De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0049/2006) van Adeline Hazan, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de evaluatie van het Europees aanhoudingsbevel (2005/2175(INI)).
Adeline Hazan (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Gastinger, mijnheer Frattini, dames en heren, ik blij dat wij vandaag de gelegenheid hebben gekregen te debatteren over de Europese rechtsruimte, op basis van het door mij opgestelde verslag over de – nog zeer recente en dus onvermijdelijk incomplete – evaluatie van een jaar ervaring met het Europees aanhoudingsbevel. We hebben al eerder over dit onderwerp kunnen discussiëren.
Alvorens in te gaan op het Europees aanhoudingsbevel zelf zou ik nog ergens aan willen herinneren. De achterliggende ambitie van dit concept van een rechtsruimte, dat geleidelijk is ontstaan na het appel van Genève in 1996, was namelijk om de burgers een gemeenschappelijk gevoel van rechtvaardigheid te geven in een omgeving waar de autoriteiten alles in het werk stellen om te vermijden dat vrijheid van de Europeanen wordt ingeperkt of dat hun rechten worden geschonden.
In oktober 1999 werd op de Top van Tampere een belangrijke stap gezet, met de instelling van het beginsel van wederzijdse erkenning. Dit was een radicale verandering, die berust op wederzijds vertrouwen, de uitoefening van een gedeelde soevereiniteit en de erkenning van de Europese ruimte als een gemeenschappelijk grondgebied.
Sindsdien zijn er – zoals we hebben ervaren – nog altijd problemen en daar moet men zich van bewust zijn. Gezegd moet worden dat de teksten die sindsdien zijn gepresenteerd, niet eenzelfde enthousiasme hebben gewekt in de debatten als de inspiratie en de ambitie van de staatshoofden in Tampere. De wederzijdse erkenning heeft de aanzet gegeven tot talrijke projecten, maar de meest tot de verbeelding sprekende maatregel is natuurlijk de invoering van het Europees aanhoudingsbevel. Dit vormt een duidelijk vooruitgang, ook al stuit het soms op hardnekkige problemen.
Wat was dan het doel van deze maatregel, die officieel op 1 januari 2004 van kracht is geworden?
Het Europees aanhoudingsbevel is van toepassing op een breder scala van vergrijpen dan de uitleveringsprocedure. Dankzij het aanhoudingsbevel wordt de overlevering een zuiver justitiële en niet langer een politieke procedure, en dat is een voordeel. Tenslotte komt het de helderheid van het recht van de Unie in de praktijk ten goede, want het huidige uitleveringsrecht berust op een wirwar van bilaterale en nationale overeenkomsten. Bovendien wordt er veelvuldig op gewezen, met name in het eerste artikel van het kaderbesluit, dat de lidstaten en de justitiële autoriteiten zowel bij de uitvaardiging als bij de uitvoering van het aanhoudingsbevel erop moeten toezien dat de beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten, nauwgezet in acht worden genomen.
Als de beginselen van dit instrument eenmaal zijn neergelegd, hoe gaat het dan in de praktijk? We beschikken op dit moment over een evaluatie van de Europese Commissie over een korte periode – zoals ik al zei – en we moeten de resultaten van deze evaluatie, die nog verdere aanvulling behoeft, met omzichtigheid benaderen. Sommige van de gestelde doelen zijn volkomen bereikt. Zo is het aanhoudingsbevel recentelijk van grote waarde geweest bij de vervolging van een Ethiopiër die door de Britse autoriteiten werd verdacht van betrokkenheid bij de bomaanslagen in Londen. Zijn uitlevering door de Italiaanse autoriteiten is in een recordtijd tot stand gekomen. Een ander succes was de arrestatie van een corrupte rechter die door haar eigen land, Griekenland, werd gezocht.
Met 3 000 uitvaardigingen in 2004, 1 000 aanhoudingen en 650 overleveringen staat het succes van het Europese aanhoudingsbevel als een paal boven water. De cijfers over 2005 zullen vast en zeker een toename laten zien, maar deze zullen pas in juni of juli officieel beschikbaar komen. De uitleveringsprocedure is danig bekort: met de vervanging van de oude uitleveringsprocedure door het Europees aanhoudingsbevel is de gemiddelde duur van de procedures teruggebracht van negen maanden naar 43 dagen, hetgeen voor zowel rechters als justitiabelen een aanzienlijk winstpunt is. En tenslotte en bovenal is de procedure van heel haar politieke karakter ontdaan, aangezien de regeringen er niet meer aan te pas komen en het louter een zaak is geworden van justitie.
Vastgesteld moet echter worden dat er nog talrijke hinderpalen zijn die de toepassing van het aanhoudingsbevel in de weg staan. Om een voorbeeld te noemen: afgelopen najaar heeft de Spaanse justitie het Europese aanhoudingsbevel dat Duitsland had uitgevaardigd naar aanleiding van de weigering van Berlijn om de Duits-Syrische Mamoun Darkazanli, vermeend Al Qaida-lid, uit te leveren, nietig verklaard. Bovendien willen meerdere lidstaten bepaalde elementen van de traditionele uitleveringsprocedure behouden, met name de toetsing van dubbele strafbaarheid. Aan de in het kaderbesluit voorziene facultatieve redenen voor niet-toepassing hebben sommige lidstaten aanvullende weigeringsgronden toegevoegd.
Wat nog belangrijker is: de kwestie van de grondrechten heeft geleid tot flinke problemen bij de omzetting in Polen en Duitsland. Deze moeilijkheid dient te worden geïnterpreteerd als een gebrek aan begrip voor het beginsel van wederzijdse erkenning. En dat beginsel is nu juist de hoeksteen voor de opbouw van een Europese rechtsruimte.
Tot slot zou ik willen zeggen dat het Europees aanhoudingsbevel een grote vooruitgang is voor de misdaadbestrijding – in de eerste plaats in het belang van de burgers – en voor de totstandbrenging van de Europese rechtsruimte. Er zijn echter nog tal van moeilijkheden en die mogen niet worden onderschat. De eerste daarvan heeft te maken met de grote onderlinge verschillen tussen onze rechtssystemen en de tweede moeilijkheid is dat de meeste lidstaten nog te zeer hechten aan het controleren van de internationale wederzijdse rechtshulp. Het rechtssysteem mag dan historisch gegroeid zijn, de problemen die zich voordoen moeten worden opgelost. Kortom: moeten we meer of minder harmoniseren? Ik denk dat we meer moeten harmoniseren. Moeten we verder gaan in de wederzijdse erkenning van rechtssystemen? Ook op die vraag denk ik dat het antwoord bevestigend is.
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vice-voorzitter van de Commissie Frattini, geachte rapporteur, geachte dames en heren van het Europees Parlement. Allereerst wil ik namens het voorzitterschap mijn dank uitspreken voor dit verslag over de evaluatie van het Europees aanhoudingsbevel, dat ik met grote interesse heb gelezen. Ik deel de mening van het voorzitterschap dat het Europees aanhoudingsbevel in feite een succesverhaal is. Het vormt in elk geval een mijlpaal in de verbetering van de samenwerking tussen lidstaten van de Europese Unie, vooral op het gebied van ons gemeenschappelijk doel de georganiseerde misdaad en het terrorisme te bestrijden.
Volgens mij zijn wij het erover eens dat hier sprake is van een geheel nieuwe innovatieve en voorbeeldige aanpak die een fundamentele bijdrage heeft geleverd aan de bevordering van het beginsel van wederzijdse erkenning, een beginsel dat ook Parlementslid Hazan meermaals heeft genoemd en dat we tijdens de Raad van Tampere hebben onderschreven. Dit Europese aanhoudingsbevel vormt – althans voor ons in de Raad – de basis voor al onze toekomstige werkzaamheden in dit verband. Het verheugt mij ten zeerste dat ook het Europees Parlement deze mening is toegedaan.
Een korte terugblik: voorheen hadden we een zeer langdurige, omslachtige en veelal van politieke beslissingen afhankelijke uitleveringsprocedure. Deze situatie was voor iedereen hier absoluut ontoelaatbaar. Inmiddels hebben alle 25 lidstaten het kaderbesluit inzake een Europees aanhoudingsbevel in nationaal recht omgezet. Als we naar de huidige situatie kijken, beschikken we over een snelle en efficiënte procedure van overlevering die alleen is voorbehouden aan onafhankelijke rechtbanken. Dat is al een zeer belangrijk voordeel dat dit kaderbesluit heeft opgeleverd.
Een ander belangrijk punt is de aanzienlijke verkorting van de duur van overbrengingsprocedures – ook dit is al door de vorige spreekster naar voren gebracht. Tot op heden duurde de overbrengingsprocedure gemiddeld negen maanden; dit is teruggebracht tot gemiddeld 40 tot 45 dagen. Dit is met name met het oog op de grondrechten een belangrijke stap voorwaarts. U weet immers allen dat we volgens artikel 5, lid 3, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens verplicht zijn, aanhoudingsprocedures te versnellen. Met dit kaderbesluit inzake een Europees aanhoudingsbevel hebben we ruimschoots voldaan aan deze verplichting.
U spreekt in uw verslag de vrees uit dat nationale constitutionele hoven in hun beslissingen een aantal nationale omzettingsaspecten kritisch tegen het licht zullen houden; wij als voorzitterschap constateren echter geen principiële afwijzing van het Europees aanhoudingsbevel in de lidstaten. Ik heb het nergens kunnen constateren en er is volgens mij ook geen sprake van. We moeten echter wel rekening houden met de – uit het oogpunt van de rechtsstaat beslist noodzakelijke – mogelijkheid dat onze hoogste nationale gerechtshoven deze omzetting, die we in het kader van het kaderbesluit in de lidstaten hebben doorgevoerd, zullen toetsen, vooral omdat dat van essentieel belang is voor het vertrouwen van onze burgers. Dit is een belangrijk aspect. Als uit deze toetsing blijkt dat wijzigingen in de nationale omzetting nodig zijn, dan moeten we deze doorvoeren. Maar het blijft van essentieel belang dat de burger vertrouwen heeft in wat we in Europa doen.
Een ander belangrijk punt is het voorbeeldkarakter van de grondrechtenclausule, die formeel geen reden voor afwijzing is; ook dit is ter sprake gebracht, en het kan telkens weer voor interpretatieproblemen zorgen, al denk ik dat het minder erg is dan u in uw verslag schetst. Dit is een zeer belangrijk punt.
We moeten onze nationale rechtbanken echter ook de kans geven zich in eigen land van hun hoofdtaak te kwijten, namelijk te controleren of de grondrechten in het betreffende nationale rechtssysteem worden geëerbiedigd. Op dit punt mogen er geen tegenstrijdigheden zijn.
Volgens mij is er in dit verslag echter wel degelijk sprake van een tegenstrijdigheid: aan de ene kant wordt gewezen op het gevaar van discriminerend gebruik van de grondrechtenclausule, terwijl aan de andere kant – en daar ben ik het van harte mee eens – wordt gewezen op de eerbiediging van de mensenrechten en persoonlijke vrijheden bij de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel. We moeten ervoor zorgen dat er geen tegenstrijdigheden ontstaan.
Zoals ik al zei, moet het de taak van nationale rechtbanken zijn er op basis van de grondrechtenclausule over te waken dat de grondrechten van EU-burgers niet worden geschonden. Ook dit moet deel uitmaken van de procedure in het kader van het Europees aanhoudingsbevel.
Bij deze gelegenheid wil ik tevens wijzen op een door België tegen het Europees Hof van Justitie aanhangig gemaakt beroep waarin het eist dat de constitutionele aspecten van het Europees aanhoudingsbevel aan een onderzoek worden onderworpen. We verwachten hierbij een duidelijke uitspraak van het Europees Hof van Justitie over de wettelijke basis, maar ook over de lijst met delicten waarbij dubbele strafbaarheid niet langer wordt getoetst. Over deze lijst met 32 delicten, waarover telkens weer wordt gedebatteerd, verwachten we een duidelijk standpunt.
Aan de hand van dit duidelijke standpunt zal er ongetwijfeld meer overleg plaatsvinden over de noodzakelijke herziening van deze lijst – maar misschien laten we alles ook bij het oude. We zullen eerst moeten bepalen in hoeverre de lijst zinvol en doelmatig is en dan onze conclusies moeten trekken.
Ik wil erop wijzen dat het vanuit het oogpunt van het voorzitterschap van de Raad van groot belang is dat we ons vooral richten op een uniforme toepassing van het kaderbesluit in de lidstaten van de Europese Unie. Dit is noodzakelijk als we het principe van wederzijdse erkenning tot een realiteit willen maken.
Iedereen is het erover eens dat de mensenrechten geëerbiedigd en vooral ook procedurele garanties gewaarborgd moeten worden bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat. Ook dit is een taak voor ons allen.
Het voorzitterschap gaat net als het Europees Parlement uit van de noodzaak van verdere evaluatie van het toepassen en functioneren van het Europees aanhoudingsbevel door uitvoerig en onpartijdig onderzoek. Dit is een belangrijk punt. Om die reden hebben we in de Raad inmiddels besloten tot een vierde ronde van wederzijdse evaluatie. De werkzaamheden in dit kader verlopen volgens plan. We verwachten meer resultaten uit de praktijk die we eventueel kunnen gebruiken bij de praktische uitwerking van details.
Met het oog op de tijd heb ik nog een korte opmerking met betrekking tot de praktische toepassing van het Europees aanhoudingsbevel. De via het internet gemakkelijk toegankelijke informatie die het secretariaat van de Raad en het Europese justitiële netwerk beschikbaar stellen, ondersteunt de praktische toepassing over de lange termijn. Met name de gerechtelijke atlas bewijst uitstekende diensten, en vergemakkelijkt het dringend noodzakelijke directe contact tussen de justitiële autoriteiten bij de optimale toepassing van het Europees aanhoudingsbevel aanzienlijk.
In deze context wil ik op een ander, niet onbelangrijk aspect van de praktische toepassing wijzen: het Europees aanhoudingsbevel heeft er eveneens toe bijgedragen dat formaliteiten zoals waarmerkingen in het verkeer tussen lidstaten worden opgeheven omdat we nu weten dat deze niet nodig zijn, omdat we elkaar vertrouwen en het principe van wederzijdse erkenning toepassen. Naar mijn mening heeft het Europees aanhoudingsbevel ook hieraan een substantiële bijdrage geleverd.
Ik kijk nu al uit naar het vervolg van de discussie en zal in mijn slotverklaring terugkomen op dit onderwerp.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Gastinger, mevrouw Hazan, ik denk wel dat gezegd kan worden dat het Europees aanhoudingsbevel een sprekend voorbeeld is van de Europese gerechtelijke samenwerking in strafzaken, waarmee het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen voor het eerst in de praktijk wordt gebracht en dat, naar ik hoop, weldra zal worden aangevuld met andere instrumenten zoals het voorgestelde Europees bewijsverkrijgingsbevel. Behalve de Europese instellingen is het van groot belang de nationale parlementen in dit debat te betrekken, zoals is gebeurd tijdens de vruchtbare parlementaire bijeenkomsten van oktober jongsleden, die waren georganiseerd door dit Europees Parlement.
De conclusies van de Commissie over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel worden in het verslag van mevrouw Hazan, naar ik meen, op tal van punten aangevuld en bijgewerkt. We zullen deze punten in aanmerking nemen bij het opstellen van ons tweede evaluatieverslag over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel, dat het Parlement in juni zal ontvangen. Inmiddels heeft de Commissie in januari van dit jaar een aanvulling gepresenteerd op haar eerste verslag, teneinde Italië erin te verwerken. Door een verlate omzetting kon deze lidstaat namelijk niet meteen in het eerste verslag worden meegenomen.
Ik ben het grotendeels eens met de ontwerp-aanbeveling aan de Raad. Als het erom gaat – zoals aangegeven in de ontwerp-aanbeveling – na te gaan of het mogelijk is de lijst van 32 categorieën strafbare feiten waarvan de dubbele strafbaarheid niet langer wordt getoetst, uit te breiden, kan ik u zeggen dat in mijn ogen iedere mogelijke vooruitgang in die richting in principe wenselijk is.
De Commissie zal er evenwel op toezien dat de samenhang wordt bewaard tussen de verschillende instrumenten van wederzijdse erkenning. De Commissie behoudt zich dan ook het recht voor voorstellen te presenteren met het oog op wijziging van het kaderbesluit in het licht van langduriger ervaring. Mijnheer de Voorzitter, ik geef nu ruim baan aan het debat, aan het slot waarvan ik allicht nog het woord zal voeren voor aanvullende opmerkingen.
Panayiotis Demetriou, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, het verslag van mevrouw Hazan is uitzonderlijk. Ik ben het eens met al haar aanbevelingen en opmerkingen. Gelukwensen, mevrouw Hazan!
Dames en heren, het Europees aanhoudingsbevel is een test voor de bereidheid tot samenwerken en het wederzijdse respect en vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Het vormt een grote stap in de richting van een gemeenschappelijke ruimte van rechtvaardigheid en veiligheid, maar ook een belangrijk middel in de strijd tegen de misdaad. Het is voortaan afgelopen met de straffeloosheid, afgelopen met de complicaties van politieke procedures om iemand uit te leveren.
Het is gevaarlijk en arrogant dat sommige lidstaten zich beroepen op hun nationale soevereiniteit, op de mensenrechten en op de zogenaamde superioriteit van hun nationale recht om het Europees aanhoudingsbevel te omzeilen. Alle lidstaten hebben nu eenmaal gezamenlijk en individueel de fundamentele plicht om bij gerechtelijke procedures de mensenrechten strikt te eerbiedigen. Onnodige twijfels zijn hier niet op hun plaats.
De instelling moet worden versterkt en daartoe zijn drie stappen vereist: ten eerste moet de instelling van het Europees aanhoudingsbevel worden overgeheveld van de derde naar de eerste pijler. Ten tweede moet de Raad zo snel mogelijk het voorstel goedkeuren betreffende de harmonisatie van minimumcriteria in strafrechtelijke procedures. Ten derde moet elke constitutionele belemmering voor de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel worden verwijderd. In mijn land, Cyprus, wordt de grondwet de komende dagen aangepast om het Europees aanhoudingsbevel probleemloos te kunnen gebruiken. De strijd tegen de misdaad is niet alleen een nationale aangelegenheid, het is een pan-Europese verplichting! Daarom moeten we allemaal bijdragen aan het versterken van het Europees aanhoudingsbevel.
Martine Roure, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil onze rapporteur graag bedanken voor haar grondige werk. Dankzij dit verslag kunnen wij namelijk niet alleen het Europees aanhoudingsbevel evalueren – het eerste concrete instrument van de Europese rechtsruimte – maar zijn we eveneens in de gelegenheid onze prioriteiten voor de totstandbrenging van een daadwerkelijke Europese rechtsruimte te herzien.
Het is door meerderen van ons gezegd: het Europees aanhoudingsbevel is een klinkend succes geworden. Sinds de invoering ervan zijn er in de gehele Europese Unie in totaal 2 600 bevelen uitgevaardigd, dankzij welke de rechtsprocedures aanzienlijk zijn versneld.
Landsgrenzen vormen dus niet langer een justitiële belemmering. Dit succes laat zien dat de lidstaten bereid zijn samen te werken. Op die manier versterken wij het beginsel van wederzijdse erkenning, de hoeksteen van de Europese rechtsruimte. Niettemin is het Europees aanhoudingsbevel op belemmeringen gestuit, die door bepaalde regeringen aan de toepassing ervan zijn verbonden. Bovendien betreur ik de vertraging die de omzetting in Italië heeft opgelopen en waardoor de evaluatie door de Commissie voor dat land is verlaat.
Daar komt bij dat de manier waarop de lidstaten het aanhoudingsbevel in hun nationale wetgeving interpreteren uiteenloopt. Dat is ook illustratief voor het gebrek aan politieke wil bij de lidstaten en de grenzen van de wijze van besluitvorming op dit terrein. Uit het succes van het Europees aanhoudingsbevel blijkt echter dat we ons onmogelijk kunnen beperken tot alleen het burgerlijk recht. We moeten meer ambitie tonen en de gerechtelijke samenwerking uitbreiden tot het strafrecht.
Wij achten het daarom essentieel een beroep te doen op artikel 42 en de passerelle, teneinde een minimale harmonisering van de Europese strafrechtssystemen mogelijk te maken. Op die manier kunnen we een einde maken aan de unanimiteitsregel, die de tenuitvoerlegging van een daadwerkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid belemmert.
Daarnaast moeten we het democratische tekort beperken. De grondrechten kunnen alleen echt worden beschermd door het Europees Parlement volledig bij de tenuitvoerlegging van de Europese rechtsruimte te betrekken. Anderzijds, hoe kunnen we doelmatig vooruitgang boeken als we ons beperken tot het terrein van de veiligheid? Natuurlijk zijn verbeteringen op politioneel gebied noodzakelijk, maar we moeten evengoed hoge eisen stellen op het gebied van de grondrechten. Het voorstel betreffende de procedurele waarborgen moet dus tegelijkertijd ook worden behandeld.
Ter afronding wil ik een duidelijke vraag stellen aan de Commissie en aan de Raad: wanneer kunnen we eindelijk voortgang maken met andere concrete instrumenten, zoals de uitwisseling van bewijzen en de uitwisseling van gegevens tussen strafregisters?
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw Hazan, de rapporteur van het Parlement. Mijn fractie is het in grote lijnen met haar beoordeling en haar zorgen eens. Ik was de rapporteur die deze kwestie in 2001 door dit Huis heeft geleid. Ik zou hier vandaag echter niet namens mijn fractie staan te spreken, ware het niet dat onze collega de heer Duquesne, die indertijd minister van Binnenlandse Zaken van België was en die een groot voorstander van deze maatregel was, momenteel ernstig ziek in het ziekenhuis ligt.
Toen we indertijd de maatregelen doornamen, dachten we dat het Europese aanhoudingsbevel praktische oplossingen bood voor het belangrijkste probleem dat de Europese burgers zorgden baarde: hun veiligheid.
De ervaring heeft geleerd dat het aanhoudingsbevel Europa's belangrijkste wapen is in de strijd tegen de grensoverschrijdende misdaad. Met dit bevel kunnen onze gerechtelijke apparaten het uitleveringsproces in meer dan de helft van de gevallen bekorten tot gemiddeld dertien dagen. Dat is dertien dagen, vergeleken met maanden wachten voorheen. De lidstaten hebben goed gebruikgemaakt van het Europees aanhoudingsbevel, en het heeft over het algemeen goed gewerkt.
Niemand zal ontkennen dat er wat kinderziekten waren. Er waren niet alleen vertragingen in de tenuitvoerlegging, maar controversiële gerechtelijke uitspraken hebben in Polen en Duitsland ook tot opgetrokken wenkbrauwen geleid, en tot beschuldigingen dat deze maatregel de grondrechten schendt. Alle lidstaten zijn evenwel gebonden aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en aan de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, zoals expliciet in deze maatregel is gesteld.
Ik heb vandaag twee vragen. De eerste vraag is aan de Raad. Gaat de Raad bij naam de lidstaten noemen die het kaderbesluit over bepaalde procedurele rechten blokkeren, dat een einde zou maken aan de zorgen over schendingen van de grondrechten in deze maatregel? Wat is volgens de Raad het waarschijnlijke tijdpad voor overeenstemming over het kaderbesluit?
De tweede vraag is aan de Commissie. Kan de commissaris ons vertellen of het aanhoudingsbevel nu op de juiste wijze ten uitvoer is gelegd in het land dat hij het beste kent, en of een of meer andere lidstaten de zaak proberen te traineren? Is hij van plan een procedure te beginnen tegen lidstaten die de wet onjuist hebben toegepast of die de uitwerking van de wet hebben beperkt?
Kathalijne Maria Buitenweg, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, het is absoluut waar dat het Europees arrestatiebevel al veel voordelen kent. Het maakt het uitleveringssysteem efficiënter, aanzienlijk sneller en ook minder arbitrair, maar dat neemt niet weg dat het arrestatiebevel nog steeds mank is. Mijn fractie was destijds tegen de invoering van het Europees arrestatiebevel, omdat het niet gepaard ging met afspraken over de minimumnormen in strafprocedures. Er is alleen iets gedaan aan de opsporingskant, zonder de nodige garanties te treffen voor de rechten van verdachten. Dat lijkt heel daadkrachtig en tough on crime, maar dat blijkt nu juist ook een obstakel te zijn voor samenwerking bij die overlevering.
Drie jaar na de aanname van het arrestatiebevel is de situatie onveranderd. Het kaderbesluit voor de procedurele rechten van verdachten is nog niet aangenomen door de Raad. Ik sluit me aan bij de oproep van collega Watson om de Raad te vragen om eens duidelijk te maken, welke lidstaten er om welke reden tegen zijn dat de rechten van verdachten worden verbeterd. Want er wordt wél gezegd, ook door mijnheer Demetriou, dat alle lidstaten zich sowieso moeten houden aan de rechten van verdachten, aan de conventie voor de rechten van de mens, maar er lopen wel erg veel rechtszaken in Straatsburg. En er zijn ook heel veel verschillen tussen de lidstaten, juist over de procedures.
Als we het allemaal wél eens waren over de rechten van verdachten, dan konden we natuurlijk dat akkoord over de procedurele rechten in een goede achternamiddag gewoon even tekenen, maar dat lukt niet, omdat er wel degelijk heel grote verschillen zijn. En het gevolg van die grote verschillen is dat de nationale rechters nu alsnog proberen te bekijken wanneer je iemand wel mag overleveren en wanneer niet? Dat leidt ertoe dat er een aantal rechtszaken zijn geweest, waardoor mensen juist niet werden overgedragen aan een andere EU-lidstaat. Een voorbeeld hiervan was een rechtszaak in Bolzano; rechtbank aldaar weigerde een Italiaan over te dragen aan Oostenrijk.
Op het moment dat we gezamenlijke afspraken hebben over de rechten van verdachten, zal ook de overlevering van verdachten, veel soepeler verlopen. Dus ik zou ook de Raad willen vragen het niet te zien als een cadeautje voor de rechten van verdachten, maar als een noodzakelijk samengaan, dat je én aan repressie moet doen én aan opsporing, maar dat je ook de rechtsstaat, ook op Europees niveau, moet garanderen; wanneer er geen vertrouwen is tussen de lidstaten, zal dat uiteindelijk ook die opsporing geen goed doen.
Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de evaluatie van het Europees aanhoudingsbevel moet geschieden door over de hele linie te bekijken welke gevolgen het kaderbesluit heeft voor de justitiële samenwerking, voor de wederzijdse erkenning van misdrijven, alsook voor het respect van individuele procedurele garanties en burgerlijke vrijheden.
Helaas zitten wij momenteel in een lastig parket. Een aantal lidstaten heeft problemen gehad met de toepassing omdat onder meer hun eigen nationale grondwet in de weg stond. Maar het zou verkeerd zijn te denken dat het mogelijk is wijzigingen van de nationale grondwetten door te drukken om het aanhoudingsbevel te garanderen.
De evaluatie van vandaag moet het helaas stellen zonder de gegevens van één land: Italië moest zo nodig particuliere belangen behartigen voor een duidelijk eurosceptische en anti-Europees minister, en op die manier heeft het land de communautaire wetgeving niet bijtijds overgenomen.
Tot slot vinden wij dat niet gedacht kan worden aan invoering van een Europees aanhoudingsbevel als er van tevoren geen gemeenschappelijke minimumnormen in strafprocedures worden opgesteld en als er niet voorzien wordt in garanties waar iedereen zich in kan vinden. Over de minimumprocedures heeft het Parlement zich al uitgesproken. Nu is de Raad aan de beurt om op dit punt voort te borduren. Dit was overigens wel een beetje als het bouwen van een flatgebouw door met het dak te beginnen in plaats van met de fundamenten.
Uiteindelijk kan het Europees aanhoudingsbevel zeer zeker een nuttig instrument worden om de uitlevering van misdadigers los te maken van politieke overwegingen. In dit verband zijn er al een paar positieve voorbeelden geweest. Maar aan de procedure kleeft een fout die er vanaf het begin al was, en dat is te wijten aan het feit dat men zo’n haast had om met noodwetgevingen te reageren op terreuraanslagen.
Ik sta achter een groot deel van de evaluatie die mevrouw Hazan in haar verslag voorstelt. In de commissie is de tekst verbeterd, en daarbij is ook voorkomen dat de lijst van 32 misdrijven werd uitgebreid. Maar onze evaluatie kan zich niet losmaken van de valse start die is gemaakt door de obsessie voor veiligheid. Er is een oud Italiaans spreekwoord dat zegt: “haastige spoed is zelden goed”. Dit past perfect op de evaluatie van het eerste jaar van toepassing van het Europees aanhoudingsbevel.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, ik steun deze maatregel om terrorisme beter te bestrijden. In het debat van 2002 heb ik ingebracht dat alleen delicten, waarvoor een Europese of internationale definitie bestond, op de lijst mochten staan. De huidige lijst delicten is te ruim, hierdoor ontstaat kans op rechtsonzekerheid en discriminatie. Lidstaten grijpen daarom iedere kans aan om het criterium van dubbele strafbaarheid te handhaven.
Collega Hazan roept de Raad terecht op toe te zien op de afschaffing van die dubbele strafbaarheid. Aanvankelijk vroeg ze zelfs een uitbreiding van de lijst van delicten; dat werd binnen de Commissie verworpen. Gezien de huidige signalen was dit ook absoluut niet opportuun. Beter is het de ontwikkelingen in de komende twee jaar goed te volgen. Beoordeling zal, naar ik verwacht, juist moeten leiden tot een inperking van de huidige lijst. Een rechtszekere uitbreiding van de lijst is alleen mogelijk, als alle genoemde delicten Europees gedefinieerd worden. Het is echter onwenselijk dat sluipenderwijs harmonisatie van strafrecht plaatsvindt via dit besluit.
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de rapporteur voor haar werk op dit punt. Helaas lijkt de rapporteur in het nadeel te zijn, net als wij allemaal hier in het Parlement, want we hebben nog geen toegang tot de evaluatie van de Raad en de Commissie van de werking van het Europees aanhoudingsbevel.
We kunnen enkele dingen leren van de reeds opgedane ervaring. Aan de positieve kant is de vertraging sterk gedaald ten opzichte van het oude uitleveringsproces. De leden hebben het over 42 tot 90 dagen, maar enkele uitleveringsprocedures tussen lidstaten van de Europese Unie die in het verleden jaren zouden hebben geduurd, duren nu niet meer dan 42 dagen.
We moeten echter heel voorzichtig omgaan met de constitutionele rechten en fundamentele vrijheden. Enkele rechtbanken hebben een vraagteken geplaatst bij de werking van het Europees aanhoudingsbevel, hetzij bij de omzetting in internationaal recht door het gebruikte mechanisme, hetzij bij de manier waarop bepaalde rechtbanken de procedurele elementen van het aanhoudingsbevel hebben geïnterpreteerd.
Ongeacht een eventuele harmonisatie, is de idee van wederzijds respect, vertrouwen en begrip tussen de gerechtelijke autoriteiten de eerste stap naar de totstandkoming van een groter en meer omvattend gebied van justitiële samenwerking. Een van de problemen waarmee we geconfronteerd worden, is dat de lidstaten van de EU verschillende rechtssystemen hebben, die wetten en precedenten hebben opgebouwd. Dit heeft tot op zekere hoogte een nadelige invloed op de manier waarop we het beste met dit gebied kunnen omgaan. En dit is ook de reden waarom het een goed idee was om in de beginfase het aantal misdaadcategorieën tot 32 te beperken. Met de ervaring die we inmiddels hebben opgedaan, kunnen we deze categorieën nu echter nader bekijken.
Mijn laatste opmerking is dat we ons niet moeten overhaasten om al deze doelen op korte termijn te verwezenlijken. Laten we niet vergeten dat enkele landen het kaderbesluit pas in de afgelopen maanden hebben omgezet. We hebben meer tijd nodig om naar de evaluatie te kijken en om te zorgen voor een juiste werking.
Tot slot: in al ons werk op dit gebied moet fundamenteel respect voor de mensenrechten en vrijheden centraal staan.
Koenraad Dillen (NI). – Voorzitter, geachte collega's, twee weken geleden is België andermaal de risée van heel de Europese Unie geworden, toen onze staatsveiligheid erin slaagde om een gevaarlijke terroriste van de Turkse terreurbeweging DHKP-C Fehriye Erdal te laten ontsnappen, zonder dat een minister zijn verantwoordelijkheid moest nemen. Het was een dag voor haar veroordeling tot vier jaar cel. In andere lidstaten staat de DHKP-C al lang gecatalogeerd als een gevaarlijke terreurgroep, echter niet zo in België, waar Erdal ongestoord onderdak en asiel kon krijgen.
Ik moet hier onwillekeurig aan denken, mijnheer de Voorzitter, nu wij de evolutie van het Europees aanhoudingsbevel evalueren. Willen wij evolueren naar uniforme regels en procedures om de grensoverschrijdende criminaliteit, maar ook het terrorisme efficiënt te bestrijden, onder meer met het Europees aanhoudingsbevel, dan kan ik uit dit soort flaters alleen maar afleiden dat de Europese Unie nog een zeer lange weg heeft af te leggen.
Jaime Mayor Oreja (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de rapporteur, mevrouw Hazan, gelukwensen met een verslag dat ongetwijfeld nauwkeurig en zorgvuldig is.
Ik wil zeggen – en laten we dat nooit vergeten – dat we met de goedkeuring van het Europese aanhoudingsbevel destijds niet alleen het zoveelste juridische instrument omarmden, en zelfs niet alleen maar een verouderd uitleveringssysteem vervingen, maar dat die goedkeuring feitelijk een symbolische daad was, een reactie, die een nieuwe houding weerspiegelde.
Die goedkeuring was symbolisch met het oog op de dringende noodzaak om een Europese rechterlijke en politionele ruimte te creëren, zij was de reactie van Europa op de afschuwelijke aanslag van 11 september op de Twin Towers in New York. Tegelijkertijd weerspiegelde zij het politieke standpunt dat terrorisme actief moest worden bestreden, dat de kwestie van de veiligheid moest worden aangepakt door middel van een intern beleid van de Europese Unie, een van de belangrijke doelstellingen die we nadrukkelijk moeten nastreven.
Ik moet zeggen dat ik de gelegenheid had om dit bevel voor te leggen in de periode dat ik in de Ministerraad zat, en helaas werd het pas goedgekeurd toen de aanslag van 11 september had plaatsgevonden. Het is dan ook van fundamenteel belang dat we de toetsing van de dubbele strafbaarheid niet opnieuw invoeren, dat we een oplossing vinden voor de aspecten die onverenigbaar zijn met de verschillende grondwetten, en dat de nationale rechters geen extra instrumenten invoeren voordat een nieuwe aanslag ons dwingt dit zo belangrijke bevel in allerijl te wijzigen.
Er mogen derhalve geen obstakels of terughoudendheid bestaan op dit gebied. Een duidelijke bereidheid, dat is wat we nodig hebben, en verder wil ik u wijzen op de bijzonder belangrijke taak die een voormalige minister van Binnenlandse Zaken, Antoine Duquesne, vervuld heeft, die hier vandaag niet aanwezig is maar die een beslissende en cruciale rol heeft gespeeld door het mogelijk te maken dat het Europese aanhoudingsbevel nu het voornaamste punt van het debat van vanmiddag is.
Stavros Lambrinidis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, ook ik wil de rapporteur danken voor haar verslag. Het Europees aanhoudingsbevel op zich volstaat niet om een Europese ruimte van veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid te verwezenlijken. Het kan alleen correct worden gebruikt als we het wederzijdse vertrouwen tussen rechters sterk verbeteren, als we in strafrechtelijke procedures een minimum aan gemeenschappelijke regels toepassen, die de grondrechten van de verdachten garanderen, en als we de nationale wetgevingen ingrijpend harmoniseren.
Daarom vragen wij ook - als eerste stap - dat het kaderbesluit wordt goedgekeurd, samen met de amendementen van het Europees Parlement betreffende bepaalde procedurerechten in het kader van de strafrechtsbedeling in de Europese Unie. Wij hopen ook dat de toekomstige dienst voor de mensenrechten een fundamentele rol gaat spelen bij het beschermen en eerbiedigen van de mensenrechten en de persoonlijke vrijheden en bij het gebruik van het Europees aanhoudingsbevel.
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bruikbaarheid van het Europees aanhoudingsbevel is, vooral voor de mensen in mijn kiesdistrict in Londen, geïllustreerd toen Hussein Osman, een verdachte van de bomaanslagen op 21 juli, binnen enkele weken in plaats van na jaren naar Groot-Brittannië terugkeerde om terecht te staan. Tweederde van de lidstaten heeft evenwel expliciete gronden voor weigering ingevoerd, te weten schending van de grondrechten. Voorzover het steekhoudend is, rechtvaardigt dit de welkome verandering van standpunt van het Oostenrijkse voorzitterschap naar het standpunt dat er overeenstemming moet zijn over de minimumnormen voor eerlijke rechtszaken.
We moeten echter meer investeren in het strafrechtssysteem, waartoe het Europees Parlement een jaar geleden heeft opgeroepen. Helaas geven veel belangrijke politici toe aan de verleiding rechters te bekritiseren vanwege uitspraken die hun niet aanstaan. Afgelopen jaar nog heeft de Britse premier, Tony Blair, opgeschept over de manier waarop hij het strafrechtssysteem had aangevallen. In plaats van dat we vraagtekens plaatsen bij de basisrechten, zoals het vermoeden van onschuld en de persoonlijke vrijheid, en we mogelijk meewerken aan foltervluchten en buitengewone uitleveringen, zouden we de normen moeten verhogen in plaats van ze te verlagen.
Sylvia-Yvonne Kaufmann (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Gastinger, mijnheer de commissaris, vorig jaar juli heeft het Duitse Constitutionele Hof de uitvoeringswet voor het Europees aanhoudingsbevel in Duitsland nietig verklaard. Met recht heeft het Hof geëist dat de Duitse wetgever zijn volledige verantwoordelijkheid neemt bij de bescherming en eerbiediging van de burgerlijke grondrechten die door de Duitse grondwet worden gewaarborgd. Deze uitspraak is ongetwijfeld een klinkende oorveeg voor de Duitse wetgever.
Juist met het oog hierop is het voor mij gewoon onbegrijpelijk, mevrouw Gastinger, dat de Raad draalt met het kaderbesluit over procedurele rechten in strafprocedures en tot nu toe nog geen actie heeft ondernomen. Het is gewoonweg onacceptabel; juist met het oog op het Europees aanhoudingsbevel moeten de rechten van verdachten worden versterkt. Ik sluit mij aan bij de uitspraken van mijn collega’s over dit onderwerp.
Tot deze rechten hoort onder andere, dat de verdachte uiteraard in een taal die hij beheerst over zijn rechten wordt geïnformeerd; hij moet recht hebben op een tolk, en uiteraard moet worden gezorgd voor de vertaling van de documenten die voor een strafprocedure relevant zijn.
Mevrouw Gastinger, de Raad moet eindelijk tot actie overgaan. Dit is van essentieel belang, omdat de inwoners van de Europese Unie ervan opaan moeten kunnen dat hun rechten overal in Europa worden beschermd en gerespecteerd.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Ashley Mote (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de landen die gewend zijn aan het Romeinse en napoleontische recht, zullen moeten accepteren dat de staat hun leven beheerst, maar die idee is in het Verenigd Koninkrijk een gruwelgedachte. Waar ik vandaan kom, bestaat de staat niet op zichzelf staand, en is de zittende regering verantwoording schuldig aan ons, aan degenen die haar hebben gekozen.
Onze beveiligingen tegen pogingen van de staat zich te bemoeien met de vrijheden en rechten, zijn honderden jaren oud en worden beschermd door het gewoonterecht en het geschreven recht. Geen enkele Europeaan heeft het recht een Brits onderdaan zonder gedegen proces gevangen te houden en uit het Verenigd Koninkrijk weg te voeren. Dit houdt in dat elke Britse onderdaan wordt beschermd tegen opsluiting langer dan drie dagen, tenzij een rechtbank het bewijs heeft gehoord en anders beslist. Het betekent ook dat er geen overtreding is, tenzij die als zodanig bestaat in het Verenigd Koninkrijk: vreemdelingenhaat is bijvoorbeeld iets waarvoor men in het Verenigd Koninkrijk kan worden aangeklaagd. We kennen nog altijd het vermoeden van onschuld, de bescherming door juryrechtspraak en de vrijwaring van double jeopardy, ondanks de beschamende pogingen van het kabinet Blair zich te schikken naar dat wat de EU verkiest recht te noemen.
De mensen zouden in uw landen veel beter af zijn wanneer ze de rechten en vrijheden genoten die de Britten genieten. Leer die les, en misschien dat u dan de harten en geesten zult winnen. Iemand zou mevrouw Wallström moeten vertellen…
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Carlos Coelho (PPE-DE). – (PT) Mevrouw Gastinger, mijnheer Frattini, ik wil om te beginnen mevrouw Hazan gelukwensen met haar uitstekende verslag. Zoals de heer Mayor Oreja al heeft aangegeven, waren we heel tevreden met de instelling van een Europees aanhoudingsbevel. Dat was een innovatieve en buitengewoon doeltreffende stap bij de verbetering van de justitiële samenwerking en het opbouwen van wederzijds vertrouwen. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat de burgers van de Unie overal dezelfde rechtsbescherming genieten. Het aanhoudingsbevel zal zo één van de belangrijkste instrumenten bij de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad worden.
Er zijn nu bij deze eerste beoordeling helaas enige problemen geconstateerd die de integrale implementatie van dit instrument in de weg staan, en deze problemen hebben ertoe geleid dat het wederzijds vertrouwen is geschaad. Bij de omzetting in nationaal recht zijn er moeilijkheden ontstaan – in een aantal lidstaten is het constitutioneel hof zich met dit onderwerp gaan bezig houden. Er zijn bovendien praktische problemen ontstaan, met name bij de vertaling, de overdracht en het gebruik van de verschillende formulieren. En diverse lidstaten hebben duidelijk te kennen gegeven bepaalde elementen van de traditionele uitleveringsprocedure te willen behouden, zoals de toetsing van dubbele strafbaarheid of politieke inmenging in de gerechtelijke procedure.
Ik wil drie punten toelichten. Om te beginnen moet ik u erop wijzen dat het Ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa een vooruitgang betekent voor talloze aspecten van de justitiële en politiële samenwerking in Europa, en dan vooral door de slechting van de pijlers. Zoals de heer Demetriou heeft aangegeven moeten we al de ons ter beschikking staande middelen inzetten en dus ook gebruik maken van de passerelle van artikel 42 van het EU-Verdrag, die de lidstaten de mogelijkheid biedt te beslissen om het Europees aanhoudingsbevel bij de “eerste pijler” onder te brengen, teneinde democratische controle door het Europees Parlement en jurisdictionele controle door het Europees Hof van Justitie te garanderen.
Ten tweede is het zo dat we het noords aanhoudingsbevel moeten gebruiken als inspiratiebron voor een efficiënter Europees aanhoudingsbevel. Het noords aanhoudingsbevel heeft een aantal innovatieve aspecten – de regeling voor uitlevering is doeltreffender en de termijnen voor de procedure zijn korter.
Ten derde – en tot slot: het is, zoals de heer Frattini al heeft aangegeven van fundamenteel belang dat niet alleen het Europees Parlement, maar ook de nationale parlementen betrokken worden bij de nu volgende evaluaties van de vorderingen die er bij de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel zijn gemaakt.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de felicitaties van de vorige sprekers aan het adres van de rapporteur.
In 2002 heeft de Europese Unie voorgesteld een nieuw mechanisme in te voeren in het kader van haar inspanningen ter bestrijding van de criminaliteit. Ik doel op het Europees aanhoudingsbevel. Nu, bijna vier jaar later, moeten we beoordelen in hoeverre het doeltreffend geïmplementeerd is en antwoord geven op de vraag wat er moet worden gedaan om het criminelen in Europa zo moeilijk mogelijk te maken. Staat u mij twee opmerkingen toe.
Om te beginnen is het betreurenswaardig dat het Europees aanhoudingsbevel volgens het huidige rechtsstelsel een instrument is van de derde pijler en niet onder de bevoegdheid valt van het Europees Parlement of het Europees Hof van Justitie. het is duidelijk dat daar verandering in moet komen. Er moet echter rekening worden gehouden met het feit dat de pijlerstructuur op grond van de Europese Grondwet zal verdwijnen en dat er instrumenten voor de rechtspraak zullen worden ontwikkeld. Daarnaast zullen meer procedures vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschap. Dat moet de Unie slagvaardiger en haar besluitvorming doorzichtiger en democratischer maken. In dit verband dient benadrukt te worden dat het onderdeel van het Grondwettelijk Verdrag waarin de betreffende methoden worden uiteengezet nooit op enig bezwaar is gestuit. Er is in de recente ratificatiecampagnes nooit bezwaar tegen gemaakt, hetgeen een goed voorteken is voor deze instelling.
Ten tweede: ondanks het behaalde succes bij de implementatie van het Europees aanhoudingsbevel was er in bepaalde landen sprake van juridische obstakels. Het Huis heeft kennis genomen van de situatie in Duitsland en in Cyprus. Ook kennen we het standpunt van België en Italië. Verder zijn er in mijn eigen land, Polen, problemen bij de implementatie van het Europees aanhoudingsbevel. Het is onderdeel geworden van het strafrecht en wordt als zodanig geïmplementeerd, maar in april 2005 oordeelde het Constitutioneel Hof dat het aanhoudingsbevel in strijd was met de grondwet. We kregen achttien maanden om een oplossing te vinden, en daarvan zijn er nog zeven over. Ik hoop maar dat Polen deze situatie op tijd zal oplossen.
Ioannis Varvitsiotis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de twee hoofdpijlers in de Europese samenwerking op strafrechtelijk gebied zijn het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten. Die twee beginselen vullen elkaar aan, maar zijn in de praktijk moeilijk uit te voeren. Dat zal veel tijd vergen.
Toch moet elke mogelijke inspanning worden geleverd om te komen tot een gemeenschappelijk strafrechtbeleid in de Europese Unie. Het Europees aanhoudingsbevel is een eerste belangrijke stap op weg naar wederzijdse erkenning van strafvonnissen en draagt bij tot het consolideren van een gemeenschappelijke rechtscultuur. Hoewel veel vooruitgang is geboekt met de procedure tot aanpassing van het Europees aanhoudingsbevel, resten er nog bepaalde problemen, die onder meer te maken hebben met de al dan niet volledige omzetting van het kaderbesluit in het nationale recht van de lidstaten en met de categorieën van misdrijven, waarvan de strafbaarheid niet wordt getoetst. Die problemen vereisen specifieke aandacht.
Ook wil ik de fungerend voorzitter van de Raad en Oostenrijks minister, mevrouw Gastinger, vragen waarom is gekozen voor deze lijst met 32 misdrijven en niet voor een eenvoudigere procedure, waarbij alle misdrijven waarop meer dan drie jaar gevangenisstraf staat onder deze regeling zouden vallen? Dat zou het werk van de nationale wetgevers en rechters sterk vereenvoudigen. Mevrouw de minister, ik ben er zeker van dat u dit probleem met de u kenmerkende bekwaamheid zult aanpakken.
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vice-voorzitter van de Commissie, geachte leden van het Europees Parlement, in mijn definitieve standpunt wil ik er gewoon nogmaals op wijzen dat we allemaal best wel trots mogen zijn op het Europees aanhoudingsbevel, ondanks de kritiek ten aanzien van een aantal punten die hier – geheel terecht – naar voren is gebracht. Het is immers de eerste stap in de Europese bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme volgens het principe van de wederzijdse erkenning. Dit is een belangrijk feit dat we niet mogen vergeten.
Verschillende Parlementsleden hebben mij aangesproken over de minimale procedurele garanties in strafprocedures. Mijns inziens is dit een zeer belangrijk punt. De heer Watson, mevrouw Buitenweg, de heer Catania, de heer Lambrinidis, mevrouw Ludford en mevrouw Kaufmann hebben het thema ter sprake gebracht. Zoals u wellicht weet, is dit thema uitvoerig behandeld tijdens de informele zitting van de Raad op 13 en 14 januari 2006 in Wenen.
U weet wellicht ook dat dit kaderbesluit – ik zeg het maar gewoon zoals het is – momenteel op een dood spoor zit, iets wat wij in de Raad zeer betreuren. Want ik kan u verzekeren dat in de Raad wel degelijk de politieke wil bestaat om deze minimale procedurele garanties voor verdachten in strafprocedures in de een of andere vorm in een regeling op te nemen. Dit is een belangrijk politiek signaal dat wij willen afgeven.
Er is bij dit kaderbesluit echter ook sprake van problemen, omdat een aantal lidstaten twijfelt aan de wettelijke basis voor het uitvaardigen van een rechtsinstrument op Europees niveau. U kunt zich wellicht voorstellen dat dit nogal moeilijk valt te omzeilen. Bij nader inzien blijkt dat met name twijfels bestaan over de werkingssfeer en aanverwante onderwerpen die in deze discussie aan de orde komen. Namens het Oostenrijkse voorzitterschap kan ik u verzekeren dat het onderwerp hoog op de agenda staat, en dat we tijdens ons voorzitterschap echte vooruitgang willen boeken.
We mogen echter niet vergeten dat we juist bij de minimale procedurele garanties in strafprocedures ten opzichte van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens een meerwaarde moeten zien te bereiken – vooral ten opzichte van artikel 6 van dat Verdrag, omdat dit artikel onze gemeenschappelijke basis in Europa vormt die wij allen onderschrijven.
Wij zullen daarom tijdens ons voorzitterschap proberen om tot een oplossing te komen, zodat we daadwerkelijk vooruitgang kunnen boeken. Het belangrijkste is dat we uit de impasse raken waarin we ons nu bevinden.
Mevrouw Roure heeft een andere belangrijke kwestie naar voren gebracht, namelijk de vraag hoever we bij de andere instrumenten zijn. Het gaat haar in principe om de Europese bewijsvoering en de uitwisseling van informatie tussen justitiële autoriteiten. Met betrekking tot de Europese bewijsvoering kan ik u meedelen dat we in de Raad belangrijke vooruitgang hebben geboekt. Uiteraard zijn – het is hier meermalen ter sprake gekomen – ook de 32 delicten van de lijst weer onderwerp van discussie. Op die vraag zal ik nog terugkomen.
Ook dit is onderwerp van discussie, maar ik heb goede hoop dat we tijdens ons voorzitterschap flinke vooruitgang kunnen boeken. Misschien lukt het ons dit dossier af te sluiten. Als dit niet lukt, zullen we het Finse voorzitterschap in elk geval een dossier kunnen overhandigen dat zich al in een vergevorderd stadium bevindt.
Over het kaderbesluit over de (inhoud van de) uitwisseling van informatie uit strafregisters tussen lidstaten en het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgebonden gegevens, die in het kader van de samenwerking van politie en justitie in strafzaken worden verwerkt, wordt op werkgroepniveau overlegd, en ook op dit vlak verwachten we vooruitgang te boeken.
De heer Varvitsiotis heeft gevraagd waarom we niet een gevangenisstraf van drie jaar als basis nemen in plaats van de lijst met 32 delicten. Zoals u wellicht weet, zijn juist die 32 delicten onderwerp geweest van lange en uitvoerige discussies in de Raad totdat er overeenstemming over werd bereikt. Het was een moeizaam proces, maar nu zijn we blij dat we deze lijst hebben. We mogen bij deze 32 delicten één ding niet vergeten: dat met de lijst is vastgelegd dat dit de gebieden zijn waarop we het principe van dubbele strafbaarheid niet extra toetsen. Dat is de achtergrond van deze lijst met 32 delicten. Op andere gebieden is uitlevering en toepassing van het Europees aanhoudingsbevel wel mogelijk. Hier wordt alleen gecontroleerd op dubbele strafbaarheid om gebruik te kunnen maken van het Europees aanhoudingsbevel.
Zoals ik eerder al zei, staan deze 32 delicten weer ter discussie bij het Europees bewijsverkrijgingsbevel omdat we natuurlijk weten dat sommige van deze delicten erg ruim zijn geformuleerd terwijl andere zeer nauw zijn omschreven. Als we er nu op terugkijken, is dit niet erg coherent, daarvan zijn we ons bewust. Toch zijn we blij met deze lijst, en op basis van de ervaringen die we inmiddels hebben opgedaan met het Europees aanhoudingsbevel zullen we de lijst bijwerken. Maar geeft u ons dan wel de tijd! We hebben tijd nodig om aan het eind van de rit een goede basis te hebben voor een nog betere samenwerking op dit terrein.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, na dit interessante debat heb ik een paar overwegingen.
In de eerste plaats herinner ik eraan dat de controle op de omzetting van het Europees aanhoudingsbevel voort zal gaan en het Parlement heeft inmiddels onze evaluaties over alle lidstaten ter beschikking. Sedert januari hoort ook Italië daarbij met een extra verslag. In juni komt er een vervolgverslag.
Ik richt me thans tot de heer Watson om te zeggen dat de Commissie helaas niet in staat is inbreukprocedures te openen volgens het communautaire recht, want het betreft hier een instrument van de derde pijler. Het verheugt me bijzonder te horen wat een paar leden hebben gezegd over de mogelijkheid om een instrument dat zo belangrijk is in de strijd tegen terrorisme en criminaliteit, over te hevelen naar de eerste pijler. Daar zou ik het uiteraard mee eens zijn. Dit zou duidelijk leiden tot een nog efficiëntere en meer doelgerichte controle dan wij momenteel al hebben.
Wij zullen de klemtoon blijven leggen op de sterke en zwakke kanten van iedere omzettingswet. Dat zullen wij doen door in doorlopend contact te blijven met de nationale parlementen, mijnheer Coelho, omdat wij ons natuurlijk rekenschap moeten geven van de bestaande problemen die in een aantal lidstaten een volledige uitvoering van de procedure in de weg hebben gestaan; soms hebben die problemen te maken met de grondwet, soms ook houden ze verband met parlementaire vraagstukken. Naar mijn mening is dit trouwens een kwestie van respect van het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen.
Ter afsluiting van mijn betoog wil ik u zeggen dat dit Europese actieprogramma aangevuld zal moeten worden met een Europees bewijsverkrijgingsbevel. Ik heb het al eerder gezegd, maar ik bevestig het thans: het lijkt me vreemd dat wij in staat zijn gebleken een akkoord te bereiken om personen van het ene land naar het andere over te brengen, terwijl het ons niet lukt bewijzen over te dragen. Bewijzen zijn toch een veel minder belangrijk element waar het gaat om aantasting van de grondrechten en wederzijdse erkenning? Er bestaat voldoende vertrouwen om een gearresteerd persoon uit te leveren, maar wij kunnen het niet eens worden om een bewijs van het ene land naar het andere over te brengen.
Ik ben het eens met wat mevrouw Gastinger zegt over de noodzaak om echt een stap vooruit te zetten en ik hoop dat wij met het Oostenrijkse voorzitterschap tot een akkoord komen op de weinige punten waarover nog verschil van mening bestaat.
Ditzelfde geldt voor de procedurele rechten. Ik moet toegeven dat het Oostenrijkse voorzitterschap heel wat energie steekt in pogingen om een akkoord te bereiken, en het ziet er niet naar uit dat de rechtsgrondslag een obstakel vormt. Er zijn wel juridische argumenten, maar alle juridische argumenten lenen zich ervoor om besproken te worden.
Ik ben ervan overtuigd dat er een grondslag bestaat om een akkoord te vinden over een Europees initiatief inzake procesrechten. Dat zou een heel belangrijk politiek signaal zijn.
Ik weet dat het voorzitterschap zijn best doet. Even belangrijk zijn de inspanningen voor uitwisseling van informatie inzake strafregisters. In een dergelijke context moet de repressieve aanpak voortdurend tegenwicht krijgen in de vorm van versterking van de rechten en vrijheden. Op die manier krijgen wij een extra politieke troef in handen om de criminaliteit te bestrijden.