De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0017/2006) van Thijs Berman, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (COM(2005)0221– C6-0190/2005 –2005/0099(CNS)).
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil om te beginnen alle leden van de commissies die zich met dit vraagstuk hebben beziggehouden, bedanken. Mijn dank gaat echter vooral uit naar de rapporteur, de heer Berman, die uitstekend werk heeft verricht en enorm veel moeite heeft gedaan om dit initiatief tot een goed einde te brengen.
Ik weet dat als voorstellen eenmaal in het besluitvormingsstadium terechtkomen, zij meestal niet alle partijen geheel tevreden kunnen stellen. De een vindt dat wij meer moeten doen in een bepaalde richting, en dat wij niet ver genoeg gaan, en de ander vindt dat wij terughoudender moeten zijn en te ver gaan. Ik ben evenwel van mening dat dit voorstel, zoals dit nu op tafel ligt na de overname van talrijke amendementen, evenwichtig en redelijk is. Daarmee wordt op evenwichtige wijze rekening gehouden met enerzijds de noodzaak van een betere behandeling van dieren, van meer dierenwelzijn in met name de pluimveesector, en anderzijds de financiële kosten en lasten die voor de industrie en de ondernemers in deze sector kunnen ontstaan.
Wij mogen echter vooral de nauwe band niet onderschatten die bestaat tussen een goede behandeling van dieren en hun gezondheid. Die is zeer belangrijk, vooral nu wij hier spreken over maatregelen voor de bestrijding van de vogelgriep, die nu ook de – zij het dan in het wild levende – vogels in de Europese Unie treft. Veeleer kan met de toepassing van een beleid voor goede behandeling van dieren de efficiëntie van alle beschermingsmaatregelen, van alle preventieve maatregelen worden verbeterd. Een dergelijk beleid komt ook de monitoring ten goede, en maakt het gemakkelijker om eventuele gezondheidsproblemen op te sporen. In de praktijk betekent dat dan minder dierenziekten, een geringere sterfte onder dieren en – in dit geval – een geringer aantal ongeschikte kippen, dus minder verlies en minder kosten. Als men dit oppervlakkig bekijkt, zou men kunnen zeggen dat dit kosten veroorzaakt voor de ondernemers, de producenten en de landbouwers, maar in feite betekent dit winst, omdat hiermee juist gespaard wordt en de producenten economische voordelen kunnen verkrijgen.
Afgezien daarvan wil ik heel kort nog vermelden dat de Wereldbank recentelijk een rapport heeft gepubliceerd met een uiteenzetting van de economische voordelen van de toepassing van een beleid voor dierenwelzijn. Daaruit blijkt dat een dergelijk beleid ook economische voordelen heeft.
Het tweede punt dat ik wilde aanstippen betreft het vraagstuk van de producentensteun. Het is bijzonder belangrijk dat de producenten niet voor alle kosten hoeven op te draaien. De Europese consumenten zijn bereid om meer te betalen als zij producten kunnen kopen die verkregen zijn met inachtneming van de praktijken inzake dierenwelzijn en goede behandeling van dieren. Met etikettering – die aanvankelijk vrijwillig zal zijn; wij zullen een verslag indienen over verplichte etikettering – zal de producenten de gelegenheid worden geboden om profijt te trekken van een beleid dat bij de Europese burgers in goede aarde valt. Uit onze studies en uit ons onderzoek is namelijk gebleken dat zij dan meer geld kunnen vragen, omdat de Europese consumenten bereid zijn om meer te betalen. Natuurlijk hebben wij verder ook nog het algemeen en veelomvattend strategievoorstel, het strategisch plan voor dierenwelzijn, dat recentelijk door de Commissie is goedgekeurd en aan het Parlement ter behandeling zal worden voorgelegd. Ofschoon dit voorstel vooraf ging aan het actieplan, strookt het wel degelijk met de beginselen, de opzet en de voorstellen daarvan.
Tot slot wil ik nog iets zeggen over het bekende vraagstuk van de Wereldhandelsorganisatie. Ik weet dat de Europese producenten vaak het gevoel hebben dat zij in een ongunstige positie zitten ten opzichte van derde landen. Er worden voortdurend pogingen ondernomen om voorwaarden inzake dierenwelzijn en een goede behandeling van dieren ingang te doen vinden in de internationale handel. Dat is niet gemakkelijk maar wij doen ons best. De Wereldorganisatie voor Dierengezondheid heeft recentelijk beginselen goedgekeurd voor goede behandeling van dieren, en dat is een eerste stap in deze richting. Wij zullen onze inspanningen dan ook intensiveren.
Echter, rekening houdend met de enorme gevoeligheid die onder de Europese consumenten bestaat voor dit vraagstuk, zijn wij van mening dat wij met etikettering de Europese producenten een voordeel kunnen geven. De toepassing van een dierenwelzijnsbeleid is niet nadelig. Integendeel, daarmee krijgen de producenten toegang tot een veel grotere markt van Europese consumenten.
Thijs Berman (PSE), Rapporteur. – Voorzitter, deze week zet het Europees Parlement naar ik hoop een belangrijke nieuwe stap op weg naar een duurzame Europese landbouw. De Europese Unie zal de vijf vrijheden van het dier moeten eerbiedigen en in wetten vastleggen. Dat zijn vrijheid van dorst, honger en ondervoeding, vrijheid van gebrek aan adequaat comfort, vrijheid van pijn, verwondingen en ziekten, vrijheid om normaal gedrag te vertonen en vrijheid van angst en stress. Deze richtlijn komt aan die vrijheden tegemoet en dat is hoog tijd.
Het is allereerst de Europese consument en burger die om respect voor dieren vraagt en die ook in steeds meer landen bereid is om er een redelijke prijs voor te betalen. Het is een goede zaak dat de Commissie drie weken geleden het actieplan voor dierenwelzijn lanceerde. Dit soort afspraken en regels moeten Europees zijn, anders gaan lidstaten met elkaar concurreren ten koste van dierenwelzijn.
De ongerustheid van de Europese consument over dierenwelzijn spitst zich op dit moment toe op het welzijn van vleeskuikens. Dat kwam door berichten over overbevolking in de stallen en over fokmethoden die wel op een steeds snellere groei gericht waren, maar nog niet op een sterke bottenstructuur en op een versterking van hart en longen. Te veel dieren lijden aan wonden aan poten en borst door slecht strooisel. De landbouwcommissie heeft met mijn verslag en de amendementen erop een duidelijk signaal aan de Commissie en de Raad gegeven vóór dierenwelzijn, vóór kwaliteitseisen, maar ook voor een zekere flexibiliteit jegens de pluimveehouder. Daarnaast heb ik in mijn verslag twee principes willen vastleggen die nog niet in de richtlijn stonden.
Ten eerste mag genetische selectie, het fokken van dieren op bepaalde kenmerken, nooit lijden tot een vermindering of een bedreiging van het potentiële dierenwelzijn van een diersoort. Dit principe hoort een hoeksteen te zijn van elke dierenwelzijnsrichtlijn.
Ten tweede mogen sociaal economische overwegingen geen voorrang boven dierenwelzijn krijgen. Vanuit dit principe is het logisch om eisen te stellen aan de kwaliteit van de behuizing. Het gaat om eisen waaraan bij de goede pluimveehouders allang wordt voldaan, omdat ze de sterftecijfers verlagen en dus de opbrengst verhogen. Dierenwelzijn is in het economisch belang van de pluimveehouder. De heer Kyprianou wees er al op.
De richtlijn zorgt bovendien voor professionele en dagelijkse controles op de gezondheid en het welzijn en dat betekent juist in deze tijd een belangrijke vorm van preventie van dierziektes. Niettemin heeft pluimvee meer ruimte nodig dan het vaak gegeven wordt. De maximale hoeveelheid pluimvee per vierkante meter in de paar dagen vlak voor het vertrek naar het slachthuis moet omlaag, naar 38 kilo per vierkante meter en in 2013 naar 34 kilo, overeenkomstig het amendement dat ik samen met mijn collega Elizabeth Jeggle heb ingediend.
Veel EU-lidstaten zitten nu al onder of rond die grens. Amendementen die een nog lagere dichtheid willen opleggen, steun ik niet. Volgens de experts loopt het dierenwelzijn weliswaar grotere risico's boven een dichtheid van dertig kilo per vierkante meter, maar dat is beslist geen absolute grens waarboven rampen zouden ontstaan. Boven dertig kilo per vierkante meter hangt alles af van goed management en dat is precies waar dit huis vertrouwen in mag hebben. Daarom moeten de regels ook flexibel zijn ten aanzien van de boeren. Bij kwaliteitseisen horen sancties, maar die moeten proportioneel zijn en aanzetten tot beter management. Het heeft geen enkele zin harder of langer te straffen dan strikt noodzakelijk.
Tegenstanders van deze richtlijn zeggen dat de wereldwijde concurrentie dit soort normen voor dierenwelzijn onmogelijk maakt, omdat binnen Europa zwaardere eisen zouden worden gesteld dan daarbuiten. Dat is feitelijk onjuist. De grootste rivaal in de pluimveesector, Brazilië, voldoet nu al aan deze richtlijn. Zelfs al zou Europa slecht dierenwelzijn tegenhouden aan de grens, dan nog kan het Braziliaanse vlees moeiteloos binnen.
De Europese sector zal zich daarom ofwel moeten richten op kostenbesparing en dus schaalvergroting, ofwel of de productie van vers vlees van hoge kwaliteit dicht bij de Europese consument. Die ontwikkeling is er al en wordt door deze richtlijn aangemoedigd. Dat neemt niet weg dat de Commissie dierenwelzijn binnen de Wereldhandelsorganisatie aan de orde moet stellen en krachtiger dan nu. Ik heb de Commissie hierover vragen gesteld. Welke mogelijkheden biedt het GATT-verdrag voor dierenwelzijn? In artikel 20 ervan worden importbeperkingen ter wille van de volksgezondheid, de gezondheid van dieren en planten en om morele redenen geoorloofd genoemd. Op die weg moeten wij verder gaan.
Europa heeft concrete resultaten nodig om zijn burgers weer vertrouwen in de EU te geven. Duurzame ontwikkeling is een van de gebieden waar de EU resultaat kan boeken, dierenwelzijn is daar een onderdeel van en daarom moet deze richtlijn er snel komen.
(Applaus)
Åsa Westlund (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid staat uiteraard positief tegenover het voorstel van de Commissie inzake gemeenschappelijke regels voor kuikens die voor de vleesproductie worden gehouden, met name omdat het voorstel duidelijke verbeteringen inhoudt op het vlak van de bescherming van de dieren, maar ook omdat we een efficiënte interne markt willen bevorderen.
Het grote probleem met het voorstel van de Commissie is echter dat er nog niet genoeg wordt gedaan op dierenbeschermingsgebied. Volgens de conclusies van het Wetenschappelijk Comité voor dierenwelzijn en diergezondheid, waarop ons besluit is gebaseerd, moet de bezettingsdichtheid bijvoorbeeld lager zijn dan 25 kg als men ernstige verwondingen en onnodig lijden wil voorkomen. Veel leden hebben aansluitend bij dit advies amendementen ingediend met betrekking tot de bezettingsdichtheid en het scoresysteem voor voetzoolverwondingen. Deze aanpassingen zijn nodig als we de bescherming van deze dieren willen waarborgen.
Wij in het Europees Parlement moeten deskundigenadvies serieus nemen en de Raad laten zien dat we het Commissievoorstel op het vlak van dierenbescherming aangescherpt willen zien. Dat, en niet de details van onze amendementen, is op dit moment het allerbelangrijkste. Ik hoop dan ook dat morgen een meerderheid in dit Parlement voor deze amendementen zal stemmen die, zoals ik al zei, brede steun hebben gekregen in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Een ruime meerderheid, zowel ter linker- als ter rechterzijde, heeft voor die amendementen gestemd.
María Esther Herranz García, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik moet de heer Berman feliciteren en bedanken voor zijn werk, want zijn politieke opstelling is heel constructief en realistisch geweest en heeft ons in staat gesteld een evenwicht te vinden tussen de verschillende standpunten van de collega’s.
Dit ontwerpverslag over de nieuwe richtlijn betreffende het welzijn van vleeskuikens, dat is aangenomen door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, is evenwichtig, want het houdt rekening met de productiepraktijken in de meeste lidstaten.
Het punt waar het om draait in dit verslag houdt verband met de dichtheden, zoals u weet. Uit de informatie die ik heb verzameld blijkt dat de dichtheden zoals die worden voorgesteld in het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in de meeste Europese regio’s meer dan acceptabel zijn, maar in bepaalde, heel concrete zones van de Europese Unie tot problemen zouden kunnen leiden.
Als rapporteur heb ik geprobeerd om vorm te geven aan de mening van de meerderheid, en wat betreft de amendementen zeg ik alvast dat ik uiteraard niet de intentie heb om de meeste daarvan te steunen. Wel lijkt het mij dat amendement 42 beantwoordt aan een zeer gerechtvaardigde politieke zorg, namelijk het uitbreiden van de toepassing van een aantal minimumnormen, waaraan binnen de Europese Unie al voldaan moet worden, naar importen uit derde landen.
In amendement 44 wordt de etikettering van het vlees dat onder de nieuwe welzijnsrichtlijn valt, geschrapt. In dit verband moet ik u zeggen dat dit in tegenspraak is met de noodzaak om deze producten een toegevoegde waarde te geven die de inspanningen van de Europese producenten een betere zichtbaarheid geeft.
De Europese Unie heeft de afgelopen jaren een hele serie regels opgesteld om het welzijn van dieren te verbeteren en tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese publieke opinie. Op deze manier zijn we erin geslaagd, soms ten koste van de rentabiliteit van de sector, om de bescherming van legkippen, van stierkalveren of van fokzeugen aanzienlijk te verbeteren.
We moeten erkennen dat deze inspanning zich zou moeten vertalen in een verbetering van de kwaliteit van de producten voor de Europese consument, een kwaliteit die gepaard zou moeten gaan met een effectief beleid op het gebied van etikettering.
Echter, het steunen van de ingediende amendementen, die in meerderheid de regels onnodig verharden, zal in een aantal regio’s tot aanpassingsproblemen leiden.
Marc Tarabella, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dit onderwerp ademt de gedachte dat de Europese Unie zich op het vlak van het dierenwelzijn moet onderscheiden van haar concurrenten.
Om te beginnen wil ik de rapporteur, de heer Berman, bedanken, die heeft geprobeerd een evenwicht te vinden tussen standpunten die te ver uiteenliepen. Ik wil erop wijzen dat het accent met name is gelegd op één enkel criterium, namelijk dat van de bezettingsdichtheid. We zouden het voorstel van de Commissie moeten veroordelen omdat het een lans breekt voor de automatische registratie van bepaalde gegevens, iets wat kleine producenten moeilijk schijnen te kunnen plannen en af te schrijven als deel van hun kosten. Maar ik wil terugkomen op de bezettingsdichtheid, het alles bepalende criterium.
Uit een eerste economische analyse in Wallonië blijkt dat het jaarlijkse inkomstenverlies bij een gebouw van 1 000 vierkante meter op basis van een gemiddeld inkomen van 72 eurocent per kilo naar schatting 55 procent bedraagt bij een bezettingsdichtheid van 30 kg per vierkante meter en 24 procent bij een bezettingsdichtheid van 38 kg per vierkante meter. De sector kan dit geschatte inkomstenverlies niet verwerken. De geplande verdwijning van vele producenten in Europa en een stagnerende of stijgende vraag bij de consumenten is onvermijdelijk in het voordeel van invoeren uit landen die onze normen bij lange na nog niet toepassen, laat staan dit overwegen te doen. Het dierenwelzijn zal over de hele linie de grote verliezer zijn.
Hoewel ik ontvankelijk ben voor de argumenten van de rapporteur dat de Europese landbouw zich moet ontwikkelen tot een duurzame landbouw, wil ik tot slot twee wezenlijke aspecten onderstrepen. Allereerst brengt het streven naar meer kwaliteit extra kosten met zich mee voor de Europese producenten. Wij moeten dit verschil benadrukken en de aandacht hierop vestigen door het gebruik van labels zodat we een hogere prijs kunnen hanteren en kunnen uitleggen dat een deelnemer aan de Eurobarometer, die tevens consument is, bereid moet zijn te betalen. De detailhandel heeft in dit opzicht een belangrijke rol.
Ten tweede – en tot slot – is het van cruciaal belang dat wij al het mogelijke doen opdat de Europese Commissie met hulp van internationale organisaties zoals de Raad van Europa en de Wereldgezondheidsorganisatie voor dieren erin slaagt meer gehoor te krijgen bij de WTO voor maatregelen gericht op het dierenwelzijn.
Jan Mulder, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, laat ik beginnen met mijn complimenten te geven aan de heer Berman. Het is zijn eerste verslag en, met excuses aan de tolken, ik denk niet dat hij er zich met een Jantje van Leiden van af heeft gemaakt. Met betrekking tot dit verslag moet ik u zeggen dat ik niemand in deze plenaire ken die tegen dierenwelzijn is, iedereen is er natuurlijk voor. En toch heb ik mijn twijfels over dit voorstel, want ik denk dat het nog geen volmaakt voorstel is.
In de eerste plaats legt het dezelfde normen op in de hele Europese Unie en ik zou mij kunnen voorstellen dat in een koud klimaat als in Finland of in een heel ander klimaat als in Italië erg verschillende normen moeten gelden wat de hoeveelheid dieren op een bepaalde oppervlakte betreft. De praktijk zou kunnen zijn dat het nu al anders is. De Commissie houdt hier op geen enkele manier rekening mee en, het is ook al gezegd door de voorgaande spreker, een economische analyse hebben we nog niet gezien. Het is heel makkelijk te zeggen dat sociaal-economische prioriteiten nooit voorrang mogen hebben op dierenwelzijn. Goed, maar er zijn ook altijd nog mensen die hiervan moeten leven en wat zijn precies de consequenties? Heeft de Commissie daar wel zicht op?
Het belangrijkste punt is uiteraard het volgende. Het is al door een heleboel anderen genoemd, ook door de commissaris zelf, maar ik ben niet helemaal door zijn antwoord overtuigd. Het is niet erg handig, als wij de zogenaamde niet-handelsaspecten willen benadrukken, om in het midden van besprekingen in de Wereldhandelsorganisatie nu alweer een nieuw voorstel op te stellen, zonder zeker te weten dat de importeurs daar ook aan voldoen. Waarom begint de Commissie niet zo snel mogelijk met de supermarkten en andere grotere importeurs te praten over een gedragscode?
Waar is de logica, als aan Europese producenten wordt gezegd dat zij aan die en die normen moeten voldoen, terwijl allerlei supermarkten onbeperkt mogen invoeren uit de rest van de wereld, zonder dat de Commissie vraagt om enige controle daarop uit te oefenen. Wij controleren alleen maar op salmonella, of weet ik veel wat, maar wij controleren nooit op dierenwelzijn. Dát moet de Commissie gaan doen en dát ontbreekt volkomen in dit voorstel.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de rapporteur schrijft in zijn toelichting: “Elke goede veehouder heeft respect voor zijn dieren.” Blijkbaar zijn er ook wel veehouders die wat minder respect hebben, anders zou er geen wetgeving nodig zijn. Een van de problemen is volgens mij dat velen die vleeskuikens produceren dat niet als een agrarische maar als een industriële activiteit beschouwen. Ze investeren hun kapitaal, zonder na te denken over het respect voor het leven. Als we zien hoe die dieren worden gefokt, mijnheer Berman, dan moeten we vaststellen dat er niet primair naar hun welzijn wordt gekeken. Primair wordt gekeken hoe deze dieren een maximale winst op kunnen leveren.
Er moet zo snel mogelijk bij de wet worden bepaald hoe die stallen er uit moeten zien. Daarover zijn we het eens. We moeten volgens mij echter vermijden dat we met deze richtlijn en deze verordening de industriële productie nog bevorderen. Het probleem is namelijk dat de dieren in deze stallen vaak heel gezond lijken te zijn, maar dat dit alleen maar te danken is aan preventieve vaccinaties en aan het preventief toedienen van geneesmiddelen. Dat betekent weliswaar dat er geen ziektes uitbreken, maar dat er allerlei nieuwe varianten van de ziektekiemen kunnen ontstaan, dat is al gebeurd, en we vrezen dat het nu ook met de vogelgriep kan gebeuren. Daarom is het een groot probleem dat de maatregelen die nu worden genomen ook gelden voor dieren die altijd buiten lopen. Dat zijn namelijk de dieren die een dierwaardig leven leiden, en dus toch nog meer weerstand tegen ziektes hebben dan andere dieren.
We moeten goed oppassen dat we niet de verkeerden aanpakken. Er is een speciale markt voor deze dieren, daarvoor betaalt de consument ook graag een wat hogere prijs, en we mogen deze biobedrijven niet kapot maken met ons beleid.
Kartika Tamara Liotard, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, over het algemeen is het zo dat het verslag van de heer Berman een redelijk goede afweging maakt tussen het belang van dierenwelzijn en de belangen van de agrarische sector. Ik zou er echter voor willen pleiten dat het belang van de kippen toch nog wat meer op de voorgrond wordt gesteld, wanneer het gaat om de bezettingsdichtheid.
Ik wil dan ook alle EP’ers vragen, als zij morgen voor de stemming met de lift naar beneden gaan en stijf en ongemakkelijk tegen hun collega’s staan aangedrukt, dat zij zich voorstellen dat daar nog tien personen bijgepropt worden en dat zij dan bedenken dat zij dit gevoel voor één minuut hebben, maar dat een industriële slachtkip dit zijn hele erbarmelijke leven moet doorstaan. Neemt u dat beeld nog even mee, als u morgen op uw stemknop gaat drukken.
Wij hebben morgen de kans een belangrijke stap te zetten op weg naar een diervriendelijker Europa. Laten we die kans grijpen, voor het dierenwelzijn, maar ook voor onze eigen menselijkheid.
Jeffrey Titford, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is een schitterend verslag van maar liefst 48 pagina’s. Het is een tour de force van bureaucratische wartaal en heeft een ongekend hoog open-deurgehalte. De auteurs hebben ons verblijd met meesterlijke staaltjes als ‘regelmatige controle door de voor dierenbescherming bevoegde autoriteiten zou een aanzienlijke last betekenen voor de bedrijven en een uitbreiding van de betrokken diensten vereisen. Dit zou ook aanzienlijke extra kosten met zich brengen. Onregelmatige, steekproefsgewijze inspecties kunnen deze kosten beperken’. Ik stel voor dat de leden de diepe wijsheid van deze parel nog eens goed tot zich laten doordringen in hun eigen tijd.
Dit Parlement produceert met de regelmaat van de klok grote hoeveelheden van dit soort details, die worden bedacht door mensen die waarschijnlijk geen flauw idee hebben van hoe het er in het echte leven aan toe gaat, waar echte mensen moeten proberen al deze nieuwe regels in de praktijk te brengen en ook nog winst te maken. De auteurs van dit verslag willen niet alleen dat deze nieuwe regeling gaat gelden voor de kippenvleesproducenten in de 25 lidstaten, ze maken ook nog eens duidelijk dat ze van landen buiten de EU verwachten dat die volgen. Een buitenkansje, zou ik zeggen!
Ik kom uit een land dat al zeer strenge normen voor dierenwelzijn en hygiëne hanteert, waar ook nauwlettend op wordt toegezien. We hebben geen supranationale, bureaucratische dictatuur nodig om ons te vertellen hoe we voor onze kuikens moeten zorgen. De auteurs van dit verslag hebben een ei gelegd, en ik stel voor dat ze er bovenop gaan zitten.
(Applaus van de IND/DEM-Fractie)
Janusz Wojciechowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de verordening die we nu bespreken beoogt de invoering van strenge normen voor het houden van broilers, slachtkippen, in de pluimveehouderijen en het welzijn van deze dieren. Die normen zijn hoognodig. In de Europese Unie moeten we streven naar een zo humaan mogelijke behandeling van dieren, en dat geldt met name voor slachtdieren, die worden geteeld voor hun vlees, zoals de broilers.
We moeten dieren onnodig lijden besparen en humaan behandelen uit respect voor de normen van onze beschaving. We moeten dat ook doen in het belang van onze eigen gezondheid. Uit vele wetenschappelijke onderzoeken blijkt, dat het vlees van dieren die in slechte omstandigheden zijn gehouden, onder voortdurende stress, gewoon minder gezond is. Er is echter nog een heel ander probleem aan de orde. De verordening legt strenge normen op aan de pluimveehouders in de Europese Unie, maar niet aan de importeurs. De nieuwe normen vereisen dure investeringen en dus zal de concurrentiepositie van onze producenten verslechteren ten opzichte van die van de producenten in derde landen. Die producenten exporteren vlees van kippen uit landen die niet hoeven te voldoen aan deze strenge normen naar de Europese markt. Hierdoor dreigen vele Europese broilerhouders failliet te gaan, omdat zij moeten voldoen aan dermate hoge eisen in de Unie, dat ze niet meer kunnen concurreren.
Niet alleen in het belang van de broilers, maar ook in het belang van hun producenten en vooral in het belang van de consumenten, moeten voor in de Unie geproduceerd vlees dezelfde strenge normen gelden als voor geïmporteerd vlees. In de Commissie voor landbouw en plattelandsontwikkeling is het amendement van de UEN-fractie goedgekeurd, waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat dezelfde strengen eisen eveneens gelden voor de ingevoerd vlees.
Ik denk, dat dit een algemeen principe moet zijn, dat niet alleen geldt voor pluimvee, maar voor alle landbouwproducten. Dezelfde eisen die we opleggen aan onze producenten, moeten ook gelden voor de importeurs.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, wij zijn er allen zonder twijfel voor om vleeskuikens te beschermen tegen de barbaarse praktijken in de concentratiekampachtige inrichtingen. Ik heb in dit Parlement zelfs herhaalde malen die schandalige industriële inrichtingen aan de kaak gesteld, waar niet minder dan tachtig miljoen mannelijke kuikens levend werden verbrand om de inrichtingen te verwarmen. Ik heb de wijze aan de kaak gesteld waarop de kuikens worden geslacht met behulp van elektrische verdoving. Ze worden in feite niet helemaal verdoofd, met als gevolg dat ze levend in heet water worden gedompeld: ze worden gekookt en daarna geplukt.
Wij zijn het er derhalve allen over eens dat voorschriften noodzakelijk zijn. Maar wanneer Europese boeren de richtlijn lezen, wat zien ze dan? Ze zien dan dat vleeskuikens worden onderworpen aan twee medische inspecties per dag, die worden uitgevoerd door een veearts die op minstens drie meter van het kuiken moet staan; de ruimte waarin de kuikens worden gehouden, moet worden verlicht met een niet- flikkerend licht van 50 lux, 20 lux, 100 lux – niemand weet precies hoe veel – gemeten op ooghoogte; de binnentemperatuur van de inrichting mag de buitentemperatuur gemeten in de schaduw met niet meer dan 3 ºC overschrijden; het strooisel van de kip moet vijf centimeter dik zijn; er zijn diploma’s vereist voor het houden van kippen en voor het castreren van kuikens jonger dan tien dagen; de voetzolen van de kuikens moeten worden onderzocht en de bezettingsdichtheid voor de kuikens moet worden beperkt tot 28, 30, 35 of 42 kilogram per vierkante meter, zonder dat precies wordt aangegeven of het gaat om een kilo levend of metabolisch gewicht.
Intussen worden in Nigeria duizenden kuikens geslacht en zal de vogelgriep 1,1 miljard Afrikaanse kuikens doden. Dit gebeurt allemaal omdat we de 800 miljoen euro niet hebben gevonden waarmee we aan elk Afrikaans kuiken de twee noodzakelijke vaccins à veertig eurocent per dosis zouden hebben kunnen toedienen. Ik zou ook kunnen proberen een beetje zwarte humor hieraan toe te voegen. Gezien deze overdaad aan voorzorgsmaatregelen voor blanke kuikens en het feit dat zwarte kinderen sterven aan lepra, aids en tuberculose, zal een Afrikaans kind uiteindelijk zeggen: “Wanneer ik groot ben, word ik geen brandweerman, maar vleeskuiken in Europa!”
In de tussentijd worden bijvoorbeeld onze Bretonse inrichtingen verplaatst naar Brazilië – de marktleider op het gebied van de pluimveehouderij – waar niet alleen de kuikens maar ook de kinderen niet worden beschermd. De laatstgenoemden worden als slaven behandeld zodat de Braziliaanse inrichtingen kunnen blijven draaien, om nog maar te zwijgen over de bananenplantages, waar kinderen van acht jaar uitgeput in slaap vallen op dozen en in aanraking komen met bestrijdingsmiddelen die hen duizelig maken, en dat alles voor twee dollar per dag. Welnu, iedereen heeft zijn of haar eigen ideeën over wat het belangrijkste is. Sommigen kiezen voor witte kuikens, terwijl ik voor Afrikaanse en Aziatische kinderen kies. Hiertoe leidt onbezonnen gedrag wanneer we proberen deugdzaam te handelen, en met deze richtlijn houden wij ons van den domme.
Elisabeth Jeggle (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega´s, allereerst zou ook ik de rapporteur, de heer Berman, hartelijk willen bedanken voor zijn werk. Er worden in de Europese Unie ieder jaar ongeveer vijf miljard vleeskuikens geslacht. In dit verslag moeten we proberen om een evenwicht te vinden tussen de nodige dierenbescherming en het handhaven van werkgelegenheid in een rendabele productie van vleeskuikens.
Het is ongetwijfeld juist dat we met een gezamenlijk voorstel de leefomstandigheden van vleeskuikens in de EU moeten verbeteren en harmoniseren. Daarover zijn de broederijen en de pluimveehouders het ook eens.
Ook ik steun het verslag, maar de pluimveehouders hebben nu al minimale winstmarges. Als we in de Gemeenschap de normen aanscherpen, is de vraag met name wat er gebeurt met de invoer uit derde landen, waar de normen veel minder streng zijn dan bij ons. Daarom wil ik dat er in heel Europa een geharmoniseerde en begrijpelijke verplichte regeling voor de etikettering komt, gebaseerd op het respecteren van de regels voor het dierenwelzijn.
Ten tweede wil ik dat we tijdens de komende WTO-onderhandelingen eisen dat iedereen zich houdt aan bepaalde normen voor het fokken en mesten van vleeskuikens en voor andere landbouwproducten. We hebben in de EU strenge regels voor de productie van levensmiddelen, dat moet een voordeel voor de producenten in de EU worden. We willen de dieren goed behandelen, maar we mogen niet dulden dat de producenten daar een nadeel van ondervinden.
Ook de huidige bedreiging door de vogelgriep toont aan dat we sterker de nadruk moeten leggen op een veilige en rendabele productie van voldoende vleeskuikens.
María Isabel Salinas García (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het welzijn van dieren in veehouderijen is traditioneel altijd een zaak van ethiek geweest. Tegenwoordig is het door de vele voedselcrises ook een zaak van volksgezondheid geworden. Daarom is specifieke regelgeving op dit terrein zeer noodzakelijk en dringend geworden. Ik denk dat we het daar in dit debat met z’n allen wel over eens zijn.
Maar bij het maken van die regelgeving moeten we met onze beide benen op de grond blijven staan. We moeten met een levensvatbaar en geloofwaardig voorstel komen en ons niet beperken tot gratuite gebaren, wat de indruk zou wekken dat er geen samenhang is met de cijfers die de Raad op dit moment hanteert.
Daarom denk ik dat het verslag van de rapporteur, de heer Berman, die ik hierbij feliciteer, een werkelijke zorg om het welzijn van dieren, met altijd oog voor wetenschappelijke gegevens, combineert met de noodzakelijk flexibiliteit bij de toepassing ervan, die het de producenten mogelijk maakt om de voorgestelde maatregelen te accepteren en zich daaraan aan te passen. Aan de ene kant worden in het verslag maatregelen voorgesteld die praktijken verbieden waarbij dieren onnodig en zinloos lijden, en worden op het meest bediscussieerde en controversiële punt – dat van de bezettingsdichtheid voor kuikens – geloofwaardige, toepasbare cijfers vastgesteld die een belangrijke vooruitgang betekenen op dit terrein en die verdedigbaar zijn tegenover de Raad. Ik denk dat dit een oefening in verantwoordelijkheid is, en zo hebben we dat in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ook opgevat.
Aan de andere kant is dit een voorstel dat de nodige flexibiliteit met betrekking tot de producenten in stand houdt, wat maakt dat deze minimumregeling werkelijk toepasbaar is in de landen van de Europese Unie, en niet – zoals vaak wel het geval is – leidt tot onnodige bedrijfssluitingen.
Ik denk dat deze regelgeving voldoende streng is om in te voeren, met een graduele toepassing van sancties en een schatting van de kosten voor de producenten, met als doel te voorkomen dat de kosten van deze richtlijn – zoals bijna altijd het geval is – op hun schouders terecht komen.
Concluderend, ik vraag steun voor het verslag-Berman zoals het door de rapporteur gepresenteerd is en gesteund is in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Ik denk dat het gaat om een afgewogen, weldoordacht en evenwichtig voorstel, dat rekening houdt met de belangen van alle partijen, wat niet altijd even gemakkelijk is. Het staat buiten kijf dat het aannemen van dit voorstel positieve effecten zal hebben voor de kwaliteit van het eindproduct, dat wil zeggen voor het welzijn van de Europese consumenten.
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, vleeskuikens lijden meer dan welke andere dieren dan ook. Deze dieren hebben het op dit moment verreweg het slechtst. Ze worden zo gefokt dat ze in korte tijd extreem groeien, met als gevolg dat maar liefst een vijfde van hen gewrichtsaandoeningen heeft. Ze worden direct na de geboorte bij hun moeders weggehaald en in veel te kleine hokken gezet waar ze onder stressvolle omstandigheden moeten leven. Kortom, ze lijden gedurende hun gehele, korte leven.
De heer Berman heeft een goed evenwicht tussen de maatregelen proberen te vinden, maar de Commissie landbouw richt zich helaas vooral op kortetermijnbelangen Dit moet worden gecorrigeerd door de voorstellen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Betere omstandigheden zijn een noodzaak, zowel vanuit het oogpunt van de consument als in het belang van de diergezondheid. Ik wil de heer Jørgensen en anderen bedanken voor hun constructieve samenwerking.
Volgens de Eurobarometer is de verbetering van de omstandigheden voor vleeskuikens nu net het specifieke dierenbeschermingsvraagstuk dat volgens de meeste Europeanen het eerst moet worden aangepakt. Het Parlement moet vandaag naar hen luisteren. Stem daarom voor de voorstellen van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie en de voorstellen van de heer Jørgensen en de rest van ons in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Zonder deze verbeteringen zal de bedrijfstak zijn geloofwaardigheid helemaal verliezen en het risico lopen te worden weggevaagd – meer door gering consumentenvertrouwen dan door concurrerende invoer.
Albert Jan Maat (PPE-DE). – Voorzitter, ook ik wil de rapporteur mijn complimenten maken voor de zorgvuldige wijze waarop hij zijn arbeid heeft verricht.
Laat ik duidelijk zijn, het CDA is vóór dierenwelzijn en vindt dit een belangrijk punt. Wij verwelkomen ook het nieuwe actieprogramma van onze commissaris. Dat neemt niet weg dat, hoewel duidelijk is dat de Europese burger geen hoge pet van het dierenwelzijn in Europa op heeft – je vraagt je overigens af hoe hij bij die mening komt, aangezien Europa wel de strengste normen ter wereld heeft – toch blijkt dat hij als consument vaak een heel ander gedrag vertoont. Daar zit een probleem.
Dat betekent dat we wel strengere normen kunnen invoeren in Europa, maar tegelijkertijd de kraan openzetten, als we niets doen aan de import. Je kunt zeggen dat we die fout niet maken binnen de Wereldhandelsorganisatie en dat Europa wel probeert, maar er moet meer mogelijk zijn. We kunnen met betrekking tot import, de geïmporteerde hoeveelheden, afspraken maken. We kunnen ook afspraken maken met betrekking tot de etikettering. We kunnen ook afspreken dat we in Europa in ieder geval gaan werken voor diegenen die wel bijzondere projecten hebben, zoals de mensen achter de boerenkip in Nederland en het “label rouge” in Frankrijk. Het moet mogelijk zijn om deze met extra stimulansen te ondersteunen, zodat consumenten die producten ook kopen. Die manier is voor het CDA beter, want anders hebben we opnieuw Europese wetgeving, wat de consument als burger misschien toejuicht, maar op het moment dat hij in de supermarkt staat, vertoont hij een ander koopgedrag.
Het is essentieel dat wat de burger wil, ook vertaald wordt in het gedrag van de consument. Om die reden zijn wij zeer kritisch over dit verslag. We zullen vóór amendement 42 stemmen, waarmee in ieder geval iets wordt gedaan aan de import, en we zullen ook alles in dit verslag steunen dat betrekking heeft op een betere herkenbaarheid door etikettering van het vlees.
Maar zolang er geen garantie is dat we aan import dezelfde eisen kunnen stellen, zolang wij op die manier de Europese boer weer in een nadelige positie plaatsen en het opnieuw moeilijker voor het dierenwelzijn in Europa maken, wordt het voor ons erg moeilijk om voor dit verslag te stemmen.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) De pluimveehouderij is een vooruitstrevende en winstgevende sector in de Europese veeteelt. Enkele maanden geleden zou niemand deze bewering hebben betwist. Nu zijn de pluimveehouders na de vogelgriep geconfronteerd met een nieuwe dreiging: de onderhavige richtlijn.
De onderhavige ontwerprichtlijn, waarin meer wordt gekeken naar dierenwelzijn dan naar de bedrijfstak zelf en naar economische overwegingen, bedreigt het concurrentievermogen in deze sector. Natuurlijk moet men aspecten van dierenwelzijn in ogenschouw nemen, maar wij mogen niet naast het doel schieten door onrealistisch strenge voorschriften op te leggen, voorschriften die de boeren een enorm concurrentienadeel zouden berokkenen en hun bestaan in gevaar zouden brengen. Deze mensen zijn niet opzettelijk wreed tegen dieren; zij willen alleen hun brood verdienen met het werk waar zij goed in zijn. Daarom zijn buitensporig strenge voorschriften onaanvaardbaar. Bovendien zouden de geplande, buitensporig strenge maatregelen kunnen leiden tot een serieuze spanning op de interne markt, aangezien landen van buiten de EU, zoals Brazilië, zich niet aan deze strenge voorschriften hoeven te houden en hun pluimveeproducten op de markten van de Europese Unie tegen aanzienlijk lagere prijzen kunnen verkopen. Tenminste voor de nieuwe lidstaten geldt dat de doorsneeconsument de goedkoopste producten kiest, omdat hij of zij niet genoeg verdient om voor basislevensmiddelen meer te betalen, enkel en alleen omdat zij milieubewust of voor dierenwelzijn zijn. Uitgaande van professionele en economische overwegingen en rekening houdend met dierenwelzijn zou de aanvaardbare bezettingsdichtheid 34 kilogram levend gewicht per vierkante meter zijn, met een bovengrens van 42 kilogram levend gewicht per vierkante meter. De lagere cijfers in het verslag zijn onaanvaardbaar.
Laten wij vertrouwen stellen in de vakkundigheid van de pluimveehouders. Geen van hen kan goede resultaten bereiken met zieke dieren, hetgeen betekent dat hun grootste belang is gelegen in een rationeel beheer van hun bedrijf, in een beheer dat ook rekening houdt met overwegingen inzake dierenwelzijn. Laten wij hun werk niet zo moeilijk maken dat zij gedwongen worden de pluimveehouderij helemaal op te geven!
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Mojca Drčar Murko (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, is het de moeite waard om wetgeving op te stellen voor het verlichten van de pijn van arme schepsels die niet langer dan zes weken zullen leven? Mijn antwoord is ja, en niet alleen maar omdat ik begaan ben met de dieren: het gaat hier ook om de menselijke gezondheid.
De economische aspecten van de industriële productie van slachtkuikens komen in voldoende mate aan bod. In het verslag wordt echter ook ingegaan op de grenzen aan het veilig ontcijferen van en omgaan met genetisch materiaal van dieren.
We hadden al lang geleden moeten nadenken over de omvang van de industriële productie van slachtkuikens, niet alleen om redenen van dierenwelzijn, maar ook vanwege de ongeplande en onbedoelde effecten op het genetisch materiaal – bijvoorbeeld op het punt van weerstand en voortplanting – van dieren die een deel van ons voedsel uitmaken, en de gevolgen hiervan voor onszelf.
Het gevaar van een vogelgriepuitbraak hangt samen met het probleem van de bestrijdingsmaatregelen, die niet alleen uit vaccins bestaan. Een van de bronnen van het gevaar is de te intensieve pluimveehouderij, die evenmin ideaal is. Ik juich dit eerste stuk EU-wetgeving op dit terrein toe.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een waardevol verslag, dat een lange weg heeft moeten gaan voordat het ons bereikte. Het is zo evenwichtig als men kon verwachten, want ik onderken dat het geen gemakkelijk terrein is om het juiste evenwicht te vinden tussen alle verschillende belangen.
Twee weken geleden sloot een pluimveevleesverwerkend bedrijf in Noord-Ierland zijn deuren, waardoor meer dan 400 banen verloren gingen, waarbij het verlies aan banen op de landbouw- en mengvoederbedrijven dan nog niet eens is meegeteld. Als reden werd genoemd dat ze niet langer konden concurreren met de goedkope invoer uit Azië en Zuid-Amerika.
Ik neig ertoe te geloven dat er niet zoiets bestaat als goedkoop voedsel. Als voedsel goedkoop is, voldoet het niet aan de normen. Daarom moet ik mezelf afvragen: wordt het kippenvlees geproduceerd volgens onze huidige maatstaven, de voorgestelde strengere normen even buiten beschouwing gelaten?
Ik steun het deel van het verslag waarin, in amendement 17, wordt gesteld dat we voor derde landen op dezelfde normen moeten aandringen als voor de Europese Unie. Op dit moment verrichten we hier slechts lippendienst aan. We binden de handen van onze producenten en boeren met bureaucratie en administratieve rompslomp, terwijl anderen onze markten mogen overvoeren met voedsel dat niet aan onze normen voldoet.
Dit gaat verder dan de pluimveesector: hetzelfde gebeurt in de varkenssector en de roodvleessector. Die kampen allemaal met hetzelfde probleem. Ik juich strengere normen toe, maar dan moeten die wel overal gelden. De consument moet kunnen kiezen. We moeten een goede levensmiddelenetikettering hebben; die moet duidelijk zijn, zodat consumenten overal duidelijk kunnen kiezen wat zij willen kopen. Ze moeten weten waar het voedsel vandaan komt. In veel gevallen brengen supermarkten in de Europese Unie een verlaging van de normen teweeg omdat ze de levensmiddelenprijzen willen drukken. Zoals ik al eerder zei bestaat er niet zoiets als goedkoop voedsel; goedkoop voedsel is benedenmaats voedsel.
David Martin (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik juich dit verslag toe, en ik wil de Commissie en de rapporteur bedanken voor hun activiteiten, waaruit blijkt dat de EU nog steeds bereid is het voortouw te nemen bij het actief bevorderen en verbeteren van het dierenwelzijn.
Het uitgangspunt van het voorstel is dat de bestaande normen voor het houden van vleeskuikens in delen van de Europese Unie inderdaad zeer laag zijn op dit moment, hetgeen blijkt uit pijnlijke pootafwijkingen, hartvergroting, plotselinge sterfte, ammoniakverbrandingen aan de voetzolen enzovoort. Ik juich de voorstellen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling toe, maar omdat er volgens mij nog ruimte is voor verdere verbetering, heb ik ook de door de heer Jørgensen ingediende amendementen ondertekend. We moeten met name meer doen op het gebied van de bezettingsdichtheid, de ononderbroken rustperioden – minimaal zes uur in het donker – en inhumane praktijken als het inkorten van snavels.
Maar ook als we niet verder gaan dan het voorstel van de heer Berman, zetten we al een grote stap vooruit op het gebied van dierenwelzijn en consumentenbelangen. Consumenten maken zich zorgen over de omstandigheden waaronder hun kippenvlees wordt geproduceerd, en ze zijn bezorgd over de gezondheid van de kuikens en kippen die ze eten. Als deze op de juiste wijze worden gefokt, komt er een beter stuk vlees op tafel.
Het laatste punt waar ik op in wil gaan, zijn de kosten. Ik heb gekeken naar de verschillende ramingen van de kosten van deze voorstellen voor de sector. Zelfs bij de hoogste raming hebben we het over één Britse penny per vogel als die raming wordt omgerekend naar de kosten per dier. Het zijn niet de dierenwelzijnmaatregelen die nadelig zijn voor de concurrentiepositie van onze industrie. Ik ben het ermee eens dat deze bedrijfstak voor grote uitdagingen staat vanwege de concurrentie van landen als Thailand en Brazilië, maar er zijn andere factoren – arbeidskosten en andere kosten – waarop we niet kunnen concurreren. Het zijn niet de dierenwelzijnnormen die het verschil maken als het gaat om de vraag of onze sector al dan niet overleeft, dus gebruik concurrentie niet als argument om deze normen af te wijzen.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Berman van harte gelukwensen met zijn verslag. Ik wil van meet af aan heel duidelijk zeggen dat ik voor dierenwelzijn ben. Ik ben voor het welzijn van alle dieren, dus ook van kippen. Sterker nog, mijns inziens is dierenwelzijn een blijk van menselijkheid jegens de andere bewoners van onze planeet.
Wij moeten echter toegeven dat – zoals zojuist al is gezegd – de productiekosten in de Europese Unie ten gevolge daarvan omhoog zullen gaan. Anderzijds staan wij toe dat uit derde landen kippen worden ingevoerd. Men mag ‘alles behalve wapens’ invoeren. Op die manier dwingen wij de Europese pluimveehouders hun bedrijven te sluiten. Dat is dubbel erg: voor de veehouders, een categorie waarmee wij solidariteit moeten betuigen, en voor de kippen, want over enkele jaren zullen er uit derde landen pluimveeproducten worden ingevoerd zonder enige garantie met betrekking tot dierenwelzijn. Als wij niet schijnheilig willen zijn, moeten wij een manier vinden om controle uit te oefenen op de leefomstandigheden van kippen in derde landen. Anders moeten wij geen import toestaan.
De etikettering waar de heer Kyprianou over sprak, is heel goed. Wij zijn daar vierkant vóór en willen dat etikettering wordt ingevoerd in deze sector, maar wij moeten daarnaast ook nagaan of wij de veehouders niet tegemoet kunnen komen in de kosten die zij moeten maken wegens de maatregelen die wij hun opleggen. Anders zullen wij niet alleen de pluimveehouders kapot maken, maar ook kippen binnenkrijgen uit derde landen, die onder verschrikkelijke omstandigheden zijn gefokt. Bovendien is het geen misdaad de pluimveehouders te beschermen; deze categorie vraagt om onze solidariteit.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de productie van vleeskuikens is een van de meeste intensieve vormen van veehouderij, met alle gevolgen van dien voor het welzijn en de gezondheid van de dieren. Nu spreken we voor het eerst over minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens. Tot nu toe hadden we slechts algemene voorschriften in de richtlijn inzake de bescherming van landbouwhuisdieren. Daarom ben ik blij met het voorstel van de Europese Commissie, maar ook met het verslag van onze rapporteur. Als u de discussie hebt gevolgd en ziet uit welke verschillende hoeken er kritiek en opmerkingen zijn gekomen weet u wel dat dit een zware bevalling was.
Ik ben blij dat de Commissie in artikel 1 van haar voorstel de lidstaten de mogelijkheid biedt om strengere maatregelen te nemen. De maatregelen die in de richtlijn worden voorgesteld, zijn in bepaalde opzichten niet voldoende, en vandaag is vooral gesproken over de vraag hoeveel kilo levend gewicht per vierkante meter nuttige oppervlakte toelaatbaar is. De Europese Commissie noemt het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor diergezondheid en dierenwelzijn uit 2000. Ze gaat daar echter niet van uit, want uit dat verslag blijkt duidelijk dat per vierkante meter nuttige oppervlakte maximaal 25 kilo levend gewicht mag worden geplaatst, om ernstige problemen met het dierenwelzijn te verhinderen. Artikel 3 van het voorstel van de Commissie noemt een maximum van 30 kilo.
Ik steun amendement 53 van de collega´s Jørgensen, Bowis en Sacconi. Zij stellen een maximum van 25 kilo levend gewicht voor, en als de pluimveehouder aan bepaalde verplichtingen voldoet, mag hij dat verhogen tot maximaal 30 kilo.
Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik sta uiterst positief tegenover het verslag van de heer Berman, en ik bedank hem voor de arbeid die hij hierin heeft gestoken. Volgens mij zijn strenge dierenwelzijnnormen niet alleen goed voor de kuikens, maar ook voor de boeren en de consumenten. We moeten de juiste balans vinden, en ik denk dat de beweging de goede kant is opgegaan. Het gaat niet alleen om het aantal kuikens per vierkante meter; het gaat ook om de klimatologische omstandigheden in de inrichtingen en of daar strooisel of iets anders is, zodat de levensomstandigheden van de kuikens er iets op vooruitgaan tijdens hun zeer korte leven.
Als consumenten naar de supermarkt gaan om kippenvlees te kopen, moet dit duidelijk geëtiketteerd zijn. Een van de problemen is dat je nu in veel supermarkten waar dan ook in de Europese Unie kip koopt zonder dat je absoluut zeker weet waar het vlees vandaan komt en volgens welke normen het is geproduceerd.
De commissaris zei dat consumenten graag kippen en kuikens kopen die volgens hoge dierenwelzijnmaatstaven zijn geproduceerd. Dat is zo, maar die moeten dan wel duidelijk worden geëtiketteerd. De commissaris moet zich ook realiseren dat een groot deel van het in Europa geïmporteerde kippenvlees voorgekookt is. Op die manier worden bepaalde EU-invoerrechten omzeild. Vervolgens wordt het meteen als voedingsmiddel verwerkt, met andere woorden het vlees van het broodje kipfilet dat we bij de benzinepomp kopen, is waarschijnlijk geïmporteerd en we hebben er geen idee van volgens welke normen het is geproduceerd.
In amendement 17 op artikel 5 wordt de Commissie verzocht om uiterlijk zes maanden na de vaststelling van de richtlijn een rapport in te dienen over de eventuele invoering van een duidelijke etiketteringsregeling voor vlees dat in de Europese Unie wordt ingevoerd. Ik doe een dringend beroep op de Commissie om dit te doen. Als Europa strengere normen invoert – en ik denk dat dat moet – moeten we er zeker van zijn dat al het andere wat Europa binnenkomt, aan dezelfde strenge normen voldoet.
Ambroise Guellec (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het dierenwelzijn is zonder twijfel een nobele zaak, waar wij achter staan, en wij juichen tevens het werk toe van de rapporteur, de heer Berman. Ik wil alleen maar opmerken dat het welzijn van de kippenhouders ook een nobele zaak is en naar onze mening hoge prioriteit heeft. Deze sector wordt reeds ernstig bedreigd door de concurrentie van buiten Europa. Ik hoorde onlangs een medelid van dit Parlement zeggen dat er geen inrichtingen waren gesloten. Dit is echter onjuist omdat dit verschijnsel reeds wijdverbreid is in Europa. Ik noem alleen maar mijn eigen regio, Bretagne, een regio die 35 procent van de Franse vleeskuikenproductie en vooral 18 000 arbeidsplaatsen vertegenwoordigt, waarvan 11 000 in de agrarische en de voedingsmiddelensector. In deze regio worden momenteel inrichtingen gesloten.
Wanneer de huidige – en reeds zeer grote – concurrentievervalsing toeneemt, worden we geconfronteerd met een massale stroom van producten uit derde landen, die gepaard zal gaan met een daling van onze uitvoer. Het is natuurlijk gemakkelijk te zeggen “maak kwalitatief goede producten”, maar wij weten dat aanpassing en omschakeling zeer grote risico’s met zich mee brengen en in ieder geval veel tijd vergen.
We hebben hard gewerkt aan dit dossier, maar de motiveringen van deze tekst vertonen desondanks enkele echte tekortkomingen. Ik noem de drempels, die schijnen te leiden tot een wedstrijd in deugdzaamheid, waarbij de drempels zo laag mogelijk worden gehouden; ten tweede de evaluatie-indicatoren van de “fokwedstrijden” en ten slotte vooral ook het onderzoek naar de effecten van het verdwijnen van inrichtingen en arbeidsplaatsen in deze sector.
Tot slot wil ik graag een vraag stellen aan commissaris Kyprianou. Commissaris, hoe moeten we in de huidige context van een dreigende vogelgriep, die oprukt naar Europa of zelfs reeds in Europa is, omgaan met de paradox tussen enerzijds strenge Europese normen ten aanzien van het dierenwelzijn en anderzijds de noodzakelijke nationale maatregelen ten aanzien van het ophokken van pluimvee? Wij danken u voor uw antwoord.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de leden bedanken voor het zeer interessante debat. Misschien had ik de woorden van Mahatma Ghandi eerder moeten aanhalen, die zei dat de grootsheid van een natie en haar morele vooruitgang kunnen worden afgemeten aan de manier waarop die natie met haar dieren omgaat. In de Europese Unie hebben we godzijdank een zeer hoog beschavingsniveau. De meeste brieven en klachten die ik van Europese burgers krijg, gaan over dierenwelzijn, en met name over vleeskuikens. De opvattingen van de Europese burgers komen dus terug in dit voorstel. Dit is gebaseerd op wetenschappelijke gegevens, maar ook op drie jaar overleg met alle betrokken partijen, dat bedoeld was om rekening te houden met al hun standpunten en zorgen. Het is een compromis. Sommigen hebben gezegd dat het een mager voorstel is en willen dat we verder gaan. Anderen zeggen dat we te ver zijn gegaan. Het is een stap in de richting van de bescherming van het dierenwelzijn, maart het houdt ook rekening met de belangen van de producenten.
Concurrentievermogen is zeker belangrijk, maar we weten dat de kosten die door de dierenwelzijnnormen op de productie drukken, met zo’n 2,5 tot 8 cent per vogel zeer laag zijn. De andere kosten zijn wel van invloed op het concurrentievermogen. Volgens mij kunnen Europese producenten echter überhaupt niet concurreren op basis van de kosten. Ze moeten concurreren op basis van kwaliteit. Ik heb hier een paar foto’s van de dermatitis die wordt veroorzaakt door deze intensieve pluimveehouderij, en ik denk niet dat er één Europese consument is die deze dieren wil eten. Het punt is alleen dat ze het überhaupt niet weten. Bewustmaking en voorlichting zijn de beste beleidsmaatregelen, samen met etikettering, die ook heel belangrijk is. We krijgen brieven; we hebben de Eurobarometer. Europese burgers zijn bereid om meer te betalen als ze maar geïnformeerd zijn, en we werken hieraan.
Wat de vogelgriep betreft, dragen beste praktijken op het gebied van dierenwelzijn bij tot een effectievere toepassing van preventiemaatregelen, om de bedrijfstak en de vogels te beschermen tegen de vogelgriep. Als zieke dieren gemakkelijker kunnen worden opgespoord, is de situatie beter beheersbaar, en daarom zijn deze voorstellen inzake dierenwelzijn en bescherming tegen de vogelgriep verenigbaar.
Met betrekking tot de amendementen zullen we wegens tijdgebrek een volledig overzicht laten rondgaan van de amendementen die door de Commissie zijn aanvaard dan wel verworpen. Ik zou het op prijs stellen als dit overzicht wordt opgenomen in de notulen van deze vergadering(1). Vele van de amendementen zijn aanvaard omdat ze aansluiten bij de filosofie van het voorstel. Andere zijn onaanvaardbaar, in de meeste gevallen om technische redenen of omdat de betreffende bepalingen al zijn opgenomen in bestaande wetgeving. De voorstellen die betrekking hebben op klimatologische omstandigheden, productietypen, opleiding van personeel en de manier waarop de controles moeten plaatsvinden, zijn alle aanvaardbaar.
Een van de gevoeligste onderwerpen was de bezettingsdichtheid. Naar onze mening is het voorstel een redelijk compromis. Het voldoet aan de normen, het verbetert de situatie en het voorziet in de invoering van voorwaarden en controles. We zouden dan ook graag zien dat het Parlement op dit punt akkoord gaat met het voorstel van de Commissie, en verwerpen het betreffende amendement.
Wat de verplichte etikettering betreft – en ik ben het met de heer Parish eens ben dat dit een zeer belangrijk punt is – is een periode van zes maanden naar onze mening erg kort. Het is heel moeilijk om in die tijd een inhoudelijk doortimmerd rapport met concrete voorstellen op te stellen, dus we hebben daar meer tijd voor nodig.
En wat tot slot de kosten aangaat: niet alles kan worden vertaald in financiële termen, maar ik weet dat dit een heel belangrijk aspect is. Dierenwelzijn maakt maar een fractie van de productiekosten uit. Zoals ik al eerder zei, bleek in een van de door de Wereldbank onderzochte gevallen bleek dat een bedrijf jaarlijks USD 320 000 wist te besparen dankzij een gering aantal verbeteringen in de omgang met de vogels. Ik denk dat hieruit blijkt dat het voeren van een dierenwelzijnbeleid alleen op korte termijn een kostenpost is; uiteindelijk levert het winst en financiële voordelen op voor de producenten.
Ik wil de leden nogmaals bedanken voor hun steun voor dit voorstel, waarmee een grote stap wordt gezet in de richting van de verbetering van het dierenwelzijn in de Europese Unie.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Richard Corbett (PSE). – (EN) Het is onaanvaardbaar dat de kuikens die we eten, blootstaan aan martelingen gedurende hun gehele, toch al zo korte leven. Ik steun het voorstel voor de invoering van lagere bezettingsdichtheden voor vleeskuikens, en zal voor de, door mij medeondertekende, amendementen stemmen die nog lagere niveaus beogen.
Goed is ook dat dit onderwerp op Europees niveau wordt geregeld. Te vaak worden dit soort bepalingen inzake dierenwelzijn op nationaal niveau tegengehouden met het argument dat “wij onze producenten in een nadelige concurrentiepositie manoeuvreren als we deze stap alleen zetten, en dat de productie simpelweg overgebracht zal worden naar lidstaten met minder scrupules”. Door in de gehele Europese interne markt dezelfde regeling in te voeren verkleinen we dat probleem in één klap, creëren we gelijke omstandigheden voor onze producenten en beschermen we de kuikens in 25 landen.