Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0191/2006

Debatten :

PV 22/03/2006 - 14
CRE 22/03/2006 - 14

Stemmingen :

PV 23/03/2006 - 11.11

Aangenomen teksten :


Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 22 maart 2006 - Brussel Uitgave PB

14. Herziening van de Overeenkomst van Cotonou en vaststelling van het bedrag voor het 10e EOF (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0004/2006) van Margrietus van den Berg, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de herziening van de Overeenkomst van Cotonou en vaststelling van het bedrag voor het 10e EOF (B6-0006/2006).

 
  
MPphoto
 
 

  Glenys Kinnock (PSE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Raad voor zijn aanwezigheid bij dit bijzonder gewichtige debat over het Europees Ontwikkelingsfonds. Zoals de Raad weet, duurt de discussie over de opneming van het EOF in de communautaire begroting nog voort en zijn er daarom geen bepalingen aangaande het financiële kader opgenomen in de herziene Overeenkomst van Cotonou. Bijlage 1 stelt echter wel heel duidelijk dat de Europese Unie haar uitgaven voor steun op tenminste hetzelfde niveau zal houden als dat van het negende EOF.

Daarmee werd in mijn ogen, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, bij de ACS-landen de valse veronderstelling gewekt dat ze gerust konden zijn over de omvang van de steun in het tiende EOF. De raming van de Commissie was dat 24 948 miljard euro een gepast bedrag zou zijn, maar in december werd de Raad het in Brussel eens over 22 682 miljard euro in lopende prijzen voor de periode 2008-2013.

Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik geef deze voorgeschiedenis omdat die mij relevant lijkt voor het standpunt dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft ingenomen. Wij willen namelijk garanties en opheldering, voordat we onze goedkeuring geven aan de gewijzigde Overeenkomst van Cotonou.

Zowel de Raad als de Commissie zouden toch van eerdere overeenkomsten moeten weten dat, als de Commissie ontwikkelingssamenwerking eenmaal een uitgesproken standpunt inneemt - zoals we ten aanzien van DCCI gedaan hebben -, zij geen duimbreed van haar principes afwijkt. Die principes draaien om ontwikkeling, en als daar geen rekening mee wordt gehouden, moet de Raad wel weten dat we pas met de herziening zullen instemmen als dit element een duidelijke plaats heeft gekregen in zijn manier van werken.

Een van onze zorgen betreft het feit dat sommige leden van de Raad ons voorhouden dat we 0,3 miljard euro van het bedrag af moeten trekken voor de 21 landen en gebieden overzee van de EU, en nog eens 0,9 miljard euro voor administratieve uitgaven. Gisteren liet de directeur-generaal Ontwikkeling er op de commissievergadering geen misverstand over bestaan dat uw standpunt over de LGO-landen niet gedeeld werd door de Commissie. Zou de Raad daarom duidelijk kunnen maken wat zijn standpunt over de LGO is? Als Brits lid van dit Parlement ben ik mij terdege bewust van het standpunt van Groot-Brittannië, voorgaand voorzitter van de Raad. Toch ben ik benieuwd naar uw standpunt, fungerend voorzitter van de Raad.

Wat de administratieve uitgaven betreft, wil ik vragen of het wel verstandig is de Commissie zichzelf te laten betalen voor de administratie van haar eigen financiële middelen. Dat druist in tegen het gezonde verstand en ik kan mij niet voorstellen dat dit gangbaar is in uw eigen bestuurspraktijk. Zouden de lidstaten - de Raad - misschien bereid zijn om te overwegen meer geld ter beschikking te stellen voor het dekken van de kosten van de LGO? Dat zijn geen onbelangrijke bezwaren. Dat ik ze zo tussen neus en lippen naar voren breng, komt omdat ik precies van u wil weten hoe u zulke besluiten kunt nemen. Die besluiten komen er immers op neer dat u ons niet de verzekering wilt geven dat het geld dat u de ACP-landen voor eigen gebruik geeft, ook door die landen op een heldere en transparante manier moet worden aangewend.

Ik zet ook vraagtekens bij de bewering dat het tiende EOF een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van het negende EOF. In reële termen kun je het niet anders dan een pas op de plaats noemen. De Commissie ontwikkelingssamenwerking laat zich niet misleiden door de gespleten tong waarmee over deze zaak gepraat wordt.

In het negende EOF zat ook geld dat overgebleven was van het vorige EOF: ‘niet uitgegeven geld’. Als je dat bij het negende EOF optelt, kunnen de bedragen waar de Raad zo hoog van opgeeft, de vergelijking alleen nog maar in nominaal opzicht doorstaan. En dan moet aan het einde van de rit het tiende EOF nog geratificeerd worden. Dat vervult ons met grote zorg, gezien het feit dat niet minder dan vijfentwintig lidstaten betrokken zijn bij het ratificatieproces.

Het gevolg van onderbesteding in het verleden is dat we ons zijn gaan richten op allerlei ‘faciliteiten’, zoals waterfaciliteiten, vredesfaciliteiten, waarop slechts een hoogst gebrekkige democratische controle uitgeoefend wordt. Dit zal toch zeker voor u een punt van zorg zijn, fungerend voorzitter van de Raad?

Ons volgende debat zal gaan over economische partnerschapsovereenkomsten, en het meest controversiële punt daaruit - een punt dat wij aan zullen snijden - is de financiering van ‘hulp voor handel’ in deze overeenkomsten. Kunt u ons, fungerend voorzitter van de Raad, duidelijk maken of u extra geld ter beschikking stelt voor de EPO-onderhandelingen, of dat u van mening bent dat dat geld uit de ACS-post in het tiende EOF moet komen?

Mijn laatste opmerking geldt de eventuele opname van de Afrikaanse Unie in de overeenkomst. Wat voor mouw denkt u te passen aan het feit dat vele leden van de Afrikaanse Unie niet tot de ACS-landen behoren? Gaat u ervan uit dat die landen van EOF-gelden kunnen profiteren, mocht de Raad ertoe besluiten de Afrikaanse Unie met geld van het tiende EOF te steunen?

We hebben het hier over een bindende overeenkomst met de ACS-landen, en ik vertrouw erop dat de Raad zich daarvan bewust zal zijn bij zijn besluiten over het tiende EOF.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Kinnock, ik zal proberen uw vragen zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden. Ik vrees dat ik ze niet allemaal kan beantwoorden, deels omdat de onderhandelingen nog niet op alle punten zijn afgesloten en deels omdat de Raad nog niet op alle punten een standpunt heeft bepaald. Niettemin hoop ik u enige opheldering te kunnen verschaffen.

Allereerst wil ik verwijzen naar het akkoord van de Europese Raad van december 2005 over de begroting voor het tiende Europees Ontwikkelingsfonds en de verdeling van de bijdragen over de lidstaten, een proces dat zowel lastig als langdurig was. U bent uiteraard op de hoogte van het bereikte akkoord, waarin staat dat de toekomstige ontwikkelingsfinanciering van de ACS-landen niet verloopt via de algemene begroting, maar via het tiende Europees Ontwikkelingsfonds. Het bedrag is u bekend. De Europese Raad is 22,6 miljard euro overeengekomen. Dat is de toezegging die de Europese Unie de ACS-landen heeft gedaan naar aanleiding van de herziening van de Overeenkomst van Cotonou in februari 2005. Daarbij is het van belang te vermelden dat de Europese Unie haar steun aan de ACS-landen handhaaft op tenminste hetzelfde peil als dat van het negende Europees Ontwikkelingsfonds, resterende bedragen van eerdere ontwikkelingsfondsen niet inbegrepen, maar onder toevoeging van het effect van de inflatie, de groei in de Europese Unie en de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten. De reden hiervoor is duidelijk: we wilden niet de inefficiëntie belonen, die blijkt uit het niet uitgeven van middelen. Dat was een heldere toezegging die de Europese Unie de ACS-landen heeft gedaan. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie - en ik hoop hiermee uw vraag te beantwoorden - bedroeg 24,9 miljard euro en was berekend op basis van het negende Europees Ontwikkelingsfonds, inbegrepen resterende bedragen van eerdere ontwikkelingsfondsen. Daarom was het juist om dit Commissievoorstel te corrigeren, en dat strookte ook met de toezegging aan de ACS-landen. In werkelijkheid - en ik geloof dat we dit feit ook onder ogen moeten zien - betekent de verplichting die de EU op zich heeft genomen, in de vorm van het door mij genoemde bedrag, een aanzienlijke verhoging van de middelen voor het negende Europees Ontwikkelingsfonds, dat zoals bekend een begroting van 13,8 miljard euro heeft. De gemiddelde jaarlijkse bijdrage stijgt voor alle vijftien oude lidstaten op basis van de nieuwe verdeelsleutel. De tien nieuwe lidstaten zullen voor het eerst deelnemen aan een Europees Ontwikkelingsfonds en daaraan bijdragen. Dat is ook volledig in overeenstemming met het akkoord van de Raad van mei jongstleden om de publieke ontwikkelingshulp tot 2015 aanzienlijk te verhogen.

U vroeg ook hoe het zit met de bijdragen van Bulgarije en Roemenië. Met de verwachte toetreding van Bulgarije en Roemenië in 2007 is al rekening gehouden in de berekening van het totale volume van het tiende EOF en de individuele bijdragen van de lidstaten, en daarop is het besluit gebaseerd. Zoals bekend kan het nieuwe tiende EOF pas vanaf 2008 beginnen. Dat houdt in dat er na de daadwerkelijke toetreding van deze landen geen aanvullende financiering voor het tiende EOF zal komen. Dat is volledig in overeenstemming met de procedure die werd gevolgd bij eerdere toetredingsronden. De Raad heeft ook 18 miljoen euro uit het negende EOF ter beschikking gesteld aan het nieuwe Cotonou-lid Oost-Timor, teneinde de ontwikkelingshulp van de Europese Unie te dekken zodra Oost-Timor een ACS-land is geworden, na ratificatie van de Overeenkomst van Cotonou voor 2007. Een logisch gevolg hiervan is dat Oost-Timor geen steun meer ontvangt uit de begrotingslijn voor Azië en dat het vanaf 2008 steun krijgt in het kader van het tiende EOF.

De Raad is momenteel niet in staat om informatie te verschaffen over de verdeling van de middelen van het tiende EOF, omdat dit zal worden besproken tijdens de binnenkort te beginnen onderhandelingen over de rechtsgrondslag, dat wil zeggen over het financieel protocol bij de Overeenkomst van Cotonou en de interne financieringsovereenkomsten in het kader van het tiende EOF. Het Oostenrijks voorzitterschap wil met de ACS-landen tot een akkoord komen over het financieel protocol tijdens de ACS-EU-Raad van ministers op 1 en 2 juni 2006, waaraan ik zal deelnemen.

U stelde, mevrouw Kinnock nog een vraag waarop ik moet ingaan, namelijk hoe moeten wij omgaan met de landen en gebieden overzee en de administratiekosten. Over deze onderwerpen wordt nog onderhandeld en moet nog overeenstemming worden bereikt.

Over het Commissievoorstel betreffende de verdeling van de middelen over de landen van het ACS-partnerschap vinden op dit moment beraadslagingen plaats tussen de Commissie en de lidstaten. De ondersteuning van de ACS-landen bij de tenuitvoerlegging van de regionale economische partnerschapsovereenkomsten - dat was geloof ik ook een vraag van u - zal, naar het zich laat aanzien, uit de aan regionale samenwerking voorbehouden middelen in het tiende EOF komen.

De tijd dringt. Al in januari, tijdens de besprekingen van de Commissie met de Oostenrijkse regering, drong de verantwoordelijke commissaris, de heer Louis Michel, op snelle actie aan om te verzekeren dat het huidige programma van het negende EOF vanaf begin 2008 naadloos kan overgaan in het tiende EOF. De heer Michel schetste ons in zeer dramatische bewoordingen dat daar deze keer maar half zoveel tijd voor is als de vorige keer. We moeten dus zeer snel tot actie overgaan. Om daarvoor te zorgen is, naast de onderhandelingen over het tiende EOF, waarover ik het al heb gehad, ook het proces van de landenprogrammering al opgestart. Na het aannemen van de Europese Ontwikkelingsconsensus, en voortbouwend op de Verklaring van Parijs, worden er inspanningen gedaan om te komen tot gezamenlijke ontwikkelingsprogramma’s voor de landen, waartoe niet alleen de landenprogramma’s van de Europese Commissie dienen te behoren maar ook die van de lidstaten. Wij juichen deze ontwikkeling toe en zullen deze ook verder blijven ondersteunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jürgen Schröder, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, naar mijn mening gaat het hierbij niet zozeer om middelenverdeling, juridische vraagstukken, programma’s, enzovoort, maar helaas om het feit dat de middelen zijn besnoeid. Wij allen in dit Parlement slaan met zorg gade hoe de herziening van de Overeenkomst van Cotonou en de onderhandelingen over het tiende Europees Ontwikkelingsfonds zich ontwikkelen. De Raad had namelijk stellig toegezegd meer geld uit te zullen trekken voor ontwikkelingshulp. Dat werd uitbundig aangekondigd tijdens de topconferenties van juli en december 2005. De Commissie berekende dat het bedrag voor het tiende EOF voor de periode 2008-2013 een kleine 25 miljard euro zou bedragen.

Ik betreur het ten zeerste dat de Raad nu, tegen al deze beloften in, niet verder kon komen dan 23 miljard euro, of zelfs nog minder. Dit betekent namelijk niet alleen minder geld maar ook dat bij een groeiende publieke ontwikkelingshulp en een vaste EOF-begroting de EU-ontwikkelingshulp in feite wordt gerenationaliseerd. Dit zou een stap terug zijn in al onze inspanningen om de EU-ontwikkelingshulp beter te coördineren, en dat kan zeker niet in ons belang zijn.

Daarom juich ik het toe dat wij als Parlement met een fractieoverschrijdende ontwerpresolutie komen die tot doel heeft om deze misstand op te lossen. Ik roep de Raad op om woord te houden en de dringend nodige financiële middelen voor de EU-ontwikkelingshulp ter beschikking te stellen. Een verschil van twee miljard euro is geen niemendalletje. Het gaat hier tenslotte om de uitbanning van armoede, om duurzame ontwikkeling en om de geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie.

Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, twee miljard euro minder, dat is bezuinigen op de verkeerde plaats.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Arlette Carlotti, namens de PSE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Winkler, voor de samenwerking tussen de Unie en de ACS-landen zijn verschillende bedragen voorgesteld. Eerst is de Commissie met een bedrag gekomen en vervolgens heeft de Raad, in december vorig jaar, een voorstel op tafel gelegd. In een paar weken is zo een bedrag van bijna 2,5 miljard euro verdwenen. Laat ik er maar van uitgaan dat het hier gewoon om een ernstige rekenfout gaat.

Gelukkig heeft de Commissie zeer onlangs, op 17 maart jongstleden, nieuwe voorstellen gepresenteerd, en die houden in twee opzichten een aanzienlijke verbetering in: ten eerste is een extra bedrag van bijna een miljard euro gereserveerd voor het tiende EOF, ter dekking van de kosten van administratief beheer, en ten tweede is bijna 300 miljoen euro extra uitgetrokken voor de landen en gebieden overzee, die aldus opnieuw in het EOF opgenomen zouden worden, zoals ze zelf overigens ook hebben gevraagd. Ik denk dat de voorstellen van de Commissie in de goede richting gaan en een eerste stap vormen op de weg die het Parlement voor ogen staat. Feit blijft dat deze voorstellen vanaf nu in handen zijn van de Raad, en die moet van zijn kant nu echt met iets beters komen. Het gaat hier namelijk om het woord van de Europese Unie en haar verplichtingen in de strijd tegen de armoede.

Het woord van de Unie is datgene wat in bijlage 1 van de herziene Overeenkomst van Cotonou staat vermeld. Het is een wat tweeslachtige formulering, en dat was ook de bedoeling, omdat we de instemming van onze ACS-partners nodig hadden op enkele punten waarover in politiek opzicht nogal wat discussie bestond - een terechte discussie overigens. Maar hoe tweeslachtig ook, die bewoordingen vormen zeker geen verklaring voor de berekeningen van de Raad, die volkomen uit de lucht gegrepen zijn. Het lijkt me geen goede zaak als onze partners het adagium "belofte maakt schuld, maar alleen voor degenen die erin geloven", als het nieuwe devies van Europa gaan zien.

De beloften waar het om gaat zijn in 2005 gedaan. Tijdens de Europese Raad van juni vorig jaar hebben de Unie en de lidstaten zich ertoe verbonden de officiële ontwikkelingshulp tot 2015 regelmatig te verhogen. Verder is de Europese Unie tijdens de Top van de G8 in juli samen met de andere donoren de verplichting aangegaan om de officiële ontwikkelingshulp voor Afrika tegen 2010 te verdubbelen. Zullen we die beloften gestand kunnen doen met het uitgeklede budget dat de Raad voor het tiende EOF voorgesteld heeft? Het antwoord is nee - iets anders kan de Raad toch echt niet beweren.

Ook wat de beheer- en uitbetalingsprocedures voor dit tiende EOF betreft, heb ik reden me zorgen te maken, en zowel de Raad als de Commissie is in dit verband verzocht op enkele punten duidelijkheid te verschaffen. Het gaat in de eerste plaats om de financiering van de ontwikkelingsdimensie in de economische partnerschapsovereenkomsten waarover op dit moment onderhandeld wordt, en in de tweede plaats om de nieuwe prestatiecriteria voor de toewijzing van EOF-middelen, zoals die door de Commissie in het werkdocument van 13 januari vastgesteld zijn, criteria die een aanvulling zouden vormen op het gebruikelijke criterium van "behoeften".

Ter afsluiting zou ik nog enkele woorden willen wijden aan de kwestie van de opneming van het EOF in de algemene begroting. Dit Parlement heeft zich meerdere keren uitgesproken voor opneming in de begroting, omdat daarmee democratische controle op de toewijzing van de financiële middelen mogelijk wordt. Ik denk dat we deze stap kunnen zetten zonder onze ACS-partners tekort te doen, want er moet echt een einde komen aan de intergouvernementele aanpak. Die werkt alleen maar gemarchandeer in de hand, en we weten welke gevolgen dat tijdens de Raad van december vorig jaar heeft gehad voor het EOF. Dit is weliswaar niet het onderwerp van het debat vandaag - alles op zijn tijd -, maar het is wel iets dat niet onder het tapijt geveegd mag worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Thierry Cornillet, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is de fungerend voorzitter van de Raad niet ontgaan dat deze resolutie niet alleen gezamenlijk, maar ook unaniem is. Alle partijen wijzen u, ongeacht onze politieke verschillen, op uw plicht.

Het is een erezaak voor onze Europese Unie; een zaak van eerbiediging, niet van een belofte, mijnheer de Voorzitter, maar van vastleggingen, en het gaat om de geloofwaardigheid van ons buitenlands optreden. Geloofwaardigheid hangt niet alleen af van de omvang van de hulp, zij hangt evengoed af van de doeltreffendheid daarvan.

Met uw permissie zal ik hier twee opmerkingen over maken. Wat de omvang betreft zou je kunnen zeggen dat we een virtuele discussie voeren, aangezien het er met betrekking tot de bedragen 22 en 24 miljard euro, rekening houdend met de overschotten en het niet uitgegeven geld, al met al weinig toe doet om je sterk te maken voor twee miljard euro die mogelijk niet eens worden uitgegeven. Daar ligt uw verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat dit geld daadwerkelijk wordt uitgegeven, en ook om een zo groot mogelijk deel te besteden aan met name grote regionale projecten. Met regionaal en regio doel ik dan op NEPAD.

Het onderwerp van mijn tweede opmerking doet mij volledig perplex staan, mijnheer de Voorzitter. Als wij ons immers aan onze toezeggingen houden en in 2010 van 0,31 procent naar 0,56 procent van het BBP gaan, zullen we 50 miljard euro meer moeten uitgeven aan officiële ontwikkelingshulp, waarvan alleen al 25 miljard voor Afrika - ofwel een EOF per jaar -, waar we ons nu op hebben vastgelegd. Ik sta volkomen perplex in het besef dat deze belofte voor 80 procent zal moeten worden nagekomen door de lidstaten, en niet door de Unie. Als ik zie hoe de lidstaten zich nu al opstellen wanneer het gaat om de financiering van het EOF ter hoogte van 24 miljard voor vijf jaar, betwijfel ik dat ze ons duidelijk kunnen maken dat ze in staat zijn 25 miljard per jaar, of een bedrag in de buurt daarvan, te betalen.

Wij zijn dus puur theoretisch bezig, mijnheer de Voorzitter. Ik denk dat we twee dingen riskeren: zeer hoge cijfers bekendmaken voor zeer geringe concrete resultaten, waarmee we ons belachelijk maken, en vooral, een boemerangeffect op onze kiesgerechtigde belastingbetalers, die zich zullen afvragen wat we allemaal wel niet kunnen doen met de aangekondigde bedragen.

 
  
  

VOORZITTER: MARIO MAURO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de wereld staat voor enorme uitdagingen: armoede, klimaatveranderingen, ernstige ziekten en gewapende conflicten. Als de Raad verantwoordelijkheid op mondiaal niveau wil laten zien, mag hij in geen geval gieriger en krenteriger dan de Commissie zijn en meer dan twee miljard bezuinigen. We moeten de gezamenlijke hulp van de EU aan de armste landen van de wereld juist aanzienlijk verhogen, zodat we onze beloftes kunnen nakomen. Laten we niet vergeten dat de lidstaten hebben beloofd om de VN-doelstelling van 0,7 procent van het BNP van de EU te bereiken in 2015, en dat zij een tussentijdse doelstelling van 0,56 procent in 2010 hebben. Als de EU tegelijkertijd vasthoudt aan haar exorbitante steun voor de landbouw, haar eigen markten blijft beschermen en op de koop toe in de ontwikkelingshulp snijdt, ontstaat er een levensgevaarlijke cocktail die allereerst de armste landen treft, maar vervolgens ons allen tezamen. Het is dus in het belang van onze gezamenlijke toekomst om de beloftes na te komen die wij geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, 2005 was wat ontwikkeling en armoedebestrijding betreft een jaar van retoriek. Men heeft onder Brits voorzitterschap in verschillende institutionele en multilaterale organen - Europese Raad, G8-top, Millenniumtop, 5 september 2005 - beloofd de financiële inspanningen voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te zullen versterken via onder meer de verhoging van de ontwikkelingshulp.

Als deze beloftes niet worden ingelost, betekent dat in feite dat men een stap achteruit zet ten opzichte van de internationale verbintenissen die de afgelopen jaren zijn aangegaan in verband met de strijd tegen de armoede, en dat de retoriek bevestigd wordt. De beperking van het tiende EOF was een verkeerde beslissing, ofschoon het geld van het negende fonds niet geheel is uitgegeven. In plaats daarvan had men financiële middelen beschikbaar moeten stellen voor de grote structurele hervormingen die van de ACS-landen worden verlangd in het kader van de EPO-onderhandelingen.

Hoe kan men nu denken dat deze landen - en ik herinner eraan dat wij hier spreken over landen waarvan de bevolking tot de armste bevolkingen ter wereld horen - macro-economische, nationale en regionale hervormingen doorvoeren zonder Europese financiële hulp? Hoe zullen zij de sociale gevolgen kunnen opvangen en verdere hervormingen kunnen doorvoeren als zij al zo weinig geld hebben wegens de door de internationale financiële instellingen opgelegde hervormingen? Waarom zouden zij, zoals van hen verlangd wordt in het kader van de EPO-onderhandelen, de tarieven nog verder moeten verlagen en dus genoegen moeten nemen met nog minder openbare middelen, als de lidstaten van de Europese Unie geen vinger willen uitsteken om de steun aan de openbare begroting van de ACS-landen te verhogen? In naam van welk partnerschap zouden zij dat moeten doen?

Mijns inziens is er eveneens weinig duidelijkheid over de concrete inspanningen van de Europese Unie in het financieringsproces van de ICPD+5, en over de daadwerkelijke omvang van de financiële middelen voor ontwikkeling in het kader van de EPO-onderhandelingen. Hoe kunnen wij onze beloftes nakomen als wij de Europese ontwikkelingsbegroting verminderen? Als wij bovendien denken aan de internationale geopolitieke situatie, zouden wij mijns inziens, strategisch gezien, blijk moeten geven van een verre blik. Dan zouden wij als Europese Unie moeten investeren in op wederzijdse politieke ondersteuning gegrondveste betrekkingen met de armste landen, en dus het partnerschap tussen de EU en de ACS moeten versterken.

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Europese Unie is de grootste donor ter wereld en heeft de plicht om de verbintenissen die zij in 2000 herhaaldelijk is aangegaan, via de vaststelling van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en ook recentelijk nog in de Raad en de G8 van 2005, te honoreren.

Mijnheer de minister, met de vermindering van de begroting van het EOF geven wij onze partners in de wereld, en met name de ACS-landen, geen positief signaal, zeker niet nu duidelijk is geworden dat de millenniumdoelstellingen nog lang niet bereikt zijn. De globalisering stelt de ontwikkelingslanden vandaag voor nieuwe en moeilijke uitdagingen.

Het gaat echter niet alleen om de omvang van de middelen. Wij moeten er ook voor zorgen dat deze efficiënt worden gebruikt in de strijd tegen de armoede, en daarom moeten wij aandringen op transparantie, op coherentie met de andere beleidsvormen van de Unie, op het performance-criterium van de begunstigden en vooral op de geïntegreerde deelname van de betrokken regeringen en de coördinatie van de verschillende instrumenten op zowel Europees niveau als op dat van de lidstaten als het gaat om de verschillende ontwikkelingsbeleidsvormen. De administratieve praktijken moeten gestroomlijnd worden, want deze slurpen een te groot deel van de algemene uitgaven op.

Het is van fundamenteel belang dat de Raad instemt met de beschikbaarstelling van de middelen die noodzakelijk zijn om de aangegane verbintenissen na te komen, en dat de Commissie, onder meer uitgaande van de aanbevelingen van de Rekenkamer van september 2005, zich inzet voor de tenuitvoerlegging van een transparant, efficiënt en effectief systeem voor een goed beheer van de middelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk dat wij vanavond bespreken, is zeer belangrijk voor het externe optreden van de Europese Unie en voor de inspanningen die wij ondernemen om onze politieke verplichtingen inzake de millenniumdoelstellingen na te komen. Het hoeft dus niemand te verbazen dat wij ons afvragen of het voor het tiende Ontwikkelingsfonds voorgestelde bedrag wel volstaat om aan de doelstellingen en behoeften tegemoet te komen, of dat het misschien achterblijft bij hetgeen de Europese Commissie had berekend en waar wij ons ook toe hadden verbonden.

Wij mogen ons echter niet alleen bezighouden met de omvang van de middelen, want wij zijn vaak op problemen gestoten die een onmiddellijke aanpak verlangden, zoals de snelle besteding van de middelen en de steeds grotere opeenhoping van ongebruikte kredieten - inmiddels 11 miljard euro -, zoals ook de fungerend voorzitter al zei.

De opname van het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting zal veel van de complicaties en moeilijkheden bij de uitvoering van de opeenvolgende Europese ontwikkelingsfondsen oplossen. Ook kan daarmee worden bijgedragen aan een snellere uitbetaling en aan een oplossing voor het democratische tekort, waar het Europees Parlement herhaaldelijk op heeft aangedrongen.

Verder worden, mijnheer de Voorzitter en mijnheer de fungerend voorzitter, dames en heren, de door de Europese Investeringsbank beheerde financiële middelen niet gecontroleerd door de Rekenkamer en het Europees Parlement. Er moet gezorgd worden voor meer transparantie bij het doorgeven van inlichtingen over deze kredieten en duidelijk worden gemaakt hoeveel geld per besteding is uitgegeven, hoe de resultaten er algemeen uitzien, hoe het is gesteld met de samenwerking met het resterende nog uit te voeren gedeelte en wat de toegevoegde waarde is.

Bovendien hebben wij samen met de ACS-landen ons verbonden tot de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. De heer Cornillet sprake over respect voor de belastingbetaler en naar aanleiding daarvan zou ik willen zeggen dat wij een evaluatie moeten maken van de uitvoerings- en controlemechanismen in zowel onze organen als in de begunstigde landen. Dan zullen wij democratischer en consequenter jegens de Europese belastingbetalers zijn, maar ook efficiënter in ons streven naar de millenniumdoelstellingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het financiële aspect staat centraal in veel debatten over het ontwikkelingsbeleid. In deze dagen ervaar je dat natuurlijk in versterkte mate omdat de onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad over de begroting van de Europese Unie voor de komende zeven jaar zeer intensief worden gevoerd. We weten dat het voorstel van de Raad veel doelstellingen onbereikbaar maakt die herhaaldelijk en steeds weer opnieuw naar voren zijn gebracht. Dat geldt voor de meest uiteenlopende terreinen: van uitwisselingsprogramma’s voor studenten tot behoud van biologische diversiteit, en dat geldt uiteraard met name ook voor de ontwikkelingsprogramma’s, voor de programma’s voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

Bij dit debat over de herziening van de Overeenkomst van Cotonou gaat het niet om de financiële vooruitzichten, waarover momenteel zo intensief wordt gedebatteerd, omdat het Europees Ontwikkelingsfonds niet is opgenomen in de algemene begroting. Maar de problematiek is precies dezelfde. Er worden mooie woorden gesproken - ook door onszelf - en vervolgens wordt er veel te weinig geld ter beschikking gesteld. Het Europees Parlement betreurt het dat de Raad met het overeengekomen totaalbedrag voor het tiende EOF onder het peil uitkomt dat door de Commissie is berekend. De exacte cijfers zijn al meerdere malen genoemd. De vermindering met twee miljard euro druist in tegen de verplichtingen die de Unie is aangegaan in het kader van de herziening van de Overeenkomst van Cotonou, en houdt totaal geen rekening met de toezeggingen in verband met een aanzienlijke verhoging van de ontwikkelingshulp. Wij roepen de lidstaten op om hun bijdragen aan het tiende EOF aanzienlijk te verhogen, teneinde de aangegane verplichtingen en gedane toezeggingen na te komen.

Ik ben ook erg blij dat het een unanieme resolutie wordt, omdat dat natuurlijk een grote steun is voor de standpunten die de verschillende afgevaardigden hier vandaag naar voren hebben gebracht. Toch wil ook ik nogmaals mijn steun betuigen aan de ingediende amendementen, waarin het in belangrijke mate gaat om de manier waarop de ontwikkelingsaspecten van de economische partnerschapovereenkomsten worden gefinancierd. Financier je een zogenoemde ontwikkelingsdimensie met het geld dat is begroot voor de millenniumontwikkelingsdoelen , of - en dat is onze eis, en dat zou ik ook graag als eis opgenomen zien in de resolutie - moeten daarvoor aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld? Ik wil nogmaals de eis ondersteunen die collega Glenys Kinnock heeft geformuleerd, namelijk dat er aanvullende middelen komen voor het tiende EOF zodra Roemenië en Bulgarije toetreden, wat in de nabije toekomst zal gebeuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb heel goed geluisterd en ik zie in dat het Parlement een unaniem standpunt inneemt. Ik wil echter toch opmerken dat de Raad zich uiteraard wel aan de gedane toezeggingen houdt. Ik heb al gezegd, en daar blijf ik bij, dat wij menen onze toezeggingen aan de ACS-landen goed na te komen.

De kwestie van de kredietverdeling en -toewijzing is eveneens bijzonder belangrijk, omdat in dit verband natuurlijk ook over structurele problemen moet worden besproken. Zo werd het probleem van de resterende bedragen genoemd. Natuurlijk is het ook in ons belang om de omvang van de niet uitgegeven kredieten zo gering mogelijk te houden. Dat vergt een heel nauwkeurige analyse. Die zullen wij maken en we zullen er ook op terugkomen.

Ook werd de verhoging van de ODA-kredieten genoemd. Ik wil erop wijzen dat in de Interne Financieringsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van cofinanciering door de lidstaten of door het EOF.

Een paar keer werd het vraagstuk van de economische partnerschappen aangesneden. In het kader van de economische partnerschappen, die wij zonder meer als instrument van de ontwikkelingshulp beschouwen, is het een van onze aspiraties om de ACS-landen te steunen bij het benutten van hun potentieel tot economische integratie en bij het opbouwen van hun concurrentievermogen door hun handelskracht te versterken. De ACS-landen kunnen eveneens worden versterkt door middel van regionale politieke en economische integratie en door integratie in de wereldeconomie. Juist daarom menen wij dat het buitengewoon belangrijk is om de economische partnerschapsovereenkomsten te steunen door middel van ontwikkelingshulp uit het tiende EOF.

Tot slot wil ik nogmaals ingaan op de verhoging van de middelen ten gevolge van de toetreding van Bulgarije en Roemenië. De Raad heeft zich volledig gehouden aan de tot op heden geldige praktijk en heeft Roemenië en Bulgarije, die tegen die tijd lid zullen zijn geworden, opgenomen in zijn berekeningen voor de financiële middelen voor het tiende EOF in 2008. Die procedure acht ik volstrekt correct en ik geloof niet dat de Raad op dit punt onrechtvaardig heeft gehandeld.

Over veel zaken die hier zijn gezegd en geëist, lopen er nog steeds onderhandelingen. Uiteraard hangt alles ook samen met de financiële vooruitzichten. Ik wil nogmaals onderstrepen dat het Oostenrijks voorzitterschap te allen tijde bereid is om met u van gedachten te wisselen over ontwikkelingsvraagstukken. In dat verband hebben we voorgesteld om de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement te informeren na de komende Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 11 april, die uitsluitend zal zijn gewijd aan ontwikkelingsvraagstukken. Informeel is 24 april hiervoor al gereserveerd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn zes ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.

Juridische mededeling - Privacybeleid