typen schelpdiertoxinen en voor vele hiervan bestaan gevalideerde tests waarbij geen proefdieren worden gebruikt, maar dit geldt niet voor alle typen. Als gevolg hiervan blijft de biotest op muizen de referentiemethode waarmee alle toxinen kunnen worden opgespoord en kan worden voorkomen dat er vergiftigde schelpdieren worden geoogst.

De Commissie spant zich al vele jaren in om te trachten biotests te vervangen door alternatieve tests. De Commissie heeft meer recentelijk het communautaire referentielaboratorium in Vigo (Spanje) gevraagd om in samenwerking met het ECVAM en met de hulp van de nationale referentielaboratoria, alternatieve methoden te ontwikkelen voor het eind van 2005. In dit proces zal uiteraard ook rekening worden gehouden met internationale ontwikkelingen, en met name met recente inspanningen in de Verenigde Staten met betrekking tot een chemische testmethode voor PSP, die momenteel in Europa gevalideerd wordt.

De huidige wetgeving stelt de lidstaten in staat om waar mogelijk gevalideerde niet-biologische tests toe te passen. Alternatieve chemische methoden kunnen echter uitsluitend tot vervanging van biologische methoden leiden indien deze gelijkwaardige resultaten opleveren op het vlak van gevoeligheid en diagnostische betrouwbaarheid.

De Commissie wil de lidstaten aanmoedigen hun werkzaamheden op dit terrein voort te zetten en hun resultaten, methoden en referentiematerialen te delen.

Wanneer er genoeg alternatieve methoden gevalideerd zijn om alle toxinen op te sporen, zal de Commissie met genoegen voorstellen om de communautaire wetgeving zodanig te wijzigen dat biologische tests op muizen volledig en voorgoed worden afgeschaft.

 
 

(1) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 1.
(2) PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1.

 

Vraag nr. 64 van Bart Staes (H-0446/05)
 Betreft: Passende controle op besteding middelen toegekend naar aanleiding van Tsunami-ramp
 

De Europese Commissie heeft beloofd om 350 miljoen euro steun uit te trekken voor het herstel en de wederopbouw op middellange termijn van de door de tsunami getroffen gebieden.

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om ervoor te zorgen dat deze middelen op correcte wijze worden aangewend? Welke controlemechanismen heeft zij ingesteld die moeten voorkomen dat er met deze middelen wordt gefraudeerd? Bestaan hierover reeds rapporten?

 
  
 

De tsunami die de landen rond de Indische Oceaan op 26 december 2004 heeft getroffen, was één van de ergste natuurrampen in de geschiedenis. De reactie op de tsunami is overweldigend geweest. De internationale gemeenschap heeft zeer grootmoedig gereageerd en meer dan 6,2 miljard euro toegezegd voor noodhulp en wederopbouw, een bedrag dat toereikend is om de behoeften in de zwaarst getroffen landen te dekken.

De EG-Commissie heeft een vooraanstaande rol gespeeld bij die internationale respons. Op de donorconferentie in Jakarta in januari jl. heeft de Commissie 123 miljoen euro toegezegd voor humanitaire hulp en 350 miljoen euro voor het herstel en de wederopbouw op langere termijn. Deze hulp op langere termijn zal vooral bestemd worden voor de zwaarst getroffen landen: Indonesië, Sri Lanka en de Maldiven. De overige getroffen landen (India en Thailand) hebben de Commissie medegedeeld dat zij haar hulp niet nodig hebben en dat deze hulp beter aan de meer noodlijdende landen kan worden gegeven. Er zij opgemerkt dat de totale hulp die door de Commissie is toegezegd voor humanitaire hulp en wederopbouw (473 miljoen euro) in lijn is met de toezeggingen van andere grote donors (Japan 385 miljoen, de VS 700 miljoen, Australië 590 miljoen, Canada 265 miljoen, de Wereldbank 195 miljoen, de Aziatische Ontwikkelingsbank 385 miljoen). Bovendien is de Europese Unie de grootste donor met ongeveer 2,3 miljard euro op een totaal van internationale toezeggingen ten bedrage van 6,2 miljard euro.

Het grootste deel van de steun van de Commissie voor de wederopbouw zal worden toegekend via de multi-donor trustfondsen waarvan de Wereldbank trustee is. De trustfondsen zullen zorgen voor coördinatie tussen de donoren, transparantie, efficiency en flexibiliteit. In ieder geval zal de Commissie ervoor zorgen dat de aanwending van de financiële middelen, wanneer deze via trustfondsen worden geleid, strookt met de internationale fiduciaire regels en dat er op transparante wijze regelmatig verslag wordt uitgebracht over de aanwending van het geld. Zulks is gewaarborgd in het geval van Indonesië en Sri Lanka, aangezien de Wereldbank de geldstroom rechtstreeks beheert, en ook in het geval van de Maldiven, aangezien de Wereldbank en de Aziatische Ontwikkelingsbank de verzekering hebben gegeven dat de regering een financieel beheersysteem gebruikt dat adequaat is en strookt met de internationale regels.

De programma's die medegefinancierd worden door internationale organisaties (zoals de Verenigde Naties en de Aziatische Ontwikkelingsbank), passen eveneens internationale regels op het gebied van het financieel beheer en de verslaglegging toe. In alle andere gevallen is de Commissie belast met het rechtstreeks beheer van de fondsen en zij zal zorg dragen voor een goed financieel beheer en adequate verslaglegging overeenkomstig het Financieel Reglement(1) en onze interne procedures.

Wat tenslotte het toezicht en de verslaglegging betreft: de trustees die de trustfondsen beheren zullen regelmatig verslag moeten uitbrengen aan de donors. De Commissie heeft specifieke kredieten uitgetrokken voor het uitvoeren van een doorlopende controle op de prestaties van elk trustfonds. Er zal naar behoren regelmatig verslag worden uitgebracht aan het EP en de Raad over de voortgangsrapporten.

De Commissie zal het grootste belang hechten aan een goede toewijzing van de middelen en aan het voorkomen van misbruik.

 
 

(1) Verordening van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, PB L 248 van 16.9.2002.

 

Vraag nr. 65 van Sajjad Karim (H-0450/05)
 Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten
 

In de afgelopen maanden is steeds meer bezorgdheid ontstaan over de economische partnerschapsovereenkomsten waarover momenteel tussen de EU en de ACS-landen wordt onderhandeld. Tot de ACS-zijde behoren een paar van de armste en kwetsbaarste ontwikkelingslanden, en hun handels- en ontwikkelingsbetrekkingen zijn van essentieel belang voor hun toekomstige ontwikkeling. In hun huidige vorm bevatten de economische partnerschapsovereenkomsten echter een aantal gebreken. Vooral verontrustend is het feit dat alle ACS-economieën zich moeten openstellen voor invoer uit de EU, ook van landbouwproducten, alsmede het feit dat een aantal ACS-landen niet in staat zijn om op voet van gelijkheid met de EU te onderhandelen. Vele NGO's vrezen dat het resultaat van deze onderhandelingen een rampzalige weerslag op de minst ontwikkelde landen zal hebben.

Houdt de Commissie rekening met de bezorgdheid die door zovelen wordt geuit en, zo ja, hoe wil zij deze urgente kwesties aanpakken om te komen tot billijke en rechtvaardige economische partnerschapsovereenkomsten?

 
  
 

Zoals de commissaris die verantwoordelijk is voor de handel en de commissaris die verantwoordelijk is voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp meerdere malen hebben benadrukt, zijn de Europese partnerschapsovereenkomsten (EPO's) geen klassieke vrijhandelsakkoorden; zij zijn bedoeld als instrumenten voor ontwikkeling en bevordering van regionale economische integratie. Zij zullen dienen als springplank voor de integratie van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) in de wereldeconomie en het multilaterale handelsstelsel.

De liberalisering van de invoer in ACS-landen is niet de belangrijkste doelstelling van de EPO's. De eerste en doorslaggevende stap in het EPO-proces is de ondersteuning van de totstandkoming van regionale markten, hetgeen idealiter gepaard zou gaan met de instelling van gemeenschappelijke externe tarieven. Regionale preferentie, ook ten opzichte van invoer uit de EU, zal een belangrijk element van dit beleid vormen.

Pas in een later stadium zullen de ACS-regio's, na verloop van tijd en geleidelijk, hun markten openstellen voor EU-producten. Welke overgangsperioden worden gehanteerd en welke sectoren worden opengesteld zal in samenspraak met iedere afzonderlijke ACS-regio worden overeengekomen naar gelang hun eigen ontwikkelingsbehoefte. Wat betreft de landbouw zal in het overleg rekening worden gehouden met kwesties inzake plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid. Meer specifiek zou een aanzienlijk deel van de ACS-invoer, indien nodig, nog altijd kunnen worden beschermd door middel van vrijwaringsclausules. Daarnaast zullen de gevolgen voor de belastinginkomsten een belangrijk element in deze besprekingen vormen, alsmede de manier om hiermee om te gaan, waar nodig. Mogelijke manieren om dergelijke problemen aan te pakken zijn ontwikkelingssteun en diversificatie van de overheidsinkomsten.

De Commissie zal de communautaire ontwikkelingshulp aanwenden om de ACS-landen te steunen en te garanderen dat zij optimaal voordeel behalen. Deze steun zal beschikbaar zijn tijdens de onderhandelingen en daarna. De Commissie heeft reeds een substantieel handelsgerelateerd hulppakket samengesteld voor ACS-landen ten bedrage van ongeveer 650 miljoen euro. Een deel hiervan wordt rechtstreeks gereserveerd voor het versterken van de handelscapaciteit van de ACS-landen. Het EPO-proces zal in ieder stadium worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat met de EPO's de belofte dat ontwikkeling op de eerste plaats komt, wordt nagekomen.

De EPO-onderhandelingen worden op transparante wijze gevoerd. Er zal geregeld verslag worden uitgebracht en er zullen raadplegingen met alle betrokken actoren worden gehouden, waaronder het Parlement, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en non-gouvernementele organisaties (NGO's), om er zeker van te zijn dat met alle standpunten rekening wordt gehouden.

 

Vraag nr. 66 van Inger Segelström (H-0453/05)
 Betreft: Besluit in Turkije over Egitim Sen
 

Op 25 mei 2005 heeft de Turkse Hoge Raad besloten dat de lerarenorganisatie Egitim Sen moet worden ontbonden, waardoor deze het recht verliest haar ongeveer 200.000 leden te vertegenwoordigen bij overheid en werkgevers. De reden is naar verluidt dat Egitim Sen uitdrukkelijk pleit voor het recht op onderwijs in de moedertaal en voor het recht van alle kinderen zich te ontwikkelen vanuit hun eigen culturele identiteit. De Turkse Hoge Raad acht dit strijdig met de Turkse grondwet.

Turkije heeft de IAO-Overeenkomst geratificeerd waarin normen worden gesteld voor burgerlijke vrijheden en rechten, zoals de vrijheid van vergadering en de rechten van minderheden. Kan de Commissie mededelen welke maatregelen zij overweegt om aan te geven dat democratische vrijheden en rechten, zoals in dit geval de vrijheid van vergadering, door kandidaat-lidstaten van de EU moeten worden gehandhaafd en geëerbiedigd?

 
 

Vraag nr. 67 van Jonas Sjöstedt (H-0455/05)
 Betreft: Besluit in Turkije over Egitim Sen
 

Op 25 mei 2005 heeft de Turkse Hoge Raad besloten dat de lerarenorganisatie Egitim Sen moet worden ontbonden, waardoor deze het recht verliest haar ongeveer 200.000 leden te vertegenwoordigen bij overheid en werkgevers.

De reden is dat Egitim Sen in haar statuten en beleidsdocumenten pleit voor het recht van alle kinderen op onderwijs in hun moedertaal en voor het algemene recht zich te ontwikkelen vanuit de eigen culturele achtergrond. De Turkse Hoge Raad is van mening dat dit strijdig is met de grondwet van de Turkse republiek, waarin wordt gesteld dat alle onderwijs in het Turks plaatsvindt.

De Commissie heeft reeds bevestigd dat er in Turkije nog steeds sprake is van essentiële beperkingen van het recht zich te organiseren, te onderhandelen over collectieve overeenkomsten en te staken en dat Turkije niet voldoet aan normen van internationale arbeidsorganisaties.

Welke gevolgen heeft het besluit van de Turkse Hoge Raad volgens de Commissie voor het streven van het land lid te worden van de EU?

 
  
 

De Commissie heeft de zaak rond Eğitim Sen op de voet gevolgd. In mei 2005 heeft de Hoge Raad in zijn eindvonnis bepaald dat de vakvereniging moet worden ontbonden. Zoals de beide geachte afgevaardigden vermelden, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze vereniging de Turkse grondwet overtrad omdat in een artikel in haar statuut steun wordt uitgesproken voor het recht van personen om in de eigen moedertaal te worden onderwezen (terwijl artikel 42 van de Turkse grondwet stipuleert dat onderwijs moet worden aangeboden in de officiële landstaal, oftewel het Turks). Het besluit van de Hoge Raad vernietigt twee opeenvolgende uitspraken van het Arbeidshof ten gunste van Eğitim Sen.

De geachte afgevaardigden wijzen op de mogelijke overtreding van de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). De Commissie steunt de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de IAO-verdragen. In 1998 hebben leden van de IAO, waar ook Turkije partij bij is, een verklaring aangenomen inzake de fundamentele beginselen en rechten op het werk. Deze verklaring omvat tevens follow-upmaatregelen, waaronder een jaarlijkse evaluatie, een globaal rapport en conclusies over de prioriteiten op het vlak van technische samenwerking. De Commissie zal terdege rekening houden met de volgende evaluatie van de Raad van Beheer van de IAO inzake de toepassing van de vrijheid van vereniging en de bescherming van het recht op organisatie in Turkije.

De Commissie heeft ook nota genomen van het voornemen van mevrouw Oya Aydın, de advocate die de belangen van Eğitim Sen verdedigt, om de zaak voor te leggen aan het Europees Hof voor de rechten van de mens, op grond van de verklaring van het Arbeidshof in Ankara dat de Turkse grondwet overeenkomstig het Europees verdrag voor de rechten van de mens moet worden geïnterpreteerd en dat een besluit tot ontbinding van de vakvereniging niet in overeenstemming zou zijn met de artikelen 10 (vrijheid van meningsuiting) en 11 (vrijheid van vereniging) van het verdrag.

De Commissie heeft haar bezorgdheid uitgesproken over de uitspraak van de Hoge Raad inzake Eğitim Sen, en heeft verklaard dat deze uitspraak buitenproportioneel en niet in overeenstemming met de EU-normen en de internationale normen lijkt te zijn. In de context van haar voortdurende toezicht op de rechten van vakverenigingen in Turkije, zal de Commissie de zaak rond Eğitim Sen op de voet blijven volgen.

 

Vraag nr. 68 van Sarah Ludford (H-0456/05)
 Betreft: Richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
 

Kan de Commissie meedelen welke vooruitgang is geboekt bij de pogingen om de regering van het Verenigd Koninkrijk ervan te overtuigen dat zij moet proberen te voorkomen zich inbreukprocedures op de hals te halen wegens overtreding van de richtlijn 91/271/EEG(1) inzake de behandeling van stedelijk afvalwater?

Zij is er nl. niet in geslaagd massale lozingen van ongezuiverd afvalwater in de rivier de Theems te voorkomen door installatie van de aanbevolen "stromingsonderscheppingstunnel" voor het kanaliseren van overstort.

 
  
 

De Commissie heeft een aantal klachten ontvangen met betrekking tot de lozing van grote hoeveelheden ongezuiverd afvalwater in de Theems in augustus 2004. Dit deed de vraag rijzen of de capaciteit van de voorzieningen voor de verzameling en behandeling van stedelijk afvalwater in Londen toereikend waren om volledig te kunnen voldoen aan de eisen van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. De Commissie heeft een officiële schriftelijke kennisgeving aan het Verenigd Koninkrijk doen toekomen krachtens artikel 226 van het EG-Verdrag, waarin zij het Verenigd Koninkrijk om commentaar vraagt. Er is inmiddels een antwoord ontvangen dat momenteel wordt beoordeeld. Indien aangetoond wordt dat de betreffende bewering gegrond is, zal het Verenigd Koninkrijk verplicht zijn de capaciteit van de voorzieningen voor de verzameling en behandeling van afvalwater in Londen te verbeteren. Gezien het feit dat Richtlijn 91/271/EEG een richtlijn die is gericht op resultaten, is het aan het Verenigd Koninkrijk om te besluiten voor welke oplossing wordt gekozen.

 
 

(1) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.

 

Vraag nr. 69 van Bogusław Sonik (H-0457/05)
 Betreft: Arbeidsparticipatie administrateurs uit Polen
 

Uit een verslag van Siim Kallas (27 april 2005) over de huidige stand van de arbeidsparticipatie van administrateurs uit de 10 nieuwe lidstaten in de EU-instellingen blijkt dat het percentage Poolse administrateurs ver achter blijft bij het gemiddelde van de andere lidstaten (ongeveer 20% - 134/671 van het door de Commissie vastgestelde aantal). Kan de Commissie, gezien het naderende einde van de thans geldende reservelijst (december 2005), meedelen:

Wat de reden is van dit bestaande gebrek aan evenwicht? Zijn de desbetreffende Directoraten-generaal zich hiervan bewust? Welke maatregelen zijn getroffen om de overduidelijke onderbezetting van administrateurs uit Polen in snel tempo te verhelpen? Is de Commissie niet van mening dat gezien het bevolkingsaantal van Polen (gelijk aan dat van Spanje) en de traagheid waarmee personeel wordt aangeworven, de reservelijst voor dit land langer geldig zou moeten blijven?

 
  
 

Het antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde heeft hoofdzakelijk betrekking op de Commissie omdat de Commissie uiteraard niet verantwoordelijk is voor de aanwerving bij de andere instellingen.

Om een geografische balans te bereiken in de aanwerving van ambtenaren uit de nieuwe lidstaten, voorziet Verordening nr. 401/2004(1) van de Raad in een overgangsperiode die loopt van 2004 tot 2010, waarin het mogelijk is om vergelijkende onderzoeken te organiseren die specifiek gericht zijn op onderdanen van de nieuwe lidstaten.

Deze aanpak maakt een soepele integratie van ambtenaren uit de nieuwe lidstaten mogelijk.

1. Zoals vermeld in de mededeling van de vice-voorzitter van de Commissie die belast is met bestuurlijke zaken, controle en fraudebestrijding van 22 april 2005(2), klopt het dat het aandeel van Poolse ambtenaren die zijn aangeworven door de Commissie in vergelijking met het gestelde doel lager is dan het betreffende gemiddelde aandeel van ambtenaren afkomstig uit de andere nieuwe lidstaten.

Bij de aanwerving is voorrang verleend aan linguïsten, adjunct-administrateurs en secretaressen. De behoefte aan linguïsten voor iedere taal is ingeschat op tachtig linguïsten in klasse A*, ongeacht de omvang van de nieuwe lidstaat. Wat betreft adjunct-administrateurs en secretaressen, werd het belangrijker geacht om te beschikken over een aanzienlijk aantal succesvolle kandidaten uit iedere nieuwe lidstaat dan om te komen tot een evenwichtige vertegenwoordiging van de nieuwe lidstaten in het eerste jaar na hun toetreding.

Daarnaast heeft een analyse van de eerste golf van vergelijkende onderzoeken in verband met de uitbreiding aangetoond dat deze aanzienlijk minder succesvolle kandidaten hebben opgeleverd dan het aantal dat in de kennisgeving omtrent het vergelijkend onderzoek werd vermeld. De situatie liep van land tot land en van terrein tot terrein aanzienlijk uiteen. Het vergelijkend onderzoek voor Poolse administrateurs heeft bijvoorbeeld slechts 13 succesvolle kandidaten opgeleverd, terwijl het streefcijfer veertig bedroeg. Soortgelijke verschillen zijn ook bij andere vergelijkende onderzoeken opgetreden.

2. De mededeling van de vice-voorzitter van de Commissie die verantwoordelijk is voor administratieve zaken, controle en fraudebestrijding is aan alle diensten beschikbaar gesteld. Als men naar de aanwerving per directoraat-generaal kijkt, dan varieert het beeld aanzienlijk. De oorzaak hiervan is dat bepaalde profielen pas recentelijk beschikbaar zijn geworden of nog niet beschikbaar zijn.

3. Een algemeen geografisch evenwicht per nationaliteit zal bij de volgende golven van vergelijkende onderzoeken worden aangepakt. De vaststelling van de behoeften aan succesvolle kandidaten per nieuwe lidstaat is nog gaande. De Commissie zal er, in nauwe samenwerking met EPSO, voor zorgen dat er na afloop van de overgangsperiode een gepast evenwicht met betrekking tot het personeel uit de nieuwe lidstaten in alle categorieën is bereikt, ook wat betreft het midden- en hoger kader.

4. Over de benutting van reservelijsten wil de Commissie twee misverstanden ophelderen.

Ten eerste verloopt de aanwerving van personeel niet traag en de benuttingscijfers van de EUR10-lijst van administrateurs tonen duidelijk aan dat de aanwerving van Poolse burgers via de reservelijsten hoog boven het gemiddelde ligt. De Commissie heeft 67 procent van de succesvolle kandidaten op de Poolse reservelijsten aangeworven, in vergelijking met 50 procent van de EUR10-reservelijsten in hun geheel.

Ten tweede hoeft het feit dat de geldigheid van de reservelijsten loopt tot 31 december 2005 niet noodzakelijk te betekenen dat zij ook op die dag komen te vervallen. Het tot aanstelling bevoegd gezag (in onderhavig geval EPSO) kan de geldigheid namelijk verlengen (en de ervaring wijst uit dat het tot aanstelling bevoegd gezag dit ook zal doen wanneer er nog een aanzienlijk aantal succesvolle kandidaten op de lijst staan).

 
 

(1) Verordening (EG, Euratom) nr. 401/2004 van 23 februari 2004 tot instelling van tijdelijke bijzondere maatregelen betreffende de aanwerving van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de toetreding van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek, PB L 67, 5.3.2004.
(2) SEC (2005)565 inzake ‘Recruitment of Officials and Temporary Staff from the New Member States: State of Play and Way Forward’

 

Vraag nr. 70 van Raül Romeva i Rueda (H-0459/05)
 Betreft: Visserijovereenkomst EU-Marokko/Westelijke Sahara
 

De Europese Commissie heeft onlangs het begin van een onderhandelingsproces met het Koninkrijk Marokko aangekondigd om een visserijovereenkomst met dat land te sluiten.

Een belangrijk aspect van de toekomstige visserijovereenkomst is echter of de wateren van de Westelijke Sahara, tussen 27 40' noorderbreedte en Cabo Blanco, deel zullen uitmaken van de overeenkomst.

De Organisatie van de Verenigde Naties is van mening dat Marokko niet de soevereiniteit over het grondgebied heeft en dat het land niet als bewindvoerende macht kan worden aangemerkt zoals blijkt uit het advies van de gemachtigde voor Juridische Zaken van de Verenigde Naties van 29 januari 2002. Is de Europese Commissie van plan de wateren van de Westelijke Sahara buiten de met Marokko te sluiten overeenkomst te laten vallen?

 
  
 

In het kader van de onderhandelingen over een partnerschapsovereenkomst met een derde partij houdt de Commissie zich aan de beginselen van het internationaal recht en in het bijzonder aan de beginselen die voortvloeien uit de Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982. De Commissie is ook op de hoogte van het juridisch advies van de VN-ondersecretaris voor juridische zaken over de status van de natuurlijke hulpbronnen van de Westelijke Sahara. Deze zaken indachtig, is de Commissie voornemens een visserijakkoord met Marokko te sluiten dat van toepassing zou zijn op de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Marokko vallen.

 

Vraag nr. 71 van Simon Coveney (H-0461/05)
 Betreft: Mensenrechten in Birma en Shan-burgers
 

De overvallen van het Birmaanse leger op Shan-burgers en de ernstige mensenrechtenschendingen in de Shan-staat (Birma) nemen aanzienlijk toe. Welke concrete stappen neemt de Commissie om de Birmaanse autoriteiten onder druk te zetten zodat zij een eind maken aan het brute optreden in de Shan-provincie en hen ertoe te bewegen hun verantwoordelijkheid te nemen door de noodzakelijke bescherming en humanitaire hulp te bieden aan de vluchtelingen die dagelijks de grens met Thailand over vluchten en verleent de Commissie EU-hulp aan die vluchtelingen?

 
  
 

De Europese Unie maakt zich nog steeds ernstig zorgen over de politieke situatie en de situatie van de mensenrechten in geheel Birma/Myanmar, en met name in etnische minderheidsregio's zoals de Shan-staat. De Commissie en de lidstaten moeten daarom de Birmese autoriteiten blijven oproepen resolute stappen te ondernemen om de situatie in deze regio's te verbeteren. Helaas is dit tot dusverre niet gebeurd.

Recente informatie duidt erop dat delen van het Shan State National Army het met de militaire junta overeengekomen staakt-het-vuren hebben geschonden, hetgeen heeft geleid tot een toename in de gevechten tussen Shan-soldaten en regeringstroepen. Deze gevechten hebben naar verluidt een toevloed van Shan-vluchtelingen naar Thailand veroorzaakt. Dit is een verontrustende ontwikkeling en de Commissie zal deze situatie op de voet blijven volgen.

Thailand is geen partij bij de Conventie van Genève van 1951 met betrekking tot de status van vluchtelingen. De Hoge Commissaris voor vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) heeft kantoren in Bangkok en langs de grens, maar uitsluitend op basis van een werkovereenkomst. Dienovereenkomstig kent de Thaise regering geen volwaardige vluchtelingenstatus toe aan ontheemde personen afkomstig uit Birma/Myanmar. De autoriteiten hebben in de praktijk echter onderdak en bescherming op Thaise bodem geboden.

De delegatie van de Commissie in Bangkok blijft, volledig in samenspraak met vertegenwoordigers van de EU-lidstaten, nauw contact onderhouden met de Thaise autoriteiten, waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, over het onderwerp van de Birmese vluchtelingen, om te waarborgen dat deze conform de internationale normen worden behandeld.

Aangezien de huidige situatie op de lange termijn onhoudbaar is, voert de delegatie van de Commissie een dialoog met de Thaise autoriteiten en de UNHCR, die gericht is op een geleidelijke verbetering van de situatie, met inbegrip van integratie in de plaatselijke arbeidsmarkt.

Daarnaast biedt de Commissie substantiële steun aan de Birmese vluchtelingen die op de Thais-Birmese grens wonen. In de periode 2002-2004 bedroeg de communautaire hulp aan de Birmese vluchtelingen ongeveer 30 miljoen euro, welke besteed werd aan alle soorten behoeften, zoals noodhulp, voedsel, gezondheid en onderwijs.

 

Vraag nr. 72 van Maria Matsouka (H-0462/05)
 Betreft: Bekentenis van de autoproducent General Motors over het gebruik van menselijke lijken in crashtests
 

Volgens een tekst die gepubliceerd is op de website van de bekende Amerikaanse autoproducent General Motors, heeft deze onderneming toegegeven dat zij in het verleden een programma heeft toegepast waarin gebruik wordt gemaakt van menselijke lijken in crashtests. Voor de crashtests worden gewoonlijk crashtest-dummies gebruikt, maar deze zijn zeer duur, soms zelfs 500.000 euro. De marktprijs van een lijk is blijkbaar voordeliger!!

Deze praktijk is niet alleen een aantasting van de herinnering aan de overledene, maar verlaagt de overledene - en het menselijk bestaan in het algemeen - tot een verhandelbaar goed. Het aantal medemensen dat na zijn dood zijn vitale organen of zijn hele lichaam wil afstaan om zieken te redden is zeer klein en zal nog kleiner worden wanneer er financieel voordeel uit te halen is. En de armoede die steeds meer oprukt zal de "beste" raadgever zijn voor dergelijke macabere transacties.

Zal de Commissie een ruimer onderzoek instellen naar deze kwestie en sancties opleggen tegen deze Amerikaanse autoproducent, alsook nagaan of er ook andere ondernemingen zijn die volgens bepaalde geruchten deze praktijken toepassen? Zal zij tenslotte maatregelen nemen om eens en voorgoed een eind te maken aan deze onmenselijke praktijken?

 
  
 

In de jaren dertig, toen de automobiel een onderdeel van het dagelijks leven was geworden, namen de sterfgevallen waarbij motorvoertuigen betrokken waren voortdurend toe en voertuigontwerpers zagen de noodzaak in om onderzoek te verrichten teneinde hun producten veiliger te maken.

In Amerika begon men eind jaren dertig informatie te verzamelen over de gevolgen van botsingen met hoge snelheid voor het menselijk lichaam. In die tijd waren er nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar over de reactie van het menselijk lichaam op extreme fysieke omstandigheden en bestonden er geen doeltreffende instrumenten om dergelijke reacties te meten. Biomechanica was een terrein dat nog in de kinderschoenen stond. Daarom was het voor de ontwikkeling van de eerste gegevenssets nodig om testobjecten te gebruiken.

De eerste testobjecten waren menselijke lijken. Deze werden gebruikt voor het verkrijgen van fundamentele informatie over het vermogen van het menselijk lichaam om de ineendrukkende en uiteentrekkende krachten die kenmerkend zijn voor een voertuigongeluk te weerstaan. Uit onderzoek is gebleken dat er dankzij dit pionierswerk en de ontwerpwijzigingen die naar aanleiding hiervan werden toegepast, tegen het eind van de jaren tachtig 8500 mensenlevens per jaar werden gered in de Verenigde Staten.

De informatie die uit dat onderzoek is verkregen is vervolgens op nuttige wijze toegepast voor de ontwikkeling van wat wij tegenwoordig crashtest-dummies noemen. Deze crashtest-dummies zijn een voortdurend toegepast instrument bij het testen van voertuigen en zij worden voortdurend verbeterd en levensechter gemaakt. Het is geheel aan deze dummies te danken dat voertuigen onder gecontroleerde omstandigheden en op volledig inzichtelijke wijze kunnen worden getest. De oorspronkelijke crashtest-dummies, waarop het merendeel van de dummies van tegenwoordig gebaseerd is, werden ontwikkeld door General Motors in de Verenigde Staten.

Tegenwoordig, onder de regelgeving van de Europese Unie, worden botsingtests waarbij de vaststelling van mogelijke letselniveaus is vereist, uitgevoerd met behulp van test-dummies die aan specifieke eisen voldoen, en die steeds complexer worden en dientengevolge steeds meer overeenkomst vertonen met de echte mens. Voor zover bekend bij de Commissie, maken Europese fabrikanten geen gebruik van menselijke kadavers in botsingtests en de dummies die gebruikt worden, worden voortdurend verder ontwikkeld om meer informatie te kunnen verkrijgen over letselniveaus, met als gevolg dat er in ons verkeer jaarlijks duizenden levens worden gered.

 

Vraag nr. 73 van Georgios Karatzaferis (H-0464/05)
 Betreft: Registratie van de minderheden die in Albanië wonen
 

Albanië heeft aan de EU beloofd tegen 31.12.2003 een omvattende, betrouwbare en ernstige registratie uit te voeren van alle minderheden die op Albanees grondgebied wonen? Heeft het land deze registratie uitgevoerd? Zo neen, welke sancties kunnen opgelegd aan dit land, dat financiële middelen uit de EU-begroting ontvangt?

 
  
 

Albanië heeft geen toezeggingen gedaan aan de EU in verband met de uitvoering van een nieuwe algemene volkstelling. In reactie op verzoeken van de Commissie bij een aantal opeenvolgende bijeenkomsten van de Consultative Task Force, heeft Albanië echter wel toezeggingen gedaan in verband met gegevens over minderheden. Recentelijk heeft Albanië in juni 2003 ingestemd met een gezamenlijk advies om voor het eind van 2003 nauwkeurige gegevens omtrent de omvang van zijn minderheidsbevolking te verzamelen en bekend te maken. Dit is niet voor de gestelde termijn geschied, en hoewel Albanië in februari 2004 wel relevante cijfers heeft geproduceerd, was er geen algemene consensus over de nauwkeurigheid ervan. Verdere vooruitgang wordt gehinderd door de moeilijkheden die de autoriteiten en de minderheidsgroepen ondervinden bij het bereiken van overeenstemming over de te gebruiken methodologie voor het verzamelen van gegevens. De Commissie blijft de nauwe samenwerking en dialoog tussen vertegenwoordigers van de regering en minderheden stimuleren, met het oogmerk een methodologie vast te stellen waarmee resultaten kunnen worden geproduceerd die nauwkeurig zijn en die door alle partijen kunnen worden aanvaard. Meer in het algemeen is de vooruitgang van Albanië in het proces van stabilisering en associatie afhankelijk van de vraag of het op bevredigende wijze fundamentele zaken zoals de rechten van de minderheden aanpakt.

 

Vraag nr. 74 van Robert Evans (H-0468/05)
 Betreft: Verzekering van bommenwerper uit de Tweede Wereldoorlog
 

Is de Commissie voornemens actie te ondernemen naar aanleiding van een anomalie in Verordening (EG) nr. 785/2004(1) betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen die dreigt "Sally B", het laatste luchtwaardige B-17 "Vliegend Fort", die bij luchtvaartshows in het gehele Verenigd Koninkrijk wordt ingezet, aan de grond te houden? Dit houdt verband met het startgewicht van het vliegtuig, dat als een gewoon passagiersvliegtuig en niet als historisch luchtvaartuig wordt behandeld.

 
  
 

Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen(2) is op 30 april 2005 in werking getreden en introduceert gemeenschappelijke verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen. Alle luchtvaartuigen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen moeten zijn verzekerd met betrekking tot de aansprakelijkheid voor passagiers, bagage, vracht en derden. Het doel van deze verordening is te garanderen dat partijen ongeacht de financiële toestand van de exploitant van een luchtvaartuig een financiële vergoeding ontvangen voor geleden schade in geval van een ongeluk. In de verordening wordt geen uitzondering gemaakt voor historische luchtvaartuigen, omdat exploitanten van dergelijke luchtvaartuigen ook aansprakelijk kunnen worden gesteld voor geleden schade en daarom over een gepaste verzekering moeten beschikken om die aansprakelijkheid te dekken. Om dezelfde reden maakt de verordening geen onderscheid tussen communautaire luchtvervoerders en luchtvervoerders uit derde landen, of tussen commerciële en niet-commerciële toepassingen van een luchtvaartuig. Eigenaars van luchtvaartuigen die zelden gebruikt worden kunnen hun verzekeringskosten echter beïnvloeden omdat de premietarieven voor dergelijke luchtvaartuigen gewoonlijk variëren naargelang het aantal vlieguren.

De Commissie houdt echter nauwlettend toezicht op de toepassing van Verordening (EG) nr. 785/2004 en zal de gevolgen van deze verordening voor de diverse sectoren in de luchtvaart zorgvuldig bestuderen.

 
 

(1) PB L 138 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) PB L 138, 30.4.2004.

 

Vraag nr. 75 van Luis Herrero-Tejedor (H-0469/05)
 Betreft: Criteria voor de evaluatie van de milieu-effecten en de haalbaarheid van de plannen voor ontziltinginstallaties die door de Spaanse regering worden voorgesteld in het Plan Agua
 

Spanje heeft een reeks projecten voorgesteld in het kader van het Programa Agua, waaronder verschillende ontziltingsinstallaties aan de Middellandse kust waarvan de milieu-effecten de landsgrenzen kunnen overschrijden wegens lozingen in de Middellandse Zee. Kan de Commissie gezien er in Europa geen precedenten van ontziltingsinstallaties van deze schaal en omvang bestaan, of integraal onderzoek over de milieu-effecten, of over de afgeleide gevolgen van het verbruik van fossiele brandstoffen en het opwekken van broeikasgassen, en gezien de bestaande bezorgdheid ten gevolge van de lozing van grote hoeveelheden chemische stoffen(1) met een ongekende samenstelling, waaronder vele die gevaarlijk zijn voor het milieu(2), meedelen:

Welke criteria en aanwijzingen in de milieu-effectrapportages zullen worden toegepast? Welke studies worden uitgevoerd om de effecten te kennen van de in de behandeling gebruikte chemische substanties die aan het ontzilte water worden toegevoegd en de stoffen die samen met het zout worden geloosd? Zal er rekening worden gehouden met het energieverbruik, het effect op de bodem in geval van gebruik voor irrigatie, de gevolgen voor de marine fauna en flora, de mogelijke toxiciteit van het water en het mogelijk gebruik daarvan? Zal er rekening worden gehouden met de kosten van het ontzilte water, de verspreiding ervan en de vervanging van de membranen en andere bestanddelen, gezien de korte levensduur van de ontziltingsinstallaties?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van het voornemen van de Spaanse autoriteiten om regio's met waterschaarste te voorzien van water uit ontziltingsinstallaties. De volgende EU-wetgeving is hierop van toepassing:

1) De kaderrichtlijn water(3):

voorziet in bescherming van alle wateren, rivieren, meren, het grondwater en de kustwateren;

geldt voor alle sectoren van menselijke activiteit (dus inclusief bijvoorbeeld de lozing van afvalwater uit waterzuiveringsinstallaties en ontziltingsinstallaties);

heeft als doelstelling goede kwaliteit ("goede toestand") voor alle wateren, gekoppeld aan de bepaling dat de kwaliteit niet mag verslechteren;

geeft een alomvattende definitie van "goede toestand" in termen van biologische, fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen;

onderwerpt alle lozingen uit lokale bronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken aan een autorisatieprocedure.

2) De habitatrichtlijn(4)

voorziet in bescherming en instandhouding van habitats en bedreigde diersoorten. De richtlijn vereist dat er locaties worden aangewezen voor het NATURA 2000-netwerk en zorgt ervoor dat er speciale beoordelingen worden uitgevoerd indien deze locaties mogelijk bedreigd worden door de gevolgen van bouwprojecten zoals ontziltingsinstallaties;

3) De milieueffectbeoordelingsrichtlijn(5) en de strategische milieubeoordelingsrichtlijn(6)

De eerstgenoemde richtlijn vereist dat er een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd voor bepaalde bouwprojecten en openbare werken. De SMB-richtlijn vereist dat er een strategische beoordeling wordt uitgevoerd van plannen en programma's die in geografisch opzicht grootschaliger zijn en daarom grootschaliger gevolgen kunnen hebben.

Er is dus een alomvattend kader van criteria waaraan uit hoofde van EU-wetgeving moet worden voldaan, en waarmee gegarandeerd wordt dat de milieudoelen worden geëerbiedigd en dat beschermde gebieden zoals de zeegrasvelden langs de Spaanse Middellandse-Zeekust worden beschermd.

 
 

(1) anti-kalkmiddelen, biocides, detergenten, chemische reinigingsmiddelen, pH zuurteregelaars, etc.
(2) hormoonontregelaars, kankerverwekkende stoffen, bio-accumulatoren, slecht afbreekbare stoffen, etc.
(3) Richtlijn 2000/60/EG van het Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327, 22.12.2000.
(4) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
(5) Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
(6) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's.

 

Vraag nr. 76 van Bogusław Liberadzki (H-0472/05)
 Betreft: Voorschriften betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers bij busreizen met internationale bestemming of over lange afstand
 

De vaststelling van communautaire regels betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale spoorwegverkeer heeft tot gevolg dat binnenkort deze rechten geregeld zullen zijn in het lucht- en spoorwegvervoer, maar dat dergelijke regels nog steeds zullen ontbreken met betrekking tot busreizen met internationale bestemming of over lange afstand. Dit heeft tot gevolg dat er betere garanties bij ongevallen bestaan voor passagiers van vliegtuigen en treinen, maar niet voor autobuspassagiers, die dan wel lagere kosten hebben.

Acht de Commissie het wenselijk om een soortgelijke verordening ook voor te bereiden voor het passagiersvervoer per autobus met internationale bestemming of over lange afstand? Dit klemt te meer daar de kans op ongevallen bij het autobusverkeer aanmerkelijk groter is dan bij andere vormen van collectief personenvervoer. Mijn vraag wordt gemotiveerd door bezorgdheid voor de passagiers en de wenselijkheid van vergelijkbare mededingingsvoorwaarden op de markt voor het internationale personenvervoer.

 
  
 

In haar Witboek “Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” voorzag de Commissie de totstandkoming van rechten voor passagiers in alle middelen van vervoer.

In haar mededeling over de bevordering van de rechten van passagiers binnen de Europese Unie van 16 februari 2005(1), heeft de Commissie een beleidsaanpak gepresenteerd over de wijze waarop maatregelen tot bescherming van passagiers kunnen worden uitgebreid naar alle middelen van vervoer naast de luchtvaart. De Commissie heeft gewezen op drie belangrijke terreinen van zorg met betrekking tot het internationaal busvervoer: de rechten van personen met beperkte mobiliteit, kwesties met betrekking tot aansprakelijkheid en schadeloosstelling en hulp in het geval van reisonderbreking. De Commissie heeft zich tot taak gesteld om in de loop van het jaar 2005/2006 de beste manieren te vinden om de rechten van passagiers in het internationaal busvervoer te bevorderen en te waarborgen.

Met dit oogmerk bereidt de Commissie een raadplegingsdocument voor over de rechten van passagiers in het internationaal vervoer per bus of touringcar, dat is voorzien van een uitvoerige vragenlijst bedoeld voor de lidstaten en andere belanghebbenden.

Rekening houdend met de uitkomst van de openbare raadpleging zal de Commissie, indien van toepassing, een wetgevingsvoorstel presenteren.

Naast de rechten van passagiers pakt de Commissie ook de veiligheid van bussen en touringcars aan. Hoewel het reizen per bus en touringcar nog altijd de veiligste vorm van wegvervoer is (130 dodelijke ongevallen op een totaal van 43 700 in 2004), zijn verdere veiligheidsmaatregelen nog altijd noodzakelijk. De Commissie heeft tal van maatregelen goedgekeurd in het kader van het actieplan inzake verkeersveiligheid en verordeningen inzake de bouw van voertuigen (waarmee het veiligheidsontwerp van bussen en touringcars wordt verbeterd, met inbegrip van de verplichte installatie van veiligheidsgordels). Zij reguleert tevens de kwalificaties en arbeidsomstandigheden voor bestuurders.

 
 

(1) COM(2005)46 def.

 

Vraag nr. 77 van James Hugh Allister (H-0474/05)
 Betreft: Dienst voor extern optreden
 

Wat zal er worden van de voorstellen van de Commissie voor een Dienst voor extern optreden na de mislukking van het proces ter ratificatie van de voorgestelde EU-Grondwet? Welke stappen denkt de Commissie te ondernemen nu de grondwet, de voorziene basis voor dit optreden, ter ziele is gegaan om de reeds gestarte voorbereidingen voor de oprichting van een Europese diplomatieke dienst terug te draaien?

 
  
 

Overeenkomstig het mandaat van de Europese Raad (december 2004) en in samenwerking met de secretaris-generaal van de Raad/Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) houdt de Commissie zich bezig met de voorbereiding van de Dienst voor extern optreden.

Daarnaast heeft de Commissie deelgenomen aan de werkzaamheden van het Parlement, dat op 26 mei een resolutie heeft aangenomen over de Europese Dienst voor extern optreden.

Ten aanzien van het Grondwetsverdrag heeft de Europese Raad een denkpauze ingelast waarin een diepgaande discussie moet worden gehouden over voor Europeanen en voor de toekomst van Europa belangrijke vraagstukken. In die periode dienen wij ons tevens te buigen over de uitdaging die erin bestaat de positie van de EU als doeltreffende speler op het wereldtoneel te waarborgen. Als we nu al meer specifieke conclusies zouden trekken over de institutionele gevolgen, zouden we te zeer op de zaken vooruitlopen.

De Europese Raad is er in beginsel mee akkoord gegaan in de eerste helft van 2006 nadere besprekingen te houden over het Grondwetsverdrag.

 

Vraag nr. 78 van Bill Newton Dunn (H-0479/05)
 Betreft: Schade georganiseerde misdaad
 

Hoeveel bedroeg volgens de meest betrouwbare schatting van de Commissie de schade die vorig jaar werd veroorzaakt door de georganiseerde misdaad in de EU van 25? Kan de Commissie deze schadepost uitsplitsen naar type criminaliteit, zoals drugshandel, productvervalsing, diefstal internetidentiteit, mensenhandel enz.?

 
  
 

De geachte afgevaardigde vraagt hoeveel volgens de meest betrouwbare schatting van de Commissie de schade bedroeg die vorig jaar werd veroorzaakt door de georganiseerde misdaad in de EU. De kosten die de georganiseerde misdaad veroorzaakt zijn enorm, ongeacht of de meting enkel de directe economische kosten betreft dan wel de materiële en immateriële directe en indirecte kosten. Verschillende organisaties doen ruwe schattingen van de kosten van geselecteerde typen criminaliteit, bijvoorbeeld voor geselecteerde regio’s en geselecteerde perioden. Ook enkele EU-lidstaten houden zich daarmee bezig.

Een precieze kwantitatieve schatting van de kosten die de georganiseerde misdaad veroorzaakt, zou een uitgebreide kennisbasis vergen die vergelijkbare informatie bevat over de mate waarin verschillende vormen van georganiseerde misdaad in de EU-lidstaten voorkomen, de strafrechtelijke respons op criminaliteit, de kosten voor individuele slachtoffers en bedrijven, immateriële en materiële gevolgkosten van misdaad, maatregelen ter anticipatie op criminaliteit, maatregelen om criminaliteit of de gevolgen daarvan te beperken of te voorkomen; dit is slechts een greep uit de noodzakelijke parameters.

Zoals vermeld in haar antwoord op mondelinge vraag H-0524/04 van de geachte afgevaardigde werkt de Commissie momenteel aan de ontwikkeling van vergelijkbare statistieken over criminaliteit en rechtshandhaving op communautair niveau. Hiermee is begonnen omdat men ervan doordrongen raakte dat een van de grootste tekortkomingen op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid schuilt in het gebrek aan vergelijkbare informatie op dit vlak. Huidige verzamelingen van nationale statistieken zijn niet vergelijkbaar met die van andere landen, sub-nationale informatie ontbreekt en bestaande enquêtes onder slachtoffers bestrijken niet alle belangrijke misdaadtypen of alle EU-lidstaten. Het gebrek aan kwantitatieve gegevens van goede kwaliteit die specifiek van toepassing zijn op de georganiseerde misdaad, is een algemeen bekend probleem. In de rapporten die Europol opstelt over de georganiseerde misdaad zijn indicatoren en meldingen niet geharmoniseerd. Dit zijn nog maar enkele van de problemen die het moeilijk maken de verspreiding en de frequentie van georganiseerde misdaad te vergelijken en te kwantificeren.

De Commissie heeft een studie gefinancierd waarin de kosten en baten van misdaadpreventie zijn geanalyseerd. De conclusie was dat slechts enkele lidstaten gegevens hadden over het kostenaspect van criminaliteit. De studie was onderwerp van gesprek op een seminar over de kosten van misdaad, die vorig jaar in Finland is gehouden en via het AGIS-programma van de Commissie is gefinancierd. Op dat seminar werd geconcludeerd dat er ten aanzien van dit vraagstuk in de Europese Unie nog heel wat werk moet worden verzet.

De ontwikkeling van vergelijkbare statistieken is een langetermijndoelstelling waaraan de komende jaren in nauwe samenwerking met de lidstaten gewerkt zal moeten worden. Het verzamelen van informatie op basis van geharmoniseerde definities en meldingsprocedures zal immers veel tijd en middelen vergen, zowel op nationaal als op EU-niveau. Volgens de planning zal er eind 2005 een mededeling worden uitgebracht inzake statistieken over criminaliteit en rechtshandhaving. De mededeling zal een actieplan omvatten, alsmede een besluit van de Commissie betreffende de oprichting van een raadplegend comité dat aan het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid advies moet uitbrengen over de verschillende stappen die gezet dienen te worden in de richting van vergelijkbare statistieken.

Het einddoel is de verwerving van vergelijkbare informatie van goede kwaliteit over criminaliteit en rechtshandhaving, teneinde mogelijke prioritering, controle en evaluatie van maatregelen alsmede kosten-batenanalyses te kunnen scharen onder andere belangrijke beleidsinstrumenten.

 

Vraag nr. 79 van Catherine Stihler (H-0481/05)
 Betreft: Overbrenging van olie tussen schepen
 

Onlangs in verband met de Firth of Forth gedane ingrijpende voorstellen voor het overbrengen van olie tussen schepen zouden betekenen dat per jaar bijna 8 mio. ton Russische ruwe olie en andere koolwaterstoffen zouden moeten worden overgebracht.

Kan de Commissie haar standpunt over het overbrengen van olie tussen schepen toelichten?

 
  
 

De Commissie is zich bewust van de bezorgdheid ten gevolge van het plan van een particulier bedrijf om een systeem op te zetten voor de overbrenging van olie tussen tankers die voor anker liggen in de Firth of Forth, op enkele mijlen van de kust van de East Lothian Council in Schotland.

De overbrenging van olie tussen schepen is een gecompliceerde technische operatie die een aanzienlijk risico met zich meebrengt dat er olie in zee lekt.

De overbrenging van olie tussen schepen in territoriale wateren en in havens wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten. In dit verband dient te worden benadrukt dat het volgens de door de Europese Unie vastgestelde normen strikt verboden is dergelijke operaties uit te voeren vanuit en naar enkelwandige tankers in de wateren die onder de rechtspraak van de lidstaten vallen. Deze normen, vervat in Richtlijn (EG) nr. 417/2002, gelden sinds oktober 2003 en zullen in acht genomen moeten worden indien dergelijke overbrengingsoperaties door de Britse autoriteiten worden toegestaan.

Wat betreft de overbrenging van olie tussen dubbelwandige tankers is de Commissie van oordeel dat deze operaties moeten worden onderworpen aan operationele richtsnoeren en aan een zeer strikt toezicht door de verantwoordelijke nationale autoriteiten.

Voor de overbrenging van koolwaterstoffen tussen schepen op zee heeft de industrie weliswaar zelf aanbevelingen uitgevaardigd, maar er zal medio juli 2005 binnen de Internationale Maritieme Organisatie worden gesproken over het idee om een bindend kader te scheppen voor dergelijke operaties. De Commissie en diverse lidstaten pleiten er van hun kant voor regels met betrekking tot deze overbrengingsoperaties op te nemen in het MARPOL-verdrag 73/78.

 

Vraag nr. 80 van Luisa Morgantini (H-0486/05)
 Betreft: Technische maatregelen met betrekking tot de douanesamenwerking EU-Israël
 

De technische maatregelen met betrekking tot de douanesamenwerking EU-Israël die op 1 februari 2005 in werking zijn getreden zijn niet als juridisch bindend besluit vastgesteld in het kader van de associatie-overeenkomst EU-Israël, en zijn evenmin bekrachtigd door de Associatieraad. Heeft Israël met het oog hierop een juridisch verbindende contractuele verplichting tegenover de Europese Gemeenschap om de maatregelen ten uitvoer te blijven leggen, of heeft Israël juridisch de mogelijkheid deze maatregelen op elk gewenst moment te beëindigen?

Heeft Israël, gezien het feit dat zowel de Israëlische exporteurs als de Israëlische douaneautoriteiten onderscheid moeten maken tussen productie in de bezette gebieden en productie op het grondgebied van de Staat Israël om de technische maatregelen correct ten uitvoer te leggen, maatregelen genomen om de Israëlische exporteurs of douaneautoriteiten te verplichten dit onderscheid te maken?

 
  
 

De regeling tussen de EU en de regering van Israël betreffende de tenuitvoerlegging van protocol 4 bij de associatie-overeenkomst EU-Israël is als maatregel goedgekeurd door het Comité voor douanesamenwerking EU-Israël. Maatregelen van het Comité voor douanesamenwerking zijn voor de verdragsluitende partijen niet juridisch bindend.

Teneinde een correcte uitvoering van de regeling te waarborgen, heeft Israël zijn exporteurs en douaneautoriteiten geïnstrueerd onderscheid te maken tussen productie op het grondgebied van de Staat Israël en productie in gebieden die sinds 1967 onder Israëlisch bestuur zijn geplaatst.

 

Vraag nr. 81 van Åsa Westlund (H-0491/05)
 Betreft: Gevolgen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU voor de ontwikkeling in de armste landen van de wereld
 

Is de Commissie van mening dat veranderingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU een gunstig effect op de ontwikkeling in de armste landen van de wereld zouden kunnen hebben? Zo ja, welke veranderingen zouden dit moeten zijn?

 
  
 

Hoewel aan de recente hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een veelheid aan redenen ten grondslag (CAP) ligt, was een van de hoofddoelstellingen een vermindering van de handelsverstorende effecten van dat beleid voor derde landen. Sinds het hervormingsproces tien jaar geleden een aanvang nam, is het gebruik van handelsverstorende binnenlandse steun en uitvoersubsidies door de EU spectaculair gedaald tot een veel lager niveau dan in het kader van de Uruguay-ronde was afgesproken. Dit heeft er onder meer toe geleid dat het aandeel van de EU in de wereldwijde landbouwuitvoer voor alle belangrijke grondstoffen aanzienlijk is afgenomen. Voorts zijn onze grenstarieven met 36 procent gedaald en wordt onze markt gekenmerkt door genereuze en uitgebreide preferentieregelingen voor de invoer uit ontwikkelingslanden. Het initiatief “alles behalve wapens” uit 2001 is maar een deel van het algemene stelsel van preferenties dat ontwikkelingslanden in staat stelt gevoelige en economisch belangrijke landbouwgoederen met vrijstelling van rechten of tegen sterk verlaagde tarieven naar de EU uit te voeren.

De combinatie van al deze factoren heeft de invloed die de landbouwproducten uit de EU uitoefenen op de wereldmarkten en de wereldwijde grondstoffenprijzen sterk verminderd. Belangrijker nog is dat hiermee een bijdrage is geleverd aan eerlijker mededingingsvoorwaarden, waardoor de ontwikkelingslanden doelmatiger met anderen kunnen concurreren.

Het standpunt van de EU betreffende de ontwikkelingslanden is altijd helder en veelomvattend geweest. De Unie is van meet af aan een fervent voorstander geweest van de ontwikkelingsagenda van Doha en zij spreekt zich duidelijk uit voor liberalisering van de wereldhandel. Een van onze belangrijkste concessies bij de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is het voorstel dat de EU haar uitvoersubsidies geleidelijk afbouwt, onder voorwaarde dat alle vormen van uitvoersubsidie worden afgeschaft. Een einddatum voor de subsidiëring van de uitvoer zal deel uitmaken van de algehele landbouwonderhandelingen en kan enkel tot succes leiden indien alle deelnemers aan de multilaterale onderhandelingen zich committeren aan een parallel proces van afschaffing.

Een zeer goed voorbeeld van de positieve gevolgen die de landbouwhervorming heeft opgeleverd, is de katoensector. De EU kent op mondiaal niveau weliswaar een marginale productie van katoen (2 procent van de wereldproductie) die geen significant effect heeft op de wereldprijs, toch heeft zij het goede voorbeeld gegeven door het interne katoenbeleid te hervormen. Vanaf 2006 zal 65 procent van onze katoensubsidies geen handelsverstorende werking hebben. Bovendien hanteert de EU geen uitvoersubsidies voor katoen en biedt zij vrije toegang voor deze vezel.

 

Vraag nr. 82 van Erna Hennicot-Schoepges (H-0493/05)
 Betreft: European NAvigator (ENA), de internet-databank over Europa
 

Is de Commissie op de hoogte van het bestaan van de European NAvigator (ENA)?

In welke mate is de Commissie bereid in dit project te investeren zodat het kan worden uitgebreid tot de nieuwe lidstaten?

Welke middelen kan de Commissie ter beschikking stellen voor de promotie van deze databank, die in de eerste plaats met financiële bijdragen van de Commissie en vervolgens met steun van de Luxemburgse regering werd opgezet?

 
  
 

De Commissie heeft de totstandbrenging en ontwikkeling van de European NAvigator (ENA) met belangstelling gevolgd. Vanwege het communautaire belang van dit project heeft het vanaf het begin financiële steun gekregen van de Commissie. Het bevordert de kennis van de geschiedenis van het Europese project en bovendien wordt de ENA gekenmerkt door zijn hoge kwaliteit op het gebied van documentatie, technologie en multimedia.

De geachte afgevaardigde vraagt zich af wat de mogelijkheden zijn om het project uit te breiden naar de nieuwe lidstaten. De enige middelen waarover de Commissie beschikt om projecten als de ENA te ondersteunen zijn de middelen van de bestaande programma’s op het gebied van onderwijs en cultuur. Ongeacht de kwaliteit van de geboden initiatieven behoort steun voor het opzetten van multimediale content niet tot de doelstellingen van deze programma’s.

De geachte afgevaardigde vraagt eveneens naar de middelen die de Commissie ter beschikking zou kunnen stellen voor de promotie van deze databank, die in de eerste plaats met financiële bijdragen van de Commissie en vervolgens met steun van de Luxemburgse regering werd opgezet. Aangezien het een virtueel kenniscentrum betreft dat toegankelijk is via internet, zou de Commissie haar verschillende servers kunnen inzetten om bij te dragen aan de promotie van de ENA. Daarnaast zou de Commissie kunnen overwegen de teksten voor de presentatie van de ENA te helpen vertalen in de officiële talen van de nieuwe lidstaten.

 

Vraag nr. 83 van Paulo Casaca (H-0494/05)
 Betreft: Initiatief voor meer transparantie
 

De Commissie heeft de publicatie aangekondigd van een Groenboek over transparantie in de Europese instellingen.

Kan de Commissie mededelen of in dit Groenboek de naleving door de Europese instellingen van artikel 42 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, volgens welk alle Europese burgers recht hebben op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, wordt onderzocht?

 
  
 

Op 18 mei 2005 voerde de Commissie een eerste oriënterend debat over een mogelijk “Europees transparantie-initiatief” en besloot zij een gemengde werkgroep te belasten met een diepgaande analyse van alle relevante vraagstukken. Een van de activiteiten zal, voor zover passend, bestaan in de analyse van de wetgeving betreffende de “toegang tot documenten”.

Op basis van de resultaten van de werkgroep zal de Commissie na het zomerreces een besluit nemen over de volgende te ondernemen stappen, waaronder mogelijk de ontwikkeling van een groenboek.

 

Vraag nr. 84 van Bernd Posselt (H-0497/05)
 Betreft: Humanitaire situatie in de Kaukasus
 

Hoe beoordeelt de Commissie de humanitaire situatie in de Kaukasus, met name in Tsjetsjenië en de aangrenzende gebieden?

 
  
 

De Commissie blijft uiterst bezorgd over de humanitaire situatie in Tsjetsjenië. Het grootste slachtoffer van dit slepende conflict is de burgerbevolking, die onder barre omstandigheden leeft in een republiek die door twee oorlogen ten gronde is gericht. Vooral Grozny is een stad in puin waar nog nauwelijks sprake is van wederopbouw.

Een groot deel van de Tsjetsjeense bevolking alsmede de ontheemden die gevlucht zijn naar de naburige republieken Ingoesjetië en Dagestan zijn afhankelijk van externe humanitaire hulpverlening. Het belangrijkst naast materiële hulpverlening is echter de bescherming van de bevolking in een situatie waarin ontvoeringen, verdwijningen, buitengerechtelijke executies, verkrachting en afpersing aan de orde van de dag zijn.

De Commissie blijft de grootste donor van humanitaire hulp aan de regio; sinds het begin van de tweede Tsjetsjeense oorlog in het najaar van 1999 heeft zij via het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) circa 170 miljoen euro toegewezen. Dit bedrag omvat de 22,5 miljoen euro uit hoofde van het meest recente financieringsbesluit waaraan in april goedkeuring is gehecht.

De verstrekking van humanitaire hulp aan de bevolking van Tsjetsjenië komt echter onverminderd moeilijk tot stand door tal van toegangsbeperkingen die zijn ingesteld door de autoriteiten, die het werk van humanitaire organisaties in de gaten willen houden, en vanwege de onveiligheid, met name het hoge ontvoeringsrisico.

Naast de humanitaire hulpverlening houdt de Commissie zich bezig met de ontwikkeling van een mogelijke bijdrage aan het sociaal-economisch herstel in de Noordelijke Kaukasus. Een en ander zou deel uitmaken van beleid dat mede afhankelijk is van de vorderingen die in het politieke proces worden gemaakt, zoals het houden van vrije en eerlijke parlementsverkiezingen later dit jaar. De besprekingen met Rusland over de mensenrechten, die in maart van start zijn gegaan, vormen een basis voor vooruitgang op dit terrein. Daarnaast is de Commissie met de Russische autoriteiten in overleg over de eventuele modaliteiten voor financiële bijstand, teneinde te verzekeren dat de bestedingen meerwaarde opleveren.

 

Vraag nr. 85 van Alfredo Antoniozzi (H-0502/05)
 Betreft: Talenregeling: verzoek door de Commissie aangekondigd onderzoek en publicatie van vergelijkende onderzoeken bij de EU-instellingen in Italiaanse dagbladen
 

Kan de Commissie mij informeren over het onderzoek naar de hervorming en analyse van het talenstelsel dat is aangekondigd in antwoord op H-0159/05 - de laatste drie regels? Zou de Commissie uitleg kunnen geven over publicatie van aankondigingen/vergelijkende onderzoeken bij de communautaire instellingen in Italiaanse dagbladen, enkel en alleen in EN-FR-DE? Het valt niet uit te leggen waarom niet in het Italiaans.

Dit lijkt een ernstige schending van de beginselen van de gelijkheid der talen, non-discriminatie, transparantie, gelijke toegang en kansen om deel te nemen of om geïnformeerd te worden in de eigen nationale taal over een vergelijkend onderzoek. Zou de Commissie een eind kunnen maken aan deze ernstige schending en kunnen voorkomen dat er slechts drie talen worden gehanteerd (EN-FR-DE) die, zoals de Commissie herhaaldelijk heeft opgemerkt (antwoord H-0159/05 en H-0384/05 mondeling antwoord commissaris Figel 7-6-05), samen met de andere talen officiële en niet werktalen zijn?

Met ingang van januari 2007 wordt het Gaelic de 21ste officiële taal en daarmee komen er 23 talen (met het Roemeens en het Bulgaars); vindt de Commissie het niet nodig om, gezien de tekortkomingen van het huidige stelsel en het ontbreken van schriftelijke regels, een mededeling uit te brengen en een discussie te openen waarbij het EP wordt ingeschakeld?

 
  
 

Na alle belanghebbende partijen te hebben geraadpleegd, heeft de Commissie de volgende maatregelen genomen met betrekking tot de regeling op het gebied van vertolking die wordt gehanteerd door de Persdienst van de Commissie.

Op de dagen dat het college van commissarissen vergadert zal de Commissie tijdens persconferenties blijven zorgen voor vertolking in alle officiële talen van de Europese Unie.

Voor persconferenties van commissarissen die plaatsvinden bij andere gelegenheden, waarvan het tijdstip en de frequentie moeilijker te voorspellen zijn, is het doel om ook in deze gevallen volledige vertolking te verzorgen. Vooralsnog is de intentie vertolking te verzorgen in zo veel mogelijk talen, afhankelijk van de beschikbaarheid van de benodigde tolken op de dag in kwestie.

Het EPSO kan de geachte afgevaardigde ervan verzekeren dat het nog nooit een advertentie voor een vergelijkend onderzoek in een Italiaans dagblad heeft gepubliceerd in een andere taal dan het Italiaans.

De Commissie bevestigt dat zij, in overeenstemming met haar besluit van 10 november 2004, in het Publicatieblad en in de nationale en internationale pers vacatures voor leidinggevenden heeft gepubliceerd in het Engels, Frans en Duits. Deze tijdelijke maatregel is genomen naar aanleiding van de ernstige capaciteitsproblemen waarmee het directoraat-generaal Vertaling wordt geconfronteerd. Met betrekking tot de publicatie van de vacature voor de functie van directeur-generaal van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), zij de geachte afgevaardigde erop gewezen dat het aantal Italiaanse sollicitaties het op een na grootst was, terwijl er juist weinig sollicitaties werden ontvangen van kandidaten met Duits of Engels als moedertaal. De Commissie is er derhalve van overtuigd dat er de facto geen sprake is van discriminatie in verband met vacatures voor leidinggevenden.

De Commissie heeft onlangs besloten dat zij in het Publicatieblad voortaan in alle talen een korte aankondiging van alle bekendmakingen van vacatures voor leidinggevenden zal publiceren.

Overeenkomstig Verordening nr. 1/58 van de Raad zijn alle officiële talen tegelijkertijd werktalen (artikel 1) en zij kunnen derhalve binnen de instellingen met goede reden en gelijke legitimiteit worden gebruikt.

Om echter te waarborgen dat het besluitvormingsproces efficiënt verloopt, is in het Reglement van orde van de Commissie een kader voor de talenregeling vastgelegd dat van toepassing is op het College zelf. Het is daarom de taak van de voorzitter van de Commissie om te besluiten met welke talen het best kan worden voldaan aan de minimumeisen van de leden van de Commissie en welke talen er onderling gebruikt dienen te worden.

Op deze manier kan de Commissie in die talen werken en besluiten goedkeuren, tenzij aanvullende taalversies noodzakelijk zijn. Dit is met name het geval bij de inwerkingtreding van een wet of de kennisgeving aan de ontvangers ervan.

Het officieel doen toekomen van teksten aan andere communautaire instellingen en/of het publiceren ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie vereist echter dat deze teksten beschikbaar worden gemaakt in alle officiële talen van de Europese Unie.

De Commissie is een instelling die bestaat uit medewerkers uit de diverse landen van de Europese Unie. In overeenstemming met de geest van het Verdrag bepleit en praktiseert zij meertaligheid. Daarom worden besluiten over de interne regelingen van de diensten (voor het opstellen van documenten en het houden van vergaderingen) overgelaten aan hoge ambtenaren. Om operationele redenen en om een doeltreffende communicatie te waarborgen, gebruiken medewerkers van de Commissie bepaalde talen ongetwijfeld meer dan andere in de dagelijkse gang van zaken bij de diensten. Als dit gebeurt, wordt de gelijkwaardige status van de talen als officiële en werktalen echter onderkend.

De Commissie ziet geen noodzaak om aanvullende regels op schrift te stellen of om een mededeling goed te keuren over het gebruik van de talen binnen de instellingen. Zij heeft echter wel een mededeling in voorbereiding over meertaligheid en het gebruik van talen in de Europese samenleving en over de meertaligheid van Europeanen.

 

Vraag nr. 86 van Panagiotis Beglitis (H-0503/05)
 Betreft: Bescherming van de mariene rijkdom en het inkomen van Griekse vissers in het gebied tussen Alexandroúpoli en Samothráki
 

Zoals bekend wordt elk jaar in de maanden juni, juli, augustus en september de visvangst met trawlers in de internationale wateren buiten de Griekse territoriale wateren in het gebied tussen Alexandroúpoli en Samothráki stilgelegd met het oog op de bescherming van de mariene rijkdom. Het vangstverbod geldt op basis van communautaire verordeningen voor Griekse vissers, maar niet voor de Turkse vissersvloot. Het gevolg is dat de mariene rijkdom wordt vernietigd én dat de Griekse vissers in het gebied zich qua productie en financieel in een nadelige positie bevinden omdat zij elke maand oktober, wanneer de vangstperiode begint, 'productief rendement' verliezen.

Is de Commissie van plan iets aan deze situatie te doen, die ontstaat door de activiteiten van de Turkse vissersvloot en schade oplevert voor het milieu en de Griekse vissers en zo ja, wat? Kan de Commissie in het kader van de toetredingsonderhandelingen met Turkije vragen om uitbreiding van het communautair acquis tot Turkije?

Welke maatregelen kan de Commissie nemen voor de toepassing van gemeenschappelijke visserijregels in de Middellandse Zee, teneinde een eind te maken aan de discriminatie van Griekse vissers? Welke mogelijkheden hebben de Griekse autoriteiten om inkomenssteun te geven aan de Griekse vissers, naar aanleiding van de periode van vier maanden gedwongen onderbreking van hun activiteiten?

 
  
 

De Commissie is zich bewust van het feit dat de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving voor het behoud en duurzaam beheer van de visbestanden kan leiden tot situaties zoals in Griekenland, waarin beperkingen worden opgelegd aan communautaire vissers die wellicht niet van toepassing zijn op vissers van buiten de Gemeenschap die vissen in de onmiddellijke omgeving van wateren die onder de communautaire wetgeving vallen. Dit is een van de hoofdredenen waarom de Commissie ijvert voor een versterkte samenwerking met andere kuststaten in de regio met betrekking tot visserijbeheer en de ontwikkeling van duurzame en verantwoorde visserij in het Middellandse-Zeegebied.

Die doelstelling indachtig heeft de Commissie op de Ministeriële Conferentie voor een duurzame visserij in het Middellandse-Zeegebied, die op 25 en 26 november 2003 in Venetië is gehouden, gepleit voor een sterkere rol van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), vooral met het oog op de omvorming van deze commissie tot een effectiever instrument voor de tenuitvoerlegging van de vastgestelde en aangenomen maatregelen.

Al bij haar meest recente bijeenkomst, in februari 2005, hechtte de GFCM op basis van de Commissievoorstellen goedkeuring aan een reeks belangrijke maatregelen voor het behoud (minimummaaswijdte van 40 mm, verbod op het gebruik van sleepnetten op diepten van meer dan 100 meter) en het beheer (opstelling van een register van voor visserij in aanmerking komende vaartuigen langer dan 15 meter) van de visserij. Voorts keurde de GFCM een aanbeveling goed betreffende richtsnoeren voor de vaststelling van een plan voor een versterkte controle van visserijactiviteiten en een doelmatiger bestrijding van de illegale visserij.

Het zal de geachte afgevaardigde bekend zijn dat het algemene uitgangspunt is dat bij uitbreidingsonderhandelingen de kandidaat-lidstaat in kwestie, zo ook Turkije, het acquis communautair overneemt. De onderhandelingen zullen gebaseerd zijn op het acquis inzake het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), dat de Commissie gedurende het screeningproces in detail zal voorleggen aan Turkije. De GVB-wetgeving zal voor Turkije van toepassing zijn bij toetreding tenzij er in de toetredingsonderhandelingen overgangsregelingen worden afgesproken.

Communautaire bijstand voor institutionele en administratieve opbouw is voornamelijk beschikbaar via de door de Gemeenschap medegefinancierde jumelageprogramma’s met partners uit de lidstaten. In het kader van de associatieovereenkomst EU/Turkije voert het subcomité voor landbouw en visserij regelmatig overleg over de vorderingen in Turkije op bestuurlijk en juridisch terrein betreffende de toepassing van het GVB-acquis.

Krachtens artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad kunnen de lidstaten in de hierna vermelde omstandigheden aan vissers en eigenaars van vaartuigen een vergoeding toekennen voor de tijdelijke stillegging van hun activiteiten:

In geval van een niet te voorziene gebeurtenis, in het bijzonder als gevolg van biologische oorzaken,

in geval van niet-vernieuwing of opschorting van een visserijovereenkomst, voor de van deze overeenkomst afhankelijke communautaire vloten,

Ingeval door de Raad een herstel- of beheersplan wordt vastgesteld of in geval van noodmaatregelen waartoe door de Commissie of door een of meer lidstaten is besloten.

Steeds terugkerende seizoensgebonden stillegging van visserijactiviteiten, waar de geachte afgevaardigde in zijn vraag op doelde, wordt echter niet in aanmerking genomen voor de toekenning van vergoedingen uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad.

 

Vraag nr. 87 van Edite Estrela (H-0505/05)
 Betreft: Kankerverwekkende stoffen
 

Lood is een chemische stof is die kanker kan veroorzaken;

In lippenstift die door de bekendste merken van de cosmetica-industrie op de markt wordt gebracht, is lood aangetroffen;

Kan de Commissie mededelen of zij van plan is te onderzoeken of deze abnormale situatie voortduurt en zo ja, welke maatregelen zij denkt te nemen om de rechten en de gezondheid van de consumenten te beschermen?

 
  
 

De Gemeenschapswetgeving verbiedt het gebruik van lood in cosmeticaproducten. Volgens deze wetgeving is de aanwezigheid van sporen van bepaalde stoffen enkel toegestaan als die technisch onvermijdbaar is bij toepassing van goede productiepraktijken en het product geen schade toebrengt aan de volksgezondheid.

De cosmeticarichtlijn schrijft voor dat de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te verzekeren dat alleen cosmeticaproducten die aan deze richtlijn voldoen op de markt kunnen worden gebracht. Derhalve komt aan de lidstaten de bevoegdheid toe een product van de markt te halen als dat niet aan deze richtlijn voldoet.

Als de geachte afgevaardigde meer informatie heeft over het product in kwestie, dient deze informatie te worden doorgegeven aan de Commissie, die vervolgens contact zal opnemen met de bevoegde controle-instantie van het land waar het product is aangetroffen zodat het de noodzakelijke maatregelen kan treffen.

 

Vraag nr. 88 van Brian Crowley (H-0507/05)
 Betreft: Belastingharmonisatie
 

Het is de Commissie natuurlijk bekend dat veel lidstaten de belastingpolitiek rekenen tot de exclusieve bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de nationale regeringen.

Zij is ongetwijfeld ook op de hoogte van een door Frankrijk en Duitsland gesteund initiatief om binnen een termijn van drie jaar te komen tot meer harmonisatie op het gebied van de vennootschapsbelasting.

Kan de Commissie, gelet op het bovenstaande, aangeven welk standpunt zij inneemt ten aanzien van belastingharmonisatie op het punt van de vennootschapsbelasting en de indirecte belasting over de toegevoegde waarde?

 
  
 

De Commissie heeft in de mededeling betreffende het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren" van 23 mei 2001(1) een formele uiteenzetting gegeven van haar aanpak inzake belastingcoördinatie en -harmonisatie op verschillende fiscale gebieden. De geachte afgevaardigde wordt verwezen naar dit document. Hoewel de hoofdverantwoordelijkheid voor belastingzaken toekomt aan de lidstaten zelf, dienen zij zich te conformeren aan het EG-Verdrag bij de uitoefening van hun bevoegdheden, met name aan het non-discriminatiebeginsel, de fundamentele vrijheden en de bepalingen inzake staatssteun.

De strategie van de Commissie voor het verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan bedrijven voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU is niet gericht op volledige harmonisatie en maakt inzonderheid geen inbreuk op het recht van de lidstaten belastingtarieven vast te stellen. Het beleid van de Commissie is neergelegd in twee mededelingen: "Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen - Een strategie voor het verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan ondernemingen voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele EU"(2) en "Een interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting: verwezenlijkingen, lopende initiatieven en resterende uitdagingen"(3).

Op het gebied van BTW en andere indirecte belastingen is tot op zekere hoogte meer harmonisatie noodzakelijk om te waarborgen dat de interne markt zonder binnengrenzen kan functioneren zonder te grote concurrentieverstoringen. Toch wordt ook op dit punt niet gestreefd naar volledige harmonisatie. Het zijn de lidstaten zelf die de belastingtarieven vaststellen, waarbij zij zich dienen te houden aan een gemeenschappelijk overeengekomen minimaal standaardtarief van 15 procent dat in de gehele Gemeenschap geldt. Voorts is een overeengekomen lijst van goederen en diensten van toepassing waarvoor de lidstaten bepaalde verlaagde tarieven mogen toepassen. Het beleid van de Commissie in dit verband is neergelegd in twee mededelingen: "Strategie ter verbetering van de werking van het BTW-stelsel in het kader van de interne markt"(4) en "Balans en bijstelling van de prioriteiten van de BTW-strategie"(5).

 
 

(1) COM (2001)260.
(2) COM (2001)582.
(3) COM (2003)726.
(4) COM (2000)348.
(5) COM (2003)614.

 

Vraag nr. 89 van Eoin Ryan (H-0509/05)
 Betreft: Veilige luchtvaartmaatschappijen
 

Is de Commissie ook van mening dat er snel informatie moet worden uitgewisseld tussen landen over de luchtwaardigheid van vliegmaatschappijen zodat de veiligheid van passagiers nog beter gewaarborgd kan worden?

Het Verenigd Koninkrijk is het enige Europese land met een openbare lijst van vijf luchtvaartmaatschappijen met een vliegverbod omdat zij niet voldoen aan de internationale veiligheidsnormen.

Volgt de Commissie een strategie met het oog op de invoering van een soortgelijke zwarte lijst in de EU om aldus de coördinatie van de veiligheidsnormen in de luchtvaart te verbeteren?

 
  
 

Ook de Commissie acht het noodzakelijk dat de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten de beschikking krijgen over informatie omtrent de veiligheid van luchtvaartmaatschappijen, enerzijds om hen in staat te stellen een bijdrage te leveren aan de veiligheid van de luchtvaart, en anderzijds opdat de passagiers worden geïnformeerd over potentieel gevaarlijke situaties.

Richtlijn 2004/36(1) inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen voorziet in de verzameling en uitwisseling van informatie over vliegtuigen en luchtvaartmaatschappijen die niet aan internationale veiligheidsnormen voldoen, hetgeen kan uitmonden in een vliegverbod of in besluiten om een exploitant de toegang tot de luchthaven te ontzeggen of om daarvoor operationele voorwaarden op te leggen of dit slechts onder bepaalde voorwaarden toe te staan.

Op 16 februari 2005 keurde de Commissie een voorstel goed voor een verordening inzake het informeren van luchtvaartpassagiers(2), die de publicatie voorschrijft van een lijst van luchtvaartmaatschappijen die uit het luchtruim van de lidstaten worden gebannen of waaraan om veiligheidsredenen beperkingen aan het uitoefenen van vervoerrechten zijn opgelegd.

Voorts heeft de Commissie op 26 mei 2005 een bijeenkomst belegd van het comité dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 3922/1991, waar onder andere overeenstemming werd bereikt over de vaststelling van een communautair systeem voor vroegtijdige waarschuwing om de Commissie en alle lidstaten op de hoogte te stellen als het waarschijnlijk lijkt dat een besluit om de vervoerrechten van een luchtvaartmaatschappij op te schorten spoedig moet worden genomen met het oog op een communautair besluit. Er is tevens overeenstemming bereikt over de noodzaak gemeenschappelijke criteria te formuleren op basis waarvan een lijst van onveilige luchtvaartmaatschappijen kan worden opgesteld.

 
 

(1) Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap, PB L 143 van 30.4.2004.
(2) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het informeren van luchtvaartpassagiers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij en het mededelen van veiligheidsinformatie door de lidstaten, COM(2005) 48 def. van 16.2.2005, COD 08/2005.

 

Vraag nr. 90 van Liam Aylward (H-0511/05)
 Betreft: Klimaatverandering en de VS
 

De Commissie is zeker op de hoogte van het ontslag en vertrek van het hoofd van de White House Council on Environmental Quality twee dagen nadat was uitgekomen dat hij wijzigingen had aangebracht in diverse federale milieurapportages in 2002 en 2003. In deze wijzigingen werd de nadruk gelegd op de onzekerheid van de bewijzen dat broeikasgasemissies de oorzaak zijn van wereldwijde temperatuurverhogingen.

De betrokken adviseur, die geen wetenschappelijke achtergrond had, was voorheen hoofd van de klimaatveranderingslobby van de Amerikaanse oliesector.

Is de Commissie van mening dat besluiten over dergelijke ernstige milieuproblemen moeten zijn gebaseerd op betrouwbare en accurate wetenschappelijke gegevens? Is de Commissie voorts van mening dat deze gelegenheid moet worden gebruikt om te wijzen op de tegenstrijdigheden in de Amerikaanse benadering van de overeenkomst van Kyoto en van klimaatverandering in het algemeen?

 
  
 

De Commissie vindt dat het maken van milieubeleid dient te berusten op gedegen wetenschappelijke kennis. Onder meer die gedachte lag ten grondslag aan de oprichting van de Intergouvernementele Werkgroep Klimaatverandering (IPCC). De IPCC gaat op objectieve, open en transparante wijze te werk, rekening houdend met een veelheid aan factoren, bij het beoordelen van de wetenschappelijke, technische en sociaal-economische gegevens die van belang zijn om inzicht te verkrijgen in de wetenschappelijke basis voor het risico dat gepaard gaat met door de mens veroorzaakte klimaatverandering, de eventuele gevolgen daarvan en de mogelijkheden dit proces te sturen en in te dammen.

Op de topconferentie van 20 juni tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten verklaarde de voorzitter van de Commissie dat meningsverschillen tussen de EU en de VS over het Protocol van Kyoto beide partijen er niet van mogen weerhouden vooruit te kijken en dat de internationale gemeenschap eendrachtig moet samenwerken en haar inspanningen moet intensiveren teneinde een multilateraal regime inzake klimaatverandering overeen te komen voor de periode na 2012.

In de mededeling van de Commissie “Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering” van 9 februari 2005 staan de opvattingen geformuleerd van de Commissie over de belangrijkste onderdelen van een dergelijk regime. In de mededeling wordt tevens vermeld dat de benadering van de Verenigde Staten, die bestaat in het bevorderen van onderzoek naar nieuwe technologieën, ontoereikend is. Er zijn aanvullende stimulerende structuren nodig, zoals de communautaire regeling inzake de handel in broeikasgassen, om de inzet van dergelijke technologieën te stimuleren.

 

Vraag nr. 91 van Seán Ó Neachtain (H-0513/05)
 Betreft: "Open skies"-overeenkomst EU-VS
 

Kan de Commissie de meest actuele informatie verstrekken over de lopende onderhandelingsronde over een overeenkomst tussen de EU en de VS inzake "open skies"?

 
  
 

Sinds juni 2004 werkt de Commissie toe naar een zo spoedig mogelijke hervatting van de formele onderhandelingen. Hiertoe heeft vice-voorzitter Barrot op 21 en 22 maart 2005 een bezoek afgelegd aan Washington voor een bijeenkomst met de Amerikaanse vervoersminister Mineta en andere vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering, waarbij ook vertegenwoordigers uit de vervoersbranche aanwezig waren. Vice-voorzitter Barrot en minister Mineta legden een gezamenlijke verklaring af waarin zij lieten weten ermee in te stemmen dat de onderhandelaars “zich verder buigen over de mogelijke onderdelen van een overeenkomst tussen de VS en de EU inzake luchtdiensten met als oogmerk een solide basis te scheppen op grond waarvan de formele onderhandelingen kunnen worden hervat”.

De Commissie heeft actief met de Verenigde Staten samengewerkt. Zo zijn er technische besprekingen georganiseerd om de mogelijkheden te verkennen voor het maken van vorderingen inzake vraagstukken van wederzijds belang. Het overleg spitste zich met name toe op de drie gebieden van regelgevende samenwerking die op 21 april zijn neergelegd in de conclusies van het voorzitterschap van de Vervoersraad: luchtvaartbeveiliging, concurrentie en overheidssubsidies. Ook vraagstukken op het gebied van markttoegang en eigendom en leiding zijn daarbij aan bod gekomen. Er is flinke vooruitgang geboekt met het formuleren van de parameters die de hervatting van de onderhandelingen mogelijk moeten maken.

In het licht van deze technische besprekingen heeft de Commissie op 27 en 28 juni 2005 verslag uitgebracht aan de Vervoersraad en heeft er een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen de betrokken ministers. Inmiddels was op de Top tussen de EU en de VS op 20 juni 2005 afgesproken dat beide partijen de samenwerking op het gebied van de luchtvaart zouden voortzetten. De samenwerking omvat onder meer veiligheid, beveiliging en liberalisering, met als doel zo spoedig mogelijk te komen tot een veelomvattende eerste overeenkomst inzake luchtdiensten tussen de EU en de VS. Er is bevestigd dat een dergelijke overeenkomst aanzienlijke voordelen met zich mee zou brengen en zou leiden tot waardevolle nieuwe mogelijkheden voor het bedrijfsleven, die ten goede zouden komen aan zowel Europese als Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen, luchthavens, het toerisme, de zakelijke contacten, het vrachtvervoer en de consumenten.

 

Vraag nr. 92 van Peter Baco (H-0514/05)
 Betreft: Langetermijnvisie voor landbouw en plattelandsontwikkeling
 

Bij de onderhandelingen over de Financiële vooruitzichten 2007-2013 is met name gebleken dat de besluiten op middellange termijn op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de Europese Unie in het kader van een langetermijnvisie moeten passen.

Kan de Commissie meedelen welke doelstellingen de Europese Unie volgens haar tegen 2030 en tegen 2050 op de genoemde terreinen moet nastreven en met welke middelen deze doelstellingen kunnen worden gehaald? Wat zijn volgens haar de grootste gevaren op deze terreinen en welke risico's moeten tegen elke prijs worden vermeden?

 
  
 

Met het hervormingsproces van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat een aanvang nam in 1992 en in 2003 werd voltooid, heeft de Commissie ten aanzien van de landbouw en de plattelandsgebieden van de EU gezorgd voor een omslag naar meer marktwerking en concurrentievermogen. In reactie op de zorgen van het Europese maatschappelijk middenveld heeft de Commissie ervoor gezorgd dat er in het Europees landbouwbeleid ook aandacht wordt besteed aan het milieu en het welzijn van dieren. Ook zorgde zij voor de integratie van voedselveiligheid en kwaliteitsvereisten in het landbouwbeleid. Zij heeft gewerkt aan het creëren van maatschappelijk evenwicht en tegelijkertijd aan het waarborgen van een eerlijke levensstandaard voor de landbouwers. Voorts heeft zij bijgedragen aan de vergroting van kansen door de plattelandsontwikkeling te versterken.

De Commissie is van mening dat concurrentievermogen, aandacht voor de zorgen van de burgers en het maatschappelijk evenwicht de belangrijkste doelstellingen zullen blijven voor het toekomstige Europese landbouw- en plattelandsmodel, dat zal berusten op economische, ecologische en maatschappelijke duurzaamheid.

 

Vraag nr. 93 van Karin Riis-Jørgensen (H-0515/05)
 Betreft: Mededingingsregels voor de wilde vaart
 

In het Witboek van de Commissie over de herziening van verordening (EEG) nr. 4056/86(1) over de toepassing van de mededingingsregels van de EU bij het zeevervoer staat op blz. 10 dat de Commissie de wilde vaart enige leidraden zal geven over de uitvoering van de mededingingsregels met betrekking tot deze sector. Dergelijke leidraden lijken gerechtvaardigd: deze sector kan immers niet naar de rechtspraktijk kijken omdat voor de wilde vaart zowel een uitzondering gold op verordening (EEG) nr. 4056/86 als op de algemene EU-uitvoeringsbepalingen.

Kan de Commissie de bevestiging geven dat deze leidraden er zullen komen vóór of uiterlijk tegelijkertijd met de opheffing van de vrijstelling van de wilde vaart van verordening (EG) nr. 1/2003(2)?

Kan de Commissie verder mededelen wanneer de vrijstelling naar verwachting zal worden opgeheven, en tenslotte welke vorm leidraden er in plaats daarvan zullen komen?

 
  
 

In haar Witboek over de herziening van Verordening (EEG) nr. 4056/86 over de toepassing van de mededingingsregels van de EU bij het zeevervoer overweegt de Commissie een voorstel in te dienen voor de opheffing van de uitsluiting van de wilde vaart (ongeregeld zeevervoer) uit de werkingssfeer van de mededingingswetgeving.

De Commissie denkt in het vierde kwartaal van 2005 een wetgevingsvoorstel van die strekking in te dienen.

Dit voorstel zal geen ingrijpende verandering teweegbrengen voor de betreffende bedrijfstak. De in artikel 81 en 82 van het Verdrag genoemde materiële bepalingen inzake mededinging zijn reeds van toepassing op de wilde vaart. Voornoemd wetgevingsvoorstel zal de wilde vaart enkel onderwerpen aan de mededingingsregels die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad. De Commissie denkt in het vierde kwartaal van 2005 een wetgevingsvoorstel hiertoe in te dienen.

De Commissie kan echter pas leidraden geven zodra haar de geëigende instrumenten zijn verstrekt om de relevante informatie over het functioneren van de wilde vaart in te winnen.

 
 

(1) PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4.
(2) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

 

Vraag nr. 94 van Ignasi Guardans Cambó (H-0517/05)
 Betreft: Vermisten
 

De Europese Unie denkt al jaren over de mogelijkheid van een Europese aanpak van het vraagstuk van vermisten, omdat een gezamenlijke aanpak van de lidstaten vanwege het toegenomen personenverkeer binnen de Unie meer dan gewenst is.

De Commissie had al concrete stappen moeten ondernemen, zoals indiening bij de Raad van het in punt 3.3 van de bijlage bij het Programma van Den Haag: Tien prioriteiten voor de komende vijf jaar: een associatie voor Europese vernieuwing op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, vermelde verslag over vermiste of seksueel uitgebuite kinderen.

Wanneer denkt de Commissie bij de Raad verslag uit te brengen over de resultaten van een studie, verricht naar aanleiding van de resolutie van de Raad van 2001 over de rol van de samenleving bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen?

Is de Commissie voornemens dit onderzoek uit te breiden tot vermisten van alle leeftijdscategorieën?

 
  
 

Zoals aangegeven in het actieplan van de Raad en de Commissie voor de tenuitvoerlegging van het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, zal het verslag over de resultaten van een studie in vervolg op de resolutie van de Raad van 2001 over de bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan het opsporen van vermiste of seksueel uitgebuite kinderen in 2005 worden uitgebracht.

Er is reeds een ontwerpverslag opgesteld op werkniveau, dat op het niveau van het bevoegde lid van de Commissie onder de loep is genomen. Er wordt van uitgegaan dat de Commissie dit verslag benut om het Parlement en de Raad mede te delen welk type actie ondernomen zou kunnen worden om de bijdrage van het maatschappelijk middenveld op het betreffende gebied te ondersteunen en te versterken. De resultaten van het lopende overwegingsproces zullen zo spoedig mogelijk na het zomerreces worden gepresenteerd. Voorts moest er rekening worden gehouden met de uitbreiding van de Unie in mei 2004. De financiering van een vervolgproject onder het AGIS-programma is in 2004 goedgekeurd, waarbij de studie wordt uitgebreid naar de tien nieuwe lidstaten.(1)

De Commissie verwelkomt relevante bijdragen uit het maatschappelijk middenveld met betrekking tot het opsporen van vermiste personen en de ondersteuning van seksueel uitgebuite personen van alle leeftijdscategorieën. Als het gaat om vervolgstudies, lijkt de rol van de samenleving onontbeerlijk. Zo zou er in de context van het Daphne II-programma met een positieve blik gekeken kunnen worden naar initiatieven van organisaties uit het maatschappelijk middenveld die betrekking hebben op kinderen, jongeren en vrouwen.

Zoals de Commissie stelde in haar antwoord op schriftelijke vraag E-1498/05 van de heer Richard Corbett, moet er speciale aandacht worden geschonken aan het feit dat het Schengen-informatiesysteem (SIS) reeds voorziet in de mogelijkheid zoekacties op touw te zetten naar vermiste personen, met name kinderen. Die mogelijkheid zal gehandhaafd blijven met de ontwikkeling van de tweede generatie van het SIS. De Commissie zal voorts een haalbaarheidsstudie organiseren naar de mogelijkheid een nieuwe categorie waarschuwingen te creëren voor minderjarigen die het Schengen-gebied moeten verlaten, dit om de kidnapping van een minderjarige te voorkomen die zou eindigen in een derde land.

 
 

(1) Studie naar de aard en omvang van het verschijnsel van vermiste en seksueel uitgebuite kinderen in de tien toetredingslanden van de EU, JHA/2004/AGIS/006.

 

Vraag nr. 95 van Proinsias De Rossa (H-0521/05)
 Betreft: Omzetting informatie-en raadplegingsrichtlijn 2002
 

Richtlijn 2002/14/EG(1) tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap had uiterlijk 23 maart door alle lidstaten in nationale wetgeving moeten zijn omgezet. Ierland is hier nog niet toe overgegaan.

Kan de Commissie mededelen of er nog andere lidstaten zijn die nog geen kennis hebben gegeven van omzetting van deze richtlijn en, zo ja, welke stappen zij heeft ondernomen of van plan is te ondernemen om ervoor te zorgen dat deze richtlijn door alle lidstaten in nationale wetgeving wordt omgezet en volledig ten uitvoer wordt gelegd?

 
  
 

Zoals de geachte afgevaardigde terecht opmerkt, heeft Richtlijn 2002/14/EG(2) tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap een uiterste omzettingsdatum van 23 maart 2005.

Op 20 juni 2005 hadden de volgende 14 lidstaten de Commissie medegedeeld Richtlijn 2002/14/EG te hebben omgezet: België, Tsjechië, Duitsland, Frankrijk, Letland, Litouwen, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije, Finland en het Verenigd Koninkrijk.

Niet-mededeling van nationale omzettingsmaatregelen betekent dat de lidstaat in gebreke blijft, hetgeen voor de Commissie aanleiding is een niet-nalevingsprocedure te beginnen, waarvan de eerste precontentieuze fase bestaat in een aanmaning aan de betreffende lidstaat.

 
 

(1) PB L 80, 23.3.2002, blz. 29.
(2) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.

 

Vraag nr. 96 van Georgios Toussas (H-0523/05)
 Betreft: Schending van de rechten van de werknemers van Carrefour in Thessaloniki
 

De supermarktketen Carrefour in Thessaloniki verplicht zijn werknemers hun dagelijkse werkuren te presteren met onderbrekingen en ter plaatse te blijven tijdens hun wachttijd. De onderneming past dus het begrip van inactieve wachtdienst toe en verplicht zijn werknemers op de werkplek te blijven en te allen tijde ter beschikking te staan van hun werkgever om het werk te hernemen, uiteraard zonder dat deze tijd als werkuren gerekend wordt.

Is de Commissie voornemens over te gaan tot de intrekking van ontwerprichtlijn COM(2005)0246 def. betreffende de organisatie van de arbeidstijd, waarmee onder meer flexibele arbeidsvormen worden uitgebreid, en maatregelen te nemen voor het veiligstellen van stabiele arbeidstijden, dit wil zeggen een 35 uren-week, 5 dagen van 7 uur, vrije tijd en een normaal gezinsleven voor de werknemers?

 
  
 

De geachte afgevaardigde beschrijft de situatie waarin de werknemers van de supermarktketen Carrefour verkeren, die wachtdienst hebben op de werkplek zonder dat deze wachtdienst wordt beschouwd als arbeidstijd.

In artikel 2, lid 1 van Richtlijn 2003/88/EG(1) wordt bepaald dat "arbeidstijd" elke tijd is waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken”.

Om op grond van de richtlijn als arbeidstijd te kunnen worden beschouwd moet elke periode voldoen aan de drie criteria van bovengenoemde definitie.

In zijn arrest in de zaak-Simap(2) heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat “de verplichting (…) om met het oog op de verrichting van hun beroepswerkzaamheden op de werkplek aanwezig en beschikbaar te zijn, moet worden geacht onder de uitoefening van hun functies te vallen” (par. 48) en heeft geconcludeerd dat “de wachtdienst van artsen (…) die fysiek aanwezig moeten zijn in de gezondheidscentra, geheel als arbeidstijd moet worden beschouwd”.

Aldus moet volgens Richtlijn 2003/88/EG, zoals deze is geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, de wachttijd, die in de door de geachte afgevaardigde gestelde vraag wordt beschreven, beschouwd worden als arbeidstijd. Het is aan de nationale bevoegde autoriteiten om de naleving van het communautair recht op nationaal niveau te verzekeren.

Als het gewijzigde voorstel van 31 mei 2005(3) door het Parlement en de Raad wordt aangenomen, moeten de actieve perioden van de wachtdienst geheel worden beschouwd als arbeidstijd. De niet-actieve perioden van de wachtdienst zouden niet als arbeidstijd moeten worden beschouwd maar wel in ogenschouw moeten worden genomen bij de berekening van de dagelijkse en wekelijkse rusttijd.

De Commissie is van mening dat dit gewijzigde voorstel een goed evenwicht is tussen enerzijds de noodzaak de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te beschermen en anderzijds de behoefte om de lidstaten en de ondernemingen van de Europese Unie de noodzakelijke flexibiliteit te geven bij de organisatie van de arbeidstijd.

 
 

(1) Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 299 van 18 november 2003.
(2) Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2000 in de zaak C-303/98 Sindicato de Medicos de Assistencia Pública (SIMAP) tegen Consejería de Sanidad y Consumo de la Generalidad Valenciana, verzameling jurisprudentie 2000.
(3) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

 

Vraag nr. 97 van Panayiotis Demetriou (H-0524/05)
 Betreft: Verordening (EG) nr. 60/2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van de nieuwe lidstaten
 

Op 14 januari 2004 stelde de Commissie Verordening (EG) nr. 60/2004(1) vast, houdende overgangsmaatregelen voor de productie en de handel in suiker in de landen die op 1 mei van hetzelfde jaar tot de Europese Unie zouden toetreden. De verordening verplichtte deze landen om, zelfs nog voordat zij lid van de EU werden, uiterlijk eind april 2005 de overtollige (ten opzichte van de gemiddelde consumptie gedurende de laatste vier jaar) hoeveelheden suiker weg te werken.

De bestellingen en de aankoop van suiker bij de producenten vond, overeenkomstig de in de sector suiker gangbare praktijk, plaats in het najaar van 2003, d.w.z. vóór de vaststelling van de verordening. De genoemde verordening is vastgesteld vóór de toetreding van de nieuwe landen tot de EU. Hoe rechtvaardigt de Commissie politiek gezien het opleggen van sancties aan de nieuwe lidstaten en, in het verlengde daarvan, aan de importeurs van suiker in verband met overtollige suikervoorraden? Voor welke vervolgbenadering kiest de Commissie ten aanzien van dit dossier, dat in sommige nieuwe lidstaten, waaronder de Republiek Cyprus, tot grote opschudding en een groot aantal politieke en juridische problemen heeft geleid?

 
  
 

Op basis van de toetredingsakte (bijlage 4, hoofdstuk 4, lid 2) en overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 60/2004(2) van de Commissie, worden de overtollige hoeveelheden suiker voor de nieuwe lidstaten bepaald bij Verordening (EG) nr. 832/2005(3) van de Commissie. De toetredingsakte is in april 2003 ondertekend, negen maanden voor de publicatie van Verordening (EG) nr. 60/2004. De risico’s in verband met de aanleg van voorraden voor speculatieve doeleinden zijn reeds vastgesteld en besproken gedurende de toetredingsbesprekingen met de voormalige kandidaat-lidstaten, inzonderheid met de landen die geen suiker produceerden en een lage invoerbescherming toepasten. De Commissie beschikte derhalve over de noodzakelijke juridische en politieke basis om dit besluit te nemen.

In de eerste plaats moeten de bepaalde hoeveelheden krachtens artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 60/2004 uiterlijk op 30 november 2005 van de communautaire markt zijn weggewerkt. Er hoeven enkel belastingen worden betaald indien de wegwerking van het bepaalde overschot niet op gepaste wijze binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden. De Commissie vestigt de aandacht op het feit dat de potentiële financiële last aanzienlijk kan worden verlicht als speculanten worden opgespoord met behulp van het identificatiesysteem dat wordt genoemd in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 60/2004. Indien er nochtans een hoeveelheid overblijft die niet is weggewerkt en niet gekoppeld kan worden aan een marktdeelnemer, kunnen de nieuwe lidstaten de verschuldigde belasting spreiden over een periode van vier jaar (2006-2009).

 
 

(1) PB L 9 van 15.1.2004, blz. 8.
(2) Verordening (EG) nr. 60/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 houdende overgangsmaatregelen in de sector suiker in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, PB L 9 van 15.1.2004.
(3) Verordening (EG) nr. 832/2005 van de Commissie van 31 mei 2005 betreffende de bepaling van de overtollige hoeveelheid suiker, isoglucose en fructose voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, PB L 138 van 1.6.2005.

 

Vraag nr. 98 van Anna Ibrisagic (H-0525/05)
 Betreft: Vredesovereenkomsten Bosnië
 

Herhaaldelijk is gesteld dat Bosnië en zijn buurlanden vóór begin van toetredingsonderhandelingen met de EU een vredesverdrag moeten tekenen dat in feite de overeenkomst van Dayton vervangt. Hoe ziet de Commissie dit?

 
  
 

Bosnië-Herzegovina en zijn buurlanden zullen aan een aantal dwingende eisen moeten voldoen voordat toetredingsonderhandelingen met de EU kunnen worden overwogen. Consolidering van de stabiliteit en democratie en het aanknopen van goede betrekkingen met de buurlanden vallen zeer zeker onder de voorwaarden voor toetredingsonderhandelingen. De sluiting van een regionaal vredesverdrag is echter geen eerste vereiste.

De in 1995 gesloten vredesovereenkomst van Dayton maakte een einde aan de verwoestende burgeroorlog in Bosnië-Herzegovina die drie jaar heeft geduurd. Met deze overeenkomst werd beoogd een einde te maken aan het gewapende conflict in Bosnië-Herzegovina en de basisvoorwaarden te scheppen voor de normalisering van de situatie in het land en voor het opstellen van een grondwet. In dat opzicht is Dayton een succes geweest. Niettemin is men algemeen van oordeel dat de vredesovereenkomst van Dayton en de huidige constitutionele regelingen in Bosnië-Herzegovina steeds meer moeten worden aangepast teneinde rekening te houden met het normaliseringsproces en het land in staat te stellen aan de criteria van de EU te voldoen.

 

Vraag nr. 99 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0527/05)
 Betreft: Behoud van de linguïstische en culturele identiteit van de kinderen van Europese burgers die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst
 

Met de herverdeling en de inzet van het Europees menselijk potentieel in kwalitatief hoogstaande arbeidsplaatsen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, vestigen zich steeds meer Europese burgers voor langere tijd in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst, in het kader van de fundamentele vrijheid van verkeer en van vestiging zoals vastgelegd in de Verdragen.

Welke maatregelen denkt de Europese Commissie te nemen zodat de kinderen van de migrerende werknemers hun linguïstische en culturele identiteit behouden in hun gastland en de Europese Unie haar diversiteit niet verliest?

Hoe denkt de Commissie in het licht van de huidige gegevens en met het oog op het jaar 2010 de richtlijn 77/486/EEG(1) te wijzigen?

Welke middelen denkt de Commissie te gebruiken en via welke kanalen wil zij de basisbehoeften vervullen van een groot deel van de Europese jeugd?

 
  
 

Evenals de geachte afgevaardigde hecht ook de Europese Commissie groot belang aan de bescherming van de culturele en taalkundige verscheidenheid. Bij de bescherming van deze culturele en taalkundige verscheidenheid moet de Commissie echter optreden binnen de perken van de haar met de Verdragen gegeven bevoegdheden. In dit kader heeft de Commissie een reeks initiatieven genomen.

In juli 2003 heeft de Commissie een actieplan goedgekeurd met de titel “Het leren van talen en de taalkundige verscheidenheid bevorderen - actieplan 2004-2006”, waarmee zij op Europees niveau 45 maatregelen ten uitvoer wil leggen, met name om een gunstigere omgeving voor talen te creëren.

In haar actieplan onderstreept de Commissie dat het voor de bevordering van de taalkundige verscheidenheid noodzakelijk is op scholen, universiteiten en in onderwijscentra voor volwassenen het onderwijs in en het leren van een zo groot mogelijke waaier aan talen, met inbegrip van de talen van immigranten, aan te moedigen. De Commissie geeft daarmee eveneens steun aan de CLIL/EMILE-methode, dat wil zeggen aan het onderwijzen van een bepaald vak in een andere taal.

De mogelijkheid om deze methode op te nemen in de onderwijsstelsels van de lidstaten is recentelijk besproken tijdens een door de Commissie en het Luxemburgs voorzitterschap georganiseerde conferentie over meertalig onderwijs. De voordelen van dit systeem, die bijvoorbeeld verband houden met een grotere sociale samenhang, zijn tot uitdrukking gebracht in het relevante standpunt van het voorzitterschap dat tijdens de bijeenkomst van de Raad van 24 mei 2005 is goedgekeurd (EDUC 69-8392/05)

De werkgroep voor talen, die werd opgericht in het kader van het programma “onderwijs en opleiding 2010” heeft onder meer aanbevolen om “het aanbieden van onderwijs in regionale talen, minderheidstalen en talen van buurlanden op te nemen in het algemeen onderwijs- en opleidingsbeleid”.

Met de communautaire activiteiten op dit gebied kan men enkel de samenwerking tussen de lidstaten aanmoedigen, hun activiteiten ondersteunen en aanvullen, “met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid”, zoals in artikel 149 van het Verdrag staat.

De geachte afgevaardigde verwijst naar Richtlijn 77/486/EEG van de Raad van 25 juli 1977, betreffende het onderwijs aan de kinderen van migrerende werknemers(2). In artikel 3 van deze richtlijn staat dat de lidstaten, overeenkomstig hun nationale recht en praktijk, in samenwerking met de Staten van oorsprong, passende maatregelen nemen om te bevorderen dat het onderwijs in de moedertaal van de migrantenkinderen wordt verstrekt. Deze Richtlijn 77/486/EEG wordt momenteel aan een evaluatie onderworpen door de Commissie, opdat enerzijds zo nauwkeurig mogelijk kan worden vastgesteld welke verplichtingen de lidstaten hebben en anderzijds eventueel gepaste voorstellen kunnen worden gedaan aan de Raad en het Parlement.

In het kader van de samenwerkingsprogramma’s van de Europese Unie medefinanciert de Commissie projecten die zijn afgestemd op de bevordering van de taalkundige verscheidenheid en de interculturele dialoog. Dat geldt met name voor het programma Cultuur 2000, waarmee de interculturele dialoog en de uitwisselingen tussen Europese en niet-Europese culturen worden aangemoedigd. Deze dimensie is in het voorstel van de Commissie voor het programma Cultuur 2007 verder versterkt.

In het kader van het toekomstig geïntegreerd programma “Levenslang leren” voor de periode 2007-2013 stelt de Commissie voor Europese netwerken op het gebied van het leren van talen en de taalkundige verscheidenheid te financieren. Deze actie maakt het bijvoorbeeld mogelijk om steun te geven aan projecten van scholen waar het leren volgens de CLIL/EMILE-methode zou kunnen worden aangemoedigd.

 
 

(1) PB L 199 van 6.8.1977, blz. 32.
(2) PB L 199 van 6 augustus 1977.

 

Vraag nr. 100 van Linda McAvan (H-0531/05)
 Betreft: Ftalaten in pasgeboren baby's
 

Is de Commissie op de hoogte van de nieuwe Harvard studie Use of di(2-ethylhexyl) phtalate containing medical products and urinary levels of mono(2-ethylhexyl) phtalate in neonatal intensive care unit infants, waaruit af te leiden valt dat pasgeboren baby's op intensive care-afdelingen hoge DEHP-niveaus in hun urine hadden?

Is de Commissie van oordeel dat de bevindingen van deze studie gevolgen hebben voor de toekomst van het EU-beleid inzake het gebruik van ftalaten?

 
  
 

Nieuwe ontwikkelingen op veiligheidsgebied met betrekking tot het gebruik van ftalaten in medische apparatuur en, meer bepaald, de blootstelling hieraan van patiëntengroepen die een hoog risico lopen, zoals baby’s, worden door de Commissie van zeer nabij gevolgd. Zij was dan ook op de hoogte van de recente studie waar de geachte afgevaardigde op wees en die op 8 juni 2005 is gepubliceerd door het Amerikaanse National Institute of Environmental Health Science.

Al in 2002 is het Wetenschappelijk Comité voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om advies gevraagd over de mogelijke toxiciteit voor pasgeborenen van medische apparatuur die met ftalaten, zoals DEHP, weekgemaakt PVC bevat. Zij bracht een advies uit waaruit bleek, ook met het oog op de destijds beschikbare gegevens, dat er geen specifieke aanbeveling kon worden gedaan voor de beperking van het gebruik van DEHP voor een bepaalde patiëntengroep.

De Commissie hecht er groot belang aan te verzekeren dat patiëntengroepen die een hoog risico lopen, en vooral zuigelingen op de intensive care, goede zorg en een deugdelijke behandeling krijgen met behulp van veilige medisch apparatuur. Met het oog hierop heeft de Commissie een vergadering belegd van de deskundigengroep die zich buigt over medische apparatuur die weekgemaakt PVC bevat.

Het onlangs opgerichte Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico’s zal worden verzocht de nieuwe gegevens te evalueren. De in juni 2005 gepubliceerde studie van Harvard zal een van de documenten zijn waarover het Comité zich zal buigen.

Vervolgens zal de deskundigengroep, met inachtneming van het advies van het Wetenschappelijk Comité en eventuele nieuwe technische ontwikkelingen, zo nodig nadere acties voorstellen inzake het gebruik van met DEHP weekgemaakt PVC in medische apparatuur en mogelijke alternatieven voorleggen.

De toekomst van het EU-beleid inzake het gebruik van ftalaten in medische apparatuur zal, voor zover nodig, op basis van het resultaat van de raadpleging worden heroverwogen.

 

Vraag nr. 101 van Johan Van Hecke (H-0532/05)
 Betreft: Uitvoering van de richtlijn inzake afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
 

De Richtlijn van het EP en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), waarvan het aanvankelijk Commissievoorstel (COM(2000)0347 def.) dateert van 2000 en de finale tekst door het Bemiddelingscomité (PE-CONS 3663/2002) op 11 oktober 2002 na moeizame onderhandelingen tot stand kwam, diende door de Europese lidstaten in nationale wetgeving te worden omgezet tegen uiterlijk 1 augustus 2004.

Veel bedrijven en instellingen klagen over het feit dat de richtlijn door de lidstaten telkens verschillend is omgezet zodat de wetgeving in de EU thans totaal niet eenvormig is maar integendeel zeer verscheiden, wat rechtsonzekerheid creëert en moeilijkheden oplevert aan bedrijven om zich in elke lidstaat te schikken naar telkens andere wetgeving.

Is de Commissie op de hoogte van deze problemen? Is zij zinnens hiertegen maatregelen te nemen?

 
  
 

De Commissie is zich bewust van het feit dat deze richtlijn uiterst gecompliceerd is en gevolgen heeft voor vele ondernemingen, vooral de bedrijven die zich moeten conformeren aan uiteenlopende regels in diverse lidstaten, en niet in het minst omdat de richtlijn is gebaseerd op artikel 175 van het Verdrag.

Wat de juridische situatie van de AEEA-richtlijn betreft, gaat de Commissie momenteel na of de maatregelen die door de lidstaten zijn medegedeeld een correcte omzetting vormen van de in de richtlijn vervatte verplichtingen. In haar hoedanigheid van hoedster van de Verdragen aarzelt de Commissie niet om alle nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van inbreukprocedures uit hoofde van artikel 226 van het Verdrag, teneinde de naleving van de communautaire wetgeving te waarborgen.

De Commissie heeft een permanente dialoog en een uitwisseling van standpunten en ervaringen op touw gezet met de lidstaten in het kader van het in de richtlijn voorziene comité voor de technische aanpassing, alsmede met belanghebbenden uit de industriesector in talrijke bilaterale vergaderingen, en ook in het kader van het discussieplatform dat het Directoraat-generaal Milieu begin 2005 heeft opgericht. De Commissie stelt alles in het werk om de tenuitvoerlegging van de richtlijn zoveel mogelijk te harmoniseren. Te dien einde is een document met richtsnoeren over de AEEA-richtlijn beschikbaar op de website van het Directoraat-generaal Milieu: http://europa.eu.int/comm/environment/waste/weee_index.htm.

Voor zover in de richtlijn zelf een niet-uniforme tenuitvoerlegging in de diverse lidstaten wordt toegestaan, moet zulks worden gerespecteerd.

Tot dusverre zijn geen verdere wetgevingsmaatregelen gepland.

 

Vraag nr. 102 van Ivo Belet (H-0536/05)
 Betreft: Tegemoetkoming kinderopvang voor grensarbeiders
 

De Nederlandse Wet Kinderopvang stelt in artikel, 6 lid 3 (WKO) de voorwaarde dat beide ouders in Nederland moeten werken om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. Dat betekent dat een groot aantal grensarbeidersgezinnen, wonend in Duitsland of België - waarvan de ene ouder in Nederlandse loondienst werkt en de andere ouder in België of Duitsland werkt - géén aanspraak kunnen maken op deze vergoeding. De vergoeding wordt per kind berekend en is afhankelijk van het gezinsinkomen.

Zijn de vergoedingen op grond van de Nederlandse Wet Kinderopvang een zgn. sociaal voordeel (art 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68(1)) en/of een gezinsbijslag (artikel 1, lid u, i resp. ii van verordening (EEG) nr. 1408/71(2))?

Mag Nederland deze tegemoetkoming onthouden aan grensarbeidersgezinnen waarvan beide ouders in loondienst werken doch slechts één van beide ouders als grensarbeider in Nederlandse loondienst werkt?

In het geval de vergoeding overeenkomstig de Nederlandse Wet Kinderopvang onder de materiële werkingssfeer van verordening (EEG) nr. 1408/71 valt, geldt dan de coördinatiesystematiek zoals voorgeschreven in hoofdstuk 7 van verordening (EEG) nr. 1408/71?

Indien er sprake is van een zgn. sociaal voordeel (art 7, lid 2 van verordening (EEG) nr. 1612/68), op welke wijze zal dan de hoogte van de vergoeding vastgesteld moeten worden?

 
  
 

De heer Belet vestigt de aandacht van de Commissie op de Nederlandse Wet Kinderopvang die de voorwaarde stelt dat beide ouders in Nederland moeten werken om recht te hebben op een financiële tegemoetkoming. Dit betekent dat grensarbeiders waarvan de andere ouder in België werkt geen aanspraak kunnen maken op deze vergoeding.

Afgaande op de informatie die de heer Belet geeft over de betreffende Nederlandse wetgeving, is de Commissie van mening dat het om een uitkering gaat die enerzijds beantwoordt aan de criteria die het Hof van Justitie(3) vaststelt om als gezinsbijlage te gelden in de zin van artikel 4, letter h) van verordening 1408/71, en anderzijds aangemerkt kan worden als sociaal voordeel in de zin van artikel 7, lid 2 van verordening 1612/68.

Om alle juridische aspecten van de kwestie die de heer Belet aan de orde stelt te kunnen beoordelen zal de Commissie contact opnemen met de Nederlandse autoriteiten om nadere informatie over deze wet in te winnen en vast te stellen welke gevolgen de communautaire wetgeving voor de betreffende vergoeding heeft. De Commissie zal de heer Belet te zijner tijd op de hoogte stellen van de uitkomst van haar bevindingen.

 
 

(1) PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.
(2) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
(3) Zie het arrest van het Hof van 10 oktober 1996 in de zaken C-245/94 en C-312/94, Hoever en Zachow.

 

Vraag nr. 103 van María Isabel Salinas García (H-0537/05)
 Betreft: Steun voor ontziltingsinstallaties in de EU
 

Spanje zet zich in voor het AGUA-programma met een reeks maatregelen ter verbetering van de watervoorziening in een land dat ernstig is getroffen door de droogte. AGUA, dat voldoet aan de desbetreffende communautaire voorschriften, blijkt zeer nuttig te zijn voor het veiligstellen van de watervoorziening en bij het op peil houden van de waterstanden die in de diverse stroomgebieden noodzakelijk zijn om de verschillende ecosystemen in stand te houden. Het programma maakt andere, grootschalige projecten met lange waterleidingen, die onomkeerbare gevolgen zouden hebben gehad voor het landschap en de biodiversiteit in Spanje, overbodig. De nieuwste ontziltingstechnieken vergen bovendien zeer weinig energie voor het proces van omgekeerde osmose en voorzien in een duurzaam beheer van de zout- en pekelresiduen.

Veel Middellandse-Zeelanden van de EU gebruiken reeds ontziltingsinstallaties, ofschoon zij niet beschikken over de toptechnologie die in Spanje wel wordt toegepast. Is de Commissie van plan met een aanbeveling te komen om de lidstaten die de mogelijk hebben om drinkwater te winnen met behulp van ontzilting, aan te moedigen te investeren in de aanleg en modernisering van dergelijke installaties? Met welke kredieten kan de EU de aanleg van deze installaties stimuleren in regio's waar dit de meeste duurzame methode voor drinkwaterwinning is?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van een reeks bestaande en geplande ontziltingsinstallaties in met name de landen van het Middellandse-Zeegebied. Ten aanzien van dit onderwerp spelen de volgende elementen een rol van belang: milieuaspecten, bevordering van milieutechnologieën en de inzet van financieringsinstrumenten.

Milieuaspecten:

De Commissie kent het voornemen van de Spaanse autoriteiten om ontziltingsinstallaties te gebruiken teneinde de regio’s die met waterschaarste kampen van water te voorzien. De Commissie wil deze gelegenheid benutten om enige informatie te verstrekken over de kaderrichtlijn water(1), een hoeksteen van de veelomvattende Europese wetgeving voor de bescherming van water.

De kaderrichtlijn water, die bedoeld is om al onze wateren te beschermen, bestrijkt alle sectoren van menselijke activiteit en stelt als doel de goede kwaliteit (“goede toestand”) van alle waterlichamen te waarborgen, een doelstelling die gekoppeld is aan de bepaling dat achteruitgang moet worden voorkomen. Er wordt zeer uitgebreid ingegaan op de “goede toestand” van de kustwateren in termen van biologische, fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen. Voorts stelt de kaderrichtlijn dat alle lozingen uit puntbronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, aan een toestemmingsprocedure onderworpen dienen te worden.

Naast de regelgeving in de kaderrichtlijn water bestaat er ook een raamwerk van criteria die moeten worden nageleefd uit hoofde van andere onderdelen van de EU-milieuwetgeving, met name de wetgeving inzake natuurbescherming. Het gaat hierbij vooral om speciaal beschermde gebieden (bijvoorbeeld de zeegrasvelden voor de Spaanse kust, die speciale bescherming genieten onder de habitatrichtlijn(2)), waar de naleving van de milieudoelstellingen wordt gewaarborgd.

De Commissie is niet voornemens een aanbeveling te doen voor speciale technieken. Innovatie in het algemeen en eco-innovatie of innovatie in milieutechnologieën in het bijzonder wordt aangemoedigd via het Actieplan voor de Europese Unie inzake Milieutechnologieën(3). Het testen en goedkeuren van nieuwe technologieën, zoals ontziltingstechnieken, dient te worden bevorderd door de netwerken van testcentra, die worden opgericht op grond van het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, en via een mogelijk communautair verificatiesysteem voor milieutechnologieën, met de voorbereiding waarvan de Commissie zich actief bezighoudt.

Financieringsinstrumenten:

De structuurfondsen en het Cohesiefonds kunnen worden ingezet voor de medefinanciering van dit soort ontziltingsinstallaties. Voor elk project dat door de Spaanse autoriteiten is ingediend en uiteindelijk wordt opgenomen in het AGUA-programma, zal de Commissie onderzoeken of de Gemeenschapswetgeving betreffende de structuurfondsen en het Cohesiefonds mogelijkheden biedt voor medefinanciering. Enkele regionale operationele programma’s zijn begin 2005 speciaal aangepast om medefinanciering van projecten in het kader van het AGUA-programma mogelijk te maken, in het bijzonder van ontziltingsinstallaties (nieuwe en/of uitbreidingen van bestaande installaties).

Op grond van de meest recente informatie die de Spaanse autoriteiten hebben verstrekt, maken op dit moment circa 21 ontziltingsinstallaties deel uit van het AGUA-programma, waarvan de meeste zich in de fase van "projectontwerp" bevinden.

 
 

(1) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327 van 22.12.2000.
(2) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, PB L 206 van 22.7.1992.
(3) COM (2004) 38 def.

 

Vraag nr. 104 van Leopold Józef Rutowicz (H-0540/05)
 Betreft: Invoerrechten op aluminium
 

In Polen wordt de industrie die ruwe aluminium verwerkt onophoudelijk met faillissement bedreigd. Thans wordt er op aluminium een invoerrecht van 6% geheven, hetgeen bij een rendement van 4 tot 5 % catastrofaal hoog is. Tegelijkertijd worden er op de Europese markt producten uit Roemenië ingevoerd, waar de arbeidskosten lager zijn en waar men invoerrechtvrije aluminium kan gebruiken. Preferentiële leveranciers van het ruwe metaal hebben hun prijzen verhoogd door middel van een systeem van categoriële premies, die in omvang overeenkomen met het verplichte invoerrecht. Door de huidige situatie worden ongeveer 5.000 werknemers met ontslag bedreigd. Deze kwestie is reeds eerder aan de orde gesteld.

Welke oplossing stelt de Commissie voor voor dit probleem? Informatie over deze kwestie is reeds aan de Commissie toegezonden.

 
  
 

De Commissie heeft nota genomen van de problemen die de geachte afgevaardigde heeft beschreven.

De Raad buigt zich al sinds maart 2004 over de problemen in verband met de invoer van ruwe aluminium. Met betrekking tot het invoerrecht van 6 procent dient voor een analyse van de betreffende situatie onder meer de concurrentiepositie van alle betrokken bedrijven te worden beoordeeld. Voorts moeten de gevolgen van eventuele maatregelen voor de belangen van de Gemeenschap worden geëvalueerd. De Commissie zet zich actief in om ten aanzien van de overwegingen op dit vlak zo spoedig mogelijk tot een conclusie te komen.

 

Vraag nr. 105 van Jelko Kacin (H-0541/05)
 Betreft: Door organisatoren van kansspelen ondervonden moeilijkheden bij het maken van publiciteit voor hun activiteiten in andere lidstaten
 

Een aantal organisatoren van kansspelen heeft onlangs moeilijkheden ondervonden bij het maken van publiciteit voor hun activiteiten in andere lidstaten, onder wie Sloveense casino-exploitanten die in het naburige Oostenrijk voor hun etablissement wilden adverteren. In 2003 bracht Oostenrijk een wijziging aan in zijn nationale wetgeving waarmee een verbod werd ingevoerd op het maken van publiciteit voor alle kansspelen die niet op het eigen grondgebied plaatsvinden.

Krachtens artikel 56 van zijn wet op de kansspelen verbiedt Oostenrijk dat exploitanten uit andere lidstaten reclame maken voor kansspelen, terwijl het wel toestaat dat er voor dezelfde diensten publiciteit wordt gemaakt door binnenlandse exploitanten, die hun diensten vrijelijk zowel in de nieuwe als de oude lidstaten kunnen aanprijzen.

Ik ben van oordeel dat deze bepaling in de Oostenrijkse wetgeving niet strookt met de EU-wetgeving aangezien hij discrimineert op grond van de nationaliteit of het land van de dienstverlener. Wat denkt de Commissie te doen om ervoor te zorgen dat Oostenrijk een einde maakt aan deze discriminerende praktijk tegen de tijd dat het land het EU-voorzitterschap overneemt aan het begin van 2006?

 
  
 

De Commissie heeft tot dusver geen klachten ontvangen over de wetgeving ter zake en heeft de bepalingen ervan derhalve niet onderzocht. De Commissie zal zich echter over deze wetgeving buigen om na te gaan of deze verenigbaar is met de wetgeving van de Gemeenschap.

In algemene zin mogen de lidstaten beperkingen vaststellen voor grensoverschrijdende dienstverlening om doelstellingen van algemeen belang te beschermen, zoals de bescherming van consumenten of de handhaving van de openbare orde in de samenleving. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie zijn dergelijke beperkingen echter alleen met het Verdrag verenigbaar indien zij niet discriminerend zijn en in een redelijke verhouding staan tot de betreffende doelstelling van algemeen belang. Economische overwegingen vallen bijvoorbeeld niet onder geldige doelstellingen van algemeen belang die een beperking voor grensoverschrijdende diensten rechtvaardigen.

 

Vraag nr. 106 van Saïd El Khadraoui (H-0544/05)
 Betreft: Wijziging van het Oorsprongsprotocol van de associatieovereenkomst EU-Israël
 

Is het waar dat, sinds de EU en Israël een niet-bindende "technische regeling" hebben ingevoerd voor de toepassing van het oorsprongsprotocol van hun associatieovereenkomst, Israël het oorsprongsprotocol nog steeds toepast op de bezette gebieden, en bij de afgifte van bewijzen van oorsprong in het kader van de overeenkomst blijft weigeren onderscheid te maken tussen producten uit de bezette gebieden en producten afkomstig van het grondgebied van de Staat Israël? Is de Commissie, in het licht van deze feiten, van mening dat de praktijk die resulteert uit de technische regeling voor de samenwerking op douanegebied tussen de EU en Israël "de bilaterale kwestie van de regels van oorsprong oplost"?

 
  
 

De regeling tussen de EU en de regering van Israël over de toepassing van protocol 4 van de associatieovereenkomst van de EU met Israël is vastgesteld door het Comité voor douanesamenwerking EU-Israël. De technische regeling bepaalt dat de naam en postcode van de stad, het dorp of het industriegebied waar de productie plaatsvond vermeld moeten worden op alle preferentiële bewijzen van oorsprong die in Israël worden afgegeven voor uitvoer naar de EU. Om vast te stellen in welke stad, dorp of industriegebied de productie plaatsvond maakt Israël een onderscheid tussen producten die zijn gefabriceerd in de bezette gebieden en producten die zijn gefabriceerd op het grondgebied van de staat Israël.

Dankzij de vermelding van de productieplaats op alle preferentiële bewijzen van oorsprong die in Israël worden afgegeven voor uitvoer naar de EU kunnen de douanediensten van de EU-lidstaten de regels van oorsprong van de associatieovereenkomst doelmatig toepassen, omdat zij kunnen vaststellen welke uit Israël afkomstige goederen in aanmerking komen voor een preferentieel tarief en voor welke goederen uit de bezette gebieden een niet-preferentieel tarief geldt. De technische regeling is daarom een praktische manier om het probleem van de uitvoer van goederen uit kolonies in de bezette gebieden in Gaza, de westelijke Jordaanoever, Golan en Oost-Jeruzalem aan te pakken.

 

Vraag nr. 107 van Rosa Miguélez Ramos (H-0547/05)
 Betreft: Europese scholen die uit hun voegen barsten
 

De Europese scholen zijn opgezet met het doel de kinderen van het personeel van de Europese Gemeenschap gezamenlijk op te voeden en daarmee het goed functioneren van de Gemeenschap en het bereiken van haar doelstellingen te bevorderen. De huidige situatie in de Europese scholen I en II te Brussel, die de grenzen van hun capaciteit meer dan bereikt hebben, is echter zeer ver van dit ideaal verwijderd. Er zijn kinderen die helemaal niet naar school kunnen, broers en zusters moeten vaak naar verschillende scholen, de klassen zijn overvol, zodat zelfs niet aan minimale pedagogische vereisten voldaan wordt. In zijn besluit van 19 juli 2004 onderstreepte de Europese ombudsman dat het nieuwe Statuut van de scholen van 1994 de Commissie de verantwoordelijkheid oplegt voor het correct bestuur en functioneren van de scholen. Is de Commissie het eens, gelet op deze verantwoordelijkheid, met het restrictief beleid dat de Raad van Bestuur heeft ingevoerd en dat aan geen enkele pedagogische vereiste en kwaliteitseis voldoet? Wat onderneemt de Commissie op korte en middellange termijn op deze problemen te verminderen en op te lossen?

 
 

Vraag nr. 109 van Javier Moreno Sánchez (H-0558/05)
 Betreft: Problemen door de overbezetting van de Europese scholen van Woluwe en Ixelles (Brussel)
 

De overbezetting van de Europese scholen II en III in Brussel leidt tot zeer ernstige problemen voor het onderwijs aan de kinderen van de Europese ambtenaren en andere functionarissen en ook voor hun gezinnen. De opening van school nr. IV in Laken in 2009 ligt te ver in het verschiet en biedt geen oplossing voor de acute problemen die zich op dit moment voordoen. Geconfronteerd met deze situatie heeft de Raad van Bestuur de directeuren van beide scholen uitdrukkelijk verboden voor het schooljaar 2005-2006 nieuwe kleutergroepen te vormen in de Engelse, Franse, Duitse, Italiaanse en Spaanse sectie en om leerlingen van categorie I of II aan te nemen, wat kan leiden tot de opsplitsing van een klas of de oprichting van een of andere steungroep. Hoe denkt de Commissie over de dit restrictief beleid, dat geen rekening houdt met de minimale pedagogische vereisten en met de sociale moeilijkheden waarin een zeer groot aantal gezinnen komt te verkeren? Wie is verantwoordelijk voor dit gebrek aan planning voor de toekomst? Wat denkt de Commissie te ondernemen om nog voor het begin van het nieuwe schooljaar een oplossing te vinden, en aldus de belangen van het personeel van de Gemeenschap in een zo fundamentele kwestie als het onderwijs aan hun kinderen te verdedigen?

 
 

Vraag nr. 110 van Bárbara Dührkop Dührkop (H-0560/05)
 Betreft: Verzadiging van de capaciteit van de Europese scholen: maximaal aantal leerlingen per klas
 

Vanwege het bereiken van de capaciteitsgrenzen in de scholen I en II te Brussel heeft de Raad van Bestuur verboden nieuwe leerlingen aan te nemen, om niet het maximum aantal van 32 leerlingen per klas te bereiken en daarmee verplicht te zijn nieuwe groepen te vormen. Dit houdt in dat nieuwe leerlingen worden geweigerd, vooral in de meest gefrequenteerde taalsecties, en dat de leerlingen die ingeschreven zijn, terechtkomen in klassen van niet minder dan 30 of 31 leerlingen, hetgeen resulteert in zeer moeilijke pedagogische condities (overvolle klassen, onvoldoende mogelijkheid om leerlingen individueel te begeleiden, discipline- en veiligheidsproblemen, grotere kans op doubleren). De scholen beschikken over het budget, de docenten en de lokalen die nodig zijn, en tot nu toe hoefde de regel van 32 leerlingen per klas nooit te worden toegepast. Hoe denkt de Commissie over deze situatie? Is zij het eens met het beleid van de Raad van Bestuur? Is zij bereid te interveniëren om een overbezetting van de klassen in het komend schooljaar te voorkomen?

 
  
 

De Commissie begrijpt en deelt de zorgen die de geachte afgevaardigden tot uiting hebben gebracht over een aantal aspecten van het functioneren van de Europese scholen. Zij wil hun verzekeren dat, ofschoon zij slechts één stem heeft in de Raad van Bestuur van de Europese scholen, zij de belangen van het personeel van de instellingen en hun kinderen met kracht verdedigd, en zich inzet voor aanvaardbare oplossingen voor het systeem van de Europese scholen. De Commissie heeft wat dit betreft reeds herhaaldelijk formeel duidelijk gemaakt tegen elk restrictief beleid te zijn dat de kinderen van het personeel van de Europese instellingen, voor wie deze scholen zijn opgericht(1), zou benadelen, broers en zussen uit een en hetzelfde gezin van categorie I van elkaar zou scheiden en zeer jonge kinderen zou dwingen heel Brussel te doorkruisen.

De Commissie is weliswaar van mening dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebrek aan planning, maar wil er wel aan herinneren dat zij sedert enkele jaren sterk betrokken is bij de activiteiten om de opname van nieuwe leerlingen mogelijk te maken, in afwachting van de opening van de vierde school in Brussel.

De Commissie geeft haar volledige steun aan de secretaris-generaal van de Europese Scholen, en heeft van de Belgische autoriteiten twee gebouwen gekregen (het BASF-gebouw, als dependance van de Brussel I-school, en het HP-gebouw als dependance van de Brussel II-school) die uiterlijk in september 2005 ter beschikking zullen staan van de Europese scholen.

In februari 2004 heeft de Commissie bovendien, bij wijze van uitzondering en met het oog op een eventuele overbevolking, de onmiddellijke opschorting van nieuwe inschrijvingen van leerlingen van categorie III voor de Europese scholen van Brussel en Luxemburg aanbevolen.

Voor de uitvoering van geen van beide voorstellen kon evenwel de noodzakelijk steun worden verkregen.

De Commissie blijft zich verzetten tegen het restrictieve beleid van de secretaris-generaal van de Europese scholen, tegen het spreiden van broers en zussen van categorie I over verschillende scholen en met name tegen het besluit om in bepaalde taalafdelingen van de Brussel II en III-scholen een beperking in te voeren tot één kleuterklas.

De Commissie heeft een brief gestuurd aan de secretaris-generaal van de Europese scholen en hem uitdrukkelijk gevraagd om de Raad van Bestuur met het probleem te belasten via de schriftelijke procedure, opdat de gesloten kleuterklassen met ingang van september 2005 opnieuw geopend kunnen worden en inschrijvingen van kinderen van het personeel van de Europese instellingen kunnen worden geaccepteerd.

De resultaten van de raadpleging over de opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen(2), die de Commissie in juli 2004 is begonnen, zullen haar in staat stellen vanaf 2006 nauwkeuriger voorstellen te doen voor een gunstige ontwikkeling of een fundamentele hervorming van het systeem van de Europese scholen, opdat een antwoord kan worden gegeven op de uitdagingen waarmee de scholen op onderwijs-, bestuurs- en financieel gebied worden geconfronteerd.

 
 

(1) Artikel 1 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese Scholen (PB L 212 van 17 augustus 1994, blz. 3).
(2) Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement “Raadpleging over de opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese Scholen, Brussel 20 juli 2004 COM(2004) 519 def.

 

Vraag nr. 108 van María Elena Valenciano Martínez-Orozco (H-0548/05)
 Betreft: Europese scholen: aantal leerlingen per klas
 

In haar Mededeling over de Europese scholen (COM(2004)0519 def.) vermeldt de Commissie dat de klassen maximaal 32 leerlingen tellen, hetgeen veel meer is dan in het merendeel van de lidstaten het geval is, en dat bekeken moet worden hoe de grootte van de klassen kan worden verminderd. Het gaat om een fundamentele kwestie. Er moet toch op z'n minst worden voldaan aan de minimale pedagogische vereisten, en deze kinderen hebben recht op onderwijs van goede kwaliteit en op gelijke kansen als de kinderen die op de openbare en particuliere scholen van de diverse lidstaten zitten.

Wat onderneemt de Commissie om te bereiken dat de Raad van Bestuur het maximum aantal leerlingen per klas vermindert en dat de pedagogische en educatieve omstandigheden in het bestel van de Europese scholen verbeteren, in plaats van dat wordt vastgehouden aan een achterhaald verleden?

 
  
 

De Commissie herinnert de geachte afgevaardigde eraan dat overeenkomstig het Verdrag houdende het Statuut van de Europese Scholen(1), de verantwoordelijkheid voor deze scholen ligt bij de Raad van Bestuur, het intergouvernementeel orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers van alle lidstaten, en waarin de Commissie zitting heeft met 1 stem op de 29, ofschoon haar financiële bijdrage zeer belangrijk is (bijna 60 procent van de begroting van de Europese scholen).

Het is goed te preciseren dat overeenkomstig het door de Raad van Bestuur van de Europese scholen vastgestelde beleid het maximumaantal leerlingen per klas 32 is. Als dit aantal wordt overschreden, komt er een nieuwe klas bij. Deze limiet geldt voor alle klassen, van elk niveau en bevindt zich aan de bovenkant van hetgeen praktijk is in de verschillende lidstaten. Deze limiet wordt zorgvuldig in acht genomen door de scholen.

Vooral in de grote scholen van Brussel en Luxemburg komt het voor dat de klassen meer dan dertig leerlingen hebben, ongeacht de taalafdeling.

Zoals de geachte afgevaardigde heeft vermeld, heeft de Commissie in haar mededeling over de opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen(2) voorgesteld de klassen te verkleinen, omdat vooral rekening dient te worden gehouden met het feit dat in de klassen vaak leerlingen worden opgenomen die geen eigen taalafdeling hebben, en die dus extra ondersteuning moeten krijgen om in een andere taal dan hun moedertaal te kunnen werken(3).

Gesteund door de analyse van de tijdens het raadplegingsproces ontvangen antwoorden, die geen enkele twijfel ter zake laat bestaan, zal de Commissie haar standpunt tijdens de komende vergaderingen van de Raad van Bestuur verdedigen. Dit punt zal, op pedagogisch vlak, zeer zeker een belangrijk element zijn van de door de Commissie ingediende voorstellen voor de hervorming van de Europese scholen.

 
 

(1) Verdrag van 21 juni 1994 (PB L 212 van 17 augustus 1994, blz. 3).
(2) Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement “Raadpleging over de opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese Scholen”, Brussel 20 juli 2004 COM(2004) 519 def.
(3) Zie punt 4.3 van de mededeling met de titel “omvang van de klassen”.

 

Vraag nr. 111 van Francisca Pleguezuelos Aguilar (H-0550/05)
 Betreft: Tabakscultuur
 

In afwachting van de goedkeuring van de verordening betreffende de toepassingsvoorwaarden voor de hervorming van de tabakssector en overwegende dat de goedkeuring van de financiële vooruitzichten voor de jaren 2007-2013 nog op zich laat wachten, wil ik de Commissie de volgende vragen stellen:

Welke speelruimte zullen de regeringen hebben bij de toepassing van deze hervorming wat betreft de ontkoppeling en distributie van het aan de productie gekoppelde deel van deze cultuur?

Zullen de productiequota's van 15 mei 2004 erkend worden?

Welk budget stelt de Commissie voor voor de herstructurering van de sector na 2010?

Indien het uiteindelijk doel de verdwijning van de tabakscultuur in Europa is, welk alternatief is dan voorzien voor de herstructurering van deze sector, zoals in 1992 in het vooruitzicht is gesteld in het kader van het GLB?

 
  
 

Het uitvoeringsproces van de hervorming voorziet in de volgende flexibele regeling: de lidstaten kunnen besluiten het minimum loskoppelingspercentage van 40 procent te verhogen, objectieve criteria vaststellen voor de verdeling van productiegebonden steun en, indien naar behoren gerechtvaardigd, per regio een afwijkend loskoppelingspercentage invoeren.

De toewijzing van de steun zal niet worden gebaseerd op het bezit van tabaksquota op 15 mei 2004. In het algemeen wordt niet-productiegebonden steun gebaseerd op de betaling van tabakspremies die gedurende de referentieperiode 2000-2002 zijn ontvangen. In de periode 2006-2009 zal productiegebonden steun worden toegewezen aan landbouwers aan wie tabakspremies zijn uitgekeerd gedurende de periode 2000-2002 en aan hen die quota hebben verworven voor de productie van tabak in de periode van 1 januari 2002 tot 31 december 2005.

De Raad heeft besloten dat er vanaf het begrotingsjaar 2011 in het kader van de programma’s voor plattelandsontwikkeling jaarlijks een bedrag van 484 miljoen euro zal worden uitgetrokken in de vorm van aanvullende communautaire steun voor herstructureringsmaatregelen in gebieden waar tabak wordt geproduceerd.

Met zijn hervorming van 2004 beoogde de Raad niet de verdwijning van de tabakscultuur in Europa te bewerkstelligen. Na 2009 blijven de tabakstelers niet-productiegebonden steun ontvangen en zullen zij in staat worden gesteld de teelt van tabak of andere gewassen voort te zetten. Wat alternatieve gewassen betreft, financiert het Gemeenschappelijk Fonds voor tabak studies naar de mogelijkheden voor de omschakeling van producenten van ruwe tabak op andere teelten of activiteiten en acties van algemeen belang. In de EU zijn sinds 2003 51 studies en acties van dergelijke aard opgestart, waaronder vier in Spanje.

 

Vraag nr. 112 van Tobias Pflüger (H-0552/05)
 Betreft: Status van de Britse militaire bases op Cyprus
 

Welke stappen denkt de Commissie te ondernemen om verandering te brengen in de status van de Britse militaire bases (bases onder het gezag van het Verenigd Koninkrijk) op het eiland Cyprus die momenteel door de Verenigde Staten worden gebruikt als logistieke bases, aangezien zij volgens hun huidige status namelijk worden beschouwd als niet behorend tot de Europese Unie? Welke maatregelen overweegt zij om de Britse bases op Cyprus economisch en sociaal te helpen en dichter bij de Europese Unie te brengen?

 
  
 

De Commissie wil de geachte afgevaardigde erop wijzen dat de status van de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen (Sovereign Base Areas (SBA’s)) is neergelegd in het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus, dat in 1960 is gesloten tussen het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Turkije en de Republiek Cyprus.

Het is dan ook niet aan de Commissie om commentaar te geven op de status van de SBA’s. Dat valt niet onder haar bevoegdheden.

Voorafgaand aan de toetreding van Cyprus is het EG-Verdrag niet van toepassing verklaard op de SBA’s krachtens artikel 299, lid 6, onder b) van het EG-Verdrag.

Sinds de toetreding van Cyprus worden de betrekkingen tussen de EU en de SBA’s uitsluitend geregeld door protocol nr. 3 van de toetredingsakte van 2003. In protocol nr. 3 wordt opnieuw bevestigd dat het EG-Verdrag, uitgezonderd specifieke gebieden met betrekking tot de douane, belastingheffing, sociale zekerheid en landbouw, niet van toepassing zal zijn op de SBA’s.

 

Vraag nr. 115 van Inés Ayala Sender (H-0556/05)
 Betreft: Trans-Europese vervoersnetwerken - Prioritaire projecten
 

De laatste maanden in er in de Spaanse pers gewag gemaakt van een privé-initiatief voor een nieuwe spoorlijn voor vrachtvervoer tussen Algeciras (Spanje) en Duisburg (Duitsland), via Port-Bou, waarbij naar verluidt aanspraak wordt gemaakt op communautaire financiering in het kader van de Trans-Europese netwerken. Dit initiatief zou concurreren met het huidige project voor een centrale spoorwegverbinding door de Pyreneeën (project nr. 16 van de Trans-Europese netwerken).

Het meest verbazingwekkende is dat de Commissie, volgens dezelfde bronnen, positief staat tegenover dit initiatief, zoals zou blijken uit verklaringen van een voor de Trans-Europese netwerken verantwoordelijke ambtenaar van de Commissie, die letterlijk wordt geciteerd.

Over de 30 prioritaire projecten voor de periode 2003-2020 kon pas vorig jaar, na moeizame onderhandelingen, overeenstemming worden bereikt. Is de Commissie van plan dit akkoord te wijzigen? Wat is haar precieze standpunt terzake?

 
  
 

Conform Beschikking nr. 884/2004/EG(1) betreffende de Trans-Europese vervoersnetwerken geeft de Commissie de voorkeur aan de dertig prioritaire projecten van Europees belang, die door het Parlement en de Raad zijn geïdentificeerd en worden opgesomd in bijlage III bij deze beschikking. Deze projecten betreffen de ontwikkeling van diverse grote spoorweginfrastructuren in de Pyreneeën, die zeer belangrijk zijn voor het herstel van het evenwicht tussen de vervoersmodi in een gebied waar verschillende wegen samenkomen en waar het wegvervoer bijzonder sterk is toegenomen. Dit geldt voor project nr. 3 (zuidwestelijke hogesnelheid-spoorwegas van Europa) en voor prioritair project nr. 16 (spoorwegas voor goederenvervoer Sines/Algeciras – Madrid – Parijs). De omschrijving van dit laatste project door het Parlement en de Raad laat de deur open voor een nieuwe spoorwegverbinding van hoge capaciteit over de Pyreneeën, zonder dat daarvan evenwel het traject en de datum voor de voltooiing van de werkzaamheden zijn gepreciseerd.

De "as" die voortvloeit uit het initiatief FERRMED staat niet op de lijst van prioritaire projecten. Dit initiatief, dat is gebaseerd op het trans-Europese netwerk voor goederenvervoer per spoor, dat via Richtlijn 2001/12/EG(2) is opengesteld voor mededinging, beoogt de ontwikkeling van het goederenvervoer per spoor op diverse onderdelen van het trans-Europese netwerk, waarvan enkele ook baanvakken zijn van prioritaire projecten. De Commissie sluit de mogelijkheid van medefinanciering van bepaalde acties niet uit, mits deze betrekking hebben op baanvakken van een prioritaire as van de trans-Europese vervoersnetwerken, zij stroken met de verordening betreffende staatssteun aan trans-Europese netwerken(3) en de levensvatbaarheid van de door het Parlement en de Raad vastgestelde prioritaire projecten niet in gevaar brengen.

De procedure voor de actualisering van Beschikking 884/2004/EG bepaalt dat de Commissie voor 2010 een verslag moet opstellen over de voortgang van de werkzaamheden, en eventueel voorstellen moet doen voor de wijziging van de lijst met de in bijlage III opgesomde prioritaire projecten. De Commissie wil van deze gelegenheid gebruik maken om eraan te herinneren dat de verwezenlijking van alleen al de dertig prioritaire projecten enorme investeringen en een aanzienlijk hogere begroting voor de trans-Europese netwerken zal vereisen. Daarom is zij van mening dat het in dit stadium niet wenselijk is om de toevoeging van nieuwe projecten te overwegen, en zij is dus ook niet van plan om een wijziging voor te stellen van Beschikking 884/2004/EG.

 
 

(1) PB L 167 van 30 april 2004 en rectificatie PB L 201 van 7 juni 2004.
(2) PB L 75 van 15 maart 2001.
(3) PB L 149 van 30 april 2004.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid