De Voorzitter. – Aan de orde is het vragenuur (B6-0013/2006).
Wij behandelen de volgende reeks vragen aan de Raad.
Eerste deel
Vraag nr. 1 van Eoin Ryan (H-0110/06):
Betreft: Ethiopische oppositiefiguren
Momenteel zitten 131 vooraanstaande oppositiefiguren, met inbegrip van 10 verkozen leden van het Ethiopische parlement alsook professoren, rechters en journalisten, in Ethiopië in de gevangenis.
Kan de Raad mededelen welke maatregelen hij heeft genomen om dit grove onrecht bij de Ethiopische regering aan te klagen, wetende dat deze gevangenhoudingen strijdig zijn met het internationale recht en dat de Europese Unie 's werelds grootste donor is van internationale steun aan Ethiopië?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de Raad wil ik het volgend antwoord geven op de vraag van de heer Ryan over leden van de oppositie in Ethiopië.
De Raad volgt de situatie van gearresteerde oppositieleiders, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, uitgevers van kranten en journalisten op de voet. Na hun arrestatie heeft de Europese Unie op 6 november vorig jaar een verklaring afgelegd waarin ze haar bezorgdheid tot uitdrukking brengt en de autoriteiten oproept alle politieke gevangenen vrij te laten. Bovendien heeft de EU de onmiddellijke vrijlating geëist van alle gevangenen die niet in staat van beschuldiging zijn gesteld via een gewone procedure die aan bepaalde minimumnormen voldoet. Daarnaast eist zij dat alle gevangenen het recht moeten hebben bezoek te ontvangen van familie, het Rode Kruis en/of andere geschikte vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap. Een gezamenlijke verklaring van de ambassadeurs van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 6 november 2005 in Addis Abeba bevatte een soortgelijke eis.
Sinds de arrestaties begin november 2005 hebben vertegenwoordigers van de Europese Unie de zaak van deze gevangenen regelmatig ter sprake gebracht bij de Ethiopische regering en ook direct bij premier Meles Zenawi in het kader van de politieke dialoog met Ethiopië conform artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou. De diplomatieke vertegenwoordigers van de Europese Unie in Addis Abeba zijn overeengekomen het respecteren van de mensenrechten en de rechtsstaat als centraal onderwerp in de politieke dialoog met Ethiopië ter sprake te brengen, samen met de eis dat alle gevangenen moeten worden vrijgelaten die na de politieke demonstraties van juni en november zijn gearresteerd, en dat familie en advocaten evenals humanitaire organisaties toegang tot de gevangenen moeten hebben.
Mag ik er bij deze gelegenheid op wijzen dat ik zelf deze onderwerpen heb aangesneden in gesprekken met Lord Triesman en de heer Hilary Benn, omdat we – zoals ik al zei – weten dat juist de stappen die tijdens het Britse voorzitterschap zijn genomen van groot belang waren en ik er uiteraard waarde aan hecht dat het proces wordt voortgezet.
Bovendien zijn de diplomatieke vertegenwoordigers overeengekomen druk uit te oefenen op de autoriteiten om familieleden te informeren over de verblijfplaats van gevangenen en gevangenen toegang tot rechtsbijstand en een menswaardige behandeling te geven.
Een andere prioriteit die onze speciale aandacht heeft, is te zorgen voor lokale en internationale waarnemers bij de processen tegen oppositieleiders en andere personen. We willen dat een waarnemer bij het proces tegen oppositieleider Hailu Shawel en andere personen aanwezig is en rapporteert aan de EU-vertegenwoordigers in Addis Abeba.
De Europese Unie zal deze kwesties onder de aandacht van de Ethiopische regering blijven brengen en de toestand van de gevangenen nauwgezet blijven volgen.
Eoin Ryan (UEN). - (EN) Ik ben enigszins teleurgesteld over het antwoord op de vraag. Ons beleid inzake ontwikkelingshulp richt zich op goed bestuur en respect voor de mensenrechten, en daar lijkt hier zeker geen sprake van te zijn. We hebben tussen 2002 en 2005 ongeveer negenhonderd miljoen euro aan Ethiopië gegeven, maar we krijgen daar in dat land geen respect voor de mensenrechten voor terug. Er wordt veel gepraat, maar heel weinig gedaan.
Ik wil met name de zaak van Berhanu Nega, de gekozen burgemeester van Addis Abeba, onder de aandacht brengen. Wat gebeurt er met hem, en heeft de Raad deze zaak aangekaart?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) In antwoord op de aanvullende vraag: zoals de geachte afgevaardigde weet, en zoals we allemaal weten, is Ethiopië een van de armste landen in de wereld. Delen van het land, met name in het zuiden, hebben het zwaar; er is sprake van een voedseltekort, en we hebben de plicht de bevolking te helpen.
We vinden dat de ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking voor de armen van het land niet mogen worden gebruikt om druk op de regering uit te oefenen, en dat zij niet tot represailles tegen de bevolking mogen leiden. Daarom houdt de Europese Unie geen middelen voor ontwikkelingssamenwerking in, maar leidt zij de middelen via andere kanalen. Dat is een punt dat we in gedachten moeten houden.
We vragen ons dus af hoe we verder moeten. We verlagen momenteel het gedeelte van onze hulp dat direct naar de regering gaat, en we proberen manieren en methoden te vinden om deze middelen rechtstreeks naar de bevolking te leiden, waar het geld nodig is.
Op 13 en 14 maart is er in Parijs een conferentie waarop de toekomst van de ontwikkelingshulp aan Ethiopië zal worden besproken, en waarop nieuwe wegen zullen worden gezocht om de armen van Ethiopië rechtstreeks te helpen, zonder het geld direct aan de regering uit te keren.
Ik heb geen specifieke informatie over de zaak die de heer Ryan noemde; ik zal er zeker naar kijken en ik zal u het resultaat van onze navraag laten weten.
Ana Maria Gomes (PSE). - (EN) Waarom is Ethiopië een van de armste landen in de wereld, zoals u zei? Dat komt door de aard van het politieke regime; het regime vertrouwt het maatschappelijk middenveld zelfs nog niet toe de voedselhulp in goede banen te leiden, zoals ik heb kunnen zien toen ik hoofdwaarnemer bij de verkiezingen in Ethiopië was. Het komt ook doordat Ethiopië een land is waar 85 procent van de bevolking boer is: ze hebben het land niet in eigendom en ze worden daardoor niet gestimuleerd om te werken aan een grote oogst.
