De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0028/2006) van Edit Bauer, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over sociale bescherming en sociale integratie [2005/2097(INI)].
Edit Bauer (PPE-DE), rapporteur. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, vanmiddag zei de president van de Bondsrepubliek Duitsland, Horst Köhler, dat velen het huidige Europa niet begrijpen. Als de mensen zien hoe ontzettend veel energie Europa heeft geïnvesteerd in het herformuleren van zijn migratiebeleid, dan ben ik ervan overtuigd dat zij het probleem van de kinderarmoede in Europa niet kunnen bevatten.
Terwijl wij praten over het gebrek aan hoogopgeleide migranten, registreren we onvermijdelijke en enorme verliezen ten gevolge van kinderarmoede, verliezen waarvoor toekomstige generaties ons terecht verantwoordelijk zullen stellen.
Daarom is het geen toeval dat het gepresenteerde verslag over sociale bescherming en sociale integratie zich voornamelijk concentreert op kinderarmoede, omdat 15 procent van de Europese bevolking het risico loopt onder de armoedegrens te komen. In het geval van kinderen is dat 19 procent, en uitgaande van de gegevens over 2004 is het risico dat kinderen onder de armoedegrens komen in 12 van de 25 lidstaten tenminste 25 procent hoger dan bij de volwassen bevolking. Ik wil graag onderstrepen dat dit geen emotioneel of wellicht juridisch vraagstuk is, daar het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind hierover bindende clausules bevat.
Europa wordt ook geconfronteerd met het probleem dat het, ten gevolge van de stagnerende bevolkingsgroei en de vergrijzing van de samenleving, in de komende decennia vijftig miljoen nieuwe migranten nodig heeft om de huidige arbeidsparticipatie te handhaven. Kinderarmoede, de uitsluiting waarmee die gepaard gaat en het hoge percentage leerlingen die vervroegd de school verlaten, dit alles doet betwijfelen of het wel mogelijk is om een kennismaatschappij te ontwikkelen zonder dat bepaalde lagen van de bevolking steeds verder achterop raken.
De Commissie heeft gelijk dat zij de behandeling van het vraagstuk van de kinderarmoede prioriteit geeft, maar anderzijds constateren we dat we geen nauwkeurige gegevens bezitten en dat er geen vergelijkbare gegevens over kinderarmoede zijn. Het is duidelijk dat er snel verandering dient te komen in deze situatie.
In mijn verslag wilde ik graag onderstrepen dat sociale integratie de toegevoegde waarde is van het proces van Lissabon. Het Europees sociaal beleid vergt een nieuwe solidariteit tussen de generaties. De schade die door kinderarmoede wordt toegebracht aan de menselijke hulpbronnen van de toekomst, en de daarmee samenhangende te lage opleidingsgraad, mag immers niet worden onderschat.
Ik zou natuurlijk nog veel meer problemen kunnen noemen die in het verslag naar voren zijn gebracht, maar aangezien de tijd beperkt is, zal ik er nog slechts één aanstippen, namelijk de vervanging van oudere werknemers op de arbeidsmarkt. Hoewel er op dit terrein een antidiscriminatierichtlijn van kracht is, doet zich nog steeds discriminatie voor, maar die is moeilijker te achterhalen. Ik ben ervan overtuigd dat de Commissie de juiste weg is ingeslagen toen zij heldere en controleerbare doelstellingen vaststelde voor de modernisering van sociale bescherming. En tot slot, maar niet in de laatste plaats wil ik het secretariaat van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken bedanken voor de uitstekende samenwerking en wil ik mijn dank uitspreken aan mijn collega’s voor het ontwerpamendement. En eveneens niet in de laatste plaats wil ik hen ook bedanken voor hun aanwezigheid hier en voor hun deelname aan het debat.
Vladimír Špidla, Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik dank u allen hartelijk en in het bijzonder dank ik de rapporteur, mevrouw Bauer, voor haar verslag. Het doet mij genoegen u te kunnen meedelen dat er volledige overeenstemming bestaat tussen u en de Commissie in het oordeel dat de strategie van Lissabon gebaseerd is op de gecombineerde kracht en wederzijdse versterking van economisch, werkgelegenheids- en sociaal beleid. Ik waardeer de instemming die het verslag uitspreekt met het initiatief van de Commissie om de open methode van coördinatie voor de beleidsterreinen sociale bescherming en sociale integratie te moderniseren en doeltreffender te maken. De vraag is hoe we via sociaal beleid meer kunnen bijdragen aan het welslagen van de strategie van Lissabon en tegelijkertijd de coördinatie op genoemde beleidsterreinen kunnen versterken. Beter gebruik maken van het proces van sociale coördinatie in de strategie van Lissabon komt onder andere neer op het ontwikkelen van actieve functies van sociale bescherming en het verwijzen naar de meerwaarde die schuilt in de werkgelegenheid en de groei die gerealiseerd zijn. Voor de praktijk betekent dit dat zowel de nieuwe gemeenschappelijke doelstellingen voor de open methode van coördinatie als de thematische doelstellingen die de Raad onlangs heeft geformuleerd zullen worden omgezet in nationale strategieën. De nieuwe instellingen op nationaal niveau zullen allereerst een strategische benadering voor elke lidstaat voorleggen, waarin zij schetsen hoe het beleid op een aantal specifieke terreinen te moderniseren. Daarop presenteren de lidstaten dan de drie thematische plannen: sociale integratie, pensioenen en gezondheidszorg.
De Commissie heeft ook een mededeling goedgekeurd die de aanzet geeft tot een openbare raadpleging over mogelijke maatregelen op EU-niveau aangaande veranderingen van het minimumloon en de integratie van mensen die buitengesloten zijn van de arbeidsmarkt. Die raadpleging omvat natuurlijk ook het Europees Parlement en andere organisaties, maar gezien het brede karakter van het onderwerp wordt zij uitgebreid tot publiekrechtelijke lichamen op alle niveaus en verder tot organisaties, belangengroepen en sociale partners. Uw verslag opent tevens de mogelijkheid van nieuwe interinstitutionele overeenkomsten waarin de rol van het Europees Parlement bij de implementatie van de open methode van coördinatie wordt geformaliseerd. Ik ben het met u eens dat de participatie van het Europees Parlement in de besluitvormende context van de open coördinatie hinder ondervindt van het feit dat een omvattend statutair raamwerk ontbreekt. Wat mij betreft kan ik de afgevaardigden verzekeren dat ik de inspanningen van mijn ambtenaren steun om de dialoog met het Parlement voort te zetten.
Věra Flasarová (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, ik ben zeer ingenomen met het verslag van mevrouw Bauer, dat we in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid besproken hebben en waar wij achter staan. Het verslag formuleert zijn doelen met het oog op een gelijke positie van mannen en vrouwen en schetst de behoeften van vrouwen, met name op het gebied van de sociale integratie.
Toch wil ik het hier niet alleen over vrouwen hebben, maar ook over de uitwerking van armoede en sociale uitsluiting op kinderen en jongeren. Laten we niet vergeten hoe de houding ten opzichte van armoede in industrielanden na verloop van tijd veranderd is en hoe een omgeving van toenemende welvaart ertoe geleid heeft dat we een lagere levensstandaard zijn gaan beschouwen als iets dat steeds verder teruggedrongen wordt. Ik durf zelfs te stellen dat we die als een vernederende en abnormale toestand zijn gaan beschouwen, die mensen aan zichzelf te wijten hebben. Wat ik daarmee wil zeggen is dat de media en de reclame een beeld van een overweldigende rijkdom schetsen en dat mensen die zo’n rijkdom niet verwerven geplaagd worden door gevoelens van machteloosheid. Succes en de materiële overvloed waar dat mee gepaard gaat, lijken voor iedereen weggelegd, zodat mensen zonder succes verstoken blijven van de voordelen die de maatschappij te bieden heeft. Die uitsluiting heeft niet alleen betrekking op materiële factoren, maar ook op opleiding, gezondheid en een onbezorgde oude dag en hij wordt van generatie op generatie doorgegeven. Kinderen uit gelimiteerde sociale omstandigheden hebben moeite toegang tot hoger onderwijs te verwerven, reizen minder en hebben een lagere levensstandaard. Natuurlijk is de armoede hier niet zo kras als in ontwikkelingslanden, maar ook zo, verborgen als zij blijft achter schaamte en in de lacunes van statistisch onderzoek, leidt armoede tot uitsluiting van het normale leven en tot de indruk dat iets normaals en alledaags tegelijk ook onbereikbaar is.
Waarom zou dat zo moeten zijn? Hoe leg je een kind uit dat het af moet zien van de dingen die andere kinderen wel hebben? Het is waar dat er altijd sociale verschillen zijn geweest en dat die de ontwikkelingsgang van kinderen hun hele leven lang hebben bepaald. Maar het is evengoed waar dat overvloed nog nooit zozeer tot norm geworden is als nu en dat gebrek aan financiële middelen nooit eerder mensen van zoveel kansen heeft buitengesloten als nu. Dat is de paradox van hoogontwikkelde maatschappijvormen. Een redelijke levensstandaard hoort meer dan vroeger tot de mogelijkheden, maar des te harder is het gelag voor hen die deze standaard, om verschillende redenen, niet weten te bereiken. Ik vraag uw aandacht voor het feit dat dit niet alleen materiële gevolgen heeft, maar ook leidt tot ontoereikende sociale bescherming, vooral in het geval van kinderen en jongeren. Daarmee bergt de toekomst zowel gevaren in zich voor het waardenstelsel van onze maatschappij als voor het individu, aangezien sociaal onrecht tot spanning leidt. En die kan, zoals we nu al overal om ons heen zien, tot uitbarsting komen in de vorm van geweld of leiden tot een vlucht uit de werkelijkheid via drugs of escapistische vormen van vermaak.
Ik onderschat liefdadigheid niet, maar die laat onverlet dat sociale bescherming en sociale integratie deel horen uit te maken van een systeem waar iedereen toegang toe heeft. Liefdadigheid is een gift en hoort in een moderne samenleving die de menselijke waardigheid hoog in het vaandel heeft een uiterste redmiddel te zijn, iets wat geen substituut is voor een goed sociaal beleid, passend bij de vereisten van het Europa van de 21e eeuw.
Maria Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het eerste gezamenlijke verslag van de Europese Commissie over sociale bescherming en sociale integratie is eigenlijk al een oude tekst, want deze werd in januari 2005 opgesteld. Daarom moet dit nog eens tegen het licht worden gehouden, uitgaande van de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad en van het tussentijds verslag over de strategie van Lissabon.
Het verslag-Bauer is een zorgvuldig opgesteld document en ik wil de rapporteur daarmee gelukwensen. Het verslag is goed gestructureerd en hamert - met vermelding van alle daarmee verband houdende aspecten - op de absolute noodzaak dat een drastische vermindering van armoede en sociale uitsluiting tot 2010 wordt gehandhaafd als centraal doel van de strategie van Lissabon. De twee rondes van de open coördinatiemethode voor sociale integratie - eerst op het niveau van de Vijftien en vanaf 2004 op dat van de Vijfentwintig lidstaten - hebben aangetoond dat de open coördinatiemethode bij sociale bescherming en sociale integratie gestroomlijnd moet worden. Economische groei en verhoging van de werkgelegenheid zijn, samen met efficiënte onderwijs- en opleidingssystemen, de middelen bij uitstek om een hoger niveau van sociale samenhang te bewerkstelligen.
Met het oog daarop wordt in het verslag-Bauer eraan herinnerd dat maatregelen genomen moeten worden om vroegtijdig schoolverlaten of het vroegtijdig ophouden met een opleiding tegen te gaan en om, met name bij laag geschoolde schoolverlaters, de overgang van school naar werk te vergemakkelijken.
Er wordt in het bijzonder verwezen naar investeringen in onderwijs en levenslang leren wegens de waargenomen stagnatie in de arbeidsparticipatie. Daarom wordt ook het particulier initiatief gevraagd hieraan deel te nemen. Dit is een krachtig middel om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de bestrijding van kinderarmoede, en daarom zegt de rapporteur, mevrouw Bauer, in haar verslag volkomen terecht dat het doorgeven van armoede van generatie op generatie bestreden moet worden met de bespoediging van de werkzaamheden van de Commissie via de opstelling van een kinderhandvest, met als doel de rechten van het kind te bevorderen.
Proinsias De Rossa, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Špidla en mevrouw Bauer bedanken voor het verslag en voor het initiatief met betrekking tot sociale bescherming en integratie. Dat we in de Europese Unie bijna zeventig miljoen mensen hebben die bedreigd worden door armoede is een beschamend statistisch gegeven en is onacceptabel.
Armoede is een gevolg van het handelen van mensen en kan worden opgelost door het handelen van intelligente mensen. We weten hoe we het armoedeprobleem kunnen oplossen, maar ons economisch systeem blijft doorgaan met het reproduceren van ellende voor tientallen miljoenen mensen, die wordt doorgegeven, zoals al eerder is gezegd, van generatie op generatie.
Dat is zo omdat we er op nationaal niveau niet in slagen het economisch, sociaal, cultureel en milieubeleid dat we nastreven te integreren. We slagen er niet in om de oplossingen die verschillende adviesraden en rapporten hebben aangedragen samen te voegen tot één geïntegreerd beleid. Een van de allerbelangrijkste oplossingen is niet, zoals vaak wordt gesteld, een baan; nee, het is onderwijs: te beginnen met de kleuterschool, zeker basisonderwijs, en minimaal ook middelbaar onderwijs.
Werkgelegenheid speelt natuurlijk een belangrijke rol, maar opgemerkt moet worden dat te veel van onze daklozen, en in het algemeen van de mensen die in armoede leven, wel degelijk een baan hebben. Het is daarom duidelijk dat de baan een kwaliteitsbaan met fatsoenlijke beloning en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden moet zijn wil hij bijdragen aan het oplossen van het armoedeprobleem.
Ik zou ook willen stellen dat sociale bescherming breder moet worden opgevat dan als alleen sociale zekerheid. Onze publieke diensten moeten gezien worden als mechanismen voor sociale bescherming. Diensten op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, vervoer en cultuur helpen niet alleen bij het beschermen van mensen die het risico lopen in armoede te vervallen, maar houden ook tientallen, zo niet honderden miljoenen mensen uit de armoede, gewoonweg doordat ze bestaan. Als ze niet zouden bestaan, zouden er vele miljoenen mensen meer op of onder de armoedegrens leven.
Ik zou eveneens willen stellen dat de notie dat sociale zekerheid niet meer is dan een vangnet vermeden dient te worden en dat we bij de hervorming van onze socialezekerheidsstelsels speciale aandacht moeten schenken aan het elimineren van situaties waarbij armoedeval optreedt.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. - (ET) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega's, de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is een van de strategische prioriteiten van de Europese Unie. Het interim-verslag over de strategie van Lissabon was kritisch over de maatregelen, of beter de passiviteit, van de lidstaten. In Europa leeft 15 procent ofwel meer dan 68 miljoen mensen in armoede, waarvan een derde kinderen. Het verschil in loon tussen mannen en vrouwen bedraagt gemiddeld 20 procent ten nadele van vrouwen. Armoede ontstaat natuurlijk door armoede.
Sociaal evenwicht is in het belang van de hele maatschappij. Persoonlijk falen is niet de belangrijkste reden waarom mensen in armoede geraken. Het in elk beleid opnemen van sociale participatie en het stoppen met de verwaarlozing van het menselijk potentieel zijn directe stimulansen voor de ontwikkeling die wij met de strategie van Lissabon willen bereiken. Dit wordt ook in het onderhavige verslag onderstreept.
Europa moet zijn eigen zaken weer eens op orde brengen. De Noordse landen zijn hierbij goede voorbeelden. Deze landen hebben enerzijds economieën die wat hun concurrentievermogen betreft bij de beste tien van de wereld horen en anderzijds de doeltreffendste sociale bescherming.
Ik wil vooral de oproep in het verslag onderstrepen om onderhandelingen te beginnen over het kiezen van beleidsterreinen, waarop de open coördinatiemethode wordt toegepast. Europa moet er rekening mee houden dat terwijl wij nu 38 niet-werkende gepensioneerden voor elke honderd werkenden hebben, dit in de komende decennia kan verdubbelen wanneer het arbeidsparticipatiebeleid niet wordt gewijzigd. Dit probleem moet echter al vandaag worden aangepakt. Levenslang leren en het vergroten van de arbeidsparticipatie onder ouderen zijn hierbij belangrijke doelen.
Helaas staan er in de wetgeving van sommige lidstaten bepalingen die discriminatie van ouderen op de arbeidsmarkt bevorderen. Deze praktijk moet uit de Europese rechtsruimte verdwijnen.
Van de risicogroepen lopen vrouwen ouder dan vijftig jaar het grootste gevaar op uitsluiting en dit wordt erger na de pensionering. Het is zeer goed dat het verslag hier veel aandacht aan besteedt. In het verslag worden de lidstaten opgeroepen te waarborgen dat vrouwen bij de berekening van hun pensioenen niet worden gestraft voor hiaten in hun arbeidsverleden ten gevolge van ouderschapsverlof of de verzorging van kinderen. Van zeer wezenlijk belang vind ik de oproep aan alle lidstaten, vooral de nieuwe, om hun eigen solidaire pensioenstelsels te herzien en hierbij rekening te houden met de lagere gemiddelde levensverwachting van mannen en de grote inkomensverschillen tussen vrouwen en mannen, die tot uiting komen in de omvang van de pensioenen van gepensioneerde weduwen, die er vaak voor zorgt dat ze onder de armoedegrens terechtkomen.
Ik wil mevrouw Bauer bedanken voor haar deskundige werk en ik hoop dat de beginselen van dit document snel door de lidstaten in de praktijk worden gebracht.
Jean Lambert , namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Bauer bedanken voor haar werk aan dit uitstekende verslag, en de Commissie voor haar werkdocument.
Een van de punten die uit het verslag naar voren komen is dat er meerdere oorzaken van armoede zijn die vaak verband houden met discriminatie; dat wanneer je kijkt naar sommige groepen die in het bijzonder getroffen worden - vrouwen, zoals we zojuist hebben gehoord, mensen met een handicap, mensen afkomstig uit zwarte gemeenschappen en andere etnische minderheden, en zowel ouderen als jongeren - het goed te zien is waarom de artikel 13-richtlijnen inzake non-discriminatie zo belangrijk zijn en waarom ze zo integraal mogelijk moeten worden toegepast.
Het beklemtonen van kinderarmoede is welkom. We weten dat er een verband bestaat tussen slechte voeding, slechte huisvesting, een slecht sociaal milieu - de armen leven vaak in de slechtste sociale milieus - en slechte vooruitzichten op het gebied van onderwijs, die doorwerken in het hele leven van mensen en zelfs in het leven van hun kinderen. Ik verwelkom de roep om een groenboek over kinderarmoede. We moeten daar naar kijken in de context van sociale cohesie in het algemeen, want het heeft implicaties voor de kloof tussen rijk en arm.
De heer De Rossa noemde de problemen rond onderwijs en werkgelegenheid. De werkelijke oorzaak van armoede is echter gebrek aan contant geld. Je kunt niet enkel en alleen vertrouwen op het ‘trickle-down effect’ van economische groei. Je moet specifieke acties ondernemen om de mensen aan de onderkant te bereiken. Neem bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, dat hoog scoort als het gaat om het risico om in armoede te vervallen. Ondanks de vele inspanningen die onze regering op dit moment verricht, zie je dat het aandeel van de armste 10 procent in het netto-inkomen van de bevolking 2,8 procent is, terwijl het aandeel van de rijkste 10 procent 28 procent is: tien keer zoveel. Je kunt het in mijn eigen regio zien, de binnenstad van Londen, het rijkste gebied van de Europese Unie, waar ook ongelooflijke armoede bestaat. We moeten deze percentages veranderen en die aan de onderkant verhogen.
Ik ben het eens met de rapporteur over het belang van publieke diensten en de rol die sociale zekerheid hierbij te spelen heeft. De lidstaten moeten bekijken of hun socialezekerheidsstelsels zodanig functioneren dat ze mensen in staat stellen opleidingen of onderwijs te volgen, of dat ze mensen juist inperken omdat deze mensen op elk moment klaar moeten staan om aan het werk te gaan.
Ik sluit me eveneens aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt over de open coördinatiemethode en de rol die het Europees Parlement hierbij zou moeten spelen, niet in de laatste plaats door de nationale actieplannen en de resultaten daarvan tegen het licht te houden.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) De voorgaande sprekers hebben al duidelijk gemaakt dat armoede en sociale uitsluiting in de Europese Unie zeer omvangrijk zijn en meer dan 70 miljoen burgers in de Europese Unie treffen. In het verslag staat het bekende gegeven dat in 14 van de 17 lidstaten waarvoor data beschikbaar zijn de kinderarmoede in de jaren negentig is toegenomen. Maar de huidige situatie neigt verder te verslechteren vanwege de hoge werkloosheid, toename van slecht betaald en onzeker werk, flexibiliteit en privatisering van basissectoren en basisvoorzieningen.
Daar zoals bekend armoede een schending van de rechten van de mens is, dienen we meer aandacht te schenken aan de oorzaken en op basis van een multidisciplinaire aanpak de nodige maatregelen te nemen om de sociale integratie te bevorderen. Daarom hebben we voorstellen gedaan om het macro-economisch beleid te wijzigen en sociale integratie, banen met rechten, openbare gezondheidszorg, onderwijs, toegang tot justitie en cultuur en fatsoenlijke huisvesting centraal te stellen bij onze politieke prioriteiten. Om dezelfde reden pleiten we ervoor het Stabiliteitspact te vervangen door een echt pact voor ontwikkeling en vooruitgang en de Lissabon-strategie in te ruilen voor een echte strategie voor economische en sociale cohesie. Voorts zijn we van mening dat het accent niet moet worden gelegd op de ontwerprichtlijn voor het totstandbrengen van een interne markt voor diensten.
De ervaring heeft aangetoond dat de open coördinatiemethode in het kader van de strategie van Lissabon de armoede niet heeft verminderd. Op grond van de Lissabon-strategie zijn daarentegen juist de liberaliseringen en privatiseringen van overheidsbedrijven en openbare diensten toegenomen met meer armoede en problemen voor de sociale integratie als gevolg. Terwijl die maatregelen verplicht waren, heeft de open coördinatiemethode geen enkele lidstaat verplicht de armoede te verminderen. Dat verschil betekent dat het proces van Lissabon met twee maten meet.
Overheidsbeleid is essentieel om armoede te verminderen en naleving van de mensenrechten te garanderen. Daarom is een universeel en solidair socialezekerheidsbeleid van de overheid nodig en wijzen wij de privatisering van de gezondheidszorg van de hand.
Zo heeft de staat eveneens een essentiële rol bij het garanderen van goed openbaar onderwijs en arbeidsrechten uit respect voor de waardigheid van de werknemers. Daarom herhalen we dat het niet volstaat armoede te betreuren. We dienen het neoliberaal beleid dat de oorzaak is van de stijging van het aantal mensen dat arm dreigt te worden, te veranderen. Die uitdaging willen we hier formuleren in de hoop dat dit debat niet het zoveelste debat zonder gevolgen zal zijn.
Guntars Krasts, namens de UEN-Fractie. – (LV) Mijnheer de Voorzitter, in paragraaf 37 van het verslag van het Parlement, dat wij over het geheel genomen omarmen, lezen wij de conclusie dat de snelle veranderingen ten gevolge van de globalisatie en het brede gebruik van informatie- en communicatietechnologieën de kwetsbaarheid van mensen voor sociale risico’s vergroten. Globalisatie, informatie en communicatie worden beoordeeld als risico’s.
In mijn ogen wordt een samenleving bedreigd als de snelle veranderingen ten gevolge van de globalisatie niet vergezeld gaan van het brede gebruik van informatie- en communicatietechnologieën. Dreigingen ontstaan als de voordelen van verandering worden beschouwd als risico’s.
Door het brede gebruik van informatie- en communicatietechnologieën nemen de kansen van de burgers op onderwijs en opleiding toe, en dat geldt ook voor hun kansen om toe te treden tot de arbeidsmarkt, waarbij dat nog het meest van toepassing is op de sociaal kwetsbaarste groepen, zoals de gehandicapten. Met behulp van de elektronische overheid ofwel e-government kunnen sociale groepen of individuen direct worden betrokken bij de sociale dialoog met de nationale overheid. Ook om deze reden dienen we de nadruk te leggen op die maatregelen die de burger helpen gebruik te maken van deze mogelijkheden. Het beleid ten aanzien van de welvaartsstaat en de informatiemaatschappij dienen te worden gecoördineerd.
Laten we de vrees voor de snelle verspreiding van de informatietechnologie overlaten aan de dictators van Noord-Korea en Wit-Rusland.
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de trieste uitkomst van recent onderzoek is dat de wereldwijde toename in het aantal miljardairs geen gelijke tred houdt met een algehele welvaartsgroei onder gewone mensen. Het tegendeel is het geval: het aantal mensen dat in armoede leeft, stijgt gestaag, zowel in de oude als de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Het lijdt geen twijfel dat het gebrek aan sociale bescherming en een behoorlijke mate van sociale integratie in de nieuwe lidstaten het scherpst gevoeld wordt. Een land als Polen verkeert in een paradoxale situatie. Een voormalig socialistisch land biedt zijn burgers nu minder sociale bescherming dan landen die altijd kapitalistisch zijn geweest. Aan de sociale problemen van het oude Europa van de vijftien voegen wij onze eigen specifieke problemen toe, zoals een grote werkloosheid onder hoger opgeleide jongeren of een gebrekkige toegang tot medische basiszorg.
Mijnheer de commissaris, de Unie wordt vaak bekritiseerd om het teveel aan regels, maar het komt mij voor dat zij één cruciale regel mist: de Unie zou de lidstaten op een sociaal minimum moeten vastleggen. Daarmee zouden alle burgers van Europa zich veilig voelen. Bovendien zou het de sociale integratie bevorderen, doordat de bestaanszorgen afnemen.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, ons debat van vandaag over sociale bescherming en sociale integratie lijkt mij bijzonder op z’n plaats, want ondanks een afname van 3 procent in de jaren 1995-2000 ligt de relatieve armoede op het onrustbarend hoge niveau van 15 procent. Zulke cijfers, in combinatie met de huidige situatie, wekken in mij dan ook de vrees dat we er niet in zullen slagen armoede en de sociale uitsluiting die daar het gevolg van is voor 2011 uit te bannen. Verschijnselen als dit zijn het gevolg van structurele veranderingen waar de sociale en economische ontwikkeling van onze samenleving mee gepaard gaat. De arbeidsmarkt ondergaat veranderingen, technologie verandert de samenleving en er zijn demografische veranderingen. Er is etnische diversificatie, huishoudens veranderen van samenstelling en de rollen van mannen en vrouwen krijgen een andere invulling. Hulp moet in de eerste plaats gericht zijn op de meest kwetsbare groepen – op werklozen, eenoudergezinnen, ouderen, alleenstaanden, gezinnen met meerdere hulpbehoevenden en op minderheden en gehandicapten. Het feit dat armoede vaak ook invloed heeft op kinderen is in mijn ogen heel triest en verontrustend.
Onder de vele oplossingen die voor armoede en sociale uitsluiting aangedragen worden, zou ik onderwijs willen benadrukken. Het gaat erom het juiste onderwijsniveau te garanderen, te zorgen voor een soepele overgang van onderwijs naar de werkvloer en de integratie van achtergestelde groepen in het onderwijsstelsel door e-learning te bevorderen. Onderwijs is meer dan alleen school, het is een doelgericht systeem van levenslang leren. Voor het verwezenlijken van deze en andere prioriteiten is echter wel geld nodig. Met name de nieuwe lidstaten weten nog onvoldoende gebruik te maken van het aangewezen financieringsinstrument hiervoor, het Europees Sociaal Fonds. Ik doe daarom een beroep op de nieuwe lidstaten en in het bijzonder op de Tsjechische Republiek om alles in het werk te stellen om de bureaucratische ballast voor aanvragers met betrekking tot de onlangs opgestelde programmadocumenten voor de periode 2007-2013 te verminderen. Tot slot dank ik mevrouw Bauer voor een goed verslag.
Karin Jöns (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega's, pensioenbeleid en armoedebestrijding zijn net als gezondheidszorg en langdurige zorg belangrijke taken voor ons en cruciale thema's voor alle burgers in de Europese Unie. Daarom moet het Parlement zijn betrokkenheid bij de open coördinatie van alle aspecten van sociale bescherming en sociale integratie aanzienlijk vergroten. De huidige procedure is volstrekt onaanvaardbaar. We behandelen vandaag een stand van zaken die al achterhaald is. De Raad heeft al gesproken over de vervolgmededeling van de Commissie. We hebben dan ook zeer dringend behoefte aan een Interinstitutioneel Akkoord.
Mijnheer de commissaris, u hebt vandaag gezegd dat u zich zult inzetten voor een dialoog met het Parlement. Ik wil u daarvoor hartelijk bedanken, maar we willen niet alleen graag een vlotte dialoog, we willen dat er echt een Interinstitutioneel Akkoord wordt gesloten met volstrekt heldere spelregels. Ook moet in het vervolg bij de open coördinatiemethode op het terrein van de sociale bescherming meer prioriteit worden gegeven aan kwesties in verband met het combineren van werk en gezinsleven en bijzondere aandacht worden geschonken aan kinderopvang.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de voortschrijdende globalisering leidt tot de herstructurering van zowel ondernemingen als de arbeidsmarkt. Een ander gevolg van de globalisering is de nadruk op het internationaal niveau, niet slechts het lokale en nationale. Grote ondernemingen hebben steeds meer de neiging de kleine en middelgrote van de markt te drukken, met alle gevolgen van dien voor de bestaansmiddelen van plaatselijke gemeenschappen.
De aard van de herstructurering verschilt van streek tot streek. In de oude lidstaten leidt die tot bezorgdheid over banenverlies en in de nieuwe lidstaten vreest men dat bedrijven stilgelegd worden en al het personeel op straat komt te staan. De arbeidsmarkt in de nieuwe lidstaten heeft het zwaar te verduren gekregen door het ontstaan van hypermarkten en supermarkten, vooral in binnensteden en grote nieuwbouwwijken. Deze grote winkelcentra waren fnuikend voor kleine middenstanders en dienstverleners in de nabije omgeving, van wie velen gedwongen waren hun zaak te sluiten. Voor elke baan die er in een hypermarkt bijkomt, verdwijnen er vijf tot acht in de nabije omgeving. Investeerders sluiten vaak de ogen voor de menselijke kant van de zaak, voor de natuurlijke omgeving van de mens en diens band met het verleden. Mevrouw Bauer heeft daar in haar verslag zeer terecht op gewezen.
Samenvattend kun je stellen dat de voornaamste slachtoffers van structuurhervormingen op de werkvloer de werknemers en toeleveranciers zijn, waaronder ook agrariërs. Hulpmaatregelen dienen zich vooral op deze groepen mensen te richten. Zij zouden de gelegenheid moeten krijgen een nieuwe baan te zoeken, een nieuw beroep te leren of nieuwe markten voor hun producten aan te boren.
Ljudmila Novak (PPE-DE). – (SL) Volgens mij is het meest sociale land een land dat voorwaarden uitwerkt voor kwalitatieve arbeidsplaatsen en zijn bevolking gelijke kansen biedt. Voor kwalitatieve arbeidsplaatsen kunnen we zorgen door te investeren in menselijk kapitaal, door levenslang leren, door de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te bevorderen en door een wetgeving ten gunste van de economie.
Burgers hebben nood aan gunstige externe omstandigheden voor hun werk, om creatief te zijn en om aan hun persoonlijke behoeften te voldoen. Dat ligt anders voor zwakkere groepen als oudere mensen, jongeren zonder werkervaring, zieken, personen met een handicap, alleenstaande moeders of kroostrijke gezinnen. Al die groepen hebben aandacht en hulp van de samenleving nodig zodat ze sociaal beschermd en niet van de maatschappij uitgesloten zijn.
Ik begrijp echter niet waarom de Europese Raad beslist heeft om bij de onderhandelingen over de financiële perspectieven net de middelen voor opleiding en beurzen voor jongeren te reduceren. Relatief bescheiden middelen kunnen belangrijke gevolgen hebben op het vlak van opleiding, vreemdetalenonderwijs, internationale contacten en de verhouding met de Europese Unie. In bijna al onze documenten zetten we ons voor die waarden in. Zolang we in de Europese Unie concrete maatregelen nemen die ingaan tegen onze woorden en inzichten, kunnen we de gestelde doelstellingen niet sneller bereiken.
In de geschiedenis van de mensheid is de tijd misschien nog nooit zo snel verstreken als vandaag het geval is, en niets wijst erop dat het tempo zal verminderen. Daarom hebben we behoefte aan snelle en eenvoudige oplossingen voor de aanpassing aan de veranderingen, om zo meer economische groei en een betere sociale bescherming van de zwakkere groepen van de bevolking te bereiken.
Marianne Mikko (PSE). - (ET) Dames en heren, als sociaal-democraat ben ik van mening dat werk de enige bron van welvaart is, maar als productiefactor verliest arbeid zijn positie aan machines, dat wil zeggen aan kapitaal.
Veel gepensioneerden in de oude lidstaten genieten van een goede oude dag, omdat de regeringen van deze landen hebben voorzien in een zodanige wetgeving dat de werknemers verplicht zijn hen tot op een zeker niveau te steunen. Veel mensen die van een laag inkomen moeten rondkomen terwijl zij zich nuttig maken voor de samenleving, lopen daarentegen het gevaar onder de armoedegrens terecht te komen wanneer zij met pensioen gaan. De pensioenstelsels van te veel lidstaten zijn in wezen piramidesystemen. Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat degenen die er het laatst bijgekomen zijn, de jongeren, niet langer de mensen kunnen vinden die hen later van hun eigen loon zouden moeten onderhouden. Hun werk, loon en financiële verplichtingen maken het niet mogelijk kinderen te krijgen of geld te sparen.
Ik prijs weliswaar het verslag van mevrouw Bauer, maar pensioenproblemen kunnen niet met één verslag worden opgelost. Toch kunnen wij nu al maatregelen nemen om de toekomst te verzekeren. Pensioenstelsels, van de overheid of de particuliere sector, moeten reëel geld bevatten en niet alleen op beloften zijn gebaseerd.
In Estland was de overstap naar een stelsel van pensioenfondsen een succes. Als de oude lidstaten dat succes kunnen herhalen, zou dat goed zijn voor het concurrentievermogen en de duurzame ontwikkeling van Europa. Ik hoop dat ons Parlement zich snel weer met pensioenstelsels gaat bezighouden.
Zita Gurmai (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mensen de kans bieden om uit de vicieuze cirkel van de sociale uitsluiting te breken, dat is de werkelijke uitdaging voor de Europese Unie. Het is onaanvaardbaar dat 15 procent van de Europese burgers, bij benadering 68 miljoen mensen, leven in het bewustzijn het risico te lopen om onder de armoedegrens te komen, zoals dat wordt beschreven in het rapport van de Europese Commissie dat op 27 januari 2005 is gepubliceerd.
Het is onaanvaardbaar dat sociale uitsluiting de kwetsbaarste groepen treft: vrouwen en etnische minderheden. Deze groepen hebben te kampen met nadelen bij het verkrijgen en behouden van werk, inkomen, sociale zekerheid, gezondheidszorg en toegang tot culturele faciliteiten.
In het verslag staat dat het percentage mensen dat door armoede wordt bedreigd in Hongarije lager ligt dan het gemiddelde van de Europese Unie, namelijk onder de 10 procent, net als in de Republiek Tsjechië, Zweden, Denemarken en Slovenië. In de Republiek Ierland, de Republiek Slowakije, Griekenland en Portugal bedraagt dit percentage 20 procent.
Commissaris Vladimir Špidla onderstreepte in zijn rede dat vrouwen in hun leven vier keer meer tijd aan de zorg voor anderen besteden dan mannen. Als we de sociale waarde van dit feit erkennen, bieden we een echte kans om de kloof te dichten.
De arme en kwetsbare groepen in de samenleving kunnen alleen uit de vicieuze cirkel van sociale uitsluiting breken als we werkgelegenheid voor hen kunnen scheppen, als we een marktgerichte opleiding voor hen verzorgen. Werk vinden betekent een inkomen vergaren, en dat vergemakkelijkt sociale integratie en verbetert de financiële situatie van het individu. Dit is de werkelijke uitdaging. Laten we die aangaan. Ik stel voor om het verslag aan te nemen.
Aloyzas Sakalas (PSE). – (LT) Ik wil mevrouw Bauer bedanken voor haar kundig voorbereide verslag. Het ware echter beter geweest als er een systeem in had gezeten waaruit was gebleken wat de voornaamste prioriteiten zijn. Naar mijn mening is de belangrijkste prioriteit het kind, want bij hem of haar begint alles, en een volwassene is niet meer dan de uitkomst van de opvoeding van dat kind. Als kinderen niet naar school gaan, zullen ze ook geen werk vinden. Als kinderen voortdurend honger lijden, gaan ze bedelen en zelfs uit stelen. Als kinderen worden mishandeld of seksueel worden misbruikt, worden zij zelf als volwassene ook gewelddadig. Als kinderen geen ouders hebben of gescheiden van hen zijn, dan gaan zij op straat leven. In alle genoemde gevallen neemt de onderwereld deze kinderen maar al te graag op, om ze op te voeden tot misdadigers. Dergelijke kinderen zullen niet toetreden tot de arbeidsmarkt. Daarom moet het onze basisprioriteit zijn om de oorzaken weg te nemen die kinderen ongeschikt maken voor de arbeidsmarkt. Als we die oorzaken niet weten weg te nemen, dan zullen alleen de gevolgen worden bestreden met de andere maatregelen die in het verslag worden genoemd.
Vladimír Špidla, Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ben verheugd over het hoge niveau van dit debat en de voorstellen die de afgevaardigden geopperd hebben en ik bevestig nog eens mijn bereidheid om samen met u de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken en de rol te vervullen die de Europese burgers ons toebedeeld hebben. Ik kan u verzekeren dat de Commissie onverdroten blijft werken aan een krachtiger profilering van de sociale dimensie van de strategie van Lissabon. Graag zou ik u een paar ideeën aan de hand doen voor ons werk in de toekomst.
Een eerste vereiste is de Europese coördinatie sterker aan te zetten. We hebben een uitgewogen benadering weten te vinden, waarbij de nadruk komt te liggen op de noodzaak om sociale doelstellingen met een financiële taakstelling te combineren. Dat is geen geringe prestatie en van fundamentele betekenis voor het herstel van het vertrouwen van de burger in de hervormingen. We moeten het partnerschap tussen de lidstaten en de Unie versterken. De Europese strategie voor groei en werkgelegenheid en de sociale agenda zijn niet het eigendom van de Commissie of andere Europese instellingen. Ze moeten het hebben van het engagement van alle betrokkenen – de lidstaten, Europese burgers, parlementen, sociale partners en belangengroepen alsmede alle instellingen en organen van de Europese Unie. Dit partnerschap kan alleen slagen bij een duidelijke rolverdeling. De lidstaten implementeren de hervormingen op landelijk niveau en het structuurbeleid zoals dat in het kader van de herziene strategie van Lissabon is vastgesteld. De Unie blijft hervormingsinspanningen ondersteunen en maakt tegelijkertijd gebruik van alle nieuwe instrumenten, zoals steun uit de structuurfondsen, respect voor grondrechten, steun voor sociale dialoog en het propageren van succesvolle werkwijzen.