Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het uitstekende verslag van mijn collega Piia-Noora Kauppi gestemd over het voorstel tot wijziging van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het kapitaal van naamloze vennootschappen.
Zonder afbreuk te doen aan de rechten van aandeelhouders en crediteuren, werd het de hoogste tijd om de bepalingen inzake het vaststellen en ontwikkelen van het kapitaal van naamloze vennootschappen te vereenvoudigen, gezien het feit dat de economische spelers met steeds meer uiteenlopende situaties te maken krijgen. In het verlengde van de overwegingen die ten grondslag liggen aan deze ontwikkeling in de wetgeving, wordt het naar mijn mening noodzakelijk een breder bezinningsproces over het beleid op gang te brengen, dat zich, met name voor natuurlijke of rechtspersonen die niet in de Europese Unie zijn gevestigd, moet richten op de regulering van de al dan niet rechtstreekse toegang tot het kapitaal van vennootschappen die actief zijn op de Europese interne markt.
Frank Vanhecke (NI). – Voorzitter, voor alle duidelijkheid, ik heb tegen het verslag-Gröner gestemd, niet omdat ik tegen de gelijkheid van mannen en vrouwen ben, verre van, maar wél omdat dit verslag en het daarin vervatte Instituut voor Gendergelijkheid (wat een woord!), illustratief zijn voor de verstikkende, politieke correctheid die Europa meer en meer in zijn greep neemt.
Het Handvest van de grondrechten, een politiek correct links beleidsdocument dat via het even politiek correcte bureau voor de grondrechten dwingend wordt gemaakt, de jobquota en de andere maatregelen die in de reeds dode, maar steeds opnieuw weer ten tonele verschijnende Europese Grondwet worden voorgesteld, kaderen in dezelfde ideologie.
Laten wij in godsnaam die zaken laten vallen, laten we ons concentreren op de echt belangrijke kwestie, namelijk dat vrouwen het recht hebben om op een gelijke manier als mannen ingeschakeld te worden in het gehele arbeidsproces en gelijk loon voor gelijk werk moeten krijgen. Daarover zijn we het allen eens. Al de rest is eigenlijk alleen maar politieke correctheid.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil benadrukken dat ik er absoluut van overtuigd ben dat de mensenrechten, van mannen en van vrouwen, gewaarborgd moeten worden. Ik ben er evenwel niet zeker van of deze tekst daarin slaagt of voor deze onderwerpen het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij hebben voor gestemd, omdat we geloven dat het belangrijk is dat er een Europees Genderinstituut wordt opgezet. We tekenen daar wel bij aan dat dit instituut zich niet mag beperken tot het uitvoeren van onderzoeken en analyses en het opstellen van statistieken, hoe belangrijk dat ook is.
Het instituut moet een dialoog opzetten en samenwerken met NGO’s en organismen die gespecialiseerd zijn in gelijke kansen voor mannen en vrouwen zowel in nationaal als Europees verband, alsook met derde landen. Het zal verder maatregelen en acties gericht op het uitbannen van discriminatie moeten ondersteunen.
Van belang is ook dat het instituut analyseert en bijhoudt hoe het beginsel van gendergelijkheid in het beleid en de begrotingsprocedure van de Europese Unie wordt geïntegreerd. Daarbij moet vooral gekeken worden naar de gevolgen die het nationale beleid en communautaire beleid voor mannen en vrouwen hebben. Wij hebben dat ook voorgesteld, maar dat voorstel is helaas niet goedgekeurd.
We hopen dat er voor dit instituut voldoende communautaire middelen zullen worden gereserveerd en dat er bij de benoeming van de raad van bestuur verstandig te werk zal worden gegaan.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) In het verslag wordt de oprichting van een nieuw Europees Genderinstituut voorgesteld.
Het principiële standpunt van de Zweedse partij Junilistan is dat gendergelijkheidskwesties een zeer hoge prioriteit hebben. Gelijke behandeling van vrouwen en mannen is een dwingende eis waaraan alle EU-landen moeten voldoen. Dat betekent echter niet dat de EU voor dit doel de zoveelste bureaucratie moet opzetten. Zweden is al heel ver gevorderd met zijn inspanningen op het gebied van gelijke kansen, en Junilistan is ervan overtuigd dat dit werk het best op nationaal niveau kan worden geregeld. Een genderinstituut op Europees niveau betekent meer bureaucratie en minder effectiviteit.
Om burgers van zowel het mannelijk als het vrouwelijk geslacht te betrekken in de strijd voor gelijke kansen, moet die van onderop worden aangedreven in de lidstaten, en niet van boven af door daartoe aangestelde eurocraten. In de behoefte aan vergelijkende statistiek kan worden voorzien door Eurostat.
Wij hebben daarom besloten om tegen het verslag in zijn geheel te stemmen.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Ik en mijn Britse conservatieve collega’s zijn grote voorstanders van gelijke kansen voor iedereen in de maatschappij. We willen graag dat zowel mannen als vrouwen een volwaardige rol spelen in het leven in ons land en elders en we zijn tegen discriminatie op grond van gender.
We hebben vandaag echter tegen dit verslag gestemd. We zijn tegen een uitbreiding van het aantal Europese agentschappen en instituten, aangezien de belastingdruk en de bureaucratie daardoor zouden toenemen zonder enig aantoonbaar voordeel voor de zogenaamde doelgroep. De oprichting van een apart instituut op dit terrein kan tot gettovorming leiden want als pressiegroepen met slechts één belang alle ruimte krijgen, ontstaat het gevaar dat zo’n instituut wordt genegeerd en gemarginaliseerd. Gendergelijkheid moet vanuit een wereldwijd kader van grondrechten worden benaderd.
Christa Klaß (PPE-DE), schriftelijk. (DE) De Europese Commissie heeft de komst van het Europees Genderinstituut aangekondigd, nog voordat het Parlement zijn verslag over dit onderwerp had gepresenteerd. Procedureel gezien is dat niet correct. Wij stemmen er vandaag over, en de stem van het Parlement is in deze zaak van belang.
De bedoeling is dat er een instituut wordt opgezet met een begroting van 54,5 miljoen euro dat moet waken over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen door middel van het opstellen van statistieken en rapporten. Uit praktische en financiële overwegingen heeft dit Parlement echter vorig jaar al een aanbeveling gedaan dat dit Genderinstituut deel moet gaan uitmaken van het Europees Agentschap voor de mensenrechten. Om vraagstukken betreffende de gendergelijkheid effectief te aanpakken, zijn er meer acties en middelen nodig, maar daarvoor zijn geen voorzieningen getroffen. Daarom verdient het oorspronkelijke idee steun om de twee agentschappen te verenigen in één Europees Agentschap voor de grondrechten.
Daarom heb ik amendement 73 ingediend. Dat ik de oprichting van een autonoom instituut voor gendergelijkheid van de hand wijs, wil niet zeggen dat ik tegen het beleid over vrouwenvraagstukken ben. Het beschikbare geld dient in het onderwijs voor vrouwen te worden gestoken. Dat zou de eerste stap zijn naar gelijkheid. Het huidige debat over de terugdringing van bureaucratie is een andere reden waarom een extra agentschap zinloos is en niet valt uit te leggen aan de burgers. Om die reden heb ik niet voor het verslag gestemd.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. (DE) Al ruim veertig jaar zet ik mezelf in voor de rechten van de vrouw en voor gendergelijkheid.
Men kan mij dus niet verwijten dat ik geen affiniteit heb met dit onderwerp.
Als ik niettemin enkele vragen stel over de noodzaak om een Europees instituut voor gendergelijkheid in het leven te roepen, dan doe ik dat omdat er sinds het Genderinstituut ruim tien jaar geleden ter sprake kwam veel tijd is verstreken en omdat de prioriteiten waaraan wij onze steeds schaarser wordende middelen kunnen besteden, heden ten dage andere zijn.
Ik kan wel betere bestedingen in het kader van gelijke kansen voor vrouwen en mannen bedenken voor die 50 miljoen euro dan de oprichting van een instituut waarvan de taken en bevoegdheden die van nationale, Europese en mondiale organen veelal overlappen.
Als ik de boodschappenlijst bekijk, want dat zijn deze 85 amendementen in feite, dan maak ik me zorgen over de uiteindelijke kosten van een veel te grote speeltuin voor feministes met achterhaalde opvattingen.
Ik steun het amendement waarin in herinnering wordt geroepen dat dit Parlement al heeft besloten dat een dergelijk instituut deel dient uit te maken van het Europees Agentschap voor de grondrechten. Dat zou in ieder geval de schade beperken die het kan aanrichten.
Gezien de vele ongerijmdheden en de ontbrekende financiële vooruitzichten kan ik vandaag niet voor dit verslag stemmen.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik juich het verslag toe, met name het onderdeel dat is gericht op de oprichting van een onafhankelijk orgaan dat zich specifiek op de genderproblematiek richt. Ik sta achter het idee om een orgaan op te richten dat zich uitsluitend met gendergelijkheid bezighoudt, aangezien zo kan worden gewaarborgd dat de overkoepelende doelstelling van gendergelijkheid, zoals die is vastgelegd in het Verdrag, niet ondergeschikt wordt gemaakt aan ander antidiscriminatiebeleid op EU-niveau.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het is alsof onze meningen door de denkpolitie worden gecontroleerd en er over elk onderwerp nog maar één standpunt mag bestaan. Dat heeft tot gevolg dat op bepaalde beleidsterreinen serieuze debatten over belangrijke onderwerpen ontaarden in geloofsbelijdenissen – zeker als het gaat om het zogenaamde genderbeleid.
Onze maatschappijen zullen eerlijker moeten worden ingericht en de verdeling van de taken tussen en mannen en vrouwen zal beter moeten aansluiten bij ons tijdsgewricht. Er zal meer keuze moeten zijn. Met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen worden ons echter maar al te vaak bepaalde strategieën opgelegd.
Alsof er beleidsterreinen zijn waarvoor geldt dat men niet van mening kan verschillen over methoden of modellen! Dat is, kort gezegd, mijn eerste bezwaar tegen het idee om voor de Europese Unie een Europees Genderinstituut op te richten. Ik heb zojuist aangegeven dat ik voorstander ben van een rechtvaardiger inrichting van onze maatschappijen. Dat wil echter niet zeggen dat ik de oprichting van dit instituut voorsta.
De bureaucratisering van de vrijheid lijkt me niet de juiste aanpak. Voor het verwezenlijken van een gerechtvaardigd doel zijn niet alle methoden geschikt. Ik geloof verder dat deze wildgroei van “agentschappen” en “instituten” niet de juiste wijze is om de organisatie van de Europese instellingen vorm te geven.
Reinhard Rack (PPE-DE), schriftelijk. (DE) Wij, de afgevaardigden in het Europees Parlement die deel uitmaken van de Oostenrijkse Volkspartij zijn voorstanders van gendergelijkheid en van een actieve rol van de politiek op dat terrein. Daarom menen wij dat het een juist signaal zou zijn als dit vraagstuk onder de hoede komt van het op te richten Europees Agentschap voor de mensenrechten, en herhalen we dat wij de behandeling van vraagstukken met betrekking tot de gendergelijkheid als een belangrijke taak van het Agentschap beschouwen, zoals vastgelegd in de resolutie van het Europees Parlement van 26 mei 2005 over het verslag Kinga-Gál.
We zijn echter tegen het oprichten van nieuwe zelfstandige instanties, die uiteindelijk zullen leiden tot een nieuwe en dure bureaucratie, en aangezien de financiële vraagstukken geenszins zijn opgelost wijzen we de geplande ongespecificeerde financiële verplichtingen van circa 52 miljoen euro van de hand.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) De EU heeft te veel autoriteiten en bureaus. Toch stem ik voor de instelling van dit instituut. De situatie op het gebied van gelijke kansen is rampzalig, wat vooral gesymboliseerd wordt door het feit dat 83 procent van de topposities wordt bekleed door mannen, en door ouderwetse regels voor ouderverlof, een totaal gebrek aan seksuele opvoeding en een armzalige wetgeving. Het is wel een paar miljoen euro waard om te proberen hier wat aan te doen met een instituut dat bedoeld is ter aanvulling op het reeds bestaande instituut inzake discriminatie van minderheden. In dat verband is het redelijk dat er een instituut is inzake discriminatie van de meerderheid, want dat zijn de vrouwen.
Liam Aylward (UEN), schriftelijk. - (EN) Dit is een voortreffelijk verslag. We hebben gezien dat er sprake is van een toename van het aantal ernstige natuurrampen in de EU en de rest van de wereld. De afgelopen vijftien maanden hebben we bijvoorbeeld de tsunami in Azië gehad, de krachtige tropische cycloon in Louisiana en Mississippi, verwoestende overstromingen in Roemenië, Bulgarije, Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk, ernstige droogte in Spanje en Portugal en branden die in Portugal bijna 180 000 hectare bos hebben verwoest. Het is duidelijk dat natuurlijke gevaren een wereldwijde bedreiging vormen die om een wereldwijde respons vragen.
Daarom verwelkom ik het voorstel voor een verordening van de Raad en het verslag van het Parlement, met name het idee van preventie als onderdeel van een Europese respons op natuurrampen. Preventie is in alle opzichten net zo belangrijk als een reactie op natuurrampen en ik ben blij dat preventie in het verslag is opgenomen.
Ik ben het er ook mee eens dat de rechtsgrondslag duidelijker is op grond van artikel 175, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en ik steun de rapporteur.
Ik ben het ermee eens dat de doctrine van de EU voor civiele bescherming moet worden gebaseerd op een benadering van onderaf en dat de primaire verantwoordelijkheid voor maatregelen inzake civiele bescherming moet berusten bij de lidstaten.
Johannes Blokland (IND/DEM), schriftelijk. De ChristenUnie-SGP parlementariërs hebben niet kunnen instemmen met het advies aan de Raad over het instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties. De wijziging van de rechtsgrondslag, de uitbreiding van het instrument, waardoor ook preventieve maatregelen gefinancierd kunnen worden, en de verhoging van het budget kunnen niet op onze instemming rekenen.
Met name de wijziging van de rechtsgrondslag betreuren wij, temeer daar het Parlement in eerdere, vergelijkbare stemmingen wel gekozen heeft voor artikel 308 als enige juiste rechtsgrondslag. Het oprekken van de definitie van artikel 175 van het Verdrag, zodat ook dit instrument eronder kan vallen is niet de goede weg, en kan alleen worden geïnterpreteerd als een stellingname van een meerderheid in het Parlement om de invloed uit te strekken naar onderwerpen die niet door het Verdrag tot diens bevoegdheden worden gerekend.
Daarnaast zouden de financiële consequenties van het inzetten van hulpteams niet door een communautair instrument geregeld moeten worden. Dit is een kwestie van solidariteit tussen landen onderling.
David Casa (PPE-DE), schriftelijk. - (MT) Hoewel er al veel verbeterd is in de wijze waarop er op ernstige noodsituaties wordt gereageerd, moet ik helaas toch constateren dat er nog steeds veel werk moet worden verzet. Er is duidelijk behoefte aan een collectieve inspanning om dergelijke rampen zoveel mogelijk te voorkomen.
Volgens mij is iedereen het er over eens dat de lidstaten en de Europese Unie gezien ons huidige beleid enorm veel geld kunnen besparen als wij ons inspannen om rampen op nationaal niveau te voorkomen.
Wij moeten bereid zijn om meer geld en mankracht te investeren in het uitvoeren van een onderzoek waarin duidelijk aangegeven wordt of - wellicht nog beter - geëvalueerd wordt welke locaties en regio’s het meest rampgevoelig zijn.
Op die manier zijn wij op elke mogelijke gebeurtenis voorbereid en kunnen wij, zoals ik al eerder heb gezegd, niet alleen vele miljoenen besparen, maar ook onze morele plicht vervullen om de levens te beschermen van de mensen die een groter risico lopen om slachtoffer van een ramp te worden.
Naar mijn idee moeten wij een politieke koers uitzetten op basis waarvan elk land op steun van de Unie kan rekenen bij het opzetten van projecten om de levensstandaard te verbeteren van degenen die in de regio’s leven waar het risico op grootschalige problemen het grootst is.
Volgens mij is voorkomen beter dan genezen en dat betekent dat wij alles in het werk moeten stellen om op alle mogelijke calamiteiten voorbereid te zijn.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De meest recente natuurrampen – de overstromingen, extreme droogte en bosbranden die niet alleen landen in Europa, maar ook daarbuiten treffen, zoals de tsunami in Azië en de cyclonen in de VS – tonen aan hoe belangrijk het is dat er doeltreffende mechanismen voor burgerbescherming bestaan.
Het door de Commissie voorgestelde instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties is bedoeld om het reactievermogen van de EU in het kader van het mechanisme voor civiele bescherming te verbeteren en de bijstand in termen van de paraatheid voor en snelle respons op ernstige noodsituaties zoveel mogelijk te vergroten. Het Commissievoorstel gaat echter niet in op preventie. Daarom vinden we het zo belangrijk dat dit verslag wordt goedgekeurd. Het legt de nadruk op preventie en stelt voor dit onderwerp ook op te nemen in de werkingssfeer van het instrument.
We wijzen verder op de voorstellen met betrekking tot geïntegreerde strategieën voor het beheer van milieu en natuurlijke hulpbronnen, waarvan ook het beheer van de bossen en van gebieden met gevaar voor overstroming, wetlands en andere broze ecosystemen deel moeten uitmaken, evenals risico-evaluaties in stedelijke gebieden. Het verslag stelt verder dat geïsoleerde en ultraperifere regio's bijzondere aandacht verdienen, dat er voorlichtings- en bewustmakingsacties voor de burgers moeten worden opgezet en dat de opleiding voor het personeel moet worden uitgebreid en verbeterd.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De door de Commissie voorgestelde tekst houdt goed nieuws in voor de civiele bescherming op Europees niveau. De maatregelen en acties die op basis van dit instrument kunnen worden ontwikkeld zullen van groot nut zijn voor de paraatheid en respons bij ernstige noodsituaties.
Als gevolg van de door het Parlement aangebrachte wijzigingen zal in dit instrument nu ook een plaats worden ingeruimd voor preventie. Wij geloven dat preventie van fundamenteel belang is voor het verwezenlijken van zulke belangrijke doelstellingen als de bescherming van de bevolking, het milieu en eigendommen.
Voor een land als Portugal, dat elk jaar weer wordt geteisterd door bosbranden en droogten die onherstelbare schade aanrichten, houdt dit voorstel in dat er nu gespecialiseerd personeel kan worden opgeleid en dat er mechanismen kunnen worden ontwikkeld voor de paraatheid bij noodsituaties. We zullen nu ook materieel en beste werkwijzen kunnen uitwisselen met landen die op dit gebied verder gevorderd zijn.
Ik kan mij dus vinden in het verslag van de heer Padadimoulis en de wijzigingen die in de Commissietekst zijn aangebracht.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Er zijn goede redenen voor de regeringen van de lidstaten om prioriteit toe te kennen aan maatregelen die het gevaar voor het uitbreken van natuurrampen verminderen. Wij plaatsen echter vraagtekens bij de vooraanstaande rol die het Europees Parlement in dit verband aan de EU wil geven. Het Europees Parlement wil onder meer:
– dat de EU een actieve rol gaat spelen om rampen te voorkomen, zoals ernstige droogte in Spanje en Portugal of branden in Zuid-Europa;
– dat de EU ingrijpt bij rampen buiten de Unie door middel van het inzetten van reddingsdiensten en dergelijke;
– dat de begroting voor snelle respons en paraatheid wordt verhoogd met 105 miljoen euro (ten opzichte van het Commissievoorstel) voor de periode 2007–2013.
Wij vinden dat het primair de taak van de individuele lidstaten is om actie te ondernemen in verband met natuurrampen. Veel soorten natuurrampen (zoals droogte en branden) keren vaak terug en kunnen worden voorspeld. De lidstaten moeten alle mogelijke investeringen kunnen doen om de risico’s voor het uitbreken van dit soort rampen tot een minimum te beperken.
Bovendien hebben de Verenigde Naties al een operationeel systeem voor hulp aan landen die door rampen en ernstige ongelukken worden getroffen. De lidstaten zouden dit systeem in hun eigen voordeel kunnen steunen in plaats van een parallelle structuur op te zetten waarmee ze onnodig dubbel werk riskeren. We hebben op grond van de bovenstaande argumenten besloten om tegen dit verslag te stemmen.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor deze verordening gestemd.
Ik sta positief tegenover de versterking van de mechanismen voor civiele bescherming in de Europese Unie in noodsituaties. Dit EU-instrument voor snelle respons moet zichtbaar, gecoördineerd en zeer snel inzetbaar zijn. Bij natuurrampen is er altijd sprake van een race tegen de klok. De sleutel tot het welslagen van deze interventies is gelegen in perfecte samenwerking tussen de betrokken partijen.
Met verschillende amendementen heb ik het aspect preventie naar voren willen halen. Hoe belangrijk het ook is om te weten hoe er op een ramp gereageerd moet worden, het is nog belangrijker om te weten hoe die voorkomen moet worden. Preventie vormt een wezenlijk onderdeel van risicovermindering. Branden zijn bijvoorbeeld heel vaak het gevolg van menselijk handelen. Een oproep tot waakzaamheid, vergezeld van informatie over de strafmaat, is dan ook een niet te veronachtzamen preventiemethode.
Anderzijds moet er, voordat er actieplannen worden opgesteld, een inventaris van de bestaande materiële en personele middelen worden opgemaakt. Deze inventaris moet in overleg met de lidstaten door de Europese Commissie worden opgesteld.
Tot slot ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de civiele bescherming bij de lidstaten. Deze communautaire mechanismen dienen dan ook ter aanvulling van het beleid van nationale, regionale of lokale autoriteiten.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Uiteraard zijn we het eens met de in dit verslag opgenomen voorstellen. Ik noem – onder andere – het voorstel om preventie in dit instrument te integreren en prioritair te maken. Preventie speelt immers een heel belangrijke rol bij het verminderen van de met natuurrampen verband houdende risico’s. De internationale rol van de VN bij het beheer van de hulp aan de bevolking dient inderdaad versterkt te worden, en ook het idee om de bescherming van de volksgezondheid en het cultureel erfgoed in dit instrument op te nemen kan onze goedkeuring wegdragen.
Het debat over de solidariteit tussen de verschillende landen in het geval van een noodsituatie maakt ook – pijnlijk – duidelijk hoeveel middelen er worden opgeslokt door de wapenwedloop en de militarisering van de internationale betrekkingen door de belangrijkste kapitalistische mogendheden, de Verenigde Staten voorop.
Wat zouden we allemaal niet kunnen doen als we de enorme sommen die aan oorlog en bewapening worden besteed, gebruikten voor preventie, noodhulp, directe respons en het herstel van door rampen getroffen gebieden?
Hoeveel levens zouden er gespaard kunnen worden, en hoeveel leed en vernietiging van economische, sociale en ecologische hulpmiddelen zouden vermeden kunnen worden als we in het kader van de internationale betrekkingen een op ontspanning gericht beleid zouden voeren, met vreedzame conflictoplossing, ontwapening en een voor iedereen gunstige samenwerking tussen de verschillende landen en volkeren?
Caroline Jackson (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieven steunen de gedachte dat de lidstaten bij ernstige noodsituaties ter aanvulling op de inspanningen van een afzonderlijke lidstaat of lidstaten de solidariteit van Europa willen tonen door middel van een collectieve bijdrage uit de EU-begroting. Daarom stemmen we voor het verslag als geheel. Maar de voorgestelde wijzigingen van de rechtsgrondslag, het idee om een respons op noodsituaties buiten de EU op te nemen en de verhoging van de begroting steunen we niet. Als de respons wereldwijd van toepassing is, is geen enkele denkbare begroting toereikend. Het Parlement moet geen hoop wekken die de EU niet zal waarmaken.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De feiten tonen aan dat de arme lagen van de bevolking de eerste slachtoffers zijn van het vaak misdadige gebrek aan geschikte maatregelen om hen te beschermen tegen natuurrampen.
De grote overstromingen in New Orleans hebben duizenden mensen gedood, hoewel ze voorzorgsmaatregelen hadden kunnen nemen, omdat ze het wisten. In Cuba daarentegen, waar algemene preventie en bescherming van staatswege bestaan, zijn geen slachtoffers gevallen.
Bijgevolg zijn preventie- en beschermingsmaatregelen vereist ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid, waarvoor uitsluitend de overheid verantwoordelijk is en niet de NGO’s en het spreekt vanzelf dat er voldoende financiële middelen ter beschikking moeten zijn.
Het voorstel van de Commissie houdt geen rekening met preventie, want in dat geval moet je de sociaal-economische oorzaken aanpakken, die de gevolgen veroorzaken of verergeren en moet je de vereiste kredieten leveren, die nog steeds ontoereikend zijn.
Toch is het vreemd dat noodsituaties en de behoefte aan communautaire solidariteit in het geval van natuurrampen, industriële of technologische rampen ook solidariteit bij terreuraanslagen omvat. Op die manier komt het afschuwelijkste artikel van de "Europese Grondwet" via een achterdeurtje weer binnen, het artikel betreffende solidariteit in het geval van terroristische activiteiten. We weten dat de definitie van terreur rekbaar is en door het Europese kapitaal wordt aangepast aan de omstandigheden en is gericht tegen de sociale massabewegingen, via de kapitalistische strijd tegen de volksbewegingen en het repressieve beleid van de Unie en de regeringen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De Europese Unie heeft op een proactieve en solidaire wijze gehoor gegeven aan hulpverzoeken van de zijde van lidstaten in ernstige noodsituaties. De meest recente rampen – zoals bijvoorbeeld de extreme droogte en de bosbranden in Portugal en Spanje – hebben echter aangetoond dat het communautaire mechanisme voor civiele bescherming dringend versterking behoeft, voordat er zich nieuwe noodsituaties voordoen.
Deze tekst houdt beslist een verbetering in van het voorstel van de Commissie. Het toepassingsgebied van de verordening wordt uitgebreid en er worden meer middelen voorgesteld voor preventie, paraatheid en bijstand in noodsituaties.
Er is ook aandacht besteed aan maritieme incidenten. We moeten immers erkennen dat een individuele kuststaat zonder hulp van andere landen niet is opgewassen tegen de gevolgen van een grote olievlek.
We zijn een open Unie die een beleid van internationale solidariteit voorstaat. We moeten dus voorzover onze mogelijkheden dat toestaan, hulp bieden wanneer andere volken door een ernstige noodsituatie getroffen worden, zonder daarbij evenwel te vergeten dat versterking van de wederzijdse hulp tussen de lidstaten van de Unie op de eerste plaats komt.
Samenvattend: deze maatregelen zullen ons in staat stellen adequater te reageren op hulpverzoeken. Ik heb daarom voor gestemd.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) De lidstaten van de EU zouden structuren moeten opbouwen om elkaar te kunnen helpen bij bosbranden en andere natuurrampen. Dit is typisch een gebied waar internationale coördinatie goed en noodzakelijk is. Het Parlement verandert ook de rechtsgrondslag, waardoor de mogelijkheden voor invloed van de burgers groter worden.
Daarom stem ik vóór, ook al heb ik verloren bij de stemming over het voorstel om ook terroristische aanslagen eronder te laten vallen. Ik vind dat zulke aanslagen van heel andere aard zijn dan andere rampen en dat we ons daar op heel andere wijze tegen moeten beschermen. Daarom moeten ze niet onder het fonds vallen. In geval van terrorisme zijn heel andere maatregelen nodig, en alleen de zuiver civiele delen daarvan, zoals hulp met sanering na een aanval, moeten onder het fonds vallen.
Terrorisme treft hoofdzakelijk landen met een kolonialistisch buitenlands beleid, maar in plaats van dat te wijzigen, willen zij hun beleid en de gevolgen ervan verspreiden naar alle lidstaten van de EU. Nu zal waarschijnlijk echter slechts een miniem deel voor deze doeleinden worden gebruikt en dus is het toch een acceptabel voorstel.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het IMF is één van de instellingen van Bretton Woods die samen met de Wereldbank en de GATT/WTO hebben bijgedragen tot het consolideren van de ongelijkheid tussen het ontwikkelingsniveau van het kapitalistische centrum en dat van de periferie. Het IMF heeft meegeholpen bij de liberalisering van de handel en de dienstverlening en daarbij de verbreiding van de heersende liberale ideologie bevorderd, onder andere door het doen van aanbevelingen over het terugbrengen van de rol van de staat, privatiseringen en flexibiliteit op de arbeidsmarkt. We vinden die aanbevelingen terug in de zogenaamde strategie van Lissabon.
Men beweert de economieën van de zuidelijke landen nu via structurele aanpassingsplannen voor te bereiden op de zogenaamde markteconomie en de daarbij horende mededinging. Deze landen moeten zich openstellen voor buitenlandse investeringen en een model voor economische specialisering volgen dat gunstig is voor het centrum. De rampzalige economische en sociale gevolgen van deze plannen zijn bekend. Ook van de veelgeroemde stabiliteit die het IMF beweert na te streven blijkt in de praktijk niets. Integendeel: het huidige economische bestel wordt voortdurend onstabieler en financiële crises doen zich steeds vaker voor.
We hebben behoefte aan een ander, op de VN gebaseerd monetair systeem. Dat systeem moet alle deelnemers tot voordeel strekken en ontwikkeling bevorderen. De nu voorgestelde hervorming van het IMF verandert echter niets aan de aard van dit instituut, ook niet als de zich ontwikkelende landen een grotere inbreng zouden krijgen (wat niet het geval is). Vandaar onze onthouding.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik verwelkom dit verslag waarin de nauwe coördinatie van de lidstaten bij de onderhandelingen in het IMF wordt aangemoedigd. Aangezien er geen volledige erkenning is voor één bepaald Europees representatief blok met door de lidstaten gedelegeerde bevoegdheden, is het van belang dat afzonderlijke lidstaten zichzelf binnen het IMF blijven vertegenwoordigen. Bij veel belangrijke kwesties, zoals ontwikkeling, gaat het erom dat een standpunt door zoveel mogelijk stemmen wordt uitgedragen.
Claude Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik juich nauwe coördinatie van de lidstaten bij onderhandelingen in het IMF toe. Aangezien er geen volledige erkenning is voor één bepaald Europees representatief blok met door de lidstaten gedelegeerde bevoegdheden, ben ik van mening dat afzonderlijke lidstaten zichzelf binnen het IMF moeten blijven vertegenwoordigen. Hierbij zit ik op één lijn met talrijke andere internationale organen zoals de VN. Bij veel belangrijke kwesties, waaronder ontwikkeling, gaat het erom dat een standpunt door zoveel mogelijk stemmen wordt uitgedragen.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) De EPLP juicht nauwe coördinatie van de lidstaten bij onderhandelingen in het IMF toe. Aangezien er geen volledige erkenning is voor één bepaald Europees representatief blok met door de lidstaten gedelegeerde bevoegdheden, is de EPLP van mening dat afzonderlijke lidstaten zichzelf binnen het IMF moeten blijven vertegenwoordigen. Hierbij zitten we op één lijn met talrijke andere internationale organen zoals de VN. Bij veel belangrijke kwesties, waaronder ontwikkeling, gaat het erom dat een standpunt door zoveel mogelijk stemmen wordt uitgedragen. Als we de stem van de EU terugbrengen tot één, kan dat onder bepaalde omstandigheden duidelijk van invloed zijn op het gewicht van het standpunt van de internationale gemeenschap.
Oldřich Vlasák (PPE-DE). – (CS) Geachte Voorzitter, dames en heren. Graag wil ik u uitleggen waarom ik tegen dit verslag heb gestemd. De reden is dat het verslag overbodig en onevenwichtig is, niet gebaseerd op harde feiten, maar slechts op niet door feiten geschraagde veronderstellingen. De verlenging van de wachttermijn van vijf naar zeven jaar is onacceptabel en druist in tegen het fundamentele recht van vrij verkeer. Als we doorgaan met het opstellen van regels, in plaats van de beperkingen voor het bedrijfsleven weg te nemen en de arbeids- en dienstenmarkt vrij te maken, dan zal de Europese economie niet worden bevorderd, maar juist verder stagneren.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij Zweedse sociaal-democraten steunen het verslag-Hutchinson in hoofdlijnen, maar ons standpunt over bedrijfsverplaatsingen is het volgende. Wij vinden dat EU-middelen niet mogen worden gebruikt voor het verplaatsen van productie, omdat dat in de praktijk betekent dat men de werkloosheid verplaatst en dat werknemers in verschillende regio’s tegen elkaar worden opgezet. Wij vinden echter niet dat alle bedrijfsverplaatsingen in hun algemeenheid verkeerd zijn. Herstructurering van bedrijfstakken moet mogelijk zijn opdat die zich kunnen ontwikkelen. Als het kennis- en competentieniveau in een land stijgt, kan dat betekenen dat er bedrijfsverplaatsingen moeten plaatsvinden om de regio tot ontwikkeling te brengen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag over bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling gestemd, aangezien het van essentieel belang is onze medeburgers gerust te stellen door duidelijk te maken dat de Europese Unie niet de oorzaak is van de problemen, maar juist oplossingen aanreikt in het kader van de grote economische en sociale veranderingen van vandaag de dag.
Gezien de ernst van de economische en sociale vraagstukken die samenhangen met de bedrijfsverplaatsingen, is een krachtig Europees beleid nodig om de noodzakelijke veranderingen en de cohesiedoelstelling met elkaar te verzoenen. Met zeer grote tevredenheid onderschrijf ik het verzoek om objectieve informatie en prognoses over het verschijnsel van de bedrijfsverplaatsingen. Deze informatie is onontbeerlijk, met name in het kader van de onderhandelingen binnen de Wereldhandelsorganisatie over economische sectoren die in ernstige mate blootstaan aan deze veranderingen, die zeer ingrijpend kunnen zijn. Het is eveneens urgent duidelijkheid te verschaffen over de Europese steunmaatregelen ten aanzien van bedrijfsverplaatsingen, met name door het verlenen van steun te koppelen aan de verplichting om de productie te doen plaatsvinden op het grondgebied van de Unie.
Tot slot juich ik het verzoek toe dat betrekking heeft op het opnemen van sociale bepalingen in internationale verdragen, en wel op basis van de prioritaire conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie.
Brigitte Douay (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag-Hutchinson over bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling gestemd, na te hebben deelgenomen aan de debatten in de commissie en het verslag te hebben geamendeerd.
Dit verslag poogt te voorkomen dat de structuurfondsen maatregelen in de hand werken die bijdragen tot bedrijfsverplaatsingen met hoge sociale kosten in onze regio’s.
Het bepleit de invoering van een Europese strategie ter bestrijding van bedrijfsverplaatsingen en de oprichting van een Europese waarnemingspost van bedrijfsverplaatsingen om de reële impact van de Europese steun op de bedrijfsverplaatsingen te becijferen.
Het is geenszins de bedoeling om terug te keren naar een geleide economie, noch om schade toe te brengen aan de vrije en onvervalste concurrentie, de grondslag van de gemeenschappelijke markt. Het is evenmin de bedoeling alle ondernemingen te controleren of de ontwikkeling van de nieuwe lidstaten in de weg te staan. Het is echter wel belangrijk erop te wijzen dat de structuurfondsen instrumenten voor ontwikkeling en sociale cohesie moeten zijn, en geen wapens in een strijd tussen onze regio’s. Want zelfs in de rijkste landen van de Europese Unie zijn er nog arme regio’s, waar werknemers wanhopig toezien hoe hun werkgelegenheid verdwijnt, vaak zonder omscholingsmogelijkheden.
Lena Ek en Cecilia Malmström (ALDE), schriftelijk. – (SV) Een steeds verder geglobaliseerde wereld stelt nieuwe eisen. Er ontstaan nieuwe problemen die moeten worden aangepakt en nieuwe mogelijkheden die we moeten aangrijpen. Vandaag stemt het Europees Parlement over het initiatiefverslag-Hutchinson betreffende “Bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling”. Wij hebben besloten tegen dit verslag te stemmen omdat wij vinden dat het de problematiek rond bedrijfsverplaatsingen verkeerd aanpakt.
We zijn het ermee eens dat er geen redenen zijn om met EU-middelen uit onder andere de structuurfondsen verbeterde concurrentievoorwaarden te financieren voor Europese ondernemingen die kort daarna besluiten om hun activiteiten naar buiten de EU te verplaatsen. Daarentegen moeten noch de staat noch Europese autoriteiten aan bedrijven gaan voorschrijven hoe ze hun activiteiten moeten regelen en aan welke voorwaarden ze moeten voldoen. Anders verhinderen ze dat bedrijven rationele besluiten nemen om te overleven.
We scheppen geen volledige werkgelegenheid door meer sturing door de overheid; we doen dat door de komst van meer bedrijven en nieuwe investeringen op de particuliere markt mogelijk te maken. Daarom kunnen we ook niet stemmen voor een verdere beperking van het vrije verkeer van ondernemingen op de interne markt, zoals in dit verslag wordt voorgesteld. Ter bestrijding van de problemen en verplaatsingen die een geglobaliseerde markt met zich meebrengt hebben we dus een ander uitgangspunt nodig dan deze nieuwe trend, die gebaseerd is op economisch patriottisme.
Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag van de heer Hutchinson over bedrijfsverplaatsingen gestemd, waarin wordt benadrukt dat de EU zich dringend rekenschap dient te geven van de ernst van de gevolgen van bedrijfsverplaatsingen voor de bevolking en de betreffende gebieden.
Er moet licht worden geworpen op de ontwikkeling van dit verschijnsel en de gevolgen ervan, wat mogelijk zou moeten zijn met een waarnemingspost.
Dit moet echter ook gebeuren via een dwingender wettelijk kader binnen de EU en het toepassen van sociale en milieubepalingen in het internationale handelsverkeer.
Het belang van werknemers en het behoud van werkgelegenheid moeten centraal staan binnen ons beleid. Dat is absoluut noodzakelijk om de in 2000 aangeprezen doelstellingen van volledige werkgelegenheid en van de strategie van Lissabon te bereiken, wat niet zal lukken als er geen Europees industriebeleid wordt gevoerd.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) In dit verslag, dat buiten de wetgevingsprocedure valt, wordt een belangrijk thema behandeld. Wij hadden deze problematiek echter graag anders willen formuleren.
Bedrijfsverplaatsingen naar derde landen buiten de EU vormen een kwestie waar wij ons niet mee moeten bemoeien. Over het algemeen moeten marktoverwegingen bepalend zijn voor de plaats in de wereld waar bedrijven zich vestigen. De lidstaten van de EU kunnen zich in dat verband inspannen om te concurreren, bijvoorbeeld op het punt van kennis, competentie en stabiliteit die zij kunnen bieden.
Wat bedrijfsverplaatsingen binnen de Unie betreft, moeten we iets doen aan het probleem dat individuele lidstaten discriminerende belastingverlichtingen en overheidssteun aanbieden ter aanvulling op de structuursteun van de EU. Dat gebeurde in 2002, toen de bandenfabriek in Gislaved werd gesloten en het betrokken bedrijf, Continental, in plaats daarvan investeerde in een bandenfabriek in Noord-Portugal. Dat zoiets kan gebeuren op de interne markt van de EU is volgens ons een groter probleem.
Verder stelt de rapporteur in zijn toelichting dat er eventueel een waarnemingspost van bedrijfsverplaatsingen zou kunnen worden opgericht in de EU. Het is echter niet de taak van een nieuwe waarnemingspost maar de taak van de Commissie om erop toe te zien dat er geen bedrijven worden gesloten ten gevolge van herstructureringen en discriminerende belastingstelsels.
Wij hebben daarom besloten om tegen het verslag te stemmen. In beginsel vinden wij dit een belangrijk thema, maar we hadden graag een resolutie met een andere benadering van dit belangrijke onderwerp gezien.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Deze door het Europees Parlement aangenomen resolutie over bedrijfsverplaatsingen was de enig mogelijke. De dominante politieke stromingen in het EP – de sociaal-democraten en rechts – hebben immers een compromis gesloten dat een scherper geformuleerde resolutie uitsloot. De door ons ingediende amendementen (zie hieronder) zijn verworpen. Wij wilden:
- duidelijk maken dat bedrijfsverplaatsingen doorgaans gemotiveerd worden door het streven naar een zo groot mogelijke winst. Bedrijven proberen zo fiscale voordelen en financiële steun te verkrijgen en maken daarbij gebruik van goedkope arbeid. Dit zijn banen zonder rechten;
- duidelijk maken dat bedrijfsverplaatsingen deel uitmaken van de liberalisering van de handel en de deregulering van de mondiale arbeidsmarkt onder aegide van de WTO;
- een juridisch kader opzetten waarin – onder andere – het volgende zou worden vastgelegd: het instellen van een contractuele verplichting om het bedrijf tenminste zeven jaar voort te zetten en zo stabiele en duurzame werkgelegenheid te creëren en bij te dragen tot de ontwikkeling van de betrokken regio; het instellen van sancties die bij niet-nakoming kunnen worden opgelegd (terugbetaling van de toegekende steun en uitsluiting van communautaire steun in de toekomst); bescherming van de werknemers via informatie en inspraak, waaronder een vetorecht;
- dat er elk jaar een mededeling wordt opgesteld over bedrijfsverplaatsingen en de daaruit voortvloeiende gevolgen.
We moeten nu maar hopen dat wat wordt goedgekeurd tenminste wordt uitgevoerd.
Marine Le Pen (NI), schriftelijk. – (FR) Met het voorstel om terugbetaling te eisen van Europese steun die is verleend aan bedrijven die hun activiteiten verplaatsen, komt in het verslag van de heer Hutchinson een van de voorstellen terug die bij de regionale verkiezingen in Île de France door het Front National zijn gedaan naar aanleiding van de subsidies van de regionale raad.
Langzaam maar zeker begint het de Europese instellingen te dagen wat de economische en sociale gevolgen van hun beleidskeuzes zijn: vele van onze bedrijven zien zich gedwongen hun activiteiten te verplaatsen, omdat het verdwijnen van de grenzen hen blootstelt aan concurrentie met producenten met extreem lage arbeidskosten.
Om onze economieën tegen deze sociale dumping te beschermen en ons sociaal model te behouden moeten we een ander beleid voeren: onze grenzen in ere herstellen, onze bedrijven concurrerender maken door onze sociale zekerheid te financieren via een sociale BTW, die in de plaats zou komen van de sociale premies. De nationale regeringen moeten hiervoor soeverein zijn op belastinggebied.
Dit zijn enkele van de zinnige economische en sociale maatregelen die niet door het huidige Europa van Brussel, dat vorig jaar door de Fransen is afgekeurd, maar wel door een Europa van vrije en soevereine naties getroffen zouden kunnen worden.
Toine Manders (ALDE), schriftelijk. De VVD-delegatie heeft gemeend tegen het verslag-Hutchinson over bedrijfsverplaatsingen in het kader van regionale ontwikkeling te moeten stemmen, omdat hierin onomwonden steun wordt uitgesproken voor het Commissievoorstel om een globalisatiefonds op te richten. De VVD is fel gekant tegen dit fonds, omdat deze vorm van staatsinterventie de interne markt tegenwerkt. Sociaal beleid is een kwestie van de lidstaten zelf. Daarnaast bestaat er al een Europees systeem dat voorziet in de mogelijkheden tot omscholing van werknemers. De bestaande Europese structuurfondsen geven de lidstaten namelijk de financiële middelen om hun bevolking (om) te scholen. Voorts zijn in het verslag-Hutchinson een aantal onnodige en bemoeizuchtige bureaucratische bepalingen opgenomen die de vrijheid van vestiging belemmeren, waardoor de dynamiek uit de interne markt wordt gehaald.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik verwelkom dit verslag over bedrijfsverplaatsingen in het kader van de regionale ontwikkeling. Het partnerschapsbeginsel maakt dat de lidstaten en de Commissie erop toe moeten zien dat bedrijven die overheidssteun hebben ontvangen en vervolgens binnen zeven jaar na de toekenning van de steun hun activiteiten naar een andere lidstaat of een derde land verplaatsen, worden uitgesloten van de toekenning van middelen uit de structuurfondsen.
In dit opzicht is het van belang dat de EU in samenwerking met alle lidstaten een Europese strategie ter bestrijding van bedrijfsverplaatsingen uitwerkt en een Europese waarnemingspost van bedrijfsverplaatsingen opricht die zich bezighoudt met de studie, de evaluatie, de follow-up en het ontwikkelen van concrete voorstellen op het gebied van overeenkomsten op lange termijn op het vlak van werkgelegenheid en lokale ontwikkeling.
Gezien de toename van het aantal getroffen regio’s in Schotland is het belangrijker dan ooit dat er positieve maatregelen worden genomen zodat toegekende middelen op doeltreffende wijze worden besteed en de hele looptijd van het programma wordt gerespecteerd.
Jean-Claude Martinez (NI), schriftelijk. – (FR) Van 25 lidstaten met zeer uiteenlopende loonkosten en een even uiteenlopende premie- en belastingdruk één markt proberen te smeden, het moest wel leiden tot het verplaatsen van bedrijven naar landen met lagere productiekosten. En dat is dan ook gebeurd. De tien nieuwe lidstaten trekken bedrijven uit het “oude Europa” en zelfs in Mexico gevestigde Amerikaanse bedrijven.
Dat is des te schokkender omdat deze lidstaten zichzelf bedenken met een aantrekkelijke belastingdruk en hun gezondheids- en sociale voorzieningen en hun wegen en dergelijke vervolgens laten betalen door de lidstaten in het Westen, die met het verhogen van hun belastingen om de Tien te bekostigen tegelijkertijd hun productiehandicap verzwaren.
Voor bedrijfsverplaatsingen buiten de Unie bestaat een oplossing die hout snijdt. Er moeten douanerechten nieuwe stijl worden uitgevonden met drie kenmerken. Ze moeten variabel zijn naargelang het verschil in de productiekosten tussen de twee betreffende landen. Ze moeten terug te betalen zijn, waarbij het door de exporteur betaalde douanerecht een “belastingkrediet” wordt dat aftrekbaar is bij aankopen in de economie van de importeur. Met andere woorden, het douanerecht zou de exporteur een trekkingsrecht bieden op de economie van de importeur, waarmee een internationale-handelsmultiplicator op gang wordt gebracht die als win-win kan worden aangemerkt.
Tot slot zouden die rechten kunnen worden vergoed, als de importeur de exporteur een voordeel zou willen toekennen. Het douanekrediet zou dan een matching credit worden, zoals we dat al kennen in het internationale belastingrecht.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Mijn instemming met dit verslag heeft vooral betrekking op het hoofdstuk waarin de diagnose wordt gesteld. Het hoofdstuk over de therapie verwijst namelijk naar oplossingen die al eerder zijn geprobeerd maar weinig succesvol zijn gebleken.
Afgezien daarvan ben ik het eens met het in dit verslag verwoorde idee dat bedrijfsverplaatsingen te vaak pas aan de orde komen als de verplaatsing reeds een feit is. Dat is weinig zinvol en toont aan dat we bij het vooruitlopen op de gebeurtenissen ernstig tekortschieten. Ik geloof inderdaad dat er maatregelen moeten worden getroffen om te verhinderen dat de schatkist geplunderd wordt en bedrijven openbare steun ontvangen zonder daar een verantwoordelijk bedrijfsbeheer tegenover te stellen.
Ik geloof echter wel dat sommige bedrijfsverplaatsingen onvermijdelijk zijn. En ik geloof ook dat we bij het voeren van dit debat naar de balans moeten kijken en de kosten tegen de baten moeten afzetten. We verliezen banen vanwege de opening van de markten, maar daar staat tegenover dat diezelfde opening tot het scheppen van banen heeft geleid – en dan zwijg ik over de voordelen voor de consument. We moeten verhinderen dat de wet van de jungle het overwicht krijgt, maar ons niet proberen te verzetten tegen een onontkoombare realiteit. Integendeel: we moeten juist proberen van die realiteit zo goed mogelijk gebruik te maken.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb mij van stemming over het verslag-Matsakis over de communautaire strategie inzake kwik onthouden en ik wil u uitleggen waarom. Ik ben tandarts van beroep en ik weet dat de amendementen betreffende het uitbannen van amalgaam uit de tandheelkunde niet haalbaar zijn, zeker niet in de nieuwe lidstaten, in de eerste plaats om economische redenen. Tandvullingen die vervaardigd zijn uit andere materialen dan amalgaam zijn drie keer duurder. Het gebruik van deze vullingen zou een buitensporige last leggen op de ziekteverzekeringsmaatschappijen. Bovendien is de informatie betreffende de schadelijke effecten van amalgaam onduidelijk en onvolledig. Wij moeten er uiteraard voor zorgen dat het amalgaamafval in tandartspraktijken beter verwijderd wordt, maar wij mogen tandartsen er niet van weerhouden kwik te gebruiken. Ik ben tevens van oordeel dat het aan de lidstaten is om een passende wetgeving vast te stellen. De Slowaakse Vereniging van Tandartsen deelt dit standpunt. Daarom heb ik niet voor het verslag gestemd.
Johannes Blokland (IND/DEM), schriftelijk. De ChristenUnie-SGP parlementariërs kunnen instemmen met de ontwerpresolutie over de kwikstrategie, maar willen daarbij de opmerking laten aantekenen dat op het verbod voor kwikgebruik in meet- en regelapparatuur uitzonderingen mogelijk moeten blijven.
Een van die uitzonderingen zou de productie van klassieke kwikbarometers moeten betreffen, zoals weergegeven in de aangenomen tekst van de resolutie. Voor de productie hiervan wordt zeer weinig kwik gebruikt, dat bovendien ook relatief weinig milieurisico oplevert, doordat het in glas wordt opgesloten.
Diverse kleine bedrijven in de EU zijn voor hun inkomsten afhankelijk van de productie hiervan en zouden door een absoluut verbod moeten sluiten wegens gebrek aan een voldoende geschikt alternatief materiaal. Wij vinden dat in een gecontroleerde omgeving de productie van dit Europees erfgoed toegestaan zou moeten blijven.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het voorstel van de Commissie vult een lacune. Het behelst een Europese strategie met betrekking tot de productie en het gebruik van kwik in Europa gedurende de nu komende jaren.
Het stopzetten van de uitvoer van kwik, het staken van het gebruik van kwik in medische apparatuur en amalgaamvullingen, het toezicht op kwikemissies en het onderzoek naar het gebruik van kwik bij de productie van vaccins vormen belangrijke punten in dit verslag: ze kunnen zeker een gunstig effect hebben voor de volksgezondheid.
De in amendement 2 opgenomen uitzonderingen hebben betrekking op kleine producenten (als er op de productie toezicht kan worden gehouden), museumstukken, ouderwetse barometers en andere objecten met een historische waarde. Het verkorten van de termijn voor de inwerkingtreding van de beperkingen op de uitvoer (amendement 6) is mogelijk te voortvarend. Het zou Europa schade kunnen toebrengen door derde landen die kwik uitvoeren te begunstigen.
Ik ben het in grote lijnen eens met het voorstel van de Commissie en het verslag van de heer Matsakis.
Hélène Goudin, Nils Lundgren en Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan steunt het voorstel om maatregelen te nemen teneinde de emissies van kwik te reduceren en uiteindelijk stop te zetten. Het gaat hier om een grensoverschrijdend milieuprobleem, waarbij een gemeenschappelijke en gecoördineerde strategie op haar plaats is. Daarom hebben we besloten om vóór dit verslag te stemmen.
We hebben echter wel commentaar op afzonderlijke punten in het voorstel van het Europees Parlement. We vinden bijvoorbeeld dat de lidstaten heel goed in staat zijn om zelfstandig voorlichtingscampagnes te voeren over de gezondheidsrisico’s ten gevolge van blootstelling aan kwik. Verder zijn wij van mening dat de aanpak van de sociale gevolgen van het sluiten van kwikmijnen primair een taak van de lidstaten is, en niet zozeer een taak van de EU.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor deze tekst gestemd.
We hebben een krachtige communautaire strategie inzake kwik nodig. Krachtig zijn is echter ook realistisch zijn.
Merthiolaat, dat kwik bevat, wordt gebruikt als conserveermiddel in bepaalde medicijnen, met inbegrip van vaccins. Er bestaan ongeveer een miljoen vaccindoses waarvoor merthiolaat in het productieproces wordt gebruikt voor ontsmettingsdoeleinden. Deze hoeveelheid komt neer op 0,0000003 procent van het jaarlijks in Europa gebruikte kwik.
Gelet op het buitengewoon positieve effect van vaccinatie op de volksgezondheid, ook in de ontwikkelingslanden, is een onmiddellijk verbod op het gebruik van dit product in vaccins dan ook ongerechtvaardigd.
Dit neemt niet weg dat het zoeken naar andere methoden gestimuleerd moet worden om het gebruik van merthiolaat in de toekomst terug te dringen of uit te bannen.
Ik wijs er eveneens op dat de fabrikanten op grond van de farmaceutische regelgeving moeten aantonen dat hun producten onschadelijk zijn voor het milieu.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik verwelkom dit verslag over de communautaire strategie inzake het effect van kwik op het milieu en op de mens. Kwik is een bijzonder giftige stof en het is van belang dat we aan de hand van wetenschappelijk bewijs vaststellen wanneer kwik veilig kan worden gebruikt en wanneer het gebruik ervan moet worden verboden. Ik doe een beroep op de Commissie om de resultaten van haar onderzoek zo spoedig mogelijk te publiceren.
Linda McAvan (PSE), schriftelijk. - (EN) De sociaal-democratische parlementsleden steunen de strategie die de Commissie voorstelt voor controle op het gebruik van kwik. Kwik is een bijzonder giftige stof waarvoor strenge regels moeten gelden. We zijn echter van mening dat verboden of beperkingen pas mogen worden ingevoerd als er een dialoog is gevoerd met de belanghebbenden, als er een grondige effectbeoordeling van de gevolgen heeft plaatsgevonden en als de industrie genoeg tijd heeft gehad om aanpassingen door te voeren.
Claude Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) De wijze waarop ik heb gestemd over het verslag-Matsakis over een communautaire strategie inzake het effect van kwik op het milieu komt voort uit het feit dat de Commissie heeft vastgesteld welke terreinen ze verder wenst te onderzoeken voordat ze een aanbeveling doet voor verdere communautaire wetgeving of actie. Ik vind dat we moeten erkennen dat kwik een bijzonder giftige stof is en dat we de strategie en de effectbeoordeling van de Commissie moeten steunen.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Met het aannemen, op deze dinsdag, van het verslag van mijn collega Marios Matsakis over de communautaire strategie inzake kwik, heeft het Europees Parlement zojuist een krachtig signaal afgegeven aan de internationale gemeenschap: er moet strenge regelgeving komen voor de meest giftige chemische stoffen, en het Europa van de 25 moet het voorbeeld geven door de uitvoer ervan snel te verbieden.
Dat is het lot dat kwik in de toekomst beschoren zal zijn, een voor mens en ecosystemen giftig zwaar metaal waarvan Europa de grootste exporteur ter wereld is.
Ik ben met name verheugd over het aannemen van paragraaf 17, waarin wordt voorgesteld het gebruik van kwik in amalgaam voor de tandheelkunde tegen eind 2007 aan banden te leggen. Het Parlement bevestigt daarmee zijn stemming van 25 januari 2005 over mijn verslag betreffende het Europees actieplan voor milieu en gezondheid, waarin in paragraaf 6 werd voorgesteld om in plaats van het in amalgaamvullingen gebruikte kwik veiliger alternatieven te gebruiken. Het gezond verstand heeft hier gezegevierd. De blootstelling van de mens moet tot het strikte minimum beperkt blijven. Even belangrijk is het daarom dat de Europese Unie snel een oplossing vindt voor de behandeling van de 12 000 ton kwikafval die binnen vijftien jaar door de chloor- en alkali-industrie zullen worden geproduceerd.
Karin Scheele (PSE), schriftelijk. (DE) Kwik en de verbindingen daarvan zijn bijzonder giftig voor mensen, ecosystemen en voor in het wild levende dieren. Kwik is aangemerkt als prioritair gevaarlijke stof in de kaderrichtlijn water en vertraagt ook microbiologische activiteit in de bodem.
Kwik is een persistente stof en kan in het milieu transformeren tot methylkwik, dat eveneens enorm negatieve effecten op de menselijke gezondheid heeft.
Kwik in amalgaamvullingen dat via tandheelkundige operaties en crematoria vrijkomt, is een belangrijke bron van kwikemissies.
Daarom is het noodzakelijk dat tandheelkundig amalgaamafval naar behoren wordt afgevoerd.
Het gebruik van kwik in amalgaam voor de tandheelkunde is een onderwerp dat sterk leeft. De aangewezen benadering is alle potentiële risico‘s bij het gebruik van kwik in tandheelkundig amalgaam te onderzoeken. Op basis van de uitslagen van dat onderzoek dient actie te worden ondernomen.
Nina Škottová (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou graag een aantal opmerkingen willen plaatsen als toelichting op mijn tegenstem tegen het verslag van de heer Paasilinna inzake een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid. Een van de doelstellingen van het i2010-project betreft innovatie en investeringen in onderzoek. Tot mijn verbazing kwam ik er achter dat het verslag zo goed als niet ingaat op de onderzoeksproblematiek; het onderwerp krijgt niet de aandacht die het verdient. Er wordt alleen over onderzoek gesproken in verband met de ondersteuning van onderzoek naar specifieke technologieën.
Een verder belangrijk punt is het feit dat onderzoek op alle mogelijke gebieden van het menselijk handelen leidt tot een bepaalde vraag naar informatie- en communicatietechnologie. Deze terugkoppeling mis ik node in dit verslag, terwijl deze in het kader van de Lissabon-strategie juist een van de aanjagers zou moeten zijn van economische groei en de schepping van werkgelegenheid. Het feit dat er slechts één enkele verwijzing naar het zevende kaderprogramma is opgenomen, staat in geen verhouding tot het belang van het programma voor groei en werkgelegenheid. Digitale vaardigheden worden vandaag de dag beschouwd als een van de basisvaardigheden. We moeten deze dan ook ontwikkelen in het kader van het concept levenslang leren.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we willen de digitale opmars nu middels nieuwe initiatieven ondersteunen. Digitale bibliotheken en tachografen, biometrische paspoorten en e-government moeten voor wonderen zorgen. Het aandeel van de informatie- en communicatietechnologie van 40 procent in de productiviteitsgroei is inderdaad indrukwekkend.
Bij alle euforie rond de nieuwe technologieën mogen we de realiteit echter niet uit het oog verliezen. Voor de digitale sector is wederom groei voorspeld, maar dit zal het aantal banen eerder doen afnemen dan laten stijgen: de hightechindustrie is bijzonder mobiel en verplaatst zich moeiteloos naar de Oost-Europese lidstaten en uiteindelijk naar landen als India en China.
De dromen van de EU over grote concerns die als banenschepper dienen, zullen ook ditmaal niet uitkomen, maar gelukkig wordt het MKB steeds actiever op dit gebied. Het MKB is aan een inhaalslag bezig om productiever en concurrerender te worden en nieuwe markten op te gaan. We zullen deze bedrijven meer moeten ondersteunen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag over een Europees informatiemodel voor groei en werkgelegenheid gestemd, omdat ik van mening ben dat toegang tot informatie- en communicatietechnologieën een noodzakelijke voorwaarde is voor economische ontwikkeling en maatschappelijke vooruitgang. De toepassing van deze technologieën raakt aan vrijwel alle sectoren, technische, bestuurlijke, commerciële, culturele, sociale, gezondheid, enzovoort. Het is absoluut noodzakelijk dat alle inwoners van de Europese Unie gelijke kansen hebben op toegang tot deze technologieën, tegen kosten die overeenkomen met normale marktprijzen. Ik juich het idee van de bestrijding van de digitale kloof toe, en het is goed om er nog eens aan te herinneren hoezeer de Europese Unie een kans op toepassing van een coherent beleid heeft gemist bij de licenties voor de derde generatie mobiele telefonie, het UMTS (Universal Mobile Telecom System), die door de lidstaten onder lamentabele voorwaarden zijn geveild gezien de mogelijkheden die deze technologie bood op het gebied van samenhangend beleid. We mogen niet in dezelfde fout vervallen. Ik onderschrijf zonder voorbehoud de noodzaak van investeringen in onderzoek en innovatie met betrekking tot deze technologieën, die belangrijke katalysatoren zijn van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij betreuren het dat de door onze fractie, de Confederale Fractie Europees Unitair Links voorgestelde amendementen op dit verslag niet zijn goedgekeurd. Deze waren bedoeld om vrije toegang tot technologieën en kennis te garanderen en te verzekeren dat kennis vrij kan circuleren en zonder belemmeringen kan worden uitgewisseld. Intellectuele eigendomsrechten mogen de verspreiding van kennis niet in de weg staan. Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan lopen we het risico dat de kennismaatschappij beperkt blijft tot een elite.
Het verslag spreekt zich echter uit voor het voortzetten van het liberaliseringsbeleid en het gebruik van communicatiemiddelen voor het overbrengen van “Europese denkbeelden en waarden”. Het komt er dus op neer dat ook de ICT gebruikt zou moeten worden als een mechanisme voor het verspreiden van propaganda voor de Europese Unie.
Er wordt op gewezen dat de ICT ingezet kan worden voor het bevorderen van de sociale en territoriale cohesie, maar dat de nieuwe technologieën ook kunnen bijdragen tot meer sociale uitsluiting. Dat laatste onderwerp wordt echter niet voldoende uitgewerkt, en er worden geen voorstellen gedaan om het verergeren van de situatie tegen te gaan.
De contradicties in dit verslag rechtvaardigen onze stemonthouding.
Marian Harkin (ALDE), schriftelijk. - (EN) In hoofdlijnen steun ik het verslag-Paasilinna en ik erken dat ICT een belangrijke bijdrage kan leveren aan de realisatie van de doelstellingen van Lissabon. Ik ben echter tegen de creatie van een gemeenschappelijke geconsolideerde vennootschapsbelasting aangezien ik van mening ben dat het subsidiariteitsbeginsel dient te worden toegepast en besluiten op het gebied van belasting op nationaal niveau moeten worden genomen.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil de heer Paasilinna graag gelukwensen met zijn belangrijke en goed getimede verslag over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid. Ik steun dit verslag, vooral omdat erin wordt aangedrongen op de spoedige goedkeuring van twee kaderprogramma’s: het zevende kaderprogramma voor onderzoek en het kaderprogramma voor mededinging en innovatie voor de periode 2007-2013. Via deze twee programma’s moeten er adequate financiële middelen beschikbaar worden gesteld voor het ondersteunen van de ICT als katalysator – voor een beter concurrentievermogen, voor economische groei en voor extra werkgelegenheid.
Deze twee programma’s zouden ons in staat moeten stellen in de EU een op het ondernemersschap gerichte instelling en cultuur te ontwikkelen. Dat is van fundamenteel belang voor de regionale ontwikkeling. Het “digitale isolement” van die regio’s moet worden doorbroken en KMO’s moeten steun ontvangen voor het ontwikkelen van innovatieve programma’s.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik verwelkom dit verslag, dat in juni 2005 is gelanceerd om de groei en de werkgelegenheid in de informatiemaatschappij en de media-industrie te stimuleren.
Het verslag bevat drie belangrijke hoofddoelstellingen. De eerste is het bevorderen van een informatieruimte zonder grenzen, de tweede het bevorderen van innovatie door middel van investering en onderzoek, en de derde het overal en voor iedereen toegankelijk maken van ICT’s.
Ondanks mijn bezorgdheid over verdere regulering vind ik het bemoedigend dat i2010 de digitale kloof kan helpen verkleinen en regionale en sociale ongelijkheden kan helpen bestrijden, want daar hebben alle burgers profijt van.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) In dit verslag zijn twee ideeën verwerkt die volgens mij van fundamenteel belang zijn en daarom alleen al mijn stem vóór rechtvaardigen, ook al ben ik het met andere aspecten van het verslag niet eens.
Het is volgens mij om te beginnen heel belangrijk dat we goed beseffen dat we in de context van de nieuwe technologieën steeds achterom kijken. Wat de toekomst zal brengen weten we niet – alleen dat die vlug zal komen en heel anders zal zijn. Daarom is het zo belangrijk dat deze regeling niet alleen garandeert dat de markt voor mededinging wordt opengesteld: we moeten ook aanzetten tot investeringen in innovatie. De Europese economie zal alleen kunnen concurreren als ze een innovatieve economie is – een economie van de toekomst, en niet één van het heden.
Ik ben het ermee eens dat privacy en betrouwbaarheid van informatie een belangrijk probleem vormen. De maatschappij die nu ontstaat kan er een worden waarin iedereen elkaar in de gaten houdt – dat zou voor de openbare vrijheden wel een van de meest tragische moderne ontwikkelingen zijn.
Tot slot zullen we moeten erkennen dat innovatie – en dan heb ik het in de eerste plaats over de nieuwe technologieën – in de hedendaagse maatschappijen een democratische revolutie hebben teweeggebracht, en dat is een ontwikkeling die we moeten verwelkomen en aanmoedigen.