Is er tijdens de donorbijeenkomsten van gisteren en vandaag rekening gehouden met de conclusies van de waarnemingsmissie van de Europese Unie bij de verkiezingen, waarin is aangegeven dat de beginselen voor waarlijk democratische verkiezingen niet zijn gerespecteerd, en waarin de oorzaken van dit verzuim zijn genoemd? Waarom heeft de Raad de oproepen om een dialoog aan te gaan, die dit Parlement in drie resoluties heeft gedaan, genegeerd…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Het spijt me, maar ik begrijp het laatste deel van uw vraag niet.
Zoals ik zei, zijn we ons terdege bewust van de politieke en sociale omstandigheden in het land. Ik kan u verzekeren dat we daar zeer goed rekening mee houden. Ik kan u ook verzekeren dat de conferentie die momenteel plaatsvindt, beschikt over alle informatie over de politieke, sociale, economische en financiële situatie in Ethiopië.
David Martin (PSE). - (EN) Ik ben het met de Raad eens dat we de armen in Ethiopië niet de dupe mogen laten worden van de tekortkomingen van hun regering.
Hoe gaat de Raad het maatschappelijk middenveld steunen bij het brengen van hulp in Ethiopië? Het is duidelijk dat we geen middelen via de Ethiopische regering moeten leiden, maar we moeten de NGO's wel blijven aanmoedigen betrokken te blijven in Ethiopië. Ze hebben echter logistieke steun nodig om dit met succes te kunnen doen. Hoe gaat de Raad de NGO's in Ethiopië bijstaan?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Er zijn diverse manieren waarop de Raad kan optreden, en waarop hij dat ook doet. We zijn zeer geïnteresseerd in het democratiseringsproces in Ethiopië, en we willen dit proces steunen.
Ik wil graag kort enkele van de instrumenten noemen die we gebruiken. Een van deze instrumenten betreft de parlementaire procedures. We hebben kritisch naar deze procedures gekeken. We hebben een aantal onderzoeken laten verrichten en we willen het parlement helpen zijn parlementaire procedures te verbeteren, teneinde de kansen van de oppositiepartijen te vergroten en deze procedures op internationaal niveau te brengen. In dat verband proberen we ook programma's en projecten op te zetten om de parlementsleden te scholen.
We helpen door logistieke steun te geven voor de uitbreiding en de opzet van een parlementaire infrastructuur. Het parlement heeft, voorzover ik weet, geen voorzieningen voor de oppositiepartijen. Ze hebben geen technische communicatiemiddelen, dus we proberen samen met het Ontwikkelingsprogramma van de VN projecten op te zetten die op dit punt nuttig zijn.
We helpen de parlementariërs, met name die van de oppositiepartijen, ook om naar andere parlementen te reizen om ervaring op te doen, bijvoorbeeld naar de parlementen van India, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Zoals u waarschijnlijk weet, is het partijenlandschap in Ethiopië nog heel jong en zeer onderontwikkeld. We proberen de onervaren parlementariërs kennis te laten maken met traditionelere parlementen, zodat ze daarvan kunnen leren.
We helpen de nationale kiesraad hervormen. Dit is in mijn ogen een bijzonder interessant initiatief. Onze ambassadeurs in Ethiopië werken aan deze hervorming, teneinde te verzekeren dat de nationale kiesraad aan de internationale normen voldoet.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 2 van Cecilia Malmström (H-0148/06):
Betreft: Steun aan de Iraanse democratie
Het is heel onrustig op het vlak van de politieke ontwikkeling in Iran. De reactionaire en antidemocratische mullahs hebben hun macht versterkt dankzij de verkiezing van Mahmoud Ahmandinejad tot president. Het is momenteel van groot belang dat de internationale gemeenschap, de EU inbegrepen, de democratische krachten steunt die in Iran aan het werk zijn. De druk op de politieke machthebbers moet worden verhoogd, met name op het gebied van mensenrechten, economische steun aan terreurorganisaties en de ontwikkeling van kernwapens. Vorige week heeft de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken bekendgemaakt dat de regering ernaar streeft om een bijkomende 75 miljoen dollar vrij te maken om de democratie in Iran te steunen. Een groot deel van het geld wordt in radio en televisie ten behoeve van de Iraanse bevolking geïnvesteerd. Er worden tevens grote investeringen gedaan om het Iraanse volk via het Internet te bereiken. De VS neemt zich bovendien voor om verhoogde steun te bieden aan het radiostation FARDA, dat in Iran kritische berichten over het regime uitzendt.
Welke maatregelen wil het voorzitterschap binnen de EU nemen zodat onafhankelijke radio- en televisiestations en andere democratische krachten in Iran versterkt kunnen worden?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Raad is unaniem van mening – zoals ook blijkt uit de conclusies van de Raad van 7 november 2005 – dat het van belang is politieke hervormingen in Iran te ondersteunen en mensenrechten en democratie te bevorderen. Vanzelfsprekend is het de wens van de Europese Unie dat Iran zich ontwikkelt tot een maatschappij waarin de mensenrechten en de burgerlijke en politieke rechten volledig worden geëerbiedigd, waarin democratische waarden en vrijheid van meningsuiting zich kunnen ontwikkelen en waarin geen sprake is van discriminatie, maar van gelijke behandeling en gelijke kansen.
We beseffen echter dat voor het realiseren van deze doelstelling langdurige inzet en geduld noodzakelijk zijn. De Raad heeft in het verleden geprobeerd en zal ook in de toekomst proberen politieke hervormingen te ondersteunen, en wel door verschillende instanties en organisaties in Iran te steunen met inbegrip van Iraanse maatschappelijke organisaties. Met dit doel voor ogen heeft de Europese Unie de uitvoerige politieke dialoog nieuw leven ingeblazen, en we doen ons uiterste best een zinvolle, constructieve dialoog over mensenrechten op gang te brengen. De Europese Unie zoekt momenteel naar de beste manier om de politieke hervormingen en de democratie in Iran te ondersteunen. Gekeken wordt hoe de rol van de media en de democratische krachten versterkt kunnen worden.
Cecilia Malmström (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Winkler, dank u hartelijk voor dit antwoord.
Helaas vindt er geen dialoog over de mensenrechten plaats in Iran. Er is niets gebeurd. Het aantal schendingen van de mensenrechten in Iran is op dit moment enorm. Iran heeft een regime dat de meeste mensenrechten schendt. Dat raakt een beetje op de achtergrond tijdens onze discussies over het uiteraard zeer belangrijke kernwapenprogramma.
Volgens mij is er een weldoordachte strategie nodig om de mensenrechtensituatie in Iran aan te pakken en ik vraag me af of we misschien gebruik kunnen maken van onze ervaringen uit de tijd dat we de Wit-Russische oppositie steunden door uitzendingen in het Wit-Russisch naar dat land te verzorgen. Ik vraag me af of dat een ervaring is waar we gebruik van kunnen maken.
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw Malmström, we beseffen wel degelijk dat we niet alles in één keer voor elkaar kunnen krijgen, hoe graag we dat ook zouden willen. Toch zijn we van mening dat de dialoog het enige alternatief is; het afbreken van de dialoog, waarmee we de maatschappelijke organisaties zouden straffen, is beslist geen optie.
Het stelt ons absoluut teleur dat de dialoog over de mensenrechten sinds juni 2004 tot stilstand is gekomen. Daarom heeft de Raad Algemene Zaken Iran in november vorig jaar opgeroepen stappen te ondernemen om de inhoudelijke gesprekken in het kader van de dialoog te hervatten. Mevrouw Malmström, ik kan u melden dat Iran de afgelopen weken wel degelijk interesse heeft getoond om deze dialoog nieuw leven in te blazen. De Europese Unie stelt echter wel bepaalde voorwaarden, want een dialoog omwille van de dialoog is niet zinvol.
Als het ons lukt de randvoorwaarden zo te formuleren dat een zinvolle dialoog kan samengaan met steun aan maatschappelijke organisaties, zijn we zeker bereid de dialoog te hervatten. We hopen dat de hopelijk zinvolle dialoog al tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap kan worden hervat.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) De vraag gaat specifiek over versterking van de democratische krachten in Iran. Een van de grotere democratische krachten in Iran wordt in het Engels de People’s Mujahedin genoemd. Deze People’s Mujahedin staat momenteel op de Europese lijst van terroristische bewegingen, vermoedelijk omdat de regering van Iran de beweging daarop heeft laten zetten.
Ik wil de fungerend voorzitter vragen te overwegen in de Raad te bespreken of deze anomalie snel kan worden rechtgezet.
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Ik kan de geachte afgevaardigde verzekeren dat ik niet slechts zal overwegen het onder de aandacht van de Raad te brengen, maar dat ik het ook daadwerkelijk onder de aandacht van de Raad zal brengen.
David Martin (PSE). - (EN) Het antwoord van de Raad doet me genoegen, want megafoondiplomatie zal in het geval van Iran niet werken.
Toen George Bush zijn beroemde toespraak hield waarin hij zei dat Iran deel uitmaakt van de “as van het kwaad”, was Iran nog partner in het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens. Het is momenteel geen partner meer in dat Verdrag, deels omdat het zich door de rest van de wereld uitgesloten voelt. Wanneer je mensen als “het kwaad” bestempelt, zullen ze ook handelen alsof ze het kwaad zijn.
Kan de Raad ons verzekeren dat hij de dialoog met Iran zal voortzetten, en dat hij Iran zich zal doen openstellen voor een bredere discussie, zonder dat de Raad zich mengt in de interne politiek, en zonder dat de Raad afzonderlijke politieke partijen steunt, zoals enkele van mijn collega's hebben gesuggereerd? Wanneer de EU één politieke partij zou steunen, zou dat binnen Iran de dood voor die partij betekenen.
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Ik bedank de geachte afgevaardigde voor de aanmoediging. We proberen momenteel een zinvolle dialoog te voeren, en we proberen niet op een zodanige manier te reageren, dat de deur wordt gesloten voor de mogelijkheid van een dialoog. Ik kan u verzekeren dat we hiermee door zullen gaan.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 3 van Panagiotis Beglitis (H-0150/06):
Betreft: Besluit van de Israëlische regering tot aanleg van een tramlijn die het onwettige nederzettingengebied van Pisgat Ze'ev in Oost-Jeruzalem moet verbinden met het centrum van West-Jeruzalem
Onlangs besloot de Israëlische regering tot de aanleg van een tramlijn die het onwettige nederzettingengebied van Pisgat Ze'ev in Oost-Jeruzalem moet verbinden met het centrum van West-Jeruzalem. Dat besluit, dat onderdeel uitmaakt van de strategie van de facto annexatie van Palestijnse gebieden bij Israël, druist regelrecht in tegen de beginselen van het volkenrecht en met name het vierde Verdrag van Genève, en ook tegen de besluiten van de VN-Veiligheidsraad. Twee Franse particuliere firma's, Alstom en Connex, hebben zich nota bene al met de aanleg van het project ingelaten.
Welke actie denkt de Raad te ondernemen tegen de Israëlische autoriteiten, die ongehinderd het volkenrecht blijven overtreden?
Waarom maakt hij geen gebruik van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen EU en Israël om te zorgen dat er maatregelen worden genomen die een einde maken aan de onwettige nederzettingen?
Welke stappen gaat hij ondernemen tegen Frankrijk en de Franse regering, om te bereiken dat ondernemingen die zich met het project willen inlaten, het volkenrecht eerbiedigen?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vraag van Panagiotis Beglitis als volgt beantwoorden.
De ondubbelzinnige houding van de Europese Unie jegens alle activiteiten van Israël in de Palestijnse gebieden en Oost-Jeruzalem die in strijd zijn met het volkenrecht, geldt nog steeds, en wordt regelmatig nadrukkelijk en duidelijk ter sprake gebracht op alle niveaus in de structurele politieke contacten tussen de Europese Unie en Israël. Als basis voor deze politieke lijn gebruikt de Europese Unie de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Israël, waarin dergelijke contacten zijn voorzien, en het Actieplan EU-Israël, dat begin 2005 in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid is overeengekomen. Deze houding is niet veranderd, zoals bleek bij de laatste twee gelegenheden waarbij het vredesproces en de situatie in het Midden-Oosten werden besproken, te weten de laatste Raad Algemene Zaken en de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken, de zogenaamde Gymnich-bijeenkomst in Salzburg afgelopen weekeinde. De Europese Unie en de ministers van Buitenlandse Zaken staan nog steeds achter ons beleid van eerlijkheid en duidelijke taal, ook jegens Israël, als het activiteiten betreft die ons inziens indruisen tegen het volkenrecht.
Panagiotis Beglitis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de vertegenwoordiger van het Oostenrijkse voorzitterschap willen danken, maar tegelijk vind ik het jammer dat hij, als vertegenwoordiger van het voorzitterschap, zulk een bureaucratisch antwoord heeft gegeven op mijn vraag over een vraagstuk dat neerkomt op een schending van de beginselen van het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties.
Om eerlijk te zijn, mijnheer de minister, begrijp ik niet waarom de Europese Unie dubbele taal hanteert tegenover de Palestijnen en Israël. Ik zie geen enkele verklaring, geen enkele maatregel in verband met nederzettingen die blijven bestaan in bezet Palestijns gebied. Ik zie geen reactie van de Europese Unie op de verklaring van de Israëlische premier, de heer Olmert, dat hij tegen 2010 eenzijdig de grenzen van Israël zal bepalen.
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Het spijt mij dat het geachte Parlementslid mijn antwoord bureaucratisch vond – dat was niet mijn bedoeling. Volgens mij was ik erg duidelijk. Ik heb gezegd dat de Raad zijn mening niet onder stoelen of banken steekt in al die gevallen waarin we vinden dat het volkenrecht wordt geschonden, ongeacht op welk niveau of in welke aangelegenheid.
Om slechts een aantal voorbeelden te noemen: we hebben duidelijk gemaakt dat de muur of afscheidingsmuur daar waar hij over Palestijns grondgebied loopt, indruist tegen het internationaal recht. Wij hebben bij herhaling forse kritiek geuit op de bouw van nieuwe nederzettingen en zullen dit blijven doen. Ik hoop dat u dat niet als bureaucratisch ervaart. We doen dit ook niet op een bureaucratische, maar op een zeer politieke manier.
James Hugh Allister (NI). - (EN) De EU waardeert en bevordert grensoverschrijdende infrastructurele projecten op haar eigen grondgebied. Zou het dan niet onlogisch en verkeerd zijn wanneer de EU bezwaar zou maken tegen een dergelijk project in Israël, want betere communicatieverbindingen kunnen deze ongelijksoortige gebieden toch alleen maar cohesie en sociale en economische verbetering brengen?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Ik ben het met u eens dat we alle intermenselijke contacten en alle infrastructurele maatregelen die dergelijke contacten bevorderen, moeten aanmoedigen en steunen. Ze moeten echter wel in overeenstemming zijn met de erkende regels van het volkenrecht. Dat is precies het beleid van de Europese Unie. We moedigen de contacten en projecten aan die in overeenstemming zijn met het volkenrecht, en we leveren kritiek wanneer ze niet in overeenstemming zijn met het volkenrecht.
Jonas Sjöstedt (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, zoals in de vraag wordt benadrukt, dragen ondernemingen uit de EU bij aan infrastructurele projecten in bezet gebied. Het gaat om projecten die duidelijk in strijd zijn met internationaal recht en internationale humanitaire wetgeving. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tramlijn naar de nederzettingen en de in aanleg zijnde nieuwe spoorweg naar Jeruzalem, die over de bezette westelijke Jordaanoever loopt. Het Franse bedrijf Connex is daarbij betrokken. Wat vindt de Raad ervan dat ondernemingen uit de EU deelnemen aan deze activiteiten die strijdig zijn met het volkenrecht?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) De vraag of de Europese Unie moet deelnemen aan ondernemingen kan ik beantwoorden, omdat dit niet een aangelegenheid is waar de Raad per definitie niet over gaat. Ik kan slechts herhalen wat ik al eerder heb gezegd, met excuses voor eventuele herhalingen. De Europese Unie ondersteunt uiteraard alleen projecten die verenigbaar zijn met het volkenrecht en die voldoen aan de regels. De meningen verschillen over wat verenigbaar is met het volkenrecht en wat niet, maar de Raad is in elk geval van mening dat we uiteraard alleen projecten steunen die verenigbaar zijn met het volkenrecht.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 4 van Reinhard Rack (H-0175/06):
Betreft: Bescherming van grondrechten
Hoe moet worden gewaarborgd dat versterking van de wederzijdse erkenning en vereenvoudiging van grensoverschrijdende procedures niet gepaard gaan met een vermindering van de bescherming van de grondrechten?
Welke bindende voorschriften zijn nodig om ervoor te zorgen dat bij grensoverschrijdende zaken procedurele minimumgaranties in acht worden genomen, vooral met het oog op de bescherming van de grondrechten?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier over de bescherming van de grondrechten en het net al besproken principe van de wederzijdse erkenning. De Raad heeft altijd heel duidelijk gezegd dat hij absoluut voorrang geeft aan het respecteren van de mensenrechten. We strijden bovendien heel actief voor het afschaffen van het martelen en van andere vormen van wrede, onmenselijke en mensonwaardige praktijken. Daarbij gaan we vooral uit van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van de richtsnoeren ter zake.
Bovendien heeft de Raad er in de conclusies van het voorzitterschap ter voorbereiding van de Europese Raad in Tampere, die hier vandaag al is genoemd, op gewezen dat het principe van de wederzijdse erkenning een hoeksteen van de justitiële samenwerking zou moeten worden. De Raad is ook van mening dat de wederzijdse erkenning en een zekere harmonisering van de wettelijke bepalingen het voor Justitie heel wat makkelijker zouden maken om de rechten van het individu te beschermen.
In een mededeling van 26 juli 2000 aan de Raad en aan het Europees Parlement met de titel "Wederzijdse erkenning van definitieve oordelen in strafprocessen" heeft de Commissie verklaard dat we moeten garanderen dat dit principe van wederzijdse erkenning er niet toe mag leiden dat verdachten slechter worden behandeld, of dat de rechten van de verdediging worden ingeperkt, integendeel, dat zou juist beter moeten worden.
Dit is ook bevestigd in het door de Raad en de Commissie aangenomen programma met maatregelen voor het toepassen van het principe van wederzijdse erkenning van gerechtelijke oordelen in strafprocessen. De Commissie heeft op 28 april 2004 een voorstel gedaan voor een kaderbesluit van de Raad inzake bepaalde procesrechten in strafprocessen in de Europese Unie. Dat voorstel is op 3 mei 2005 aan de Raad voorgelegd. Tijdens de behandeling van het vorige punt op de agenda hebben we het daar al vrij uitvoerig over gehad.
Dit voorstel wordt op dit moment behandeld door de bevoegde werkgroepen van de Raad, en we proberen om onder ons voorzitterschap een grote stap te zetten. We willen alle verdachten en alle beklaagden meer rechten geven door in de hele Europese Unie hetzelfde niveau van bescherming te garanderen. De Raad wijst er bovendien op dat de lidstaten van de EU hun verplichtingen uit hoofde van het internationale recht na moeten komen. Ik denk daarbij met name aan het Europese Verdrag voor de rechten van de mens, dat wij tenslotte allemaal hebben getekend. Dat wordt ook bevestigd in artikel 6 van het EU-Verdrag.
Het feit dat het principe van de wederzijdse erkenning wordt toegepast in een zuiver justitiële procedure betekent bovendien dat de rechtsbescherming wordt gegarandeerd door onafhankelijke justitiële instanties, en dat is een groot voordeel. In dit verband mogen we ook niet vergeten dat in de rechtsinstrumenten die gebaseerd zijn op de wederzijdse erkenning meestal een algemene mensenrechtenclausule is opgenomen, waarin wordt bevestigd dat ze niets afdoen aan de verplichting om de grondrechten en de algemene principes van het recht te respecteren, op basis van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
De Commissie heeft in juli 2005 ook een voorstel voor een verordening van de Raad voorgelegd inzake het oprichten van een Europees Agentschap voor de grondrechten. Dat wordt op dit moment door de bevoegde werkgroepen van de Raad behandeld en is een verdere stap op weg naar een doelmatig Europees beleid voor de mensenrechten.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Dank u wel voor dit complete antwoord, mevrouw de fungerend voorzitter. Ik heb nog een aanvullende vraag over de Europese Grondwet. In het tweede deel daarvan hebben we bepaald dat het resultaat van de werkzaamheden van de Conventie inzake de grondrechten, die indertijd bestond, de inhoud van artikel 6 van het huidige Verdrag eigenlijk zou moeten aanvullen en verdiepen. De Commissie en het Parlement hebben al gesproken over het in werking treden van deze tekst. Mogen we dit van de Raad ook verwachten? Zou dat de situatie al met al kunnen verbeteren?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Natuurlijk. Dat is dan ook een van de redenen waarom we betreuren dat het ontwerp voor een Europese Grondwet nog niet rechtsgeldig is. Een van de grote voordelen van de Europese Grondwet is volgens mij namelijk dat dit Handvest van de grondrechten daarin is opgenomen. We hebben vroeger heel uitvoerig gesproken over de minimale garanties voor een proces, en als we in onze Verdragen allemaal dezelfde rechtsgrondslag zouden hebben zou die discussie niet meer nodig zijn.
Dat is volgens mij een heel groot voordeel. Daarom is het ook zo belangrijk dat we de discussie op de ene of andere manier voortzetten. Ik ben optimistisch, en denk dat we er vroeger of later wel een oplossing voor vinden.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 5 van Diamanto Manolakou (H-0193/06):
Betreft: Noodtoestand op de Filippijnen
Op de Filippijnen blijft, zogezegd wegens een poging tot staatsgreep tegen het bewind van president Gloria Arroyo, de noodtoestand gehandhaafd ondanks de verzekeringen en beloftes dat deze zou worden opgeheven. Er zijn steeds meer vervolgingen en arrestaties van leden van de democratische massabeweging, terwijl het leger documenten laat uitlekken om te bewijzen dat er wel degelijk plannen waren om de president omver te werpen.
Veroordeelt de Raad het opleggen van de noodtoestand, die door velen wordt bestempeld als een krijgswet met een andere naam waarbij fundamentele burgerlijke vrijheden worden opgeschort? Zal hij vragen dat de noodtoestand onmiddellijk wordt opgeheven en de democratische rechten hersteld worden?
Tweede deel
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, u weet ongetwijfeld dat de president van de Filippijnen op 24 februari jongstleden de nationale noodtoestand had uitgeroepen en dat zij die een week later, op 3 maart, weer heeft opgeheven. Het voorzitterschap van de EU had voor die tijd al overleg gepleegd met onze plaatselijke diplomatieke vertegenwoordigers in Manilla, en de EU-Trojka was van 28 februari tot 4 maart in Manilla om deel te nemen aan de vergadering van de steungroep van het regionale ASEAN-Forum voor vertrouwenwekkende maatregelen en preventieve diplomatie, die tussen de vergaderingen bijeenkomt. Samen hebben ze tijdens vergaderingen in het Filippijnse ministerie van Buitenlandse Zaken op 1 maart mondeling duidelijk gemaakt dat de Europese Unie zich zorgen maakt over de meest recente ontwikkelingen. Ze hebben bovendien een beroep gedaan op de regering van de Filippijnen om de rechtsstaat en het recht volledig te respecteren, het recht op een geordend proces en de mensenrechten te garanderen en de noodtoestand snel te beëindigen. Op 3 maart is die ook inderdaad opgeheven, daar had ik net al op gewezen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor de informatie. Toch moet ik u zeggen dat de noodtoestand misschien wel is opgeheven, maar toch zitten vijf parlementsleden van de oppositie nu in de gevangenis. Dus wil ik u vragen wat u zult ondernemen met het oog op de onmiddellijke vrijlating van de gevangen parlementsleden, maar ook van de vakbondsmensen die nog steeds achter de tralies zitten?
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Ik kan de geachte afgevaardigden verzekeren dat de Europese Unie er regelmatig, altijd en telkens weer voor strijdt dat de relevante bepalingen en normen inzake de mensenrechten worden gerespecteerd. Dat doen we in deze gevallen, maar ook in andere gevallen waar de mensenrechten met voeten worden getreden, vooral ook als het gaat om volksvertegenwoordigers.
Zoals terecht is gezegd, gebeurt dat niet altijd in het openbaar, want dat leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. Soms is stille diplomatie zinvoller. Het gebeurt echter wel degelijk, en het gebeurt regelmatig. Vaak wordt dit gedaan door de plaatselijke vertegenwoordigers van de Europese Unie, of ook door de Trojka, in gesprekken met hoge ambtenaren van de betrokken landen. Ik verzeker u nogmaals dat we de gevallen die u heeft genoemd natuurlijk niet vergeten, we werken daaraan.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 6 van Agnes Schierhuber (H-0179/06):
Betreft: Rechtsgang voor consumenten
De verbetering van de rechtsgang, in het bijzonder voor consumenten, is een pijler van het Weense actieplan en de Raad van Tampere. Binnen het kader van de juridische samenwerking in civielrechtelijke en handelsrechtelijke zaken zijn inmiddels enkele stappen gezet om de rechtsgang in het buitenland te vergemakkelijken. Juist bij grensoverschrijdende rechtszaken bestaat echter behoefte aan eenvoudige snelle procedures opdat de EU-burger zijn recht kan halen.
Welke procedurele vereenvoudigingen kunnen de EU-burgers verwachten op dit gebied binnen afzienbare toekomst en welke verbeteringen vooral voor de rechtsgang van consumenten?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) De vraag van mevrouw Schierhuber gaat over de verbetering van de rechtsgang voor Europese consumenten. Ik zou daarop willen antwoorden dat de Raad zich op het gebied van de justitiële samenwerking in civielrechtelijke en handelsrechtelijke zaken op dit moment bezig houdt met het programma van Den Haag van 2004 en met het actieplan op basis daarvan uit 2005. Dat betekent ook dat we nieuwe procedures willen creëren om ervoor te zorgen dat de burgers van de EU bij grensoverschrijdende conflicten makkelijker en sneller een oordeel van een rechter kunnen verkrijgen.
Daarvoor hebben we twee verordeningen nodig: de eerste gaat over het invoeren van de Europese procedure inzake betalingsbevelen, en de tweede over het invoeren van een Europese procedure voor geringe vorderingen. Aangezien beide procedures op een verordening gebaseerd zijn speelt ook het Parlement in de medebeslissingsprocedure een grote rol.
Met deze verordeningen creëren we nieuwe procedurele mogelijkheden waardoor vooral ook de rechten van de consument in heel Europa worden versterkt. Als een consument na een grensoverschrijdende aankoop met een rechtszaak wordt geconfronteerd moet hij gebruik kunnen maken van de diensten van de instellingen die zorgen voor de justitiële samenwerking tussen de gerechtelijke instanties van de lidstaten.
Deze twee nieuwe procedures zijn dus een aanvulling op de instrumenten die we tot nu toe hebben voor de justitiële samenwerking op dit vlak. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de vereenvoudigde gerechtelijke bewijsverkrijging en aan de minimumnormen voor een verzoek om rechtsbijstand. Op die manier verbeteren we de rechtsbescherming in de Europese Unie nog verder.
Door de verordening voor een Europese betalingsbevelprocedure kunnen de Europese burgers in de toekomst met behulp van een bevel, waartegen de schuldenaar misschien helemaal geen bezwaar aantekent, bij de rechtbank een aanvraag indienen voor het uitvaardigen van een Europees betalingsbevel. Als de schuldenaar daartegen geen bezwaar aantekent is dit betalingsbevel rechtsgeldig en kan dus ook worden uitgevoerd. Voor de schuldeiser is het dan makkelijker om dit bevel vervolgens in de lidstaten uit te voeren.
Na het positieve advies van het Europees Parlement van december 2005 heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken tijdens zijn laatste vergadering op 21 februari 2006 al een politiek akkoord weten te bereiken over deze verordening voor een Europese procedure inzake betalingsbevelen. Het is de bedoeling dat de verordening na de revisie ervan door de linguisten-juristen in april 2006 als A-punt in eerste lezing door de Raad wordt vastgesteld. We gaan ervan uit dat de verordening zelf dan over twee jaar in werking treedt.
Met behulp van een Europese procedure voor geringe vorderingen – en dat is het tweede punt, een essentieel punt – willen we ervoor zorgen dat geringe vorderingen makkelijker en sneller grensoverschrijdend kunnen worden gehonoreerd. De procedure voor geringe vorderingen is in principe bedoeld als schriftelijke procedure waarin een gerechtelijk oordeel wordt geveld voor claims van maximaal 2 000 euro. Om de procedure daadwerkelijk te versnellen gelden er voor alle etappes in de procedure termijnen, en daar moeten niet alleen de rechtbanken, maar ook de procesdeelnemers zich aan houden.
Als het om een hoger bedrag gaat bepaalt de rechtbank zelf aan de hand van de merites van de zaak met welke middelen de instructie plaats zal vinden, en hoever men daarbij gaat. Voor de instructie kan ook gebruik worden gemaakt van de moderne communicatiemiddelen, zoals een videoconferentie, maar natuurlijk slechts voorzover dat in de betrokken lidstaten in een dergelijke procedure is toegestaan. We zijn van plan om tijdens ons voorzitterschap intensief door te werken aan de verordening inzake een Europese procedure voor geringe vorderingen, en hopen dat we de zaak af kunnen ronden.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Ik dank u voor dit antwoord, mevrouw de fungerend voorzitter. U heeft het gehad over deze procedure voor geringe vorderingen en ook over de grensoverschrijdende bescherming voor beide partijen. Mijn aanvullende vraag luidt: hoe zullen de Europese consumenten te horen krijgen dat ze in de toekomst van deze rechtsbescherming kunnen profiteren?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het algemeen kan ik zeggen dat de Europese burger allerlei mogelijkheden heeft om informatie te verkrijgen. Vooral de gerechtelijke atlas van de Europese Commissie, die op internet voor iedereen beschikbaar is, is bijzonder waardevol. Hier vindt u namelijk zonder moeite welke rechtbanken voor welke rechtszaken verantwoordelijk zijn, overal in Europa. Dat is een uitstekende zaak.
We willen er natuurlijk voor zorgen dat we onze burgers zoveel mogelijk informatie ter beschikking kunnen stellen, juist als het gaat om de toegang tot het recht, maar het is ook belangrijk dat we die informatie snel toegankelijk maken. Daarom is het volgens ons absoluut noodzakelijk dat de verschillende instellingen die hierbij betrokken zijn, heel goed, heel snel en heel efficiënt met elkaar samenwerken. Dat is heel belangrijk. Volgens mij moeten de rechtbanken in de lidstaten beslist een heel actief informatiebeleid voeren. Op die manier krijgen de burgers de informatie die ze nodig hebben. De rechtspraak kan in Europa alleen maar goed functioneren wanneer de burger weet tot wie hij zich moet richten.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, de consumenten maken al meer gebruik van de nieuwe mogelijkheden op internet, met name van e-commerce. Houdt u zich bezig met het verbeteren van de rechtsbescherming? Mogen we ervan uitgaan dat er snel resultaten zullen worden bereikt?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) In het algemeen heeft u zeker gelijk, geachte afgevaardigde. De e-commerce zal in Europa zeker een hoge vlucht nemen. Zoals u weet bestaan er nu al regelgevende instrumenten die ook al de consumentenbescherming omvatten, vooral op het gebied van de elektronische handel. We weten namelijk dat er daarbij heel vaak kan worden gefraudeerd. Ik weet ook dat sommige leveranciers in de e-commerce al met een keurmerk of iets dergelijks werken, dat is hun aanpak van het probleem. Ik ga ervan uit dat ook wij ons in de toekomst met deze instrumenten bezig zullen moeten houden, maar dat is niet primair een taak voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, maar voor de Raad Mededinging.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, ook ik geloof dat we op de interne markt moeten kunnen beschikken over een functionerende rechtspraak en vooral een functionerende wetshandhaving. Ik wil echter graag weten wat er voor de kosten is voorzien. De wetshandhaving brengt tenslotte altijd kosten met zich mee. Komt er een geharmoniseerde Europese regeling voor deze kwestie, of blijft het eigenlijk bij de individuele regelingen van de lidstaten?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Geachte afgevaardigde, u legt de vinger op de wonde, en dat was natuurlijk ook één van de hoofdpunten tijdens de discussie over de verordening inzake de Europese procedure voor geringe vorderingen. In die procedure is het eigenlijk niet verplicht om gebruik te maken van de diensten van een advocaat. Dat leidt natuurlijk tot een belangrijke vraag naar de kosten, vooral ook in verband met de vergoeding van de proceskosten, die in de lidstaten verschillend geregeld is.
We hebben met name voor de rechtsbijstand al rechtsmiddelen ontwikkeld, en die worden ook al omgezet. Wat de tweede kwestie betreft zullen we zeker nog moeten nadenken over de nodige instrumenten. Ik heb vastgesteld dat mijn deskundigen tijdens de vergaderingen van de werkgroepen van de Raad hier vaak over discussiëren. We zullen er ongetwijfeld in slagen om ook in verband met de Europese procedure voor geringe vorderingen hiervoor een oplossing te vinden.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 7 van Sarah Ludford (H-1113/05):
Betreft: Kaderbesluit racisme en vreemdelingenhaat
Is het Oostenrijkse voorzitterschap voornemens te streven naar overeenstemming in de Raad over een kaderbesluit tot bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, dat door de Commissie in 2001 is voorgesteld en dat door het Parlement krachtig wordt gesteund?
Hoe is het, gezien het verontrustende beeld dat in verslagen van het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat in Wenen wordt gegeven van de omvang van de racistische misdaad in Europa en het gebrek aan actie daartegen, mogelijk dat de Raad geen voorrang geeft aan deze wetgeving voor een pan-Europese aanpak om misdadig gedrag wegens rassenhaat onwettig te maken?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook dit onderwerp ligt zeer gevoelig. Zoals u weet had de Commissie op 29 november 2001 een voorstel gedaan voor een kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. De Raad heeft zich er intensief mee bezig gehouden, maar desondanks konden de lidstaten het er in februari 2003 niet over eens worden.
Daarna heeft de Italiaanse delegatie in maart 2003 een alternatief voorstel op tafel gelegd, maar ook dat kon de goedkeuring van de delegaties niet wegdragen. Op 24 februari 2005 heeft de Raad daarom zijn werkgroep inzake materieel strafrecht gevraagd om de behandeling van het voorstel voor een kaderbesluit weer voort te zetten. Daarmee is die groep op basis van de stand van zaken van 2003 weer begonnen. De Raad heeft dit kaderbesluit tijdens zijn vergadering op 2 en 3 juni 2005 opnieuw behandeld, en vastgesteld dat er geen basis bestaat voor een consensus tussen de lidstaten. Dat was natuurlijk een bittere pil, vooral voor de lidstaten die altijd voor dit kaderbesluit hebben gepleit.
Gezien deze voorgeschiedenis is het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad van mening dat het op dit moment niet veel zin heeft om de onderhandelingen over dit kaderbesluit weer op te pakken. Het voorzitterschap wil dit belangrijke dossier, en vooral ook de politieke boodschap die er achter zit, echter niet gewoon in een la stoppen. Daarom hebben we ook in overleg met de Europese Commissie en met het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat besloten om nog tijdens ons voorzitterschap een seminar over dit onderwerp te organiseren. We verwachten ongeveer honderd deelnemers. Dit seminar zal van 20 tot 22 juni 2006 in Wenen plaatsvinden. We zullen meerdere kwesties bespreken die verband houden met dit voorstel.
U kunt zich ongetwijfeld voorstellen dat we voor een dilemma staan, net als bij de discussie die we onlangs hebben gevoerd over de spotprenten. Aan de ene kant hebben we onze politieke overtuiging, we willen racisme en vreemdelingenhaat vastberaden bestrijden, maar aan de andere kant hebben we vrijheid van meningsuiting. Dat is een groot dilemma, en we moeten de juiste keuzes maken om verder te komen. Dat is ook precies wat tijdens het seminar zal worden besproken.
We stellen voor om per lidstaat, per toetredingskandidaat en per kandidaatland twee vertegenwoordigers uit te nodigen voor dit seminar. Bovendien willen we NGO´s uitnodigen die over specifieke kennis beschikken, vertegenwoordigers van de Raad van Europa, van het Bureau van de OVSE voor democratische instellingen en mensenrechten, het Netwerk van onafhankelijke deskundigen voor grondrechten en de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie. We zullen natuurlijk ook vertegenwoordigers van het Europees Parlement uitnodigen. U krijgt eind maart een officiële uitnodiging voor dit seminar, zodra het programma definitief is vastgelegd.
Zoals ik al heb gezegd in mijn antwoord op vraag 4 over de bescherming van de grondrechten heeft de Europese Raad in december 2003 besloten om een Europees Agentschap voor de grondrechten in het leven te roepen, en dat is in december 2004 nog eens bevestigd. De ad-hocwerkgroep van de Raad voor grondrechten en burgerschap van de Unie behandelt op dit moment het voorstel voor een verordening dat de Europese Commissie in juni 2005 heeft voorgelegd. Het is de bedoeling dat het Agentschap op 1 januari 2007 met zijn werkzaamheden begint. We weten dat het een zeer krap schema is, maar we hopen dat het ons zal lukken.
Het Oostenrijkse voorzitterschap hecht heel veel belang aan dit onderwerp, en we hopen dat we de onderhandelingen kunnen afsluiten, zodat het Agentschap daadwerkelijk op tijd aan de slag kan.
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Er zijn enkele moeilijke kwesties, zoals de ontkenning van de holocaust en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, maar het is een schandaal dat er in 2006 nog geen Europees antwoord is op het alarmerende en toenemende probleem van het racistische geweld. Het moet toch mogelijk zijn om in de EU tot overeenstemming te komen over het kernvraagstuk van de preventie van dagelijks racisme en haat, waar veel van onze burgers en inwoners onder lijden.
Enkele landen, zoals Griekenland, Italië en Polen, registreren aanvallen wegens rassenhaat momenteel niet eens. Noemt u alstublieft de lidstaten bij naam die proberen de overeenstemming over dit kaderbesluit tegen te houden, en die tijdens uw voorzitterschap een serieuze poging ondernemen om misdadig gedrag wegens rassenhaat buiten de wet te stellen. Gebruik uw invloed!
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Ik kan volledig onderschrijven wat u net heeft gezegd. Het voorzitterschap heeft er natuurlijk alle belang bij dat we ook hier een duidelijk politiek geluid laten horen. We gaan ervan uit dat we met dit seminar het debat weer wat zakelijker kunnen maken. We hopen dat we met de hulp van deskundigen, van veel deskundigen, een resultaat kunnen bereiken waardoor we in de toekomst een evenwicht kunnen vinden tussen twee gezamenlijke ambities: enerzijds willen we racisme en vreemdelingenhaat efficiënt bestrijden, anderzijds willen we de vrijheid van meningsuiting daardoor natuurlijk niet beknotten. We willen in ieder geval een grote stap naar voren zetten, en hopen dat het onder het Finse voorzitterschap dan mogelijk zal zijn om op basis van ons voorbereidend werk een nieuwe poging te wagen om dit dossier af te sluiten, of er tenminste weer over te onderhandelen.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, racisme en vreemdelingenhaat hebben zelfs de sport en het voetbal besmet. U bent beslist op de hoogte van de verschillende incidenten gericht tegen gekleurde sportlui en voetballers tijdens vele evenementen en wedstrijden – vooral voetbalwedstrijden – in Engeland, Spanje, Frankrijk en andere landen. Wil het Oostenrijkse voorzitterschap Duitsland aanbevelen maatregelen te treffen tegen racisme en vreemdelingenhaat tijdens het wereldkampioenschap komende zomer? En hoe zult u het aanpakken, zolang u nog het voorzitterschap bekleedt?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) We gaan ervan uit dat Duitsland een rechtsstaat is, en dat we het aan de Duitse overheid over kunnen laten om de nodige maatregelen te nemen om racisme en vreemdelingenhaat tijdens het voetbalkampioenschap tegen te gaan. Ik ben ervan overtuigd dat Duitsland daartoe in staat is.
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Mijn vraag, vraag 8, gaat ook over vreemdelingenhaat. Ministers geven hier heel lange antwoorden. Is het, als teken van hoffelijkheid naar de afgevaardigden, niet mogelijk om vragen samen te nemen wanneer ze op hetzelfde onderwerp betrekking hebben?
Ik kom hier elke maand vragen indienen, maar we komen nooit aan mijn vragen toe. We komen slechts aan een zeer klein aantal vragen toe, en er worden antwoorden toegestaan waar geen eind aan komt. De volgende vraag uit mijn naam betreft het probleem van de vreemdelingenhaat. Ik begrijp niet waarom deze vraag niet samen met vraag 7 is beantwoord.
Bill Newton Dunn (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb een organisatorisch punt. De minister van Justitie van Oostenrijk is helemaal hiernaartoe gekomen. Er is ons gevraagd vragen aan haar in te dienen. We moesten tot maart wachten. Enkele van deze vragen zijn al in december ingediend, maar we hebben geduldig drie maanden gewacht om haar de vragen te kunnen stellen. Nu mag ze precies twee vragen in drie maanden beantwoorden!
Het ligt niet aan haar. We zijn blij dat ze is gekomen. Dank u wel voor uw komst, minister. Maar wilt u Voorzitter Borrell alstublieft laten weten dat dit een mislukking is. Het werkt niet. Het is geen goed systeem wanneer een minister komt en in drie maanden slechts twee vragen beantwoordt.
Heeft de Raad een coherent actieplan ten aanzien van de toenemende vreemdelingenhaat die in de gehele EU wordt ervaren, met name jegens burgers uit EU-lidstaten die leven en werken als minderheden in andere EU-lidstaten?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb de vragen 7 en 8 van Sarah Ludford en Gay Mitchell eigenlijk samen beantwoord, maar ik ben natuurlijk graag bereid om aanvullende vragen te beantwoorden.
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Vreemdelingenhaat en racisme zijn vaak merkbaar bij sportwedstrijden. Zou de fungerend voorzitter als onderdeel van het plan willen overwegen sport te gebruiken als manier om de vreemdelingenhaat te bestrijden? Eikels worden bomen.
De Crumlin United Football Club in mijn kiesdistrict is een club voor jongeren; Robbie Keane komt ervandaan. Deze club organiseert elk jaar een weekend met een sportfestival waarop niet alleen mensen samen sporten, maar ook culturele uitwisselingen plaatsvinden. Zou de fungerend voorzitter van de Raad willen overwegen in de hele Europese Unie een weekend in te stellen waarin vergelijkbare sportieve en culturele uitwisselingen plaatsvinden, zodat we sport kunnen gebruiken om vreemdelingenhaat te bestrijden?
Karin Gastinger, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigde, ik vind dat in principe een goed idee. Ook ik ben namelijk van mening dat we er samen voor moeten zorgen dat racisme en vreemdelingenhaat in Europa geen voet aan de grond krijgen. Ik geloof ook dat we met sport bruggen kunnen bouwen, omdat vooral jongeren, die onze toekomst zijn, maar ook volwassenen, zich daar samen lichamelijk uit kunnen leven, en dat daarna kunnen verbinden met andere gezamenlijke activiteiten.
Volgens mij is er in dit verband niet alleen voor de sport maar zeker ook voor de cultuur een rol weggelegd. Dat houdt hier weliswaar niet direct verband mee, maar we moeten proberen om op allerlei verschillende gebieden bruggen te bouwen. Racisme en vreemdelingenhaat zijn vaak verbonden met vooroordelen. Vooroordelen ontstaan meestal als iemand een andere cultuur niet kent, omdat we vaak bang zijn voor alles wat we niet kennen. Angst leidt dan weer tot negatieve gevoelens, en dat kan natuurlijk leiden tot racisme en vreemdelingenhaat. Daarom steunen we alles wat ertoe kan leiden dat we elkaar beter leren kennen, de andere cultuur beter leren kennen, om op die manier de vreemdelingenhaat te kunnen overwinnen.
U heeft een concrete vraag gesteld aan mij als minister van Justitie, en wel of het EU-Verdrag de Raad wel de nodige bevoegdheid geeft. Ik denk dat dit in ieder geval een belangrijke politieke boodschap is, die we samen uit moeten dragen.
De Voorzitter. Dank u wel voor dit commentaar. We zullen met het voorzitterschap van de Raad bespreken hoe we dat de volgende keer aanpakken, zodat iedereen tevreden is.
Claude Moraes (PSE). - (EN) Een organisatorisch punt: ik weet niet zeker of de boodschap is overgekomen. Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft ervoor gekozen de regeling voor de beantwoording van vragen aan de Raad te wijzigen. Dat betekent dat veel mensen die hier op de lijst staan, waaronder ikzelf, drie maanden hebben moeten wachten. De heer Newton Dunn heeft dit al opgemerkt.
We hebben drie maanden gewacht. De minister is bijzonder vriendelijk geweest. Het ligt niet aan haar dat het voorzitterschap heeft besloten de regeling te wijzigen. De minister is ongelooflijk vriendelijk geweest door een extra vraag te beantwoorden. Dat heb ik nog nooit meegemaakt.
Kunt u dit besluit nu echter nog eens bekijken en terugkomen op de oude regeling? De huidige regeling werkt gewoon niet. We hebben serieuze vragen ingediend over radicalisering en andere kwesties, die nu na drie maanden nog steeds niet zijn beantwoord. Wilt u alstublieft overwegen terug te komen op de oude regeling?
De Voorzitter. De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur met vragen aan de Raad is beëindigd.