De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0339/2005).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
David Martin (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat het vragenuur tot 20.00 uur verlengd is omdat in het verleden maar al te vaak op de tijd die hiervoor was uitgetrokken, werd beknibbeld.
Mijn voorstel van orde heeft betrekking op mijn eigen vraag met nummer 69. Ik heb deze vraag speciaal ingediend omdat gepland was dat de heer Mandelson vanavond de vragen in dit Parlement zou beantwoorden. De vraag gaat over de Wereldhandelsorganisatie, maar is op onverklaarbare wijze bij de algemene vragen ingedeeld. Zou u kunnen toelichten waarom dat is gebeurd?
De Voorzitter. – Het enige wat ik hierover kan zeggen is dat het in dit Huis de regel is dat de Commissie bepaalt welke commissaris de vraag beantwoordt. Zodoende is uw vraag in het derde deel van het vragenuur beland.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik heb een vraag voor de heer Mandelson over hetzelfde onderwerp. Wellicht dat hij zo goed zou willen zijn om deze vraag apart te beantwoorden?
De Voorzitter. – Misschien is dat een goede manier om het probleem op te lossen. Als dat niet gaat, moet ik volstaan met hetzelfde antwoord dat ik al gaf op de vraag van de heer Martin.
De Voorzitter.
Vraag nr. 37 van Manuel Medina Ortega (H-0893/05):
Betreft: Belastingheffing op vliegreizen
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de interne markt van de toepassing van uiteenlopende nationale maatregelen inzake belastingheffing op vliegreizen, en welke maatregelen dienen te worden getroffen om deze nationale maatregelen te harmoniseren?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De kwestie van de belastingheffing op vliegreizen is de laatste tijd vaak onderwerp van discussie geweest. Het is namelijk een van de instrumenten die bestudeerd worden in het kader van de zoektocht naar nieuwe financieringsbronnen voor officiële steun aan ontwikkelingslanden in overeenstemming met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de VN.
De geachte afgevaardigde is zich er ongetwijfeld van bewust dat de Raad zich actief met dit onderwerp bezighoudt. Op verzoek van de Raad hebben de diensten van de Commissie bijvoorbeeld een aantal werkdocumenten over de technische aspecten rondom deze kwestie opgesteld. Er worden twee soorten instrumenten in overweging genomen: een belastingheffing op vliegtuigbrandstof en een belastingheffing op vliegtickets, ook wel bekend als de vertrekbelasting. Vanuit het oogpunt van de Europese interne markt zijn er verschillende rechtskader op deze twee belastingsoorten van toepassing.
De belastingheffing op vliegtuigbrandstof valt onder de communautaire wet- en regelgeving, te weten onder Richtlijn 2003/96/EG over energiebelasting. Hoewel vliegtuigbrandstof in beginsel vrijgesteld is van belastingheffing, mogen lidstaten die brandstof voor binnenlandse vluchten wel belasten. Zij mogen die brandstof ook voor vluchten tussen lidstaten belasten mits daarvoor een bilateraal akkoord is gesloten. In de praktijk is er echter geen wettelijk kader voor de belastingheffing op brandstof die gebruikt wordt door luchtvaartmaatschappijen uit derde landen die in de EU opereren.
Voor de belastingheffing op vliegtickets bestaan er geen specifieke communautaire regelingen. De lidstaten kunnen dus naar eigen inzicht belasting op die tickets heffen mits zij uiteraard hun verplichtingen uit hoofde van het EG-Verdrag in acht nemen.
De geachte afgevaardigde wil weten of de Commissie maatregelen overweegt om te voorkomen dat dergelijke belastingen een belemmering gaan vormen voor de interne markt. Ik zou allereerst graag willen benadrukken dat het feit dat er op een bepaald product of op een bepaalde dienst belasting wordt geheven, niet betekent dat het vrije verkeer van die producten of diensten wordt bedreigd. Er bestaat uitsluitend een belemmering voor het functioneren van de interne markt indien de belasting die op transacties tussen lidstaten wordt geheven, hoger is dan op vergelijkbare transacties binnen een lidstaat. Net als bij alle andere belastingen zal de Commissie alles in het werk stellen om de naleving van het Verdrag te waarborgen indien er sprake is van een discriminerende belastingheffing op vliegreizen. Naar ik begrijp, richt de discussie tussen de lidstaten zich echter voornamelijk op de heffing van belastingen op vliegtickets. Gezien het feit dat er op dit vlak geen communautaire regelgeving bestaat, wil ik erop wijzen dat dit in de eerste plaats een zaak is die onder de fiscale soevereiniteit van de lidstaten zelf valt.
Desalniettemin heeft de Commissie in de werkdocumenten van haar diensten het standpunt ingenomen dat er goede redenen zijn om de belastingheffing op vliegtickets op communautair niveau te regelen. De Commissie heeft ook aangegeven dat zij bereid is om, wat de technische aspecten betreft, samen te werken met die lidstaten die een dergelijke regeling willen bewerkstelligen. Dat zou ook de compatibiliteit in verband met de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag ten goede komen.
Ik wil er graag op wijzen dat de Commissie het functioneren van de interne markt continu in de gaten houdt. Het heffen van belastingen zoals genoemd door de geachte afgevaardigde is nog steeds vrij zeldzaam. Indien de Commissie constateert dat er sprake is van een structureel probleem bij de belastingheffing op vliegreizen - zowel wat vliegtuigbrandstof als vliegtickets betreft - zou zij indien nodig gebruik kunnen maken van haar recht om een voorstel te doen voor een adequate regelgeving op dit gebied.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer Mandelson, aangezien u verantwoordelijk bent voor de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie zou ik ervan willen profiteren dat u hier bent om u te vragen of u wel beseft dat degenen die het meest zullen worden getroffen door een belasting op vliegtuigtickets, ten behoeve van de globalisering, de landen van de derde wereld zullen zijn, die voor hun vooruitgang grotendeels afhankelijk zijn van het toerisme, dat bovendien een van hun weinige economische activiteiten is?
In de tweede plaats zou belasting op vliegtuigtickets en op de brandstoffen van vliegtuigen nadelig uitpakken voor landen met het karakter van een eiland of schiereiland. Deze belasting is uitsluitend bedacht vanuit continentaal perspectief, en zij zou feitelijk leiden tot een concrete beperking van het verkeer tussen de continentale regio’s van de Europese Unie en de regio’s en landen met het karakter van een eiland, vooral degene met een ultraperifeer karakter of degene die het verste afliggen van het centrum van de Europese Unie.
Ik hoop dat u mijn bezorgdheid aan commissaris Kovács zult overbrengen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) In antwoord op uw eerste vraag met betrekking tot het toerisme zou een hogere belasting op vliegreizen in theorie tot een verminderde vraag naar dat soort reizen kunnen leiden. De hogere prijs van vliegtickets moet echter gezien worden tegen de achtergrond van de totale kosten van een reispakket – dat wil zeggen het reizen zelf, de accommodatie en uitgaven voor recreatie - en daarvan maakt die verhoging slechts een klein deel uit. De mogelijke gevolgen voor het toerisme moeten ook gezien worden in het licht van de algemeen stijgende vraag op toeristisch gebied. Er zijn dus goede redenen om aan te nemen dat de gevolgen voor het toerisme in het algemeen beperkt zullen zijn.
In antwoord op uw tweede vraag over afgelegen en perifere regio’s kan ik zeggen dat de hogere prijzen voor vliegreizen grotere gevolgen kunnen hebben voor regio’s die in hoge mate afhankelijk zijn van het luchtvervoer. Aangezien de belastingheffing op vliegtickets echter in de eerste plaats een zaak van de lidstaten is, hebben de landen die een dergelijke belasting heffen de speelruimte om compensatiemaatregelen te treffen vanwege de speciale omstandigheden in afgelegen regio’s en de sociale behoeften van de mensen die daar wonen.
De Commissie heeft al verklaard dat zij bereid is om op het gebied van de technische aspecten van vliegtickets met de lidstaten samen te werken. Daar zouden binnen het kader van de communautaire regelgeving ook de verschillende compensatiemaatregelen voor afgelegen en perifere regio’s onder kunnen vallen.
Josu Ortuando Larrea (ALDE). – (ES) Commissaris, ik ben het met u eens dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om het ontwikkelingsbeleid in die landen te kunnen stimuleren die ons, omdat ze hun burgers geen perspectief bieden, steeds meer immigranten sturen, en ons voor ernstige problemen stellen in de Europese Unie.
Ik zou u in dit verband willen vragen of de Commissie voldoende andere alternatieven voor dit doel bestudeerd heeft, zoals het voorstel van de econoom Tobin die pleitte voor de invoering van een belasting op financiële transacties, wat niet van invloed zou zijn op het toerisme.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Op deze vraag kan ik een kort antwoord geven. De Commissie heeft geen alternatieven in overweging, zoals de voorgestelde Tobin-tax. Die Tobin-tax is overigens een controversieel initiatief waar veel mensen tegen zijn.
De voorstellen die de Commissie wel onderzocht heeft, zijn het resultaat van discussies tussen onze lidstaten. Zoals ik al gezegd heb, worden zij in werkdocumenten van de diensten van de Commissie nader geanalyseerd. De Commissie neemt op dit moment zelf geen initiatieven met betrekking tot deze kwestie.
Indien de zogeheten Tobin-tax door een groot aantal lidstaten gesteund of gestimuleerd zou worden, zou de Commissie deze kwestie zonder twijfel nader bestuderen en hieromtrent een standpunt innemen.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, we weten allemaal dat de ontwikkelingslanden onze aandacht en zorg verdienen. Ik vraag me echter telkens weer af waarom we niet bereid zijn om op vliegtuigbrandstof belasting te heffen, net zoals we dat doen bij andere energiebronnen, vooral fossiele energiebronnen. Ik zou erop willen wijzen dat vliegtuigen met name tijdens de start in de omgeving van de luchthavens veel milieuschade veroorzaken.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De opmerking van de geachte afgevaardigde is volledig terecht. Er dient overigens wel bedacht te worden dat een belasting op vliegtuigbrandstof weliswaar gevolgen voor de prijzen kan hebben, maar dat die belasting er ook toe zou kunnen leiden dat vliegreizen op gelijke voet komen te staan met andere vervoersmiddelen, zoals het wegverkeer. De brandstof voor die andere vervoersmiddelen, die vaak de enige reisopties vormen voor minder gefortuneerde reizigers, zijn op dit moment wel belast. Het punt dat de geachte afgevaardigde naar voren brengt, zal ongetwijfeld in overweging worden genomen door degenen die zich op deze kwestie toeleggen.
De Voorzitter. Vraag nr. 38 van Sarah Ludford (H-0896/05):
Betreft: Bescherming van gegevens, EU databanken
Zowel in het eerste als het tweede jaarlijkse verslag aan de Raad en het Europees Parlement (SEC(2004)0557 en SEC(2005)0839) over de werkzaamheden van de centrale eenheid van Eurodac, de EU-databank voor asielzoekers, wordt melding gemaakt van het feit dat deze eenheid een verrassend hoog aantal "speciale zoekopdrachten" geregistreerd had. Dit is een soort zoekopdracht die bedoeld is voor de uitvoering van artikel 18 (lid 2 e.v.) van de Eurodac-verordening, d.w.z. voor doeleinden ter bescherming van gegevens ten einde de rechten van de geregistreerde persoon op de toegang tot zijn/haar gegevens te waarborgen.
Deze speciale zoekopdrachten zijn echter uitgevoerd zonder dat de nationale toezichthoudende autoriteiten konden bevestigen of het werkelijk personen betrof die om toegang tot hun eigen gegevens verzocht hadden. Zou de Commissie kunnen meedelen wat ze doet om de status van deze speciale zoekopdrachten te achterhalen? Zou de Commissie kunnen meedelen of ze haar belofte gehouden heeft om de toepassing van de Eurodac-verordening in dit opzicht te blijven controleren, en wat het resultaat daarvan was?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde, barones Ludford, vraagt om opheldering met betrekking tot de speciale zoekopdrachten via Eurodac en de actie die de Commissie in dat verband heeft ondernomen. Ik ben blij dat ik antwoord op deze vraag kan geven, die overigens onder de verantwoordelijkheid valt van de heer Frattini, vice-voorzitter van de Commissie.
Ten eerste wordt een zoekopdracht als speciaal aangemerkt als deze niet bedoeld is om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, maar als iemand hierdoor gebruik wil maken van zijn of haar rechten zoals vastgelegd in de richtlijn gegevensbescherming.
In artikel 18 van de Eurodac-verordening worden de procedures beschreven voor het uitoefenen van het recht op informatie, voor de toegang tot Eurodac en voor het rechtzetten of verwijderen van persoonlijke gegevens die door Eurodac worden verwerkt. Deze rechten komen mensen toe uit hoofde van de communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming, die is bedoeld om het recht op privacy van mensen te waarborgen. Krachtens artikel 18, lid 2, en ook anderszins krachtens de Eurodac-verordening heeft elke inwoner van een lidstaat “recht op mededeling van de over hem in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en van de lidstaat die deze gegevens aan de centrale eenheid heeft toegezonden”. Vervolgens kan hij of zij die lidstaat “verzoeken dat feitelijk onjuiste gegevens worden rechtgezet of onrechtmatig opgeslagen gegevens worden verwijderd”. Het is van belang om op te merken dat slechts een paar lidstaten dergelijke speciale zoekopdrachten naar de centrale eenheid hebben gestuurd.
Krachtens het systeem dat is vastgelegd in de communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming, zijn de betreffende nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europees toezichthouder voor gegevensbescherming de bevoegde autoriteiten om de legitimiteit te controleren van de verwerking van persoonlijke gegevens door Eurodac. Tijdens een recente bijeenkomst van gebruikers van Eurodac heeft de Commissie die gebruikers aan hun wettelijke verplichtingen herinnerd. Tijdens een andere bijeenkomst, georganiseerd door de Europees toezichthouder, heeft de Commissie de Europees toezichthouder en de nationale toezichthoudende instanties gewezen op het grote aantal speciale zoekopdrachten die in de centrale eenheid van Eurodac geregistreerd zijn.
De Commissie houdt deze kwestie nauwlettend in de gaten aangezien het belangrijk is om uit te zoeken of de activiteiten die door nationale autoriteiten binnen het kader van Eurodac worden uitgevoerd voldoen aan onze geldende regelgeving op het gebied van de gegevensbescherming.
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Ik dank u commissaris Rehn, maar dan wel slechts tot op zekere hoogte. U zegt dat er bij Commissie over de vraag waarom deze speciale zoekopdrachten worden gegeven, niet meer informatie bekend is dan bij de nationale toezichthouders voor de gegevensbescherming. Dit onderwerp is echter uiterst belangrijk omdat de vraag naar toegang tot de databanken van de EU in snel tempo toeneemt.
Hoe weten wij in het geval van Eurodac dat de nationale autoriteiten zich niet via deze speciale zoekopdrachten eigenlijk onbevoegd toegang verschaffen tot de databank onder het mom van een opdracht van een persoon die zijn eigen gegevens wil controleren? Als de Commissie het antwoord hierop schuldig moet blijven, kunnen wij dan nog wel vertrouwen hebben in haar “waakhondfunctie” nu de gegevensbescherming onder steeds grotere druk komt te staan? Ik herinner u eraan dat de Commissie verantwoordelijk is voor de handhaving van de voorschriften van deze verordening.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) In de eerste plaats zal ik uw bezorgdheid aan commissaris Frattini overbrengen. In de tweede plaats heeft de Commissie bij één lidstaat om opheldering gevraagd omdat er in een zeer korte periode een uitzonderlijk groot aantal zoekopdrachten zijn geregistreerd.
U begrijpt dat ik in deze fase, waarin wij de exacte redenen voor die aantallen niet kennen, geen specifieke lidstaten aan de schandpaal wil nagelen. Ik herhaal nog maar eens dat er in dit stadium geen bewijs is dat de Eurodac-verordening op onjuiste wijze is toegepast, hoewel ook wij verbaasd zijn over het aantal zoekopdrachten.
De Voorzitter.
Vraag nr. 39 van Giorgos Dimitrakopoulos (H-0904/05):
Betreft: Kosovo
Is gewaarborgd dat de EU participeert in de onderhandelingen over de toekomstige status van Kosovo? Is er een lijst opgesteld van thema's en problemen ten aanzien waarvan de EU, en meer in het bijzonder de Commissie en het Europees Parlement, een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren, in de wetenschap dat in bestaande teksten van de instellingen van de EU met betrekking tot Kosovo expressis verbis de Europese dimensie wordt vermeld?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Sta mij toe om te beginnen met de opmerking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de besluitvorming ter bevordering van het politieke proces om de toekomstige status van Kosovo vast te stellen, bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties berust. Dit is ook in overeenstemming met Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de VN.
De Commissie is tevreden over de recente aanbeveling van de secretaris-generaal van de VN en de bekrachtiging ervan door de Veiligheidsraad. Die aanbeveling luidt dat de besprekingen over de toekomstige status van Kosovo voortgezet dienen te worden. De Commissie is ook verheugd over de benoeming op 1 november van dit jaar van president Martti Ahtisaari als de speciale vertegenwoordiger of gezant van de secretaris-generaal van de VN voor het leiden van de gesprekken over de toekomst van Kosovo. De Commissie staat volledig achter de inspanningen van de internationale gemeenschap en van president Ahtisaari om een evenwichtige en duurzame regeling in Kosovo voor te bereiden en uit te werken. Uiteraard zullen wij nauw met president Ahtisaari samenwerken om dit doel te bereiken. Wat de participatie van de EU en de rol van de Commissie betreft, zou ik graag vier opmerkingen willen maken.
Wij moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat het resultaat in overeenstemming is met het Europees perspectief voor Kosovo en daarnaast ook de gehele westelijke Balkanregio bestrijkt.
Ten tweede dienen wij de lokale autoriteiten, onze toekomstige gesprekspartners, sterker te maken, waarbij wij er tegelijkertijd voor moeten zorgen dat een gecoördineerde internationale aanwezigheid de veiligheid in Kosovo waarborgt.
Ten derde - en ik ben er vast van overtuigd dat het Europees Parlement het met name over dit onderwerp volledig met mij eens is - moet het onze gemeenschappelijke doelstelling zijn om een status te creëren die op waarden en normen gebaseerd is. Het is van het allergrootste belang dat de rechten van minderheden en de bescherming van culturele en historische locaties gewaarborgd worden om een duurzame oplossing te bewerkstelligen die de stabiliteit en het Europese perspectief voor de gehele regio bevordert.
Tot slot is de economische ontwikkeling cruciaal voor de toekomst van Kosovo. Ik zal binnenkort samen met Javier Solana een document overleggen over het algemene beleid van de EU voor Kosovo. In dat document zullen wij beschrijven hoe wij dit statusproces met adequate financiële middelen willen ondersteunen. Voor een nadere uitwerking van deze kwestie zou de Commissie graag nauw met het Parlement willen samenwerken. Ik hoop dat wij op uw steun kunnen rekenen bij dit zeer belangrijke streven.
Giorgos Dimitrakopoulos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris en zijn medewerkers bedanken voor hun antwoord en hun medewerking, en enkel herinneren aan twee dingen.
Ten eerste is de ondersteuning van het Europees perspectief in Kosovo heel belangrijk. Dat zegt ook de ambassadeur van de Verenigde Naties, de heer Eide, in een groot aantal paragrafen van zijn rapport.
Ten tweede zal er, zoals de commissaris zei, een gezamenlijke tekst worden opgesteld met de heer Solana en daarom is het zeer belangrijk dat de Europese Unie een concrete onderhandelingstactiek volgt bij dit vraagstuk, opdat wij enerzijds hulp kunnen bieden bij de aanpak van de problemen die zullen rijzen en anderzijds ervoor kunnen zorgen dat dit alles uitmondt in een Europees perspectief.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Graag wil ik de heer Dimitrakopoulos voor zijn vraag en de vervolgvraag bedanken. Ik kan hem de verzekering geven dat onze gemeenschappelijk doelstelling inderdaad is dat wij een Europees perspectief voor de toekomst van Kosovo creëren.
Ik ben het ermee eens dat dit in het verslag van ambassadeur Eide over de stand van zaken in Kosovo nog eens nadrukkelijk onderstreept wordt. Naar mijn mening is het verslag-Eide zeer professioneel, van hoge kwaliteit en bijzonder objectief en realistisch. In dit verslag wordt ook benadrukt dat het noodzakelijk is om in de loop van het onderhandelingsproces aandacht te schenken aan zowel het eerbiedigen van bepaalde de normen als aan de toekomstige status. Ik kan u ook de verzekering geven dat uit het gemeenschappelijk document met de heer Solana duidelijk naar voren komt dat onze doelstelling een evenwichtige en duurzame regeling is.
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, ik ben het volkomen eens met de commissaris als hij stelt dat Kosovo een Europees perspectief moet worden geboden. Ook de lokale autoriteiten zijn het erover eens dat er een militaire aanwezigheid nodig zal zijn, zodra de onafhankelijke status verworven wordt. Betekent dit, mijnheer de commissaris, dat zodra die onafhankelijke status verworven is, op termijn de KFOR-troepen zullen worden teruggetrokken en zullen worden vervangen door Europese troepen? Zo dit het geval is, hebt u al enige schatting over wat dit de Europese Unie zal gaan kosten en bestaat er de bereidheid van de Europese Unie en van de Commissie om ervoor te zorgen dat dan voldoende financiële middelen voorhanden zijn?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) President Ahtisaari is net begonnen met zijn werk en is bezig met een pendeldiplomatie tussen Belgrado, Pristina en de internationale gemeenschap. Ik wil niet op de zaak vooruitlopen door te voorspellen wat het voorstel van president Ahtisaari in zijn hoedanigheid als VN-vertegenwoordiger zal zijn. Naar mijn idee kunnen wij hem het beste zijn werk laten doen zodat hij ongestoord met de verschillende partijen kan overleggen om op het juiste moment en met de nodige vastberadenheid met een voorstel voor een oplossing te komen. Daarom denk ik dat het niet verstandig is om nu een standpunt in te nemen over de vraag of, en in welke vorm, de aanwezigheid van KFOR-troepen in Kosovo voortgezet moet worden.
Ik wil graag twee dingen hierover zeggen. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat er als veiligheidswaarborg ook in de toekomst sprake is van een internationale aanwezigheid in Kosovo. In de tweede plaats zijn wij bezig met een inventarisatie van de financiële middelen die wij ter beschikking moeten stellen om het werk van de internationale gemeenschap en van president Ahtisaari te ondersteunen.
Tweede deel
Vragen aan de heer Michel
De Voorzitter. Vraag nr. 40 van Bart Staes (H-0894/05):
Betreft: Het effect van FLEGT op de bescherming van sociale rechten en leefmilieu in ontwikkelingslanden
Het FLEGT actieprogramma om illegale houtkap te bestrijden focust zich hoofdzakelijk op de legale aspecten van houtkap, terwijl duurzaam bosbeheer grotendeels onderbelicht blijft. Nochtans biedt legale houtkap op zich geen enkele garantie voor duurzame ontwikkeling van de betrokken ontwikkelingslanden, de verbetering van de sociale situatie van de lokale bevolking en de bescherming van biodiversiteit en leefmilieu. Is de Commissie van mening dat er tijdens de onderhandelingen over de partnerschappen binnen FLEGT bindende voorwaarden gesteld moeten worden over ontwikkelingsaspecten (zowel sociaal als milieugebonden), om op die manier de levensomstandigheden van de lokale bevolking te verbeteren, en is de Commissie niet van mening dat legaliteit een basisvoorwaarde is voor toegang tot de Europese markt, en geen doel op zich van FLEGT?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het actieplan van de Europese Unie met de naam FLEGT – wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw – houdt zich alleen bezig met het al dan niet legaal zijn van activiteiten, en heeft geen betrekking op de bredere en complexere vraagstukken van de duurzame ontwikkeling van de bosbouw. Er is een duidelijk verschil tussen beide aspecten. Legaal hout kan worden geproduceerd op een manier die schadelijk is voor het milieu, bijvoorbeeld door middel van een toegestane vorm van exploitatie. En illegaal hout kan op zijn beurt afkomstig zijn van een duurzame bron, zoals hout dat wordt geproduceerd in eigen, inheems beheer dat milieuvriendelijk is, maar niet voldoet aan de officiële juridische eisen.
In de meeste landen berust de bosbouwwetgeving echter op principes van duurzame ontwikkeling. Beter bestuur en een betere toepassing van de wetgeving zullen dan ook leiden tot een milieuvriendelijker bosbeheer. De partnerschapsovereenkomsten die in het kader van het FLEGT-actieplan gesloten zullen worden, zullen tevens dienen als middel om de deelnemende partijen rond de tafel te krijgen om bredere aspecten van governance in de bosbouwsector te bespreken en het doorvoeren van eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving te ondersteunen. De Commissie hoopt dat de wetgeving en het bestuur in de partnerlanden door deze procedures beter en rechtvaardiger zullen worden. Ik hoop dan ook dat u zult inzien dat het belang dat in het FLEGT-actieplan wordt gehecht aan de kwestie legaal versus illegaal, geen doel op zich is, maar veeleer een middel om met de partnerlanden samen te werken teneinde het bestuur in de bosbouwsector te verbeteren.
Niettemin is het FLEGT-actieplan van de Unie een initiatief dat gericht is op veranderingen die voortkomen uit de inzet van de partijen zelf. Het is dan ook onwenselijk dat de potentiële partnerlanden geconfronteerd worden met strenge sociale en milieueisen. Te strenge voorwaarden zouden een belemmering vormen voor hun betrokkenheid in het kader van de partnerschapsovereenkomsten. Overigens, in het FLEGT-actieplan van de Europese Unie wordt misschien dan wel de nadruk gelegd op governance en een legalistische benadering, maar we mogen niet vergeten dat de Unie vastbesloten blijft om duurzaam bosbeheer in de ontwikkelingslanden te stimuleren. In de afgelopen tien jaar heeft de Europese Unie een bedrag van ruim 700 miljoen euro uitgetrokken voor het duurzame beheer van bossen in Azië, Centraal-Afrika en Zuid-Amerika.
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw antwoord en een aantal van uw opmerkingen. Natuurlijk kan de samenwerking met die partnerschapslanden een goede zaak zijn, maar we weten allemaal dat niets belet dat mogelijke partnerschapslanden via derde landen, zoals bijvoorbeeld China, toch illegaal hout gaan invoeren in Europa. Greenpeace heeft zeer onlangs kenbaar gemaakt dat ze illegale netwerken vanuit Congo-Brazzaville naar Italië heeft ontdekt, vanuit Papoea-Nieuw-Guinea naar China en zo naar het Verenigd Koninkrijk. Mijn vraag is dus hoe de Commissie, hoe de commissaris van plan is dit soort praktijken een halt toe te roepen?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) De Commissie heeft uiteraard begrip voor, bijvoorbeeld, de wens – ik heb hier pas nog vragen over gekregen – om een eenzijdig verbod uit te vaardigen op de invoer van illegaal hout. We moeten echter toegeven dat zo’n stap in de praktijk niet leidt tot het oplossen van het probleem van de illegale exploitatie van bossen. Ten eerste krijgen onze douane-instanties met een eenzijdig verbod op de invoer van illegaal hout in de Unie geen instrument in handen waarmee de legale herkomst van hout bevestigd of ontkracht kan worden. Zo’n verbod is op zich dus niet toereikend om te voorkomen dat illegaal hout de Unie binnenkomt. Om onderscheid te kunnen maken tussen legaal en illegaal hout hebben we uiteraard de volledige medewerking van de exporterende landen nodig, en dat is het grote probleem.
Ten tweede is een verbod in Europa niet de weg die leidt naar het oplossen van het bestuursprobleem in de producerende landen. Daarom heeft de Commissie een aanpak voorgesteld die berust op het aangaan van partnerschappen met de houtproducerende landen. Dit vergemakkelijkt de vereiste samenwerking tussen de Europese Unie en de producerende landen, zodat er iets gedaan kan worden aan het probleem van de corruptie en de lacunes op bestuursgebied, die leiden tot de illegale exploitatie van bossen. Zonder verhoogde en gezamenlijke inspanningen om de corruptie in de houtsectoren van de producerende landen uit te roeien, zullen de maatregelen ter beteugeling van de handel in illegaal hout, die hand in hand gaat met de illegale exploitatie van bossen, geen enkel effect sorteren.
Ten derde is de aanpak die het aangaan van partnerschappen beoogt, doelgericht en proportioneel. Met deze aanpak kunnen de aandacht en de middelen worden geconcentreerd op de landen die zwaar door dit probleem worden getroffen zonder dat dit ten koste gaat van de handel met de landen waar de illegale exploitatie van bossen een veel minder groot probleem vormt. Ten aanzien van het grootste deel van de handel in producten waarin hout is verwerkt, bestaat geen vermoeden van illegale praktijken.
Wel moeten wij met elkaar overleggen wat onze reactie moet zijn als dergelijke vermoedens wel bestaan ten aanzien van de handel met landen die geen partner zijn. Deze kwestie zal nader worden bestudeerd bij een volgende evaluatieronde. Ik wil benadrukken dat het niet de bedoeling is dat de maatregelen die bij die evaluatieronde worden bestudeerd, in de plaats komen van de aanbevolen vrijwillige aanpak zoals uiteengezet in het FLEGT-actieplan, maar hem eventueel aanvullen. Ook wil ik opmerken dat het om een evaluatieronde gaat, en dat het niet onze bedoeling is om in dat stadium met nieuwe wetgevingsvoorstellen te komen.
De Commissie is bereid een nieuwe analyse uit te voeren met betrekking tot de haalbaarheid van aanvullende wetgeving ter ondersteuning van het FLEGT-actieplan, zoals mij hier is verzocht. Zoals beloofd heb ik de boodschap dus overgebracht aan de Raad. Jammer genoeg zijn deze werkzaamheden vertraagd doordat de bevestiging van de actieve deelname van de lidstaten op zich liet wachten, en door het besluit dat we hebben genomen om de schaarse middelen te concentreren op de uitvoering van de in het actieplan genoemde vrijwillige aanpak. De evaluatie loopt en vindt plaats in nauwe samenwerking met de lidstaten, aangezien een groot aantal potentiële maatregelen onder de bevoegdheid van de lidstaten valt.
Als optie zijn aangemerkt maatregelen op het gebied van het overheidsopdrachtenbeleid, het witwassen van kapitaal, gestolen goederen en de corruptiebestrijdingswetgeving, naast de haalbaarheid van de praktische aspecten van de nieuwe wetgeving inzake de controle op de invoer van illegaal geproduceerd hout.
Het laatste dat ik u wil vertellen, is dat ik in de korte tijd dat ik commissaris voor onderzoek ben geweest, de gelegenheid heb gekregen om een bezoek te brengen aan het onderzoekscentrum van de Commissie in de buurt van Milaan, waar ik zeer interessante activiteiten heb gezien. Het ging om satellietwaarnemingen waarmee ontbossing en herbebossing zeer nauwkeurig kunnen worden gevolgd. Ik denk dan ook dat het misschien nuttig zou zijn om na te gaan of we daarmee niet over een instrument beschikken waarmee we, in onze politieke dialoog met de landen, hen er op zijn minst toe kunnen bewegen iets meer bereidheid te tonen om ons te helpen. Dit is een technologisch middel dat ons in staat zou stellen de ontwikkeling van deze situatie van nabij te volgen, ik weet niet of u al in de gelegenheid bent geweest om dit centrum te bezoeken, om te zien wat het kan doen, maar ik kan u verzekeren dat ik zeer onder de indruk was. Het is absoluut mogelijk om een relatief nauwkeurig toezicht uit te oefenen op de nu eens dramatische, en dan weer wat optimistischere ontwikkeling van deze situatie.
John Bowis (PPE-DE). - (EN) Commissaris, ik ben ervan overtuigd dat het Parlement u meer armslag wil bieden voor nadere actie op grond van het verslag dat, uit hoofde van het actieplan, eigenlijk al in 2004 gepresenteerd had moeten worden.
Een van de manieren om u meer armslag te bieden is om aan te dringen op actie op basis van de zeer welkome overeenkomst die tijdens de Top in september met China is gesloten. Zou de commissaris aan kunnen geven hoe hij denkt dat op deze wijze een einde gemaakt kan worden aan het “witwassen” van illegaal gekapt hout in China en in de rest van die regio?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer Bowis, ik kan u helaas slechts mededelen dat ik een proactieve aanpak heb en u zeggen dat deze kwestie aan de orde zal komen tijdens het overleg met onze partners, maar ik heb u niets meer te bieden dan mijn goede wil. Ik wens twee dingen. In de eerste plaats wil ik dat de lidstaten, ofwel de Raad, zich zelf ook wat bereidwilliger toont op dit terrein. Ik denk dat het ons zou helpen als er bijvoorbeeld geen belemmeringen opgeworpen zouden worden voor het bestuderen van de eisen die wij formuleren, aangezien ik absoluut niet tegen een versterkte wetgeving ben, integendeel. Op een gegeven moment zal het daar toch echt van moeten komen.
Verder heb ik u aangegeven welke weg we kunnen bewandelen, een weg die ik technisch zou willen noemen, een weg waarlangs we in elk geval druk zouden kunnen uitoefenen op de partnerlanden, en ook op de lidstaten, niet te vergeten. Wat we in feite nodig hebben, is een, laten we zeggen, wetenschappelijk middel om de herkomst van hout te achterhalen en te benoemen. Met de diamant bijvoorbeeld is dit ons technisch gezien gelukt. Er zijn op dit moment zeer nauwkeurige methoden om de herkomst van diamant met zekerheid vast te stellen. We moeten het een beetje in die richting zoeken.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de familiebedrijven in de bosbouw werken in Europa volgens zeer duurzame methoden. Daarvan profiteert de hele economie. Wat is uw visie, mijnheer de commissaris, op de mogelijkheid om de landen die we in dit verband noemen ter plaatse met onze kennis te ondersteunen, zodat we niet weer achteraf de schade hoeven te beperken? Een ding is duidelijk: hout is en blijft een grondstof voor allerlei producten, en u heeft terecht het onderzoek genoemd.
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Het is wat al onze ontwikkelingsprogramma’s betreft evident dat de maatregelen waarvoor u in uw vraag suggesties doet, onder ontwikkelingsprojecten kunnen vallen en zonder meer in aanmerking kunnen komen voor een plaats binnen dergelijke projecten, of het nu gaat om het verkrijgen van technische bijstand, om aanplant of een reeks andere maatregelen; wij zijn uiteraard zeer bedacht op dit aspect. In de context van ontwikkelingsprojecten is de vraag die u bezighoudt, in feite een vraag die een steeds transsectoraler karakter krijgt. Ontwikkelingsprojecten die betrekking hebben op landen of op bepaalde regio’s of zones, komen uiteraard zonder meer voor steun in aanmerking. Er worden er overigens nu al behoorlijk wat van uitgevoerd.
De Voorzitter. Vraag nr. 41 van Othmar Karas (H-0902/05):
Betreft: Ontwikkelingssamenwerking
Het is noodzakelijk dat de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van donorlanden wordt verhoogd tot 0,7 procent van het bruto binnenlands product. Daarmee kunnen de millenniumdoelstellingen geheel overeenkomstig de termijn tot 2015 worden bereikt. De nationale ODA moet daarom trapsgewijze de volgende doelstellingen bereiken: tot 2006 "substantiële verhoging", tot 2009 0,5 procent en tot 2015, 7 procent van het BBP.
In vele landen wordt voor de berekening van deze percentages echter ook de afbetaling van de schulden meegerekend, hetgeen tot gevolg heeft dat geen extra geld beschikbaar is. Voor het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG) is dat geld echter dringend noodzakelijk. Kan de Commissie meedelen welke andere factoren bij de berekening van deze 0,7 procent een rol spelen en hoe kan worden getracht een uniforme berekeningsgrondslag te vinden? Hoe kunnen lidstaten hiervoor wettelijk verantwoordelijk worden gesteld?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de financiële middelen voor ontwikkeling moeten zonder meer substantieel worden verhoogd om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in 2015 te halen.
U weet dat de EU zeer serieus werk maakt van de uitdagingen die zijn gelegen in het beschikbaar krijgen van de noodzakelijke begrotingsmiddelen om de armoede tussen nu en 2015 met de helft terug te dringen. Daarom heeft de Unie zich reeds in 2002, als eerste tussenstap, ten doel gesteld de ontwikkelingshulp in 2006 te verhogen. De Unie wil voor officiële ontwikkelingshulp een gezamenlijk peil bereiken van 0,39 procent van het bruto nationaal product.
In mei jongstleden heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de voorstellen voor een nieuwe fase om in 2010 een gezamenlijk peil van 0,56 procent te halen, en in 2015 de doelstelling van 0,7 procent van het BNP. Ik weet dat deze doelstellingen ambitieus zijn, maar ze zijn haalbaar. Ze zijn niet zomaar vastgesteld. Ik ben blij dat vier van onze lidstaten al op dit niveau zitten. Zes andere hebben aangegeven dat ze het ruim vóór 2015 willen halen.
Het begrip “officiële ontwikkelingshulp” is nauwkeurig omschreven. Deze definitie is opgesteld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en internationaal erkend. Volgens deze definitie wordt schuldverlichting beschouwd als ontwikkelingshulp. Dit is gerechtvaardigd voorzover er door de schuldverlichting middelen vrijkomen die eerder bestemd waren voor de aflossing van de schuld en nu kunnen worden ingezet voor de ontwikkeling van arme landen.
Sinds de Conferentie van Monterrey over ontwikkelingsfinanciering hebben de hulpstromen van de Europese Unie een daadwerkelijke verhoging te zien gegeven om de tussentijdse doelstelling in 2006 te halen. Een aanzienlijk deel van die verhoging is terug te voeren op schuldverlichting.
In de geest van de consensus van Monterrey moet het initiatief voor de verlichting van de schuld van arme landen met een hoge schuldenlast, ik citeer, “volledig worden gefinancierd met aanvullende middelen”. In 2005 heeft de Commissie, in haar jaarlijkse toetsingsverslag betreffende de verbintenissen die de Unie in Monterrey is aangegaan, dan ook aangegeven dat zorgvuldig moet worden nagegaan of de inspanningen op het gebied van schuldverlichting mogelijk gevolgen hebben voor de hulpstromen. Dit blijft uiteraard een aandachtspunt in onze toekomstige jaarlijkse toetsingsverslagen. Ik wil er in dit verband op wijzen dat de Europese Unie zich erop heeft vastgelegd vanaf 2010 jaarlijks rond de 66 miljard euro beschikbaar te stellen. Dat is dus 20 miljard euro meer dan het bedrag dat voor 2006 is voorzien. Gezien deze geplande omvang van de hulp zal het schuldverlichtingseffect op de verhoging van de officiële ontwikkelingshulp op korte en middellange termijn beperkt zijn.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, ik stel vast dat u ervan uitgaat dat we het interim-doel in 2006 zullen halen. Ik zou u willen vragen wanneer u hierover een verslag voor kunt leggen. Wat zijn de gevolgen voor die landen die dit doel niet kunnen bereiken? Wanneer we het eerste doel niet halen zullen we ook weinig vorderingen maken om het tweede te halen. Wat voor bijkomende projecten met cofinanciering door de EU zult u voorstellen om deze doelstellingen te bereiken? Wat voor projecten zullen dat hoofdzakelijk zijn?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Ik ben misschien niet helemaal duidelijk geweest in mijn eerste interventie. Ik wilde zeggen dat wat voor 2006 is beloofd, niet alleen zal worden gehaald, maar zelfs zal worden overschreden: we zullen het in 2006 iets beter doen dan beloofd. Of anders gezegd, we lopen een beetje voor op de planning. Het voorstel voor een nieuwe doelstelling voor 2010 heb ik overigens gedaan om deze dynamiek, die relatief is, vast te houden. Volgens mij heb ik het al gezegd: het is tamelijk realistisch om te veronderstellen dat de doelstelling van 2010 gehaald zal worden. Ik beschik helaas niet over middelen om lidstaten die hun toezeggingen niet nakomen, daartoe te dwingen.
Toch denk ik dat momenteel langzaam maar zeker het besef groeit dat ontwikkeling een absoluut fundamenteel beleidsterrein is en dat er in elk geval geen excuus meer is om verplichtingen niet na te komen. Wat de verplichtingen in het kader van de millenniumdoelstellingen betreft is er zelfs geen enkel excuus meer. Als de wil er is, kunnen de financiële middelen gevonden worden. Ik denk dat de politieke wil bestaat; nu moet die alleen nog in daden worden omgezet.
Maar, en dat is de vraag die u stelt, hoe moeten we andere middelen vinden? U weet dat een aantal landen reeds besloten heeft een heffing te gaan invoeren, of een belasting op vliegtickets. U weet dat er gepraat wordt en werd over de Tobin-tax op financiële transacties, hoewel er op dit punt geen enkele vorm van overeenstemming is bereikt waarop voortgeborduurd kan worden.
Persoonlijk moet ik u zeggen dat ik uiteraard geïnteresseerd ben in elk nieuw idee op dit gebied. Ooit heb ik ook het idee geopperd van een belasting op de wapenhandel. Dit werpt echter een zeker moreel probleem op. De legale wapenhandel vertegenwoordigt een bedrag van een biljoen dollar per jaar, terwijl de omvang van de illegale handel op meer dan twee biljoen dollar wordt geschat. Dit geeft dus een probleem: gaat men de legale wapenhandel belasten, terwijl de illegale handel zich daar jammer genoeg aan zal onttrekken?
U weet dat een van uw collega’s, de heer Rocard, zo meteen een vraag gaat stellen over het opzetten van een wereldwijde loterij. Ik sta absoluut open voor dit idee. U weet ook dat tevens gesproken wordt over de opbrengst van de boetes die aan de Commissie worden betaald wegens het overtreden van de mededingingsregels. Waarom zouden we deze bedragen niet besteden aan ontwikkeling? Zo is er een hele reeks mogelijkheden waarvan de technische haalbaarheid wordt onderzocht.
Gelooft u mij als ik zeg dat ik nog meer ideeën heb, maar de lidstaten moeten die uiteraard ook willen uitvoeren. De meeste van die ideeën zijn immers niet bruikbaar of werken niet echt als ze slechts door drie, vier, vijf of zes landen worden uitgevoerd. De beweging moet veel algemener zijn. Tot slot heb ik het gevoel dat de ontwikkelingshulp in de komende jaren substantieel verhoogd moet kunnen worden.
De Voorzitter. Vraag nr. 42 van Marie-Hélène Aubert (H-0934/05):
Betreft: Verkiezingen in de Democratische Republiek Kongo
Het houden van vrije verkiezingen werpt in Afrika altijd veel problemen op, hetgeen een reden vormt om de verkiezingen die in de Democratische Republiek Kongo gaan worden gehouden goed in de gaten te houden. We hebben namelijk verontrustende berichten gehoord over de geloofwaardigheid van de toekomstige verkiezingen: er bestaat grote onduidelijkheid over de samenstelling van het kiezerscorps, er vindt op grote schaal fraude plaats bij de inschrijving op de kiezerslijsten, er wordt - vooral in het oosten van het land - bewust een klimaat van onzekerheid gecreëerd om de mensen ver van de stembus te houden en belangrijke delen van de bevolking zijn van deelneming uitgesloten, zoals de Kongolezen die in het buitenland wonen (ruim 3 miljoen alleen al in de landen van de Europese Unie). Deze onregelmatigheden zullen onvermijdelijk tot gevolg hebben dat veel democratische politieke krachten zullen weigeren aan de verkiezingen deel te nemen en dat te voorzien is dat de resultaten zullen worden betwist.
De Europese Unie, die het organiseren van verkiezingen actief ondersteunt, moet waakzaam blijven ten opzichte van wat er in de Democratische Republiek Kongo gebeurt. Kan de Commissie ons daarom mededelen over welke informatie zij beschikt aangaande de organisatie van de verkiezingen in Kongo? Welke steun denkt zij te verlenen aan het goede verloop van deze verkiezingen? Welke maatregelen zal zij nemen wanneer blijkt dat er op grote schaal fraude wordt gepleegd?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie volgt de ontwikkelingen rond het verkiezingsproces in de DRC en de organisatie ervan door de onafhankelijke kiescommissie op de voet, samen met de gehele internationale gemeenschap overigens. Eind augustus van dit jaar heb ik zelf een missie uitgevoerd ter controle van de inschrijving van kiesgerechtigden, om vast te stellen onder welke omstandigheden die inschrijving plaatsvond. Ondanks de deplorabele staat van de infrastructuur van het land waren er op dat moment meer dan 21 miljoen kiezers ingeschreven. Dit aantal stemt in grote lijnen overeen met de bevolkingsprognoses op basis van de laatste algemene volkstelling, die op dit moment de meest betrouwbare statistische grondslag vormt waarmee gewerkt kan worden.
De inschrijving van de kiezers is geregeld bij een bijzondere wet, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd om zich op vrijwillige basis te kunnen inschrijven. Ook zijn er door de kiescommissie maatregelen getroffen om te garanderen dat alle inschrijvingscentra op dezelfde manier werden behandeld en geen enkele regio of zone werd benadeeld door het laat opengaan van het centrum. Om u enig idee te geven van de omvang van de technische problemen kan ik u zeggen dat er ruim tienduizend inschrijvingskits verdeeld moesten worden over het gehele grondgebied van Congo, in de wetenschap dat er op sommige plaatsen kleine noch grote wegen meer zijn, en dat er helikopters ingezet moesten worden. U kunt zich dus voorstellen dat dit een enorme klus was.
Om de risico’s van dubbele inschrijving en massale fraude zoveel mogelijk te voorkomen – daar ging de vraag mede over – heeft de kiescommissie, met goedvinden van de internationale gemeenschap, gekozen voor inschrijving van de kiezers op basis van biometrische gegevens, onmiddellijke uitgifte van de kiezerskaart, het dagelijks aanplakken van de lijsten met ingeschrevenen in elk inschrijvingsbureau, het gebruik van onuitwisbare inkt en het opschonen van de kiezerslijsten op basis van biometrische gegevens. De Commissie steunt de organisatie van het verkiezingsproces met een substantiële bijdrage van 149 miljoen euro via een fiduciair fonds onder beheer van het VN-ontwikkelingsprogramma. Uit hoofde van die bijdrage speelt zij een actieve rol in de stuurgroep van het project ter ondersteuning van het verkiezingsproces, die toezicht houdt op de activiteiten van de kiescommissie in het kader van het project.
Om te garanderen dat de verkiezingen gehouden worden volgens de internationale normen, heeft de Commissie onlangs besloten een verkiezingswaarnemingsmissie te sturen, die op 18 december aanstaande, de dag van het grondwettelijk referendum, zal beginnen met haar werkzaamheden, die zullen doorlopen tot het einde van het verkiezingsproces.
Op dit moment is er niets dat wijst op massale fraude bij de organisatie en het verloop van het verkiezingsproces. Als ik “massaal” zeg, moeten we ons uiteraard verplaatsen in de context van 22 miljoen inschrijvingen. Ik heb vanmiddag cijfers gekregen waaruit blijkt dat er fraude is geconstateerd, dat die deels die naam verdient vanwege het opzettelijke karakter, dat er ook “fraude” is waarvan men niet weet of die wel opzettelijk is, dat er ook fouten zijn gemaakt. De mensen die aan dit soort registraties werken zijn doorgaans Congolese burgers, die zijn gevormd door de samenleving die de kits ter beschikking heeft gesteld, en het is duidelijk dat, wanneer miljoenen mensen een code moeten krijgen, een bepaald foutenpercentage voor de hand ligt, of het nu gewoon technische fouten zijn of fouten die toe te schrijven zijn aan manipulatie. Een foutief ingevoerde naam kan niet meteen uit het systeem worden gehaald als de machine die naam eenmaal heeft opgeslagen. Op centraal niveau kan daar echter wel iets aan worden gedaan. Men gaat dus centraal de dubbele inschrijvingen verwijderen onder de ongeveer 22 miljoen mensen die op dit moment zijn geregistreerd. Zodra die dubbele eruit zijn gehaald mag men ervan uitgaan dat er zo’n 21 tot 22 miljoen kiezers rechtmatig, en niet dubbel, zijn ingeschreven.
Mochten er door de verkiezingswaarnemingsmissie onregelmatigheden worden geconstateerd van een zodanige omvang dat ze de doorzichtigheid, de geloofwaardigheid en de representativiteit van het proces dreigen te ondermijnen, dan houdt de Commissie zich, overeenkomstig het bepaalde in de Overeenkomst van Cotonou, gereed om een versterkte politieke dialoog in gang te zetten teneinde corrigerende maatregelen vast te stellen. Maar dat is nu al niet meer aan de orde, we zijn dat stadium al gepasseerd. Ik geef u de cijfers.
De resultaten van de ontdubbeling – zoals dit met een zeer lelijke term wordt genoemd – voor het operationeel gebied van Kinshasa zijn vandaag bekendgemaakt tijdens de vergadering van het technisch comité voor het verkiezingsproces. Er zijn 150 000 dubbele inschrijvingen opgespoord op een totaal van 2 963 101 kiezers die in Kinshasa zijn geregistreerd. Er waren 18 587 gevallen van dubbele inschrijvingen van technische aard – fouten die toe te schrijven zijn aan manipulatie, zoals ik u zojuist heb verteld –, 10 490 gevallen van fraude en 121 000 gevallen van mogelijke fraude. Het totale aantal dubbele inschrijvingen komt dus neer op ongeveer 5 procent van het totale aantal geregistreerden.
Wat het percentage frauduleuze dubbele inschrijvingen betreft moet rekening worden gehouden met het feit dat elk geval waarvan is vastgesteld dat het een dubbele inschrijving betreft, gelijk staat aan tenminste twee personen, en niet aan één. Dus zelfs wanneer de gevallen van fraude en mogelijke fraude bij elkaar worden opgeteld, is de fraude maximaal 2 procent van het totale aantal geregistreerden. De cijfers betreffende de mogelijke fraudegevallen zullen volgende week bekend worden, evenals het resultaat van de ontdubbeling in Beneden-Congo. Alles zal dus op centraal niveau worden opgeschoond, wat zou moeten resulteren in een fraudevrije, volledig correcte algemene kiezerslijst, op basis waarvan in elk geval gezegd kan worden dat deze verkiezing, als zij gehouden wordt, plaatsvindt op een volledig correcte basis in termen van ingeschreven kiezers.
Overigens ben ik ter plekke gaan kijken hoe dit werkte: ik moet u zeggen dat ik behoorlijk onder de indruk was. Al die mensen die zich kwamen inschrijven en zich wilden inschrijven, die er zeer blij mee waren dat ze dit deden, konden in feite voor het eerst laten zien dat ze binnen hun staat ook juridisch bestaan. Ze kregen voor het eerst een kiezerskaart, die tot op zekere hoogte ook fungeerde als identiteitskaart, wat nieuw voor hen was omdat ze nooit echte papieren hebben gehad. Het was hoe dan ook zeer indrukwekkend om dit alles te zien, en het feit dat men erin geslaagd is onder de gegeven omstandigheden ruim 22 miljoen kiezers in te schrijven – over een paar dagen zal die inschrijving pas helemaal afgerond zijn – is een zeer groot succes, ook voor de internationale gemeenschap en in het bijzonder voor de Europese Unie, die heel hard aan de ondersteuning van het proces heeft gewerkt
Marie-Hélène Aubert (Verts/ALE). – (FR) Dank u, mijnheer de commissaris, voor uw bemoedigende en zeer concrete toelichting. U realiseert zich terdege dat ontwikkelingshulp pas echt doeltreffend kan zijn als er een minimum aan democratie en rechtstaat is.
Ik wilde overigens nog een vraag stellen, over vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Wij stellen vast dat er een aantal gebeurtenissen plaatsvinden die wijzen op grote problemen op dit gebied, gebeurtenissen waarbij zowel journalisten als een aantal politieke tegenstanders die hun mening willen laten horen, betrokken zijn. Kiezerslijsten zijn één ding, maar vrijheid van meningsuiting is weer wat anders. Kunt u nadere informatie geven over wat de Commissie denkt te gaan doen als er misbruik wordt geconstateerd?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Het niveau van de politieke dialoog die we met de Congolese autoriteiten voeren is inmiddels zodanig, dat wij tussenbeide zouden kunnen komen en hen er zeker van zouden kunnen overtuigen een andere weg in te slaan, als dat nodig zou zijn.
Wat de persvrijheid betreft, mevrouw Aubert, weet ik niet of u de mogelijkheid hebt gehad de Congolese pers ter plekke te volgen. Als u wilt kan ik u een aantal kranten geven, zelfs alle kranten die dagelijks in Kinshasa en andere steden verschijnen. Ik moet u zeggen dat de Congolese pers over het geheel genomen wordt gekenmerkt door vrijelijk taalgebruik, en door een vrijheid waarmee naar alle kanten beschuldigingen worden geuit – waarvan ook ik soms het mikpunt ben overigens – en die men slechts in weinig democratieën tegenkomt. Als er dus één gebied is waarop echt zeer substantiële vooruitgang is geboekt, dan is dat wel de persvrijheid, ook al blijven er nog genoeg punten van kritiek over, met name wat het bestuur betreft. Journalisten in Kinshasa en elders kunnen volledig vrijuit spreken. Het doet er niet toe wat ze uitkramen en er worden volkomen ongegronde beschuldigingen geuit; hoewel ik niet beweer dat de hele pers zo is, kan ik u dus vertellen dat de pers zich ongehinderd op wie dan ook kan storten, of het nu de president is of andere hooggeplaatste personen. Dus wat de persvrijheid in Congo betreft is er denk ik geen probleem. Er zijn andere problemen, enorme problemen zelfs, maar eerlijk gezegd heb ik niet de indruk dat er, op dit punt althans, problemen zijn.
Wat de oppositie aangaat moet ik u zeggen dat ik hier en nu, en al geruime tijd, geen enkel lid van de oppositie kan noemen dat verhinderd werd aan verkiezingen mee te doen of bijvoorbeeld een politieke partij op te richten, tenzij hij of zij niet aan de voorwaarden voldeed natuurlijk. Ik dacht het niet tenminste. Maar wat ik nu zeg moet niet worden uitgelegd alsof alles perfect is. We moeten alleen in gedachte houden dat er vooruitgang is geboekt.
Ik volg de problematiek van Congo al jaren, voornamelijk uit hoofde van mijn andere functie, en ik moet bekennen dat we de afgelopen jaren nog nooit zo’n grote kans hebben gehad om dit land naar vrije en democratische verkiezingen te leiden, en het daarmee enige stabiliteit te bezorgen. Ik hoop van ganser harte dat de grondwet eind december geratificeerd zal worden en dat de verkiezingen in maart of april zullen plaatsvinden, zodat de laatste gestelde termijn wordt gehaald. Ik heb niet gezegd dat ik in een gelukzalig optimisme ben vervallen. Ik zeg alleen dat we nog nooit zo dicht bij de minimumvoorwaarden zijn geweest om de stabiliteit in Congo te herstellen.
En het is waar dat ik me zeer betrokken voel bij dit onderwerp, omdat ik denk dat stabiliteit in de DRC een enorme impuls zou geven aan de stabiliteit in de gehele regio. We moeten ons hoe dan ook realiseren dat Centraal-Afrika met zijn afmetingen bijna een continent op zich is. Als we zien hoeveel doden er zijn gevallen sinds 1994, als we zien welke vooruitgang er, denk ik, geboekt is in Rwanda, als we kijken naar de verkiezingen die een probleemloze wisseling van de wacht mogelijk hebben gemaakt in Burundi – wat toch tamelijk onverwacht was – als ik bijvoorbeeld de eerste gestes en daden zie van president El Nkurunziza in Burundi, dan hoop ik dat we over een paar maanden dezelfde ontwikkelingen zullen zien in Congo.
De Voorzitter. De vragen nrs. 43 t/m 45 zullen schriftelijk worden beantwoord(1).
Vragen aan de heer Mandelson
De Voorzitter. Vraag nr. 46 van Sajjad Karim (H-0906/05):
Betreft: Grotere transparantie en verantwoording bij de WTO-onderhandelingen
Handel valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de EU. Daarom is het van essentieel belang dat de leden van het Europees Parlement, als gekozen vertegenwoordigers, de mogelijkheid hebben een volledig democratisch toezicht uit te oefenen op het communautair handelsbeleid. De inzet van een niet-gekozen besloten comité, zoals het comité van artikel 133, dat rapporteert aan de Raad van Ministers ter voorbereiding van beleidsmaatregelen, ondergraaft het legitieme gezag van de EP-leden om namens hun achterban op te treden. Niet alleen ziet het er nu naar uit dat zelfs de grootste voorstanders van de NAMA (Niet-Agrarische Markt Toegang) van de WTO, zoals de Britse regering, moeite hebben om aan te tonen dat “vrije” handel inderdaad strookt met hun retorische uitlatingen over armoede en duurzaamheid, ook heeft de Europese Ombudsman kritiek geuit over de transparantie van handelsbesprekingen en -onderhandelingen. Welke plannen heeft de Commissie derhalve om de toegang voor het publiek tot de WTO-onderhandelingen te verbeteren, en gaat zij, meer in het bijzonder, uitvoerige effectevaluaties op alle NAMA-gebieden, met inbegrip van gevoelige terreinen zoals visserij en bosbouw, uitvoeren en de bevindingen hiervan publiceren?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie is voorstander van een grotere transparantie en verantwoording van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om de legitimiteit van deze instelling te verbeteren.
Wat het functioneren van de WTO betreft, heeft de EU een aantal voorstellen voor verbeteringen gedaan, met name met betrekking tot de voorbereiding en het beheer van ministersconferenties om efficiëntere onderhandelingen en een effectievere besluitvorming te bevorderen, mede gezien het feit dat het aantal WTO-leden blijft toenemen. Zo zou het mogelijk moeten zijn om op korte termijn overeenstemming te bereiken over een betere definitie van de rol van de gastheer van ministersconferenties. Evenzeer moeten kleinere en externe delegaties in staat worden gesteld effectiever te onderhandelen, zowel in de context van het proces van Genève als tijdens ministersconferenties.
Met betrekking tot het parlementaire toezicht is de Commissie voorstander van grotere bevoegdheden van het Europees Parlement op het gebied van het handelsbeleid. De Commissie heeft dan ook haar steun gegeven aan voorstellen die ertoe strekken om het Europees Parlement dezelfde bevoegdheden als de Raad te geven bij het opstellen van het handelsbeleid in het kader van de Conventie over de toekomst van Europa.
In de tussentijd houden wij het Europees Parlement volledig op de hoogte van het verloop en de resultaten van internationale onderhandelingen. Dat gebeurt door regelmatig deel te nemen aan formele en informele bijeenkomsten van het Parlement en door dezelfde beleidsdocumenten over te leggen waarover de Raad kan beschikken. Daarnaast wordt het Parlement periodiek geraadpleegd over de belangrijkste beleidsoriëntaties.
De Commissie is echter wel aan het Verdragskader gebonden. Het comité ingevolge artikel 133, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, is geen besluitvormingsorgaan, maar een adviesorgaan. Belangrijke beleidsbesluiten worden in de Raad door democratisch gekozen ministers genomen.
Met betrekking tot de transparantie ten opzichte van het publiek in het algemeen, streeft de Commissie naar een proactief communicatiebeleid door onder andere relevante informatie op haar website te publiceren, door een regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te houden en door te reageren op verzoeken van burgers om toegang tot documenten te krijgen.
Wat de effectbeoordelingen met het oog op de duurzaamheid betreft, zijn voor de eerste batch van de NAMA-sectoren, dat wil zeggen textiel en kleding, farmaceutische producten en non-ferro metalen in 2002-2003 al effectbeoordelingen uitgevoerd. De resultaten zijn sinds 2003 toegankelijk via de website van de Universiteit van Manchester met aanbevelingen voor aanpassingen wanneer er onevenwichtigheden geconstateerd worden, zowel in de EU als in derde landen.
Ook is er reeds onderzoek naar de bosbouw uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn in juni 2005 gepubliceerd. Op dit moment wordt er een tweede reeks onderzoeken in gang gezet naar een andere batch NAMA-sectoren waaronder de visserij. De resultaten van deze tweede reeks onderzoeken worden naar alle waarschijnlijkheid in de tweede helft van volgend jaar gepubliceerd.
David Martin (PSE). - (EN) Ik ben verheugd over de opmerking van de commissaris over het informeren van het Parlement. Is hij bereid om specifiek toe te zeggen dat de parlementaire delegatie bij de onderhandelingen in Hongkong volledig op de hoogte zal worden gehouden van het verloop van de WTO-besprekingen, zodat die delegatie een actieve rol kan spelen bij deze besprekingen en bij het doorgeven van relevante informatie aan het publiek om een volledige transparantie te waarborgen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Dat is zeer belangrijk. Er zijn uitgebreide regelingen voor de delegatie van het Europees Parlement getroffen, niet alleen om ons naar Hongkong te vergezellen, maar ook voor de dagelijkse bijeenkomsten die bedoeld zijn om de delegatieleden regelmatig te informeren. Ik feite heb ik net een mededeling naar de voorzitter van de Commissie internationale handel gestuurd dat er elke ochtend een informatiebijeenkomst zal plaatsvinden.
Het is van belang om erop te wijzen dat wat er zich in Hongkong afspeelt geen duister en abstract proces is. Het gaat over het dagelijks leven van en de werkgelegenheid voor miljarden mensen. Het is onze taak om onze werkzaamheden te rechtvaardigen teneinde begrip en steun van het publiek te verwerven voor de onderhandelingen die wij tijdens deze zeer belangrijke ministersconferentie voeren.
James Hugh Allister (NI). - (EN) Commissaris, zou ik uw aandacht even mogen vestigen op een substantieel aspect van de WTO-besprekingen, namelijk het feit dat veel mensen het idee hebben dat de landbouw bij deze gesprekken als kop van jut en als kind van de rekening fungeert?
De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is ongetwijfeld verkocht als een middel om de landbouwtarieven tegen toekomstige aanvallen te beschermen. Wij kregen ook te horen dat de landbouw bij de WTO in veilige handen zou zijn. Nu moeten wij echter constateren dat u – wellicht ietwat overhaast – een unilateraal aanbod heeft gedaan om nog een keer een aanzienlijk percentage van deze tarieven af te halen. Daardoor begin je je toch echt af te vragen of men zich wel bewust is van de zeer nijpende situatie waarin de landbouw terecht zou komen als dit proces daadwerkelijk wordt voortgezet. Ik doel daarbij ook specifiek op de situatie in regio’s zoals die waaruit ik afkomstig ben; een regio die de commissaris overigens goed kent.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Het is zeer verleidelijk om nu te zeggen dat als u wel in staat bent om mijn onderhandelingspartners in de WTO ervan te overtuigen dat wij al danig in onze landbouwtarieven snijden, u er dan beter dan ik in geslaagd zou zijn om hen te overtuigen van de reikwijdte van ons landbouwaanbod. Wij hebben uiteraard een uiterst geloofwaardig en reëel aanbod gedaan over de landbouwtarieven. Dat aanbod hebben wij gekoppeld aan onze voorstellen met betrekking tot de binnenlandse subsidies en het afschaffen van uitvoersubsidies. Het gaat om proportionele voorstellen die stevig geworteld zijn in het pakket van de bestaande hervormingen van het GLB en die de grenzen daarvan niet overschrijden. Het zijn maatregelen en voorstellen waar wij niet omheen kunnen. Wij hebben ons verbonden aan het oorspronkelijke Doha-mandaat en wij hebben afgelopen zomer vervolgens de kaderovereenkomst onderschreven op grond waarvan wij uitgenodigd worden om maatregelen te nemen voor een substantiële verbetering in de markttoegang op landbouwgebied. Naar mijn idee zijn wij daar ook mee bezig. Wij nemen echter geen risico’s en wij brengen ook de inkomstenbron van de Europese landbouwers en agrarische gemeenschappen niet in gevaar. Dat zijn paniekreacties waarbij ik mij absoluut niet kan aansluiten.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mochten de onderhandelingen in Hongkong over een multilateraal systeem mislukken - wat niemand hoopt maar wat schijnt te kunnen gebeuren -, zou dat het volgens u makkelijker maken om een vrijhandelszone tussen Europa en Amerika op te richten, of zou het juist moeilijker worden?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Volgens mij is er geen moeilijker en pijnlijker probleem dan de onderhandelingen over een vrijhandelszone tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika. Ik ben er echter rotsvast van overtuigd dat er nu mogelijkheden zijn om een aantal van de non-tarifaire barrières te slechten die een belemmering vormen voor de handel tussen en de investeringen aan deze en gene zijde van de Atlantische Oceaan.
Zoals de geachte afgevaardigde weet, gaat deze zaak mij na aan het hart. Ik maak mij met name zorgen over de verschillen in regelgeving, het gebrek aan convergentie en de hindernissen die worden opgeworpen vanwege de verschillen in de regulering en de frequente incompatibiliteit tussen de regelgeving in Europa en de Verenigde Staten. Beide stelsels zijn echter diepgeworteld in de traditie en in jarenlange praktijkervaringen. Ik vermoed dat wij Europeanen er net zo min in zouden slagen om de Amerikanen ervan te overtuigen dat zij hun regelgeving moeten veranderen als dat de Amerikanen ons van hun gelijk en het invoeren van hun regelgeving kunnen overtuigen. Desalniettemin kunnen wij via een geduldige dialoog en, op termijn naar ik hoop, via onderhandelingen een aantal noodzakelijke en belangrijke verbeteringen doorvoeren. Van die verbeteringen zal het bedrijfsleven aan beide zijden van de Atlantische Oceaan profijt hebben en daardoor zullen die verbeteringen ook een positief effect op de werkgelegenheid en bestaansmiddelen in beide regio’s hebben.
De Voorzitter. Vraag nr. 47 van Hélène Goudin (H-0909/05):
Betreft: Verlaging douaneheffing op Thailandse garnalen
De Commissie heeft verlagingen van de douaneheffingen van 12 procent tot 4,2 procent op Thailandse garnalen ingevoerd. De verlagingen van de douaneheffing zouden oorspronkelijk op 1 juli van dit jaar worden ingevoerd, maar werden vervroegd tot 1 april als gevolg van de verwoestende tsunami. De hoop bestaat dat de EU door middel van de verlaging Thailand hulp biedt zich op zuiver economisch vlak te herstellen. De Raad is al eerder overeengekomen dat de EU-steun aan door de tsunami bedreigde landen moet helpen de kwetsbaarheid voor eventuele toekomstige natuurrampen te verminderen. Critici hebben erop gewezen dat de verlaging van de douaneheffingen op Thailandse garnalen in strijd zijn met dit uitgangspunt van de Raad. De reden is dat de kwekers van garnalen de mangrovebossen bij de stranden rooien om plaats te krijgen voor dammen. De mangrovebossen vormen een belangrijke bescherming tegen stormen, overstromingen en vloedgolven. De Zweedse natuurbeschermingsorganisatie heeft gezegd dat de gevolgen van de tsunami minder ernstig waren geweest als de mangrovebossen niet waren verwoest om plaats te maken voor de garnalenteelt.
Is de Commissie van oordeel dat de steun aan de garnalenteelt in de vorm van lagere douaneheffingen strookt met het bovengenoemde besluit van de Raad? Heeft de Commissie geanalyseerd welke gevolgen de garnalenteelt in Thailand heeft voor het kappen van de mangrovebossen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Op basis van het huidige stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP) – dat is het unilaterale programma voor tariefconcessies dat tot 1 januari 2006 voor 180 ontwikkelingslanden wordt gehanteerd - geldt binnen de EU voor de invoer van visserijproducten, inclusief garnalen, vanuit de belangrijkste concurrenten van Thailand (Indonesië, Maleisië en Brazilië) een verlaging van de douanerechten van 12 naar 4,2 procent. Vanwege de enorme concurrentie op de communautaire markt zijn visserijproducten uit Thailand sinds 1 januari 1999 van het SAP uitgesloten.
Het nieuwe SAP, dat op 27 juni 2005 door de Raad is vastgesteld, is op andere criteria gebaseerd en brengt meer voordelen met zich mee voor alle SAP-begunstigden, inclusief landen die door de tsunami zijn getroffen, zoals Thailand. Uit hoofde van het nieuwe SAP profiteert Thailand vanaf januari 2006 dus weer van die lagere invoerheffingen op visserijproducten. Dit is ook in overeenstemming met de overkoepelende doelstelling van de Commissie en de Raad om alle landen die door de tsunami zijn getroffen, hulp te bieden.
De Commissie is zich ervan bewust dat er bezorgdheid bestaat over de garnalenkweek in Zuidoost-Azië en over de gevolgen van het rooien van mangrovebossen om plaats te maken voor kweekbassins. De Commissie ondersteunt dan ook de ontwikkeling van een duurzaam beheer van de kustzones in Azië via een overdracht van beste praktijken en milieuvriendelijke oplossingen vanuit Europa naar Azië.
De Dienst voor samenwerking EuropeAid van de Commissie heeft inmiddels financiële middelen toegezegd voor drie projecten die gericht zijn op het herstel van mangrovebossen in een aantal door de tsunami getroffen gebieden in Indonesië, Sri Lanka en Thailand. Die hulp wordt verstrekt in het kader van het post-tsunami programma “Azië Pro Eco”. Bovendien kan hierdoor ook het voortbestaan van de garnalenproductie worden gewaarborgd omdat deze sector ook in aanmerking komt voor steun uit hoofde van dit programma. Doel van de steun is de ontwikkeling van een duurzaam milieubeheer in kustregio’s die afhankelijk zijn van de aquicultuur.
De Voorzitter. Vraag nr. 48 van Ilda Figueiredo (H-0930/05):
Betreft: Problemen in de schoenenindustrie
Zoals bekend heeft de schoenenindustrie zwaar te lijden onder de liberalisering van de internationale handel. Dit geldt vooral voor de landen met een kwetsbare economie, zoals Portugal, waar in het noorden bepaalde gebieden met omvangrijke werkloosheid worden bedreigd en de economische groei wordt belemmerd, zoals onlangs weer kon worden vastgesteld. Vooral de afschaffing van het quotasysteem voor de invoer uit China heeft tot ernstige gevolgen geleid. Dit blijkt vooral uit de verlaging van de gemiddelde importprijs met circa 50 procent.
Kan de Commissie in het licht van het voorafgaande mededelen welke maatregelen zij voornemens is te treffen, met name met betrekking tot het antidumpingonderzoek waarom de Europese Confederatie voor de schoenenindustrie heeft verzocht?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie is op de hoogte van de recente ontwikkelingen op het gebied van de invoer in de Gemeenschap van schoenen uit China en Vietnam. In dat verband heeft de Commissie eerder dit jaar klachten ontvangen van de communautaire schoenenindustrie. Daarbij is overtuigend cijfermateriaal overlegd waaruit blijkt dat die schoenenindustrie negatief beïnvloed wordt door de dumpprijzen van geïmporteerde schoenen in de EU.
De Commissie heeft onverwijld actie ondernomen en twee antidumpingonderzoeken in gang gezet. Het eerste onderzoek heeft betrekking op schoenen met een verstevigde, beschermende neus die uit China en India worden ingevoerd. Het tweede onderzoek richt zich op schoenen met een bovendeel van leer die uit China en Vietnam worden geïmporteerd.
Deze onderzoeken zijn bedoeld om vast te stellen of de betreffende importen tegen dumpprijzen plaatsvinden en of zij een negatief effect hebben op de economische situatie van de schoenenindustrie in de EU. Middels deze onderzoeken dient ook geëvalueerd te worden wat de gevolgen en negatieve effecten van eventuele maatregelen zouden kunnen zijn op de andere economische actoren in de Gemeenschap.
De onderzoeken vorderen gestaag. De Commissie analyseert op dit moment niet alleen of de betreffende exporteurs als marktgerichte bedrijven behandeld kunnen worden, maar ook de definitie van de verschillende categorieën en modellen van de betreffende producten, de vraag of er sprake is van dumping, de gevolgen van deze importen voor de schoenenproducerende industrie in de EU, en de positie van (detail)handelaren en consumenten. Het onderzoek op al deze gebieden is op dit moment in volle gang. Het behoeft geen betoog dat het om een zeer gecompliceerde zaak gaat. Gezien de enorme technische problemen, de honderden economische actoren en een product dat uit duizenden verschillende modellen bestaat, kunnen wij op dit moment nog geen concrete indicatie geven over de uiteindelijke uitkomst van de onderzoeken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Er zijn op dit moment vele kleine en middelgrote bedrijven die hun deuren sluiten of op het punt staan dat te doen. In de benadeelde gebieden van bijvoorbeeld mijn land, maar ook van andere Zuid-Europese landen, betekent dat meer werkloosheid, waardoor de ontwikkeling van die gebieden stagneert. Als er niet snel schot komt in dit proces, kan het te laat zijn. Daarom wilde ik van u weten wanneer er doeltreffende maatregelen zullen worden genomen om de vrijwaringsclausules toe te passen in de gebieden die het zwaarst hebben te lijden.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Het onderzoek zal binnen de voorgeschreven termijn afgerond worden, hoewel ik niet precies kan zeggen wanneer de resultaten beschikbaar zullen zijn. Twee tot negen maanden na het in gang zetten van het onderzoek kan de Commissie voorlopige maatregelen uitvaardigen.
Ik moet echter nog een keer benadrukken dat dit echt een zeer gecompliceerde zaak is; nog veel gecompliceerder dan wij bij het begin van het onderzoek dachten. Wij moeten zorgvuldig te werk gaan omdat wij niet alleen exact dienen vast te stellen wat de gevolgen voor de communautaire belangen zijn, maar ook wat de consequenties zijn van eventuele antidumpingmaatregelen voor een breed scala aan producenten en economische actoren in deze sector. Een deel van de productie van sommige communautaire producenten is zelf ook bijvoorbeeld afkomstig van buiten de Gemeenschap.
Voormalige “honderd procent” EU-producenten voeren hun onderzoek, ontwerp en ontwikkeling nog steeds in de Gemeenschap uit, maar krijgen productleveringen vanuit uiteenlopende bronnen, niet alleen uit China en Vietnam, maar ook uit Roemenië, Bulgarije en Brazilië dan wel uit Italië, Slowakije en andere lidstaten. Deze voormalige producenten zorgen door deze andere economische activiteiten voor een aanzienlijke hoeveelheid banen.
Ik zou nog meer voorbeelden kunnen noemen om de complexiteit van deze kwestie te onderstrepen, maar uit hetgeen ik u zojuist heb geschetst, kunt u afleiden dat wij bij onze analyse van de situatie zorgvuldig te werk gaan. Het gaat niet om één enkele, homogene groep van Europese producenten met één duidelijk identificeerbaar en kwantificeerbaar belangenpakket. Het gaat om een breed scala aan producentenbelangen. Na ons eerste, voorlopige antwoord op de vraag of de vermeende dumpingpraktijken met feiten gestaafd kunnen worden, moeten wij ervoor zorgen dat wij zeker weten welke gevolgen onze eventuele acties voor de verschillende producentenbelangen zullen hebben.
David Martin (PSE). - (EN) Ik ben verheugd over en opgelucht door het antwoord van de commissaris, omdat ik ben benaderd door Europese detailhandelaren die aanzienlijke bedragen in Azië hebben geïnvesteerd. Zij hebben daardoor niet alleen voor betere arbo- en werkomstandigheden in Aziatische landen gezorgd, maar ook voor economische voordelen voor zowel Aziatische werknemers als voor Europese detailhandelaren. Is de commissaris het ermee eens dat het absoluut verkeerd zou zijn als deze bedrijven het slachtoffer worden van antidumpingheffingen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde geeft een voorbeeld van een bepaald type Europese producent met wiens belangen ik rekening dien te houden. Het is duidelijk dat het niet eenvoudig zal zijn om een evenwichtige en rechtvaardige oplossing voor deze zeer complexe situatie te vinden. Eerlijk gezegd zal de Commissie een behoorlijke dosis inventiviteit en flexibiliteit aan de dag moeten leggen om een zodanige oplossing voor deze kwestie te bewerkstelligen dat deze voor de lidstaten en de economische actoren aanvaardbaar is.
Dat gezegd hebbende, zullen de lidstaten binnenkort een voorstel van mijn diensten ontvangen om de Vietnamese exporteurs niet als marktgerichte bedrijven te behandelen, aangezien interventies en subsidies door de staat en andere verstoringen van de mededinging nog steeds op grote schaal voorkomen. Over China heeft de Commissie overigens nog geen gegevens beschikbaar.
Anne E. Jensen (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de heer Mandelson bedanken voor zijn pleidooi voor de vrijhandel en voor de bedrijfstakken die van die vrijhandel profiteren. In verband met deze zaak wil ik graag weten waarom het antidumpingsonderzoek ook sportschoenen omvat, die zijn uitgezonderd van Verordening 467/98 en die überhaupt al jarenlang van alle importbeperkingen zijn uitgezonderd. Dat geeft immers de indruk dat de Commissie in paniek geraakt is door de druk van de krachten binnen de EU die de vrije concurrentie vrezen. Kan de commissaris ontkennen dat dit het geval is?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde heeft de vinger op een belangrijke zere plek gelegd. Zij mag er echter niet vanuit gaan dat er voor dergelijk sportschoeisel invoerrechten zullen worden geheven om het dumpen te bestrijden. Ik moet namelijk zelf eerst de zekerheid hebben dat er in de praktijk inderdaad sprake is van directe communautaire concurrenten die dergelijk sportschoeisel produceren. Ik kan dan ook nog niet zeggen welk communautair belang in dat segment van de sector mogelijke schadelijke gevolgen zou kunnen ondervinden. Het onderzoek wordt echter voortgezet. Ik vermoed dat wij binnenkort een standpunt kunnen innemen over de specifieke sector waar mevrouw Jensen naar verwijst.
De Voorzitter. De vragen nrs. 49 t/m 53 zullen schriftelijk worden beantwoord(2).
Vragen aan de heer Špidla
De Voorzitter. Vraag nr. 54 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0890/05):
Betreft: Het voorspellen van toekomstige herstructureringen
Welke middelen gebruikt de Commissie voor het voorspellen van toekomstige herstructureringen van ondernemingen en van toekomstige ontwikkelingen in de economie en op de arbeidsmarkt in elke marktsector en voor elk soort banen, met name in eiland-, landbouw- en perifere regio's?
Worden de toekomstverwachtingen beïnvloed door de bilaterale en internationale verplichtingen en overeenkomsten die de EU heeft ondertekend?
Via welke mechanismen zorgt de Commissie voor handhaving van de duurzame ontwikkeling van deze regio's en van hun sociale structuur, en met name voor de soepele aanpassing van de werknemers aan veranderende omstandigheden, en voor de planning van scholing van de jongeren?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de inspanningen die de Commissie zich getroost op het vlak van de herstructurering beslaan het gehele Europese grondgebied. De Commissie beschikt niet over speciale instrumenten om de herstructurering van bedrijven te voorspellen of om de toekomstige economische ontwikkeling te voorzien in alle sectoren van de markt en voor elk soort beroep dat wordt uitgeoefend op eilanden, op het platteland en in afgelegen gebieden. Terwijl elke lidstaat instrumenten heeft om elke individuele sector en de eigen arbeidsmarkt in de gaten te houden, moet de Commissie zich noodgedwongen beperken tot specifieke bedrijfstakken en individuele regio’s. De mededeling van de Commissie van 31 maart 2005 over herstructurering en werkgelegenheid bood de sociale partners de gelegenheid hun meningen aan de Commissie kenbaar te maken. In haar mededeling over het industriebeleid van 5 oktober verwijst de Commissie bovendien naar bepaalde industriële sectoren die de komende jaren wellicht structurele veranderingen zullen moeten ondergaan. Dan moeten wij dus ook in staat zijn op deze veranderingen vooruit te lopen en ze op regionaal, nationaal en Europees niveau te begeleiden. Ook in de tertiaire sector kunnen herstructureringen noodzakelijk blijken en gedetailleerd onderzoek is dan ook geboden.
De Commissie werkt samen met het Europese Waarnemingscentrum voor veranderingen in Dublin en is actief betrokken bij de projecten van het centrum waarbij herstructureringen in verschillende bedrijfstakken in kaart worden gebracht. De verbintenissen en overeenkomsten die de Europese Unie op bilateraal of internationaal niveau is aangegaan, werken door in bepaalde sleutelaspecten van het herstructureringsproces, zoals de mate waarin markten worden opengesteld, de toegang tot markten, technologische vernieuwingen, het delen van technologie en de sociale clausules van dit soort verdragen. De Commissie beschikt over instrumenten die kunnen bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de regio’s, zoals met name de Europese werkgelegenheidsstrategie, het Europees Sociaal Fonds voor investeringen in menselijk kapitaal en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor infrastructuurinvesteringen, investeringen in de productie en voor de ontwikkeling van Europees potentieel.
De structuurfondsen bieden hulp in de vorm van strategische programma’s voor de middellange termijn die tot doel hebben industriële ontwikkelingen te voorspellen en beter te sturen en eventuele nadelige gevolgen voor de werknemers te minimaliseren. Vandaar dat in de voorstellen van de Commissie voor het werkprogramma 2007 - 2013 het toezicht en beheer van veranderingen als prioriteit is aangemerkt onder de doelstellingen concurrentievermogen en werkgelegenheid. Hierdoor zullen drie kernpunten centraal komen te staan: de grote ongelijkheid op het vlak van de werkgelegenheid, het continu hoge tempo van economische en sociale herstructurering als gevolg van de globalisering en de zich aandienende kenniseconomie, en demografische veranderingen die zullen leiden tot vergrijzing van de arbeidskrachten.
In deze verordening is onder meer een noodreserve opgenomen die voor de convergentieregio’s 1 procent bedraagt en voor de andere regio’s 3 procent. Met behulp van deze fondsen zullen lidstaten de economische en sociale herstructureringen beter kunnen sturen en de gevolgen van een opener wereldmarkt beter kunnen opvangen. De Commissie heeft bovendien kortgeleden voorgesteld een fonds voor aanpassingen aan de globalisering op te richten met als doel negatieve gevolgen van herstructurering het hoofd te bieden. Als dit fonds er komt, kan het werknemers helpen die worden getroffen door crises die voortvloeien uit de globalisering.
Voor het onderricht van toekomstige generaties beschikken wij over Europese onderwijsprogramma’s als Erasmus, Sokrates en Leonardo die duizenden jonge studenten in staat stellen in het buitenland te studeren. Ook bieden de door de Europese Unie gefinancierde kaderprogramma’s voor onderzoek middelen om uiterst belangwekkende projecten doorgang te doen vinden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, vakopleidingen en innovatie waardoor de weg geëffend wordt voor nieuwe activiteiten.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn vrij informatief antwoord
Ik wil concreet vragen of hij al weet waar de financiële middelen voor dit fonds ter ondersteuning van de herstructurering vandaan zullen komen en of hij van plan is al deze hulpmaatregelen openbaar te maken, opdat de Europeanen meer vertrouwen krijgen in de ontwikkelingen en niet worden afgeschrikt door het verschijnsel van de mondialisering.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Uiteraard kan de Commissie met de huidige middelen reageren op onverwachte veranderingen. Om maar een overbekend en recent voorbeeld te noemen: bij Rover gingen in korte tijd 5 000 banen verloren. De Europese Commissie heeft toen de structuurfondsen gebruikt om te interveniëren en die interventie wordt in zeer brede kring voor succesvol gehouden. Dit was natuurlijk wel een uitzonderlijk geval aangezien het ging om een enkel productiebedrijf in een enkel land. Wanneer het een probleem betreft dat in meerdere landen speelt, vertakkingen kent of systematisch van aard is, zoals bijvoorbeeld recentelijk bij het bedrijf Electrolux, dan ontbreekt het ons aan efficiënte instrumenten. Vandaar onze suggestie om een nieuw fonds op te richten dat de gevolgen van globalisering en herstructurering kan verzachten. Het doel hierbij is niet de instandhouding van bedrijven die niet levensvatbaar zijn maar het bieden van een nieuwe bestaansgrond aan mensen die getroffen worden door herstructurering. Misschien mag ik een metafoor gebruiken: wij willen niet het zinkende schip redden maar de bemanning, de bemanning willen wij overbrengen op een andere boot of naar het vasteland zodat zij door kan gaan met leven.
Het fonds kan worden ingeroepen voor het investeren in menselijk kapitaal en levenslang leren en voor het sluiten van overeenkomsten op het gebied van de werkgelegenheid en van partnerschappen voor innovatie op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Het zal ook de ontwikkeling van systemen en instrumenten ondersteunen die het voorspellen van sociale en economische veranderingen vergemakkelijken en die de flexibiliteit van werknemers en bedrijven die worden geconfronteerd met herstructureringen, verhogen. Bovendien zullen de administratieve vaardigheden en de productiviteit van alle betrokken partijen worden bevorderd, bijvoorbeeld door scholing van de bij veranderingen betrokken managers. Voor de tenuitvoerlegging van dit fonds zal gebruik kunnen worden gemaakt van instrumenten die al bestaan in de lidstaten, zoals de instrumenten die voor het Europese Sociale Fonds worden ingezet.
De Voorzitter. Vraag nr. 55 van Joachim Wuermeling (H-0899/05):
Betreft: Vrij verkeer van werknemers
Eind september deed de commissaris voor werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen, Vladimir Spidla, tijdens een ontmoeting met de sociale partners een uitspraak over het vrij verkeer van werknemers. Volgens de berichten wil de Commissie de beperkingen voor werkzoekenden uit de Oost-Europese landen zo spoedig mogelijk opheffen.
Daar echter juist in de regio's die grenzen aan de nieuwe lidstaten een extreem groot loononderscheid bestaat, is uitstel van het vrij verkeer van werknemers en van de vrijheid van dienstverlening van het grootste belang.
Bestaat er in de Commissie reeds een concreet plan de beperkingen voor werkzoekenden uit de Oost-Europese landen op te heffen? Zo ja, hoe en wanneer zal dit gebeuren?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Dames en heren, toen de toetredingsverdragen werden afgerond, is afgesproken dat het “2 + 3 + 2”-beleid zou worden gevolgd voor de overgangsperioden. Het concept van deze meervoudige overgangsperioden, waarbij de intervallen zijn vastgelegd waarop gekeken kan worden of verlenging van de periode nog zin heeft, moet u zien als een poging om de toetredingsverdragen te kunnen ondertekenen en tegelijkertijd de overgangsperioden zo kort mogelijk te houden. De overgangsperiode maakt een volledig vrij verkeer van werknemers immers onmogelijk .
De Commissie heeft nu de taak een verslag voor te leggen waarin de eerste twee jaar van de overgangsperiode worden geëvalueerd. De Commissie wil een methodologisch goed doortimmerd, geloofwaardig en uiterst betrouwbaar verslag opstellen waarin alle omstandigheden worden meegewogen, dus ook het feit dat sommige landen grenzen aan nieuwe lidstaten. Ik moet u bekennen dat ik buitengewoon veel belang hecht aan dit verslag. Het verslag moet een onomstreden basis bieden voor de toekomstige besluitvorming op dit gevoelige gebied en tegelijkertijd moet het als fundament dienen bij de evaluatie die over drie jaar zal plaatsvinden. Op dat moment, als een overgangsperiode van 5 jaar is verstreken, staat het verdrag weer centraal en wordt de manoeuvreerruimte bij de besluitvorming veel beperkter dan nu, na twee jaar, het geval is. Het is absoluut in ons belang dat alle relevante factoren die in verband staan met deze gevoelige zaken, met inbegrip van de geografische ligging van de individuele landen, in overweging worden genomen.
Manfred Weber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de commissaris van harte willen bedanken voor zijn woorden. Ik ben ook blij dat hij heeft gezegd dat dit een evenwichtig verslag moet worden. Ik zou daarbij willen aanknopen met de vraag waarom hij en de Commissie in het openbaar al hebben gezegd wat hun streefdoel is, en wel dat ze zo snel mogelijk een vrij verkeer willen garanderen.
We zijn het er allemaal over eens dat vrij verkeer ons doel is, dat is ook een basisprincipe van de Europese Unie, daar staan we achter. We moeten de zorgen van alle betrokken partijen echter serieus nemen. Daarom herhaal ik mijn vraag: waarom heeft u op dit punt al een besluit genomen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Ik heb deze vraag eigenlijk daarnet al beantwoord maar dit onderwerp is, denk ik, zo belangrijk dat een extra toelichting geen kwaad kan. In het toetredingsverdrag worden de overgangsperioden opgedeeld in fasen die steeds diepgaand geëvalueerd zullen worden. Het onuitgesproken doel van deze opdeling is de beëindiging van de overgangsperioden, en wel hoe eerder hoe beter. Ik ben er vast van overtuigd dat het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie een van de belangrijkste impulsen is voor economische groei en dan denk ik ook aan nieuwe werkgelegenheid. Dit is dus een zaak van algemeen belang.
Aan de andere kant besef ik mij terdege dat het hier gaat om een buitengewoon gevoelig onderwerp en ik herhaal met klem dat wij een verslag willen voorleggen dat gezaghebbend is, gezaghebbend in de zin dat het boven iedere methodologische twijfel verheven is. De afzonderlijke landen zullen natuurlijk hun eigen beslissingen nemen in overeenstemming met het verdrag en zij kunnen op basis van de feiten bepalen wat in hun belang is. Het is geenszins de intentie van de Commissie om waar dan ook arbeidsmarkten te verstoren of te vernietigen. Het doel van de toetredingsverdragen is nu juist het creëren van een gemeenschappelijke markt en het bewerkstelligen van een vrij verkeer van werknemers op die gemeenschappelijke markt. Dit is een van de vier grondwaarden van de Europese Unie en de Europese integratie is erop gestoeld. Vandaar dat ik van mening ben dat wij snel en doortastend moeten optreden, met aandacht voor alle relevante gegevens. Uiteraard is het aan de regeringen om de beslissingen te nemen.
Claude Moraes (PSE). - (EN) Bedankt commissaris, dat u nogmaals benadrukt heeft dat u zich sterk zult blijven maken voor het eerbiedigen van het beginsel van het vrije verkeer van werknemers. Ik ben het daar helemaal mee eens.
Ik zou echter wel graag van u willen weten of u van plan bent om vanuit het perspectief van de Commissie een onderzoek of analyse uit te voeren in verband met het besluit van het Verenigd Koninkrijk en andere landen om hun arbeidsmarkten onmiddellijk open te stellen voor het vrije verkeer van werknemers in tegenstelling tot de landen die hieraan beperkingen willen opleggen. Bent u dat inderdaad van plan en kunt u ons ook vertellen of u dit een haalbaar idee vindt?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Natuurlijk is de door het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden opgedane ervaring uiterst waardevol op het moment dat de gevolgen van beëindiging of opschorting van overgangsperioden worden geëvalueerd. Deze informatiebron moet zorgvuldig worden bestudeerd, misschien wel aan de hand van onderzoek.
De Voorzitter. Aangezien de voor het vragenuur aan de Commissie gereserveerde tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 56 t/m 90 schriftelijk worden beantwoord(3).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 20.15 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: JACEK EMIL SARYUSZ-WOLSKI Ondervoorzitter