Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 27 september 2005 - Straatsburg Uitgave PB

18. Regionale ontwikkeling
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag A6-0251/2005 van Ambroise Guellec, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de rol van territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling (2004/2256(INI));

- het verslag A6-0246/2005 van Sérgio Marques, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's (2004/2253(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Ambroise Guellec (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik zou u in enkele minuten mijn verslag willen presenteren over de rol van de territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling.

Er zij op gewezen dat een groot aantal Europese regio’s er al jarenlang aanhoudend bij de Unie op aandringen dit concept in haar beleid in aanmerking te nemen. De toetreding van tien nieuwe leden heeft zich vertaald in grotere verschillen tussen regio’s en het ontstaan van nieuwe territoriale ongelijkheden, en heeft deze roep aanzienlijk versterkt. De opstellers van het ontwerp voor een Grondwet voor Europa waren zich daar terdege van bewust, want in artikel 3 wordt de economische, sociale en territoriale samenhang tot de essentiële doelstellingen van de Unie gerekend.

Het problematische lot van dat verdrag zou voor sommigen die verantwoordelijk zijn voor het regionaal beleid, met name binnen de Europese Commissie, een reden kunnen zijn om het punt van de noodzaak van territoriale samenhang slechts met de grootst mogelijke omzichtigheid aan te roeren. Deze houding lijkt ons ongegrond en ik hoop, mevrouw de commissaris, dat u ons standpunt deelt. De zeer grote geografische, menselijke en culturele verscheidenheid op het grondgebied van de Unie, al met al toch een betrekkelijk beperkte ruimte, vormt namelijk een rijkdom die zijn weerga op deze wereld niet kent, maar brengt, als men niet oppast, in de kiem ernstige risico’s met zich mee van scheefgroei die ondraaglijk is voor wie er het slachtoffer van meent te zijn. Dit is helaas nog erger dan wij vreesden bewaarheid tijdens de referenda in Frankrijk en Nederland over het ontwerp voor een Europese Grondwet.

In menig andere lidstaat zou een op dezelfde gronden georganiseerde volksraadpleging waarschijnlijk dezelfde uitkomst laten zien. Daarom wilde ik met mijn verslag bijdragen aan het bieden van antwoorden op de gerezen vragen. Hoe kunnen we de burgers weer achter het Europees project krijgen? Wat voor toekomst willen we voor Europa, voor óns Europa?

Een van de antwoorden wordt geboden door het cohesiebeleid, de solidariteitspolitiek die het onderscheidende model voor de Unie vormt en haar meer maakt dan een vrijhandelszone. Behalve dat er de nodige middelen voor beschikbaar moeten zijn, hetgeen veronderstelt dat er voldoende rekening mee wordt gehouden in de financiële vooruitzichten 2007-2013, is het eveneens van belang dat de territoriale dimensie er over de hele linie in geïntegreerd is. Op die manier zal de territoriale samenhang een zichtbare, voor alle Europeanen begrijpelijke basis vormen voor een coherente benadering van het grondgebied van de Unie. Met betrekking tot meer in het bijzonder de verwezenlijking van de territoriale samenhang wil ik enige beginselen en concrete maatregelen aangeven.

De beginselen zijn de volgende: het beginsel van gelijke behandeling tussen burgers over het hele grondgebied, dat met name een voldoende toegankelijkheid behelst van de diensten van algemeen belang en de diensten van algemeen economisch belang; opname van de territoriale dimensie in de strategieën van Lissabon en Göteborg; de polycentrische ontwikkeling van het Europees grondgebied; de rol die is weggelegd voor de kleine en middelgrote steden en de verbinding met het platteland; versterking van alle dimensies van de territoriale samenwerking; decentralisatie ten behoeve van de regio’s, die het meest zicht hebben op de behoeften en vermogens van hun grondgebieden; governance op meerdere niveaus, alsmede de participatie van niet-publieke partners.

Een van de concrete voorstellen die wij de Commissie doen behelst het invoeren van drie systemen: allereerst een mechanisme van kruising van het sectoraal beleid dat een sterke invloed heeft op de ontwikkeling van de grondgebieden van de Unie, en het regionaal ontwikkelingsbeleid; voorts een stelsel van nieuwe territoriale indicatoren, naast het bruto binnenlands product, om de ontwikkeling van de regio’s te meten en objectief de hindernissen voor die ontwikkeling te evalueren; en tenslotte een systeem voor de beoordeling van de invloed die de uiteenlopende communautaire beleidslijnen uitoefenen op de territoriale samenhang.

Een ander voorstel betreft de uitwerking van een witboek over de doelstelling van territoriale cohesie en met name over de manier waarop deze moet worden geïntegreerd in de nationale strategische plannen van de lidstaten, waar zij overigens op dit moment aan werken. Ik voor mij hoop dat de stemming van morgen een brede steun van dit Parlement te zien zal geven voor een ambitieus beleid inzake territoriale samenhang.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw de commissaris, vandaag leggen wij weer een nieuwe etappe af richting realisering van een eigen statuut voor de ultraperifere regio’s, zoals trouwens in artikel 299, lid 2, van de Verdragen is voorzien. Dat statuut is gebaseerd op de zeer specifieke situatie van deze regio’s. Deze regio’s worden gekenmerkt door factoren als isolement en afstand, eilandstatus, moeilijke topografische situatie, klein of bergachtig grondgebied en economische afhankelijkheid van één enkel product of activiteit, factoren die permanent zijn en vaak samenvallen. Dit zijn de karakteristieken van wat wij in de wandeling de ultraperifere regio’s noemen en die binnen de Europese Unie uniek zijn.

Het zou een ernstige schending van het evenredigheids- en gelijkheidsprincipe zijn, indien de ultraperifere regio’s dezelfde behandeling zouden krijgen als de overige Europese regio’s. Het integratiemodel voor die regio’s dient rekening te houden met hun zeer eigen specificiteit en moet derhalve aanpasbaar en modelleerbaar zijn en in bepaalde gevallen uitzonderingen voorzien. Wat anders is moet anders behandeld worden, want de verschillen die de ultraperifere regio’s kenmerken hebben een zeer negatieve invloed op hun economische en sociale ontwikkeling. Dat bezorgt hun een onaanvaardbare achterstand qua concurrentiepositie en belet hen voordeel te trekken van de dynamiek van de interne markt, de recente uitbreiding, de Lissabon-strategie en de mondialisering.

Hoe kunnen de ultraperifere regio’s op gelijke voet concurreren, terwijl hun economische activiteiten belast zijn met zeer hoge bijkomende kosten door onder andere het vervoer over grote afstanden, het ontbreken van schaalvoordelen en positieve externe effecten, kleine en versnipperde markten, een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten enzovoort? Daarom is het van cruciaal belang de inspanningen voor de speciale behandeling van de Europese Unie ten aanzien van de zeer specifieke realiteit van de ultraperifere regio’s te intensiveren. Dat is het belangrijke doel van de mededeling van de Europese Commissie “Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s”. Het was voor mij een zeer dankbare en stimulerende taak over die mededeling het verslag te maken dat wij nu behandelen.

De Europese Commissie is voornemens een verreikende strategie te ontwikkelen, gericht op drie prioriteiten: concurrentievermogen, toegankelijkheid en regionale integratie. Deze strategie moet worden uitgevoerd in het kader van het vernieuwde cohesiebeleid. Voorts stelt de Commissie ook het scheppen van innoverende instrumenten voor, zoals een specifiek programma voor de compensatie van de extra kosten en een “groot nabuurschap”-programma om de integratie van de ultraperifere regio’s in de omringende geografische ruimte te begunstigen. Dat houdt een combinatie in van maatregelen op het vlak van transnationale en grensoverschrijdende samenwerking aan de ene kant en op het vlak van douane en handel aan de andere kant. Dit is de onderliggende kracht van het voorstel van de Europese Commissie om de belangrijkste beperkingen die voortvloeien uit de ultraperifere ligging tegen te gaan en af te zwakken. Het gaat vooral om het aanpakken van de grootste beperking door het isolement van de ultraperifere regio’s te doorbreken via het stimuleren van het gebruik van nieuwe informatica- en communicatietechnologieën, het verbeteren van de verbindingen met het Europees continent en de integratie van de ultraperifere regio’s in de omringende geografische ruimte, waar zij altijd met de rug naartoe hebben gestaan.

Het tweede kernpunt is het bevorderen van het concurrentievermogen van de UPR. Dat houdt niet alleen een reducering in van de aanzienlijke extra kosten vanwege de ultraperifere ligging maar ook doortastende maatregelen ter bevordering van dynamische factoren als concurrentievermogen, onderwijs en scholing, innovatie, onderzoek, informatiemaatschappij en ondernemersschap. Dit laatste punt is in het Commissievoorstel duidelijk ontoereikend en is daarmee ook de zwakste stee van het voorstel.

De bijdrage van de communautaire beleidsvormen die belangrijke effecten zouden kunnen sorteren voor het concurrentievermogen van de ultraperifere regio’s, blijft achter bij wat noodzakelijk is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het beleid om menselijk kapitaal, onderzoek en technologische ontwikkeling, milieu, diensten van algemeen economisch belang en telecommunicatie beter te benutten. Aan de andere kant voorziet de Commissie geen speciale oplossing voor de ultraperifere regio’s die niet langer onder doelstelling 1 vallen, daar zij boven de grens van 75 procent van het gemiddelde communautair BBP per hoofd van de bevolking zouden zitten. Op basis van artikel 299, lid 2, van de Verdragen valt een speciale regeling voor de geleidelijke overgang van doelstelling 1 naar doelstelling 2 volledig te rechtvaardigen.

Toch is het voorstel van de Europese Commissie vrij positief, daar het op het juiste moment komt, op correcte wijze een strategie en prioriteiten vastlegt en innovatieve instrumenten voorziet. Wij feliciteren de Commissie met haar initiatief maar dringen er tegelijkertijd bij haar op aan ambitieuzer te zijn en rekening te houden met de suggesties en opmerkingen in mijn verslag. Ik kan natuurlijk niet afsluiten zonder een woord van dank aan de collega’s die met hun bijdragen gezorgd hebben voor een beter verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst wil ik graag enkele opmerkingen maken over het uitstekende verslag van de heer Guellec over de rol van de territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling. Ik waardeer het ten zeerste dat u helpt de territoriale samenhang in ons regionale beleid te bevorderen. Ik zou graag zien dat al onze lidstaten net zo enthousiast waren als u. Zoals u weet, is het Commissievoorstel over territoriale samenhang echter afgezwakt door de huidige versie van de ontwerpverordeningen voor de structuurfondsen. Dat geldt bijvoorbeeld voor stadsaangelegenheden. De voorstellen die de Commissie een verplichtend karakter had gegeven, zijn door de Raad facultatief gemaakt. Een ander voorbeeld is de substantiële afname van de financiële middelen voor de nieuwe doelstelling van Europese territoriale samenwerking in de financiële vooruitzichten, zoals voorzien in het laatste compromisvoorstel van het Luxemburgse voorzitterschap. In dit voorstel wordt een bedrag genoemd dat tweemaal zo laag is als het door de Commissie aangegeven bedrag. Daarom wil ik u aansporen tijdens de onderhandelingen onze oorspronkelijke ideeën in ere te herstellen.

We moeten op twee fronten aan territoriale samenhang werken. Ten eerste dient in de volgende generatie cohesieprogramma’s grotere nadruk te worden gelegd op de territoriale samenhang. In de communautaire strategische ontwerprichtsnoeren, die eind juni door de Commissie werden goedgekeurd, hebben we de lidstaten en de regio’s verzocht bij de opstelling van hun toekomstige regionale programma’s bijzondere aandacht te schenken aan een evenwichtige territoriale ontwikkeling. In deze context vormen de toekomstige nationale strategische kaders een gelegenheid bij uitstek om ontwikkelingsmodellen te bevorderen waarmee getracht wordt een territoriaal evenwicht te bereiken. Bovendien zijn in de ontwerpverordeningen bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het specifieke karakter van bepaalde grondgebieden. Tevens worden daarin thematische prioriteiten vermeld die tot de territoriale ontwikkeling bijdragen omdat de genoemde grondgebieden daardoor beter toegankelijk worden of omdat de ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiecentra wordt begunstigd.

Ten tweede geloof ik dat we op het punt van territoriale samenhang vooruitgang kunnen boeken door het uitwisselen van ervaringen, beste praktijken, benchmarking en analytische werkzaamheden te bevorderen. U weet dat Espon, het onderzoeksprogramma, ons helpt een beter inzicht te krijgen in de territoriale tendensen en de gevolgen van het sectorale beleid voor de uitgebreide Unie. Daarnaast leveren andere netwerken als Interact of Urbact hier een bijdrage aan. Ik vertrouw erop dat ook deze initiatieven in de toekomst kunnen worden voortgezet.

Wat betreft de periodieke verslagen van de Commissie over de economische en sociale samenhang stel ik voor een deel van het vierde cohesieverslag - dat gepland staat voor 2007 - aan territoriale samenhang te wijden. Ik wil u ook meedelen dat mijn diensten momenteel een werkdocument voorbereiden over de bijdrage van de steden aan groei en werkgelegenheid in de regio’s. Dit document vormt een aanvulling op de communautaire strategische richtsnoeren en zal worden gepresenteerd aan de informele ministersbijeenkomst over duurzame gemeenschappen, die in december van dit jaar in Bristol wordt gehouden.

Tenslotte ben ik ervan overtuigd dat we vorderingen kunnen maken door een betere coördinatie van communautair beleid en nationaal beleid. Daarom wil ik nogmaals uitspreken dat ik blij ben dat u zoveel nadruk legt op de rol van territoriale samenhang in ons regionale beleid. Ik ben bereid verdere stappen te zetten via de nieuwe programma's en via onze uitwisseling van beste praktijken.

Nu ga ik iets zeggen over het verslag van de heer Marques, dat eveneens van uitstekende kwaliteit is. Het betreft een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s en bevat meerdere uiteenlopende aanbevelingen waaruit duidelijk blijkt dat dit belangrijke onderwerp het Europees Parlement bijzonder ter harte gaat.

Ik ben erg ingenomen met het feit dat de Commissie erin is geslaagd een stevige basis te leggen voor een versterkt partnerschap met de ultraperifere regio's, zowel op politiek als op technisch niveau. Ik ben er vast van overtuigd dat onze laatste bijeenkomst in La Réunion het zichtbare bewijs van dit partnerschap vormt.

Zoals u reeds hebt aangegeven, hebben we talrijke maatregelen voorgesteld om de economische ontwikkeling van de ultraperifere regio’s te bevorderen, in lijn met onze mededeling van vorig jaar. Onze voorstellen gaan over vele onderwerpen als cohesiebeleid, landbouw, visserij en onderzoek. Op dit moment wordt in de Raad en het Parlement over deze voorstellen onderhandeld. Ik hoop dat we spoedig tot overeenstemming kunnen komen.

Enkele belangrijke voorstellen zijn nog in voorbereiding; dat geldt vooral voor regels voor nationale regionale steun, die de Commissie eind 2005 zal goedkeuren. Ik ben het met u eens dat er nog veel werk moet worden verzet. Uw ontwerpresolutie vormt een belangrijke mijlpaal, waarmee we in onze dagelijkse werkzaamheden rekening zullen houden. In ons volgende verslag over de ultraperifere regio's, mogelijk in 2007 of 2008, wil ik inventariseren welke vorderingen er zijn gemaakt. Tevens dient er beslist een coherente aanpak te komen voor alle communautaire beleidsvormen waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere regio's. Deze aanpak moet worden aangevuld door passend nationaal beleid. Als commissaris belast met de coördinatie van vraagstukken die op deze regio's betrekking hebben, zet ik mij ervoor in dat alle maatregelen van het college van commissarissen worden afgestemd op de specifieke situatie van de bedoelde regio’s. Uw ontwerpresolutie bevat veel thema’s waarover ik ter afsluiting nog iets ga zeggen.

Wat betreft de financiële vooruitzichten en het cohesiebeleid en de ultraperifere regio’s zijn we erg verheugd over het feit dat het Britse voorzitterschap zo snel mogelijk een consensus wil bereiken over het pakket verordeningen. In dat geval kan de definitieve versie van de verordeningen worden vastgesteld zodra de uitkomsten van de onderhandelingen over de toekomstige financiering bekend zijn. Ik prijs het Parlement, dat heeft ingezien hoe urgent de situatie was. Het heeft een aantal zeer opbouwende amendementen ingediend en in eerste lezing met overweldigende meerderheid voor de verordeningen gestemd. Ook over de begroting voor de ultraperifere regio’s moeten dringend afspraken worden gemaakt. Naar onze mening dienen deze afspraken onder meer het speciale programma te omvatten dat de Commissie met het oog op de ultraperifere regio's heeft voorgesteld om compensatie te bieden voor de extra kosten die deze regio’s moeten maken.

Nogmaals, wij zullen al het mogelijke doen om voor deze ideeën steun te krijgen van de lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Luis Manuel Capoulas Santos (PSE), rapporteur voor advies namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik zal het hebben over het tweede verslag. Om beleid succesvol uit te voeren is er, zoals wij allemaal weten, altijd een goede strategie nodig. Een goede strategie op zich haalt echter weinig uit zonder de noodzakelijke beleidsinstrumenten voor de realisering.

De Commissie verdient onze gelukwensen voor haar strategiedocument. Het document is een goede opsomming en interpretatie van de zorgen en de oproepen van de verschillende communautaire instanties om het partnerschap met de ultraperifere regio’s te versterken. Ik ben rapporteur voor advies namens de Landbouwcommissie en het is voor mij een dankbare taak u mede te delen dat er in onze commissie zowel unanimiteit bestond over de algemene lijnen van het document en de meer sectorgebonden zaken als over mijn specifieke voorstellen en aanbevelingen voor de verbetering van het document en het wegwerken van een aantal lacunes met betrekking tot bananen, suiker, melk en groente en fruit.

Ik feliciteer de rapporteur met zijn uitstekende werk en ik waardeer het dat hij positief is ingegaan op alle cruciale voorstellen van de Landbouwcommissie. Voorts deel ik zijn zorgen met betrekking tot de onzekerheid over de noodzakelijke beleidsinstrumenten voor de concrete realisering van de aanbevolen strategie. Ik doel met name op de instrumenten die afhangen van het doorbreken van de huidige impasse inzake de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013.

Zonder die instrumenten blijft ons debat steken in een opsomming van goede voornemens. Ik geloof graag dat de Commissie en de Raad consequent zijn en bij de eerder ingenomen standpunten zullen blijven, en dat zij opgewassen zullen zijn tegen hun verantwoordelijkheden en aan de gewekte verwachtingen weten te beantwoorden. Dat zou de sociale, economisch en territoriale samenhang van een aantal regio’s van de Europese Unie die qua ontwikkeling de grootste beperkingen kennen, ten goede komen. Als wij daarbij in gebreke blijven, komen wij de doelstellingen van onze Unie niet na.

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), rapporteur voor advies namens de Commissie visserij. (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ten eerste wens ik collega Sérgio Marques geluk met zijn uitstekende verslag en met het feit dat hij de voorstellen van de Commissie visserij in zijn verslag heeft overgenomen.

Als rapporteur voor advies is het mijn taak een aantal opmerkingen te maken over zaken die van belang zijn voor de visserij in de ultraperifere regio’s. Hoewel ik het in grote lijnen eens ben met de strekking van de tekst over de visserijsector in de mededeling van de Commissie, ben ik toch van mening dat zij in haar beschouwingen over deze sector wat verder had moeten gaan. Daarom heb ik in het advies van de Commissie visserij een reeks punten opgenomen die ik essentieel acht. Ik ben ervan overtuigd dat POSEI-Visserij dient te worden geactualiseerd, zowel vanwege de specifieke kenmerken van de sector en de regio’s als vanwege de zich voortdurende ontwikkelende realiteit. POSEI-Landbouw is overigens al geactualiseerd en ik was daarvoor namens het Europees Parlement de rapporteur.

Ik wil wijzen op de ons allen bekende grote kwetsbaarheid van de visserijzones in de ultraperifere regio’s en het sociaal-economisch belang van de visserij in een aantal van die regio’s. Hoewel er rond de ultraperifere regio’s veel water is, is ook bekend dat er zich in die wateren weinig vis bevindt. Die regio’s hebben immers geen continentaal plat en er wordt met name gevist op zogenaamde “ondergrondse heuvels”.

Daarom ben ik van mening dat de Europese Commissie altijd als dat nodig is zonder beperkingen en aarzelingen het voorzorgsprincipe dient toe te passen. Laten wij even terugdenken aan het recente verbod bodemtrawlnetten te gebruiken voor de kust van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Toen hebben wij hier in de plenaire vergadering hetzelfde standpunt verdedigd. De Europese Commissie zal de vissersvloten van de UPR positief moeten gaan discrimineren wat betreft de toegang tot de maritieme bestanden in die gebieden en de duurzaamheid van de ambachtelijke visserij moeten garanderen. Voorts ben ik van mening dat de Commissie het gebruik van bepaalde soorten visgerei dat wellicht schadelijk is voor de ecosystemen, moet beperken.

Wat betreft de financiële kant van de zaak is het goed de Commissie te herinneren aan de kwetsbaarheid ten gevolge van de ultraperifere ligging. Daarom is het belangrijk dat de Commissie in de toekomst in het Europees Visserijfonds het steunniveau van het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij en voor de verwerkende industrie handhaaft. Ook de uitzonderingen dienen gehandhaafd te blijven, waardoor tot nu toe de UPR de mogelijkheid hadden hun vissersvloten te moderniseren. Tot slot moet het compensatieniveau in verband met de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten verhoogd worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Ewa Hedkvist Petersen, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commentaar leveren op het verslag-Guellec over territoriale samenhang, en ik zou willen beginnen met mijn dank uit te spreken voor onze werkelijk zeer goede samenwerking in de periode dat het verslag is opgesteld.

Het grote verschil tussen vandaag en 15 tot 25 jaar geleden is dat de regio’s zeer actief zijn in hun eigen ontwikkeling. Ze blijven niet langer wachten totdat een ander ervoor zorgt dat ze hun bedrijfsleven en samenleving kunnen ontwikkelen en zichzelf een goed leven kunnen bezorgen; ze willen het zelf. Het is dan ook niet zo vreemd dat de territoriale samenhang een belangrijk begrip geworden is. Die samenhang is immers de samenvatting van het gevoel en de wil die in heel Europa heersen, ook in de voorsteden van de metropolen: dat alle burgers belangrijk zijn en dat alle regio’s iets kunnen bijdragen. Dat moet ons allen in de Unie duidelijk zijn. Daarom is het begrip territoriale samenhang – dat wij ons Europa bijeenhouden, dat allen zich er een deel van voelen – zo belangrijk. Er is enorm veel kennis in Europa, en daarvan moeten we gebruikmaken als we in staat willen zijn om ons continent te ontwikkelen. Doen we dat niet, dan maken we een fout.

Heel Europa heeft ongelofelijk veel rijkdommen, en die bevinden zich vaak in de regio’s of in de voorsteden van de metropolen. We hebben een enorme hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen, die bij doelmatig gebruik niet alleen goed zijn voor de regio’s, maar voor heel Europa. Het gaat daarbij ook om energie. Die geeft ons exportinkomsten. We hebben daarnaast zeer omvangrijke natuurlijke hulpbronnen die we kunnen gebruiken voor het toerisme en voor de recreatie. Deze sectoren bieden werkgelegenheid voor velen, en we kunnen ze verder ontwikkelen. In Europa hebben we ook diversiteit, we hebben minderheden en immigranten uit de hele wereld, en ook van hun krachten en kennis moeten we gebruik maken.

Daarom wil ik met nadruk wijzen op enkele punten uit het verslag die naar mijn mening belangrijk zijn. Ten eerste moeten de strategieën van Lissabon en Göteborg voor iedereen gelden. We moeten ervoor zorgen dat ze alle regio’s omvatten, anders kunnen we Europa niet in zijn geheel ontwikkelen. Ten tweede kunnen we niet accepteren dat er sectorale beleidsterreinen zijn die het tegenovergestelde effect hebben, dat wil zeggen dat ze alleen het centrum versterken. Ten derde wil ik erop wijzen hoe belangrijk het is dat de verschillende beleidsterreinen in Europa gewaardeerd worden, zodat er echt een territoriale samenhang ontstaat. Een voorbeeld is de vervoerssector: we moeten zien dat we transportwegen krijgen waardoor heel Europa zich kan ontwikkelen.

Ik vind dit een goed verslag en ik hoop echt dat de Commissie luistert naar wat het Parlement te zeggen heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Hatzidakis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn gewoon van sprekersvolgorde veranderd, want de heer Galeote komt later.

Eerst wil ik zeggen dat we hier te maken hebben met twee erg goede verslagen, van de heer Guellec en van de heer Marques, die ik allebei wil gelukwensen.

Betreffende het verslag van de heer Marques wil ik heel kort opmerken – omdat ik in feite niet afkomstig ben uit die regio’s en de collega’s die wel uit die gebieden komen, het onderwerp veel beter kennen dan ikzelf – dat de Unie prioriteit dient te verlenen aan de problemen van ultraperifere gebieden om zo de verbintenissen na te komen die we allemaal zijn aangegaan in het kader van het Verdrag van de Europese Unie. Ik ben er zeker van dat de Commissie, wat haar betreft, in die richting zal werken.

Ik wil langer stilstaan bij het verslag van de heer Guellec. Mevrouw de commissaris heeft inderdaad gelijk. De ontwerpverordeningen betreffende de structuurfondsen bevatten vele ideeën die verband houden met de territoriale samenhang, het onderwerp van het verslag-Guellec. Inderdaad zal het Europees Parlement in de onderhandelingen met de Raad al het mogelijke doen om het beginsel van territoriale samenhang te bevorderen via de verordeningen betreffende de structuurfondsen.

We mogen echter niet vergeten dat dit beginsel voor het eerst is opgenomen in een Europese verdragstekst bij de goedkeuring van de Ontwerpgrondwet. Dat was een gezamenlijk streefdoel van uw voorganger, de heer Barnier, en van de toenmalige Commissie regionaal beleid van het Europees Parlement. Die inspanning heeft succes gehad, maar zoals u weet, zijn we er nog niet in geslaagd de Grondwet te laten ratificeren.

Ik zou willen opmerken dat de ratificatie van de Grondwet, in verband met het beginsel van territoriale samenhang, ons veel meer instrumenten in handen zal geven dan we nu hebben om verder te kijken dan het regionaal beleid: voortaan kunnen we territoriale samenhang benaderen in de context van het mededingingsbeleid, van het vervoersbeleid van de Europese Unie, enzovoort.

Bijgevolg zou ik, mevrouw de commissaris, willen herhalen wat hier gisteren al is gezegd. U van uw kant - de Europese Commissie dus - en wij van onze kant moeten gebruik maken van deze periode van reflectie over de Europese grondwet om de Grondwet uit te leggen aan de burgers van de Europese Unie, want hij bevat positieve bepalingen voor de burgers zelf, zodat hij zo snel mogelijk kan worden goedgekeurd en wij kunnen beschikken over meer doeltreffende wetgevende instrumenten.

Maar deze reflectieperiode mag ons uiteraard niet doen indommelen. Dat is de grote uitdaging en ik vind dat zowel het Parlement als de Commissie de grootste inspanningen moeten leveren om geen kostbare tijd te verspillen en de Europese Unie de grondwet te geven die ze verdient.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Marie Beaupuy, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, namens mijzelf en namens mijn collega’s van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie wil ik de heer Guellec en de heer Marques zeggen hoeveel genoegen wij hebben beleefd aan het bestuderen van hun verslagen, waar wij het uiteraard in hoofdlijnen mee eens zijn.

Ik voor mij zou me in het bijzonder willen richten op een van de punten die in het verslag van de heer Guellec aan bod komen, maar dat niet zonder gevolgen is voor het verslag van de heer Marques, aangezien de heer Guellec zich heeft gebogen over de rol van stedelijke kernen en omliggende gebieden.

Ik ben zelf afgevaardigde van een stad, de stad Reims, in de Champagne, en sinds een aantal jaren gebruiken we graag de term arbeidsmarktgebied. Arbeidsmarktgebieden zijn gebieden die een stad omvatten, of die nu klein, middelgroot of groot is, en alle plattelandsgebieden in een straal van vijf, tien, vijftien, twintig, of zelfs – als ik het voorbeeld neem van onze Franse hoofdstad Parijs – tot wel tweehonderd kilometer in de omtrek, waar een bepaald aantal mensen dagelijks pendelt tussen de plek waar ze wonen en de plek waar ze werken. Om de doelstellingen van Lissabon en Göteborg te halen was het dus onontbeerlijk dat de Unie de hoofdmoot van haar acties inkadert in een evenwichtige en coherente territoriale ontwikkeling.

Vooral de rol van deze arbeidsmarktgebieden moet volledig tot zijn recht komen, hetgeen op dit moment niet het geval is. Ik noemde het woon-werkverkeer al; het is onmiskenbaar dat zich in al deze arbeidsmarktgebieden huisvestingsproblemen voordoen. Woningen in het stadscentrum zijn duur en aan de periferie zijn ze minder duur. Mensen kiezen ervoor om buiten het centrum te wonen omdat ze het daar rustiger hebben of omdat woonruimte daar minder duur is. Aan de ene kant zien we ontvolkte dorpen op een paar kilometer van onze steden terwijl aan de andere kant in sommige van onze wijken heel veel mensen hutje mutje op elkaar wonen. We zien veiligheidsproblemen optreden en nog vele andere problemen.

Het is dus niet meer dan vanzelfsprekend dat we, om onze doelen van Lissabon en Göteborg te halen, moeten zorgen voor een werkelijke samenhang binnen deze arbeidsmarktgebieden, tussen het centrum, de buitenwijken, de randen van de stad en de buitengebieden. Kunnen we deze problemen zonder al te veel moeite oplossen? Het antwoord is natuurlijk “nee”, gezien de veelheid aan betrokken spelers: huisvestingsinstanties, besluitvormers van de werkgeverssector en natuurlijk politieke besluitvormers, die op lokaal, regionaal en nationaal opereren. Welnu, we weten hoe moeilijk het dan is om de standpunten van de verschillende politieke organisaties met elkaar in overeenstemming te brengen.

In dat opzicht denk ik, mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, dat er op dit moment een centrale rol is weggelegd voor de Europese Unie, om op te treden als stimulator, om te zorgen dat er in de loop van de komende jaren inderdaad een daadwerkelijke samenhang tot stand komt van al deze gebieden, een evenwichtige ontwikkeling binnen al deze arbeidsmarktgebieden.

Tot slot, mijnheer Marques: ik heb gezegd hoezeer ik uw verslag respecteer, hoezeer wij het steunen. Mijn wens is dat in al onze ultraperifere gebieden, of dit nu gebieden zijn rond kleine steden, gebieden rond grote steden of wat voor andere gebieden ook, de 1 100 000 000 euro die we natuurlijk hopen dat wordt vrijgemaakt ons in staat stelt de door iedereen begeerde evenwichtige ontwikkeling zeker te stellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik refereer in mijn opmerkingen met name aan het verslag van de heer Guellec, maar ik wil de heer Marques nog zeggen dat wat mij betreft de gebieden aan de periferie ook vallen onder de “territoriale cohesie”. Mijn hartelijke dank aan de heer Guellec voor zijn uitstekende verslag. Als initiatiefverslag lijkt het mij een goed middel om als commissie van het Europees Parlement eigen accenten te plaatsen.

Door goed teamwerk zijn we erin geslaagd een evenwichtig maar tegelijkertijd vernieuwend verslag te presenteren. Als we er allemaal naar streven – en ik hoop dat u, mevrouw de commissaris, erin slaagt de lidstaten over de streep te trekken – Europa in het dagelijks leven dichterbij de mensen te brengen, dan is behalve de sociale en economische cohesie uiteraard ook de territoriale cohesie van enorm belang. Deze zal er toe bijdragen dat we een eerlijke en gelijke waardering en behandeling van alle EU-burgers, ongeacht in welke regio ze leven, tot basisprincipe verheffen en in alle belangrijke documenten incorporeren, bijvoorbeeld op het gebied van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, maar ook in de tenuitvoerlegging van de strategieën van Lissabon en Göteborg.

We doen er goed aan het partnerschapsbeginsel op de eerste plaats te zetten: partnerschap tussen steden, hun achterland en landelijke gebieden, maar ook partnerschap tussen alle politieke echelons. Dat is voor mij een essentiële voorwaarde voor een coherente, harmonische ontwikkeling in alle EU-landen, regio’s en steden. Ik sta volledig achter het voorstel om het ontwikkelingsniveau van een regio niet alleen aan de hand van het BBP te bepalen. Ook andere territoriale indicatoren zoals voorzieningen op het gebied van onderwijs, wetenschap, cultuur en sport, evenals het werkloosheidspercentage of de ontwikkeling van de infrastructuur moeten worden meegenomen, omdat een duidelijker beeld van de regio pas mogelijk is als je al deze factoren bij elkaar optelt. Dit is een belangrijke stap op weg naar een eerlijker beoordeling, die er uiteindelijk toe kan bijdragen dat de mensen Europa en de regelingen die we aannemen beter begrijpen. Ik heb de indruk dat er aan de communicatie met de burger nog heel wat te verbeteren valt.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. (PT) Artikel 299, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat er met het oog op de sociale, economische en structurele situatie van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden en de Franse overzeese gebiedsdelen specifieke maatregelen genomen moeten worden voor deze ultraperifere regio’s.

Die regio’s worden gekenmerkt door permanente structurele nadelen, waardoor zij verschillen van de andere regio’s van de lidstaten van de Europese Unie. Die structurele nadelen worden versterkt door de grote afstand, de eilandstatus, het kleine grondgebied, de moeilijke terrein- en weersgesteldheid, alsmede de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten. Het tegelijkertijd optreden van deze blijvende factoren is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van deze regio’s. Dat staat in de Verdragen en daarom moeten de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio’s worden geïntegreerd in alle communautaire beleidsonderdelen met oog voor hun ontwikkelingsbehoeften en de noodzaak van het daadwerkelijk realiseren van economische en sociale samenhang, een beginsel wat ook in de Verdragen is verankerd. Verder moet er een specifiek communautair steunprogramma voor deze regio’s komen, waarin alle maatregelen opgenomen worden die nu elders verspreid staan. Dat programma moet voldoende middelen krijgen in het kader van de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013, zodat het een belangrijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problemen van de ultraperifere regio’s.

Veel van de specifieke behoeften van deze regio’s en hun inwoners kunnen en moeten worden vervuld. Hier wil ik alleen maar de noodzaak noemen de duurzaamheid van de visbestanden en de bedrijvigheid van de vissersgemeenschappen van deze regio’s te garanderen. Daartoe is het van fundamenteel belang dat de exclusieve bevoegdheid voor de toegang tot hun wateren, in overeenstemming met de desbetreffende nationale wetgeving, overeenkomt met hun exclusieve economische zone.

Voorts noem ik de noodzaak een pakket permanente steunmaatregelen te overwegen op milieuvlak, daar het grootste deel van het grondgebied van deze regio’s uit natuurreservaten en andere beschermde gebieden bestaat. Tot slot vermeld ik nog steunmaatregelen op het gebied van scholing, traditionele ambachten, lokale producten en toerisme.

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Booth, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze week is de Britse vice-premier hier geweest en dus is dit het juiste moment om een verslag te presenteren dat over twee van zijn favorieten onderwerpen gaat: regionalisme en ambtelijk gebrabbel. Mijn achterban, die duidelijke taal spreekt, heeft geen tijd voor regionalisme en ik betwijfel of hij belangstelling heeft voor strategische evaluatieprocedures van de ruimtelijke impact.

Het is helder dat de heer Guellec eenvoudige boodschappen van gewone kiezers niet oppikt. Zijn landgenoten in Frankrijk hebben de Europese Grondwet verworpen en toch vormt die grondwet een wezenlijk onderdeel van zijn verslag. Dat is geen verrassing, want de website van de rapporteur bevat een hele sectie die aan de Grondwet is gewijd, inclusief een tabel met belangrijke data. De recentste datum die de heer Guellec noemt, is 29 oktober 2004, de dag dat het Grondwettelijk Verdrag in Rome werd ondertekend. De datum van het Franse referendum, 29 mei 2005, is zelfs geen onbetekenend detail voor hem. Hij zegt dat in de Grondwet de territoriale samenhang een essentiële doelstelling van de EU wordt. Helaas voor hem is de Grondwet geen essentiële doelstelling voor de Franse en Nederlandse kiezers.

Wat houdt territoriale samenhang in? De rapporteur weet ons niet meer te vertellen dan dat de eerste formele poging tot een definitie van de Commissie komt. Wie heeft ooit zulke onzin gehoord: een project voorstellen en dan pas een definitie proberen vast te stellen? Deze gang van zaken is evenwel typerend voor een dolgedraaide Europese Unie.

De rapporteur zegt dat de regio's het best geplaatst zijn om de behoeften te bepalen. Laat hij maar eens een bezoek brengen aan de zogenaamde regio die ik vertegenwoordig. Hoe kan de regionale autoriteit in Exeter weten wat het best is voor Gloucester, Swindon of Penzance, die allemaal mijlenver weg liggen? De gewone mensen in deze gebieden denken er heel anders over dan de rapporteur. Misschien maakt het de heer Guellec niet uit wat de gewone man denkt, zolang hij maar kan beklemtonen dat zijn dierbare Europese Grondwet de rol van de regio’s versterkt. Het enige probleem dat hij heeft, is dat de gewone man in zijn eigen land het niet met zijn aanpak eens is. Toch bewerkt hij samenhang in één opzicht: in alle delen van het continent zullen gewone mensen door zijn verslag in gelijke mate in verwarring raken en met iedereen is hij het contact in gelijke mate kwijt.

 
  
MPphoto
 
 

  Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie.(PL) Mijnheer de Voorzitter, de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid vloeit rechtstreeks voort uit de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Daarin staat dat we er als Gemeenschap naar zullen streven het verschil in niveau tussen de onderscheidene gebieden en de achterstand van de minder begunstigde gebieden te verminderen. Die bepaling geldt ook voor plattelandsgebieden en ver verwijderde regio’s. Het is dus volkomen terecht dat we ons nu over deze heel belangrijke materie buigen. Ik wil de rapporteur dan ook bedanken voor zijn werk.

Het cohesiebeleid omvat meer dan alleen maar de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Verdrag. Bij dit beleid gaat het erom vooruit te zien en strategische actie te ondernemen. Het is ook een uitdrukking van solidariteit binnen de Unie. Als we het over territoriale samenhang hebben mogen we niet de simplistische benadering volgen, dat iedereen dezelfde rechten op alles heeft. We beseffen allemaal heel goed dat we moeten streven naar gelijkheid tussen de burgers, maar dat is iets heel anders.

De verschillen zoals we die waarnemen tussen de lidstaten en hun regio’s nopen de Unie ertoe om bij het cohesiebeleid een aantal verschillende benaderingen te volgen. Het beleid moet continuïteit vertonen; verder zullen er afspraken moeten worden gemaakt over de doelstellingen en over passende limieten wat de termijnen en de in aanmerking komende gebieden betreft. Ik benadruk dat er voor dit beleid de nodige financiële middelen moeten worden gereserveerd – anders heeft het geen zin. Dat het zo moeilijk is gebleken overeenstemming te bereiken over de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 is in dit opzicht reden tot bezorgdheid. Het voortdurende uitstel en de – maar al te reële – mogelijkheid dat de begroting niet op tijd gereed komt kan heel ernstige gevolgen hebben.

Ik geloof dat het een goed idee zou zijn om weer terug te keren naar een degelijk, politiek neutraal uitgangsmateriaal. Ik denk daarbij aan het onderzoek Europa 2000 Plus – het onderzoek waar de rapporteur naar verwijst. Uiteraard zou er een update moeten worden uitgevoerd.

De prioriteiten zoals die zijn opgenomen in de strategische richtsnoeren die de Commissie in juli heeft gepubliceerd zullen spoedig door het Parlement en de Raad worden goedgekeurd. Ze kunnen vervolgens dienen als basis voor het opstellen, door de lidstaten, van werkelijk consistente, op de toekomst gerichte documenten – de nationale strategische referentiekaders. Ik geloof dat de prioriteiten in het document van de Commissie in het algemeen heel redelijk zijn.

De stedelijke aspecten zijn de moeite van het vermelden waard. De heer Beaupuy heeft er zojuist in verband met de rol van de grote steden naar verwezen. Andere belangrijke factoren zijn ondernemingsgeest en de kenniseconomie. Ik wil daar graag aan toevoegen dat een gedegen coördinatie van het werk dat naar aanleiding van de verschillende documenten van de Unie verricht moet worden, heel belangrijk is. We mogen het hier niet bij woorden laten.

We zullen serieus aandacht moeten besteden aan het voorstel om het werk aan het witboek over territoriale cohesie te versnellen. Ik heb de indruk dat men bij het werk dat tot nu toe is uitgevoerd, onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie in de nieuwe lidstaten.

Uit de laatste gegevens over de uitgaven van de Unie over het afgelopen jaar blijkt dat twee landen van het Europa van de vijftien de lijst met netto begunstigden – in verhouding tot hun BBP – aanvoeren: Portugal en Griekenland. De nieuwe landen staan veel lager op die lijst. Ik zou voor de volledigheid moeten vermelden dat Spanje bovenaan komt als het om absolute bedragen gaat. Het is niet mijn bedoeling om op wie dan ook enige kritiek te leveren – ik wil alleen maar duidelijk maken dat het idee als zouden er enorme sommen aan de nieuwe landen worden uitbetaald, een mythe is.

Mijnheer de Voorzitter, de Unie kan de toekomst niet optimistisch tegemoet zien als ze niet over een degelijk uitgevoerd cohesiebeleid beschikt. En ik wil dit Parlement er graag op wijzen dat er zonder Europese solidariteit geen Europese cohesie kan bestaan.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Guellec heeft geen indruk op mij gemaakt en wel om drie redenen.

Allereerst heeft de EU geen bevoegdheden op het vlak van ruimtelijke ordening en toch waagt zij het daarvoor een koers uit te stippelen op basis van een dode Grondwet. Dat is verkeerd en er spreekt enorme minachting uit voor de kiezers in Europa, vooral voor de kiezers in het land van de heer Guellec, die zo verstandig zijn geweest de Grondwet te verwerpen.

Ten tweede dient het begrip territoriale samenhang duidelijk een politiek doel: de natiestaat moet veronachtzaamd worden en in aanzien dalen. Men streeft naar territoriale integratie. Er spelen hier politieke en grondwettelijke vraagstukken die voor mij misschien meer vanzelfsprekend zijn dan voor anderen, gezien het gebied waar ik vandaan kom. Ik wil niet dat mijn deel van het Verenigd Koninkrijk, namelijk Noord-Ierland, behandeld wordt als een onderdeel van het eiland Ierland. Dat zou in flagrante strijd zijn met de onwrikbare politieke wil van de Noord-Ierse bevolking. De EU moet handelen binnen de kaders en beperkingen van die realiteit.

Ten derde is het enigszins merkwaardig te spreken over territoriale samenhang in mijn regio als het gaat om financiering uit de cohesiefondsen. Wij zijn namelijk vanaf het begin van deze financiering uitgesloten geweest, in tegenstelling tot ons buurland, de Ierse Republiek. Echte samenhang wordt bewerkstelligd via gelijke toegang tot financiële middelen. Die toegang werd Noord-Ierland evenwel ontzegd, terwijl het zuiden van Ierland meer dan 2 miljard euro voor zijn infrastructuur ontving.

Het is dus werkelijk onzinnig nu in mooie bewoordingen te spreken over het waarborgen van een gelijke behandeling tussen grondgebieden. De EU heeft de gelegenheid gehad Noord-Ierland gelijke toegang tot financiële middelen voor zijn noodzakelijke infrastructuur te verschaffen, maar zij is in gebreke gebleven. Daaruit is gebleken dat toegang wordt verleend op basis van nationale statistieken en niet op basis van regionale behoeften.

 
  
MPphoto
 
 

  Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, als ik goed ben geïnformeerd heb ik de drie minuten van de heer Galeote er nog bij gekregen, maar ik neem aan dat de diensten hiervan op de hoogte zijn. Ik heb in ieder geval niet de volle drie minuten van de heer Galeote nodig, maar een deel ervan zou ik graag gebruiken.

Ik heb uiteraard een heel andere mening over het uitstekende initiatiefverslag van de heer Guellec dan de heer Allister, die voor mij sprak, want de heer Guellec benadrukt terecht dat de territoriale samenhang een van de strategische doelstellingen van de Unie is voor het stimuleren van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van het hele Gemeenschapsgebied. In dit opzicht, zo zegt hij terecht, onderscheidt de Unie zich duidelijk van een vrijhandelszone, en zo hoort het ook.

Met de uitbreiding naar het oosten heeft de uitdaging van samenhang een nieuwe en belangrijke dimensie gekregen. De onbalans in de EU is namelijk nog niet eerder zo sterk gegroeid. Het klopt dat de nieuwe, uitgebreide EU wordt gekenmerkt door een grote geografische en culturele veelzijdigheid, en hierin onderscheidt zij zich van vergelijkbaar grote economische gebieden als de Verenigde Staten, Japan of Mercosur.

Deze veelzijdigheid is echter een belangrijke factor voor groei in de EU en daarom moeten wij ervoor zorgen dat ze blijft bestaan terwijl de Europese integratie voortschrijdt.

Zo moet het beleid dat invloed heeft op de ruimtelijke en stedelijke structuur van de EU, de territoriale continuïteit van de Unie bevorderen, zonder – en dat wil ik benadrukken – een eenheidsworst te maken van de aanwezige lokale en regionale identiteiten, omdat die wezenlijk bijdragen aan het verrijken van de levenskwaliteit van alle burgers.

Preciezer gezegd schaft het nieuwe territorium de nationale, regionale en lokale gebieden niet af. Integendeel, de ruimtelijke ordening op Europees niveau heeft tot doel om zo goed mogelijk gebruik te maken van iedere specificiteit als een bron van groei. De rapporteur heeft gelijk als hij zegt dat de EU nog geen bevoegdheden heeft op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het is niet opgenomen in de Verdragen, hoewel het een lastige kwestie is voor de lidstaten.

Ik ben ervan overtuigd dat de vermindering van het aantal doelstellingen in de komende planningsperiode voor meer samenhang zal zorgen in het nieuwe regionale cohesiebeleid. Het nieuwe regionale cohesiebeleid met minder doelstellingen in de volgende planningsperiode moet – en zal – een nieuwe dynamiek vinden om te kunnen omgaan met de uitdagingen die voor de deur staan, zodat ook het doel van de territoriale samenhang zal worden bereikt, en wel, indien nodig, ook los van de begrotingsmiddelen die voor het regionale en cohesiebeleid beschikbaar zijn gesteld en waarvan we nog altijd hopen dat er een substantieel bedrag wordt goedgekeurd waarmee we de taken ook kunnen vervullen.

Met deze doelstelling voor ogen moeten we ons enerzijds concentreren op de strategische richtlijnen van de Gemeenschap inzake de samenhang en anderzijds rekening houden met de territoriale bijzonderheden. En nu ik het er toch over heb: ik sta nogal sceptisch tegenover de voorstellen van de rapporteur dat naast het BBP ook nieuwe territoriale criteria en indicatoren in aanmerking zouden moeten worden genomen om de ontwikkeling van een regio en de hindernissen voor die ontwikkeling te meten.

Uit vorige planningsperioden weten we dat hierbij het grote gevaar bestaat dat dit soort aanvullende criteria, die door deze en gene worden ingebracht, toch gemakkelijk ontaarden in een wensenlijstje dat dan niet meer objectief beoordeeld kan worden.

Het klopt dat het bij de economische, sociale en territoriale samenhang niet alleen nodig is om een verbinding te leggen tussen regionaal, nationaal en Europees niveau, maar ook tussen de verschillende beleidsterreinen van de Gemeenschap. Het zijn evenwel de regio’s die in de toekomst het juiste territoriale niveau blijven voor de uitvoering van het cohesiebeleid conform de grondbeginselen van subsidiariteit en decentralisatie.

Het Parlement en de Commissie hebben zich dan ook terecht uitgesproken voor expliciete decentralisatie en concentratie volgens het principe „Een fonds per programma”. In zoverre ben ik eigenlijk optimistisch gestemd voor de komende planningsperiode.

 
  
MPphoto
 
 

  Emanuel Jardim Fernandes (PSE). – (PT) Mevrouw de commissaris, dames en heren, op de eerste plaats wil ik mijn vriend Sérgio Marques gelukwensen met zijn uitstekende werk en zijn bereidheid voorstellen van andere leden in zijn verslag op te nemen. Tevens feliciteer ik de heer Guellec met de kwaliteit van zijn verslag.

Als schaduwrapporteur in de Commissie regionale ontwikkeling heb ik een reeks amendementen ingediend, die in meerderheid zijn goedgekeurd. In diezelfde hoedanigheid heb ik mijn fractie voorgesteld het verslag en de meeste amendementen zowel in de commissie als nu ook in de plenaire vergadering te steunen. Hoewel wij vanuit verschillende invalshoeken zijn vertrokken en met een uiteenlopende aanpak hebben gewerkt, zijn wij het er toch over eens geworden de door de Commissie voorgestelde strategie voor de duurzame ontwikkeling van de ultraperifere regio’s van de Europese Unie te steunen wat betreft de prioriteiten en de instrumenten. Wij zijn het ook met elkaar eens steun te geven aan het opstellen van een specifiek programma om de extra kosten te compenseren in verband met de specifieke en permanente beperkingen van de ultraperifere regio’s. Ik noem hier de grote afstand, de eilandstatus, het kleine grondgebied, de moeilijke terrein- en weersgesteldheid, de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten en activiteiten en de beperkte omvang van de thuismarkt. Verder is er dan nog de opstelling van een actieplan voor het grote nabuurschap.

Hoewel wij het eens zijn met de strategie, hebben wij toch wat punten van kritiek en voorbehoud. Die hebben op de eerste plaats van doen met het tekort aan maatregelen en financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van de strategie in het licht van de verklaringen en voorstellen van de Commissie. Het tweede punt van kritiek geldt het exclusief gebruik van het criterium BBP per hoofd om te bepalen of de regio’s al dan niet onder de nieuwe “convergentie”-doelstelling van het gewijzigde cohesiebeleid vallen. De derde opmerking betreft het gebruik van het criterium bevolking bij de verdeling van de begrotingskredieten voor het specifieke programma ter compensatie van de extra kosten. Ten vierde hebben wij kritiek vanwege de onzekerheid rond het actieplan voor het grote nabuurschap, daar de plaats van dat plan in de toekomstige doelstelling “Europese territoriale samenwerking” van het hervormde cohesiebeleid niet duidelijk is. Hetzelfde geldt voor het “nieuwe nabuurschapsbeleid”.

Daarom stel ik net als de rapporteur voor om de ultraperifere regio’s vanwege hun specifieke beperkingen uit hoofde van artikel 299, lid 2, gedifferentieerd te behandelen wat betreft de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen. Zij moeten los van hun inkomensniveau prioritaire financiële steun ontvangen, zoals de ultraperifere regio’s zelf terecht eisen.

Verder moet er meer begrotingsgeld voor het specifieke programma worden vrijgemaakt dat op billijke wijze verdeeld moet worden op basis van de beperkingen van de desbetreffende regio’s. Ten derde behoeft het actieplan voor het grote nabuurschap in het kader van de toekomstige doelstelling “Europese territoriale samenwerking” en het nieuwe “nabuurschapsbeleid” verduidelijking. Het concept nabuurschap omvat daarbij niet alleen regio’s en landen in de buurt zoals Marokko, Kaapverdië en Brazilië maar ook landen die grote emigrantengemeenschappen uit de UPR hebben opgenomen en waarmee de UPR traditionele banden onderhouden.

Daarom, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, stel ik voor dit verslag goed te keuren, dat na het positieve voorstel van de Commissie weer een belangrijke stap vooruit is. Gekoppeld aan de goedkeuring van de financiële vooruitzichten kunnen wij zo de voorwaarden creëren voor de duurzame ontwikkeling van de ultraperifere regio’s en met succes de economische, sociale en territoriale samenhang bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alfonso Andria (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb grote waardering voor de verslagen van de collega’s Guellec en Marquez. Mijn opmerkingen gaan vooral over het verslag van de heer Guellec.

Het cohesiebeleid betreft een van de fundamentele doelstellingen van de Unie, zeer zeker als wij denken aan de laatste uitbreiding en de nakende toetreding van Bulgarije en Roemenië. Het Europees Parlement heeft zich ook tijdens het eerste gedeelte van deze zittingsperiode op het stuk van het cohesiebeleid onderscheiden, aangezien het toen alle verordeningen betreffende het regionaal beleid voor de programmaperiode 2007-2013 heeft goedgekeurd.

De continue en vruchtbare samenwerking en dialoog met commissaris Danuta Hübner - waarmee ik als rapporteur voor het Cohesiefonds persoonlijk ervaring mocht opdoen - heeft ertoe geleid dat zowel de Commissie als het Parlement vastberaden is geen ondermaatse oplossingen te aanvaarden. Er kan geen geloofwaardig en efficiënt cohesiebeleid gevoerd worden zonder toereikende financiële instrumenten, en daarom hopen wij dat de financiële vooruitzichten spoedig worden vastgesteld.

Men dient te voorkomen dat de Europese steunmiddelen geconcentreerd worden in een gering aantal gebieden, waardoor de ongelijkheden binnen een bepaalde regio alleen maar groter zouden worden. Wij hebben eerder behoefte aan hetgeen de heer Guellec terecht naar voren bracht, namelijk aan wijdverspreide, harmonieuze, fijnmazige maatregelen binnen achterstandszones. Ik ben het ook met de rapporteur eens dat de steden, en met name de middelgrote en kleine steden, een belangrijke rol spelen en een motor kunnen zijn voor territoriale samenhang. Dat heb ik ook duidelijk proberen te maken met de amendementen die ik indertijd heb ingediend - en die het Parlement vervolgens heeft aangenomen - op de verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, waar ik namens de ALDE-Fractie schaduwrapporteur voor was. Daarin wees ik met klem op de stadsdimensie als bron van ontwikkeling voor de omringende plattelandsgebieden.

Ik stem in met het voorstel van de heer Guellec om naast de gebruikelijke parameter van het BBP specifieke territoriale parameters te gebruiken, opdat men de ontwikkeling van de regio’s kan meten. Ik ben evenwel van mening dat deze parameters periodiek moeten worden ingezet om een effectbeoordeling te maken van de lopende communautaire programma’s. Een van de vele positieve effecten van zulke methoden zou bijvoorbeeld zijn dat de lokale autoriteiten en belanghebbenden meer verantwoordelijkheid zouden krijgen. Zij moeten immers steeds meer worden beschouwd als hoofdrolspelers, als de belangrijkste actoren in de ontwikkeling; daarnaast zou er bovendien ook meer soepelheid worden gebracht in de tenuitvoerlegging van de maatregelen, waardoor het effect op de gebieden beter ingeschat zou kunnen worden.

 
  
  

VOORZITTER: Miroslav OUZKÝ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat we vandaag kunnen debatteren en stemmen over twee verslagen die belangrijk zijn voor het regionaal beleid in de Unie.

Als u het mij toestaat, zou ik vooral willen ingaan op het verslag-Guellec over de rol van territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling.

Het verslag van onze collega bevat volgens mij een erg belangrijke paragraaf: dat is paragraaf drie, waarin het Parlement vraagt "de regionale ontwikkeling te baseren op programma's die gelijke behandeling tussen grondgebieden verzekeren met behoud van hun verscheidenheid, wat met name impliceert dat de diensten van algemeen belang en de diensten van algemeen economisch belang voldoende toegankelijk zijn".

Maar over welke diensten van algemeen belang spreken we vandaag? Over de diensten die de Europese Commissie absoluut wil liberaliseren? Hoe kunnen zij dan diensten van algemeen belang blijven en hoe kunnen zij bijdragen tot territoriale samenhang? Ik geef u een sprekend voorbeeld: u weet wellicht dat de Griekse nationale luchtvaartmaatschappij binnenkort op basis van de Gemeenschapswetgeving zal worden geliberaliseerd. Ik vraag me af hoe dat de territoriale samenhang zal bevorderen, de specifieke eigenheid van de Griekse staat kennend? Hoe kan een privé-persoon de staat vervangen als verlener van diensten van algemeen belang? In dit geval komen de burgers, die in een afgelegen gebied rekenen op diensten van algemeen belang, er duidelijk bekaaid van af. Dat geldt ook voor de werknemers, die hun baan dreigen te verliezen in de Gemeenschap van de toekomst.

We spreken hier over territoriale samenhang terwijl de regeringen van de lidstaten het in Brussel zelfs niet eens kunnen worden over de financiële vooruitzichten, zodat ze beslist nog voor een paar verrassingen zullen komen te staan. Laten we onze kop dus niet in het zand steken. Territoriale samenhang is wenselijk, maar dan alleen met correcte randvoorwaarden, die worden gedicteerd door sociale overwegingen en niet door druk vanuit de markt.

 
  
MPphoto
 
 

  Mirosław Mariusz Piotrowski (IND/DEM).(PL) Mijnheer de Voorzitter, voorstanders van integratie voeren vaak aan dat één van de strategische doelstellingen van de Europese Gemeenschap bestaat in het uitvlakken van de verschillen in het ontwikkelingsniveau van de regio’s in Europa. De burgers van de nieuwe lidstaten hebben dat altijd heel belangrijk gevonden. Om die doelstelling te verwezenlijken is territoriale cohesie heel belangrijk – naast sociale en economische cohesie.

De ontwikkelingsniveaus van de 25 lidstaten – en dat zullen er spoedig 27 zijn – lopen sterk uiteen, en dat betekent dat maatregelen op het gebied van vervoer, toerisme, milieubescherming, onderzoek en innovatie heel belangrijk zijn. Een territoriaal evenwicht kan worden bereikt door het versterken van de kleine en middelgrote stedelijke centra. Door goede stadsplanning moeten we ervoor zorgen dat in de centra huizen en transportnetwerken worden gebouwd. Land waar voorheen industrie was gevestigd moet weer opnieuw gebruikt worden. Op die wijze kunnen de periferie en het omringende platteland profiteren van de economische groei van deze centra.

Op dit moment wordt alleen in de grootste steden – de grootstedelijke agglomeraties – economische en stedelijke groei gerealiseerd. Aan de ontwikkelingsbehoeften van de kleinere stadskernen wordt helaas geen aandacht besteed. Groei leidt aldus tot een toename van de ongelijkheid, in plaats van andersom. Een bevredigende territoriale ontwikkeling in alle lidstaten van Unie kan alleen worden bereikt via de implementatie van een gedecentraliseerd model van ruimtelijke ordening. Eén van de belangrijkste karakteristieken van zo’n model is dat het uitgaat van een netwerk van stedelijke kernen die allemaal een eigen economisch, sociaal en cultureel potentieel in zich dragen. Een andere belangrijke eigenschap bestaat erin dat deze kernen een permanente band met het platteland aangaan.

De Lubelski-regio – waar ik vandaan kom – is één van de grootste regio’s van Polen. Deze regio neemt 8 procent van het grondoppervlak van het land in beslag; 5 procent van de bevolking is er gehuisvest. Er zijn in deze regio 40 kleine en middelgrote steden, waarvan de gewestelijke hoofdstad, Lublin, de grootste is. Lublin telt ongeveer 400 000 inwoners; de overige steden tussen de 20 000 en 70 000. Bijna de helft van de bevolking woont op het platteland. Zelfs als je het onbevredigende niveau van de infrastructuur in de beoordeling betrekt, mag de Lubelski-regio gelden als een voorbeeld van de implementatie van territoriale cohesie volgens een gedecentraliseerd model.

We moeten maar hopen dat de besluitnemers in de Unie het niet – zoals in het verleden – bij mooie woorden en intentieverklaringen zullen laten. Er zullen concrete maatregelen moeten worden ontwikkeld, en daarvoor zullen begrotingsmiddelen opzij moeten worden gezet – zowel gedurende de eerstvolgende paar jaar als voor de lange termijn in de financiële vooruitzichten.

 
  
MPphoto
 
 

  Salvatore Tatarella (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de Commissie bedanken voor haar goede werk. Zij heeft geprobeerd de bijzonderheden van elke ultraperifere regio nader te definiëren en tegemoet te komen aan de vereisten van die regio’s, die wegens hun geografische positie nadelen ondervinden bij hun ontwikkeling en mededingingsvermogen.

Het is een goede zaak dat men de steunmaatregelen voor deze regio’s steeds weer probeert te verbeteren. Positief is eveneens dat met het verslag van de heer Marques wordt voorzien in een actieplan voor een groot nabuurschap, waarmee uitwisseling tussen die regio’s en de aangrenzende markten kan worden bevorderd.

Het actieplan voor het grote nabuurschap is een goede gelegenheid om sociale, economische en culturele betrekkingen tot stand te brengen met de landen waarin zich emigrantengemeenschappen uit ultraperifere regio’s hebben gevestigd. Ook kunnen daarmee de hinderpalen worden overwonnen die de handelsmogelijkheden met de omringende gebieden, zoals de Caraïben, Noord- en Zuid-Amerika en Afrika in de weg staan.

De Commissie heeft in haar mededeling COM(2004)0343 van 26 mei 2004 twee doelstellingen aangegeven: de vermindering van de toegangsproblemen tot die regio’s, niet alleen in relatie tot het Europees vasteland maar ook tussen de regio’s onderling, en de verbetering van het mededingingsvermogen van het bedrijfsleven.

Dat is het doel dat wij moeten bereiken: we moeten hen helpen te groeien, zodat we allemaal kunnen groeien. Dat is, zo u wilt, ook de opzet van de strategie van Lissabon. In deze context moet men nu echter alle inspanningen concentreren op het verkrijgen van zekerheid omtrent de financiële vooruitzichten. Pas dan kan men namelijk beoordelen of de financiële middelen die de regio’s ter beschikking staan, een billijke verdeling van de hulpmiddelen, overeenkomstig de door de Commissie vastgestelde vereisten, mogelijk maken.

Daarom zou ik, tot slot, meer inspanningen voor de ultraperifere regio’s en een versterkt partnerschap voor deze regio’s van harte toejuichen, opdat zij hun isolement kunnen doorbreken en steeds concurrentiekrachtiger kunnen worden op de gemeenschappelijke markt.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Kilroy-Silk (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet dat ik één minuut spreektijd heb en u staat mij vast niet toe die limiet te overschrijden. U werkt mij gewoon tegen, net als de vorige Voorzitter. Het is een vorm van institutionele intimidatie. Maar daar wil ik het nu verder niet over hebben.

Ik ben blij dat ik melding kan maken van het feit dat mijn kiezers in de East Midlands uitermate boos zijn omdat Brussel - gesteund door een lusteloze Britse regering - probeert Engeland te verdelen door kunstmatige regio's te creëren. Dat zal de Engelse natie verdelen en onze nationaliteit ondermijnen.

Ik zal u wat vertellen. Het zal niet werken omdat bijvoorbeeld de bevolking van Derby in de East Midlands geen speciale band heeft met de bevolking van Lincolnshire. De regio’s vormen een kunstmatige eenheid. Het betreft pure namaak zonder identiteit. Tevens werkt het niet omdat het Engelse volk geen regio's wil. Eenmaal mochten de bewoners in het noordoosten zich uitspreken en 90 procent stemde toen tegen. Ook elders zal men regiovorming afwijzen.

Wij Engelsen zijn erg verdraagzaam. We zijn bereid de Welsh en de Schotten en de meeste naties die in dit Parlement vertegenwoordigd zijn, te subsidiëren. Daar hebben we in berust. We zullen echter niet tolereren dat we van onze nationaliteit en onze identiteit worden beroofd. Gaat u dus maar door met uw beleid. Gaat u maar door met ons te verdelen. Het resultaat zal zijn dat u zich de woede van de Engelsen op de hals haalt en dat u het Engelse nationalisme aanwakkert. Wij zullen voor onszelf opkomen en eisen dat we onszelf weer mogen regeren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dank u, mijnheer Kilroy-Silk. Er is niets persoonlijks aan de hoeveelheid spreektijd die u is toegewezen. Het heeft niets te maken met wat ik wil, noch ben ik er verantwoordelijk voor. U weet heel goed dat ik enkel de lijst afwerk die voor mij ligt.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik verwelkom de uitstekende verslagen van de heren Guellec en Marques. Daar ik zelf afkomstig ben uit een ultraperifere regio zal ik vooral stilstaan bij het verslag van de heer Marques, over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio's. Dankzij het grondige werk dat is verricht kan er met dit verslag een zeer volledige balans worden opgemaakt van de acties van de Europese Unie in die regio’s.

De rapporteur heeft mijn onvoorwaardelijke steun als hij, ondanks dat hij vaststelt dat de meest recente voorstellen van de Commissie ten behoeve van de ultraperifere regio’s veelbelovend zijn, de Commissie aanspoort nog actiever het initiatiefrecht uit te oefenen dat haar krachtens de Verdragen is toegekend, niet alleen op het gebied van het cohesiebeleid, maar ook op het gebied van ander communautair beleid en meer in het algemeen gebieden die van belang zijn voor de ontwikkeling van de ultraperiferie.

Nu iedereen zich zorgen maakt over de financiële vooruitzichten en de hervorming van het regionaal beleid van de Unie voor de periode 2007-2013, lijkt het me noodzakelijk om te benadrukken dat het merendeel van de afwijkende maatregelen die ten gunste van de ultraperifere regio’s ten uitvoer zijn gelegd of zijn voorgesteld, hoegenaamd geen verstoring van de concurrentie of inbreuk op de grondbeginselen van het Gemeenschapsrecht in zich draagt.

De Commissie heeft zeer terecht voorgesteld om voor het programma ter compensatie van de extra kosten die aan de ultraperiferie zijn verbonden 1 100 000 000 euro uit te trekken. Zoals ik ook al deed in een van mijn amendementen, dat is aangenomen in de Commissie regionaal beleid, wil ik erop aandringen dat deze middelen uitsluitend worden besteed aan de ultraperifere regio’s en dat bij de verdeling ervan geen van deze regio’s wordt benadeeld.

Onder verwijzing naar een ander amendement van mij dat in de commissie is goedgekeurd, dring ik erop aan dat het actieplan voor het grote nabuurschap een specifieke financiële toewijzing voor transnationale en grensoverschrijdende samenwerking krijgt en dat de langverwachte coördinatie tussen de uit het EFRO gefinancierde acties ten behoeve van de ultraperifere regio's en de uit het EOF gefinancierde complementaire acties ten bate van de ACS-landen of landen en gebieden overzee eindelijk realiteit wordt, ongeacht de vraag of het EOF in de begroting wordt opgenomen of niet.

Tot slot acht ik het opportuun, in bescheidenheid maar zonder enige terughoudendheid, mijn overtuiging te benadrukken dat de ultraperiferie van de Unie net zo belangrijk is als haar centrum. Ik hoop van harte dat alle lidstaten – oude, nieuwe en toekomstige – dit gezichtspunt delen. In een meer en meer geglobaliseerde wereld heeft het uitgebreide Europa er geen enkel belang bij zich vooruitgeschoven bases in de Atlantische Oceaan, de Caraïben, Latijns-Amerika of de Indische Oceaan te ontzeggen. Ons Parlement heeft dat standpunt altijd verdedigd en zal dat waarschijnlijk ook blijven doen. Weet dat de overzeese bevolkingen u daar buitengewoon erkentelijk voor zullen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Bourzai (PSE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, zonder het werk van de heer Marques te miskennen wil ik mij meer in het bijzonder uitspreken over het verslag over de rol van de territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling.

Om te beginnen wil ik de heer Guellec graag feliciteren met zijn uitstekende werk en de relevantie van zijn opmerkingen over het begrip “territoriale samenhang”. In mijn ogen vormt dat de kern van het communautaire regionale beleid dat men overigens steeds vaker aanduidt als cohesiebeleid. In het Grondwettelijk Verdrag wordt de territoriale samenhang tot een doelstelling van de Europese Unie, evenals de sociale samenhang en de economische samenhang. Zoals wij weten is het ratificatieproces niet zonder problemen gebleven. Desondanks gaat het hier dus om een officiële erkenning van de relevantie, de actualiteit en het belang van de territoriale aspecten van het regionaal en cohesiebeleid. Daarbij heeft de meest recente uitbreiding de urgentie ervan bevestigd .

Mijn inziens wordt met het regionaal beleid in de eerste plaats beoogd de verschillen in ontwikkeling op regionaal en lokaal niveau terug te brengen. Zo vormt het een onmisbaar tegenwicht voor het convergentie- en concurrentiebeleid. Cohesie is echter niet in tegenspraak met convergentie en concurrentie; deze begrippen moeten elkaar aanvullen en blijven aanvullen. Terwijl ervoor gewaakt wordt de ontwikkeling van de meest dynamische Europese regio’s te hinderen, opdat deze hun rol van motor van de Europese economie kunnen spelen, bestaat de roeping van het cohesiebeleid vooral in het steunen van de meest benadeelde en onderontwikkelde regio’s. Het hervormde regionaal en cohesiebeleid moet dus een integrerend onderdeel uitmaken van de strategie van Lissabon, maar er vooral voor zorgen dat solidariteit en gelijkheid tussen de gebieden alsmede zichtbare continuïteit in de eerder in de oude lidstaten toegezegde inspanningen worden gewaarborgd.

Voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het Europees grondgebied moeten we dus de strijd aanbinden met territoriale ongelijkheden. We moeten de verscheidenheid van de Europese ruimte in overweging nemen, evenals de – overigens dikwijls meervoudige – handicaps van bepaalde gebieden, of die nu natuurlijk, historisch of demografisch zijn, zoals geringe bevolkingsdichtheid of een onevenwichtige leeftijdsopbouw of opbouw van de actieve bevolking. We moeten ons rekenschap geven van de extra kosten waar die regio’s mee te maken hebben en hen helpen, opdat ze dezelfde ontwikkelingskansen krijgen als andere gebieden en opdat de daar levende bevolkingen niet worden benadeeld.

Daarvoor zijn natuurlijk middelen nodig, en ik hoop dat de financiële vooruitzichten spoedig tot een gunstige afronding komen, waarbij het regionaal beleid een afdoende budget wordt verleend, zodat de gebieden die daar nog behoefte aan hebben worden geholpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Verges (GUE/NGL).(FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag van de heer Marques laat zien hoeveel belang het Europees Parlement hecht aan de ultraperifere regio’s. Al in de tweede zittingsperiode van ons Parlement was in het verslag-Ligios over de Franse overzeese departementen namelijk de eerste basis gelegd voor het concept ultraperiferie. Dit verslag heeft als inspiratie gediend voor programma’s die het compenseren van afgelegen en insulaire ligging beogen.

In de huidige periode van onzekerheid over wat er na 2006 komt, is de steun van het Parlement aan de ultraperifere regio’s zeer waardevol. Wat dat betreft komt het verslag van Sérgio Marques als geroepen. Want hoewel er dankzij de steun van de Europese Unie al veel verwezenlijkt heeft kunnen worden in onze regio’s met een ontwikkelingsachterstand moet er nog veel gebeuren. Dat is ook de conclusie van de elfde Conferentie van bestuurders van ultraperifere regio's, die begin deze maand op het eiland Réunion is gehouden, en waar u bij aanwezig was, mevrouw Hübner.

Bij die gelegenheid heb ik ervoor gepleit de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ultraperifere regio’s om te keren. Naast wat de Europese Unie deze regio’s biedt is het zaak dat wij waarderen wat zij aan Europese toegevoegde waarde te bieden hebben.

Staat u mij toe een aantal evidente voorbeelden te geven. Het zijn de ultraperifere regio’s waaraan de communautaire scheepvaartsector zijn eerste plaats op de wereldranglijst te danken heeft. De geografische ligging van Kourou in Guyana levert een significante bijdrage aan het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie. Behalve de oceaan en de ruimte kunnen we ook de uitzonderlijke biodiversiteit van de ultraperifere regio’s aanvoeren, hun belang voor een betere kennis van klimaatverschijnselen of hun bijdrage in termen van culturele verscheidenheid. De grote afstand tot het continent waarmee de ultraperifere regio’s verbonden zijn en de geografische nabijheid van andere continenten, waarmee de Europese Unie akkoorden heeft gesloten, geven ook wel eens aanleiding tot tegenstrijdigheden.

Ter afronding, mijnheer de Voorzitter, zou ik willen zeggen dat deze dubbele identiteit een heus perspectief biedt voor een duurzame medeontwikkeling van deze regio’s, die zich alle voor aanzienlijke uitdagingen geplaatst zien. De mate waarin de Unie een antwoord weet te geven op het vraagstuk van de ontwikkeling van haar ultraperiferie zal illustratief zijn voor de mate waarin zij werkelijk een beslissende speler kan zijn voor een eerlijke en gecontroleerde mondialisering.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI).(PL) Mijnheer de Voorzitter, dit debat is heel belangrijk voor de nieuwe lidstaten van de Unie en zeker voor mijn land, Polen. Om het heel kort en krachtig samen te vatten: wijzigingen van het beleid om de armere landen gelijke kansen te bieden mogen niet ten koste van de nieuwe lidstaten gaan.

Als de Unie wil laten zien hoe solidariteit en eenheid in de praktijk uitwerking kunnen krijgen, zal ze op basis van bestaande beginselen tegemoet dienen te komen aan de verlangens van de nieuwe lidstaten. Het beleid zal bovendien meer dan voorheen aandacht moeten besteden aan de behoeften van kleine en middelgrote steden en regio’s. Tot nu ontvingen de grootstedelijke gebieden het leeuwendeel van de door de Unie beschikbaar gestelde middelen. Dat is tot op zekere hoogte gerechtvaardigd, maar het betekent wel dat kleinere, lokale overheidsstructuren ietwat verwaarloosd zijn, terwijl ze toch meer behoefte aan steun hebben.

Ik ben bang dat de voorstellen voor verandering die we het afgelopen jaar hebben gehoord er uitsluitend op gericht zijn de fondsenstroom naar de armere landen van de oude Unie uit te breiden. Wij hebben daar geen bezwaar tegen, maar we zouden wel graag gebruik maken van de bestaande mogelijkheden voor steun aan de nieuwe lidstaten. Ik vertrouw erop dat de commissaris zich binnen de Commissie zal inzetten voor een Europa van gelijke mogelijkheden. Ik kan haar verzekeren dat ze met betrekking tot deze kwesties steeds op onze steun kan rekenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Olbrycht (PPE-DE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft de afgelopen dertig jaar een beleid voor economische en sociale cohesie gevoerd. Met cohesie wordt hier niet bedoeld het afremmen van de ontwikkeling van de sterkste en meest dynamische regio’s van Europa. Integendeel: het begrip cohesie staat voor het vergroten van het ontwikkelingspotentieel van de zwakste regio’s en het verbeteren van hun concurrentiepositie.

Van de Europese Unie wordt nu verlangd dat ze op een creatieve wijze reageert op zowel de recente als de nog te verwezenlijken uitbreidingen. Het cohesiebeleid bijvoorbeeld dient te worden aangepast in het licht van de nieuwe eisen en uitdagingen. De omstandigheden in de uitgebreide Europese Unie zijn veranderd. Daarom moeten de bestaande acties op het gebied van sociale en economische cohesie worden uitgebreid en een horizontale benadering worden aangehouden. Er moet meer aandacht worden besteed aan het uitvlakken van de verschillen tussen het centrum en de periferie, tussen de grootstedelijke gebieden en de kleine en middelgrote steden, en tussen stad en platteland. De veranderde omstandigheden zijn zodanig dat lokale autoriteiten nu sterker betrokken moeten worden bij de pogingen de kloof tussen alle genoemde sociale groepen te dichten.

Het democratisch tekort zal niet afnemen als de vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen niet actief kunnen participeren bij de implementatie van communautaire programma’s. Ik wil het Parlement er graag aan herinneren dat het in januari 2003 een resolutie heeft aangenomen over de rol van lokale en regionale autoriteiten binnen de Unie. In die resolutie werd gesteld dat lokale en regionale overheden niet alleen bij de implementatie van het Gemeenschapsbeleid betrokken zouden moeten worden – ze zouden ook moeten bijdragen aan de formulering van dat beleid.

Door territoriale samenhang op te nemen in het cohesiebeleid bevestigen we dat dit beleid zoals dat in de gehele Unie ten uitvoer wordt gelegd één van de belangrijkste beleidsvormen van de Europese Unie is. Ik zou daar graag aan willen toevoegen dat ik geloof dat de Gemeenschapsbepalingen meer nadruk zouden moeten leggen op partnerschap. Ik denk dan aan partnerschappen tussen de autoriteiten op de verschillende niveaus en aan gemeenschappelijke acties om de Europese financiële instrumenten efficiënter te gebruiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement heeft blijk gegeven van zijn verlangen om bijzondere bijstand te verlenen aan afgelegen en perifere regio’s, toen het in juli voor een belangrijk pakket maatregelen voor het cohesiebeleid stemde. In juli echter keurde de Commissie regionale ontwikkeling het initiatiefverslag van de heer Sérgio Marques goed, als reactie op twee Commissiedocumenten over een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s. In het verslag werd een oproep gedaan tot steun voor de ultraperifere regio’s en voor gebieden die van belang zijn voor hun ontwikkeling: landbouw, visserij, mededinging en staatssteun, ondernemingsbeleid, diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang, belastingen, douanemaatregelen, milieu, energie, onderzoek en technologische ontwikkeling, beroepsopleiding, vervoer, trans-Europese netwerken, nieuwe informatie- en communicatietechnologieën.

Ik wil het nu graag hebben over het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in al onze lokale gemeenschappen en in Schotland verlenen veerboten een essentiële dienst voor enkele van de meest perifere en kwetsbare gemeenschappen van de Europese Unie. Morgen zal ik in het Europees Parlement een delegatie van de vakbonden van CalMac verwelkomen, die een ontmoeting zal hebben met de commissaris voor vervoer. Zoals ik gisteren al heb gezegd, vindt er op dit moment een aanbesteding van deze veerdiensten plaats in eilandgemeenschappen waar zij de enige verbinding met het vasteland vormen. Op basis van de jongste Commissievoorstellen voor openbare-dienstverplichtingen voor het vervoer over land mogen overheidsinstanties flexibel met aanbestedingsprocessen omgaan en kunnen zij bepaalde diensten rechtstreeks aan hun eigen vervoersbedrijven gunnen.

Waarom worden veerdiensten, die een vitale functie vervullen, anders behandeld dan treinen, trams en metro’s? In de perifere eilandgemeenschappen van Schotland zijn geen treinen, trams en metro’s. Dit beleid strookt niet met het standpunt van de Commissie over de behoeften van de ultraperifere regio's. Ik roep de Commissie dringend op haar gezichtspunt te verduidelijken. De veerdiensten zijn te belangrijk om te worden genegeerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Markus Pieper (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dat de ultraperifere regio’s onze steun nodig hebben spreekt voor zich. Het verslag-Marques doet veel goede voorstellen, zoals het verbeteren van de infrastructuur van afgelegen eilanden of berggebieden. Ook deze vorm van structuurbeleid is een kenmerk van de Europese solidariteit en kansengelijkheid. Wat ik vooral goed vind aan dit verslag, is dat het evenwichtig is nu er geen overdreven eisen meer worden gesteld. Wat het voorstel van de rapporteur geloofwaardig maakt is dat het gebaseerd is op het huidige plan voor het structuurbeleid van het Parlement.

Ondanks deze consistentie en de gerechtvaardigde eisen voor de komende periode zie ik een gevaar. Binnen afzienbare tijd zal er voor het structuurbeleid namelijk waarschijnlijk veel minder geld beschikbaar zijn. Ik denk daarom dat het structuurbeleid zoals het nu georganiseerd is, over een aantal jaren z’n tijd gehad zal hebben. We zullen dus met nieuwe ideeën moeten komen hoe we met minder geld toch de Europese regio’s kunnen steunen – hetzij door middel van een beleid dat gebaseerd is op het bevorderen van kredietverlening, of een beleid van borgstelling, of een beleid dat meer inzet op sleutelinfrastructuren en kernprojecten.

We moeten onszelf voortaan vaker afvragen hoe en waar gesubsidieerde investeringen ook echt meer investeringen aantrekken en of wij niet door gesubsidieerde investeringen in afgelegen gebieden wellicht een steeds grotere behoefte aan steun creëren. Ons uiteindelijke doel moet zijn een beleid te ontwikkelen dat in zijn totaliteit meer oog heeft voor de Europese concurrentiepositie.

Ik verwelkom het verslag-Marques als een eerste stap op weg naar een realistische houding die zegt dat we nog meer af moeten van permanente, niet-onderscheidende subsidies en moeten gaan in de richting van zelfdragende economische groei. Hiervoor heeft de EU verdere impulsen nodig, ook van degenen die regionaal beleid maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Jamila Madeira (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de Europese Unie is niet alleen een politiek project, maar ook een project van solidariteit, dat gebaseerd dient te zijn op economische, sociale en territoriale samenhang. De territoriale samenhang dient horizontaal op alle communautaire beleidsterreinen aanwezig te zijn, zodat wij niet in de fout vervallen de verschillen tussen de 25 huidige lidstaten en de lidstaten die er binnenkort bij komen te vergroten. Ik maak trouwens van de gelegenheid gebruik om de waarnemers in ons Parlement van de twee landen die binnenkort zullen toetreden, te groeten.

We moeten de belemmeringen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd, uit de weg ruimen en investeren in een model van duurzame ontwikkeling dat rekening houdt met de ongelijkheden tussen lidstaten maar ook tussen regio’s, zelfs binnen een en dezelfde lidstaat. Daarmee geven we een concrete invulling aan de strategie van Lissabon zonder in de fout te vervallen efficiency en concurrentievermogen te creëren in een Europa van ongelijken.

Naast het klassieke criterium BBP per hoofd van de bevolking om te bepalen of gebieden in aanmerking komen voor betalingen uit de structuurfondsen moeten er spoedig andere indicatoren bijkomen, zoals het niveau van onderzoeks- en innovatieactiviteiten, onderwijs- en scholing, de diversificatie van de productie in het gebied en het aantal werklozen. Als voor de feitelijke behoeften van een regio een indicator wordt gebruikt die veelal op nationaal niveau wordt bepaald, leidt dit zoals bekend maar al te vaak tot fouten.

Ik wil de aandacht van de Voorzitter en de commissaris vestigen op de phasing out van in totaal negentien regio’s, die door de uitbreiding statistisch gezien rijker zijn geworden ofschoon hun reële economische toestand niet is verbeterd. Dit is een serieus probleem, dat ook mijn regio, de Portugese Algarve, treft. De Algarve is niet alleen een van de meest perifere regio’s van het Europese continent maar kent ook intern grote ongelijkheden en is aan alle kanten omgeven door regio’s die onder doelstelling 1 vallen. Voor de Algarve, evenals voor de resterende achttien regio’s, is een evenwichtige oplossing essentieel. Die regio’s moeten in aanmerking blijven komen voor steun, zolang hun structurele problemen voortbestaan. Zo dragen wij bij aan een evenwichtiger ontwikkeling van die regio’s.

De Unie moet solidair en verantwoord reageren op de uitdagingen waar de uitbreiding ons voor stelt. Dat antwoord houdt noodzakelijkerwijs territoriale samenhang en politieke moed in om de voorwaarden te creëren waardoor de Europese Unie opnieuw een welvarende ruimte wordt zonder verschillen tussen noord en zuid, oost en west en berggebieden en ultraperifere regio’s.

 
  
MPphoto
 
 

  Ioannis Gklavakis (PPE-DE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil spreken over het verslag van collega Marques, die ik hartelijk gelukwens met zijn werk.

Ik wil verwijzen naar de erg verafgelegen eilanden, die onze steun verdienen en die wij niet in de steek mogen laten. Ik zou zelfs, enigszins buiten de context van dit verslag, willen zeggen dat het onze plicht is elke bewoner van de Europese Unie te steunen die woont in moeilijke gebieden onder moeilijke levensomstandigheden.

In mijn land, Griekenland, leven vele mensen op eilanden. Deze zijn misschien niet zo verafgelegen, maar de levensomstandigheden zijn er zwaar en de mensen leven er vaak voor lange tijd, vooral in de winter, in totaal isolement.

De Europese Unie is het land van solidariteit. Al haar burgers hebben recht op onderwijs voor hun kinderen, op werkzekerheid, op een gezond leven, op gezondheidszorg, op ontspanning en op alle andere dingen waarvan ook stedelingen genieten. Als we de mensen in verafgelegen gebieden in de steek laten, zodat ze hun dorpen moeten verlaten, zal daar nooit nog iemand gaan wonen. Dat zal de aftakeling van het milieu en allerhande vernietiging in de hand werken. Deze mensen bewijzen ons een dienst door die plaatsen te bewonen. We moeten hun het leven vergemakkelijken. Dat zijn we hun verschuldigd.

De regio vormt het fundament van Europa. Als we deze mensen zomaar aan hun lot beginnen over te laten, zal de Europese Unie in elkaar storten. Zij bewijzen ons een dienst door in moeilijke omstandigheden in die gebieden te blijven wonen. Daarom hebben zij recht op een wederdienst.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, territoriale samenhang is een strategische doelstelling van de Europese Unie, en zelfs één van de belangrijkste, aangezien territoriale samenhang bijdraagt tot een harmonische en homogene ontwikkeling. Het blijft echter een droom. Vooral na de recente toetreding van tien veel armere landen zijn de verschillen in de ontwikkelingsniveaus tussen de uiteenlopende regio’s sterk toegenomen. Als je bijvoorbeeld de regio “Centraal Londen” – een regio met een BBP van 270 procent van het gemiddelde in de Unie – vergelijkt met het Lubelski-district in Polen, met een BBP van 30 procent van het EU-gemiddelde, dan begrijp je dat er nog veel moet worden gedaan.

De Europese Unie moet een communautaire cohesiestrategie ontwikkelen en bij het ten uitvoer leggen van om het even welk beleid van de Unie moet steeds rekening worden gehouden met de territoriale aspecten. De territoriale samenwerking moet op alle vlakken verbeterd worden. Ik heb het dan niet alleen over samenwerking over de grenzen heen, maar ook over interregionale en supranationale samenwerking. Ook de samenwerking – in de vorm van een partnerschap – tussen de stedelijke centra, de periferie en het platteland moet worden verbeterd.

In een Europese Unie die is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel moet de regionale ontwikkeling worden ondersteund door programma’s die alle regio’s op gelijke voet behandelen. In de praktijk komt het erop neer dat de burgers een beroep moeten kunnen doen op adequate openbare diensten en diensten van algemeen economisch nut. Het Parlement zal begrijpen dat we die doelstelling nog lang niet bereikt hebben. Het is daarom uiterst zorgwekkend dat er nog geen nieuwe financiële vooruitzichten zijn geformuleerd en dat de Unie er nog niet in geslaagd is om overeenstemming te bereiken over de begroting.

De acties voor het verwezenlijken van territoriale cohesie in de gehele Unie moeten worden verbeterd en het Parlement moet sterker betrokken geraken bij het toezicht op de voortgang die bij het bereiken van echte territoriale cohesie wordt gemaakt. Als dat niet gebeurt zullen de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de regio’s alleen maar toenemen. Dames en heren, ik vraag u een bijdrage te leveren tot een op solidariteit gebaseerd Europa met een sterke cohesie. Ik ben ervan overtuigd dat niemand van ons voorstander is van een Europa dat verdeeld is in arm en rijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Guido Podestà (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik schaar mij achter het positieve oordeel over de twee onderhavige verslagen. Daarin wordt gewezen op de grote verschillen tussen onze regio’s en aangetoond dat deze verschillen door de uitbreiding nog groter zijn geworden.

Territoriale samenhang is de grondslag voor langdurige sociale en economische samenhang. Als het inderdaad ons doel is een gebied van groei, welvaart, stabiliteit en rechtvaardigheid te verwezenlijken voor de vijfhonderd miljoen inwoners van de huidige Europese Unie, moeten wij de samenhang wel tot een van onze hoofddoelstellingen uitroepen. Als het al zo moeilijk is om de regio’s met een ontwikkelingsachterstand vooruitgang te laten boeken, wat gebeurt er dan als zich buitengewone, met het klimaat samenhangende omstandigheden voordoen in een van die regio’s, zoals branden, overstromingen of aardbevingen? Wij hebben allen op de televisie gezien wat er aan de overkant van de Atlantische Oceaan, in geavanceerde gebieden zoals Louisiana of Texas is gebeurd. Wij hebben allemaal nog de beelden voor ogen van de situatie die in bepaalde gebieden van Roemenië werd veroorzaakt door de overstromingen van de afgelopen weken, waardoor dood en wanhoop werden gezaaid.

De Europese Unie laat verstek gaan als zij nodig is, en dat komt omdat wij, afgezien van het met minimale middelen uitgeruste Solidariteitsfonds, niets doen. Als Europa in dergelijke gevallen al verstek laat gaan, wanneer denkt het dan wel aanwezig te zijn? Wat heeft een Europa dat nog geen akkoord heeft gevonden over de financiële vooruitzichten, een Europa waarin de regeringen van zes grote landen aandringen op een verdere vermindering van hun financiële verplichtingen, de landen, de bevolkingen te bieden die geloofden in de Europese droom? Welnu, ik geloof dat daarover nagedacht moet worden, want dat is nu precies wat de burgers van ons verwachten en het is onze plicht daaraan te beantwoorden, omwille van onze eigen toekomst maar vooral ook omwille van de toekomst van onze kinderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Gurmai (PSE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, een van de meest efficiënte manieren om communautair beleid uit te voeren is door de cohesie tussen regio's met verschillende ontwikkelingsniveaus te versterken. Dit is iets dat wij moeten doen om de voornaamste doelstellingen van de strategie van Lissabon te halen, zoals grotere concurrentiekracht, meer werkgelegenheid, versterking van de sociale cohesie, saamhorigheid en solidariteit evenals het waarborgen van duurzame ontwikkeling. Samenwerking en samenhang tussen regio's dragen bij aan een sterkere integratie; zij scheppen de basis van duurzame ontwikkeling in iedere regio en bevorderen het universeel gebruik van beste praktijken. Zij stellen de regio's in staat op diverse manieren samen te werken in het kader van grensoverschrijdende regionale samenwerking tussen staten of grotere geografische entiteiten.

Uitbuiting van onze heterogeniteit en van de mogelijkheden op nationaal, regionaal of lokaal niveau zal mogelijk onze werklast verhogen, maar als wij de taak op Europees niveau beschouwen, belooft dit meer substantiële resultaten en grotere voordelen op te leveren, en het is zeker de moeite waard. De regering moet ook deelnemen aan de samenwerking op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Dialoog, de uitwisseling van standpunten en een levendige relatie tussen de drie niveaus natie, gemeenschap en regio zijn essentiële voorwaarden voor samenwerking, en hetzelfde geldt voor de publieke en particuliere sector. Ontwikkelingsstrategieën worden gebouwd op goede partnerschappen, en onderdeel hiervan zijn advisering, actieve deelname door alle partners en gecombineerde inspanningen in samenwerking met de relevante autoriteiten, sociale partners en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, inclusief non-gouvernementele organisaties.

Regionale cohesie impliceert gelijke behandeling van de diverse Europese regio's zonder de individuele geografische en demografische kenmerken uit het oog te verliezen. De gronddoelstelling ervan is de levensstandaard te verhogen hetgeen op zijn beurt weer een voorloper is van de gelijke behandeling van burgers. De economische en maatschappelijke convergentie van de regio's draagt bij aan de zaak van gendergelijkheid op alle gebieden en op alle niveaus. Om daar te geraken moeten wij speciale programma's starten en alle vormen van discriminatie bestrijden.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – Voorzitter, beide rapporteurs, de heren Marques en Guellec, spreek ik ook graag dank toe. De territoriale cohesie staat onder druk. Mevrouw Hübner, onze commissaris, gaf dat al aan en zij vroeg eigenlijk de steun van het Parlement. Er is ook alle reden toe om dat hier nog eens uit te spreken. Als we het OESO-rapport bekijken van afgelopen week met betrekking tot de regionale verschillen, dan zien we dat 40 procent van de groei in minder dan 10 procent van de regio's tot stand komt.

Wij weten het, concurrentie op wereldschaal vraagt om onderscheidend vermogen tussen regio's, topregio's of regions of excellence waarvan in het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling wordt gesproken. Die komen tot stand, maar kennis is één, innovatie in de regio's, productie en vermarkting is twee. Kortom, specialisatie binnen de regio's is noodzakelijk. Daar is op zich niets mis mee, maar, Voorzitter, de strategische actieplannen die door het Parlement en ook door de Commissie gevorderd worden en in de Lissabon-doelstelling passen, worden op nationale schaal aangestuurd.

Het is nu zaak om ook in het Parlement nog eens nadrukkelijk de territoriale, de regionale inbreng te noemen en veilig te stellen en zeker nu, naar de toekomst toe, de gelden uit de nieuwe doelstelling 2 en de gelden uit de resource en ontwikkeling worden samengevoegd of althans samen worden aangewend. Daarom, mijnheer Guellec, ondersteun ik ook uw gedachte om in 2007 opnieuw te bezien hoe het dan staat met die regionale inbreng in de vorm van een witboek of anderszins. Hoe staat het dan met die multilevel aanpak, hoe staat het dan met die decentrale aansturing.

Voorzitter, ter afsluiting. Gelukkig zien we ook dat er regio's ontstaan die in een nieuwe context vaak ook grensoverschrijdend taken oppakken. In mijn regio zie ik Eindhoven, Leuven, Aken, in drie landen gelegen, nieuwe taken oppakken. Dus, territoriale dimensie en cohesie is belangrijk, maar krijgt ook nieuwe vormen. Op die manier moeten we ook mee vooruitdenken bij deze voor heel de Europese Unie vitale kansen.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis (PSE). (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het valt niet te loochenen dat wij zonder economische, sociale en territoriale samenhang tussen de regio’s van de Unie onmogelijk het hoofd kunnen bieden aan de interne en externe uitdagingen die zich aandienen.

Hoe succesvol kan ons streven zijn naar een concurrentiekrachtig en sociaal Europa met goede levenskwaliteit voor alle burgers als de structurele ongelijkheid tussen de regio's even groot blijft en territoriale kenmerken een factor van achterstand en uitsluiting blijven voor vele Europese gebieden?

In de uitgebreide Europese Unie met haar snel groeiende ongelijkheid tussen de regio's hebben we een sterk en doelmatig regionaal beleid nodig, dat niet alleen de armste regio's van de Unie moet bereiken, maar ook moet bijdragen tot een evenwichtige verhouding en gelijklopende ontwikkeling tussen de stedelijke en de landelijke gebieden in elke regio en tegelijk de samenwerking tussen de regio's moet versterken.

De begrotingsmiddelen die worden besteed aan het regionaal beleid en het cohesiebeleid moeten toereikend zijn om de nu zichtbare risico’s te kunnen aanpakken. De rol en het belang van de territoriale cohesie mogen in geen geval worden gedegradeerd.

In de nieuwe programmeringperiode moet absoluut sprake zijn van betere coördinatie tussen het sectorale beleid, gericht op integrale regionale ontwikkeling, en de invoering - samen met het BBP - van nieuwe territoriale indicatoren, waarmee de ontwikkeling kan worden gemeten en de belemmeringen voor de regionale ontwikkeling kunnen worden benoemd en geëvalueerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (PPE-DE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de heer Guellec bedanken voor zijn verslag over de rol van territoriale samenhang in de regionale ontwikkeling. We bespreken dit verslag op een moment waarop de onderhandelingen over de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 nog in volle gang zijn en de Raad overweegt te bezuinigen op de begroting voor het regionaal beleid van de Europese Unie. Ik hoop dat het merendeel van de middelen die volgens de Commissievoorstellen voor de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 voor het regionaal beleid bestemd zouden moeten worden niet onder deze bezuinigingen zullen vallen – zeker als het gaat om de voor de nieuwe lidstaten bestemde middelen. Ik sluit mij aan bij de ideeën van de rapporteur over het belang van de territoriale samenhang binnen het kader van de regionale ontwikkeling.

Ik ben afkomstig uit de Mazowsze-regio. Dat is de meest welvarende regio van Polen, wat ook blijkt uit het feit dat wij het hoogste BBP per capita hebben. Mazowsze is echter ook de regio met de meest uitgesproken interne verschillen. Volgens de schattingen zal het BBP per capita in deze regio in de periode tussen 2014 en 2020 oplopen tot meer dan 75 procent van het gemiddelde voor de Europese Unie, zodat Mazowsze niet langer in aanmerking zal komen voor toewijzingen uit de structuurfondsen. Toch zullen ook dan grote delen van de regio gekarakteriseerd worden door een laag ontwikkelingsniveau.

Ik heb deze regio als voorbeeld genomen, maar precies hetzelfde geldt voor heel veel regio’s in de oude en de nieuwe lidstaten. Ik hoop daarom dat de Europese Unie aanvullende instrumenten zal ontwerpen om met dit soort situaties om te gaan. Ik hoop verder dat territoriale samenhang een belangrijk onderdeel van het toekomstige regionaal beleid zal worden.

Ter afsluiting wil ik de rapporteur graag bedanken voor het feit dat hij de aandacht heeft gevestigd op het belang van ruimtelijke ordening binnen het kader van het cohesiebeleid. Daar wordt bij het plannen van de regionale ontwikkeling niet altijd rekening mee gehouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, twee uur lang hebben diverse Europese afgevaardigden uit 25 verschillende landen zich in twintig verschillende talen uitgesproken over kwesties die verband houden met de regionale ontwikkeling. Wij achten het allen bijzonder belangrijk dat commissaris Hübner bij dit debat aanwezig is en uiteraard wil ik de rapporteurs, de heren Guellec en Marques, feliciteren met hun werk.

Mijns inziens komt uit beide verslagen een Europese realiteit naar voren die sterk verschilt van andere territoriale politieke eenheden en modellen. Men zou kunnen stellen dat de Europese Unie zich kenmerkt door een gebrek aan territoriale continuïteit. Wij zijn in feite een klein schiereiland van een groot Euraziatisch continent, met zeer afgelegen schiereilanden en eilanden.

Europa staat bijvoorbeeld in schril contrast met de grote en bijzonder consistente Noordamerikaanse vierhoek en het vertoont een grote territoriale diversiteit, waardoor het maar moeilijk kan concurreren met andere soortgelijk territoriale eenheden. Het is dan ook belangrijk dat deze regionale realiteit en deze regionale beleidsmaatregelen de nodige aandacht krijgen.

Ik vertegenwoordig een insulaire, ultraperifere regio, die zeer ver verwijderd is van het centrum van Europa, maar zoals de heer Vergès ook al zei, wordt dit soort regio’s gekenmerkt door een eigen realiteit en situatie, aangezien zij op hun manier de aanwezigheid van Europa in de grote oceanen waarborgen, met name in de Atlantische Oceaan, de Caribische Zee en de Indische Oceaan. Het is evenwel onmogelijk om de gehele bevolking van deze gebieden – de ultraperifere regio’s bijvoorbeeld tellen maar liefst 4 miljoen inwoners die problemen hebben om te concurreren op de grote interne markt van de Unie – alleen met beschermende economische maatregelen op de goede weg te helpen.

Ik dank de Commissie voor haar voorstellen en verleen uiteraard mijn steun voor de suggesties van onze rapporteur, de heer Marques, betreffende de ontwikkeling van deze regio’s in de context van een groot cohesiebeleid voor de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op de eerste plaats wens ik de heer Guellec en mijn landgenoot de heer Marques geluk met hun uitstekende verslagen.

Deze verslagen maken duidelijk dat de actoren hetzelfde beeld voor ogen hebben van een ideaal Europa waarin de culturele verscheidenheid van de regio’s wordt gezien als het belangrijkste kenmerk van het ontwikkelingsmodel van de EU. Het regionale beleid moet daarom een apart initiatief zijn en niet slechts bestaan in het kopiëren op nationaal of Europees niveau van nationaal beleid.

Het regionale beleid is een ruimte waarin beleidsmaatregelen en acties worden bedacht. Het houdt rekening met het nationale beleid van de lidstaten, maakt er een synthese van en past het in het licht van de eigen doelstellingen en strategieën aan.

Het regionale beleid van de Europese Unie werd altijd gezien als een brandpunt, omdat overheidsingrijpen noodzakelijk is; marktwerking alleen biedt immers niet overal een oplossing voor – hoewel sommigen dat nog wel beweren. Het regionale beleid is het krachtigste instrument om territoriale samenhang te realiseren. Als er minder middelen voor dat beleid worden uitgetrokken, viert egoïsme hoogtij en trekt solidariteit aan het kortste eind. Zonder solidariteit kan het gevoel tot de Europese Unie te behoren niet tot ontkieming komen, terwijl dat het meest karakteristieke element is van de Europese identiteit.

Daarom sluit ik mij aan bij degenen die de Europese Commissie gevraagd hebben een witboek over de doelstelling van de territoriale samenhang te publiceren en een systeem te ontwerpen voor het meten van de effecten van het communautaire beleid op de territoriale samenhang.

Dat is vandaag de dag des te noodzakelijker vanwege de effecten van de mondialisering, waar bepaalde regio’s van de Europese Unie baat bij zullen hebben en waardoor andere regio’s zullen moeten inleveren. Gezien deze nieuwe realiteit heeft het regionale beleid een nieuwe impuls nodig en daarom wil ik de Commissie feliciteren met het voornemen de integratie van de territoriale dimensie in het bestaande communautaire beleid te versterken.

 
  
MPphoto
 
 

  Paulo Casaca (PSE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, staat u het mij toe op de eerste plaats de heer Marques geluk te wensen met zijn grondige werk. Ik wil hem ook danken voor de aandacht die hij heeft geschonken aan de standpunten van de Azoren.

Het communautaire beleid heeft de ultraperifere regio’s voor heel wat uitdagingen geplaatst. Op bepaalde beleidsterreinen kunnen wij een gunstige ontwikkeling vaststellen, zoals de beperking van de liberalisering van de toegang tot de wateren rond de Azoren, maar op andere gebieden worden er onbegrijpelijke stappen achteruitgezet.

Dat laatste is het geval met de wijzigingsvoorstellen van de Commissie voor de specifieke bevoorradingsregeling. Mochten die voorstellen onverhoopt in de praktijk worden gebracht, dan zullen de Azoren op economisch gebied volledig verlamd raken.

Het voorstel wil de verzendingen van het enige product dat onder de specifieke regeling “tegenstrijdigheden bij verzendingen” valt, verbieden. Daarnaast is er een nieuwe regeling die de verzending van elk product verbiedt waarin goederen zijn verwerkt die onder die bevoorradingsregeling vallen, met voorbijgaan aan alle internationale en communautaire wetgeving over oorsprongsregels. Wij vinden die voorstellen onaanvaardbaar.

Het vaststellen van contingenten met onbeduidende hoeveelheden en producten voor louter exotische bestemmingen als Marokko – waarmee de Azoren helemaal geen traditionele handelsbanden hebben – en het verbieden van verzendingen naar traditionele markten als het Portugese continent, de Verenigde Staten en Canada zou als een smakeloze grap kunnen worden gezien, ware het niet de letterlijke tekst van een Commissieverordening.

De procedures die de Commissie voorstelt zijn in ieder geval in tegenspraak met het bouwwerk van de interne markt en kleine bedrijven die onder de vereenvoudigde fiscale regeling vallen kunnen die regels niet toepassen. Die procedures zijn voorts zeer discriminerend en administratief gezien buitengewoon ingewikkeld.

De verklaring van de voorzitter van de Europese Commissie dat hij de beslissingen inzake Europees recht van de nationale rechterlijke instanties – die beslagname om verzendingen vanaf de Azoren te blokkeren hebben verworpen – aanvaardt is een uiterst positief signaal. Op dezelfde wijze dienen nu alle andere voorgestelde wettelijke regelingen onder de loep te worden genomen.

Daarom doe ik een beroep op het gezond verstand om de eisen van een bepaald Europees kartel niet te verwarren met het algemeen belang en het wetsvoorstel van de Commissie nog eens grondig te bekijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag vijf korte opmerkingen maken. Ik steun beide verslagen omdat zij goed zijn geschreven en de belangrijkste punten behandelen.

Ten eerste ben ik tevreden over de manier waarop het vizier wordt gericht op één fonds en één programma. Hierdoor wordt onze werkwijze gestroomlijnd, die tevens doeltreffender en minder ingewikkeld wordt. Deze aanpak van beide rapporteurs juich ik van harte toe.

Ten tweede wil ik iets zeggen over de territoriale indicatoren. Als afgevaardigde van Finland denk ik dat het erg belangrijk is dat we niet alleen naar het BBP kijken. We moeten onze blik verbreden en nagaan hoe moeilijk het is om bepaalde plaatsen te bereiken. Ik ben blij met de voorstellen van de rapporteur.

Ten derde vind ik het teleurstellend dat de noordelijke dunbevolkte regio’s niet in de verslagen worden genoemd. Ik roep iedereen die nog nooit in Lapland is geweest, op daarnaar toe te gaan en met eigen ogen te aanschouwen hoe een echte ultraperifere regio eruitziet. Dit punt komt aan de orde in artikel 218 van de Grondwet en het is jammer dat hij niet op tijd wordt aangenomen.

Ten vierde heb ik een opmerking over de agentschappen van de Gemeenschap. Agentschappen en de decentralisatie van agentschappen maken deel uit van de regionalisering. Ik vind het niet erg dat de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid naar Parma is gegaan en ik kan leven met een Agentschap voor Chemicaliën, maar we moeten wel ons verstand gebruiken. Als onderdeel van een verstandig regionaal beleid moeten we bepalen waar het Europees Parlement zijn zetel heeft. Ik vraag mij af of er sprake is van een goed regionaal beleid wanneer wij eens per maand het vliegtuig of de trein naar Straatsburg moeten nemen.

Tot slot wil ik de rapporteurs feliciteren met het feit dat ook het concurrentievermogen en de strategie van Lissabon in de verslagen aan bod komen. Al met al zal ik mijn steun geven aan deze verslagen.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Seeber (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag van de gelegenheid gebruikmaken om commissaris Hübner te bedanken voor haar fact-finding missions die zij steeds weer onderneemt in verschillende regio’s van de Unie. In principe wil ik over het verslag zeggen dat we niet „meer Europa” kunnen hebben voor minder geld. Het is dan ook meer dan wenselijk dat we een snelle en realistische overeenstemming bereiken over de financiële vooruitzichten.

Het verslag zelf bevat, heel juist en belangrijk, eisen ten aanzien van het uitbreiden van de economische en sociale cohesie met de factor territoriale samenhang, zodat iedere burger van de EU kan terugvallen op de best mogelijke politieke en staatsstructuren om van zijn of haar leven een succes te maken. Wat kan de Unie hieraan doen? Om te beginnen moet zij een kader scheppen voor een evenwichtige economische, sociale en territoriale ontwikkeling van het hele Gemeenschapsgebied. Ten tweede moet het sectorbeleid van de EU daarom met deze nieuwe territoriale component worden aangevuld, zodat het een hogere Europese meerwaarde krijgt. Ten derde moet de veelzijdigheid van de Gemeenschap worden bevorderd en moeten de specifieke belangen, sterke en zwakke punten van de verschillende gebieden worden ondersteund ten behoeve van een polycentrisch regionaal beleid.

Door deze alomvattende benadering van het EU-beleid, versterkt door de territoriale component en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, kunnen we de EU een belangrijke stap op weg helpen in de richting van een Unie voor alle burgers. Speciale aandacht moet worden gegeven aan regio’s met handicaps zoals het platteland en de berggebieden, waarvoor geschikte indicatoren moeten worden uitgewerkt als we een beter beeld willen krijgen van de concrete handicaps, en waarvoor de huidige modellen en berekeningsmethoden, zoals BBP per hoofd, niet toereikend zijn. Er moet ook meer nadruk worden gelegd op de eenvoud en bruikbaarheid van het Gemeenschapsbeleid, als we een effectieve uitvoering en toepassing in alle regio’s van de EU willen garanderen. Dit is een voorbeeld waarbij het principe “minder is meer” in het bijzonder van toepassing is.

 
  
MPphoto
 
 

  Francesco Musotto (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, zoals terecht in de twee verslagen tot uiting komt, wordt een van de hoofddoelstellingen van het territoriaal beleid gevormd door de toepassing van het beginsel van gelijkheid voor alle burgers, ongeacht hun woonplaats in de Europese Unie.

Bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan de 9,4 miljoen inwoners van de 284 eilanden van de Europese Unie. Zij vormen 3 procent van de totale bevolking en wonen op een oppervlakte van 95 000 km2. De economische ontwikkeling van deze gebieden gaat gebukt onder het isolement en de daardoor veroorzaakte extra kosten. In veel gevallen bestaan deze eilanden uit bergen en zijn ze ook perifere gebieden met een ontwikkelingsachterstand. Hun gemiddeld BBP per hoofd was in 2004 72 procent van het gemiddelde van de Europese Unie, en in veel gevallen zelfs lager dan het BBP van elk ander gebied van het betrokken land.

Er zij evenwel op gewezen dat dergelijke logistieke nadelen niet altijd synoniem hoeven te zijn met ongunstige economische omstandigheden. Men moet dergelijke nadelen juist proberen om te zetten in voordelen en de weg vrijmaken voor nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. De eilanden maken deel uit van het natuurlijke erfgoed van de Unie en lenen zich uitstekend voor allerlei activiteiten op bijvoorbeeld het gebied van toerisme, cultuur of vrijetijdsbesteding.

Met een op kennis gebaseerde economische ontwikkeling - een van de grote doelstellingen van het communautair beleid - is nabijheid van grondstoffen of van grote markten geen factor meer die de burgers ertoe aanzet om een bepaalde woonplaats te kiezen. Belangrijker zijn nu een mooie natuur en een aantrekkelijke omgeving. Van doorslaggevend belang is in dat opzicht dat er infrastructuren en andere essentiële voorzieningen voorhanden zijn.

Daarom is het noodzakelijk dat om te beginnen het beginsel “een fonds per programma” wordt opgenomen in de financiële vooruitzichten 2007-2013, en vervolgens het beleid voor territoriale samenhang nieuw leven wordt ingeblazen. Dit instrument is namelijk een fundamentele hulpbron. Dit wordt ook op correcte wijze tot uiting gebracht in de twee verslagen, waarin het beleid voor de territoriale cohesie onder de prioritaire doelstellingen van het cohesiebeleid van de Europese Unie in ruimere zin wordt opgenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dat was een uitstekend debat over beide verslagen en ik heb er met aandacht naar geluisterd.

Wat betreft het verslag van de heer Guellec heb ik gemerkt hoeveel steun in dit Parlement wordt gegeven aan de aanbevelingen die daarin zijn opgenomen. Er wordt geadviseerd om de territoriale samenhang te beschouwen als een belangrijk element van de strategie van Lissabon en Göteborg, alle dimensies van de territoriale samenwerking te versterken en meer nadruk te leggen op de samenwerking tussen de stadscentra, peri-urbane gebieden en plattelandsgebieden, in het bijzonder die gebieden die specifieke handicaps hebben, om zo een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van duurzame gemeenschappen.

Ik ben erg blij dat we over veel dingen hetzelfde denken. Ik wil nu graag iets zeggen over de weinige ideeën waarover we het wellicht moeilijk eens kunnen worden. Allereerst ga ik het hebben over het in aanmerking nemen van nieuwe territoriale indicatoren naast het BBP om de ontwikkeling van regio’s te meten en de hindernissen voor die ontwikkeling te evalueren. Ik wijs u erop dat er op het gebied van territoriale samenhang geen gestandaardiseerde en algemeen aanvaarde indicatoren bestaan en zoals u weet, moet elke nieuwe indicator door Eurostat worden geaccepteerd. Momenteel zijn op regionaal niveau slechts een klein aantal geharmoniseerde indicatoren beschikbaar: BBP, werkgelegenheid, werkloosheid en bevolkingsgegevens. Ten tweede ben ook ik van mening dat er op dit punt meer werk moet worden verricht, maar we moeten in dit stadium wel realistisch zijn.

Een andere kwestie is de invoering van een systeem voor de beoordeling van de invloed die de uiteenlopende communautaire beleidslijnen uitoefenen op de territoriale samenhang in de Unie. Het is waar dat bij de huidige effectbeoordeling niet naar de territoriale samenhang wordt gekeken. Ik ben het met u eens dat dit vraagstuk nader moet worden bestudeerd. Ik heb nota genomen van uw voorstel om een dergelijk systeem via Espon te laten ontwikkelen en ik zal mijn diensten vragen daarnaar onderzoek te doen. We zullen deze zaak ook met de lidstaten bespreken, die zoals u weet, dit programma medefinancieren.

U hebt voorgesteld om uiterlijk in 2007 een witboek over territoriale samenhang uit te werken, waarin met name wordt gepreciseerd hoe deze doelstelling in het nationaal strategisch plan van elke lidstaat moet worden geïntegreerd. Wellicht herinnert u zich nog dat ik in mei in Luxemburg heb gezegd dat er een mogelijkheid bestond om een witboek tot stand te brengen om territoriale samenhang hoger op de Europese agenda te krijgen met het oog op de verwachte ratificatie van de Grondwet.

Ik wil u erop wijzen dat wij de lidstaten in de strategische richtsnoeren hebben verzocht om bij de formulering van hun nationale ontwikkelingsplannen bijzondere aandacht te schenken aan territoriale kwesties. Er wordt momenteel reeds aan deze plannen gewerkt en dus kunnen we niet wachten tot het witboek klaar is en pas daarna dit onderwerp in de nationale strategische plannen opnemen, ook al ben ik het van harte met u eens dat het witboek een meerwaarde zou betekenen.

Ten aanzien van het verslag van de heer Marques zijn er eveneens enkele zorgen geuit en aanbevelingen gedaan en ik wil in de tijd die ik tot mijn beschikking heb, op zo veel mogelijk van de genoemde punten ingaan.

Wat betreft het actieplan voor het grote Europese nabuurschap ben ik het volledig met u eens dat we de economische, sociale en culturele banden tussen de ultraperifere regio's en hun buren die geen EU-lid zijn, dienen te versterken. Op twee fronten moeten we daaraan werken: ten eerste via handels- en douanemaatregelen waarmee de integratie van markten voor goederen en diensten en aan de handel gerelateerde gebieden mogelijk wordt, en ten tweede de preferentiële overeenkomsten met niet-lidstaten. Dergelijke akkoorden zullen vooral met de ACS-landen worden gesloten via de Europese partnerschapsovereenkomsten. Het is de bedoeling dat deze nieuwe overeenkomsten met ingang van januari 2008 van kracht worden. Op dit moment zijn we aan het onderhandelen, maar we onderzoeken ook wat de behoeften en belangen van die regio’s zijn, samen met de betrokken lidstaten.

Ik deel uw visie dat economische integratie moet worden ondersteund door sociale en culturele uitwisselingen en samenwerking op gebieden als nieuwe technologieën, gezondheidsmaatregelen, de bestrijding van illegale immigratie en maatregelen ten behoeve van het milieu en risicopreventie. Verder zoeken mijn diensten naar wegen om de communautaire financiële instrumenten - niet alleen het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) maar ook het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) - te gebruiken voor de versterking van het groot-nabuurschapsbeleid.

Enkele aanbevelingen die u gedaan hebt met betrekking tot landbouw en visserij maken reeds deel uit van onze wetgevingsvoorstellen, zoals sommigen van u behoren te weten. Zo wordt in het Commissievoorstel rekening gehouden met de specifieke problemen van de ultraperifere regio’s als het gaat om de hervorming van de marktordening voor suiker. De Commissie is ervan overtuigd dat de suikersector in de ultraperifere regio’s groeit, ook gezien de bijdrage van die sector aan een continue energievoorziening.

Wat betreft het nieuwe landbouwfonds weet u dat wij voor de ultraperifere regio’s hogere medefinancieringspercentages hebben voorgesteld en dat we meer gebieden willen gaan ondersteunen.

Als het gaat om bananen weet u hoe moeilijk de onderhandelingen verlopen, maar ik kan u verzekeren dat de Commissie haar best zal doen om de belangen van de Europese producenten te beschermen.

Wat betreft de visserij heeft de Commissie tijdens de Raadsbijeenkomst op 21 juni verklaard dat in de ultraperifere regio’s voor deze sector een specifieke behandeling nodig is. We zijn een onderzoek gestart en zullen deze kwestie zorgvuldig bestuderen.

Uw aanbevelingen voor het concurrentievermogen van regio’s en de aandacht die wordt besteed aan de ontwikkeling van menselijk kapitaal vormen de kern van de communautaire strategische ontwerprichtsnoeren voor de volgende generatie cohesieprogramma’s.

Op het gebied van onderzoek hebben we specifieke maatregelen voor de ultraperifere regio’s opgenomen in het zevende ontwerpkaderprogramma.

Ten aanzien van staatssteun bevat het jongste voorstel voor de regels voor nationale regionale steun enkele positieve maatregelen ten gunste van de ultraperifere regio’s. Die regio's worden geacht tot de werkingssfeer van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag te behoren. Zij zullen ook profiteren van verhoogde steunplafonds en mogen bedrijfssteun toestaan.

Mijn deur staat altijd open voor degenen die meer gedetailleerde informatie nodig hebben. In een tijd waarin er zoveel voorstellen op tafel liggen die invloed hebben op de situatie van de ultraperifere regio’s of van de regio's in het algemeen, zijn voortdurende samenwerking en communicatie volgens mij onontbeerlijk voor ons allemaal.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De gecombineerde behandeling is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid