Michael Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, nadat gistermiddag rond lunchtijd de ingang van het Parlement al driekwartier werd geblokkeerd door Straatsburgse taxichauffeurs, mochten vanochtend naar verluidt op aanwijzing van ons hoofd van de beveiliging, de heer Suarez – Duitse taxi’s het terrein van het Parlement niet meer op, zodat de passagiers buiten moesten uitstappen. Een taxichauffeur vertelde me dat hiervoor geen redenen waren aangevoerd.
Dit soort zaken beschouw ik als een absoluut schandaal. Het is discriminatie, en ik verzoek de administratie van het Parlement met klem het bevel om bepaalde mensen niet meer op het terrein toe te laten onmiddellijk in te trekken. Over een uur ga ik me ervan vergewissen of de taxi’s weer naar binnen mogen. Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat wij toegeven aan de druk van de straat van gisteren en dat de taxi’s niet meer tot het terrein van het Parlement worden toegelaten?
De Voorzitter. – Het eerste wat ik u daarover kan vertellen is dat de autoriteiten van het Parlement geen enkele maatregel in die zin hebben genomen. We kunnen de mogelijkheid niet uitsluiten dat de organisaties van Franse taxichauffeurs iets van plan zijn geweest. De kwestie zal aan de bevoegde organen worden voorgelegd en de administratie kan dit direct afhandelen.
2. Ingekomen stukken: zie notulen
3. Kredietoverschrijvingen: zie notulen
4. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
5. Noordelijke dimensie: zie notulen
6. Presentatie van het jaarverslag Rekenkamer - 2004
De Voorzitter. – Aan de orde is de presentatie van het jaarverslag van de Rekenkamer - 2004.
Hubert Weber, voorzitter van de Europese Rekenkamer. (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de leden van de Europese Rekenkamer ben ik u erkentelijk voor de uitnodiging, het 28e jaarverslag van de Rekenkamer, over het begrotingsjaar 2004, dat ik gisteravond aan de Commissie Begrotingscontrole heb gepresenteerd, tijdens deze zitting te bespreken. Ik beschouw het als een eer hier vandaag, in mijn eerste ambtsjaar als voorzitter van de Rekenkamer, aanwezig te mogen zijn bij de inleiding van de jaarlijkse kwijtingsprocedure voor de uitvoering van de EU-begroting.
Het jaarverslag is hoofdzakelijk gebaseerd op de door de Rekenkamer verrichte financiële-controlewerkzaamheden alsmede wettigheids- en regelmatigheidscontroles, terwijl de bevindingen van haar doelmatigheidscontroles doorgaans worden gepubliceerd in de vorm van speciale verslagen.
Het begrotingsjaar 2004 werd gemarkeerd door de toetreding van de tien nieuwe lidstaten, waardoor de begroting toenam van 98 miljard euro in 2003 tot 105 miljard euro in 2004. De onderbesteding die voorgaande jaren kenmerkte werd door betere planning en beheer aanzienlijk verminderd. Het begrotingsoverschot van 2004 bedroeg 2,7 miljard euro en was derhalve beduidend ongeveer de helft kleiner dan dat van 2003.
Ik zal nu de belangrijkste elementen uit de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer, de zogeheten DAS, met u doornemen, te beginnen met het oordeel van de Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de rekeningen. De Rekenkamer concludeert dat de geconsolideerde financiële staten voor 2004 een getrouw beeld geven van de ontvangsten en uitgaven gedurende het jaar en van de financiële toestand aan het eind van het jaar, behoudens wat de "diverse debiteuren" betreft. Net als in het verleden kan het boekhoudsysteem ook voor de rekeningen van 2004 niet waarborgen dat alle activa en passiva in de balans zijn geboekt. De Commissie heeft echter belangrijke vooruitgang geboekt bij de invoering van boekhouding op basis van het baten-lastenstelsel in het begrotingsjaar 2005. De Rekenkamer heeft echter geconstateerd dat ten tijde van haar controle verdere vooruitgang geboden was, aangezien de voor de opstelling van de openingsbalansen voor 2005 benodigde cijfers niet waren gevalideerd door de ordonnateurs van de Commissie. Indien er aan het eind van dit jaar geen adequate actie is ondernomen, kunnen de door de Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de financiële staten 2005.
Wat betreft de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen luidt de DAS-verklaring van de Rekenkamer als volgt: voor het begrotingsjaar 2004 heeft de Rekenkamer vastgesteld dat de toezicht- en controlesystemen ten uitvoer zijn gelegd en doeltreffend werken, en acht zij de onderliggende verrichtingen, over het geheel genomen, wettig en regelmatig wat betreft de ontvangsten, de vastleggingen en de administratieve uitgaven en uitgaven voor de pretoetredingsstrategie uit de betalingskredieten. Voor het overige deel van de betalingskredieten, bestaande uit de landbouwuitgaven, de structurele maatregelen en zowel het interne als externe beleid, kan de Rekenkamer opnieuw geen verklaring zonder voorbehoud geven: de toezicht- en controlesystemen zijn nog niet ten uitvoer gelegd en werken nog niet doeltreffend, en betalingen vertonen nog steeds fouten van materieel belang.
De Rekenkamer kan voor het eerst melden dat de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) ten uitvoer te leggen, vrucht hebben afgeworpen. Het GBCS, dat 59 procent van de landbouwuitgaven bestrijkt, blijkt mits juist toegepast een doeltreffend middel te zijn om het risico van onregelmatige uitgaven tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Ik zal nu ingaan op de specifieke beoordelingen van elk activiteitenterrein binnen de betrouwbaarheidsverklaring. Voor de ontvangsten heeft de Rekenkamer de verrichtingen op het gebied van ontvangsten wettig en regelmatig bevonden. Er zijn echter zowel bij de Commissie als in de lidstaten tekortkomingen geconstateerd in systemen die de BNI-middelen betreffen.
Evenals in voorgaande jaren ontdekte de Rekenkamer bewijs dat zich bij de uitgaven in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid over het geheel genomen nog steeds fouten van materieel belang voordeden. Terwijl de Rekenkamer het GBCS, mits goed toegepast, doeltreffend bevond, bestaat bij landbouwuitgaven die niet onderworpen zijn aan het GBCS of waarop het GBCS onjuist wordt toegepast, een groter risico van onregelmatigheid door gebreken in de andere controlesystemen.
Wat betreft de structurele acties constateerde de Rekenkamer opnieuw bij alle programma's in haar steekproef tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen in de lidstaten. Zo ontdekte de Rekenkamer tekortkomingen in de controles van de lidstaten; het betrof onder meer het niet verrichten of documenteren van controles, het niet controleren van subsidiabiliteitscriteria voor uitgaven en het niet verifiëren van bewijs van levering van de gecofinancierde diensten.
Er is een significant foutenpercentage ontdekt in de uitgavendeclaraties van de lidstaten op basis waarvan de Commissie tot betaling overgaat. In een steekproef van 167 projecten constateerde de Rekenkamer zeer diverse problemen, waaronder een groot aantal declaraties van niet-subsidiabele uitgavenposten.
Op het gebied van het intern beleid, dat rechtstreeks door de Commissie wordt beheerd, bevond de Rekenkamer de toezicht- en controlesystemen, ondanks de op bepaalde gebieden geboekte vooruitgang, ontoereikend en constateerde zij een materieel foutenpercentage in de onderliggende verrichtingen.
De fouten vloeien voort uit ingewikkelde regelgeving en het risico van fouten blijft waarschijnlijk hoog totdat de regelgeving is veranderd en de procedures zijn verduidelijkt. De situatie, die geen grote verbetering ten opzichte van voorgaande jaren inhoudt, was grotendeels te wijten aan overdeclaratie van kosten, declaraties van niet-subsidiabele uitgaven of het ontbreken van bewijzen, bijvoorbeeld van levering van de betaalde diensten.
Wat betreft de uitgaven op het terrein van de externe maatregelen trof de Rekenkamer verbeterde systemen aan en constateerde zij slechts enkele fouten in de onderliggende verrichtingen op het niveau van de delegaties. Op het niveau van de organisaties die de projecten uitvoeren, werden echter opnieuw gebreken in de interne-controlesystemen en een vrij significant foutenpercentage ontdekt.
De Rekenkamer beoordeelt de pretoetredingsstrategie over het geheel als positief, nu de onderliggende verrichtingen materieel wettig en regelmatig zijn. Bij de centrale diensten van de Commissie, de delegaties en de verklarende instanties zijn de toezicht- en controlesystemen in essentie in orde en werken zij in de praktijk goed. Op nationaal niveau heeft de Rekenkamer bij de uitvoerende organisaties echter gebreken in de systemen vastgesteld in Bulgarije, Roemenië, Turkije en andere Sapard-landen.
Op het gebied van de administratieve uitgaven waren de onderliggende verrichtingen materieel wettig en regelmatig en de toezicht- en controlesystemen over het geheel genomen toereikend.
Wat valt hieruit in hoofdzaak af te leiden? De Rekenkamer constateerde dat zich bij het leeuwendeel van de betalingskredieten opnieuw fouten van materieel belang inzake wettigheid en regelmatigheid voordeden in de onderliggende verrichtingen. Dit is het gevolg van verrichtingen met een inherent risico en van toezicht- en controlesystemen die het risico van onregelmatigheden niet doeltreffend tot een aanvaardbaar niveau beperken.
Er zijn echter ook verbeteringen in systemen geconstateerd, met name bij het door de lidstaten gebruikte GBCS het voornaamste toezicht- en controlesysteem voor landbouwuitgaven en bij de Commissie; een welkom gevolg van het in 2000 gestarte administratieve en financiële hervormingsproces. Maar er moet nog aanzienlijk meer worden gedaan, in het bijzonder in de lidstaten.
De wet- en regelgeving en procedures voor uitgaven zijn dikwijls nog bijzonder ingewikkeld. Veel uitgaven impliceren per definitie een zeker risico en worden gebaseerd op declaraties van begunstigden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Unie zelf, sinds de invoering van de DAS in 1994, is veranderd en aanzienlijk gegroeid.
Gedurende de afgelopen elf jaar zijn de jaarlijkse betalingen gestegen van 60 tot 100 miljard euro en nam het aantal lidstaten toe van 12 tot 25. Het beheer, waarbij steeds meer autoriteiten en organisaties zijn betrokken, werd hierdoor grootschaliger en complexer. Dit vereist telkens doeltreffender toezicht- en controlesystemen.
In Advies nr. 2/2004 over het model "single audit" doet de Rekenkamer het voorstel om voor alle bestuursniveaus communautaire instellingen, lidstaten en begunstigde landen één communautair interne-controlekader te vormen. Het advies van de Rekenkamer over het model "single audit" heeft bijgedragen tot de politieke discussie over de verbetering van beheer en controle van EU-middelen. De Commissie heeft een positieve zet gedaan door een stappenplan voor een geïntegreerd interne-controlekader uit te brengen. Op basis van dit plan kan de hervorming worden uitgebreid tot alle soorten van begrotingsbeheer, en met name tot het gedeeld beheer in de lidstaten. Uiteraard is het in dit verband van cruciaal belang dat de Commissie en de lidstaten samenwerken.
De Rekenkamer staat positief tegenover het initiatief tot dit stappenplan. Als extern controleur van de EU zal de Rekenkamer de voortgang op de voet volgen en de impact beoordelen die de veranderingen de komende jaren hebben op het financieel beheer en de financiële controle van de EU-middelen.
Verder dient met het standpunt van de Rekenkamer ten aanzien van een ander onderwerp, namelijk de toekomstige financiering, beheer en controle van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en structurele acties, zoals uiteengezet in haar adviezen 1 en 2 van dit jaar, rekening te worden gehouden bij de vaststelling van belangrijke wetgeving op dit gebied. De huidige ontwerpverordening inzake de structuurfondsen bevat bepalingen over het bewaren van bewijsstukken die het de Rekenkamer onmogelijk maken, bepaalde uitgaven op dit gebied te controleren.
De Rekenkamer beseft dat zij tegen de achtergrond van een Europese Unie in beweging moet blijven streven naar verbetering en naar optimaal gebruik van haar middelen. Wij streven ernaar, zo doeltreffend en doelmatig mogelijk te werken in het belang van de Europese Unie.
Er wordt wel eens gesteld dat de Rekenkamer geen munitie moet verschaffen aan stemmen die de Unie graag in een kwaad daglicht stellen. Ik ben er echter stellig van overtuigd dat de belangen van de burger het meest gediend zijn met een objectieve en onafhankelijke externe controle-instelling die duidelijk en evenwichtig rapporteert op basis van neutrale bewijsstukken.
Tenslotte enkele woorden over de meest recente gebeurtenissen: de afwijzing van de Ontwerpgrondwet bij referenda in twee lidstaten en de problemen om tot een akkoord te komen over de financiële vooruitzichten 2007-2013 worden door sommigen gezien als een teken dat de burger een gebrek aan vertrouwen jegens de Unie en haar instellingen heeft. Ik geloof heilig dat uitsluitend het goed functioneren van onze instellingen en een hoogwaardige beleidsvoering en uitgavenbeheer de legitimiteit van de Unie kunnen verzekeren. Ook de lidstaten dienen hun verantwoordelijkheden te nemen bij het beheer en de controle van een groot deel van de begroting van de Europese Unie. De Europese Rekenkamer speelt een sleutelrol door een onafhankelijk, professioneel en objectief overzicht te geven van het financieel beheer en bij te dragen aan het bevorderen van veranderingen ten gunste van de burgers van de Unie.
(Applaus)
Siim Kallas, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de voorzitter van de Rekenkamer, de heer Weber, bedanken voor zijn eerlijke presentatie van het jaarverslag 2004, en de leden van het Parlement omdat zij mij hier in de gelegenheid stellen namens de Commissie een eerste reactie te geven.
Het verslag van de Rekenkamer is eerlijk en evenwichtig: er staat in dat de Commissie vooruitgang boekt bij de verwezenlijking van tastbare verbeteringen in haar beheerssystemen, maar dat er nog op vele terreinen verbeteringen nodig zijn.
De Commissie is ingenomen met het positieve oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen, die een getrouw beeld geven van de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen gedurende het jaar en van hun financiële situatie aan het eind van het jaar. De Rekenkamer maakt slechts één voorbehoud, waaraan tegemoet is gekomen door middel van de invoering van het systeem voor boekhouding op basis van het baten-lastenstelsel in 2005. Dit betekent dat de rekeningen voldeden aan hun primaire doel en dat zij zijn opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het geldende Financieel Reglement.
De Rekenkamer velt een positief oordeel over de rekeningen, over de ontvangsten, over de betalingsverplichtingen, over de pretoetredingssteun en de administratieve uitgaven. Ook is zij tevreden over de ontwikkelingssteun in het kader van het EOF, ongeveer 2,4 miljard euro, buiten de begroting om.
De Rekenkamer constateert verder twee belangrijke verbeteringen ten opzichte van vorig jaar, namelijk wat betreft een groot deel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de hulp aan kandidaat-lidstaten van de EU. Het systeem dat wordt gebruikt om veel uitgaven in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te controleren – het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) – wordt, mits juist toegepast, beschouwd als een doeltreffende controlesysteem voor de beperking van het risico van onregelmatige uitgaven. Dit systeem zal de komende jaren zelfs op een nog groter percentage van de landbouwuitgaven worden toegepast.
Heel simpel gesteld is de Rekenkamer, naast de diverse positieve oordelen die ik al heb genoemd, nu redelijk tevreden over de uitgaven- en controlesystemen in een steeds groter deel van de EU-begroting, dat grofweg eenderde van de begroting beslaat. Dit is een tastbare en kwantificeerbare vooruitgang op weg naar een positieve betrouwbaarheidsverklaring.
De conclusies van de Rekenkamer worden niet altijd volledig begrepen door het grote publiek en de media. Ik was buitengewoon ingenomen met de opmerking die de voorzitter van de Rekenkamer tijdens zijn toespraak maakte en waaruit blijkt dat het uitblijven van een goedkeurend oordeel van de Rekenkamer over bepaalde terreinen niet kan worden uitgelegd alsof dit betekent dat zich bij alle verrichtingen in verband met betalingskredieten voor 2004 fouten voordoen, noch als een indicator van fraude. We moeten allemaal de veelomvattende aard begrijpen van deze enorme kwijtingsoperatie ten aanzien van de begroting. Deze procedure toont aan dat de Commissie verantwoording aflegt aan rechtstreeks gekozen Parlementsleden.
Dit is dan wel de elfde opeenvolgende niet-positieve betrouwbaarheidsverklaring, maar ik hoop dat uit mijn inleidende opmerkingen duidelijk blijkt dat dit niet betekent dat we geen vooruitgang boeken. De afgevaardigden hebben er herhaaldelijk op gewezen dat de Commissie alléén geen positieve DAS kan bewerkstelligen. De resolutie over de kwijting van 2003 was een zeer waardevolle leidraad ten aanzien van de wijze waarop verdere verbeteringen kunnen worden verwezenlijkt, en daar werken we aan. Zoals u weet, heeft deze Commissie "een stappenplan voor een geïntegreerd interne-controlekader" voorgesteld, en zij verzoekt het Parlement en de Raad om steun hiervoor.
Hoewel ik buitengewoon dankbaar ben voor de steun van het Parlement voor het stappenplan, was de verklaring van de Ecofin-Raad van 8 november niet zo radicaal als de Commissie had gehoopt; politieke verklaringen op nationaal niveau werden niet aanvaard. Een stroom afzonderlijke verklaringen van de directies van betalings- en vergelijkbare instellingen is echter een realistisch doel, hoewel een nationaal syntheseverslag per sector, vergelijkbaar met het verslag dat de Commissie opstelt op basis van de jaarlijkse activiteitenverslagen van haar directeuren-generaal, moeilijker te verwezenlijken zal zijn.
We zullen aan de slag gaan met onze voorstellen. Ons actieplan inzake een stappenplan voor een geïntegreerd interne-controlekader zal volgende maand worden gepubliceerd. Dit is gebaseerd op de resultaten van de beoordeling van de kloof tussen het controlekader dat nu bestaat voor de verschillende typen begrotingsuitgaven en de algemene beginselen die zijn vastgelegd door de Rekenkamer in advies nr. 2/2004 over het model "single audit". We hopen dat deze nieuwe denkwijze tot uitdrukking zal komen in de wetgeving waaraan momenteel de laatste hand wordt gelegd en die betrekking heeft op de nieuwe reeksen programma's voor de jaren na 2006. De voorgestelde herzieningen van het Financieel Reglement en de uitvoeringsbepalingen vloeien eveneens voort uit deze denkwijze.
Bij steekproeven van de Rekenkamer zijn aanzienlijke fouten aan het licht gekomen die we uiteraard graag tot het minimum willen beperken. Om dat te realiseren, concentreren we ons op en verzoeken we om een betrouwbaarheidsverklaring voor de procedures voor de beperking van het risico van onregelmatige uitgaven. Dit is de beste manier om met beperkte middelen te waarborgen dat de kosten van aanvullende controles extra voordeel opleveren in termen van de beperking van fouten.
Ik wil hier in het bijzonder twee citaten aanhalen uit de toespraak van de voorzitter van de Rekenkamer: "Wat betreft de structurele acties, constateerde de Rekenkamer bij alle programma's tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van de lidstaten"; en het tweede citaat luidt: "op het gebied van intern beleid ……… vloeien de fouten vaak voort uit ingewikkelde regelgeving".
Ik ben het zonder meer eens met deze opmerkingen. Tijdens de vergadering van de Commissie begrotingscontrole werd ook weer gesproken over de noodzaak de regels te vereenvoudigen, maar als ik de mensen probeer te vinden die verantwoordelijk zijn voor het grote aantal en de complexiteit van de programma's en de regels, dan kan ik bijna niemand vinden. Iedereen heeft de mond vol van de noodzaak van vereenvoudiging, maar zodra zaken concreet worden, is het toch allemaal niet zo eenvoudig. De complexiteit wordt vaak voor een groot deel niet door de ambtenaren veroorzaakt, maar door klanten, beleidsmakers, politici in de lidstaten en de leden van het Europees Parlement. Vaak zijn het ook dezelfde partijen die zich verzetten tegen veranderingen.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik om alle beleidsmakers op te roepen om bij het overwegen van een nieuw doel, plan of programma ook kritisch te kijken naar aspecten van begrotingsbeheer en de noodzaak om deze programma's te controleren.
Er kan nog veel meer over worden gezegd, maar het kwijtingsproces is nog maar net begonnen en in de komende maanden zullen de leden van het Parlement antwoord krijgen op al hun vragen. Het Parlement en de Commissie zullen samenwerken aan de afronding van het kwijtingsproces van de Europese begroting voor 2004.
José Javier Pomés Ruiz, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, we maken nu voor de zoveelste maal mee dat er geen verklaring van betrouwbaarheid van onze rekeningen wordt afgegeven.
Ik weet niet meer of ik dit schandalig moet noemen, het is regel geworden. Iedereen doet erg zijn best maar uiteindelijk, nu de rekeningen elf keer door onze Rekenkamer gecontroleerd zijn, blijkt dit een onhaalbare doelstelling.
Er zit wel verbetering in, maar die is onvoldoende. Wat zijn de politieke gevolgen van dit uitblijven van een betrouwbaarheidsverklaring? Welnu, voor de leden van dit Huis, voor de ambtenaren die beslissingen moeten nemen, is dit erg demotiverend. Het heeft geen zin om aan de normen trachten te voldoen want een positieve verklaring zit er gewoon niet in. De wil ontbreekt om verantwoordelijkheden te nemen, en alle ambtenaren kennen de verleiding om geld niet uit te geven, voor het geval er twijfels zijn of ze een probleem hebben. Aan de binnenkant is het dus demotiverend.
En aan de buitenkant? Een enorm verlies aan geloofwaardigheid. Wat moeten de Europese burgers ervan denken als onze Rekenkamer voor de zoveelste maal zegt dat de rekeningen hier niet goed beheerd worden! Een schandaal. Alweer hetzelfde. Heel slecht.
Ook al verandert het Parlement, ook al verandert de Commissie, ook al verandert de Raad van samenstelling, we gaan vrolijk verder. Denkt u maar aan de Commissie-Santer, die moest opstappen om deze problemen: het maakt niets uit, alles gaat nog even slecht.
En de lidstaten? Waar blijft het Britse voorzitterschap? De Raad geeft 80 procent van de middelen uit. Maar waar is het Britse voorzitterschap? Dat is er niet, en dat is meer dan schandalig want van elke vijf euro die er uit gaan, geeft de Raad er vier uit, en nu is hij hier niet eens aanwezig bij het overleggen van de rekeningen.
De lidstaten zijn best tevreden. Terwijl zij kwijting krijgen van hun nationale rekenkamers, is het niet hun probleem of de Unie - het geld van alle Europeanen - goed of slecht beheerd wordt. Er zou ook best een lidstaat kunnen zijn die stiekem blij is en denkt: “mijn geld komt in elk geval bij de landbouwers terecht, ook al voldoen we niet precies aan de vereisten die de Rekenkamer ons stelt”. Ze slaan zich op de borst. En hier zijn ze niet eens aanwezig.
Mijnheer de voorzitter van de Rekenkamer, zoals u weet, heeft het Europees Parlement bij de vorige kwijting de ministers van Financiën om een nationale conformverklaring gevraagd. Doel daarvan was de Rekenkamer te helpen bij het uitbrengen van een positieve betrouwbaarheidsverklaring. Zoals commissaris Kallas terecht heeft opgemerkt, heeft de Ecofin van acht november het voorstel voor deze nationale verklaringen van de hand gewezen.
Ik zou u willen vragen, mijnheer de voorzitter van de Rekenkamer, wat u vindt van het nut van deze verklaringen bij uw werk, wat u vindt van de betrekkingen met de nationale overheden, en van een toekomst waarin dergelijke verklaringen zouden ontbreken.
Tenslotte, mijnheer de voorzitter van de Rekenkamer, hebben we er niets aan als u zegt dat deze klas van 25 leerlingen gemiddeld onvoldoende staat. Zegt u ons – en daarbij zult u baat hebben – welke drie lidstaten de beste zijn en welke drie de slechtste.
Dan Jørgensen, namens de PSE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u dat u mij het woord verleent en ik dank de Rekenkamer voor haar goede jaarverslag. Een van de allergrootste imagoproblemen van de EU betreft de vraag hoe men het geld van de Gemeenschap moet beheren. We weten uit talrijke opiniepeilingen dat de burgers van Europa er niet erg op vertrouwen dat hun geld – hun belastinggeld – op een fatsoenlijke manier beheerd wordt. Dat wantrouwen is deels terecht en deels gebaseerd op misverstanden. Ik wil de Rekenkamer bedanken voor dit jaarverslag, dat ons Parlementsleden helpt om twee doelen te bereiken, namelijk ten eerste de misverstanden de wereld uit helpen en ten tweede met goede adviezen komen en ertoe bijdragen dat we de feitelijk bestaande problemen kunnen oplossen. Want die problemen zijn er zeer zeker.
Wat mythes en misverstanden betreft, zal iedereen die de moeite neemt om het jaarverslag van de Rekenkamer echt te lezen, kunnen zien dat de schrikbeelden die in de pers en ook door de EU-tegenstanders in dit Parlement worden geschetst, niet geloofwaardig zijn. Men zal zien dat dit allemaal gebaseerd is op mythes en misverstanden – het is niet zo erg als de schrikbeelden die vaak worden geschetst. In het jaarverslag wordt aangetoond dat er grote verbeteringen hebben plaatsgevonden, speciaal door de extra aandacht voor het gebied van de landbouw, waar we nu bereikt hebben dat circa 60 procent van de middelen op een verantwoorde wijze worden beheerd. Dat is natuurlijk een goede zaak. Daarvoor is lof op zijn plaats, omdat er vorderingen worden gemaakt. Desondanks moet natuurlijk worden onderstreept dat het enkele feit dat er op bepaalde gebieden verbeteringen plaatsvinden, niet betekent dat we het totaalbeeld kunnen accepteren. Dat totaalbeeld is gewoon niet goed genoeg. Ik ben het eens met de vorige spreker, de heer Pomés Ruiz, die zei dat het schandalig is.
Dat brengt mij dan op de tweede taak. De eerste taak was mythen de wereld uit helpen. De tweede taak is natuurlijk belangrijker. Die tweede taak is namelijk uit te zoeken hoe we deze problemen kunnen oplossen. En wat dat betreft, ben ik het er helemaal mee eens dat zich een eenduidig beeld aftekent. De gebieden waar het probleem zich voordoet, zijn de gebieden waar sprake is van een gedeeld beheer – dus de gebieden waar het beheer in even hoge mate een verantwoordelijkheid van de lidstaten is. De lidstaten komen hun verantwoordelijkheid gewoon niet na. De lidstaten doen niet genoeg. Ik ben het ermee eens dat we verder moeten werken aan de aanbeveling die vorig jaar gedaan is en die erop neerkwam dat er behoefte is aan een zogenaamde politieke verklaring, die de ministers van Financiën van elk afzonderlijk land elk jaar weer zouden moeten afleggen. In de komende maanden zullen we het jaarverslag diepgaander bediscussiëren en de kwijtingsprocedure doorlopen. Ik kan nu al zien dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten een van de kwesties is waar we ons het allermeest op moeten richten.
Jan Mulder, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, ook ik wil de President van de Europese Rekenkamer bedanken voor zijn verslag. Ik kan alleen maar herhalen wat andere sprekers ook al gezegd hebben, het is buitengewoon jammer dat voor de elfde keer in een rij er weer geen positieve DAS is en dat is een bericht dat zal doorklinken in de Europese publieke opinie. Wij moeten eraan werken dat het positief wordt en wat mij betreft ligt de kern van het probleem bij de lidstaten.
Jammer dat de voorzitter niet de moeite neemt om hier vandaag te zijn. Ik vind de andere banken van de lidstaten ook buitengewoon leeg vanmorgen. Ik weet niet of dat symptomatisch is voor de belangstelling voor het gehele financiëlecontrolegebeuren. Voor mij is inderdaad nog steeds de essentie de resolutie van vorig jaar waarin wij er bij de lidstaten op aandringen - ik ben blij dat deze groep zo aandachtig luistert - dat de hoogste financiële autoriteit ieder jaar verantwoording aflegt over de besteding van de gelden. De meeste lidstaten willen dat niet.
Ik denk dat dit Parlement eraan moet blijven doorwerken. De suggestie in het Rekenkamer-verslag om ook certificeringsorganen in te stellen voor alle andere onderdelen van de begroting dan landbouw, lijkt mij een suggestie die wij nader moeten onderzoeken.
Het is positief dat er een positieve DAS kan worden gegeven voor de pretoetredingssteun. In 2004 is nog geen rekening gehouden met de ervaringen in de nieuwe lidstaten. Wij zullen hopen dat in de toekomst deze ervaring zo blijft, dat ook in de nieuwe landen de controlemechanismen goed in plaats zijn. Ik heb het de President van de Rekenkamer vanmorgen niet horen zeggen, maar gisteren wel, ik verwelkom het peer review dat hij heeft aangekondigd over het functioneren van de Rekenkamer zelf. Geen enkele institutie kan zonder kritiek, zonder constructieve kritiek. Als het werk van de Rekenkamer van de afgelopen jaren wordt geëvalueerd, zou dat mijns inziens de gehele werking van de Rekenkamer in Europa ten goede kunnen komen.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, met dit debat brengen we de kwijtingsprocedure 2004 op gang. Een eerste vluchtige lectuur van het jaarverslag leert ons dat de Commissie zich sinds de val van de Commissie-Santer en de start van het hervormingsproces beter heeft georganiseerd. Goed nieuws is dat de bestedingsgraad van de Europese begroting het derde jaar op rij verbeterd is. Slecht nieuws is dat het elfde jaar op rij de Rekenkamer niet in staat is een positieve betrouwbaarheidsverklaring, een positieve DAS af te leveren. Geen zekerheid over de betrouwbaarheid van de cijfers dus.
De reden is duidelijk: de toezicht- en controlesystemen zijn ofwel nog niet ten uitvoer gelegd, ofwel werken ze niet doeltreffend, ofwel vertonen de betalingen fouten van materieel belang. Collega's, we hebben het hier over het landbouw- en het structuurbeleid, het interne en het externe beleid, meer dan 4/5 van de totale Europese begroting van 105 miljard. Centraal probleem daarbij is dat het beheer en het toezicht op 80 tot 85 procent van de begroting gedeeld wordt met de lidstaten. De ministers van Financiën weigeren terzake hun verantwoordelijkheid te nemen en dat is een regelrechte schande. Ze willen wel geld uit Brussel, maar niet de verantwoording.
Het jaarverslag toont ons eens te meer het levensgrote probleem van de exportrestituties. Goed voor 3,6 miljard euro of 7,5 procent van de landbouwbegroting. Qua waarde zijn die echter goed voor 26 procent van de bij de Commissie gemelde onregelmatigheden. De lidstaten zouden 5 procent van de exportrestitutiedossiers fysiek moeten controleren, maar ook hier blijven ze schandelijk in gebreke. In punt 4.30 en noot 20 van het jaarverslag lees ik met voldoening de aanbeveling de controles te laten plaatsvinden tot op het niveau van de eindbegunstigden. En ik citeer: "Een dergelijk bereik zou een sterkere en duidelijker keten inzake verantwoordingsplicht voor de GLB-uitgaven vormen."
Daarom hier nogmaals een warm pleidooi om de lijsten met de eindbegunstigden van de landbouwgelden openbaar te maken. Dat gebeurde reeds in Estland, in Denemarken, in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland. Vlaanderen en België daarentegen zorgden voor een schijnopenbaarheid door alle cijfers op één hoop te gooien, zodat een degelijke analyse onmogelijk is. Collega's, uit zulke tabellen kunnen we nochtans veel leren over de anomalieën van ons landbouwbeleid. Zo kreeg tabaksgigant Philip Morris de voorbije vijf jaar in Nederland 6,5 miljoen euro voor het toevoegen van suiker aan sigaretten. Gezien de hoge suikerprijs op EU-niveau wordt Philip Morris hiervoor gecompenseerd.
De KLM-cateringdienst kreeg 646 000 euro, omdat het suiker, zuivelproducten, groenten en fruit ook op vluchten buiten de Europese Unie gebruikt. Dit wordt gezien als export en kan dus gelden als exportrestitutiesteun. Dit is toch waanzinnig. Dit is maar het topje van de ijsberg. Europa, de Europese Unie, het Europese landbouwbeleid zal alleen voor de burger aanvaardbaar zijn als aan deze uitwassen gesleuteld wordt. Ik wens alle rapporteurs in de kwijtingsprocedure, de heer Mulder in het bijzonder, veel succes en ik hoop dat we er de komende maanden in zullen slagen ons werk op een goede manier uit te voeren en goede kwijtingsverslagen af te leveren in de vergaderperiode van april volgend jaar.
Jeffrey Titford, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, daar gaan we weer. Bijna een jaar geleden stond ik hier om enkele opmerkingen te maken ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de weigering van de Europese Rekenkamer om de EU-boekhouding goed te keuren. Ik heb toen gezegd, en ik zeg het nu weer, dat het eens tijd wordt om toe te geven dat deze vorm van Europees bestuur een rampzalige mislukking is en moet worden afgeschaft. De natiestaten zouden veel beter af zijn als zij hun eigen belangen zouden behartigen. Persoonlijk zou ik noch aan de vorige noch aan de zittende Europese Commissie het zakgeld van mijn kleinkinderen toevertrouwen. Drie weken geleden heb ik een toespraak gehouden in dit Parlement waarin ik opriep de begroting voor 2006 te verwerpen omdat dit Parlement niet de bevoegdheid heeft verdere uitgaven goed te keuren, zolang we de schandelijke erfenis van een decennium aan onbetrouwbare en niet-goedgekeurde rekeningen met ons mee zeulen.
Dit jaar is het dus de elfde keer; het is een schandalige situatie die niet mag blijven voortduren. Het jongste verslag van de Rekenkamer is wederom een opsomming van de tekortkomingen van de bureaucratie van de Europese Commissie. Er werd ons beloofd dat een nieuw computersysteem alle mazen zou dichten. De praktijk is dat de rekeningen nog altijd ongeveer zo waterdicht zijn als een vergiet.
De leden van deze instelling zouden zich in hoge mate verplicht moeten voelen jegens de belastingbetalers van Europa, want het is hun geld dat uit de gaten van het vergiet loopt. De Britse regering is verplicht het geld van de belastingbetalers op een verstandige manier uit te geven, maar toch blijft zij gedwee cheques uitschrijven aan de Europese Unie.
Vergist u zich niet, ik zal mij blijven opwerpen als het geweten van deze instelling. Ik zal erop blijven wijzen wat voor ramp dit is. Ik heb een zuiver geweten, maar geldt dat voor u ook, als ik vragen mag? Overigens zie ik de presentiegraad van de afgevaardigden hier vandaag als een indicatie van het belang dat zij hechten aan de wijze waarop de Europese Unie omgaat met het geld van de belastingbetalers. Dat zegt genoeg.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, juist in de huidige situatie heeft Europa een Rekenkamer nodig die als een dynamische tijger rondloopt en die toeslaat als dat nodig is. Maar ook uit dit jaarverslag blijkt weer dat we in werkelijkheid wellicht niet te maken hebben met een roofdier, maar met een tandeloos en gekooid schepsel. De Rekenkamer heeft geen tanden omdat die een dergelijke instelling worden ontzegd. Als we de bevoegdheden van de Europese Rekenkamer vergelijken met die van haar Beierse tegenhanger, dan zien we een wereld van verschil. Mij is maar één rekenkamer bekend die in theorie en praktijk nog minder bevoegdheden heeft dan de Europese Rekenkamer, en dat is het Weense controlebureau. Als we aan de orde stellen hoe het grensoverschrijdend kan handelen, krijgen we steeds hetzelfde liedje te horen: “Ik kan u verzekeren dat de Rekenkamer ieder debat toejuicht dat gaat over mogelijke verbeteringen van de controleprocedure.”
Mijn suggestie is: stel u constructief op en presenteer een memorandum. Erken als Rekenkamer zelf dat u uw taken niet echt goed kunt vervullen omdat het u aan bevoegdheden ontbreekt, omdat u sommige dingen niet mag en omdat u door de manier waarop uw personeel wordt geselecteerd – wat politiek gezien de oorzaak van dit alles is – deze taken absoluut niet kunt vervullen. Daarmee zou u Europa echt een dienst bewijzen. Dat zou een eerste stap zijn in de richting van de transparantie en controlemogelijkheden die wij nodig hebben om de EU weer geloofwaardig te maken.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als ik de UK Independence Party hoor beweren dat de Commissie niet in staat is het zakgeld van haar kleinkinderen te beheren, moet ik zeggen dat ik liever heb dat de Commissie het beheert dan de UK Independence Party! In ieder geval wil ik drie belangrijke punten aan de orde stellen, eerst een algemeen punt, en dan twee punten die gericht zijn aan de Commissie en vervolgens aan de Raad.
Mijn eerste en algemene punt is dat ik dit een goed verslag vind. Het doel van het verslag is het bestaande controleklimaat te verbeteren, het gebruik van middelen transparanter en begrijpelijker te maken en fraude en wanbeheer te stoppen. Er is sprake van enkele verbeteringen, maar zoals veel collega's hebben opgemerkt, is er nog veel te doen. Desondanks, denk ik dat geen enkel bedrijf een positieve betrouwbaarheidsverklaring – DAS – zou krijgen met de methode die de Rekenkamer hanteert.
Mijn tweede punt is dat ik de Commissie graag wil feliciteren. Ik weet dat zij zwaar onder vuur ligt vanwege de manier waarop zij gebruik maakt van het geld dat aan haar wordt toevertrouwd. Soms is dat terecht, maar meestal niet. Zij heeft veel verbeteringen doorgevoerd. Ik ben tevreden over haar inspanningen om te komen tot een stappenplan voor een positieve DAS en haar verbeteringen op boekhoudkundig terrein.
Mijn laatste punt behelst kritiek op de Raad, niet alleen vanwege het feit dat hij hier vandaag niet aanwezig is, maar vanwege het feit dat – net zoals de UK Independence Party zojuist deed – hij de indruk probeert te wekken dat alles de schuld is van de Commissie of van de andere EU-instellingen. Dat is gewoon niet waar. Tachtig procent van het geld dat binnen de Europese Unie omgaat, wordt gebruikt in de lidstaten. Daarom veroordeel ik het feit dat de ministers van Financiën tijdens de Ecofin-Raad van twee weken geleden wederom hebben geweigerd een betrouwbaarheidsverklaring te tekenen. Ik denk dat we veel meer zouden kunnen bereiken in dit hele proces inzake het beheer van de financiën als de ministers van Financiën hun verantwoordelijkheid zouden nemen.
Samengevat: ten eerste zijn we het systeem aan het verbeteren; ten tweede ligt het probleem niet bij de Commissie, maar bij de lidstaten; en ten derde ben ik optimistisch gestemd en denk ik dat we over vijf jaar wél een positieve DAS zullen krijgen.
Szabolcs Fazakas (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, 2004 was het jaar van de uitbreiding. Het jaarverslag over 2004 is dus het eerste jaarverslag dat betrekking heeft op alle vijfentwintig lidstaten. Mede daarom is het een goede zaak dat het verslag dat we nu bespreken een positief, realistisch en afgewogen beeld geeft van de wijze waarop EU-middelen zijn gebruikt, in zowel de oude als de nieuwe lidstaten.
Het jaarverslag van de Rekenkamer geeft de gevolgen van de vorig jaar geïntroduceerde hervormingen weer. Dat was ook de bedoeling van het verslag van mijn collega, de heer Wynn, wiens verslag door een ruime meerderheid van het Parlement is goedgekeurd. Eenzelfde doelstelling ligt ten grondslag aan het geïntegreerde administratie- en controlesysteem dat door de Europese Commissie en de vice-voorzitter van de Commissie, Siim Kallas, is aangekondigd.
Deze hervorming is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en nauwe samenwerking tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Rekenkamer. Om de hervorming te verwezenlijken zou de Raad moeten interveniëren en op nationaal niveau betrouwbaarheidsverklaringen introduceren. Daar blijkt echter nog steeds verzet tegen te bestaan. Zonder de interventie van de Raad kunnen we echter niet verder – we hebben ook van de Raad een betrouwbaarheidsverklaring nodig.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Ik heb de resultaten van de audit met betrekking tot de financiële activiteiten van de Gemeenschap gedurende het jaar 2004 doorgelezen en het doet me beslist deugd vast te mogen stellen dat de beoordeling van het beheer van de pretoetredingsmiddelen die aan mijn land, Litouwen, zijn toegewezen, positief is uitgevallen.
Helaas is de algemene beoordeling van de financiële activiteiten van de EU niet zo positief. Er is nu een paradoxale situatie ontstaan: begunstigden kunnen de voor hen bedoelde fondsen niet toucheren omdat de verschillende controlevereisten uitzonderlijk ingewikkeld zijn en in geen verhouding staan tot de bedragen die kunnen worden opgeëist. Tegelijkertijd beweren de auditors dat deze vereisten niet volstaan om een goed inzicht te verkrijgen.
We willen dat de middelen uit de EU-begroting doeltreffend worden gebruikt en dat hierover transparantie bestaat. Het is duidelijk dat het huidige boekhoudingsysteem ons niet toestaat dat doel te verwezenlijken. Daarom moeten de Europese Commissie en de Rekenkamer erop aandringen dat de plannen voor hervorming doorgang vinden. Ze moeten zich een grotere inspanning getroosten om duidelijk te maken tot wat voor soort problemen het beheer van grote en schier onmetelijke bedragen aanleiding geeft. Ik ben ervan overtuigd dat deze hervormingen en het geïntegreerde interne-controlesysteem zullen bijdragen tot het oplossen van deze problemen.
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik protest aantekenen tegen het feit dat wij het jaarverslag van de Rekenkamer moeten bediscussiëren zonder dat we daar van tevoren toegang toe hadden, wat een grote handicap is voor ons. Gelukkig herkennen we in grote lijnen alles uit voorgaande jaren; men had misschien het verslag van vorig jaar kunnen lezen en dezelfde standpunten naar voren kunnen brengen. Het gaat om dezelfde problemen en dezelfde gebreken in de toelichting. We krijgen te horen dat de problemen zullen blijven bestaan. De Rekenkamer “kan niet garanderen” enzovoort, wordt er gezegd. Er wordt gesproken over riskante transacties, gebreken in het controlesysteem en grote hoeveelheden fouten, enzovoort, enzovoort. Er is een stappenplan voor een interne-controlesysteem, dat ik met vreugde begroet, maar met het meeste is het net zo gesteld als voorheen, dat wil zeggen slecht.
Ik wil er nog even met nadruk aan herinneren dat de Europese instellingen gecontroleerd worden door de Europese Rekenkamer, terwijl de nationale systemen natuurlijk worden gecontroleerd door diverse nationale controleorganen. Net als op zoveel andere gebieden geldt ook in dit verband de regel van de verhouding 80/20, dat wil zeggen eenvijfde van de geldstromen kan hier worden gecontroleerd en het resterende deel op nationaal niveau. Het is uiterst belangrijk dat we met een voorstel komen voor een manier om in dezen een gestructureerde samenwerking tot stand te brengen, anders blijft de taak van de Rekenkamer in de praktijk onmogelijk.
De hoofdproblemen die we zien zijn het gevolg van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de structuurfondsen en het Comité van de Regio’s. Er zijn goede redenen om het landbouwbeleid af te schaffen, om het Comité van de Regio’s af te schaffen en om het Europees Economisch en Sociaal Comité af te schaffen. Dat alles behoort tot een andere periode en heeft in de huidige EU geen functie meer. In plaats daarvan zou men ermee moeten beginnen om bedragen uit de structuurfondsen rechtstreeks naar de armere lidstaten te laten gaan. Dan zouden alle onderhavige problemen zo goed als verdwijnen.
Simon Busuttil (PPE-DE). – (MT) Op een ogenblik waarop Europa niet erg populair is in de publieke opinie, is het niet eenvoudig om aan de bevolking uit te leggen dat de Europese Unie, die voor velen een model is van goede praktijken, niet alleen niet perfect is, maar dat ze bovendien nog heel wat werk voor de boeg heeft om te kunnen garanderen, dat het geld dat wij haar overhandigen, inderdaad correct wordt benut. Het verslag dat wij hier behandelen geeft ons een gevoel van déjà vu. Het vertelt ons opnieuw dat de Rekenkamer niet met zekerheid kan zeggen, dat elke uitgegeven euro inderdaad op volledig regelmatige wijze werd uitgegeven. Hoewel het verslag toch ook enige vooruitgang ontwaart voor een aantal probleemgebieden zoals de landbouw, die uiteindelijk toch een groot deel van de begroting opslorpt. We mogen echter onze zoektocht naar een doeltreffender systeem voor begrotingscontrole niet opgeven. Enerzijds stelt het ons teleur te moeten horen, dat het controlesysteem nog steeds heel wat tekortkomingen bevat, maar anderzijds voelen wij ons ook gefrustreerd omdat wij altijd de perfectie lijken na te streven in de vorm van het DAS-systeem. Jaar na jaar beseffen wij telkens weer dat wij weliswaar die perfectie wat dichter zullen kunnen benaderen, maar dat wij haar zeker nooit zullen kunnen bereiken. Ofwel spelen wij nu de pessimist, ofwel geven we toe dat we niet perfect zijn en dat eenieder zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Dit geldt voor ons hier in het Europees Parlement en voor de Europese Commissie, maar ook voor de lidstaten zelf.
Herbert Bösch (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Europese Rekenkamer complimenteren met dit verslag. In de korte tijd dat het beschikbaar is, is mij al gebleken dat het veel feiten bevat die wij uitstekend als criteria kunnen gebruiken bij ons werk, en dat is het al dan niet kwijting verlenen voor de uitvoering van de EU-begroting.
Er is al zo vaak gezegd dat de ministers van Financiën hun rekeningen dienen te ondertekenen. Maar als we de terreinen bekijken waarop de Commissie alleen voor de uitgaven verantwoordelijk is, dan zullen we vreselijke dingen zien. Op het terrein van het intern beleid zijn zes van de elf directeuren-generaal niet in staat om zonder voorbehoud een betrouwbaarheidsverklaring af te geven. Noem mij de minister van Financiën die dat wel zou doen vanuit een dergelijke uitgangspositie. Ik zou er zo gauw geen weten.
Uitgaande van dit voortreffelijke verslag zou ik de Europese Rekenkamer willen oproepen om zich te concentreren op de uitgaven die rechtstreeks worden beheerd en te proberen tot een perfect resultaat te komen. Dan hebben we meer succes bij de lidstaten dan nu het geval is.
Markus Ferber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Rekenkamer, geachte commissaris, geachte afgevaardigden, ik sluit me aan bij de woorden van de heer Bösch. Het is mij ook iets te simpel om te zeggen: 80 procent van de middelen worden beheerd door de lidstaten en daarom moeten die ook zorgen dat alles regelmatig verloopt.
Alle problemen waarmee we de afgelopen jaren zijn geconfronteerd – in 1999 leidden die tot het aftreden van de Commissie – waren geen problemen met de middelen die door de lidstaten werden beheerd, maar met de middelen die de Commissie zelf beheerde.
Eén ding wil ik onderstrepen. In het verslag van Terence Wynn wordt gezegd dat wij de nationale en – voorzover van toepassing – regionale controle-instanties willen betrekken bij de kwijtingsprocedure. Maar de procedures op nationaal en op Europees niveau lopen niet gelijk. Ik ben er fel op tegen om hetgeen wij in Europa doen en hetgeen uw taak is, mijnheer de voorzitter van de Rekenkamer, over te dragen aan de nationale systemen. Integendeel, wat het controlekader betreft zouden we moeten overwegen het andersom te doen. Ook op Europees niveau valt er iets te verbeteren en wij kunnen zeker iets opsteken van de lidstaten. De staats- en regeringsleiders moeten zo schrander en wijs zijn om een rechtskader te scheppen dat dit mogelijk maakt.
Het is niet uw probleem, mijnheer Weber, maar het probleem van hen die u uw mandaat moeten geven. Dat zijn niet wij, maar dat zijn de staats- en regeringsleiders. Hun houding moet aan de kaak worden gesteld, en dat zeg ik ook als lid van de Begrotingscommissie: ze willen zo min mogelijk geld in de EU steken, ze willen er zoveel mogelijk uithalen voor hun eigen land, maar liefst zonder dat Brussel daar inzicht in krijgt. Aan die houding moeten we iets aan doen. Dan hebben wij echt iets gedaan voor de geloofwaardigheid van Europa en voor de burgers.
Hoe belangrijk het ook is, het jaarverslag van de Rekenkamer is niet cruciaal. Cruciaal is wat wij er als Parlement mee doen. Ik zie uit naar de debatten in de Commissie begrotingscontrole en naar de kwijtingsprocedure die in het voorjaar wordt afgesloten.
Terence Wynn (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een week geleden heeft de Ecofin-Raad de voorstellen van het Parlement voor nationale verklaringen verworpen, wat er in feite op neerkomt dat we in de nabije toekomst geen positieve DAS tegemoet kunnen zien. De voorstellen van de Ecofin-Raad zijn een slecht substituut voor daadwerkelijke actie en zij zijn het resultaat van een tweedaagse bijeenkomst van deskundigen die ik heb bijgewoond. Het was een bijeenkomst die mij deed denken aan de opmerkingen die Margaret Thatcher ooit maakte tijdens een vergelijkbare bijeenkomst, waarbij ze erover klaagde dat ze werd omringd door mensen die telkens weer een reden vonden om dingen niet te doen en zaken niet te veranderen in plaats van dat zij oplossingen aandroegen voor de problemen waarmee ze kampte.
Het Parlement moet weten welke lidstaten het eens en welke het oneens zijn met zijn standpunt.
Ik ben serieus van mening dat we niet voorbij mogen gaan aan het commentaar van de UK Independence Party. Waarom zouden we immers instemmen met nieuwe financiële vooruitzichten terwijl overduidelijk is dat de toezichts- en controlesystemen in de lidstaten zo gebrekkig zijn? Dat is de boodschap die luid en duidelijk aan de Raad moet worden overgebracht.
Hubert Weber, voorzitter van de Europese Rekenkamer. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit is een grote dag voor de Europese Rekenkamer, aangezien wij ons verslag mogen presenteren aan de beleidsmakers, onder wie de vice-voorzitter van de Commissie, de heer Kallas. Wij zijn dankbaar voor de respons van de kant van de politiek op onze activiteiten.
Uit ons jaarverslag blijkt dat er aanzienlijke verbeteringen zijn gerealiseerd. Zonder twijfel dient er op enkele terreinen nog het een en ander te gebeuren, niet alleen door de Commissie, maar ook door de lidstaten. Het belang van de verklaringen is al vermeld. Daar kan ik het alleen maar mee eens zijn, maar de verklaringen zijn niet alles. We zouden eerder moeten doordringen tot de bron van de fouten en daarin de aanzet tot hervormingen moeten zoeken. Honderden keren hebben we steekproeven uitgevoerd en verrichtingen gecontroleerd. We hebben honderden fouten ontdekt, zowel formele als substantiële. De Commissie is op de hoogte van deze fouten en zij zal deze afhandelen. De lidstaten zijn er ook van op de hoogte. Dat dient ons startpunt te zijn.
Ik ben van mening – en dit zeg ik ook ten behoeve van de heer Martin – dat ons mandaat een voortreffelijk mandaat is. We zijn er tevreden over en we hebben geen ander nodig. In internationale vergelijkingen komen wij goed uit de bus. Waar het om draait, is dat onze conclusies serieus worden genomen en op tijd ten uitvoer worden gelegd. Het is voor ons niet voldoende om een nieuwe systeem in te voeren; we moeten er ook gebruik van maken en zorgen dat het uitvoerbaar is.
Ook is duidelijk gemaakt dat het rechtskader dient te worden vereenvoudigd. Er zijn veel terreinen waarop geen vorderingen zullen worden gemaakt als de procedures zo ingewikkeld blijven.
Wanneer we dergelijke strenge criteria aanleggen voor de door ons gecontroleerde instanties, dan mogen we niet klagen als die criteria ook op ons worden toegepast. Het is de bedoeling dat dit via een peer review zal gebeuren.
Er wordt altijd beweerd dat de Rekenkamer meer controles wil. Integendeel, dat willen we helemaal niet. We willen niet meer controles, we willen effectievere, efficiëntere controles waaruit voortaan ook lering wordt getrokken.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
(De vergadering wordt kort onderbroken)
Schriftelijke verklaring (Artikel 142)
Véronique Mathieu (PPE-DE). – (FR) Het is teleurstellend en frustrerend dat de betrouwbaarheidsverklaring wederom negatief is. Dat betekent dat er nog altijd geen garantie is dat de uitgaven wettig en regelmatig zijn, dat er twijfels blijven bestaan over de betrouwbaarheid van de boekhoudpraktijken.
Wie kunnen we daarvoor verantwoordelijk stellen? De lidstaten vanwege de gehanteerde methodiek en de slechte tenuitvoerlegging van het betalingssysteem? De Commissie die krachtens artikel 274 van het Verdrag verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Europese begroting?
Laten we enkele lessen trekken uit de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen: het is van essentieel belang de nationale administraties op hun verantwoordelijkheden te wijzen, opdat de toewijzing van Europese kredieten correct kan worden verantwoord. De Rekenkamer moet eveneens duidelijk aangeven welke concrete maatregelen de Commissie moet nemen om te komen tot een positieve betrouwbaarheidsverklaring.
Met de slechte naam die Europa momenteel toch al heeft, moeten de zwakke punten in de beheer- en controlesystemen voor de eurosceptici niet ook nog eens aanleiding vormen om de politieke grondbeginselen van de Unie te ondermijnen, die erop gericht zijn de territoriale, economische en sociale samenhang te versterken. De Commissie en de lidstaten moeten zich sterk maken voor een positieve betrouwbaarheidsverklaring. De geloofwaardigheid van de Unie en het vertrouwen van de burger in Europa staat op het spel.
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
(De vergadering wordt om 10.15 uur hervat)
7. Wetgevings- en werkprogramma 2006
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over het wetgevings- en werkprogramma 2006.
José Manuel Barroso , voorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, 2005 is geen gemakkelijk jaar geweest voor Europa. Europa heeft te maken gehad met het terrorisme, sociale onzekerheid en natuurrampen. Wij als instellingen moesten al deze moeilijkheden het hoofd bieden zonder terug te kunnen vallen op een grondwet en zonder te beschikken, tot nu toe in ieder geval, over een meerjarenbegroting. De Unie is gedwongen het eenwordingsproces zelf tegen het licht te houden, maar wij zijn ervan overtuigd en de Commissie is ervan overtuigd dat de Europese Unie nooit zo noodzakelijk is geweest als nu.
Wij zijn trots op het vastberaden en heldere antwoord dat de Commissie op deze situatie heeft kunnen geven. In nauwe samenwerking met het Parlement zijn we allemaal opgewassen gebleken tegen de uitdagingen. Ik noem enkele voorbeelden van wat we samen hebben bereikt: de vernieuwing van de strategie van Lissabon, een herziening van het Stabiliteits- en groeipact waarmee de geloofwaardigheid van het economische bestuur over Europa wordt versterkt, meer solidariteit dankzij de invoering van een vernieuwde sociale agenda, de erkenning van de stuwende rol die de sociale dialoog en de betrokken partijen vervullen, de strijd voor een schoner milieu, met de invoering van thematische strategieën en het voortzetten van ons internationale optreden op het gebied van klimaatverandering, een betere veiligheid dankzij de tenuitvoerlegging van ons ambitieuze Den Haag-programma naast een groot aantal andere initiatieven, met name ons voorstel over het bewaren van gegevens; het uitdragen van de Europese waarden in de wereld – in dit verband valt het besluit te noemen om de steun van de Unie aan ontwikkelingslanden te verdubbelen en een strategie in te voeren voor Afrika; het versterken van onze partnerschappen met onze strategische bondgenoten zoals de Verenigde Staten en het voortzetten van een open dialoog met nieuwe belangrijke partners zoals China; en tot slot, het starten van toetredingsonderhandelingen met Turkije en Kroatië.
De Commissie heeft haar verantwoordelijkheden genomen. Onze leidraad is en blijft het algemene Europese belang. Alle initiatieven die wij in 2005 hebben genomen zijn de eerste concrete vertaling van de strategische doelstellingen die wij voor een periode van vijf jaar hebben vastgesteld. Het programma dat wij u vandaag voorleggen blijft trouw aan de doelstellingen die wij aan het begin van ons mandaat hebben geformuleerd: welvaart, solidariteit in het uitgebreide Europa, veiligheid en een sterkere rol voor Europa in de wereld.
Aan deze doelstellingen wordt niet getornd. Ze worden gedeeld door de drie instellingen die er hun beleid op baseren. Ik zie daarin een teken van het partnerschap voor Europese vernieuwing dat ik centraal wilde stellen in ons beleid. Het kaderakkoord is een concrete uitwerking van dit partnerschap tussen onze beide instellingen. Het vormt een kwalitatieve sprong bij het ontwikkelen van politieke initiatieven. Dankzij het akkoord kunnen de parlementaire commissies en de commissarissen nauwer en gerichter overleg voeren over de beste manier om het politieke jaarprogramma te vertalen in concrete initiatieven. Deze dialoog heeft een positieve bijdrage geleverd aan het programma dat ik u vandaag voorleg. Ik hoop dat u uw ideeën zult terugvinden, waaronder de ideeën die u in het debat van vandaag aandraagt, in het beleid dat wij in 2006 willen gaan voeren.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het volledige potentieel van Europa vrijmaken, dat is de aanpak die de Commissie voor ogen had bij het uitwerken van haar wetgevings- en werkprogramma voor 2006.
Wat zijn de voornaamste acties voor 2006? Allereerst het streven naar welvaart. 2006 zal een cruciaal jaar worden voor de tenuitvoerlegging van de herziene strategie van Lissabon. De Commissie zal haar taak geheel op zich nemen om de door de lidstaten geleverde inspanningen te stimuleren, te begeleiden en te ondersteunen. De nationale hervormingsprogramma’s in de lidstaten, die we nu reeds doorlichten, zullen een wezenlijke rol vervullen in dit proces. We moeten deze programma’s koppelen aan onze politieke prioriteiten, het economische bestuur van de Unie verbeteren en de nationale en de Europese hervormingen en investeringen stimuleren – een investering op nationaal niveau maar ook op Europees niveau met het oog op de economie van morgen, op innovatie, op kennis en op nieuwe infrastructuren. Deze twee soorten investering moeten hand in hand gaan. Wij moeten deze inspanningen ondersteunen met andere initiatieven, zoals voorstellen om de interne markt te voltooien, het bevorderen van de geografische en professionele mobiliteit en, om maar een voorbeeld te noemen, het oprichten van een Europees technologie-instituut.
Ik wijs met name op de voorstellen die het Parlement zelf heeft gedaan betreffende de interne markt in zijn resolutie over het werkprogramma. Ik wil in dit verband graag het belang van de maatregelen onderstrepen die tot doel hebben een gunstig klimaat te scheppen voor het opzetten van kleine en middelgrote ondernemingen, de voornaamste bron van werkgelegenheid in Europa.
Het tweede element heeft betrekking op solidariteit. Solidariteit blijft een fundamenteel aspect van de Europese eenwording, en ik wil hier ingaan op de solidariteit tussen werkgevers en werknemers. Ook wil ik het hebben over solidariteit tussen generaties, via gedegen beheer van natuurlijke hulpbronnen, waaronder mariene hulpbronnen, en het op poten zetten van een nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling – deze strategie presenteren wij overigens in december.
De solidariteit tussen generaties hangt mede af van het scheppen van banen voor de jongeren en van het zoeken naar billijke oplossingen om de pensioenen te financieren. Laten we ook de solidariteit tussen mannen en vrouwen niet vergeten, de solidariteit tussen de rijkste en de armste lidstaten, of de solidariteit tussen de Unie en de rest van de wereld, met name jegens de ontwikkelingslanden. 2006 zal een essentieel jaar worden om op al deze fronten tot actie over te gaan.
Wat de veiligheid betreft, zal voorrang worden gegeven aan het verbeteren van de coördinatie in de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad. We hebben allemaal gezien hoe groot de invloed van de communautaire wetgeving op deze terreinen is. Zo kan ik u verzekeren dat een van de personen die beschuldigd werd van betrokkenheid bij de aanslagen in Londen binnen amper vijftig dagen door Italië is uitgeleverd aan Groot-Brittannië. Een dergelijke procedure zou zonder communautaire instrumenten ongetwijfeld jaren in beslag hebben genomen. Dit is dan ook een terrein waarop de burgers, onder wie de burgers van de landen die het minst enthousiast zijn over de Europese eenwording, aan Europa en de Europese Unie duidelijk vragen om meer, en niet minder.
Overigens zullen we zeer actief blijven op het gebied van de illegale immigratie, zoals we hebben toegezegd. De problemen die sommige van onze lidstaten ondervinden gelden niet alleen voor deze landen: in werkelijkheid gaat het om een probleem waar heel Europa mee te maken heeft. Samen met de lidstaten moeten wij deze misstand resoluut aanpakken. Het immigratieprobleem is uiteraard niet enkel een veiligheidsprobleem. Er zit een veiligheidsaspect aan, want we moeten illegale immigratie aanpakken. Maar tegelijkertijd moeten we ons buigen over de ontwikkelingssteun aan de landen van herkomst. We moeten ons immigratiebeleid afstemmen op ons ontwikkelingsbeleid en tegelijkertijd alles in het werk stellen om de harmonieuze integratie van allochtone gemeenschappen in onze lidstaten mogelijk te maken.
Wij willen tevens onze actie ter bescherming van de volksgezondheid en de consument voortzetten, een gebied dat tot het bredere terrein van de veiligheid behoort. Een wezenlijk element daarbij zal zijn dat instanties die tot taak hebben burgers te beschermen een snelle reactiecapaciteit ontwikkelen.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de 96 prioriteitsinitiatieven die wij u voorleggen zijn het bewijs van onze betrokkenheid bij deze doelstellingen: welvaart, solidariteit, veiligheid en projectie van Europa in de wereld. Maar de geloofwaardigheid van al deze initiatieven zal tevens afhangen van hun kwaliteit. Daarom zal de Commissie de versterkte methoden van haar programma “beter wetgeven” rigoureus toepassen. Deze methoden vormen geen doel op zich, maar zijn een manier om de intenties die we gemeen hebben werkelijkheid te maken; een werkelijkheid die onze burgers in hun dagelijks leven echt zullen kunnen ervaren.
Ons streven voor 2006 is dat Europa een invloedrijkere mondiale partner wordt. En op dit punt moet 2006 ook concrete resultaten opleveren: concrete resultaten wat het uitbreidingsproces en het stabiliserings- en associatieproces betreft; concrete resultaten voor ons nabuurschapsbeleid, dat van groot belang is voor de stabiliteit in Europa en in kleiner geografisch verband; concrete resultaten in de strijd tegen de armoede, door onze belofte waar te maken om de ontwikkelingshulp te verdubbelen; en tot slot resultaten als het gaat om het uitdragen van de Europese waarden in de wereld, met name door de politieke omwenteling en de wederopbouw in Afghanistan, Irak en Palestina te steunen.
(EN) De internationale economische agenda zal in 2006 worden gedomineerd door één kwestie: de voltooiing van de ontwikkelingsronde van Doha.
Pascal Lamy heeft gezegd dat het bijstellen van de verwachtingen met betrekking tot de ministeriële conferentie die volgende maand in Hongkong wordt gehouden niet betekent dat we onze ambities voor de ontwikkelingsronde van Doha afzwakken. Ik ben het met hem eens. De ronde is belangrijk voor het openstellen van markten en het liberaliseren van de handel. Een sterke export stimuleert de groei in de Europese Unie. We willen dat de ronde een succes wordt. Daarom hebben we onlangs ons stevige en voorwaardelijke – en ik wil het woord "voorwaardelijke" benadrukken – aanbod gedaan op het gebied van de landbouw. Europa heeft meer gedaan dan wie ook om deze ronde op koers te houden. Onze inzet blijft onverminderd groot, maar ook anderen zullen nu in beweging moeten komen.
De ronde moet over meer gaan dan alleen over de landbouw, hoe belangrijk die ook is. Er moet sprake zijn van een evenwicht. Daarom roep ik onze WTO-partners op allesomvattende onderhandelingen te voeren, dus ook over goederen en diensten. Europa hoeft zich niet nogmaals de les te laten lezen door landen die hun markten sluiten voor de armste landen, en in sommige gevallen invoerrechten handhaven voor landbouwproducten die hoger zijn dan de onze. Ik kan niet aanvaarden dat bepaalde mensen Europa de zwartepiet toespelen vanwege deze ronde.
Binnen de Europese Commissie zijn we ervan overtuigd dat deze onderhandelingen niet alleen mogen worden gevoerd ten bate van enkele grote exporteurs van landbouwproducten in zeer rijke of zich snel ontwikkelende landen. Er is een enorm verschil tussen de allerarmste ontwikkelingslanden en de landen die zich in sneltreinvaart ontwikkelen. Het wordt tijd om elkaar niet langer de les te blijven lezen en te beginnen met onderhandelen.
De prijs van een mislukking is hoog, niet alleen voor alle handelsnaties, maar ook voor het eerlijke, op regels gebaseerde internationale handelsstelsel dat we met zoveel moeite hebben opgezet, alsmede voor het wereldwijde vertrouwen van het bedrijfsleven. De internationale economie heeft op dit moment behoefte aan goed nieuws, met name vanwege de hoge energieprijs. We hebben er dus belang bij dat deze ronde slaagt. Dat is niet alleen in ons eigen belang, het is vooral ook in het belang van de armste landen. Daarom zal de Commissie vóór de bijeenkomst in Hongkong ideeën presenteren over de wijze waarop we ervoor kunnen zorgen dat dit een echte ontwikkelingsronde wordt.
Morgen zullen we spreken over het vervolg op de Informele Bijeenkomst in Hampton Court. De nieuwe consensus die zich daar begon af te tekenen sluit aan op ons debat hier vandaag. Tijdens die Informele Top zagen we dat de analyse van de Commissie met betrekking tot de wijze waarop we onze waarden in een gemondialiseerde wereld kunnen veiligstellen, werd onderschreven. Als we onze waarden willen behouden, moeten we ons beleid moderniseren.
Er werd overeenstemming bereikt over de terreinen waarop mensen willen dat Europa het voortouw neemt: wetenschap en innovatie, hoger onderwijs, energie, grensbeheer en immigratie. Verder hebben we behoefte aan een Europa dat zich op het wereldtoneel op coherentere wijze manifesteert. Er zijn inmiddels zoveel interne communautaire beleidsvormen die een extern element hebben: milieu, migratie, vervoer, energie en dergelijke. Daarom zal de Commissie volgend jaar ideeën presenteren over het verbeteren van de samenhang van de externe beleidsacties van de Europese Unie. We bereiden momenteel een ontwerpmededeling voor over deze zaak.
De Europese instellingen moeten een centrale rol gaan spelen in dit proces door een nieuwe consensus tot stand te brengen en het contact met de burgers te herstellen. Daarom heb ik vandaag aangekondigd dat de Commissie in 2006 een echt nieuw Europees energiebeleid zal presenteren. Het is goed dat op alle niveaus in de Europese Unie mensen inmiddels inzien dat het geen zin heeft om op eigen houtje te opereren als het gaat om uitdagingen op energiegebied. Zelfs degenen die aanvankelijk de ernstigste twijfels hadden, beseffen nu dat dit een Europees vraagstuk is en dat we allemaal voor dezelfde uitdagingen staan, zoals stijgende prijzen, dalende reserves, toenemende afhankelijkheid van enkele gebieden op de wereld, alsmede de noodzaak om ons milieu te beschermen. We hebben een samenhangend energiebeleid voor de 21e eeuw nodig, een beleid waarin al deze kwesties op kalme en vastberaden wijze bekeken worden.
We vergeten vaak wat een opmerkelijke prestatie de Europese integratie eigenlijk is. Men gaat maar al te gemakkelijk voorbij aan het feit dat een van de prestaties van 2005 is dat we erin zijn geslaagd een uitgebreide Europese Unie te laten werken en een groot deel van de eer daarvoor komt toe aan de nieuwe lidstaten. Ik denk dat we het in 2006 nog beter kunnen en zullen doen. We vergeten heel vaak dat Europa geen "Europe miniature" meer is. Europa bestaat uit 25 lidstaten die vrij en onafhankelijk zijn, en in vrede en democratie met elkaar leven. De uitdaging bestaat erin dit uitgebreide Europa te laten werken. Dit jaar hebben we een uiterst belangrijke inspanning gedaan om die uitdaging het hoofd te bieden.
Aan het einde van deze week ga ik naar Praag en Boedapest om deze nieuwe uitgebreide Europese Unie te bekijken en te steunen. Ik heb er alle vertrouwen in, want men ziet steeds meer in dat de eindeloze debatten over verbreding tegenover verdieping, en de markt tegenover sociale bescherming hun langste tijd hebben gehad, en dat zelfs temidden van de problemen waarmee we kampen het besef groeit dat we een Europesere dimensie nodig hebben, willen we onze problemen kunnen blijven oplossen.
Er ontstaat een nieuwe consensus, die erop neerkomt dat een krachtig, dynamisch Europa niet kan bestaan uit 25 minimarktjes voor diensten of 25 minimarktjes voor energie, maar dat voor een gemeenschappelijke markt ook een krachtig, dynamisch politiek en sociaal Europa nodig is. Marktwerking alleen volstaat niet. De markt kan in zijn eentje problemen als luchtvaartveiligheid, de opwarming van de aarde of de integratie van immigranten niet aanpakken.
We hebben het dan inderdaad over een pragmatisch Europa, maar pragmatisme met principes. We hebben het over een Europa dat van toegevoegde waarde is op terreinen waar het een verschil kan maken, dat beleid maakt dat een antwoordt biedt op de globalisering en tegemoet komt aan de uitdagingen en mogelijkheden van onze vergrijzende bevolking. Het gaat om een Europa dat bijdraagt tot de oplossing en geen onderdeel is van het probleem.
Ik zie een parallel met de activiteiten die verband houden met de periode van bezinning, waarbij u als leden van het Europees Parlement nauw betrokken bent. We moeten als instellingen laten zien dat we goed luisteren naar onze burgers en dat we tegemoet komen aan hun zorgen. Daarom zullen we ons plan D voor dialoog en democratie ten uitvoer leggen en daarbij rekenen we op oprechte samenwerking met het Parlement.
Ik heb misschien wel de belangrijkste boodschap in verband met het werkprogramma voor 2006 tot het laatst bewaard. Ik zal open kaart spelen. Van de plannen voor 2006 zal weinig terechtkomen als er volgende maand geen overeenstemming wordt bereikt over de financiële vooruitzichten. Die overeenstemming is bepalend voor de vraag of Europa op koers ligt. Hoe kunnen we welvaart, solidariteit en veiligheid voor onze burgers veiligstellen zonder de middelen om deze zaken te verwezenlijken? Het bereiken van overeenstemming over de financiële vooruitzichten is cruciaal voor het realiseren van het potentieel van Europa in 2006. Een verder uitgebreide Europese Unie, met meer diversiteit, vereist meer investeringen. We zijn verplicht onze solidariteit te betonen met de nieuwe lidstaten, die steun verwachten van de zijde van de Europese Unie voor hun snelle en opmerkelijke vooruitgang op het gebied van modernisering en hervorming.
Deze last moet eerlijk worden verdeeld. Geen enkele lidstaat kan de uitbreiding op een koopje realiseren. Ik vertrouw op het gezond verstand van het Britse voorzitterschap wat betreft het sluiten van een eerlijk en evenwichtig akkoord volgende maand. Ik hoop dat het dit zal doen door de ambitie die door de Commissie en het Parlement wordt gedeeld met betrekking tot het uitgebreide Europa te versterken in plaats van af te zwakken. Ik hoop en geloof dat de voorstellen die ik vorige maand aan u heb voorgelegd bij kunnen dragen tot het vlot trekken van de onderhandelingen.
Mijn verzoek aan u voor 2006 is vandaag dat we deze nieuwe consensus consolideren en hierop voortbouwen, teneinde de gedeelde vastberadenheid te herstellen die Europa er weer bovenop zal helpen, zodat er een verenigd Europa ontstaat dat collectief optreedt met betrekking tot die zaken die onze burgers het belangrijkst vinden. Ik ben ervan overtuigd dat dit de best mogelijke reactie is op de dubbele afwijzing van de Grondwet eerder dit jaar. Dit vormt ook de kern van het programma van de Commissie voor het tweede jaar van ons partnerschap. Ik hoop dat we op dit punt kunnen rekenen op uw actieve steun. Ik kan geen beter signaal aan onze burgers bedenken om duidelijk te maken dat Europa voor hen werkt.
(Applaus)
Françoise Grossetête , namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Barroso, het programma dat u ons vandaag voorlegt bevat essentiële prioriteiten zoals veiligheid, concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid, de interne markt, en wij steunen uw streven om de doelstellingen van Lissabon te vertalen in acties. Maar dan moeten we ons wel alle middelen verschaffen om deze te verwezenlijken. Ik vrees namelijk dat de ambitie ontbreekt om tegemoet te komen aan de verwachting van een Europa in crisis.
Ook uw aanpak van een plan D, dat tot doel heeft democratie, dialoog, debat te bevorderen, is interessant, op voorwaarde echter dat het niet het plan van de demagogie en de deceptie wordt. Want er ontbreekt iets aan dit plan D, namelijk vastberadenheid: uw vastberadenheid om concrete oplossingen te vinden. Wat mij zorgen baart, mijnheer Barroso, is de vraag welke banen er de komende vijf jaar zullen bijkomen in Europa. Niet alleen banen in de dienstensector, maar ook banen in de industrie. Welke banen hebben we over vijf jaar nog in Europa?
Groei, werkgelegenheid en veiligheid, dat zijn de drie pijlers waarop Europa zijn beleid moet bouwen. Maar om dat te bereiken zonder een grondwet hebben we een politiek initiatief nodig waar Raad, Commissie en Parlement de schouders onder zetten, zodat de voor het functioneren van de Europese instanties vereiste maatregelen zoden aan de dijk zetten. In geen geval mogen we het resultaat van de volksraadplegingen in de wind slaan. Integendeel: u weet dat een groot aantal Europeanen zich zorgen maakt over de toekomstige uitbreidingen. Ofschoon niemand zal betwisten dat Europa het democratiseringsproces van onze naaste buren moet ondersteunen, mag u niet de indruk wekken te snel te gaan en de Unie voortdurend te willen uitbreiden, terwijl we noch onze instellingen noch de Europese financiën op orde hebben.
Mijnheer Barroso, wij herhalen onze wens te kunnen terugvallen op een sterke Europese Commissie. Wij zullen aan uw zijde staan, maar het is aan u om beter naar ons te luisteren. De Raad is niet de enige instelling waar u mee te maken hebt. Het zou overigens zinvol zijn om de samenwerking tussen het voorzitterschap van de Europese Unie en ons Parlement te versterken.
Tijdens de laatste Top in Hampton Court heeft de Raad u gevraagd een nieuwe impuls te geven aan vraagstukken op het gebied van migratie en binnenlandse veiligheid. Wij verheugen ons over dit initiatief. Want tot op heden heeft de Raad de door ons Parlement gevraagde gerechtelijke samenwerking min of meer afgeremd. Deze vraagstukken van binnenlandse veiligheid en terrorismebestrijding moeten niet alleen op intergouvernementeel niveau aangepakt worden. Daarom verwachten wij op dit punt krachtige initiatieven en roepen wij dan ook op tot een volledige herziening van de acties om het internet te beveiligen. Met deze acties kunnen we veiligheid op het web tot stand brengen zonder evenwel de vrijheid van dit netwerk te beperken.
“Betere regelgeving” betekent niet: “niets doen”, maar “beter doen”, een gerichter optreden van de Europese Unie. Alvorens met voorstellen te komen moeten we goed nadenken over de pluspunten van Europa. Dat is onder meer belangrijk om het wetenschappelijk onderzoek te steunen. Wij zijn dan ook blij met de oprichting van een Europees technologie-instituut. Een van de pluspunten is ook dat we toezien op de goede tenuitvoerlegging van de Europese teksten. Elke commissaris zou per kwartaal een duidelijk en nauwkeurig overzicht moeten publiceren van de stand van zaken. Ook moeten we de comitologieprocedure herzien, zoals we ook nauwer betrokken willen worden bij het onontbeerlijke proces om de wetgeving te vereenvoudigen. De Commissie wil niet alleen de problemen aanpakken waar de Europeanen vandaag mee te maken hebben, maar ook de kwesties die morgen aan de orde zullen zijn.
Twee aspecten lijken van bijzonder belang. Het eerste is de demografie en de vergrijzing van de bevolking. In dit opzicht moeten we een omgeving creëren waarin het gezin een grotere rol speelt. Ofschoon het tot het takenpakket van de lidstaten behoort om deze omgeving tot stand te brengen, kan de Unie proberen de beste initiatieven binnen de vijfentwintig lidstaten bijeen te brengen en doeltreffende oplossingen aandragen op het gebied van volksgezondheid.
En dan is er het duurzame beheer van de natuurlijke hulpbronnen en met name de impuls die wordt gegeven aan het energiebeleid. Het voorgestelde actieplan ten aanzien van energie-efficiëntie en het voorstel voor een groenboek dat tot doel heeft veilige, concurrerende en duurzame energiebronnen te waarborgen, gaan in de goede richting. Wij zullen erop toezien dat deze doelstellingen omgezet worden in daden, met name bij de ontwikkeling van biobrandstoffen en het ontwikkelen van vervoer over binnenwateren.
Tot slot zal Europa sterker staan als het meer gewicht in de schaal legt bij de internationale overlegrondes. Wij weten dat we niet veel hoeven te verwachten van de ministersbijeenkomst in Hongkong, maar wij vragen u de hervorming van het GLB, waartoe in 2003 werd besloten, niet op losse schroeven te zetten, en multifunctionele landbouw te blijven steunen. Onze toekomstplannen zullen echter op niets uitlopen als we vóór het eind van het jaar geen financiële vooruitzichten hebben. Hoe kunnen we in ‘s hemelsnaam functioneren met jaarlijkse begrotingen? U heeft zelf gezegd, mijnheer Barroso, dat 2006 een cruciaal jaar zou worden om woorden om te zetten in concrete daden. U weet dat heel wat projecten op deze begroting zitten te wachten. Het Parlement heeft zijn plicht gedaan, via het verslag-Böge. Het is aan u om druk uit te oefenen op het Britse voorzitterschap om de impasse in Europa te doorbreken.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Commissie, geachte commissarissen, wij zijn het eens met veel van wat er in het programma staat en van wat Commissievoorzitter Barroso vandaag heeft gezegd. Met name – en daarmee sluit ik aan bij de kantekening van Enrique Barón Crespo – doel ik op de pogingen van commissaris Mandelson om de onderhandelingsronde in Hongkong eerlijk en evenwichtig te houden. Ondanks zijn scepsis hoop ik dat dit zal worden bereikt.
Mijnheer de voorzitter, uw programma waarin u de wens kenbaar maakt om het potentieel van Europa volledig te benutten, is buitengewoon ambitieus. Op basis van de overwegingen van mijn fractie denk ik echter dat er enkele essentiële punten in ontbreken.
Laat me beginnen met de onlusten in de Franse steden. Zeker, dat zijn Franse gebeurtenissen, maar daaraan liggen diepere oorzaken ten grondslag. Wellicht begrijpt u nu waarom onze fractie altijd het belang van sociale cohesie heeft benadrukt, want waar werkloosheid, gebrek aan integratie, isolement en discriminatie heersen, daar kan het gemakkelijk tot dergelijke onrust komen. Wat in dit verband in het programma ook ontbreekt, is een duidelijke uitspraak over het belang van de openbare diensten. Deze zijn met name in de steden van groot belang om degenen tegemoet te komen en te helpen die minder kansen hebben.
Een ander onderwerp dat u aanstipte, mijnheer de voorzitter van de Commissie, is het energievraagstuk. Hoewel ik veel waardering heb voor de commissaris voor Energie en goed met hem samenwerk, moet ik zeggen dat we vaak hebben uiteengezet hoe belangrijk het gezien de huidige ontwikkelingen is dat de Commissie zich duidelijk schaart achter een alternatief energiebeleid. Bovendien is het van groot belang dat u in Europa invoert wat in Amerika al vrijwel gemeengoed is, namelijk dat grote concerns verplicht worden om een deel van hun buitensporige winsten in onderzoek en ontwikkeling te steken. Wij zijn nieuwsgierig naar de inhoud van het Groenboek, dat overigens allang beschikbaar had moeten zijn, en zullen er in ieder geval een heftig en serieus debat over voeren.
Een derde punt is het Europees onderzoekspotentieel, en dat moeten we gaan benutten. We discussiëren momenteel over het zevende kaderprogramma voor onderzoek, maar heeft de Commissie wel een overkoepelend plan om het ten uitvoer te leggen? U verwijst bijvoorbeeld in uw programma slechts heel vaag en voorzichtig naar een Europees instituut voor technologie, maar u dient op dit punt meer moed en vastberadenheid te tonen en een algemeen concept te presenteren voor de Europese universiteiten. We moeten stoppen de Amerikanen te subsidiëren met de export van jonge onderzoekers naar Amerika. Wij leiden ze op en laten ze dan naar Amerika vertrekken omdat ze te weinig kansen hebben in Europa. Er is ook een plan nodig om met name kleine en middelgrote ondernemingen een betere toegang tot onderzoeksmiddelen te bieden. Ook dat is een absolute noodzaak.
Wat betreft het onderwerp “beter wetgeven” ben ik het met u eens. Er moeten betere procedures komen. Het is in het belang van veel grote bedrijven en van kleine en middelgrote ondernemingen om dit te bewerkstelligen, maar ook in het belang van de individuele burger. We steunen het plan van mevrouw de vice-voorzitter, maar betere regelgeving behoort ook tot de taken van dit Parlement. We moeten veel meer doen dan ooit tevoren om ieder wetsvoorstel toe te lichten, te beargumenteren en te rechtvaardigen tegenover de burgers. En dat moeten we doen op een fijngevoelige manier. We dienen doelbewuster te handelen. Het gaat er niet zozeer om dat de Commissie controleert of de individuele maatregelen al dan niet wettig zijn, maar of de lidstaten de doelstellingen die samenhangen met de Europese wetgeving wel kunnen halen.
Terecht wees u op sociale vraagstukken, maar in het programma komt lang niet duidelijk genoeg uit de verf dat economische en sociale ontwikkeling moeten samengaan. Wat dit betreft zou ik graag zien dat de Commissie volgend jaar met een verslag komt over de vorderingen bij de uitbreiding, een onderwerp dat ik – misschien in een iets ander licht – wil aanstippen. Veel burgers zijn sceptisch, en veel mensen in de oude lidstaten krijgen de indruk dat de uitbreiding wordt gebruikt om de sociale normen en de belastingen te verlagen. Als ik naar het debat kijk dat wij met u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, en commissaris McCreevy hebben gevoerd, dan denk ik niet dat wij voldoende duidelijk hebben weten te maken hoe belangrijk wij dit sociale vraagstuk vinden. En als ik nu in de Financial Times, de belangrijkste spreekbuis van de Commissie, lees dat commissaris McCreevy absoluut tegen de belastingharmonisatie is, dan vraag ik me af of het werkelijk ons doel is om onze directe belastingen steeds verder te verlagen, waardoor we straks niet langer in staat zijn om onze sociale en andere infrastructurele diensten te financieren. Willen we echt een verenigd Europa met een veel lagere sociale norm? Wij – en daarmee bedoel ik de oude en nieuwe lidstaten samen – dienen een sociaal Europa na te streven. Ik zou graag zien dat de Commissie volgend jaar daarover een verslag presenteert.
Volgens een recent artikel in de Financial Times valt te verwachten dat veel staatslieden van grote landen – Schröder, Chirac, Blair – de komende jaren zullen aftreden. Polen heeft nu een geheel nieuwe regering. In deze tijd, waarin er nieuwe regeringen en nieuwe regeringsleiders aan de macht komen, moet de Commissie een leidende rol in Europa op zich nemen om te voorkomen dat de Europese gedachte steeds verder vervaagt. Als u een dergelijke leidende rol op zich neemt, dan zullen wij u steunen. Maar als u dat doet, stelt u zich dan ook een sociaal Europa ten doel!
Silvana Koch-Mehrin, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Commissie, geachte commissarissen, het werkprogramma voor 2006 is niet zomaar een programma. Het moet een programma zijn dat de EU weer zichtbaar maakt voor iedere burger, en wel in heel positieve zin.
Het geloofwaardigheids- en acceptatieprobleem van de EU mag dan niet meer te vinden zijn in de krantenkoppen, maar daarmee is het natuurlijk nog niet verdwenen en het kan ieder moment weer terugkeren op de voorpagina’s. Het is nog lang niet opgelost. Daarom is de uitdaging voor de EU des te groter: met haar beleid moet ze de burgers laten zien dat het echt de moeite waard is. Dat bereik je met een begrijpelijk beleid dat resultaten oplevert, en wel zo goed mogelijke resultaten. Maar dat betekent niet dat er zoveel mogelijk regelgeving moet worden geproduceerd met een zo groot mogelijke effect op zoveel mogelijk mensen. Integendeel, het hoofdthema van het beleid van het verenigd Europa dient altijd te zijn: hoe kunnen we Europa naar de top brengen?
De titel van het werkprogramma “Het Europese potentieel volledig benutten” is dus goed gekozen. Ik wil overigens opmerken dat dit thema centraal stond in het verkiezingsprogramma van de Liberalen in 2004, en het doet mij plezier dat u dit hebt opgepakt. Om die reden juich ik het ook toe dat het werkprogramma tot stand is gekomen in samenwerking met de commissies van het Parlement. Het is een stap in de juiste richting om een gemeenschappelijk programma op te stellen. Als je het anders doet, wordt het te fragmentarisch, en dat is niet meer uit te leggen aan de burgers.
De vier centrale terreinen – ze werden al genoemd – zijn zonder meer de juiste. Hieruit valt af te leiden dat de bewering dat dit beleid goed aansluit op de belangen van de burgers nog lang niet door de feiten wordt gestaafd. Helaas voldoet dit werkprogramma noch qua structuur, noch inhoudelijk aan de eis van nabijheid tot de burger. Het is in ieder geval geen “betere regelgeving” als de beide delen die worden gepresenteerd in het geheel niets met elkaar te maken hebben, waardoor de samenhang in dit programma ontbreekt.
Graag zou ik er een aantal terreinen uitlichten die wij Liberalen en Democraten erg belangrijk vinden. Het is goed dat de Lissabon-agenda de hoogste prioriteit krijgt. Een consequent beleid ten aanzien van onderwijs, onderzoek en groei zal tot meer werkgelegenheid leiden en daarmee de EU concurrerend maken. Daartoe behoort natuurlijk ook de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt voor diensten, inclusief de financiële dienstverlening. Ook is het van belang om flink vaart te zetten achter de hervorming van het landbouwbeleid, bijvoorbeeld door meer middelen voor landbouwonderzoek en technologie uit te trekken.
Wat betreft de interne veiligheid vinden wij dat er aan twee aspecten evenveel belang dient te worden gehecht. Het ene is de behoefte aan veiligheid en het andere is de eerbied voor de vrijheden. Er zal namelijk niet meer veiligheid worden bereikt en al evenmin zal het terrorisme worden overwonnen als de vrijheden in de EU, waartegen het terrorisme ten strijde trekt, worden beknot.
Europa is een wereldwijd uniek voorbeeld van hoe duurzame vrede kan worden bewerkstelligd tussen landen die vroeger vijanden waren. Europa is ook uniek in de vreedzame export van de markteconomie, democratie en mensenrechten. Dat is geweldig, maar om succesvol te blijven, dienen wij allen in één gezamenlijke richting te gaan. De vraag is welke weg Europa wil inslaan. Daarom is het onze plicht om als Europese wetgevers te komen met begrijpelijke, betrouwbare en snelle antwoorden. Dat dient dagelijkse kost voor ons te zijn, ons dagelijks werk. De komende weken moeten we aan de hand van het werkprogramma voor 2006 laten zien hoe we dat doen.
Maar eerst en vooral dient er een gemeenschappelijke droom te zijn die ons Europeanen verenigt. Victor Hugo zei ooit dat niets sterker is dan een gedachte waarvoor de tijd rijp is. Europa was een dergelijk gedachte en is dat nog steeds. Het werkprogramma kan een steen zijn in het mozaïek van deze gedachte, maar het moet passen in het plaatje van een Europa dat vooruit wil en vooral sterker wil worden.
Pierre Jonckheer , namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, dames en heren commissarissen, als ik naar u luister, mijnheer Barroso, en als ik de tekst van de Commissie lees, is het eerste gevoel dat bij me opkomt u succes te wensen met uw werk en om ons allemaal succes te wensen met ons werk, want voor alle projecten zal het Parlement uiteraard zijn zegje mogen doen en mee mogen beslissen. Als ik u hoor zeggen “welvaart, solidariteit, veiligheid”, dan klinkt dat goed. Er zijn meer van dit soort triptieken: vrijheid, gelijkheid, broederschap. In het Handvest van de grondrechten vinden we daarnaast de term waardigheid, evenals de term rechtvaardigheid. Maar er ontbreekt een concept in dit rijtje, namelijk duurzaamheid. Zelf dacht ik: in het Engels klinkt sustainable eigenlijk best aardig. Het Franse equivalent soutenabilité klinkt al een stuk minder goed. En de rare term durabilité klinkt nog slechter. Wellicht zou een andere triptiek kunnen zijn: leven, bewegen en beminnen. Het is maar een suggestie!
Zonder gekheid, waar maken we ons nu zo druk om? Na u te hebben aangehoord – en u bent een begenadigd spreker – ben je geneigd te zeggen: “Hij heeft gelijk”. Toch ontbreekt er iets en mijn fractie bekruipt steevast een gevoel van onbehagen. En dit onbehagen zou beslist verdwijnen als de strategie van duurzame ontwikkeling die u voor december aankondigt, om nogmaals een beeldspraak te gebruiken, niet het ondergeschoven kindje van pappa Barroso blijkt te zijn. Want weet u, het beruchte beeld van uw drie kinderen staat ons in het geheugen gegrift. Laat ik me wat duidelijker uitdrukken: u verwijst voortdurend naar de Amerikaanse economie, maar weet u dat de milieubelasting van de Amerikaanse economie zesmaal zo groot is als wat de aarde kan verdragen? En dat voor de Europese economieën deze belasting drie à vier maal hoger ligt dan wat de aarde aankan? Dat blijkt uit een onderzoek van het World Wide Fund, en het zou interessant zijn als de Commissie ons, in het kader van deze duurzame ontwikkelingsstrategie, kan vertellen of ze deze bevinding onderschrijft en of ze er conclusies aan verbindt wat het Europese openbare beleid betreft.
Wat ondernemingen en hun concurrentievermogen betreft, zijn ecologen er absoluut van overtuigd dat bedrijven niet de grootste maar wel een cruciale rol spelen bij duurzame ontwikkeling. En daarom wijst mijn fractie, evenals het Europees Parlement, voortdurend op de noodzaak van gekwantificeerde doelstellingen, wetende dat ondernemingen heen en weer geslingerd worden tussen de plicht om elk kwartaal verantwoording af te leggen aan hun aandeelhouders en de noodzaak om strategieën voor duurzame ontwikkeling en langetermijninvesteringen te bedenken. Zo willen wij 20 à 25 procent hernieuwbare energie vóór 2020 en auto´s die 2,5 liter benzine per 100 km verbruiken, omdat 70 procent van het olieverbruik verband houdt met transport binnen de Europese Unie.
Wat het economische en sociale vraagstuk betreft, mijnheer Barroso, zou het verstandig zijn de burgers ervan te overtuigen dat sociale dumping niet de pijler kan zijn waarop de Europese interne markt rust. Geef direct te kennen - en daarmee zou u uw boekje niet te buiten gaan – dat de Commissie kan instemmen met het compromisvoorstel van mevrouw Gebhardt over het beginsel van het land van herkomst. Geef ook de nieuwe lidstaten, en vooral de regeringen, te kennen dat de beperkende clausules die zijn opgenomen in het arbeidsrecht voor alle burgers van de Europese Unie zinloos en onaanvaardbaar zijn en dat ze op 1 mei 2006 kunnen worden opgeheven.
Dit zijn een aantal suggesties die ik u wilde aanreiken. De tijd is me niet gegeven om verder te gaan, maar als u wilt zou ik ze in een andere context met u kunnen doornemen.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, dames en heren, aan het begin van de zittingsperiode zei ik hier in deze zaal dat ons Parlement een voortbrengsel was van verkiezingen waarin alle regeringspartijen een nederlaag hadden geleden. Dat gold, mijnheer Barroso, in de eerste plaats uw land, Portugal.
Dit was het signaal van een economische en sociale crisis die ook het Europees beleid, dat wil zeggen het liberale beleid, betrof. Er was behoefte aan een impuls, maar die bleef uit, ook nadat in Frankrijk en Nederland referenda waren gehouden waarin de bevolking het Grondwettelijk Verdrag afwees. De regeringen kregen zelfs de neiging de bevolking naar huis te sturen, in plaats van zelf een andere politieke koers in te slaan.
Vervolgens kwam mijnheer Blair ten tonele. Hij afficheerde zich als degene die de Europese problemen wel even zou oplossen. Inmiddels is duidelijk dat hij zelf een vast onderdeel van die problemen is. Zijn semester loopt bijna ten einde, maar er is nog geen akkoord over de begroting gevonden. Dat is een mislukking waarvoor u, mijnheer Barroso, samen met de heer Blair verantwoordelijk bent. U en uw Commissie hebben alle crisissituaties in de kaart gespeeld, waardoor deze nog meer op de spits werden gedreven.
Wat valt er te zeggen van uw jongste voorstellen, toen u het had over een vereenvoudiging? In feite komt dat erop neer dat de goede dingen, zoals de REACH-richtlijn, geen doorgang vinden en de slechte dingen wel, zoals de richtlijn-Bolkestein. Het is nu eenmaal zo dat de weg van de vrijhandel Europa op een dood spoor zet. Het probleem is niet Europa zelf, of de uitbreiding, of Turkije, het probleem ligt bij het liberalisme en vandaag poogt u opnieuw ons op dat dode spoor te zetten.
Hier moet toch wel wat anders aan te pas komen! Er moet een project uitgedacht worden om de sociale cohesie nieuw leven in te blazen en een gekwalificeerde ontwikkeling in gang te zetten, zodat het Europees sociaal model kan worden voorgedragen als alternatief voor het Noord-Amerikaanse model en niet hoeft te fungeren als een mislukte kopie daarvan.
Om dat voor elkaar te krijgen is er een sterkere begroting nodig, dus geen begroting die tot op het bot is uitgekleed. Ook moet er een pakket voorschriften komen om een opwaartse harmonisatie op gang te brengen en niet het soort sociale dumping waar de richtlijn-Bolkestein voor pleit.
Er is behoefte aan samenwerking binnen de Europese landen en met de andere landen om een gekwalificeerde ontwikkeling in gang te zetten: dus geen zinloze competitiestrijd of de tot mislukking gedoemde dictatuur van de WTO. De eerste prioriteiten moeten innovatie en milieubescherming worden en niet die idiote en tegelijk rampzalige herlancering van kernenergie. Er is behoefte aan communicatienetwerken die respect voor het milieu afdwingen en het milieu niet kapotmaken.
Voorts is het nodig dat immigranten burgerschap wordt verleend. Voorkomen moet worden dat er weer zoiets gebeurt als op het eiland Lampedusa of in de enclave Melilla. Er moeten garanties voor democratie komen en wij moeten af van die zogeheten veiligheidspakketten, die de democratische rechten aantasten en ook door het Engelse parlement al zijn afgekeurd. Er moet gekozen worden voor vrede, niet voor oorlog. Wij moeten de voorkeur geven aan een democratisch parlement en niet aan een zoveelste bureaucratische macht.
Tot slot zijn er linkse regeringen nodig die de blik richten op veranderingen en niet op grote coalities waar je niet mee uit de voeten kunt. Wij stellen voor op Europese schaal een alternatief links te vormen dat streeft naar een steeds hechtere eenheid met een Europese samenleving die bereid is te veranderen.
Nigel Farage, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Barroso met het opstellen van dit opmerkelijke document. Mijnheer Barroso uw vastberadenheid om een Europese eenheidsstaat te creëren is niet afgenomen door zoiets hinderlijks als de uitslagen van de referenda in Frankrijk en Nederland. Ik vroeg mij nog af of het pleidooi van de heer Blair voor minder regelgeving en het schrappen van onnodige wetten u enigszins zou afremmen, maar nee, u hebt onverschrokken het meest ambitieuze werkprogramma in de geschiedenis van de Europese Unie opgesteld. Wat jammer dat het Britse voorzitterschap niet eens de moeite heeft genomen om hier vanmorgen aanwezig te zijn om naar uw toespraak te luisteren!
Bovenop de uitbreiding van de bevoegdheden op het terrein van justitie en binnenlandse zaken, het invoeren van EU-visa, en alles tot en met regelgeving voor kinderspeelgoed aan toe, constateer ik dat u over de begroting zegt dat er toereikende audit- en controlesystemen moeten komen. Dat is werkelijk een giller in dezelfde week waarin de Rekenkamer voor het elfde jaar op rij weigert uw rekeningen goed te keuren.
U bent de Grondwet kwijtgeraakt en nu behandelt u de kiezers in Frankrijk en Nederland met minachting. Veel Fransen zullen immers het gevoel gehad hebben dat zij door "nee" te stemmen een halt konden toeroepen aan de bureaucratische stroom uit Europa. Maar net zoals hun vertrouwen in de Maginotlinie in 1940 misplaatst was, maken de vijanden van vrije en onafhankelijke staten nu wederom een omtrekkende beweging en lopen zij alles en iedereen onder de voet.
U hebt met dit werkprogramma aangetoond dat u niets hebt geleerd en dat u het simpelweg niet begrijpt.
(Applaus van de IND/DEM-Fractie)
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil Commissievoorzitter Barroso en de gehele Commissie bedanken voor hun aanwezigheid vanmorgen. Het is teleurstellend dat het Parlement hier geen vergelijkbaar presentieniveau tegenover heeft kunnen stellen.
Een van de voornaamste factoren bij het beoordelen van het werkprogramma is het vaststellen of de ideeën en voorstellen die erin worden gepresenteerd tegemoetkomen aan de huidige behoeften van de burgers van de Europese Unie.
Ik wil kort ingaan op één of twee punten die voorzitter Barroso in zijn presentatie aan de orde heeft gesteld. Hij heeft terecht gesproken over het belang van de Doha-ronde en de gevolgen die deze zal hebben, niet alleen in Europa, maar overal ter wereld, voor de groei van de handel. Verder sprak hij over het nakomen van beloften met betrekking tot aspecten van sociale rechtvaardigheid, maar niet over een uitgebreid pakket aan maatregelen op het gebied van sociale rechtvaardigheid. Ondanks de verzekeringen van voorzitter Barroso, maak ik mij toch enigszins zorgen over de pogingen die mensen binnen de Commissie en het Parlement ondernemen om, in voorbereiding op de onderhandelingsronde in Hongkong, nog meer te vragen van de Europese landbouwers. Men vraagt van de landbouwers verdere verlagingen en grotere offers, ondanks dat hun is verteld dat de hervorming van 1999 een definitief akkoord was met betrekking tot het GLB. Vervolgens is hun in 2003 en 2004 verteld dat er verdere aanpassingen moesten worden doorgevoerd met het oog op de naderende besprekingen binnen de Wereldhandelsorganisatie. Opeens komen we erachter dat er zelfs nog meer van de Europese landbouwsector wordt gevraagd. Dit zijn eisen waaraan niet kan worden voldaan als we binnen de Europese Unie een levensvatbare, duurzame landbouwsector willen behouden voor de toekomst. Het gaat hierbij niet alleen om het opkomen voor de belangen van de boeren, dit is zeer zeker ook een belangrijke kwestie met betrekking tot voedselveiligheid, de zekerheid van de voedselvoorziening en van de voedselnormen en -kwaliteit, plus van zekerheid met betrekking tot de garantie dat biodiversiteit en de beschikbare alternatieven in de plattelandsgebieden van Europa behouden blijven.
Dan ga ik nu in op de verschillende voorstellen in het werkprogramma. Ik verheug mij over de initiatieven die op dit moment worden ontplooid met betrekking tot een mededeling over kinderrechten. Het is de hoogste tijd dat de Europese Unie de rechten van kinderen serieus gaat nemen, aangezien zij ruim 40 procent van onze bevolking uitmaken, maar geen rol spelen of status hebben in het Europees beleid of in Europese ideeën, behalve in de woorden die we gebruiken om de wil tot uitdrukking te brengen hen te beschermen. Vanwege de technologische vooruitgang, moeten deze ideeën over kinderrechten nu ook gekoppeld worden aan internetveiligheid, omdat we hebben kunnen constateren dat het internet – ondanks zijn prachtige bedoelingen, briljante innovaties en de mogelijkheden die het ons allen biedt – wordt gebruikt door mensen die onschuldige geesten willen bezoedelen en het gebruik van het internet willen misbruiken voor pedofiele doeleinden en de handel in kinderporno.
Met betrekking tot de duurzaamheid heeft de stijgende prijs van olie en brandstof de afgelopen maanden schokgolven veroorzaakt in elke economie. Ook particuliere consumenten zijn hiervan geschrokken. We mogen niet vergeten dat de olieprijs niet alleen van invloed is op de economie als geheel, maar ook op u en mij en alle individuele consumenten, niet alleen via de brandstof waarop onze auto's rijden, maar ook via de prijs van goederen in onze winkels, ons woon-werkverkeer, enzovoorts. De tijd is rijp om werk te maken van een gemeenschappelijke Europese energiemarkt, waarbinnen we de collectieve kracht van de 25 lidstaten kunnen benutten om tot een betere prijs te komen, en de ideeën, intelligentie en innovatie die in die 25 landen beschikbaar zijn, te bundelen om op zoek te gaan naar alternatieve brandstofvoorraden, en met name te kijken naar nieuwe manieren en mechanismen voor energiebesparing. Daarom dient ook het voorstel voor een richtlijn inzake biobrandstoffen te worden toegejuicht. Er moet echter meer nadruk worden gelegd op zonne-, wind- en waterenergie, omdat ook op die manier een grote bijdrage kan worden geleverd aan een definitief energieplan.
Tot slot staat of valt alles met de financiële vooruitzichten, wat men ook moge beweren. Als we het geld niet hebben, komt er niets terecht van de maatregelen die we willen nemen en het beleid dat we willen voeren. Het is echter aan de lidstaten om te bepalen hoe de financiële vooruitzichten eruit komen te zien en om een pakket samen te stellen, want zij zijn uiteraard de betaalmeesters van toekomstige acties van de Europese Unie. Het besluit om al dan niet geld ter beschikking te stellen voor de fondsen die we nodig hebben om deze belangrijke maatregelen ten uitvoer te leggen ligt bij hen. Het feit dat de regeringen er tot nu toe niet in zijn geslaagd hierover overeenstemming te bereiken, is voor iedereen onaanvaardbaar. Het is zonder meer ironisch dat de regeringen van de nieuwe lidstaten het voortouw moeten nemen om tot een oplossing te komen voor de kwestie van de financiële vooruitzichten.
We mogen het uitblijven van een akkoord echter niet gebruiken als excuus om de inspanningen die op dit moment kunnen worden verricht te blokkeren, te hinderen of te belemmeren. Ik grijp de kans aan om met u, voorzitter Barroso, en met uw Commissie dit programma te verwezenlijken.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, we hebben Ceuta gehad, we hebben Melilla gehad, en nu staan de voorsteden in lichterlaaie. Wereldwijd stellen de media ons vragen en wij, wat doen wij? Een wetgevingsprogramma opstellen. En wat gaan we daarmee doen? De opwarming van de aarde aanpakken bijvoorbeeld, hetgeen niet zo gek lijkt: wanneer auto’s en scholen in brand worden gestoken, bestaat inderdaad het gevaar dat de aarde opwarmt en dat we daardoor het Kyoto-protocol overtreden. We zouden overigens, om met de woorden van mevrouw Fischer-Boel te spreken, nog iets meer kunnen doen om onze landbouw te vernietigen; de heer Mandelson zou een akkoord kunnen bereiken in Hongkong waardoor wij op onze beurt nog iets meer werklozen krijgen. Laten we nog iets meer richtlijnen aannemen, en we zien in de stapel wetgeving door de bomen het bos niet meer. Ik wil zelfs een titel aandragen voor het wetgevingsprogramma van de heer Barroso: “Operatie traangas”, want het is een rookgordijn van op het eerste gezicht aardige ideeën waarachter echter diepbedroevende zaken schuilgaan.
Nog een laatste woord, mijnheer Barroso, zomaar een kerstdag in de vijfde eeuw na Christus, de Rijn was dichtgevroren na een klimaatverandering. Duizenden strijdwagens staken de Rijn over en Rome werd geplunderd. Weet u wat de Romeinse Senaat in deze winter van 483 deed? Hij was bezig een wetgevingsprogramma op te stellen.
(De heer Cohn-Bendit roept de heer Martinez toe: “Tjonge jonge! Wat is het toch een knappe man; hij kent zijn geschiedenis!”)
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Mijnheer Cohn-Bendit, ik verzoek u zich van commentaar te onthouden.
Ingeborg Gräßle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Commissie, geachte commissarissen, dames en heren, met 96 prioritaire projecten, waarvan er 32 een wetgevend karakter hebben, kan dit Europa er niet van worden beticht dat het geen plannen maakt. Chapeau dus, temeer als we bedenken dat de wetgevingsvoornemens die eigenlijk voor 2006 prioritair hadden moeten zijn, in de vorm van circa 50 rechtsgrondslagen voor de meerjarenprogramma’s 2007-2013, niet eens in de lijst zijn opgenomen.
In feite geeft het pakket waarover wij vandaag spreken dus weinig prijs over de werkelijke inhoud. En wat is er gebeurd met de subsidiariteit en de toetsing daarvan? De Raad, die vandaag schittert door afwezigheid, heeft zich eens te meer geblameerd door niet aan dit planningswerk deel te nemen, laat staan dat hij er prioriteiten voor stelt. De twee voorzitterschappen van komend jaar, Oostenrijk en Finland, hebben in een brief van 19 oktober zelfs aangekondigd dat zij zelf met een werkprogramma voor 2006 komen. Dat is dus iets om naar uit te zien, en wij zijn ook benieuwd hoe dit alles met elkaar te combineren valt.
Juist de Raad had met en in deze raadplegingsprocedure goed kunnen laten zien dat hij achter de subsidiariteit staat en de nationale parlementen hierbij kan betrekken op een manier die is neergelegd in de Grondwet. De Raad had zijn stempel kunnen drukken op deze procedure door het Parlement en de Commissie te benaderen, in plaats van ons allemaal in onzekerheid te laten over hoe het nu verder moet en over welke voorstellen de Raad zelf gaat doen.
Het Europees Parlement heeft een reserve voor Commissieposten gevormd die pas vrijkomt als er overeenstemming is bereikt over het werkprogramma. Het zou goed zijn als dit werkprogramma werkelijk alle projecten zou omvatten waarvan wij nu al weten dat ze op de agenda staan voor 2006 en als de subsidiariteitsgedachte procedureel en inhoudelijk meer wordt geëerbiedigd.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnneer de Voorzitter, van de kant van de Commissie is meegedeeld dat de Lissabon-strategie weerspiegeld werd in dit werkprogramma. Dat is gedeeltelijk juist, maar niet volledig. U herinnert zich misschien dat we een discussie hebben gevoerd over het evenwicht in de Lissabon-strategie. Wij van het Parlement brachten daarbij naar voren dat sociaal beleid, sociale rechtvaardigheid en sociale samenhang niet moeten worden gezien als een restpost na groei en werkgelegenheid. Ik dacht dat we het erover eens geworden waren dat we het sociaal beleid als een geïntegreerd deel van de Lissabon-strategie zouden zien. Dat wordt niet weerspiegeld in dit werkprogramma. De sociale dimensie is zeer klein.
We hebben het erover gehad dat betere wetgeving niet per definitie minder wetgeving inhoudt. Ik stel vast dat er op sociaal gebied überhaupt geen wetgeving is. Er zijn drie mededelingen en een groenboek, en dat juich ik toe, maar er is helemaal geen wetgeving. Het is niet zo dat het Parlement niet met voorstellen gekomen is. Staat u mij toe er een paar aan de orde te stellen. Het eerste voorstel betreft de nieuwe aanstellingsvormen, de zogenoemde atypische aanstellingsvormen, die explosief groeien en die minder sociale zekerheid en minder invloed inhouden en waarschijnlijk meer stress op de werkplek. We hebben verzocht om een richtlijn die deze nieuwe aanstellingsvormen bestrijkt.
Verder zijn u, mijnheer Barroso, en ik op een conferentie over herstructurering geweest. Ik had begrepen dat wij het erover eens waren dat we de herstructurering alleen konden uitvoeren als we dat deden op een manier waarbij de werknemers bij het proces betrokken worden. We hebben instrumenten op Europees niveau. We hebben de Europese ondernemingsraden, en we hebben van de kant van het Parlement verzocht om een herziening van de Europese ondernemingsraden. We hebben niets van dien aard gezien.
Tot slot wijs ik nog even op de kwestie van een programma voor de integratie van gehandicapten, een non-discriminatieprogramma, dat niet alleen zou gelden op het gebied van de arbeidsmarkt, maar overal. Ook dat programma schittert door afwezigheid.
Diana Wallis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de voorzitter van de Commissie bedanken voor het feit dat hij het programma van de Commissie duidelijk in een politieke context heeft geplaatst.
Ik wil ingaan op een klein punt: toen ik zes jaar geleden zitting nam in dit Parlement, werd het benutten van het potentieel van de interne markt van Europa bekeken in de context van het ten volle profiteren van de e-handel en de komst van de euro. Daarom werden er veel initiatieven ontplooid op het terrein van het burgerlijk recht, teneinde te waarborgen dat we enerzijds de mogelijkheid creëren om ons te verplaatsen, zaken te doen, te werken, te innoveren, handel te drijven en te kopen, en anderzijds het bijbehorende rechtskader scheppen om zekerheid en toegang tot het recht te garanderen.
De oorlog tegen het terrorisme kwam ertussen en het hele terrein van het strafrecht kreeg voorrang, maar moet dit ten koste gaan van het burgerlijk recht, waaraan in dit programma slechts één alinea wordt gewijd en geen enkel nieuw initiatief of zelfs maar een raadpleging? U hoeft alleen maar in onze postzakken te kijken om te zien dat we tekortschieten op het terrein van het burgerlijk recht. U hoeft alleen maar te kijken naar de agenda van de Commissie verzoekschriften. De levens van onze burgers worden – gelukkig – vaker verwoest door het gebrek aan toegang tot het burgerlijk recht of aan grensoverschrijdende rechtsmiddelen dan dat zij direct te maken krijgen met terrorisme. Richt u zich alstublieft op het burgerlijk recht.
Esko Seppänen (GUE/NGL). – (FI) Ik heb mij in het document van de Commissie verdiept. Mijn conclusie is eenduidig: veel woorden en weinig daden. Globalisatie, in werkelijkheid een geactualiseerde versie van het kapitalisme, wordt als een gegeven beschouwd, alsof ze een natuurwet is. De communautaire regelgeving bevordert dat Europees werk goedkope arbeid wordt, dat arbeidsplaatsen naar elders verdwijnen en dat men op de arbeidsmarkten in de lidstaten onder "goedkope vlaggen" opereert.
Ik zocht in het werkprogramma met belangstelling naar een rechtsgrondslag voor het bericht van de voorzitter van de Commissie dat Frankrijk 50 miljoen euro extra steun krijgt vanwege de auto's die de afgelopen weken op straat in brand werden gestoken. Ik geloof niet dat de huidige regelgeving een rechtsgrondslag voor deze vorm van financiële steun biedt en iets dergelijks wordt in het werkprogramma van de Commissie ook niet voorgesteld. Is het de bedoeling om Frankrijk met illegale subsidies om te kopen, zodat het de communautaire financiële plannen aanneemt?
De Commissie wil de publieke opinie zo manipuleren dat die positiever wordt. Er is sprake van propaganda en indoctrinatie, maar de Commissie spreekt van een communicatiemanco. De Commissie vertegenwoordigt bij haar informatieverstrekking de dictatuur van de meerderheid, of de democratie wordt gemeten aan de houding van de meerderheid wanneer die naar minderheden luistert. In ieder geval heeft bij de referenda in Frankrijk en Nederland de meerderheid tegen de communicatie- en propagandadictatuur van de Commissie gestemd.
De afwijzing van de Grondwet was democratie en heeft de Europese Unie niet in een crisis gestort. Daarentegen worden de activiteiten van de Europese Unie vertraagd doordat de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 niet zijn vastgesteld. Aangezien dit mogelijk een noodsituatie is, moet de Commissie eenjarige structuurfondsprogramma's en andere programma's gaan opstellen, met andere woorden: plan B.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de nationale en regionale parlementen moeten nu het hele jaarprogramma doorlopen en de controle uitvoeren op basis van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, onder de kop: “Minder en beter”. We willen met minder thema’s werken, maar daarentegen betere kwaliteit leveren. De EU moet alleen bindende wetten aannemen op grensoverschrijdende gebieden waar de nationale parlementen niet zelf voor effectieve wetgeving kunnen zorgen. Dan hebben de kiezers niets te verliezen en alles te winnen. Dan kunnen we meebeslissen in plaats van ons machteloos te voelen. Als de EU zich daarentegen macht toe-eigent op gebieden waar de nationale parlementen zelf voor wetgeving kunnen zorgen, verliezen we zowel invloed als democratie.
De controle op basis van subsidiariteit moet beginnen in de vakcommissies van de parlementen, zodat de sociale commissies zich bezighouden met voorstellen op sociaal gebied, de vervoerscommissies met voorstellen op vervoersgebied enzovoort; deze procedure is afgelopen vrijdag in de Deense commissie voor Europese zaken aangenomen. Daarna moeten de commissies voor Europese zaken advies uitbrengen en bijeenkomen in de COSAC om het jaarprogramma aan te nemen – liefst zodanig dat we kunnen zien wie voor wat heeft gestemd. Daarna moet het jaarprogramma gerespecteerd worden en behandeld worden door het Europees Parlement en de Raad. Pas daarna moet de Commissie worden uitgenodigd om wetsvoorstellen uit te werken, die dan van onderaf gesteund worden – in plaats van de huidige situatie, waarin de Commissie zelf de macht grijpt en gebruikmaakt van het initiatiefmonopolie, van haar drieduizend geheime werkgroepen en van de toegang tot het Hof van Justitie, om steeds meer macht in Brussel te centraliseren.
Niets is zo slecht dat het niet ergens goed voor is. De centralisering heeft er gelukkig toe geleid dat de kiezers nee gezegd hebben, zoals we in Nederland en Frankrijk hebben gezien. Toch bevat het jaarprogramma vele elementen uit de verworpen Grondwet. De neezeggers moeten worden gerespecteerd. Alles uit de Grondwet moet worden uitgesloten. Dank u, mijnheer de Voorzitter – tenminste voorzover er iets te danken valt.
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik voer het woord namens de nieuwe Italiaanse Socialistische Partij. Europa staat voor een aantal duidelijk omlijnde, moeilijke en spoedeisende uitdagingen. Ongetwijfeld heeft de 20e eeuw het oude continent naar een peil van vrijheid, vooruitgang en welvaart gevoerd dat het nooit tevoren heeft meegemaakt. Maar deze uitzonderlijke groei heeft ook nieuwe problemen met zich meegebracht, met als gevolg risico’s, spanningen, ontwrichtingen.
De jongste rellen in de Franse voorsteden zijn een duidelijk signaal dat de veiligheidsproblemen niet meer uitsluitend gerelateerd zijn aan gevaren die van buiten onze grenzen komen. De actualiteit dwingt ons opnieuw te kijken naar wat er bij ons thuis gebeurt. Er wordt van ons gevraagd dat wij oplossingen vinden voor dagelijkse problemen die zo bekend zijn en zo vaak terugkomen, dat ze maar al te vaak aan onze aandacht ontsnappen.
Wij leven in een tijdperk van gigantische ontwikkeling, die echter hand in hand gaat met een ergerlijke stagnatie. Wij leven in een tijdperk van grote mogelijkheden die een betere toekomst beloven maar ook de kiemen dragen van serieuze dreigingen; een tijd waarin de welvaart enorm is toegenomen maar waarin ook nieuwe ziekten zijn opgekomen. Het ziet er dus naar uit dat er nog een lange weg afgelegd moet worden.
Wij staan achter de hoofdlijnen van het onderhavige voorstel. Het werkprogramma van de Commissie is met de nodige overtuiging en precisie door voorzitter Barroso gepresenteerd. Het richt zich terecht op een paar cruciale doelstellingen, namelijk welvaart, solidariteit en veiligheid alsmede de rol van de Unie als wereldpartner. Dit zijn doelstellingen die een constante inzet en een doelmatige strategie vergen. Ook zijn daarvoor de nodige middelen vereist, zodat er acties kunnen worden opgezet die echt van invloed zijn op de sociaal-economische huishouding van Europa.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als coördinator van mijn fractie in de Commissie interne markt en consumentenbescherming, wil ik de aandacht toejuichen die de Commissie schenkt aan het voltooien van de interne markt op een aantal belangrijke terreinen. Ik bedank de voorzitter en zijn team hiervoor. We zullen dit nauwlettend volgen.
Desondanks ben ik in algemene zin bijzonder kritisch over dit document. Het is namelijk een vreemd document. Een aantal collega's had het over prioriteiten. Ik wil een zin aanhalen waarin wordt gesteld dat de hoogste prioriteit nu het herstellen is van duurzame dynamische groei en werkgelegenheid in Europa. Die is te vinden op bladzijde 27 van de Engelse versie van het document. In wat voor opzicht is er sprake van prioriteiten, terwijl we alleen maar een lijst krijgen gepresenteerd van 96 punten die in willekeurige volgorde achter elkaar zijn gezet, zonder dat duidelijk wordt gemaakt of het om wetgevings- of niet-wetgevingsinitiatieven gaat? Ik wil in ieder geval tegen u, mijnheer Barroso, zeggen dat als het gaat om een werkprogramma, ik wil weten wat er al in gang is gezet. Ik ben niet alleen geïnteresseerd in 96 dingen waarmee u nu een begin maakt, ik wil ook weten hoe u opschiet met de lopende werkzaamheden die we aan u hebben toevertrouwd en de prioriteit die u daaraan toekent.
Er is nog iets wat ik wil weten, omdat ik dit totaal niet begrijp. Het is prachtig om hier alle leden van uw Commissie bijeen te zien, maar we willen dat u veel beter gaat samenwerken en op een meer geïntegreerde wijze beleid vormgeeft, teneinde de cruciale kwestie aan te pakken die u zelf bovenaan uw agenda hebt geplaatst, namelijk die van het concurrentievermogen, de banen en de groei in Europa. Dat lukt u niet met 96 aparte voorstellen, en kan alleen gerealiseerd worden door ervoor te zorgen dat uw Commissie samenwerkt bij de aanpak van dat probleem. Waarom vinden we dat in uw programma niet terug? Ik zeg dat tevens tegen mevrouw Wallström, die hier aanwezig is en die ons zou moeten helpen dit soort dingen te communiceren – met nadruk op "zou moeten". Hoe kan ik mijn kiezers en de bedrijven in mijn kiesdistrict onder ogen komen en zeggen dat de Commissie gaat werken aan het concurrentievermogen en de werkgelegenheid op basis van deze lijst van 96 losse voorstellen?
Ik wil wel zeggen dat het werk van commissaris Verheugen op het gebied van auto's, in de context van een geïntegreerd initiatief op het gebied van het concurrentievermogen, de moeite waard is. Ik prijs hem voor dit initiatief en voor vele andere. Laat ons eens wat meer van dat soort werk zien in plaats van een boodschappenlijstje als dit met alleen maar losse voorstellen.
Ieke van den Burg (PSE). – Voorzitter, verschillende van de vorige sprekers hebben al vergelijkingen gemaakt met de Verenigde Staten, ook in de economische commissie waarin ik actief ben, hebben wij veel transatlantische contacten. Wat mij opvalt, is dat er sprake is van een soort omkering van beoordeling van hoe ontwikkelingen zijn, met name op de financiële markt.
Ik weet niet of u vanochtend de Financial Times gezien hebt, waar op de voorpagina ook weer eens aangegeven wordt hoe jaloers men in de Verenigde Staten is op wat wij hier in Europa gepresteerd hebben in de vorige vergaderperiode van dit Parlement. In oktober namen wij een 800 pagina's dik reguleringstraject aan over de kapitaaltoereikendheid van banken en daarmee kunnen we een enorme voorsprong nemen op de Verenigde Staten. Dat realiseert men zich veel te weinig. Ik weet niet of u het boek van Jeremy Rifkin kent over The European Dream, maar dat geeft ook aan dat wij dat soms verkeerd bekijken.
Wat mij opvalt, is dat bij u, bij de Commissie, het besef ontbreekt dat we veel meer zouden kunnen, ook met de Lissabon-strategie en met macro-economisch beleid met name. We zitten elkaar in Europa de put in te praten, omdat een aantal dingen niet goed verlopen, maar dat biedt ook kansen. Wij zouden juist de malaise rondom bijvoorbeeld het Stabiliteits- en groeipact kunnen gebruiken om nu beter macro-economisch beleid te realiseren en onze voorsprong ten aanzien van de regulering van financiële markten kunnen gebruiken om de investeringen die dat kan opleveren op een goede manier in te zetten en vanuit de Commissie dat macro-economisch beleid te sturen.
Ik ben bang dat dat ook te maken heeft met uw liberale visie, dat de markt het allemaal zelf wel doet. Nu, ik denk dat de Amerikanen u ook uit die droom zouden kunnen helpen, de markt kan het niet zelf, wij zullen dat aan moeten sturen en we verwachten leiderschap van de Commissie op dat punt.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). – (FI) De Europese integratie zal niet slagen als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid niet de basis daarvan vormt. Het realiseren van alleen een interne markt en een gemeenschappelijke munt is niet voldoende, hoewel zij de integratie wel bevorderen. De prioriteiten van de Commissie, welvaart, solidariteit en veiligheid, zijn belangrijk en juist.
Er zijn 18,8 miljoen werklozen in Europa - bijna 20 miljoen. Wat betekent en biedt de Europese Unie voor hen? In ieder geval geen solidariteit, welvaart en veiligheid. Woorden alleen zijn niet genoeg: er zijn concrete maatregelen nodig.
Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie moet zich op het wezenlijke concentreren. Het besluit van de Commissie om overbodige regelgeving en bureaucratie te schrappen en de communautaire regelgeving te vereenvoudigen moet worden gesteund. Ik hoop bovendien dat het subsidiariteitsbeginsel eindelijk ten uitvoer wordt gelegd. Dat brengt de burgers ook dichter bij de Europese Unie en geeft haar een mandaat voor de uitvoering van haar werkzaamheden.
Georgios Toussas (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het werkprogramma van de Commissie is een weerspiegeling van de naarstige pogingen van de Commissie om de imperialistische belangen van de Europese Unie en de keuzes van het kapitaal zo goed mogelijk te behartigen.
Ondanks het in de Raad tot uiting gekomen verzet wordt gewerkt aan een akkoord over de financiële vooruitzichten dat ingrijpende veranderingen teweeg zal brengen en zeer nadelig zal zijn voor de boeren en meer in het algemeen de werknemers.
De Commissie probeert haar werkprogramma 2006 aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, echter niet met een beleidsverandering maar uitgaande van de verplichtingen die zij in het kader van haar vijfjarig mandaat op zich heeft genomen, en uitgaande van de keuzes van de monopolies. De spil van haar politiek is het communicatiebeleid. Corruptie, omkoping en klassensamenwerking zijn de instrumenten waarvan men zich bedient om de volksklasse in het nauw te drijven en de meest reactionaire, volksvijandige maatregelen te doen slikken.
Verdere liberalisatie van de markten, met als doelwit stroom en aardgas; integratie van de interne dienstenmarkt, postdiensten, enzovoort; privatisering van de openbare nutsbedrijven; nieuwe maatregelen voor het scheepvaartbeleid; bevordering van nieuwe belastingmaatregelen ten nadele van de werknemers.
Een gemeenschappelijk strategie voor de bevordering van de volksvijandige doelstellingen van Lissabon op grond van nationale actieprogramma’s en bevordering van tegen de arbeidsrechten indruisende plannen voor jongeren, vrouwen en meer in het algemeen de werknemers.
Dit programma van de Commissie druist totaal in tegen de eisen en doelstellingen van de werknemers en daarom zullen zij hun strijd in de komende tijd opvoeren. Zij eisen recht op arbeid en op een hogere levensstandaard. Zij zullen de volksvrijheden verdedigen en zich inzetten voor vrede en gelijkwaardige betrekkingen.
Frank Vanhecke (NI). – Voorzitter, afgezien van het feit dat ik toch wel verbaasd ben dat de Europese Commissie op een dergelijke wijze aan negationisme doet, en die klare en duidelijke waarschuwing van het Franse en Nederlandse "nee" bij de Europese referenda in feite straal negeert, wordt 2006 toch vooral het jaar van de definitieve start van de toetredingsonderhandelingen tussen de Europese Commissie en de staat Turkije, waarbij de Europese Commissie nogmaals bewijst niet alleen lak te hebben aan de democratische wil van de meerderheid van de Europeanen, maar eigenlijk ook aan haar eigen rechtsregels, dat anders zo sacrale acquis communautaire.
Ik ben in elk geval al benieuwd welke trucs, welke leugens, welke valse argumenten door de Commissie zullen worden aangevoerd om niettegenstaande de waarschuwing van de voormalige commissaris van landbouw Franz Fischler uiteindelijk toch te stellen dat Turkije zogenaamd wel integreerbaar zou zijn in het Europese landbouwbeleid en dat de kosten niet ondraaglijk fenomenaal zouden worden. Het zal ons niet beletten te blijven zeggen dat de Turkse toetreding tot de Europese Unie ondraaglijk en ondemocratisch is.
John Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de thema's van voorzitter Barroso was vanochtend de noodzaak om de bevolking van Europa te inspireren. Een te groot deel van hen is immers teleurgesteld geraakt in het hele concept van onze Europese Unie. Om daarin verandering te brengen, moeten we de bestaansredenen van Europa beter voor het voetlicht brengen en duidelijk maken op wat voor manier Europa relevant is voor de levens en zorgen van mensen, evenals voor hun hoop en hun ambities. We moeten Europa zijn kracht op het gebied van economische groei en concurrentievermogen helpen herontdekken, door meedogenloos af te rekenen met overbodige wet- en regelgeving en bureaucratie en ons te concentreren op de voorwaarden voor die agenda.
Die voorwaarden zijn inderdaad deregulering en lagere belastingen, maar ook gezondere mensen die in een gezondere omgeving leven. We moeten ons vooral inspannen om degenen die minder goed in staat zijn om te gaan met de uitdagingen en kansen in het leven, te ondersteunen, zoals mensen met een handicap, mensen die aan levensbedreigende ziekten lijden of arm zijn. We verwachten dan ook van de Commissie dat zij meer werk maakt van haar verantwoordelijkheden op het gebied van gezondheid, het bevorderen van de gezondheid, volksgezondheid, gezondheidscrises, geestelijke gezondheid, arbeidsongeschiktheid, patiëntenmobiliteit en patiëntenvoorlichting.
We zullen tevens vooruitgang moeten boeken met onze agenda op milieugebied, met klimaatverandering, emissiehandel, luchtkwaliteit, afvalvermindering, hergebruik en recycling, lawaai en het stedelijk milieu, de bescherming van in het wild levende planten en dieren en van habitats, en het terugdringen van dierproeven.
Wat we te zeggen hebben over Europa geldt in gelijke mate voor ons beleid voor de ontwikkelingslanden. Niets van dit alles is echter mogelijk zonder toereikende controle en handhaving of daadwerkelijke begrotingscontrole. Op die punten schieten we in Europa, ondanks onze goede bedoelingen, vaak tekort en dit draagt bij tot de twijfels van het publiek aan het vermogen van Europa om iets goeds voor hen tot stand te brengen.
Poul Nyrup Rasmussen (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u vragen de matige presentie van vandaag aan de orde te stellen tijdens de volgende bijeenkomst van de Conferentie van voorzitters. Ik denk dat wij de Commissie respect verschuldigd zijn: alle commissarissen die hier aanwezig konden zijn, zijn er ook. De matige presentie van dit Parlement is simpelweg onaanvaardbaar en hieruit spreekt een gebrek aan respect voor de Commissie. Ik zal dit in mijn eigen fractie vanavond zeker aan de orde stellen.
Mijnheer Barroso, de inhoud van uw programma is het probleem niet. In de weinige tijd die mij rest zal ik het probleem uiteenzetten aan de hand van een aantal hoofdpunten.
Tijdens uw mondelinge presentatie zei u vandaag het volgende:
“We moeten deze programma’s koppelen aan onze politieke prioriteiten, het economische bestuur van de Unie verbeteren en de nationale en de Europese hervormingen en investeringen stimuleren”, en u ging verder door te zeggen “een investering op nationaal niveau maar ook op Europees niveau met het oog op de economie van morgen, op innovatie, op kennis en op nieuwe infrastructuren. Deze twee soorten investering moeten hand in hand gaan.”
(EN) Goed. Afgesproken. Mijnheer de Commissievoorzitter, laten we vandaag met u afspreken dat u dit Parlement belooft dat u, samen met uw Commissie, de komende weken en maanden een strategie zult formuleren die ertoe moet leiden dat, wanneer we elkaar treffen tijdens de Europese Raad Werkgelegenheid in het voorjaar, we vanuit die Europese Raad deze boodschap zullen hanteren als gemeenschappelijke benadering. U, samen met de commissaris voor economische zaken en de Commissie als geheel, dient de regeringen te inspireren om tot een akkoord te komen, waarin zij beloven in de komende twee, drie of vier jaar gelijktijdig te investeren en gecoördineerd op te treden. Ik haal geen bevoegdheden bij u weg. Ik wil alleen maar dat we onze investeringen coördineren, zodat we onze onderlinge afhankelijkheid op economisch vlak op een proactieve manier kunnen aanwenden.
In wezen is mijn droom dezelfde als die van de Commissie: dit prachtige Europa zou meer groei kunnen realiseren. We moeten zonder meer hervormen, maar we hebben ook behoefte aan meer investeringen, groei en banen, en dat vereist coördinatie, dus laten we samen een strategie opstellen. Ik wacht uw reactie af.
De Voorzitter. – Zoals u verzocht, mijnheer Rasmussen, zal ik uw opmerkingen over de magere bezetting doorgeven aan de bevoegde organen van het Parlement. Met het oog op de lege plaatsen van de Raad wil het Voorzitterschap van deze vergadering uiteraard zijn waardering uitspreken voor de aanwezigheid van de Commissie bij dit belangrijke debat.
Sophia in 't Veld (ALDE). – Voorzitter, Voorzitter Barroso, een jaar geleden beloofde u ons tijdens de kwestie-Buttiglione van de Europese grondrechten een topthema te maken. Dat is goed, want dat verwachten de burgers ook. Helaas is van deze belofte in het werkprogramma helemaal niets terug te vinden. Ja, er komt in 2006 een mededeling over gender equality, dat is goed, maar hoe zit het met de andere categorieën van discriminatie. Waar blijft de horizontale antidiscriminatiewetgeving? Alle burgers moeten hun rechten voor de rechter kunnen afdwingen, anders is het EU-antidiscriminatiebeleid niets waard. Waarom is zelfs de toegezegde haalbaarheidsstudie naar nieuwe artikel 13-wetgeving niet opgenomen en hoe staat het met de door het Parlement gevraagde voorstellen inzake vrij verkeer van getrouwde homoparen?
Voorzitter Barroso, gaat uw Commissie de grondrechten echt bevorderen, krijgen we een echte Unie van waarden of blijft het bij loze beloften?
Maria Berger (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van de Commissie, ik vertegenwoordig hier de Commissie juridische zaken, en ik moet vaststellen dat het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie weinig ambitieus en zeer teleurstellend is, zelfs als we uitgaan van de zeer bescheiden verwachtingen van onze commissie.
Op alle terreinen waarvan wij hebben gemeld dat zij voor ons van belang zijn en waarvan u, in ieder geval verbaal, prioriteiten heeft gemaakt – zoals het burgerlijk recht, het auteursrecht, de mensen- en kinderrechten, consumentenrechten – doet u alleen voorstellen zonder wetgevend karakter. Op andere gebieden, over het belang waarvan wij het altijd eens zijn, zoals het octrooirecht, neemt u geen enkel initiatief dat Europa verder vooruit helpt, ook al zijn we het er altijd over eens geweest dat het octrooirecht van cruciaal belang is voor de innovatie. Ook zie ik geen enkel initiatief ten aanzien van de diensten van algemeen economisch belang.
Tegelijk merken wij ook op dat u wetsvoorstellen terugtrekt waaraan wij veel waarde hechten, hoewel wij moeten toegeven dat er problemen mee zijn. Dat geldt voor het statuut van de onderlinge maatschappijen en voor het Europees verenigingsrecht. We hebben ons jarenlang ingezet om voor de commerciële sector afzonderlijke Europese statuten in het leven te roepen, maar klaarblijkelijk ontzeggen we de coöperatieve sector, de sociale economie en de civiele maatschappij de verlichtingen waarvoor het Europees recht kan zorgen.
Wij hadden zelf terreinen voorgesteld waarop wij wetgeving kunnen intrekken en wij Europese regels onnodig achten, maar de Commissie is niet ingegaan op onze voorstellen. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het onderwerp bemiddeling bij geschillenbeslechting. We hebben een ontwerprichtlijn ter beoordeling gekregen, hoewel we u naar aanleiding van het Groenboek hadden gezegd dat dit ons inziens tot het terrein van de subsidiariteit behoort en dat er niet per se Europese regelgeving voor hoeft te komen. Al met al hebt u naar mijn mening te weinig geluisterd naar hetgeen het Parlement heeft gezegd in de voorbereidende fase.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik juich veel aspecten van het programma van de Commissie toe, maar ik vind het teleurstellend dat er niet meer wordt verwezen naar mensen met een handicap of naar ouderen. Ik had graag een specifieke richtlijn gezien, waarin discriminatie van mensen met een handicap met betrekking tot toegang tot goederen en diensten werd verboden. Hetzelfde geldt voor leeftijdsdiscriminatie.
Ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid op het werk zou ik ook graag een wijziging zien van de richtlijn over biologische agentia uit 2000, teneinde werknemers in de gezondheidszorg te beschermen tegen besmetting met HIV en hepatitis C doordat zij zich verwonden aan naalden. Ieder jaar doen zich in de gehele EU ruim 1 miljoen van dit soort verwondingen voor.
Toch ben ik blij met de toezegging van de voorzitter van de Commissie om een halt toe te roepen aan onnodige wetgeving, die uiteraard een last is voor het bedrijfsleven. Zou hij in die geest nog eens kunnen kijken naar de richtlijn betreffende elektromagnetische velden uit 2004 en de ernstige gevolgen die deze zou kunnen hebben voor het gebruik van geavanceerde MRI-scanners, en kunnen bekijken of hij mogelijkheden ziet om een wijziging van deze richtlijn voor te stellen ter bescherming van MRI-scanners in de toekomst?
Amalia Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil voorzitter Barroso van harte gelukwensen met het verslag dat hij vanochtend heeft gepresenteerd. Maar zoals veel collega’s van mij vraag ook ik aan hem om de prioriteiten te bundelen, zodat het pakket voorstellen en de doelstellingen die wij in de komende vijf jaar willen bereiken, duidelijk uit de verf komen.
Wij herinneren ons namelijk allemaal nog wel dat de vorige Commissie van de heer Prodi in feite maar vijftig procent heeft gerealiseerd van wat aanvankelijk gepland was. Ik vind dat dit geen pas geeft, vooral nu Europa het nodig heeft in zichzelf te geloven. De eerste suggestie die ik u daarom wil aanreiken is om de voorstellen te ordenen en zoveel mogelijk een reeks prioriteiten op te stellen met betrekking tot de doelstellingen die wij willen bereiken.
Daarna zullen wij ons zeker moeten wijden aan de andere grote kwesties. In het verslag dat u vanochtend hebt gepresenteerd zijn heel wat punten aangesneden. Als coördinatrice binnen de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid wil ik het accent leggen op een bijzondere kwestie, namelijk het opstellen van een stappenplan voor gendergelijkheid. Ongetwijfeld hebt u zich al voorgenomen op dat punt iets belangrijks te ondernemen.
Daarnaast vind ik echter dat we ons ook moeten buigen over de arbeidsproblematiek. U weet dat er vandaag de dag in Europa een botsing is tussen wie meer en wie minder rechten heeft, tussen wie wel een baan en wie geen baan heeft, tussen degenen die zich goede scholing en een kwaliteitsopleiding kunnen veroorloven en wie daar geen toegang toe heeft, zoals in de Parijse voorsteden gebeurt. Dit is een probleem dat vandaag een bepaald land aangaat, maar dat morgen andere landen kan treffen.
In dat opzicht is de rol van de vrouw in de Gemeenschap en vooral de rol van de vrouw op het werk van fundamenteel belang. Daarom is het zaak in het kader van de Lissabon-strategie het thema van de beperkte aanwezigheid van de vrouw op het werk aan te pakken. Vrouwen worden vaak gedwongen om laaggeschoolde en slecht betaalde arbeid te verrichten.
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik verheug mij over de aanwezigheid van de gehele Commissie en betreur de afwezigheid van veel van onze collega's, hetgeen voor een deel te wijten is aan het feit dat we allemaal tv-schermen in ons kantoor hebben en het dus heel eenvoudig is de debatten te bekijken terwijl je daar gewoon aan het werk bent. Toch zou het veel beter zijn als de leden hier aanwezig waren. Wat hier gezegd wordt, gaat echter zeker niet verloren: het wordt ook buiten gehoord.
Ik juich de verwijzing in het werkprogramma van de Commissie naar het plan D voor democratie, dialoog en debat toe. Dat is echter niet waarop onze discussie zich nu toespitst. We mogen niet vergeten dat dit werkprogramma buitengewoon belangrijk is, maar het moet geplaatst worden in een bredere context, en wel in die van een diepgravend debat over de richting en de toekomst van onze Europese Unie.
We bevinden ons in een periode van bezinning – en in een periode van bezinning over de Grondwet – waarmee een begin is gemaakt, niet naar aanleiding van de tekst, maar van de context. Dit werkprogramma maakt deel uit van die bredere context. De toekomst van ons sociaal-economische model die centraal stond tijdens de speciale Topontmoeting in Hampton Court maakt deel uit van die context. De noodzaak om in december te komen tot dat cruciale akkoord over de begroting voor de middellange termijn, waar we in Luxemburg zo dichtbij waren, maakt deel uit van die context. Als we nu de context op orde krijgen, met inbegrip van het werkprogramma, dan kunnen we over een jaar of over twee jaar opnieuw naar de tekst van de Grondwet kijken om te zien hoe we daarmee het best vooruitgang kunnen boeken.
Ik wil snel nog één punt aan de orde stellen: betere regelgeving. We staan op dat punt allemaal achter u, mijnheer Barroso. In een context waarin anti-Europeanen in mijn land en in andere landen de Europese Unie afschilderen als een enorme bureaucratieproducerende machine, die alleen maar regels uitspuugt, is het ons aller verantwoordelijkheid om erop te wijzen dat, als we het goed doen, Europese wetgeving juist een poging is om administratieve rompslomp tegen te gaan, de lasten voor het bedrijfsleven te verlichten, één serie regels te bieden voor de gemeenschappelijke markt, één octrooi, één registratie voor een handelsmerk, één formulier om in te vullen, één tarief om te voldoen in plaats van 25. Goede Europese regelgeving bestrijdt bureaucratie en administratieve rompslomp. Dat punt moet in het debat ook worden benadrukt.
Joseph Daul (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, dames en heren commissarissen, het debat van vandaag bewijst dat er een echte cultuur van dialoog is ontstaan tussen de Commissie en het Parlement. Ten aanzien van het programma, dat geenszins een bureaucratische of statistische exercitie is maar een cruciaal beleidsonderdeel – en als voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters doet dat me deugd – wil ik mevrouw Wallström graag bedanken voor het meermaals bijwonen van onze Conferentie, en niet te vergeten de commissarissen die gedurende de hele procedure bilateraal overleg hebben gevoerd met de betreffende parlementaire commissies. Natuurlijk zijn er nog enkele verbeteringen nodig, ook in het Parlement, als het gaat om onze aanwezigheid in dit Huis.
Behoudens de analyse van het werkprogramma die door de fracties is voorgesteld en die ze ook zullen uitvoeren, teneinde tijdens de zitting van december een ontwerpresolutie te kunnen aannemen, meen ik te mogen stellen dat dit programma de voornaamste prioriteiten bevat die de parlementaire commissies in de hoofdlijnen van het programma hadden genoemd, te weten welvaart, solidariteit, veiligheid en externe verantwoording.
Twee punten waarop fundamenteel verschil van inzicht bestaat zijn daarentegen aan het licht getreden: de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid als het gaat om de mensenrechten. Sommige voorstellen zijn niet overgenomen door de Commissie. Waar het echter om gaat is dat het Parlement als medewetgever in alle openheid geïnformeerd moet worden over de redenen waarom de Commissie bij het uitoefenen van haar initiatiefrecht de wensen van het Parlement niet heeft ingewilligd.
Nog kort iets over de doelstelling van de agenda van Lissabon: ten aanzien van werkgelegenheid en concurrentievermogen, cohesie en onderzoek hebben we een begroting en financiële vooruitzichten nodig.
Tot slot vormt het programma slechts één van de elementen van een bredere agenda onder de noemer “beter wetgeven”, en in dit opzicht achten wij het van groot belang dat de Europese wetgeving wordt omgezet en vereenvoudigd. Er is een behoorlijke oplossing nodig als het gaat om comitologie en het is mijns inziens noodzakelijk om vanaf volgend jaar vereenvoudigingsmaatregelen en intrekkingsvoorstellen op te nemen in het wetgevings- en werkprogramma, teneinde deze exercitie overzichtelijker en transparanter te maken. Ik ben dan ook blij dat mevrouw Wallström dit tijdens onze laatste bijeenkomst op 13 oktober heeft toegezegd, en ik ben ervan overtuigd dat alle parlementaire commissies actief zullen toezien op de tenuitvoerlegging van het programma.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het programma van de Commissie probeert de vinger te leggen op de situatie waarin Europa en de Europese Unie zich bevinden, en bedreigingen op te sporen. Laten we eens kijken wat de Commissie ons voor nieuws en origineels voorstelt. De doelstellingen zijn welvaart door kennis, solidariteit door werk, veiligheid door het beperken van de burgerrechten en wetshandhaving. Is dat een actieplan dat we mogen verwachten van een instelling, die de hoedster van onze Verdragen is? Zijn dit uw prioriteiten, of is het meer een rijtje beloften, vrome wensen, waarvan u hoopt dat ze automatisch tot vervulling komen?
Dan wil ik nu ingaan op meer concrete punten. Laten we eerst eens kijken wat de Commissie voorstelt met betrekking tot het Grondwettelijk Verdrag. In de toelichting lezen we dat de Commissie het betreurt, dat de Grondwet niet in de nabije toekomst zal worden geratificeerd. En verder dat de Commissie actief wil deelnemen aan de debatten in de lidstaten en die wil ondersteunen. Mijnheer Barroso, dat is wel wat pover. Het volstaat niet om spijt uit te drukken, het volstaat niet om af te wachten tot de oplossing op een presenteerblaadje wordt aangeboden na de nationale debatten. Hier moet de Commissie juist een stevige impuls geven.
Het volgende punt betreft beter wetgeven. We willen allemaal betere wetgeving, die doeltreffender en ook begrijpelijker voor de burgers is, maar ik vraag me af of de Commissie een kans maakt om dit te verwezenlijken. Het staat als een paal boven water dat de ontwerpwetgeving van de Commissie die overblijft na het terugtrekken van 68 wetsvoorstellen niet beter of begrijpelijker is geworden en ook niet dichter bij de burger is gekomen. Terwijl dat toch de bedoeling is van de vereenvoudiging van de wetgeving.
Dan het laatste punt. Voor mij klinkt de mededeling, dat de Commissie een „nieuwe structuur” in het leven wil roepen die zich moet bezighouden met het ten uitvoer leggen van betere wetgeving, nogal onheilspellend. We moeten daarvoor het huidige systeem, waarbij voorstellen op hun inhoud worden beoordeeld, vervangen door een formele procedure. Het lijkt me dat de Commissie hier handelt volgens de wet van Parkinson, volgens het principe dat elk probleem kan worden opgelost door een nieuwe instantie op te zetten. Mijnheer Barroso, we verwachten minder grote woorden en beloften, maar veel meer doortastende, doelmatige daden. Niet alleen dit Parlement verwacht dit, maar ook de burgers van de Europese Unie.
Csaba Őry (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, het werkprogramma van de Europese Commissie voor het jaar 2006 gaat in de goede richting als we het hebben over sociale verantwoordelijkheden, arbeidswetgeving en banen. Dat geldt zeker voor de initiatieven op het gebied van werktijden en mobiliteit en de maatregelen voor mensen die om verschillende redenen een achterstand hebben. Ook de initiatieven op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk zijn positief te noemen.
We zien echter ook dat de burgers, de spelers in het economische spel, zich verzetten tegen overdadig bureaucratische procedures. We moeten kleine en middelgrote ondernemingen zo doeltreffend mogelijk steunen, en we doen dat door de wetgeving in de EU voor dit type onderneming te vereenvoudigen en transparanter te maken.
Het deed mij deugd om van de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, te vernemen dat hij al het mogelijke zal ondernemen om een geïntegreerde dienstenmarkt te creëren. Ik geloof dat dit beslist moet gebeuren – voor de economie, voor onze concurrentiepositie en voor de werkgelegenheid. Ik wil daar wel graag aan toevoegen dat de Commissie een bijzondere rol krijgt te vervullen wanneer ze in de loop van het jaar een beoordeling zal moeten geven van de ervaringen met het vrij verkeer van werknemers. We vertrouwen erop dat ze meer dan alleen maar een objectieve analyse zal verschaffen; ze zal als een heuse gangmaker en katalysator moeten optreden om beperkende overgangsbepalingen zo snel mogelijk buiten werking te stellen. De dienstenmarkt is voor het voltooien van de geïntegreerde markt van groot belang en deze stap zal veel banen creëren.
We zijn vol vertrouwen dat de Commissie ook op het gebied van mededinging vorderingen zal maken. Ze moet een interne markt creëren en zo groei garanderen. En we hopen dat ze in de sociale sfeer ook in staat zal blijken wetgeving uit te vaardigen op basis van Europese waarden. Dat zijn allemaal belangrijke uitdagingen. We hebben op al deze gebieden behoefte aan een uitgebalanceerd beleid om te verzekeren dat we in 2012 de exprestrein met aansluiting in Lissabon niet missen.
Markus Pieper (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het werkprogramma voor 2006 geeft de Europese instellingen een fantastische gelegenheid. Het geeft ons de kans om de mensen te laten zien dat wij hen hebben begrepen, dat we hebben begrepen dat de negatieve uitslag van de referendums in Frankrijk en Nederland iets te maken had met de gewoonte van Europa om over te reguleren en te betuttelen, dat we hebben begrepen dat Europa alleen maar de randvoorwaarden hoeft aan te geven en niet geobsedeerd mag raken door details of zich mag inmengen in de nationale bevoegdheden.
Ik verwelkom de belofte van de Commissie voor better regulation in 2006. Ik juich het toe dat in de inleiding van het werkprogramma wordt gesproken over beter wetgeven, subsidiariteit, kostenefficiëntie en effectbeoordeling. Ik zie wel goede uitgangspunten in het werkprogramma, bijvoorbeeld op de terreinen groei- en veiligheidsbeleid, maar de totale indruk die het op mij maakt, is helaas eerder business as usual dan better regulation.
Er zijn drie zaken die ik wil noemen. Ten eerste de financiële vooruitzichten. Ik vind het jammer dat de Commissie geen actieve rol speelt bij de oplossing van dit conflict. Ik betreur de afwezigheid van voorstellen hoe wij, ook met minder geld, een daadkrachtig structuurbeleid kunnen voeren, bijvoorbeeld door particuliere medefinanciering of door rentesubsidies.
Ten tweede, er zijn nieuwe richtlijnen voor milieubescherming en energiebesparing. Er zijn meer dan een dozijn Europese wettelijke regelingen, alleen al op het gebied van de energie-efficiëntie. We zouden eigenlijk drie oude richtlijnen moeten schrappen voor iedere nieuwe richtlijn die we plannen, maar er wordt niets in deze richting gedaan.
Ten derde, waarom trekt Europa steeds meer bevoegdheden van het sociale beleid naar zich toe? Hebben we echt een Europees Groenboek nodig over de rechten van getrouwde en ongetrouwde stellen, zoals nu is gepland? Op deze manier zetten wij onszelf van Litouwen tot Griekenland voor aap. Ondanks de vele positieve uitgangspunten die het bevat, moet ik helaas zeggen dat het werkprogramma in zijn totaliteit niet de indruk wekt dat wij de signalen van de Europese bevolking hebben begrepen.
Ik roep op tot een intensiever debat over de legitimiteit van de Europese wetgeving, en om er echt mee te beginnen dat overregulering tot het verleden gaat behoren.
Alexander Radwan (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, we zijn hier om te discussiëren over het werkprogramma waarmee wij in 2006 van start willen gaan. Om te beginnen wil ik zeggen – niet alleen tegen de Commissie, maar ook tegen mijn collega’s in het Europees Parlement – dat minder en beter wetgeven, een onderwerp dat wij op onze eigen agenda zetten en van onszelf eisen, ook iets is dat wij serieus moeten nemen in onze eisen aan de Commissie met betrekking tot wat zij moet presteren op het gebied van de interne markt en de efficiëntie. We moeten niet geregeld onze eigen eisen dwarsbomen door meteen te roepen om de Europese wetgever als we besluiten dat iets nodig is, dus een beetje meer zelfdiscipline is wel op zijn plaats.
Wat betreft beter wetgeven: hoewel de eerste acties van de Commissie heel positief zijn en een eerste stap in de goede richting vormen, verzoeken wij de Commissie toch om consequenter te zijn bij toekomstige acties en een benchmark te zetten ter vergelijking van de omzetting in de landen die bekend staan om gold plating, zodat echt duidelijk kan worden welke landen de Europese wetgeving effectief en goed omzetten en welke landen extra horden opwerpen.
Ik heb nog een ander verzoek aan de Commissie: ons antwoord op het verslag-Basel II was de oprichting van de Friends of the Presidency om te werken aan comitologie en om overeenkomsten over de rechten van het Parlement te bereiken tussen de Commissie, de Raad en het Parlement. Dit werk gaat nu beginnen. De toekomstige wetgeving zal, wat betreft de comitologie met name op het gebied van financiële dienstverlening, belangrijke clausules hebben die hieraan een einde maken. Op dit punt vraag ik de Commissie – en commissaris McCreevy heeft hiervoor al wat voorwerk verricht – ons te helpen een overeenkomst te bereiken die de comitologie tussen Parlement en Raad hanteerbaarder maakt. De Raad bevindt zich hier in een positie waarin hij zich niet altijd even coöperatief toont.
José Manuel Barroso , voorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde allereerst enkele algemene opmerkingen maken en vervolgens zal ik trachten een antwoord te geven op concrete vragen die me zijn gesteld.
Allereerst ben ik verheugd, zoals de heer Daul zei in zijn hoedanigheid als voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, over de goede samenwerking tussen enerzijds de Commissie en anderzijds het Parlement en de diverse parlementaire commissies bij het opstellen van dit werkprogramma. Dat is belangrijk, want we hebben geprobeerd aan heel wat eisen tegemoet te komen. We moeten erkennen, zoals een lid van dit Parlement heeft gezegd, dat dit heeft geleid tot 96 concrete maatregelen. U vond dat dit te veel was, maar op grond van wat ik allemaal gehoord heb vanochtend, is het voor sommigen nog niet genoeg. Op dit punt moeten we eerlijk zijn. We moeten komen tot een evenwicht, en dit evenwicht veronderstelt dat we weliswaar heldere prioriteiten stellen – en we hebben heldere prioriteiten voor de vernieuwde strategie van Lissabon –, maar tevens rekening houden met de uiteenlopende verwachtingen die hier in onze debatten met u kenbaar zijn gemaakt.
Ik heb het hele college en alle commissarissen gevraagd serieus, realistisch en objectief te zijn bij het voorbereiden van het programma. Ik wil een veel hogere uitvoeringsgraad dan in het verleden, en ik kan u nu al zeggen dat we dit jaar een veel hogere uitvoeringsgraad gaan realiseren dan in het verleden als het gaat om de werkzaamheden van de Commissie. Wij hebben ons gericht op bepaalde doelstellingen die we echt willen verwezenlijken. Ons algemene programma beslaat uiteraard vijf jaar. We gaan nu het programma voor 2006 presenteren. Niet alles zal in 2006 zijn beslag krijgen, maar ik wil dat u ons werk beoordeelt aan de hand van realistische en concrete doelen.
Overigens doet het mij deugd dat ons initiatief “beter wetgeven” bij de meesten van u in goede aarde is gevallen. Dit is een punt van zorg dat, zoals zojuist werd gezegd, niet alleen de Commissie aangaat, maar waarop alle instellingen zich aangesproken moeten voelen, ook het Parlement.
Dat brengt me bij de concrete vragen, geachte afgevaardigden. Wat de duurzame ontwikkelingsstrategie betreft, mijnheer Jonckheer, het is niet mijn ondergeschoven kindje, integendeel. Toen ik in Gleneagles namens de Europese Commissie onze Amerikaanse en andere partners heb gewezen op het belang van klimaatverandering als voorname prioriteit, had ik zeker geen ondergeschoven kindje voor ogen. Wanneer wij een nieuwe strategie aankondigen voor duurzame ontwikkeling, die we in december zullen presenteren, blijkt daaruit tevens hoeveel waarde we hechten aan deze problematiek. Wanneer we een pakket thematische strategieën voor het milieu aannemen, zoals we zojuist hebben gedaan, blijkt daaruit eens te meer hoeveel waarde we hechten aan de bescherming van het milieu. Daar maken we dan ook werk van, door uiteraard te proberen, zoals ik reeds zei, om onze verschillende doelstellingen met elkaar in overeenstemming te brengen en ervoor te zorgen dat ze elkaar aanvullen.
Mijnheer Swoboda u heeft onder andere twee vragen gesteld: over de fiscale harmonisatie en over het Europees technologie-instituut. Wat de fiscale harmonisatie betreft, wij moeten uiteraard de tussen onze lidstaten bereikte consensus respecteren, namelijk dat we moeten streven naar een gemeenschappelijke belastinggrondslag. Daarom proberen we een akkoord uit te werken over een gemeenschappelijke grondslag voor de belastingen in Europa. Daarmee, en dat is onze stellige overtuiging, kunnen we de kosten van zakendoen en investeren in onze lidstaten aanzienlijk terugdringen, waarbij elke lidstaat de vrijheid behoudt om de hoogte van de vennootschapsbelasting vast te stellen. Dat is het standpunt van de Europese Commissie.
Wat het onderzoek betreft, zijn wij van mening dat centres of excellence voor onderzoek overal in de Unie moeten worden versterkt. Wij denken dat de Europese universiteiten wereldwijd voorop moeten lopen als het gaat om onderzoek, onderwijs en innovatie. We moeten trachten onze universiteiten aantrekkelijker te maken, zodat de knapste koppen uit de hele wereld naar Europa komen in plaats van naar de Verenigde Staten te gaan, zoals nu nog het geval is. Wij kunnen academische centres of excellence opzetten in Europa. Daartoe is een nauwere samenwerking vereist tussen de Europese universiteiten, zodat het kennispotentieel in Europa optimaal benut wordt. Daarom ook vormen de pogingen om een Europees technologie-instituut op te richten een belangrijk aspect van onze strategie voor groei en werkgelegenheid.
Wat de vragen betreft die u heeft gesteld in verband met de uitbreiding, mevrouw Grossetête, wij houden ons aan de afspraken die de lidstaten en de Europese Raad unaniem hebben gemaakt. Niettemin wil ik dat het Parlement weet dat de Commissie rigoureus en systematisch te werk zal gaan bij het beoordelen van alle vorderingen die zijn gemaakt door de kandidaat-lidstaten.
Wat het gezins- en bevolkingsbeleid betreft, wij hebben dit onderwerp zelf op de agenda van de Top in Hampton Court geplaatst en hebben nu een duidelijk mandaat van de Europese Raad om een bijdrage te leveren aan deze discussie, of beter nog, aan de concrete maatregelen die wij binnenkort zullen aankondigen. Ook op dit terrein zullen we dus tot actie overgaan.
Dan kom ik bij de punten van zorg die meerderen onder u, met name de heer Crowley, kenbaar hebben gemaakt over de landbouw en de multilaterale onderhandelingen. Ik kan u verzekeren dat Europa zich niet in de verdediging zal laten dringen op dit punt. Wij denken dat we, als het gaat om het openstellen van de markten, niet langer moeten luisteren naar de lessen van landen wier markten veel meer gesloten zijn dan de onze, die een van de meest open zo niet de meest open ter wereld is. Wij zullen in Hongkong aanwezig zijn om de belangen van Europa te behartigen.
(EN) Ook heeft de heer Crowley de problematische kwestie van de kinderrechten onder onze aandacht gebracht. Wij zetten ons volledig in voor deze agenda. Vice-voorzitter Frattini bereidt momenteel voorstellen voor – die zeer binnenkort in de Commissie zullen worden besproken – voor een mededeling die we in maart van 2006 hopen te presenteren. Toegegeven, de rechtsgrond voor wetgeving op dit terrein is niet erg duidelijk, maar we vinden dat we niet mogen nalaten te werken aan betere coördinatie tussen de Europese Unie en de lidstaten als het om kinderrechten gaat. U kan op ons rekenen met betrekking tot kinderrechten en alle kwesties die samenhangen met burgerrechten, met inbegrip van de zorgen die u hebt geuit ten aanzien van non-discriminatie.
Ik zou graag ingaan op de opmerkingen van de heer Rasmussen. We zijn het erover eens dat we behoefte hebben aan beide elementen: economische hervormingen en investeringen. In feite beginnen we daar ook mee, en in Hampton Court is een eerste belangrijke stap in die richting gezet. De lidstaten zijn op het hoogste niveau overeengekomen dat we nu moeten kiezen voor een aantal specifieke investeringsterreinen en een gecoördineerde aanpak op EU-niveau, waarbij ernaar moet worden gestreefd het EU-niveau te combineren met dat van de lidstaten, bijvoorbeeld ten aanzien van energie en onderzoek.
We hebben nu enkele terreinen waarop we een krachtig signaal kunnen afgeven waaruit onze inzet blijkt voor een gecoördineerde aanpak van het economisch beleid in Europa. Daarover zijn we het eens. Het probleem, mijnheer Rasmussen en collega's, is voornamelijk dat we onze werkzaamheden momenteel verrichten in het laatste jaar van de financiële vooruitzichten voor deze periode. Het is op dit moment onmogelijk alle prioriteiten voor dit jaar te herschikken. Over onze analyse van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten kan ik zeggen dat wat we momenteel doen en – dit beloof ik u – wat we nog zullen gaan doen past in het kader van de nieuwe Lissabon-strategie; we proberen vooruitgang te boeken, niet alleen op basis van een aanpak die tot doel heeft onze inspanningen in termen van economische en structurele hervormingen te versterken, maar ook op basis van een meer gemeenschappelijke en geïntegreerde aanpak van investeringen om de groei en de werkgelegenheid in Europa een impuls te geven. Ik wil dit benadrukken, want dit is een goed voorbeeld van een aanpak op het niveau van de Europese Unie die toegevoegde waarde oplevert voor de inspanningen van de lidstaten. Dit idee van partnerschap tussen de lidstaten, de Commissie en het Parlement is nu juist de basis waarop we met u willen blijven werken aan een vernieuwd, sterker, geëngageerder Europees project.
(Applaus)
De Voorzitter. – Het Parlement spreekt zijn dank uit aan de voorzitter van de Commissie en de commissarissen voor hun massale aanwezigheid.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt op 14 december 2005 plaats.
(In afwachting van de stemmingen wordt de vergadering om 12.10 uur onderbroken en om 12.15 uur hervat)
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
8. Mededeling van de fungerend voorzitter van de Raad: zie notulen
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben momenteel een beetje buiten mezelf, omdat er in de passage van het Winston Churchill-gebouw – waar ik net doorheen ben gekomen – een expositie is waarin zwangerschapsafbreking en concentratiekampen op een hoop worden gegooid. Ik ben erg boos dat zoiets in het Europees Parlement opnieuw wordt toegestaan.
(Applaus)
Ook als deze expositie een vergunning heeft gekregen, verzoek ik toch er onmiddellijk een einde aan te maken. Er zijn daar foto’s die onterend zijn voor alle vrouwen en ik vraag u ze onmiddellijk te verwijderen.
(Applaus)
De Voorzitter. Mevrouw Gröner, dank u wel. Ik beloof u dat wij, voorzover de bevoegdheden van het Bureau zulks toelaten, dit verzoek terstond zullen voorleggen aan de quaestoren, allereerst om vast te stellen of deze tentoonstelling officieel is goedgekeurd en om te bepalen of er met het oog op de inhoud ervan gronden zijn om de expositie onmiddellijk te beëindigen.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht van het Parlement vestigen op de jongste onthutsende ontwikkelingen in de zaak van de Bulgaarse verpleegkundigen die gevangen zitten in Libië. Vanmorgen heeft het hooggerechtshof van Libië een besluit over hun zaak uitgesteld tot januari 2006. Mijn collega's weten ongetwijfeld dat dit een vreselijke zaak is. De verpleegkundigen zitten inmiddels al meer dan zes jaar in hechtenis, en zijn ruim een jaar gelden ter dood veroordeeld. Het is schandalig dat deze zaak zich op deze manier voortsleept.
Ik verzoek de Raad en de Commissie derhalve alles te doen wat binnen hun mogelijkheden ligt om druk en invloed uit te oefenen op de Libische autoriteiten, teneinde deze zaak op een bevredigende manier tot een goed einde te brengen en de vrijlating van de Bulgaarse verpleegkundigen, alsmede van de Palestijnse arts, te bewerkstelligen.
(Levendig applaus)
De Voorzitter. – Wij aanvaarden het voorstel overeenkomstig het Reglement.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden. Wat de heer Van Orden ons beschreven heeft, is iets wat alle fracties in dezelfde mate aangaat, en daarom wil ik hem mijn volmondige steun geven en niet alleen de Commissie, maar ook de Voorzitter van dit Parlement vragen onmiddellijk in actie te komen, zodat deze verpleegsters en de Palestijnse arts eindelijk hun vrijheid terugkrijgen.
(Applaus)
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, over wat mevrouw Gröner heeft gezegd, wil ik het Bureau graag vragen om geen censuur uit te oefenen, maar ons de gelegenheid te geven deze expositie – die ik niet ken – te bekijken en hierover dan morgen een meerderheidsbesluit te nemen, zoals dat in een democratie gebruikelijk is.
(Applaus)
De Voorzitter. In reactie op de woorden van de heer Posselt kan ik verzekeren dat het Bureau niet van plan is om ook maar enige vorm van censuur uit te oefenen. Wij zijn slechts belast met de taak om te onderzoeken, via de quaestoren, of de praktijken en procedure voor goedkeuring doeltreffend zijn nageleefd, en zo ja, of het initiatief en de expositie qua inhoud, vorm en afbeeldingen in overeenstemming zijn met het Reglement van het Parlement en met de praktijken waaraan we ons bij dit soort gevallen houden. Ik ga ervan uit dat de quaestoren de kwestie volkomen onpartijdig zullen beoordelen en geen censuur zullen toepassen.
9. Stemmingen
10. Verspreiding van goede praktijken en de monitoring van de acceptatie van ICT
11. Paneuropese openbare semafoondienst te land - Frequentiebanden
12. Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector zaaizaad
13. Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector hop
14. Gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt
15. Wijziging Overeenkomst tot oprichting van de EBWO - Financiering werkzaamheden in Mongolië
16. Visa voor de olympische en/of paralympische winterspelen van 2006 in Turijn
17. Socialezekerheidsregelingen voor werknemers, zelfstandigen en hun gezinsleden die zich binnen de EG verplaatsen
- Vóór de stemming
Patrizia Toia (ALDE), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb de taak het Huis mede te delen dat er over deze tekst al een akkoord is met de Raad, als hij althans in de huidige versie wordt aanvaard. De tekst kan dus al in eerste lezing worden aangenomen.
Ik vraag echter aan de Commissie om bij de behandeling van andere verordeningen rekening te houden met een paar amendementen die collega’s van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten hebben ingediend en die wij om juridische redenen in deze fase niet konden inlassen. Deze amendementen hebben betrekking op speciale uitkeringen bij geboorte en adoptie en dus op de mogelijkheid om dergelijke sociale voorzieningen in de Unie in te voeren en de mobiliteit van de werknemers te bevorderen. Ik vraag dus dat deze aspecten, waarover al een gemeenschappelijke visie bestond, in de volgende verordeningen worden ingelast.
18. Europese aal
- Vóór de stemming
Albert Jan Maat (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, het is een bijzondere eer om dit verslag aan u te presenteren. Het is een initiatiefverslag, er is ook alle aanleiding toe, want de aalstand in Europa is met 95 procent teruggelopen. Ook zonder Europese grondwet kunnen wij als Visserijcommissie ervoor zorgen dat een initiatiefvoorstel, zoals dat voorligt, omgezet wordt in een richtlijn. Ik dank de Commissie voor de snelle manier van werken. Op dit moment ligt er een nieuwe richtlijn voor op basis van dit verslag en het toont aan dat wij als Visserijcommissie kans zien om tot een slagvaardig beleid voor de visserij in Europa te komen en ervoor te zorgen dat de aal in stand blijft, dat de export van glasaal naar Centraal-Azië beperkt wordt en dat er met name beheersmaatregelen komen, zodat de lidstaten eindelijk dit probleem gaan aanpakken.
19. Mogelijke inbreuk op het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen door een lidstaat
20. Sociale dimensie van de globalisering
- Vóór de stemming over amendement 5
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een mondeling amendement van één woord, dat door de rapporteur en hopelijk ook door andere partijen wordt gesteund en dat naar ik hoop niet controversieel is. Het heeft betrekking op de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen.
Het huidige amendement luidt: "steunt de inspanningen van de Commissie om multinationals op hun sociale verantwoordelijkheid te wijzen, die tot nu toe weinig effect hebben gehad". Het mondelinge amendement betreft de wijziging van het woord "weinig" in "beperkt", zodat er het volgende komt te staan: "... die tot nu toe beperkt effect hebben gehad".
(Het mondeling amendement wordt goedgekeurd)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De wijnmarkt is voor Portugal enorm belangrijk. Daarom verdient deze materie zowel van de politici als van de direct betrokkenen de grootst mogelijke aandacht. Daar mij geen enkel principieel bezwaar van de Portugese boeren tegen dit voorstel bekend is en dit voorstel algemene steun geniet, stem ik vóór.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. - (IT) Geachte Voorzitter, dames en heren, de technische wijzigingen die het verslag-Daul wil invoeren in de verordening inzake de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, zijn gericht op een verdere ontwikkeling van de methoden van wijnbewerking. Naar mijn gevoel gaan deze wijzigingen in een richting die hopelijk voert naar een grotere uitbreiding van het Europese aanbod van producten in deze bedrijfstak.
Bovendien hebben wij de dure plicht om de consument te beschermen, vooral nu fraude en namaak van voedingsmiddelen steeds toenemen, ondanks alle pogingen van de instellingen en de controlerende instanties om deze verschijnselen te bestrijden. Ook is het uiterst belangrijk de concurrentiepositie van de Europese producten te verdedigen. Onze producten kunnen alleen standhouden op de internationale markt als er op kwaliteit gemikt wordt. Vandaar dat er een betere controle moet komen op het productieproces en op de daaropvolgende stadia van bewaring van de producten.
Ik ben het ook eens met de uitzonderingen die zijn voorgesteld voor de productie van mousserende wijn. Niet alleen zijn deze uitzonderingen gunstig voor de Italiaanse markt, maar ook de ambachtelijke cultuur en traditie worden erdoor beschermd, en dat is iets waar ik altijd voor in de bres zal springen. Tot slot vind ik het voorstel om meer informatie te verstrekken op de etiketten van de producten, heel nuttig. Daarom heb ik mijn steun gegeven aan het uitstekende verslag-Daul en ik heb de Fractie van de Niet-ingeschrevenen gevraagd mij hierin te volgen.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij hebben tegen de drie verslagen-Daul gestemd. Die betreffen weliswaar vrij kleine wijzigingen in geldende verordeningen. Maar wij willen uiting geven aan ons principiële verzet tegen een gemeenschappelijke ordening van de markten voor zaaigoed, hop en wijn. Het hele gemeenschappelijke landbouwbeleid is een absurde creatie en moet worden afgeschaft.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun het verslag van mijn collega, mevrouw Berès, betreffende een wijziging van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) om de Bank in staat te stellen werkzaamheden in Mongolië te financieren. In mei van dit jaar was ik in de gelegenheid om voor het eerst een bezoek te brengen aan Mongolië als deelnemer aan de bijeenkomst van het comité Azië-Pacific van de Socialistische Internationale in Ulaanbaatar.
In Mongolië hebben we, in tegenstelling tot in veel andere landen in Centraal-Azië, sinds de val van het communisme gezien dat er een levendige democratie is ontstaan waarin de politieke macht diverse malen op vreedzame wijze van de ene aan de andere partij is overgedragen. Het is een arm land waar recente droogtes enorme problemen hebben veroorzaakt. Het heeft dringend behoefte aan hulp voor het ambitieuze ontwikkelingsprogramma van de zittende regering. De stemming van vandaag zal een bijdrage leveren aan dit proces en ik ben hiervan een groot voorstander en hoop dat dit zal betekenen dat er een geldstroom op gang zal komen.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De Olympische en Paralympische Spelen in Athene van 2004 waren de eerste Spelen in een lidstaat van de Schengenruimte waarbij dus aan de binnengrenzen geen controles plaatsvonden.
Met het oog op dat evenement was het noodzakelijk een Verordening 1295/2003 goed te keuren teneinde de procedures voor het aanvragen en afgeven van visa voor de Schengenruimte te vereenvoudigen ten behoeve van de leden van de Olympische familie die aan de Olympische Spelen van Athene moesten deelnemen.
In de praktijk zou dat betekenen dat de deelnemers het grondgebied van de lidstaat waar de Spelen werden georganiseerd konden betreden, zonder dat ze aan andere procedures of formaliteiten werden onderworpen dan de plicht samen met hun paspoort of een ander officieel reisdocument in het bezit te zijn van de identiteitskaart en de olympische accreditatie.
In de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verordening in Griekenland werd geconcludeerd dat deze uitzonderingsregeling een succes en een flexibel en efficiënt instrument was dat het noodzakelijke veiligheidsniveau binnen de Schengenruimte niet in gevaar bracht.
Daarom steun ik dit voorstel met een vrijwel identieke regeling, waarvoor deze keer de medebeslissingsprocedure is gekozen. Er is slechts sprake van enkele wijzigingen in de verordening om het voorstel van toepassing te laten zijn op de Olympische en Paralympische Winterspelen van 2006 in Turijn.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) De aanpassing van de visumvereisten voor sporters die deelnamen aan de Olympische Spelen van 2004 in Athene is een succes gebleken. Hierdoor kon Griekenland namelijk zowel voldoen aan zijn verplichtingen op grond van de Schengen-akkoorden als aan zijn verplichting tot eerbiediging van het Olympisch Handvest. Het stemt mij buitengewoon tevreden dat nu wordt voorgesteld dezelfde voorwaarden te scheppen voor de sporters die deelnemen aan de Olympische en Paralympische Winterspelen van 2006.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij hebben gestemd vóór dit verslag, dat een verbetering betekent van het Commissievoorstel tot wijziging van de Verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72 om rekening te houden met de wijzigingen van de nationale wettelijke voorschriften over de sociale zekerheid, met name in de nieuwe lidstaten, sinds de afronding van de toetredingsonderhandelingen. Voorts moet de lijst met bepalingen in de socialezekerheidsovereenkomsten, die geldig blijven en door verordening nr. 1408/71 niet worden vervangen, worden bijgewerkt, waarbij technische correcties worden voorgesteld.
De voorstellen die nu zijn aangenomen zijn over het algemeen een verbetering van de bestaande wetgeving, zorgen voor rechtszekerheid tot de nieuwe verordening in werking treedt en dragen er ook toe bij de werknemers die kiezen voor mobiliteit in de lidstaten van de Europese Unie beter te beschermen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik heb dit verslag gesteund omdat hierin, ondanks zijn technische aard, de aandacht wordt gevestigd op omstandigheden die een belemmering kunnen vormen voor het fundamentele recht op vrij verkeer waarover de burgers van de EU zouden moeten beschikken.
Hoewel ik er geen voorstander van ben de EU bevoegdheden te geven op het gebied van de sociale zekerheid, ben ik van mening dat er meer kan worden gedaan om het meenemen van bepaalde rechten te vereenvoudigen.
Mensen met een handicap wordt bijvoorbeeld het recht op vrij verkeer ontzegd – bijvoorbeeld om werk te zoeken – doordat het huidige niveau van de steun die hun geboden wordt, soms niet beschikbaar is op een nieuwe locatie. Dit is een van de vele kwesties die moeten worden aangepakt.
Christa Klaß (PPE-DE), schriftelijk. (DE) Het doel van het amendement op Verordening (EEG) nr. 1408/71 is het uitvoeren van een jaarlijkse actualisering om de levensstandaard en de arbeidsomstandigheden van de burgers van de EU te verbeteren. Ik heb voor gestemd.
We mogen echter niet vergeten dat er dringend ook nog inhoudelijke amendementen nodig zijn.
Zo is het bijvoorbeeld in tegenspraak met de geest van de verordening dat Duitse werkgevers worden opgezadeld met een onaanvaardbare hoeveelheid bureaucratie om aan Polen sociale verzekeringspremies af te dragen van in totaal 47,85 procent (20,64 procent door de werkgever, 27,27 procent door de werknemer) van het loon van Poolse seizoenkrachten, vooral wanneer deze premies volgens Duits recht niet betaald hoefden te worden voordat Polen tot de EU toetrad.
Voor de bedrijven die hen te werk stelden, heeft dit geleid tot dramatische kostenstijgingen die hun voortbestaan in gevaar brengen en die ze niet kunnen compenseren middels prijsstijgingen. De seizoenkrachten op hun beurt zullen niet willen werken voor een nettoloon dat 27 procent lager ligt. Het gevolg is dat er nog maar weinigen worden geworven en dat heeft een negatief financieel effect op de ontwikkeling van de nieuwe lidstaten.
De ervaring heeft geleerd dat de vraag naar seizoenkrachten op de Duitse arbeidsmarkt niet gedekt kan worden, dus er zijn verliezers aan alle zijden. De vereenvoudiging die hier zo dringend nodig is, moet, met hulp van de Commissie, direct geregeld worden in bilaterale overeenkomsten of door een uitzonderingsclausule die het traditionele seizoenwerk, zoals het helpen bij de oogst, volledig uit het geldigheidsbereik haalt van Verordening (EEG) nr. 1408/71 of van haar opvolger, Verordening (EG) nr. 883/2004 en van de toepassingsverordening die nog goedgekeurd moet worden.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Hoewel dit verslag grotendeels een technische aanpassing is, moet het belang ervan voor het verwezenlijken van daadwerkelijk vrij verkeer van individuen binnen de interne markt niet onderschat worden. Het verslag zal bijdragen tot de vereenvoudiging van regelingen inzake de socialezekerheidsstelsels in de gehele EU. Voorts is het verslag erop gericht de vereenvoudiging van de procedures om aanspraak te kunnen maken op medische zorg in het buitenland door de uitbreiding van deze wijzigingen tot identieke procedures voor het toekennen van uitkeringen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, te vervolledigen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) In de toelichting bij dit verslag staat terecht dat “de verordening een belangrijke rol speelt bij de verwezenlijking van één van de vier grondvrijheden van de Europese Unie, namelijk vrij verkeer van de burgers. Want de mogelijkheid om vrij in de Europese Unie te leven, te werken en zich daar vrij te verplaatsen, – met zo gering mogelijke financiële of administratieve belemmeringen – is een tastbaar voordeel van het lidmaatschap van de EU voor de burgers”.
Zo is het inderdaad. De garanties op het vlak van sociale bescherming voor de burgers van de lidstaten zijn een zeer belangrijke factor geweest voor het bevorderen van echt vrij verkeer.
In het onderhavige geval staan er geen modellen voor de sociale zekerheid of regels voor het functioneren van de verschillende stelsels ter discussie, maar gaat het om de noodzakelijke aanpassing en actualisering van de huidige regelgeving. Wij hebben gestemd vóór het verslag, omdat de aanpassing in overeenstemming is met het belang en de beginselen van de desbetreffende regelgeving.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór het verslag-Maat gestemd, maar met enige teleurstelling omdat het werkelijk niet ver genoeg gaat. In het kiesdistrict Forest of Dean, dat ik vertegenwoordig, werd veertig jaar geleden door de plaatselijke bevolking massaal gevist op jonge paling (glasaal), die op straat werd verkocht en traditioneel als ontbijt werd gegeten met bacon en eieren. In een recenter verleden heeft niet zozeer de afname van de bestanden, maar de vraag uit voornamelijk het Verre Oosten, de Baltische staten en de rest van Europa ertoe geleid dat glasaal van het plaatselijke menu is verdwenen. De glasaal wordt namelijk geëxporteerd naar aalkwekerijen. Hierin zal waarschijnlijk niets veranderen, maar een kleine en belangrijke bedrijfstak kan worden geholpen en gesteund.
De voornaamste problemen lijken de volgende te zijn: ten eerste, een gebrek aan wetenschappelijke gegevens over de levenscyclus van glasaal – we weten niet eens zeker waar hun paaigronden zich bevinden, al wordt op de eerste plaats gedacht aan de Sargassozee; ten tweede, verhoogde verontreinigingsniveaus en belemmeringen voor de alen voor het bereiken van de stromen, rivieren en sloten waar zij gedijen en groeien. De glasaalbestanden nemen zowel toe als af, ook al is er over het algemeen sprake van een daling. Het is niet duidelijk wat het best werkt, daarom is verder onderzoek noodzakelijk.
Ik hoop dat dit verslag de Europese Commissie er eindelijk toe zal aanzetten alles op alles te zetten om haar steentje bij te dragen.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De aalstand in de Europese Unie is de afgelopen decennia op zorgwekkende wijze teruggelopen. Gezien het complexe reproductieproces van de Europese aal is het van fundamenteel belang maatregelen te treffen om de steeds duidelijkere tendens tot het uitsterven van deze vissoort te keren.
Tegelijkertijd met het direct treffen van een aantal noodmaatregelen dient er een pakket voorstellen te worden goedgekeurd voor de middellange en de lange termijn om ten eerste het herstel van de aalstand te verzekeren en vervolgens te zorgen voor het goed beheer van die visbestanden. Dit verslag stelt in die zin een reeks maatregelen voor die mijn onvoorwaardelijke steun verdienen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij vinden dit communautaire actieplan voor steun aan het herstel van de aalstand positief. Het plan voorziet namelijk in maatregelen met een sociaal-economisch karakter voor de vissers, communautaire financiering van de maatregelen (let wel, met een eigen begrotingslijn), de noodzaak te beschikken over betrouwbare gegevens over de situatie van de visstand en een onderzoek naar mogelijke andere oorzaken voor het teruglopen van de visstand, zoals vervuiling.
Deze maatregelen zouden eigenlijk overgenomen moeten worden in alle herstelprogramma’s. Het is onbegrijpelijk dat de meerderheid van het Europees Parlement dat heeft verworpen.
Desalniettemin willen wij met betrekking tot de nationale beheersplannen van de lidstaten de volgende aspecten benadrukken:
- in deze plannen moet het voorzorgskarakter centraal staan, daar er een tekort is aan wetenschappelijke kennis over de omvang van de aalstand en de ruimtelijke spreiding van de verschillende generaties;
- er moeten ook maatregelen deel van uitmaken die gericht zijn op het opruimen van fysieke obstakels die de migratie van aal in de waterwegen belemmeren of beperken;
- van de plannen dienen ook maatregelen deel uit te maken om het wetenschappelijk onderzoek en het verzamelen van gegevens over visserij-activiteiten, aquicultuur en uitvoer te bevorderen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) In dit verslag wordt de dramatische afname van de Europese aalbestanden aan de orde gesteld. Deze afname lijkt niet het gevolg te zijn van overbevissing, maar veeleer verband te houden met milieufactoren. Het is zonder meer belangrijk om de precieze oorzaak te kennen, of dat nu PCB's zijn, de opwarming van de aarde of visziekten. We hebben deze informatie niet alleen nodig om actie te kunnen ondernemen om de aalbestanden te beschermen, maar ook vanwege de bredere zorgen en problemen op milieugebied die bij het onderzoek naar aal aan het licht kunnen komen.
Jean-Claude Martinez (NI), schriftelijk. – (FR) Zogenaamd om de Europese aal te beschermen en hun migratie naar zee te waarborgen, naar aanleiding van een teruglopende aalstand, heeft de Europese Commissie op 1 oktober 2003 een actieplan gepresenteerd voor het beheer van gele aal en zilveraal.
Zo werd in Frankrijk 399 ton aal gevangen, vergeleken met 2064 ton in Egypte. Maar daarnaast was er nog de aalkweek in Nederland, met een productie van 3800 ton. Geen wonder dat de Nederlander Jan Maat zich hiervoor interesseert en een verslag opstelt.
Gezien het feit dat de Nederlandse kwekerijen leven van pootvis of glasaal die gevangen is in vijvers aan de Middellandse Zee, hebben we echter alle reden ongerust te zijn.
De vissers uit Languedoc-Roussillon, zoals in Palavas of Pérols, zijn bezorgd dat paal en perk zal worden gesteld aan hun traditionele praktijken, die de visstand juist op peil houden. Ze willen vissen op volwassen aal en niet op glasaal, waarvoor tien jaar geleden een vangstverbod is ingesteld zodat de soort zich kon herstellen.
De bureaucratische voorstellen voor controles, beperkingen, toezicht, verklaringen en vangstverboden dreigen deze traditionele vissers van hun broodwinning te beroven. Ik ben dus tegen dit verslag om dit vrijemannenberoep van de ondergang te redden.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Deze materie is zeer belangrijk voor Portugal en de Portugese vissersgemeenschappen. Ik ben het dan ook eens met de door de rapporteur geformuleerde zorgen. Volgens mij zijn er hele goede redenen om naast andere, eveneens belangrijke zaken het presenteren van voorstellen te verdedigen voor de sociaal-economische compensatie van degenen die gedupeerd zijn door de beperking van de uitvoer van Europese aal.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag een mondelinge stemverklaring geven inzake het verslag Gargani. De strafkamer van het Franse Hof van Cassatie, dat zijn naam nog nooit zoveel eer heeft aangedaan, heeft zich schuldig gemaakt aan wat we rustig een ambtsdelict mogen noemen. Het arrest, uitgesproken door de president, de heer Cotte, door de waarnemer mevrouw Caron, door de raadslieden de heren Le Gall, Pelletier, Corneloup en mevrouw Ponroy en Koering-Joulin, druist namelijk op grove en opzettelijke wijze in tegen artikel 26 van de Franse grondwet inzake parlementaire immuniteit, doordat het deze immuniteit weigert te verdedigen in de zaak van de illegale afluisterpraktijken gericht tegen onze voormalige collega de heer Marchiani. Het spreekt voor zich dat ik me niet uitspreek over de achtergrond van de zaak.
Door aldus te handelen hebben deze magistraten het protocol van 8 april 1965 en de akte van 20 september 1976 ernstig en opzettelijk geschonden, ofschoon het internationale verdragen betreft die overeenkomstig artikel 55 van de Franse grondwet voorrang hebben boven wetten, zelfs binnenlandse. Deze onbeschaamde blijk van minachting voor het recht door de rechter moet als zodanig bestraft worden en wij hopen dat de unanieme resolutie van de heer Gargani en van de Commissie juridische zaken hiertoe zal bijdragen.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag – indien mogelijk – een mondelinge stemverklaring over het verslag-Brejc willen afleggen.
Wij hebben zelf de politieke voorwaarden gecreëerd die globalisering mogelijk hebben gemaakt, namelijk door onze voortdurende afschaffing van handelsbarrières in combinatie met de vooruitgang van de communicatietechnologie en gereduceerde transportkosten. Van alle goederen die over de wereld worden vervoerd, komt eenderde voor rekening van het transport tussen verschillende vestigingen van dezelfde bedrijven. We hebben ijverig gebruikgemaakt van EU-middelen om hun transport dwars door Europa te steunen wat grote negatieve gevolgen heeft gehad zoals belasting voor het milieu en gevaar voor mensen langs de transitrouten, en door dit te doen hebben we het midden- en kleinbedrijf – de echte werkgevers van Europa – schandalig verwaarloosd. Wat ik ook bedenkelijk vind, is dat de Commissie een globaliseringsfonds inricht, maar tegelijkertijd de steun aan de boeren wil korten die ook negatieve gevolgen ondervinden van de globalisering. Globalisering zal ons in een wurggreep blijven houden, zolang wij met onze ontwikkelingsprogramma’s veel te veel geld in rook doen opgaan, ervoor zorgen dat werkgelegenheid naar elders wordt verplaatst, niet de juiste sancties opleggen aan degenen die weigeren zich aan de spelregels te houden en blind blijven voor de echte oorzaken. Daarom heb ik tegen het verslag-Brejc gestemd.
Frank Vanhecke (NI). – Voorzitter, het verslag-Brejc is een zoveelste, een beetje wereldvreemd document dat, alweer typisch voor alle documenten in deze instelling, alle zegen zoekt bij nieuwe internationale normen, bij nieuwe internationale instellingen, waarvan men zich toch afvraagt of we er al niet genoeg hebben en wie dat allemaal zal blijven betalen.
In de praktijk stel ik trouwens vast dat wij dit jaar toetredingsonderhandelingen voeren met een islamitisch land waar kinderarbeid, waar de achterstelling van vrouwen de norm is. Ik denk dat we daarover beter zouden blijven spreken in plaats van wat vrijblijvende praat te vertolken over de sociale dimensie van globalisering.
En als we dan tóch daarover spreken, dan moeten we het toch ook eens over China hebben, dat land waar wij zo'n goede maatjes mee zijn, dat land waar parlementaire instellingen van alle Europese landen vrolijk heen en weer reizen. Welnu, dat land behoort tot de Wereldhandelsorganisatie, maar lapt alle fundamentele sociale normen en regels aan zijn laars en dat land wordt niets in de weg gelegd. Dat wij nu de sociale dimensie van globalisering zouden kunnen transformeren, terwijl wij tegenover China niets doen, is een leugen, that will be the day.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden. Ik heb tegen het verslag-Brejc gestemd om exact dezelfde redenen die enkele van mijn collega's reeds hebben aangevoerd. Het lijkt erop dat dit Parlement zijn eigen documenten niet leest. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is drastisch hervormd, en de stemming van vanochtend helpt eigenlijk alleen de leugen in stand te houden dat als we alle EU-landbouwsubsidies nu maar verlagen, de armen in Afrika het beter zullen krijgen. Niets is minder waar, en ik heb dan ook tegen dit verslag gestemd.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De Zweedse conservatieven hebben vandaag gestemd tegen het verslag over de sociale dimensie van de globalisering, omdat het gebaseerd is op een foutieve grondhouding jegens de globalisering. Globalisering is een permanent veranderingsproces, dat bijdraagt tot vrijheid en welvaart voor steeds meer mensen. De globalisering biedt betere voorwaarden voor economische groei door middel van vrije handel, toegenomen internationale investeringen en kennisoverdracht. Samen met een democratische ontwikkeling worden voor ontwikkelingslanden mogelijkheden geschapen om aan de armoede te ontkomen. De EU is met haar vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal een positief voorbeeld van de globalisering.
Dictaturen vatten de veranderingskracht van de globalisering op als een bedreiging van de eigen gesloten samenleving. Wij Zweedse conservatieven verwelkomen de globalisering en haar rol als katalysator van de democratie.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het valt te betreuren dat de meerderheid van het Europees Parlement onze belangrijkste amendementen heeft verworpen. Die voorstellen zouden dit weinig samenhangende en ondermaatse verslag over het zeer belangrijke thema van de sociale dimensie van de globalisering hebben verbeterd.
Onze voorstellen tot wijziging van het huidige neoliberale beleid op het vlak van de internationale handel en het economische en monetaire beleid zijn verworpen. Hetzelfde lot trof ons voorstel om maatregelen te nemen ter bestrijding van financiële speculatie op de internationale kapitaalmarkten teneinde investeringen te bevorderen en inkomen in de reële economie te genereren.
Ook ons voorstel met kritiek op de tussentijdse herziening van de Lissabon-strategie en het Stabiliteits- en groeipact is verworpen. Deze instrumenten zijn in de EU gebruikt om de openbare diensten te liberaliseren en te privatiseren, de arbeidsmarkten flexibeler en buigzamer te maken, de lonen te matigen en het grootste gedeelte van de organen voor de uitvoering van de sociale zekerheid – met inbegrip van pensioenen en gezondheidszorg – open te stellen voor particuliere instanties.
Gedeeltelijk aangenomen werd daarentegen ons voorstel voor een sociale-beleidsagenda die gericht is op de ontwikkeling van steden waarbij integratie en cohesie centraal staan en maatregelen voorzien zijn ter bevordering van duurzame ontwikkeling en eerbiediging van de werknemersrechten.
Daarom hebben wij ons bij de eindstemming onthouden.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De resolutie over “de sociale dimensie van de globalisering” bevat voorstellen die er in de meeste gevallen toe leiden dat de EU meer macht krijgt. Wij verzetten ons tegen deze automatische EU-centralisering, die zonder een fatsoenlijke analyse of motivering wordt uitgevoerd.
Het opzetten van een gemeenschappelijk beleid voor de EU inzake “de sociale dimensie van de globalisering” is onmogelijk, omdat de lidstaten van de Unie zo ongelijk zijn. Dat geldt onder andere voor belastingniveaus en sociale zekerheid. In plaats van te worden gedwongen om een van bovenaf opgedrongen beleid te voeren, moeten de EU-landen juist van elkaar leren door middel van institutionele concurrentie. Wij vinden dat hervormingen in elk land de steun van de kant van de bevolking moeten hebben.
Wij vinden ook dat de minder ontwikkelde landen het recht moeten kunnen krijgen om tot nader order hun import van landbouwproducten te reguleren.
Op grond van bovenstaande argumenten hebben wij besloten bij de eindstemming tegen de resolutie te stemmen. Wij geven echter onze steun aan de amendementen waarin staat dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid radicaal moet worden hervormd en dat de exportsteun moet worden afgeschaft. Ook steunen wij het voorstel dat de EU haar markt moet openstellen voor goederen uit minder ontwikkelde landen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken gestemd, dat in de commissiefase nog via verschillende amendementen is verbeterd.
Ik heb vandaag tevens amendementen gesteund waarmee werd beoogd verslaglegging op sociaal en milieugebied verplicht te stellen en waarin het type hervorming van het GLB wordt ondersteund dat past binnen de campagne Make poverty history.
Toine Manders (ALDE), schriftelijk. De VVD-delegatie heeft gemeend tegen het gewijzigde rapport-Brejc betreffende de sociale dimensie van globalisering te moeten stemmen.
Een aangenomen amendement van de GUE-groep roept de Commissie en de Raad op om een sociale beleidsagenda op Europees niveau te bevorderen. Volgens de VVD is sociaal beleid iets dat tot de soevereiniteit van de lidstaten behoort. Inmenging van Brussel is niet gewenst zo bleek ook weer tijdens het referendum in Nederland over het Grondwettelijk Verdrag. Voorts is een amendement van de Groenen aangenomen waarin wordt gepleit voor EU-actie ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Naar de overtuiging van de VVD kan dit veel efficiënter door de markt worden afgedwongen en is EU-actie hierbij volstrekt overbodig en ongewenst.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Ik wens collega Mihael Brejc geluk met zijn goede verslag naar aanleiding van de Commissiemededeling “De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”.
Ik steun de gedachte dat het EU-model altijd de nadruk heeft gelegd op een sterke sociale dimensie in de Europese integratie – wat terug te vinden is in de Lissabon-agenda – en dat de in dat verband vastgestelde goede praktijken voor het Europese sociale model naar andere delen van de wereld moeten worden overgedragen.
Ik ben het er dan ook mee eens dat de Europese Unie via haar interne en externe beleid een waardevolle bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van het globaliseringsproces in de richting van meer rechtvaardigheid voor iedereen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verheug mij over dit verslag over de sociale dimensie van de globalisering, dat de eerste reactie is van het Parlement op het verslag van de Wereldcommissie voor de sociale dimensie van de globalisering. Het is belangrijk dat degenen die worden benadeeld door de globalisering worden geholpen zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Dit geldt zowel voor burgers van de EU als voor landen en burgers waar ook ter wereld. Het stemt mij dan ook tevreden vast te kunnen stellen dat in dit verslag een aantal interne en externe beleidsmaatregelen wordt aanbevolen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Tegenover het globaliseringsproces kunnen we twee soorten houdingen aannemen. Ten eerste kunnen we denken dat dat proces vermijdbaar (en onwenselijk) is, dat als de arbeiders in de 19e eeuw heftiger hadden geprotesteerd het industrialisatieproces niet had plaatsgevonden (wat dan positief zou zijn geweest) en dat technologische innovaties op zich slecht zijn. De andere, meer realistische houding is gebaseerd op kennis van de geschiedenis en op het besef van de verantwoordelijkheid die elke generatie draagt en is gericht op het benutten van de kansen die de globalisering ons biedt. De globalisering is niet op zich goed of slecht, maar is een realiteit die goed of slecht kan worden gebruikt. In vrije en democratische samenlevingen als de onze, waar economische vrijheid heerst, is het mogelijk om van het globaliseringsproces een kans voor mondiale groei en ontwikkeling te maken. De vrije en democratische samenlevingen hebben niet alleen die kans maar ook de plicht er gebruik van te maken. Dat is de geest waarmee de globalisering tegemoetgetreden moet worden.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. - (IT) Geachte Voorzitter, dit is het zoveelste absurde bewijs van de even ijdele als schadelijke pretentie van dit Parlement om de gevoelens van de gewone burgers te negeren en zich daarvan te distantiëren. En dat van een Parlement dat beweert die burgers te vertegenwoordigen!
In plaats van “sociale dimensie van de globalisering” kunnen wij beter lezen: “verdediging van de criminele dimensie van de globalisering”. In plaats van tegen te stemmen had ik misschien gewoon weg moeten lopen uit deze zaal.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik ben voorstander van het beginsel dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden hervormd, en wel overeenkomstig de doelen van de campagne Make poverty history, waar ik volledig achter sta. We mogen ons eigen tekortschietende beleid niet exporteren naar de rest van de wereld. We moeten natuurlijk ook het welzijn van de Europese landbouwers en de zekerheid van de Europese voedselvoorziening waarborgen, maar dit staat een verstandiger gemeenschappelijk landbouwbeleid niet in de weg. De status-quo is echter onhoudbaar.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun dit verslag volledig. De gevolgen van de globalisering zijn zowel positief als negatief. We mogen de 20 miljoen werklozen in de EU op dit moment niet vergeten, noch het feit dat een op de vijf kinderen in de EU op de rand van de armoede leeft. We hebben in dit Parlement de verantwoordelijkheid deze kwesties te behandelen.
22. Rectificaties stemgedrag: zie notulen
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
(De vergadering wordt om 15.05 uur hervat)
23. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
De Voorzitter. Ik geloof dat de heer Wojciechowski het woord wil voeren voor een persoonlijk feit.
Bernard Wojciechowski (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben diep geschokt over wat hier gebeurd is tijdens de tentoonstelling. Ik voel me diep getroffen door de woorden van beide leden, en zeker door de woorden van mevrouw Gomes, die mijzelf en collega Chruszcz bestempelden als „nazis” en „fascisten”. Zoiets is onaanvaardbaar en ontoelaatbaar in dit Huis.
Mijn familie werd in het land waar ik vandaan kom vermoord door de nazi’s en ik kan niet verkroppen dat iemand mij op een dergelijke manier beledigt. Ik begrijpt het standpunt van mevrouw onze collega, maar wil toch met klem verzoeken, dat niemand dergelijke woorden gebruikt tegen mij, of tegen ongeacht welk lid van dit Huis. Zeker niet in bijzondere situaties zoals de tentoonstelling. Dat is echt ontoelaatbaar.
De Voorzitter. - Dank u, mijnheer Wojciechowski, u hebt het woord gevoerd overeenkomstig artikel 122 en uw opmerkingen zullen in de notulen worden opgenomen.
24. Samenstelling Parlement: zie notulen
25. Registratie, beoordeling en vergunningverlening chemische stoffen (REACH)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
het verslag (A6-0315/2005) van Guido Sacconi, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap en tot wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en Verordening (EG) nr. .../… [inzake persistente organische stoffen] [COM(2003)0644 - C5-0530/2003 - 2003/0256(COD)] en
het verslag (A6-0285/2005) van Guido Sacconi, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen [COM(2003)0644 - C5-0531/2003 - 2003/0257(COD)]
Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van het Europees Parlement, ik wil dit debat beginnen met felicitaties aan alle commissies en hun vele afzonderlijke leden die hebben deelgenomen aan de discussies over REACH dat een van de meest verstrekkende voorstellen is die de Commissie ooit heeft aangenomen. De commissies en hun leden hebben bergen werk moeten verzetten om de details ervan te analyseren en verbeteringsvoorstellen uit te werken.
Ik wil in het bijzonder de heer Sacconi bedanken die, als rapporteur van de commissie ten principale en onverzettelijk voorstander van verbeteringen ter bescherming van de gezondheid en het milieu, openstond voor compromissen. Ik wil ook de heer Nassauer bedanken, de rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en een verdediger van concurrentievermogen en innovatie als beleidsdoelstellingen, die ook openstond voor zinvolle compromissen, en mevrouw Ek, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie die ook heel actief was in het naar voren brengen van de bedenkingen van de industrie zonder het grote belang van de bescherming van de gezondheid en het milieu uit het oog te verliezen.
Dit wetgevingsproject heeft niet in de laatste plaats in het Parlement enorm veel aan organisatie gevraagd en de Commissie vond het zelf ook moeilijk om antwoorden te vinden op de meer dan 1 000 amendementen en om hierover overeenstemming te bereiken. We zullen gedetailleerd ons standpunt kunnen toelichten over het compromispakket van de heer Sacconi en de heer Nassauer en ook gedetailleerd antwoord kunnen geven op de amendementen die ruim voor de uiterste datum zijn ingediend, maar ik vraag uw begrip voor het feit dat de Commissie niet volledig de amendementen kan behandelen die kort voor het einde van de uiterste datum zijn ingediend en waarover ik u daarom nu nog niet het standpunt van de Commissie kan geven. We zullen echter zo snel mogelijk ons standpunt formuleren ten aanzien van de amendementen waarvoor een meerderheid stemt.
Ik zal nu ingaan op de fundamentele vragen die in de amendementen besloten liggen.
De Commissie steunt de compromisvoorstellen van de heer Sacconi en de heer Nassauer over registratie en de uitwisseling van informatie. Wij zijn van mening dat zij een zeer goed evenwicht vormen tussen de eisen van het concurrentievermogen van onze industrie enerzijds en vorderingen op het gebied van de bescherming van de gezondheid en het milieu anderzijds. Wat betreft de uitwisseling van informatie wil ik benadrukken dat een dergelijk systeem de grootst mogelijke drijfveren moet bieden, hoewel er situaties zullen zijn waarin – onder andere uit kostenoverwegingen – het niet in het belang van bedrijven zal zijn om samen te werken en waarin de uitwisseling van informatie schadelijk kan zijn voor hun fundamentele belangen. Ik ben dan ook dankbaar dat er een systeem is opgesteld dat ervoor zorgt dat de voorwaarden voor een gegevensuitwisseling de bedrijven en het Agentschap zo min mogelijk belasten.
De motivatie achter de amendementen over het geldigheidsbereik van de verordening is drieledig. Ten eerste moet het inhoudelijk duidelijker worden. Ten tweede moet een aantal andere stoffen waarvoor geen risico wordt gezien, van het geldigheidsbereik worden uitgezonderd en ten derde moeten dubbele regelingen worden voorkomen.
De Commissie accepteert de duidelijke definities voor de uitzonderingen van het geldigheidsbereik van de verordening, met name voor afval, levensmiddelen, biociden en pesticiden. Wij accepteren ook dat duidelijk wordt gesteld dat REACH de regelingen van de cosmetica-richtlijn ter voorkoming van dierproeven niet kan wijzigen of omzeilen.
Wij accepteren dat de eisen voor bepaalde stoffen – namelijk mineralen, ertsen, ertsconcentraten en chemicaliën die in de natuur voorkomen – duidelijker moeten worden beschreven.
Met betrekking tot de eisen aan de zogenaamde downstreamgebruikers is de Commissie voorstander van de invoering van een drempel van een ton per jaar voor gevallen waarin downstream-gebruikers een eigen rapport over de chemische veiligheid van stoffen moeten opstellen. Dit is nodig als we hen niet willen benadelen ten opzichte van hun eigen leveranciers en ook om het systeem beter op hun behoeften af te stemmen.
We kunnen vaststellen dat diverse commissies er duidelijk naar streven om de rol van het Agentschap inzake de risicobeoordeling te versterken. De Commissie accepteert dat een dergelijke benadering verdienstelijk is in het licht van een meer evenredige en consistente toepassing van de regelingen van de verordening, hoewel we moeten oppassen bij de concrete inrichting hiervan. De realiteit is dat er maar een beperkte voorraad aan expertise is waarvan het grootste gedeelte zich bevindt in de lidstaten – hetzij in hun bevoegde autoriteiten, hetzij in hun wetenschappelijke instellingen. Het is belangrijk dat er zo optimaal mogelijk gebruik wordt gemaakt van deze bronnen in het belang van de Gemeenschap.
De toelatingsprocedure is een van de belangrijkste aspecten van de hele REACH-verordening, zo niet de hoeksteen ervan. Enerzijds willen we een efficiënte manier vinden om bedrijven een drijfveer te bieden voor het vervangen van bijzonder zorgwekkende stoffen door bruikbare alternatieven, maar anderzijds willen we geen systeem opzetten dat producenten van chemische stoffen in de EU een concurrentienadeel oplevert. Dit heeft invloed op een groot aantal hightechbedrijven, en het innovatieve voordeel van chemische stoffen is cruciaal als ze concurrerend willen blijven met bedrijven in de Verenigde Staten, China en andere Aziatische landen. We moeten ook oppassen dat we het Agentschap of de Commissie niet te zeer en op onefficiënte wijze belasten.
Het begrip risico moet een cruciaal element blijven in de toelatingsprocedure als het ons doel blijft om het op passende wijze te controleren. Bedrijven moeten daarnaast in staat worden gesteld om te laten zien dat zij erin slagen om dit te doen.
We kunnen instemmen met een procedurestap waarbij het Agentschap informatie over zijn werkprogramma over toelating publiceert, namelijk welke stoffen het selecteert om aan de Commissie voor te stellen als kandidaten voor de toelatingsprocedure binnen een afzienbaar tijdsbestek. Dat is goed voor de industrie, omdat het bedrijven meer zekerheid zal geven bij de planning. We kunnen ook instemmen met het idee om in afzonderlijke gevallen een herzieningsclausule te koppelen aan de goedkeuring van stoffen door het Agentschap.
De discussie over stoffen in producten waar artikel 6 over gaat, was erg moeilijk, niet omdat het politiek controversieel is, maar vanwege de objectieve feiten, namelijk dat enerzijds gelijke concurrentievoorwaarden moeten worden gecreëerd voor fabrikanten en importeurs van producten en anderzijds aan problemen het hoofd moet worden geboden die ontstaan door de import van producten waarvan de chemische bestanddelen niet aan dezelfde eisen hoeven te voldoen als producten die van geregistreerde stoffen worden gemaakt. Dit betreft ook veel componenten die de Europese industrie tot eindproducten verwerkt. Uiteindelijk is het onvermijdelijk dat de regels van de Wereldhandelsorganisatie worden nageleefd die risicogebaseerde voorschriften eisen.
De Commissie steunt daarom voorstellen die uitvoerbaar zijn en voldoen aan de eisen van de Wereldhandelsorganisatie. De beoogde regelingen voor stoffen die waarschijnlijk vrijkomen uit producten, lijken de Commissie betrouwbaar. Voor andere stoffen in producten moet een systeem worden gevonden dat bedrijven gemakkelijk kunnen toepassen en dat gericht is op de identificatie van risico’s.
Wat betreft de vertrouwelijkheid van gegevens willen sommige amendementen de lijst uitbreiden met gegevens die altijd en principieel als vertrouwelijk moeten worden beschouwd. Andere willen deze lijst inkorten en regelen dat er meer informatie op internet wordt gepubliceerd.
De Commissie is van mening dat in haar compromisvoorstel uiteindelijk de juiste balans te vinden is. Ons doel zou moeten zijn om informatie op internet toegankelijk te maken die echt nodig is om de gezondheid van onze burgers en het milieu te beschermen. Gaandeweg zal het Agentschap een belangrijke rol spelen in de communicatie en ook in het informeren van consumenten, hoewel dit niet het uitgesproken hoofddoel is van de REACH-verordening.
Anderzijds mogen we niet naïef zijn. Europa en de ondernemingen hebben veel kennis over en ervaring met het gebruik van chemische stoffen, kennis die zeker van grote economische waarde zal zijn voor de concurrenten buiten Europa. En ook binnen Europa moeten we garanderen dat de concurrentiepositie van afzonderlijke ondernemingen niet wordt ondermijnd.
We kunnen daarom niet uitsluiten dat er een aantal punten in de tekst moeten worden gewijzigd om de praktische toepassing van REACH in overeenstemming te brengen met de voorschriften van het Verdrag van Aarhus. Ik denk hier in het bijzonder aan het korte tijdsbestek voor beroepsbeslissingen.
De amendementen verwijzen ook naar veel andere losse punten. Hoewel ik niet de tijd heb om ze allemaal te noemen, wil ik graag wijzen op amendementen over het Agentschap die een groot aantal kwesties aankaarten over zijn mandaat, de onderlinge samenwerking van zijn commissies, de samenstelling van de Directie en de benoeming van zijn Uitvoerend Directeur. De mening van de Commissie over deze amendementen is gebaseerd op een pragmatische benadering. Wij staan open voor en zullen constructief omgaan met voorstellen die het Agentschap efficiënter maken, maar we moeten voorkomen dat we het Agentschap extra belasten. Hoe meer taken wij van het Agentschap verwachten, hoe groter het risico dat het geen succesvolle start zal maken.
Laat ik in dit verband tegenover de begrotingsautoriteit ook benadrukken dat het geven van extra taken aan het Agentschap uiteraard ook gepaard moet gaan met een evenredige verhoging van de financiële middelen.
De Commissie hoopt dan ook dat het Parlement kan instemmen met het compromispakket dat de heer Sacconi en de heer Nassauer hebben gepresenteerd. We geloven dat dit pakket ertoe kan bijdragen om brede steun te vinden voor een stuk wetgeving dat tot de moeilijkste, meest complexe en zeker ook meest omstreden behoort in de geschiedenis van de Europese Unie.
In de hele discussie over REACH heeft de Commissie haar rol van meet af gezien in het helpen bij het vinden van een rationele en pragmatische oplossing die de juiste balans vormt tussen de eisen van de economie en de doelstellingen op het gebied van gezondheid en milieu en wij geloven dat dit met deze compromisvoorstellen wordt bereikt en dat zij niet – en ik wil hierover geen misverstand laten bestaan – het oorspronkelijke voorstel van de Commissie afzwakken. Wij geloven dat dit compromispakket het voorstel beter werkbaar maakt, efficiënter en ook voordeliger, en dat het dus een betere manier is om de milieu- en gezondheidsdoelen te bereiken. Daarom was de uitkomst van de vergadering van de Commissie vandaag zo positief, en ik hoop dat het ook de Raad zal aanmoedigen om het hele pakket nog dit jaar goed te keuren. De voorstellen waarover de Commissie zich positief heeft geuit, zijn waterdicht vergeleken bij de voorstellen die het Britse voorzitterschap al heeft gepresenteerd, dus ik denk dat we een buitengewoon goede kans maken om dit zeer ingewikkelde stuk wetgeving nog voor het einde van het jaar tot een succesvol einde te brengen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik het Europees Parlement bedanken voor het intensieve werk dat het heeft verricht bij de behandeling van dit voorstel in eerste lezing.
Ik wil de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en met name haar voorzitter van harte gelukwensen, evenals natuurlijk de rapporteur, de heer Sacconi, die met zijn niet aflatende en altijd opbouwende inspanningen op beslissende wijze heeft bijgedragen aan de vorderingen van dit voorstel. Ik wil eveneens de Commissie interne markt en industrie en haar rapporteurs, de heer Nassauer en mevrouw Ek, van harte bedanken voor hun opbouwende voorstellen.
Zij hebben allen hard gewerkt en hun uiterste best gedaan om dit compromis tot stand te brengen. Het onderhavig compromis bevat een voorstel voor een van de hoofdpunten van het REACH-systeem, te weten registratie.
REACH is een zeer belangrijk wetgevingsinitiatief dat tot doel heeft het milieu en de menselijke gezondheid beter te beschermen. Als dit van kracht wordt, zullen onze kennis over chemische producten en de veiligheid daarvan aanzienlijk toenemen, en zullen de consumenten meer vertrouwen krijgen in de chemische producten waarmee zij in aanraking komen. Ook zal dan een impuls worden gegeven aan innovatie en zal de vervanging van bepaalde producten met veiligere producten worden aangemoedigd.
Ik ben vooral verheugd over het feit dat het Europees Parlement en de Raad hun standpunten ten aanzien van het voorstel nu in een definitieve vorm gieten. De twee communautaire instellingen komen nu dichter bij elkaar en volgen een soortgelijke aanpak bij talrijke REACH-vraagstukken.
Het compromispakket dat de heren Sacconi en Nassauer voor het registratievraagstuk hebben voorgesteld - en waar de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie hun handtekening onder hebben gezet - betekent dat er een flinke stap vooruit wordt gezet bij een van de meest ingewikkelde hoofdstukken van het REACH-dossier. Het compromispakket is evenwichtig. Daarmee wordt het voorstel toegespitst op de meest gevaarlijke chemische stoffen en zal de toepassing van het REACH-voorstel op met name de stoffen die in kleine hoeveelheden worden geproduceerd of gebruikt, worden vergemakkelijkt. Tevens wordt daarmee een hoog niveau van milieubescherming gewaarborgd, aangezien bij de gevaarlijkste stoffen extra inlichtingen worden geëist.
Ofschoon de aanpak die is voorgesteld met betrekking tot in kleine hoeveelheden gebruikte chemische stoffen afwijkt van het Commissievoorstel, zal deze de gezondheids- en milieubescherming aanzienlijk verbeteren ten opzichte van de huidige situatie, en aangezien een compromis gevonden moet worden, kan de Commissie steun geven aan dit pakket.
Het compromispakket gaat dezelfde richting uit als de besprekingen in de Raad. Ook heeft dit veel gemeen met het compromisvoorstel dat het Brits voorzitterschap op 28 oktober heeft voorgelegd en dat brede instemming kreeg in het Coreper van afgelopen vrijdag. De Commissie geeft volledige steun aan de pogingen van het Brits voorzitterschap om nog voor het einde van het jaar tot een politiek akkoord te komen, en zal haar uiterste best doen om een positieve bijdrage daaraan te leveren.
Het REACH-initiatief omvat talloze belangrijke aspecten maar aangezien ik niet veel tijd heb, zal ik slechts op twee daarvan ingaan: het toepassingsgebied en de bepalingen voor het verstrekken van vergunningen.
Het toepassingsgebied van het voorstel is een vrij ingewikkelde zaak, juist omdat er zo’n groot aantal communautaire wetgevingsteksten zijn voor producten waarin chemische stoffen voorkomen. De Commissie kan een vrij groot aantal van de door het Parlement ingediende amendementen overnemen, zoals de vrijstelling van registratie voor afvalstoffen, levensmiddelen en mineralen. Er zijn echter amendementen die wij niet kunnen overnemen omdat daarmee een leemte zou ontstaan bij de toepassing van de wetgeving.
Wat vergunningen en vervanging betreft, zie ik tot mijn genoegen dat de geachte afgevaardigden van het Parlement een groot aantal zeer waardevolle amendementen hebben ingediend, waarmee uiterste termijnen worden opgelegd aan de afgifte van vergunningen en meer druk wordt uitgeoefend in de richting van vervanging. Op die manier zorgt men voor een betere bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. De Commissie gaat ermee akkoord dat het noodzakelijk is vergunningen te verstrekken voor stoffen die, wat hun gevaarlijkheid betreft, soortgelijke zorgen doen rijzen als de in het voorstel van de Commissie genoemde stoffen: kankerverwekkende, mutagene, persistente, bioaccumulerende en zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen. Wij zijn het er tevens mee eens dat er een uiterste termijn wordt vastgesteld voor de afgifte van vergunningen, maar de duur daarvan moet van geval tot geval worden vastgesteld door het Europees Chemicaliënagentschap.
Tevens zijn wij van mening dat deze regelgeving, zoals gewijzigd door het Brits voorzitterschap, samen met artikel 52 een positieve invloed zal uitoefenen in de richting van vervanging, aangezien de bedrijven ertoe zullen worden aangezet om meer inspanningen te ondernemen voor het vinden van vervangingsstoffen en veiligere stoffen.
Tot slot wil ik nogmaals alle afgevaardigden van het Europees Parlement bedanken die de afgelopen negen maanden zo hard hebben gewerkt aan vooruitgang bij het REACH-voorstel. Op die manier draagt het Europees Parlement op beslissende wijze bij aan een hoger niveau van gezondheids- en milieubescherming in Europa, en tegelijkertijd aan de handhaving van het mededingingsvermogen van de Europese industrie.
Lord Bach, fungerend voorzitter van de Raad. (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de leden van dit Parlement bedanken voor hun grote inspanningen met betrekking tot de REACH-verordening, en dan met name de voornaamste commissies en hun leden. Het is een eer hier uitgenodigd te zijn om namens het Britse voorzitterschap het woord te voeren.
Om te beginnen wil ik benadrukken dat REACH voor het Britse voorzitterschap een zeer belangrijk dossier is. Deze wetgeving biedt ons de volstrekt unieke kans om te komen tot afdoende bescherming van mens en milieu, zonder dat de werkbaarheid eronder lijdt of het concurrentievermogen van de Europese industrie erdoor wordt ondermijnd. We willen allemaal een goede oplossing vinden voor REACH, een oplossing die zowel de bescherming van de volksgezondheid en het milieu verbetert als bijdraagt tot het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. Dit doel kan alleen verwezenlijkt worden in samenwerking met alle lidstaten, het Europees Parlement en de belanghebbenden. REACH zal uitvoerig aan de orde komen tijdens de Raad Concurrentievermogen van 29 november, waar we voornemens zijn hierover een serieus en inhoudelijk beleidsdebat te voeren, en uw opvattingen zullen dus een belangrijke bijdrage vormen aan dat debat. We beseffen dat een akkoord zeer goed haalbaar is, en onze planning is nog altijd om voor het einde van het Britse voorzitterschap politieke overeenstemming te bereiken.
Ik put moed uit de inzet die het Europees Parlement heeft betoond door zijn eerste lezing deze week te laten plaatsvinden. We verheugen ons over het werk dat de rapporteurs hebben verricht om te komen tot een evenwichtig en werkbaar compromis met betrekking tot het voornaamste aspect van REACH, namelijk registratie. De belangrijkste elementen van dit compromis, dat mede ondertekend is door de drie grootste fracties, liggen zeer dicht in de buurt van de ideeën waaraan de Raad werkt. Het aannemen van een advies van het Europees Parlement langs deze lijnen moet de weg vrijmaken voor het snel aannemen van REACH. Dit zou goed nieuws zijn voor het milieu en voor de industrie, aangezien zo een einde wordt gemaakt aan de onzekerheid, wat weer goed nieuws is voor iedereen. Op deze manier zou er eindelijk een effectiever systeem komen voor het beheren van de risico's die uitgaan van chemische stoffen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.
Met de compromistekst van het voorzitterschap wordt beoogd een evenwichtige beschouwing te presenteren van de meningen zoals die door de lidstaten zijn verwoord gedurende de besprekingen tot nu toe. In deze tekst worden de zorgen van de industrie onderkend en hieraan wordt ook tegemoet gekomen. In de tekst worden de doelstellingen van REACH gehandhaafd op het terrein van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. We kijken uit naar het overnemen van de bijdragen van het Europees Parlement zodra u uw overwegingen hebt gemaakt. Door de benadering van het voorzitterschap toe te lichten kan ik dit debat hopelijk meer inhoud geven.
Ik zal aan het begin beginnen, namelijk met registratie. De uitdaging voor ons allen is dat we het eens moeten zien te worden over een registratiepakket waarin de informatie wordt verzameld die nodig is om de risico's te beoordelen. Tegelijkertijd moet dit evenredig zijn. We moeten voorkomen dat we bedrijven dwingen zomaar gegevens te verstrekken. We hebben allemaal dezelfde zorgen en willen ervoor zorgen dat REACH geen negatieve invloed zal hebben op kleine ondernemingen.
Onze gezamenlijke voorstellen op het gebied van registratie zijn onder meer de volgende: ten eerste, komen tot een enkele preregistratiefase om de procedure te vereenvoudigen; ten tweede, het verplicht stellen van het gemeenschappelijk gebruik van gegevens via het principe "één stof, één registratie". Dit zou een besparing opleveren die kan oplopen tot maximaal 600 miljoen euro. We hebben verder voor flexibiliteit gezorgd door duidelijke criteria voor te stellen voor bedrijven om af te zien van de gezamenlijke indiening van een informatiepakket. Het is algemeen aanvaard dat het gemeenschappelijk gebruik van gegevens van dierproeven verplicht moet zijn. Om het systeem echter te vereenvoudigen, is het delen van informatie die afkomstig is van niet op dieren uitgevoerde proeven uitsluitend verplicht gesteld op verzoek van een potentiële registrant.
Evenals het Parlement maakt de Raad zich zorgen over de gevolgen voor kleine ondernemingen. Om deze gevolgen te verkleinen, is er een voorstel gedaan voor specifieke informatievereisten voor stoffen waarvan kleine hoeveelheden worden gebruikt. Onder de tien ton hoeft over een stof alleen een volledig informatiepakket te worden verschaft als de stof op basis van eenvoudige criteria wordt ingedeeld als een stof die een hoog risico oplevert. Met deze benadering wordt er niet zo veel informatie over de stoffen verschaft als in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie het geval was, maar dit betekent wel dat we een vereenvoudigde op risico's gebaseerde benadering kunnen hanteren voor de 20 000 stoffen die in kleine hoeveelheden worden gebruikt, en we ons in eerste instantie kunnen richten op die stoffen waarover zorgen bestaan. Om de lasten voor de industrie, en met name de kleine ondernemingen, te verlichten, zal het Europees Chemicaliënagentschap instrumenten in het leven roepen om de indiening van gegevens te vergemakkelijken.
We hebben de registratiekosten in de hogere hoeveelheidsklasse, 10-100 ton, verlaagd door een dure test te schrappen uit de informatievereisten. Dit heeft geleid tot een besparing van ongeveer 80 miljoen euro. Daarnaast is de mogelijkheid om van bepaalde tests op grond van bijlage VI af te zien uitgebreid om de lasten in verband met de tests voor hogere hoeveelheidsklassen te minimaliseren. Ik wil benadrukken dat dit kan worden verwezenlijkt op een wijze die nog altijd waarborgt dat de noodzakelijke informatie over de gevaren en risico's van stoffen wordt verschaft.
Dan kom ik nu toe aan de beoordeling. Hierbij wordt gecontroleerd of de registratie wordt nageleefd of dat verder onderzoek noodzakelijk is. In de compromistekst krijgt het Europees Chemicaliënagentschap, dat gevestigd is in Finland, een centralere rol toebedeeld in deze fase van REACH. We willen waarborgen dat de beoordeling binnen de hele EU doelmatiger en consequenter wordt uitgevoerd en dat het Agentschap over de instrumenten en middelen kan beschikken om ervoor te zorgen dat dit ook gebeurt. Wederom denk ik dat de standpunten van de Raad en het Parlement hierover niet al te ver uit elkaar liggen. In de verslagen van de commissies van het Parlement die hun advies hebben uitgebracht is voor een vergelijkbare benadering gekozen.
Een cruciaal onderdeel van dit voorstel is uiteraard de fase van vergunningverlening. REACH vereist dat stoffen van zeer grote zorg worden verboden, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn die pleiten voor vergunningverlening en voortzetting van het gebruik ervan rechtvaardigen. In de Raad hebben we de reikwijdte toegelicht en hebben we de bepalingen ten aanzien van vergunningverlening verstevigd om de stimulans voor het vinden van alternatieven voor deze stoffen te vergroten.
In het compromisvoorstel blijft de mogelijkheid van een eerste vergunningverlening uitsluitend op basis van adequate beheersmaatregelen gehandhaafd – dat wil zeggen dat men een gevaarlijke stof kan blijven gebruiken als men kan aantonen dat de risico's worden beperkt. Maar – en dit is een grote "maar" – adequate beheersmaatregelen moeten nauwkeurig worden omschreven. Dit gebeurt in ons voorstel nu dan ook nauwkeuriger. Het is duidelijker. Het is goed dat alle besluiten worden genomen op individuele basis. Daarom is er in ons voorstel een amendement ingevoegd om alle vergunningverleningen te onderwerpen aan een herziening. Dit maakt een verdere overweging van de beschikbaarheid van alternatieven in de toekomst mogelijk. Daarnaast wordt vervanging in ons voorstel verder aangemoedigd door de eis om een analyse van mogelijke alternatieven over te leggen. Ik zie uit naar het advies van het Parlement.
Als ik u er niet van heb weten te overtuigen dat het van vitaal belang is voor alle burgers van Europa om snel een akkoord te bereiken over REACH, dan ben ik tekortgeschoten. Ik hoop dat ik u een inkijkje heb kunnen verschaffen in de beraadslagingen die plaatsvinden in de Raad.
Van onze zijde zullen we ons als voorzitterschap blijven inspannen en al het mogelijke in het werk stellen om nog dit jaar tot een akkoord te komen. Wij denken dat het mogelijk is. We zien uit naar de bijdrage van het Europees Parlement.
Ik wil herhalen dat dit een volstrekt unieke kans is, een kans die we niet mogen laten liggen.
Guido Sacconi (PSE), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, luisterend naar de redevoeringen van de twee commissarissen en van Lord Bach, die het Britse voorzitterschap hier heeft vertegenwoordigd, moest ik terugdenken aan de lange weg die wij hebben moeten afleggen om op dit punt aan te belanden.
U hebt zelf gehoord hoezeer de standpunten van de instellingen elkaar inmiddels genaderd zijn en ik geloof te kunnen stellen dat er geen grote meningsverschillen bestaan over principiële kwesties met betrekking tot registratie, vergunningverlening en andere aspecten die genoemd zijn. Het is niet zo gemakkelijk deze lange weg in een paar minuten samen te vatten, ofschoon dit wel de langste spreektijd is die mij is toegewezen sinds ik deel mag uitmaken van dit Parlement.
Ik zal een paar woorden wijden aan twee sleutelbegrippen: evenwicht en verantwoordelijkheid. Die woorden zijn mij dit weekend te binnen geschoten, toen ik mijzelf aan een lang gewetensonderzoek heb onderworpen. Mede naar aanleiding van de aanvallen die ik de vorige week heb ondergaan vanwege het compromis dat ik had gesloten, heb ik me afgevraagd of ik nu wel het juiste besluit had genomen en of er echt wel een evenwicht was bereikt. Met de hand op mijn hart denk ik dat ik hierop bevestigend kan antwoorden. Het evenwicht tussen die twee essentiële aspecten waar wij allemaal zo aan hechten - namelijk de bescherming van de gezondheid en het milieu enerzijds en de concurrentiepositie van het Europese industriestelsel anderzijds - is niet alleen gegarandeerd maar zelfs nog versterkt.
Het is gemakkelijker zo’n evenwicht te vinden als er een politieke resolutie moet worden goedgekeurd, want in zo’n geval wordt er alleen met woorden gewerkt. Iets moeilijker is het daarentegen om een evenwicht te vinden met zo’n veelomvattende verordening waarbij zoveel belangen op het spel staan die dikwijls ook nog met elkaar botsen. In dergelijke gevallen moet er namelijk ook rekening worden gehouden met belangrijke technische gegevens.
Vanuit dit oogpunt bezien heb ik een gerust geweten. Ik zal een paar aspecten noemen waarin het Commissievoorstel verbeterd is, waar ik bijzonder aan hecht. Wat betreft de menselijke gezondheid en het milieu, anticiperen wij op de registratie van persistente bioaccumulerende stoffen. Daarnaast en als het Parlement er natuurlijk mee akkoord gaat, zullen wij een chemisch veiligheidsrapport invoeren voor lagere tonnages, zij het alleen voor de gevaarlijkste stoffen. Als het Parlement donderdag zijn goedkeuring hecht aan de standpunten van de Milieucommissie, zullen wij een vergunningssysteem voor de vervanging van de gevaarlijkste stoffen definiëren dat heel veel lijkt op wat het Britse voorzitterschap zojuist zei. Daar ben ik bijzonder trots op.
Dan het bedrijfsleven. Ik zal alleen de belangrijkste dingen noemen die gedaan zijn. Door de bewijslast te handhaven, hebben wij de registratiemechanismen voor kleine tonnages flexibeler gemaakt. Ook hebben wij iets heel belangrijks ingevoerd voor de kleinere bedrijven, namelijk uitwisseling van gegevens: dat is verplicht geworden, ook al zijn er een paar mechanismen voor opting-out.
Ik wil er bovendien aan herinneren dat ik samen met de heer Nassauer net op de valreep de periode voor gegevensbescherming en voor onderzoek en ontwikkeling heb verlengd. Ik geloof dat dit allemaal concrete feiten zijn die in een heel precieze richting gaan. Overigens moet ik zeggen, mijnheer Nassauer, dat ik tijdens mijn bezinningsweekend nogal getroffen was door het feit dat u, na het compromis dat wij samen gesloten hadden, het nodig achtte ook uw oude blok amendementen in te dienen. Ik wil u zeggen dat, als ons compromis om een of andere ongelukkige reden niet aangenomen mocht worden, ik natuurlijk het andere blok, nummer twee, zal steunen. Daarover ben ik optimistisch.
Nu het tweede begrip: verantwoordelijkheid. Daar voeg ik het woord “autonomie” aan toe. Wij hebben veel, en vaak ook terecht, pressie ondervonden met het oog op allerlei belangen die wij moeten trachten te behartigen door een zo optimaal mogelijk evenwicht te vinden waar een meerderheid binnen het Europees Parlement achter kan staan. Wij zijn dicht bij dat doel gekomen en inmiddels zijn ook de standpunten van de diverse instellingen, met name van de twee wetgevers, dus Raad en Parlement, een stuk nader tot elkaar gekomen. Ik geloof dat het nu de beurt van het Parlement is om een daad te stellen.
Wij beseffen dat de opbouw van Europa op dit moment in verschillende opzichten in een crisis verkeert. Maar vandaag kan het Europees Parlement in ieder geval over zo’n belangrijk onderwerp een krachtige en duidelijke boodschap naar de burgers, de bedrijven en de vakbonden sturen. Daarmee geeft het Parlement te kennen dat het in staat is een evenwicht te vinden dat per definitie zo representatief mogelijk is voor alle op het spel staande belangen.
Mijnheer de Voorzitter, mijn werk eindigt hier. Natuurlijk zal ik in de komende uren de stemlijst in de gaten houden, maar laten we zeggen dat de grootste klus voor mij geklaard is.
Zoals Lord Bach en commissaris Verheugen voorheen al zeiden, het gaat er nu om de gelegenheid te baat te nemen en vaart te zetten achter het besluitvormings- en wetgevingsproces over dit dossier, waar wij zo hard aan gewerkt hebben. Onlangs heb ik gezegd dat een akkoord net als een vrucht is: als die niet geplukt wordt wanneer hij rijp is, gaat zo’n vrucht rotten en wordt hij vies. Sedert vanochtend heb ik een appel in mijn zak. Het is geen mooie appel, hij is klein en zit vol butsen, want hij komt van een biologische fruitteelt en bevat geen bestrijdingsmiddelen, maar ik denk dat het een heel lekkere appel is en daarom zal ik hem straks opeten.
Ik nodig dus het Parlement uit om deze vrucht te plukken. Zodoende zullen wij ook de andere instellingen helpen, met name de Raad, om eindelijk dit dossier af te sluiten en de boodschap waarover ik het zojuist had, over te brengen.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag even het woord voor een beroep op het Reglement. Het was tot dusverre de gewoonte in het Parlement dat rapporteurs de standpunten van hun commissies presenteren. Aangezien de heer Sacconi eigenlijk de rapporteur is van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, was ik blij geweest als hij de houding van deze commissie had weergegeven. Ik zou u willen vragen of de Voorzitter voortaan kan aangeven of toespraken op persoonlijke titel worden gehouden of in de functie van rapporteur.
De Voorzitter. U hebt uw bezorgdheid tot uiting gebracht, maar het Voorzitterschap kan dit niet beschouwen als een beroep op het Reglement. Het verloop van de procedure staat vast, de rapporteur heeft het recht om het woord te nemen en hij heeft het verslag toegelicht op een wijze die hij juist achtte. Nu zijn de vertegenwoordigers van de betrokken commissies aan de beurt om het woord te voeren. De gang van zaken in het debat zal niet worden gewijzigd als gevolg van uw opmerkingen.
Christofer Fjellner (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, chemicaliën zijn belangrijk, ze zijn van levensbelang. Ze maken deel uit van ons dagelijks leven en zijn een voorwaarde voor veel moderne menselijke activiteiten. Tegelijkertijd bestaat er een algemene ongerustheid met betrekking tot chemicaliën. Wat doen die met ons en met ons milieu? Een bepaalde ongerustheid is terecht. Ik ben dan ook blij dat wij hier zullen stemmen over een nieuwe Europese chemicaliënwetgeving, een wetgeving die ervoor zorgt dat we te weten krijgen welke chemicaliën ons aan grote gevaren blootstellen en welke niet, en die ervoor zorgt dat we een verbod kunnen uitvaardigen op chemicaliën waar we vanaf moeten, en dat we noodzakelijke chemicaliën kunnen behouden.
We hebben er mede voor gezorgd dat REACH prioriteit geeft aan grotere aandacht voor de stoffen die een grote bedreiging vormen. We hebben uitzonderingen gekregen voor stoffen waarvan we weten dat ze ongevaarlijk zijn, zoals cellulose en ijzererts. Daardoor besparen we ons bureaucratie en onnodige kosten, maar vooral kunnen we daardoor onze beperkte middelen gebruiken om te zorgen voor de grootst mogelijke veiligheid.
In Europa worden veel doelen vastgesteld waar we ons in werkelijkheid niet aan houden. Besluiten in dit Parlement beloven vaak van alles, maar leiden soms nergens toe. De oude chemicaliënwetgeving was daar een uitstekend voorbeeld van. Die zou ons veiligheid bieden, maar heeft bijna niets opgeleverd. Soms zijn mislukkingen alleen maar pijnlijk, maar in het chemicaliënbeleid kunnen ze levensgevaarlijk zijn. Daarom hebben we REACH nodig – maar dan een REACH dat zich aan haar beloftes weet te houden.
De grote uitdaging voor REACH is het opzetten van een beleid dat niet tot handelsbelemmeringen leidt en dat geen beperkingen oplegt aan de mogelijkheid van andere landen om hun producten op de Europese markt te verkopen. Een andere aanpak zou verkeerd zijn tegenover de omringende wereld, maar ook tegenover de Europese consumenten. Het zou absurd zijn dat wij hier wetgeving maken die daarna onwettig wordt verklaar door de WTO. Ik hoop dan ook dat het Parlement akkoord gaat met de voorstellen van de Commissie internationale handel om de handelsbelemmeringen te verminderen.
Diverse leden van het Parlement, onder anderen de Zweedse sociaal-democraten, lijken van plan te zijn om zich afzijdig te houden en tegen het hele voorstel te stemmen. Direct daarna klagen ze het hele Parlement aan wegens veronachtzaming van het milieu. De belangrijkste krant van de Zweedse sociaal-democraten noemt de eigen fractieleider in dit Parlement, de heer Schulz, zelfs een overloper. Dat vind ik laf, en het draagt niet bij tot een beter milieu. In plaats daarvan zouden deze sociaal-democraten zich moeten afvragen waarom ze aan de kant staan. De overweldigende meerderheid echter, van de rechtse fracties – de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie tot de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en nu ook de Commissie, is het eens, en wij zijn degenen die het voorstel zullen steunen. Ik ben blij dat ik er mede voor gezorgd heb en er verantwoordelijk voor ben dat er bij de stemming een nieuwe sterke Europese chemicaliënwetgeving doorkomt.
Elisa Ferreira (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. (PT) Het beperken van de schade van chemische stoffen voor het milieu, het vergroten van de kennis over de gevolgen van het gebruik van de stoffen, betere toegang tot informatie voor de consument, het geleidelijk elimineren en vervangen van de minder veilige stoffen en het vermijden van proeven op gewervelde dieren zijn doelstellingen die leven bij de burgers die wij in dit Parlement vertegenwoordigen.
Het Parlement kan dit initiatief van de Commissie dan ook alleen maar toejuichen en actief en constructief meewerken aan de verbetering van dit voorstel. Dat hebben wij dan ook gedaan. De kans op een breed compromis is dan ook te danken aan dit collectief verantwoordelijkheidsbesef en vooral aan het uitmuntende werk van de rapporteur, de heer Sacconi. Steun voor deze voorstellen betekent een aanzienlijke verbetering van het Commissievoorstel dat daarmee ook makkelijker toepasbaar wordt. Tegelijkertijd behouden we de essentie van de tekst: de aanvaarding van het aansprakelijkheidsprincipe, de vermindering van de kosten voor de KMO’s, prioriteit voor de meest problematische chemische stoffen en toepassingen, verduidelijking van de rol van het Agentschap en het bevorderen van de evaluatie en bewaking van het systeem.
Als schaduwrapporteur voor zowel de Commissie internationale handel als de Commissie economische en monetaire zaken ben ik dankbaar dat vele door die commissies gesteunde voorstellen zijn opgenomen in de tekst waarover wij gaan stemmen. In dat verband wil ik de aandacht van de collega’s, de Commissie en de Raad vragen voor de noodzaak dat de Europese Unie zich op vastberaden wijze en met haar volledige gewicht als grootste handelsblok en producent van chemische stoffen in de wereld ervoor inzet de regels die de Unie intern vastlegt voor de bescherming van het milieu en de gezondheid te laten gelden als internationaal erkende regels en als de noodzakelijke voorwaarden voor vrijhandel.
Bij REACH, evenals bij vele andere wetsvoorstellen, zouden we moeten benadrukken dat Europa niet voort kan gaan met het maken van wetgeving voor de interne markt alsof de globalisering geen realiteit zou zijn. Daaraan voorbijgaan leidt tot het vernietigen van arbeidsplaatsen, het verdwijnen van Europa als plaats waar geproduceerd wordt en het op schijnheilige wijze uitvoeren van de milieuschade van het Europese territorium naar andere, meer kwetsbare gebieden in de wereld. Dat is gewoon snijden in je eigen vlees en artikel 6 is niet toereikend om ons voor dat probleem te behoeden.
Voor deze materie en ook voor andere zaken is er nog geen sprake van een volmaakt akkoord en er zal geleidelijk gewerkt moeten worden aan de verbetering van de tekst op grond van de evaluatie van de praktijk. Het is echter wel het akkoord dat nu haalbaar is en daar het akkoord goed genoeg is verdient het de steun van het Parlement. Alleen daarmee kunnen we op korte termijn een evenwichtige institutionele oplossing garanderen en daarom geef ik aan deze voorstellen mijn steun.
Thomas Mann (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, REACH, een van de meest complexe wetgevingsprocedures – en niet alleen vanwege de 1 200 pagina’s – heeft tien commissies van het Europees Parlement beziggehouden, en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken waarvan ik rapporteur voor advies ben, was er een van.
In de chemische industrie in de EU werken 1,7 miljoen mensen, en nog eens ongeveer 3 miljoen zijn er als toeleverancier aan verbonden. Om een idee te krijgen van de effecten van REACH op het dagelijkse arbeidsleven bezocht ik vijftig bedrijven – niet alleen in Duitsland – die actief zijn op het gebied van verven en lakken, keramiek, textiel, elektrische producten, auto’s en chemie. De unanieme mening van zowel de managers als het personeel op de werkvloer was dat er geen alternatief is voor de bescherming van het milieu en de gezondheid en dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen, niet in de laatste plaats in het belang van de werknemers.
Het moet evenwel gezegd dat de kosten in het voorstel van de Commissie dermate hoog zijn en de bureaucratie dermate omvangrijk dat er scheve verhoudingen dreigen in de concurrentie met niet-EU-bedrijven en de mogelijkheid dat vestigingen worden verplaatst, niet kan worden uitgesloten.
Het was onze Commissie werkgelegenheid en sociale zaken die als eerste in dit Parlement een hearing hield over REACH. Dit deden we in oktober 2004 met tweehonderd experts op het gebied van arbeidsrecht en gezondheidsbescherming, en niet te vergeten met vertegenwoordigers van de sociale partners. Wij waren ook – op 12 juli 2005 – de eerste commissie die erover stemde en zo beslist belangrijke signalen afgaf voor het verdere verloop van de beraadslagingen in het Europees Parlement.
Wij zijn voorstander van een gestandaardiseerde preregistratie en prioriteitenstelling. Als er een reeks kerngegevens is over het daadwerkelijke risico en niet over de hoeveelheid van de stof in kwestie, en met categorieën voor blootstelling en gebruik, kan de registratie bij het Chemicaliënagentschap professioneel en even snel worden uitgevoerd, waarbij niet alleen “datakerkhoven” worden vermeden, maar ook onnodige bureaucratie waarvan met name het midden- en kleinbedrijf zal profiteren. De meesten van ons stemden voor uitzonderingsregelingen voor stoffen die worden gebruikt in onderzoek en ontwikkeling en voor de uitbreiding van de bevoegdheden van het nieuwe Agentschap.
Een gewijzigde REACH maakt twee dozijn regelingen van het Europees arbeidsrecht overbodig, alleen al op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan het uitwerken van veiligheidsbladen en het exacte gebruik ervan op werkplekken, zodat ongevallen door de ondeskundige omgang met stoffen worden voorkomen.
Lena Ek (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, chemicaliën in Europa worden gereguleerd door zeer slechte wetgeving voor circa 30 000 oudere chemicaliën en een relatief goede wetgeving voor circa 3 000 nieuwe chemicaliën. Het nieuwe voorstel vervangt 43 richtlijnen alsmede nationale wetgeving van 25 landen, een wetgeving die zeer sterk varieert qua controle en kwaliteit, van heel slecht tot heel goed. Tegelijkertijd is het honderd jaar geleden dat we gesloten nationale markten hadden. Zweden die bijvoorbeeld een speelgoedartikel voor hun kind willen kopen, ontdekken dat een enkel product uit hun eigen land komt, maar dat de meeste geïmporteerd zijn.
Een nieuwere chemicaliënwetgeving betekent om al deze redenen een grote kans voor het milieu, voor mensen en voor ondernemingen. De Commissie industrie, onderzoek en energie was de eerste commissie die besluiten heeft genomen. Wij zijn erin geslaagd om het voorstel voor een chemicaliënrichtlijn te verheffen van een dood en zeer twijfelachtig instrument tot een mogelijkheid om echt besluiten te nemen. Ik wil de leden van de commissie bedanken voor hun zeer constructieve en goede samenwerking.
De Commissie industrie, onderzoek en energie is verantwoordelijk voor de industrie, kleine ondernemingen en onderzoek en heeft zich daarom conform haar taak toegespitst op wijzigingen die de weg bereiden voor nieuwe, moderne technologieën, innovaties en moderne milieutechnologie. De milieutechnologische industrie in Europa kent een dubbel zo hoge groei als gemiddeld en is een ongelooflijk belangrijk gereedschap voor het creëren van werkgelegenheid en duurzame groei in een kenniseconomie.
Wil REACH deze motor achter duurzame groei zijn, dan moet het voorstel echter worden vereenvoudigd, versterkt en verduidelijkt. Het moet worden vereenvoudigd opdat kleine ondernemingen kunnen overleven, het moet worden versterkt voor een beter milieu en het moet worden verduidelijkt omdat het op bepaalde punten zéér onduidelijk is. Het kan bijvoorbeeld niet de bedoeling zijn dat elke lading mineralen apart geanalyseerd moet worden.
Dames en heren, in de EU hebben we te maken met vier grote problemen: de financiële vooruitzichten zijn een grote troep, het voorstel voor een dienstenrichtlijn is een troep, voor de Ontwerp-grondwet geldt een “bezinningsperiode”, en na zeven jaar discussie moet er nu een besluit vallen over het vierde belangrijke voorstel, namelijk het voorstel inzake een Europese chemicaliënwetgeving.
Dames en heren, onzekerheid is zeer duur. Laten we daarom donderdag bij de stemming onze steun geven aan de compromissen die nu ter tafel liggen.
Hartmut Nassauer (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dat het milieu en de consumentenbescherming de winnaars zijn als deze REACH-wetgeving wordt aangenomen, staat buiten kijf. Als de wetgeving wordt aangenomen, zullen we over elf jaar in het bezit zijn van kennis en informatie over ongeveer 30 000 stoffen die Europese bedrijven gebruiken en die we tot dusverre niet hebben kunnen verzamelen. Dit is de reden waarom wij hier een cruciale stap vooruit zetten.
Dit gebeurt doordat wij voortaan de verantwoordelijkheid voor het bezorgen van informatie en het uitvoeren van tests overdragen aan de ondernemingen, samen met de kosten die hiermee gepaard gaan. Bedrijven zullen verantwoordelijk zijn voor de veilige omgang met de stoffen die ze produceren en gebruiken. Dit is de belangrijkste verandering ten opzichte van de huidige wetgeving, en ik denk dat niet ongenoemd mag blijven dat dit met aanzienlijke kosten gepaard gaat, want deze tests kosten geld – tot 200 000 euro! Deze kosten zouden de bedrijven voortaan zelf moeten dragen in het belang van het milieu en de consumentenbescherming, en dit betekent dat wij ook moeten nadenken over de gevolgen die dit zou hebben voor het concurrentievermogen.
Er is al gesproken over het compromis dat de heer Sacconi en ik hebben kunnen sluiten en dat onze fracties welwillend hebben goedgekeurd. Het maakt de verplichting voor het leveren van gegevens voor hoeveelheden in het bereik van 1 tot 100 ton, dat speciaal het MKB aangaat, meer afhankelijk van het mogelijke risico dat van een stof uitgaat dan van de hoeveelheid waarin die geproduceerd wordt. Dit is een uitermate belangrijke ontwikkeling voor het MKB en voor gebruikers. Ik ben erg blij dat wij dit compromis hebben kunnen bereiken, en uiteraard staan wij er volledig achter. Wij hebben er alleen maar oude amendementen aan toegevoegd voor het geval we geen meerderheid zouden krijgen.
Het moet evenwel gezegd dat dit compromis alleen over de registratie gaat, het belangrijkste onderdeel van REACH, en zeker niet over alles. De kwesties toelating en geldigheidsbereik zijn nog open en ik hoop dat wij erin slagen om ook hierover overeenstemming te bereiken.
Kurt Lechner (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb maar twee minuten spreektijd, dus kan ik maar een paar punten noemen.
Allereerst zou ik een algemene opmerking willen maken over het hele pakket. Europa is een sterke economische eenheid met binnenkort 500 miljoen inwoners. Daarom is het goed dat we een voortrekkersrol spelen door juist op het gebied van de milieubescherming gezamenlijke regels vast te leggen die voor iedereen gelden. Europa is echter niet alleen op de wereld, en dat willen we ook niet zijn. We staan in concurrentie met andere, grote industriële mogendheden overal ter wereld. Al is het nog zo goed bedoeld, we doen niets voor de milieubescherming wanneer we de productie verplaatsen naar andere landen. Daardoor zouden de milieuproblemen zelfs nog ernstiger kunnen worden. Daar zouden we dan alsnog het slachtoffer van worden, en bovendien leidt het tot heel wat economische schade.
Die economische schade blijft zeker niet beperkt tot de productie van chemische stoffen, maar betreft alle producten die met behulp van chemische stoffen worden gemaakt, en dat zijn er bepaald niet weinig.
Dit aspect is ook voor een ander belangrijk onderdeel van de verordening van belang, namelijk de bescherming van de intellectuele eigendom en van vertrouwelijke gegevens. Dat is in de Commissie juridische zaken uitvoerig aan de orde gekomen, en daar zou ik dus even op in willen gaan. Het huidige voorstel van de Commissie houdt hier onvoldoende rekening mee en gaat niet ver genoeg. Commissaris Verheugen is daar net op ingegaan, en volgens mij zit hij op het juiste spoor, als ik hem goed heb begrepen. Er zijn namelijk absoluut geen garanties voor de wederkerigheid.
Wanneer Europese bedrijven allerlei gegevens moeten leveren kunnen die door derden worden ingezien, en daaruit kunnen conclusies worden getrokken. Omgekeerd is dat niet het geval. Dat druist in tegen faire regels voor de internationale concurrentie, en daarom heeft de Commissie juridische zaken een serie amendementen goedgekeurd om daarmee rekening te houden. Sommige daarvan zijn in het pakket terechtgekomen, en wel de amendementen die gaan over de verlenging van de termijnen; de heer Sacconi is daar net even op ingegaan. Andere amendementen – ik wil ze even noemen, het zijn de nummers 43, 45, 46 en 48 over het beter beschermen van vertrouwelijke gegevens – hebben het niet gehaald. Ik zou u willen verzoeken om ze alsnog te steunen.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben niet van plan om mijn spreektijd te misbruiken om mijn persoonlijke mening te geven, wat een paar collega´s wel hebben gedaan. Ik wil inderdaad het standpunt van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid toelichten.
De Vrouwencommissie steunt met een grote meerderheid het voorstel van de Commissie inzake REACH. Vrouwen hebben ernstiger te lijden onder gevaarlijke chemische stoffen omdat die zich in hun vetweefsel makkelijker ophopen en kanker kunnen veroorzaken. Het percentage vrouwen dat borstkanker krijgt is in de afgelopen twintig jaar verdubbeld. Eén op de negen vrouwen in Europa krijgt kanker, en vaak wordt dat veroorzaakt door chemische stoffen. Die stoffen kunnen ook embryo´s beschadigen en de vruchtbaarheid verlagen. Vijftien procent van alle paren in Europa is ongewenst kinderloos. De kwaliteit van het sperma van de mannen is in de afgelopen jaren gehalveerd. Er kunnen genetische mutaties en allergieën ontstaan.
Ook de gezondheid van kinderen wordt ernstig bedreigd door chemische stoffen. Het percentage kinderen dat kanker krijgt stijgt ieder jaar met één procent, en kanker is bij hen de op één na belangrijkste doodsoorzaak geworden. Vrouwen geven de hele chemische cocktail tijdens de zwangerschap en via de borstvoeding ongewild door aan hun kinderen.
De Vrouwencommissie beschouwt REACH daarom als een unieke kans om mens en milieu beter te beschermen tegen gevaarlijke chemische stoffen en pleit dus met nadruk voor een duidelijke REACH. De Vrouwencommissie heeft met name duidelijk gemaakt dat er strenge regels voor de registratie moeten komen en zelfs voorgesteld om ook stoffen waarvan slechts tussen de tien kilo en één ton wordt geproduceerd te laten registreren. We willen dat de substitutie verplicht wordt gesteld, we willen ook voor ingevoerde producten een registratieplicht, we willen zeker een beperkte toelating en een duidelijke regeling voor de substitutie van...
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
David Hammerstein Mintz (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie verzoekschriften. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie verzoekschriften heeft de handtekeningen ontvangen van één miljoen vrouwen uit Engeland. Lord Bach, één miljoen vrouwen uit Engeland hebben het Parlement geschreven omdat zij verontrust zijn over de invloed van chemische stoffen op hun lichaam en hun leven.
Net zoals een paar miljoen Europese artsen en gezondheidswerkers hebben de Europese vakbonden gepleit voor een sterke REACH. U heeft gezegd dat deze verordening wellicht onze enige kans is. We mogen hem niet voorbij laten gaan.
Maar ik ben bang dat we hem wel degelijk voorbij laten gaan, want er is hier op onbehoorlijke wijze druk uitgeoefend, sommigen hebben een beschamend standpunt ingenomen waarmee zij miljoenen en miljoenen Europeanen de rug toekeren die van dit Parlement en van de communautaire instellingen maatregelen verwachten die hun dagelijks leven op positieve manier beïnvloeden.
Zoals hier is opgemerkt, is het onmogelijk om een systeem voor de beoordeling van de risico’s van stoffen toe te passen aan de hand van het compromisvoorstel, als we volgens dit compromis over meer dan 90 procent van de stoffen nooit iets te weten zullen komen. Nooit. Met al die ontheffingen, met al die voetangels en al die opt-outs zullen we nooit geïnformeerd worden.
Dit compromis werkt alleen maar onwetendheid en onduidelijkheid in de hand. Laten we ons in vredesnaam bevrijden van de onwetendheid omtrent giftige stoffen. Nu, deze week, hebben we daar de kans voor. We mogen hem echt niet voorbij laten gaan.
Satu Hassi (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (FI) Dames en heren, met de chemicaliënwetgeving moest de volksgezondheid worden beschermd, maar het lijkt een grote teleurstelling te worden, een verwaterd eindresultaat en een overwinning voor de met veel geld gewapende lobby van de chemische industrie. Het akkoord tussen de conservatieven en socialisten leidt ertoe dat niet alle chemische stoffen in consumentenproducten worden getest. Dit is een schandaal, omdat wij weten dat chemische stoffen eenderde van de beroepsziekten veroorzaken en een aanzienlijk deel van de allergieën, astma, onvruchtbaarheid en kanker.
De rol van de Commissie en vooral van het directoraat-generaal dat door commissaris Verheugen wordt geleid is zeer vreemd. Hij is als een Kinder-paasei; je weet nooit welke verrassing er deze week uit tevoorschijn komt. Bijna elke week krijgen wij totaal tegenstrijdige berichten uit naam van de Commissie: de Commissie steunt haar oorspronkelijke voorstel, steunt het niet, steunt het wel en dan weer niet. Wij hebben veel informatie van de Commissie gekregen die indruist tegen haar officiële besluiten.
Dames en heren, dit is geen goed beheer en geen goed voorbeeld voor Turkije, dat tot de Europese Unie wil toetreden. Ik vraag u allemaal uw steun te geven aan het voorstel van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het model van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie. Dat zal waarborgen dat chemicaliën in consumentenproducten worden getest. Dan zouden we een concurrentievoordeel voor de Europese industrie creëren. Overal in de wereld zou men weten dat Europese producten veilig zijn en kleine ondernemingen kunnen dan ook veilig chemische stoffen gebruiken en hun eigen werknemers beschermen.
Ria Oomen-Ruijten, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, laat mij beginnen met respect te uiten voor de werkdrift en de vasthoudendheid van rapporteur Sacconi, maar mag ik ook dankbaarheid verschuldigd zijn voor het vasthoudend optreden van een aantal collega's: Nassauer, Vidal, Herczog, Erika Mann, Thomas Mann, Langen, Roth-Behrendt, Goebbels, Manders en anderen, want zonder hen als medestrijders voor een werkbaar REACH hadden we geen resultaat kunnen bereiken.
Voorzitter, in onze moderne samenleving worden we omgeven door chemie. Voor onze lichaamsverzorging, voeding, gezondheidsproducten worden chemische stoffen of technieken gebruikt. De chemie is in Europa van groot belang, 440 miljard draagt deze sector bij aan het BNP, 1,3 miljoen werknemers in 27 000 bedrijven zijn in die sector werkzaam. Positief effect op de economie dus, maar dat neemt niet weg dat er een gevoel van onbehagen is bij de Europese burger over de effecten en de risico's van chemische stoffen op het dagelijks leven, op de werkplek en op ons milieu. Met dit mammoetwetgevend project kunnen we nieuw vertrouwen geven en kunnen we ook overtuigen.
De regeling zoals oorspronkelijk voorgesteld door de Commissie was te bureaucratisch, te veel papieren rompslomp, kostbaar zonder dat het ook het resultaat daadwerkelijk zou verbeteren. Ik denk dat wij garanties moeten bieden voor een werkbaar project, dat daadwerkelijk over elf jaar voor die samenleving producten gaat geven, die absoluut veilig zijn.
Voorzitter, ik heb nog een probleem, er zijn een aantal compromissen bereikt, prima. Ten aanzien van de autorisatie zijn er nieuwe compromissen ingediend en ook zijn er compromissen van vier fracties. Nu denken wellicht de liberale collega's en wellicht ook de socialistische collega's dat ze op die compromissen wat meer lucht, wat meer ruimte krijgen. Voorzitter, niets is minder waar, in de compromissen is het strenger geworden, op een aantal punten zelfs strenger dan in de Milieucommissie is gestemd. Ik vraag dan ook, laat u geen zand in de ogen strooien, maar kijkt u nog eens heel goed naar de teksten.
Werner Langen (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou erop willen wijzen dat mevrouw Hassi niet het standpunt van de Commissie economische en monetaire zaken heeft weergegeven, maar uitsluitend haar persoonlijk mening, waarvoor geen meerderheid bestond.
Robert Goebbels , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, laten we in alle rust de balans opmaken van REACH, zonder mee te gaan in de verheerlijking door de milieubeweging of het pessimisme van de industrie. De chemie is niet van links en niet van rechts. Ze is inherent aan het universum. Bepaalde chemische moleculen zijn schadelijk voor de mens, of ze nu in natuurlijke toestand verkeren of door de mens tot stand gebracht zijn.
Nieuwe chemische stoffen moeten met de grootst mogelijke voorzichtigheid en terughoudendheid benaderd worden. Ik verkies voorzichtigheid boven het voorzorgsprincipe, dat al te vaak dient om iedere vorm van verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. Afgaande op de publicaties van organisaties als Greenpeace zijn de echt gevaarlijke stoffen reeds bekend omdat ze dag in dag uit worden veroordeeld. Waarom dus van REACH een log en bureaucratisch systeem willen maken, waarom niet in de eerste plaats de aandacht richten op buitengewoon verontrustende, kankerverwekkende, mutagene, giftige en bioaccumulerende stoffen? Voor al deze stoffen is het substitutieprincipe onontbeerlijk.
De door de heer Sacconi uitgewerkte compromissen realiseren deze doelstelling. Ondanks de door sommigen bekritiseerde flexibiliteit blijft het Chemicaliënagentschap verantwoordelijk, en zijn bevoegdheden zullen zelfs worden uitgebreid. Rekening willen houden met de legitieme belangen van het MKB en kostbare en vaak nutteloze proeven beperken, dat is niet hetzelfde als toegeven aan industriële lobby´s. Vandaar dat het principe “één stof, één registratie” moet gelden.
Het chemische jargon is universeel, elke chemische formule is uniek. Bescherming van het milieu en de volksgezondheid blijven primaire doelstellingen. Maar of de onruststokers het nu leuk vinden of niet, het natuurlijke milieu van Europa wordt steeds beter en ieder jaar neemt de levensverwachting van de Europeanen gemiddeld met drie maanden toe. De mens blijft niettemin sterfelijk. Het is dus onjuist te suggereren dat een aangescherpt REACH-systeem duizenden levens zou besparen en mensen in zekere zin onsterfelijk zou maken.
REACH is noodzakelijk, al was het alleen maar voor de werknemers in de sector. Het is niet alleen zaak hun gezondheid te beschermen, maar ook hun banen. De Europese chemische industrie is de grootste ter wereld, Het behoud van een concurrerende chemische sector in Europa blijft een eervol streven, ook al moeten de industriële lobbygroeperingen niet uit het oog verliezen dat schonere fabricagemethoden en probleemloze producten een wezenlijk concurrentievoordeel zouden opleveren op de wereldmarkt.
Geconfronteerd met vaak extreme eisen heeft onze rapporteur samen met anderen de imperatieven volksgezondheid, milieu en economie op één lijn weten te brengen. Zelfs degenen die tegen de door de heer Sacconi voorgestelde compromissen zullen stemmen, moeten erkennen dat Europa, als het gaat om chemicaliën, bezig is de meest ambitieuze en meest vooruitstrevende wetgeving ter wereld op te stellen.
Lena Ek, namens de ALDE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de reden dat wij een nieuwe chemicaliënwetgeving in Europa nodig hebben, is in fraaie woorden beschreven. Ik ga daar dan ook niet nader op in. In plaats daarvan wil ik enige van de moeilijke politieke punten beschrijven van de tien die de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie heeft vastgesteld.
Uit de geloofwaardige evaluaties van het wetgevingsvoorstel blijkt dat er speciale problemen zijn voor kleine ondernemingen waar het gaat om de volumes van 1 tot 10 ton. Daarom is een vereenvoudigde registratie nodig voor ongevaarlijke chemicaliën. Tegelijkertijd moeten er hogere eisen gesteld worden aan de chemicaliën waarvan men vermoedt dat ze gevaarlijk zijn. Het compromis houdt in dat er meer informatie geëist wordt over circa 30 procent van de stoffen, terwijl een vereenvoudigde registratie volstaat voor de resterende stoffen. Dat vind ik een goed evenwicht – misschien niet perfect maar wel aanvaardbaar. Het beste mag niet de vijand van het goede worden als het gaat om belangrijke zaken zoals deze. Men pleegt te zeggen dat een goed compromis gekenmerkt wordt door het feit dat iedereen even ontevreden is met het resultaat. Ik geloof dat het in dit geval feitelijk andersom is, dat wil zeggen dat de meesten redelijk tevreden zijn met het resultaat.
Het is ook nodig om het voorstel te versterken. Elke afzonderlijke consument moet het recht hebben om te weten of er een gevaarlijke chemische stof zit in het product dat hij of zij koopt. Daarom staan er in ons compromis ook regels over de aansprakelijkheid of duty of care, die duidelijk bij de ondernemingen ligt. De ALDE-Fractie stelt ook een aanvulling voor waarin duidelijk staat dat de bewijslast bij de ondernemingen moet liggen.
Een belangrijke kwestie is die van de autorisatie, dat wil zeggen de eigenlijke besluiten over chemicaliën. Het is belangrijk dat er gewerkt wordt met een sterk substitutiebeginsel voor gevaarlijke chemicaliën die kunnen worden vervangen door minder gevaarlijke alternatieven. De chemicaliën die moeten worden geautoriseerd, zijn geen willekeurige stoffen – het gaat om chemicaliën die kanker kunnen veroorzaken, schadelijk zijn voor de voortplanting en die zich ophopen in het menselijk lichaam, kortom het ergste van het ergste. Er moet ook een betere informatiemogelijkheid komen voor de ondernemingen onderaan de keten, de zogenaamde downstreamgebruikers, en een recht op informatie voor consumenten. Ik ben dan ook blij dat dit er ook in staat.
Verder moet REACH worden verduidelijkt. Als de mijnindustrie gelooft dat ze elke wagonlading erts uit de mijn moet onderzoeken, dan heeft men het mis. Het voorstel bevat vergelijkbare grijze zones en eigenaardigheden, en alle drie de grote fracties waren het er volkomen over eens dat die eruit moeten worden gehaald.
Ik wil de commissarissen Verheugen en Dimas graag bedanken. Ik was heel even verontrust toen u met dit room paper kwam, maar ik ben heel blij dat de Commissie nu besloten heeft steun te geven aan de hoofdlijn die de drie grote fracties in het Parlement vertegenwoordigen.
Ook zou ik Groot-Brittannië willen feliciteren met het verdienstelijke werk dat het heeft uitgevoerd en nog steeds uitvoert, en Luxemburg met het werk dat het voordien heeft verricht. Het besluit dat we er hopelijk donderdag bij de stemming hier door krijgen, lijkt voor een zeer groot deel op het voorstel dat door het voorzitterschap is gepresenteerd. Dat betekent dat we nu de kans hebben om de hele kwestie te stabiliseren en dat we tot een besluit komen dat de ALDE-Fractie ongelooflijk belangrijk vindt. Wij zullen onze steun verlenen aan de amendementen die ter tafel liggen.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Sacconi bedanken voor zijn werk aan REACH en voor de compromissen die hij met ons heeft bereikt inzake de autorisatie, enzovoort. De aanvallen van de collega’s Nassauer, Schulz, Poettering en Ek op REACH zijn daarentegen een strategie van toegeeflijkheid jegens de Duitse chemische industrie, die het milieu en de gezondheid aantast en sabotage pleegt als de arbeiders en alle kleine ondernemingen echt willen weten wat voor effecten de door hen gekochte chemicaliën hebben en wat voor invloed ze voor ons hebben.
Reeds vier jaar geleden heeft het Europees Parlement in het verslag-Schörling geëist dat REACH zou worden versterkt. Een jaar lang heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid er op effectieve en evenwichtige wijze aan gewerkt om algemene belangen, gezondheid en milieu te beschermen. Nu lijkt het hele Parlement gehypnotiseerd door de trucs van de lobby van de Duitse chemische industrie, met de heer Nassauer als voornaamste hanteerder van de toverstaf.
Hoe kunt u in de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten verdedigen dat de kleine ondernemingen in het compromis-Nassauer worden aangevallen? Dat betekent dat er geen volledige gegevens worden verstrekt en dat ze nog vijf jaar langer moeten betalen voor gegevens waarover de grote ondernemingen beschikken. Hoe kunt u verdedigen dat de relatie tussen het volume en de registratieheffing is weggenomen zodat er onduidelijkheid is ontstaan over de kosten? Ontwaak uit uw toverslaap en stem voor het alternatieve compromis.
Hoe kunt u in de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement verdedigen dat het testen van chemicaliën met een klein volume op grote schaal wordt uitgehold? Hoe kunt u vage criteria verdedigen, als zelfs chemicaliën met een groot volume kunnen worden uitgezonderd van tests waarmee de gevaren voor kanker worden opgespoord? Hoe kunnen we de werknemers beschermen zonder informatie en duidelijke eisen aan het arbeidsmilieu? Ontwaak uit de betovering en stem tegen de heer Nassauer en vóór het alternatieve compromis.
En u, liberalen, doorbreek de betovering en zet u in voor een liberaal beleid. Geef de consumenten de gelegenheid en de kennis om gevaarlijke chemicaliën de wereld uit te krijgen. Stem tegen het compromis-Nassauer en de uitholling van de consumentenbescherming. Dat compromis dreigt ons allen proefkonijnen te maken doordat de uitdrukkelijke bescherming tegen de blootstelling van consumenten aan onderzoekschemicaliën wordt weggenomen. Bovendien baseert het compromis de consumentenbescherming op een risicoanalyse van toegankelijke gegevens, maar juist dit gebrek aan gegevens zou in REACH aangepakt worden. Dat gebeurt niet in uw compromis. Daarom verzoek ik u: doorbreek de betovering door de valse loktonen van de Duitse chemische industrie over groei. Het enige dat groeit met een uitgeholde REACH, zijn de kankergezwellen van onze burgers. Het zou mij een uur kosten om alle organisaties op te sommen die een sterkere REACH willen. Luistert u toch naar hen! U krijgt alleen een kans om voor een sterkere REACH te stemmen als u tegen het compromis-Nassauer stemt en voor het alternatieve voorstel.
De Voorzitter. – Voordat ik verder ga, wil ik erop wijzen dat conform artikel 145 van het Reglement de leden het woord mogen vragen om over een persoonlijk feit te spreken als hun namen in interventies worden genoemd. Dat verzoek wordt gehonoreerd nadat het aan de orde zijnde agendapunt is afgehandeld. Het is duidelijk dat als iedereen de naam van de heer Nassauer zou noemen, hij aan het einde van het debat het woord zou kunnen vragen voor tientallen verklaringen over een persoonlijk feit.
Jonas Sjöstedt, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens de overweldigende meerderheid in mijn fractie. Progressief links in de EU wil dat REACH in krachtige termen wordt geformuleerd. Wij willen dat REACH inhoudt dat we kennis krijgen van de effecten van chemicaliën – ook van de chemicaliën die in kleinere volumes worden gemaakt. Wij willen een chemicaliënbeleid met een verplichting om de allergevaarlijkste stoffen gefaseerd af te schaffen en ze te verbieden. Wij willen dat de ondernemingen een duidelijke verantwoordelijkheid krijgen voor hun producten. Dat is in het belang van de volksgezondheid en van de veiligheid van de werknemers. Iedere serieuze analyse toont aan dat de winsten bij een goed functionerend chemicaliënbeleid veel hoger zijn dan de vaak sterk overdreven kosten voor datzelfde beleid. REACH zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn. Ondernemingen moeten weten wat ze doen en de verantwoordelijkheid daarvoor op zich nemen.
In de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid hebben we een in grote lijnen goed compromis bereikt. Ik betreur het diep dat de sociaal-democraten en de liberalen afstand hebben genomen van dat compromis en in plaats daarvan hebben besloten om het op een akkoord te gooien met rechts. Het compromis-Nassauer/Sacconi betekent een spectaculaire verzwakking van hetgeen wij wilden bereiken om REACH goed te laten functioneren. Het betekent dat we er niet achter komen wat het effect van de chemicaliën is. Mogelijk wordt maar liefst 90 procent van de in kleine volumes geproduceerde stoffen uitgezonderd, en ook de in grote volumes geproduceerde chemicaliën worden van echte controle uitgezonderd. Dat betekent dat we niet de kennis kunnen krijgen die vereist is voor een goed functionerend chemicaliënbeleid.
Wij vinden dit volstrekt onaanvaardbaar. Onze fractie kan een dergelijke verzwakking van het chemicaliënbeleid nooit aanvaarden. Daarom hebben we besloten om samen met de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie het alternatieve voorstel in te dienen.
Vele leden in dit Parlement hebben in de praktijk gehandeld als spreekbuis van de chemische industrie. Ik vond het af en toe beklemmend om te zien.
Tegen mevrouw Ek zou ik het volgende willen zeggen: “u hebt het over het milieu, maar u hebt zich bij elke gelegenheid consequent ingespannen om dit wetsvoorstel te verzwakken en te verslechteren. Dit is het belangrijkste milieuvoorstel sinds jaren dat we in het EU-systeem behandelen. Datgene wat u voorstaat, is geen milieubeleid.”
Tegen de Europee Commissie zou ik het volgende willen zeggen: “u hebt uw geloofwaardigheid in milieuzaken verloren. U loopt weg van uw eigen voorstel. U staat niet eens op om uw eigen voorstel van een paar jaar geleden te verdedigen. Ik vind dat zwak. U bent niet geloofwaardig meer op het gebied van milieubeleid.”
En tot slot – de appel van de heer Sacconi. Als u die appel van de heer Nassauer hebt gekregen, dan zou ik maar uitkijken. Hij zit waarschijnlijk barstensvol gevaarlijke chemicaliën en bestrijdingsmiddelen en is vermoedelijk rot van binnen.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, zelden zal een zo gecompliceerd voorstel hier behandeld zijn. Het REACH voorstel van de Commissie moet verbeterd worden. Daar zijn we het allemaal over eens. Wat die verbetering zal moeten inhouden, daarover verschillen we sterk van mening in dit Huis. In de Milieucommissie zijn we op 4 oktober tot een aanvaardbaar compromis gekomen. Punten die voor mij belangrijk zijn, zoals een op risico en volume gebaseerde registratie, zijn gesneuveld. Toch heb ik bij de eindstemming vóór gestemd. Het compromis zoals bereikt in de Milieucommissie steun ik ook nu plenair. Het zogenaamde Sacconi-Nassauer compromis voldoet mijns inziens niet. De in de Milieucommissie bereikte resultaten verliezen we voor een deel met deze aanpak. Toch wil ik mijn waardering uitspreken richting rapporteur voor zijn aanpak en goede samenwerking. Ik heb begrip voor zijn aanpak na de stemming in de Milieucommissie, gelet op de beperkte steun die hij bij de eindstemming kreeg.
Het plan R (Rescue Reach) van de Groenen steun ik op de meeste punten. Het loslaten van gebruiks- en blootstellingscategorieën steun ik echter niet. Voor een aantal punten wil ik nogmaals de aandacht vragen, omdat ik deze erg belangrijk vind. Voor de anorganische stoffen moet een passende oplossing gezocht worden. Metalen, ertsen en concentraten kunnen niet op dezelfde manier behandeld worden als organische chemische stoffen. Ik verwacht dat de Raad dit probleem aanpakt en wij daar in de tweede lezing uitkomen.
De lasten voor het midden- en kleinbedrijf moeten draaglijk zijn. Na de stemming moet opnieuw een kosten-batenanalyse gemaakt worden om de gevolgen van de stemming voor de lasten van het MKB in kaart te brengen. Consortiavorming moet gestimuleerd worden, onder meer om de kosten laag te houden. Naast het volume moet ook het risico meegenomen worden. Juist over de meest gevaarlijke stoffen, is de meeste informatie nodig en dat hoeven niet per se de grote volumes te zijn. Dit blijft een groot probleem.
Tenslotte, dierproeven moeten waar mogelijk vermeden worden, verdere vooruitgang blijft nodig. Als dit wensenlijstje vervuld wordt, dan denk ik dat we een eind in de goede richting zijn.
Liam Aylward, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet zeker dat niemand in dit Parlement de noodzaak van de REACH-verordening in twijfel trekt, die voornamelijk gericht is op de gezondheid van de bevolking van Europa, zijn toekomstige generaties – vooral zijn jongeren – en het milieu. Er zijn vandaag de dag meer dan 100 000 chemische producten op de Europese markt, terwijl een grote meerderheid daarvan nooit is beoordeeld op hun langetermijneffecten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt keer op keer dat moderne ziekten als astma, allergieën, bepaalde soorten kanker en beroepsziekten vaak worden veroorzaakt door chemische producten in het milieu.
REACH zal het eenvoudiger maken nieuwe en veiliger stoffen te ontwikkelen en op de markt te brengen en dit zal de Europese consumenten geruststellen, omdat fabrikanten, producenten en importeurs chemische stoffen moeten registreren en informatie moeten verschaffen over hun eigenschappen. REACH zal de vervanging stimuleren van de meeste gevaarlijke stoffen. De REACH-verordening zal niet alleen gelden voor producten die worden geproduceerd binnen alle EU-lidstaten, maar ook voor ingevoerde producten.
Hoewel de doelen van REACH unaniem worden gesteund, bestaat er veel minder overeenstemming over de middelen waarmee deze doelen moeten worden verwezenlijkt, met name als het gaat om de verplichtingen die in de verordening worden opgelegd aan de chemische en farmaceutische industrie. In mijn eigen land, Ierland, is de farmaceutische industrie goed voor een export van 37,4 miljard euro en bijna 40 000 directe en indirecte banen. We moeten dan ook zien te voorkomen dat we kleine en middelgrote industrieën verzwakken door te strenge verplichtingen en regelgeving in te voeren. In het moderne leven vervullen chemische stoffen een essentiële rol in de economie. We hebben in ons dagelijks leven allemaal chemische stoffen nodig, maar we moeten ook hun veiligheid waarborgen. REACH kan die informatie verschaffen en garanderen, maar we moeten ervoor waken deze industrieën niet tegelijkertijd de nek om te draaien.
Alles draait in dit debat om evenwicht. Ik ben van mening dat we, met de inspanning die diverse leden van commissies hierin hebben gestoken, met name mijn eigen commissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, dat evenwicht hebben gevonden en ik denk dat dit voorstel voor het Parlement aanvaardbaar zou moeten zijn.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Dames en heren, ik wil de rapporteur, de heer Sacconi, graag feliciteren met al het werk dat hij bij de voorbereiding van dit verslag heeft verricht. Als arts ben ik mij ervan bewust dat de incidentie van ernstige ziekten het afgelopen decennium enorm is toegenomen. Een belangrijk deel van die stijging is toe te schrijven aan het onachtzaam gebruik van chemische substanties. Er ontstaan echter ook vaak problemen omdat fabrikanten geen informatie verschaffen over de schadelijke effecten van zulke substanties.
We moeten goed beseffen dat de REACH-richtlijn niet alleen betrekking heeft op de spanning tussen de chemische industrie en het milieu. Het gaat hier namelijk ook over de concurrentie tussen de grote ondernemingen en de kleine en middelgrote bedrijven in de sector chemie. Ik vind het een goede zaak dat de REACH-richtlijn een verbod op bepaalde substanties bevat en deze vervangt door andere stoffen. De meeste van de in het verslag genoemde substanties zullen daarmee evenwel niet zomaar uit het milieu verdwijnen. Ik hoop wel dat mensen nu rechtsreeks gewaarschuwd zullen worden voor de risico’s die deze stoffen vertegenwoordigen, en wel op basis van wetenschappelijke gegevens. Mensen zullen nu voorzichtiger zijn in de omgang met deze stoffen en daar ben ik uiteraard heel tevreden over.
Ik heb echter één ernstig bezwaar, en dat heeft betrekking op de discriminatie van de tien nieuwe lidstaten. Deze landen hebben maar één jaar aan de discussies over de REACH-richtlijn kunnen deelnemen. Ze zijn daarom minder goed op de richtlijn voorbereid dan de landen van het Europa van de vijftien, die al drie jaar over dit onderwerp praten. De Slowaakse Republiek steunt het idee van “één stof, één registratie”, aangezien dit systeem bijdraagt tot lagere testkosten; bovendien verhinderen we zo dat er onnodige bureaucratie wordt gecreëerd. We sporen het Parlement dan ook aan dit amendement goed te keuren.
REACH is bedoeld om de risico’s van chemische substanties terug te dringen. Het mag echter niet zo zijn dat de prijs van het eindproduct als gevolg van hoge testkosten omhoog gaat. Daarom geloof ik dat het een goed idee is om standaardkosten voor tests vast te stellen en daarbij rekening te houden met het feit dat de economieën van de nieuwe lidstaten zwakker zijn.
Werner Langen (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel van de Commissie is te bureaucratisch en te duur. Het gaat ten koste van het midden- en kleinbedrijf en als er niet van alles aan veranderd wordt is het absoluut onaanvaardbaar. Aangezien dit voorstel niet is ingediend door de twee huidige commissarissen maar door hun voorgangers, moeten we blij zijn met de veranderde opstelling.
Ten tweede kunnen de grote bedrijven wel uit de voeten met de bijkomende voorstellen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid, en voedselveiligheid maar de kleintjes kunnen het niet. Wat de Groenen en anderen telkens weer hebben geëist gaat ten koste van de familiebedrijven.
We hebben in meerdere commissies een ruime meerderheid gevormd voor een aantal principes. Ten eerste dragen de bedrijven de verantwoordelijkheid, zij moeten de voorzorgsmaatregelen nemen. Ten tweede zijn de minimumeisen sneller bekend, en wel binnen achttien maanden, en hetzelfde geldt voor de publicatie van de beschikbare gegevens. Ten derde moeten de eisen die gelden voor de toetsing aan het risico worden gekoppeld en flexibel zijn. De gebruiks- en blootstellingscategorieën moeten voor alle gebruikers in de keten toegankelijk zijn. Ten vierde moeten we de vrijwillige samenwerking stimuleren en niemand dwingen om zich bij een consortium aan te sluiten, wat het Britse voorzitterschap van de Raad nog steeds voorstelt. Ten vijfde moeten we vermijden dat er dierproeven moeten worden overgedaan. Wat de Groenen voorstellen is voor mij een schrikbeeld. Dat zou betekenen dat er duizenden dierproeven meer moeten worden verricht, zonder dat het nodig is!
We moeten zorgen voor eerlijke concurrentie, vooral door de regeling in artikel 6 over de invoer. We mogen de toelating niet in de tijd beperken en onder bepaalde omstandigheden moet een herziening mogelijk zijn. We moeten sterker rekening houden met belangen van de familiebedrijven. Alleen wanneer we dit allemaal veranderen kunnen we achter dit voorstel staan. Ik ben iedereen dankbaar die in de verschillende commissies in verschillende functies hieraan heeft meegewerkt. We moeten een breed draagvlak vinden voor een evenwichtig compromis, dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat het Parlement het nodige gehoor krijgt. Dat is de Commissie en de Raad tot nu toe niet gelukt.
Béatrice Patrie (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bijna 10 procent van de jaarlijkse nieuwe gevallen van kanker bij werknemers in Frankrijk is te wijten aan de blootstelling van die werknemers aan chemische stoffen op de werkplek. Bij gebrek aan bruikbare gegevens over deze stoffen wordt echter slechts een klein deel van die gevallen erkend als beroepsziekte en als zodanig behandeld. Wat kanker in het algemeen betreft zijn we getuige van een exponentiële toename van vormen van kanker die de gehele bevolking, en met name kinderen, treffen, hetgeen voor vele wetenschappers aanleiding is te veronderstellen dat deze vormen rechtstreeks verband houden met de chemische productie. Hier blijkt nog maar weer eens uit hoe belangrijk het is dat er een systeem komt voor de vergunningverlening aan en de deskundige beoordeling en de vervanging van chemische producten.
De instandhouding van het concurrentievermogen van de Europese chemische industrie, en daarmee van werkgelegenheid, is iets wat wij allemaal belangrijk vinden hier. Zelf heb ik me er altijd sterk voor gemaakt dat het gekozen systeem technisch en economisch haalbaar moet zijn voor het bedrijfsleven en daarom het vormen van consortia moet stimuleren. We willen alleen niet dat er verder wordt getornd aan REACH.
Er moet aan twee voorwaarden worden voldaan, wil REACH het instrument zijn waarmee schadelijke stoffen daadwerkelijk uitgebannen kunnen worden op de Europese markt. Ten eerste is de bepaling van de aard en het potentiële gevaar van de stoffen rechtstreeks afhankelijk van de kwaliteit van de informatie die bij de registratie wordt verstrekt. Geen enkel amendement mag ertoe leiden dat dit aspect van de registratie inhoudelijk wordt uitgehold, en daarom mag er ook slechts in uitzonderlijke gevallen, en onder strikte voorwaarden, vrijstelling worden verleend van de verplichting om gegevens over te dragen, hetgeen ook geldt voor stoffen die in kleine hoeveelheden worden geproduceerd. De bewijslast moet bij de bedrijven blijven liggen.
Ten tweede moeten elke Europese burger en elke werknemer de verzekering krijgen dat schadelijke producten van de markt zullen worden gehaald en vervangen zullen worden door veilige producten. Een verplichting tot vervanging laten verwateren tot een aanbeveling, is onbespreekbaar. Zo moet het onmogelijk zijn een vergunning te verlenen voor het op de markt brengen van een schadelijke stof als er een vervangende stof bestaat.
Naar mijn mening moeten we in het licht van deze eisen bepalen hoe we in eerste lezing gaan stemmen. De socialisten in de Commissie interne markt en consumentenbescherming voor wie ik schaduwrapporteur ben, konden zich vinden in een compromis dat tamelijk veel lijkt op het compromis van vandaag. Andere collega’s binnen onze fractie, met name de Franse socialisten, hadden daarentegen graag een ambitieuzer compromis gezien.
Tot slot wil ik onze rapporteur, de heer Sacconi, bedanken voor het imposante werk dat hij heeft verricht.
Chris Davies (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, REACH heeft al in een vroeg stadium twee slachtoffers gemaakt. Het eerste slachtoffer was de waarheid. Er zijn in de chemische sector te veel partijen, met name binnen de Duitse lobby, die menen dat als je al een leugen vertelt, die leugen wel de moeite waard moet zijn. Feit is dat de kosten van REACH vanaf het allereerste begin schromelijk zijn overdreven. Het tweede slachtoffer betreft de claim van de Commissie dat zij een neutrale partij is die zowel de groei van de economie als de bescherming van het milieu een warm hart toedraagt.
Na de vrij schandelijke pogingen van commissaris Verheugen om ook het standpunt van het Britse voorzitterschap te ondermijnen, kan er thans toch wel redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de balans binnen de Commissie is doorgeslagen ten nadele van het milieu. Een woord van lof van onze politieke tegenstanders aan het adres van het Britse voorzitterschap is op zijn plaats: het voorzitterschap heeft goed werk geleverd door een overeenkomst tussen de 25 lidstaten tot stand te brengen zonder dat daarbij de vrees van sommigen onder ons bewaarheid is geworden dat er al te veel van de oorspronkelijke doelstellingen opgegeven zouden worden. Ik hoop dat het voorzitterschap voor eind december een gemeenschappelijk standpunt teweeg kan brengen en ik hoop ook dat dit Parlement donderdag zodanig zal stemmen dat de standpunten van het Europees Parlement en het voorzitterschap dicht bij elkaar liggen. Wij kunnen daarvan echter nog niet zeker zijn. Er zijn nog steeds afgevaardigden in dit Parlement die vinden dat het niet de taak van de industrie is om te bewijzen dat de door haar op de markt gebrachte producten veilig zijn.
Er zijn ook nog steeds afgevaardigden die de voorgeschreven tests vrijwel geheel willen uitkleden: “Geloof ons, het zijn chemische bedrijven” is hun argument. Er zijn daarnaast afgevaardigden die menen dat de verkoop van zorgwekkende chemische stoffen zelfs geoorloofd zou moeten blijven als er veiliger alternatieven beschikbaar zijn.
De heer Sacconi en mevrouw Ek hebben compromissen weten te bereiken waarbij aan de ene kant is tegemoetgekomen aan de ernstige zorgen die door de industrie zijn geuit, terwijl tegelijkertijd hoge milieunormen zijn gewaarborgd. Wij moeten echter nog maar zien of een meerderheid hieraan zijn steun wil verlenen.
Er is nog één aspect waaraan tot nu toe nog nauwelijks aandacht is besteed: wij zadelen het Europees Chemicaliënagentschap met een hele hoop problemen op terwijl wij geen idee hebben van de criteria die door dit Agentschap zullen worden gehanteerd, en ook niet weten of het Agentschap de regels soepel of juist strikt zal interpreteren. Dus mocht u denken dat er in de afgelopen jaren al grote druk is uitgeoefend door de lobby, wacht dan maar eens tot de chemische industrie pogingen begint te ondernemen om het Agentschap vol te stouwen met mensen uit de eigen achterban. Wij zullen dan ook als haviken moeten blijven oppassen.
Caroline Lucas (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel mensen uit mijn fractie hebben al gewezen op de vele zeer zwakke punten in het compromis-Sacconi/Nassauer op het gebied van de volksgezondheid en het milieu. Ik ben het uiteraard met hen eens. Ik wil hier echter de aandacht vestigen op nog een zwak punt van dat compromis, en wel vanuit het perspectief van het dierenwelzijn. Zo zijn er veel te veel mazen in de regeling inzake de uitwisseling van gegevens. Hoewel het groepen van ondernemingen is toegestaan slechts één gezamenlijke registratie in te dienen, zijn afzonderlijke registraties ook nog steeds mogelijk, waardoor het risico op herhalingsproeven met dieren veel groter wordt.
Krachtens het oorspronkelijke voorstel kunnen gegevens van meer dan tien jaar oud vrij uitgewisseld worden, waardoor het risico op herhalingen van dierproeven wordt verkleind, zo niet voorkomen. Op basis van het compromis kunnen echter slechts gegevens van meer dan vijftien jaar oud vrij worden uitgewisseld, waarmee het risico op herhaalde dierproeven weer wordt vergroot. Dit is volkomen onacceptabel en ook zeer wreed; dierproeven zijn primitief en ondoelmatig. De problemen die zich voordoen met het extrapoleren van testresultaten van dier naar mens en van laboratoriumdoses naar praktijksituaties, zijn inmiddels bekend. Vorige week nog werd het verrichten van dierproeven zoals wij die kennen, in een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Nature omschreven als “het zijn blijven steken in de tijd” en als “tijdverspillende experimenten met dieren waarvan ook nog eens een zwakke voorspellende kracht uitgaat.” Dit is de reden waarom ik amendementen heb voorgesteld op de bijlagen V tot en met VIII van REACH. Veel van mijn amendementen zijn door de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid overgenomen, hetgeen ertoe heeft bijgedragen dat een grotere druk op de Commissie en de industrie wordt uitgeoefend om het werken zonder dierproeven te bevorderen.
Indien wij echter een betere aanpak van de hele kwestie wensen, moeten wij deze gelegenheid om een kritischer houding ten opzichte van dierproeven aan te nemen, niet aan ons voorbij laten gaan. Wij moeten de testmethoden die bij dierproeven worden gebruikt en ook de conventionele veronderstellingen over die testmethoden even scherp aan de kaak stellen als alle andere aspecten van het voorgestelde beleid inzake nieuwe chemicaliën. Een kritische kijk op dierproeven zal uiteindelijk leiden tot het soort debat dat wij niet langer uit de weg mogen gaan, want als wij dat wel doen, zullen REACH en alle toekomstige chemicaliënverordeningen verbonden blijven met testmethoden die in het verleden thuishoren.
Lord Bach zei dat de stemming over REACH een unieke kans biedt. Ik ben het met hem eens. Daarom is het zo belangrijk dat wij deze kwestie nu goed aanpakken.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de geschiedenis van REACH vertelt het verhaal van een Commissievoorstel dat elke keer verder werd afgezwakt, en van een Commissie - mijnheer Dimas - die elke keer weer hier naar toe kwam om te jubelen over een ander voorstel dan zij zelf aanvankelijk had ingediend.
Een maand geleden heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid met grote meerderheid gestemd voor een sterke REACH, voor een REACH die zijn naam eer aandoet. Onder druk van de lobby van de chemische industrie - die niemand hier in deze zaal kan loochenen - en van bepaalde lidstaten - Duitsland voorop - zijn wij nu terechtgekomen bij een slecht compromis van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie, een compromis dat tot stand kon komen door het pistool op de slaap van de heer Sacconi te zetten en het voorstel van de Milieucommissie af te zwakken.
Dit is een slecht akkoord, waarin de bescherming van de volksgezondheid en het milieu niet prevaleert, maar ondergeschikt wordt gemaakt aan de vereisten van een misverstaan mededingingsvermogen.
Wij van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links zijn niet van plan om voor dit slechte akkoord te stemmen.
Urszula Krupa (IND/DEM).–(PL) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn van mening dat het Huis deze ontwerptekst moet verwerpen. Zelfs de afkorting, waaronder de tekst bekend staat, doet al denken aan een project dat alleen bedoeld is voor de rijken. Deze rijken, na lang te hebben nagedacht, hebben een procedure bekokstoofd die autoritair en centralistisch is opgezet. Vanzelfsprekend hebben ze deze verpakt als een nobele poging om de volksgezondheid en het milieu te beschermen, maar de tekst zal kleine en middelgrote bedrijven over de kop doen gaan en dat betekent onvermijdelijk dat honderdduizenden mensen hun baan zullen verliezen.
Slechts enkelen zullen profiteren van het feit dat de markt in handen komt van grote chemische bedrijven. Bovendien zouden de hypothetische voordelen voor de volksgezondheid door een schoner milieu, wat voorlopig nog maar pure theorie is, in geen enkele verhouding staan tot de gezondheidsproblemen van de mensen die hun baan verliezen. Mensen die gefrustreerd raken door het verlies van hun broodwinning, hun middel van bestaan, hun kansen op ontwikkeling en hun hoop. Meer informatie en een veronderstelde toename van het consumentenvertrouwen in producten zijn waardeloos als de economische en maatschappelijke prijs ervan zo hoog is.
Het bewijs voor dit sluwe plan om de zwakkeren in de samenleving te ruïneren vinden we in het feit dat chemische bedrijven vooruitgelopen zijn op deze ontwerprichtlijn. Zij hebben de aanbevolen proeven met de toxische stoffen vast uitgevoerd, terwijl er nog lang geen consensus was bereikt over de vraag of de gegevens moesten worden gedeeld. Om betrouwbare gegevens te verkrijgen, moeten de tests op de meest toxische stoffen centraal worden uitgevoerd, en deze stoffen moeten van de markt gehaald worden, met name wanneer ze kankerverwekkend zijn of schadelijk voor de voortplantingsorganen of voor andere organen in het lichaam.
Wij steunen de internationale campagne Objection!, die gelanceerd is om te protesteren tegen de kosten die REACH het bedrijfsleven nodeloos oplegt. In plaats van dit voorstel, dat zich concentreert op het bedrijfsleven, moet er een voorstel komen dat echt beoogt de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen. Een andere vraag die ik wil stellen, is hoe iemand met een rein geweten een ontwerprichtlijn kan steunen met iets meer dan duizend amendementen, na een schifting uit de twee- of drieduizend die waren ingediend. Bovendien is het fysiek of mentaal onmogelijk om vast te stellen welke amendementen in dit Parlement zijn goedgekeurd tijdens het debat.
Alessandro Foglietta (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag inhaken op wat gezegd is door de heer Sacconi, die afgelopen zondag nog eens goed heeft nagedacht over deze verordening, die zonder twijfel een compromis vormt, maar die ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt.
Niettemin ben ik van mening dat de heer Sacconi ook enkele fundamentele fouten heeft gemaakt, vooral wat betreft de verhouding met anderen. Hij had namelijk, om een compromis te bereiken, ook samen met de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid moeten nadenken, want anders is zijn standpunt een zuiver persoonlijk standpunt en niet dat van de commissie. En daarom vind ik, collega Sacconi, dat u de verkeerde weg bent gegaan door niet te zoeken naar een zo breed mogelijk gedragen oplossing.
Ik wil in dit verband het een en ander opmerken over het OSOR-systeem. Mijns inziens zouden we moeten zoeken naar een oplossing waarbij dit beginsel van “één stof, één registratie” wordt losgekoppeld van het REACH-pakket, omdat zoals de zaken er nu voorstaan – en dit is al vele malen benadrukt – de kleine en middelgrote ondernemingen niet worden beschermd.
Het zou bovendien zinvol zijn te praten over hoeveelheden in gevallen waarin de kosten te hoog worden. Niettemin vind ik dat bij gevaarlijke producten de kosten van de hoeveelheid weliswaar naar behoren moeten worden meegewogen, maar dat het gevaarlijke karakter van de producten daarbij niet uit het oog mag worden verloren. Verder ben ik het niet eens met het besluit de productenlijst in tweeën te verdelen, omdat daarmee bepaalde gevaarlijke producten en bepaalde ondernemingen gediscrimineerd zouden worden.
Ashley Mote (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij worden wederom geconfronteerd met wetgeving die weliswaar bestemd is voor een specifiek doel, maar niet de juiste gedaante heeft gekregen. Iedereen zal het ermee eens zijn dat er beter toezicht uitgeoefend moet worden op het gebruik van chemische stoffen en dat de volksgezondheid beschermd moet worden. Registratie? Wellicht. Een evaluatie door wetenschappers? Natuurlijk. Maar verlening van vergunningen door ambtenaren binnen een chemicaliënagentschap? Een nachtmerrie.
REACH gaat niet over toezicht op chemicaliën. REACH gaat over bureaucraten die een luisterend oor voor multinationals hebben met als gevolg dat die twee tevreden partijen een stilzwijgende afspraak maken om de onverzadigbare dorst naar nog meer sociale machinaties en gecentraliseerde controle uit te buiten. REACH is aan een naïef publiek verkocht als een panacee voor een betere wereld - ik zou haast willen zeggen als een ramsjartikel dat veel te duur is geadverteerd.
Indien REACH er in de huidige opzet doorkomt, dus rekening houdend met het compromis, zal elke kleine onderneming met een nieuw idee of een nieuw product waarmee werkelijk een bijdrage aan een betere wereld kan worden geleverd, waarschijnlijk te maken krijgen met een onmogelijk hoge marktintroductieprijs. De wet van onbedoelde politieke gevolgen zegt al dat REACH een export van banen tot gevolg zal hebben. De ondernemingszin binnen deze sector zal in de Europese Unie verstikken en zal zich verplaatsen naar andere landen die niet onder wetgeving worden verpletterd. Dit is het uiteindelijke gevolg van deze wetgeving, een antithese van wat er nu juist nodig is.
Alejo Vidal-Quadras Roca (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, overmorgen zal het Europees Parlement, na een langdurige wetgevingsprocedure van twee jaar, over de REACH-verordening stemmen.
Vanaf het moment dat we aan de slag gingen tot op heden hebben alle betrokken afgevaardigden hieraan een indrukwekkend aantal uren gewijd om met de grootst mogelijke consensus in dit Huis en samen met andere instellingen een resultaat te bereiken dat de gezondheid van de consument op adequate wijze moet beschermen en de kwaliteit van het milieu moet verbeteren, zonder dat de concurrentiepositie van onze industrie hierdoor geschaad wordt.
Ik moet toegeven dat dit resultaat aanvankelijk moeilijk haalbaar leek, maar het doet mij plezier te constateren dat de grootste fracties elkaar zo vlak voor de stemming niet ver ontlopen in hun standpunt.
Het compromis over de registratie, dat ondertekend is door de socialistische fractie, onze fractie en de liberalen, toont aan dat het Europees Parlement zich naar de omstandigheden weet te voegen en beslissingen weet te nemen die verantwoord zijn ten opzichte van onze burgers en onze industrie. Want dat is waar het uiteindelijk om gaat, dat we de burgers een signaal geven dat hun vertrouwen geeft, dat we hun laten weten dat hun welzijn een prioriteit is voor de instellingen van de Unie.
Verder hebben we de taak om wetgeving te maken die bijdraagt tot een betere concurrentiepositie van onze industrie, een taak die we in Lissabon op ons hebben genomen en die we een paar maanden geleden hebben bevestigd.
Mijnheer de Voorzitter, velen van de hier aanwezige collega’s, afgevaardigden van verschillende fracties, hebben gezamenlijk amendementen ingediend die in onze ogen essentieel zijn om met REACH als voorbeeld aan te tonen hoezeer de Europese wetgeving samenhang en verantwoordelijkheid ten opzichte van de gezondheid van de burgers weet te combineren met de bevordering van innovatie en concurrentie
Ik hoop dat een grote meerderheid van dit Huis deze amendementen zal ondersteunen.
Erika Mann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eigenlijk eens met de heer Vidal-Quadras Roca. In de Commissie industrie, onderzoek en energie hebben we uitstekende compromissen kunnen sluiten, en als we nu eens kijken naar het pakket waarover is onderhandeld door de heren Sacconi en Nassauer zien we dat we eigenlijk min of meer dezelfde aanpak hebben gekozen. Aan de ene kant willen we alles in het werk stellen om een verstandig beleid te voeren om een gezond klimaat voor de industrie te scheppen en onze concurrentiepositie te verdedigen. Aan de andere kant willen we echter ook de tweede pijler niet vergeten, de bescherming van de gezondheid, van het milieu en van de werknemers. Dat is de andere kant van de medaille. Volgens mij gebeurt dat in het compromis. Het zal echter allemaal nog wel moeilijk worden, en we zullen zien hoe de onderhandelingen morgen nog zullen verlopen. Maar goed, we hebben nog een dag voor de stemming.
Het compromispakket ligt op tafel, maar het gaat alleen maar over de kwestie van de registratie. We moeten zien wat we kunnen bereiken voor de andere kwesties: de toelating, de gegevensbescherming, maar er zijn er nog veel meer. De voorzitter van de Raad heeft al wat aanwijzingen gegeven. Ik zou het zeer waarderen als we nog dit jaar tijdens deze onderhandelingen een bruikbaar compromis zouden kunnen bereiken, ook in de Raad. We mogen deze kwestie niet op de lange baan schuiven.
Tegen alle collega´s die het over Duitsland hebben gehad zou ik willen zeggen dat ze er eens over na moeten denken dat er een verband bestaat tussen een verstandig nationaal industriebeleid in een lidstaat – dat geldt trouwens ook voor de Noordse landen - en een verstandig industriebeleid in Europa. Ik doel daarbij op onze concurrentiepositie. Duitsland is op twee na de grootste producent van chemische stoffen ter wereld, na de VS en Japan, maar voor Frankrijk, China en Italië. In de Europese Unie komt meer dan 25 procent van de chemische producten uit Duitsland. Ruim een kwart van de werknemers in de chemische industrie in Europa werkt in Duitsland. U moet over die getallen eens nadenken. Ze zijn namelijk belangrijk voor de werkgelegenheid, in Duitsland, maar ook in de andere lidstaten.
Alleen al in 2004 is er 7,7 miljard euro uitgegeven voor onderzoek. We hebben het altijd zo royaal over al dat onderzoek dat we willen steunen en over de bedrijven die daarin moeten investeren. Laten we de daad bij het woord voegen! Ik wil nog een cijfer noemen om te laten zien wat de orde van grootte is van de chemische industrie in Europa: 92,5 procent van de bedrijven valt onder de categorie midden- en kleinbedrijf. Ook dat moeten we in overweging nemen.
Alexander Lambsdorff (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, straks stemmen we over REACH na een debat dat bijna twee jaar heeft geduurd. Vooral in het begin was het sterk ideologisch gekleurd, en daarmee bedoel ik het onfortuinlijke effectbejag door de voormalige commissaris, maar ook de geluiden die we af en toe nog uit de groene hoek horen. Ik zou in alle rust willen zeggen dat politiek verder gaat dan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, dat het Parlement meer is dan de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie en dat de Europese Unie groter is dan Scandinavië.
Ik ben het ten dele eens met mevrouw Mann, we behartigen hier de belangen van Europa. Dat geldt voor mij, en ik ga ervan uit dat het ook geldt voor de collega´s uit de andere landen. In het begin was echter ook de aanpak van het bedrijfsleven sterk gebaseerd op ideologie, en heel wat mensen uit die kringen kwamen met het visioen dat REACH de ondergang van de hele branche zou betekenen, wat wel erg overdreven was. Intussen is het debat wat zakelijker geworden, en dat was ook wel nodig. Ik zou vooral de heren Nassauer en Sacconi willen bedanken, omdat ze dit moeilijke dossier werkelijk goed behandeld hebben.
We moeten ons er terdege van bewust zijn dat de meeste kleine en middelgrote bedrijven, vooral de bedrijven aan het einde van de productieketen, in grote problemen komen als de juridische vereisten niet worden vereenvoudigd, als ze geen – dure - externe ondersteuning krijgen, als er geen concrete instrumenten voor de toepassing van de regels komen en als het oorspronkelijke voorstel van de Commissie gehandhaafd blijft. Daarom steunen wij de actie Objection!, een Europese alliantie van het MKB die actief aan het debat heeft deelgenomen en heel concreet heeft laten zien wat REACH in de praktijk betekent.
De Brusselse wetgeving is nu al zo ingewikkeld dat het MKB er vaak niet meer mee uit de voeten kan. Daarom moeten we er bij de omzetting van REACH voor zorgen dat het hele informatie- en evaluatieproces wordt vereenvoudigd. Anders wordt de kloof tussen theorie en werkelijkheid nog dieper, en er is toch echt niemand in dit Parlement die daar belang bij heeft.
Het voorstel voor een compromis staat op een volkomen andere grondslag, de nieuwe aanpak gaat meer uit van registratie op basis van het risico. Dat is een goede zaak, want dat is nou net het zwakke punt van het voorstel van de Commissie. Het gevaar is namelijk groot dat het bedrijfsleven bepaalde stoffen om zuiver financiële redenen niet meer zou produceren wanneer de informatie-eisen niet afhankelijk zijn van het risico. Dan zou REACH een belangrijke doelstelling niet hebben bereikt, en bovendien zou het schadelijk zijn voor het innovatievermogen van de Europese industrie. Daarom moeten we spijkers met koppen slaan, we moeten betere rechtsregels vastleggen, we moeten REACH baseren op gezond verstand. Verder ben ik van mening dat we dit debat in Brussel zouden moeten voeren, en niet in Straatsburg.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we REACH in welke vorm dan ook verwateren zou dat betekenen dat we dit voorstel voor een verordening kortwieken. Het ondoordachte compromis tussen de heren Schulz en Poettering betekent niet meer en niet minder dan dat we het hele verlanglijstje van de Duitse chemische industrie afwerken. De industrie zou de winnaar zijn, het milieu en de consumenten de verliezers. Dit zou de nagel aan de doodskist van deze hervorming van het chemicaliënbeleid zijn.
We hebben een sterke REACH nodig, we hebben een soort APK voor chemische stoffen nodig en we mogen niet dulden dat wie geen informatie verstrekt en geen inzicht verschaft daarvoor beloond wordt. Het is toch onaanvaardbaar dat van de 30 000 oorspronkelijk voorziene stoffen er maar net 12 000 overblijven? Dat zou betekenen dat het basisprincipe van REACH, "wie geen gegevens over de veiligheid levert, mag zijn producten niet verkopen", volledig uitgehold wordt.
Een hoofdelement van REACH is de omkering van de bewijslast, en ook dat willen sommige afgevaardigden volledig uithollen. Ik doe een beroep op u: laat u niet ringeloren door de Duitse chemische industrie! Laten we niet weer een precedent scheppen, zodat we voortaan als een soort kopie van die grote coalitie in Berlijn worden beschouwd!
Zonder een sterke REACH worden de burgers proefkonijnen voor niet-geteste chemische stoffen. Het zou betekenen dat we in de toekomst in het duister tasten zonder te weten waar we naar toe gaan. Zonder REACH zouden het risico van kanker en het aantal aandoeningen die worden veroorzaakt door de milieuvervuiling toenemen. Daarom doe ik een beroep op u: zeg ja tegen een sterke REACH! We mogen het niet aan het bedrijfsleven overlaten om te bepalen welke gegevens ze leveren en welke niet. Uitgerekend diegenen die hier vertellen dat ze zo bezorgd zijn over de toekomst van het midden- en kleinbedrijf hebben amendementen ingediend waardoor de positie van het MKB zwakker zou worden...
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jiří Maštálka (GUE/NGL). – (CS) Als lid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en vooral als arts zou ik mijn voorkeur willen uitspreken voor een strenge versie van de nieuwe REACH-verordening voor chemische stoffen. Als praktiserend arts ben ik vaak genoeg geconfronteerd met ziektes die het gevolg waren van chemische stoffen en ik besef mij terdege dat chemische stoffen zo wijdverspreid zijn dat ze zowel in onze kinderen als in schoonmaakmiddelen zitten. Veel van die stoffen moeten zelfs nog getest worden om hun mogelijk toekomstige invloed op mens en milieu te bepalen.
Ik denk dat het amendement waarin wordt bepleit dat de informatieplicht van de industrie vervalt zodra het stoffen betreft die in kleine volumes voorkomen, de bodem onder REACH weghaalt. Ook als rapporteur van de Kaderrichtlijn voor gezondheid en veiligheid op de werkplek (89/391/EEC) geloof ik dat wij, als wij REACH echt in de praktijk brengen, moeten opteren voor een strenge versie. Ik ben ervan overtuigd dat mensen niet gezonder worden van een tandeloze REACH.
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het is betreurenswaardig dat sterke krachten in dit Parlement er hard aan werken om de chemicaliënwetgeving zoveel mogelijk te verwateren. REACH is een grensoverschrijdende kwestie, die zowel het milieu als de interne markt raakt. Daarom zijn EU-maatregelen gerechtvaardigd. Ik vind dat de eisen inzake informatie over in kleinere volumes geproduceerde stoffen moeten worden aangescherpt. Gebeurt dat niet, dan gaat de bedoeling van REACH grotendeels verloren. Ik steun ook een sterk substitutiebeginsel. Zweden heeft dat al ingevoerd en dat functioneert grotendeels heel goed.
Ik vind dat de consumenten recht moeten hebben op informatie over chemicaliën in producten. Alleen op die voorwaarde kunnen ze een actieve en gemotiveerde keuze maken. Het is ook van belang dat we duidelijk maken dat de verantwoordelijkheid voor de evaluatie en risicobeoordeling van de geregistreerde chemicaliën bij de fabrieken ligt en niet bij de autoriteiten. Dat REACH in strenge termen is geformuleerd, is niet strijdig met een goed functionerende markt. Dat we in dezen in de frontlinie liggen, levert op termijn een concurrentievoordeel op. Ik zal dan ook tegen het compromisvoorstel dat door de fracties van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie is opgesteld.
VOORZITTER: MIROSLAV OUZKÝ Ondervoorzitter
Mogens N.J. Camre (UEN). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, het is onaanvaardbaar dat wij in onze relatief verlichte tijden een enorm aantal chemische stoffen in ons milieu toelaten zonder dat we die hebben geregistreerd en zonder dat wij de schadelijke effecten ervan kennen. Het is onaanvaardbaar dat we geen duidelijke regels hebben voor de vervanging van gevaarlijke stoffen door minder gevaarlijke stoffen. We bevinden ons in een situatie waarin dit Parlement verdeeld is en waarin heel het ingewikkelde voorstel dat REACH is, ineen kan storten. Ik behoor tot een partij die graag zou zien dat het standpunt van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid wordt geëffectueerd, zoals dat voorlag vóór de thans gesloten compromissen. We moeten tot onze spijt vaststellen dat er geen meerderheid is voor het oorspronkelijke voorstel van de Milieucommissie. Maar er zijn op goede democratische wijze onderhandelingen gevoerd over een compromis. Ik geloof niet dat REACH de laatste wetgeving is die we op dit gebied zullen aannemen, want we krijgen permanent nieuwe kennis over de noodzaak om het milieu van onze planeet te beschermen. Het voorstel dat nu aanvaardbaar is voor de grote fracties in het Parlement, is een duidelijke stap vooruit en het is veel beter dan het huidige gebrek aan heldere wetgeving. Daarom kan ik het compromisvoorstel steunen.
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het tot nu toe gevoerde debat over REACH in dit Parlement en daarbuiten toont aan, dat Europa niet klaar is om deze richtlijn in zo’n strenge versie te aanvaarden.
We hechten allemaal veel belang aan een gezonder en veiliger leven waarin we de natuur meer respecteren, maar we moeten ook oog hebben voor de financiële realiteit en luisteren naar het gezond verstand. Tegelijkertijd willen we deze kans om via de wetgeving de situatie van de Europeanen te verbeteren, niet verwerpen. Gelukkig is er nu een compromistekst van de rapporteur, die meer rekening houdt met de belangen van de kleine, middelgrote en grote bedrijven, maar ook met de belangen van de consumenten en de werknemers en het milieu. Ik zal voor dit compromis stemmen in het belang van toekomstige generaties, ook al zijn de financiële belangen van mijn land hier niet mee gediend.
Europa heeft behoefte aan gemeenschappelijke regels, die door de lidstaten en hun partners elders worden nageleefd.
John Bowis (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag mijn dank uitspreken aan de rapporteur. Volgens Sir Tom Blundell, voorzitter van de Royal Commission on Environmental Pollution (de Koninklijke Commissie voor milieuvervuiling), zou men - gezien ons inzicht in de wijze waarop chemische stoffen en het milieu op elkaar inwerken - kunnen stellen dat wij bezig zijn met een enorm experiment op mensen en andere levende wezens. Dat zou ook de achterliggende gedachte zijn geweest om het onderhavige voorstel in te dienen. Hij voegde daar echter aan toe dat het op basis van het oorspronkelijke voorstel meer dan vijftig jaar zou duren en het circa zes miljoen dierenlevens zou kosten voordat de enorme achterstand zou zijn ingehaald.
Het is op dit moment dus van het allergrootste belang om prioriteiten te stellen, het systeem praktisch uitvoerbaar te maken, de volksgezondheid te beschermen en het aantal dierproeven terug te brengen, en dat alles in tien jaar tijd. Hoewel de meeste chemische stoffen veilig zijn, en wij ook op die stoffen vertrouwen, zijn er ook stoffen waarmee voorzichtig moet worden omgegaan of die zo gevaarlijk zijn dat er veilige alternatieven moeten worden gevonden. Dit is de reden waarom wij nu een oplossing voor deze kwestie moeten vinden.
Wij weten niet welke stoffen tot welke categorie behoren. Sinds 1981 zijn er voor nieuwe chemicaliën weliswaar bepaalde regels van kracht, maar van de in totaal 100 000 bestaande stoffen vallen er slechts zo’n 3 000 onder die regels, die bovendien nog eens in veertig verschillende verordeningen en richtlijnen zijn neergelegd. Wij willen een eenvoudiger systeem: wij willen één verordening, meer inzichtelijke methoden om vast te stellen welke stoffen tot de circa 20 procent behoren waarvoor een gedegen analyse en een vergunningenprocedure noodzakelijk is. De industrie heeft zekerheid en duidelijkheid nodig. Onze compromissen en amendementen dienen derhalve te leiden tot een prioriteitenstelling, een preregistratie, het principe van “één stof, één registratie”, een uitwisseling van gegevens, een evenwicht tussen volume en risico, een bijzondere aandacht voor de behoeften van kleine ondernemingen zonder dat de volksgezondheid daarbij in het gedrang komt, en een verplichte uitwisseling van gegevens met het oog op een vermindering en uitfasering van dierproeven.
Wij moeten er ook voor zorgen dat onze Europese industrieën niet worden benadeeld. Dat betekent dat wij er waar mogelijk voor moeten zorgen dat chemische bestanddelen van producten die van buiten de Europese Unie worden ingevoerd, aan dezelfde regels zijn gebonden als de Europese producten zelf, maar dan wel zonder inbreuk te maken op de WTO-regels. Wij moeten ook rekening houden met de reële zorgen van de ontwikkelingslanden, met name op het gebied van de mineralen en ertsen, en dienen ervoor te zorgen dat wij hun fragiele economieën geen schade berokkenen.
Mary Honeyball (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is in de geschiedenis van dit Parlement vrijwel nooit voorgekomen dat er zo’n grote belangstelling bestond voor onze wetgevende werkzaamheden. Die belangstelling is overigens niet meer dan terecht, want naast de overige punten die in dit debat zijn opgeworpen, verschaft de onderhavige wetgeving ons de gelegenheid om een leidende rol in de wereld te spelen op het gebied van de regelgeving en vergunningenprocedures voor chemicaliën. Daarnaast kunnen wij hierdoor invloed uitoefenen op zowel de gang van zaken binnen de Europese Unie als op chemische producenten elders in de wereld. Dit aspect moet zeer serieus worden genomen, want wij kunnen die invloed in de praktijk echt aanwenden. Daarom is het ook zo belangrijk dat het compromis-Sacconi/Nassauer wordt gesteund en dat dit stuk wetgeving door het Parlement wordt aangenomen. Wij kunnen dan wereldwijd een positief effect teweegbrengen voor de volksgezondheid en het milieu zonder dat dit ten koste gaat van onze industriële concurrentiepositie.
Patrizia Toia (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij een verordening met een zo grote draagwijdte is het belangrijk het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de onvermijdelijke noodzaak de gezondheid van de burgers, werknemers en consumenten te beschermen en anderzijds de noodzaak de betekenis van de Europese chemische industrie voor de economie en de werkgelegenheid te versterken. Die industrie wordt niet alleen vertegenwoordigd door de grote bedrijven in een paar landen, maar ook door de kleine – en in sommige gevallen zelfs zeer kleine – en middelgrote ondernemingen in landen zoals het mijne, Italië.
Daarom vind ik het positief dat geprobeerd is de standpunten die in eerste instantie zeer verschillend waren en ver uit elkaar lagen, dichter bij elkaar te brengen – wat in de compromisteksten gebeurd is – omdat rekening wordt gehouden met de talrijke argumenten en realiteiten die er in het spel zijn.
Belangrijk is mijns inziens dat de gezondheid van de burgers, werknemers en consumenten wordt beschermd, dat consumenten geïnformeerd worden en dat de kleine en middelgrote ondernemingen worden gesteund terwijl REACH ten uitvoer wordt gelegd, onder andere door steun te geven aan onderzoek. Verder hecht ik er belang aan dat er een sterk agentschap met daadwerkelijke bevoegdheden wordt opgericht en dat de procedures voor het MKB gestroomlijnd worden. En tot slot is het OSOR-systeem (één stof, één registratie) van belang; daarbij moeten er niet te veel uitzonderingen worden gemaakt, omdat het uitwisselen van gegevens en het naar rato delen van de kosten mijns inziens belangrijke elementen zijn voor onze kleine en middelgrote ondernemingen.
Afrondend wil ik opmerken dat importproducten mijns inziens aan bepaalde duidelijke regels moeten worden onderworpen, want voor die producten moeten dezelfde normen gelden als voor Europese producten.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, we hebben behoorlijke vooruitgang geboekt sinds het begin van het REACH-project. We zijn erachter gekomen dat we meer dan honderdduizend chemische moleculen gebruikten zonder de effecten ervan te kennen. We hebben begrepen dat onze medeburgers ziek werden door giftige stoffen die ingrijpen in ons werk, ons comfort en ons geluk. Zo’n twintig jaar geleden, toen de eerste toxicologische studies aantoonden dat ijsberen besmet waren met dioxinen, waren we verbaasd en verontwaardigd, maar ja, we gingen de vooruitgang natuurlijk geen halt toeroepen om een paar ijsberen!
Vandaag de dag zijn de medici stellig: iedereen is inmiddels vergiftigd. Uit recent onderzoek blijkt dat wij vrouwen, als moeders, een giftig erfgoed aan onze kinderen doorgeven via de navelstreng. Het is de toekomst van de menselijke soort die op het spel staat, met alle respect voor sommige hier aanwezige collega’s. En we moeten nu snel in actie komen ook, als we niet medeschuldig willen worden aan een gezondheidsramp als gevolg van chemische producten.
Met de eerste versie van REACH hadden we deze uitdaging kunnen aangaan. Jammer genoeg heeft het gechanteer met het verplaatsen van activiteiten naar lagelonenlanden, de druk die door de industrie is uitgeoefend, ons debat vergiftigd en een karikatuur gemaakt van de ambitie van REACH. Het compromis van de rapporteurs is valse schijn waarbij de weegschaal ten onrechte doorslaat naar concurrentie in plaats van naar gezondheid, want gezondheid is veel meer waard dan handjeklap onder hoogspanning. En noch de Commissie, noch de Raad heeft de gezondheidskosten van een afgezwakte REACH ingecalculeerd.
Roberto Musacchio (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de krachten die zich tegen REACH verzetten, doen dat met een ware verbetenheid die anti-Europees genoemd kan worden. Het zijn de krachten van de ontembare markt, van de deregulering en van het speculeren op winst ten koste van de gezondheid en het milieu. Al deze krachten vertegenwoordigen negatieve waarden die in strijd zijn met de beginselen die ten grondslag liggen aan een Europa dat op sociaal en milieugebied een geharmoniseerd beleid voert.
Eerlijk gezegd kunnen wij geen waardering opbrengen voor de houding van de heer Barroso. Wij vinden dat er vastberaden en besluitvaardig moet worden opgetreden tegen deze krachten. Wij zijn het dan ook niet eens met de kwalijke compromissen die bereikt zijn en waar wij forse kritiek op hebben. Met deze compromissen dreigt REACH gigantisch te worden uitgehold, zonder dat er zelfs ook maar enig tegenwicht wordt geboden aan de krachten die de verordening om zeep willen helpen.
Daarom stellen wij – en ik denk dat we dat doen met de instemming van de grote meerderheid die op dit moment probeert ervoor te zorgen dat dit Parlement de beste wetten maakt die mogelijk zijn – opnieuw al die teksten voor die noodzakelijk zijn om van REACH een krachtige verordening te maken, dat wil zeggen, een verordening waar een modern Europa werkelijk iets aan heeft.
Godfrey Bloom (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, diep begraven onder de stapel van standpunten van de verschillende commissies die aan het verslag-Sacconi zijn gehecht, bevindt zich een kleine bijdrage van de Begrotingscommissie waarin de financiële middelen met betrekking tot het voorgestelde Europees Chemicaliënagentschap zijn begroot. De begroting is vormgegeven in een zeer duidelijke tabel voor de jaren 2006 tot en met 2016 en laat zien dat in deze periode 78 miljoen euro aan belastinggeld zal worden toegewezen aan het Agentschap. Vreemd genoeg zijn deze middelen in het geheel niet evenredig over de tien begrotingsjaren verdeeld. Het meeste geld, meer dan 50 miljoen euro, is begroot voor de jaren 2014 en 2015. Nog vreemder is het feit dat niemand van de Begrotingscommissie, zelfs de voorzitter niet, ook maar iets van deze cijfers weet, terwijl die cijfers toch bij het advies van de Begrotingscommissie zijn gevoegd. Hoe is dit mogelijk? En hoe komt het dat het Agentschap verwacht dat tweederde deel van de begroting voor de komende tien jaar in slechts twee jaar tijd wordt besteed?
Lydia Schenardi (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, gezien de eerste lezing door het Europees Parlement van het voorstel voor een verordening inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, en ondanks onze instemming met de rol die het Europees Agentschap zou moeten gaan spelen, nemen wij een enigszins terughoudend standpunt in, omdat deze tekst, zelfs met alle voorgestelde amendementen, lacunes vertoont en verre van geslaagd is.
Bovendien lijkt de tekst niet het gewenste evenwicht te brengen tussen de drie fundamentele uitgangspunten: bescherming van gezondheid en milieu, concurrentievermogen van het bedrijfsleven en innovatie en vervanging. Dit gebrek aan nauwkeurigheid vloeit voort uit de zeer sterk uiteenlopende kostenplaatjes die aan deze verordening worden opgehangen, met kosten die zouden variëren van 3 tot 180 miljard euro, terwijl ook de baten, met een bandbreedte van 5 tot 230 miljard euro, zeer verschillend worden ingeschat. Dit verschil tussen de door de Commissie aangegeven kosten en de kosten die door de bedrijfstak worden genoemd, is gigantisch. Laten we niet vergeten dat alleen de bedrijfstak voor die kosten opdraait, dat deze richtlijn vijf miljoen banen raakt en dat zij tal van consequenties zal hebben. Daarom zullen wij ons niet laten beïnvloeden door puur politieke stellingnames, en zullen we de diverse amendementen die aan de orde zullen komen, van geval tot geval bekijken.
Cristina Gutiérrez-Cortines (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou niet alleen de heer Sacconi, de coördinatoren en de rapporteurs maar ook het hele technische team en de ambtenaren willen bedanken voor hun enorme inzet waardoor het gelukt is om een akkoord te bereiken over een zo complexe materie. Dit toont aan dat politiek werkt, en dat het Parlement “werkt” als het om een belangrijke taak gaat.
Voor ons ligt een document dat niet alleen complex is omdat het een groot aantal beleidsterreinen omvat maar ook – en dat is wat ik hier wil bepleiten – omdat het een open document is. Naar mijn idee wordt deze kwestie behandeld alsof het hele beleid voor chemische producten met REACH werd afgesloten; niettemin, als het de bedoeling is dat dit beleid de gezondheid en het welzijn van de burgers bevordert, dan moet het een aanvulling zijn op andere beleidsvormen van de Unie en van de landen, en daarom weigeren wij te geloven dat de wereld valt of staat met REACH. Het lijkt mij het ideale instrument om een consensusbeleid mee te voeren.
Wat zijn de voordelen van REACH? Naar mijn mening heeft REACH de basis gelegd voor een gemeenschappelijk Europees beleid op chemisch gebied en de weg geopend naar een geslaagde coördinatie en een succesvol gemeenschappelijk beleid.
In de tweede plaats heeft REACH een Agentschap gecreëerd dat gezag, bevoegdheden, verantwoordelijkheid en coördinatietaken krijgt, wat in mijn ogen een buitengewone vooruitgang is voor de burgers.
In de derde plaats is REACH volledig gebaseerd op de waarden en erkenning van de wetenschap en de uitgevoerde studies, waarmee de objectiviteit voor de toekomst wordt gewaarborgd en tevens de weg wordt vrijgemaakt voor het informeren van burgers en bedrijven. Dat punt moet mijns inziens ook worden toegejuicht.
Overigens – en daarmee wil ik afsluiten – vind ik het een absurde gedachte dat de verantwoordelijkheid voor het gezondheidsbeleid volledig bij het bedrijfsleven zou moeten komen te liggen. Het zijn de bedrijven die de schuld krijgen van alle ontwikkelingen die zich voordoen op het gebied van de gezondheid en de chemische producten. Bedrijven krijgen nu meer verantwoordelijkheden dan voorheen en zij worden verplicht om studies te maken, maar het gezondheidsbeleid inzake nieuwe chemische producten kan alleen worden uitgevoerd als het wordt gekoppeld aan gedegen onderzoek van de zijde van de staten en aan gedegen onderzoek op gezondheidsgebied, en als het Agentschap, uitgerust met een team experts, de taak heeft om die informatie te verzamelen en door te geven aan de bedrijven.
Edit Herczog (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat we allemaal een efficiënt en praktisch haalbaar systeem willen creëren om de veiligheid met betrekking tot chemische substanties te verbeteren. Om dat doel te verwezenlijken is het vooral van belang dat we de preregistratie zo snel mogelijk implementeren. Dan kan het Europees Chemicaliënagentschap alle fabrikanten, importeurs en consumenten direct waarschuwen als er met betrekking tot een bepaalde stof nieuwe gegevens beschikbaar komen.
We mogen echter niet toelaten dat de REACH-richtlijn discrimineert tussen synthetische stoffen en stoffen die in de natuur voorkomen, tussen geografische gebieden of lidstaten – en dan denk ik in het bijzonder aan de nieuwe lidstaten waar de industrie over minder kapitaal beschikt – of tussen grote en minder grote ondernemingen.
REACH heeft gevolgen voor de industrie in heel Europa. We hebben het dus over miljoenen banen. En de statistieken tonen aan dat werkloosheid één van de ernstigste risico’s voor de menselijke gezondheid en levensduur vertegenwoordigt. De enige wetgeving die we kunnen aanvaarden is het soort wetgeving dat evenveel banen schept als ze eventueel doet verdwijnen. Innovatie, onderzoek en ontwikkeling zijn van groot belang voor het ontdekken van nieuwe en nuttige substanties en de economische en efficiënte productie van deze stoffen. We hebben ons in de Commissie industrie, onderzoek en energie bij het formuleren van onze amendementen laten leiden door overwegingen van milieubescherming, de bescherming van de gezondheid en het behoud van werkgelegenheid. Ik roep u allen op om deze amendementen te steunen. Tot slot wil ik de heer Sacconi – als u mij dat toestaat – graag een veel smakelijkere en gezondere appel uit mijn eigen tuin aanbieden!
Anne Laperrouze (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals de meeste van de collega’s die mij zijn voorgegaan sta ik zeer positief tegenover REACH, die moet garanderen dat stoffen die in het dagelijks leven worden gebruikt, veilig zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu. Het verlenen van een vergunning voor een schadelijke stof moet naar mijn mening een essentieel onderdeel zijn van de verordening. Hoe moet het product worden gebruikt? Hoe moet het worden herkend? Hoe moet worden voorkomen dat het wordt gebruikt door een niet-geïnformeerd publiek? Hoe moet tevens een onderzoeksopzet worden gemaakt met het oog op de vervanging van een gevaarlijk product?
En REACH moet ook zorgen voor meer en betere kennis over chemische stoffen in de vorm van een Europese databank, en innovatie stimuleren door de vervanging aan te moedigen van producten die aanleiding geven tot bezorgdheid. REACH zal een goede verordening zijn als zij op basis van de kennis en knowhow van de chemische industrie leidt tot nieuwe technologieën, nieuwe stoffen en nieuwe ondernemingen. We zullen geslaagd zijn als we een door evenredigheid gekenmerkt, eenvoudig, doeltreffend en praktisch systeem voor het bedrijfsleven invoeren. We zullen geslaagd zijn als we donderdag een evenwichtige tekst aannemen die de sector in staat stelt voorop te blijven lopen in de wereld en die de menselijke gezondheid en het milieu beschermt.
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zou de heer Sacconi van harte willen bedanken voor zijn uitstekende werk, al waren we het niet altijd helemaal met elkaar eens. Ik wil echter ook mevrouw Ek en de heer Nassauer bedanken, die namens de geraadpleegde commissies zulke belangrijke adviezen hebben opgesteld.
Ik wil even ingaan op het belang van REACH. Ik geniet nu al zeventien jaar het voorrecht om lid van dit Parlement te mogen zijn. Ik geloof dat dit een van de omvangrijkste en belangrijkste verslagen is die we hier ooit hebben besproken. Het heeft ingrijpende gevolgen voor de gezondheid, dat hopen we tenminste, en ook voor de industrie. Ik ben blij dat commissaris Verheugen er weer is, maar over een punt ben ik het niet met hem eens, en dat komt niet vaak voor. De nieuwe Commissie heeft uitstekend werk verricht aan dit dossier, maar het verslag is 1200 bladzijden dik en is zonder veel toelichting en zonder veel informatie op onze tafel gelegd. Dat heeft er de afgelopen maanden toe geleid dat derden buiten dit Parlement er een verwaterd en negatief beeld van konden schetsen. Ik ben blij dat we er nu voor kunnen zorgen dat de twee aspecten van REACH, de bescherming van de consumenten en het industrieel beleid, met elkaar kunnen worden verenigd. Dit document wijst ons de weg voor de toekomst. Over een document van 1 200 bladzijden kan je niet zomaar heenstappen.
Ik ben blij dat we er in geslaagd zijn om de blootstelling min of meer in dit verslag op te nemen, althans tot een hoeveelheid van 100 ton. Dat is een mooi aanknopingspunt om iets te zeggen over een onderwerp dat mij na aan het hart ligt: het analyseren van tabak in sigaretten om vast te stellen wat voor chemische stoffen er in zitten. Het gaat niet om tabak, het gaat er niet om dat we het roken willen verbieden. Het gaat erom dat we moeten vaststellen wat voor chemische stoffen de mens heeft toegevoegd aan de tabak en aan het papier. Dat is alles. Wij vrezen dat die stoffen mutageen zouden kunnen zijn, dat ze kanker zouden kunnen veroorzaken en dat ze verslavend kunnen zijn.
Dit gaat mij na aan het hart. Ik zou u met nadruk om uw steun willen vragen en bedank nogmaals de rapporteurs.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik Guido Sacconi bedanken voor al zijn werk met betrekking tot deze bijzonder ingewikkelde kwestie. Ik vind dat het Parlement goed werk heeft gedaan, want de REACH-verordening is belangrijk.
Overigens is het voor veel mensen een slechte zaak dat er een chemische industrie bestaat, maar als je goed kijkt dan zie je dat de gemiddelde levensduur in landen zonder chemische industrie ongeveer de helft à eenderde is van die in de ontwikkelde landen. Daarom lijkt het me wenselijk dat er wetgeving komt, die enerzijds borg staat voor de kwaliteit van het leven en van de producten, maar die het anderzijds mogelijk maakt dat die chemische industrie waar we van leven en die bepalend is voor de vooruitgang op farmaceutisch gebied, blijft draaien.
Ik geloof dat het een kwestie van evenwicht is, en dat Guido Sacconi en de rapporteurs van de diverse commissies de verschillende aspecten goed hebben bestudeerd. Ik denk dat we hier aanstaande donderdag in staat zullen zijn om een tekst aan te nemen die kan rekenen op de steun van alle sectoren van het Parlement.
Frédérique Ries (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, over precies twee dagen krijgt het Parlement een unieke kans om Europa met de Europeanen te verzoenen door zijn goedkeuring te hechten aan deze ambitieuze REACH-verordening, die onze gezondheid en ons milieu daadwerkelijk beschermt. Dus de keus is simpel: ofwel we keren de bezorgde burger de rug toe door te bezwijken onder het geluid van de alarmbellen die een of andere bedrijfstak laat rinkelen of door te stemmen langs de traditionele scheidslijn tussen links en rechts die hier compleet achterhaald is, ofwel het Europees Parlement zet de inspanningen die zijn geleverd door zijn Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, om in een sterk REACH-project, dat de burgers en de talrijke innovatieve industriëlen die hebben ingezet op een schone chemische industrie, hoop brengt.
Een ambitieuze REACH dus, waarmee de toename van kanker en andere aandoeningen kan worden ingedamd, zoals twee miljoen artsen in Europa eisen, en waarmee ook miljoenen werknemers kunnen worden beschermd die dagelijks aan gevaren blootstaan. Heren Sacconi en Verheugen, hoe kunt u hier spreken van een ambitieus compromis, met een extra small registratie en een extra large opt-out uit OSOR, of, om het anders te formuleren, een maximale ontsnappingsmogelijkheid uit het systeem “één stof, één registratie”? Ik noem dat een echec. Ik hoop dat ons Parlement donderdag kiest voor de moderne opvatting waarin gezondheid en duurzame werkgelegenheid naast elkaar staan, in plaats van die tegenover elkaar te blijven zetten, wat nergens toe leidt.
Met uw goedvinden, mijnheer de Voorzitter, sluit ik zonder enige boze bijbedoeling af met een korte reactie aan het adres van de heer Goebbels: de liberaal die ik ben voelt zich niet nadrukkelijk “groen” of zo bij deze keuze, die niet rechts of links is, maar een keuze voor de toekomst.
Antonios Trakatellis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de chemische wetenschap, en de chemische stoffen die dankzij die wetenschap konden worden vervaardigd, hebben de mensen geholpen bij het oplossen van een aantal problemen in hun leven. Dat is een feit, maar het is ook een feit is dat er vandaag duizenden stoffen en producten in omloop zijn, en dat vele van die stoffen gevaarlijk zijn en schade kunnen berokkenen aan het milieu en de gezondheid.
Daarom was het tijd dat wij hiervoor een beleid gingen voeren, en dit beleid heeft nu zijn beslag gevonden in de REACH-verordening. Met deze verordening krijgen wij tevens de gelegenheid om een aantal vraagstukken die de Unie en haar burgers bezighouden, in de praktijk te toetsen en om daarbij onze eigen krachten te meten. Ik heb het over de bescherming van het milieu en de volksgezondheid, maar ook over de noodzakelijke aanpassing aan de nieuwe omstandigheden die zullen ontstaan door de invoering van niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve criteria, zoals de met chemische stoffen gepaard gaande gevaren.
Deze verordening moet een regeling bieden voor de vraagstukken op het gebied van milieubescherming en volksgezondheid, maar er tegelijk ook voor zorgen dat de Europese chemische industrie zich kan aanpassen aan de geplande overgangsfase.
In feite krijgen wij met deze verordening een tastbaar voorbeeld van de manier waarop het model van duurzame ontwikkeling in praktijk kan worden gebracht. Duurzame ontwikkeling steunt en wordt gesteund door een harmonische combinatie van haar drie pijlers. Ik zal ze nog eens in herinnering brengen: bescherming van milieu en volksgezondheid, economische ontwikkeling, sociale samenhang en meer werkgelegenheid. Nogmaals, wij krijgen nu de gelegenheid om te zien hoe dit in praktijk zal werken, en daarbij wil ik vooral uiting geven aan de hoop dat de Europese chemische industrie hierop zal reageren op de haar welbekende wijze, namelijk met innovatie, en zich niet zal beperken tot aanpassing maar ook het mededingingsvermogen en de werkgelegenheid zal versterken.
Innovatie betekent de ontwikkeling van nieuwe, milieu- en gezondheidsvriendelijke chemische verbindingen, en is de sleutel tot de synchronisatie en de harmonieuze toepassing van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling.
Tot slot moet ik er nog op wijzen dat ik vertrouwen heb, en mij zal inzetten voor de medebeslissingsprocedure, opdat alle aspecten van dit ingewikkelde thema worden opgelost en deze verordening in een optimale vorm wordt gegoten.
Dorette Corbey (PSE). – Voorzitter, allereerst mijn oprechte waardering en dank aan collega Guido Sacconi, ik denk dat hij heel goed werk heeft verricht. Het voorstel voor REACH houdt in dat 30 000 stoffen getest moeten worden en daarmee is REACH een bron voor innovatie, maar ook vereenvoudiging. Meer dan 40 richtlijnen worden ingetrokken als REACH in werking treedt. REACH is daarom goed voor de volksgezondheid, goed voor het milieu en goed voor de innovatie.
Er zijn veel prima amendementen om REACH meer werkbaar en minder duur te maken en het aantal dierproeven te beperken, maar helaas zijn er toch nogal wat bedrijven die zich keren tegen innovatie, die zich liever wentelen in de onwetendheid en geen zin hebben in de zoektocht naar veiligere en schonere alternatieven. Eerlijk gezegd vind ik het nogal teleurstellend dat zij veel politieke steun krijgen. We zijn met z'n allen de uitdaging van Lissabon aangegaan. Innovatie is de kern van de sterke concurrentiepositie van de Europese industrie. Zonder voortdurende innovatie om producten schoner, veiliger en gezonder te maken, redt de Europese industrie het niet tegenover China, India en de Verenigde Staten.
Het compromis dat nu op tafel ligt, kunnen de Nederlandse sociaal-democraten niet steunen. Het is een enorme uitholling, als in plaats van 30 000 stoffen nu slechts 8 000 stoffen onderworpen worden aan het volledige testregime van REACH, want daarmee blijft de onzekerheid bij de consumenten bestaan, daarmee blijft het risico op allergie, kanker en beroepsziekten onnodig voortbestaan en daarmee blijven potentieel giftige stoffen in het milieu. En last but not least, Voorzitter, daarmee wordt ook een stimulans voor voortdurende innovatie van de Europese industrie overboord gegooid.
Holger Krahmer (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, over de eisen die we stellen aan de gegevens voor de registratie, en dat is een van de hoofdpunten van de verordening, is er een uitstekend compromis gesloten door de drie grote fracties in dit Parlement.
Daarom zou ik speciaal de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie nog eens op één ding willen wijzen: als een compromis door een zo brede meerderheid in een Parlement wordt gesteund, is dat een heel normale zaak in een democratie. Beschuldigingen dat dit Huis in de ban van de chemische industrie is, zijn beledigend en we moeten daartegen protesteren
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie heeft altijd gepleit voor een handzame versie van REACH. Onze hoofdeis is dat er een systeem moet komen waardoor we de kosten voor de bedrijven, met name voor de kleine bedrijven, aanzienlijk kunnen verlagen en te veel bureaucratie kunnen vermijden, zonder daarbij de doelstellingen zoals milieubescherming en de consumentenbelangen uit het oog te verliezen. Vorig jaar kregen we nog het verwijt te horen dat ons standpunt te industrievriendelijk was, en nu is er brede steun voor. Wij pleiten voor het invoeren van blootstellingcategorieën, voor vergaande concessies voor producten waarvan slechts kleine hoeveelheden worden geproduceerd, voor uitzonderingen voor onderzoek en voor het OSOR-voorstel.
Dat we bij de registratie een politieke overwinning hebben weten te behalen mag echt niet ten koste gaan van het andere hoofdpunt van REACH, de toelating van chemische stoffen. REACH geldt namelijk niet alleen maar voor de chemische industrie – en dat zeg ik met name ten behoeve van de heer Nassauer, die daar ook telkens zeer op hamert – maar voor alle bedrijfstakken waar chemische stoffen worden verwerkt.
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie heeft het heel redelijke voorstel van de Commissie industrie, onderzoek en energie inzake de toelating opnieuw ingediend. De bedrijven kunnen alleen maar plannen als er rechtszekerheid heerst en er duidelijke criteria zijn. Gevaarlijke stoffen hoeven alleen maar door substituten te worden vervangen als er veilige alternatieven bestaan, en dat ook wetenschappelijk is bewezen. Bovendien moeten de regels voor de tijdelijke vergunningen voor chemische stoffen flexibel zijn en rekening houden met de productcyclus die in iedere branche weer anders is.
Amalia Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in het voorstel waarover wij vandaag debatteren wordt de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu als een van de belangrijkste doelstellingen genoemd.
Niettemin wordt ook als doelstelling genoemd dat de concurrentiekracht van de chemische industrie van de Europese Unie in stand gehouden en versterkt wordt en dat de transparantie in het belang van de consumenten toeneemt. Er moet in dit verband onderstreept worden hoezeer deze nieuwe verordening van invloed zal zijn op de kleine en middelgrote ondernemingen in de lidstaten. Voor hen zullen de nieuwe administratieve en bureaucratische kosten die uit de verordening voortvloeien immers, meer dan voor andere bedrijven het geval is, een grote belasting vormen.
Mijn woorden moeten worden gezien tegen de achtergrond van de economische rol die de kleine en middelgrote ondernemingen spelen in de chemische industrie. Van de 22 000 chemische bedrijven in Europa is 96 procent een kleine of middelgrote onderneming, en deze KMO's nemen 28 procent van de totale productie voor hun rekening. Er moet dan ook worden nagedacht over de negatieve invloed op de productiekosten, die veel zwaarder en belastender zullen blijken voor het MKB, en ook over het verlies aan concurrentievermogen binnen en buiten de interne markt als gevolg van duurdere eindproducten.
In het licht van het voorgaande hecht ik er groot belang aan dat het OSOR-principe – één stof, één registratie – wordt toegepast en dat de ondernemingen consortia met elkaar kunnen vormen om de kosten te drukken en te zorgen dat er minder overbodige experimenten worden uitgevoerd. Tegelijkertijd sta ik echter wantrouwig tegenover de talloze opt-out-mogelijkheden die in het compromis over de registratie zijn voorzien en die het principe zelf lijken te ontkrachten.
In de tweede plaats acht ik het van fundamenteel belang, juist met het oog op de prioriteiten en de doelstellingen die REACH beoogt te verwezenlijken, dat alle producten die geïmporteerd worden, moeten voldoen aan veiligheidsnormen die gelijkwaardig zijn aan de normen die gelden voor producten die in de Europese Unie worden geproduceerd.
Ik had graag gezien dat de Europese Unie, die zich in moeilijke gevechten op milieugebied vaak in de voorste linies bevindt – we hoeven maar te denken aan de klimaatverandering en aan het Protocol van Kyoto – zich in deze kwestie had opgesteld als voorvechter van deze vereisten en dat ze er in de WTO voor had gepleit de werkingssfeer van deze normen uit te breiden naar alle landen die chemische stoffen en artikelen produceren en daarbij het beginsel te hanteren dat stoffen traceerbaar moeten zijn. Het is om deze reden dat ik tegen vrijstelling ben van producten die voor derde landen bestemd zijn.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Sacconi hartelijk willen bedanken voor zijn uitstekende werk. Ik moet echter wel zeggen dat ik helaas minder enthousiast ben over het compromis over de registratie dan hij. Ik heb ook de grootste bewondering voor de helderziendheid van allerlei collega´s. We weten weliswaar nog niet welke chemische stoffen gevaarlijk zijn en welke niet, maar toch pleiten zij zonder enige aarzeling voor het vastleggen van prioriteiten voor de chemische stoffen.
Ik schenk ook geen geloof aan het argument dat we hiermee het midden- en kleinbedrijf kunnen redden. Het compromis bevat namelijk allerlei veranderingen en nieuwe formuleringen die ten koste van het midden- en kleinbedrijf gaan. Ik ben ervan overtuigd dat hier de belangen van de industriële concerns worden behartigd.
Tot slot zou ik nog willen wijzen op het onderzoek van het Europees Verbond van Vakverenigingen. Daaruit blijkt dat 50 procent van de gevallen van astma en huidaandoeningen die verband houden met het werk door een sterke REACH kunnen worden verhinderd. Een collega heeft erop gewezen dat er in deze sector miljoenen werknemers hun brood verdienen. Diezelfde collega´s kunnen dus zelf wel uitrekenen hoeveel geld de overheid kan besparen, geld dat van ons allemaal is.
Anders Wijkman (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, net als andere sprekers verwelkom ik het feit dat we een striktere wetgeving op dit gebied krijgen. Het is eigenaardig – om het voorzichtig te zeggen – dat dit gebied zolang relatief vrij gebleven is van regels. We kennen de gevaren van chemicaliën. Iedere keer dat we op een ernstig probleem gestuit zijn, bijvoorbeeld met PCB’s, DDT of CFK’s, zijn we compleet overrompeld. Er is enorm veel schade aangericht. Daarom moeten we een aanzienlijk voorzichtiger houding aannemen. De ondernemingen moeten uiteraard de verantwoordelijkheid op zich nemen voor zowel informatie als de vervanging van gevaarlijke stoffen door minder gevaarlijke stoffen, als die er zijn. Ik wil er graag op wijzen dat het substitutiebeginsel in mijn land van herkomst al bijna vijftien jaar goed functioneert. Ik vind dat dit beginsel deel moet gaan uitmaken van de nieuwe wetgeving. Ik hoop dat zoveel mogelijk collega’s, ook in mijn eigen fractie, het op dit punt met mij eens zijn.
De discussie over REACH was ingewikkeld. Men zegt wel: the devil is in the details. Op weinig terreinen is dat beter van toepassing dan juist op dit gebied. Er zijn enorm veel moeilijke details die velen van ons in het Parlement niet beheersen en dat heeft het extra moeilijk gemaakt om constructieve oplossingen te bereiken. Het compromis dat te elfder ure is bereikt inzake de registratie is niet perfect. Het wijkt op diverse punten af van de lijn die ik zelf het liefst zou kiezen. Gezien de omstandigheden en het mogelijke alternatief, dat wil zeggen een lijn waarbij de hoofdverantwoordelijkheid voor de informatieverschaffing bij de chemicaliënautoriteit zou worden gelegd, moet ik mij ondanks alles positief opstellen tegenover het compromis. Ik herhaal dat ik niet blij ben, maar het allerbelangrijkste moet toch zijn dat we op dit gebied een beleid krijgen waarmee te werken valt, zodat we stap voor stap orde kunnen scheppen in de chemicaliënwildernis.
Tot slot wil ik mijn gelukwensen overbrengen aan de heer Sacconi, die naar mijn mening uitstekend werk heeft verricht, en dat gedurende zeer lange tijd en onder ingewikkelde omstandigheden.
Dan Jørgensen (PSE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, in ons dagelijks leven zijn we omgeven door tienduizenden chemicaliën. Ze zijn overal. Ze zitten in onze kleren. Ze zitten in onze auto’s. Ze zitten in de balpen die ik hier in mijn handen heb. Ze zitten zelfs in het speelgoed van onze kinderen. Helaas weten we niet veel van de effecten van deze stoffen. We weten niet welke schadelijke gevolgen ze hebben voor ons milieu. We weten niet welke schadelijke gevolgen ze hebben voor onze gezondheid. Daar kunnen wee nu eindelijk wat aan gaan doen met REACH. Met REACH krijgen we de kans om de fundamentele gegevens te verzamelen en om een aantal beginselen aanvaard te krijgen die ongelooflijk belangrijk zullen zijn.
Het belangrijkste beginsel voor mij is de omgekeerde bewijslast, dat wil zeggen dat wij voortaan zullen eisen dat de industrie bewijst dat een stof niet gevaarlijk is als ze toestemming wil hebben om hem op de markt te brengen, en dat het dus niet – zoals op dit moment – aan de autoriteiten is om te bewijzen dat een stof gevaarlijk is om hem dan misschien van de markt te mogen halen. Het tweede en zeer belangrijke beginsel dat we erdoor moeten krijgen is het substitutiebeginsel. Als er een gevaarlijke stof op de markt is en een andere stof die niet gevaarlijk is, dus een beter alternatief, dient het wettelijk verplicht te zijn om de gevaarlijke stof te vervangen door de minder gevaarlijke stof.
Tot slot het volgende. Degenen die menen dat concurrentievermogen strijdig is met een goede, strikte chemicaliënwetgeving, hebben het mis. Het tegendeel is waar: de enige hoop voor de toekomst is juist dat REACH strikt geformuleerd wordt, dat REACH de chemische industrie dwingt om te innoveren, om te investeren in onderzoek en om zich te richten op de parameters waarop ze in de toekomst moet concurreren.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, we hebben behoefte aan een sterke REACH, een REACH die de volksgezondheid en het milieu beschermt en het aantal experimenten met dieren terugdringt. Ze moet er tegelijk voor zorgen dat de chemische industrie kan blijven concurreren en er meer transparantie komt, zodat de interne markt wordt versterkt terwijl ook de regels van de WTO worden nageleefd.
De vraag is nu of we aan al deze eisen tegelijk kunnen voldoen. Kunnen we op het gebied van gezondheid een radicale verbetering verwezenlijken zonder de kleine en middelgrote ondernemingen al te zwaar te belasten? Alleen als het antwoord op die vraag bevestigend luidt kunnen we REACH een succes noemen. Dat is de reden waarom we het Brits-Hongaarse voorstel – het zogenaamde “OSOR”-pakket, ofwel “één stof, één registratie” – moeten steunen. We mogen niet toelaten dat dit voorstel wordt afgezwakt. Ons gezond verstand vertelt ons dat het delen van gegevens omwille van de kleine en middelgrote ondernemingen verplicht dient te worden gesteld, uiteraard met respect voor zakelijke vertrouwelijkheid, en wel in de strengst denkbare zin. Het uiteindelijke doel van REACH is om al die stoffen die een risico voor de volksgezondheid en het milieu vertegenwoordigen, uit te bannen. We zullen dus de nodige voortvarendheid moeten betrachten als we met de wetgeving op dit gebied vooruit willen.
Als scheikundige ben ik mij ervan bewust dat technologische factoren onze mogelijkheden beperken. Laten we binnen deze grenzen echter zo rigoureus mogelijk te werk gaan. Ik ben tegen alle pogingen om de regels voor registratie te versoepelen. Daarom steun ik het standpunt van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Ik ben er namelijk van overtuigd dat dit de enige manier is om ervoor te zorgen dat onze kinderen en ons milieu een degelijke bescherming genieten.
REACH is alleen praktisch haalbaar en doeltreffend als degenen die voor de uitvoering ervan zorg moeten dragen dat ook inderdaad kunnen doen. Daarom ben ik voor het idee om de uitgaven ten behoeve van REACH te beperken tot maximaal 0,2 procent van het jaarinkomen als het gaat om kleine en middelgrote ondernemingen. Het heeft geen zin de Europese chemische industrie te dwingen naar elders te verhuizen, aangezien dat de problemen op mondiale schaal niet oplost – integendeel. Daarom moeten we werkelijk alles doen wat binnen de gestelde grenzen mogelijk is. Met minder mogen we geen genoegen nemen. Ik heb geen appel voor de heer Sacconi, maar ik wil hem wel vragen mijn gelukwensen te aanvaarden.
Riitta Myller (PSE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de chemicaliënverordening van de Europese Unie (REACH) zal bovenal de bescherming van de volksgezondheid en een zo hoog mogelijk niveau van milieubescherming waarborgen. Wat deze beginselen betreft is sinds het voorstel van de Commissie een behoorlijk grote stap achteruit gezet. Dit komt vooral door het feit dat de politieke en ideologische krachtsverhoudingen in alle Europese instellingen na de laatste verkiezingen duidelijk zijn veranderd.
In deze moeilijke situatie heeft de rapporteur van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, Guido Sacconi, naar mijn mening uitstekend werk verricht en het resultaat dat in deze commissie is bereikt, toont aan hoe waardevol zijn werk is. Ik had dan ook gehoopt dat het niet nodig was geweest na dit compromis een stap terug te zetten.
Ik wil het land dat het voorzitterschap bekleedt, vooral bedanken voor de gedane toezegging om een striktere regelgeving te steunen dan door de Commissie was voorgesteld voor de compensatie voor gevaarlijke en schadelijke stoffen. Dit helpt de chemische industrie en vergroot haar innovatievermogen in Europa.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als reactie op de kritiek dat het bestaande regime voor de regulering van chemische stoffen – een complexe doolhof van circa veertig verschillende richtlijnen – te traag en te rigoureus is en alle innovaties de nek omdraait, wil ik slechts verwijzen naar de risicoanalyse voor zink, die nu al veertien jaar duurt en nog steeds niet is afgerond. De Europese Commissie heeft in oktober 2003, na intensief overleg met de belanghebbenden, een nieuw regime voor chemische stoffen voorgesteld.
Het streven in de REACH-verordening is gericht op enerzijds de instandhouding van een sterke chemische industrie op de interne markt en anderzijds een vergaande bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Voorgesteld wordt om de registratieprocedure voor nieuwe en bestaande stoffen te vereenvoudigen. Ook dient onze kennis over de uitwerkingen van die stoffen te worden vergroot en dient een veilig gebruik tijdens de hele levensduur te worden gewaarborgd. Downstreamgebruikers van chemische stoffen, waaronder de overgrote meerderheid van de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), zullen op grote schaal van deze informatie kunnen profiteren.
Ik heb slechts twee minuten spreektijd, dus ik moet selectief zijn. Ik steun het compromis over de registratie en ook het amendement op grond waarvan de kosten voor de KMO’s worden beperkt en dierproeven tot een minimum worden teruggebracht. Voorts ben ik de mening toegedaan dat met anorganische stoffen anders moet worden omgegaan dan met organische chemische stoffen. Wij moeten ten opzichte van het bedrijfsleven zoveel mogelijk vertrouwen creëren, echter zonder dat dit ten koste gaat van de volksgezondheid en het milieu. Dit kan worden verwezenlijkt door registranten de gelegenheid te geven om zich waar mogelijk door derden te doen vertegenwoordigen en door bescherming te bieden tegen publicaties van gevoelige informatie op de website van het Agentschap.
Ik zou hier echter met name even nader willen ingaan op het voorstel om ook de chemische bestanddelen in tabaksproducten onder REACH te laten vallen. Het is voor rokers van groot belang om te weten welke chemische stoffen zich in hun rookwaar bevinden en om zo een weloverwogen keuze te kunnen maken. Artikel 3 van de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten bevat slechts grenswaarden voor teer, nicotine en koolmonoxide. De overige circa 2 000 chemische stoffen die zich in sigaretten bevinden, zijn niet aan dergelijke grenswaarden gebonden. Op grond van artikel 6 van bovengenoemde richtlijn zijn de sigarettenfabrikanten en -importeurs uitsluitend verplicht om een lijst bij te houden van de chemische stoffen in hun sigaretten en om de beschikbare toxicologische gegevens ter zake door te geven aan de lidstaten, die vervolgens gehouden zijn de Commissie op de hoogte te stellen. Op deze manier kunnen de tabaksfabrikanten hun handen in onschuld blijven wassen als het gaat om de schadelijke uitwerking van dergelijke additieven voor de gezondheid van mensen.
Ik wil derhalve afsluiten, mijnheer de Voorzitter, met te stellen dat dit de reden is waarom het van zo groot belang is dat voor iedere afzonderlijke chemische stof die aan sigaretten wordt toegevoegd, de centrale registratie- en vergunningsprocedure moet worden gevolgd die in REACH is voorzien. Ik dring er dan ook bij u allen op aan om mijn amendementen te steunen. Noch wij in het Parlement noch de Raad en de Commissie mogen onze verantwoordelijkheid ter zake ontlopen. Ik wil graag mijn dank uitspreken aan het adres van de heer Sacconi en alle anderen die bij het opstellen van dit zeer ingewikkelde stuk wetgeving betrokken zijn en wil besluiten met de opmerking: het werk gaat door.
Adam Gierek (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de ontwerpverordening van de Commissie is een methodologische fout geslopen. In de titel is weliswaar sprake van chemische stoffen, maar in artikel 3 wordt daar niet naar verwezen, en in plaats daarvan vinden we daar een definitie van stoffen. Dat is een begrip met een bredere betekenis en dus een enorme uitbreiding van het toepassingsgebied, tot elk soort stof, die zoals we weten, geen energie is. Dit maakt de tekst ook onduidelijker.
Ten tweede vinden we geen definitie van het onderwerp van de verordening, namelijk gevaarlijke chemische stoffen en hun chemische werking in levende organismen.
Ten derde ontbreekt een definitie van de risicocategorieën, bijvoorbeeld op basis van medische criteria. Het bepalen van de risiconiveaus in termen van waarschijnlijkheid door stoffen in verschillende groepen in te delen op basis van tonnage, zou alleen zinnig zijn als ze allemaal even gevaarlijk zouden zijn, maar dat is zeker niet het geval.
Ten vierde moet een hele reeks traditionele producten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening omdat hun chemische werking onder normale omstandigheden praktisch nul is.
We hebben de REACH-verordening hard nodig, maar die moet worden beperkt tot zeer strikte risicocategorieën van de chemische stoffen en zij moet verder voorzien in de oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap, dat gedetailleerde specificaties voor chemicaliën opstelt en in lijn met deze interpretatie zorgt voor certificering en registratie.
Marianne Thyssen (PPE-DE). – Voorzitter, collega's, het voorstel voor een verordening dat we hier behandelen, is niet alleen complex en ingrijpend, maar ook erg ambitieus. Minder hoeft het ook niet te zijn, want het gaat tenslotte om gezondheid en leefmilieu. Om die doelstellingen te halen, moeten we niet alleen hoog mikken, maar moet het voorstel tegelijk goed uitvoerbaar en praktisch toepasbaar worden gemaakt. Evenwicht en verantwoordelijkheid, mijnheer de rapporteur - u heeft die twee woorden zelf genoemd - dat zijn inderdaad twee sleutelwoorden.
Dat we oog hebben voor de impact van het concurrentievermogen, voor de kosteneffectiviteit, voor de specifieke bekommernissen van de KMO, voor het innovatievermogen en de competitiviteit van ons bedrijfsleven en voor een rechtszekere gegevensbescherming, is niet tegen REACH, maar maakt er integraal deel van uit.
Er zijn massa's amendementen ingediend, eigenlijk te veel voor een plenaire vergadering, maar eens moeten er knopen doorgehakt worden. Laten we daarom oproepen om nog tot donderdag goed verder overleg te plegen, zodat we op alle vlakken tot een coherent en een breed gedragen stemresultaat kunnen komen. Een breed gedragen stemresultaat dat ons ook naar een evenwichtige wetstekst kan leiden.
Collega's, we kiezen in dit dossier bewust en terecht voor een gemeenschappelijke Europese aanpak. Laat ons de Europese toegevoegde waarde dan ook maximaal benutten en daarom het Agentschap de nodige bevoegdheden geven om te komen tot een eenvormige aanpak zonder evenwel de knowhow in de lidstaten kwijt te spelen en laten we ook zorgen voor een voldoende harmonische aanpak bij de handhaving van de verordening.
Als wij deze week zorgvuldig te werk gaan, dan zullen we over elf jaar in een andere omgeving leven en dan zullen we gezorgd hebben voor niet minder dan een omwenteling in de Unie. We zullen van alle chemische stoffen gegevens hebben en we zullen er veel verstandiger mee omgaan, we zullen bijgedragen hebben tot een betere volksgezondheid en een gezonder leefmilieu. Laten we onze verantwoordelijkheid nemen om dit op een ambitieuze en realistische wijze waar te maken.
Sommige collega's hebben erop gewezen - en daarmee sluit ik af - links, rechts, die discussie doet hier echt niet ter zake. Laten we daarvan even afstand nemen en ervoor zorgen dat we donderdag wijs stemmen.
Evangelia Tzampazi (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, voordelen voor de volksgezondheid en het milieu, veiligere en mensvriendelijkere producten, voordelen voor de ontwikkeling van innoverende producten, versterking van de Europese industrie ten opzichte van haar concurrenten in derde landen, meer doorzichtigheid, meer vertrouwen van de consumenten in de industrie, voordelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen - die de belangrijkste gebruikers en niet producenten zijn van chemische stoffen -, een betere bescherming van de gezondheid van de werknemers in de chemische industrie, minder ongelukken, een voorspelbaar regel- en wetgevingssysteem, redelijke uitvoeringskosten: dat is REACH, mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s. Dat is de REACH van de heer Sacconi, van het evenwicht en de gevoeligheid; dat is de REACH die het Parlement de Europese burgers verschuldigd is. De burger heeft recht op REACH, op iets dat wij morgen misschien kunnen herzien in een meer linkse en groene richting. Nu hebben wij deze REACH echter nodig.
Ik dank de commissarissen en de Griekse commissaris voor zijn steun aan dit belangrijke vraagstuk.
Åsa Westlund (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, in de meeste gebruiksvoorwerpen zit een groot aantal chemische stoffen, zonder dat we weten wat voor effecten die op ons hebben. We weten echter wel dat er meer kankergevallen voorkomen, dat er meer allergie voorkomt en dat veel beroepsaandoeningen het gevolg zijn van blootstelling aan chemische stoffen op het werk.
Donderdag hebben we de kans om daar verandering in te brengen door voor een veilige chemicaliënwetgeving te stemmen, waarmee we de gevaarlijke chemische stoffen echt opsporen en geleidelijk afschaffen. Ik hoop dat een meerderheid van ons de kans zal grijpen om het Europese concurrentievermogen te handhaven, maar vooral om een eind te maken aan het experimenteren met de volksgezondheid en het milieu, waar de huidige wetgeving feitelijk op neerkomt.
Evenals de consumentenorganisaties, vakbeweging en milieubeweging zullen wij Zweedse sociaal-democraten geen steun geven aan het compromis dat is gesloten tussen de fracties van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten. Dat compromis zondert te veel chemische stoffen uit van tests, en de testeisen zijn überhaupt te laag om gevaarlijke chemische stoffen op te sporen teneinde ze geleidelijk af te schaffen. Daarom kunnen wij dit compromis niet steunen.
Tot slot wil ik een woord van grote dank uitspreken jegens de heer Sacconi, die in verband met dit onderwerp fantastisch werk heeft geleverd.
Guido Sacconi (PSE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil slechts drie zeer korte opmerkingen maken. Ik zou in de allereerste plaats willen reageren op de kritiek van verschillende collega's, waaronder mevrouw Breyer en de heer Foglietta, dat ik mijn persoonlijke standpunt zou hebben verkondigd en niet dat van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Misschien heb ik mij vergist en in dat geval bied ik mijn oprechte verontschuldigingen aan.
Toch geloof ik dat ik, als rapporteur ten principale van het Parlement, tegenover het Parlement de verantwoordelijkheid heb mij ervoor in te spannen een zo groot en solide mogelijke meerderheid te mobiliseren. Het is vooral om die reden dat ik het compromis waarover we zoveel gesproken hebben, nuttig, mogelijk en noodzakelijk vind.
Om uit te komen bij REACH hebben we een compromis moeten sluiten. Voordat we beoordelen of REACH al dan niet een krachtige verordening is – ook na de stemming zullen we tijd hebben voor een nauwkeurige analyse – is het dringend noodzakelijk dat we over een REACH-verordening beschikken, en we weten hoezeer de verordening ook de afgelopen weken onder vuur heeft gelegen.
Aan de andere kant denk ik dat er voor de principekwesties waarvan ik publiekelijk heb verklaard dat ze onoverkomelijk waren, geen oplossing is gevonden, gezien het feit dat de bewijslast voor de kleinere tonnages is gehandhaafd, waardoor 30 procent van die stoffen volledig gedocumenteerd moet worden. Ik daag iedereen uit mijn inschatting op dat punt te weerleggen. In dit verband zou ik willen wijzen op het voorbeeld van het beginsel “één stof, één registratie” dat dankzij het compromis voor de eerste keer op brede steun in het Parlement kan rekenen, terwijl het aanvankelijk alleen door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid was aangenomen. De criteria voor de opt-out zijn beslist bijgeschaafd, maar bij verzoeken om geen gegevens te hoeven uitwisselen blijft het Europees Chemicaliënagentschap het laatste woord houden.
Tot besluit wil ik graag mijn dank uitspreken aan alle collega's, in het bijzonder aan de rapporteurs, maar bovenal aan die uiterst belangrijke medewerkers die wij wellicht veel meer zouden moeten waarderen: de ambtenaren en het secretariaat van het Parlement. Dat we zover zijn gekomen is ook, en misschien wel voornamelijk, te danken aan die medewerkers die zich zo buitengewoon hebben ingezet.
Lord Bach, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit was een uitstekend debat met sprekers die ervaring en kennis van zaken toonden en met passie spraken. 61 afgevaardigden hebben het woord gevoerd en ik heb namens de Raad met belangstelling naar ieder van hen geluisterd.
Het is van het allergrootste belang dat de lasten die voor het bedrijfsleven uit REACH voortvloeien, tot een minimum worden beperkt. De chemische industrie verschaft werk aan vele honderdduizenden werknemers in Europa, en wij moeten ervoor zorgen dat de lasten verenigbaar zijn met het verwezenlijken van ons gemeenschappelijke doel om de volksgezondheid en het milieu te beschermen. Wij menen dat dit gezien de naar voren gebrachte opvattingen van het Parlement, de Raad en de Commissie het geval is.
Veel van de sprekers hebben met name de behoeften genoemd van de kleinere ondernemingen die werkzaam zijn in de chemische industrie en aanverwante sectoren. De Raad deelt hun zorg. Het voorzitterschap heeft in zijn compromis getracht een reeks maatregelen te formuleren waarmee deze ondernemingen tegemoet worden gekomen. Tot die maatregelen behoren het principe van “één stof, één registratie”, de ondersteuning van kleinere ondernemingen door het Agentschap en een aantal maatregelen die hen moeten helpen bij het kapitaliseren van hun innovatieve ideeën.
Door vele sprekers is vanmiddag het woord “evenwicht” gebruikt. REACH is in vele opzichten een oefening op de evenwichtsbalk en wij menen dat de ontstane consensus tussen onze drie instellingen een redelijk evenwicht vormt voor dit precaire, complexe en zeer belangrijke dossier.
Ik ben zeer verheugd over de brede steun die vandaag naar voren is gekomen voor het verwerpen van onnodige dierproeven. Ik sta daar volkomen achter. Het is duidelijk dat het op dit moment nog niet voor alle noodzakelijke proeven mogelijk is om een alternatief voor experimenten met dieren toe te passen. De regel van “één stof, één registratie” is dus van wezenlijk belang om herhalingsproeven te vermijden. Wij willen ook dat er goedkeuring komt om de lijst van experimenten zo snel en veelomvattend mogelijk aan te passen zodra er alternatieven voor dierproeven beschikbaar zijn.
REACH richt zich in de gewijzigde versie op de meest gevaarlijke stoffen; PBT- en vPvB-stoffen dienen vroegtijdig te worden geregistreerd. Voor deze stoffen, voor CMR’s en voor andere zeer zorgwekkende stoffen, zoals hormoonontregelaars, geldt een zeer strikt vergunningenregime, waarbij ook het substitutiebeginsel wordt gehanteerd.
Een van de basisbeginselen van REACH is dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van de veiligheid van chemische stoffen bij de chemische industrie ligt. Deze omkering van de bewijslast betekent een positieve en drastische verandering ten opzichte van het huidige regime en wordt door zowel de lidstaten als de Raad van essentieel belang beschouwd. REACH is een enorme verbetering ten opzichte van de huidige situatie. REACH verschaft ons de informatie die wij nodig hebben voor het aanpakken van zorgwerkende stoffen. REACH bevordert de innovatie binnen de chemische industrie zelf doordat zij leidt tot een lastenvermindering voor ondernemingen die nieuwe, groene chemicaliën op de markt willen brengen, en doordat zij een stimulans vormt om oudere, meer milieubelastende stoffen te vervangen. Europa debatteert al sinds 1998 over REACH. Ons inzicht in enerzijds de stoffen zelf en anderzijds de zorgen van de belanghebbenden is in de loop der jaren enorm gegroeid. Ik meen dat nu de tijd is gekomen om deze eenmalige kans op overeenstemming over hetgeen voor ons ligt, aan te grijpen en daarmee de problemen die een goed chemicaliënbeheer belemmeren, op te lossen.
Het huidige regime voor chemicaliën is gebrekkig, bureaucratisch en traag en is, om eerlijk te zijn, in veel te veel gevallen inefficiënt. Er zijn meer dan veertig regelingen die op meer dan 100 000 stoffen betrekking hebben, en nu, veertig jaar nadat er in de EU voor het eerst over chemicaliën werd gesproken, hebben wij ons doel nog steeds niet bereikt. Chemische stoffen vormen een enorme uitdaging en tegelijkertijd een enorme kans voor onze samenleving om iets wezenlijks te doen, maar wij moeten dat wel nú doen. REACH is een middel dat langzaam in het Parlement, de Raad en de Commissie tot wasdom is gekomen als hét middel om ons doel te bereiken. Vandaar dat REACH voor ons allen zo belangrijk is.
(Applaus)
Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook de Commissie is van mening dat dit een belangrijk debat was en dat er overtuigende argumenten zijn aangedragen. Op het gevaar af in herhaling te vallen, wil ik er nog eens op wijzen dat wij absoluut een oplossing wilden vinden, of dat we hebben willen helpen bij het vinden van een oplossing.
In een geval als dit is het onmogelijk om iedereen tevreden te stellen. Er kan nooit een echt compromis worden gesloten tussen degenen die zich zorgen maken over hun baan en hun toekomst en degenen die zich zorgen maken over de gezondheid van hun kinderen. Een perfect compromis is een onmogelijkheid en het ligt in de natuur van een compromis dat iedereen water bij de wijn moet doen. Dat zeg ik tegen degenen die in dit debat zeer tegengestelde meningen vertegenwoordigd hebben.
Het zou volgens mij verkeerd zijn om zonder rekening te houden met de concurrentiepositie en de toekomst van een van de belangrijkste bedrijfstakken in Europa, regels vast te leggen die in de rest van de wereld niet gelden. Het zou ook verkeerd zijn om niet al het mogelijke te doen voor de volksgezondheid en het milieu.
De Commissie wil nogmaals duidelijk zeggen dat ze ervan overtuigd is dat dit voorstel evenwichtig is. Ik wil ook met alle nadruk nogmaals het verwijt van de hand wijzen dat dit voorstel de doelstellingen van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie afzwakt. Het lijkt me toch beter dat u het aan de Commissie overlaat om de veranderingen te beoordelen die in haar oorspronkelijke voorstel zijn aangebracht. We bespreken hier een voorstel van de Commissie, en de Commissie is niet van mening dat de aan het Huis voorgelegde wijzigingen haar voorstel afzwakken of verwateren. Wij vinden juist dat het eigenlijke doel met deze tekst zelfs beter kan worden bereikt. Ik zou willen wijzen op het segment waar het op aankomt, waar de meeste stoffen worden ingedeeld, de categorie van de kleine hoeveelheden tussen de 1 en de 100 ton, daar worden de vereisten zelfs nog aangescherpt.
Het is echter wel juist dat we nu instrumenten hebben ontwikkeld om ervoor te zorgen dat met name het midden- en kleinbedrijf in staat is om deze bijzonder veeleisende regelgeving in de praktijk toe te passen. Er is al meerdere keren gezegd dat de chemische industrie in Europa hoofdzakelijk bestaat uit kleine en middelgrote bedrijven. Sommige sprekers hebben tegen hun collega´s uit het andere kamp gezegd dat met dit compromis - of de daarin vervatte oplossing - de belangen van de grote chemische bedrijven in Europa worden behartigd. Ik zou tegen hen willen zeggen dat dit onzin is, want de chemische industrie in Europa wordt niet door grote bedrijven beheerst. Het zal u misschien verbazen, maar het gemiddelde aantal werknemers in de chemische bedrijven in Europa ligt bij 74. Dat betekent dat de structuur van deze bedrijfstak nogal wordt overheerst door het midden- en kleinbedrijf. Daarom moeten we heel zorgvuldig beoordelen welke eisen we aan deze bedrijven mogen stellen, en welke niet.
Er is nergens ter wereld iemand die al ervaring heeft met een dergelijke wetgeving en we moeten van meet af aan beseffen dat pas in de praktijk zal blijken of onze veronderstellingen wel of niet juist zijn. Daarom moeten we openstaan voor verbeteringen, niet alleen tijdens de behandeling van het voorstel, maar ook tijdens de latere fase van de tenuitvoerlegging.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie haar verantwoordelijkheid volledig zal dragen, vooral ook in verband met het Agentschap, dat tenslotte het grootste deel van het werk zal moeten verrichten. We zullen alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat het Agentschap snel aan de slag kan gaan en optimale resultaten zal leveren.
(Applaus)
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Ik zal het heel kort houden. Allereerst wil ik al degenen bedanken die hebben deelgenomen aan dit zeer belangrijke en zeer interessante debat. Dit zal bijdragen aan de goedkeuring van het onderhavig voorstel, dat de gezondheid van de Europese burgers en het milieu ten goede zal komen.
Ik wil nogmaals de rapporteur, de heer Sacconi, mevrouw Ek en de heer Nassauer van harte gelukwensen met de daadwerkelijk grote inspanningen die zij hebben ondernomen om tot een compromis te komen bij een van de belangrijkste aspecten van REACH.
De Commissie geeft volledige steun aan dit compromis, en ik ben er zeker van dat het Parlement tijdens de stemming van donderdag evenveel steun hieraan zal geven.
Er zijn natuurlijk nog enkele vraagstukken open gebleven, zoals vergunningverlening en vervanging, waarover het Europees Chemicaliënagentschap zal gaan, maar ik ben ervan overtuigd dat het Parlement zich hierover met een even grote duidelijkheid zal uitspreken.
De Commissie is verheugd over het feit dat het Parlement en het voorzitterschap nu nader tot elkaar komen. Zij zal alles in het werk stellen om een akkoord over REACH te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de REACH-verordening zo spoedig mogelijk van kracht kan worden.
De Commissie geeft ook steun aan de amendementen van de rapporteur betreffende de termijnen voor vergunningverlening en de looptijd van die termijnen, die gevalsgewijze zal worden vastgesteld door het Europees Chemicaliënagentschap.
Wat de stoffen in producten betreft, streeft de rapporteur naar een meer concrete en operationele oplossing, een oplossing die in de buurt komt van hetgeen het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk nastreeft, en die ook voor de Commissie aanvaardbaar zou zijn.
Ik dank u hartelijk voor uw aandacht en uw deelneming aan een dit zeer belangrijk debat.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u willen bedanken voor deze serieuze discussie. Ik heb geen begrip voor een tentoonstelling in dit gebouw waar wordt getoond hoe de heer Verheugen een kind vergiftigt en de heer Barroso er bij staat te kijken. Ik zou de Conferentie van voorzitters willen vragen om ervoor te zorgen dat deze poster meteen wordt verwijderd.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
De stemming vindt op donderdag plaats.
SCHRIFTELIJKE VERKLARING (ARTIKEL 142)
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL), schriftelijk. – (CS) Vanwege een intern gebrek aan democratie in de Confederale Fractie Unitair Links/Noords Groen Links heb ik mij niet kunnen mengen in de gemeenschappelijke discussie over REACH. Ik heb in totaal 52 amendementen ingediend waarvan er 30 de eindstemming hebben gehaald en deze amendementen zijn positief ontvangen door de deskundigen op dit gebied. Het was en blijft mijn doel een middenweg te vinden tussen de verschillende benaderingen. Voor mij zijn extreme standpunten uit den boze.
Het standpunt van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid staat, in wat het teweeg zal brengen, haaks op de strategie van Lissabon en verzwakt de positie van de kleine en middelgrote bedrijven. In de nieuwe lidstaten, die traditioneel goederen importeren uit de landen van de voormalige Sovjet-Unie, groeit de druk om deze te vervangen door import uit West-Europa, wat extra kosten zal meebrengen. Uit meerdere studies in de Tsjechische Republiek blijkt dat in dat geval niet minder dan eenvijfde van de banen verloren zal gaan en dat de winst in aanverwante sectoren als de automobielindustrie zal dalen.
Ik ben blij met dit initiatief maar ik denk wel dat er genoeg tijd moet worden uitgetrokken voor de tenuitvoerlegging. Ik zou ook willen adviseren om de overheid te laten opdraaien voor de kosten van het testen aangezien alleen op die manier negatieve repercussies kunnen worden vermeden, in het bijzonder voor de kleine verwerkende bedrijven.
Ik steun het compromis dat in de Commissie industrie, onderzoek en energie werd bereikt. REACH is geen confrontatie tussen links en rechts, het is een belangenconflict dat de vraag doet rijzen of er een evenwicht kan worden gevonden tussen de economische, de sociale en de milieu-aspecten van de strategie van Lissabon.
De Commissie vindt alle amendementen van het compromispakket inzake registratie van de Fracties PPE-DE, PSE en ALDE aanvaardbaar, met inbegrip van het amendement met betrekking tot OSOR. Het betreft de amendementen 367 tot en met 413.
De Commissie kan eveneens de volgende amendementen volledig aanvaarden: 40, 73, 74, 79, 117, 119, 125, 128, 148, 158, 273, 276, 291, 292, 317 and 324.40, 73, 74, 79, 117, 119, 125, 128, 148, 158, 273, 276, 291, 292, 317 en 324.
De Commissie kan de amendementen 10, 322, 327, 333, 335, 336, 340, 345 en 347 gedeeltelijk aanvaarden.
De Commissie maakt haar standpunt inzake twee taalkundige amendementen, te weten de amendementen 127 en 165, later bekend.
Ook inzake alle amendementen die op 9 november zijn ingediend, uitgezonderd voornoemde amendementen van het compromispakket van de Fracties PPE-DE, PSE en ALDE, maakt de Commissie haar standpunt later bekend. Het betreft hier de amendementen 352 tot en met 366 en de amendementen 414 tot en met 1038. Het standpunt van de Commissie wordt bekendgemaakt na de stemming over alle goedgekeurde amendementen.
De Commissie kan geen enkele van de vier amendementen aanvaarden die zijn ingediend betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) .... van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen. Het betreft de amendementen 1 tot en met 4.
26. Europese regelgevende agentschappen
De Voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag aan de Raad (O-0093/2005 – B6-0337/2005) van Jo Leinen en Janusz Lewandowski, namens de Commissie constitutionele zaken, over het ontwerp interinstitutioneel akkoord betreffende een kader voor Europese regelgevende agentschappen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE), ter vervanging van de auteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, binnen het Europese kader is er een groot aantal gedecentraliseerde of quasi autonoom werkende organen, die men kan samenvatten onder de titel “regelgevende agentschappen”. Deze situatie doet denken aan een uit verschillende lagen bestaand bestuur.
De opzet en de werkwijze van de regelgevende autoriteiten in de Europese Unie worden gekenmerkt door pluralisme. De uitdaging is dus ervoor te zorgen dat er duidelijke en zo mogelijk homogene voorwaarden worden vastgesteld voor de instelling en werking van, en het toezicht op, deze typische vorm, sui generis, van Europees bestuur, opdat de transparantie en de onderlinge samenhang van deze regelgevende agentschappen kunnen worden verbeterd.
Het Europees Parlement is van mening dat met de bepalingen uit het onderhavig ontwerp van interinstitutioneel akkoord een minimaal aantal beginselen en regels wordt vastgesteld voor de structuur en de werking van de regelgevende agentschappen en voor het toezicht daarop, waarmee deze op harmonische wijze kunnen worden onderworpen aan de fundamentele, uit de Verdragen voortvloeiende beginselen. Daarom is het nuttig om niet alleen een kader vast te stellen voor de harmonisatie van de werking van de Europese regelgevende agentschappen, maar ook hun werking te harmoniseren met de democratische instellingen. Daarom roepen wij de Raad op om op creatieve wijze bij te dragen aan de totstandkoming van dit interinstitutioneel akkoord.
(Applaus)
Janusz Lewandowski (PPE-DE), auteur. - (EN) De gezamenlijke vraag van de Commissie constitutionele zaken en de Begrotingscommissie betreft een oproep aan de Raad om serieuze onderhandelingen te beginnen over een operationeel kader voor de Europese regelgevende agentschappen. Ik ben ervan overtuigd dat men zich in de Europese Unie heel goed realiseert dat het noodzakelijk is om de procedures voor het opzetten en het functioneren van regelgevende agentschappen te rationaliseren en te standaardiseren, niet alleen met het oog op de transparantie, maar ook om dubbele werkzaamheden en onnodige uitgaven te voorkomen. Ik refereer daarbij met name aan de agentschappen met uitvoerende taken, mede gezien het feit dat de aan hen opgedragen taken een desintegratie betekenen van de operationele verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Het opzetten van agentschappen is tegenwoordig een populaire reactie op de verschillende uitdagingen waar de Europese Unie mee wordt geconfronteerd. Geen wonder dat er tien jaar geleden vijf agentschappen waren en dat dit aantal volgend jaar tot 23 opgelopen zal zijn. Ze schieten als paddestoelen uit de grond en hebben enorme budgettaire consequenties omdat het niet alleen om operationele uitgaven gaat; het gaat ook om uitgaven met een bureaucratischer karakter.
Wij beschikken thans middels de mededeling van de Commissie over een zeer goede basis voor de discussie over dit onderwerp, namelijk het ontwerp-interinstitutioneel akkoord van februari 2005. Na het Witboek over Europese Governance heeft het Europees Parlement in januari 2004 zijn standpunt ingenomen in de vorm van een resolutie. Wij - en met name de Begrotingscommissie - beseffen hoe belangrijk het is om het beginsel van de begrotingsdiscipline toe te passen op de inrichting en het functioneren van agentschappen. Wij steunen het voorstel van de tijdelijke commissie dan ook volledig om de uitgaven voor agentschappen af te bakenen en zowel de bestaande als nieuwe agentschappen te reguleren. Hieromtrent is in de mededeling van de Commissie echter niets terug te vinden.
Onze mondelinge vraag is in feite een weerspiegeling van onze teleurstelling dat de Raad nog steeds niet met de onderhandelingen is begonnen. De belangrijkste vraag is of de Raad daar nu klaar voor is en of hij het noodzakelijk en haalbaar acht om die onderhandelingen volgend jaar af te ronden, dat wil zeggen aan het eind van de huidige financiële vooruitzichten.
Lord Bach, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in zijn conclusies van 28 juni 2004 over de mededeling van de Commissie betreffende het operationele kader voor Europese regelgevende agentschappen is door de Raad opgemerkt dat er nogal uiteenlopende gedecentraliseerde communautaire organen onder het brede hoofdstuk “Europese agentschappen” vallen. De Raad constateerde dat deze organen weliswaar bepaalde formele gemeenschappelijke kenmerken hebben, maar dat zij in feite zeer divers zijn. De Raad heeft de Commissie dan ook om een duidelijke definitie van de agentschappen verzocht aan de hand van hun bevoegdheden en taken. De Raad overwoog hierbij tevens dat er in een toekomstig kader aangegeven diende te worden welke criteria er toegepast moeten worden bij het oprichten van regelgevende agentschappen. Het is daarbij met name van belang dat elk besluit om een agentschap op te richten dan wel in stand te houden, gerechtvaardigd kan worden op basis van reële behoeften en een kosten-batenanalyse waarbij rekening gehouden dient te worden met de beschikbaarheid van relevante expertise. Daarnaast dient er ook een effectbeoordeling plaats te vinden.
In februari 2005 heeft de Commissie een ontwerp-interinstitutioneel akkoord gepresenteerd, een “IIA”, betreffende het operationele kader voor de Europese regelgevende agentschappen. In deze versie zijn regels opgenomen voor de taken van agentschappen, de uitvoerende verantwoordelijkheden, de rechtsgrondslag, de doelstellingen en het mandaat, de zetel, de structuur en werkwijze, de evaluatie en het toezicht. Uit het voorstel van de Commissie blijkt dat een IIA afdoende zou moeten zijn “om vanaf het begin de drie instellingen te betrekken bij de vaststelling van de basisvoorwaarden die bij de latere goedkeuring van de besluiten tot oprichting van de sectorale agentschappen moeten worden nageleefd” en dat “de keuze van dit instrument [niet uitsluit] dat in een tweede fase meer gedetailleerde procedures binnen een kaderregeling worden uitgewerkt”.
Het ontwerp-IIA die de Commissie heeft gepresenteerd gaat echter verder dan het vaststellen van regelingen voor een samenwerking tussen instellingen zoals die in het Verdrag zijn vastgelegd. In het ontwerp-IIA wordt ook het vaststellen van supra-wettelijke, materiële rechtsregels voorzien waardoor de wetgevende macht in de toekomst aan een procedure gebonden zou zijn die niet in het Verdrag is verankerd. In dit verband wil de Raad de geachte afgevaardigden graag verwijzen naar de verklaring betreffende interinstitutionele akkoorden die als bijlage bij het Verdrag van Nice is opgenomen en waarin staat dat interinstitutionele akkoorden “geen wijzigingen of aanvullingen van de bepalingen van het Verdrag [mogen] inhouden”.
In zijn conclusies van 28 juni 2004 is door de Raad geconstateerd dat “de zich ontwikkelende en uiteenlopende aard van de verantwoordelijkheden van regelgevende agentschappen een onderzoek rechtvaardigen naar alle aspecten die verband houden met hun structuur, inclusief de samenstelling van de raden van bestuur en de respectieve functies van hun organen.” De Raad voegde daaraan toe dat “bij dit onderzoek onder andere rekening dient te worden gehouden met de bevoegdheden die door elk agentschap uitgeoefend worden en de aard van de taken die aan hen toegewezen zijn.”
Hoewel een IIA bepaalde bindende juridische gevolgen kan hebben in zoverre daarin de wens van de drie instellingen tot uiting komt om bindende verplichtingen ten opzichte van elkaar aan te gaan, kan dit instrument niet gebruikt worden om wettelijke of supra-wettelijke bepalingen vast te stellen. De voorstellen over deze wetstechnische kwestie liggen daarom thans ter overweging bij de Raad.
De Raad is bereid om een horizontaal voorstel voor agentschappen te bestuderen waarin de kwesties op wetgevingsgebied die ik zojuist heb geschetst, aan de orde worden gesteld.
Maria da Assunção Esteves, namens de PPE-DE-Fractie. – (PT) In het Witboek over Europese governance stelt de Commissie dat er voor de Europese regelgevende agentschappen een wetgevingskader moet komen. Daarvoor moet nu een broodnodig interinstitutioneel akkoord tot stand worden gebracht. Met een dergelijk akkoord is spoed geboden, maar tot nu heeft het niet het licht gezien. Als er al een voorbeeld is op het vlak van politieke besluitvorming over een zaak waarvoor rationele en gecoördineerde organisatie vereist is, betreft dat ongetwijfeld de Europese regelgevende agentschappen.
Op de eerste plaats natuurlijk wegens het zeer grote aantal agentschappen en de uiteenlopende vitale sectoren waar zij zich mee bezig houden. Op de tweede plaats echter ook vanwege de Europese institutionele structuur, die nog versnipperd is en op zoek is naar een integrerende factor in de vorm van een Grondwet. Juist daarom heeft Europa in de tussentijd interinstitutionele akkoorden en een voorzichtige en permanente inspanning op organisatorisch vlak nodig. Europa kan niet de ogen sluiten voor het probleem op het gebied van governance ten gevolge van de uitbreiding en de ambities van de Unie. De regelgevende agentschappen vereisen derhalve van de Europese politieke instellingen dat zij hun aandeel in de verantwoordelijkheid op zich nemen.
Een interinstitutioneel akkoord versterkt het succes van de agentschappen, dicht procedurele lacunes en verleent op die manier de uitvoering van het Europese beleid een rationeel en efficiënt stempel. We dienen tenslotte allemaal te erkennen dat een rationele basis het Europese project structuur geeft.
Richard Corbett, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie maakt zich grote zorgen over de aanzienlijke toename van de agentschappen in de afgelopen jaren. Dat aantal is enorm gestegen. Zij lijken als paddestoelen in alle lidstaten uit de grond te schieten. Dat is echter meer om te zorgen dat elke lidstaat een agentschap op zijn eigen grondgebied heeft dan dat een nieuw communautair agentschap noodzakelijk of voordeliger is om de betreffende kwestie aan te pakken.
Onze bezorgdheid richt zich op een aantal dingen. Uiteraard op de kosten, maar van groter belang is de vraag of deze wildgroei van agentschappen niet de uitvoerende rol van de Europese Commissie ondermijnt. In een aantal lidstaten zijn er politici die graag zouden zien dat de Commissie in een reeks gespecialiseerde agentschappen wordt opgedeeld om de supranationale uitvoerende macht waar wij thans over beschikken, te ondermijnen.
En hoe zit het met de verantwoordingsplicht? De Commissie is in ieder geval verantwoording aan dit Parlement verschuldigd. Commissarissen en hun ambtenaren kunnen vrij eenvoudig hier uitgenodigd en gehoord worden. Daarnaast is de begroting van de Commissie aan onze goedkeuring onderworpen. Indien noodzakelijk - en hopelijk zal die situatie zich niet nog een keer voordoen - kunnen wij de Commissie ook uit haar functie ontheffen. Als een bepaalde taak echter aan een agentschap wordt overgedragen met weer een eigen, doorgaans intergouvernementele structuur en een raad van bestuur met een hele andere verantwoordingsplicht, is het duidelijk dat onze controle op de wijze waarop taken en bevoegdheden worden uitgevoerd, een stuk minder wordt.
Wij zijn dan ook voorstander van een interinstitutioneel kaderakkoord om een paar van deze problemen op te lossen. Hierdoor kunnen op zijn minst sommige excessen worden gecorrigeerd. Er kan zo bijvoorbeeld gewaarborgd worden dat er op een adequate wijze verantwoording wordt afgelegd. Er kan dan ook een standaardstructuur worden gecreëerd want het lijkt alsof elk agentschap op dit moment een andere structuur heeft. Daarnaast dient het Parlement betrokken te worden bij het aanstellen van en het toezicht op de raad van bestuur van elk agentschap.
Ik begrijp uit het antwoord van de Raad dat hij geen voorstander is van een interinstitutioneel akkoord, maar dat hij wel bereid is om een horizontaal voorstel in overweging te nemen. Ik zou graag van de Raad willen weten op welk soort voorstel hij dan doelt. Gaat het om een kaderverordening of een wetgevingsbesluit of iets van dien aard? Wij zullen echter niet rusten voordat ons doel verwezenlijkt is. Wij steunen de aanpak van de Commissie in haar voorstel en wij blijven vasthouden aan ons uitgangspunt dat agentschappen op een adequate manier verantwoording dienen af te leggen aan de gekozen instellingen van de Europese Unie en dat zij geen eigen koers mogen varen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds de jaren negentig zijn er Europese agentschappen opgezet als antwoord op de ontwikkelingen in het EU-beleid, de successievelijke uitbreidingen en de nieuwe technische en wetenschappelijke behoeften die als gevolg daarvan ontstonden.
Overeenkomstig het Witboek over Europese governance, moeten die Europese regelgevende agentschappen bijdragen tot een effectieve uitvoering en toepassing van de communautaire beginselen en de rol van die agentschappen en de controle die zij uitoefenen zijn van groot institutioneel en politiek belang. Toch vind ik de voortdurende aanwas van deze gedecentraliseerde agentschappen verontrustend. Het zijn er nu 23, terwijl er in 1995 nog slechts vijf waren, en er is geen gemeenschappelijk procedureel kader. Deze wildgroei van namen, taken, structuren en controlemechanismen zorgt voor een onoverzichtelijke situatie voor de burger, die de rechtszekerheid niet bevordert.
Het jaarverslag van de Europese Rekenkamer voor het jaar 2004 geeft aan dat de agentschappen tekortschieten bij het respecteren van de begrotingsbeginselen,, bij het aanwerven van personeel en bij het volgen van de procedures voor openbare aanbestedingen. De agentschappen drukken steeds zwaarder op de begroting van de Unie en daarom moet er absoluut een nauwkeurige analyse worden gemaakt van het financiële effect van de activiteiten van elk nieuw agentschap.
Met het oog op een correcte werking van de Unie met haar 25 lidstaten is meer transparantie en samenhang nodig om te vermijden dat er steeds meer verschillende agentschappen komen en om overlapping van bevoegdheden en werkzaamheden met die van de desbetreffende diensten van de Europese Commissie te vermijden. In die context steunen wij het ontwerpakkoord tussen de Commissie, het Parlement en de Raad waarin gemeenschappelijke richtsnoeren en een kader worden vastgelegd voor de oprichting van nieuwe agentschappen. Ik begrijp niet waarom de Raad tot nu toe zo onwillig is om te beginnen met onderhandelingen over dit akkoord, maar vandaag geloof ik dat die bereidheid er langzaam toch komt.
Lord Bach, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag iedereen bedanken die het woord gevoerd heeft bij deze interessante en informatieve uitwisseling van standpunten. Ik moet toegeven dat sommige punten die vandaag aan de orde zijn gesteld nog niet door de Raad zijn besproken, maar ik kan u de verzekering geven dat dit alsnog zal gebeuren.
Ik zal proberen om zoveel mogelijk van de genoemde punten te behandelen. Uiteraard is ook de Raad van mening dat wij transparante en effectieve agentschappen nodig hebben. Het is belangrijk dat wij voor coherentie, een goede governance, geloofwaardigheid en kosteneffectiviteit zorgen. Ongeacht het kader dat wij straks overeenkomen, biedt het uiteraard voordelen als de flexibiliteit behouden blijft en de toegepaste richtsnoeren niet overmatig rigide zijn. Ik kan het Parlement ook de verzekering geven - voorzover daar nog twijfels over mochten bestaan - dat de Raad op dit onderwerp zal terugkomen zodra de standpunten van zowel het Parlement als de Commissie nader bestudeerd zijn.
De Raad heeft nota genomen van het voorstel van de Commissie voor een juridisch bindend instrument waarmee een horizontaal kader voor regelgevende agentschappen wordt gecreëerd. De Raad is echter van mening dat het onderhavige voorstel van de Commissie bepaalde problemen op wetgevingsgebied met zich meebrengt en daarom wordt dit voorstel eerst zorgvuldig onder de loep genomen.
Wat zou de reikwijdte van een dergelijk kader moeten zijn? De Raad is van mening dat elk kader de essentiële aspecten zou moeten omvatten van zowel de oprichting en het functioneren van regelgevende agentschappen als van het toezicht daarop. Zoals ik al zei, is het met name van belang dat wij voor coherentie, transparantie, een goede governance, geloofwaardigheid en kosteneffectiviteit zorgen.
Hoe dient dan de besluitvorming voor het oprichten van een dergelijk agentschap te verlopen? Wij zijn van mening dat agentschappen een cruciale rol kunnen spelen, maar de Raad is het met het Parlement eens dat een besluit om een agentschap op te richten gebaseerd dient te zijn op een externe kosten-batenanalyse. Wij hopen dat wij in samenwerking met het Parlement een bevredigende oplossing voor deze kwestie kunnen vinden.
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst zeggen dat de Commissie het gevoel van urgentie bij het Europees Parlement deelt, en dat de bezorgdheid die door de verschillende sprekers is geuit, ook volledig bij ons leeft.
De Commissie is van mening dat een interinstitutioneel akkoord zonder meer de meest geschikte vorm is voor het kader. Alleen op basis van zo’n akkoord kan het Europees Parlement immers op voet van gelijkheid met de Commissie en de Raad worden betrokken bij het vaststellen van een gemeenschappelijk kader. Gezien de algemeen erkende noodzaak van wetgeving moet er zeker iets worden gedaan met dit ontwerp, dat al acht maanden geleden door de Commissie is ingediend. De Commissie doet een dringend beroep op haar institutionele partners om hier nu werk van te gaan maken, zodat de tripartiete onderhandelingen zo snel mogelijk kunnen beginnen. Het is van essentieel belang om te bekijken hoe een eventueel akkoord tussen de drie instellingen er inhoudelijk uit moet komen te zien. Als de inhoud van het instrument eenmaal is vastgesteld, zal het gemakkelijker zijn de vorm ervan te bepalen.
De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0339/2005).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
David Martin (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat het vragenuur tot 20.00 uur verlengd is omdat in het verleden maar al te vaak op de tijd die hiervoor was uitgetrokken, werd beknibbeld.
Mijn voorstel van orde heeft betrekking op mijn eigen vraag met nummer 69. Ik heb deze vraag speciaal ingediend omdat gepland was dat de heer Mandelson vanavond de vragen in dit Parlement zou beantwoorden. De vraag gaat over de Wereldhandelsorganisatie, maar is op onverklaarbare wijze bij de algemene vragen ingedeeld. Zou u kunnen toelichten waarom dat is gebeurd?
De Voorzitter. – Het enige wat ik hierover kan zeggen is dat het in dit Huis de regel is dat de Commissie bepaalt welke commissaris de vraag beantwoordt. Zodoende is uw vraag in het derde deel van het vragenuur beland.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik heb een vraag voor de heer Mandelson over hetzelfde onderwerp. Wellicht dat hij zo goed zou willen zijn om deze vraag apart te beantwoorden?
De Voorzitter. – Misschien is dat een goede manier om het probleem op te lossen. Als dat niet gaat, moet ik volstaan met hetzelfde antwoord dat ik al gaf op de vraag van de heer Martin.
De Voorzitter.
Vraag nr. 37 van Manuel Medina Ortega (H-0893/05):
Betreft: Belastingheffing op vliegreizen
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de interne markt van de toepassing van uiteenlopende nationale maatregelen inzake belastingheffing op vliegreizen, en welke maatregelen dienen te worden getroffen om deze nationale maatregelen te harmoniseren?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De kwestie van de belastingheffing op vliegreizen is de laatste tijd vaak onderwerp van discussie geweest. Het is namelijk een van de instrumenten die bestudeerd worden in het kader van de zoektocht naar nieuwe financieringsbronnen voor officiële steun aan ontwikkelingslanden in overeenstemming met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen van de VN.
De geachte afgevaardigde is zich er ongetwijfeld van bewust dat de Raad zich actief met dit onderwerp bezighoudt. Op verzoek van de Raad hebben de diensten van de Commissie bijvoorbeeld een aantal werkdocumenten over de technische aspecten rondom deze kwestie opgesteld. Er worden twee soorten instrumenten in overweging genomen: een belastingheffing op vliegtuigbrandstof en een belastingheffing op vliegtickets, ook wel bekend als de vertrekbelasting. Vanuit het oogpunt van de Europese interne markt zijn er verschillende rechtskader op deze twee belastingsoorten van toepassing.
De belastingheffing op vliegtuigbrandstof valt onder de communautaire wet- en regelgeving, te weten onder Richtlijn 2003/96/EG over energiebelasting. Hoewel vliegtuigbrandstof in beginsel vrijgesteld is van belastingheffing, mogen lidstaten die brandstof voor binnenlandse vluchten wel belasten. Zij mogen die brandstof ook voor vluchten tussen lidstaten belasten mits daarvoor een bilateraal akkoord is gesloten. In de praktijk is er echter geen wettelijk kader voor de belastingheffing op brandstof die gebruikt wordt door luchtvaartmaatschappijen uit derde landen die in de EU opereren.
Voor de belastingheffing op vliegtickets bestaan er geen specifieke communautaire regelingen. De lidstaten kunnen dus naar eigen inzicht belasting op die tickets heffen mits zij uiteraard hun verplichtingen uit hoofde van het EG-Verdrag in acht nemen.
De geachte afgevaardigde wil weten of de Commissie maatregelen overweegt om te voorkomen dat dergelijke belastingen een belemmering gaan vormen voor de interne markt. Ik zou allereerst graag willen benadrukken dat het feit dat er op een bepaald product of op een bepaalde dienst belasting wordt geheven, niet betekent dat het vrije verkeer van die producten of diensten wordt bedreigd. Er bestaat uitsluitend een belemmering voor het functioneren van de interne markt indien de belasting die op transacties tussen lidstaten wordt geheven, hoger is dan op vergelijkbare transacties binnen een lidstaat. Net als bij alle andere belastingen zal de Commissie alles in het werk stellen om de naleving van het Verdrag te waarborgen indien er sprake is van een discriminerende belastingheffing op vliegreizen. Naar ik begrijp, richt de discussie tussen de lidstaten zich echter voornamelijk op de heffing van belastingen op vliegtickets. Gezien het feit dat er op dit vlak geen communautaire regelgeving bestaat, wil ik erop wijzen dat dit in de eerste plaats een zaak is die onder de fiscale soevereiniteit van de lidstaten zelf valt.
Desalniettemin heeft de Commissie in de werkdocumenten van haar diensten het standpunt ingenomen dat er goede redenen zijn om de belastingheffing op vliegtickets op communautair niveau te regelen. De Commissie heeft ook aangegeven dat zij bereid is om, wat de technische aspecten betreft, samen te werken met die lidstaten die een dergelijke regeling willen bewerkstelligen. Dat zou ook de compatibiliteit in verband met de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag ten goede komen.
Ik wil er graag op wijzen dat de Commissie het functioneren van de interne markt continu in de gaten houdt. Het heffen van belastingen zoals genoemd door de geachte afgevaardigde is nog steeds vrij zeldzaam. Indien de Commissie constateert dat er sprake is van een structureel probleem bij de belastingheffing op vliegreizen - zowel wat vliegtuigbrandstof als vliegtickets betreft - zou zij indien nodig gebruik kunnen maken van haar recht om een voorstel te doen voor een adequate regelgeving op dit gebied.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer Mandelson, aangezien u verantwoordelijk bent voor de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie zou ik ervan willen profiteren dat u hier bent om u te vragen of u wel beseft dat degenen die het meest zullen worden getroffen door een belasting op vliegtuigtickets, ten behoeve van de globalisering, de landen van de derde wereld zullen zijn, die voor hun vooruitgang grotendeels afhankelijk zijn van het toerisme, dat bovendien een van hun weinige economische activiteiten is?
In de tweede plaats zou belasting op vliegtuigtickets en op de brandstoffen van vliegtuigen nadelig uitpakken voor landen met het karakter van een eiland of schiereiland. Deze belasting is uitsluitend bedacht vanuit continentaal perspectief, en zij zou feitelijk leiden tot een concrete beperking van het verkeer tussen de continentale regio’s van de Europese Unie en de regio’s en landen met het karakter van een eiland, vooral degene met een ultraperifeer karakter of degene die het verste afliggen van het centrum van de Europese Unie.
Ik hoop dat u mijn bezorgdheid aan commissaris Kovács zult overbrengen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) In antwoord op uw eerste vraag met betrekking tot het toerisme zou een hogere belasting op vliegreizen in theorie tot een verminderde vraag naar dat soort reizen kunnen leiden. De hogere prijs van vliegtickets moet echter gezien worden tegen de achtergrond van de totale kosten van een reispakket – dat wil zeggen het reizen zelf, de accommodatie en uitgaven voor recreatie - en daarvan maakt die verhoging slechts een klein deel uit. De mogelijke gevolgen voor het toerisme moeten ook gezien worden in het licht van de algemeen stijgende vraag op toeristisch gebied. Er zijn dus goede redenen om aan te nemen dat de gevolgen voor het toerisme in het algemeen beperkt zullen zijn.
In antwoord op uw tweede vraag over afgelegen en perifere regio’s kan ik zeggen dat de hogere prijzen voor vliegreizen grotere gevolgen kunnen hebben voor regio’s die in hoge mate afhankelijk zijn van het luchtvervoer. Aangezien de belastingheffing op vliegtickets echter in de eerste plaats een zaak van de lidstaten is, hebben de landen die een dergelijke belasting heffen de speelruimte om compensatiemaatregelen te treffen vanwege de speciale omstandigheden in afgelegen regio’s en de sociale behoeften van de mensen die daar wonen.
De Commissie heeft al verklaard dat zij bereid is om op het gebied van de technische aspecten van vliegtickets met de lidstaten samen te werken. Daar zouden binnen het kader van de communautaire regelgeving ook de verschillende compensatiemaatregelen voor afgelegen en perifere regio’s onder kunnen vallen.
Josu Ortuando Larrea (ALDE). – (ES) Commissaris, ik ben het met u eens dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om het ontwikkelingsbeleid in die landen te kunnen stimuleren die ons, omdat ze hun burgers geen perspectief bieden, steeds meer immigranten sturen, en ons voor ernstige problemen stellen in de Europese Unie.
Ik zou u in dit verband willen vragen of de Commissie voldoende andere alternatieven voor dit doel bestudeerd heeft, zoals het voorstel van de econoom Tobin die pleitte voor de invoering van een belasting op financiële transacties, wat niet van invloed zou zijn op het toerisme.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Op deze vraag kan ik een kort antwoord geven. De Commissie heeft geen alternatieven in overweging, zoals de voorgestelde Tobin-tax. Die Tobin-tax is overigens een controversieel initiatief waar veel mensen tegen zijn.
De voorstellen die de Commissie wel onderzocht heeft, zijn het resultaat van discussies tussen onze lidstaten. Zoals ik al gezegd heb, worden zij in werkdocumenten van de diensten van de Commissie nader geanalyseerd. De Commissie neemt op dit moment zelf geen initiatieven met betrekking tot deze kwestie.
Indien de zogeheten Tobin-tax door een groot aantal lidstaten gesteund of gestimuleerd zou worden, zou de Commissie deze kwestie zonder twijfel nader bestuderen en hieromtrent een standpunt innemen.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, we weten allemaal dat de ontwikkelingslanden onze aandacht en zorg verdienen. Ik vraag me echter telkens weer af waarom we niet bereid zijn om op vliegtuigbrandstof belasting te heffen, net zoals we dat doen bij andere energiebronnen, vooral fossiele energiebronnen. Ik zou erop willen wijzen dat vliegtuigen met name tijdens de start in de omgeving van de luchthavens veel milieuschade veroorzaken.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De opmerking van de geachte afgevaardigde is volledig terecht. Er dient overigens wel bedacht te worden dat een belasting op vliegtuigbrandstof weliswaar gevolgen voor de prijzen kan hebben, maar dat die belasting er ook toe zou kunnen leiden dat vliegreizen op gelijke voet komen te staan met andere vervoersmiddelen, zoals het wegverkeer. De brandstof voor die andere vervoersmiddelen, die vaak de enige reisopties vormen voor minder gefortuneerde reizigers, zijn op dit moment wel belast. Het punt dat de geachte afgevaardigde naar voren brengt, zal ongetwijfeld in overweging worden genomen door degenen die zich op deze kwestie toeleggen.
De Voorzitter. Vraag nr. 38 van Sarah Ludford (H-0896/05):
Betreft: Bescherming van gegevens, EU databanken
Zowel in het eerste als het tweede jaarlijkse verslag aan de Raad en het Europees Parlement (SEC(2004)0557 en SEC(2005)0839) over de werkzaamheden van de centrale eenheid van Eurodac, de EU-databank voor asielzoekers, wordt melding gemaakt van het feit dat deze eenheid een verrassend hoog aantal "speciale zoekopdrachten" geregistreerd had. Dit is een soort zoekopdracht die bedoeld is voor de uitvoering van artikel 18 (lid 2 e.v.) van de Eurodac-verordening, d.w.z. voor doeleinden ter bescherming van gegevens ten einde de rechten van de geregistreerde persoon op de toegang tot zijn/haar gegevens te waarborgen.
Deze speciale zoekopdrachten zijn echter uitgevoerd zonder dat de nationale toezichthoudende autoriteiten konden bevestigen of het werkelijk personen betrof die om toegang tot hun eigen gegevens verzocht hadden. Zou de Commissie kunnen meedelen wat ze doet om de status van deze speciale zoekopdrachten te achterhalen? Zou de Commissie kunnen meedelen of ze haar belofte gehouden heeft om de toepassing van de Eurodac-verordening in dit opzicht te blijven controleren, en wat het resultaat daarvan was?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde, barones Ludford, vraagt om opheldering met betrekking tot de speciale zoekopdrachten via Eurodac en de actie die de Commissie in dat verband heeft ondernomen. Ik ben blij dat ik antwoord op deze vraag kan geven, die overigens onder de verantwoordelijkheid valt van de heer Frattini, vice-voorzitter van de Commissie.
Ten eerste wordt een zoekopdracht als speciaal aangemerkt als deze niet bedoeld is om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, maar als iemand hierdoor gebruik wil maken van zijn of haar rechten zoals vastgelegd in de richtlijn gegevensbescherming.
In artikel 18 van de Eurodac-verordening worden de procedures beschreven voor het uitoefenen van het recht op informatie, voor de toegang tot Eurodac en voor het rechtzetten of verwijderen van persoonlijke gegevens die door Eurodac worden verwerkt. Deze rechten komen mensen toe uit hoofde van de communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming, die is bedoeld om het recht op privacy van mensen te waarborgen. Krachtens artikel 18, lid 2, en ook anderszins krachtens de Eurodac-verordening heeft elke inwoner van een lidstaat “recht op mededeling van de over hem in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en van de lidstaat die deze gegevens aan de centrale eenheid heeft toegezonden”. Vervolgens kan hij of zij die lidstaat “verzoeken dat feitelijk onjuiste gegevens worden rechtgezet of onrechtmatig opgeslagen gegevens worden verwijderd”. Het is van belang om op te merken dat slechts een paar lidstaten dergelijke speciale zoekopdrachten naar de centrale eenheid hebben gestuurd.
Krachtens het systeem dat is vastgelegd in de communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming, zijn de betreffende nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europees toezichthouder voor gegevensbescherming de bevoegde autoriteiten om de legitimiteit te controleren van de verwerking van persoonlijke gegevens door Eurodac. Tijdens een recente bijeenkomst van gebruikers van Eurodac heeft de Commissie die gebruikers aan hun wettelijke verplichtingen herinnerd. Tijdens een andere bijeenkomst, georganiseerd door de Europees toezichthouder, heeft de Commissie de Europees toezichthouder en de nationale toezichthoudende instanties gewezen op het grote aantal speciale zoekopdrachten die in de centrale eenheid van Eurodac geregistreerd zijn.
De Commissie houdt deze kwestie nauwlettend in de gaten aangezien het belangrijk is om uit te zoeken of de activiteiten die door nationale autoriteiten binnen het kader van Eurodac worden uitgevoerd voldoen aan onze geldende regelgeving op het gebied van de gegevensbescherming.
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Ik dank u commissaris Rehn, maar dan wel slechts tot op zekere hoogte. U zegt dat er bij Commissie over de vraag waarom deze speciale zoekopdrachten worden gegeven, niet meer informatie bekend is dan bij de nationale toezichthouders voor de gegevensbescherming. Dit onderwerp is echter uiterst belangrijk omdat de vraag naar toegang tot de databanken van de EU in snel tempo toeneemt.
Hoe weten wij in het geval van Eurodac dat de nationale autoriteiten zich niet via deze speciale zoekopdrachten eigenlijk onbevoegd toegang verschaffen tot de databank onder het mom van een opdracht van een persoon die zijn eigen gegevens wil controleren? Als de Commissie het antwoord hierop schuldig moet blijven, kunnen wij dan nog wel vertrouwen hebben in haar “waakhondfunctie” nu de gegevensbescherming onder steeds grotere druk komt te staan? Ik herinner u eraan dat de Commissie verantwoordelijk is voor de handhaving van de voorschriften van deze verordening.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) In de eerste plaats zal ik uw bezorgdheid aan commissaris Frattini overbrengen. In de tweede plaats heeft de Commissie bij één lidstaat om opheldering gevraagd omdat er in een zeer korte periode een uitzonderlijk groot aantal zoekopdrachten zijn geregistreerd.
U begrijpt dat ik in deze fase, waarin wij de exacte redenen voor die aantallen niet kennen, geen specifieke lidstaten aan de schandpaal wil nagelen. Ik herhaal nog maar eens dat er in dit stadium geen bewijs is dat de Eurodac-verordening op onjuiste wijze is toegepast, hoewel ook wij verbaasd zijn over het aantal zoekopdrachten.
De Voorzitter.
Vraag nr. 39 van Giorgos Dimitrakopoulos (H-0904/05):
Betreft: Kosovo
Is gewaarborgd dat de EU participeert in de onderhandelingen over de toekomstige status van Kosovo? Is er een lijst opgesteld van thema's en problemen ten aanzien waarvan de EU, en meer in het bijzonder de Commissie en het Europees Parlement, een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren, in de wetenschap dat in bestaande teksten van de instellingen van de EU met betrekking tot Kosovo expressis verbis de Europese dimensie wordt vermeld?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Sta mij toe om te beginnen met de opmerking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de besluitvorming ter bevordering van het politieke proces om de toekomstige status van Kosovo vast te stellen, bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties berust. Dit is ook in overeenstemming met Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de VN.
De Commissie is tevreden over de recente aanbeveling van de secretaris-generaal van de VN en de bekrachtiging ervan door de Veiligheidsraad. Die aanbeveling luidt dat de besprekingen over de toekomstige status van Kosovo voortgezet dienen te worden. De Commissie is ook verheugd over de benoeming op 1 november van dit jaar van president Martti Ahtisaari als de speciale vertegenwoordiger of gezant van de secretaris-generaal van de VN voor het leiden van de gesprekken over de toekomst van Kosovo. De Commissie staat volledig achter de inspanningen van de internationale gemeenschap en van president Ahtisaari om een evenwichtige en duurzame regeling in Kosovo voor te bereiden en uit te werken. Uiteraard zullen wij nauw met president Ahtisaari samenwerken om dit doel te bereiken. Wat de participatie van de EU en de rol van de Commissie betreft, zou ik graag vier opmerkingen willen maken.
Wij moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat het resultaat in overeenstemming is met het Europees perspectief voor Kosovo en daarnaast ook de gehele westelijke Balkanregio bestrijkt.
Ten tweede dienen wij de lokale autoriteiten, onze toekomstige gesprekspartners, sterker te maken, waarbij wij er tegelijkertijd voor moeten zorgen dat een gecoördineerde internationale aanwezigheid de veiligheid in Kosovo waarborgt.
Ten derde - en ik ben er vast van overtuigd dat het Europees Parlement het met name over dit onderwerp volledig met mij eens is - moet het onze gemeenschappelijke doelstelling zijn om een status te creëren die op waarden en normen gebaseerd is. Het is van het allergrootste belang dat de rechten van minderheden en de bescherming van culturele en historische locaties gewaarborgd worden om een duurzame oplossing te bewerkstelligen die de stabiliteit en het Europese perspectief voor de gehele regio bevordert.
Tot slot is de economische ontwikkeling cruciaal voor de toekomst van Kosovo. Ik zal binnenkort samen met Javier Solana een document overleggen over het algemene beleid van de EU voor Kosovo. In dat document zullen wij beschrijven hoe wij dit statusproces met adequate financiële middelen willen ondersteunen. Voor een nadere uitwerking van deze kwestie zou de Commissie graag nauw met het Parlement willen samenwerken. Ik hoop dat wij op uw steun kunnen rekenen bij dit zeer belangrijke streven.
Giorgos Dimitrakopoulos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris en zijn medewerkers bedanken voor hun antwoord en hun medewerking, en enkel herinneren aan twee dingen.
Ten eerste is de ondersteuning van het Europees perspectief in Kosovo heel belangrijk. Dat zegt ook de ambassadeur van de Verenigde Naties, de heer Eide, in een groot aantal paragrafen van zijn rapport.
Ten tweede zal er, zoals de commissaris zei, een gezamenlijke tekst worden opgesteld met de heer Solana en daarom is het zeer belangrijk dat de Europese Unie een concrete onderhandelingstactiek volgt bij dit vraagstuk, opdat wij enerzijds hulp kunnen bieden bij de aanpak van de problemen die zullen rijzen en anderzijds ervoor kunnen zorgen dat dit alles uitmondt in een Europees perspectief.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Graag wil ik de heer Dimitrakopoulos voor zijn vraag en de vervolgvraag bedanken. Ik kan hem de verzekering geven dat onze gemeenschappelijk doelstelling inderdaad is dat wij een Europees perspectief voor de toekomst van Kosovo creëren.
Ik ben het ermee eens dat dit in het verslag van ambassadeur Eide over de stand van zaken in Kosovo nog eens nadrukkelijk onderstreept wordt. Naar mijn mening is het verslag-Eide zeer professioneel, van hoge kwaliteit en bijzonder objectief en realistisch. In dit verslag wordt ook benadrukt dat het noodzakelijk is om in de loop van het onderhandelingsproces aandacht te schenken aan zowel het eerbiedigen van bepaalde de normen als aan de toekomstige status. Ik kan u ook de verzekering geven dat uit het gemeenschappelijk document met de heer Solana duidelijk naar voren komt dat onze doelstelling een evenwichtige en duurzame regeling is.
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, ik ben het volkomen eens met de commissaris als hij stelt dat Kosovo een Europees perspectief moet worden geboden. Ook de lokale autoriteiten zijn het erover eens dat er een militaire aanwezigheid nodig zal zijn, zodra de onafhankelijke status verworven wordt. Betekent dit, mijnheer de commissaris, dat zodra die onafhankelijke status verworven is, op termijn de KFOR-troepen zullen worden teruggetrokken en zullen worden vervangen door Europese troepen? Zo dit het geval is, hebt u al enige schatting over wat dit de Europese Unie zal gaan kosten en bestaat er de bereidheid van de Europese Unie en van de Commissie om ervoor te zorgen dat dan voldoende financiële middelen voorhanden zijn?
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) President Ahtisaari is net begonnen met zijn werk en is bezig met een pendeldiplomatie tussen Belgrado, Pristina en de internationale gemeenschap. Ik wil niet op de zaak vooruitlopen door te voorspellen wat het voorstel van president Ahtisaari in zijn hoedanigheid als VN-vertegenwoordiger zal zijn. Naar mijn idee kunnen wij hem het beste zijn werk laten doen zodat hij ongestoord met de verschillende partijen kan overleggen om op het juiste moment en met de nodige vastberadenheid met een voorstel voor een oplossing te komen. Daarom denk ik dat het niet verstandig is om nu een standpunt in te nemen over de vraag of, en in welke vorm, de aanwezigheid van KFOR-troepen in Kosovo voortgezet moet worden.
Ik wil graag twee dingen hierover zeggen. In de eerste plaats is het noodzakelijk dat er als veiligheidswaarborg ook in de toekomst sprake is van een internationale aanwezigheid in Kosovo. In de tweede plaats zijn wij bezig met een inventarisatie van de financiële middelen die wij ter beschikking moeten stellen om het werk van de internationale gemeenschap en van president Ahtisaari te ondersteunen.
Tweede deel
Vragen aan de heer Michel
De Voorzitter. Vraag nr. 40 van Bart Staes (H-0894/05):
Betreft: Het effect van FLEGT op de bescherming van sociale rechten en leefmilieu in ontwikkelingslanden
Het FLEGT actieprogramma om illegale houtkap te bestrijden focust zich hoofdzakelijk op de legale aspecten van houtkap, terwijl duurzaam bosbeheer grotendeels onderbelicht blijft. Nochtans biedt legale houtkap op zich geen enkele garantie voor duurzame ontwikkeling van de betrokken ontwikkelingslanden, de verbetering van de sociale situatie van de lokale bevolking en de bescherming van biodiversiteit en leefmilieu. Is de Commissie van mening dat er tijdens de onderhandelingen over de partnerschappen binnen FLEGT bindende voorwaarden gesteld moeten worden over ontwikkelingsaspecten (zowel sociaal als milieugebonden), om op die manier de levensomstandigheden van de lokale bevolking te verbeteren, en is de Commissie niet van mening dat legaliteit een basisvoorwaarde is voor toegang tot de Europese markt, en geen doel op zich van FLEGT?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het actieplan van de Europese Unie met de naam FLEGT – wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw – houdt zich alleen bezig met het al dan niet legaal zijn van activiteiten, en heeft geen betrekking op de bredere en complexere vraagstukken van de duurzame ontwikkeling van de bosbouw. Er is een duidelijk verschil tussen beide aspecten. Legaal hout kan worden geproduceerd op een manier die schadelijk is voor het milieu, bijvoorbeeld door middel van een toegestane vorm van exploitatie. En illegaal hout kan op zijn beurt afkomstig zijn van een duurzame bron, zoals hout dat wordt geproduceerd in eigen, inheems beheer dat milieuvriendelijk is, maar niet voldoet aan de officiële juridische eisen.
In de meeste landen berust de bosbouwwetgeving echter op principes van duurzame ontwikkeling. Beter bestuur en een betere toepassing van de wetgeving zullen dan ook leiden tot een milieuvriendelijker bosbeheer. De partnerschapsovereenkomsten die in het kader van het FLEGT-actieplan gesloten zullen worden, zullen tevens dienen als middel om de deelnemende partijen rond de tafel te krijgen om bredere aspecten van governance in de bosbouwsector te bespreken en het doorvoeren van eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving te ondersteunen. De Commissie hoopt dat de wetgeving en het bestuur in de partnerlanden door deze procedures beter en rechtvaardiger zullen worden. Ik hoop dan ook dat u zult inzien dat het belang dat in het FLEGT-actieplan wordt gehecht aan de kwestie legaal versus illegaal, geen doel op zich is, maar veeleer een middel om met de partnerlanden samen te werken teneinde het bestuur in de bosbouwsector te verbeteren.
Niettemin is het FLEGT-actieplan van de Unie een initiatief dat gericht is op veranderingen die voortkomen uit de inzet van de partijen zelf. Het is dan ook onwenselijk dat de potentiële partnerlanden geconfronteerd worden met strenge sociale en milieueisen. Te strenge voorwaarden zouden een belemmering vormen voor hun betrokkenheid in het kader van de partnerschapsovereenkomsten. Overigens, in het FLEGT-actieplan van de Europese Unie wordt misschien dan wel de nadruk gelegd op governance en een legalistische benadering, maar we mogen niet vergeten dat de Unie vastbesloten blijft om duurzaam bosbeheer in de ontwikkelingslanden te stimuleren. In de afgelopen tien jaar heeft de Europese Unie een bedrag van ruim 700 miljoen euro uitgetrokken voor het duurzame beheer van bossen in Azië, Centraal-Afrika en Zuid-Amerika.
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw antwoord en een aantal van uw opmerkingen. Natuurlijk kan de samenwerking met die partnerschapslanden een goede zaak zijn, maar we weten allemaal dat niets belet dat mogelijke partnerschapslanden via derde landen, zoals bijvoorbeeld China, toch illegaal hout gaan invoeren in Europa. Greenpeace heeft zeer onlangs kenbaar gemaakt dat ze illegale netwerken vanuit Congo-Brazzaville naar Italië heeft ontdekt, vanuit Papoea-Nieuw-Guinea naar China en zo naar het Verenigd Koninkrijk. Mijn vraag is dus hoe de Commissie, hoe de commissaris van plan is dit soort praktijken een halt toe te roepen?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) De Commissie heeft uiteraard begrip voor, bijvoorbeeld, de wens – ik heb hier pas nog vragen over gekregen – om een eenzijdig verbod uit te vaardigen op de invoer van illegaal hout. We moeten echter toegeven dat zo’n stap in de praktijk niet leidt tot het oplossen van het probleem van de illegale exploitatie van bossen. Ten eerste krijgen onze douane-instanties met een eenzijdig verbod op de invoer van illegaal hout in de Unie geen instrument in handen waarmee de legale herkomst van hout bevestigd of ontkracht kan worden. Zo’n verbod is op zich dus niet toereikend om te voorkomen dat illegaal hout de Unie binnenkomt. Om onderscheid te kunnen maken tussen legaal en illegaal hout hebben we uiteraard de volledige medewerking van de exporterende landen nodig, en dat is het grote probleem.
Ten tweede is een verbod in Europa niet de weg die leidt naar het oplossen van het bestuursprobleem in de producerende landen. Daarom heeft de Commissie een aanpak voorgesteld die berust op het aangaan van partnerschappen met de houtproducerende landen. Dit vergemakkelijkt de vereiste samenwerking tussen de Europese Unie en de producerende landen, zodat er iets gedaan kan worden aan het probleem van de corruptie en de lacunes op bestuursgebied, die leiden tot de illegale exploitatie van bossen. Zonder verhoogde en gezamenlijke inspanningen om de corruptie in de houtsectoren van de producerende landen uit te roeien, zullen de maatregelen ter beteugeling van de handel in illegaal hout, die hand in hand gaat met de illegale exploitatie van bossen, geen enkel effect sorteren.
Ten derde is de aanpak die het aangaan van partnerschappen beoogt, doelgericht en proportioneel. Met deze aanpak kunnen de aandacht en de middelen worden geconcentreerd op de landen die zwaar door dit probleem worden getroffen zonder dat dit ten koste gaat van de handel met de landen waar de illegale exploitatie van bossen een veel minder groot probleem vormt. Ten aanzien van het grootste deel van de handel in producten waarin hout is verwerkt, bestaat geen vermoeden van illegale praktijken.
Wel moeten wij met elkaar overleggen wat onze reactie moet zijn als dergelijke vermoedens wel bestaan ten aanzien van de handel met landen die geen partner zijn. Deze kwestie zal nader worden bestudeerd bij een volgende evaluatieronde. Ik wil benadrukken dat het niet de bedoeling is dat de maatregelen die bij die evaluatieronde worden bestudeerd, in de plaats komen van de aanbevolen vrijwillige aanpak zoals uiteengezet in het FLEGT-actieplan, maar hem eventueel aanvullen. Ook wil ik opmerken dat het om een evaluatieronde gaat, en dat het niet onze bedoeling is om in dat stadium met nieuwe wetgevingsvoorstellen te komen.
De Commissie is bereid een nieuwe analyse uit te voeren met betrekking tot de haalbaarheid van aanvullende wetgeving ter ondersteuning van het FLEGT-actieplan, zoals mij hier is verzocht. Zoals beloofd heb ik de boodschap dus overgebracht aan de Raad. Jammer genoeg zijn deze werkzaamheden vertraagd doordat de bevestiging van de actieve deelname van de lidstaten op zich liet wachten, en door het besluit dat we hebben genomen om de schaarse middelen te concentreren op de uitvoering van de in het actieplan genoemde vrijwillige aanpak. De evaluatie loopt en vindt plaats in nauwe samenwerking met de lidstaten, aangezien een groot aantal potentiële maatregelen onder de bevoegdheid van de lidstaten valt.
Als optie zijn aangemerkt maatregelen op het gebied van het overheidsopdrachtenbeleid, het witwassen van kapitaal, gestolen goederen en de corruptiebestrijdingswetgeving, naast de haalbaarheid van de praktische aspecten van de nieuwe wetgeving inzake de controle op de invoer van illegaal geproduceerd hout.
Het laatste dat ik u wil vertellen, is dat ik in de korte tijd dat ik commissaris voor onderzoek ben geweest, de gelegenheid heb gekregen om een bezoek te brengen aan het onderzoekscentrum van de Commissie in de buurt van Milaan, waar ik zeer interessante activiteiten heb gezien. Het ging om satellietwaarnemingen waarmee ontbossing en herbebossing zeer nauwkeurig kunnen worden gevolgd. Ik denk dan ook dat het misschien nuttig zou zijn om na te gaan of we daarmee niet over een instrument beschikken waarmee we, in onze politieke dialoog met de landen, hen er op zijn minst toe kunnen bewegen iets meer bereidheid te tonen om ons te helpen. Dit is een technologisch middel dat ons in staat zou stellen de ontwikkeling van deze situatie van nabij te volgen, ik weet niet of u al in de gelegenheid bent geweest om dit centrum te bezoeken, om te zien wat het kan doen, maar ik kan u verzekeren dat ik zeer onder de indruk was. Het is absoluut mogelijk om een relatief nauwkeurig toezicht uit te oefenen op de nu eens dramatische, en dan weer wat optimistischere ontwikkeling van deze situatie.
John Bowis (PPE-DE). - (EN) Commissaris, ik ben ervan overtuigd dat het Parlement u meer armslag wil bieden voor nadere actie op grond van het verslag dat, uit hoofde van het actieplan, eigenlijk al in 2004 gepresenteerd had moeten worden.
Een van de manieren om u meer armslag te bieden is om aan te dringen op actie op basis van de zeer welkome overeenkomst die tijdens de Top in september met China is gesloten. Zou de commissaris aan kunnen geven hoe hij denkt dat op deze wijze een einde gemaakt kan worden aan het “witwassen” van illegaal gekapt hout in China en in de rest van die regio?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer Bowis, ik kan u helaas slechts mededelen dat ik een proactieve aanpak heb en u zeggen dat deze kwestie aan de orde zal komen tijdens het overleg met onze partners, maar ik heb u niets meer te bieden dan mijn goede wil. Ik wens twee dingen. In de eerste plaats wil ik dat de lidstaten, ofwel de Raad, zich zelf ook wat bereidwilliger toont op dit terrein. Ik denk dat het ons zou helpen als er bijvoorbeeld geen belemmeringen opgeworpen zouden worden voor het bestuderen van de eisen die wij formuleren, aangezien ik absoluut niet tegen een versterkte wetgeving ben, integendeel. Op een gegeven moment zal het daar toch echt van moeten komen.
Verder heb ik u aangegeven welke weg we kunnen bewandelen, een weg die ik technisch zou willen noemen, een weg waarlangs we in elk geval druk zouden kunnen uitoefenen op de partnerlanden, en ook op de lidstaten, niet te vergeten. Wat we in feite nodig hebben, is een, laten we zeggen, wetenschappelijk middel om de herkomst van hout te achterhalen en te benoemen. Met de diamant bijvoorbeeld is dit ons technisch gezien gelukt. Er zijn op dit moment zeer nauwkeurige methoden om de herkomst van diamant met zekerheid vast te stellen. We moeten het een beetje in die richting zoeken.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de familiebedrijven in de bosbouw werken in Europa volgens zeer duurzame methoden. Daarvan profiteert de hele economie. Wat is uw visie, mijnheer de commissaris, op de mogelijkheid om de landen die we in dit verband noemen ter plaatse met onze kennis te ondersteunen, zodat we niet weer achteraf de schade hoeven te beperken? Een ding is duidelijk: hout is en blijft een grondstof voor allerlei producten, en u heeft terecht het onderzoek genoemd.
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Het is wat al onze ontwikkelingsprogramma’s betreft evident dat de maatregelen waarvoor u in uw vraag suggesties doet, onder ontwikkelingsprojecten kunnen vallen en zonder meer in aanmerking kunnen komen voor een plaats binnen dergelijke projecten, of het nu gaat om het verkrijgen van technische bijstand, om aanplant of een reeks andere maatregelen; wij zijn uiteraard zeer bedacht op dit aspect. In de context van ontwikkelingsprojecten is de vraag die u bezighoudt, in feite een vraag die een steeds transsectoraler karakter krijgt. Ontwikkelingsprojecten die betrekking hebben op landen of op bepaalde regio’s of zones, komen uiteraard zonder meer voor steun in aanmerking. Er worden er overigens nu al behoorlijk wat van uitgevoerd.
De Voorzitter. Vraag nr. 41 van Othmar Karas (H-0902/05):
Betreft: Ontwikkelingssamenwerking
Het is noodzakelijk dat de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van donorlanden wordt verhoogd tot 0,7 procent van het bruto binnenlands product. Daarmee kunnen de millenniumdoelstellingen geheel overeenkomstig de termijn tot 2015 worden bereikt. De nationale ODA moet daarom trapsgewijze de volgende doelstellingen bereiken: tot 2006 "substantiële verhoging", tot 2009 0,5 procent en tot 2015, 7 procent van het BBP.
In vele landen wordt voor de berekening van deze percentages echter ook de afbetaling van de schulden meegerekend, hetgeen tot gevolg heeft dat geen extra geld beschikbaar is. Voor het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG) is dat geld echter dringend noodzakelijk. Kan de Commissie meedelen welke andere factoren bij de berekening van deze 0,7 procent een rol spelen en hoe kan worden getracht een uniforme berekeningsgrondslag te vinden? Hoe kunnen lidstaten hiervoor wettelijk verantwoordelijk worden gesteld?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de financiële middelen voor ontwikkeling moeten zonder meer substantieel worden verhoogd om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in 2015 te halen.
U weet dat de EU zeer serieus werk maakt van de uitdagingen die zijn gelegen in het beschikbaar krijgen van de noodzakelijke begrotingsmiddelen om de armoede tussen nu en 2015 met de helft terug te dringen. Daarom heeft de Unie zich reeds in 2002, als eerste tussenstap, ten doel gesteld de ontwikkelingshulp in 2006 te verhogen. De Unie wil voor officiële ontwikkelingshulp een gezamenlijk peil bereiken van 0,39 procent van het bruto nationaal product.
In mei jongstleden heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de voorstellen voor een nieuwe fase om in 2010 een gezamenlijk peil van 0,56 procent te halen, en in 2015 de doelstelling van 0,7 procent van het BNP. Ik weet dat deze doelstellingen ambitieus zijn, maar ze zijn haalbaar. Ze zijn niet zomaar vastgesteld. Ik ben blij dat vier van onze lidstaten al op dit niveau zitten. Zes andere hebben aangegeven dat ze het ruim vóór 2015 willen halen.
Het begrip “officiële ontwikkelingshulp” is nauwkeurig omschreven. Deze definitie is opgesteld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en internationaal erkend. Volgens deze definitie wordt schuldverlichting beschouwd als ontwikkelingshulp. Dit is gerechtvaardigd voorzover er door de schuldverlichting middelen vrijkomen die eerder bestemd waren voor de aflossing van de schuld en nu kunnen worden ingezet voor de ontwikkeling van arme landen.
Sinds de Conferentie van Monterrey over ontwikkelingsfinanciering hebben de hulpstromen van de Europese Unie een daadwerkelijke verhoging te zien gegeven om de tussentijdse doelstelling in 2006 te halen. Een aanzienlijk deel van die verhoging is terug te voeren op schuldverlichting.
In de geest van de consensus van Monterrey moet het initiatief voor de verlichting van de schuld van arme landen met een hoge schuldenlast, ik citeer, “volledig worden gefinancierd met aanvullende middelen”. In 2005 heeft de Commissie, in haar jaarlijkse toetsingsverslag betreffende de verbintenissen die de Unie in Monterrey is aangegaan, dan ook aangegeven dat zorgvuldig moet worden nagegaan of de inspanningen op het gebied van schuldverlichting mogelijk gevolgen hebben voor de hulpstromen. Dit blijft uiteraard een aandachtspunt in onze toekomstige jaarlijkse toetsingsverslagen. Ik wil er in dit verband op wijzen dat de Europese Unie zich erop heeft vastgelegd vanaf 2010 jaarlijks rond de 66 miljard euro beschikbaar te stellen. Dat is dus 20 miljard euro meer dan het bedrag dat voor 2006 is voorzien. Gezien deze geplande omvang van de hulp zal het schuldverlichtingseffect op de verhoging van de officiële ontwikkelingshulp op korte en middellange termijn beperkt zijn.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, ik stel vast dat u ervan uitgaat dat we het interim-doel in 2006 zullen halen. Ik zou u willen vragen wanneer u hierover een verslag voor kunt leggen. Wat zijn de gevolgen voor die landen die dit doel niet kunnen bereiken? Wanneer we het eerste doel niet halen zullen we ook weinig vorderingen maken om het tweede te halen. Wat voor bijkomende projecten met cofinanciering door de EU zult u voorstellen om deze doelstellingen te bereiken? Wat voor projecten zullen dat hoofdzakelijk zijn?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Ik ben misschien niet helemaal duidelijk geweest in mijn eerste interventie. Ik wilde zeggen dat wat voor 2006 is beloofd, niet alleen zal worden gehaald, maar zelfs zal worden overschreden: we zullen het in 2006 iets beter doen dan beloofd. Of anders gezegd, we lopen een beetje voor op de planning. Het voorstel voor een nieuwe doelstelling voor 2010 heb ik overigens gedaan om deze dynamiek, die relatief is, vast te houden. Volgens mij heb ik het al gezegd: het is tamelijk realistisch om te veronderstellen dat de doelstelling van 2010 gehaald zal worden. Ik beschik helaas niet over middelen om lidstaten die hun toezeggingen niet nakomen, daartoe te dwingen.
Toch denk ik dat momenteel langzaam maar zeker het besef groeit dat ontwikkeling een absoluut fundamenteel beleidsterrein is en dat er in elk geval geen excuus meer is om verplichtingen niet na te komen. Wat de verplichtingen in het kader van de millenniumdoelstellingen betreft is er zelfs geen enkel excuus meer. Als de wil er is, kunnen de financiële middelen gevonden worden. Ik denk dat de politieke wil bestaat; nu moet die alleen nog in daden worden omgezet.
Maar, en dat is de vraag die u stelt, hoe moeten we andere middelen vinden? U weet dat een aantal landen reeds besloten heeft een heffing te gaan invoeren, of een belasting op vliegtickets. U weet dat er gepraat wordt en werd over de Tobin-tax op financiële transacties, hoewel er op dit punt geen enkele vorm van overeenstemming is bereikt waarop voortgeborduurd kan worden.
Persoonlijk moet ik u zeggen dat ik uiteraard geïnteresseerd ben in elk nieuw idee op dit gebied. Ooit heb ik ook het idee geopperd van een belasting op de wapenhandel. Dit werpt echter een zeker moreel probleem op. De legale wapenhandel vertegenwoordigt een bedrag van een biljoen dollar per jaar, terwijl de omvang van de illegale handel op meer dan twee biljoen dollar wordt geschat. Dit geeft dus een probleem: gaat men de legale wapenhandel belasten, terwijl de illegale handel zich daar jammer genoeg aan zal onttrekken?
U weet dat een van uw collega’s, de heer Rocard, zo meteen een vraag gaat stellen over het opzetten van een wereldwijde loterij. Ik sta absoluut open voor dit idee. U weet ook dat tevens gesproken wordt over de opbrengst van de boetes die aan de Commissie worden betaald wegens het overtreden van de mededingingsregels. Waarom zouden we deze bedragen niet besteden aan ontwikkeling? Zo is er een hele reeks mogelijkheden waarvan de technische haalbaarheid wordt onderzocht.
Gelooft u mij als ik zeg dat ik nog meer ideeën heb, maar de lidstaten moeten die uiteraard ook willen uitvoeren. De meeste van die ideeën zijn immers niet bruikbaar of werken niet echt als ze slechts door drie, vier, vijf of zes landen worden uitgevoerd. De beweging moet veel algemener zijn. Tot slot heb ik het gevoel dat de ontwikkelingshulp in de komende jaren substantieel verhoogd moet kunnen worden.
De Voorzitter. Vraag nr. 42 van Marie-Hélène Aubert (H-0934/05):
Betreft: Verkiezingen in de Democratische Republiek Kongo
Het houden van vrije verkiezingen werpt in Afrika altijd veel problemen op, hetgeen een reden vormt om de verkiezingen die in de Democratische Republiek Kongo gaan worden gehouden goed in de gaten te houden. We hebben namelijk verontrustende berichten gehoord over de geloofwaardigheid van de toekomstige verkiezingen: er bestaat grote onduidelijkheid over de samenstelling van het kiezerscorps, er vindt op grote schaal fraude plaats bij de inschrijving op de kiezerslijsten, er wordt - vooral in het oosten van het land - bewust een klimaat van onzekerheid gecreëerd om de mensen ver van de stembus te houden en belangrijke delen van de bevolking zijn van deelneming uitgesloten, zoals de Kongolezen die in het buitenland wonen (ruim 3 miljoen alleen al in de landen van de Europese Unie). Deze onregelmatigheden zullen onvermijdelijk tot gevolg hebben dat veel democratische politieke krachten zullen weigeren aan de verkiezingen deel te nemen en dat te voorzien is dat de resultaten zullen worden betwist.
De Europese Unie, die het organiseren van verkiezingen actief ondersteunt, moet waakzaam blijven ten opzichte van wat er in de Democratische Republiek Kongo gebeurt. Kan de Commissie ons daarom mededelen over welke informatie zij beschikt aangaande de organisatie van de verkiezingen in Kongo? Welke steun denkt zij te verlenen aan het goede verloop van deze verkiezingen? Welke maatregelen zal zij nemen wanneer blijkt dat er op grote schaal fraude wordt gepleegd?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie volgt de ontwikkelingen rond het verkiezingsproces in de DRC en de organisatie ervan door de onafhankelijke kiescommissie op de voet, samen met de gehele internationale gemeenschap overigens. Eind augustus van dit jaar heb ik zelf een missie uitgevoerd ter controle van de inschrijving van kiesgerechtigden, om vast te stellen onder welke omstandigheden die inschrijving plaatsvond. Ondanks de deplorabele staat van de infrastructuur van het land waren er op dat moment meer dan 21 miljoen kiezers ingeschreven. Dit aantal stemt in grote lijnen overeen met de bevolkingsprognoses op basis van de laatste algemene volkstelling, die op dit moment de meest betrouwbare statistische grondslag vormt waarmee gewerkt kan worden.
De inschrijving van de kiezers is geregeld bij een bijzondere wet, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd om zich op vrijwillige basis te kunnen inschrijven. Ook zijn er door de kiescommissie maatregelen getroffen om te garanderen dat alle inschrijvingscentra op dezelfde manier werden behandeld en geen enkele regio of zone werd benadeeld door het laat opengaan van het centrum. Om u enig idee te geven van de omvang van de technische problemen kan ik u zeggen dat er ruim tienduizend inschrijvingskits verdeeld moesten worden over het gehele grondgebied van Congo, in de wetenschap dat er op sommige plaatsen kleine noch grote wegen meer zijn, en dat er helikopters ingezet moesten worden. U kunt zich dus voorstellen dat dit een enorme klus was.
Om de risico’s van dubbele inschrijving en massale fraude zoveel mogelijk te voorkomen – daar ging de vraag mede over – heeft de kiescommissie, met goedvinden van de internationale gemeenschap, gekozen voor inschrijving van de kiezers op basis van biometrische gegevens, onmiddellijke uitgifte van de kiezerskaart, het dagelijks aanplakken van de lijsten met ingeschrevenen in elk inschrijvingsbureau, het gebruik van onuitwisbare inkt en het opschonen van de kiezerslijsten op basis van biometrische gegevens. De Commissie steunt de organisatie van het verkiezingsproces met een substantiële bijdrage van 149 miljoen euro via een fiduciair fonds onder beheer van het VN-ontwikkelingsprogramma. Uit hoofde van die bijdrage speelt zij een actieve rol in de stuurgroep van het project ter ondersteuning van het verkiezingsproces, die toezicht houdt op de activiteiten van de kiescommissie in het kader van het project.
Om te garanderen dat de verkiezingen gehouden worden volgens de internationale normen, heeft de Commissie onlangs besloten een verkiezingswaarnemingsmissie te sturen, die op 18 december aanstaande, de dag van het grondwettelijk referendum, zal beginnen met haar werkzaamheden, die zullen doorlopen tot het einde van het verkiezingsproces.
Op dit moment is er niets dat wijst op massale fraude bij de organisatie en het verloop van het verkiezingsproces. Als ik “massaal” zeg, moeten we ons uiteraard verplaatsen in de context van 22 miljoen inschrijvingen. Ik heb vanmiddag cijfers gekregen waaruit blijkt dat er fraude is geconstateerd, dat die deels die naam verdient vanwege het opzettelijke karakter, dat er ook “fraude” is waarvan men niet weet of die wel opzettelijk is, dat er ook fouten zijn gemaakt. De mensen die aan dit soort registraties werken zijn doorgaans Congolese burgers, die zijn gevormd door de samenleving die de kits ter beschikking heeft gesteld, en het is duidelijk dat, wanneer miljoenen mensen een code moeten krijgen, een bepaald foutenpercentage voor de hand ligt, of het nu gewoon technische fouten zijn of fouten die toe te schrijven zijn aan manipulatie. Een foutief ingevoerde naam kan niet meteen uit het systeem worden gehaald als de machine die naam eenmaal heeft opgeslagen. Op centraal niveau kan daar echter wel iets aan worden gedaan. Men gaat dus centraal de dubbele inschrijvingen verwijderen onder de ongeveer 22 miljoen mensen die op dit moment zijn geregistreerd. Zodra die dubbele eruit zijn gehaald mag men ervan uitgaan dat er zo’n 21 tot 22 miljoen kiezers rechtmatig, en niet dubbel, zijn ingeschreven.
Mochten er door de verkiezingswaarnemingsmissie onregelmatigheden worden geconstateerd van een zodanige omvang dat ze de doorzichtigheid, de geloofwaardigheid en de representativiteit van het proces dreigen te ondermijnen, dan houdt de Commissie zich, overeenkomstig het bepaalde in de Overeenkomst van Cotonou, gereed om een versterkte politieke dialoog in gang te zetten teneinde corrigerende maatregelen vast te stellen. Maar dat is nu al niet meer aan de orde, we zijn dat stadium al gepasseerd. Ik geef u de cijfers.
De resultaten van de ontdubbeling – zoals dit met een zeer lelijke term wordt genoemd – voor het operationeel gebied van Kinshasa zijn vandaag bekendgemaakt tijdens de vergadering van het technisch comité voor het verkiezingsproces. Er zijn 150 000 dubbele inschrijvingen opgespoord op een totaal van 2 963 101 kiezers die in Kinshasa zijn geregistreerd. Er waren 18 587 gevallen van dubbele inschrijvingen van technische aard – fouten die toe te schrijven zijn aan manipulatie, zoals ik u zojuist heb verteld –, 10 490 gevallen van fraude en 121 000 gevallen van mogelijke fraude. Het totale aantal dubbele inschrijvingen komt dus neer op ongeveer 5 procent van het totale aantal geregistreerden.
Wat het percentage frauduleuze dubbele inschrijvingen betreft moet rekening worden gehouden met het feit dat elk geval waarvan is vastgesteld dat het een dubbele inschrijving betreft, gelijk staat aan tenminste twee personen, en niet aan één. Dus zelfs wanneer de gevallen van fraude en mogelijke fraude bij elkaar worden opgeteld, is de fraude maximaal 2 procent van het totale aantal geregistreerden. De cijfers betreffende de mogelijke fraudegevallen zullen volgende week bekend worden, evenals het resultaat van de ontdubbeling in Beneden-Congo. Alles zal dus op centraal niveau worden opgeschoond, wat zou moeten resulteren in een fraudevrije, volledig correcte algemene kiezerslijst, op basis waarvan in elk geval gezegd kan worden dat deze verkiezing, als zij gehouden wordt, plaatsvindt op een volledig correcte basis in termen van ingeschreven kiezers.
Overigens ben ik ter plekke gaan kijken hoe dit werkte: ik moet u zeggen dat ik behoorlijk onder de indruk was. Al die mensen die zich kwamen inschrijven en zich wilden inschrijven, die er zeer blij mee waren dat ze dit deden, konden in feite voor het eerst laten zien dat ze binnen hun staat ook juridisch bestaan. Ze kregen voor het eerst een kiezerskaart, die tot op zekere hoogte ook fungeerde als identiteitskaart, wat nieuw voor hen was omdat ze nooit echte papieren hebben gehad. Het was hoe dan ook zeer indrukwekkend om dit alles te zien, en het feit dat men erin geslaagd is onder de gegeven omstandigheden ruim 22 miljoen kiezers in te schrijven – over een paar dagen zal die inschrijving pas helemaal afgerond zijn – is een zeer groot succes, ook voor de internationale gemeenschap en in het bijzonder voor de Europese Unie, die heel hard aan de ondersteuning van het proces heeft gewerkt
Marie-Hélène Aubert (Verts/ALE). – (FR) Dank u, mijnheer de commissaris, voor uw bemoedigende en zeer concrete toelichting. U realiseert zich terdege dat ontwikkelingshulp pas echt doeltreffend kan zijn als er een minimum aan democratie en rechtstaat is.
Ik wilde overigens nog een vraag stellen, over vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Wij stellen vast dat er een aantal gebeurtenissen plaatsvinden die wijzen op grote problemen op dit gebied, gebeurtenissen waarbij zowel journalisten als een aantal politieke tegenstanders die hun mening willen laten horen, betrokken zijn. Kiezerslijsten zijn één ding, maar vrijheid van meningsuiting is weer wat anders. Kunt u nadere informatie geven over wat de Commissie denkt te gaan doen als er misbruik wordt geconstateerd?
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Het niveau van de politieke dialoog die we met de Congolese autoriteiten voeren is inmiddels zodanig, dat wij tussenbeide zouden kunnen komen en hen er zeker van zouden kunnen overtuigen een andere weg in te slaan, als dat nodig zou zijn.
Wat de persvrijheid betreft, mevrouw Aubert, weet ik niet of u de mogelijkheid hebt gehad de Congolese pers ter plekke te volgen. Als u wilt kan ik u een aantal kranten geven, zelfs alle kranten die dagelijks in Kinshasa en andere steden verschijnen. Ik moet u zeggen dat de Congolese pers over het geheel genomen wordt gekenmerkt door vrijelijk taalgebruik, en door een vrijheid waarmee naar alle kanten beschuldigingen worden geuit – waarvan ook ik soms het mikpunt ben overigens – en die men slechts in weinig democratieën tegenkomt. Als er dus één gebied is waarop echt zeer substantiële vooruitgang is geboekt, dan is dat wel de persvrijheid, ook al blijven er nog genoeg punten van kritiek over, met name wat het bestuur betreft. Journalisten in Kinshasa en elders kunnen volledig vrijuit spreken. Het doet er niet toe wat ze uitkramen en er worden volkomen ongegronde beschuldigingen geuit; hoewel ik niet beweer dat de hele pers zo is, kan ik u dus vertellen dat de pers zich ongehinderd op wie dan ook kan storten, of het nu de president is of andere hooggeplaatste personen. Dus wat de persvrijheid in Congo betreft is er denk ik geen probleem. Er zijn andere problemen, enorme problemen zelfs, maar eerlijk gezegd heb ik niet de indruk dat er, op dit punt althans, problemen zijn.
Wat de oppositie aangaat moet ik u zeggen dat ik hier en nu, en al geruime tijd, geen enkel lid van de oppositie kan noemen dat verhinderd werd aan verkiezingen mee te doen of bijvoorbeeld een politieke partij op te richten, tenzij hij of zij niet aan de voorwaarden voldeed natuurlijk. Ik dacht het niet tenminste. Maar wat ik nu zeg moet niet worden uitgelegd alsof alles perfect is. We moeten alleen in gedachte houden dat er vooruitgang is geboekt.
Ik volg de problematiek van Congo al jaren, voornamelijk uit hoofde van mijn andere functie, en ik moet bekennen dat we de afgelopen jaren nog nooit zo’n grote kans hebben gehad om dit land naar vrije en democratische verkiezingen te leiden, en het daarmee enige stabiliteit te bezorgen. Ik hoop van ganser harte dat de grondwet eind december geratificeerd zal worden en dat de verkiezingen in maart of april zullen plaatsvinden, zodat de laatste gestelde termijn wordt gehaald. Ik heb niet gezegd dat ik in een gelukzalig optimisme ben vervallen. Ik zeg alleen dat we nog nooit zo dicht bij de minimumvoorwaarden zijn geweest om de stabiliteit in Congo te herstellen.
En het is waar dat ik me zeer betrokken voel bij dit onderwerp, omdat ik denk dat stabiliteit in de DRC een enorme impuls zou geven aan de stabiliteit in de gehele regio. We moeten ons hoe dan ook realiseren dat Centraal-Afrika met zijn afmetingen bijna een continent op zich is. Als we zien hoeveel doden er zijn gevallen sinds 1994, als we zien welke vooruitgang er, denk ik, geboekt is in Rwanda, als we kijken naar de verkiezingen die een probleemloze wisseling van de wacht mogelijk hebben gemaakt in Burundi – wat toch tamelijk onverwacht was – als ik bijvoorbeeld de eerste gestes en daden zie van president El Nkurunziza in Burundi, dan hoop ik dat we over een paar maanden dezelfde ontwikkelingen zullen zien in Congo.
De Voorzitter. De vragen nrs. 43 t/m 45 zullen schriftelijk worden beantwoord(1).
Vragen aan de heer Mandelson
De Voorzitter. Vraag nr. 46 van Sajjad Karim (H-0906/05):
Betreft: Grotere transparantie en verantwoording bij de WTO-onderhandelingen
Handel valt uitsluitend onder de bevoegdheid van de EU. Daarom is het van essentieel belang dat de leden van het Europees Parlement, als gekozen vertegenwoordigers, de mogelijkheid hebben een volledig democratisch toezicht uit te oefenen op het communautair handelsbeleid. De inzet van een niet-gekozen besloten comité, zoals het comité van artikel 133, dat rapporteert aan de Raad van Ministers ter voorbereiding van beleidsmaatregelen, ondergraaft het legitieme gezag van de EP-leden om namens hun achterban op te treden. Niet alleen ziet het er nu naar uit dat zelfs de grootste voorstanders van de NAMA (Niet-Agrarische Markt Toegang) van de WTO, zoals de Britse regering, moeite hebben om aan te tonen dat “vrije” handel inderdaad strookt met hun retorische uitlatingen over armoede en duurzaamheid, ook heeft de Europese Ombudsman kritiek geuit over de transparantie van handelsbesprekingen en -onderhandelingen. Welke plannen heeft de Commissie derhalve om de toegang voor het publiek tot de WTO-onderhandelingen te verbeteren, en gaat zij, meer in het bijzonder, uitvoerige effectevaluaties op alle NAMA-gebieden, met inbegrip van gevoelige terreinen zoals visserij en bosbouw, uitvoeren en de bevindingen hiervan publiceren?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie is voorstander van een grotere transparantie en verantwoording van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om de legitimiteit van deze instelling te verbeteren.
Wat het functioneren van de WTO betreft, heeft de EU een aantal voorstellen voor verbeteringen gedaan, met name met betrekking tot de voorbereiding en het beheer van ministersconferenties om efficiëntere onderhandelingen en een effectievere besluitvorming te bevorderen, mede gezien het feit dat het aantal WTO-leden blijft toenemen. Zo zou het mogelijk moeten zijn om op korte termijn overeenstemming te bereiken over een betere definitie van de rol van de gastheer van ministersconferenties. Evenzeer moeten kleinere en externe delegaties in staat worden gesteld effectiever te onderhandelen, zowel in de context van het proces van Genève als tijdens ministersconferenties.
Met betrekking tot het parlementaire toezicht is de Commissie voorstander van grotere bevoegdheden van het Europees Parlement op het gebied van het handelsbeleid. De Commissie heeft dan ook haar steun gegeven aan voorstellen die ertoe strekken om het Europees Parlement dezelfde bevoegdheden als de Raad te geven bij het opstellen van het handelsbeleid in het kader van de Conventie over de toekomst van Europa.
In de tussentijd houden wij het Europees Parlement volledig op de hoogte van het verloop en de resultaten van internationale onderhandelingen. Dat gebeurt door regelmatig deel te nemen aan formele en informele bijeenkomsten van het Parlement en door dezelfde beleidsdocumenten over te leggen waarover de Raad kan beschikken. Daarnaast wordt het Parlement periodiek geraadpleegd over de belangrijkste beleidsoriëntaties.
De Commissie is echter wel aan het Verdragskader gebonden. Het comité ingevolge artikel 133, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, is geen besluitvormingsorgaan, maar een adviesorgaan. Belangrijke beleidsbesluiten worden in de Raad door democratisch gekozen ministers genomen.
Met betrekking tot de transparantie ten opzichte van het publiek in het algemeen, streeft de Commissie naar een proactief communicatiebeleid door onder andere relevante informatie op haar website te publiceren, door een regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te houden en door te reageren op verzoeken van burgers om toegang tot documenten te krijgen.
Wat de effectbeoordelingen met het oog op de duurzaamheid betreft, zijn voor de eerste batch van de NAMA-sectoren, dat wil zeggen textiel en kleding, farmaceutische producten en non-ferro metalen in 2002-2003 al effectbeoordelingen uitgevoerd. De resultaten zijn sinds 2003 toegankelijk via de website van de Universiteit van Manchester met aanbevelingen voor aanpassingen wanneer er onevenwichtigheden geconstateerd worden, zowel in de EU als in derde landen.
Ook is er reeds onderzoek naar de bosbouw uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn in juni 2005 gepubliceerd. Op dit moment wordt er een tweede reeks onderzoeken in gang gezet naar een andere batch NAMA-sectoren waaronder de visserij. De resultaten van deze tweede reeks onderzoeken worden naar alle waarschijnlijkheid in de tweede helft van volgend jaar gepubliceerd.
David Martin (PSE). - (EN) Ik ben verheugd over de opmerking van de commissaris over het informeren van het Parlement. Is hij bereid om specifiek toe te zeggen dat de parlementaire delegatie bij de onderhandelingen in Hongkong volledig op de hoogte zal worden gehouden van het verloop van de WTO-besprekingen, zodat die delegatie een actieve rol kan spelen bij deze besprekingen en bij het doorgeven van relevante informatie aan het publiek om een volledige transparantie te waarborgen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Dat is zeer belangrijk. Er zijn uitgebreide regelingen voor de delegatie van het Europees Parlement getroffen, niet alleen om ons naar Hongkong te vergezellen, maar ook voor de dagelijkse bijeenkomsten die bedoeld zijn om de delegatieleden regelmatig te informeren. Ik feite heb ik net een mededeling naar de voorzitter van de Commissie internationale handel gestuurd dat er elke ochtend een informatiebijeenkomst zal plaatsvinden.
Het is van belang om erop te wijzen dat wat er zich in Hongkong afspeelt geen duister en abstract proces is. Het gaat over het dagelijks leven van en de werkgelegenheid voor miljarden mensen. Het is onze taak om onze werkzaamheden te rechtvaardigen teneinde begrip en steun van het publiek te verwerven voor de onderhandelingen die wij tijdens deze zeer belangrijke ministersconferentie voeren.
James Hugh Allister (NI). - (EN) Commissaris, zou ik uw aandacht even mogen vestigen op een substantieel aspect van de WTO-besprekingen, namelijk het feit dat veel mensen het idee hebben dat de landbouw bij deze gesprekken als kop van jut en als kind van de rekening fungeert?
De hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is ongetwijfeld verkocht als een middel om de landbouwtarieven tegen toekomstige aanvallen te beschermen. Wij kregen ook te horen dat de landbouw bij de WTO in veilige handen zou zijn. Nu moeten wij echter constateren dat u – wellicht ietwat overhaast – een unilateraal aanbod heeft gedaan om nog een keer een aanzienlijk percentage van deze tarieven af te halen. Daardoor begin je je toch echt af te vragen of men zich wel bewust is van de zeer nijpende situatie waarin de landbouw terecht zou komen als dit proces daadwerkelijk wordt voortgezet. Ik doel daarbij ook specifiek op de situatie in regio’s zoals die waaruit ik afkomstig ben; een regio die de commissaris overigens goed kent.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Het is zeer verleidelijk om nu te zeggen dat als u wel in staat bent om mijn onderhandelingspartners in de WTO ervan te overtuigen dat wij al danig in onze landbouwtarieven snijden, u er dan beter dan ik in geslaagd zou zijn om hen te overtuigen van de reikwijdte van ons landbouwaanbod. Wij hebben uiteraard een uiterst geloofwaardig en reëel aanbod gedaan over de landbouwtarieven. Dat aanbod hebben wij gekoppeld aan onze voorstellen met betrekking tot de binnenlandse subsidies en het afschaffen van uitvoersubsidies. Het gaat om proportionele voorstellen die stevig geworteld zijn in het pakket van de bestaande hervormingen van het GLB en die de grenzen daarvan niet overschrijden. Het zijn maatregelen en voorstellen waar wij niet omheen kunnen. Wij hebben ons verbonden aan het oorspronkelijke Doha-mandaat en wij hebben afgelopen zomer vervolgens de kaderovereenkomst onderschreven op grond waarvan wij uitgenodigd worden om maatregelen te nemen voor een substantiële verbetering in de markttoegang op landbouwgebied. Naar mijn idee zijn wij daar ook mee bezig. Wij nemen echter geen risico’s en wij brengen ook de inkomstenbron van de Europese landbouwers en agrarische gemeenschappen niet in gevaar. Dat zijn paniekreacties waarbij ik mij absoluut niet kan aansluiten.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mochten de onderhandelingen in Hongkong over een multilateraal systeem mislukken - wat niemand hoopt maar wat schijnt te kunnen gebeuren -, zou dat het volgens u makkelijker maken om een vrijhandelszone tussen Europa en Amerika op te richten, of zou het juist moeilijker worden?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Volgens mij is er geen moeilijker en pijnlijker probleem dan de onderhandelingen over een vrijhandelszone tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika. Ik ben er echter rotsvast van overtuigd dat er nu mogelijkheden zijn om een aantal van de non-tarifaire barrières te slechten die een belemmering vormen voor de handel tussen en de investeringen aan deze en gene zijde van de Atlantische Oceaan.
Zoals de geachte afgevaardigde weet, gaat deze zaak mij na aan het hart. Ik maak mij met name zorgen over de verschillen in regelgeving, het gebrek aan convergentie en de hindernissen die worden opgeworpen vanwege de verschillen in de regulering en de frequente incompatibiliteit tussen de regelgeving in Europa en de Verenigde Staten. Beide stelsels zijn echter diepgeworteld in de traditie en in jarenlange praktijkervaringen. Ik vermoed dat wij Europeanen er net zo min in zouden slagen om de Amerikanen ervan te overtuigen dat zij hun regelgeving moeten veranderen als dat de Amerikanen ons van hun gelijk en het invoeren van hun regelgeving kunnen overtuigen. Desalniettemin kunnen wij via een geduldige dialoog en, op termijn naar ik hoop, via onderhandelingen een aantal noodzakelijke en belangrijke verbeteringen doorvoeren. Van die verbeteringen zal het bedrijfsleven aan beide zijden van de Atlantische Oceaan profijt hebben en daardoor zullen die verbeteringen ook een positief effect op de werkgelegenheid en bestaansmiddelen in beide regio’s hebben.
De Voorzitter. Vraag nr. 47 van Hélène Goudin (H-0909/05):
Betreft: Verlaging douaneheffing op Thailandse garnalen
De Commissie heeft verlagingen van de douaneheffingen van 12 procent tot 4,2 procent op Thailandse garnalen ingevoerd. De verlagingen van de douaneheffing zouden oorspronkelijk op 1 juli van dit jaar worden ingevoerd, maar werden vervroegd tot 1 april als gevolg van de verwoestende tsunami. De hoop bestaat dat de EU door middel van de verlaging Thailand hulp biedt zich op zuiver economisch vlak te herstellen. De Raad is al eerder overeengekomen dat de EU-steun aan door de tsunami bedreigde landen moet helpen de kwetsbaarheid voor eventuele toekomstige natuurrampen te verminderen. Critici hebben erop gewezen dat de verlaging van de douaneheffingen op Thailandse garnalen in strijd zijn met dit uitgangspunt van de Raad. De reden is dat de kwekers van garnalen de mangrovebossen bij de stranden rooien om plaats te krijgen voor dammen. De mangrovebossen vormen een belangrijke bescherming tegen stormen, overstromingen en vloedgolven. De Zweedse natuurbeschermingsorganisatie heeft gezegd dat de gevolgen van de tsunami minder ernstig waren geweest als de mangrovebossen niet waren verwoest om plaats te maken voor de garnalenteelt.
Is de Commissie van oordeel dat de steun aan de garnalenteelt in de vorm van lagere douaneheffingen strookt met het bovengenoemde besluit van de Raad? Heeft de Commissie geanalyseerd welke gevolgen de garnalenteelt in Thailand heeft voor het kappen van de mangrovebossen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Op basis van het huidige stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP) – dat is het unilaterale programma voor tariefconcessies dat tot 1 januari 2006 voor 180 ontwikkelingslanden wordt gehanteerd - geldt binnen de EU voor de invoer van visserijproducten, inclusief garnalen, vanuit de belangrijkste concurrenten van Thailand (Indonesië, Maleisië en Brazilië) een verlaging van de douanerechten van 12 naar 4,2 procent. Vanwege de enorme concurrentie op de communautaire markt zijn visserijproducten uit Thailand sinds 1 januari 1999 van het SAP uitgesloten.
Het nieuwe SAP, dat op 27 juni 2005 door de Raad is vastgesteld, is op andere criteria gebaseerd en brengt meer voordelen met zich mee voor alle SAP-begunstigden, inclusief landen die door de tsunami zijn getroffen, zoals Thailand. Uit hoofde van het nieuwe SAP profiteert Thailand vanaf januari 2006 dus weer van die lagere invoerheffingen op visserijproducten. Dit is ook in overeenstemming met de overkoepelende doelstelling van de Commissie en de Raad om alle landen die door de tsunami zijn getroffen, hulp te bieden.
De Commissie is zich ervan bewust dat er bezorgdheid bestaat over de garnalenkweek in Zuidoost-Azië en over de gevolgen van het rooien van mangrovebossen om plaats te maken voor kweekbassins. De Commissie ondersteunt dan ook de ontwikkeling van een duurzaam beheer van de kustzones in Azië via een overdracht van beste praktijken en milieuvriendelijke oplossingen vanuit Europa naar Azië.
De Dienst voor samenwerking EuropeAid van de Commissie heeft inmiddels financiële middelen toegezegd voor drie projecten die gericht zijn op het herstel van mangrovebossen in een aantal door de tsunami getroffen gebieden in Indonesië, Sri Lanka en Thailand. Die hulp wordt verstrekt in het kader van het post-tsunami programma “Azië Pro Eco”. Bovendien kan hierdoor ook het voortbestaan van de garnalenproductie worden gewaarborgd omdat deze sector ook in aanmerking komt voor steun uit hoofde van dit programma. Doel van de steun is de ontwikkeling van een duurzaam milieubeheer in kustregio’s die afhankelijk zijn van de aquicultuur.
De Voorzitter. Vraag nr. 48 van Ilda Figueiredo (H-0930/05):
Betreft: Problemen in de schoenenindustrie
Zoals bekend heeft de schoenenindustrie zwaar te lijden onder de liberalisering van de internationale handel. Dit geldt vooral voor de landen met een kwetsbare economie, zoals Portugal, waar in het noorden bepaalde gebieden met omvangrijke werkloosheid worden bedreigd en de economische groei wordt belemmerd, zoals onlangs weer kon worden vastgesteld. Vooral de afschaffing van het quotasysteem voor de invoer uit China heeft tot ernstige gevolgen geleid. Dit blijkt vooral uit de verlaging van de gemiddelde importprijs met circa 50 procent.
Kan de Commissie in het licht van het voorafgaande mededelen welke maatregelen zij voornemens is te treffen, met name met betrekking tot het antidumpingonderzoek waarom de Europese Confederatie voor de schoenenindustrie heeft verzocht?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie is op de hoogte van de recente ontwikkelingen op het gebied van de invoer in de Gemeenschap van schoenen uit China en Vietnam. In dat verband heeft de Commissie eerder dit jaar klachten ontvangen van de communautaire schoenenindustrie. Daarbij is overtuigend cijfermateriaal overlegd waaruit blijkt dat die schoenenindustrie negatief beïnvloed wordt door de dumpprijzen van geïmporteerde schoenen in de EU.
De Commissie heeft onverwijld actie ondernomen en twee antidumpingonderzoeken in gang gezet. Het eerste onderzoek heeft betrekking op schoenen met een verstevigde, beschermende neus die uit China en India worden ingevoerd. Het tweede onderzoek richt zich op schoenen met een bovendeel van leer die uit China en Vietnam worden geïmporteerd.
Deze onderzoeken zijn bedoeld om vast te stellen of de betreffende importen tegen dumpprijzen plaatsvinden en of zij een negatief effect hebben op de economische situatie van de schoenenindustrie in de EU. Middels deze onderzoeken dient ook geëvalueerd te worden wat de gevolgen en negatieve effecten van eventuele maatregelen zouden kunnen zijn op de andere economische actoren in de Gemeenschap.
De onderzoeken vorderen gestaag. De Commissie analyseert op dit moment niet alleen of de betreffende exporteurs als marktgerichte bedrijven behandeld kunnen worden, maar ook de definitie van de verschillende categorieën en modellen van de betreffende producten, de vraag of er sprake is van dumping, de gevolgen van deze importen voor de schoenenproducerende industrie in de EU, en de positie van (detail)handelaren en consumenten. Het onderzoek op al deze gebieden is op dit moment in volle gang. Het behoeft geen betoog dat het om een zeer gecompliceerde zaak gaat. Gezien de enorme technische problemen, de honderden economische actoren en een product dat uit duizenden verschillende modellen bestaat, kunnen wij op dit moment nog geen concrete indicatie geven over de uiteindelijke uitkomst van de onderzoeken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Er zijn op dit moment vele kleine en middelgrote bedrijven die hun deuren sluiten of op het punt staan dat te doen. In de benadeelde gebieden van bijvoorbeeld mijn land, maar ook van andere Zuid-Europese landen, betekent dat meer werkloosheid, waardoor de ontwikkeling van die gebieden stagneert. Als er niet snel schot komt in dit proces, kan het te laat zijn. Daarom wilde ik van u weten wanneer er doeltreffende maatregelen zullen worden genomen om de vrijwaringsclausules toe te passen in de gebieden die het zwaarst hebben te lijden.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Het onderzoek zal binnen de voorgeschreven termijn afgerond worden, hoewel ik niet precies kan zeggen wanneer de resultaten beschikbaar zullen zijn. Twee tot negen maanden na het in gang zetten van het onderzoek kan de Commissie voorlopige maatregelen uitvaardigen.
Ik moet echter nog een keer benadrukken dat dit echt een zeer gecompliceerde zaak is; nog veel gecompliceerder dan wij bij het begin van het onderzoek dachten. Wij moeten zorgvuldig te werk gaan omdat wij niet alleen exact dienen vast te stellen wat de gevolgen voor de communautaire belangen zijn, maar ook wat de consequenties zijn van eventuele antidumpingmaatregelen voor een breed scala aan producenten en economische actoren in deze sector. Een deel van de productie van sommige communautaire producenten is zelf ook bijvoorbeeld afkomstig van buiten de Gemeenschap.
Voormalige “honderd procent” EU-producenten voeren hun onderzoek, ontwerp en ontwikkeling nog steeds in de Gemeenschap uit, maar krijgen productleveringen vanuit uiteenlopende bronnen, niet alleen uit China en Vietnam, maar ook uit Roemenië, Bulgarije en Brazilië dan wel uit Italië, Slowakije en andere lidstaten. Deze voormalige producenten zorgen door deze andere economische activiteiten voor een aanzienlijke hoeveelheid banen.
Ik zou nog meer voorbeelden kunnen noemen om de complexiteit van deze kwestie te onderstrepen, maar uit hetgeen ik u zojuist heb geschetst, kunt u afleiden dat wij bij onze analyse van de situatie zorgvuldig te werk gaan. Het gaat niet om één enkele, homogene groep van Europese producenten met één duidelijk identificeerbaar en kwantificeerbaar belangenpakket. Het gaat om een breed scala aan producentenbelangen. Na ons eerste, voorlopige antwoord op de vraag of de vermeende dumpingpraktijken met feiten gestaafd kunnen worden, moeten wij ervoor zorgen dat wij zeker weten welke gevolgen onze eventuele acties voor de verschillende producentenbelangen zullen hebben.
David Martin (PSE). - (EN) Ik ben verheugd over en opgelucht door het antwoord van de commissaris, omdat ik ben benaderd door Europese detailhandelaren die aanzienlijke bedragen in Azië hebben geïnvesteerd. Zij hebben daardoor niet alleen voor betere arbo- en werkomstandigheden in Aziatische landen gezorgd, maar ook voor economische voordelen voor zowel Aziatische werknemers als voor Europese detailhandelaren. Is de commissaris het ermee eens dat het absoluut verkeerd zou zijn als deze bedrijven het slachtoffer worden van antidumpingheffingen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde geeft een voorbeeld van een bepaald type Europese producent met wiens belangen ik rekening dien te houden. Het is duidelijk dat het niet eenvoudig zal zijn om een evenwichtige en rechtvaardige oplossing voor deze zeer complexe situatie te vinden. Eerlijk gezegd zal de Commissie een behoorlijke dosis inventiviteit en flexibiliteit aan de dag moeten leggen om een zodanige oplossing voor deze kwestie te bewerkstelligen dat deze voor de lidstaten en de economische actoren aanvaardbaar is.
Dat gezegd hebbende, zullen de lidstaten binnenkort een voorstel van mijn diensten ontvangen om de Vietnamese exporteurs niet als marktgerichte bedrijven te behandelen, aangezien interventies en subsidies door de staat en andere verstoringen van de mededinging nog steeds op grote schaal voorkomen. Over China heeft de Commissie overigens nog geen gegevens beschikbaar.
Anne E. Jensen (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de heer Mandelson bedanken voor zijn pleidooi voor de vrijhandel en voor de bedrijfstakken die van die vrijhandel profiteren. In verband met deze zaak wil ik graag weten waarom het antidumpingsonderzoek ook sportschoenen omvat, die zijn uitgezonderd van Verordening 467/98 en die überhaupt al jarenlang van alle importbeperkingen zijn uitgezonderd. Dat geeft immers de indruk dat de Commissie in paniek geraakt is door de druk van de krachten binnen de EU die de vrije concurrentie vrezen. Kan de commissaris ontkennen dat dit het geval is?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde heeft de vinger op een belangrijke zere plek gelegd. Zij mag er echter niet vanuit gaan dat er voor dergelijk sportschoeisel invoerrechten zullen worden geheven om het dumpen te bestrijden. Ik moet namelijk zelf eerst de zekerheid hebben dat er in de praktijk inderdaad sprake is van directe communautaire concurrenten die dergelijk sportschoeisel produceren. Ik kan dan ook nog niet zeggen welk communautair belang in dat segment van de sector mogelijke schadelijke gevolgen zou kunnen ondervinden. Het onderzoek wordt echter voortgezet. Ik vermoed dat wij binnenkort een standpunt kunnen innemen over de specifieke sector waar mevrouw Jensen naar verwijst.
De Voorzitter. De vragen nrs. 49 t/m 53 zullen schriftelijk worden beantwoord(2).
Vragen aan de heer Špidla
De Voorzitter. Vraag nr. 54 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0890/05):
Betreft: Het voorspellen van toekomstige herstructureringen
Welke middelen gebruikt de Commissie voor het voorspellen van toekomstige herstructureringen van ondernemingen en van toekomstige ontwikkelingen in de economie en op de arbeidsmarkt in elke marktsector en voor elk soort banen, met name in eiland-, landbouw- en perifere regio's?
Worden de toekomstverwachtingen beïnvloed door de bilaterale en internationale verplichtingen en overeenkomsten die de EU heeft ondertekend?
Via welke mechanismen zorgt de Commissie voor handhaving van de duurzame ontwikkeling van deze regio's en van hun sociale structuur, en met name voor de soepele aanpassing van de werknemers aan veranderende omstandigheden, en voor de planning van scholing van de jongeren?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de inspanningen die de Commissie zich getroost op het vlak van de herstructurering beslaan het gehele Europese grondgebied. De Commissie beschikt niet over speciale instrumenten om de herstructurering van bedrijven te voorspellen of om de toekomstige economische ontwikkeling te voorzien in alle sectoren van de markt en voor elk soort beroep dat wordt uitgeoefend op eilanden, op het platteland en in afgelegen gebieden. Terwijl elke lidstaat instrumenten heeft om elke individuele sector en de eigen arbeidsmarkt in de gaten te houden, moet de Commissie zich noodgedwongen beperken tot specifieke bedrijfstakken en individuele regio’s. De mededeling van de Commissie van 31 maart 2005 over herstructurering en werkgelegenheid bood de sociale partners de gelegenheid hun meningen aan de Commissie kenbaar te maken. In haar mededeling over het industriebeleid van 5 oktober verwijst de Commissie bovendien naar bepaalde industriële sectoren die de komende jaren wellicht structurele veranderingen zullen moeten ondergaan. Dan moeten wij dus ook in staat zijn op deze veranderingen vooruit te lopen en ze op regionaal, nationaal en Europees niveau te begeleiden. Ook in de tertiaire sector kunnen herstructureringen noodzakelijk blijken en gedetailleerd onderzoek is dan ook geboden.
De Commissie werkt samen met het Europese Waarnemingscentrum voor veranderingen in Dublin en is actief betrokken bij de projecten van het centrum waarbij herstructureringen in verschillende bedrijfstakken in kaart worden gebracht. De verbintenissen en overeenkomsten die de Europese Unie op bilateraal of internationaal niveau is aangegaan, werken door in bepaalde sleutelaspecten van het herstructureringsproces, zoals de mate waarin markten worden opengesteld, de toegang tot markten, technologische vernieuwingen, het delen van technologie en de sociale clausules van dit soort verdragen. De Commissie beschikt over instrumenten die kunnen bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de regio’s, zoals met name de Europese werkgelegenheidsstrategie, het Europees Sociaal Fonds voor investeringen in menselijk kapitaal en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor infrastructuurinvesteringen, investeringen in de productie en voor de ontwikkeling van Europees potentieel.
De structuurfondsen bieden hulp in de vorm van strategische programma’s voor de middellange termijn die tot doel hebben industriële ontwikkelingen te voorspellen en beter te sturen en eventuele nadelige gevolgen voor de werknemers te minimaliseren. Vandaar dat in de voorstellen van de Commissie voor het werkprogramma 2007 - 2013 het toezicht en beheer van veranderingen als prioriteit is aangemerkt onder de doelstellingen concurrentievermogen en werkgelegenheid. Hierdoor zullen drie kernpunten centraal komen te staan: de grote ongelijkheid op het vlak van de werkgelegenheid, het continu hoge tempo van economische en sociale herstructurering als gevolg van de globalisering en de zich aandienende kenniseconomie, en demografische veranderingen die zullen leiden tot vergrijzing van de arbeidskrachten.
In deze verordening is onder meer een noodreserve opgenomen die voor de convergentieregio’s 1 procent bedraagt en voor de andere regio’s 3 procent. Met behulp van deze fondsen zullen lidstaten de economische en sociale herstructureringen beter kunnen sturen en de gevolgen van een opener wereldmarkt beter kunnen opvangen. De Commissie heeft bovendien kortgeleden voorgesteld een fonds voor aanpassingen aan de globalisering op te richten met als doel negatieve gevolgen van herstructurering het hoofd te bieden. Als dit fonds er komt, kan het werknemers helpen die worden getroffen door crises die voortvloeien uit de globalisering.
Voor het onderricht van toekomstige generaties beschikken wij over Europese onderwijsprogramma’s als Erasmus, Sokrates en Leonardo die duizenden jonge studenten in staat stellen in het buitenland te studeren. Ook bieden de door de Europese Unie gefinancierde kaderprogramma’s voor onderzoek middelen om uiterst belangwekkende projecten doorgang te doen vinden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, vakopleidingen en innovatie waardoor de weg geëffend wordt voor nieuwe activiteiten.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn vrij informatief antwoord
Ik wil concreet vragen of hij al weet waar de financiële middelen voor dit fonds ter ondersteuning van de herstructurering vandaan zullen komen en of hij van plan is al deze hulpmaatregelen openbaar te maken, opdat de Europeanen meer vertrouwen krijgen in de ontwikkelingen en niet worden afgeschrikt door het verschijnsel van de mondialisering.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Uiteraard kan de Commissie met de huidige middelen reageren op onverwachte veranderingen. Om maar een overbekend en recent voorbeeld te noemen: bij Rover gingen in korte tijd 5 000 banen verloren. De Europese Commissie heeft toen de structuurfondsen gebruikt om te interveniëren en die interventie wordt in zeer brede kring voor succesvol gehouden. Dit was natuurlijk wel een uitzonderlijk geval aangezien het ging om een enkel productiebedrijf in een enkel land. Wanneer het een probleem betreft dat in meerdere landen speelt, vertakkingen kent of systematisch van aard is, zoals bijvoorbeeld recentelijk bij het bedrijf Electrolux, dan ontbreekt het ons aan efficiënte instrumenten. Vandaar onze suggestie om een nieuw fonds op te richten dat de gevolgen van globalisering en herstructurering kan verzachten. Het doel hierbij is niet de instandhouding van bedrijven die niet levensvatbaar zijn maar het bieden van een nieuwe bestaansgrond aan mensen die getroffen worden door herstructurering. Misschien mag ik een metafoor gebruiken: wij willen niet het zinkende schip redden maar de bemanning, de bemanning willen wij overbrengen op een andere boot of naar het vasteland zodat zij door kan gaan met leven.
Het fonds kan worden ingeroepen voor het investeren in menselijk kapitaal en levenslang leren en voor het sluiten van overeenkomsten op het gebied van de werkgelegenheid en van partnerschappen voor innovatie op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Het zal ook de ontwikkeling van systemen en instrumenten ondersteunen die het voorspellen van sociale en economische veranderingen vergemakkelijken en die de flexibiliteit van werknemers en bedrijven die worden geconfronteerd met herstructureringen, verhogen. Bovendien zullen de administratieve vaardigheden en de productiviteit van alle betrokken partijen worden bevorderd, bijvoorbeeld door scholing van de bij veranderingen betrokken managers. Voor de tenuitvoerlegging van dit fonds zal gebruik kunnen worden gemaakt van instrumenten die al bestaan in de lidstaten, zoals de instrumenten die voor het Europese Sociale Fonds worden ingezet.
De Voorzitter. Vraag nr. 55 van Joachim Wuermeling (H-0899/05):
Betreft: Vrij verkeer van werknemers
Eind september deed de commissaris voor werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen, Vladimir Spidla, tijdens een ontmoeting met de sociale partners een uitspraak over het vrij verkeer van werknemers. Volgens de berichten wil de Commissie de beperkingen voor werkzoekenden uit de Oost-Europese landen zo spoedig mogelijk opheffen.
Daar echter juist in de regio's die grenzen aan de nieuwe lidstaten een extreem groot loononderscheid bestaat, is uitstel van het vrij verkeer van werknemers en van de vrijheid van dienstverlening van het grootste belang.
Bestaat er in de Commissie reeds een concreet plan de beperkingen voor werkzoekenden uit de Oost-Europese landen op te heffen? Zo ja, hoe en wanneer zal dit gebeuren?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Dames en heren, toen de toetredingsverdragen werden afgerond, is afgesproken dat het “2 + 3 + 2”-beleid zou worden gevolgd voor de overgangsperioden. Het concept van deze meervoudige overgangsperioden, waarbij de intervallen zijn vastgelegd waarop gekeken kan worden of verlenging van de periode nog zin heeft, moet u zien als een poging om de toetredingsverdragen te kunnen ondertekenen en tegelijkertijd de overgangsperioden zo kort mogelijk te houden. De overgangsperiode maakt een volledig vrij verkeer van werknemers immers onmogelijk .
De Commissie heeft nu de taak een verslag voor te leggen waarin de eerste twee jaar van de overgangsperiode worden geëvalueerd. De Commissie wil een methodologisch goed doortimmerd, geloofwaardig en uiterst betrouwbaar verslag opstellen waarin alle omstandigheden worden meegewogen, dus ook het feit dat sommige landen grenzen aan nieuwe lidstaten. Ik moet u bekennen dat ik buitengewoon veel belang hecht aan dit verslag. Het verslag moet een onomstreden basis bieden voor de toekomstige besluitvorming op dit gevoelige gebied en tegelijkertijd moet het als fundament dienen bij de evaluatie die over drie jaar zal plaatsvinden. Op dat moment, als een overgangsperiode van 5 jaar is verstreken, staat het verdrag weer centraal en wordt de manoeuvreerruimte bij de besluitvorming veel beperkter dan nu, na twee jaar, het geval is. Het is absoluut in ons belang dat alle relevante factoren die in verband staan met deze gevoelige zaken, met inbegrip van de geografische ligging van de individuele landen, in overweging worden genomen.
Manfred Weber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de commissaris van harte willen bedanken voor zijn woorden. Ik ben ook blij dat hij heeft gezegd dat dit een evenwichtig verslag moet worden. Ik zou daarbij willen aanknopen met de vraag waarom hij en de Commissie in het openbaar al hebben gezegd wat hun streefdoel is, en wel dat ze zo snel mogelijk een vrij verkeer willen garanderen.
We zijn het er allemaal over eens dat vrij verkeer ons doel is, dat is ook een basisprincipe van de Europese Unie, daar staan we achter. We moeten de zorgen van alle betrokken partijen echter serieus nemen. Daarom herhaal ik mijn vraag: waarom heeft u op dit punt al een besluit genomen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Ik heb deze vraag eigenlijk daarnet al beantwoord maar dit onderwerp is, denk ik, zo belangrijk dat een extra toelichting geen kwaad kan. In het toetredingsverdrag worden de overgangsperioden opgedeeld in fasen die steeds diepgaand geëvalueerd zullen worden. Het onuitgesproken doel van deze opdeling is de beëindiging van de overgangsperioden, en wel hoe eerder hoe beter. Ik ben er vast van overtuigd dat het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie een van de belangrijkste impulsen is voor economische groei en dan denk ik ook aan nieuwe werkgelegenheid. Dit is dus een zaak van algemeen belang.
Aan de andere kant besef ik mij terdege dat het hier gaat om een buitengewoon gevoelig onderwerp en ik herhaal met klem dat wij een verslag willen voorleggen dat gezaghebbend is, gezaghebbend in de zin dat het boven iedere methodologische twijfel verheven is. De afzonderlijke landen zullen natuurlijk hun eigen beslissingen nemen in overeenstemming met het verdrag en zij kunnen op basis van de feiten bepalen wat in hun belang is. Het is geenszins de intentie van de Commissie om waar dan ook arbeidsmarkten te verstoren of te vernietigen. Het doel van de toetredingsverdragen is nu juist het creëren van een gemeenschappelijke markt en het bewerkstelligen van een vrij verkeer van werknemers op die gemeenschappelijke markt. Dit is een van de vier grondwaarden van de Europese Unie en de Europese integratie is erop gestoeld. Vandaar dat ik van mening ben dat wij snel en doortastend moeten optreden, met aandacht voor alle relevante gegevens. Uiteraard is het aan de regeringen om de beslissingen te nemen.
Claude Moraes (PSE). - (EN) Bedankt commissaris, dat u nogmaals benadrukt heeft dat u zich sterk zult blijven maken voor het eerbiedigen van het beginsel van het vrije verkeer van werknemers. Ik ben het daar helemaal mee eens.
Ik zou echter wel graag van u willen weten of u van plan bent om vanuit het perspectief van de Commissie een onderzoek of analyse uit te voeren in verband met het besluit van het Verenigd Koninkrijk en andere landen om hun arbeidsmarkten onmiddellijk open te stellen voor het vrije verkeer van werknemers in tegenstelling tot de landen die hieraan beperkingen willen opleggen. Bent u dat inderdaad van plan en kunt u ons ook vertellen of u dit een haalbaar idee vindt?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Natuurlijk is de door het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden opgedane ervaring uiterst waardevol op het moment dat de gevolgen van beëindiging of opschorting van overgangsperioden worden geëvalueerd. Deze informatiebron moet zorgvuldig worden bestudeerd, misschien wel aan de hand van onderzoek.
De Voorzitter. Aangezien de voor het vragenuur aan de Commissie gereserveerde tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 56 t/m 90 schriftelijk worden beantwoord(3).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 20.15 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: JACEK EMIL SARYUSZ-WOLSKI Ondervoorzitter
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over het pakket Uitbreiding II.
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een paar weken geleden heb ik verslag gedaan van de bevindingen van de Commissie met betrekking tot Bulgarije en Roemenië. Vandaag presenteer ik met genoegen de zienswijze van de Commissie op de uitbreidingsstrategie in algemene zin, en op de kandidaat-lidstaten Turkije en Kroatië en de mogelijke kandidaten op de Westelijke Balkan.
Uitbreiding is een van de krachtigste beleidsinstrumenten van de EU: het is een voorbeeld van de "soft power" van de EU, de macht om veranderingen teweeg te brengen, die heeft bijgedragen tot het veranderen van landen in stabiele democratieën en samenlevingen met meer welvaart, met een hoger niveau van economische ontwikkeling en sociaal welzijn. Het blijft van essentieel belang voor Europa en haar burgers om door te gaan met een zorgvuldig uitgevoerd toetredingsproces.
Het kenmerk van de uitbreidingsstrategie van de Commissie-Barroso is consolidatie. We moeten voorzichtig zijn als we nieuwe verplichtingen op ons nemen, maar tegelijkertijd moeten we de verplichtingen die we op ons hebben genomen, nakomen op het moment dat landen voldoen aan strenge toetredingsvoorwaarden. Conditionaliteit is cruciaal voor onze macht om veranderingen teweeg te brengen, maar er moet sprake zijn van tweerichtingsverkeer: het stellen van voorwaarden werkt immers alleen als de landen erop kunnen vertrouwen dat de EU gedane toezeggingen over een eventueel lidmaatschap ook nakomt.
Bovendien moeten we effectiever communiceren over de doelstellingen en uitdagingen van het toetredingsproces en over de wijze waarop we met de landen omgaan. Brede publieke steun is nu meer dan ooit essentieel voor een duurzaam uitbreidingsbeleid. Het is ook bij uitstek een taak voor de lidstaten om zich hard te maken voor het beleid dat zij unaniem zijn overeengekomen, en om dat te verdedigen.
De Commissie doet haar deel en ik ben me heel goed bewust van de belangrijke inspanningen van het Europese Parlement en van velen van u in uw vaderland.
Met Turkije en Kroatië zijn we ongeveer drie weken geleden begonnen met het doornemen van de hoofdstukken voor de toetredingsonderhandelingen. De voortgangsverslagen laten zien waar de landen staan, en in de toetredingspartnerschappen zijn zowel voor de korte als de lange termijn doelstellingen vastgelegd voor het aanpakken van de geconstateerde problemen.
Het is in alle eerlijkheid een onevenwichtig beeld. In Turkije zijn nu krachtige, substantiële hervormingen doorgevoerd die de rechtsstaat en de mensenrechten versterken, maar tegelijkertijd schiet de tenuitvoerlegging daarvan tekort. In het verslag wordt benadrukt dat Turkije zich nog meer serieuze inspanningen moet getroosten op de terreinen van vrijheid van meningsuiting, vrouwenrechten, godsdienstvrijheid, vakbondsrechten, culturele rechten en de strijd tegen marteling en slechte behandeling, waar in de praktijk een zero-tolerance-beleid gevoerd moet worden. In het toetredingspartnerschap met Turkije zijn deze kwesties opgenomen, evenals de prioriteiten voor actie op de korte termijn.
De Commissie vindt het positief dat Turkije nu daadwerkelijk kan worden beschouwd als goedfunctionerende markteconomie, zolang stabilisatie- en hervormingsmaatregelen met kracht in stand worden gehouden.
In Kroatië gaat het goed met de omzetting van EU-wetgeving, maar het land zal zich nog grote inspanningen moeten getroosten om het rechtsstelsel te hervormen, corruptie te bestrijden, de positie van minderheden te verbeteren en de terugkeer van vluchtelingen mogelijk te maken. Bovendien moeten bestuursstructuren worden versterkt om het acquis communautaire te handhaven. Het behoeft geen betoog dat Kroatië volledig zal moeten blijven samenwerken met het Joegoslavië-tribunaal om de nog resterende voortvluchtige voor het gerecht te brengen. We zullen die verplichting nauwlettend volgen.
Met betrekking tot het verzoek van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië om toetreding tot de EU neemt de Commissie een standpunt in dat is gebaseerd op een objectieve en eerlijke beoordeling. Hoewel het land nog maar een paar jaar geleden aan de rand van een burgeroorlog stond, heeft het nu al een opvallende politieke stabiliteit en democratische ontwikkeling bereikt, in het bijzonder dankzij de tenuitvoerlegging van de Kaderovereenkomst van Ohrid. De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is op dit moment de enige functionerende multi-etnische staat op de Westelijke Balkan en derhalve een goed voorbeeld van de gedachte dat een dergelijk multi-etnisch model goed kan werken. Daarom kan de Commissie de status van kandidaat-lidstaat voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aanbevelen. Het land is echter nog niet klaar om toetredingsonderhandelingen te beginnen. Het toekennen van de status van kandidaat-lidstaat aan de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zou een belangrijk politiek signaal zijn voor de hele regio. Tegelijkertijd zal de Commissie zich niet haasten toetredingsonderhandelingen aan te bevelen voordat het land daar klaar voor is. We zullen de situatie regelmatig beoordelen en het openen van onderhandelingen aanbevelen op het moment dat in voldoende mate wordt voldaan aan de criteria van Kopenhagen.
Ten aanzien van Albanië, Servië en Montenegro, en Bosnië en Herzegovina is de tijd gekomen om de relatie met die landen steviger te verankeren door met elk van hen te onderhandelen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst. De onderhandelingen met Albanië zouden in de nabije toekomst van start moeten kunnen gaan. Ik verwacht dat we de onderhandelingen met de beide andere landen aan het einde van 2006 kunnen starten, mits zij significante vooruitgang boeken op het terrein van de hervormingen. Een stabilisatie- en associatieovereenkomst is de eerste stap in de richting van de Europese Unie en dient grondig ten uitvoer te worden gelegd, voordat eventuele volgende stappen kunnen worden overwogen.
In aansluiting op het objectieve rapport en de aanbeveling van de afgezant van de Verenigde Naties voor Normen, de heer Eide, staan de besprekingen over de toekomstige status van Kosovo op het punt te beginnen. De Commissie staat volledig achter de inspanningen van president Ahtisaari, afgezant van de Verenigde Naties voor de status van Kosovo, om te komen tot een evenwichtige en duurzame oplossing voor Kosovo, en we zullen natuurlijk nauw met hem samenwerken.
Onze gezamenlijke doelstelling moet een status met normen zijn. Het is van het allergrootste belang dat de rechten van minderheden en de bescherming van culturele en historische locaties worden gewaarborgd om te komen tot een duurzame oplossing die stabiliteit mogelijk maakt in de hele regio. Te dien einde zal ik binnenkort samen met de heer Solana een mededeling presenteren over het EU-beleid voor Kosovo. We zullen het proces op weg naar een status ook moeten ondersteunen met toereikende financiële middelen en de Commissie vraagt het Parlement dan ook daarin nauw met haar samen te werken. Ik reken op uw steun voor deze uiterst belangrijke kwestie voor de veiligheid en stabiliteit van Europa.
De landen van de Westelijke Balkan zetten dit najaar allemaal, zonder uitzondering een stap in de richting van de Europese Unie. Daarom geven wij een duidelijk signaal af dat de Europese Unie zich nog altijd inzet voor hun perspectief op lidmaatschap van de EU op middellange of lange termijn, op het moment dat de respectieve landen voldoen aan onze strikte voorwaarden. Het gaat hier in feite om twee zijden van dezelfde medaille: hun toetreding tot de EU komt stap voor stap dichterbij in reactie op daadwerkelijke vooruitgang die ertoe leidt dat zij voldoen aan de voorwaarden en criteria van de EU.
De Commissie blijft achter haar doelstellingen staan met betrekking tot de Westelijke Balkan. Ik weet zeker dat ik bij dit belangrijke streven op uw steun kan rekenen.
(Applaus)
Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil de Commissie bedanken voor haar gedetailleerde aanpak en voor de inzet waarmee zij het proces tracht te bespoedigen. Mijn dank geldt ook de vele landen die proberen aan de criteria te voldoen. Laat echter duidelijk zijn dat de voorwaarden ook moeten worden vervuld en niet alleen maar worden uitgesteld. Tot die voorwaarden behoort ook de absorptiecapaciteit van de EU, ook al is tot op heden niet vastgelegd hoe deze voorwaarde in praktijk kan worden gebracht. Ik hoop dat de Commissie, gezien het debat van 3 oktober, spoedig met een voorstel zal komen.
Ik ben het met de commissaris eens: de uitbreiding is een van de meest succesvolle strategieën van het Europees buitenlands beleid: zij heeft geleid tot stabiliteit en bijgedragen tot een verdere verbreiding van de democratie en de rechtsstaat in Europa. Het perspectief op toetreding tot de EU is een belangrijk instrument dat landen in staat stelt binnenlandse hervormingen door te voeren, iets wat anders – waarschijnlijk om binnenlandse politieke redenen – in de meeste gevallen niet mogelijk zou zijn.
Het zal echter duidelijk zijn dat de Europese Unie na de uitbreiding met tien landen – en binnenkort komen er wellicht nog weer twee landen bij – ook een fase van consolidatie nodig heeft, zoals iedere onderneming na een periode van groei een consolidatieperiode nodig heeft. We moeten het evenwicht tussen verdieping en verbreding herstellen. Het gaat om de vraag hoe we ervoor zorgen dat de uitgebreide Europese Unie slagvaardig kan optreden. Willen we voorrang geven aan het creëren van politieke eenheid of accepteren we dat de Unie tot niets meer dan een vrijhandelszone verschrompelt?
Ik vind dat uit dit verslag, dat als strategieverslag wordt aangemerkt, niet duidelijk wordt hoe een algehele strategie eruit moet zien, welke interne structuur en welke buitengrenzen Europa straks moet hebben. Dat kan uiteraard in een dergelijk verslag niet tot in detail worden beschreven, omdat het natuurlijk een voortschrijdend proces is, maar ik vind dat het wel tijd wordt om daarvan een beeld te krijgen. Dat is nodig om vooruitgang te boeken, om niet alleen maar van geval tot geval beslissingen te nemen, wat tot automatismen leidt die de Europese Unie in gevaar brengen. We moeten ook nadenken over de vraag of het niet zinvol is een optie te bedenken voor een periode die tussen volwaardig lidmaatschap en nabuurschapsbeleid in ligt. Dat biedt landen de mogelijkheid zich te ontwikkelen in de richting van het perspectief op toetreding tot de EU zonder dat de ontwikkelingscapaciteit van de Europese Unie wordt aangetast – zoiets als wat de Europese Economische Ruimte ooit was. Zulke initiatieven mis ik bij de Commissie: zij verliest zich te veel in details en durft het niet aan groots te denken.
Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, de succesvolle Europese integratie van de landen op de Westelijke Balkan is van groot belang voor die regio en voor Europa als geheel. Het is één van de politieke prioriteiten van mijn fractie, de PSE-Fractie. Vorige week hebben wij dan ook een standpunt bepaald over de Europese toekomst van de Westelijke Balkanlanden en die vastgelegd in een uitgebreid strategy paper, dat inmiddels al gepubliceerd is. Uitgangspunt blijft onze volle steun voor de Thessaloniki-agenda, het bereiken van duurzame vrede, stabiliteit en welvaart op de Balkan binnen een proces van integratie in de Europese Unie en met perspectief natuurlijk op uiteindelijke toetreding.
Binnen dat proces moeten we ten eerste streven naar de oplossing van problemen die in de hele regio spelen. De consolidatie van democratie en rechtsstaat, de economische ontwikkeling, de vluchtelingenpolitiek, de samenwerking met het Haags Tribunaal en de strijd tegen corruptie en criminaliteit. Dit zijn aan de ene kant voorwaarden voor een succesvolle integratie in de Europese Unie, maar ze hangen daarenboven nauw samen met de regionale veiligheid en stabiliteit in die regio, die nog altijd fragiel is. Deze problemen spelen daarom niet uitsluitend in de bilaterale relatie tussen de Balkanlanden en de Europese Unie. De grootste belanghebbenden in dit proces zijn de landen zelf.
Onderlinge samenwerking tussen de landen van de Westelijke Balkan is daarom een essentiële component van onze strategie. De EU moet een stevig raamwerk bieden, maar de dynamiek om deze problemen op te lossen moet uiteindelijk uit de regio zelf komen. Dat geldt ook voor de pijnpunten die er nog liggen. Bij de beslissingen over de staatsstructuur van Bosnië-Herzegovina, de relatie tussen Servië en een waarschijnlijk onafhankelijk Montenegro en de status van Kosovo zullen regionale politici hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Maar we moeten ook de positieve ontwikkelingen zien. We zijn wel degelijk voorzichtig optimistisch. Bosnië heeft een doorbraak bereikt in de hervorming, als het gaat om het politieapparaat, en dat is een belangrijk concessie geweest vanuit het Servische deel van dat land. Het feit dat de Commissie Macedonië (FYROM) de status van kandidaat-lidstaat wil geven weerspiegelt de gestage vooruitgang in dat land.
Tot slot, wij ondersteunen de Commissie in haar drie C's voor de uitbreiding: consolidatie, conditionaliteit en communicatie, maar op het laatste punt hoop ik spoedig nog eens terug te komen, want brede steun, ook in onze eigen landen, voor een verdere uitbreiding is cruciaal voor het succes daarvan.
István Szent-Iványi, namens de ALDE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, het belangrijkste resultaat van het uitbreidingspakket is dat het de landen van de Westelijke Balkan een duidelijk toekomstperspectief biedt. Vooral de paragraaf met de aanbeveling voor de status van kandidaat-lidstaat voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is positief. Dit doet recht aan de ontwikkeling die Macedonië heeft doorgemaakt, en aan de inspanningen die het de afgelopen jaren heeft geleverd. Aan de andere kant is het terecht dat er nog geen datum is vastgesteld voor het begin van de toetredingsonderhandelingen, aangezien noch Macedonië, noch de Europese Unie daar op dit moment klaar voor is. Laten we hopen dat dit binnen enkele jaren wel het geval zal zijn.
De Europese Unie verwacht twee dingen van de landen van de Westelijke Balkan: ze moeten het tragische hoofdstuk van hun recente verleden afsluiten, en ze moeten oorlogsmisdadigers – zoals Ante Gotovina, Mladic en Karadzic – overdragen aan het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië in Den Haag. De Europese Unie verwacht ook van deze landen dat ze alles doen wat in hun vermogen ligt om de vrede tussen de verschillende bevolkingsgroepen te herstellen. Met andere woorden, ze moeten de rechten van minderheden versterken en ervoor zorgen dat dit op brede schaal gebeurt, of het nu in de Vojvodina is of in Kosovo. We verwachten ook van hen dat ze meer doen om aan de toetredingsvoorwaarden te voldoen, om na te gaan welke mogelijkheden er worden geboden door regionale samenwerking en om hun grenzen open te stellen.
Of de landen op de Westelijke Balkan tot integratie in staat zijn, kan uiteindelijk alleen worden afgemeten aan hun vermogen om met elkaar samen te werken. Ik hoop dat ze hiertoe in staat zijn en dit zullen bewijzen door de voorbereidingen op hun integratie in Europa tot een goed einde te brengen.
Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat er nog veel historici zullen promoveren op wat er precies in het voorjaar van 2005 gebeurd is in Europa, als het gaat om de houding, het klimaat, de stemming over uitbreiding. Was het het feit dat we de uitbreiding van 2004 nog moesten verwerken, waren het de twee "nee's" in de grondwetreferenda, ik weet het niet, het zal later pas blijken, maar feit is dat de uitbreiding van de Europese Unie onder vuur ligt. Er is de indruk bij veel mensen, dat de meerderheid van de bevolking van de Europese Unie tegen is. En veel politici verschuilen zich maar al te graag achter die sceptische burgers.
Daarom ben ik blij dat de Europese Commissie de rug recht heeft gehouden. Daarom ben ik blij dat de Europese Commissie met argumenten onderbouwt, stelt – en ik ben het daarmee eens – dat de uitbreiding van de Europese Unie, zoals we die tot nu toe gezien hebben, een van de meest succesvolle politieken is van de Europese Unie en dat het daarom zeer kortzichtig zou zijn om op de beloften die gedaan zijn aan zowel Roemenië en Bulgarije, als aan Turkije en Kroatië, als aan de landen van de Westelijke Balkan, terug te komen.
Maar ik ben ook blij dat de Commissie terecht conclusies trekt uit het proces zoals we dat tot nu toe gekend hebben. Dat in praktijk brengen belangrijker is dan beloften doen, dat – en ik zeg het collega Brok na – ook de Europese Unie zelf in staat moet zijn om nieuwe landen op te nemen en dat een beoordeling per land gebaseerd moet zijn op feiten en niet op automatismen en tenslotte, dat verdere uitbreiding alleen maar zal slagen, als politici politiek leiderschap tonen en bereid zijn om uitbreiding ten opzichte van hun inderdaad soms sceptische bevolking te verdedigen.
Als de Commissie zich voor een dergelijke uitbreiding – gebaseerd op feiten, niet op beloften, niet op automatismen, een uitbreiding gebaseerd op een politieke visie en analyse, en niet op opiniepeilingen – blijft inzetten, dan zal zij ook nu de steun van mijn fractie volledig krijgen.
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de tweede fase van de uitbreiding betekent weer een extra stap richting de volledige eenwording van Europa. 1 mei 2004 is als een historische datum de annalen van ons continent ingegaan, niet alleen vanwege het extra politieke gewicht dat we hebben verkregen, maar ook vanwege de culturele verrijking die hieruit is voortgevloeid.
Het is belangrijk om op deze manier onze weg te vervolgen, maar alleen nadat we de huidige Unie geconsolideerd hebben en zonder de fundamentele toetredingsvoorwaarde voor andere landen uit het oog te verliezen, namelijk respect voor het acquis communautaire en voor de grondbeginselen van de Unie. Dit vraagstuk is niet enkel en alleen een formele aangelegenheid en wordt nog belangrijker op het moment dat de wetgeving in de landen die een verzoek om toetreding hebben ingediend, in strijd is met deze beginselen.
In mijn schriftelijke vraag van 26 oktober jongstleden benadrukte ik reeds dat in Kroatië de discriminatie van Italiaanse staatsburgers wat betreft hun toegang tot de onroerendgoedmarkt aanhoudt, terwijl deze toegang aan onderdanen van andere landen van de Unie wel wordt gegarandeerd. Mijnheer de commissaris, ik vraag u of het acceptabel is dat een land dat toetreding tot de Unie ambieert, voorwaarden stelt aan burgers van een lidstaat die duidelijk in strijd zijn met de communautaire beginselen. Daarbij vraag ik de Commissie of zij voornemens is de erkenning van de vrije toegang tot de Kroatische onroerendgoedmarkt voor Italiaanse staatsburgers in de onderhandelingen op te nemen.
Naast de negatieve gevolgen in juridisch opzicht, heeft discriminatie ook een onmetelijk effect op humanitair en civiel vlak. Instellingen die zich schuldig maken aan discriminatie kunnen niet als geloofwaardig of betrouwbaar beschouwd worden. Het wettelijk gelijkheidsbeginsel onderscheidt beschaafde en democratische landen van landen die niet als zodanig beschouwd kunnen worden als dit beginsel niet in hun wetgeving is opgenomen.
Wij zijn niet tegen de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie, maar stellen de voorwaarde dat het de aanvaarde regels respecteert die in het gehele Westen gelden met betrekking tot onroerend goed en dat het eindelijk de slepende kwestie oplost inzake de ballingen uit Istrië en Dalmatië die nog steeds op gerechtigheid wachten.
Camiel Eurlings (PPE-DE). – Voorzitter, ik zeg hier vele mensen na, die zeggen dat de uitbreiding één van de grootste succesverhalen van Europa is geweest, voor de nieuwe landen zelf maar ook voor de oude Unie. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat er een stuk onbalans is ontstaan tussen verdieping en verbreding. In Nice had de verdieping moeten plaatsvinden, dat is niet gebeurd, de verbreding daarna wel. Wij moeten het ons aantrekken dat die verdiepingsslag alsnog moet plaatsvinden. Ik zeg naar mijn collega Wiersma in Nederland: mijn partij was 80 procent voor de constitutie, als die van u het de volgende keer ook is, dan halen we het misschien in Nederland.
Tegelijkertijd moeten wij nu, vóór het moment daar is, de geloofwaardigheid een stuk herwinnen en dat betekent dat wij de criteria die voor de uitbreiding gelden meer dan ooit serieus moeten nemen. Als je criteria stelt, zowel bij financiën als bij uitbreiding, moet je ze erna ook nakomen, anders verlies je aan geloofwaardigheid. Een van die criteria is absorptiecapaciteit. Wij zullen zowel institutioneel maar ook qua draagvlak bij de bevolking voldoende steun moeten hebben om verdere uitbreiding mogelijk te maken.
Dan de criteria van de landen zelf, ook daar moeten wij laten zien dat wij die serieus nemen. Wat Roemenië en Bulgarije betreft mag ik werkelijk hopen dat ze in 2007 erbij kunnen, maar het zal nu van hún afhangen wat zij het komende halfjaar laten zien. Bij Turkije, als we willen dat het goed voortgaat, zullen we duidelijk moeten maken dat rond persoonlijke expressie, vrijheid van expressie, de wetten zullen moeten worden aangepast; dat het probleem met Cyprus zal moeten worden opgelost, de twee kanten van het verhaal erkennende; en ten derde dat we bijvoorbeeld op het vlak van religieuze vrijheid niet nog jarenlang, tot na een volgende verkiezing in Turkije, kunnen wachten voor er daadwerkelijk iets gebeurt.
De Commissie heeft nu duidelijk gezegd: het kán op korte termijn! Wij steunen de Commissie daarin en ik denk dat we op die manier moeten verdergaan: prudent zijn met het nog toelaten van nieuwe kandidaat-lidstaten op dit moment, werken aan onszelf en vooral laten zien dat wij zeer zorgvuldig zijn met de procedures. Commissaris, wij moeten ons met zijn allen als Europeanen keihard keren tegen de populisten die mensen bang maken voor uitbreiding, maar het zou fout zijn dat te verwarren met mensen die terecht zorg vragen voor de balans tussen verdieping en verbreding.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mijnheer Eurlings, misschien is het probleem ook dat er te veel politici zijn die de nadelen en complicaties van de uitbreiding breed uitmeten en te weinig politici die de voordelen van de uitbreiding belichten.
Ik ben het echter zeker met u eens dat we bij de volgende stappen in het uitbreidingsproces grote zorgvuldigheid moeten betrachten. Ik wil graag kort iets zeggen over drie landen op de Balkan, in de eerste plaats over Kroatië. Ik ben in mijn hoedanigheid van rapporteur erg blij dat we met de onderhandelingen beginnen. Er moet nog veel worden gedaan. De commissaris noemde een paar voorbeelden. Ik zou daaraan met name het punt van de wetshandhaving willen toevoegen. In bepaalde regio’s van Kroatië bestaan op dit gebied nog grote problemen. Rechtspraak en bestuur voldoen daar nog niet echt aan de eisen van deze tijd. Over “tijd” gesproken: ik zou Kroatië erop willen wijzen dat men het nu niet moet hebben over het tijdstip van toetreding – niemand van ons kent de antwoord op die vraag. Het is beter om nu te bespreken welke maatregelen moeten worden genomen om een gunstig tijdstip dichterbij te brengen.
Wat Macedonië aangaat, zou ik willen zeggen dat sommige burgers in Macedonië wellicht teleurgesteld zijn over het feit dat de onderhandelingen nog niet zijn begonnen. Aan de andere kant kan men daarin ook een aanmoediging zien om de maatregelen te nemen die voor het onderhandelingsproces en voor het beginnen van de onderhandelingen nodig zijn. Het compromis dat de verschillende bevolkingsgroepen in Macedonië hebben bereikt, mag in mijn ogen absoluut als een succes worden aangemerkt. Dat geldt met name voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van Ohrid.
Dan over Kosovo: commissaris, ik wil u vragen de koers die u in uw verslag hebt uitgezet, te blijven volgen. Het is een zeer kritische koers. Iedereen die het verslag leest, zal opmerken dat het verslag met sympathie voor Kosovo is geschreven, maar dat er ook kritiek wordt uitgeoefend op het feit dat er in Kosovo nog steeds sprake is van onhoudbare toestanden, zowel op politiek en economisch gebied als met betrekking tot minderheden. Dit is een van de weinige echt kritische en objectieve verslagen van de Commissie.
Er wordt steeds heen en weer gepraat over status en normen. Ik vind dat we een land niet de onafhankelijkheid mogen verlenen of niet dichter bij de Europese Unie mogen brengen als het niet aan de Europese normen voldoet. Ik ben er absoluut voor dat we Kosovo op weg helpen. Ik ben er echter ook absoluut voor dat Kosovo zich aan de Europese normen houdt; dat geldt ook voor de meerderheid in Kosovo waarvoor wij de afgelopen jaren zo hebben gestreden.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Rehn heeft gelijk dat een voorzichtig uitgevoerd uitbreidingsproces een van de krachtigste en succesvolste beleidsinstrumenten van de EU is. We moeten heel erg ons best doen om de burgers enthousiast te maken. Als ik een ietwat lichtzinnige opmerking mag maken, misschien zou het verkopen van de uitbreiding makkelijker worden als we prachtige jonge mannen konden inzetten zoals de jonge man die op de Poolse loodgieterposter staat, maar ik moet me onthouden van seksisme.
We moeten de burgers van aspirant-lidstaten ook een tastbare beloning bieden voor de grote inspanningen die zij zich moeten getroosten op weg naar het lidmaatschap van de EU, maar het visumbeleid van de EU voor de Westelijke Balkan is een overweldigende hindernis voor de communicatie die ontstaat door reizen. Het verstikt die sectoren van de samenleving die de EU nu juist zou moeten aanmoedigen.
In mei van dit jaar heeft commissaris Rehn op een conferentie gezegd dat hij optimistisch was over de mogelijkheden van vooruitgang met betrekking tot het versoepelen van de visumplicht. Ik hoop dat die dag dichterbij komt. Ik ben me ervan bewust dat het nog een betrekkelijk lang weg is naar volledige visumvrijheid, maar versoepelingen, vergelijkbaar met die waarover wordt gesproken of onderhandeld met Rusland, Oekraïne en China, zouden zeker in belangrijke mate laten zien dat de EU aanstuurt op toekomstige uitbreiding. Op korte termijn zou het een stimulans zijn voor het moreel, de hoop en de vooruitzichten van de burgers van de Westelijke Balkan. Het feit dat 70 procent van de studenten aan de universiteit in Servië nog nooit in het buitenland is geweest, moet een voedingsbodem zijn voor de introverte politieke cultuur aldaar.
Het is belangrijk dat de EU interne veiligheid in overweging neemt, maar zij moet daarin niet zo ver doorschieten dat hierdoor een bredere regionale veiligheid in gevaar wordt gebracht. Laten we ervoor zorgen dat de meerderheid niet wordt gegijzeld door een criminele minderheid.
Gisela Kallenbach (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik feliciteer u met de conclusies die u uit de voortgangsverslagen over de landen op de Westelijke Balkan hebt getrokken. U volgt daarmee de lijn van het Parlement en u draagt ertoe bij dat Europa vasthoudt aan de besluiten die tot nu toe zijn genomen. Europa geeft daarmee blijk van betrouwbaarheid en continuïteit. Ik vind dat des te belangrijker in een tijd waarin men het jammer genoeg voortdurend heeft over een Europese crisis en over grenzen aan de absorptiecapaciteit. Europa heeft gefaald bij het beteugelen van de crisis in voormalig Joegoslavië begin jaren negentig; het is allereerst in ons eigen belang dat wij de regio nu stapsgewijs het perspectief op een toekomstig EU-lidmaatschap bieden.
Staat u mij enkele concrete suggesties toe. We moeten lering trekken uit de uitbreidingen die tot nu toe hebben plaatsgevonden. De ontwikkeling van een maatschappelijk middenveld moet worden gesteund door middel van onderwijs- en democratiseringsprogramma’s. Burgers moeten beter op het EU-lidmaatschap worden voorbereid dan toe nu toe het geval was en zij moeten er van meet af aan bij worden betrokken. Het is goed dat u uw aandacht speciaal op de bescherming en integratie van minderheden richt. Om die ook op de lange termijn te garanderen, hebben we meer instrumenten nodig, zodat de EU ook na een eventuele toetreding nog mogelijkheden heeft om invloed en controle uit te oefenen. Zodra er een associatieovereenkomst is gesloten, moeten direct instrumenten worden toegepast die lokale politici daadwerkelijk tot actoren maken en die efficiënt en effectief zijn gebleken. Ik wijs u onder andere op het besluit van het Parlement dat alle regeringen in de regio een nationaal ontwikkelingsplan moeten opstellen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wat de dialectische relatie tussen consolidatie, verdieping en uitbreiding betreft, kan ik mij volledig vinden in de opmerkingen van de heer Brok.
Staat u mij toe om in mijn toespraak in te gaan op de creatieve rol die Griekenland speelt, als factor van politieke en economische stabiliteit in de regio. Die rol is zichtbaar en naar ik hoop ook bekend.
Ten eerste hebben wij op praktische wijze steun gegeven aan de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie. Wij hebben als eerste land de toetredingsakten van deze twee landen tot de Europese Unie geratificeerd.
Ten tweede hebben wij steun gegeven aan de Europese oriëntatie van Turkije, met het vooruitzicht dat Turkije zich houdt aan het internationaal recht en het acquis communautaire. Desalniettemin wordt er nog steeds Cypriotisch grondgebied bezet gehouden en is er sprake van een casus belli, van schendingen van het Griekse luchtruim, van schending van de godsdienstvrijheid en bedreiging van het Oecumenisch Patriarchaat.
Ten derde kan Albanië zich economisch voornamelijk staande houden dankzij de valuta van in Griekenland werkende Albanese emigranten. Griekenland is een land dat immigranten ontvangt en het is verhoudingsgewijs, gerekend naar de omvang van de bevolking, het land in de Europese Unie met het grootste aantal immigranten.
Ten vierde geven wij steun aan de Europese oriëntatie van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.
U hebt, mijnheer de commissaris, recentelijk in Skopje gezegd dat Griekenland de grootste investeerder is in dit land. Dat klopt en ik was verheugd dat te horen. Maar wat krijgen wij daar voor terug, mijnheer Swoboda? Onverzettelijkheid met betrekking tot het vraagstuk van de naam, historisch onjuiste propaganda en historische en culturele agressiviteit.
De voor de hand liggende vraag is dus waarom wij steun geven aan het Europees perspectief van de landen in onze regio. Wel, omdat wij willen dat in de gehele regio de vrede, de stabiliteit en de welvaart kunnen worden verspreid en geconsolideerd.
Geachte collega’s, de volledige aanvaarding en toepassing van de beginselen, waarden en regels van de Unie zijn de verantwoordelijkheid van de betrokken landen. De Europese Unie, al haar politieke en institutionele instanties, maar ook alle lidstaten hebben echter het recht om de vorderingen in de richting van volledige integratie van deze landen te toetsen.
Dat is onze gezamenlijke uitdaging.
Borut Pahor (PSE). – (SL) Als voorstander van verdere uitbreiding van de Europese Unie ben ik het grotendeels eens met het verslag van de Commissie. In de conclusie ontbreekt volgens mij echter de waarschuwing dat de omvang van de uitbreiding in verhouding moet staan tot de absorptiecapaciteit van de Europese Unie.
In de conclusie van het verslag wordt ook steeds benadrukt dat alle landen die lid van de Europese Unie willen worden aan alle voorwaarden moeten voldoen. Deze eis is legitiem en gerechtvaardigd, aangezien hij dezelfde is voor alle landen die streven naar toetreding tot de Europese Unie.
Ik ben er, net als veel van mijn collega's, echter van overtuigd dat ook de Europese Unie zelf moet voldoen aan de voorwaarden voor een verdere uitbreiding. Ik kan me namelijk moeilijk voorstellen dat een uitgebreide Unie succesvol kan werken zonder het Grondwettelijk Verdrag goed te keuren of zonder op een andere manier noodzakelijke wijzigingen in de huidige verdragen aan te brengen.
Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben voorstander van verdere uitbreiding, maar tegelijk moet de Europese Commissie in dergelijke verslagen over de uitbreiding van de Europese Unie ook het belang van verdere consolidatie benadrukken.
Aangezien de commissaris hier vandaag aanwezig is en hij het thema Kosovo bijzondere aandacht schenkt, zou ik hem ten slotte daarover een vraag willen stellen. Onlangs kwam de Sloveense president Drnovšek met een voorstel voor een onafhankelijk Kosovo – een heel waardevol voorstel. Daarin stelt hij bepaalde inhoudelijke voorwaarden om onafhankelijkheid bereiken. Ik zou de commissaris willen vragen of hij op de hoogte is van dit voorstel en of hij hierop zou willen reageren.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de uitbreiding van de Unie is een risicovolle, maar ook waardevolle uitdaging. De Unie heeft besloten over te gaan tot uitbreiding met twee landen: Kroatië en Turkije. Er zijn verschillende bezwaren geuit, met name ten opzichte van de tweede kandidaat, en het zal nog lang duren voordat de burgers van de Unie, en niet alleen de Commissie of het Parlement, open zullen staan voor toetreding van die kandidaat tot de EU.
De EU heeft speciale maatregelen genomen om Kroatië te helpen met de veranderingen die de Unie daar verwacht, in de vorm van de zogenaamde pretoetredingsinstrumenten. De werkgroep heeft voorgesteld een apart instrument op te zetten ter ondersteuning van het respect voor de mensenrechten, maar dat voorstel werd helaas verworpen. Waarom is dat jammer? Omdat het opbouwen van een democratische samenleving en staat moet gebeuren op het juiste fundament. Vaak is dat fundament geen regering of een gekozen parlement of president, maar een vrij volk met zelfbewuste burgers die gehecht zijn aan hun vaderland. En de opbouw van dat gedachtegoed verdient misschien wel meer steun dan de ontwikkeling van de economie of het bestuur.
Het tweede punt waarvoor ik de aandacht van de Commissie wil vragen is de rol van het Parlement bij het opzetten van een ondersteunende pretoetredingsstrategie en bij de controle op de toepassing van deze strategie en op interne ontwikkelingen van maatschappelijke, politieke en religieuze aard. Met alle respect voor de bekwaamheid van de Commissie, wil ik erop wijzen dat de Commissie niet als enige verantwoordelijk moet zijn voor deze instrumenten en het gehele beleid. Het Parlement dient hier toch minstens een gelijkwaardige partner met medebeslissingsbevoegdheid te zijn, en waar nodig moet het optreden als objectieve en betrouwbare bemiddelaar. Misschien was in de Unie van vijftien lidstaten het optreden van de Commissie langs door de Raad uitgezette lijnen met een beperkte rol voor het Parlement wel voldoende. Maar nu met 25 en binnenkort 27 lidstaten kan een uitbreiding nooit in goede banen geleid worden zonder een sterke betrokkenheid van de gekozen vertegenwoordigers die hier in dit Parlement zetelen.
Ik wil dit nog even kort samenvatten: de Commissie en de Raad dienen de suggesties en ideeën, visies en kritiek van dit Parlement ter harte te nemen, in het belang van de burgers van de EU-lidstaten. De uiteindelijke grenzen van de Europese Unie liggen nog niet vast, en we moeten gezamenlijk naar dit doel toe werken.
Panagiotis Beglitis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de strategie van uitbreiding en toetreding tot de Europese instellingen is het enige geloofwaardige en efficiënte voorstel van de Europese Unie, de enige krachtige stimulans voor het aanzwengelen van veranderings- en hervormingsprocessen.
In de betrekkingen tussen de Europese Unie en de kandidaat-lidstaten zien wij nu echter wederzijds wantrouwen ontstaan, en dat wantrouwen heeft ook een negatieve weerslag op de publieke opinie in Europa. Wij kunnen geen veranderingen en hervormingen eisen als het doel van de toekomstige toetreding niet duidelijk is. Wij kunnen echter ook geen enkele garantie geven met betrekking tot toekomstige toetreding als wij geen gestadige vooruitgang zien bij de uitvoering van de hervormingen. Dat geldt voor Turkije.
Wat Turkije betreft zien wij nu dat de dynamiek van de hervormingen sterk is afgenomen en er een ernstig tekort aan politieke wil is om de concrete toezeggingen na te komen. Hoe zal de Europese Unie reageren als Turkije doorgaat met deze praktijk, met de praktijk op het vlak van de rechten van de mens en van minderheden, met de praktijk op het vlak van Cyprus? Hierdoor wordt wantrouwen gekweekt en ontstaat er een vertrouwenscrisis onder de Europese burgers.
De Europese Commissie beweegt zich met haar voorstellen tot versterking van de EU-strategie voor de Balkan inderdaad in de juiste richting. Aldus bevestigt zij de in 2003 door de Europese Raad van Thessaloniki goedgekeurde strategie. De ondersteuning van het Europees perspectief voor de Westelijke Balkan, waarmee toekomstige toetreding tot de Europese instellingen wordt beoogd, is een investering in de eigen veiligheid van de Europese Unie. De onderhandelingen over de sluiting van stabilisatie- en associatieovereenkomsten met Albanië, Servië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina moeten onbelemmerd doorgaan.
Ik zou de commissaris tevens willen voorstellen het tijdschema voor de voltooiing van deze onderhandelingen te verduidelijken. Dat zou namelijk een krachtige stimulans zijn voor deze landen. De eventuele afscheiding van Montenegro mag de onderhandelingen met Servië niet negatief beïnvloeden. Servië speelt een beslissende rol in het waarborgen van de stabiliteit op de Balkan. De Europese Unie en de Europese Commissie moeten zich nadrukkelijk manifesteren bij de onderhandelingen over de uiteindelijke status van Kosovo, overeenkomstig de beginselen van het internationaal recht. De Europese Commissie moet daarbij echter bijzondere aandacht schenken aan de rechten van de Servische minderheid in Kosovo.
Tot slot wil ik, mijnheer de Voorzitter, nog zeggen dat ik vierkant achter het voorstel van de Commissie in verband met de kandidatuur van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië sta. Wat evenwel het nog onopgeloste probleem van de naam betreft, wil ik zeggen: "it takes two to tango". Helaas zit het leiderschap van Skopje gevangen in een patstelling uit het verleden.
Doris Pack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in principe juich ik de voorstellen van de Commissie toe en de uitbreidingsstrategie voor de Westelijke Balkan is prima. Het is verheugend dat de Commissie nu ook formeel heeft erkend dat er voor de Westelijke Balkan op middellange termijn een perspectief op toetreding is. Dit is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de regio, want alleen hierdoor kan de vrede in dit historisch zwaar beproefde deel van Europa op de lange termijn worden gegarandeerd.
De PPE-DE-Fractie richt echter tegelijkertijd het dringende verzoek tot de Commissie iedere kandidaat-lidstaat op de Westelijke Balkan individueel te beoordelen en punt voor punt na te gaan of het land rijp is voor toetreding, voordat bindende data voor het starten van toetredingsonderhandelingen en tijdschema’s voor toetreding worden gegeven. De Commissie mag bij de zogenoemde Westelijke Balkan niet dezelfde fout maken die bij Roemenië en Bulgarije en in het bijzonder bij Turkije is gemaakt, namelijk dat er vroegtijdig een datum wordt genoemd zonder dat volledig aan de criteria is voldaan. Het draagvlak onder het Europese publiek voor toekomstige uitbreidingen zou daardoor nog verder afnemen en er zou tegelijkertijd te veel worden geëist van de hervormingscapaciteit van de Balkanlanden. Dat is wel het laatste wat wij ons kunnen permitteren in een uiterst instabiele regio waarvan een deel tot voor kort nog door burgeroorlogen werd geteisterd.
Ten aanzien van het hervormingsproces kan, zoals de commissaris zelf heeft gezegd, aanzienlijke vooruitgang worden geconstateerd. De visie van de Commissie dat Kroatië de meeste vooruitgang heeft geboekt en aan dat land daarom reeds de status van kandidaat-lidstaat is verleend en dat dit binnenkort ook voor Macedonië zal gelden, is juist. Dat is ook een stimulans voor buurlanden die op de weg naar het EU-lidmaatschap om zeer uiteenlopende redenen bij deze twee landen achterblijven.
Elk van deze landen moet met zijn eigen verleden in het reine zien te komen. Albanië leek onder het communisme van Enver Hoxha decennialang op een extra beveiligde gevangenis; Bosnië-Herzegovina beleefde verschrikkelijke jaren van etnische zuiveringen, moorden en oorlog en gaat gebukt onder de last van het monstrueuze Dayton-akkoord dat een einde maakte aan de oorlog, maar geen basis legde voor goed bestuur en samenwerking; Servië kon zich pas laat van zijn dictator ontdoen en weet nu niet hoe lang de federatie met Montenegro nog zal standhouden; en dan Kosovo, waarvan de status onmiddellijk in goed overleg tussen Belgrado en Pristina en met bemiddeling van de internationale gemeenschap moet worden vastgelegd. Ik ben blij dat de commissaris heeft gezegd dat de Commissie met een initiatief en een strategie zal komen.
De Westelijke Balkan en de uitbreidingsstrategie voor deze regio vormen een lakmoesproef voor het Europees beleid.
Guido Podestà (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik deel de overwegingen die commissaris Rehn onder de aandacht van dit Parlement heeft gebracht over de landen die onder het stabilisatie- en associatieproces vallen. Diverse collega’s hebben reeds kenbaar gemaakt dat er vanuit deze landen, ondanks de huidige kwetsbare status, positieve geluiden komen over de te volgen route, die al eerder bewandeld tijdens vorige uitbreidingen van de Unie.
Vanaf de voorbereidingsfase is de uitbreiding reeds een succes. Alleen al het vooruitzicht op opening van de onderhandelingen versnelt dikwijls het overgangsproces in Oost-Europese landen van totalitaire regimes naar geëngageerde en welvarende democratische regeringen, en heeft daarnaast tot gevoelige en moeilijke hervormingen in Turkije aangezet.
Ik dien echter ook rekening te houden met hetgeen collega Brok heeft gezegd. Wij hebben te maken met een uitbreiding met tien landen die reeds zijn toegetreden en waar Bulgarije en Roemenië zich nog bij zullen aansluiten. Landen waar mijns inziens waardering naar uit dient te gaan voor de inspanningen die zij hebben verricht, op basis van hetgeen de commissaris vorige week tijdens de presentatie van zijn verslag heeft gezegd.
Het lijkt mij verder noodzakelijk om na te denken over de nieuwe landen die de status van kandidaat-lidstaat hebben. Ik heb gemerkt dat de woorden die collega Muscardini heeft uitgesproken een zekere hilariteit opriepen bij enkele collega’s, terwijl deze woorden juist serieus genomen zouden moeten worden. Ik ben zelfs van mening dat Kroatië blijk moet geven van meer consistentie als het gaat om de verscheidene problemen die geconstateerd zijn met betrekking tot de vrije toegang tot de onroerendgoedmarkt. Deze kwestie dient serieus aangepakt te worden, want consistentie kent naar mijn mening geen geografische grenzen.
Wij verzoeken de landen die wensen toe te treden tot de Unie deze consistentie duidelijk uit te dragen, niet alleen middels een nauwe samenwerking met het Internationaal Strafhof, zoals de commissaris al zei, maar ook middels naleving van alle voorwaarden die alle landen die geloven in een vrije markt en in een vrije democratie, gemeen moeten hebben.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in dit decennium zullen waarschijnlijk nog drie nieuwe lidstaten toetreden: Kroatië, Roemenië en Bulgarije.
Kroatië heeft enorm veel voorwerk gedaan. Wanneer beide partijen van goede wil zijn, kunnen dit de snelste toetredingsonderhandelingen in de geschiedenis van de uitbreiding worden. Roemenië en Bulgarije hebben nog op twee gebieden veel in te halen: op het gebied van justitie en – dat geldt met name voor Roemenië – op het gebied van minderheden. We zullen in het voorjaar kritisch, maar ook zakelijk en eerlijk over de definitieve toetredingsdatum moeten beslissen.
Turkije is en blijft een niet-Europees land, waarvoor wij een geprivilegieerd partnerschap nastreven, maar ook in dat geval moet aan de criteria worden voldaan. Mijnheer de commissaris, ik zou u willen vragen iets over de wet inzake religieuze stichtingen te zeggen, want wij hebben de stellige indruk dat de voornamelijk christelijke minderheden in Turkije nog steeds ernstig worden gediscrimineerd.
Met betrekking tot Zuidoost-Europa moeten wij drie hoofdproblemen oplossen: ten eerste de democratisering in Servië, ten tweede de grondwets- en verdragsherziening in Bosnië-Herzegovina en ten derde de kwestie van de status van Kosovo, met inbegrip van zijn toekomstige onafhankelijkheid. Overigens koester ik, mijnheer Pahor, grote sympathie voor het initiatief van de president van Slovenië. Dit is volgens mij een stap in de juiste richting.
Al deze problemen kunnen we uiteraard slechts in een groter Europees verband oplossen, waarbij inderdaad de vraag gesteld moet kunnen worden, commissaris, wat we onder de Europese Unie verstaan. Verstaan we onder de EU alleen een groep van nationale staten die het perspectief op toetreding gebruikt als een instrument binnen het buitenlands beleid om aangrenzende nationale staten te stabiliseren, of willen we echt een sterk, slagvaardig en federaal Europa dat zich mondiaal kan doen gelden?
Omdat ik voorstander ben van het laatste, wil ik dit zeggen: ik was altijd een pleitbezorger van uitbreiding en ik zal dat ook blijven. We hebben echter een duidelijk omlijnde consolidatiefase nodig en – wat ik heel belangrijk vind, commissaris – een duidelijk idee over de toekomstige institutionele fundamenten en grenzen van de Europese Unie. De discussie daarover zijn we tot nu toe uit de weg gegaan.
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de afgevaardigden bedanken voor hun algemene steun aan een zorgvuldig uitgevoerd toetredingsproces, dat tot doel heeft de stabiliteit, veiligheid, vrijheid en democratie in Europa te versterken. Ik wil hen ook bedanken voor hun reacties en de ter zake doende vragen.
Ik wil graag iets zeggen over twee of drie belangrijke kwesties. Ik zal een aantal opmerkingen en vragen in één keer behandelen om een beknoptere reactie mogelijk te maken.
De heer Brok, de heer Eurlings en anderen vragen om een evenwicht tussen verbreding en verdieping. Daar ben ik het zeker mee eens. Het beleid van de Commissie is gericht op zowel verbreding als verdieping. Beide zijn belangrijke politieke doelstellingen van de Europese Unie. Dat is één reden waarom we de noodzaak hebben onderstreept om rekening te houden met het vermogen van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen, zodat een toekomstige uitbreiding de Unie niet zal verzwakken maar versterken en de besluitvorming niet zwakker maar sterker zal maken met het oog op de grote uitdagingen waarvoor wij ons vandaag de dag gesteld zien.
Als we de recente geschiedenis in ogenschouw nemen, heeft de Europese Unie de meeste vooruitgang geboekt op momenten waarop aan verdieping en verbreding werd gewerkt, indien niet in samenhang, dan toch parallel aan elkaar. Sinds 1989 en het slechten van de Berlijnse Muur hebben we de politieke integratie verdiept met het ontwikkelen van een gemeenschappelijke markt, een gemeenschappelijke munt en het vrije verkeer van personen middels het Schengen-akkoord, en hebben we het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid versterkt. Tegelijkertijd hebben we de Unie verbreed: het aantal lidstaten is meer dan verdubbeld van twaalf naar vijfentwintig. Die parallel lopende processen van verdieping en verbreding tonen aan dat dergelijk beleid uitvoerbaar is en goed voor de Europese Unie.
In de nabije toekomst is naar mijn mening het voortzetten van het constitutionele hervormingsproces essentieel voor de Europese Unie, teneinde de besluitvorming effectiever en efficiënter te maken, democratie en openheid te stimuleren en ons gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid te versterken.
Wat betreft de relatie tussen dat proces en uitbreiding, kunnen we maar beter goed op de tijd letten: we hebben op betrekkelijk korte termijn, binnen de komende paar jaar, oplossingen nodig met betrekking tot constitutionele hervormingen. We moeten de bezinningsperiode effectief gebruiken. We moeten ook conclusies trekken uit de discussie en de bezinning en tot actie overgaan.
We kunnen niet wachten op de resultaten van de onderhandelingen met Turkije, die nog wel tien tot vijftien jaar kunnen duren. Dat is zonder meer een veel te lang tijdsbestek voor onze eigen interne uitdagingen. Daarom moeten we in het belang van Europa onze problemen met betrekking tot de financiële vooruitzichten of onze institutionele kwesties hebben opgelost, lang voordat de landen van de Westelijke Balkan of Turkije toetreden tot de Europese Unie.
Mijn tweede punt betreft Kosovo. Ik ben het helemaal eens met de heer Swoboda dat het beste wat de Europese Unie nu kan doen, het aannemen van een ondersteunende maar kritische houding is, om ervoor te zorgen dat de onderhandelingen succesvol verlopen en een duurzame regeling opleveren. De rechtsstaat en de rechten van minderheden behoren tot de Europese kernwaarden. Die waarden zijn fundamenteel voor welke vooruitgang dan ook in de toenadering van Kosovo of de Westelijke Balkan tot de Europese Unie.
Het is de taak van de Commissie om het mogelijk te maken dat er een evenwichtige en duurzame regeling tot stand komt. We werken nauw samen met de internationale gemeenschap en de afgezant voor de status van Kosovo, president Ahtisaari, om ervoor te zorgen dat, wat de precieze uitkomst van de statusbesprekingen ook moge zijn, die zal passen in de Europese vooruitzichten voor Kosovo en de Westelijke Balkan.
In de derde plaats hebben de heer Wiersma, mevrouw Pack, de heer Szent-Iványi en de heer Lagendijk opmerkingen gemaakt over regionale samenwerking op de Westelijk Balkan en de door afzonderlijk landen geboekte vooruitgang. Ik ben het heel erg met de heer Wiersma eens dat onze conditionaliteit werkt. Neem bijvoorbeeld Bosnië-Herzegovina: het beleid dat daar is ontwikkeld, wordt in hoge mate bepaald door de voorwaarden die wij hebben gesteld aan het sluiten van een stabilisatie- en associatieovereenkomst. Hetzelfde geldt voor Servië en Montenegro: de significante vooruitgang die is geboekt in de relatie met het Joegoslavië-tribunaal is te danken aan de voorwaarden die wij hebben gesteld aan het sluiten van een stabilisatie- en associatieovereenkomst. We moeten een voorzichtig evenwicht nastreven tussen conditionaliteit en het belonen van vooruitgang in de kandidaat-lidstaten.
Ik hoop dat we het komende jaar nieuwe ontwikkelingen zullen zien op de Westelijke Balkan. Het Oostenrijkse voorzitterschap plant gedurende zijn voorzitterschap een evenement op hoog niveau om te komen tot inventarisatie en besluitvorming over toekomstige stappen ter versterking van de politieke samenwerking, economische ontwikkeling en burgerzaken, bijvoorbeeld het verlenen van visa, zodat we de Europese doelstellingen zo concreet en tastbaar mogelijk kunnen maken voor de burgers en de landen van de Westelijke Balkan.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie het Oostenrijkse voorzitterschap volledig zal ondersteunen. Ik vertrouw erop dat ook het Europese Parlement dat zal doen. Ik zie er naar uit om met u samen te werken. Ik reken op uw steun voor een zorgvuldig uitgevoerd toetredingsproces tot de EU.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Margie Sudre (PPE-DE) , schriftelijk. – (FR) De Commissie en de lidstaten houden absoluut geen rekening met de mening van de mensen, zoals die recentelijk bij de referenda in Frankrijk en Nederland naar voren is gekomen. Bovendien zijn zij niet tevreden over de gestarte toetredingsonderhandelingen met Turkije en Kroatië, die nu al omstreden zijn. Toch willen zij de deur naar de Europese Unie zo snel mogelijk openzetten.
Onder grote Amerikaanse druk is de Unie bezig zich voor te bereiden op een zeer snelle uitbreiding naar de Balkan: na Kosovo en Servië zal de uitbreiding direct verdergaan met Bosnië en uiteraard Macedonië.
Het is echter pure waanzin om de doos van Pandora van de Balkan opnieuw en overhaast te openen op een moment dat de Unie noch een Grondwet, noch een begroting heeft en alle regeringen van de grote continentale landen verzwakt zijn door ernstige interne problemen.
De Franse delegatie van de PPE-DE-Fractie is niet tegen het principe van een nieuwe uitbreidingsgolf op middellange termijn. Wel verwerpt zij categorisch het perspectief van een zo overhaaste belofte van de Unie aan deze nieuwe partners.
29. Informatie over identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0310/2005) van Christine De Veyrac, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij en het mededelen van veiligheidsinformatie door de lidstaten (COM(2005)0048 – C6-0046/2005 – 2005/0008(COD)).
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, na het ongeluk in Sharm el-Sheikh heeft de Commissie op 16 februari van dit jaar een voorstel voor een verordening ingediend, betreffende het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij en het mededelen van veiligheidsinformatie door de lidstaten. Dit voorstel past binnen het prioriteitenkader dat de Commissie-Barroso zich ten doel heeft gesteld. Dit betekent dat concrete maatregelen worden getroffen om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de Europese burgers.
Het voorstel bestaat uit twee delen die elkaar aanvullen. Het ene deel gaat over de vaststelling van een communautaire lijst van maatschappijen waaraan om veiligheidsredenen een verbod of verkeersrechtenbeperking is opgelegd. Het andere deel betreft informatie voor passagiers over de identiteit van de vervoerder die de vlucht daadwerkelijk uitvoert. De tragische ongevallen in augustus van dit jaar hebben aangetoond dat de veiligheid van de luchtvaart een voortdurende inspanning en dynamische maatregelen van ons vergt.
Ik bedank het Europees Parlement en met name uw rapporteur, mevrouw De Veyrac. Zij heeft uitstekend samengewerkt met de Commissie en de Raad om de snelle goedkeuring van een zo ambitieus voorstel te bevorderen. Met name dankzij de bijdrage van de Commissie vervoer en toerisme beschikken we nu over een operationeel instrument, waarmee op gemeenschapsniveau aan elke gevaarlijk geachte maatschappij een verbod of beperking kan worden opgelegd. Een dergelijke maatregel kan zonder discriminatie worden toegepast op elke vervoerder, ongeacht zijn oorsprong – een Europees land of derde land –, ongeacht de aard van de vlucht – lijndienst of bij voorbeeld een charter – en ongeacht het economische model – traditionele maatschappij of low-cost-maatschappij. De maatregelen zullen worden genomen op basis van gemeenschappelijke veiligheidscriteria en zijn binnen de hele Europese Unie van kracht. Dit nieuwe instrument biedt alle passagiers dus dezelfde veiligheidsgaranties. De zaak-Onur Air heeft aangetoond dat de Europese burgers dit niet meer dan logisch vinden.
Deze vooruitgang op veiligheidsgebied moet gepaard gaan met meer transparantie. Zo brengt publicatie van de lijst met maatschappijen waarop verbodsbepalingen van toepassing zijn verschillende voordelen met zich mee. De lijst bevat namelijk nuttige informatie voor mensen die naar een bestemming buiten de Europese Unie willen reizen, waar geen vliegverboden gelden. Ook kunnen consumenten hiermee meer rechten krijgen wanneer zij een pakketreis hebben gekocht, waarbij een vlucht wordt uitgevoerd door een maatschappij die op de zwarte lijst staat. Tot slot, en dat is volgens mij essentieel, zal de publicatie van de gemeenschappelijke lijst een afschrikwekkend effect hebben, omdat er een concreet verbodssysteem aan is verbonden.
Op het gebied van informatie moeten we nog verder gaan. Om de passagier weer vertrouwen te geven en om te voorkomen dat we opnieuw worden geconfronteerd met paniekreacties, moet het recht op informatie zo volledig mogelijk zijn. De identiteit van de exploiterende maatschappij moet systematisch bekend zijn bij de passagier. Deze tekst maakt deel uit van een pakket gecoördineerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid van de luchtvaart.
Staat u mij toe te verwijzen naar twee maatregelen die ik namens de Europese Commissie heb aangekondigd tijdens uw plenaire vergadering van begin september. Ten eerste heeft de Commissie vanmiddag een voorstel goedgekeurd om de gemeenschappelijke veiligheidsvoorschriften voor de luchtvaart uit te breiden tot luchtvaartactiviteiten, vliegbrevetten en vliegtuigen van derde landen. Daarnaast heeft de Commissie het takenpakket van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uitgebreid om het in staat te stellen op deze terreinen besluiten te nemen.
Ten tweede werken we aan de versterking van controlemechanismen voor vliegtuigen uit derde landen, in het kader van Richtlijn 2004/36 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap, de zogenoemde SAFA-richtlijn. Het inspectieprogramma voor deze vliegtuigen zal binnenkort worden beheerd door het agentschap.
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, dankzij het uitstekende werk van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdens deze laatste maanden, zijn wij nu in staat om in eerste lezing een akkoord te bereiken, slechts enkele maanden nadat de Commissie haar voorstel heeft goedgekeurd. Dit is zeker een voorbeeld voor de toekomst. Ik wil nogmaals wijzen op de essentiële bijdrage van het Parlement aan dit voorstel en ik zal aandachtig luisteren naar de afgevaardigden die nu het woord gaan voeren.
Derek Twigg, fungerend voorzitter van de Raad. – (EN) Het is mij een groot genoegen hier vanavond te zijn en te mogen luisteren naar dit debat en de bijdragen daaraan van de leden van het Parlement. Ik wil ook graag tegen de vice-voorzitter van de Commissie zeggen dat ik zijn toespraak zeer interessant en informatief vond.
Ik wil graag van de gelegenheid gebruikmaken om de rapporteur, mevrouw De Veyrac, en de leden van het Europese Parlement, in het bijzonder de leden van de Commissie vervoer en toerisme, te bedanken voor het vele werk dat zij hebben verricht in verband met dit belangrijke voorstel. Ik wil ook graag het redactiecomité van de drie instellingen, dat ervoor heeft gezorgd dat het zo veel gemakkelijker werd om vandaag tot overeenstemming te komen, bedanken.
De Raad hecht de hoogste prioriteit aan de veiligheid van de luchtvaart. Hij deelt uw vastberadenheid dat er steeds opnieuw initiatieven moeten worden genomen om te waarborgen dat vliegtuigen die Europese burgers over de wereld vervoeren, veilig zijn. We zijn allen geschokt door de vele luchtvaartongevallen die in augustus en september van dit jaar hebben plaatsgevonden en waarbij te veel burgers zijn omgekomen.
In het licht van die gebeurtenissen heeft het Parlement de kans gegrepen het voorstel van de Commissie te wijzigen. U hebt amendementen voorgesteld die gericht waren op het versterken van de werkingssfeer van communautaire maatregelen op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart. Hoewel de Raad in april had ingestemd met een algemene benadering van het principe van informatie-uitwisseling, hebben de ministers tijdens de Raad Vervoer van 6 oktober hun steun voor deze nieuwe doelstelling uitgesproken.
De Raad is van mening dat de procedures voor het beoordelen van de veiligheid van maatschappijen zoals vastgelegd in de richtlijn passend zijn. We hebben overwogen of het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een rol zou moeten spelen, maar hebben besloten dat dit prematuur zou zijn: het agentschap bevindt zich nog in een consolidatiefase met betrekking tot zijn structuren en procedures en het werven van het personeel dat nodig is voor het uitvoeren van zijn huidige taken. We dienen daarom voorzichtig te zijn bij het nu al opleggen van nieuwe verantwoordelijkheden.
De expertise en de ervaring op het gebied van het omgaan met de veiligheid van luchtvaartmaatschappijen is nu te vinden in de lidstaten en het is belangrijk om van die expertise gebruik te maken, zodat die optimaal kan worden ingezet voor de veiligheid van de burgers. Het proces van exploitatieverboden en het publiceren van dergelijke informatie is belangrijk, maar we mogen de extra rechten die consumenten moeten krijgen, niet uit het oog verliezen.
De Raad is het ermee eens dat passagiers informatie moet krijgen over de identiteit van maatschappijen waarbij zij vluchten willen boeken en dat zij op de hoogte moeten worden gehouden van wijzigingen van maatschappijen nadat zij hebben geboekt. De tekst van vandaag levert een belangrijke bijdrage aan beide belangrijke veiligheids- en consumentendoelstellingen.
Ik ben zeer verheugd over het feit dat er overeenstemming is bereikt en dat die het mogelijk maakt op het juiste moment gezamenlijke actie te ondernemen op een transparante, goedgeorganiseerde manier. Het is een waarborg voor het openbaar maken van de identiteit van maatschappijen die niet aan internationaal geaccepteerde veiligheidsnormen voldoen, en garandeert bovendien dat actie wordt ondernomen om te komen tot een exploitatieverbod in de hele Gemeenschap, dat vervolgens zal worden gepubliceerd. Het is maatgevend voor het belang dat wij allen aan die doelstellingen hechten dat het Parlement, de Raad en de Commissie zo constructief hebben samengewerkt bij de voorbereiding van deze tekst.
Allen die hierbij betrokken zijn verdienen lof voor het feit dat we zo snel tot een vergelijk zijn gekomen, maar in het bijzonder de rapporteur voor haar alomvattende benadering. Ik heb ook begrepen dat het onlangs in het leven geroepen redactiecomité heeft bijgedragen aan de snelle, efficiënte manier waarop overeenstemming in eerste lezing is bereikt. Het moge duidelijk zijn dat dit een waardevol instrument is voor toekomstige onderhandelingen.
Ik wil graag afsluiten met de opmerking dat ik uitzie naar het debat en de afzonderlijke bijdragen daaraan, en dat ik hier vanavond met genoegen aanwezig ben.
Christine De Veyrac (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik tot de kern kom, zou ik toch graag willen dat men ons eens uitlegt hoe de agenda’s door de Conferentie van voorzitters worden opgesteld. Ik zal geen voorbeeld geven, maar vaak debatteren wij midden op de dag over onderwerpen die bijna niemand interesseren. Wanneer het echter gaat om teksten die voor veel van onze medeburgers belangrijk zijn, zoals het document dat we vanavond behandelen, of het spoorwegenpakket – en ik zie hier de heren Jarzembowski en Savary – dan bespreken we die haast vertrouwelijk en laat op de avond. Dit moest me even van het hart, hoewel we uiteraard zeer tevreden zijn dat we over deze tekst een akkoord hebben bereikt.
Om te beginnen wil ik de schaduwrapporteurs en de diensten van het Parlement, de Europese Commissie en de Raad bedanken voor de vruchtbare en – laat ik het maar gewoon zeggen – sympathieke samenwerking. We hebben allemaal snel en efficiënt gewerkt om in eerste lezing een akkoord te bereiken en zo een positieve boodschap af te geven aan onze medeburgers.
Zoals u zei, was door de tragische gebeurtenissen van afgelopen zomer onze verantwoordelijkheid toegenomen om nieuwe maatregelen te treffen ter verbetering van de veiligheid en informatie aan luchtreizigers. Gezamenlijk hebben wij die verantwoordelijkheid genomen.
We spreken over veiligheid van de luchtvaart. Toch moeten we er nog eens op wijzen dat het luchtverkeer verreweg de veiligste manier van reizen is. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn en beseffen dat het risico nooit volledig valt uit te sluiten. Door de sterke toename van het luchtverkeer in de komende jaren zou het aantal vliegtuigongelukken kunnen stijgen. Om dit te voorkomen, moeten we de gebreken van het huidige systeem verhelpen door een Europees mechanisme te creëren dat een aanvulling vormt op de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) en sterker is gericht op de verbetering van de veiligheid van de luchtvaart. Dat is dan ook de insteek van dit verslag.
Het uitgangspunt van de Europese Commissie was publicatie van de nationale lijsten. Wanneer we dit vergelijken met de tekst waarover we vandaag beschikken, dan zien we dat er een enorme weg is afgelegd. Slechts enkele maanden geleden leek dit nog onmogelijk. Dankzij de impuls van het Parlement staan we nu op het punt om te komen tot één communautaire zwarte lijst, die is opgesteld op basis van gemeenschappelijke criteria en van toepassing is op het hele grondgebied van de Unie. Zo krijgen onze medeburgers allemaal dezelfde veiligheidsgarantie, ongeacht het vliegveld waarvan zij in de Gemeenschap gebruik maken. Kortom, deze tekst is een grote overwinning voor de Europese Unie.
Dan zou ik nu snel wat gedetailleerder willen ingaan op de voorgestelde verordening en u zeggen hoe de lijst in eerste instantie zal worden opgesteld. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening hebben de lidstaten een maand de tijd om de lijst van vervoerders aan wie de toegang tot hun grondgebied is ontzegd, door te sturen. Deze lijst wordt opgesteld op basis van de gemeenschappelijke criteria die als bijlage bij deze tekst zijn gevoegd. Elke maatschappij met een verkeersrecht binnen de Unie kan worden getroffen. Dit geldt ook voor maatschappijen die een dergelijk recht niet hebben, maar waarvan de vliegtuigen binnen de Europese Unie kunnen worden gecharterd. Binnen maximaal een maand moet de Commissie vervolgens het deskundigencomité bijeenroepen en bepalen of de betrokken vervoerders al dan niet worden opgenomen op de communautaire lijst. Alle maatschappijen op deze lijst zullen een vliegverbod krijgen voor het hele grondgebied van de Unie. Telkens wanneer dit nodig is, zal deze communautaire lijst op verzoek van een lidstaat of de Commissie worden bijgewerkt. Bovendien wordt de lijst openbaar gemaakt. Deze zal breed en op efficiënte wijze onder de aandacht van passagiers worden gebracht, met name langs elektronische weg en door middel van posters. Tot slot krijgen de passagiers recht op terugbetaling of een gratis ticket wanneer de exploiterende maatschappij op de communautaire lijst wordt opgenomen na reservering of wanneer deze blijkt te zijn vervangen door een verboden maatschappij.
Tot zover de zwarte lijst. Wat het deel over de informatie voor passagiers betreft, legt deze verordening een verantwoordelijkheid bij de ticketverkopers. Zij moeten namelijk aan de passagiers de identiteit kenbaar maken van de maatschappij waarmee zij daadwerkelijk gaan reizen. Deze informatie moeten de passagiers ook krijgen wanneer een luchtvervoerder wordt vervangen. Tot slot laat de verordening het aan de lidstaten over om sancties op te leggen wanneer de informatieplicht ten opzichte van de passagiers niet wordt gerespecteerd.
Wat de procedure aangaat, zou de tekst eind november klaar moeten zijn voor goedkeuring door de Raad, na controle door de juristen-linguïsten van beide instellingen.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik iets zeggen over het Europese Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, want deze verordening past volgens mij binnen een algemene strategie ter verbetering van de veiligheid van de luchtvaart in Europa. De volgende fase van dit proces zal dus de uitbreiding zijn van de bevoegdheden van het agentschap, met name op het gebied van de veiligheidskeuring van luchtvaartuigen uit derde landen. Het verheugt me dan ook zeer, mijnheer de commissaris, dat u hiertoe vandaag een voorstel hebt ingediend. Dankzij de verordening waarover wij vanavond spreken, beschikt de burger vanaf begin 2006 alvast over een Europese zwarte lijst. Met dat resultaat ben ik tevreden. Europa is op weg naar meer veiligheid in de luchtvaart en gaat met grote sprongen vooruit.
Georg Jarzembowski, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, wat kunnen wij anders doen dan de rapporteur, mevrouw De Veyrac, te feliciteren met dit fantastische resultaat, waarbij de Raad en het Parlement in zeer korte tijd een gemeenschappelijke oplossing voor deze problemen wisten te vinden? U hebt met dit prachtige voorbeeld laten zien dat het Parlement, de Commissie en de Raad in situaties als deze, waarin de veiligheid van passagiers in het geding is, snel kunnen handelen.
Ik hoop, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dat u ons kunt garanderen dat de Raad uiterlijk in december zijn definitieve goedkeuring verleent, zodat deze verordening begin volgend jaar in werking kan treden.
Het is heel belangrijk dat we bij Europese wetgeving de toegevoegde waarde van ons werk kunnen laten zien. Die meerwaarde is hier overduidelijk. Als we het eens worden over communautaire Europese zwarte lijsten, dan geven we burgers niet de indruk dat Duitsland een start- en landingsverbod eiste en dat Frankrijk een dergelijk verbod weigerde op te leggen. Dat zou ons op geen enkele wijze dichter bij ons doel van gemeenschappelijke veiligheid brengen. Met communautaire zwarte lijsten laten we de burgers zien dat we ons gezamenlijk voor hun bescherming inzetten. Onze maatregel is dus een uitstekend voorbeeld van de toegevoegde waarde van Europa.
Het gaat er niet alleen om dat we start- en landingsverboden kunnen opleggen. Een ander aspect is net zo belangrijk, namelijk dat we de burgers informeren over wat er gebeurt wanneer een luchtvaartmaatschappij na de boeking inderdaad van plan is een vliegtuig in te zetten dat op de zwarte lijst staat. Dan moeten de burgers worden ingelicht; zij moeten de mogelijkheid hebben om hierop te reageren. Het feit dat wij hebben voorgesteld dat burgers hun boeking ongedaan kunnen maken met volledige restitutie van de aankoopprijs of een omboeking kan eisen, laat zien dat wij op ruimhartige wijze willen opkomen voor de belangen van de burgers. Het is een fantastisch resultaat.
Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, wij verschillen van mening over het uitbreiden van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, maar laten we het daarover hebben als de mededeling van de Commissie op de agenda staat. Het agentschap helpt ons allemaal om tot een gemeenschappelijk perspectief te komen.
Ik hoop dat dit voorbeeld van snelle wetgeving met een fantastische rapporteur in de persoon van mevrouw De Veyrac navolging vindt bij het verslag-Evans, zodat we bij de kwestie van de behandeling en begeleiding van luchtreizigers met beperkte mobiliteit net zo snel te werk gaan en zo aan de burgers laten zien waar onze prioriteiten liggen.
Jörg Leichtfried, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de rapporteur, dames en heren, allereerst wil ik mevrouw De Veyrac hartelijk feliciteren met het verslag en het door haar behaalde resultaat. U hebt bij dit dossier laten zien hoe men door grote persoonlijke inzet overeenstemming kan bereiken. Het ziet ernaar uit dat we over dit dossier, dat voor de veiligheid van de luchtvaart zo belangrijk is, in eerste lezing tot overeenstemming komen en dat is een verheugend resultaat. Dat is des te opmerkelijker omdat dit resultaat in slechts drie maanden tijd tot stand is gekomen. We zijn het niet alleen als Parlement eens geworden, maar – en dat is het opmerkelijke – er is ook overeenstemming bereikt tussen Parlement, Raad en Commissie, iets wat in een dergelijke korte tijd slechts zelden mogelijk is. Het is dan ook jammer dat een zo belangrijk dossier weer eens kort voor middernacht wordt besproken. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat het niet om zomaar een resolutie gaat, hoe belangrijk die ook kan zijn, maar om wetgeving waardoor in de toekomst vermoedelijk vele levens worden gered.
Nu over de inhoud: dit verslag, dat veel verder gaat dan het voorstel van de Commissie, regelt en verbetert een aantal zeer belangrijke voorwaarden voor meer veiligheid in de luchtvaartsector. Eén communautaire lijst op basis van geharmoniseerde criteria, het daaraan gekoppelde vliegverbod voor de op de lijst genoemde luchtvaartmaatschappijen en natuurlijk het uitvoerig informeren van passagiers zijn de voornaamste punten waardoor we Europese luchtreizigers meer veiligheid kunnen garanderen. Erg belangrijk is ook de mogelijkheid om luchtvaartmaatschappijen uit derde landen op de lijst te plaatsen. Ik ben blij dat het ons is gelukt in de verordening ook rekening te houden met de rechten van het personeel van luchtvaartmaatschappijen. Hoe belangrijk dat is, blijkt uit het voorbeeld van de piloot van Fly Air, die een misstand aan de kaak stelde en vervolgens werd ontslagen.
We hebben hiermee laten zien dat we door middel van Europese wetgeving op efficiënte wijze recht kunnen doen aan de belangen van de burgers. Dit zou een voorbeeld voor andere wetgevingsvoorstellen moeten zijn.
Jeanine Hennis-Plasschaert, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, één uniforme Europese zwarte lijst op basis van gemeenschappelijke criteria is de enige stap voorwaarts. Ook mijn fractie, de ALDE, is het daar van harte mee eens. Het afhankelijke voorstel was weliswaar goed bedoeld, maar werd terecht te zwak bevonden door de Transportcommissie van dit huis. Hoe cru het ook klinkt, de dramatische gebeurtenissen van het afgelopen jaar lijken bij velen tot een nieuw soort bewustzijn te hebben geleid, namelijk dat een simpele bundeling van de nationale zwarte lijsten geen zin heeft. Een samengeraapte lijst die vervolgens niet automatisch rechtsgeldig is in de gehele Unie, is een gebaar voor de bühne zonder enige toegevoegde waarde.
Dat kan natuurlijk ook wat waard zijn; immers veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven, zeggen wij in Nederland. Maar van dat imago wilden we nu juist eens af. Dit voorstel is wat mij betreft dan ook typisch een punt waar de EU juist wel haar toegevoegde waarde kan laten zien. Want laten we eerlijk zijn, het feit dat bijvoorbeeld Onur Air – en het voorbeeld werd al eerder aangehaald – op een gegeven moment in Nederland aan de grond werd gehouden om vervolgens in België alsnog te kunnen opstijgen, blijft natuurlijk absurd. Dergelijke praktijken leiden simpelweg tot verwarring bij de reiziger om nog maar te zwijgen van potentieel onveilige situaties.
Een uniforme lijst op basis van gemeenschappelijke Europese veiligheidscriteria is dus de enige stap voorwaarts en is ook wél zo duidelijk voor de reizigers, voor de Europese consument. Het Europees Parlement heeft aan de hand van vele amendementen haar ambities duidelijk gemaakt om de veiligheid in de luchtvaart te verbeteren. De Commissie was in dezen zeer behulpzaam en bereidwillig en ook de Raad wist daadkracht te tonen; aldus waren we zowaar in staat om in snel tempo een akkoord in eerste lezing op tafel te leggen.
Tijdens de behandeling van het voorstel in de Transportcommissie heb ik herhaaldelijk opgeroepen nieuwe regels voor een zwarte lijst te koppelen aan de bestaande SAFA-richtlijn, alsook de bevoegdheden van het Europees luchtvaartagentschap EASA te verruimen. Ik ben dan ook zeer verheugd met de resultaten die wij hier met elkaar hebben bereikt, alsook met de toezeggingen van de Commissie om op zeer korte termijn met voorstellen te komen, waarin de bevoegdheden van de EASA worden verruimd en versterkt; zojuist gaf de commissaris aan dat deze toezeggingen vanmiddag al concreet zijn ingevuld. Wederom een stap in de goede richting, waarvoor dank, commissaris Barrot.
We maken ons hard voor coherente en heldere regelgeving met als doel meer veiligheid en heldere, duidelijke informatie voor de reiziger. Daar kan niemand tegen zijn. Tenslotte dank ik de rapporteur, mevrouw De Veyrac voor al het werk dat zij in dezen heeft verricht.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook van mijn kant wil ik mijn hartelijke dank uitspreken, in het bijzonder aan mevrouw De Veyrac. Zij heeft met grote persoonlijke inzet gewerkt aan een dossier dat gedurende het proces ook nog enorm uitdijde, wat niet gemakkelijk moet zijn geweest. De rapporteur heeft, waar dat mogelijk was, voorstellen overgenomen. Wanneer dat niet mogelijk was, heeft zij ons daarover eerlijk geïnformeerd. Die aanpak was zeer bevredigend.
Over de inhoud: de consumentenbescherming was voor mij in dit dossier een heel belangrijk aspect. Het is een noodzakelijk element in een wereld waarin consumenten ook als passagiers op basis van adequate informatie hun keuze moeten kunnen maken. Met deze informatie kunnen we ook een tendens afremmen die ons anders in moeilijkheden zou kunnen brengen, namelijk de tendens dat bedrijven onder een andere vlag opereren om strenge veiligheidseisen te ontduiken. Ik denk dat we deze tendens kunnen tegengaan als we in het bijzonder aandacht aan de veiligheid schenken.
Met de zwarte lijst hebben we een belangrijke stap gezet. De belangrijkste stap moet echter nog worden gezet, namelijk de tenuitvoerlegging. Bij een communautaire lijst horen immers criteria, controles en controles op controles. Het is bijzonder belangrijk dat dit ook in derde landen mogelijk wordt en naar die landen kan worden uitgebreid; dat staat voor mij centraal.
Ik hoop echter dat het effect van de lijst verder zal reiken. Erkende touroperators zullen er in de toekomst voor waken opdrachten te verstrekken aan partners die geen volledige veiligheid kunnen garanderen. Dit aspect is essentieel voor consumenten en voor de veiligheid van ons allemaal.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, anders dan vervoermiddelen op het land of op het water, die bij een defect rustig kunnen wachten tot ze worden weggesleept, is een vliegtuig volledig afhankelijk van de techniek. Storingen in de motoren, in de luchtdruk, in de zuurstoftoevoer of in het navigatiesysteem kunnen leiden tot het neerstorten en het overlijden van alle passagiers. Zo'n sector wordt bijzonder kwetsbaar als die wordt overgelaten aan een vrije markt, waar steeds nieuwe prijsvechters in een moordende concurrentie proberen om met lage bedrijfskosten en met lage tarieven zoveel mogelijk passagiers binnen te halen. Ondernemingen die bezuinigen op veiligheidsmaatregelen, kunnen naar verhouding veel ongelukken maken.
Tot nu toe werkten de lidstaten en de Europese Unie niet goed samen. Als door een lidstaat onveilige luchtvaartondernemingen werden uitgesloten van starten en landen, werd daaraan nauwelijks bekendheid gegeven en had dat ook geen gevolgen in buurtstaten. Daarna dreigde een lidstaat, die met spoed maatregelen wilde nemen, daarbij te worden geremd door de Unie, die dan nog niet zover is. Ik heb eerder aangedrongen op een actieve aanpak van uitsluiting en voorlichting. Gevaarlijke bedrijven en hun rechtsopvolgers moeten worden uitgesloten en tekortkomingen van andere bedrijven moeten voor de gebruikers volledig openbaar zijn.
Dit voorstel is een stap in die richting maar ongetwijfeld zullen vindingrijke ondernemingen wegen blijven zoeken om zich er zo veel mogelijk aan te onttrekken. Ik roep de Commissie op om de komende jaren met verdergaande voorstellen te komen, als díe situatie zich voordoet, zodat passagiers en mensen op de grond geen slachtoffer kunnen worden van kortzichtige ondernemers.
Bernard Wojciechowski, namens de NI-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de amendementen die de rapporteur voorstelt zijn mijns inziens een stap in de goede richting. Hiermee wordt beoogd meer veiligheid voor de passagiers, transparantere informatie over de vervoersmaatschappijen, en standaardvoorwaarden voor de vervoerders van buiten de Gemeenschap te verwezenlijken.
De beginselen waardoor mevrouw De Veyrac zich in haar verslag heeft laten leiden zullen de dienstverlening die de luchtvaartmaatschappijen moeten bieden aanzienlijk verbeteren, en voor de passagiers is dat het belangrijkste. Verder moeten we maar hopen, dat het uitbreiden van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor het uitgeven van certificaten niet leidt tot corrupte praktijken maar tot een feitelijke verbetering van de veiligheidsnormen voor de passagiers.
Desondanks vertrouw ik erop dat mevrouw De Veyrac de juiste voorstellen heeft gedaan en wil ik mijn steun betuigen voor haar ontwerpverslag. Ik denk dat we door het verslag in zijn huidige vorm aan te nemen de dienstverlening in de luchtvaart verbeteren en het voor de passagiers gemakkelijker maken te kiezen voor goede maatschappijen. Dat betekent automatisch dat maatschappijen die niet voldoen aan de veiligheidseisen van de Europese markt geweerd zullen worden.
Ik wil het Parlement vragen dit rapport te steunen in het belang van alle consumenten die gebruik maken van de burgerluchtvaart.
Fernand Le Rachinel (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben tevreden met het verslag van collega Christine De Veyrac. De grote verdienste ervan is dat het principe van een zwarte lijst met onveilige of zelfs gevaarlijke luchtvaartmaatschappijen duidelijk aan bod komt. In het licht van de diverse rampen die zich recentelijk hebben voorgedaan met defecte vliegtuigen, is het van het grootste belang om deze maatschappijen op een lijst te plaatsen en een vliegverbod op te leggen. Met het oog op de veiligheid van alle luchtvaartpassagiers is het noodzakelijk dat zij de identiteit kennen van de maatschappij die hen vervoert en weten of deze al dan niet als gevaarlijk wordt beschouwd. Dat is een absoluut recht dat volledig moet worden geëerbiedigd, want het gaat om de levens van miljoenen mensen die zich over de hele wereld per vliegtuig verplaatsten.
Ik heb echter één voorbehoud. Wat is het toepassingsgebied van de communautaire lijst van maatschappijen die niet voldoen aan de Europese veiligheidscriteria? Voorlopig lijkt door de Commissie nog geen enkel gemeenschappelijk criterium voor het opstellen van een communautaire lijst te zijn vastgesteld. Vreest men diplomatieke problemen met bepaalde gevoelige landen? Zou men bij voorbeeld bang zijn voor de reactie van de Turkse autoriteiten op het recente vliegverbod voor Onur Air, dat enkel is afgekondigd door Nederland, België, Frankrijk en Zwitserland? Waarom hebben de andere Europese landen zich niet aangesloten bij dit vliegverbod?
In de tekst die aan ons voorligt, wordt onder andere voorgesteld om het Europese Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart meer bevoegdheden te geven. Waarom niet? Het gaat immers om het bevorderen van de gemeenschappelijke criteria voor inspectie, verbodsbepalingen en beperkingen van de vliegrechten? Heeft men echter ook maatregelen geformuleerd om dit agentschap te controleren? Is er voorzien in mogelijkheden tot beroep tegen zijn besluiten? We moeten absoluut snel wetten opstellen, maar laten we oppassen dat de lidstaten niet alle armslag verliezen op dit zo belangrijke terrein, namelijk de veiligheid van hun burgers.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – Voorzitter, commissaris Barrot en ook in het bijzonder minister Darling – want op dit late uur van de avond is de stoel van het raadsvoorzitterschap vaak leeg en ik waardeer het zeer dat bij dit debat ook het raadsvoorzitterschap vertegenwoordigd is – het is een goede zaak dat we ons hebben kunnen verenigen op één Europese zwarte lijst, waarop alle luchtvaartmaatschappijen staan die verboden zijn in heel Europa. Ik wil met name rapporteur De Veyrac danken voor al haar inspanningen, ook tijdens de onderhandelingen met de Raad en haar in het bijzonder feliciteren met het vandaag bereikte resultaat, waardoor nu al in eerste lezing een einde komt aan de huidige, onwenselijke en onduidelijke situatie, waarbij de passagier in onzekerheid of in onwetendheid verkeert over de veiligheidsstatus van een luchtvaartmaatschappij. De recente, tragische luchtvaartongevallen deze zomer hebben de noodzaak van deze wetgeving nog eens onderstreept.
Voorzitter, het Europees Parlement is de drijvende kracht achter het plan en daar mogen we met recht trots op zijn, want de afzonderlijke lidstaten voelden er aanvankelijk weinig voor. Ook het voorstel van de Commissie beperkte zich tot alleen informatie-uitwisseling. Maar door eendrachtig en daadkrachtig optreden vanuit het Parlement hebben we nu toch die Europese zwarte lijst. De burgers in Europa hebben daar het volste recht op, want het kan niet zo zijn dat een luchtvaartmaatschappij in het ene land niet mag landen en in het buurland wel. Het belang van een Europese dimensie en een aanpak van het probleem is hiermee nog eens onderstreept.
Voorzitter, ik heb me ingezet om het recht van passagiers op compensatie in deze verordening duidelijk vast te leggen, want zonder dit recht wordt de regelgeving een wassen neus. Het is een goede zaak dat ook dat gelukt is. Ik hoop dat deze verordening bijdraagt aan de veiligheid van de luchtvaartsector en het verbeteren van de positie van de passagier in Europa.
Ulrich Stockmann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, vliegen is in Europa veilig en dat moet ondanks de hoge groeicijfers in het luchtvervoer ook in de toekomst zo blijven. Daaraan dragen we vandaag bij met deze verordening waarop alle politieke partijen sterk hebben aangedrongen. Ik dank de rapporteur voor haar uitstekende werk.
Een Europese zwarte lijst, opgesteld op basis van gemeenschappelijke criteria, zal verwarrende besluitvorming over veiligheidskwesties zoals in het geval van Onur Air in de toekomst voorkomen. Ik weet zeker dat door het publiceren van de lijst grote druk zal worden uitgeoefend op luchtvaartmaatschappijen die de internationale veiligheidsvoorschriften onvoldoende in acht nemen. Dat geldt ook voor reisorganisaties die in het verleden met dergelijke maatschappijen hebben samengewerkt. Vermelding op de zwarte lijst leidt immers onvermijdelijk tot imagoverlies en waarschijnlijk tot faillissement van een dergelijke maatschappij. We zullen dus duidelijk aan veiligheid winnen.
De verplichting om passagiers op de hoogte te stellen van de identiteit van de exploiterende maatschappij in gevallen waarin dat tot nu toe nog niet gebeurde, leidt tot een duidelijke verbetering in de rechten van de passagiers. De vrees van kleine reisbureaus dat de verplichting om informatie door te geven zou leiden tot overbelasting, hebben we kunnen wegnemen. We hebben namelijk een onderscheid gemaakt tussen veiligheidsinformatie en informatie over een omboeking naar een andere, veilige luchtvaartmaatschappij. Ook hebben we een onderscheid gemaakt in de urgentie waarmee deze informatie moet worden behandeld.
Ik juich het voornemen van commissaris Barrot toe om de bevoegdheden van het EASA uit te breiden waar het gaat om maatregelen ter ondersteuning van luchtvaartmaatschappijen uit derde landen met veiligheidsrisico’s. Als we dat willen, moeten we echter ook wat meer geld beschikbaar stellen.
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het past in deze tijd van bezinning over de vraag waarvoor de Europese Unie eigenlijk staat, dat we vanavond debatteren over dit duidelijke voorbeeld van de toegevoegde waarde van de EU, waarbij de Unie samen groter is dan de som der delen. Ik geloof niet dat de EU automatisch op alle terreinen waarop zij bevoegd is, een toegevoegde waarde heeft, maar in dit geval is dat duidelijk wel zo.
De luchtvaart speelt een dusdanig grote rol in ons onderling met elkaar verbonden Europa, en in onze onderling met elkaar verbonden wereld, dat het in veel opzichten verbazingwekkend is dat er nog niet eerder voorstellen als dat van vandaag zijn gedaan. De lidstaten afzonderlijk zijn er niet in geslaagd de consumenten afdoende bescherming te bieden. De Unie zal, nu zij handelend optreedt, de consumenten de bescherming bieden die zij verdienen. Dit optreden van de Unie staat in passende verhouding tot de situatie en is gerechtvaardigd. Als een luchtvaartmaatschappij in een lidstaat op een zwarte lijst is geplaatst, zullen mensen daarvan kennis willen nemen en dus ben ik blij met voorstellen voor een gemeenschappelijk Europees kader. Ik heb zelf vluchten geboekt waarbij pas bij het inchecken de identiteit van de maatschappij duidelijk werd, dus ik ben blij met voorstellen voor meer consumenteninformatie en -bewustzijn.
Ik wil de rapporteur graag persoonlijk bedanken voor haar onderhandelingen over deze complexe zaak. Ik hoop dat het Parlement zich morgen achter haar zal scharen.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, betere wetgeving betekent niet noodzakelijkerwijs minder wetgeving. Natuurlijk gaan wij ervan uit dat we alleen wetgeving opstellen als dat nodig is, en dan uitsluitend in de mate waarin dat noodzakelijk is. Uit dit debat blijkt echter de noodzaak wetgeving op te stellen om de veiligheid van het luchtvervoer te verbeteren en te garanderen dat reizigers goed beschermd zijn tegen de kans op ongevallen.
We gaan dat doen door het opstellen van een lijst met maatschappijen die niet langer door het luchtruim van de Europese Unie mogen vliegen, die vervolgens aan de passagiers ter beschikking wordt gesteld. De feiten spreken immers voor zichzelf. Op 14 augustus van dit jaar zijn 121 mensen omgekomen toen een vliegtuig in de buurt van Athene neerstortte. Helaas was dit ongeval er maar één van de zes die zich deze zomer hebben voorgedaan, van Griekenland tot Venezuela. Daarbij zijn in vijf weken tijd vijfhonderd mensen omgekomen. Daardoor is er een gevoel van onveiligheid ontstaan en dat noopt tot een politiek debat.
Het is onder de omstandigheden dus volkomen gerechtvaardigd dat het Parlement een debat voert over – en zijn goedkeuring hecht aan – een strengere en gedetailleerdere regelgeving op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart. Ik ben ervan overtuigd dat dit in dit geval neerkomt op betere wetgeving – wetgeving waarin een navenant verantwoordelijkheidsgevoel tot uitdrukking komt.
We zijn ons ervan bewust dat vliegrampen in Europa gelukkig maar zelden voorkomen. Dat betekent echter niet dat we ons geen zorgen hoeven te maken, en zeker niet als het gaat om vluchten van maatschappijen uit derde landen die van onze luchthavens gebruik willen maken, of vluchten van maatschappijen die onze burgers naar bestemmingen buiten het Europese luchtruim vervoeren. Verder maken we ons zorgen over de maatregel die moet verhinderen dat maatschappijen die niet voldoen aan de eisen op het gebied van veiligheid en onderhoud vluchten aanbieden.
Uiteraard dienen de lidstaten hun bevoegdheden in dezen te behouden, zeker als er sprake is van een noodsituatie. Het mag echter niet zo zijn dat een maatschappij die in vier Europese landen een vliegverbod opgelegd heeft gekregen haar vluchten zonder enig probleem kan doorsturen naar een ander Europees land waar geen verbod geldt. Want dat is voorgekomen. Dit soort misstanden moet worden rechtgezet. We moeten er dus voor zorgen dat er een Europese – en een mondiale – markt voor het luchtvervoer tot stand komt. En dat moet een transparante markt worden, met veilige vluchten.
Dat is wat we met dit verslag hopen te bereiken, en ik maak van deze gelegenheid gebruik om de rapporteur te feliciteren. Wij steunen de door alle fracties onderschreven amendementen en hopen dat deze amendementen door het Parlement worden aangenomen, en daarna ook door de Raad.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteur eveneens van harte geluk willen wensen met haar onvermoeibare inzet en het prachtige resultaat. Dank u, mevrouw De Veyrac.
Ik denk dat deze tekst een perfect voorbeeld is van interinstitutionele samenwerking. Ook de Commissie moeten we gelukwensen – de commissaris heeft persoonlijk een bijzondere belangstelling voor deze tekst aan den dag gelegd en volgens mij heeft dat ook vruchten afgeworpen – alsook het Parlement natuurlijk, en daarnaast het fungerend voorzitterschap van de Raad en de Raad in het algemeen. Het is volgens mij dan ook aan die voorbeeldige interinstitutionele samenwerking te danken dat we het in recordtijd eens zijn geworden over een tekst waarmee snelle en doeltreffende werking alsook de haalbaarheid zijn gewaarborgd.
We zijn er verder in geslaagd een tekst op te stellen die de communautaire werkwijze versterkt, en anderzijds voldoende aanvullende flexibiliteit verschaft zodat de meest dringende gevallen kunnen worden aangepakt met oog voor het welzijn van de burger, maar binnen een strikt kader van communautaire garanties.
Deze tekst laat de commerciële belangen net zo zwaar wegen als de rechten van de maatschappijen en hun beschermingsgaranties, zonder hiermee afbreuk te doen aan het recht van de passagiers op tijdige informatie, op volmaakte doorzichtigheid en op verdediging van hun recht op veiligheid, en verder wordt het gebruik van internet als positief element gestimuleerd.
Ik denk trouwens dat die veiligheid een onmisbare garantie is voor een sector als de luchtvaart, waarin de Europese Unie historische en toekomstgerichte stappen zet die een maximale veiligheid en dus ook afschrikwekkende sancties vereisen, zoals die in de tekst worden voorgesteld: strikte verboden op basis van een technische en objectieve nauwkeurigheid.
We zijn dus blij met het feit dat de weg vrij is voor een beduidende versterking van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Wat ons nog zorgen baart, is de oplossing van de problemen rond de waarborgen voor het personeel, met name voor piloten, in verband met het identificeren van risico's en opleidingsgaranties, om tragedies te voorkomen zoals de ramp die in Toronto voorkomen werd, en de garantie dat de inspecties toereikend en van bewezen doelmatigheid zijn.
Ik denk dat we lering hebben getrokken uit de vele slachtoffers van afgelopen zomer.
Zsolt László Becsey (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, als nieuw lid uit een nieuwe lidstaat wil ik allereerst mijn grote waardering uitspreken voor de rapporteur en de instellingen van de Gemeenschap, de Raad en de Commissie, gezien het werk dat zij hebben verricht en de manier waarop zij dat hebben gedaan. Wellicht gaat hiervan ook een positief signaal uit naar de burgers van de Europese Unie, namelijk dat we in staat zijn snel te reageren en belangrijke resultaten te boeken. Ik feliciteer de rapporteur en de drie instellingen, omdat ze erin geslaagd zijn de juiste niveaus aan te geven overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel; met andere woorden, ze hebben aangegeven wat er met betrekking tot dit onderwerp op communautair niveau moet gebeuren, en wat er op het niveau van de lidstaten moet worden ondernomen en opgelost.
Om humanitaire redenen zal ik me op dit late uur beperken tot een paar opmerkingen. De eerste is dat ik hoop dat deze overeenkomst zo snel mogelijk in werking zal treden. Dit is zeer belangrijk. Enkele onderdelen ervan – het vaststellen van gemeenschappelijke criteria, het oprichten en laten functioneren van instellingen – zullen echter tijd kosten, en we moeten het een en ander doen, en ondertussen een positieve boodschap overbrengen aan de burgers.
Mijn tweede opmerking is dat ik het volledig eens ben met de doelstellingen en de toepassing van sancties, enzovoorts. Luchtvaartmaatschappijen die deze verordening overtreden, moeten echter wel exact te horen krijgen hoe ze een en ander weer recht kunnen zetten. Evenzo denk ik dat we nauwkeurig omschreven voorwaarden moeten opstellen voor het van de lijst halen van de naam van een luchtvaartmaatschappij. We hebben zeer gedetailleerde criteria opgesteld voor plaatsing op de lijst, maar het is even belangrijk om criteria vast te stellen om van die lijst afgehaald te kunnen worden.
Wat het vergoeden van passagiers betreft, is het uiteraard van groot belang dat een passagier moet kunnen kiezen tussen reizen met een andere maatschappij of zijn/haar geld terugkrijgen, maar het is ook zeer belangrijk om rekening te houden met de immateriële schade die in dergelijke gevallen wordt geleden door een passagier die zijn/haar reis op het laatste moment moet afblazen.
Mijn laatste opmerking betreft het volgende: sancties wegens het niet-nakomen van de informatieplicht, die ook door mij zijn bepleit, moeten ook werkelijk worden toegepast. Ik ben het ermee eens dat dit op nationaal niveau moet gebeuren, maar de lidstaten krijgen daarmee wel een enorme verantwoordelijkheid om te voorkomen dat er tussen hen te grote verschillen gaan ontstaan in de zwaarte van de sancties. In een later stadium zal ook hier aandacht aan moeten worden besteed. Ik spreek nogmaals de hoop uit dat dit uitstekende verslag zal worden aangenomen.
Robert Evans (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat dit een goed akkoord is. Hiermee worden de meeste doelstellingen van de commissie verwezenlijkt. Het is ook een goednieuwsverhaal, zoals de heer Twigg en de heer Smith hebben gezegd. Het laat zien dat de EU sterk is wanneer zij samenwerkt, wanneer zij optreedt om de consument te beschermen en, zoals verschillende mensen hebben benadrukt, wanneer zij snel handelt. Toch zullen er soms nog verschillen tussen de lidstaten zijn. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken verschillende vliegtuigen en verschillende bemanningen om naar bepaalde delen van de wereld te vliegen. Deze verschillen betekenen dat de normen uiteenlopen. Zelfs de opvattingen over veiligheid kunnen verschillen. In dit verslag worden echter criteria vastgelegd. Ik hoop en denk dat de kous hiermee af is. Ik verwacht dat bepaalde landen verder zullen willen gaan en hogere normen zullen willen vaststellen, en dat dit de normen op het gebied van consumentenbescherming naar een nog hoger niveau zal tillen.
Steeds meer mensen vliegen. Ik heb gehoord dat in het Verenigd Koninkrijk ongeveer 30 miljoen mensen minstens één keer per jaar vliegen. Dat is de helft van de bevolking. Met het toenemende gebruik van het internet weten ze mogelijk niet met welke luchtvaartmaatschappij ze vliegen. Ze boeken misschien bij maatschappij A en komen uiteindelijk tot de ontdekking dat de vlucht wordt uitgevoerd door maatschappij B. Als maatschappij B om veiligheidsredenen op de zwarte lijst is geplaatst, kunnen ze ervoor kiezen om niet te vliegen, zoals de heer Jarzembowski eerder zei. Ik wil aanvoeren dat helemaal niemand aan boord van een vliegtuig zal gaan dat op de zwarte lijst staat. Mensen zullen voor de keus worden gesteld, maar ze zullen er niet voor kiezen aan boord van een vliegtuig te gaan dat op de zwarte lijst staat. Dit zal de normen opschroeven. Het zal de zaken voor de consument verbeteren. Het is een goednieuwsverhaal. Ik feliciteer de rapporteur. We moeten hierover praten en het uitleggen, maar niet om elf uur 's avonds!
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, enkelen onder ons in dit Parlement hebben de moeilijke uren meegemaakt van de zeerampen met de Erika en de Prestige. Ook hebben wij het erbarmelijke spektakel kunnen aanschouwen van de lidstaten die de Europese Unie ter zijde schoven. Wat de veiligheid van de luchtvaart betreft, was Europa voor één keer de feiten een stap voor, hoewel ik helaas betwijfel of dit positief is. In 2002 hebben we namelijk het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart opgericht en de verordening die we nu bespreken is door de Commissie in februari van dit jaar ingediend, vóór de tragische zomer die volgde.
Ik wil mevrouw De Veyrac vandaag dan ook feliciteren met haar werk, want het Parlement heeft de tekst aanzienlijk verbeterd. Het heeft lang getwijfeld tussen subsidiariteit en communautaire meerwaarde. We kunnen vandaag echter spreken van een echte communautaire meerwaarde, want we hebben een communautaire zwarte lijst. De lijst van elke lidstaat wordt immers verspreid onder alle andere lidstaten, en de Europese Unie en de Commissie hebben hun eigen mate van autonomie. Het is dus een vergaande tekst.
Toch wil ik even terugkomen op de zeevaart. Daar hebben we namelijk geleerd dat niet het inspecteren zelf het probleem is, maar dat wel bekend moet zijn hoe vaak er moet worden gecontroleerd. Ook moet men weten wie er verantwoordelijk voor is. We hebben dit geregeld voor de zeevaart en wellicht moeten we dit morgen ook doen voor de luchtvaart.
Tot slot, mijnheer de commissaris, weet u dat de menselijke factor een zeer belangrijke rol speelt bij ongevallen in de luchtvaart. De meeste ongevallen worden namelijk veroorzaakt door menselijke fouten. Het is dus van het grootste belang dat we toezichtregels ontwikkelen voor de opleiding van de bemanning. Daarnaast moeten we er ook voor zorgen dat de opleiding van een zeer hoog niveau is en binnen Europa wordt geharmoniseerd.
Met de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart hebt u de deur opengezet. Ik begrijp de bedenkingen van de Raad, maar ik denk dat u wel kunt rekenen op de steun van het Parlement, mijnheer de commissaris. Die kant moeten we namelijk op als we onze verantwoordelijkheden tegenover het publiek en de luchtreizigers willen nemen.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, ik wil mevrouw De Veyrac en de Commissie vervoer en toerisme nogmaals van harte bedanken, omdat zij het Commissievoorstel hebben gesteund en aanzienlijk hebben verbeterd.
De amendementen die zijn voorgesteld door uw rapporteur zetten de doelstellingen van de Commissie kracht bij. Enerzijds maken zij het mogelijk het vertrouwen van de luchtreizigers in de veiligheid van de vliegtuigen die zij gebruiken te herstellen. Anderzijds garanderen zij meer transparantie voor de passagiers, omdat zij op de hoogte worden gesteld van de identiteit van de luchtvaartmaatschappij.
Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft nauw samengewerkt met het Parlement en de Raad om in eerste lezing een akkoord te bereiken en aanvaardt alle compromisamendementen die na de zeer positieve onderhandelingen tussen de drie instellingen uit de bus zijn gekomen. Het resultaat van deze werkzaamheden lijkt ons zeer evenwichtig en doelmatig. Ik noem met name de belangrijkste maatregelen die u allen hebt onderstreept: de vaststelling van één communautaire zwarte lijst, gebaseerd op gemeenschappelijke criteria, de toepassing van verbodsbepalingen op het hele grondgebied van de Gemeenschap, de directe inwerkingtreding van de verordening over de zwarte lijst, evenals de snelle tenuitvoerlegging daarna van het gedeelte over de informatie voor passagiers en over vergoedingen, zoals de heer Jarzembowski heeft benadrukt. Ik sluit me overigens aan bij wat hij heeft gezegd over passagiers met beperkte mobiliteit, een compensatiesysteem voor annuleringen wanneer een maatschappij die op de zwarte lijst staat ook vluchten in derde landen verzorgt, een oplossing voor de comitologie – die snel optreden mogelijk moet maken en besluiteloosheid moet voorkomen – en tot slot een verwijzing naar de uitbreiding van het takenpakket, die vanmiddag in Straatsburg door de Commissie is goedgekeurd. Ook de kwalificaties van de piloten en de opleidingen vallen hier nu onder, zoals werd aangehaald door mevrouw Ayala, de heer Leichtfried en zo-even ook door de heer Savary. Tot het voorzitterschap zeg ik dat deze versterking van de bevoegdheden van het Europese Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart onverlet laat dat nauw moet worden samengewerkt tussen het agentschap en de autoriteiten voor de burgerluchtvaart van elke lidstaat. Dankzij die samenwerking zullen we uiteindelijk de gewenste veiligheid kunnen garanderen in het Europese luchtruim.
Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor de snelheid waarmee u dit onderwerp heeft behandeld, zonder dat dit ten koste is gegaan van de kwaliteit. Dit is nogmaals een bewijs van de doeltreffendheid van medebeslissing en van onze instellingen, want aan weerskanten is de politieke wil aanwezig om dit tot een goed einde te brengen. Meerdere sprekers hebben hierop gewezen en ook ik vind dit een zeer heuglijk feit.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement hartelijk bedanken voor zijn doorslaggevende bijdrage aan dit belangrijke vraagstuk, waardoor het vertrouwen van onze burgers in de veiligheid van de luchtvaart zal toenemen. Tot slot wil ik hieraan toevoegen dat de tekst in zijn geheel de bevoegdheden van het Europese Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart zal versterken. Het gaat hierbij om bevoegdheden die het uitoefent in samenwerking met de autoriteiten voor de burgerluchtvaart in de lidstaten. Tot slot wordt aanstaande donderdag het zeer interessante technologische project "César" gelanceerd. Dit zal ook op het gebied van de luchtverkeersleiding de veiligheid aanzienlijk verbeteren. Ik geloof dat we hiermee over alle elementen beschikken waarmee we van het Europese luchtruim een van de veiligste ter wereld kunnen maken.
Dames en heren, mevrouw de rapporteur, hartelijk dank. Ik geloof dat we zeer nuttig werk hebben verricht. Op dit toch wel ontroerende moment denk ik dat onze gedachten uitgaan naar de slachtoffers van de rampen van deze zomer. Wij hadden het initiatief al genomen, maar waar het om gaat is dat het ook tot een goed einde wordt gebracht. Daar zijn we nu dankzij u allemaal in geslaagd.
De Voorzitter. – Dank u, mijnheer de commissaris, wij zijn zowel gerustgesteld als gevleid.
Derek Twigg, fungerend voorzitter van de Raad. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden en slechts op enkele zaken reageren. Ik ben zeer onder de indruk van de bijdragen en van de betrokkenheid en de passie waarmee deze vanavond zijn verwoord. Ik wil mevrouw De Veyrac, de leden van het Europees Parlement en de Commissie vervoer en toerisme feliciteren met hun zware werk en hun samenwerking.
De heer Jarzembowski vroeg of de Raad nu op zijn beurt de tekst zal goedkeuren. Als het Parlement een volledige, geconsolideerde tekst voorstelt, zal het voorzitterschap van de Raad deze bij de eerstvolgende gelegenheid onder de aandacht van de ministers brengen, en zal het voorzitterschap de tekst bij de Raad aanbevelen.
Iets anders wat is genoemd, is het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. De Raad zal de voorstellen van de Commissie met betrekking tot dit agentschap natuurlijk in overweging nemen.
Dit is een indrukwekkend debat geweest, met veel indrukwekkende bijdragen. De passie voor dit onderwerp en voor de kwestie van de veiligheid van en de informatieverstrekking aan passagiers zijn vanavond luid en duidelijk overgekomen. Dank u wel voor de gelegenheid om een bijdrage aan dit debat te leveren.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
30. Kerncentrales
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag A6-0282/2005 van Rebecca Harms, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van Protocol nr. 9 bij de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië met betrekking tot de V1-kerncentrale van Bohunice in Slowakije (COM(2004)0642 – C6-0205/2004 – 2004/0221(CNS));
- het verslag A6-0279/2005 van Rebecca Harms, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales (2005/2027(INI)).
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de gelegenheid aangrijpen om mevrouw Harms hartelijk te bedanken voor de uitstekende verslagen die zij heeft opgesteld over de twee onderwerpen waarover wij vanavond debatteren. Ik wil ook mijn waardering uiten voor de kwaliteit van de debatten die hebben plaatsgevonden in de Commissie industrie, onderzoek en energie. Ik wil de voorstellen van de Commissie, en tot op zekere hoogte het debat van vandaag, graag in een breder verband plaatsen.
We staan waarschijnlijk aan het begin van een lange periode van hoge olie- en gasprijzen op de internationale markten, met een sterk stijgende wereldwijde vraag. We moeten vastberaden en ambitieus op deze nieuwe situatie reageren. We hebben in eerdere debatten met u al gesproken over het vijfpuntenplan. De EU heeft de optie om direct op te treden aan de vraagzijde, aangezien daar de grootste manoeuvreerruimte in de Europese Unie ligt.
Wanneer we naar de energiebronnen kijken, wil ik benadrukken dat elke lidstaat vrij is in de keuze van zijn energiebronnen. Het is aan de afzonderlijke lidstaten om te bepalen aan welke energiemix zij de voorkeur geven, natuurlijk binnen het door de Europese Unie vastgestelde kader, zoals de afspraken voor verlaging van de CO2-uitstoot, of de bevordering van hernieuwbare energiebronnen.
Momenteel levert kernenergie een derde van de elektriciteit in de Europese Unie. De rol van kernenergie hangt nauw samen met een gedegen strategie inzake de veiligheid van nucleair materiaal en non-proliferatie, stralingsbescherming, nucleaire veiligheid, betrouwbare verwijdering van kernafval en de veilige ontmanteling van nucleaire installaties. De discussies zullen vanavond niet zozeer gaan over kerncentrales, maar over de ontmanteling van nucleaire installaties, hetzij nucleaire installaties die aan het einde van hun levensduur zijn, hetzij krachtcentrales in de nieuwe lidstaten die niet tegen redelijke kosten kunnen worden verbeterd.
De financiering van ontmantelingen is een ingewikkeld vraagstuk, dat door de lidstaten verschillend wordt benaderd. De Commissie heeft een verslag over ontmanteling opgesteld, dat vandaag op verzoek van het Europees Parlement wordt besproken. De Commissie erkent in dit verslag dat er een toegenomen behoefte aan transparantie en harmonisatie is in het beheer van de benodigde financiële middelen. De Commissie is daarom van plan aanbevelingen te doen voor financieringsprogramma's die speciaal zullen zijn bestemd voor ontmantelingen.
De samenwerking die in de loop van 2005 met de lidstaten tot stand is gekomen, en de vruchtbare debatten die met het Europees Parlement zijn gevoerd over de verschillende vraagstukken rond de ontmantelingprogramma's, maken het mogelijk substantiële vooruitgang te boeken op dit belangrijke terrein.
Wat betreft de specifiekere kwestie van de ontmanteling van Bohunice, biedt het toetredingsprotocol het kader voor de vroegtijdige sluiting van Bohunice. De steun die zal worden toegekend om de vroegtijdige sluiting van de twee reactoren in de kerncentrale van Bohunice te bewerkstelligen, is een uiting van de solidariteit van de Gemeenschap met de Slowaakse Republiek en onderstreept dat de Commissie en de lidstaten beseffen dat een dergelijke vroegtijdige sluiting grote uitdagingen met zich mee brengt.
Het is de verantwoordelijkheid van de Commissie toezicht te houden op de afspraken over sluiting, en steun te geven via de mechanismen die tot haar beschikking staan. We hebben dit gedaan voor de steun die was toegezegd voor de jaren 2004 en 2005, en ik voorzie geen problemen met de bijdrage voor 2006.
In het protocol dat is gehecht aan het toetredingsverdrag, wordt erkend dat de ontmanteling nog diverse jaren in beslag zal nemen en een aanzienlijke financiële last voor Slowakije zal vormen. Bij het besluit over de steun van de EU na 2006 zal daarom rekening worden gehouden met deze situatie.
Tegen deze achtergrond, en om haar voorstellen voor de volgende financiële vooruitzichten te presenteren, heeft de Commissie de ontwerp-verordening opgesteld waarover u nu wordt geraadpleegd. We zijn van mening dat het nodig is om steun te blijven geven, want de Commissie erkent dat ontmanteling een proces is. De omvang van de steun in ons voorstel is gebaseerd op voortzetting van de steun die tijdens de toetredingsonderhandelingen al is overeengekomen in Protocol nr. 9. Het bedrag van 237 miljoen euro maakt deel uit van de financiële vooruitzichten waarover thans wordt onderhandeld. De Commissie schort daarom haar standpunt op over eventuele amendementen die betrekking hebben op de financiering, omdat deze financiering deel uitmaakt van de financiële vooruitzichten.
Ik hoop dat deze paar woorden over de twee verslagen die nu worden besproken, u geholpen hebben om een algemeen beeld te krijgen, en dat ze duidelijk hebben gemaakt in welke geest en met welke doelen de voorstellen van de Commissie tot stand zijn gekomen en zijn vastgesteld.
Rebecca Harms (Verts/ALE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de verslagen die ik u vannacht presenteer gaan over de financiering van de ontmanteling van kerncentrales in het algemeen en van één kerncentrale in het bijzonder. Ik vind het erg jammer dat we 's nachts over dit onderwerp debatteren. De zaak is zo ernstig en dermate ontspoord dat ik het onderwerp graag op klaarlichte dag had besproken met de volledige aandacht van het Parlement, zoals vandaag bij de discussie over de REACH-verordening.
De Commissie heeft dit jaar een eerste mededeling gepresenteerd over de voorbereidingen voor de financiering van de ontmanteling van nucleaire installaties en de verwerking van radioactief afval in lidstaten waar kerncentrales worden geëxploiteerd.
Deze mededeling vertoont – zacht uitgedrukt – lacunes. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt echter bij wijze van uitzondering nu eens niet bij de Commissie, maar bij de regeringen van de lidstaten die tot nu toe slechts met grote tegenzin de waarheid over oud en toekomstig kernafval naar buiten brengen.
De mededeling van de Commissie toont voor mij aan dat het principe “de vervuiler betaalt” tot nu toe nauwelijks geldt voor de nucleaire industrie in Europa. Fondsen met voldoende geld voor de financiering van de ontmanteling van kerncentrales en de opslag van kernafval zijn in Europa helaas een uitzondering en beslist niet de regel. Waar het gaat om nalatigheid bij het creëren van voorzieningen voor de verwerking van kernafval lijken de oostelijke en de westelijke lidstaten veel meer op elkaar dan velen van ons zouden willen toegeven. In Frankrijk – de grootste kernmogendheid van de Europese Unie – gaat de Rekenkamer ervan uit dat de belastingbetaler op een dag voor de kosten van EDF – dus van de nucleaire industrie – zal moeten opdraaien. In het Verenigd Koninkrijk heeft de staat – dus de belastingbetaler – de startfinanciering voor het fonds voor afvalverwerking voor zijn rekening genomen: 1,5 miljard euro, als we van schattingen van de Commissie uitgaan. Dit is mogelijk ook niet de laatste keer geweest dat de Britse nucleaire industrie in de beurs van de burger heeft getast. De kosten voor de ontmanteling van een kerncentrale variëren naar schatting van 200 miljoen tot 1 miljard euro. U kunt zich dus voorstellen wat ons mogelijk nog te wachten staat.
Laat ik de financiële dimensie van het hele probleem duidelijk maken: in Europa zijn momenteel 149 kerncentrales in gebruik. Op grond van de ouderdom en de technische toestand van deze centrales gaat de Commissie ervan uit dat in de komende twintig jaar vijftig tot zestig reactoren van het net moeten. Voor de ontmanteling en afvalverwerking zijn in het merendeel van de gevallen tot nu toe niet of nauwelijks voorzieningen getroffen.
Op welk tijdstip en op welke wijze men een kerncentrale na sluiting ontmantelt en hoe de afvalverwerking wordt georganiseerd, is ook na de eigenlijke sluiting van groot belang als men wil voorkomen dat het milieu, de omwonenden en de werknemers die met de ontmanteling worden belast, aan radioactiviteit worden blootgesteld. De beslissing wanneer en hoe er ontmanteld wordt, mag naar mijn mening – en dat is denk ik ook de mening van degenen die geloven in een verantwoord milieubeleid – uitsluitend door veiligheidsoverwegingen worden ingegeven. Veiligheid mag in geen geval wijken voor de financiële belangen van de nucleaire industrie.
Het wordt al met al een zeer dure aangelegenheid. Bovendien moet al dat geld, dat op dit moment nog helemaal niet beschikbaar is, niet alleen op een bepaald tijdstip, maar mogelijkerwijs nog vele tientallen jaren permanent beschikbaar zijn. Gezien het aantal bedrijven dat failliet gaat en gezien het feit dat internationale hedgefondsen in toenemende mate op Europese ondernemingen azen, kan ik er bij de Commissie alleen maar op aandringen de lidstaten tot spoed te manen. Zij moeten ervoor zorgen dat de nucleaire industrie nu eindelijk eens financiële voorzieningen treft voor de verplichtingen die ze schept. Daarvoor dienen naar mijn mening inderdaad fondsen te worden gevormd.
In Duitsland heeft de nucleaire industrie bijvoorbeeld – daarvan kunnen we nu wel uitgaan – 30 miljard euro gereserveerd. Waar deze gelden zich op dit moment bevinden, valt echter niet te zeggen, omdat dit bedrag – 30 miljard, nog altijd zoveel als het binnenlands bruto product van de gezamenlijke Baltische staten in een jaar – voor overnames binnen en buiten ons werelddeel wordt gebruikt. Men koopt graag andere energiebedrijven op, maar ook bedrijven in sectoren als watervoorziening of telecommunicatie – eigenlijk in alle sectoren met netwerkvoorzieningen. “Je moet je geld laten werken”, hoor ik altijd als we het hierover hebben. Maar ook in Duitsland kan mij op dit moment niemand garanderen dat de miljarden die we in 2030, 2040 of 2050 nodig zullen hebben, dan ook daadwerkelijk beschikbaar zijn. Ik vind dat de beschikbaarheid van gelden voor de verwerking van radioactief afval gegarandeerd moet zijn. Daarnaast moet een halt worden toegeroepen aan het marktverstorende en concurrentieverstorende gebruik van middelen die ooit als reserves zijn aangelegd en met dat doel door de stroomverbruiker zijn opgebracht.
Met deze compromistekst die ik vandaag samen met mijn initiatiefverslag aan de plenaire vergadering voorleg en waarover we morgen zullen stemmen, wil ik de Commissie aansporen om de misstanden aan te pakken die er op het gebied van de voorzieningen voor de verwerking van radioactief afval zijn. Ik ben tot op heden overtuigd van de juistheid van het feit dat de nationale staten verantwoordelijk zijn voor het kernafval. Ik ben er echter evenzeer van overtuigd dat in Europa uniforme strenge criteria ontbreken voor het oprichten van fondsen door bedrijven. Wij dienen ons naar mijn mening te richten naar het beginsel dat de vervuiler betaald. Financiële voorzieningen voor ontmanteling en afvalverwerking moeten bovendien gebaseerd zijn op de hoogste veiligheidsnormen. Als bedrijven daartoe fondsen zouden oprichten, die buiten de algemene begroting worden gehouden en aan externe controle worden onderworpen, zou dat tot meer nucleaire veiligheid leiden. Ook zou daarmee worden voorkomen dat de nucleaire industrie ons steeds weer publieke middelen aftroggelt.
Het is jammer dat we het in de parlementaire commissie weliswaar eens zijn geworden over de richting waarin de voorzieningen voor de verwerking van radioactief afval moeten gaan, maar dat we het in specifiekere zin niet eens konden worden over een lijst van criteria die we de Commissie zouden kunnen meegeven, wanneer zij – naar ik hoop – mijn voorstellen overneemt. Als u dat toch nog wilt, dames en heren, steunt u dan de amendementen die mijn fractie heeft ingediend, zodat we kunnen doen wat ik u zojuist heb voorgesteld.
We hebben het vandaag echter niet alleen over de voorzieningen in het algemeen, maar spreken ook concreet over het probleem van de ontmanteling van de kerncentrale in Bohunice. Wegens veiligheidsrisico’s, die met technische maatregelen niet meer konden worden verholpen, is besloten de kerncentrale van Bohunice te sluiten. In het kader van het Phare-programma van de Europese Unie heeft Slowakije in verband met de sluiting van Bohunice reeds 240 miljoen euro aan EU-geld ontvangen. Deze gelden zijn bedoeld om de veiligheid rond Bohunice te verbeteren en dienen ook als financiële compensatie voor de voortijdige sluiting. De Commissie stelt na deze eerste betaling voor nog eens 237 miljoen euro voor sluitingsmaatregelen en compensatie toe te kennen. Op grond van wat mij over de kosten van maatregelen voor sluiting en ontmanteling bekend is, acht ik dat een redelijk voorstel.
Een verhoging van dit bedrag tot 400 miljoen euro, zoals in het Parlement ter linker- en ter rechterzijde wordt voorgesteld, wijs ik echter nadrukkelijk van de hand. Met loze beloften kunnen we geen draagvlak creëren voor Europees beleid en ook geen veiligheid in Bohunice garanderen. Ik zal me er sterk voor maken dat de middelen die de Commissie noodzakelijk acht, ook zullen worden besteed. Ik zal dat ook doen in het kader van de besprekingen over de financiële vooruitzichten en in het kader van de begrotingsdebatten voor de komende jaren. Ik zal me er echter tegelijkertijd sterk voor maken dat deze middelen, als we die kunnen vrijmaken – dat hangt immers af van de financiële vooruitzichten – daadwerkelijk ten goede komen aan de veiligheid van de burgers in Slowakije en in de EU. Ik zal me er fel tegen verzetten dat bedrijven als Slovenské Elektrárne of het Italiaanse ENEL met dit geld nieuwe kerncentrales bouwen.
Als rapporteur en als tegenstandster van kernenergie had ik u graag geadviseerd te stemmen vóór amendement 18 van de PPE-DE-Fractie, waarin ook het voorstel van de Commissie over de hoogte van het toe te kennen bedrag werd gesteund. Helaas is dit amendement weer ingetrokken. Ik raad u daarom aan, als u zich realistisch en eerlijk jegens Slowakije wilt opstellen, morgen tegen amendement 12 te stemmen en ervoor te zorgen dat het verstandige voorstel van commissaris Piebalgs wordt aanvaard.
Ján Hudacký, namens de PPE-DE-Fractie. – (SK) Het is algemeen bekend dat Slowakije onder politieke druk van de Europese Unie tijdens de toetredingsonderhandelingen akkoord is gegaan met de vroegtijdige sluiting van zijn kerncentrale in Jaslovske Bohunice, ondanks het feit dat de centrale na het verbeteren van alle veiligheidssystemen inmiddels aan alle veiligheidsnormen voldoet. Dit is bevestigd door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie. Alleen de kosten van die verbetering bedroegen al 250 miljoen euro. Daar staat tegenover dat de Europese Unie een deel van die kosten voor haar rekening heeft genomen. De Commissie heeft voor de periode 2007-2013 een financiële bijdrage van 237 miljoen euro voorgesteld, maar dit bedrag blijft ruim onder de totale kosten zoals berekend in de meest recente studies die door de Slowaakse regering zijn overgelegd.
De Commissie heeft bij haar berekening van de ontmantelingskosten en de daaruit voortvloeiende hoogte van haar bijdrage gedateerde en tamelijk discutabele methoden gehanteerd, waarbij alleen het ontmantelingsproces zelf in aanmerking is genomen. Op basis van de meest recente studies bedragen de totale directe kosten 1,3 miljard euro, de indirecte kosten 1,8 miljard euro en de verliezen als gevolg van het stopzetten van de energieopwekking 1,5 miljard euro, waarbij is uitgegaan van een levensduur van de centrale tot 2015.
De totale kosten, inclusief de opbrengstverliezen, belopen dus 4,6 miljard euro. Op basis van deze feiten heeft de Commissie industrie, onderzoek en energie van het Parlement in haar herziene verslag voorgesteld de financiële bijdrage van de EU voor de periode 2007-2013 te verhogen tot 400 miljoen euro. Dit voorstel is ook een positief compromis voor de regering van de Slowaakse Republiek, die om een steunbedrag van ongeveer 700 miljoen euro had gevraagd. Ik ben me terdege bewust van de complexiteit van de situatie rond het gebrek aan overeenstemming binnen de EU over de begroting voor de periode 2007-2013. De druk die de meeste lidstaten uitoefenen om in de begroting te snijden, is sterk en vaak gerechtvaardigd. Slowakije mag de veiligheid van haar bevolking echter niet in gevaar brengen, en het heeft toereikende financiële middelen nodig om verder te gaan met de veilige ontmanteling op een zo vroeg mogelijk tijdstip.
In een tijd van toenemende crisis in de energiesector en een stijgend elektriciteitsverbruik was het besluit om de vroegtijdige sluiting van een veilige kerncentrale door te zetten, misschien kortzichtig. Het zal ertoe leiden dat Slowakije 19 procent van zijn productiecapaciteit verliest en in de nabije toekomst zeer waarschijnlijk aangewezen zal zijn op de invoer van energie. Toch zijn er mensen in Europa die dit echt als een bevredigend resultaat beschouwen. Iedereen moet voor zijn fouten boeten, maar deze keer moeten we allemaal boeten. Ik hoop dat met het oog op de toekomst lering zal worden getrokken uit dergelijke absurde fouten.
Edit Herczog, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik verheug mij over het verslag van mevrouw Harms, maar ik wil u er ook aan herinneren dat het debat van vandaag niet gaat over vóór of tegen kernenergie; het moet in de eerste plaats gaan over veiligheid. Veiligheid omvat zowel nucleaire veiligheid als de zekerheid van de energievoorziening.
We zijn ons allemaal bewust van de zeer hoge kosten die gepaard gaan met het op een veilige en professionele manier ontmantelen van kerncentrales. Ik ben ervan overtuigd dat alle Europese instellingen, de Commissie, het Parlement en alle afgevaardigden het erover eens zijn dat we niet mogen beknibbelen op nucleaire veiligheid. Naast het beginsel “de vervuiler betaalt” moeten we dus ook een plek inruimen voor het gezegde “veiligheid heeft haar prijs”.
Ik zou willen benadrukken dat de Europese Unie waardering moet opbrengen voor de onzelfzuchtige houding van Slowakije op dit gebied. Slowakije moest instemmen met de sluiting van twee units van de kerncentrale van Bohunice, toen dit als een vrijwel onontkoombare aanvullende eis werd gesteld in de allerlaatste fase van het toetredingsproces. We wisten toen al dat dit zou leiden tot een verlies aan productiecapaciteit, tot een tekort dat Slowakije zou moeten gaan opvangen met nieuwe investeringen en invoer.
In onze omgeving is er ook een ander gezegde, “wie betaalt, bepaalt”. In die zin denk ik dat het verzoek van Slowakije aan de Europese instelling om het land in staat te stellen de centrale veilig te ontmantelen, volkomen redelijk is.
Er zijn naar mijn mening ten minste drie elementen in de beginselen en het beleid van de Europese Unie die voldoende basis verschaffen voor de ondersteuning van de ontmanteling uit Europese middelen. Het eerste is het beginsel van de sociale, economische en territoriale cohesie tussen de lidstaten. Slowakije is een zware verplichting aangegaan ten behoeve van de Europese Unie en komt die ook na, maar loopt daarbij aan tegen zijn eigen grenzen, zijn eigen niveau van economische ontwikkeling.
Het tweede element is de zekerheid van de energievoorziening, waar de huishoudens en industriële verbruikers in Slowakije evenveel recht op hebben als die in de andere lidstaten van de Europese Unie. We mogen niet vergeten dat we nog niet zo lang geleden een resolutie hebben aangenomen waarin een streefcijfer van 20 procent wordt genoemd voor het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik van de EU in 2020; de situatie van nu is dan ook anders dan in het verleden.
Het derde element is het streven naar onafhankelijkheid op energiegebied. In dit opzicht kan het vroegtijdig stilleggen van levensvatbare energiecentrales alleen helpen als die worden vervangen door efficiëntere en economisch verantwoorde vormen van opwekking. Op basis van al deze punten roep ik op tot steun voor amendement 16, dat hierop gericht is.
Fiona Hall, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor de reactoren 1 en 2 van de V1-kerncentrale van Bohunice zijn de rapporteurs in de Slowaakse regering beiden gekomen met een schatting van 750 miljoen euro voor de totale kosten van de ontmanteling van de twee reactoren. Het voorstel van de Commissie voor een toewijzing van 237 miljoen euro voor de periode 2007 tot 2013 lijkt daarmee vergeleken misschien bescheiden, maar er zijn twee heel sterke argumenten om het bedrag van 237 miljoen euro van de Commissie aan te houden.
Op de eerste plaats zal reactor 1 volgens de planning weliswaar in 2006 worden gesloten, maar de grote structurele ontmanteling zal pas beginnen wanneer reactor 2 in 2008 wordt gesloten. Een bedrag van 237 miljoen euro is aanzienlijk voor de eerste vijf jaar van een ontmantelingsperiode die naar verwachting dertig jaar zal duren.
Op de tweede plaats zouden we de spot drijven met de begroting van het Parlement, waarover reeds is gestemd, als we het bedrag zouden verhogen. We weten dat we politiek gezien vanwege de financiële vooruitzichten een heel gevoelige periode ingaan. Het helpt niet als het Parlement de ene minuut voor het een stemt, en de volgende minuut voor iets anders. We moeten de stemming over de begroting respecteren. We mogen evenmin proberen iemand tot iets te dwingen als het gaat om de begroting voor de periode na 2013.
Het debat over meer geld voor Bohunice moet plaatsvinden in de context van de volgende ronde van de begrotingsbesprekingen en in het licht van hetgeen er tot dan toe is gebeurd op het gebied van de ontmanteling. Het is evenwel begrijpelijk dat de Slowaakse autoriteiten willen weten waar ze wat de financiering betreft aan toe zijn voor de financiële vooruitzichten van 2006 tot 2013. Het totaalbedrag van 237 miljoen euro moet daarom voor die periode zonder verdere herziening worden vastgesteld, al kan de jaarlijkse toewijzing variëren.
Wat betreft ontmantelingen in het algemeen, is de voornaamste uitdaging te waarborgen dat er aan de ene kant voldoende geld beschikbaar is om kerncentrales veilig te ontmantelen, en dat de financiering van ontmantelingen aan de andere kant niet via een achterdeurtje een vorm van staatssteun wordt. Paragraaf 5 van de ontwerpresolutie is in dit opzicht belangrijk. Het is de nucleaire industrie, niet de regeringen, die vooraf voorzieningen moet treffen voor ontmanteling, en die moet waarborgen dat de kosten vanaf het begin volledig op de balans worden opgenomen. Het is in het verleden te vaak gebeurd dat de cijfers van de nucleaire industrie niet klopten, en dat de industrie vervolgens om financiële steun kwam bedelen. Dat is onaanvaardbaar, want het verzuim van de nucleaire industrie om fatsoenlijk rekening te houden met de kosten van ontmanteling verstoort de concurrentie. Als de sluitingskosten niet goed worden berekend, lijkt elektriciteit uit kernenergie veel goedkoper dan zij in werkelijkheid is. Ik hoop dat de Commissie ervoor wil zorgen dat dergelijke concurrentieverstorende praktijken in de toekomst niet meer worden toegestaan.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, in de Commissie industrie, onderzoek en energie hebben wij besloten een initiatiefverslag op te stellen over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales. De reden hiervoor was dat het beheer van deze fondsen deel uitmaakt van een pakket voor nucleaire veiligheid, waarover het Parlement een advies heeft uitgebracht, maar waarover in de Raad geen overeenstemming is bereikt.
Wij verwachten dat de Commissie hierover een nieuw voorstel voor een richtlijn indient. Daarin moet worden gewaarborgd dat kerncentrales op veilige wijze worden ontmanteld en dat er voldoende middelen zijn om reactoren voor duizenden jaren in te kapselen, zodat ze geen gevaar voor het milieu vormen.
Het beheer van de fondsen voor ontmanteling moet in principe onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten vallen. Wij kunnen echter aanvaarden dat er gemeenschappelijke regels worden opgesteld, omdat de ontmanteling van kerncentrales over de staatsgrenzen heen van invloed is op de veiligheid van werknemers en de gezondheid van de burgers. Een mogelijk probleem zal immers altijd grensoverschrijdend zijn.
Helaas kunnen wij er niet op vertrouwen dat alle lidstaten op zodanige wijze fondsen reserveren dat wij er volledig zeker van kunnen zijn dat de middelen voor vele toekomstige generaties toereikend zijn. Een aanwijzing hiervoor is de ontmanteling van de kerncentrale van Bohunice, om van Ignalina nog maar te zwijgen. Hiervoor is financiering van de Europese Unie nodig. Als de middelen voor ontmanteling niet in hun geheel bijeen worden gebracht uit de prijs van elektriciteit, zal de concurrentie op de elektriciteitsmarkt worden verstoord. In dat opzicht hebben de fondsen ook hun uitwerking op de interne markt. De elektriciteit die in kerncentrales wordt geproduceerd, mag niet alleen maar goedkoop zijn, want de komende generaties moeten opdraaien voor de ontmanteling van de centrales.
De rapporteur, Rebecca Harms, is zorgvuldig te werk gegaan met het verzoek om een nieuwe richtlijn op te stellen, dat zij in de vorm van deze verslagen aan de Commissie doet.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de exploitatie en ontmanteling van kerncentrales zijn activiteiten die grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben in Europa. Daarom moeten ze in tegenstelling tot de meeste andere activiteiten op EU-niveau gecontroleerd worden. Kernenergie is echter net als andere procesindustrieën; technische ontwikkelingen leiden er vaak toe dat de levensduur van reactoren wordt verlengd. Zelfs reactortanks kunnen in de toekomst worden vervangen. We weten daarom niet zeker wanneer een reactor moet worden ontmanteld. In de Zweedse reactoren, die nu gemiddeld een kwart eeuw oud zijn, wordt de capaciteit nu sterk verhoogd. De levensduur kan daarom vermoedelijk flink worden verlengd.
Het spreekt vanzelf dat ontmanteling met kosten gepaard gaat en dat hiervoor middelen moeten worden gereserveerd. In mijn land, Zweden, waar ongeveer de helft van alle elektriciteit uit kerncentrales komt, heeft men van meet af aan voor deze financiering gezorgd. Ik geloof dat we ervan kunnen uitgaan dat alle democratische landen hetzelfde gedaan hebben. Gedetailleerde en bureaucratische instructies om dit proces te sturen zijn onnodig. Dat er technocraten in Brussel nodig zouden zijn als chaperonnes voor ervaren kernenergie-experts in de lidstaten, komt bijna absurd over. De regeringen en autoriteiten van de lidstaten staan onder democratische controle en kunnen mensen niet aan risico’s blootstellen.
Het is echter duidelijk dat de lidstaten die voorheen onderworpen waren aan ondemocratische, communistische regimes zich in een wezenlijk andere situatie bevinden. Hun reactoren zijn gebouwd in een andere veiligheidscultuur, waarin men meer risico’s genomen heeft en waarin geen financiële middelen zijn gereserveerd voor ontmanteling. Het is een duidelijk teken van solidariteit als de rijkere landen hiervoor middelen bijdragen, maar de vraag is hoeveel. De Zweedse partij Junilistan vindt dat het financieringsbedrag voor Bohunice V1 in Slowakije in eerste instantie moet worden vastgesteld op het door de Commissie voorgestelde bedrag van 237 miljoen euro voor de periode 2007-2013, omdat de financiële vooruitzichten niet zijn aangenomen. Daarom moeten we ons nu niet verbinden tot steun uit de communautaire begroting voor de tijd na deze periode.
Umberto Pirilli, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, het huidige debat is van strategisch belang voor het beleid van de Europese Unie. Het probleem dat onder onze aandacht is gebracht is dat van de kerncentrale in Bohunice in Slowakije en het bijkomende probleem omtrent het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales.
Het eerste probleem heeft betrekking op de toepassing van Protocol nr. 9 bij het Verdrag en de Akte betreffende de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. Artikel 3 van dit protocol voorziet in verdere financiële steun voor de ontmanteling van reactoren 1 en 2 van de kerncentrale in Bohunice. Wij zijn van mening dat het merendeel van de financiële steun moet worden besteed aan het veilig maken van reactoren 1 en 2 in Bohunice tijdens hun ontmanteling.
Het probleem dat ik te berde wil brengen is echter de veiligheid van ons gehele continent en het daarbij behorende vraagstuk van de wijze waarop we deze veiligheid kunnen nastreven en tegelijkertijd een passend beleid voor de energievoorziening kunnen opzetten, dat strikt wordt toegepast. Deze beleidsmaatregelen zouden een zekere mate van financieel concurrentievermogen binnen het Europees systeem moeten waarborgen, evenredig met de uitdagingen van innovatie en ontwikkeling.
Momenteel zijn er 115 kernreactoren in Europa voor de opwekking van elektriciteit, waarvan minimaal een derde in de komende jaren ontmanteld moet worden. De sluiting van vijftig of zestig reactoren zal een kostenpost van ongeveer 50 miljard euro met zich meebrengen. Gezien het feit dat de meeste reactoren zich in de nieuwe lidstaten bevinden, die derhalve structureel en financieel minder draagkrachtig zijn, is het eerste obstakel voor de Commissie het in kaart brengen van een systematisch plan om deze landen te helpen en te steunen tijdens de ontmanteling van hun reactoren.
Het tweede probleem is het opzetten van een grondige kosten-batenanalyse van een kerncentrale, waarbij de installatie- en ontmantelingskosten logischerwijs afgezet worden tegen de gemiddelde levensduur van de geïnstalleerde reactoren. Op basis van de uitkomst van een dergelijk onderzoek zal het mogelijk en gepast zijn om definitieve en duurzame beslissingen te nemen, hoe deze ook mogen uitvallen.
Het laatste probleem, dat daarom niet minder ernstig is, betreft de ontwikkelingen buiten Europa. Momenteel zijn er 440 reactoren in gebruik over de hele wereld en nog eens 25 in aanbouw. Na Tsjernobyl is men overal ter wereld ontzet over de vervallen staat en het serieuze gevaar waaraan de mensheid wordt blootgesteld door talloze reactoren, waarvan het merendeel zich in de voormalige Sovjet-Unie bevindt.
Is het, met dit in het achterhoofd, niet de plicht van het Parlement om de Commissie te verzoeken onderhandelingen te openen met de Verenigde Staten en Rusland en alle betrokken landen om een beleid te ontwikkelen met als doel een schonere en veiligere planeet?
Sergej Kozlík (NI). – (SK) In het kader van de toetredingsonderhandelingen hebben de instellingen van de Europese Unie de Slowaakse Republiek ertoe gedwongen in te stemmen met de vroegtijdige sluiting van twee units van de kerncentrale van Jaslovske Bohunice, ondanks het feit dat het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie heeft bevestigd dat de centrale voldoet aan de criteria voor veilige werking op lange termijn.
De gedwongen – en politiek geïnspireerde – vroegtijdige sluiting van deze nucleaire installaties zal de energieproblemen van Slowakije, en van de Europese Unie als geheel, verergeren. De Slowaakse Republiek zal de benodigde middelen voor de financiering van de veilige ontmanteling van de nucleaire installaties niet bijeen kunnen brengen, ook niet met de huidige bijdrage van de Europese Unie. Ter vergelijking moge het feit dienen dat de door de Unie geraamde ontmantelingskosten voor de kerncentrale van Ignalina in Litouwen driemaal zo hoog zijn als voor de Slowaakse centrale.
Ik wil u, geachte collega’s, dan ook verzoeken om in ieder geval de minimale oplossing te steunen, die inhoudt dat de steun voor de ontmanteling van de reactoren van Bohunice zal worden verhoogd van 237 miljoen euro naar 400 miljoen euro, zoals voorgesteld door de Commissie industrie, onderzoek en energie.
Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). – (SL) Namens de PPE-DE-Fractie wil ik het hebben over de financiële middelen voor de ontmanteling van kerncentrales.
Onze fractie is voorstander van het vergaren van financiële middelen volgens het principe "de vervuiler betaalt". Tegelijkertijd pleiten we ervoor dat er genoeg middelen ter beschikking worden gesteld en dat dit gebeurt op het tijdstip dat is voorzien in de programma's voor ontmanteling van kerncentrales in de verschillende lidstaten. De benodigde middelen moeten bijeen worden gebracht vóór het einde van de geschatte levensduur van een bepaalde kerncentrale. Deze middelen moeten worden gebruikt voor hun beoogde doel, op transparante wijze worden beheerd en worden aangewend overeenkomstig de Europese mededingingswetgeving.
Onze fractie vindt het onaanvaardbaar dat ontmanteling door geldgebrek op de lange baan geschoven wordt. Een gepland uitstel is wél aanvaardbaar als het daarbij gaat om een periode waarin radioactief verval optreedt en waardoor de radioactiviteit van het materiaal afneemt. Op die manier worden de werknemers minder blootgesteld aan radioactieve straling.
Omdat we verantwoordelijk zijn voor volgende generaties, moeten we op Europees niveau een gepast antwoord vinden voor het controleren en beheren van dergelijke fondsen. Daarbij moeten we echter een evenwicht zoeken tussen de bevoegdheden van de lidstaten enerzijds en van de Europese Unie in het kader van het Euratom-verdrag anderzijds.
Met het document dat we vandaag bespreken, beogen we gelijkwaardige mededinging tussen kerncentrales en andere centrales. Omdat we kerncentrales hier afzonderlijk behandelen, moeten we ervoor waken deze kerncentrales geen extra last te bezorgen ten opzichte van andere centrales.
Mijnheer de commissaris, op Europees niveau moeten we toezicht houden op Europese praktijken en op de uitvoering van gemaakte afspraken en internationale normen die door de lidstaten en de landen die binnenkort lid worden – Bulgarije en Roemenië – zijn aanvaard. Tegelijkertijd moeten we ook controle uitoefenen op de landen waarmee de onderhandelingen al lopen. Daarbij denk ik aan Kroatië, dat voor de helft eigenaar is van de kerncentrale van Krško – die weliswaar in Slovenië ligt – en dus dezelfde verplichtingen heeft als andere landen met kerncentrales.
Reino Paasilinna (PSE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, bij de sluiting van de kerncentrale van Bohunice speelt hetzelfde probleem als bij de kerncentrale van Ignalina. Beide centrales zijn volgens het Internationaal Atoomagentschap in een zodanige conditie, dat ze nog gebruikt kunnen worden. Europa bevindt zich in een voortdurende energiecrisis, onder andere doordat de olieprijs op willekeurige wijze op de markt fluctueert. Het verbruik groeit en tegelijkertijd moeten wij uiteindelijk het broeikaseffect gaan bestrijden.
De nieuwe, kleine lidstaten, die onvoldoende vervangende energievormen hebben, moeten hun kerncentrales sluiten vanwege de druk die de oude lidstaten bij hun toetreding hebben uitgeoefend. Deze druk had deels te maken met de angst voor en het wantrouwen tegenover sovjet-technologie en deels met het streven naar economisch voordeel. Het is terecht dat Slowakije en andere nieuwe lidstaten die zich in dezelfde situatie bevinden, voldoende financiële steun krijgen om de kosten van de ontmanteling te dekken. Wij stellen 400 miljoen euro voor. Het is echter waarschijnlijk dat de ontmanteling wordt uitgevoerd door ondernemingen uit de grote, oude lidstaten. Maar het probleem blijft: ons energieverbruik stijgt en er is niet genoeg tijd om de situatie te herstellen met hernieuwbare energiebronnen. De hoeveelheid energie die voor koeling wordt gebruikt is bijvoorbeeld in Zweden de laatste tien jaar verveelvoudigd. Voor koeling! De groei van de olieproductie wordt opgeslokt door China. Wij hebben een nieuw energiebeleid nodig.
Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Een paar jaar geleden werden de toenmalige pretoetredingslanden Slowakije en Litouwen, net zoals nu met het huidige pretoetredingsland Bulgarije gebeurt, onder grote druk gezet en onvoorwaardelijk gedwongen om over te gaan tot ontmanteling van hun kerncentrales vóór het verstrijken van de technische levensduur daarvan. Dergelijke toezeggingen zijn moeilijk economisch te onderbouwen of logisch uit te leggen. We moeten erkennen dat er enkele ongefundeerde politieke beslissingen zijn genomen.
De meeste deskundigen onderkennen dat de vroegtijdige sluiting van kerncentrales een zware klap is voor de economie van de betreffende regio’s en een last voor de Europese belastingbetaler, die tot miljarden euro's kan oplopen.
Het is van het allergrootste belang om de energievoorziening in deze regio’s te helpen veiligstellen, aangezien de gedwongen ontmanteling van kerncentrales niet alleen de dreiging inhoudt van economische, maar ook van politieke afhankelijkheid van andere energieleveranciers. In deze context zou ik bijzondere nadruk willen leggen op één essentiële voorwaarde voor ontmanteling, namelijk het opzetten van een gemeenschappelijk EU-energiesysteem en de voorziening van energiebronnen.
In dit geval moet de ontmanteling van kerncentrales worden ondersteund met toereikende en tijdige financiering, en mogen centrales niet op kosten van een ander worden gesloten. De gewijzigde situatie vraagt om de meest verstandige oplossing – energiecentrales niet buiten bedrijf stellen.
We moeten deze situatie met een redelijke dosis realiteitszin benaderen.
Vladimír Remek (GUE/NGL). – (CS) Commissaris, dames en heren, het probleem dat we hebben met de kerncentrale van Bohunice, is dat een nieuwe lidstaat heeft toegezegd een centrale stil te leggen die een energiebron van levensbelang vormt voor het land. Deze centrale is nog lang niet aan het einde van zijn nuttige levensduur. Bovendien is er veel geld gestoken in de modernisering ervan, en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie heeft bevestigd dat de centrale voldoet aan de normen voor soortgelijke kerncentrales van dezelfde leeftijd. Het is algemeen bekend dat Slowakije onder een zekere internationale druk stond om toezeggingen te doen over de sluiting van Bohunice, maar de toenmalige regering liet zich vóór alles leiden door de wens tot de EU toe te treden. De huidige regering wil die belofte gestand doen, hoewel dit funest zou zijn voor de Slowaakse economie en zou betekenen dat het land energie moet gaan invoeren in een tijd waarin de energieprijzen continu stijgen.
Ik vind dat we de conclusie van de Commissie industrie, onderzoek en energie moeten steunen en vóór de voorgestelde verhoging van de EU-bijdrage ten behoeve van de veilige ontmanteling van de kerncentrale van Bohunice moeten stemmen, om ervoor te zorgen dat de Slowaakse economie concurrerend blijft. Het Slowaakse volk mag niet het gevoel krijgen dat ze er in feite alleen maar op achteruit zijn gegaan door de toetreding tot de Europese Unie, en doordat Slowakije moet voldoen aan strenge eisen die volgens velen niet helemaal terecht zijn.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de situatie samenvatten. Er zijn twee kerncentrales die verouderd en onveilig zijn en moeten worden ontmanteld. De kosten van sluiting van de centrales bedragen bijna 2 miljard euro. Voor het doorgaande onderhoud van de gesloten centrales zal meerdere decennia lang, of mogelijk zelfs een eeuw lang, een team van deskundigen moeten worden ingezet. Dit moet gebeuren, en we krijgen te horen dat de EU degene is die het moet doen. Fouten uit het verleden zijn duur. Het enige positieve van deze rampzalige situatie is dat zij een les is voor de toekomst. Zullen we de situatie ook zo opvatten? Zullen we leren van de gevolgen van onze romance met kernenergie?
In de landen die besluiten hun centrales te privatiseren of de eigendom ervan te wijzigen, wordt een gevaarlijk spelletje gespeeld, waarbij men elkaar de verantwoordelijkheid toeschuift voor het opbrengen van de ontmantelingskosten. We weten dat kerncentrales niet het eeuwige leven hebben, maar houden we daar ook rekening mee voordat ze worden gebouwd? De ontmantelingskosten moeten vanaf het allereerste begin worden meegenomen in de berekeningen, en vervolgens moet er iemand de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de financiële en organisatorische last van het opruimen van het kernafval dat zal worden achtergelaten.
Achtentwintig jaar geleden vertelde de heer O’Malley, indertijd minister voor Industrie en Handel, ons dat Ierland zonder kernenergie niet kon overleven. We kregen te horen dat we in het donker zouden komen te zitten, zonder licht, dat we onze melkmachines niet meer zouden kunnen gebruiken en weer handmatig zouden moeten gaan melken, en dat elektriciteit zou worden gerantsoeneerd. Omdat de Ieren aan de toekomst dachten, hebben ze "nee" gezegd. Ze hebben nagedacht over het soort problemen waarvoor we nu gesteld staan bij de ontmanteling van de twee centrales waarover we het hebben, en van veel andere ouder wordende nucleaire monsters.
Ierland is niet stil komen te liggen door het ontbreken van kernenergie. We hebben nog steeds geen kernenergie, maar we hebben de sterkste economie in de EU. De economie van Ierland is sterk gegroeid, ondanks het feit dat het land geen kernenergie heeft. Ik wil de Ierse tegenstanders van kernenergie hulde brengen.
Ik wil deze gelegenheid ook aangrijpen om de besluitvormers te vragen na te denken over de lessen van Litouwen, Slowakije en Ierland, voordat ze besluiten een nieuwe generatie kerncentrales neer te zetten. Er zijn betere, veiligere en goedkopere manieren om de zaak draaiende te houden en het licht aan te houden.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur bedanken voor haar uitvoerige en diepgaande analyse. Wij vonden altijd al dat de beveiliging en veiligheid van kerncentrales een Europese aangelegenheid is. Een zaak als deze gaat ons allemaal aan, omdat een storing of een probleem gevolgen kan hebben voor alle burgers in Europa.
Ontmanteling en definitieve opslag zijn duidelijk zaken die vallen onder het mededingingsrecht. We moeten erop toezien dat de financiële middelen worden verstrekt in overeenstemming met de mededingingsregels van de EU. Ik vind dat ook gebruik moet kunnen worden gemaakt van wettelijke regelingen ter voorkoming van concurrentieverstoringen. Daarmee bedoel ik niet alleen concurrentieverstoringen tussen lidstaten, maar vooral ook concurrentieverstoringen tussen producenten, niet alleen bij kernenergie, maar bij alle energievormen. Om die reden staat voor ons de noodzaak van een peer review centraal, met ander woorden wederzijdse controle en transparantie bij de uitvoering. We moeten er met name op toezien dat er in de toekomst fondsen voor sluiting, definitieve opslag en consumentenveiligheid voor de desbetreffende energievorm beschikbaar zijn.
De Europese Unie, de Rekenkamer en de verschillende instellingen moeten een duidelijk rechtskader scheppen. Het is van belang de situatie zo duidelijk mogelijk te schetsen en modellen toe te passen die de kosten voor de consument minimaliseren en zekerheid, veiligheid, definitieve opslag en ontmanteling optimaliseren.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in principe zou ik mij veel prettiger voelen in een Europa zonder kerncentrales en zonder de daaraan verbonden risico’s. Omdat het echter om een nationale beslissing gaat, zoals de commissaris terecht opmerkte, moeten we natuurlijk speciaal aandacht schenken aan de veiligheidsaspecten; hier moeten Europese regels en normen worden toegepast.
Het gaat in dit geval echter om een centrale die vóór de toetreding tot de Europese Unie is gebouwd en die nu vanwege de toetreding tot de Europese Unie moet worden gesloten. Het gaat om een centrale in een niet zo welvarend land, een land dat met economische problemen te kampen heeft. Ik vind dat men dat ook moet meewegen en om die reden hebben juist de Oostenrijkse afgevaardigden in de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement ervoor gepleit een hogere bijdrage voor de sluiting van deze centrale beschikbaar te stellen. De PSE-Fractie zal daarom ook vóór dat hogere bedrag stemmen. Dat is mijns inziens niet echt in tegenspraak met de financiële vooruitzichten, want op lange termijn kunnen deze middelen zeker wel worden gevonden.
Ik wil nogmaals een beroep doen op alle afgevaardigden om Slowakije in dit geval te steunen en echt de helpende hand te bieden, zodat we deze kerncentrale omwille van de veiligheid in Europa zo snel mogelijk kunnen sluiten.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we lijken het er allemaal over eens te zijn dat de ontmanteling van kerncentrales om veiligheids- en milieuredenen noodzakelijk is, maar de echte vraag is wie daarvoor moet betalen, en of er geen rekening met deze kosten moet worden gehouden wanneer we in de toekomst nieuwe kerncentrales plannen.
We hebben gehoord dat er in de EU ongeveer zestig kerncentrales zijn die in de komende twintig jaar moeten worden ontmanteld, tegen kosten van gemiddeld 500 miljoen euro per centrale. Dit betekent dat de komende twintig jaar het astronomische bedrag van 30 miljard euro nodig zal zijn! Dat is ongeveer dertig keer zo veel als de jaarlijkse begroting van mijn land, Cyprus. Voor dit bedrag zouden ook honderden ziekenhuizen, scholen en andere instellingen van algemeen nut kunnen worden gebouwd. Mijn land heeft nooit iets te maken gehad met nucleair materiaal, afgezien van de schandalige opslag door het Verenigd Koninkrijk van kernbommen op de koloniale Britse bases aldaar.
Zou het niet eerlijker zijn dat de landen die van de productie van kernenergie hebben geprofiteerd, zelf een veel groter bedrag bijdragen aan de ontmanteling van hun kerncentrales? En waarom wordt er geen beroep gedaan op degenen die verantwoordelijk waren voor de bouw van deze centrales, bijvoorbeeld op de Russische regering en diverse multinationals? Waarom worden zij niet gevraagd bij te dragen volgens het beginsel "de vervuiler betaalt"? Zou het voorts niet eerlijker zijn als die bijdrage kwam van de EU-landen die zelf hebben geprofiteerd van kernenergie? Ik vind werkelijk dat lidstaten die geen kernenergie gebruiken, niet hoeven betalen voor de ontmanteling van kerncentrales in andere lidstaten.
Erik Meijer (GUE/NGL). – Voorzitter, in de komende twintig jaar moet ruim een derde van de 150 Europese kerncentrales worden ontmanteld. Betalen de belastingbetalers daarvoor of de vervuilers? Geldgebrek mag niet leiden tot het langer openhouden van verouderde centrales. Afval is meer dan het radioactieve materiaal dat na de ontmanteling overblijft. Inclusief de kosten van oude splijtstoffen, transporten en mijnafval, vallen de externe kosten waarschijnlijk een stuk hoger uit dan de geschatte 1 miljard per kerncentrale.
Terecht stelt rapporteur Harms voor dat energiebedrijven jaarlijks geld storten in een fonds dat alle kosten voor ontmanteling, verwerking en opslag van radioactief afval dekt. Door deze kosten op te nemen in de prijs van kernenergie wordt die niet door subsidies kunstmatig goedkoop gehouden en blijkt ook duidelijk hoe laag het economisch rendement is. De ondoorzichtige koppeling van civiele en militaire doeleinden leidt nu nog tot regelrechte concurrentievervalsing en verkapte exportsubsidies. We zijn het eens met het voorstel om een lijst van criteria op te stellen voor de ontmanteling, die wordt gekoppeld aan reservefondsen waarin elektriciteitsbedrijven voldoende geld storten voor afvalverwerking en ontmanteling.
Peter Baco (NI). – (SK) Dames en heren, ik zou eerbiedig om uw steun willen vragen voor de gewijzigde voorstellen van de Commissie industrie, onderzoek en energie betreffende de vroegtijdige sluiting van de V1-kerncentrale van Jaslovske Bohunice in Slowakije.
De commissie merkt in haar voorstellen op dat Slowakije zijn verantwoordelijkheden op dit gebied naar behoren nakomt. In de voorstellen wordt ook het substantiële financiële verlies erkend dat Slowakije als gevolg van de vroegtijdige sluiting van de centrale zal lijden. Dat verlies is voornamelijk te wijten aan het feit dat het vroegtijdig sluiten van de centrale met zich brengt dat de financiële middelen die gereserveerd zijn voor de eventuele ontmanteling ervan, niet nu beschikbaar komen. Bovendien is het bedrag van 250 miljoen euro dat de Slowaakse Republiek recentelijk heeft geïnvesteerd in het verbeteren van de centrale om de veilige werking op lange termijn te verzekeren, in geval van vroegtijdige sluiting, weggegooid geld.
De voorgestelde bijdrage van 400 miljoen euro uit de begroting van de EU aan de kosten voor vroegtijdige sluiting is dan ook een essentiële voorwaarde om de verplichtingen die zowel door de Europese Unie als door de Slowaakse Republiek zijn aangegaan, na te komen.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) De kwestie van de financiering van de vroegtijdige sluiting van de kerncentrale van Bohunice heeft niet alleen voor de kernenergiesector, maar voor het gehele energiebeleid van de Slowaakse Republiek de hoogste prioriteit.
Slowakije is bereid de toezegging na te komen die is opgenomen in Protocol nr. 9 bij het Verdrag betreffende de toetreding tot de EU, ondanks het feit dat het land 250 miljoen euro heeft geïnvesteerd in de modernisering en de verbetering van de veiligheid van de centrale van Bohunice. Dit komt nog bovenop het feit dat Slowakije, evenals diverse andere EU-landen, zelf niet over natuurlijke energiebronnen van betekenis beschikt, zodat de ontmanteling van twee units van deze centrale de zelfvoorziening op energiegebied sterk zal ondermijnen.
De publieke opinie in Slowakije is momenteel tegen de ontmanteling van de centrale van Bohunice. De Slowaken zijn zich zeer bewust van de consequenties van de energiecrisis en de daarmee samenhangende stijgingen van de elektriciteitsprijzen. Een afwijzing van het verzoek om meer financiële hulp van de Europese Unie zal de tegenstanders van ontmanteling dus alleen maar in de kaart spelen.
Gesteund door de studie die als uitgangspunt diende voor het overleg met de Commissie, heeft Slowakije verzocht om een bedrag van 702 miljoen euro, tegenover de 237 miljoen euro die door de Commissie zijn voorgesteld. De Commissie industrie, onderzoek en energie van het Europees Parlement heeft een compromis van 400 miljoen euro goedgekeurd. Ik zou van deze gelegenheid gebruik willen maken om u allen te verzoeken solidariteit met mijn land te betuigen en steun te verlenen aan het voorstel van de Industriecommissie.
Miloš Koterec (PSE). – (SK) De Slowaakse Republiek heeft tijdens het toetredingsproces tot de EU haar uiterste best gedaan om zowel haar VVER-kerncentrales in bedrijf te houden, als de veiligheid ervan te verbeteren om te voldoen aan de Europese normen ter bescherming van de bevolking in Slowakije en alle landen van de Unie, met name onze buurlanden.
Tijdens het toetredingsproces hebben we ongeveer 250 miljoen euro geïnvesteerd in twee units van de kerncentrale van Bohunice, een aanzienlijk bedrag voor een land waarvan het BBP slechts iets meer dan 50 procent van het EU-gemiddelde bedraagt. Op die manier verzekerden we, volgens het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, de veilige werking van de centrale tot 2015.
Een buitenstaander zou kunnen vragen: "Als dat het geval is, waarom heeft u dan geld nodig om die centrale tijdens de begrotingsperiode 2007-2013 te ontmantelen?" De deskundige zou antwoorden: "Omdat Slowakije tijdens het toetredingsproces, onder wat we de druk der omstandigheden mogen noemen, heeft toegezegd de twee units in kwestie in 2006 respectievelijk 2008 te ontmantelen." Men hoeft geen rekenwonder te zijn om in te zien dat er dan dus tientallen miljoenen euro's zijn verspild.
We hebben echter de verzekering gekregen dat de Unie ons bij de ontmanteling zou helpen. Mochten de totale directe en indirecte kosten van de ontmanteling oplopen tot enkele miljoenen euro’s, dan is het bedrag van 237 miljoen euro dat door de Commissie is voorgesteld, behoorlijk laag. Uiteraard steunt Slowakije de suggestie van mevrouw Harms in haar tweede verslag, namelijk het instellen van speciale fondsen voor de ontmanteling van nucleaire installaties, en is het land bereid een aanzienlijk deel van de totale ontmantelingskosten zelf te betalen. Desalniettemin moet er ook rekening worden gehouden met de mate van economische ontwikkeling. Als het bedrag aan hulp dat nodig is om de deadline te halen volgens schattingen van deskundigen 702 miljoen euro beloopt, lijkt het door de Industriecommissie voorgestelde compromisbedrag van 400 miljoen euro alleszins aanvaardbaar, en er zijn een aantal argumenten op grond waarvan dit bedrag geen probleem mag zijn, ook niet in het kader van de uiteindelijk vast te stellen begroting.
Volgens mij hebben de beide verslagen die we zojuist hebben besproken één gemeenschappelijke noemer, de veiligheid van nucleaire installaties. Als de EU het gemeenschappelijke doel heeft in dezen een specifiek tijdschema te volgen, dan moet er ook een gemeenschappelijk doel zijn om daarvoor de benodigde financiële middelen beschikbaar te stellen. Als beide doelen niet tegelijkertijd worden nagestreefd, zal de Unie naar mijn mening vroeg of laat met de consequenties van dit gebrek aan samenhang worden geconfronteerd.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de rapporteur bedanken voor haar zeer juiste en diepgaande analyse van de problemen rond de ontmantelingen.
Allereerst is het besluit om de reactoren in Bohunice te sluiten genomen om veiligheidsredenen. In de Europese Unie besluit de West-Europese Associatie van kernregulators (WENRA) over de veiligheidseisen in bepaalde lidstaten. De WENRA heeft aangegeven dat deze typen reactoren niet kunnen worden verbeterd, niet omdat ze uit de voormalige Sovjet-Unie komen, maar vanwege hun technische kenmerken. Daarom is tijdens de toetredingsonderhandelingen om sluiting van deze reactoren verzocht. Deze informatie was al vroeg bekend. In de onderhandelingen is dan ook met alle mogelijke gevolgen rekening gehouden. Het besluit is niet in het laatste pakket genomen: in veel gevallen, met inbegrip van gevallen in de Slowaakse Republiek, hebben regeringen in een vroeg stadium toezeggingen gedaan om bepaalde reactoren te sluiten, bijvoorbeeld die in Bohunice. Ik wijs het argument dat er politieke druk is uitgeoefend, daarom van de hand: het besluit is gebaseerd op de analyses die zijn uitgevoerd door degenen die verantwoordelijk zijn voor de nucleaire veiligheid in de Europese Unie. Dat is een feit.
De onderhandelingen zijn dienovereenkomstig gevoerd. Er is rekening gehouden met alle mogelijke gevolgen, niet alleen met ontmanteling, maar ook met andere kwesties. Daarom hebben we voor Litouwen en Slowakije ook verschillende protocollen.
Ik besef dat ontmanteling een enorme klus is, maar ik kan de basis voor het voorstel van de Commissie duidelijk uitleggen: het voorstel is gebaseerd op de uitkomsten van de toetredingsonderhandelingen. Een andere kwestie moet worden gebaseerd op andere beweegredenen, maar in dit stadium kunnen we niet overstappen op andere beweegredenen.
Mijn diensten hebben nauw contact met de Slowaakse autoriteiten om deze uitdaging te bespreken. Dit is echter een afspraak die duidelijk door de burgers van de Europese Unie en de burgers van Slowakije tijdens de toetredingsonderhandelingen is goedgekeurd. Deze afspraak moet worden nagekomen, niet alleen van de kant van de EU, maar ook van die van Slowakije. Het is dus een uitdaging die we samen het hoofd moeten bieden.
Tegelijkertijd is het de vraag of de financiële middelen voor de ontmanteling moeten worden gebruikt op het moment dat alle reactoren nog in bedrijf zijn: zonder ontmantelingsfonds is de prijs lager. Maar wie betaalt er dan uiteindelijk? De belastingbetaler? Andere burgers? Dit is echt een mondiaal probleem.
Het debat dat we vandaag op dit late uur hebben gevoerd is van groot belang. De Commissie heeft al geprobeerd om wetgevingsvoorstellen op te stellen inzake de ontmantelingsfondsen, omdat die zeer belangrijk zijn voor het concurrentievermogen in de Europese Unie, en om duidelijkheid te verschaffen over wie de ontmanteling gaat betalen. Ik ben het er helemaal mee eens dat de vervuiler moet betalen. Dat element moet in de prijs tot uitdrukking komen.
De Commissie zal een aanbeveling opstellen, en zij zal vasthouden aan een adequaat en transparant gebruik van de ontmantelingsfondsen, die beschikbaar moeten zijn wanneer ze nodig zijn. Dat is de fundamentele waarheid die we onder ogen moeten zien wanneer we het over kernenergie hebben. Mededingingskwesties zullen in het debat zeker niet uit de weg worden gegaan, want het is heel belangrijk te weten welke steunprogramma's we bieden voor andere delen van onze energiemix. Dat is een zeer relevant discussiepunt.
Ik dank u hartelijk voor het debat van vanavond. Het doet mij echt genoegen dat het debat zo gedetailleerd was. We moeten dit debat voortzetten wanneer we over energievraagstukken debatteren.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
31. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen