De Voorzitter. Aan de orde is de mededeling van de Commissie over de Europese communicatiestrategie – Witboek.
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter ik dank u en alle afgevaardigden voor uw aanwezigheid vanochtend. En ik dank u voor het feit dat u mij in de gelegenheid stelt het gisteren door de Commissie goedgekeurde Witboek inzake een Europees communicatiebeleid te presenteren.
Het is niet de eerste keer dat ik hier over dit witboek spreek. Ik heb het voor de eerste maal aangekondigd toen we over het verslag-Herrero debatteerden. Dat verslag is voor het werk dat ik later heb verricht steeds een belangrijke referentie geweest. Bij de voorbereiding van het witboek heb ik het Europees Parlement steeds op de hoogte gehouden van mijn ideeën. Ik heb verder met de verschillende fracties en commissies gesproken. Een aantal fundamentele concepten en boodschappen van dit witboek zal sommigen van u dan ook bekend voorkomen.
De feedback en aanmoedigingen die ik heb ontvangen hebben mij ervan overtuigd dat het Parlement ook met betrekking tot dit onderwerp – communicatie – weer mijn meest toegewijde en waardevolle bondgenoot zal zijn. Communicatie is eerst en vooral een democratisch gebod. Mensen hebben het recht te weten wat de Europese Unie doet en waar ze voor staat. De burgers hebben immers het recht om op volwaardige wijze aan het Europese project deel te nemen. Dat is de belangrijkste boodschap van dit witboek.
De kloof tussen de Europese Unie en de burgers is aanleiding tot zorg. In het kader van de Eurobarometer zijn mensen ondervraagd en daarbij bleek dat zeven van de tien ondervraagden zeggen dat ze weinig of niets over de Europese Unie weten. Meer dan de helft meent dat hun stem niet meetelt als het om Europese kwesties gaat. Het vertrouwen in de Europese instellingen neemt sterk af en er zijn steeds minder mensen die geloven dat Europa voor henzelf of voor hun land iets positiefs betekent. Dat we een communicatiekloof tussen de Europese Unie en haar burgers waarnemen, is overigens geen nieuw gegeven. Over die kloof wordt in EU-kringen al over gesproken sinds de referenda voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht in 1992. Wat dit betreft zijn recente referenda over het Grondwettelijk Verdrag een pijnlijke wake-up call geweest.
Het is nu belangrijker dan ooit dat de kloof die de Europese Unie van haar burgers scheidt, wordt verkleind. Om vooruit te kunnen, moet het Europese project aansluiten bij de wensen en verwachtingen van de burgers. Het is immers een project van de burgers – en niet van een kleine, in Brussel of een aantal grote Europese hoofdsteden gevestigde elite. In het witboek kunt u lezen wat de Commissie voorstelt als antwoord op deze uitdaging en wat volgens ons de grondslagen voor het communicatiebeleid van de Europese Unie moeten zijn.
Wat moet de belangrijkste doelstelling van het EU-communicatiebeleid zijn? In het witboek pleiten we voor het ontwikkelen van een goed functionerende Europese openbare ruimte, waar het Europese debat kan plaatsvinden en waar de burgers aan kunnen deelnemen. Het Europees Parlement heeft zich enige tijd geleden uitgesproken vóór dit concept, dat nu de kern vormt van de benadering die de Commissie bij het communicatiebeleid wil volgen.
Het witboek wijst erop hoe belangrijk het is dat we een werkelijk Europese politieke cultuur ontwikkelen, met pan-Europese fracties, pan-Europese media en forums of ontmoetingsplaatsen waar de burgers onderwerpen die ons allen aangaan kunnen bespreken. Ik wil daar voor alle duidelijkheid onmiddellijk aan toevoegen dat dit alles niet bedoeld is om de politieke structuren en media-activiteiten op nationaal, regionaal of lokaal niveau te vervangen. Integendeel: we willen die nu juist aanvullen.
Om ervoor te zorgen dat een dergelijke Europese politieke cultuur kan ontstaan, zullen we vermoedelijk eerst en vooral moeten proberen te bewerkstelligen dat Europese onderwerpen in de nationale, regionale en lokale debatten aan de orde komen. De ontwikkeling van een Europese openbare ruimte is natuurlijk een heel ambitieus project en zal dan ook enige tijd in beslag nemen. Het is ook een project dat het mandaat van de Commissie overstijgt. Daarom zal het Europees Parlement een doorslaggevende rol moeten spelen. We kunnen nu wel vast zeggen dat we alleen zullen slagen als alle betrokkenen – en dat zijn in de eerste plaats de lidstaten – bereid zijn hun verantwoordelijkheid te nemen.
Het witboek roept dus op tot actie en die oproep is gericht tot alle EU-instellingen, de Europese regeringen en politieke partijen, en tot het maatschappelijk middenveld en de media in alle EU-lidstaten. In het witboek wordt voorgesteld op vijf kerngebieden van start te gaan. We zullen om te beginnen gemeenschappelijke beginselen moeten definiëren. Het communicatiebeleid van de EU moet gebaseerd zijn op de fundamentele erkenning dat alle EU-burgers bepaalde rechten hebben – bijvoorbeeld het recht om eerlijk en volledig over de Europese Unie geïnformeerd te worden, het recht om de verschillende standpunten met betrekking tot de EU te horen of het recht om door de beleidsmakers gehoord te worden.
In het witboek stellen we voor deze beginselen in een kaderdocument vast te leggen – een handvest of wellicht een gedragscode. Alle betrokkenen zullen bereid moeten zijn deze beginselen voor de communicatie vrijwillig te aanvaarden. We hebben behoefte aan dit soort gemeenschappelijke principes om onze gezamenlijke acties te sturen en onze activiteiten op het gebied van communicatie te rechtvaardigen en ze geloofwaardigheid te verlenen. We moeten duidelijk maken dat het communicatiebeleid van de EU niet opgezet is om propaganda te maken of om Europa te verkopen. Waar het om gaat is dat we het democratisch gehalte van onze EU verhogen. Het is een instrument aan de hand waarvan de burgers kunnen vaststellen of hun rechten al dan niet worden geëerbiedigd.
Het tweede aspect waaraan we in het witboek aandacht besteden is het mondig maken van de burgers. Hoe kan het communicatiebeleid van de EU daartoe bijdragen? Het witboek ziet daarvoor drie mogelijkheden. Er moet beter worden samengewerkt op het gebied van burgereducatie. Verder moeten burgers met elkaar en met de instellingen in contact worden gebracht. Burgereducatie valt onder de taken van de nationale en regionale overheden, maar Europa kan hier een meerwaarde inhouden. De EU kan helpen verzekeren dat best practices worden uitgewisseld en de ontwikkeling van gemeenschappelijke onderwijsinstrumenten vergemakkelijken, om er zo voor te zorgen dat de Europese dimensie beter aan bod komt. Ik merk dat telkens weer als ik door de lidstaten reis. Docenten en alle anderen die op dit gebied actief zijn vragen zich steeds weer af of ze het wiel telkens opnieuw moeten uitvinden: “Kunnen we er niet voor zorgen dat de uitwisseling van werkwijzen en materiaal efficiënter geschiedt?”
Nieuwe forums voor een openbare discussie over Europese onderwerpen zijn van fundamenteel belang voor het scheppen van wederzijds vertrouwen, respect en de bereidheid om gedeelde doelstellingen samen te verwezenlijken. Voor een gezonde democratie is het bovendien essentieel dat de communicatie tussen de burgers en de instellingen in twee richtingen verloopt. We proberen nu de instellingen van de EU opener en gemakkelijker toegankelijk te maken, meer bereid antwoorden te verschaffen. Dat streven moet worden voortgezet.
De media en de nieuwe technologieën vormen het derde gebied waarop volgens het witboek werk moet worden verricht. De media spelen in het communicatiebeleid een cruciale rol. Het is daarom heel belangrijk dat openbare instellingen van elk niveau op een innovatieve wijze met de nationale, regionale en lokale media samenwerken. We moeten samen bedenken hoe we kunnen verzekeren dat alle standpunten in deze debatten op een eerlijke wijze worden belicht en hoe we de burgers via een hele reeks kanalen volledige, correcte en met de waarheid strokende informatie kunnen verschaffen. En dan heb ik het niet alleen over pers, radio en televisie, maar ook over het internet. Zoals u uit de berichtgeving in de media al hebt begrepen, behelst één van de voorstellen een upgrade van het bestaande Europe by Satellite – een interinstitutionele dienst – en, bijvoorbeeld, regionale televisie, eigendom van de gebruikers van de zojuist genoemde dienst.
Als vierde werkterrein noem ik: het doorgronden van de publieke opinie. Dat is voor beleidsmakers een uitdaging. Ze moeten op de hoogte blijven van de publieke opinie in Europa – en standpunten van de burgers met betrekking tot om het even welk onderwerp kunnen per land en zelfs per regio sterk verschillen. De Europese Commissie is bij het ontwikkelen van moderne instrumenten voor het analyseren van de publieke opinie altijd een pionier geweest. Ik noem de Eurobarometer als voorbeeld. In ons witboek sporen wij aan tot een discussie over de wijze waarop we deze instrumenten kunnen gebruiken voor een werkelijke diepteanalyse en hoe we de resultaten daarvan beter kunnen benutten bij de beleidsvorming.
Het vijfde punt waarover we gezamenlijk zullen moeten discussiëren betreft de vraag hoe we het partnerschap beter kunnen laten functioneren. Ofwel: “Hoe krijgen we het voor elkaar?” Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de regeringen van de EU beter met elkaar en beter met Brussel samenwerken als het gaat om het informeren en raadplegen van de burgers? Wat kunnen de instellingen van de Europese Unie doen om de samenwerking efficiënter te laten verlopen en hun optreden verder te decentraliseren? Lokale en regionale bevinden zich in een goede positie om een echte dialoog met de burgers aan te gaan. Hoe kunnen zij de standpunten van de plaatselijke gemeenschappen het best aan de beleidsmakers in Brussel doorgeven? Wat kunnen politieke partijen en NGO’s nog meer doen om de mensen beter bewust te maken van Europese aangelegenheden en de openbare discussie te stimuleren?
De Commissie heeft geen kant-en-klare antwoorden op al deze vraagstukken. We verkeren dus niet in een positie om anderen te vertellen wat ze moeten doen. Het witboek is de aanzet tot een uitgebreid consultatieproces. We sporen alle betrokkenen aan om over voornoemde kwesties na te denken en zelf ideeën aan te dragen. We hebben nog nooit een openbare consultatie over het Europees communicatiebeleid gerealiseerd. Het is hoog tijd dat we dit doen als we ons bij onze activiteiten werkelijk op de burgers willen concentreren. Ik hoop dat het Europees Parlement bij dit proces onze belangrijkste steun en bondgenoot zal zijn. De structuren voor samenwerking bestaan al; we kunnen ze gebruiken om ons werk beter te coördineren en te organiseren.
Tot slot wil ik graag enige woorden van de filosoof John Dewey aanhalen. Hij schreef het volgende: “De woorden gemeenschappelijk, gemeenschap en gemeengoed maken – communiceren dus – zijn niet alleen taalkundig met elkaar verwant. Probeer maar eens een – liefst wat gecompliceerdere – ervaring volledig en accuraat op een ander over te brengen, en je zult zien dat je eigen houding ten aanzien van die ervaring verandert.”
Communicatie draagt bij tot begrip, creëert gedeelde waarden en vormt zo gemeenschappen. Dat is waar de Europese Unie nu het meest behoefte aan heeft. Dank u voor uw aandacht. Ik ben benieuwd naar uw reacties.
Struan Stevenson , namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw Wallström, ik dank u hartelijk voor uw interessante uiteenzetting over het witboek: u heeft de boodschap ervan vanochtend goed overgebracht. Namens de PPE-DE-Fractie kan ik u verzekeren dat we heel blij zijn met dit witboek over het Europees communicatiebeleid. Het wordt uitgebracht op een moment waarop de kloof tussen Europa en de burgers wijder wordt. Onze kiezers hebben het gevoel dat ze van Brussel, de instellingen en de politiek in het algemeen steeds meer vervreemd geraken. De lage opkomst voor de verkiezingen van 2004 vormde in dit opzicht een duidelijk signaal: de EU moet naar wegen zoeken om meer met de burgers te communiceren.
Het is echter niet alleen maar een zaak van meer communiceren; we moeten in Europa ook beter communiceren. En om beter te kunnen communiceren zal Europa meer moeten luisteren. De Europese leiders hebben het contact met de burgers verloren. U heeft gelijk, mevrouw de commissaris, als u in uw mededeling zegt dat de burgers van Europa in de context van voortschrijdende mondialisering welvaart, solidariteit en veiligheid verwachten. Onze burgers zijn niet werkelijk geïnteresseerd in de precieze details van de institutionele hervorming. Ze zijn bezorgd om hun baan en over het feit dat 20 miljoen mensen in Europa werkloos zijn. Ik ben daarom een groot voorstander van de nieuwe aanpak die u voorstelt, gericht op - als ik de woorden in uw mededeling mag gebruiken - een "omschakeling van eenrichtingscommunicatie op meer dialoog, van een 'Brusselcentristische' benadering op een meer gedecentraliseerde benadering, van communicatie waarbij de instellingen centraal staan op communicatie waarbij de burger centraal staat."
Ik heb geprobeerd dit te realiseren in Schotland, de regio die ik vertegenwoordig. Ik heb op scholen een opstelwedstrijd georganiseerd om zo bij de schooljeugd belangstelling te kweken voor Europese aangelegenheden. Morgen ga ik naar Aberdeen om de gemeenteraadsleden toe te spreken over de financiële vooruitzichten – dát is Europese communicatie in de praktijk. U zult er overigens wel voor moeten zorgen dat uw witboek niet verwordt tot een consultatie die niets teweegbrengt en de mensen waarop ze gericht is niet bereikt. We zijn in Europa heel goed in het voeren van debatten, maar als het aankomt op het leveren van de beloofde waar, zijn we minder bekwaam.
Onze ideeën moeten uitdrukking krijgen in acties. U heeft twee programma’s – Erasmus en Burgers voor Europa – genoemd als een manier om de kloof tussen de EU en haar burgers te verkleinen. Ik vraag me echter af of daar niet een tegenstrijdigheid in zit. Voor deze programma’s zijn in de begroting voor 2006 immers veel minder middelen vrijgemaakt. We willen dus graag duidelijkere en meer gedetailleerde informatie over de wijze waarop u deze grootschalige public relations-strategie wilt financieren.
Communicatie, transparantie, vrije toegang tot documenten en betrokkenheid bij de beleidsvorming – dat zijn zaken die zelfs voor ons, Europese afgevaardigden, de volksvertegenwoordigers van de EU, niet voldoende invulling krijgen. Dit Parlement vertegenwoordigt de mensen met wie we proberen te communiceren, maar we worden – helaas – niet vaak genoeg geraadpleegd, en worden we wel geraadpleegd, dan is dat vaak als het al te laat is. Naar het Parlement wordt vaak niet geluisterd, en we worden regelmatig tegengewerkt door een Raad die geen verantwoording hoeft af te leggen en zichzelf naar buiten toe afschermt. Dat is de reden waarom wij achter uw doelstellingen staan, mevrouw de commissaris. Wij waarderen uw inzet ten zeerste, maar vragen u wel te overwegen aan uw plannen voor Democratie, Dialoog en Debat een D toe te voegen, en dat is de D van Doortastendheid.
(Applaus)
Jan Marinus Wiersma , namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we maken ons met recht zorgen over de problemen die de Europese Unie op het gebied van communicatie ondervindt. Het dus zaak om – zoals de titel van dit witboek al aangeeft – een debat over Europa te voeren en de burgers bij dat debat te betrekken. De diagnose is duidelijk en het witboek geeft tot in de details uitgewerkte recepten voor de behandeling van het probleem.
Ik wil de commissaris graag allerhartelijkst bedanken voor alles wat ze heeft ondernomen om ons bij de aanpak van dit probleem op gang te helpen. We zullen een groot aantal van de voorstellen van de werkgroep later in detail bespreken. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om wat algemene opmerkingen over communicatie te maken.
Bij communicatie geldt dat minder beter werkt. Een sterke boodschap in eenvoudige taal uitdrukken – dat is de essentie van communicatie. We moeten de mensen uitleggen wat we doen en waarom wat wij doen hun aangaat. Zodra ze beseffen dat hun belangen door onze besluiten beïnvloed worden, zullen ze de discussies in de openbare sfeer zelf op gang brengen.
Dit witboek pleit voor investeringen in mechanismen, procedures en nieuwe technologie om de communicatie te vergemakkelijken. Dat is een goed idee, maar het zegt niets over de kwaliteit van hetgeen via de communicatiekanalen wordt uitgewisseld. In het witboek wordt gesproken over het met elkaar in contact brengen van de burgers en over openbare discussies. Dat is allemaal heel goed. Maar voordat mensen hiermee kunnen beginnen, zullen ze toch eerst in de ter sprake gebrachte onderwerpen geïnteresseerd moeten zijn. Pas dan heeft werken aan mondigheid zin. We moeten duidelijk maken waarom ze belangstelling moeten hebben voor hetgeen de Europese Unie tot stand brengt. Wij zijn hier allemaal verantwoordelijk voor – en dan bedoel ik de instellingen en niet alleen de persruimte hier beneden. Het partnerschapsidee is dan ook terecht een belangrijk element in het witboek.
Het zou, zoals ik zojuist gezegd heb, geen slecht idee zijn om te investeren in nieuwe websites en onze eigen televisiekanalen. We mogen intussen niet vergeten dat we hier al meer geaccrediteerde journalisten hebben dan waar ook in de wereld. Maar liefst 1 300 journalisten staan hier klaar om kwalitatief goede nieuwsverhalen door te geven aan lezers, luisteraars en kijkers over de gehele wereld. Als we journalisten tijdig van behoorlijke kopij zouden voorzien, zou de rest vanzelf volgen – van krantenkoppen, websites en nieuwe televisiekanalen tot openbare debatten.
Wat blijkt is echter dat onze pogingen op het gebied van communicatie falen omdat de EU op de kernpunten niet voldoende presteert. De EU biedt het nieuws op één enkel formaat. Ze zou nu juist moeten proberen om nieuwsberichten zodanig vorm te geven dat ze de belangstelling wekken van specifieke mediagroepen in onze verschillende landen en regio’s.
Het witboek legt terecht enige nadruk op opiniepeilingen en de noodzaak om de publieke opinie in Europa te doorgronden. Als het inderdaad zo is dat de Commissie dit instrument naar behoren gebruikt, hoe is het dan mogelijk dat ze zulke impopulaire voorstellen blijft doen? Ik noem bij wijze van voorbeeld het voorstel voor de havendienstenrichtlijn dat we vorige maand behandeld hebben. In het witboek wordt gezegd dat we naar de burgers moeten luisteren – en terecht. Maar in dit geval hadden we te maken met een Commissie die niet eens naar haar eigen Parlement bleek te kunnen luisteren, laat staan naar de burgers. Het is dus niet voldoende te zeggen dat Europa naar de mensen moet luisteren; we moeten ook echt wat doen met wat de mensen zeggen. Waarom zouden de mensen de moeite nemen om hier in Brussel met ons te praten, als ze geen enkele garantie hebben dat wat ze zeggen ook werkelijk invloed heeft op hetgeen wij vervolgens doen?
Ik ben heel blij met dit witboek – het vormt de aanzet tot een debat dat we nodig moeten voeren. Het Parlement mag de commissaris dankbaar zijn voor haar belangrijke bijdrage. En wij, het Europees Parlement, moeten ervoor zorgen dat de Europese Unie zich ontwikkelt met de steun van haar burgers en garanderen dat de Unie hun belangen op de best mogelijke wijze behartigt.
Gérard Onesta, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Uw mededeling over het witboek begon heel goed, mevrouw de vice-voorzitter, want op de eerste bladzijde lees ik dat communicatie niet los gezien kan worden van de inhoud.
Ik verwachtte dan ook een politieke analyse aan te treffen van de achterliggende oorzaken van de onmin tussen de Europese burgers en de Europese instellingen, die voor u, voor ons, ja voor iedereen duidelijk waarneembaar is. En ik moet zeggen dat ik op dat punt ernstig teleurgesteld ben, want qua zelfkritiek blijft het bij die ene zin die ik zojuist aanhaalde. Volgens u zou het voldoende zijn Europa positiever voor het voetlicht te brengen om de burgers als vanzelf het verloren vertrouwen in hun instellingen en het communautaire project te laten terugkrijgen. Maar u wilt toch niet beweren dat de liberale doelstellingen waar het team van de heer Barroso voor ijvert helemaal niets te maken hebben met de – terechte – ongerustheid van de inwoners van de Unie?
Zeker, u geeft in uw document wat algemene richtingen aan. Het bevat goed in het gehoor liggende termen: decentralisatie, participatie, cultuur. Maar wat hebt u, behalve die woorden, eigenlijk voor concreets te bieden? Ik heb het idee dat u communicatie en overleg verwart. Bij democratie gaat het niet alleen om communicatie, maar vooral om concrete betrokkenheid van burgers via hun instellingen. Als de heer Barroso ons na het zomerreces vertelt: "Ik heb de boodschap begrepen; de teksten waarover geen consensus bestaat trek ik in", en vervolgens allerlei teksten intrekt, maar niet de dienstenrichtlijn, dan heb ik toch de indruk dat hij en ik niet met hetzelfde doel voor ogen campagne hebben gevoerd bij het referendum, en dat vind ik niet kunnen. Ik had zelf niet het idee dat de richtlijn inzake de bescherming van werknemers problemen opleverde, in tegenstelling tot de dienstenrichtlijn, die in de praktijk wel enige problemen oplevert. Het is niet afdoende het beleid in een ander jasje te steken; misschien moet het wel gewoon worden veranderd.
Ik vind uw benadering nogal technocratisch en elitair. Erasmus is een geweldig programma, maar de vorige spreker zei het al: het is maar een klein deel van de bevolking dat ervan profiteert, want we hebben er gewoon niet genoeg middelen voor. Vertrouwen op de nieuwe technologieën - het antwoord op alles, zo lijkt het - komt er misschien wel op neer dat we geloven dat de problemen in de publieke opinie kunnen worden opgelost door maar genoeg internetsites op te zetten. Bovendien: het is algemeen bekend wat die problemen zijn. Is het echt nodig om weer een hele reeks Eurobarometerpeilingen te houden om te weten te komen dat de zorgen van onze burgers zijn toe te schrijven aan de bedrijfsverplaatsingen, de sociale onzekerheid, de onveiligheid, de gezondheidscrises en het overhoop halen van het milieu? Ik weet zo goed als zeker dat de uitkomsten van de Eurobarometer dezelfde zullen zijn als wat ik u zojuist in een enkele zin heb gezegd.
Welke middelen stelt u tegenover deze zorgen? Ik herinner me dat toen ik rapporteur was voor het Prince-programma, in het kader van de begroting van 2005, de Commissie had voorgesteld het budget voor dat programma te halveren, en dat was nota bene na de schok van het dubbele "nee" tegen de ontwerp-Grondwet. Het Parlement heeft er hier in deze zaal vervolgens voor gezorgd dat het verzesvoudigd werd.
Mevrouw de commissaris, uw bedoelingen zijn lovenswaardig, maar ook hier geldt dat zolang u niet duidelijk maakt wat u op beleidsniveau wilt verkopen, het geen zin heeft bezig te zijn met de verpakking en met het strikje dat u erom gaat leggen. Het is goed ons te bezinnen op onze communicatie, maar het is nog beter ons te bezinnen op ons beleid.
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, beste Margot, de kern van uw mooie woorden is dat de propaganda-afdeling van de EU meer geld wil hebben voor nog meer propaganda. Er moeten meer journalisten worden aangesteld die de eigen verdiensten breed kunnen uitmeten en er moet een nieuw persbureau worden opgericht, zodat jullie kunnen bepalen wat de media over de EU moeten schrijven en elk nieuwsbericht kunnen voorzien van een gemakkelijk te begrijpen boodschap waarin de EU de hemel in geprezen wordt. De Commissie heeft geen communicatiebeleid nodig, maar transparantie en democratie.
Begin liever met het ontsluiten van de boekhouding voor parlementaire controle. Geef de accountants van de EU de mogelijkheid om alle uitgaven te controleren. Maak de namen van diegenen bekend die worden betaald om goede raad te geven in de geheime werkgroepen van de Commissie. Open de la met aanmaningsbrieven, zodat de kiezers en afgevaardigden kunnen zien welke delen van onze wetten de Commissie niet ziet zitten. Vertel ons wie in de Commissie waarvoor stemt. Zijn er bijvoorbeeld leden van de Commissie die tegen het communicatieplan van Margot Wallström of tegen het transparantie-initiatief van Siim Kallas in zijn gegaan? Liever transparantie, burgerbetrokkenheid en democratie dan meer geld voor public relations.
David Hammerstein Mintz (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wallström, ik zal een heel concreet voorstel doen, want Europa dient maatregelen te nemen die van moed en fantasie getuigen, om de Europese kwesties dichter bij de mensen te brengen en het ontstaan van een Europese publieke opinie te bevorderen.
Ik vind dat er een proefproject nodig is om de grote Europese debatten openbaar te maken, de Raadsbijeenkomsten waarin de ministers kwesties bespreken die van invloed zijn op de burgers, met een duidelijke gedragscode die het debat begrijpelijk maakt. Ik denk dat dit proefproject, na alle problemen van constitutionele aard, kan worden gezien als een teken van goede wil om de transparantie en het open debat te bevorderen. Mijn voorstel is dat dit project de vorm krijgt van een openbaar debat over de Bolkestein-richtlijn, te houden voor het oog van de tv-camera’s.
Er wordt veel gesproken over de transparantie van de Raad, maar in werkelijkheid gebeurt er niets.
Dit project zou mensen stimuleren om te praten over dat debat, een debat om Europa in de schijnwerpers te plaatsen, om de standpunten helder weer te geven en om de mensen duidelijk te maken wat er besloten wordt inzake kwesties die voor elk van ons van invloed zijn op ons dagelijks leven.
Verder zou ik willen zeggen dat, krachtens artikel 8 van het reglement van orde van de Raad, elk lid van de Commissie of van de Raad zo’n openbaar debat kan voorstellen. Uzelf zou dit debat kunnen voorstellen.
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, bedankt voor uw waardevolle opmerkingen over het witboek.
Op de eerste plaats moet er nu actie worden ondernomen. Als we het hebben over contact leggen met de burgers, kunnen we niet bezuinigen op de programma's waarmee we dat nu juist proberen te doen. Daarover nemen we precies hetzelfde standpunt in als het Europees Parlement, naar ik heb begrepen. We streven naar een begroting die hopelijk ruimer zal zijn en waarop dus niet wordt bezuinigd. Dat is ook ons standpunt in de lopende begrotingsonderhandelingen. We zullen onze standpunten hierover volstrekt helder maken. We zijn wat die kwestie betreft zonder meer dezelfde mening toegedaan.
Mijnheer Wiersma, ik denk dat u een zeer steekhoudend argument naar voren hebt gebracht, want dit gaat inderdaad ook over de participatie van burgers. Ik heb herhaald dat democratie meer is dan alleen een kijksport. Burgers dienen zich ervoor in te zetten, maar zij moeten ook een zekere basiskennis kunnen vergaren over wat er gebeurt en over de wijze waarop zij daarop invloed kunnen uitoefenen. Wij hebben derhalve ook de verplichting om de toegang te waarborgen tot bijvoorbeeld burgereducatie, waarbij mensen leren hoe alles in zijn werk gaat en hoe zij in dit proces hun stem kunnen laten horen.
Ik denk dat het voorbeeld van de dienstenrichtlijn heel goed laat zien dat het niet helpt om alleen maar het verhaal te vertellen. Het draagvlak ontbreekt namelijk, doordat mensen niet zijn geraadpleegd. Uiteindelijk zal niemand nog voor dat voorstel pleiten. Ik denk dat dit een voorbeeld is van een punt waarop we echt herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Het gaat erom burgers een rol te geven. Gisteren zei een van mijn collega's tijdens een bijeenkomst van de Commissie over een voorstel inzake kinderrechten dat terugkwam nadat de Commissie kinderen daarover had geraadpleegd, dat het oorspronkelijke voorstel volledig op zijn kop was gezet. Kinderen hebben namelijk heel andere prioriteiten. We hebben veel van dat raadplegingsproces geleerd.
Daar draait het allemaal om. Het gaat om de ethiek van het communiceren. Die is onlosmakelijk verbonden met het beleid, omdat de kwaliteit van communicatie wordt bepaald door de kwaliteit van de inhoud. Het moet gaan om de beleidsinhoud, om wat we willen doen om dingen concreet te veranderen. We moeten echter ook verduidelijken welke regels we hanteren en wat voor opvattingen we hebben met betrekking tot de democratie en democratische procedures. Daarnaast moeten we verduidelijken dat communicatie en de ethiek van het communiceren voor ons een essentieel hulpmiddel zijn. Dat leggen we hier vast: de instrumenten, het kader en de procedures die ons in staat stellen te communiceren en een wederzijdse dialoog met de burgers te voeren. Die dialoog proberen we hier op te bouwen.
U vraagt terecht naar de begroting. We vragen slechts om een paar extra medewerkers om ons te helpen gedurende de hele consultatieperiode. Het is nog te vroeg om te zeggen wat we precies nodig hebben voor de concrete voorstellen, want we zijn daarover nog in overleg. We zullen op de specifieke voorstellen en actieplannen moeten terugkomen zodra er deugdelijke effectbeoordelingen, begrotingen en concrete cijfers zijn. Op dit moment bereiden we slechts de consultatieperiode voor en proberen we die op de rails te zetten.
Toen ik de beschrijving van de heer Bonde hoorde, vroeg ik mij af of we wel hetzelfde document hebben gelezen. Ik moet reageren op de hele kwestie van een persagentschap, en voor een deel is dit een taalkundige kwestie. We hebben nooit enig ander idee gehad dan een upgrade van een dienst die al bestaat binnen het directoraat-generaal Communicatie. Die heet Europe by Satellite. Er werken maar heel weinig mensen bij de dienst die beeld- en geluidsmateriaal levert voor radio- en televisiezenders overal in Europa. Dat doen we in twintig talen. Als we streven naar een hogere kwaliteit en naar meer feiten en cijfers, en naar betere verslaggeving over wat er zich afspeelt in de Raad, het Parlement en de Commissie, dan hebben we meer medewerkers en apparatuur nodig. Zoals ik al gezegd heb, is dit de wijze waarop we regionale televisie- of radiostations helpen die het zich niet kunnen veroorloven correspondenten naar Brussel te sturen. Als we echt interinstitutionele informatie willen verschaffen van binnenuit, dan moeten we daarvoor voldoende mensen hebben. Uiteindelijk hebben we een zeer professioneel iemand nodig om te bepalen wat vanuit journalistiek oogpunt het meest interessant is: moeten we vandaag bijvoorbeeld een team naar het Parlement sturen, of moet dat team ergens anders een ander verhaal verslaan? We doen dit al, maar met zeer beperkte middelen.
Dit botst niet met de web-TV, waarin het Parlement zal investeren, zoals u reeds heeft besloten, en die verslaat wat er binnen de instelling gebeurt, maar vormt een aanvulling op de inspanningen om beter met de burgers te communiceren. Dit is van meet af aan het idee geweest.
De in Brussel gestationeerde journalisten zijn niet blij. Zij zijn bang voor concurrentie. Ik zie echter weinig concurrentie in verslaggeving van persconferenties in twintig talen. Ik denk niet dat dit een probleem is. Iedereen probeert echter zijn territorium te verdedigen. We moeten realistisch zijn. Als we willen dat de verhalen gaan leven, op lokaal en regionaal niveau en op radio en tv – de bronnen waarvan de meeste van onze burgers gebruik maken om informatie te krijgen over wat er in de EU gebeurt – dan moeten we investeren in radio en tv. Wij zijn de enigen die dit beeld- en geluidsmateriaal vanuit de instellingen kunnen leveren. Niemand zal op dat punt met ons concurreren. Dat is wat we willen bereiken met ons voorstel in het witboek.
Er is niet over het witboek gestemd. We voeren wel discussies, maar stemmen binnen de Commissie zeer zelden. Gedurende de gehele zittingsperiode van vijf jaar van de Commissie-Prodi hebben we slechts vijf tot tien keer gestemd. Er is dus niet over mijn witboek gestemd, maar er bestond wel brede steun voor. Het verheugt mij u dit te kunnen zeggen. Het gaat niet alleen maar om stemmen. U heeft terecht gezegd dat we de burgers moeten vertellen dat hier nog een politieke arena is en dat politieke discussie cruciaal is. We moeten dus debatteren. We zullen verschillende ideologische standpunten innemen over zaken en de besprekingen in de Europese arena zullen worden voortgezet. We moeten burgers in staat stellen om te volgen en te begrijpen wat zich hier afspeelt, en hun de mogelijkheid geven zich hierover uit te spreken. In ons witboek vindt u een aantal ideeën over de manier waarop dit kan worden verwezenlijkt.
Tot slot ben ik het met de heer Hammerstein Mintz eens. Ik hoop dat er een proefproject zal komen met openbare zittingen van de Raad. Dit is ook een manier om een einde te maken aan het zwartepietenspel waarbij de instellingen de schuld op elkaar proberen af te schuiven. Uiteindelijk zijn de burgers hiervan de dupe, omdat zij niet kunnen volgen of beoordelen wat er gebeurt en wat hun ministers in de Raad zeggen. Ik ben het ermee eens dat de zittingen van de Raad openbaar moeten zijn en dat burgers deze zittingen moeten kunnen volgen. We zullen alles in het werk stellen om dit mogelijk te maken. Voorts stelt de Commissie zich op het standpunt dat openbaarheid en transparantie absoluut cruciaal zijn voor het verbeteren van de communicatie.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Tijdens het beluisteren van dit debat werd ik wederom getroffen door het feit dat we zo nadrukkelijk de verkeerde vragen blijven stellen, en derhalve de verkeerde antwoorden geven. Het doel van de communicatiestrategie van de Commissie is op zichzelf zeker achtenswaardig, maar ik betwijfel of hiermee in de praktijk veel zal worden bereikt, aangezien de realiteit van de EU als geheel, dus niet alleen het functioneren van de Commissie zelf, verre van ideaal is. Dit maakt mensen sceptisch. Het is niet zo dat zij de EU verkeerd begrijpen; zij begrijpen haar juist maar al te goed.
We kennen in Schotland het oude gezegde dat het geen zin heeft om een raap op te poetsen. Evenzo kan een betere presentatie nooit het feit verhullen dat de EU een structureel probleem heeft dat we niet aanpakken. De institutionele mechanismen van de EU en de onderwerpen die door haar verschillende onderdelen worden behandeld, moeten in het licht van de uitbreiding worden aangepakt, omdat anders een langdurige periode van stagnatie dreigt. Alleen met echte hervormingen kunnen we de kloof tussen de EU en de burgers dichten, en we moeten ons dan ook concentreren op dergelijke hervormingen.
4. Voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer - Harmonisatie voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer
De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van
- het verslag (A6-0005/2006) van Helmuth Markov, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de Verordeningen (EEG) nrs. 3820/85 en 3821/85 betreffende sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG (PE-CONS 3672/2005 – C6-0417/2005 – 2003/0255(COD)), en
- het verslag (A6-0006/2006) van Helmuth Markov, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 (PE-CONS 3671/3/2005 – C6 0416/2005 – 2001/0241(COD)).
Helmuth Markov (GUE/NGL), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, in september 2001 heeft de Commissie het nieuwe Witboek “Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010 - tijd om te kiezen” aangenomen. Daarin werden de ontwikkelingsperspectieven tot de genoemde datum geschetst. In hetzelfde document stelde de Commissie ongeveer zestig verschillende maatregelen en een actieprogramma voor, met als belangrijkste doel verbetering van de verkeersveiligheid. Natuurlijk bood de presentatie van het dossier waarover we vandaag debatteren - rij- en rusttijden van vrachtwagenchauffeurs en de daarbij horende richtlijn inzake de controle op de naleving van de in de eerste verordening opgenomen bepalingen - een goede gelegenheid positieve intenties in concreet beleid om te zetten.
En dus dienen we ons bij de beoordeling van de resultaten die Parlement en Raad in het bemiddelingscomité bereikt hebben allereerst af te vragen of de doelen de we onszelf gesteld hebben ook bereikt zijn. Het gaat dan ten eerste om de verbetering en harmonisering van de arbeidsomstandigheden van de beroepschauffeurs, ten tweede om de verbetering van de veiligheid in het wegverkeer en ten derde om het scheppen van eerlijke concurrentievoorwaarden voor alle belanghebbenden.
Ik zou nu graag de belangrijkste resultaten van het nu voorliggende compromis willen noemen.
Ten eerste: de dagelijkse rijtijd mag de negen uur niet te boven gaan. Ten tweede: de wekelijkse rijtijd mag de 56 uur niet te boven gaan en er niet toe leiden dat de in de arbeidstijdenrichtlijn vastgelegde maximumarbeidstijd overschreden wordt. Ten derde: de totale rijtijd mag in twee weken de negentig uur niet te boven gaan. Ten vierde: de normale dagelijkse rusttijd bedraagt elf uur achter elkaar of, als hij in tweeën gedeeld wordt, drie en negen uur. Daarmee is vooral tegemoetgekomen aan de behoefte van de chauffeurs aan meer flexibiliteit; zij moeten namelijk heel verschillend gebruik van de rusttijden kunnen maken naar gelang van de klimatologische omstandigheden in de zomer respectievelijk winter. Ten vijfde: de normale wekelijkse rusttijd is op een minimum van 45 uur vastgelegd. Ten zesde: er komt een digitale tachograaf, die een bredere en betere controle op de naleving van de voorschriften mogelijk maakt. Ten zevende: de aansprakelijkheid van de transportbedrijven is duidelijk geregeld. Ten achtste: de voorgeschreven frequentie van de controles gaat omhoog en bedraagt vanaf 2008 2 procent en vanaf 2010 3 procent. Ten negende: de controles dienen zowel op de weg als op het terrein van de ondernemingen plaats te vinden.
Als we de voorliggende documenten met de tot nu toe geldende teksten vergelijken, is makkelijk vast te stellen dat er in geen enkel opzicht een verslechtering is opgetreden. Als we echter de bereikte resultaten afwegen tegen hetgeen ons bij het begin van de herziening voor ogen stond, dan komen we op een aantal punten tot een andere slotsom.
Ik noem een paar voorbeelden. Ten eerste: voertuigen onder 3,5 ton vallen niet onder de verordening, hoewel in deze gewichtscategorie steeds meer ritten gemaakt worden en het aantal ongelukken toeneemt. Ten tweede: de tekst bevat maar twee verwijzingen naar de arbeidstijdenrichtlijn en voorziet niet in controle op naleving van die richtlijn tijdens de controles van de rij- en rusttijden. Daarmee is in mijn ogen allerminst gegarandeerd dat oververmoeidheid en overschrijding van de maximumrijtijden teruggedrongen worden of helemaal niet meer voorkomen. Ten derde: hoewel in de bijlage van de controlerichtlijn omschreven staat wat als overtreding van de verordening aan te merken is, ontbreekt hiervoor toch een juridisch bindend geharmoniseerd kader. Ten vierde: over geharmoniseerde sancties is niets vastgelegd. Dat betekent dat de lidstaten nog altijd een verschillende strafmaat voor hetzelfde vergrijp kunnen hanteren.
Dat alles afwegende, kun je zeker zeggen dat we samen veel flexibele oplossingen gevonden hebben. Natuurlijk hopen we dat deze regeling binnen de beoogde periode van twee jaar een plaats krijgt in de nieuwe AETR en dus ook gaat gelden voor landen die geen lid van de Europese Unie zijn, maar wel van haar wegennet gebruik maken, zodat werkelijk over de hele linie gelijke concurrentievoorwaarden ontstaan.
Voor de meesten van u is het geen geheim dat ik zelf in het bemiddelingscomité tegen het compromis gestemd heb. Ik deed dat vanuit de overtuiging dat het Parlement meer had kunnen bereiken en de meerderheid in het comité de onderhandelingen met de Raad te vroeg gestaakt heeft. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat er bij de stemming van vandaag niet alleen voorstanders van het voorliggende compromis zullen zijn. De meesten op wie de verordening en de richtlijn van toepassing zijn, lopen niet over van enthousiasme, maar toch heeft deze groep zich met absolute meerderheid voor aanvaarding van beide dossiers uitgesproken. Daar zal ik me in mijn stemgedrag dan ook door laten leiden.
Ik zou tot slot de Commissie willen verzoeken drie dingen te doen. Ten eerste: laat u onderzoek doen naar het verkeersgedrag van voertuigen voor het goederenvervoer onder de 3,5 ton. Ik heb namelijk nog altijd goede hoop dat het ons zal lukken tot een andere vorm van lobbyen te komen en deze gewichtsklasse op een later tijdstip alsnog in de verordening op te nemen. Ten tweede: helpt u bij de coördinatie tussen de verschillende organen die de rij- en rusttijden en de arbeidstijd controleren. Ten derde: belegt u samen met de lidstaten en de sociale partners studieconferenties om deze nieuwe wetgeving zo snel mogelijk te implementeren.
Afsluitend wil ik allen hartelijk danken die samen met mij vele jaren aan dit dossier hebben gewerkt. Dat zijn in eerste instantie de commissieleden Hauck en Darmis en verder natuurlijk de schaduwrapporteurs. We hebben zeer goed samengewerkt. Een en ander verliep wat ongebruikelijk, maar het is de moeite waard gebleken. Verder dank ik collega en ondervoorzitter Vidal-Quadras Roca, die de bemiddelingssessies buitengewoon vaardig geleid heeft, alsmede de ambtenaar die voor deze bemiddelingszaak verantwoordelijk was, de heer Tziorkas.
Ik hoop dat de digitale tachograaf snel ingevoerd wordt en dat de lidstaten de bestuurderskaarten zullen uitgeven, zodat we een stukje verder zullen zijn gekomen in ons streven iets meer sociale rechtvaardigheid, verkeersveiligheid en eerlijke concurrentievoorwaarden op de wegen in de Europese Unie te scheppen.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de aanzienlijke toename van het wegvervoer in de afgelopen twintig jaar heeft de Commissie ertoe gebracht twee teksten te presenteren: enerzijds een in 2001 opgestelde ontwerpverordening voor het vereenvoudigen, verduidelijken en actualiseren van de bekende chauffeursverordening, Verordening (EEG) nr. 3820/85, waarin de rijtijden, onderbrekingen en rusttijden zijn vastgelegd, en anderzijds een in 2003 ingediende ontwerprichtlijn ter vervanging van een richtlijn uit 1988, waarin minimumcontroleniveaus worden vastgesteld voor de regels inzake rij- en rusttijden in het wegvervoer.
Wij hebben er met ons allen aan gewerkt om dit pakket op 6 december 2005 af te ronden, en na lange en moeilijke onderhandelingen van meer dan twee jaar heeft het bemiddelingscomité uiteindelijk een akkoord bereikt. Het Parlement heeft een groot aandeel gehad in de voortgang van dit dossier en ik wil graag mijn dank betuigen aan de voorzitter van uw delegatie, de heer Vidal-Quadras Roca, die ook van de heer Markov al lof kreeg toegezwaaid. Bovenal wil ik het werk prijzen van de heer Markov, de heer Grosch en de heer Piecyk en van de leden van de Commissie vervoer en toerisme, die zeer veel aandacht hebben geschonken aan de vraagstukken en voor wezenlijke verbeteringen hebben gezorgd ten opzichte van de tekst van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.
Er is een compromis bereikt over twee derde van de amendementen van het Parlement op de verordening en over meer dan de helft van de amendementen van het Parlement op de richtlijn. Als voorbeeld wil ik noemen de invoering van een communautair systeem voor het vaststellen van een gemeenschappelijke en precieze schaal van overtredingen naargelang van de ernst ervan. Met een dergelijke harmonisering zal duidelijker kunnen worden gemaakt welke verplichtingen de regelgeving behelst, zowel voor de industrie als voor de controleurs in heel Europa. Ik zeg met nadruk "heel Europa", en dus niet alleen de Europese Unie. Op aandringen van het Parlement hebben de Raad en de Commissie toegezegd te zullen zorgen dat de AETR-overeenkomst ook door andere Europese landen kan worden geratificeerd, waaronder Rusland, en zulks binnen een tijdsbestek van twee jaar.
Het is waar dat we er niet in zijn geslaagd de controle op de werktijden onder de toepassingssfeer van de nieuwe richtlijn te laten vallen. Ik kan u verzekeren dat de Commissie alles in het werk zal stellen voor een volledige toepassing van de arbeidstijdenrichtlijn. Bovendien heeft de Commissie op 19 december jongstleden met redenen omklede adviezen gestuurd naar de tien lidstaten die nog geen melding hadden gemaakt van de vastgestelde bepalingen voor volledige omzetting van deze richtlijn.
Daarnaast heeft de bemiddeling nog meer vooruitgang opgeleverd. Dit wetgevingspakket zal leiden tot een aantal voordelen en verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie; daar ben ik van overtuigd. Ik zal een aantal voorbeelden noemen: duidelijke en eenduidige grenzen voor de wekelijkse rijtijden, die maken dat de tekst gemakkelijk te begrijpen is en die natuurlijk ook een betere controle op de naleving van de bepalingen mogelijk maken; een expliciet en duidelijk streven naar harmonisering van de informatiesystemen, de technische eigenschappen van de apparatuur, de rangschikking van risico's en de interpretaties van regels; en ten slotte natuurlijk de opvoering van de controles, de extraterritorialiteit van boetes en het verantwoordelijk maken van de gehele vervoersketen.
Ik wil nogmaals onderstrepen, mijnheer de Voorzitter, dat deze vorderingen voor een heel groot deel te danken zijn aan de medewerking van het Parlement. De controles in het veld zullen beter gecoördineerd en doelmatiger verlopen. Het is niet alleen zaak ze op te voeren, maar ook ze doelmatiger te maken.
Tot slot kort iets over de digitale tachograaf. Ik wil hier vanmorgen het Parlement op het hart drukken hoe wenselijk het is dat de voorliggende teksten worden aangenomen, omdat ze ons in staat zullen stellen het gebruik van de digitale tachograaf door te voeren. Het Parlement is tot overeenstemming gekomen met de Raad over een uiterste invoerdatum. Het Parlement en de Raad hebben hierover een gezamenlijke verklaring afgelegd. In afwachting van uw instemming met het wetgevingspakket heb ik op 12 januari 2006 aan de ministers van Vervoer van alle lidstaten laten weten dat ik van mijn kant bereid was de respijttermijn te verlengen tot de streefdatum. Dat gebaar heb ik gemaakt om misverstanden te voorkomen. Maar het spreekt voor zich dat na de door de wetgever – het Parlement – beoogde datum iedere nieuwe vrachtwagen die niet is uitgerust met een digitale tachograaf het risico loopt op onmiddellijke sancties van de kant van de nationale autoriteiten, hetgeen bijvoorbeeld kan betekenen dat de vrachtwagen van de weg wordt gehaald.
Mijnheer Markov, u hebt mij om opheldering gevraagd over drie punten. U moet weten dat de Commissie onmiddellijk aan het werk is gegaan om u de antwoorden te verschaffen die u van haar verwacht.
Dames en heren, mijnheer de Voorzitter, ik durf te hopen dat u het resultaat van deze bemiddeling kunt steunen en dat wij dit dossier eindelijk kunnen afsluiten, meer dan twee jaar nadat de Commissie haar voorstel heeft ingediend. Het zou werkelijk jammer zijn als de verbeteringen die in deze teksten zijn vervat en die dankzij uw instemming van kracht kunnen worden in de hele Europese Unie, nog langer uitgesteld zouden worden.
Mathieu Grosch, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, we hebben een bemiddelingsprocedure doorlopen en daarin zochten we – zoals het woord al zegt – naar compromissen. Het zou, ook van de kant van de PPE-DE-Fractie, overdreven zijn te beweren dat het resultaat aan al onze verwachtingen voldoet. De centrale vraag bij het werk dat in dit verband op alle niveaus verricht is, luidde: gaat het met dit dossier de goede kant op? Zijn bepaalde doelen die we ons gesteld hebben ook bereikt? Wat dat betreft, kan ik zeggen dat het antwoord van de PPE-DE-Fractie duidelijk bevestigend is.
Rij- en rusttijden zijn voor ons een kwestie van veiligheid, en alles wat veiligheid benadrukt of versterkt, is in onze ogen een stap vooruit. In dit verband dank ik dan ook de rapporteur, de collega’s van de Commissie vervoer en toerisme en tevens de Europese Commissie, want ik geloof dat we allemaal naar hetzelfde punt toegewerkt hebben, hoewel de verwachtingen natuurlijk verschillend waren. We hebben in de bemiddeling goed werk geleverd.
Dit is een aanzienlijke stap voorwaarts, aangezien we bij de behandeling van het vraagstuk van de belangrijke, op Europees niveau te nemen maatregelen rekening hebben gehouden met derde landen die eveneens gebruik maken van de Europese wegen. Natuurlijk hadden wij daarvan nog meer verwacht, maar we moeten niet uit het oog verliezen wat haalbaar is. En als we het al zover geschopt hebben dat we weten dat morgen 42 landen – 25 EU-lidstaten plus de overige Europese landen – zulke bepalingen via de AETR-overeenkomst zullen aanvaarden, dan hebben we de buitenwacht een duidelijk signaal gegeven als het gaat om veiligheid. Want rij- en rusttijden zijn een kwestie van veiligheid, niet alleen voor de chauffeurs zelf, maar ook voor alle andere weggebruikers.
Verder hebben we bepaalde begrippen vereenvoudigd en verduidelijkt. Het was een zonderlinge gewaarwording om vast te stellen dat er druk over rij- en rusttijden in het wegvervoer gepraat wordt, terwijl een fatsoenlijke definitie van het begrip ‘rijtijd’ ontbreekt. Maar belangrijker is dat we er geen misverstand over hebben laten bestaan dat alles wat onder rij- en rusttijden valt ook controleerbaar moet zijn. Natuurlijk mocht je nog wel iets meer verwachten. Maar als je bepaalt dat een reguliere nachtrust bestaat uit negen uur plus drie of negen als zodanig, dan is dat een veel beter resultaat dan de 8 + 1 + 1 +1 van vroeger. Ik vind dan ook dat de Raad op dit punt met goede voorstellen gekomen is. Een chauffeur weet hoeveel rust hij na viereneenhalf uur rijden moet nemen. Dat is vijftien minuten, dat is dertig minuten – daarvoor zijn al die berekeningsmodellen die tot nu toe golden niet nodig. Ik kom zelf uit een grensstreek, en ik zou u dit willen zeggen: u moet zich de duizenden mensen op de weg eens voorstellen, mensen die verschillende talen spreken en zich op verschillende manieren uitdrukken, en er moeten dus mensen komen om ze allemaal in de gaten te houden.
Wat de tachografen betreft, daarvoor hebben we nog het oude model, dat in mondeling contact voorziet en waarbij men moet vragen: wat betekent wat daar staat? Dat alles nu controleerbaar wordt - zodat nu zowel de chauffeur als degene die controleert, weet waaruit de controle zal bestaan -, is in mijn optiek een grote stap voorwaarts. Ik vind dat we hier een paar dingen heel erg goed duidelijk gemaakt hebben.
De tachograaf op zich is een ingewikkelder verhaal. We hadden er namens de Commissie al een paar vragen over gesteld, maar we hadden de hele kwestie van de digitale tachograaf natuurlijk liever al in augustus 2004 geregeld. Maar uw duidelijke uitspraken van de laatste weken, mijnheer de commissaris, waren natuurlijk ook een niet mis te verstaan signaal aan de buitenwacht.
Het gaat er niet zozeer om of dit een jaar vroeger of later gebeurt; het gaat erom dat de Commissie nu eens duidelijk zegt dat wie voor een bepaalde datum niet klaar is en deze nieuwe tachograaf niet in nieuwe voertuigen ingebouwd heeft, problemen krijgt als land en als bedrijf. Ik ga ervan uit dat u het werk dat u in het vooruitzicht gesteld heeft, ook uitvoert en dat er daarna geen pardon meer gegeven wordt.
Het zou namelijk jammer zijn en een verkeerde indruk wekken als de landen die zich van hun taak gekweten hebben uiteindelijk hun bedrijven indirect straffen, omdat andere landen straffeloos in gebreke kunnen blijven. En we weten welke landen hun huiswerk niet gedaan hebben.
Mijnheer de commissaris, ik dank u hartelijk. U heeft duidelijk gemaakt dat het bij de rij- en rusttijden om de veiligheid gaat, maar in tweede instantie ook om oneerlijke concurrentie. Het is dankzij deze twee aspecten dat de hele sector en bloc achter dergelijke initiatieven staat. Want je moet er toch niet aan denken dat morgen diegenen in deze sector die zich niet aan de regels houden het meest verdienen. Als een meerderheid meedoet, zullen uiteindelijk alle lidstaten één lijn trekken.
Dat brengt me bij mijn tweede thema: we kunnen hier de beste richtlijnen schrijven en ze ook nog aannemen, maar als in de lidstaten de wil ontbreekt om de naleving ervan ook stelselmatig te controleren, heeft dat geen enkele zin. Ik ben er zelfs van overtuigd dat we op tal van gebieden niet veel nieuwe regelgeving meer nodig hebben. Wat nodig is, zijn vereenvoudigingen, en ook moeten we hier en daar de interpretatiemarge wat inperken, zodat de mensen in de lidstaten preciezer weten wat hun te wachten staat. Zonder controlemogelijkheid en een uniform sanctiebeleid helpt ook de beste richtlijn niets. En dat is nog een reden om de Commissie te bedanken: u gaat initiatieven ontplooien om tegen ernstige overtredingen op te treden. We zullen dat op basis van consensus aanpakken. Ik zou de leden die niet tot de PPE-DE-Fractie behoren in elk geval willen vragen dit resultaat eveneens naar waarde te schatten, want ik vind het als totaal een stap vooruit.
Willy Piecyk, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als we vandaag de verordening betreffende de rij- en rusttijden aannemen, betekent dat zonder meer een vooruitgang. De minimale rusttijd per dag wordt verhoogd, de maximaal toelaatbare rijtijd wordt verlaagd, de digitale tachograaf wordt ingevoerd om manipulatie te verhinderen, bij controles kunnen voortaan ook de voorafgaande 28 dagen nagegaan worden en last but not least: lange reizen - lang in de zin van zowel afstand als tijd - naar het punt van vertrek worden eindelijk als werktijd beschouwd. Dit zijn allemaal verbeteringen en die zijn mede te danken aan onze rapporteur Helmuth Markov, die gedurende de hele procedure de positie van het Parlement uitstekend heeft vertegenwoordigd. Dat is ook de reden dat een groot deel van mijn fractie met het voorstel in zal stemmen.
Er is desalniettemin een zwaarwegende reden waarom ik zelf niet in zal stemmen met het resultaat van de bemiddelingsprocedure, namelijk de weigering van de Raad dit dossier te koppelen aan de arbeidstijdenrichtlijn. Ondanks de vele compromisvoorstellen die het Parlement heeft aangedragen, heeft de Raad gemeend dat het niet mogelijk was op dit punt concessies te doen.
Toch maken andere werkzaamheden die chauffeurs verrichten (laden en lossen, reparaties, invullen van formulieren) deel van hun werktijd uit. Deze werkzaamheden zijn vermoeiend en hebben dus rechtstreeks invloed op de verkeersveiligheid. Daarom moet bij de controle op de rij- en rusttijden ook de naleving van de arbeidstijdenrichtlijn gecontroleerd kunnen worden. En daarom moeten overtredingen van de arbeidstijdenrichtlijn ook opgespoord en bestraft kunnen worden. Daartoe heeft de Raad zich niet kunnen zetten, en hij is ons daarvoor ook een verklaring schuldig gebleven.
De reden voor de weigering van de Raad kwam een week geleden aan het licht. Tien lidstaten hebben de arbeidstijdenrichtlijn nog altijd niet in nationaal recht omgezet, hoewel de termijn daarvoor al in maart 2005 is verstreken. Die tien lidstaten zijn Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Tsjechië. Geen wonder dat de Raad weigerde toestemming te geven om dit dossier te koppelen aan een ander stuk wetgeving. Ik had deze informatie graag eerder in de procedure van de Commissie gekregen. Het is heel goed denkbaar dat als we hadden geweten dat tien lidstaten deze richtlijn nog niet eens in nationaal recht omgezet hebben, de discussie toch iets anders gevoerd zou zijn.
Rij- en rusttijden, arbeidstijdenrichtlijn en controle horen bij elkaar. Voor dat inzicht heeft de Raad zich afgesloten en daarom zeg ik vandaag nee tegen het onderhandelingsresultaat.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de ALDE-Fractie was gedurende al het werk met deze twee richtlijnen voorstander van een strengere controle van de rij- en rusttijdregels en wij verwelkomen de digitale tachograaf. Er is namelijk behoefte aan een meer uniforme en consequente handhaving van de rij- en rusttijdregels. Die hebben we nodig met het oog op de verkeersveiligheid, en die hebben we nodig om een eerlijke concurrentiesituatie te garanderen voor de wegvervoerders en chauffeurs die zich aan de regels houden. Overtredingen van de wetgeving moeten worden opgespoord en bestraft. Daarentegen stonden we wat sceptischer tegenover substantiële wijzigingen van de rij- en rusttijdregels zelf. Het gaat hier weliswaar om ingewikkelde regels, maar er wordt al langer mee gewerkt en de chauffeurs zijn ermee bekend. Als we de regels wijzigen, moet er wel echt sprake zijn van een verandering ten goede.
Met het compromis dat in de bemiddeling tussen het Parlement en de Raad is bereikt, denk ik dat we een redelijk evenwicht hebben gevonden en vanuit de ALDE-Fractie kunnen we het bemiddelingsresultaat dan ook steunen. De regels worden vereenvoudigd en dat betekent in bepaalde gevallen ook dat ze minder flexibel worden. De dagelijkse rusttijd zal in de toekomst niet meer kunnen worden opgedeeld in meerdere kortere rustperioden - voortaan is een dagelijkse rusttijd voorgeschreven die hooguit verdeeld is in twee periodes, van negen respectievelijk drie uur. Daar staat echter tegenover dat de regels op andere plaatsen worden versoepeld, met onder andere een meer flexibele regelgeving met betrekking tot veerdiensten. Het is ook belangrijk dat de regels voortaan ook betrekking hebben op vrachtwagens van derde landen die niet onder de AETR-overeenkomst vallen. Het is belangrijk dat vrachtwagenchauffeurs volledig uitgerust zijn, ongeacht of ze uit Denemarken komen of uit Oekraïne.
De kwestie van de controle op de arbeidstijden van de chauffeurs is een belangrijk onderwerp geweest tijdens de onderhandelingen. De ALDE-Fractie was tegen het voorstel om de controle op de naleving van de arbeidstijdregels voor chauffeurs over te laten aan de politie. De controle op de arbeidstijden van chauffeurs is van land tot land nogal verschillend geregeld en dat moeten we accepteren. Dat betekent niet dat we niet willen dat de arbeidstijdenrichtlijn voor chauffeurs wordt gehandhaafd, en ik wil de Commissie dan ook oproepen toezicht te blijven houden op de omzetting van de arbeidstijdenrichtlijn en ervoor te zorgen dat alle landen de controle en handhaving op een uniforme wijze uitvoeren, zodat er ook geen concurrentieverstoringen ontstaan. Bus- en touringcareigenaars zullen niet tevreden zijn met het resultaat van de bemiddeling, want het wordt moeilijker om busreizen te organiseren op dezelfde manier als nu, waarbij een chauffeur meer dan zes dagen achter elkaar beschikbaar kan zijn. Ik vind het jammer dat we hier geen meer flexibele oplossing hebben kunnen bereiken, maar verder ben ik tevreden met het algehele resultaat en ik dank de heer Markov en de schaduwrapporteurs voor hun inzet.
De wetgeving rond de digitale tachograaf is wel een farce genoemd, omdat het zo lang onzeker was wanneer die wetgeving zou worden ingevoerd en de wegvervoerders zich in een wettelijk vacuüm bevonden door de wisselende mededelingen over de regels. Ik vind dat de farce nu op moet houden en daarom wil ik tot slot commissaris Barrot de volgende vraag stellen: wilt u garanderen dat er, wanneer de nieuwe wetgeving rond de rij- en rusttijden over een jaar van kracht wordt, rekening wordt gehouden met de problemen die ontstaan bij het omzetten van de digitale tachografen van de nu geldende naar de nieuwe regels? Kunt u dat garanderen, mijnheer de commissaris?
VOORZITTER: MIROSLAV OUZKÝ Ondervoorzitter
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik dank de collega’s in ons team van rapporteurs en schaduwrapporteurs hartelijk. De samenwerking verliep uitstekend en werd gedragen door een gemeenschappelijk streven. Dit gemeenschappelijk streven vormde ook de oorspronkelijke intentie van de richtlijn: in Europa eindelijk een eind maken aan de ongelukken in het zware vrachtverkeer, aan de veiligheidsrisico’s in het wegverkeer als gevolg van oververmoeide chauffeurs die slaperig achter het stuur zitten en ook aan de schandalige sociale dumping in de vervoersbranche, die ook nog eens leidt tot oneerlijke concurrentie, zowel tussen lidstaten onderling als tussen lidstaten en derde landen, ten koste van al diegenen die zich netjes en verstandig gedragen, zeker ook ten opzichte van hun werknemers.
Tijdens de bemiddelingsprocedure zijn we echter op een betonnen wand gestoten, een betonnen wand in de Raad, die het ons onmogelijk maakte zo ver te gaan als echt had gemoeten en ook zinvol geweest was. Eigenlijk spreekt het namelijk voor zich dat je bij de controle van de rijtijden ook de overige arbeidstijd van de chauffeurs betrekt; dat zou iedereen toch moeten begrijpen. Maar om in deze situatie een algehele verbetering te bewerkstelligen, is een punt uit het tweede deel van de verordening van bijzonder belang, namelijk de efficiënte controle. Dat is nu een verplichting voor de lidstaten. Zij moeten het aantal controles eindelijk opvoeren, zodat grootschalige fraude en ernstige ongelukken door slaperigheid achter het stuur eindelijk tot het verleden gaan behoren.
De controles moeten absoluut geïntensiveerd worden, en dat was voor mij de reden uiteindelijk toch met de richtlijn in te stemmen. Ik denk dat we deze richtlijn nodig hebben om bepaalde verbeteringen te bewerkstelligen, ook al ontbreekt het nog aan de noodzakelijke samenhang met de arbeidstijdenrichtlijn. Er zijn nog wel meer kritiekpunten, bijvoorbeeld het feit dat de regelingen op bepaalde punten zo ingewikkeld zijn dat een niet-ingevoerde er geen touw meer aan vast kan knopen, of het feit dat de termijnen voor het aanpassen van de controles te ruim zijn.
Maar uiteindelijk liet de Raad zich er niet van overtuigen - en dat was voor mij toch wel een bittere pil - dat maatregelen voor verbetering van de verkeersveiligheid en tegen sociale dumping absoluut noodzakelijk zijn. Toch hebben we een stap voorwaarts weten te zetten, maar we moeten er wel voor zorgen dat de lidstaten de bepalingen daadwerkelijk in nationaal recht omzetten en op dit gebied eindelijk in beweging komen.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, vroeger konden we de bescherming van de verkeersveiligheid en van de werknemers in het wegvervoer per afzonderlijke staat verschillend regelen. De strijd van belangenorganisaties voor een steeds verdere verbetering van die bescherming was gericht op de nationale wetgevers. Tegenwoordig bestaat er veel meer internationaal vrachtverkeer over afstanden van honderden en soms duizenden kilometers. Dat maakt de verschillen tussen nationale regelingen tot een schadelijke factor in de concurrentiestrijd.
Ondernemingen die hun werknemers lange tijd achtereen laten doorwerken lijken dan sterk in het voordeel. Zij houden er vaak geen rekening mee dat dit voordeel tenietgaat door ongelukken waarbij mensenlevens, voertuigen en lading beschadigd worden of helemaal verloren gaan. Centralisatie van de besluitvorming is vaak niet in het voordeel van organisaties die arbeid, milieu en veiligheid willen beschermen. Het versterkt vooral de positie van diegenen die, tegen de publieke opinie in, de nadruk willen leggen op bedrijfsbelangen, ondernemersvrijheid en eindeloze economische groei. Dat zien we ook in het geval van de rijtijden en de rusttijden.
Werknemers kunnen worden gedwongen tot meer werkuren dan alleen de rijtijden. Kleinere vrachtwagens voor expressediensten worden uitgezonderd en in plaats van 12 uur bedraagt de verplichte onderbreking van de werktijd slechts 11 uur. De controle op de naleving blijft beperkt. Een betere regeling was nu al mogelijk geweest. Die zal in de nabije toekomst opnieuw op de agenda moeten komen. Dan zal ook ernstig rekening moeten worden gehouden met een nieuw probleem, namelijk het feit dat de verplichte rusttijden en de noodzakelijke verblijfskosten door ondernemingen in sommige lidstaten niet aan hun personeel worden vergoed. Voor de korte termijn betekent dit compromis wel een kleine verbetering, vooral omdat het ook gaat gelden voor vrachtwagens uit landen buiten de Europese Unie en ook dankzij de betere controleerbare digitale tachograaf. Dat is een reden om positief te oordelen, ondanks ernstige bezwaren.
Michael Henry Nattrass, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de EU belast voertuigen nog een keer voor wegen waarvoor al is betaald via nationale belastingen. De EU doet niets aan onderhoud, dus het gaat om ordinaire zwendel. Vrachtwagens en touringcars moeten het volgende gaan betalen: zwendel 1, een dagelijkse heffing van 8 euro; plus, zwendel 2, een jaarlijkse heffing van maximaal 1 400 euro; plus, zwendel 3, tolheffingen gebaseerd op de afgelegde afstand; plus, zwendel 4, een stadstoeslag van 25 procent uit hoofde van de richtlijn "Eurovignet"; plus, zwendel 5, naar schatting 1 500 euro om over te stappen op een digitale tachograaf; plus, zwendel 6, chauffeursgebonden vergunningen met pasfoto – kortom, identiteitskaarten. En dan is er nog zwendel 7: de burgers van de EU dienen 3,5 miljard euro op te hoesten, omdat elk voertuig gevolgd zal worden door Galileo, ooit omschreven als het grootste en meest zinloze prestigeproject dat ooit aan de zwaartekracht zal ontsnappen. Maar zullen de files en de uitstoot hierdoor afnemen? Behoren bussen en touringcars tot de categorie voertuigen die als eerste voor extra heffingen in aanmerking komen? Het antwoord is nee.
In 2005 reisden 500 miljoen Europeanen per touringcar, onder wie veel bejaarden. Deze wetgeving stimuleert het gebruik van kleinere voertuigen, wat zal leiden tot meer files, uitstoot en hogere kosten. Toch bestaan er al emissieafhankelijke heffingen, alleen worden die brandstofaccijnzen genoemd. Is dat soms te eenvoudig voor de EU?
Het draait bij de kosten van dit alles feitelijk alleen maar om EU-belastingen voor een gecentraliseerd Europa en het financieren van een satelliet, of niet soms? Met wegen heeft het helemaal niets te maken.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn dank aan de heer Markov voor het uitmuntende werk dat hij verricht heeft, ook wat bemiddeling betreft. Ik ben het niet eens met de collega die vóór mij het woord voerde, omdat ik vind dat de harmonisering van de sociale garanties en van de verkeersveiligheid een belangrijke taak is van dit Parlement en van onze instellingen. Het is een taak waarover ik het niet altijd met anderen eens ben, ook al vind ik dat we in staat moeten zijn een compromis te bereiken wanneer het erom gaat de veiligheid in het belang van de Europese burgers te verbeteren.
Ik zou slechts willen opmerken dat, hoewel het evenwicht dat in de richtlijn bereikt is enerzijds redelijk aanvaardbaar is – en ik sta in principe dan ook achter dit evenwicht –, er anderzijds sprake is van inflexibele elementen die wellicht minder rigide gemaakt hadden kunnen worden; ik doel hierbij in het bijzonder op die elementen die betrekking hebben op de arbeidstijden en rusttijden. Daarmee kan ik op zich weliswaar instemmen, maar qua toepassing laten ze behoorlijk te wensen over.
Verder heb ik zo mijn bedenkingen – en ik richt mij nu tot commissaris Barrot – bij het voorstel een digitale tachograaf in te voeren. Ik weet bijvoorbeeld dat het in mijn eigen land, Italië, lastig is werkplaatsen te vinden die bevoegd zijn dergelijke instrumenten te initialiseren. Ik vraag me af of andere landen van de Unie deze moeilijkheden ook ondervinden. Het Italiaanse ministerie van Productieve Activiteiten heeft wat dit betreft vrijstelling verleend aan vrachtwagenbestuurders voor de registratie van tijden en snelheden, juist omdat het instrument nog niet gevalideerd is. Als dit probleem zich ook in andere landen voordoet, vraag ik me af wat we hieraan kunnen doen. Als we niets doen, lopen we het risico dat we een proces in gang zetten dat uiteindelijk niet verwezenlijkt kan worden.
Georg Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, beste collega Piecyk, uiteraard vind ik dat het argument op grond waarvan u voorstelt de ontwerptekst te verwerpen, niet deugt. Ook wij wilden graag een koppeling met de arbeidstijdencontrole. Als u op de late avond van de zesde december echter uw zin had gekregen, dan zouden we helemaal niets hebben bereikt. Dan zouden we twee jaar lang voor niets hebben onderhandeld en nu met lege handen hebben gestaan. Dat vinden wij onacceptabel. Ik vind dat de actualisering, modernisering en vereenvoudiging van de voorschriften van sociale aard goed is voor alle betrokkenen – dat was vanochtend ook de algemene opvatting – en daarom moeten we ervoor zorgen dat de ontwerptekst het haalt. Ik roep alle afgevaardigden dus op vanmiddag met het compromis in te stemmen.
Daarvoor volstaan drie sleutelwoorden: het vergroten van de verkeersveiligheid, het verbeteren van de arbeidsomstandigheden voor de chauffeurs en vooral het verbeteren van het concurrentievermogen voor transportondernemingen die zich aan de wet houden. Dat is beter dan te gedogen dat ondernemingen die het met de wet niet zo nauw nemen, er zonder kleerscheuren afkomen, hoewel ze hun chauffeurs dwingen langer te rijden dan is toegestaan, omdat ze nu eenmaal niet worden gecontroleerd. Laten we dus allemaal met het resultaat instemmen. Het komt ons allemaal en met name de mensen op de weg ten goede.
Ik wil nog op twee punten ingaan, commissaris. Godzijdank hebben we de kwestie van de definitieve invoeringsdatum van de digitale tachograaf nu geregeld. Ik verzoek u dringend – ook na hetgeen door de vorige spreker is gezegd – de lidstaten er nog eens nadrukkelijk op te wijzen dat ze moeten garanderen dat de nationale infrastructuur in orde is, de bestuurderskaarten beschikbaar zijn, enzovoort. Dat is een absolute voorwaarde: oorspronkelijk zou de digitale tachograaf immers in augustus 2004 worden ingevoerd. Ten behoeve van het bedrijfsleven hebben we dit om praktische redenen uitgesteld naar mei van dit jaar. Als er nu nog steeds lidstaten zijn die hun zaken niet op orde hebben, dan moet u er maar eens over denken om die lidstaten voor de rechter te slepen.
Gary Titley (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn verontschuldigingen aanbieden aan het Parlement voor de behoorlijk genante vertoning van mijn landgenoot, de heer Nattrass, die duidelijk niet over de intellectuele vermogens beschikt om het juiste verslag te bespreken. Hij dacht klaarblijkelijk dat we het over de richtlijn "Eurovignet" hadden. Dit is erg gênant. We weten dat de UKIP twintig jaar achterloopt, en dat blijkt in deze vergaderzaal wel.
Ten eerste is vermoeidheid dodelijk. Als we kijken naar wat er tegenwoordig van chauffeurs wordt gevraagd vanwege de files en de "just-in-time"-cultuur, realiseren we ons onder wat voor druk zij werken. Daarom is deze maatregel een zeer belangrijke stap in de goede richting wat de verkeersveiligheid betreft. In het voorstel is een sleutelrol weggelegd voor digitale tachografen, en cruciaal voor het succes op dit punt was het hanteren van een veel realistischer termijn dan in het oorspronkelijke voorstel het geval was. Die termijn stelt ons in staat zorg te dragen voor gepaste controlesystemen, en bovendien is dit een veel eenvoudiger verordening dan voorgaande verordeningen. Dat moet de sleutel tot het succes ervan zijn.
Het stemt mij bijzonder tevreden dat het Parlement het aantal wegcontroles heeft kunnen uitbreiden, maar alles draait om controle, tenuitvoerlegging en handhaving. We moeten ervoor zorgen dat alle lidstaten dergelijke wegcontroles uitvoeren en er dient sprake te zijn van coördinatie tussen de handhavingsinstanties in alle lidstaten. Ik hoop dat de Commissie krachtdadig zal optreden met betrekking tot het volgen van de vorderingen op dat vlak.
De lidstaten kunnen meer doen dan alleen wetten toepassen. Er zijn langs de snelwegen onvoldoende parkeerplaatsen voor chauffeurs; er zijn onvoldoende stimulansen voor het volgen van opleidingen. Ik spreek mijn waardering uit voor het werk dat Scania heeft verricht om opleidingen aan te moedigen. Het bedrijf heeft daartoe een wedstrijd georganiseerd om de chauffeur van het jaar aan te wijzen. De arbeidstijd is duidelijk een essentieel onderdeel van dit proces en die dient in het oog gehouden te worden. Ik vind het schokkend te moeten horen dat tien lidstaten de arbeidstijdenrichtlijn nog niet ten uitvoer hebben gelegd. We hopen dat de Commissie meer actie zal ondernemen. We moeten voortdurend het belang blijven benadrukken van consistente tenuitvoerlegging. Het is de taak van de Commissie om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun werk doen.
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). – Voorzitter, we zijn van ver gekomen. Mijn collega Anne Jensen heeft hierover al het nodige gezegd. Doel was om de bestaande regels op het gebied van de rij- en rusttijden te actualiseren, te verduidelijken en vooral te vereenvoudigen. Dit alles ten behoeve van de eerlijke concurrentie tussen wegvervoerders, de verkeersveiligheid en het waarborgen van de sociale belangen van de in het wegvervoer werkzame personen. Eerdere teksten leken echter volledig aan dit doel voorbij te schieten.
Onvoldoende werd erkend dat de crux hem niet zozeer zat in de regels ten aanzien van de rij- en rusttijden maar toch vooral in de handhaving van die regels en de verschillende interpretaties daarvan. Alle respect voor de rapporteur, de heer Markov. Zijn inzet en betrokkenheid waren groot en ik wil hem hiervoor danken. Het feit dat het akkoord waarover wij vandaag stemmen, ook door de liberalen enigszins acceptabel wordt geacht, hebben wij - en dat hoort u mij niet vaak zeggen - toch vooral te danken aan de volhardendheid van de Raad tijdens de onderhandelingen. Ik ben het dus duidelijk oneens met de heer Piecyk.
Nut en noodzaak van een aantal bepalingen van het huidige akkoord mogen overigens nog steeds in twijfel worden getrokken. De mogelijkheid tot het opsplitsen van de dagelijkse rusttijd - 3 plus 9 - vind ik bijvoorbeeld buitengewoon beperkt en ook de weekendrustregeling van 45 uur per 2 weken draagt zeker niet bij tot de broodnodige flexibiliteit in het wegvervoer. Dat dergelijke rigide bepalingen op enigerlei wijze een bijdrage zouden leveren aan de verkeersveiligheid of betere arbeidsomstandigheden ontgaat mij volledig. Het onderhavige akkoord is dus niet perfect, maar zoals gezegd acceptabel. De sector weet nu in ieder geval waar hij aan toe is. De dagelijkse rusttijd is godzijdank beperkt gebleven tot 11 uur. De directe koppeling met de arbeidstijdencontrole is eruit gehaald. De verkorte wekelijkse rust kan gewoon in het voertuig worden doorgebracht en er is dan eindelijk, heel belangrijk, duidelijkheid over de invoeringsdatum van de digitale tachograaf. Kortom, niet perfect maar acceptabel. Ik zal dan ook vóór het voorstel stemmen.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn vooraanstaande collega, Helmuth Markov, van harte gelukwensen met de inspanningen die hij geleverd heeft om dit verslag op te stellen.
Ik wil hier twee belangrijke punten benadrukken: ten eerste de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de rechten van de chauffeurs, en ten tweede de verantwoordelijkheid die de lidstaten moeten nemen tegenover de werkgevers als het om veiligheid gaat. Wij moeten er immers voor zorgen dat de veiligheid in de nabije toekomst nog meer verbeterd wordt.
Wij moeten er evenwel op wijzen, mijnheer de Voorzitter, dat ondanks de positieve stappen die zijn gezet de omstandigheden in het Europese vervoer niet dusdanig zijn dat wij kunnen zeggen dat de waarde van het menselijk leven boven elke twijfel verheven is; met andere woorden, er moet voortdurend en consequent controle worden verricht op de toepassing van menswaardige arbeidstijden voor chauffeurs en op de toepassing van veiligheidsvoorschriften aan de bron, bij de kern van het onderhavige probleem, te weten de plaats van vestiging van de onderneming.
Vandaar dat ook de Raad het voorstel heeft verworpen. Dat zou de controle-instanties van de lidstaten namelijk de mogelijkheid hebben gegeven om controles te verrichten en na te gaan in hoeverre de werktijdlimieten zoals die zijn vastgelegd in de arbeidstijdenrichtlijn worden nageleefd, en om rekening te houden met de vermoeidheid die optreedt bij chauffeurs als gevolg van het laden en lossen van voertuigen en andere factoren.
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, de bestaande wetgeving op het gebied van de sociale voorwaarden in het wegvervoer is na ruim twintig jaar wel aan een herziening toe. In die twintig jaar heeft de wetgeving zich een geheel eigen positie verworven als basis van de vervoerspatronen van de ondernemingen. Daarom moeten negatieve gevolgen bij wijzigingen, waar mogelijk, worden beperkt. Gedurende de onderhandelingen is een goede afloop lange tijd onzeker geweest. Ik meen dat het huidige akkoord verdedigbaar is.
De belangrijkste winstpunten zijn voor mij enerzijds dat een aantal elementen niet gewijzigd is. Dan bedoel ik in het bijzonder de 11 uur dagelijkse rusttijd en het buiten beschouwing laten van richtlijn 2002/15/EG. Anderzijds is ook de definitieve invoeringsdatum van de digitale tachograaf winst. Daarmee wordt veel onzekerheid over het gebruik van dit instrument weggenomen en kan hopelijk efficiënter worden gecontroleerd. De aanscherping van de controleregels zal bijdragen tot een verbeterde werking van deze verordening. Een gelijke uitleg en toepassing van de regels in elk land zijn essentieel voor een goede werking van de interne markt.
Toereikende bevoegdheden van de controleurs en duidelijke afspraken over de inspectiecriteria en de rapportage bieden uitzicht op een verbetering van de bestaande situatie. Al met al zal een strakker regime worden gevestigd. Dat betekent per definitie dat de flexibiliteit bij de uitvoering afneemt. Ik ben er echter van overtuigd dat de huidige afspraken op een positieve wijze zullen bijdragen tot een gezonde en stabiele sector. Daarbij zijn immers alle betrokkenen gebaat. Tot slot, Voorzitter, wil ik alle betrokkenen, in het bijzonder de rapporteur, danken voor hun inzet en doorzettingsvermogen.
Ashley Mote (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen ik voor het eerst hoorde dat de Europese Unie mij wilde voorschrijven hoe lang ik per week mag werken, realiseerde ik me eindelijk dat zij collectief gek was geworden. En daar gaan we weer!
De inperkingen van het behoorlijk bestuur van transportbedrijven die worden voorgesteld zijn gebaseerd op diverse verstrekkende en volstrekt niet gerechtvaardigde aannamen. Zo wordt er aangenomen dat managers niet weten hoe zij hun bedrijven het best moeten leiden en hoe zij de behoeften van klanten en personele middelen op elkaar moeten afstemmen. Er wordt aangenomen dat zij het de moeite waard vinden om risico's – die bovendien strafbaar zijn – te nemen door vermoeide chauffeurs te veel te laten werken, alsmede publiciteitsrisico's ingeval zij schuldig worden bevonden. Er wordt aangenomen dat chauffeurs die eigen baas zijn niet weten waarmee hun belangen het best gediend zijn.
In de laatste vijftig jaar is onomstotelijk komen vast te staan dat dergelijke vormen van social engineering gewoon niet werken. Wanneer zal het u ooit beginnen te dagen dat de Europese economische chaos juist wordt veroorzaakt door dit soort bemoeizucht? Dit voorstel is als een moker om een noot mee te kraken en het moet dan ook, net als de havendienstenrichtlijn, naar de prullenbak worden verwezen.
Dieter-Lebrecht Koch (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik vraag me af of mensen uit Thüringen de Europese rij- en rusttijdenregeling kennen. In de loop van twintig jaar heeft de regeling zich ontwikkeld tot de vermoedelijk belangrijkste rechtsgrondslag voor de Europese transport- en busbedrijven. Alleen: de regeling is achterhaald, bureaucratisch, de controleapparatuur kan worden gemanipuleerd en bij controles is discriminatie niet uitgesloten. Lissabon verlangt een verbetering van de randvoorwaarden voor de verkeersveiligheid, de bescherming van werknemers, de concurrentiemogelijkheden en het terugdringen van de bureaucratie. Het compromis dat nu eindelijk is bereikt, juich ik daarom uitdrukkelijk toe.
Hoewel het compromis niet door iedereen met gejuich wordt ontvangen, bevat het geen enkel punt dat een verslechtering ten opzichte van de huidige wetgeving inhoudt. Er is zelfs overeenstemming bereikt over de frequentie van de controles en over een lijst met boetes. Wanneer we het vandaag aannemen, bezegelen we daarmee de toetreding tot het digitale tijdperk. Dat schept duidelijkheid, ook bij de invoering van de digitale tachograaf. Die zal vanaf mei 2006 verplicht zijn voor nieuwe vrachtwagens en bussen. Voertuigen zonder digitale tachograaf kunnen dan aan het verkeer worden onttrokken.
De lidstaten dienen een vlekkeloze overgang van het analoge naar het digitale systeem te garanderen. Of ze deze ambitieuze doelstelling zullen halen? Als dat niet gebeurt, treden er grote complicaties op. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een voertuig dat overeenkomstig de voorschriften met een digitale tachograaf is uitgerust, wordt gecontroleerd in een EU-land waar de ambtenaren nog niet beschikken over de noodzakelijke kaartleesapparatuur. Problemen ontstaan ook omdat er nog steeds afspraken moeten worden gemaakt met de buurlanden van de EU.
Wat doen we met de Oekraïense vrachtwagenchauffeur die in Brussel wordt gecontroleerd, maar nog nooit van een digitale tachograaf heeft gehoord? En hoe zullen Europese chauffeurs in Turkije worden gecontroleerd? Dringt u daarom samen met mij aan op aanpassing van de voorschriften van de AETR aan het digitale tijdperk!
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de besluitvorming voor teksten met betrekking tot concurrentie verloopt altijd veel vlotter dan voor teksten over sociale normen – dat zijn we wel gewend. Aan de tekst die vandaag voorligt, wordt al gewerkt sinds 2001. Dit is dus het eindpunt van een langdurige wetgevingsprocedure, die is afgerond met een moeizame en onwaarschijnlijke bemiddelingsprocedure, zo sterk was de weerstand van de kant van de lidstaten.
Ik zal een stem uitbrengen voor deze tekst, waarin minimumnormen worden vastgesteld. Er moet op gewezen worden dat deze minimumnormen een aanzienlijke vooruitgang vormen, omdat in sommige lidstaten de werknemers in het wegvervoer tot wel 70 of zelfs 74 uur per week achter het stuur zaten en er aan de rijtijden nu een maximum is gesteld van 56 uur; omdat dit een tekst is betreffende sociale harmonisering die de mogelijkheid open laat om het op nationaal niveau nog beter te doen; en omdat het een tekst is die naar ik hoop weldra nog verder verbeterd zal worden.
Daarentegen betreur ik de woorden van de heer Jarzembowski over de heer Piecyk. Hij heeft een uiterst onaangename ideologische draai aan de zaak willen geven en dat betreur ik, omdat de heer Piecyk juist de vinger op een zere plek heeft gelegd, namelijk het feit dat er geen gelijktijdige controle plaatsvindt op rijtijd en arbeidstijd. Zo kan men met drie onderbetaalde chauffeurs een vrachtwagen toch continu laten doorrijden: de eerste rijdt, de tweede neemt zijn pauze op de bijrijdersstoel en de derde neemt zijn wekelijkse rust op de ligplaats achter de chauffeur. Zo gaan de zaken in de praktijk, en ik denk dat het ons net niet is gelukt tot een grote sociale tekst te komen. Dat vind ik jammer, maar ik zal niettemin voorstemmen.
Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil mij graag meteen aansluiten bij de dankbetuigingen aan de heer Markov, omdat hij deze lange en moeizame wetgevingsodyssee tot een goed einde heeft gebracht. Zoals de meesten van mijn collega’s ben ik blij dat de Europese Unie de kwestie van de harmonisering van de sociale wetgeving op het gebied van het wegtransport in behandeling heeft genomen, zelfs al blijft er nog veel te doen.
Zoals u weet, kan men in weerwil van het voorzichtige – te voorzichtige – beleid van de Europese Unie ter bevordering van de overstap van vrachtvervoer over de weg naar andere wijzen van vervoer, waar onze medeburgers op aandringen, niet anders dan constateren dat het vervoer van goederen over de weg een voortdurende groei laat zien, en zulks in de gehele Gemeenschap. In dat verband hechten alle Europese doorvoerlanden – in tegenstelling tot hetgeen de heer Mote zojuist zei –, en met name Frankrijk, een bijzonder belang aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden en de verkeersveiligheid in het wegvervoer, evenals aan het uitbannen van concurrentievervalsing en het bestrijden van sociale dumping. Als voorbeeld wil ik de Elzas noemen, waar men ernstige moeilijkheden heeft om de rampzalige effecten van het transitovervoer over de weg te beperken.
Om terug te komen op het onderwerp dat ons vandaag bezighoudt: ik ben het met de heer Savary eens dat de arbeidsvoorwaarden voor chauffeurs in het wegvervoer en de regels omtrent rij- en rusttijden dringend moeten worden geharmoniseerd. Zo kunnen we namelijk het aantal verkeersongelukken als gevolg van vermoeidheid bij chauffeurs beperken, ook al moet er nog veel gebeuren, en de veiligheid voor iedereen in Europa vergroten. De uiteindelijke overeenkomst is op dit punt niet geheel tevredenstellend; dat is ongetwijfeld toe te schrijven aan het feit dat we hier met een compromis te maken hebben. Toch vormen de verslagen-Markov zoals ze voortgekomen zijn uit de achtereenvolgende lezingen in het Parlement en de bemiddelingsprocedures, een wezenlijke vooruitgang voor het bestrijden van sociale dumping en het bieden van eenvoudigere en tegelijkertijd duidelijkere regelgeving voor de wegvervoersector. Dat is de uiteindelijke reden waarom we deze tekst zullen aannemen.
Ter afsluiting zou ik willen zeggen dat ik hoop dat de Europese Commissie regelmatig impactstudies zal uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat de maatregelen die wij vandaag nemen niet alleen adequaat zijn, maar ook en vooral worden toegepast en gecontroleerd, met name door een effectief gebruik van de digitale tachograaf.
Jacky Henin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, eindelijk komen we vooruit, weliswaar met een slakkengang, maar we kómen vooruit.
Als er één sector is waar sociale en fiscale dumping verwoestend huishouden en waar ingrijpen door de wetgever hoognodig is, is het wel die van het wegvervoer. Met het helse werktempo waartoe werknemers door de strakke "just-in-time"-schema's worden gedwongen, kan men gerust spreken van "het loon van de angst". En dit komt maar al te vaak neer op een armoedig uurloon, dat mensen ertoe drijft de rijtijden te berekenen op basis van de afgelegde afstanden, zonder zich te bekreunen om de veiligheid, de eigen gezondheid of die van anderen. Ik denk ook aan de kleine ondernemers in deze sector, die dag in dag uit met de angst leven om failliet te gaan, slachtoffers van het misdadige dogma van de vrije, niet-vervalste concurrentie, die vandaag ver verwijderd zijn van de idealen die hen ertoe bewogen om voor zichzelf te beginnen.
Er geldt maar één wet, namelijk de wet van het zo snel en zo goedkoop mogelijk vervoeren van handelswaar van de ene plek naar de andere. De risico's doen er niet toe; daar zijn immers verzekeringen voor. Deze wet heeft een naam: de wet van de jungle. Het is de hoogste tijd dat er wordt ingegrepen, opdat onze wegen niet langer op het Wilde Westen lijken. De moedige vasthoudendheid van onze collega, de heer Markov, ten spijt, betreur ik de slapte van de uiteindelijke teksten, ook al vormen ze een eerste stap in de goede richting.
Sommige van onze collega's fulmineren over "Big Brother"-praktijken wanneer het gaat om elektronische technieken voor het toezicht op de naleving van de regelgeving. Ze maken misbaar over een aantasting van de individuele vrijheden. Waar het hier echter om gaat is het beschermen van levens. Zien zij dan niet dat de bovenbazen van de Europese bedrijven de grootste terroristen zijn, zij die de sociale wetten schenden en fiscale en sociale dumping tussen naties aanmoedigen, deze werkgevers die tientallen dodelijke ongevallen op onze wegen per dag op hun geweten hebben? Dus ja, laten we alle middelen aangrijpen die tot onze beschikking staan om de veiligheid te waarborgen en de Europese Unie weer rustig te laten ademhalen.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, op steeds meer terreinen worden digitale technologieën toegepast. We mogen er dus van uitgaan dat ook de digitale tachograaf aan de verwachtingen zal voldoen. Mijns inziens moeten we erg blij zijn met het nieuwe systeem. In combinatie met informatie- en communicatiesystemen is het immers een eenvoudig instrument voor een optimaal beheer van het wagenpark. Daarnaast is het systeem onmisbaar voor het handhaven van de rij- en rusttijden van beroepschauffeurs. Dat komt de veiligheid in het wegverkeer ten goede en voorkomt sociale dumping.
We moeten ons er echter van bewust zijn dat de omschakeling alleen dan effectief zal zijn wanneer de aangekondigde verhoging van het aantal controles, inclusief de technische controle van de voertuigen, ook daadwerkelijk zal plaatsvinden. Vaak is de technische staat van de voertuigen immers een probleem – bijvoorbeeld bij voertuigen uit Oost-Europa.
Gezien de vele manieren waarop analoge controleapparatuur kan worden gemanipuleerd, lijkt de digitale techniek echt een verbetering te zijn. Aan de andere kant denk ik dat ook hier spoedig nieuwe manieren worden gevonden om de apparatuur te manipuleren. Vanaf mei 2006 kunnen nieuwe voertuigen zonder functionerende tachograaf weliswaar aan het verkeer worden onttrokken, maar aangezien oudere voertuigen niet met de digitale tachograaf hoeven te worden uitgerust, zullen gewiekste ondernemers van die omstandigheid waarschijnlijk handig gebruik weten te maken. Ook is niet duidelijk in hoeverre men zijn toevlucht zal nemen tot voertuigen die in andere landen zijn toegestaan, waardoor de daar gevestigde ondernemers indirect worden bevoordeeld. Hopelijk is dit niet het zoveelste voorbeeld van een goed idee dat uiteindelijk een concurrentienadeel voor ondernemingen in de EU blijkt te zijn.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – Voorzitter, het akkoord over de rij- en rusttijden dat afgelopen december is overeengekomen door de Raad en het Parlement is voor ons acceptabel, al verdient het geen schoonheidsprijs. Het resultaat van de bemiddeling was aanvankelijk voor de rapporteur onaanvaardbaar, maar vanuit mijn perspectief juist een verbetering ten opzichte van het resultaat van de stemming in de plenaire vergadering van het Europees Parlement. Een goed werkbare pauzeregeling - 11 uur in plaats van 12 uur rust - en een chauffeur die zelf mag besluiten waar hij wil slapen in plaats van het Europees Parlement dat dit gaat voorschrijven.
Voorzitter, over de hele linie vind ik het voorstel acceptabel, al zitten er onderdelen in waarover ik niet tevreden ben. Het is hier en daar echt veel te gedetailleerd en vooral de mogelijkheden voor het meerdaagse busvervoer zijn te beperkt. Ik zou commissaris Barrot willen vragen wat hij van dit punt vindt, omdat dit echt praktische problemen gaat opleveren.
Eindelijk is er dan ook zekerheid over de datum van invoering van de digitale tachograaf en ik ben blij met de zeer daadkrachtige houding die commissaris Barrot ook hier weer tentoonspreidt. Geen gratie na mei 2006, zoals u zei. Commissaris, daar zullen we u aan houden, want het mag niet zo zijn dat diegenen die keurig de nieuwe digitale tachograaf hebben ingevoerd, strenger worden gecontroleerd dan vrachtwagencombinaties die de digitale tachograaf niet hebben. Ik hoop dus inderdaad dat u echt gaat optreden.
Ewa Hedkvist Petersen (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Markov voor het uitstekende werk dat hij heeft verricht. Wij hebben in Europa veiligere en betere wegen nodig. Op dit moment sterven jaarlijks 43 000 mensen in het verkeer en het is bekend dat ongevallen waarbij grote voertuigen betrokken zijn rampzalige gevolgen hebben. Wij moeten alles in het werk stellen om veiligere en betere wegen tot stand te brengen. Feit is dat de beslissing die wij moeten nemen een zuiver Europese aangelegenheid betreft. Vervoerders en professionele chauffeurs zijn vaak actief in meer dan één Europees land. Hun dagelijkse taak is het vervoer van goederen en passagiers over het gehele continent. Zij concurreren op Europees niveau en daarom moeten wij op Europees niveau voor iedereen gelijke concurrentievoorwaarden scheppen. Bovendien moeten wij ervoor zorgen dat de nodige controle wordt uitgeoefend op de naleving van de regels.
Wij moeten ook betere voorwaarden scheppen voor professionele chauffeurs, zodat zij veiliger en beter kunnen rijden. Wij hebben hier vandaag de gelegenheid om die doelstelling te verwezenlijken. Wij kunnen uiteraard niet alles in één keer oplossen, maar wij zullen in elk geval een kleine vooruitgang boeken. Er wordt tevens aandacht besteed aan de invoering van de digitale tachograaf, een mijns inziens bijzonder belangrijk punt. Thans zijn er tachografen in gebruik die gemanipuleerd kunnen worden en waarmee ook echt geknoeid wordt. Het is belangrijk om meer betrouwbare tachografen in te voeren, aangezien deze maatregel een verbetering van de verkeersveiligheid inhoudt. Daarmee zijn wij allen gebaat, met name ook de professionele chauffeurs. Ik nodig u dan ook uit om voor dit bemiddelingsvoorstel te stemmen.
Philip Bradbourn (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb in dit Parlement bij elke mogelijke gelegenheid bezwaar gemaakt tegen deze onnodige wetgeving. Ik blijf erbij dat deze voorstellen onpraktisch, onhaalbaar en niet te handhaven zijn. Na deze uitgesponnen bemiddelingsprocedure ligt er nu uiteindelijk een voorstel voor waarin de praktijk in de sectoren transport, distributie en openbaar vervoer nog steeds niet onder ogen wordt gezien.
Ons wordt voorgehouden dat dit een maatregel ter verbetering van de verkeersveiligheid is. Dat is volstrekt niet waar! Busdiensten in plattelandsgebieden – waar veel ouderen wonen die afhankelijk zijn van openbaar vervoer – komen in gevaar vanwege het ontbreken van flexibiliteit in dit voorstel. Dat is een mogelijk scenario; het andere is dat de kosten voor lokale belastingbetalers aanzienlijk zullen stijgen omdat overheden zullen proberen nog grotere subsidies toe te kennen, om nog maar te zwijgen van het feit dat ik van de bedrijfstak in het Verenigd Koninkrijk te horen heb gekregen dat het ten minste vijf jaar zal duren voordat het aantal opgeleide chauffeurs toereikend is om aan de vereisten van deze verordening te voldoen.
In de commerciële sector zullen daarnaast "just-in-time"-systemen – de ruggengraat van de moderne industriële toelevering – in gevaar komen door het gebrek aan chauffeurs. Dit is geen speculatie, maar blijkt overduidelijk uit een onafhankelijke enquête onder vijfhonderd transportbedrijven in mijn kiesdistrict. Een aantal transportbedrijven is voornemens er helemaal mee te stoppen vanwege de overregulering van de EU. Ik kan alle afgevaardigden in dit Parlement de garantie geven dat ook andere lidstaten met dergelijke negatieve effecten geconfronteerd zullen worden.
We horen de Commissie keer op keer verklaren dat zij overbelastende wetgeving zal intrekken en schadelijke voorstellen niet zal doorzetten. Dit is wederom een kans voor de Commissie om de daad bij het woord te voegen. We kunnen vandaag besluiten het bedrijfsleven zijn eigen zaken te laten regelen zonder dat Brussel altijd alle touwtjes in handen houdt.
Ik verzoek u met klem dit voorstel te verwerpen, zodat bedrijven, of het nu gaat om transport of het openbaar vervoer, kunnen floreren.
Inés Ayala Sender (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Markov geluk willen wensen met zijn uitstekende werk, en ons allen geluk willen wensen omdat we het best mogelijke akkoord hebben bereikt in deze urgente en moeilijke materie, want het gaat hier om het verbeteren van de veiligheid op de weg en de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs, het waarborgen van rechtszekerheid en eerlijke concurrentie en het geven van het startsein voor de definitieve invoering van de digitale tachograaf.
Verder lijkt me dat we met dit akkoord ook sociale convergentie van 25 lidstaten bereikt hebben, en dat is politiek gezien een heel goed teken, in die zin dat de verstorende risico’s van sociale dumping geleidelijk aan worden weggenomen.
Ik heb echter begrip voor de frustratie van de heer Markov, omdat het niet gelukt is om deze wetgeving als hefboom te gebruiken voor het boeken van vooruitgang op het terrein van de arbeidstijd. Al met al geloof ik echter dat dit akkoord zijn nut zal bewijzen, en dat zullen we in de toekomst wel zien.
Zoals bij ieder goed akkoord het geval is, zijn de specifieke belangen van de partijen voor een deel opgeofferd aan het algemeen belang, maar het is een feit dat er belangrijke stappen vooruit zijn gezet op het gebied van de pauzes, dagelijkse en wekelijkse rusttijden en de wekelijkse werktijden, net zoals bij de invoering van meer intensieve controles en sancties van transnationale aard. Voorts verplicht het akkoord de lidstaten, en verbindt het de Commissie ertoe, deze vooruitgang ook op internationale schaal te realiseren via de AETR-overeenkomst, en er is natuurlijk geen enkel argument om de invoering van de tachograaf uit te stellen.
We zijn er dus in geslaagd om striktheid en flexibiliteit, harmonisatie en subsidiariteit met elkaar in evenwicht te brengen - een mirakel dus, zij het een wereldlijk mirakel.
Om af te sluiten zou ik de heer Markov willen ondersteunen in zijn verzoek aan de Commissie om een studie uit te voeren naar het effect van kleinere vrachtwagens op de veiligheid op de weg, om de samenwerking tussen controlerende instanties te bevorderen en om studiebijeenkomsten met de sociale partners te organiseren.
Ten slotte heb ik nog een verzoek, namelijk dat er een studie wordt verricht naar het effect van deze regelgeving op de arbeidsomstandigheden van de chauffeurs en op de garantie van gelijke concurrentievoorwaarden voor perifere landen, zoals mijn land.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de belangrijkste doelen van de twee wetgevingsvoorstellen waarover wij zo direct zullen stemmen, zijn vandaag al verschillende keren genoemd: meer veiligheid op de Europese hoofdverkeerswegen, naleving van de rij- en rusttijden – en daardoor een betere bescherming van de chauffeurs en van hun sociale rechten – en over de hele linie ook een eerlijker concurrentie.
De beide wetsteksten vormen in essentie een concrete uitwerking van deze doelen in het Gemeenschapsrecht. We zullen de komende jaren onze aandacht daarom vooral moeten richten op de naleving van de nieuwe normen en met name op de wijze waarop die naleving wordt gecontroleerd. Dit is vooral een taak van de lidstaten en hun uitvoeringsorganen. De Commissie zal er echter goed aan doen zondaren die in bepaalde lidstaten in gebreke blijven – en dat zal zeker het geval zijn – weer op het rechte pad te brengen.
De richtlijn heeft nog een ander doel van de verordening op het oog. Dit is vandaag nog niet echt genoemd, maar het is wel belangrijk: de nieuwe regels moesten ook worden vereenvoudigd. Ik ben er niet van overtuigd dat we daarin volledig zijn geslaagd. Ik hoor nu al weer het bekende geweeklaag over de bureaucratische moloch Europa, waardoor we het waarschijnlijk helemaal niet of veel te weinig kunnen hebben over de voordelen die deze wetgeving met zich meebrengt.
We moeten ons er daarom voor inspannen dat de bedrijven en chauffeurs in de vervoerssector de regels en de controle op de naleving ervan niet als bureaucratische haarkloverij ervaren. Wij allemaal moeten steeds weer wijzen op het positieve aspect van de Europese meerwaarde – namelijk veel meer veiligheid op de Europese wegen – en niet zomaar toestaan dat mensen altijd weer het vermaledijde Europa ervan langs geven.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn heeft zowel betrekking op de gezondheid en de veiligheid van chauffeurs als op verkeersveiligheid en eerlijke mededinging. Zelf was ik verantwoordelijk voor het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. Ik dank de heer Markov voor zijn constructieve samenwerking. Ik denk dat wij tevreden mogen zijn. Wij hebben misschien niet alle problemen verholpen, maar het voorstel over rijtijden en rustpauzes dat wij thans voor ons hebben liggen, is een goede tekst. Ook de invoering van de digitale tachograaf met het oog op een betere controle moet worden toegejuicht.
Er is natuurlijk een probleem met de arbeidstijdenrichtlijn, maar dat mag zeker niet aan deze regelingen worden toegeschreven. Het probleem is dat de richtlijn niet ruim genoeg wordt toegepast. Ik wil de Commissie en de Raad erop attenderen dat ook de Raad moet instemmen met het voorstel dat wij hier in het Parlement hebben geformuleerd betreffende een nieuwe arbeidstijdenrichtlijn. Daar zit hem het probleem. Daarom zou het een vergissing zijn om tegen het voorstel te stemmen. In plaats daarvan moeten wij het initiatief beschouwen als een manier om druk uit te oefenen. Wij hebben in dit Parlement overeenstemming bereikt over een constructieve verordening betreffende chauffeurs. Het is tijd dat wij ook een arbeidstijdenrichtlijn vaststellen die aan de verwachtingen van de Europeanen beantwoordt.
(Applaus)
Alejandro Cercas (PSE). – (ES) Ik ga verder met hetzelfde argument als mijn collega Andersson, want net als hij werk ik in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, en ik zal vóór stemmen, omdat goedkeuring ook een ander dossier ten goede komt waarover wij ons ernstig zorgen maken, namelijk dat betreffende de algemene richtlijn inzake arbeidstijden, waarvoor ik rapporteur ben.
Het lijdt geen twijfel dat het werk van de heer Markov bevorderlijk is voor de sociale omstandigheden van mensen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitvoeren en voor de veiligheid op de weg. Er bestaat echter ook een nauw verband tussen dit werk en het algemene debat waarin wij het opnemen tegen degenen die erop uit zijn de Europese wetten volledig uit te hollen. Wij mogen thans allemaal blij zijn met dit werk, waarin voorschriften voor heel Europa vervat zijn, voorschriften zonder uitsluitingen, ontheffingen of opting out-clausules; ik zou uw aanwezigheid hier willen benutten, mijnheer de commissaris, om u te zeggen dat u zojuist hebt gehoord wat de eurosceptici en extreem rechts te zeggen hebben, maar let wel, wat het andere dossier betreft, over de arbeidstijd, zitten er in de Raad en in de Commissie mensen die dezelfde argumenten gebruiken, die het argument van de vrijheid van de werknemers aanvoeren om zich buiten de regelgeving te plaatsen en het argument van de vrijheid van de staten om onder een aantal gemeenschappelijke regels uit te komen die eerlijke concurrentieregels zijn.
Ik zal dan ook vóór stemmen, omdat dit een heel nuttige bijdrage betekent aan het algemene debat over de Europese regelgeving inzake de arbeidstijden, regelgeving die hard nodig is voor het Europa van de toekomst.
Nikolaos Sifunakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de ervaring leert dat de veiligheid in het wegvervoer meestal rechtstreeks verband houdt met de menselijke factor. Hoe vaak is na een tragisch ongeluk op de Europese autowegen niet gebleken dat het ongeluk uitsluitend te wijten was een aan menselijke fout? Hoe vaak werd die fout niet gemaakt door beroepschauffeurs, door vrachtwagen- of buschauffeurs? Hoe vaak worden die chauffeurs niet gedwongen om heel lang te werken onder uitputtende omstandigheden?
Daarom moeten wij deze mensen de mogelijkheid geven om minder rijuren - per dag en per week - te maken en langer uit te rusten. Dat zal het aantal ongelukken op de weg verminderen. Vooral botsingen met bussen eisen vele doden. Net als elders in Europa hebben ook wij, in ons land, veel van die ongelukken gehad, vooral de laatste tijd.
Daarom is het een uitstekende zaak dat deze vraagstukken op Europees vlak worden geharmoniseerd. Het wegvervoer is van nature immers grensoverschrijdend en stopt niet bij de grens van een lidstaat.
Wij hebben ons uiterste best gedaan om de Raad te overtuigen van de juistheid van onze standpunten. Helaas zijn wij daar niet in geslaagd. Ik ben echter van mening dat wij het resultaat van onze inspanningen niet overboord mogen gooien, maar al deze vraagstukken in de toekomst grondig moeten blijven behandelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de totale arbeidstijd van beroepschauffeurs, en met name ook aan de naleving van en het toezicht op de veiligheidsvoorschriften.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik het Parlement willen bedanken voor het uitstekende werk dat is verricht en wil ik ook de heer Markov nogmaals mijn dank betuigen.
Tegen hetgeen sommige afgevaardigden hebben gezegd zou ik willen inbrengen dat het onze doelstelling is om, in het belang van de chauffeurs en de industrie, sociale normen in te voeren die ons een grotere verkeersveiligheid opleveren. Weliswaar zijn bij slechts 6 procent van de ongevallen vrachtwagens betrokken, maar bij 16 procent van deze ongevallen vallen er doden. Eindelijk gaan we nu harmonisering van de concurrentievoorwaarden mogelijk maken. Er is hier dus sprake van wezenlijke vooruitgang.
Ik begrijp heel goed dat sommige sprekers, met name de heer Piecyk, betreuren dat er geen directe link is gelegd met de arbeidstijdenrichtlijn. De Commissie had dit aanvankelijk wel voorgesteld, maar de Raad heeft dit voorstel unaniem verworpen. Hoewel ik dat betreur, blijven we niet bij de pakken neerzitten. Zo heb ik tien met redenen omklede adviezen wegens niet-omzetting verzonden. En, mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, we zullen werkelijk zeer nauwlettend toezien op de tenuitvoerlegging van deze teksten; we zullen de verschillende instrumenten zo veel mogelijk op elkaar afstemmen. Ik wil erop wijzen dat, van de lidstaten die een met redenen omkleed advies hebben ontvangen, Ierland de zaak al in orde heeft gemaakt. Indien de andere lidstaten dat niet doen, kan de Commissie hen altijd nog voor het Hof dagen.
Dan zal ik nu, mijnheer de Voorzitter, een aantal specifiekere antwoorden geven. Tegen de heer Markov en mevrouw Ayala Sender wil ik zeggen dat de studie naar het gebruik van kleine vrachtwagens gaande is, dat we voornemens zijn dit jaar een bijeenkomst te houden met alle betrokken partijen, en – nogmaals – dat we de synergie tussen deze teksten en de richtlijn inzake de arbeidstijden van chauffeurs zullen versterken.
De heer Koch wees op het probleem van de toepassing van de wetgeving buiten de grenzen van de Unie. Wij hebben ons ertoe verplicht te onderhandelen over aanpassing van de AETR aan onze wetgeving. Wij willen dus ook de Unie beschermen tegen sociale dumping en we willen ook dat de digitale tachograaf wordt toegepast voor AETR-chauffeurs, chauffeurs uit Rusland, Turkije en de Balkan.
Mevrouw Griesbeck wees op de omleiding van verkeer via de Elzas. Met de nieuwe "Eurovignet"-richtlijn, die door het Parlement en de Raad is goedgekeurd, zullen de lidstaten tol kunnen invoeren op deze alternatieve routes.
VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Ik wil de collega's verzoeken wat minder luidruchtig de zaal binnen te komen, zodat wij de interessante antwoorden van de heer Barrot kunnen verstaan. Weest u dus alstublieft stil als u teruggaat naar uw plaats. (Applaus)
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. (FR) Mevrouw Jensen en mevrouw Wortmann-Kool stelden de problemen van bussen aan de orde. Het Parlement stond meer open voor de eisen van de industrie, de Raad helemaal niet, terwijl de Commissie open stond voor beide oplossingen. De bemiddelingsprocedure is echter in het voordeel van de Raad uitgevallen. We kunnen hoe dan ook beamen dat de veiligheid erop vooruit zal gaan.
Dan kom ik nu op het gebruik van de tachograaf. Dames en heren afgevaardigden, u zult op zeker moment de digitale tachograaf ter sprake horen komen. De Commissie werkt samen met de verantwoordelijke personen in de lidstaten om te zorgen voor een coherente en geharmoniseerde invoering van de digitale tachograaf, zowel op de weg als binnen de ondernemingen. Mijnheer Romagnoli, ik weet dat de Italiaanse werkplaatsen vertraging hebben opgelopen, evenals werkplaatsen in enkele andere lidstaten. Die situatie valt te betreuren, en wij hebben er ook begrip voor getoond. De tachograaf is evenwel een essentieel element voor de inachtneming van de wetgeving en voor de verkeersveiligheid. Als een lidstaat niet gereed is op de datum die het Parlement in overeenstemming met de Raad heeft vastgesteld, dan geldt, ik zeg het u meteen maar, dat er van uitstel geen sprake zal zijn. Dat is een kwestie van coherentie en we zullen dan eenvoudigweg inbreukprocedures opstarten.
Dames en heren afgevaardigden, het spijt me dat ik niet alle vragen kan beantwoorden, maar ik wil u wijzen op de talrijke voordelen die het wetgevingspakket biedt.
(De Voorzitter verzoekt de afgevaardigden om stilte)
Er komt een duidelijk maximum voor de wekelijkse rijtijd, het zal niet langer mogelijk zijn de pauzes te omzeilen, het schema voor de dagelijkse rusttijden wordt vereenvoudigd en er komen regelmatige wekelijkse rusttijden, de interpretatie en de tenuitvoerlegging van de verordening worden overal op dezelfde manier geregeld, de sancties gelden ook buiten het grondgebied van de Unie en de gehele vervoersketen krijgt een grotere verantwoordelijkheid: dat zijn de belangrijkste verbeteringen van de verordening. Wat de richtlijn betreft: deze maakt uitbreiding van het aantal controles mogelijk, zowel ter plekke - dat wil in dit geval zeggen: langs de weg - als op het terrein van de ondernemingen, waar de meeste controles zullen plaatsvinden. Dankzij dit alles zouden we het toezicht moeten kunnen verbeteren, door het doelmatiger te maken en een betere samenwerking te waarborgen.
Ik hoop dat het rumoer terwijl ik aan het woord was slechts een uiting is van algemene instemming, ook al kan het zijn dat het Parlement betreurt dat het niet op alle punten de steun van de Raad heeft gekregen. In elk geval bedank ik het Parlement voor het uitstekende werk dat aan deze twee teksten is verricht.
(Applaus)
De Voorzitter. – Dank u voor uw durf, mijnheer Barrot. U hebt daarvoor dan ook een hartelijk applaus gekregen vanuit alle gelederen van het Parlement.
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). – Voorzitter, ik heb geen idee welk artikel, maar ik vind het onaanvaardbaar dat ik niet in staat ben om naar de commissaris te luisteren bij afloop van een debat. De conclusies heb ik nauwelijks kunnen verstaan. De Voorzitter is al eerder gevraagd om hieraan iets te doen. Ik verzoek nogmaals de Voorzitter werk te maken van een normaal debat met een normaal einde alvorens de stemmingen beginnen.
De Voorzitter. – Ik ben het volkomen met u eens. Ik denk dat dit een kwestie van zelfdiscipline van de afgevaardigden is. Zij zouden zo beleefd en zo verstandig moeten zijn de debatten tot het einde toe te volgen, in het bijzonder wanneer de Commissie de moeite neemt om uitvoerig te antwoorden, zoals de heer Barrot zojuist heeft gedaan. Ik vind de gang van zaken daarom net zo betreurenswaardig als u.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt om 11.00 uur plaats.
5. Welkomstwoord
De Voorzitter. – Ik wil graag de heer Norbert Lammert, voorzitter van de Bondsdag, verwelkomen, die op de officiële tribune heeft plaatsgenomen. De heer Lammert brengt vanmorgen voor het eerst sinds de afgelopen verkiezing van de Bondsdag een bezoek aan het Europees Parlement. Namens dit hele Parlement heet ik hem heel hartelijk welkom.
(Applaus)
6. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
7. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
8. Stemmingen
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de stemmingen.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer (stemming)
8.2. Harmonisatie voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (stemming)
8.3. Regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten (stemming)
Vóór de stemming
Jacques Toubon (PPE-DE), rapporteur. – Mijnheer de Voorzitter, ik zou enkel willen aangeven dat het voorstel van de Commissie om de verplichte verpakkingsmaten voor een aantal op grote schaal geconsumeerde producten te handhaven, in het belang van de consument, een coherent voorstel is, maar dat het niet coherent is in te stemmen met het plan van de Commissie om bepaalde verplichte sectoren te handhaven en tegelijkertijd het Commissievoorstel als zodanig te verwerpen.
In het belang van de consument en in overeenstemming met de onafhankelijke studie waartoe het Parlement zelf - en dat is voor het eerst in de geschiedenis van het Europees Parlement - opdracht heeft gegeven, adviseer ik dus voor alle amendementen te stemmen die de Commissie interne markt en consumentenbescherming heeft ingediend en met 28 stemmen voor bij één onthouding heeft goedgekeurd.
8.4. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - 2004 (stemming)
Vóór de stemming over amendement 6 betreffende paragraaf 9
Jan Marinus Wiersma (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, iets heel eenvoudigs: we stellen voor om in de tweede zin "strategie" te vervangen door "beleid".
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over amendement 4
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het amendement staat ook op schrift. Na overleg met de indiener wil ik voor de duidelijkheid alleen de twee woorden "ten einde" inlassen, zodat we krijgen: "ten einde de voorwaarden te creëren voor een representatieve democratie".
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Na de stemming over amendement 4 en over de toevoeging van een nieuwe paragraaf 28 bis
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur van dit verslag, de heer Brok, heeft mij verzocht een nieuwe paragraaf 28 op te nemen in het verslag. Naar ik begrepen heb, hebben de overige fracties hierover overeenstemming bereikt. In elk geval, mijnheer de Voorzitter, zal ik de Engelse versie van die paragraaf nu voorlezen:
(EN) "Erkent dat de VN de Europese Unie verzocht hebben via een militaire zending bij te dragen tot de veiligheid van de komende verkiezingen in de Democratische Republiek Congo; verzoekt de Raad de bestaande mogelijkheden zorgvuldig te onderzoeken;"
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Over paragraaf 38
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de informatie die ik over het vorige amendement had gekregen, was inderdaad afkomstig van de heer Brok. In dit specifieke geval gaat het om een simpele aanpassing van de informatie die in paragraaf 38 is vervat, waarin het volgende zou moeten worden geschrapt:
(EN) "en om de voor 15 december 2005 geplande algemene verkiezingen voor te bereiden" en vervangen zou moeten worden door "in het spoor van de algemene verkiezingen gehouden op 15 december 2005".
(ES) Het is gewoon een correctie omdat het verslag op dit punt achterhaald is.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
8.5. Situatie van bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties (stemming)
Over paragraaf 4, letter b)
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, een korte uitleg: slachtoffers van geweld lopen, met name bij seksueel geweld, dikwijls meer psychische dan lichamelijke schade op. Om te zorgen dat de betrokken hulpverleners adequate hulp bieden, dien ik een amendement in dat aan deze behoefte tegemoetkomt. In de tekst, ik citeer in het Engels,
(EN) "4, letter b), het personeel van bevoegde instanties die te maken hebben met geweld van mannen tegen vrouwen, zoals politieagenten, personeel van rechtbanken, mensen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en in het onderwijs, jeugdwerkers en maatschappelijk werkers en gevangenispersoneel een adequate scholing te geven met inbegrip van scholing voor de benadering van het kind;"
Ik stel de volgende wijziging voor: "(…) een adequate, inzonderheid psychologische, scholing te geven met inbegrip van scholing voor de benadering van het kind;" De rapporteur gaat met deze formulering akkoord.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
8.6. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (stemming)
8.7. Toepassing van de postrichtlijn (stemming)
8.8. Uitslag van de verkiezingen in Palestina en situatie in het Midden-Oosten, alsmede het besluit van de Raad om het verslag over Oost-Jeruzalem niet publiek te maken (stemming)
Vóór de stemming
Alessandro Foglietta (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik wil alleen de aandacht vestigen op enkele formele en fundamentele fouten in de Italiaanse vertaling. Zo staat er in paragraaf 3, vierde regel, van de Italiaanse tekst: "riconoscere chiaramente lo Stato di Israele", ofwel "de staat Israël ondubbelzinnig te erkennen", terwijl er in de Engelse versie gesproken wordt over het bestaansrecht van de staat Israël. Ik verzoek u daarom ervoor te zorgen dat dit gecorrigeerd wordt; dat is mijns inziens namelijk absoluut noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor paragraaf 10, waar gesproken wordt over concrete en positieve aanbevelingen, terwijl het in de Engelse tekst slechts om concrete aanbevelingen gaat, dus zonder "positieve".
De Voorzitter. – De Engelse versie is maatgevend. We zullen alle andere versies nazien en mogelijke fouten herstellen.
Vóór de stemming over amendement 1
Vytautas Landsbergis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een minimaal amendement voorstellen – het gaat slechts om één woord – met een maximale inhoud. In regel 3 staat: "het beroep op Hamas om consequent te zijn". Dit zou verkeerd kunnen worden opgevat en gelezen kunnen worden als een oproep om consequent vast te houden aan de vernietiging van Israël. Het zou veel beter zijn als "consequent" werd vervangen door het woord "coöperatief". We moeten een beroep op Hamas doen om zich "coöperatief" op te stellen.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Toen de onderhandelingen georganiseerd werden door de verschillende fracties, hebben we afgesproken dat er geen amendementen zouden worden ingediend; er zijn echter twee fracties geweest die wel amendementen hebben ingediend.
Mijnheer de Voorzitter, wat ik zeggen wil, is dat het mondelinge amendement waarover we hebben gestemd, dat is voorgesteld door de heer Landsbergis en dat bijzonder zinvol is, naar mijn idee niet ter stemming had moeten worden voorgelegd voordat er over het amendement van de Groenen was gestemd.
Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat we eerst moeten stemmen over de amendementen zoals ze zijn ingediend, en dat we daarna moeten bekijken of een mondeling amendement van de heer Landsbergis wenselijk is.
De Voorzitter. – Met betrekking tot de voorgaande stemming: wij hadden het mondelinge amendement in aanmerking genomen, maar het werd verworpen.
8.9. EU-standpunt ten aanzien van de Cubaanse regering (stemming)
Vóór de stemming
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de gezamenlijke resolutie, waarop geen amendementen zijn ingediend, is een fout geslopen waarvan de overige fracties op de hoogte zijn. Onder punt 3 wordt gezegd dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad gewijzigd is, maar het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is niet gewijzigd: wat gewijzigd is, zijn de aanvullende maatregelen bij het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.
Daarom moet er in paragraaf 3, waar staat "het voornaamste doel van de door de Raad in januari 2005 ingevoerde veranderingen in het gemeenschappelijk standpunt", het volgende komen te staan: "de ingevoerde veranderingen in de aanvullende maatregelen bij het gemeenschappelijk standpunt van de Raad".
De Voorzitter. – Deze technische correcties zullen worden aangebracht.
8.10. Verklaringen inzake nationaal beheer - Verantwoordelijkheid van de lidstaten betreffende uitvoering van de begroting van de Europese Unie (stemming)
Vóór de stemming
Terence Wynn (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik doe een beroep op artikel 108 van het Reglement. We staan op het punt te stemmen over een resolutie die een reactie is op een mondelinge vraag die gisteravond aan de Raad is gesteld. Dit is een uiterst belangrijke kwestie voor het Parlement, dat ervoor probeert te zorgen dat het geld van belastingbetalers in de lidstaten op correcte wijze wordt beheerd en dat hierop voldoende toezicht wordt gehouden.
De mondelinge vraag bestond uit zes specifieke vragen en bovendien werd er nog een aanvullende vraag gesteld. Deze luidde als volgt: "Zal de Raad dit met het Parlement bespreken?" Er volgde een verklaring van het voorzitterschap die tien minuten duurde en waarin geen van de zeven vragen werd beantwoord. Ik wil de afgevaardigden verzoeken deze tekst in zijn geheel te ondersteunen, en vraag aan de Voorzitter om de Raad te verzoeken ons de antwoorden alstublieft schriftelijk te doen toekomen.
(Applaus)
De Voorzitter. – Dat spreekt vanzelf, mijnheer Wynn. De rol van het voorzitterschap bestaat er immers in erop toe te zien - voorzover mogelijk - dat de Raad de besluiten van het Parlement uitvoert en in acht neemt. Het verzoek zal daarom worden doorgestuurd naar de Raad.
8.11. Visbestanden in de Middellandse Zee (stemming)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
Gyula Hegyi (PSE). – (HU) Ik was zeer verheugd te kunnen stemmen voor arbeidsvoorwaardenwetgeving voor chauffeurs die werkzaam zijn in het wegvervoer. Het doet mij deugd dat het chauffeurs wordt toegestaan minimale rustpauzes te nemen. Ik ben ervan overtuigd dat het ook van belang is dat het naleven van die rustpauzes wordt gecontroleerd. Ik moet echter benadrukken dat het toegenomen wegvervoer in strijd is met het basisprincipe van duurzame ontwikkeling. Verkwistend energieverbruik, ernstige luchtverontreiniging en de achteruitgang van de wegen en het milieu zijn de directe gevolgen van een toename van het vrachtverkeer. De Europese Unie zou daarom moeten streven naar het ontwikkelen van alternatieve vervoerswijzen. Afgezien van het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van chauffeurs, moeten we ons ook bezighouden met de omstandigheden van de burgers die in steden en dorpen wonen waar dag en nacht vrachtwagens doorheen ratelen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verheug mij over de nieuwe verordening, die op de eerste plaats bedoeld is om de sociale wetgeving voor chauffeurs in het wegvervoer te versterken en te verbeteren.
De verordening omvat vier belangrijke elementen. Er wordt in vastgelegd dat alle nieuwe voertuigen moeten worden uitgerust met digitale tachografen en dat een "normale dagelijkse rusttijd" een ononderbroken rustperiode is van ten minste elf uur, die kan worden opgesplitst in twee perioden. Daarnaast is overeenstemming bereikt over een nieuwe definitie van "rijtijd", evenals over de bepalingen in de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg, die nu in overeenstemming worden gebracht met die van de verordening. Tot slot wordt in de verordening onderkend dat de maximale wekelijkse arbeidstijd van zestig uur per week moet worden geëerbiedigd.
Al met al kan ik het standpunt onderschrijven dat de verordening een aanzienlijke bijdrage levert aan de verbetering van de verkeersveiligheid in Europa.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het verslag-Markov, waarover we vandaag in het Parlement gestemd hebben, roept een aantal vragen op met betrekking tot landen die zich geografisch gezien in de periferie van Europa bevinden, zoals Portugal, Spanje en Griekenland.
Ik weet dat men bij de onderhandelingen heel consciëntieus te werk is gegaan. Ik wil daar echter wel bij aantekenen dat deze kwestie op een zodanige wijze moet worden aangepakt dat niet alleen de verkeersveiligheid op de Europese wegen verbeterd wordt. We moeten er namelijk ook voor zorgen dat de ontwikkeling en groei van de vervoersector zich in alle lidstaten in een context van economische gelijkheid kan afspelen.
Bij het lezen van de tekst ben ik tot de slotsom gekomen dat de onderhandelaars weliswaar al het mogelijke hebben ondernomen, maar dat ze bij het formuleren van deze voorstellen toch aan vervoersondernemingen uit Midden-Europa hebben gedacht. Deze vervoerders leggen gewoonlijk minder lange trajecten af.
Als gekozen vertegenwoordiger voor Portugal moet ik tegen deze regeling stemmen en duidelijk maken dat bij de voltooiing van de interne markt rekening moet worden gehouden met vervoerders in landen die langere trajecten moeten afleggen en dat elke regeling de belangen van alle lidstaten moet dienen, zonder enige uitzondering.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De Europese afgevaardigden van de Portugese Communistische Partij voeren samen met de vertegenwoordigende organisaties van de werknemers in het weg- en stadsvervoer al geruime tijd actie om de arbeidsvoorwaarden van beroepschauffeurs te verbeteren en te garanderen dat de voorschriften voor de wettelijke werktijden en rustperioden worden nageleefd. We proberen daarmee te verhinderen dat deze rechten in naam van de heilig verklaarde mededinging (lees: onverzadigbare zucht tot uitbuiting) worden ondermijnd.
De vakbonden hebben erop gewezen dat deze verordening in een aantal lidstaten weliswaar tot een verbetering van de arbeidsomstandigheden kan leiden, maar dat ze toch niet zover gaat als de collectieve regeling zoals die thans in Portugal geldt met betrekking tot de werktijden, de bepaling van de dagelijkse en wekelijkse rustperioden en het toezicht op deze zaken.
Om een voorbeeld te noemen: deze verordening blijft een onderscheid aanhouden tussen twee begrippen, “rijtijd” en “werktijd”. De werknemers worden daar de dupe van. Daar komt bij dat het “nieuwe” begrip bekorte rusttijden het moeilijker maakt om te controleren of de voorschriften voor minimumrusttijden worden nageleefd. De kans dat chauffeurs veel te lange werkdagen en –weken zullen moeten maken neemt daardoor toe. We hopen daarom dat de goedkeuring van deze verordening niet tot gevolg zal hebben dat men deze wetgeving als (onaanvaardbaar) excuus gaat gebruiken om een volgende aanslag op de rechten van de werknemers te rechtvaardigen, want dat is niet juist.
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Doel van de verordening tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer was de invoering van uniforme regels voor arbeidsomstandigheden en veiligheid in het wegvervoer, iets wat al lang had moeten gebeuren. Of de sociale voorwaarden voor de betrokken chauffeurs op basis van het nu bereikte compromis inderdaad worden verbeterd, valt echter nog te bezien. Er is weliswaar eindelijk overeenstemming bereikt over uniforme rij- en rusttijden in het wegvervoer, maar punten die voor mij belangrijk zijn, zoals een uitvoerige verwijzing naar de arbeidstijdenrichtlijn, zijn niet in het definitieve document opgenomen.
Ik betreur het ten zeerste dat beloning op basis van afstanden en hoeveelheden lading niet door de vandaag aangenomen verordening wordt verboden. Ik heb me enorm ingezet voor een flinke verbetering van de sociale voorwaarden voor vrachtwagenchauffeurs. Voor iedere werknemer is een vast loon de beste bescherming van zijn sociaal-economische positie. Ik vind dat ook het personeel dat in het wegvervoer werkzaam is, daar recht op heeft.
De harmonisatie van sociale normen in het Europese wegvervoer is in algemene zin een verstandige beslissing. Vergeleken met mijn aanvankelijke verwachtingen omtrent de verbeteringen voor de chauffeurs zelf, is het resultaat echter ontnuchterend. Ik kan daarom niet anders dan beide dossiers afwijzen.
Karin Scheele (PSE), schriftelijk. – (DE) De harmonisatie van sociale normen in het Europese wegvervoer moet in het algemeen ten zeerste worden toegejuicht. Die harmonisatie moet echter wel leiden tot een verbeterring van de sociale voorwaarden voor vrachtwagenchauffeurs. Dat is nu niet gebeurd en daarom heb ik tegen deze dossiers gestemd.
Doel van de verordening tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer is de invoering van uniforme regels voor arbeidsomstandigheden en veiligheid in het wegvervoer, iets wat al lang had moeten gebeuren. Er is weliswaar eindelijk overeenstemming bereikt over uniforme rij- en rusttijden in het wegvervoer, maar belangrijke punten, zoals een uitvoerige verwijzing naar de arbeidstijdenrichtlijn, zijn niet in het definitieve document opgenomen.
Helaas zal beloning op basis van afstanden en hoeveelheden lading niet door de vandaag aangenomen verordening worden verboden. Voor iedere werknemer is een vast loon echter een belangrijke bescherming van zijn sociaal-economische positie. Natuurlijk heeft ook het personeel dat in het wegvervoer werkzaam is, daar recht op.
James Hugh Allister (NI), schriftelijk. (EN) Ik heb vandaag tegen een voorstel van de Commissie gestemd betreffende de uniformiteit en de toepassing van het metrieke stelsel op voedingsmiddelen, waaronder brood en melk. Het gevolg hiervan zou zijn geweest dat er een einde was gekomen aan de Britse gewoonte om melk in pints te verkopen. Ook de standaardmaat van ons brood zou zijn veranderd.
Afgezien van het feit dat beide voorstellen ertoe zouden hebben geleid dat er zinloze uniformiteit was voorgeschreven, zouden ook de kosten voor Britse broodmakers en melkproducenten enorm hoog geweest zijn, vanwege de nieuwe machines die noodzakelijk zouden zijn geweest. Ik heb een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van de broodindustrie in Noord-Ierland en twijfel er niet aan dat hiermee een veel te zware en kostbare belasting gepaard zou gaan.
Ik ben dan ook zeer opgetogen dat het Europees Parlement dit aspect van het meest recente idiote voorstel van Brussel heeft verworpen.
Lena Ek en Cecilia Malmström (ALDE), schriftelijk. (SV) Om een goed functionerende Europese markt voor goederen tot stand te brengen is het belangrijk dat de belangen van de consument gewaarborgd zijn. De wijzigingen die de Commissie interne markt en consumentenbescherming van het Europees Parlement heeft aangebracht in het voorstel van de Commissie tot vaststelling van regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten dragen evenwel niet bij aan deze doelstelling. De rapporteur voorziet in voorschriften voor de verpakking van onder meer boter, melk, deegwaren en rijst. Ik ben van oordeel dat Europese consumenten een keuze moeten kunnen maken uit een groot aantal producten. Het heeft mijns inziens geen zin om regels uit te vaardigen waarmee de bestaande Zweedse melkpakken van bijvoorbeeld 300 ml van de markt zouden verdwijnen. Consumenten zijn tegenwoordig heel goed in staat om zelf uit te maken wat zij willen kopen door prijzen te vergelijken. Wij moeten wetten maken om de basisvoorwaarden voor concurrentie te verbeteren en de consumentenbescherming te vergroten. Anderzijds moeten wij, overeenkomstig de ambitie van de Commissie, alle overtollige voorschriften overboord gooien. Daarom heb ik mijn stem gegeven aan een smallere maar meer gerichte Europese Unie, waarin geen plaats is voor overbodige regelingen die de voedingsindustrie nodeloos op kosten jagen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het voorstel voor een richtlijn waarover we vandaag gestemd hebben maakt deel uit van de door de Commissie gesteunde strategie om de wetgeving op het gebied van de interne markt te vereenvoudigen. Dit voorstel is bedoeld om alle bestaande wetgeving onder te brengen in één enkele tekst en de nu gebruikte verpakkingsmaten af te schaffen (of te dereguleren).
Voor bepaalde sectoren zal echter de bestaande, op volledige harmonisatie gebaseerde regeling blijven gelden. Volgens dit voorstel is het gebruik van verplichte reeksen gerechtvaardigd in heel specifieke sectoren, zoals wijnen, sterke drank, oploskoffie, spuitbussen en witte suiker. Voor deze sectoren golden volgens de communautaire regels reeds vaste en geharmoniseerde verplichte verpakkingsmaten.
Het Parlement heeft ook bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is op voorverpakt brood, smeerbare vetten of thee. Voor deze producten blijven de nationale regels voor nominale hoeveelheden van kracht. In alle overige sectoren mogen producten worden aangeboden (en gekocht) in een – theoretisch – oneindig aantal verschillende verpakkingsmaten.
Voor andere essentiële voedingsmiddelen (koffie, boter, zout, rijst, deegwaren en consumptiemelk) zouden de verplichte reeksen moeten blijven gelden, hetgeen betekent dat de liberalisering op deze producten niet van toepassing is.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. (SV) In het verslag is sprake van zowel deregulering als harmonisatie van de toegestane omvang van voedselverpakkingen. Enerzijds kan het in het kader van de interne markt nuttig blijken om over normen te beschikken die de consument ten goede komen. Anderzijds omvat het verslag een voorstel voor een verstrekkende, gedetailleerde Europese regelgeving.
In een van de amendementen die in de bevoegde commissie zijn goedgekeurd, wordt gerefereerd aan een reeks studies van de Commissie waaruit blijkt dat de informatie over de prijs per maateenheid over het algemeen niet wordt gebruikt en begrepen door de consument. Dergelijke uitspraken suggereren dat de Europese burgers niet in staat zouden om hun eigen boontjes te doppen en getuigen derhalve van een negatieve houding ten aanzien van de bevolking.
Ik heb vandaag tegen het verslag gestemd omdat het betrekking heeft op de regulering van een kwestie waarover niet op Europees maar op nationaal niveau moet worden beslist.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het streven van de Commissie naar vereenvoudiging van de wetgeving is lovenswaardig. De economische efficiëntie van de EU-lidstaten ondervindt vooral hinder van overdadige wetgeving en verwarrende regels – van alles wat in het Engels “red tape” heet.
Ik ben voorstander van dit voorstel tot vereenvoudiging en liberalisering. Het is door de heel zorgvuldig overwogen amendementen van het Parlement enigszins afgezwakt. Van volledige liberalisering wordt afgezien als die naar alle waarschijnlijkheid geen enkel doel zou dienen of haaks zou staan op de belangen van de consumenten. Ik heb daarom voor gestemd.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Een aantal voorstellen van de Commissie zou negatieve gevolgen hebben gehad voor verschillende bedrijfstakken in de EU, in het bijzonder de Whisky-industrie in Schotland. Daarom ben ik blij dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming een aantal wijzigingen heeft doorgevoerd, die ik van harte ondersteun. De interne markt heeft producenten in de EU enorme voordelen opgeleverd, en wij in dit Parlement moeten ervoor zorgen dat die voordelen voorop blijven staan.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, op dit moment hebben we te maken met twee crisissituaties die onze volledige aandacht vragen en veel tact vereisen. De problemen zullen in ieder geval niet verdwijnen door mooie woorden zoals we die van het huidige Oostenrijkse voorzitterschap horen.
Aan de ene kant kunnen we niet om de verkiezingsoverwinning van Hamas heen, aangezien het volkomen duidelijk is dat daarin de democratische wil van het Palestijnse volk tot uiting komt. Aan de andere kant gaat het om een beweging die het geweld nog niet heeft afgezworen. Het Palestijnse volk heeft de Europese hulp – inclusief de financiële steun – echter meer dan ooit nodig. Wanneer Hamas een regering vormt, zal Hamas uiteraard op haar beurt het geweld moeten afzweren.
Wat de kwestie-Iran betreft: hopelijk is het nog niet te laat voor een oplossing, bij voorkeur een diplomatieke oplossing, waarvoor natuurlijk afstemming met Rusland en China nodig is. Aangezien Iran bereid lijkt te zijn met Rusland besprekingen over uraniumverrijking te voeren, moeten we eerst die weg maar eens bewandelen. Tegelijkertijd is het echter belangrijk dat we ons verzetten tegen de nucleaire samenwerking tussen de Verenigde Staten en India. Het schijnheilige optreden van de Verenigde Staten lijkt immers een bevestiging te zijn van het negatieve beeld dat Teheran van Amerika heeft als “zelfverklaarde politieagent van de wereld”.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik zal vóór het verslag-Brok over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid stemmen. We hebben in Europa gezien hoe zich successievelijk een industriële, sociale en economische, en monetaire Unie hebben ontwikkeld. We hebben nu een Unie die groter is dan de VS, met 451 miljoen burgers en een economie die sterker is dan de Amerikaanse. Toch spreken we op mondiaal niveau nog altijd niet met één stem.
Het ontbreekt Europa aan een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat ons die stem geeft. Het verslag van de heer Brok is een stap in de goede richting. We zullen nog de nodige strijd moeten leveren over de details van een dergelijk beleid. Maar we hebben dit nodig en het moet er komen.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Wij hebben het hier vandaag maar weer eens over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, het zogeheten GBVB. De Junilijst is er rotsvast van overtuigd dat de kwesties die betrekking hebben op het buitenlands en veiligheidsbeleid niet op Europees niveau maar op het niveau van de lidstaten moeten worden behandeld.
In het verslag wordt tevens gesteld dat het Europees Parlement aan het begin van elk jaar geraadpleegd moet worden met het oog op de vaststelling van de richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Op die manier probeert het Parlement meer macht naar zich toe te trekken, een ontwikkeling waartegen de Junilijst zich met kracht verzet.
Daarom heb ik hier vandaag tegen het verslag gestemd.
Richard Howitt (PSE), schriftelijk. (EN) De Labour Party in het Europees Parlement beveelt het verslag van de heer Brok aan vanwege het engagement dat erin wordt betoond met een sterk GBVB, waarin de nadruk ligt op conflictbeheer, de strijd tegen de armoede en het ondersteunen van de mensenrechten. We bedanken de rapporteur voor zijn condoleances met betrekking tot de bomaanslagen in Londen. Ik wil echter ook onze steun laten optekenen voor de handels- en hulpverordeningen voor Noord-Cyprus, in plaats van de formulering in amendement 1, evenals ons aloude verzet tegen het opnemen van militaire uitgaven op de begroting van de Gemeenschap.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verheug mij over dit verslag, waarin wordt vastgelegd dat het Parlement het recht eist om op doeltreffender wijze te worden geraadpleegd en om een actievere rol te vervullen in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en het Europees veiligheids- en defensiebeleid. In het verslag van de Commissie buitenlandse zaken worden de prioriteiten opgesomd die noodzakelijk zijn om conflicten te voorkomen en een vorm van internationale samenwerking op te bouwen die gegrondvest is op de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal recht.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat ik het eens ben met de grote lijnen, of het nu gaat om de vraag wat internationaal gezien de belangrijkste redenen voor bezorgdheid zijn (en moeten zijn), of om de vraag wat de prioriteiten van de Europese Unie op dit gebied behoren te zijn.
Met een aantal punten ben ik het niet helemaal met het verslag eens, vooral als het institutionele vraagstukken betreft. Ik meen echter wel dat het wereldbeeld dat hier geschetst wordt correct is. Ik geloof verder dat de internationale rol van de EU vooral ligt in praktische actie en dus afhangt van ons vermogen om te begrijpen welke vraagstukken ons allemaal zorgen baren. Discussies over theoretische modellen zijn van veel minder belang. Bij het buitenlands beleid geldt doorgaans dat de realiteit machtiger is dan om het even welke theoretische overweging.
Tot slot doet het me deugd vast te mogen stellen dat de transatlantische partners het weer vaker met elkaar eens zijn. Volgens mij is dat een absolute voorwaarde voor het bewerkstelligen van vrede, democratie en welvaart in de wereld.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De Britse Conservatieven kunnen hun steun geven aan sommige bepalingen in dit verslag, zoals de aanbevelingen om het wapenembargo tegen China te handhaven, de onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen nieuw leven in te blazen en ervoor te ijveren dat Afrikaanse regeringen hun toezeggingen inzake democratie en rechtsstatelijkheid nakomen.
Het verslag bevat echter ook voorstellen waar we vierkant tegen zijn. Over het algemeen wordt erin geprobeerd de reikwijdte van het GBVB uit te breiden naar alle gebieden van het nationaal buitenlands beleid. In paragraaf 4 worden schaamteloos de maatregelen opgesomd die reeds zijn genomen "ter voorbereiding van de toepassing van sommige bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag", ondanks het feit dat de Grondwet - gelukkig - is verworpen. In paragraaf 10 wordt "binnenlandse defensie" onterecht beschouwd als "een cruciaal onderdeel van de Europese veiligheidsstrategie", terwijl dit het domein is van de nationale regeringen. De NAVO, al meer dan een halve eeuw de hoeksteen van de Europese defensie en de voornaamste organisatie op het gebied van militaire missies in het kader van internationaal crisisbeheer, wordt in dit verslag nauwelijks genoemd. Alleen in paragraaf 12 krijgt de NAVO op misleidende wijze een rol toebedeeld "in het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid". We maken verder bezwaar tegen het idee om een militaire EU-missie naar de Democratische Republiek Congo te zenden, evenals tegen een EU-defensiebegroting.
We hebben ons daarom bij de eindstemming van stemming onthouden.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. (SV) Wij hebben voor het verslag gestemd. Wij interpreteren het concept ‘minimuminkomen’ in paragraaf 4, letter f) als het waarborgen van een redelijke levensstandaard, aangezien wij kunnen instemmen met het waarborgen van een redelijke levensstandaard, maar gekant zijn tegen het invoeren van door de staat gereguleerde minimumlonen.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. (SV) De delegatie van de Zweedse conservatieven heeft besloten zich hier vandaag van stemming te onthouden over het verslag van mevrouw Carlshamre over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige actie. Wij hebben het verslag niet kunnen steunen vanwege de onaanvaardbare pogingen om kwesties die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen onder de Europese besluitvorming te brengen. Wij zijn er sterk van overtuigd dat beslissingen inzake gendergelijkheid en misdaadbeleid op nationaal niveau moeten worden genomen, aangezien de lidstaten in de beste positie verkeren om dergelijke problemen aan te pakken. De conservatieven hebben op nationaal niveau voor een groot deel van de maatregelen die in het verslag worden besproken de toon aangegeven.
Wij zijn van oordeel dat de staat zijn basisplicht moet vervullen, namelijk het beschermen van de burgers tegen criminele praktijken, ongeacht het geslacht van het slachtoffer en de dader. Wij moeten de nadruk leggen op de verantwoordelijkheid van de individuele geweldpleger in plaats van te handelen op basis van een maatschappijvisie waarin de verantwoordelijkheid van het individu beperkt wordt.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het is heel belangrijk dat het Parlement zijn bezorgdheid over geweld tegen vrouwen tot uitdrukking brengt. Vrouwen van alle leeftijdsgroepen, ongeacht opleidingsniveau of sociale achtergrond, kunnen met dit verschijnsel te maken krijgen, al is het wel zo dat bepaalde vormen van geweld nadrukkelijk samenhangen met armoede en sociale uitsluiting.
Wij staan achter de aanbeveling aan de lidstaten om bij het aanpakken van alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te gaan van een zero tolerance-beleid. Dat betekent dat er doeltreffende mechanismen moeten worden gevonden voor zowel preventie als bestraffing. Er zullen bovendien maatregelen moeten worden getroffen voor de bewustmaking omtrent het probleem en de bestrijding ervan.
We mogen niet vergeten dat geweld van mannen tegen vrouwen een fenomeen is dat verband houdt met de ongelijke verdeling van de macht en de bevoegdheden tussen de beide geslachten. Dat is één van de redenen waarom dit type delicten niet vaak genoeg wordt aangegeven en openlijk veroordeeld.
Van de voorstellen die wij hebben ingediend is er een aantal aangenomen, en daar ben ik blij om. Dat geldt vooral voor de erkenning dat armoede en marginalisering de onderliggende oorzaken zijn bij de toename van de vrouwenhandel. Belangrijk is ook dat erkend wordt dat prostitutie niet als “gewoon een baan” mag worden beschouwd.
Ons voorstel om hulpmiddelen te creëren voor het ontwikkelen van doeltreffende programma’s voor de herintegratie van vrouwen die in de prostitutie werkzaam zijn geweest, met als doel prostitutie aldus terug te dringen en uiteindelijk geheel uit te bannen, is helaas verworpen.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Ik kan mij grotendeels vinden in de standpunten van de rapporteur. Het is uitermate belangrijk dat het publieke bewustzijn ten aanzien van deze problematiek in de lidstaten wordt versterkt. Ik heb voor het verslag gestemd, omdat niet uitdrukkelijk wordt aangedrongen op Europese wetgeving. Er worden aan zowel de Commissie als de lidstaten aanbevelingen gericht om geweld tegen vrouwen te bestrijden. Ik ben van oordeel dat het aan de nationale parlementen is om op dit vlak de nodige wetgevingsmaatregelen vast te stellen.
Filip Andrzej Kaczmarek (PPE-DE), schriftelijk. - (PL) Geweld tegen vrouwen is een traumatische ervaring; niet alleen voor de vrouwen zelf, maar ook voor hun kinderen, hun familie en zelfs voor degenen die de slachtoffers proberen hulp te bieden. Ik heb hier persoonlijk ervaring mee. Ik heb ooit een vrouw die door haar man in elkaar was geslagen naar het ziekenhuis en het politiebureau gereden. Op dat moment werd ik door een gevoel overvallen dat vrouwen waarschijnlijk vaak ervaren. Het was een onmachtige woede. Je voelt dezelfde woede als je hoort dat een dronken man, die veroordeeld is voor geweld tegen zijn familie, door de politie naar het huis van zijn voormalige echtgenote wordt gebracht, waarbij de politie haar optreden rechtvaardigt door te verklaren dat het laatste adres waar de man geregistreerd stond, het adres van zijn voormalige echtgenote is.
Een aantal jaren geleden voltrok zich in mijn eigen woonplaats een drama. Er was een man ontsnapt uit een van de opvangcentra waar dronkaards naartoe worden gebracht om te ontnuchteren. Deze opvangcentra zijn geen gevangenissen. De man was in staat een aantal kilometers te lopen, vermoordde zijn vrouw en gooide haar lichaam uit het raam. Ik wil niet dat er nog eens zoiets gebeurt.
Geweld is geen privé-aangelegenheid. Het kan nooit worden gerechtvaardigd of gerelativeerd. De gehele maatschappij moet zich verzetten tegen geweld. We kunnen niet aan de zijlijn blijven staan of het maatschappelijk belang van dit probleem onderschatten. Ook mogen we de schaal waarop dit verschijnsel voorkomt niet bagatelliseren.
Ik heb het verslag van mevrouw Carlshamre gesteund, omdat we alles moeten doen wat in onze macht ligt om het geweld tegen vrouwen te stoppen. Een zero tolerance-beleid is niet altijd nodig, maar in dit geval is het volstrekt noodzakelijk.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Ik en mijn collega's van de Britse Conservatieven betreuren elke vorm van geweld tegen vrouwen. Uiteraard betreuren we geweld tegen beide seksen dat wordt gepleegd door beide seksen, of door wie dan ook tegen wie dan ook. Voorts geloven we dat vrouwen moeten worden beschermd tegen gewelddaden en dat degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke daden hun straf niet mogen ontlopen.
We hebben ons echter onthouden van stemming over dit verslag, aangezien het een gemiste kans is om een serieus probleem aan te pakken. Het onstuimige taalgebruik doet afbreuk aan de belangrijke boodschap die men met het verslag probeert af te geven.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik juich dit verslag toe, aangezien erin wordt bevestigd dat geweld van mannen tegen vrouwen een schending van de mensenrechten is en dat de daders van dergelijk geweld net zo streng moeten worden vervolgd als de daders in gevallen waarin het geweld gericht is tegen mannen. Er bestaat namelijk verschil in de wijze waarop geweldsmisdrijven worden behandeld en bestraft naar gelang het geslacht van het slachtoffer. Of dergelijk geweld zich voordoet in een openbare ruimte of in de privé-sfeer zou niet relevant moeten zijn voor de aanpak van deze vorm van geweld als strafbaar feit.
Hoewel wordt onderkend dat de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen, die in 1993 is aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, een belangrijke mijlpaal was voor de erkenning van het probleem van huiselijk geweld tegen vrouwen, wordt in dit verslag benadrukt - en terecht - dat er in EU-verband meer kan worden gedaan.
Ik steun in het bijzonder de oproepen tot het uitvoeren van een fundamentele analyse van de omvang van het probleem, naar aanleiding van studies die zijn verricht in drie EU-landen en waaruit naar voren is gekomen dat 40 tot 50 procent van de vrouwen op enig tijdstip in hun leven slachtoffer is geweest van geweld door een man. We hebben in de EU op grond van de rechtsstaat de plicht om het recht van vrouwen op leven en op fysieke veiligheid te erkennen en te waarborgen.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) De massale toestroom van mensen uit andere culturen heeft – onder andere op het gebied van vrouwenrechten – geleid tot problemen die onder de noemer van een verkeerd begrepen tolerantie decennialang zijn genegeerd. Wanneer men bedenkt dat in de Europese Unie één op de vier vrouwen slachtoffer wordt van geweld door een mannelijk familielid, de helft van alle moorden in familiekring plaatsvindt en er zo’n half miljoen gevallen van genitale verminking zijn, is het de hoogste tijd voor restrictievere maatregelen.
In dit verband is het toch eigenlijk schandalig dat men in een Europese Unie die de kromming van komkommers en bananen regelt, niet in staat is uniforme richtsnoeren te ontwikkelen voor het strafrechtelijk vervolgen van geweld tegen vrouwen. Net zo verwerpelijk is het wanneer de autoriteiten polygamie gedogen of zelfs stimuleren, waardoor deze schending van de mensenrechten alleen maar verder wordt aangemoedigd.
In het licht van deze feiten valt het weliswaar te prijzen dat het Raadsvoorzitterschap zich krachtiger voor de vrouwenrechten wil inzetten, maar met een beetje voorlichting aan artsen, onderwijzers of de politie zijn we er niet. Kern van het probleem is het rolmodel voor mannen: het concurrentiemodel van de westerse samenleving is niet bepaald ideaal, maar in de islamitische ideologie wordt via het rolmodel zelfs vrouwenhaat gepredikt. Daar moeten we beginnen.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Ten minste één op de drie vrouwen in Europa wordt op enig moment in haar leven het slachtoffer van lichamelijk of seksueel geweld - dat is het verontrustende cijfer uit het uitstekende verslag van mijn liberale collega, Maria Carlshamre.
Geweld tegen vrouwen is uitgegroeid tot een alledaags verschijnsel, en er is maar één passend en ferm antwoord op die escalatie, namelijk een aanpak waarbij geen enkele vorm van geweld, noch binnen noch buiten het huwelijk, wordt getolereerd.
Bovendien heeft Europa zijn verantwoordelijkheid genomen in de bestrijding van deze vorm van geweld, die vrouwen in alle geledingen van de samenleving treft. Voor de periode 2004-2008 is in het kader van het Daphne II-programma 50 miljoen euro uitgetrokken voor de bescherming van diegenen van ons die het grootste risico lopen; een symbolisch bedrag, want wij weten heel goed dat het beleid van preventie van geweld en hulp aan slachtoffers op nationaal niveau moet worden gevoerd, wil het doelmatig zijn.
Het is dan ook verbijsterend te vernemen dat ieder jaar tussen de 5 en 10 miljoen kinderen dergelijke onmenselijke daden gepleegd zien en horen worden.
Daarom is het essentieel dat kinderen voortaan evengoed als hun moeder als slachtoffers worden aangemerkt in de nationale strafwetgeving van de 25 lidstaten.
In onze samenleving is de ernst van geweld tegen vrouwen lange tijd onderschat. Aan die slapheid moet een einde komen.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. (EN) Mijn redenen om steun te geven aan dit verslag zijn talrijk en zwaarwegend. Voor de meeste mensen in de maatschappij is geweld tegen vrouwen een gruwel, maar we weten dat het bestaat.
Met geweld tussen mensen die elkaar kennen, zoals partners, moet door de autoriteiten uiterst serieus worden omgegaan. Ik steun de acties die worden voorgesteld om veranderingen te vergemakkelijken, met name op het gebied van vrouwenhandel en huiselijk geweld.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het uitstekende verslag van mijn collega Edite Estrela over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie gestemd, en ik ben blij dat het Europees Parlement het nagenoeg unaniem heeft aangenomen.
Gelijke kansen maken deel uit van de grote republikeinse principes van Frankrijk en ik strijd voor de inachtneming ervan op Europees niveau, in overeenstemming met, onder meer, het Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Iedere vorm van ongelijkheid tussen personen op basis van geslacht is een bron van onrecht, sociaal geweld en miskenning tussen onze medeburgers. Op de Europese Unie rust de plicht toe te zien op een gelijke behandeling van alle mensen, welk beginsel een bron is van harmonie, vrede en vooruitgang. Dit zal de hele wereld tot voorbeeld strekken als het gaat om het bevorderen van de menselijke waarden die wij hooghouden en die een van de pijlers vormen van het Europees project.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. (SV) De delegatie van de Zweedse conservatieven heeft besloten zich hier vandaag van stemming te onthouden over het verslag van mevrouw Estrela over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie. Wij, conservatieven, hechten veel belang aan de bestrijding van het gebrek aan vrijheid dat veroorzaakt wordt door ongelijkheid en vooroordelen. Het is echter niet aan de Europese Unie om te beslissen welke maatregelen de lidstaten of de andere sociale actoren terzake moeten nemen. Wij kunnen dan ook geen steun geven aan een verslag waarin tal van voorstellen worden gedaan die de bevoegdheden van de lidstaten aantasten, zoals voorstellen die betrekking hebben op het inrichten van zorgvoorzieningen voor kinderen, een terrein waar de tradities en culturele kenmerken van de lidstaten sterk uiteenlopen.
Erger nog, de rapporteur waagt zich zelfs op terreinen die niet eens door de lidstaten gereguleerd zouden mogen worden, bijvoorbeeld waar het gaat om de vraag of politieke partijen al dan niet strategieën ontwikkelen om meer vrouwen in de partijstructuur op te nemen. Het verslag bevat echter ook een reeks andere belangrijke punten, waaronder de noodzaak om vergelijkbare statistische gegevens te verzamelen betreffende lonen van mannen en vrouwen en discriminatiebestrijding.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij zijn het met de inhoud van dit verslag eens en hebben daarom voor gestemd. We zijn ons er echter terdege van bewust dat dit niet meer is dan – wederom – een intentieverklaring van het Parlement, en één die zich slecht verhoudt met het gevoerde beleid, dat in sommige gevallen een aantasting inhoudt van het principe van gelijke rechten en discriminatie verergert, zoals, bijvoorbeeld, op de arbeidsmarkt.
Een van de voorstellen betrof een aansporing aan het adres van de Commissie om het Parlement op de hoogte te houden van de vorderingen die in de verschillende lidstaten zijn gemaakt met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Actieplatform van Peking, met name op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid. In datzelfde voorstel werd ook gepleit voor het openbaar maken van de statistische gegevens over alle lidstaten. Dat voorstel is gelukkig aangenomen.
We hopen verder dat het Europees Instituut voor gelijkheid van mannen en vrouwen de nodige middelen zal krijgen om een positieve bijdrage te kunnen leveren aan de bevordering van gelijke rechten en te verzekeren dat vrouwen behandeld worden met het respect dat ze verdienen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verheug mij over het initiatiefverslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief. Ik ben het ermee eens dat er maatregelen moeten worden genomen om de werkgelegenheid voor vrouwen te bevorderen, en om de aanhoudende ongelijkheid tussen vrouwen en mannen te verkleinen.
In het verslag wordt de ongelijkheid benadrukt die nog altijd bestaat met betrekking tot onderliggende factoren als werkgelegenheid, de loonkloof, levenslang leren en opleiding. Voorts worden de manieren beoordeeld waarop beroeps-, gezins- en privé-leven op succesvolle wijze met elkaar kunnen worden gecombineerd.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Als we ons bezighouden met de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, betekent dat eerst en vooral dat we ons moeten realiseren hoeveel vooruitgang er is geboekt sinds de eerste feministische golf van meer dan een eeuw geleden, maar het betekent ook dat we moeten bedenken hoeveel er nog gedaan moet worden voordat gendergelijkheid in het dagelijks leven is verwezenlijkt.
Daarom ben ik ingenomen met de aanneming deze middag van het verslag van mevrouw Estrela, waarin wordt gewezen op de verschillende vormen van discriminatie waarvan de leden van het vrouwelijk geslacht het slachtoffer zijn en die dus even zo vele uitdagingen vormen die moeten worden aangegaan. Om er maar twee te noemen: een loonkloof van naar schatting 16 procent en een stagnerende arbeidsparticipatie van vrouwen van 15 tot 24 jaar, ondanks een hoger opleidingsniveau.
Uiteraard houdt het wegnemen van obstakels voor de deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt in dat er voldoende openbare dan wel particuliere opvangstructuren moeten worden opgezet voor jonge kinderen, ten minste tot de leerplichtleeftijd, evenals de toepassing in de praktijk van gelijke rechten inzake de ouderlijke macht. Voor al deze verbeteringen voor het dagelijks leven van mensen moet de Europese Unie de beste standaarden voorstaan en de blik omhoog richten naar de succesvolle aanpak van gendergelijkheid in de Scandinavische landen.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen het verslag gestemd, omdat men de maatschappelijke problemen van de arbeidersklasse aangrijpt om de kapitalistische herstructurering, die zowel mannen als vrouwen treft, te versnellen en uit te breiden.
Om de werkloosheid van vrouwen te kunnen bestrijden wordt voorgesteld “flexibele vormen van werkgelegenheid” uit te breiden. Het gebrek aan openbare sociale voorzieningen moet worden opgevangen door de verantwoordelijkheid te verschuiven; die wordt gelegd op de schouders van het gezin, en wel met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel. Dat betekent dat ook de man deeltijdwerk moet gaan doen om het gebrek aan overheidsvoorzieningen voor reproductie, ouderenzorg of zorg voor gehandicapten op te kunnen vangen. Uiteindelijk zal het dan voor arbeidersgezinnen onmogelijk worden om in de eigen elementaire behoeften te voorzien.
Wat gepresenteerd wordt als een stap op weg naar afschaffing van het onderscheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, is niet meer dan een alibi om rechten af te schaffen die samenhangen met de specifieke behoeften van vrouwen wegens hun reproductieve taken.
Praten over een andere man-vrouwverhouding in de machtsstructuren keuren wij af; dat zijn loze, vage woorden. Beleid wordt niet bepaald door het geslacht. De macht van de plutocratie verandert niet als er meer vrouwen komen in de instellingen die deze plutocratie dienen.
De problemen van de vrouwen spruiten voort uit het kapitalistische systeem, dat vrouwen en mannen uitbuit, dat misbruik maakt van de gender- en leeftijdproblematiek om toepassing van het kapitalistisch beleid op zowel mannen als vrouwen te garanderen.
Het fundament voor gendergelijkheid kan alleen worden gelegd als het volk de macht in handen heeft, zodat de productiemiddelen en de geproduceerde goederen in dienst staan van de welvaart van het volk.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Met betrekking tot de stemming over de richtlijn voor de postdiensten wil ik graag opmerken dat het heel belangrijk is dat we het idee van een gegarandeerde universele dienst handhaven. Bij de voltooiing van de interne markt moeten we niet alleen rekening houden met het economische belang van de sector, maar ook met de onvervangbare territoriale en sociale dimensie.
De door het postkantoor geleverde plaatselijke diensten spelen in alle lidstaten een niet te vervangen sociale rol. We moeten deze diensten behouden. Daarom moeten we bij het nemen van besluiten over de hervorming van de sector bijzondere aandacht schenken aan de territoriale en sociale aspecten van de postnetwerken. Die beslissingen kunnen immers verstrekkende gevolgen hebben als de postdiensten volledig worden opengesteld voor mededinging. Het is daarom heel belangrijk dat in het kader van het geplande onderzoek wordt gecontroleerd of de bepalingen van de richtlijn voor de postdiensten voldoende duidelijk zijn met betrekking tot de verplichting om een universele dienst te leveren en of er voor de lidstaten zo een adequaat kader wordt geschapen.
We mogen de verwezenlijking van de centrale doelstelling van de richtlijn niet in gevaar brengen. Het gaat er immers om te garanderen dat er overal in de Gemeenschap binnen een redelijke afstand voor iedereen toegankelijke minimumdiensten worden geleverd, en die diensten moeten betaalbaar zijn en van afdoende kwaliteit.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De liberalisering van de postdiensten maakt deel uit van de zogeheten “strategie van Lissabon”. Het is de bedoeling dat deze sector wordt geopend voor particulier kapitaal. Het uiteindelijke doel bestaat erin deze openbare sector te privatiseren. Men begint dan met de meest winstgevende onderdelen, die “uiteraard” subsidies uit openbare middelen zullen blijven ontvangen (op dezelfde wijze als dat bijvoorbeeld gebeurd is met het ziekenhuisbeheer).
Het verzet van de werknemers in de sector – die daarin gesteund zijn door de bevolking (ik heb het dan in de eerste plaats over de talrijke demonstraties tegen de sluiting van postkantoren en de manifestaties gericht op het garanderen van de postbezorging) – heeft ertoe geleid dat deze ontwikkeling is vertraagd en hier en daar, waar het de meest ongunstige aspecten betrof, gestuit.
Dit verslag van het Parlement bevat een analyse van de gevolgen die de liberalisering in de lidstaten van de EU tot nu toe gehad heeft. Die analyse gaat vooraf aan nieuwe initiatieven van de Commissie gericht op het verdiepen van de liberalisering.
De rapporteur laat na kritiek te leveren op het huidige liberaliseringsproces en aandacht te besteden aan de schadelijke gevolgen ervan, zoals de sluiting van postvestigingen, het terugbrengen van de dagelijkse bezorgingen en het verdwijnen van banen; in feite doet hij precies het tegenovergestelde. Hij verzuimt verder vragen te stellen bij het idee om de liberalisering van deze sector in 2009 te voltooien. In plaats daarvan pleit hij voor het openstellen van de sector en verdedigt hij het primaat van de mededinging.
We hebben daarom tegen gestemd.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) In 1997 begon het proces van liberalisering van de Europese postmarkt. Doel daarvan is om in de thans 25 lidstaten een open, voor iedere aanbieder toegankelijke markt tot stand te brengen.
Onder druk van het proces van liberalisering van de Europese postmarkt zijn de nationale postbedrijven begonnen hun organisatiestructuur aan te passen en zich opnieuw te positioneren.
Ondanks alle vooruitgang moet de omzetting van de richtlijn op nationaal niveau echter nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat de Oostenrijkse postwet buitensporig strenge sancties voorschrijft wanneer men zijn brievenbus niet aanpast. Een dergelijke maatregel valt niet te rechtvaardigen door te verwijzen naar de Europese postrichtlijn van 2002. Daarin zijn dergelijke sancties op nationaal niveau immers niet vastgelegd. Wie een richtlijn op dergelijke wijze omzet, moedigt de EU-scepsis onder de burgers alleen maar verder aan: zij houden hiervoor immers uitsluitend Brussel verantwoordelijk.
Ik verzoek de Europese Commissie dringend om er bij de omzetting van de Europese postrichtlijn met name op toe te zien dat de voorgenomen strafrechtelijke bepalingen in de lidstaten niet buitensporig streng zijn en geen schade toebrengen aan de werking van de postmarkt. Dit moet ook met voorrang in de geplande verkennende studie worden onderzocht.
Aangezien mijn verzoek in het verslag is opgenomen, juich ik het initiatiefverslag van het Parlement toe.
- Ontwerpresolutie: Situatie in het Midden-Oosten (RC-B6-0086/2006)
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De situatie is uitermate gecompliceerd. De verkiezingsuitslagen mogen evenwel niet gebruikt worden om de onvervreemdbare rechten van het Palestijnse volk ter discussie te stellen – het recht op vrijheid, het recht op een onafhankelijke en soevereine staat, met Oost-Jeruzalem als hoofdstad, en het recht om zich tegen de bezetting te verzetten. De uitslag mag ook niet gebruikt worden om de financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit stop te zetten. Deze steun is voor het voorzien in de basisbehoeften van de Palestijnse bevolking van groot belang. En de uitslag mag niet dienen als excuus om de Amerikaanse militaire inmenging in het Midden-Oosten op te voeren. Het is ook nu weer van groot belang dat we ons solidair tonen met de Palestijnse nationale beweging en de heroïsche strijd van het Palestijnse volk.
Tot slot wil ik graag zeggen dat ik het betreur dat de meerderheid van dit Parlement de door onze fractie ingediende amendementen heeft verworpen. We riepen Israël daarin op om de resoluties van de Verenigde Naties en de aanbevelingen van het Internationaal Gerechtshof te respecteren. We wezen er in onze amendementen bovendien op dat de volgende kwesties van fundamenteel belang zijn: er moet een einde worden gemaakt aan de blokkering van het vredesproces, de militaire bezetting, de nederzettingen, de muur, de moorden, de arrestaties, de weigering gevangenen vrij te laten, het geweld waaraan de Palestijnen worden onderworpen en de drastische verslechtering van hun levensomstandigheden.
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de gezamenlijke ontwerpresolutie over de situatie in Palestina gestemd. Hoewel we Hamas terecht oproepen om Israël te erkennen en een einde te maken aan het terrorisme, mogen we geen vraagtekens plaatsen bij het resultaat van vrije en eerlijke democratische verkiezingen. De EU moet steun blijven geven aan de Palestijnse bevolking en zich als lid van het Kwartet volledig blijven inzetten om de "routekaart naar vrede" te promoten.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Als de democratie een ongewenst resultaat oplevert, komen we in de verleiding om het idee dat zo'n uitkomst mogelijk is af te wijzen. Dat is een begrijpelijke reactie, maar ze levert weinig op. Wat de democratie moet proberen te bewerkstelligen, is dat mensen zich niet meer bij dit soort bewegingen aansluiten.
Ook al worden er regelmatig verkiezingen gehouden, het is maar sterk de vraag of er in Palestina een democratie bestaat. Dat is waar we op moeten letten. We moeten ons beleid ten aanzien van deze regio steeds toetsen aan de criteria van democratie en rechtstaat – en dat betekent, onder andere, vreedzame coëxistentie met andere landen, niet streven naar de vernietiging van je buren en, uiteraard, afzien van terrorisme.
Wat ook de aard moge zijn van de beweging die nu de Palestijnse verkiezingen heeft gewonnen, waar het nu om gaat is dat we eisen dat de gekozen regering van de Palestijnse Autoriteit de internationale overeenkomsten respecteert en de beginselen eerbiedigt die aan een vreedzaam naast elkaar bestaan van de twee landen ten grondslag liggen. Als dat niet gebeurt, kunnen we de Palestijnen niet helpen. Ook al weerspiegelt de verkiezingsuitslag de wil van het volk, de gevolgen ervan kunnen heel ernstig zijn.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) De verkiezing van Hamas was een uiting van de democratische wil van de Palestijnse bevolking, en ook al heb ik ernstige bedenkingen bij het beleid van deze organisatie, het staat als een paal boven water dat zij de wettige regering vormt. De hulp die de EU geeft aan het vredesproces kan, en moet zelfs, gekoppeld worden aan de eis dat voortdurend inspanningen geleverd worden op weg naar vrede. Als de hulp nu wordt stopgezet, bestaat echter het gevaar dat de EU zich vervreemdt van een organisatie waarmee zij in gesprek dient te blijven. Ik ben ervan overtuigd dat de uitoefening van niet-aflatende druk van de zijde van de EU zal bijdragen tot het vinden van een langetermijnoplossing. We kunnen ons op dit moment niet afzijdig houden vanwege onze afkeer van individuele partners waarmee we zullen moeten samenwerken.
James Hugh Allister (NI), schriftelijk. (EN) Ik heb vandaag vóór de gezamenlijke resolutie over Cuba gestemd, al had ik liever gezien dat hierin de stopzetting van de sancties in 2005 expliciet was betreurd.
Aangezien de Cubaanse maatschappij gegrondvest is op het imperatief van de marxistische heerschappij, is het geen verrassing dat Cuba een bastion van onderdrukking is, waar afwijkende meningen de kop worden ingedrukt en mensen hun vrijheden worden ontzegd.
Het zegt veel over de totalitaire en marxistische realiteit op Cuba, die schuilgaat achter een democratische façade, dat Sinn Fein/IRA er een vertegenwoordiger heeft. Die realiteit kwam in 2001 met veel ophef aan het licht toen die vertegenwoordiger, Niall Connolly, op schandalige wijze trainingen bleek te organiseren voor de FARC-guerrilla's in Colombia. Deze trainingen werden verzorgd door hemzelf en anderen.
De stopzetting van de EU-sancties in 2005 is een volslagen mislukking gebleken. Het aantal mensenrechtenschendingen is gestegen, in plaats van gedaald. Zoals dat altijd gaat met marxistische extremisten, of we het nu hebben over Castro of Sinn Fein, profiteren zij van de concessies en gaan zij vervolgens op de oude voet verder. Ik ben van oordeel dat het tijd is om onze lessen te trekken en ons weer harder op te stellen tegenover dit afgrijselijke regime.
Bastiaan Belder (IND/DEM), schriftelijk. In Cuba bestaan grote tekortkomingen betreffende de fundamentele vrijheden. Zowel de mondelinge vraag als de onderhavige, overigens adequate resolutie geven dat zonneklaar aan.
Er is één zaak die ik prominent aan de orde zou willen stellen: de positie van de huiskerken. Nieuwe wetgeving, vervat in Richtlijn 43 en Resolutie 46, verplicht alle opererende huisgemeenten tot registratie bij de autoriteiten. Aanvragen tot registratie leiden regelmatig tot buitengewoon gecompliceerde onderhandelingen met de overheid. Zo moet gedetailleerde informatie over de gemeenteleden en de voorgangers worden doorgegeven. Deze nieuwe wetgeving heeft al geleid tot de sluiting van diverse huiskerken.
In 1992 heeft de Cubaanse overheid de grondwet gewijzigd. De zelfkarakterisering van het land veranderde van een atheïstische in een seculiere staat. Dat was een eerste stap in de goede richting. De nieuwe wetgeving lijkt een tendens weer te geven in de richting van nieuwe restricties. Terwijl de Cubaanse grondwet het recht van de burgers op vrijheid van godsdienst erkent, zijn de facto in toenemende mate restricties van kracht. Waarom worden christelijke kerken, ook de geregistreerde, zo nauwlettend gevolgd, gecontroleerd en zelfs geïnfiltreerd? Echte vrijheid van godsdienst bestaat dus niet in Cuba.
Ik verzoek Raad en Commissie ook deze problematiek aan te snijden in de gesprekken met de Cubaanse autoriteiten.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ik heb tegen deze resolutie gestemd, omdat ik bezwaren heb tegen de inhoud ervan. Er wordt namelijk volstrekt geen rekening gehouden met de context waarin Cuba al heel lang gedwongen is te overleven, namelijk het VS-embargo, en de aanvallen die Cuba heeft moeten doorstaan.
De resolutie bevat ook geen verwijzing naar het feit dat er in Guantánamo een VS-basis bestaat waar de regering-Bush mensen zonder enige vorm van proces vasthoudt. De regering-Bush maakt zich daarmee schuldig aan schending van de mensenrechten en niet-naleving van het Verdrag van Genève.
Er wordt al evenmin verwezen naar het gegeven dat er in de VS vijf Cubaanse burgers worden vastgehouden, ofschoon het gerechtshof van Atlanta de uitspraak die tot hun arrestatie heeft geleid nietig heeft verklaard. Sommige van deze gevangenen mogen geen bezoek van hun familie ontvangen.
Het standpunt van de meerderheid van dit Parlement is er één van twee maten en twee gewichten. Het sluit aan bij de lijn die de VS volgt, en die bestaat in het steeds maar weer uitoefenen van druk op mensen en regeringen die niet bereid zijn de VS te volgen en die zich verzetten tegen onderdrukking.
Teleurstellend is ook dat met geen woord gerept wordt over de belangrijke bijdrage die Cuba levert aan de sociale ontwikkeling van volkeren in Latijns-Amerika en Afrika. Jonge mensen uit deze regio’s gaan naar Cuba om daar onderwijs te volgen en getraind te worden. Cuba stuurt bovendien duizenden artsen en andere specialisten naar andere landen.
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik stem met tegenzin vóór deze resolutie. De mensenrechtensituatie op Cuba is bij lange na niet perfect en bij sommige gelegenheden hebben de Cubaanse autoriteiten zich hun eigen ergste vijand betoond, zoals onlangs nog, toen ze weigerden vertegenwoordigers van de Damas de Blanco toestemming te geven om naar Straatsburg te reizen om hun deel van de Sacharovprijs in ontvangst te nemen. Toch ben ik van mening dat er in Havana geen klimaat van angst heerst, zoals ik dat heb meegemaakt in Kasjmir of, tot voor kort, in Atjeh.
Dit is een kwestie van proportionaliteit. Jazeker, Cuba schendt de mensenrechten, maar niet in de mate waarin dat in Colombia met zijn doodseskaders het geval is, of op Haïti met zijn anarchie van criminele bendes en gewelddadige politiek, waarbij meer dan duizend doden zijn gevallen. Hopelijk zullen de verkiezingen van volgende week daar het begin van het einde van die anarchie inluiden. Hoe staat het eigenlijk met de voortdurende bezorgdheid van het Parlement over deze en andere mensenrechten in de regio rond Cuba? Hoe staat het met onze bezorgdheid over het "bezette" deel van Cuba, oftewel Guantánamo Bay, waarover in rapporten wordt gemeld dat de situatie er veel slechter is dan in de ergste Cubaanse gevangenissen?
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Ik ben uiteraard van oordeel dat Cuba een parlementaire democratie zou moeten zijn. Ik ben echter ook van oordeel dat het buitenlands beleid een nationale aangelegenheid is en dat multilaterale kanalen, zoals de Verenigde Naties, het enige aanvaardbare alternatief zijn om invloed uit te oefenen op landen die zich niet in de onmiddellijke omgeving van de Europese Unie bevinden.
Daarom heb ik tegen de resolutie gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit is wederom een manoeuvre in het kader van het discriminerende beleid dat de EU ten aanzien van Cuba voert om de VS te bevredigen. Met de tweehonderd woorden die me ter beschikking staan, kan ik die manoeuvre om Cuba te isoleren nooit ongedaan maken.
Dit is dezelfde EU die – dat mogen we niet vergeten – in haar gemeenschappelijk standpunt van 1996 opriep tot verandering van het politieke systeem op Cuba. Dat komt neer op inmenging in een aangelegenheid die onder de exclusieve bevoegdheid van het Cubaanse volk valt.
In een wel erg cynische manoeuvre heeft dit Parlement tot opheffing van het VS-embargo tegen Cuba opgeroepen en tegelijkertijd verlangd dat de EU de sancties die zij Cuba heeft opgelegd, voortzet. Daar komt bij dat in deze resolutie nagelaten wordt solidariteit te tonen met de vijf Cubaanse patriotten die in de VS worden vastgehouden omdat ze hun land tegen terrorisme verdedigden.
De meerderheid van dit Parlement kan niet verkroppen dat Cuba voor miljoenen mannen en vrouwen symbool staat voor de hoop op – en het vertrouwen in – een behoorlijk bestaan. Cuba is er in 2005 niettegenstaande het embargo in geslaagd de hoogste economische groei in 45 jaar te realiseren. Dit is het land dat het voorzitterschap van de niet-gebonden landen op zich zal nemen en de in 2006 te houden top van die beweging zal organiseren. Dit is het land dat duizenden artsen, docenten en sportcoaches naar andere landen uitzendt – in plaats van legers om die landen te bezetten, uit te buiten en te onderdrukken.
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Cuba vormt het bewijs dat in het Westen nog niet alle muren der schaamte zijn gevallen. Tussen de twee uitersten die worden gevormd door het absurde idealisme van sommigen en het schaamteloze pragmatisme van anderen, zijn er nog steeds mensen die weigeren in te zien dat er in Cuba geen democratie is, geen mensenrechten, geen vrijheid – niets van al die dingen die wij als de fundamentele bouwstenen van onze maatschappijen beschouwen. Dromerige romantiek of pragmatisme kunnen nooit een rechtvaardiging vormen voor een wijziging van de kern van ons standpunt: consistente veroordeling van Cuba en oproep tot democratisering. Zolang aan deze eis niet voldaan wordt, kunnen we geen nauwe betrekkingen onderhouden met dit – inderdaad tirannieke – bewind.
Esko Seppänen (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de gezamenlijke ontwerpresolutie over Cuba gestemd, maar hierin wordt wel voorbijgegaan aan een aantal belangrijke feiten in de politieke context.
Het voornaamste probleem in verband met de situatie inzake Cuba is het gevolg van de door de VS geleide boycot en de dreigingen met geweld van de VS aan het adres van Cuba.
Het opheffen van de boycot en het beëindigen van de geweldsdreiging door de VS zou de belangrijkste stap zijn om een klimaat te scheppen waarin betere mogelijkheden zouden ontstaan om echte democratie op Cuba te verwezenlijken.
Het agressieve beleid van de VS is niet de enige reden voor de strikte inperking van de vrijheid van meningsuiting en de democratie op Cuba. De Cubaanse regering draagt hiervoor ook haar eigen politieke verantwoordelijkheid.
Een van de voorbeelden hiervan is het besluit om de winnaars van de Sacharovprijs, de Damas de Blanco, te verbieden het land te verlaten om de prijs in Straatsburg in ontvangst te nemen.
Ik heb vóór de resolutie gestemd, maar ik teken protest aan tegen het reisverbod van de Cubaanse regering voor de Damas de Blanco.
Jonas Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de voorgestelde resolutie over Cuba gestemd, ook al wordt hierin voorbijgegaan aan een aantal belangrijke feiten in de politieke context.
Het voornaamste probleem in verband met de situatie inzake Cuba is het gevolg van de door de VS geleide boycot en de dreigingen met geweld van de VS aan het adres van Cuba.
Het opheffen van de boycot en het beëindigen van de geweldsdreiging door de VS zou de belangrijkste stap zijn om een klimaat te scheppen waarin betere mogelijkheden zouden ontstaan om echte democratie op Cuba te verwezenlijken.
Het agressieve beleid van de VS is niet de enige reden voor de strikte inperking van de vrijheid van meningsuiting en de democratie op Cuba. De Cubaanse regering draagt hiervoor ook haar eigen politieke verantwoordelijkheid.
Een van de voorbeelden hiervan is het besluit om de winnaars van de Sacharovprijs, de Damas de Blanco, te verbieden het land te verlaten om de prijs in Straatsburg in ontvangst te nemen.
Ik stem vóór de resolutie, ondanks de tekortkomingen ervan, omdat ik protest wil aantekenen tegen het reisverbod van de Cubaanse regering voor de Damas de Blanco.
Sahra Wagenknecht (GUE/NGL), schriftelijk. – (DE) Ik wijs de voorliggende ontwerpresolutie over Cuba af. Ze is eenzijdig en doet op geen enkele manier recht aan de complexe Cubaanse realiteit. Wie Cuba veroordeelt,
- negeert dat Cuba streeft naar een andere wijze van ontwikkeling, die het tegen allerlei vormen van tegenwerking verdedigt;
- miskent de grote verworvenheden die Cuba voor zijn bevolking heeft gerealiseerd en die het – ondanks het Amerikaanse embargo en ondanks grote economische problemen – tot op heden kan handhaven;
- ontkent dat het voortbestaan van het Cubaanse systeem een sprankje hoop betekent voor die mensen in de zogenaamde derde wereld die in een op marktwerking en winst gerichte geglobaliseerde wereld de verliezers zijn.
De voorliggende ontwerpresolutie biedt een reductionistische visie op het concept van de mensenrechten en getuigt door de wijze waarop ze de mensenrechten gebruikt, van een onverdraaglijke dubbele moraal. Het doel van de ontwerpresolutie is niet, voor mensenrechten op te komen. Het doel is het Cubaanse systeem te veroordelen en een bijdrage te leveren aan de afschaffing ervan. Daaraan zal ik niet meewerken.
- Ontwerpresolutie: Verklaringen inzake nationaal beheer – Verantwoordelijkheid van de lidstaten voor wat betreft de uitvoering van de begroting van de Unie (RC-B6-0074/2006)
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De uitvoering van de Gemeenschapsbegroting - dat wil zeggen: ervoor zorgen dat politieke besluiten ook werkelijk ten uitvoer worden gelegd - is een heel belangrijke zaak.
Helaas wordt de voor de begroting gevolgde procedure echter steeds gefragmenteerder en ondoorzichtiger. Als gevolg daarvan is het niet eenvoudig vast te stellen waar de middelen nu eigenlijk terechtkomen.
Er zijn uit hoofde van het Stabiliteits- en groeipact en op aandringen van de grootste nettobetalers bezuinigingen doorgevoerd. Dat heeft ertoe geleid dat na goedkeuring van de jaarlijkse begroting steeds weer blijkt dat er voor veel prioriteitsgebieden onvoldoende middelen zijn gereserveerd. En dat heeft weer geleid tot een beleid waarbij middelen opnieuw worden verdeeld en her en der, in alle begrotingsonderdelen, kortingen worden doorgevoerd, met een hele reeks gewijzigde begrotingen. Het niet uitvoeren van de begroting op sommige gebieden wordt dus aangemoedigd om het beleid op andere gebieden te kunnen financieren, wat de goedgekeurde begroting ook moge voorschrijven.
Er zijn ook andere factoren die bijdragen tot niet-uitvoering van de begroting, zoals bepaalde typen beleid en instrumenten als het Stabiliteits- en groeipact. De Commissie en de Raad zijn medeverantwoordelijk voor de toestand, gezien de voortdurende daling van het aantal betalingen ten opzichte van de betalingsverplichtingen.
Uitvoering in de lidstaten moet geschieden op basis van nationaal te definiëren prioriteiten. Dat geldt zeker voor de structuurfondsen. Wat de nu voorgestelde instrumenten ook mogen inhouden, wij geloven niet dat de onderhandelingen over de nieuwe financiële vooruitzichten mogen worden gekoppeld aan het al dan niet goedgekeurd worden van deze instrumenten.
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De ontwerpresolutie waarover we zojuist gestemd hebben toont aan dat er nieuwe beheersmaatregelen moeten worden genomen voor de Middellandse Zee. Van belang is dat we vasthouden aan het beginsel van duurzame exploitatie van de visbestanden. Alleen zo kunnen we garanderen dat de visserij economisch rendabel blijft, dat de vloten kunnen blijven vissen, dat banen behouden blijven en dat vissersgemeenschappen zich kunnen ontwikkelen.
Daarom geloven wij dat de Raad deze beheersverordening, waarover het Parlement zich heeft uitgesproken, moet goedkeuren.
De huidige situatie kan evenwel discriminatie tussen vissers die in andere wateren opereren tot gevolg hebben. Daarom geloven wij dat er daadwerkelijk moet worden gedecentraliseerd. De belangrijkste belanghebbenden – de vissers en de organisaties die hen vertegenwoordigen – moeten betrokken worden bij de besluitvorming over het beheer. Praktische maatregelen moeten immers een weerslag zijn van de specifieke omstandigheden in elke viszone of -regio.
We geloven verder dat deze beheersverordening gepaard moet gaan met maatregelen om te compenseren voor de sociale en economische gevolgen die de verordening teweeg zal brengen. Dat dient met Gemeenschapsmiddelen te geschieden. En alle maatregelen moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Er zijn vele voorbeelden van situaties waarin een EU van 25 staten geen zin heeft, en een standaardaanpak niet meer werkt – als dat ooit al het geval is geweest. Er is geen enkele reden waarom ik als Schotse afgevaardigde in dit Parlement iets te zeggen zou moeten hebben over de Middellandse Zee, en ik heb mij dan ook van stemming onthouden. De EU moet nieuwe werkwijzen zien te vinden om de legitimiteit van onze besluiten te waarborgen. Voortgaan op basis van de notie dat iedereen overal even veel belang bij heeft is onhoudbaar en brengt de EU zelf in diskrediet.
De Voorzitter. - Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd.