Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1000k
Woensdag 22 maart 2006 - Brussel Uitgave PB
1. Hervatting van de zitting
 2. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 3. Ingekomen stukken: zie notulen
 4. Schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen
 5. Aan de resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen
 6. Juridische beroepen en het belang van het algemeen bij goed functionerende rechtsstelsels (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
 7. Mededeling van de Voorzitter
 8. Welkomstwoord
 9. Agenda
 10. Welkomstwoord
 11. Jaarlijkse beleidsstrategie 2007 (debat)
 12. Veiligheid van de energievoorziening in de Europese Unie (debat)
 13. Criteria van de Europese Unie voor de handhaving van de vrede, met name in de Democratische Republiek Congo (debat)
 14. Herziening van de Overeenkomst van Cotonou en vaststelling van het bedrag voor het 10e EOF (debat)
 15. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
 16. Invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten op de ontwikkeling (debat)
 17. Europese politieke partijen (debat)
 18. Het Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen (debat)
 19. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen
 20. Sluiting van de vergadering


  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

(De vergadering wordt om 15.00 uur geopend)

 
1. Hervatting van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op 16 maart 2006 werd onderbroken, te zijn hervat.

 

2. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

3. Ingekomen stukken: zie notulen

4. Schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen

5. Aan de resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen

6. Juridische beroepen en het belang van het algemeen bij goed functionerende rechtsstelsels (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen

7. Mededeling van de Voorzitter
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Voordat wij tot de behandeling van de agenda overgaan, heb ik u nieuws te melden, dat voor de verandering eens positief is. Ik heb goed nieuws in verband met een situatie in Spanje, maar mijns inziens is dit ook goed nieuws voor Europa in zijn geheel.

Ik doel op het communiqué van de ETA van vandaag waarin het een permanent staakt-het-vuren afkondigt.

(Applaus)

We krijgen hier een glimp te zien van een toekomst zonder terrorisme. Het is op dit moment zaak om rustig en weloverwogen te werk te gaan. Ook is dit een moment om de slachtoffers van het terrorisme te gedenken, en dat zijn er velen. Het is een tijd van hoop, een tijd voor alle democratische politieke krachten om zich te verenigen. Nogmaals, dit is niet alleen goed nieuws voor de Spaanse samenleving maar voor heel Europa, omdat daarmee wordt aangetoond dat terrorisme met democratische middelen bestreden kan worden.

Hartelijk dank voor uw applaus, dames en heren.

(Applaus)

Willen de fracties reageren op deze mededeling van de Voorzitter?

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de informatie die u dit Parlement heeft gegeven, heeft - zoals u zult begrijpen - in onze fractie veel opwinding veroorzaakt. Een van de tweehonderd leden van de sociaal-democratische fractie is namelijk zelf het slachtoffer van het ETA-terrorisme, aangezien haar man door de ETA is vermoord. Ik hoop dat u ermee kunt instemmen dat ik mijn collega Barbara Dührkop Dürhkop vraag om namens onze fractie kort het woord te voeren.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Bárbara Dührkop Dührkop, namens de PSE-Fractie. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, het door ETA aangekondigd permanent staakt-het-vuren, dat inmiddels is bevestigd, is een uiterst hoopgevend bericht voor alle Spaanse burgers, en daarmee voor alle Europese burgers.

Wij roepen alle Europese democraten op tot eenheid, nu en in de toekomst, om een definitieve vrede te bereiken.

Ik denk net als u, mijnheer de Voorzitter - en dat zeg ik diep geëmotioneerd - dat dit het moment is om de slachtoffers te herdenken.

(Langdurig applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de laatste opmerking van onze zeer gewaardeerde collega, mevrouw Dührkop, zou ook mijn eerste opmerking zijn geweest. Ook ik had willen zeggen dat onze gedachten vandaag uitgaan naar de door de ETA vermoorde mannen en vrouwen en hun gezinnen.

Wij zijn natuurlijk uitermate verheugd over de verklaring van de ETA, maar tegelijkertijd willen wij erop wijzen dat die verklaring niet gevolgd mag worden door een politieke tegenprestatie. Op een moment als dit, waarop iedereen op een vreedzame toekomst voor het gehele Baskenland en voor heel Spanje hoopt, gaan onze gedachten uit naar de gebieden in de wereld waar mensen als gevolg van terroristische acties de dood vinden of waar mensen hun vrijheidsrechten worden ontnomen. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan Wit-Rusland, waar vandaag de dag een deel van de oppositie gevangen zit.

Als vrij gekozen afgevaardigden van het Europees Parlement is het onze morele taak om telkens onze stem te verheffen wanneer de bescherming en de waardigheid van het mensenleven in het geding zijn. De waardigheid en de bescherming van het menselijk leven zijn namelijk niet alleen in Europa, maar in de hele wereld het allerhoogste goed.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wanneer u de voorzitters van de fracties vraagt het woord te voeren, doet u dat normaal omdat onze wereld is getroffen door een tragedie. Het doet mij genoegen dat ik vandaag gevraagd wordt om iets te vieren dat slechts als een overwinning kan worden beschouwd.

In West-Europa hebben we democratie, dankzij de politieke leiders van de naoorlogse generatie. In een democratie worden veranderingen teweeggebracht door verkiezingen, niet door kogels. De acties van de ETA, de IRA, de Rode Brigades en andere terroristische groeperingen uit het verleden zijn niet te rechtvaardigen terroristische acties. Namens de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa juich ik het proces toe door middel waarvan de ETA dit staakt-het-vuren heeft aangekondigd. Ik kijk uit naar een toekomst van dialoog en democratie, als grondslag voor veranderingen in Spanje en op heel ons continent.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Marc Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, onze fractie heeft het nieuws over het communiqué van de ETA ongeveer twee uur geleden gehoord, en wij willen er het volgende over zeggen. Deze verklaring van de ETA laat twee dingen zien.

Ten eerste, het is terecht dat democratieën zich teweer stellen tegen terrorisme.

(Applaus)

Ten tweede, hoewel het terecht is je teweer te stellen tegen terrorisme, moet je ook bereid zijn te praten en te onderhandelen. Dat is wat er in Noord-Ierland is gebeurd, en dat is wat er nu ook in Spanje gebeurt. Ik feliciteer alle politieke krachten in Spanje, omdat ze zich niet gewonnen hebben willen geven en bereid zijn geweest te onderhandelen, want moordpartijen kun je alleen voorkomen als je het op kunt brengen met elkaar te praten. Mijn felicitaties dus voor de Spaanse regering en voor allen die de kracht hebben gehad om openlijk nee te zeggen, die zich niet gewonnen hebben willen geven en duidelijk hebben gemaakt dat er een einde moet komen aan het terrorisme - en een einde maken aan terrorisme kan alleen als er onderhandeld wordt.

Verder hebben we gesuggereerd dat de ETA haar verklaring over het staakt-het-vuren naar Hamas doorstuurt, zodat die beweging er inspiratie uit kan putten.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me bij mijn collega's aan en juich dit besluit van de ETA toe. Helaas komt dit voor veel slachtoffers te laat. Laten we echter aan de toekomstige slachtoffers denken, wier leven kan worden gespaard dankzij het besluit van vandaag.

Nu wij uitkijken naar een toekomst van vrede en onderhandeling, die Spanje dankzij dit besluit tegemoet kan zien, wil ik iedereen eraan herinneren dat een staakt-het-vuren en onderhandelingen geen onderwerping betekenen. De bij het conflict betrokken partijen moeten dezelfde achting voor elkaar opbrengen en elkaars standpunten respecteren. We mogen vooral nooit vergeten dat er onnodig levens zijn geofferd, omdat men weigerde op voet van gelijkheid met elkaar te praten. Als de Europese Unie in haar vijftigjarig bestaan iets heeft bewezen, dan is dat wel dat de Europese Unie het beste vredesproces is dat er bestaat, want het is gebaseerd op dialoog, op wederzijds respect en begrip, en op tolerantie jegens, maar geen aanvaarding van andere opvattingen. De Europese Unie is gebaseerd op respect voor mensen met andere opvattingen, en is gericht op samenwerking.

Tot slot wordt met dit besluit van de ETA de kans geboden om nieuwe wegen te bewandelen. Laten we echter niet vergeten dat kansen ook voorbijgaan, dat ze niet halt houden. Daarom moeten wij deze kans nu aangrijpen en ijveren voor de verwezenlijking van de hiermee tot uitdrukking gebrachte ideeën.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGL-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de woorden van alle voorgaande sprekers en wil daarnaast met name mevrouw Dührkop Dührkop bedanken.

Ik wil een ding heel duidelijk stellen: er is geen enkele rechtvaardiging voor terrorisme! Het is belangrijk dat alle democratische partijen en alle in democratie en vrede levende burgers een ondubbelzinnige boodschap de wereld insturen, namelijk dat wij geen enkele vorm van terrorisme accepteren, omdat wij op een andere wijze, namelijk op vreedzame en vriendschappelijke wijze met elkaar willen samenleven. Elk slachtoffer van terrorisme is er een te veel.

Democratie en mensenrechten zijn waarden waar wij ons allemaal sterk voor maken. Ik hoop dat de dag van vandaag, dankzij de verklaring van de ETA, daadwerkelijk tot een politieke en vreedzame oplossing van de desbetreffende problemen in Spanje zal leiden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik juich natuurlijk deze aankondiging toe. Ik sluit me tevens aan bij het tot uiting gebrachte betreuren en medeleven met betrekking tot het grote aantal onnodige slachtoffers van de ETA. Ik zeg dit ook om enigszins persoonlijke redenen, want ook in Noord-Ierland hebben we decennia lang nodeloos geleden onder terrorisme.

Uitgaande van de in Noord-Ierland opgedane ervaringen sluit ik me aan bij uw woorden van voorzichtigheid. Het doet zeker goed te zien dat een staakt-het-vuren is afgekondigd. We hopen dat het blijvend is, maar de heer Poettering heeft volkomen gelijk: er kan en mag geen beloning worden gegeven wanneer slechts wordt gedaan wat juist is. De fout die in mijn land is gemaakt, toen de aan de ETA geassocieerde organisatie in 1994 haar staakt-het-vuren aankondigde, was dat iedereen onmiddellijk met politieke beloningen toesnelde. Dat bleek rampzalig te zijn, want daardoor werd de overtuiging in de hand gewerkt dat men twee heren kon dienen, dat men 's nachts terrorist en overdag politicus kon zijn. Er moet een totale overgang plaatsvinden naar uitsluitend vreedzame middelen.

De Spaanse autoriteiten zouden daarom van de in Noord-Ierland opgedane ervaringen moeten leren. Ze moeten de belofte en de oprechtheid van de ETA toetsen en beseffen dat men geen beloningen kan en mag geven voor iets dat noodzakelijk en juist is.

Ik juich het staakt-het-vuren toe, maar ik wil ook deze goede raad en waarschuwing meegeven, die gebaseerd zijn op de ervaring in mijn land.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Jens Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik juich de wapenstilstand ook toe en hoop dat de wapens nu worden neergelegd en vervangen door stembriefjes. Ik kom uit een grensgebied tussen Denemarken en Duitsland waar er sinds mensenheugenis oorlogen en conflicten zijn geweest en waar men heeft bereikt dat oude vijanden vrienden werden door elkaar wederzijdse rechten te geven, door de nationale minderheden te respecteren en door met referenda de grenzen te bepalen. Ik heb dat proces ook meegemaakt in Noord-Ierland. De eerste keer dat wij daar als afgevaardigden kwamen, werden we bij onze aankomst in het hotel streng op wapens gecontroleerd. De daaropvolgende keren kwamen we aan in een vredig Noord-Ierland. Het proces is mogelijk. Ik hoop dat de vrede nu ook eindelijk voet aan de grond krijgt in Spanje en Baskenland.

 
  
MPphoto
 
 

  Alejo Vidal-Quadras Roca (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het communiqué van de terroristische groepering ETA verandert niets aan de situatie in Spanje. Daar staat in dat ETA - voor een periode die de groepering zelf bepaalt - stopt met moorden, om zijn zogenaamd politieke doeleinden te verwezenlijken.

Dit communiqué, waarin geen berouw wordt getoond, waarin niet om vergiffenis wordt gevraagd en waarin niets staat dat erop wijst dat ETA bereid is zich te onderwerpen aan de beginselen van de rechtsstaat, is niets anders dan het zoveelste bewijs van de schaamteloosheid en de gewetenloosheid van deze criminele groepering.

Ik hoop dat de Spaanse regering maar één communiqué van ETA accepteert: een communiqué waarin de opheffing van ETA en de inlevering van wapens wordt aangekondigd en spijt wordt betuigd aan alle mensen die deze groepering zo veel leed en onnodig verdriet heeft berokkend.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik bedank iedereen voor de reacties op het communiqué van de ETA.

 
  
MPphoto
 
 

  James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me graag bij u en de bevolking van Spanje aan en juich het goede nieuws toe dat u hebt ontvangen. Ik denk dat het heel goed zal zijn voor uw regio.

Ook ik kom uit Noord-Ierland, en moest in het begin van mijn zestienjarig lidmaatschap van dit Parlement bijna elke maand mijn condoleances overbrengen aan de mensen in mijn regio. Dat is het enige dat ik in dit Parlement niet mis, nu we in Noord-Ierland tot op zeker hoogte een normale situatie hebben. Ik hoop dat dit ook voor de bevolking van Spanje zal gaan gelden.

Ik wil de woorden van de heer Poettering herhalen, dat het veel gemakkelijker is oorlog te voeren dan vrede te sluiten. Ik weet dit uit eigen ervaring. Ik ben het met de heer Poettering eens dat degenen die oorlog hebben gevoerd en levens hebben genomen, niet mogen worden beloond voor het feit dat ze nu een einde aan de oorlog maken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat dit heel belangrijk nieuws is, niet alleen voor Spanje, maar voor de hele Europese Unie. Want deze aankondiging van ETA is een feit. Dat betekent dat er nieuwe mogelijkheden zijn voor een onderhandelingsproces, dat zou kunnen leiden tot een definitieve vrede in Baskenland, en daarmee in een deel van de Europese Unie.

We staan aan het begin van een nieuwe, gecompliceerde, moeilijke fase, en ik hoop dat het Europees Parlement in tweede instantie - want dit is allereerst de taak van Spanje, meer bepaald van de Spaanse regering - zal bijdragen tot het overwinnen van alle obstakels die zich ongetwijfeld zullen voordoen tijdens dit onderhandelingsproces.

Ik denk dus dat we ongetwijfeld te maken hebben met een nieuwe situatie die de aandacht en steun van ons allen verdient, opdat er een definitieve oplossing komt voor dit probleem.

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik kom van een eiland dat bijna dertig jaar lang onder terrorisme heeft geleden. We hebben inmiddels al ruim tien jaar een vredeproces. Ik ben heel blij met de aankondiging die de ETA vandaag heeft gedaan. Mijn kritiek op deze organisatie is dezelfde als de kritiek die ik jarenlang had op de IRA in Ierland, namelijk dat men zijn doel op een vruchteloze, zinloze en ondemocratische manier probeerde te verwezenlijken.

Uiteindelijk moeten we als politici echter toch een manier vinden om tot een democratische, politieke oplossing voor het probleem te komen. Het lijkt mij dat we de Spaanse regering moeten feliciteren met het feit dat ze een situatie heeft weten te creëren waarin een staakt-het-vuren kon worden aangekondigd. Alle democraten, zowel in Spanje als in Europa, moeten de Spaanse regering steunen bij het vervolg van het proces. Als we namelijk organisaties als de ETA of de IRA de mogelijkheid bieden om een wig te drijven tussen democraten als het gaat om de manier waarop vrede kan worden bereikt, zullen wij mislukken en zij zegevieren.

 
  
MPphoto
 
 

  Enrique Barón Crespo (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het was niet mijn bedoeling om na de ontroerende woorden van mijn collega Dührkop nog iets te zeggen, maar na de woorden van de ondervoorzitter, de heer Vidal-Quadras, moet me toch iets van het hart, want ik geloof dat iedereen hier de Europese democraten ertoe oproept dit proces eensgezind te steunen.

Ik wil de heer Vidal-Quadras Roca alleen zeggen dat ik hoop dat zijn partij en zijn fractie zich net zo zullen opstellen als de socialistische fractie deed toen de Partido Popular en de regering van de Partido Popular verantwoordelijk waren voor het opstarten van een onderhandelingsproces op basis van een gelijkaardige wapenstilstand, die inhoudelijk echter niet hetzelfde was.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Hiermee zijn de toespraken over dit onderwerp beëindigd.

 

8. Welkomstwoord
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Dames en heren, tot mijn genoegen kan ik u meedelen dat een delegatie van het Deense parlement, geleid door zijn voorzitter, de heer Christian Mejdahl, deze plenaire vergadering bijwoont vanaf de officiële tribune.

(Applaus)

Ik heb al kunnen spreken met de heer Mejdahl en zijn delegatie, en nu wil ik hen van harte welkom heten in ons Parlement. Ik hoop dat hun verblijf in Brussel en hun bezoek aan de Europese instellingen vruchtbaar en positief zal zijn.

 

9. Agenda
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - De definitieve ontwerpagenda, die overeenkomstig artikel 130 en 131 van het Reglement is opgesteld door de Conferentie van voorzitters tijdens haar vergadering van 16 maart 2006, is rondgedeeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik verwijs naar de artikelen 103 en 130 van ons Reglement. Artikel 130 betreft de agenda en artikel 103 de verklaringen en voorstellen van de Commissie.

Ik wil het echter niet hebben over de agenda van vandaag, maar over de agenda van de volgende vergaderperiode, en ik heb in dat verband het volgende verzoek. Op de agenda van de volgende vergaderperiode van het Europees Parlement staan een debat en een ontwerpresolutie van het Parlement over de situatie in Wit-Rusland. Gezien de aanwezigheid van de voorzitter en de vice-voorzitter van de Commissie en van een aantal andere Commissieleden wil ik de kans niet onbenut voorbij laten gaan om een oproep te doen, aangezien de situatie in Wit-Rusland zorgwekkend is. Naar mijn idee mag de Europese Unie niet passief toekijken hoe een Europese dictator de democratie in zijn land op de helling zet. Daarom moeten wij onderzoeken welke maatregelen de Europese Unie kan nemen om de heer Loekasjenko duidelijk te maken dat de maat vol is.

Ik wil de Commissie dan ook verzoeken om vóór het debat van de volgende vergaderperiode adequate voorstellen te doen met betrekking tot dit agendapunt en ons te zeggen welke maatregelen zij - de Commissie dus - in overweging wil of kan nemen om Wit-Rusland en de huidige regering tot de orde te roepen en de oppositie aldaar een hart onder de riem te steken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Schulz, de agenda voor de volgende vergadering wordt vastgesteld tijdens de komende vergadering van de Conferentie van voorzitters. We nemen nota van het feit dat u wilt dat dit onderwerp op de agenda wordt geplaatst. Dit zal door de Conferentie van voorzitters worden besproken.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dan verzoek ik om dit punt op de agenda van de volgende Conferentie van voorzitters te zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Prima, het punt zal tijdens de volgende vergadering van de Conferentie van voorzitters worden behandeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). - Voorzitter, ik verwijs naar de artikelen 133 en 144 van het Reglement. De heer Schulz heeft het over de volgende plenaire vergadering, maar ik vraag me af waarom déze plenaire vergadering van dit Huis niet benut wordt om de situatie in Wit-Rusland te bespreken. We kunnen inderdaad wachten tot de Commissie met maatregelen komt, maar we kunnen ook zelf maatregelen voorstellen. Het is absurd dat de mensen nu de straat op gaan en wij dit momentum niet gebruiken.

Ik stel voor dat het debat over Wit-Rusland alsnog vandaag of morgen wordt gevoerd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Hartelijk dank, mevrouw Hennis-Plasschaert.

We boeken aanzienlijke vooruitgang, aangezien de afgevaardigden die een motie van orde hebben, nu melden op welk artikel zij zich beroepen. Dit is een stap vooruit. U moet echter niet alleen een beroep doen op het Reglement maar het ook lezen, en dan zult u zien dat dergelijke verzoeken schriftelijk en tenminste drie uur voor het begin van de vergaderperiode moeten worden ingediend.

Op grond van het Reglement kan ik uw voorstel derhalve niet aan het Parlement voorleggen.

Het spijt me, maar zo staat het in ons Reglement, en we zullen dit onderwerp dan ook bespreken tijdens de volgende vergadering van de Conferentie van voorzitters.

 
  
MPphoto
 
 

  Mario Borghezio (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik zal het kort houden. Ik heb het over de vergaderperiode in Straatsburg en wil om precies te zijn een verduidelijking van hetgeen het Voorzitterschap tijdens de vergaderperiode in Straatsburg heeft medegedeeld in verband met de samenstelling van de IND/DEM-Fractie. Ik wil het Voorzitterschap ervan op de hoogte stellen dat de leden van de delegatie waarvan ik deel uitmaak en de leden van de Poolse delegatie vandaag een uitnodiging hebben ontvangen voor een vergadering van de IND/DEM-Fractie die om 14.00 uur gehouden zou worden.

Wij willen echter weten waarom wij deze uitnodiging hebben ontvangen. Het Voorzitterschap heeft immers medegedeeld dat wij door de IND/DEM-Fractie waren uitgesloten aan de hand van een geheel onbegrijpelijke en absoluut onregelmatige procedure.

Ik wil enkel verklaren dat met deze vergadering de onregelmatigheden die de leiding van de IND/DEM-Fractie heeft begaan jegens elf afgevaardigden van de zogenaamde interne minderheid van de fractie, geenszins ongedaan worden gemaakt. Het is misschien ook geen toeval dat deze elf afgevaardigden verklaren niets te maken te hebben met de duistere zaken waardoor de leiding van de fractie in het blikveld kwam van de Europese Rekenkamer.

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Borghezio, afgevaardigden kunnen niet hier naar het Parlement komen en het woord vragen om enkel en alleen een toelichting te geven op hun problemen. U hebt niet gezegd op welk artikel van het Reglement u een beroep doet om uw woordvoering te rechtvaardigen.

Het probleem dat u aan de orde stelt, is strikt genomen een interne organisatieaangelegenheid van uw fractie. Het Voorzitterschap heeft hierover geen informatie en kan en mag zich ook niet mengen in de manier waarop uw fractie, om wat voor reden dan ook, al dan niet vergaderingen belegt.

Het spijt mij, mijnheer Borghezio, dat ik u niet kon onderbreken, zoals ik had moeten doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag terugkomen op de vraagstukken met betrekking tot de artikelen 133 en 144. Technisch gesproken hebt u misschien gelijk en moet een verzoek drie uur voor het begin van de vergaderperiode worden ingediend - dat was een foutje - maar betekent dit dan dat we in dit Parlement nu geen debat kunnen houden over Wit-Rusland - waar momenteel mensen op straat aan het demonstreren zijn - enkel en alleen vanwege een technische probleem, vanwege het feit dat we niet drie uur voor het begin van de vergaderperiode een verzoek hebben ingediend? Politiek gesproken is dat volstrekt belachelijk!

(Applaus)

Vergeet u alstublieft die drie uur, en laten we stemmen over de vraag of we al dan niet een debat over Wit-Rusland gaan voeren. Mensen die er niet over willen debatteren, kunnen gewoon ‘nee’ stemmen. Maar laten we niet ons om bureaucratische redenen laten weerhouden van een debat over iets dat zo actueel is, en ons daarmee als Parlement volkomen nutteloos maken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mevrouw Buitenweg, zodra de regels ons niet uitkomen, noemen we ze bureaucratisch, maar het Reglement is nu eenmaal het Reglement. Als u wilt, kan ik u vertellen wat er in het artikel staat - u zou dat moeten weten - want daarin is niet alleen sprake van indiening van een schriftelijk verzoek voor het begin van de vergaderperiode. Daarin staat ook dat een verzoek tot wijziging moet worden ingediend door een commissie - wat niet het geval is -, door een fractie - wat niet het geval is -, of door tenminste 37 leden - wat ook niet het geval is. Er wordt dus aan geen enkele in het Reglement vastgelegde voorwaarde voldaan. De Voorzitter dient het Reglement na te leven en dienovereenkomstig te handelen. Hierbij is deze zaak afgehandeld. Zij is afgehandeld: 37 leden voor het begin van de vergaderperiode, vóór de vergaderperiode.

Het spijt me, dames en heren, het Reglement vereist dat een verzoek tot wijziging schriftelijk wordt ingediend voor het begin van de vergaderperiode. Als u dit onderwerp zo belangrijk vindt, kunt u ook de moeite nemen om het verzoek voor het begin van de vergaderperiode in te dienen, want ik neem aan dat u het onderwerp Wit-Rusland niet pas een half uur geleden hebt ontdekt, of wel soms? Neemt u alstublieft de moeite om het Reglement te lezen en het toe te passen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, er zijn situaties waarin men toch tot een akkoord moet komen. U interpreteert het Reglement ongetwijfeld op de juiste wijze, maar aangezien wij morgenvroeg nog een vergadering hebben, verzoek ik namens de PPE-DE-Fractie om dan in dit Parlement een debat te houden over de situatie in Wit-Rusland …

(Langdurig applaus)

opdat wij onze solidariteit met de democraten in Wit-Rusland tot uitdrukking kunnen brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Dank u zeer, mijnheer Poettering. Het Parlement is soeverein, en gedaan zal worden wat overeenkomstig de betuigde steun gepast is, maar de Voorzitter moet het Reglement naleven.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij hierbij aan, en onze fractie gaat hier eveneens mee akkoord. Het is geen enkel probleem om morgenochtend in dit Parlement een debat over Wit-Rusland te voeren. Wij zouden echter ook eens moeten discussiëren over het staaltje huichelarij dat hier zojuist ten toon is gespreid. Als uw fractie van mening is dat dit onderwerp voor vandaag of morgen op de agenda moet komen te staan, geachte heer Poettering, dan was een telefoontje genoeg geweest. Ik heb u vijf minuten voor het begin van deze vergadering nog aan de lijn gehad, maar toen heeft u met geen woord over dit onderwerp gerept.

Ik heb gewoon verzocht om tijdens de volgende vergaderperiode over dit onderwerp te discussiëren en vervolgens heeft een collega gevraagd om het debat nu meteen te houden.

(Gemengde reacties)

U brengt uw democratisch gehalte ook tot uiting door naar anderen te luisteren! Ik ben bijna klaar.

Een collega heeft het verzoek ingediend om dat debat nu meteen te houden, en dat kunnen wij in alle rust bespreken. U gebruikt dit voorval echter om de indruk te wekken dat u de enige echte voorvechter bent van de belangen van Wit-Rusland, en dat gaat ons te ver. Wij kunnen wat mij betreft morgen over dit onderwerp discussiëren, maar niet op uw overdreven theatrale manier.

(Tekenen van ongenoegen)

 
  
MPphoto
 
 

  Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb geen speciaal onderwerp waarover ik met u zou willen spreken; dit gaat nog steeds over Wit-Rusland. We hebben nu 37 handtekeningen verzameld. Ik denk dat we morgenvroeg gevolg kunnen geven aan het verzoek van onze fractievoorzitters. Ik verwacht niet dat er een schriftelijke verklaring zal worden ingediend, maar de 37 handtekeningen die hier tijdens de vergadering zijn verzameld, zouden voldoende moeten zijn, en ik kijk uit naar uw bevestiging.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). - (CS) Ik zou mijn gewaardeerde collega’s die erop aandringen dat wij ons zo snel mogelijk met de situatie in Wit-Rusland gaan bemoeien - en waarvan er een aantal uit Oostenrijk komen - erop willen wijzen dat de EU enige tijd geleden Oostenrijk sancties heeft opgelegd. Dezelfde mevrouw Ferrero-Waldner die nu vraagt druk uit te oefenen op Wit-Rusland was lid van de regering Schüssel die te maken kreeg met sancties van de EU. Denkt u alstublieft na over de weg die u inslaat, zodat u zich in de toekomst niet hoeft te schamen als u de ingeslagen weg niet kunt vervolgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Marc Cohn-Bendit (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, in de eerste plaats doet het mij deugd dat er zich scheurtjes in de grote coalitie voordoen. Dat is voor het Parlement altijd een goed zaak.

(Applaus)

In de tweede plaats wil ik graag opmerken dat wij ons hierover niet onnodig moeten opwinden. Naar mijn idee heeft de heer Poettering gelijk, ook al is hij misschien pas hier in de zaal tot het juiste inzicht gekomen. Dat is toch geen ramp, beste Martin. Wat ik eigenlijk wil zeggen, is dat het Europees Parlement over de situatie in Wit-Rusland moet discussiëren en een duidelijk standpunt ten opzichte van dat land en van Rusland moet innemen. Zonder Poetin zou Loekasjenko überhaupt niet meer aan de macht zijn! Als wij morgen zo te werk gaan, hebben wij de sterren van de Europese Unie ook daadwerkelijk verdiend.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Cohn-Bendit, we behandelen hier moties van orde. Ik wil u dan ook verzoeken niet in te gaan op de zaak zelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Watson (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik waardeer het dat u de regels van dit Parlement naleeft, dat u zo flexibel bent om tegemoet te komen aan het verzoek van onze collega’s en morgenochtend een stemming te houden. Ik stel voor dat we onmiddellijk overgaan tot het volgende agendapunt.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, toen ik zojuist in de zaal arriveerde - en ik heb nu alleen maar het woord genomen omdat mijn gewaardeerde collega Schulz zich tot mij heeft gericht - verkeerde ik in de veronderstelling dat dit de eerste vergadering zou zijn sinds ik fractievoorzitter ben, waarin ik niet het woord hoefde te voeren. Dat is echter helemaal anders gelopen. U heeft een verklaring over de ETA afgelegd, en ik heb daarop gereageerd omdat ook anderen daarover het woord hebben gevoerd.

Toen de heer Schulz mij om vijf voor drie of om vijf voor twee - het precieze tijdstip weet ik niet meer - opbelde, had ik er geen idee van dat er hier vandaag een discussie over Wit-Rusland zou plaatsvinden. Als ik een dergelijk debat op de agenda had willen zetten - en ik verzoek u vriendelijk om daar nota van te nemen, omdat ik graag open kaart speel - had ik hierover niet alleen overleg gepleegd met de heer Schulz, maar ook met de heer Watson, de heer Cohn-Bendit, mevrouw Frassoni, de heer Wuertz en de heer Cawley, met iedereen dus. Ik wist niets van dit debat op het moment dat ik de zaal binnenkwam, maar toen ik vervolgens de reacties van een aantal collega’s hoorde, leek het mij op zijn plaats om mijn goede wil te tonen en voor te stellen om hierover morgenvroeg een debat te houden. Ik ben nog steeds van mening dat dat een goed voorstel is.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Goed, laten we het Reglement dan aanpassen, maar we moeten het wel eerbiedigen, want als we het vandaag niet eerbiedigen omdat we een bepaald artikel alleen maar een vervelend bureaucratisch regeltje vinden, dan zullen anderen morgen wellicht dezelfde lijn volgen, en dan houden we uiteindelijk helemaal geen Reglement meer over. Als er vanmiddag dus een verzoek wordt ingediend door 37 leden of door een fractie - zoals het Reglement bepaalt -, dan kan er morgen een debat plaatsvinden over Wit-Rusland. Maar neemt u alstublieft de vastgelegde procedures in acht.

(Het Parlement stelt de agenda vast)(1)

 
  

(1) Voor overige wijzigingen van de agenda: zie notulen.


10. Welkomstwoord
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Voordat ik het woord geef aan de afgevaardigden die namens de fracties het woord zullen voeren, wil ik het Parlement mededelen dat de minister van Buitenlandse Zaken van Peru, de heer Maúrtua de Romaña, op de officiële tribune heeft plaatsgenomen.

(Applaus)

Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de Peruaanse regering te bedanken voor de uitstekende wijze waarop zij ons geholpen heeft bij het houden van de Interparlementaire Conferentie met Latijns Amerika en het Caribisch gebied in Lima, vorig jaar juni. Alle leden van dit Parlement die hebben deelgenomen aan die conferentie - met name ondervoorzitter dos Santos - hebben gewag gemaakt van de goede ontvangst en de uitstekende organisatie. Mijnheer de minister, ik verzoek u onze dankbaarheid over te brengen aan de regering van uw land.

 

11. Jaarlijkse beleidsstrategie 2007 (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie 2007.

De voorzitter van de Commissie heeft het woord. Ik bied hem mijn verontschuldigingen aan vanwege de opgelopen vertraging.

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ons debat van vandaag heeft tot doel de balans op te maken en lijnen uit te zetten voor de toekomst, en daarvoor moeten we consensus zien te bereiken over de prioritaire acties voor 2007. We moeten samen aan de slag om op de juiste wijze het pad te effenen voor ons toekomstig beleid.

Rode draad in de doelstellingen van de Commissie is een doeltreffende tenuitvoerlegging van het beleid, maar daarvoor hebben we wel een echt partnerschap tussen de Europese instellingen nodig. Het verslag over het jaar 2005 laat zien dat de voorstelling van zaken als zou Europa volledig verlamd zijn, de werkelijkheid absoluut geweld aandoet. We hebben namelijk aanzienlijke vorderingen gemaakt. De Commissie heeft zich geconcentreerd op haar doelstellingen en, wat de prioritaire acties betreft, een uitvoeringspercentage gehaald van bijna 90 procent. We hebben het Stabiliteits- en groeipact, de herziene sociale agenda en de strategie voor duurzame ontwikkeling een andere wending gegeven. Wat we deze week naar mijn mening echter vooral zullen zien, is dat de herziening van de Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid echt een keerpunt is geweest, nu daarvoor eindelijk de instrumenten beschikbaar zijn gesteld die nodig zijn om onze ambities waar te maken.

De Top van Hampton Court heeft bijgedragen tot het bereiken van een nieuwe consensus over de kernelementen van het optreden van de Unie in een wereld waarin de mondialisering voortschrijdt. Daar is de aanzet gegeven tot verschillende maatregelen waarvan de contouren op dit moment zichtbaar worden. Ik denk bijvoorbeeld aan een Europees energiebeleid en aan het Europees fonds voor aanpassing aan de mondialisering.

Met haar optreden na de tsunami en de aanslagen in Londen heeft de Unie bewezen in staat te zijn snel te reageren in noodsituaties. Bovendien heeft ze laten zien dat ze eensgezind te werk kan gaan; de Europese consensus over ontwikkeling, die ook door het Europees Parlement onderschreven wordt, staat immers voor een echte gemeenschappelijke aanpak. Uiteraard zit het werk er nog niet op. Toch denk ik dat we, wat de financiële vooruitzichten betreft, dichter bij een akkoord zitten dan ooit tevoren. Als we op korte termijn een oplossing weten te vinden, is er nog genoeg tijd om ervoor te zorgen dat de meeste programma's begin volgend jaar in gang gezet kunnen worden, hetgeen erg belangrijk is voor de minder welvarende landen en regio's van ons continent.

Wat de toekomst van het debat over Europa betreft, kunnen we nog steeds voordeel halen uit de situatie zoals die is, door deze periode te gebruiken om een echte consensus te bereiken over de richting die we in moeten slaan. Ik denk dat we op de goede weg zijn: het jaarverslag over de vorderingen met de Strategie van Lissabon, het Groenboek over het energiebeleid, de biobrandstoffen, het Europees Instituut voor technologie, het stappenplan op het gebied van gendergelijkheid - het zijn allemaal belangrijke initiatieven die al op de agenda staan.

Wat kunnen we dus voor 2007 verwachten?

Ik denk dat 2007 een cruciaal jaar wordt voor de verwezenlijking van de strategische doelstellingen die onze Commissie voor haar mandaat vastgesteld heeft. Die doelstellingen voor deze periode van vijf jaar - welvaart, solidariteit en veiligheid - en de uitstraling ervan buiten de EU blijven volledig intact. Ze vormen een coherent beleidskader dat als leidraad dient voor het optreden van de Europese Unie. Hiermee bieden we een antwoord op de uitdagingen waarvoor Europa zich gesteld ziet, en spelen we in op de belangrijkste punten van zorg van de Europese burgers. Die doelstellingen blijven de hoeksteen van het beleid van de Commissie. Naar mijn mening vormen ze een goede basis om te komen tot nieuwe inzichten ten aanzien van de richting die de Unie in moet slaan. In 2007 gedenken we het feit dat het Verdrag van Rome vijftig jaar geleden ondertekend werd; de aandacht zal dus - terecht - uitgaan naar de fundamentele waarden en de algemene doelstellingen van de Europese Unie.

(EN) Het hoofddoel moet duurzame groei blijven om in Europa meer en betere banen te kunnen scheppen. Vanuit een positiever, macro-economisch perspectief gezien, moeten we elke kans grijpen om de hervormingen versneld uit te voeren. Ik weet dat dit Parlement zijn rol wil spelen in een echt partnerschap voor groei en banen.

In 2007 zullen diverse lidstaten hun voorbereidingen voor de invoering van de euro moeten versnellen. Als ze aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen, zullen in 2007 Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie toetreden, en ik kijk uit naar hun bijdrage aan de Unie.

Energie zal onze aandacht blijven vragen. We zullen speciale aandacht schenken aan de bevordering van duurzaam beheer en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen. We zullen voorstellen doen voor een maritiem beleid van de Europese Unie. We zullen met een follow-up komen van het Groenboek over de ontwikkeling van de arbeidswetgeving. Het jaar 2007 wordt ook het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. Op het gebied van veiligheid en vrijheid zullen uitbreiding van het Schengen-gebied, migratie en grenscontroles en misdaadbestrijding de hoofddoelstellingen zijn. Gezondheidsvraagstukken zullen belangrijk blijven: er zullen meer inspanningen worden ondernomen om pandemieën te voorkomen. Buiten onze grenzen zullen we zorgen voor een goede follow-up van de Doha-ronde, voor vooruitgang bij de stabilisering van de westelijke Balkan, in het bijzonder in Kosovo, en voor de sluiting van partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen.

Zoals u ziet, krijgen we het in 2007 heel druk. In 2007 komen er ook nieuwe richtsnoeren voor de tweede helft van het mandaat van de Commissie. We zullen ons voorbereiden op de toekomst en intensief werken aan de alomvattende herziening van de begroting van de Unie, die in 2008-2009 zal uitmonden in een Witboek. Bij de herziening moeten wij ons baseren op een grondige afweging en rekening houden met alle standpunten. Het Europees Parlement zal hier uiteraard bij worden betrokken, en ik ben blij dat u nauw met ons wilt samenwerken in dit proces.

Ik wil ook een paar woorden zeggen over ons vermogen om deze prioriteiten te verwezenlijken. We moeten ze omzetten in praktische maatregelen en via de meest geëigende instrumenten ten uitvoer leggen. De Commissie heeft vooruitgang geboekt in deze richting. Op de eerste plaats hebben we een cyclus van strategische planning en programmering. Deze waarborgt dat we onze prioriteiten doelmatig en op tijd verwezenlijken en onze middelen concentreren op deze taken. De Commissie geeft aan wat haar plannen zijn, vraagt hierover advies, stelt een werkprogramma op en brengt regelmatig verslag uit over de tenuitvoerlegging hiervan. We moeten de politieke relevantie van onze discussie over onze strategische planning en programmering evenwel verder vergroten en deze discussie inhoudelijk versterken.

Op de tweede plaats hebben we een reeks instrumenten ten uitvoer gelegd om een betere regelgeving en behoorlijk bestuur te bevorderen. Deze hebben volgens mij echt effect als het gaat om de strikte uitvoering van onze taken en de kwaliteit van onze output. We hebben grote inspanningen geleverd om effectbeoordelingen te maken van onze belangrijkste voorstellen. We hebben er momenteel meer dan honderd afgerond, en zullen de kwaliteit van de effectbeoordelingen verder verbeteren. Wij willen namelijk dat ze echt verschil maken in ons besluitvormingsproces.

De Commissie zal ook doorgaan met haar vereenvoudigingsagenda, die meerdere gebieden dekt, van milieu tot industrie, modernisering van het arbeidsrecht, bevordering van de consumentenrechten, en belangrijke sectoren van de interne markt. Laten we echter niet vergeten dat goed bestuur en betere regelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid zijn van alle Europese instellingen en de lidstaten. Zoals ik eerder al heb gezegd, is betere regelgeving van cruciaal belang voor de liberalisering van ons economisch potentieel, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf. Wat onze bedrijven in Europa nodig hebben, is een rode loper, geen bureaucratie. Op alle niveaus moeten de inspanningen worden voortgezet. Wij moeten immers laten zien dat Europese initiatieven gegrond zijn en echte meerwaarde creëren. Er zijn veel gebieden, hetzij op Europees hetzij op nationaal niveau, waar wij helemaal niet zoveel verordeningen nodig hebben.

Zoals Montesquieu zo fraai zei, en ik zal het in het Frans zeggen:

(FR) "Les lois inutiles affaiblissent les lois nécessaires".

(EN) Ruwweg vertaald, betekent dit: “Nutteloze wetten doen afbreuk aan de kracht van noodzakelijke wetten.” Dit is precies het uitgangspunt van de goede Europese traditie.

Dus wat zijn de volgende stappen? De besluiten over de jaarlijkse beleidsstrategie vormen de basis voor onze dialoog over de voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2007. Elke commissaris is nu klaar om met de commissies te discussiëren over de politieke prioriteiten die op zijn of haar gebied naar voren zijn gebracht. Het is cruciaal dat we bij de aanpak van actuele onderwerpen tijd vrijmaken om ons voor te bereiden op de toekomst. Ik was vorig jaar heel blij met initiatief van het Parlement om in zijn verslag de verschillende prioriteiten bijeen te brengen. Dat heeft echt invloed gehad op het werkprogramma van dit jaar.

Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de Commissie brengt deze strategie naar voren in een geest van partnerschap. Ik wil graag van u horen waarin Europa volgens u in 2007 zijn energie moet steken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Grossetête, namens de PPE-DE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, in 2005 hebben de burgers van Europa de gelegenheid gehad ons duidelijk te maken dat ze veel van ons verwachten, maar ook dat ze zich zorgen maken over hun eigen toekomst en die van Europa, tegen de achtergrond van de mondialisering.

Met de beleidsstrategie voor het jaar 2007 moeten we de juiste antwoorden kunnen bieden. Maar we hebben vooralsnog geen interinstitutioneel akkoord en geen financiële vooruitzichten, dus de vraag is: waar gaan we heen? We zitten in een situatie die ik niet anders dan als volkomen hypocriet kan typeren. We debatteren over de vraag welke belangrijke maatregelen we voor de Europese burgers moeten nemen, maar de Raad is nog steeds niet geïnteresseerd in onze argumenten en weigert over de brug te komen bij de begroting. Ons Parlement zal echter niet toegeven als het gaat om de financiële vooruitzichten. De behoeften zijn echt gigantisch: opleiding voor jongeren, onderzoek, vervoer, gezondheidsprogramma's, milieu - het is te veel om op te noemen. Mijnheer Barroso, u zegt dat een akkoord op korte termijn mogelijk is, maar ik heb u het woord ambitieus niet in de mond horen nemen. En een ambitieus akkoord is wat wij willen, dus ik blijf sceptisch.

In de dialoog die we met elkaar aangaan, kunt u op de dynamiek van onze Vergadering rekenen als het gaat om het formuleren van de beleidsprioriteiten voor 2007. Ik ben overigens blij te kunnen vaststellen dat de Europese Commissie eindelijk lijkt in te zien dat economische cohesie, solidariteit en milieubescherming verenigbaar zijn met onze doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid.

U stelt vier prioritaire thema's voor: kennis, het bedrijfsleven - met name KMO's -, werkgelegenheid en vergrijzing, en energie. We moeten inderdaad naar het hoogste streven als het gaat om de kennismaatschappij. We zien wat er in Azië gebeurt, en we kunnen niet met de armen over elkaar blijven toekijken. De Europese Unie komt er alleen bovenop als zij de uitdaging met betrekking tot kennis aangaat, kennis die zich vertaalt in technische en industriële ontwikkelingen. Wat de KMO's betreft, moeten we een regelgevingsklimaat scheppen dat onze bedrijven in staat stelt te concurreren en een betere positie te verwerven op de wereldmarkt.

Ook geeft u aan verder te willen gaan met het opschonen van de Europese wetgeving, die u wilt ontdoen van de roemruchte nutteloze wetten waarover u zojuist sprak, de nutteloze wetten die afbreuk doen aan de kracht van noodzakelijke wetten. Wij zijn het wat dat betreft helemaal met u eens, mijnheer Barroso, en ons Parlement wenst nauw bij de besluiten tot vereenvoudiging betrokken te worden. Bij het streven naar eenvoud hoort echter ook een helder taalgebruik. U wilt in 2007 veel aandacht schenken aan communicatie, een streven dat ik met u deel. Neologismen komen een communicatiestrategie echter bepaald niet ten goede. In het kader van uw voornaamste prioriteit, werkgelegenheid, komt u met een term die wel erg vreemd aandoet: flexsecurity. Wat betekent dat? Met dit soort technocratisch jargon jagen we de burgers toch gewoon weg? Ze hebben weer wat nieuws bedacht daar in Brussel: dat zou de reactie wel eens kunnen zijn.

De kwestie waar het allemaal om draait is energie. Het jaar 2007 zal beslissend moeten zijn voor de richting die we inslaan met het energiebeleid. We moeten objectief zijn, ons verre houden van alle ideologie, het taboe over kernenergie doorbreken en voor ogen houden dat we nooit voor meer dan 50 procent van ingevoerde energie afhankelijk mogen zijn. Onlangs hebben we nog gezien dat energie een heus wapen kan zijn voor het uitoefenen van politieke druk. Wat doen we als morgen een derde land besluit de levering stop te zetten en we hier in Europa in het donker komen te zitten? Daarom is het zaak de middelen voor energietransport te verbeteren en vooral werk te maken van het idee van solidariteit tussen de lidstaten.

Wat veiligheid en vrijheden betreft, maken onze medeburgers zich zorgen over de uitbreiding van de Schengenruimte. Ze hebben nog steeds het gevoel dat onze grenzen gemakkelijk te overschrijden zijn en dat het immigratiedebat het stadium van vrome wensen nog niet ontstegen is. Verder zullen we in de loop van dit jaar een besluit moeten nemen over de volgende uitbreiding, met Roemenië en Bulgarije. Wat dit betreft, nemen we met belangstelling kennis van uw conditio sine qua non: deze landen zullen volledig moeten voldoen aan het acquis communautaire. En wat het nabuurschapsbeleid betreft: dat wordt wel een volwaardige beleidslijn, maar ik betreur dat we niet een stap verder gaan met de totstandbrenging van het strategisch partnerschap.

In de periode 2007-2013 zal tevens een aantal nieuwe programma's van start gaan, en dat zijn er nogal wat. Als wij daar inderdaad een begin mee willen maken, dan moeten de financiële vooruitzichten er echt komen. We weten immers maar al te goed hoe het debat over Erasmus is verlopen. Tot slot zullen wij zeer aandachtig de opstelling van uw Witboek over de hervorming van de begroting van de Unie volgen. We willen u vragen ons Parlement daarbij te betrekken.

In 2007 staan we stil bij het feit dat vijftig jaar geleden het Verdrag van Rome ondertekend werd. Zou dat niet een mooie gelegenheid zijn om de Europese Grondwet in werking te laten treden? En zou het niet mooi zijn 2007 in alle lidstaten tot Jaar van Europa uit te roepen, zodat men eindelijk ophoudt met dubbele tong te spreken en de waarheid zegt over alles wat Europa de burgers in het dagelijks leven te bieden heeft?

 
  
  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als wij het over het strategische programma van de Commissie hebben, moeten wij ons ook afvragen wat de rol van de Commissie is bij het omzetten van deze beleidsstrategie. Dat zal dan ook het onderwerp van mijn betoog zijn.

Wij zijn het in grote lijnen met u eens als het gaat om de inhoud van uw redevoering en schriftelijke uiteenzetting, mijnheer Barroso. Herziening van de Strategie van Lissabon? Ongetwijfeld! Definiëring van de rol van Europa met betrekking tot de migratiestromen in een globaliserende wereld? Prima! Dat is een essentiële uitdaging. Verbetering van de energievoorziening in Europa en meer energiezekerheid en -efficiëntie? Daar sluit het hele Parlement zich bij aan! Bevordering van technologie en investeringen in toekomstige technologieën om het wereldwijde concurrentievermogen van Europa als een op kennis gebaseerd continent te behouden of zelfs uit te breiden? Akkoord! Verbetering van de interne veiligheid en vergroting van de rol van Europa op het gebied van de internationale veiligheid? Akkoord! Geweldig! Fantastisch! Er zullen vandaag nog veel sprekers komen die zullen zeggen: dat is precies wat wij nodig hebben! Wat dat betreft, heeft de heer Barroso gelijk en is dat inderdaad de koers die wij moeten volgen.

De bijbehorende financiële vooruitzichten, dat wil zeggen de noodzakelijke middelen om die doelstellingen te verwezenlijken, krijgen wij echter niet. Wij steggelen met de Raad om een miljardje meer of minder - mevrouw Grossetête heeft op dat punt gelijk. De moedige aanzet die u en uw commissarissen met uw voorstel voor de financiële vooruitzichten hebben gegeven, mijnheer Barroso, werd door de Europese Raad beantwoord met een bezuiniging van 200 miljard euro: u vroeg om 1 022 miljard euro voor een periode van zeven jaar, maar de Raad besloot om dat bedrag te verlagen tot 840 miljard euro.

Ik vraag mij af wanneer wij de strategische protestkreet van José Manuel Barroso tegen een dergelijk verkeerd Raadsbeleid te horen krijgen. U hebt in het begin het volgende tegen dit Parlement gezegd: ik maak mij sterk voor deze strategische doelstellingen en daar hoort dit financiële plaatje bij. Later hebt u tegen dit Parlement gezegd dat het besluit van de Raad als een succes beschouwd kon worden. U had natuurlijk geen andere keus, daar kan ik begrip voor opbrengen, omdat u toch niet meer geld krijgt, tenminste niet als wij daar niet nog een beetje ons best voor gaan doen. Als voorzitter van de Commissie zult u ook met het gebrek aan gezond verstand bij de staatshoofden en regeringsleiders moeten leven. Daarom is mijn kritiek ook niet zo zeer gericht tot u en uw Commissie, maar eerder tot uw partners aan de overkant.

Wij zullen deze strategische doelstellingen niet verwezenlijken als wij ze enerzijds vastleggen maar anderzijds daarvoor niet de benodigde financiële middelen aan de uitvoerende instellingen ter beschikking stellen. Dat staat buiten kijf! Daarom herhaal ik dat de strategische doelstellingen van de Commissie weliswaar de juiste doelstellingen zijn, maar dat u daarvoor ook in de clinch moet gaan met de afzonderlijke lidstaten! Als voorzitter van de Commissie moet u de dingen bij hun naam noemen! U moet met uw commissarissen in elk afzonderlijk geval naar de lidstaten toestappen en zeggen dat wij niet kunnen roepen om meer macht voor Europol, omdat wij terrorisme en criminaliteit op efficiënte wijze op Europees niveau moeten bestrijden, als de Raad vervolgens in de begroting voor de verwezenlijking van die voorstellen 7,8 miljard euro schrapt. Dat gebeurt dan ook nog eens drie dagen voordat de Raad een aanvullend programma voor Europol aanneemt, een programma dat er in ieder geval in de kranten goed uitziet. Overigens behoren gemeenschappelijke bestrijding van criminaliteit en een grotere binnenlandse veiligheid tot de Europese thema’s die op het grootste draagvlak onder de Europese burgers kunnen rekenen.

Zoals gezegd, hanteert u de juiste strategische doelstellingen. De Commissie dient echter de strijd aan te gaan met de staatshoofden, regeringsleiders, ministers en ministerraden die niet bereid zijn om op maandag de prijs te betalen voor de toespraken die zij op zondag hebben gehouden. Dat is de aanpak die ik van de Commissie verwacht. U mag op uw beurt van ons verwachten dat wij uw strategische doelstellingen steunen, en ik zeg nog eens dat er met die doelstellingen niets mis is. Wij verwachten echter dat u aan onze kant staat als wij, als Parlement, een strijd voeren tegen de staatshoofden en regeringsleiders om het Europese beleid een stukje geloofwaardiger te maken.

Als wij dat voor 2007 kunnen afspreken, wordt het een spannend en voor de Europese instellingen ongetwijfeld succesvol jaar.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag debatteren we over de prioriteiten van de Commissie voor 2007, maar morgen moeten onze staatshoofden en regeringsleiders de middelen, de moed en het lef zien te vinden om deze prioriteiten hard te maken.

We hebben een blauwdruk voor de toekomst gekregen waarin de nadruk ligt op kennis, ondernemerschap, banen en energie ligt. Met de jaarlijkse beleidsstrategie 2007 worden de voorstellen van Hampton Court ingevuld. Daarmee kan Europa tot de meest dynamische en concurrerende economie van de wereld worden, op voorwaarde dat de lidstaten verder willen gaan dan de gemeenplaatsen die tijdens de jaarlijkse Voorjaarsraad over de Lissabonstrategie worden opgedist. Ik heb de voorlopige conclusies van de Raad gezien: mooie woorden van laffe inborsten! Europa verdient beter. Het verdient de gedeelde verantwoordelijkheid waarover de heer Barroso het had. Daarom is de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie blij met de door de Europese Commissie getoonde ambitie.

Dit document belooft wat eerdere jaarlijkse beleidsstrategieën duidelijk niet wisten te bieden: praktische voorstellen voor Europese vernieuwing via de totstandbrenging van legale migratiekanalen en een gemeenschappelijk Europees asielstelsel - met het daaruit voortvloeiend beter grensbeheer -, opdat Europa de werknemers en zekerheid krijgt die het nodig heeft, via een versnelde tenuitvoerlegging van een Europees energiebeleid, via de voltooiing van de interne markt voor energie en gas, via investeringen in schone technologieën voor kolen, en via de totstandbrenging van een evenwicht tussen enerzijds flexibiliteit en sociale bescherming en anderzijds de behoeften van de markt aan meer groei en concurrentievermogen.

Er is één ding dat de Commissie niet heeft geleerd: zij heeft het gebruik van hulpbronnen en milieubescherming opgenomen in het hoofdstuk ‘solidariteit’. Veeleer zouden deze deel moeten uitmaken van het hoofdstuk ‘welvaart’, want we krijgen pas een juist zicht op deze zaken als we leren dat milieu en groene groei deel uitmaken van welvaart en niet van solidariteit. Als wij daaraan de uitbreiding van de eurozone en de toetreding van Bulgarije en Roemenië toevoegen, kan 2007 een vruchtbaar jaar worden voor Europa, vooral als we het constitutionele proces weer op de rails weten te krijgen.

Het succes hangt evenwel af van een factor die tot nu toe ontbreekt, en die niet kan worden vervangen door welk aantal voorstellen van de Commissie ook: nationale ownership van de noodzakelijke hervormingen door de lidstaten. Wie vertrouwt een leiderschap dat het een zegt en het ander doet, dat een beleid afspreekt, maar later terugkrabbelt en de tenuitvoerlegging van het beleid verstoort en verzwakt? Ik doel hier niet alleen op de aanvallen die economische protectionisten doen op de dienstenrichtlijn of de overnamerichtlijn, maar veeleer op een meer algemene kortzichtigheid die de lidstaten verhindert het grote beeld te zien, op de kortzichtigheid die de Raad ertoe heeft gebracht de voorstellen om slecht presterende landen met naam en toenaam te noemen te verwerpen en adequate financiële middelen voor de prioritaire terreinen van Europa te weigeren. Dat is ook een van de redenen waarom de ambitie van de jaarlijkse beleidsstrategie van vorig jaar om vorderingen te maken met de Doha-ronde, met de doelstellingen van Lissabon en de Grondwet jammerlijk zijn mislukt.

Dat is dus de uitdaging waar de leiders van Europa voor staan wanneer ze morgen bijeenkomen voor de Voorjaarsraad. Het smeden van een coalitie van coherente politici: dat is waar Europa behoefte aan heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, wij spreken nu over een andere strategie, over een ander boek en over een andere reeks prioriteiten. Net als bij vorige gelegenheden zouden wij ook nu weer de klemtoon willen leggen op twee à drie vraagstukken. Het eerste daarvan is het akkoord over de financiële vooruitzichten.

Mijnheer de voorzitter, u weet heel goed dat als wij op dit moment een akkoord zouden sluiten met de Raad, wij het mes zouden zetten in onze eigen ambitie en natuurlijk ook in die van onze burgers. Daarom vragen wij u te streven naar een akkoord, en u daarvoor in te zetten, maar dan wel onder onze voorwaarden, die ook de uwe zouden moeten zijn. Ik ben het er roerend mee eens dat er een akkoord moet komen over de financiële vooruitzichten, maar niet onder de voorwaarden van de Raad. Zolang wij wat dat betreft niet kunnen rekenen op overeenstemming met de Commissie en op een duidelijk bondgenootschap met u, zal ook een discussie als deze weinig zoden aan de dijk zetten.

Ten tweede hebt u enkele thema’s genoemd, en ik wil op met name twee daarvan ingaan. Ten eerste immigratie en interne veiligheid. Volgens u zijn Schengen, repressie en grenzen de prioriteiten. Zo staat dat tenminste in de tekst, want uzelf hebt er met geen woord over gerept. Het probleem hier betreft een aspect dat voor ons prioritair is, namelijk de legale manier van immigreren. Dat staat in uw tekst maar in de praktijk en in uw taalgebruik vinden wij daar niets van terug. Het feit dat de Commissie niet in staat is om ook maar één woord te wijden aan de duizend mensen die om het leven zijn gekomen tussen Mauritanië en de Canarische Eilanden en over het feit dat mijn land, Italië, een nog onbekend akkoord heeft gesloten met Libië - een akkoord dat voor u en voor dit Parlement verborgen wordt gehouden -, waardoor een heleboel mensen in die woestijn de dood hebben gevonden, maakt dat ook een discussie over een gemeenschappelijk immigratiebeleid weinig uithaalt. Wij zouden daarover graag van u iets meer willen horen dan enkele algemene opmerkingen.

Ten derde wil ik iets zeggen over het energievraagstuk. Er is hier een probleem. U weet dat er meningsverschillen zijn en dat volgens ons kernenergie en hernieuwbare energie niet op hetzelfde plan mogen worden gezet. Dat zijn namelijk twee verschillende dingen. Wij nemen nota van het feit dat er op dit continent kernenergie is, maar wij kunnen voor ons continent kernenergie onmogelijk als een energie van de toekomst beschouwen, onder meer omdat wij - en dit is geen bijkomstige zaak - uranium moeten invoeren, maar zon en wind niet! Dat is op zich al een belangrijk aspect, tenminste conceptueel gezien, en daarom mogen wij die niet op hetzelfde plan stellen. Wij moeten er goed van doordrongen zijn dat wij niet afhankelijk mogen worden van kernenergie. Kernenergie dekt nu slechts een gedeelte van onze behoeften, en is zeker geen optie voor de toekomst.

Bovendien is er, als het om energie gaat, altijd een groot gat in de strategie van de Commissie. De Commissie zwijgt namelijk over de vervoerskwestie. 70 procent van onze afhankelijkheid van aardolie betreft het vervoer, en inderdaad zijn wij er ook in dit Parlement niet in geslaagd om u echt te helpen met een innovatief perspectief voor het vervoer. Ik ben echter van mening dat de Commissie ons hier moet helpen.

Ik sluit af, mijnheer de voorzitter, met de opmerking dat er een andere verwaarloosde prioriteit is op dit gebied: de steden. Dit is geen laboratoriumkwestie: de steden kunnen wel degelijk gebruikt worden door Europa, ofschoon Europa momenteel te weinig doet voor de steden. Deze krijgen niet alleen te weinig financiële steun maar komen ook te kort in de grote strategieën. Misschien is het beter uit te gaan van de steden in plaats van de grote infrastructuren, die trouwens niet eens door Europa worden gefinancierd.

 
  
MPphoto
 
 

  Kyriacos Triantaphyllides, namens de GUE/NGL-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het enorme vraagteken dat mijn fractie bij dit onderwerp zet, houdt verband met niet alleen de concrete beleidsvormen voor 2007 maar vooral de twijfels die wij hebben ten aanzien van de algemene strategische richting waarin de Europese opbouw in zijn geheel gaat.

Het is onaanvaardbaar dat wij dagelijks getuige moeten zijn van de grote onrust en stormachtige protesten die het gevolg zijn van de volksvijandige wetten in Frankrijk. Wij hebben de laatste tijd regelmatig gezien hoe de burgers zich verzetten tegen de verschillende richtlijnen. Het is onaanvaardbaar dat de Unie de kop in het zand steekt en gewoon doorgaat met het beleid ter behartiging van de belangen van de grote ondernemingen, en de belangen van de werknemers opoffert.

De Strategie van Lissabon wordt voortgezet. Daaraan is het woord ‘herzien’ toegevoegd, omdat men de werknemers om de tuin wil leiden. Is deze strategie echter herzien, of is de inhoud hiervan gewijzigd sinds de uitvaardiging hiervan? Is men erin geslaagd een sociale agenda te ontwikkelen waarmee fundamentele sociale normen, goede banen en verzoening van beroeps- en privé-leven kunnen worden verzekerd? Nee, geachte collega’s!

In naam van het mededingingsvermogen worden de verworven rechten van de werknemers dagelijks onder vuur genomen door het Europees kapitaal. De arbeidstijd wordt verlengd, de lonen gaan omlaag, de collectieve arbeidsovereenkomsten worden afgeschaft, de werkloosheid en de inkomensongelijkheden nemen toe en het stelsel van sociale voorzieningen wordt geheel uit zijn voegen gerukt. De eersten die daar het gelag voor moeten betalen zijn de jongeren, en de ironie van dit alles is dat hierachter de mensen zitten die wij juist belasten met de opbouw van een Europa met toekomst.

Tegelijkertijd worden beleidsvormen bevorderd die, naar men zegt, de immigratie soepeler moeten doen verlopen. Hoe is iets dergelijk mogelijk als opnieuw het doel is de criteria te eerbiedigen die noodzakelijk zijn om de economische belangen van Europa te kunnen behartigen, als op het grondgebied van de Unie immigranten en mensen die internationale bescherming nodig hebben, worden vastgehouden wegens een enkele misdaad, namelijk het zoeken naar een menselijker leven.

De Europese financiële middelen mogen niet gebruikt worden om beleidsvormen te financieren voor gesloten grenzen, uitwijzing en repatriëring, maar moeten worden ingezet om de daadwerkelijke oorzaken van immigratie aan te pakken, en om de mensenrechten daadwerkelijk te bevorderen in het kader van een nabuurschapsbeleid in wederzijds belang. Daarbij moet men zich distantiëren van de redeneringen die ten grondslag liggen aan de hervormingen van de Wereldhandelsorganisatie en de Wereldbank en van de logica van militaire interventies.

 
  
MPphoto
 
 

  Guntars Krasts, namens de UEN-Fractie. - (LV) Om de enorme kloof te dichten die gaapt tussen de Lissabon-doelstellingen van de Europese Unie en de werkelijkheid moet het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2007 ambitieus zijn. De acties van de Commissie moeten alle terreinen bestrijken, en tegelijkertijd moet de Commissie de initiatieven tot haar prioriteit maken die niet alleen belangrijk zijn in één specifieke sector, maar ook voor de algehele ontwikkeling van de Europese Unie.

In het programma van de Commissie maken de lancering van een ruimteprogramma en de regelmatige evaluatie van de strategie deel uit van de belangrijkste maatregelen die genoemd worden bij de implementering van de Lissabon-strategie in 2007. Hoewel ik het belang van deze maatregelen niet aanvecht, denk ik toch dat specifieke maatregelen om de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven en de dienstensector te stimuleren bredere ondersteuning aan het Lissabon-proces zouden geven, maar dergelijke maatregelen zijn niet terug te vinden in de lijst. Ofschoon de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven wel op de lijst met prioriteiten staat, wordt deze prioriteit in het geheel niet weerspiegeld in de lijst met de belangrijkste acties. Het is echter de ontwikkeling van deze sector die de grootste bijdrage kan leveren aan het bereiken van de doelstellingen van werkgelegenheid en groei. Hoewel de ontwikkeling van de dienstensector in de strategie van de Commissie een van de belangrijkste instrumenten voor de implementering van de Lissabon-strategie is en blijft, worden geen specifieke maatregelen genoemd voor de ontwikkeling van die dienstensector. We hopen dat het feit dat de hervorming van de dienstensector niet in de beleidsstrategie van de Commissie is opgenomen, niet het gevolg is van weloverwogen handelen, maar van een gebrek aan coördinatie tussen de vastgestelde strategie en de operationele maatregelen.

Het aannemen van de dienstenrichtlijn in 2007 zal ook de weg vrij maken voor nieuwe initiatieven van de Europese Unie in sectoren die zijn vastgesteld voor de liberalisering van diensten. Het creëren van loketten waar burgers en bedrijven alles in één keer kunnen regelen zou een specifieke stap in deze richting zijn.

2007 zal een beslissend jaar worden voor de debatten over de toekomst van de Europese Unie. Een van de belangrijkste criteria aan de hand waarvan het Europese publiek de levensvatbaarheid en de toekomstige perspectieven van de Europese Unie zal beoordelen, zal het concrete resultaat zijn van de acties die de instellingen van de Europese Unie zullen ondernemen, met inbegrip van de Commissie. Dit specifieke punt zou echter al duidelijk aan de orde moeten komen op het moment dat de prioriteiten en taken bepaald worden. Daarvoor is het noodzakelijk de voor 2007 geplande maatregelen niet alleen te omschrijven als reeds opgestarte, lopende activiteiten, maar ze ook af te stemmen op het behalen van concrete resultaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft haar belofte om een compleet jaarprogramma te overleggen met alle wetsvoorstellen en rechtsgrondslagen duidelijk gebroken. We hebben nog maar een kleine selectie ontvangen van de wetten en verordeningen die de Commissie in behandeling heeft. We hebben geen precieze indicaties gekregen van de rechtsgrondslagen, waardoor we niet kunnen zien of de Commissie vrijwillige coördinatie voorstelt of bindende regels. Het is nogal moeilijk om te discussiëren over strategische richtsnoeren, als je eigenlijk nog in het duister tast. Wenst de Commissie meer macht, nog meer "regeltjes" en centralisme, of wil de Commissie de lidstaten ertoe aanzetten de handen in ineen te slaan ten behoeve van de werkgelegenheid en ze aansporen om met elkaar te concurreren en aldus het beste resultaat te bereiken?

De Fractie Onafhankelijkheid/Democratie wil grotere vrijheid voor de lidstaten en minder macht gecentraliseerd in Brussel. De Commissie moet zich open stellen voor de burger. Vertelt u ons wie in uw 3 000 geheime werkgroepen adviezen geeft. Laat u ons ook eens zien wat die adviezen inhouden. Vertelt u ons hoe u het geld van de belastingbetalers besteedt. Geeft u de accountants, de ombudsman en de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement de volledige mogelijkheid om alle uitgaven te controleren. Publiceert u de post op het internet, zodat we alle toenaderingspogingen van lobbyisten kunnen bekijken. Laat u zien dat u vertrouwen in de burger heeft. Geeft u ons de informatie waar we om vragen, tenzij er in uitzonderlijke gevallen een goed argument is om openbaarheid te vermijden.

Verder ben ik de Voorzitter niet echt erkentelijk voor zijn citaat van Montesquieu. Het was namelijk ook Montesquieu die zich sterk maakte voor de driedeling van de macht, maar dat is niet helemaal dezelfde driedeling als de mengeling van wetgevende, uitvoerende en juridische bevoegdheden waarover de Commissie beschikt. Het lijkt mij dat men eerder Machiavelli voor ogen had dan Montesquieu, toen men de bevoegdheden van de Commissie opstelde.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Tadeusz Masiel (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, voor de Europeanen zal 2005 helaas de geschiedenis ingaan als het jaar waarin het Grondwettelijk Verdrag werd verworpen in twee lidstaten die de EU mede hebben opgericht. Dit zou een waarschuwing moeten zijn voor ons, politici, en duidelijk moeten maken dat we te weinig aandacht besteden aan onze burgers. De Europese Unie is er nog niet in geslaagd één te worden na de meest recente uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, en zij bereidt zich nu al voor op de toekomstige toetreding van Turkije.

Het jaar 2007 zou een jaar van kansen kunnen worden voor een sterkere eenmaking van Europa, van een Europa met meer solidariteit. Daarvoor is het nodig dat de oude lidstaten zich openstellen voor de nieuwe lidstaten, met name bij de liberalisering van de arbeidsmarkten. Jammer genoeg lijken er maar een paar landen dezelfde moed te hebben als Spanje en Portugal, die vanuit hun eigen recente ervaring weten hoe moeilijk het is om tweederangsburger in de Europese Unie te zijn. Ik stel voor dat elke toekomstige uitbreiding van de Europese Unie, met welk land dan ook, ofwel volledig is ofwel helemaal niet plaatsvindt. Ik hoop dat ik met deze woorden ook de wens van het Nederlandse en Franse volk weergeef. Het is nog niet te laat om de Europese eenheid te verdiepen en ervoor te zorgen dat Europa een begroting heeft die aansluit bij zijn ambities.

In 2006 werd de aandacht van de Europeanen gevestigd op het probleem van de energievoorziening. Europa heeft nu meer dan ooit een gemeenschappelijk energiebeleid nodig. Dit zou een mooie kans zijn om de vooruitzichten van de landbouwers verbeteren, met name in de nieuwe lidstaten, en hun een rol te geven bij de productie van biobrandstoffen.

Het wereldwijde globaliseringsproces is onontkoombaar. Europa moet dit beschouwen als een nieuwe uitdaging en een kans op ontwikkeling. Het is onze plicht om de ontwikkelingslanden te helpen, maar ook om ons Europees sociaal model te versterken en ons te ontfermen over de burgers die het minst in staat zijn voor zichzelf te zorgen.

 
  
MPphoto
 
 

  József Szájer (PPE-DE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, zoals al door andere leden van mijn fractie is gezegd, juichen wij de ideeën met betrekking tot het beleid van de Commissie voor 2007 toe. Ik juich deze toe om zowel procedurele als inhoudelijke redenen.

Wat de procedurele redenen betreft ben ik tevreden met het initiatief dat vorig jaar is opgestart als gevolg van het akkoord dat is gesloten tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie en dat het Europees Parlement, met inbegrip van zijn commissies, meer betrokkenheid en meer mogelijkheden geeft om deel te nemen aan het opstellen van de jaarlijkse beleidsstrategie en het wetgevingsprogramma. Ik hoop dat de problemen van vorig jaar dit jaar zijn opgelost.

De inhoud van het door de Commissie gepresenteerde document heeft eveneens belangrijke veranderingen ondergaan in vergelijking met voorgaande jaren, en wijst in de goede richting. Paradoxaal genoeg kunnen we ook zeggen dat het feit dat het document geen begrotingsspecificaties bevat, omdat er geen financiële vooruitzichten zijn, een positief effect op die inhoud heeft gehad, omdat het een grotere concentratie op de politieke doelstellingen en taken van de Europese Unie mogelijk heeft gemaakt.

Tegelijkertijd moeten we ook de context van deze plannen niet vergeten. In de afgelopen jaren hebben we bij verschillende gelegenheden het gevoel gekregen dat Europa niet vooruitgaat, maar achteruit, en dat Europa niet de juiste stappen zet. In de loop van vorig jaar zijn we erin geslaagd om een paar voorzichtige stapjes in de goede richting te zetten, maar we zitten met een enorm aantal onafgemaakte projecten. Laten we die eens tegen het licht houden , één voor één.

Een zo’n project is de Grondwet, en dat project moeten we naar mijn mening zo snel mogelijk afronden. Als we willen voorkomen dat het Europees Parlement vol komt te zitten met eurosceptische fracties, moeten we de Grondwet in de juiste richting sturen, voordat de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden.

We hebben ook geen financiële vooruitzichten. Daarom kunnen de doelstellingen die in deze zevenjarige begroting op correcte wijze zijn geformuleerd, geen beslag vinden en moeten ze het voorlopig doen zonder een stevig fundament. We hebben ook in dit opzicht een stap in de goede richting gezet, maar wij zijn hier in het Parlement nu nog niet tevreden met de begroting.

Wanneer we het hebben over 2007, hebben we het ook over uitbreiding, omdat naar alle waarschijnlijkheid Roemenië en Bulgarije tegen die tijd lidstaten van de Europese Unie zullen zijn. Ook al hebben we dan het gevoel dat de spanning die als gevolg van de afnemende solidariteit in de Europese Unie door de laatste uitbreiding was ontstaan, nog niet is afgenomen, beginnen we het jaar 2007 op een zodanige wijze dat iets gedaan kan worden aan de spanning ten gevolge van de vorige uitbreiding.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, u besteedt in het door uw gepresenteerde document aandacht aan de manier waarop u de overigens goede inhoud en doelstellingen aan de burgers kunt overbrengen. Ik zou u willen verzoeken om de nadruk op dat communicatieve aspect nog meer te vergroten.

Mijnheer Barroso, het concurrentievermogen is niet alleen een van uw belangrijkste, maar ook een van onze belangrijkste thema’s! Desondanks moet ik constateren dat veel burgers het gevoel hebben dat het een thema is waar zij niets mee te maken hebben, omdat het iets is dat de economie en de grote ondernemingen maar moeten oplossen. Zonder een verbetering van het concurrentievermogen kunnen wij echter het sociale stelsel en het sociale model in Europa niet in stand houden.

Iets soortgelijks kan ook gezegd worden van onderwijs. Onderwijs is geen onderwerp dat slechts voor een elite van belang is. Als wij een van de essentiële doelstellingen van Europa willen bereiken, namelijk voorkomen dat mensen of groepen worden uitgesloten, dienen wij ervoor te zorgen dat het onderwijs door alle geledingen van de bevolking als belangrijk wordt ervaren. Onderwijs is ook van belang omdat wij de facto een immigratiecontinent zijn. Het is voor de integratie van nieuwe immigranten in Europa van groot belang dat wij de onderwijssector ook aan hun behoeften aanpassen.

Het globaliseringsfonds waar u naar verwees, kan overigens alleen maar gefinancierd worden als wij er door een beter concurrentievermogen inderdaad in slagen om niet al te vaak een beroep op dit fonds te doen.

Een tweede voorbeeld dat ik aan wil halen, omdat u daar in uw document zelf ook sterk de nadruk op legt, is het energiebeleid. Ik wil de collega’s die na mij het woord voeren niet het gras voor de voeten wegmaaien, maar één van de belangrijke thema’s die u aan de orde heeft gesteld, is het veiligstellen van de energievoorziening. Het doet mij genoegen dat u onlangs in Moskou was en daar - naar ik gehoord heb - enige goede resultaten heeft geboekt. Wij zijn echter wel nog in veel opzichten afhankelijk van Rusland omdat dit land juist met het oog op het Energiehandvest nog de nodige besluiten moet nemen.

Ik heb tot slot vernomen dat wij volgens u ook de kernenergie aan de orde moeten stellen. Ik sluit mij daarbij aan, en het verheugt mij zeer dat wij hierover zo meteen iets zullen horen van de commissaris voor energiebeleid. Hoewel ik sceptisch ben wat kernenergie betreft, moeten wij daar toch het debat over voeren, met name over de risico’s die deze vorm van energie met zich meebrengt. In verband met Iran hebben wij de afgelopen tijd weer veel gediscussieerd over de kwestie van de proliferatie van kernwapens. Meer kernwapens zou ook tot grotere risico’s kunnen leiden als wij er niet gemeenschappelijk en op een multilaterale basis voor zorgen dat die risico’s waar mogelijk geminimaliseerd worden.

Ik vind dat er juist aan de energiekwestie meer aandacht moet worden besteed, zowel van uw kant als in het kader van het Groenboek. Dat geldt met name ook voor de infrastructuur. Zonder infrastructuuruitbreiding - niet alleen wat pijplijnverbindingen betreft, maar ook op andere gebieden - kunnen wij ons continent niet voldoende zekerheid bieden op het gebied van energievoorziening, en kunnen wij Europa evenmin de benodigde nieuwe technologische impulsen geven. Wat dat betreft, kunt u op onze volledige steun rekenen. Ik wens u echter vooral veel kracht en moed bij het omzetten van deze besluiten.

U verwees naar Montesquieu, terwijl iemand anders de voorkeur aan Machiavelli gaf. Ik wens u met het oog op het verwezenlijken van uw programma niet alleen de wijsheid van een Montesquieu toe, maar ook de kracht en geslepenheid van een Machiavelli.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrew Duff (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, voorzitter Barroso citeerde Montesquieu en dat heeft me ertoe aangezet in de jaarlijkse beleidsstrategie een aanwijzing te zoeken voor wat de Commissie voorstelt te gaan doen met de Grondwet. Er zijn geen aanwijzingen. Een beleidsstrategie die niet ingaat op het belangrijkste politieke obstakel dat de Unie in de weg staat, moet zeer kritisch worden beoordeeld. Zonder Grondwet zal de Unie de ambities van de Commissie voor de Unie niet kunnen waarmaken. Het publiek zal sceptisch blijven over het Europese project, en zonder de steun van de publieke opinie zal de Commissie binnen de Raad niet over de noodzakelijke invloed beschikken.

De klassieke functie van de Commissie zou zijn dat zij in tijden van crisis een akkoord tussen de strijdende partners tot stand probeert te brengen. Ik hoop dat de heer Barroso, wanneer hij op 9 mei het Parlementaire Forum toespreekt, een uitgebreide strategie van de Commissie zal kunnen ontvouwen voor de manier waarop een uitweg uit de crisis kan worden gevonden. Hoe waardevol we Plan D ook vinden, de beste manier om te werken aan het bouwen van vertrouwen is de Grondwet te redden. Misschien is het nu tijd voor Plan B.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik weet zeker dat de heer Barroso de beste bedoelingen heeft. Ik vrees echter dat u daarvan niets zult kunnen waarmaken, juist omdat u daarvoor het geld niet hebt. Zonder geld is dat onmogelijk, en uw beleid is trouwens ook geen beleid dat Europa tot bloei kan brengen. U zult nergens een Europese burger kunnen vinden die er dit jaar financieel beter aan toe is dan vorig jaar. De fabrieken verlaten Europa en gaan naar andere landen. De tas van uw vrouw heeft een Frans merk maar komt uit Marokko. Uw eigen leren jas heeft een Europees merk maar wordt gemaakt in Turkije. Wat betekent dit? Dit betekent meer werkloosheid en meer ontslagen; dit betekent dat wij allen gegijzeld zullen worden door de industriëlen, die een beleid opleggen zoals in Frankrijk, een beleid dat u niet tegenhoudt; dit betekent dus een slechter en een duurder leven. Wat u ook in uw hoofd moge hebben, niets daarvan zal waar kunnen worden gemaakt als wij ons niet bevrijden uit de wurggreep van de criteria van Maastricht. Als de criteria van Maastricht niet herzien worden zal Europa een arm gebied worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Peter Martin (NI). - (PT) Ik houd van Portugal en de Portugezen.

Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, staat u mij toe om u een zeer welgemeende raad te geven, die absoluut geen dubbele bodem heeft. Vanaf mei 2007 heeft u - en dan onder Portugees Raadsvoorzitterschap - opnieuw een historische mogelijkheid om het Europese project te verwezenlijken.

Het gaat inderdaad om plan B van de heer Duff, maar afgezien daarvan om nog veel meer dingen. U krijgt nog eenmaal de kans om dat Europese ding dat hier voor ons staat, op een zinvolle wijze samen te voegen. En dan doel ik op dat ene, grote ding. Ú kunt dat project van de grond tillen en daarmee de geschiedenis ingaan, maar u kunt ook volledig mislukken. Ik verzoek u echter wel om eerst de kern van de bijdragen aan het debat over de grondwet en de positionering van de Europese Unie zorgvuldig te bestuderen. U moet namelijk proberen om uit het oude denkstramien te stappen dat tot deze hele problematiek heeft geleid. Kijkt u ook eens over de wijde oceaan! Denkt u een beetje in de trant van Vasco da Gama - en dan heb ik het niet alleen over China - en voegt u vervolgens alles zo samen dat wij die historische mogelijkheid die wij nu nog één keer krijgen, ook daadwerkelijk benutten, voordat het Europese project mislukt of implodeert.

Ik ben nieuwsgierig naar de dingen die u ons vanaf mei 2007 zult vertellen. U dient echter nu al te verklaren dat u dan ook daadwerkelijk iets te vertellen zult hebben, omdat anders weer gewoon het oude kunstje zal zijn, dat absoluut tot een mislukking zal leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen ik eind vorig jaar over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie sprak, merkte ik op dat die strategie geen duidelijke prioriteiten had. Dit schitterende nieuwe document bevat 62 prioriteiten. Ik zie ook dat we nu niet “onze inspanningen opvoeren” maar “werken aan het bouwen van vertrouwen”. Ik weet niet of mevrouw Wallström nog hier is, en ik weet evenmin of zij deze mooie kreten heeft bedacht, maar we hebben een veel meer gestructureerde en praktischere beleidsaanpak van de Commissie nodig dan deze gimmickachtige woorden.

Meneer Barroso, ik zie hier ook dat u “de tenuitvoerlegging op kruissnelheid” gaat brengen! Eerlijk gezegd, betekent dit dat de zaken momenteel in wandeltempo verlopen. We willen dat de Commissie daadwerkelijk opstijgt, niet dat zij slechts blijft taxiën. Het probleem met uw strategie is niet dat we te weinig nieuwe ideeën of nieuwe initiatieven hebben, maar dat de verwezenlijking van het beleid dat de banen moet scheppen en voor de groei moet zorgen waar u zo dol op bent, tekortschiet. Waar lees ik hier dat u substantiële middelen gaat steken in en prioriteit gaat geven aan het regelen van de problemen van de interne markt? Er is een korte alinea waarin wordt gezegd dat u de regelgeving wilt stroomlijnen. Dat is mooi. Maar waar is dit terug te vinden in uw prioritaire maatregelen?

U hebt een mooie frase gebruikt, en daarvoor mijn lof, over het uitrollen van de rode loper voor kleine ondernemingen. Er is niet één prioritaire maatregel, voorzitter Barroso, waarin kleine ondernemingen worden genoemd. Een debat over dit alles is heel welkom, maar we hebben wel materiaal van betere kwaliteit nodig. We hebben materiaal nodig dat zich veel meer concentreert op een echte strategie en op de benutting van de middelen, in plaats van op deze gimmickachtige woorden die mevrouw Wallström u lijkt aan te reiken. We willen echt het gevoel krijgen dat u prioriteit geeft aan de verwezenlijking van de echte fundamenten van de Europese Unie en aan de verbetering van de werking van de interne markt, en dat u niet slechts met een hele reeks prioriteiten met onbekende kosten komt die er op papier mooi uitzien, maar waarvan we geen idee hebben of ze in de praktijk ook echt zullen werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Libor Rouček (PSE). - (CS) Dames en heren, in het kader van de Europese uitbreiding zou ik me vandaag willen concentreren op een aantal prioriteiten van de EU voor 2007. We kunnen nu zeggen dat de uitbreiding van 2004 in politiek, veiligheids-, economisch en sociaal opzicht een groot succes voor Europa was. Ik ben ervan overtuigd dat dit succes zich in 2007 zal herhalen. In 2007 zullen de eerste nieuwe lidstaten tot de eurozone toetreden. Ik zou in dit verband de Commissie willen uitnodigen pro-actief te zijn en de landen die zich voorbereiden op de invoering van de euro, te steunen en de strikte naleving van de voorwaarden, de zogenaamde criteria van Maastricht, te monitoren. Ik ben ervan overtuigd dat het voldoen aan de criteria - of het nu de criteria van Maastricht zijn of die van het het Stabiliteits- en groeipact - doorslaggevend is voor het behoud van de politieke, financiële en gemeenschappelijke geloofwaardigheid van de Europese eenheidsmunt.

In 2007 zullen de nieuwe lidstaten van Centraal- en Oost-Europa ook deel gaan uitmaken van het uitgebreide Schengengebied. Het wegvallen van de grenscontroles aan de interne grenzen van de lidstaten - waardoor er werkelijk vrijheid van reizen binnen de Unie ontstaat - mag er onder geen beding toe leiden dat criminelen, illegale immigranten en anderen zich ook gemakkelijker kunnen bewegen. Naar mijn mening maken de strijd tegen criminaliteit en geweld in Europa en het Schengen-systeem van de tweede generatie deel uit van de heldere en praktisch toepasbare prioriteiten van de EU voor 2007.

Ten slotte moet 2007, met de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de EU, ook het jaar van de volgende uitbreiding worden. Ik zou in dit verband de Commissie willen verzoeken deze twee landen te steunen bij hun voorbereidingen voor de toetreding en ervoor te zorgen dat ze in ieder opzicht aan hun verplichtingen voldoen. Roemenië en Bulgarije moeten even goed zijn voorbereid op de toetreding als de tien lidstaten in 2004 waren. Ik ben ervan overtuigd dat dit van groot belang is voor de geloofwaardigheid van toekomstige uitbreidingen en het draagvlak voor dit proces onder de Europese burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik wil de afgevaardigden mededelen dat de heer Barroso, de voorzitter van de Commissie, weg moet en daarom toestemming vraagt om eerder te spreken, zodat hij nog enkele vragen kan beantwoorden en punten kan toelichten. Ik geef hem nu het woord, en onmiddellijk na zijn toespraak zullen we het debat hervatten.

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. - (PT) Ik moet helaas over korte tijd al weer vertrekken, aangezien ik een officiële afspraak met de Belgische autoriteiten heb. Ik had niet verwacht dat de vergadering zo lang zou duren. Er zijn echter tijdens het eerste deel van het debat, voorafgaand aan dit agendapunt, andere onderwerpen aan de orde geweest. Hoe dat ook zij, de Commissie zal hier tot het einde van het debat aanwezig zijn, en ik zal althans een deel van uw vragen zelf kunnen beantwoorden.

Ik wil u om te beginnen danken voor uw opmerkingen, die in het algemeen een positief oordeel over ons programma inhielden. Uiteraard is er de kwestie van de financiële vooruitzichten, en daar zal ik het zo meteen over hebben., maar mijn algemene indruk is dat de doelstellingen van de Commissie voor 2007 hier positief zijn onthaald.

De heer Watson heeft me concreet gevraagd waarom we de doelstellingen op het gebied van energiebesparing en milieubescherming ín het hoofdstuk ‘solidariteit’ hebben opgenomen, en niet in het hoofdstuk ‘welvaart’. Deze doelstellingen zouden natuurlijk heel goed onder ‘welvaart’ kunnen worden ondergebracht en dat is eigenlijk ook logisch. We hebben ze evenwel bij ‘solidariteit ingedeeld om te benadrukken hoe belangrijk ze zijn. Solidariteit betekent hier namelijk solidariteit met volgende generaties. De strijd voor een schoon milieu en duurzame ontwikkeling is van rechtsreeks belang voor alles wat met onze toekomst te maken heeft. Dat heeft ons ertoe bewogen milieukwesties in het hoofdstuk over solidariteit aan de orde te brengen.

Wat immigratie betreft, heeft mevrouw Frassoni gezegd dat we ons nooit hebben uitgesproken over illegale immigratie of het drama van de Afrikanen die in de Middellandse Zee omkomen. Het spijt me, maar dat is niet waar. De Commissie heeft over dit onderwerp - en dan vooral bij monde van de heer Frattini - al een aantal duidelijke uitspraken gedaan. We proberen nu met de lidstaten waar mogelijk een gemeenschappelijke benadering te vinden.

Mevrouw Frassoni meldde ook dat er in de context van het energiebeleid niets over vervoer wordt gezegd. Het spijt me opnieuw, maar het Groenboek meldt dat we de lidstaten de volgende acties als mogelijkheden hebben voorgesteld. Ik citeer nu uit de Engelse tekst, bladzijde 11:

(EN) “een belangrijke inspanning om de energie-efficiëntie in de vervoerssector te verbeteren, en in het bijzonder om snel het stedelijk openbaar vervoer te verbeteren in de grootste steden van Europa”

(PT) Nu gaat het hier om een Groenboek dat uitsluitend is bedoeld als overlegdocument, maar dat neemt niet weg dat die zin daar inderdaad staat. Wij geloven dat de vervoerssector van cruciaal belang is als het erom gaat efficiënt met energie om te gaan.

Eén van u had het over de openstelling van de arbeidsmarkten in Europa. Het zal u bekend zijn dat de Commissie daar voorstander van is. In aansluiting op ons verslag heeft een aantal lidstaten - en niet alleen de genoemde lidstaten, Spanje en Portugal, maar ook Finland en Nederland - aangekondigd dat ze willen bijdragen aan een zo spoedig mogelijke liberalisatie van de arbeidsmarkten in Europa. Ook het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden willen daaraan meewerken. Ik neem aan dat de overige lidstaten nu ook overwegen het vrije verkeer van werknemers binnen de EU te vergemakkelijken.

De heer Swoboda heeft terecht gevraagd hoe we dit beter aan onze burgers kunnen uitleggen. De vraag is dus hoe we duidelijk maken dat Europa een meerwaarde vertegenwoordigt. Voor sommige maatregelen is dat gemakkelijker dan voor andere. We hebben vandaag bijvoorbeeld een belangrijke maatregel genomen: de “zwarte lijst” op het gebied van de veiligheid in het vliegverkeer. Dit is het eerste stuk wetgeving dat hiervoor door de Commissie, met de steun van het Parlement en de Raad, is goedgekeurd. De burgers begrijpen in dit concrete geval heel goed wat de voordelen van optreden op Europees niveau zijn. Bij de onderwerpen die we nu bespreken zullen we ons echter een extra inspanning moeten getroosten om ons optreden uit te leggen en te onderbouwen. De Commissie is daarvoor in principe verantwoordelijk, maar we zullen hieraan allemaal een bijdrage moeten leveren: het Europees Parlement, de Europese afgevaardigden, de nationale regeringen en al degenen die Europa een warm hart toedragen en begrijpen dat we de meerwaarde die Europa vertegenwoordigt, beter moeten uitleggen.

Ons standpunt met betrekking tot kernenergie, mijnheer Swoboda, is heel duidelijk: hier geldt voor ons het subsidiariteitsbeginsel. Voor Europa is dit een lastige kwestie: sommige lidstaten zijn vóór, andere tegen. Ik geloof dat we op dit punt vooruit kunnen komen als we de discussie niet uit de weg gaan. U hebt ook mijn ontmoeting met president Poetin ter sprake gebracht, mijnheer Swoboda. Ik kan u vertellen dat de ontwikkeling van kernenergie voor president Poetin één van de belangrijkste prioriteiten is, ook al beschikt Rusland over enorme gas- en olierijkdommen. Het is dus een onderwerp waar we niet omheen kunnen. Deze kwestie staat op de agenda en we zullen er een open discussie over moeten voeren. De Commissie kiest in dit kernenergiedebat geen partij. Wij volgen het beginsel dat iedere lidstaat voor de lange termijn een mix moet samenstellen met duurzame vormen van energie. We respecteren hier dus het subsidiariteitsbeginsel.

De heer Duff en een aantal anderen hebben de Grondwet ter sprake gebracht. Daar hebben wij het vandaag weliswaar niet over, maar ik wil graag bevestigen dat de Commissie trouw blijft aan de in de ontwerp-Grondwet opgenomen waarden en beginselen. De Commissie blijft zich met dit onderwerp bezig houden. Het is onze bedoeling om tijdens de Europese Raad van juni enige ideeën met betrekking tot de toekomst van het Europese debat te presenteren. Ofschoon het Grondwettelijk Verdrag, zoals de benaming al aangeeft, een intergouvernementeel Verdrag is, heeft de Commissie een verantwoordelijkheid en die zal ze aanvaarden. Wij zijn vastbesloten als Commissie een bijdrage te leveren aan deze reflectieperiode.

Of die bijdrage net zo ambitieus zal zijn als de ontdekkingsreizen van Vasco da Gama - zoals de heer Martin suggereerde - weet ik niet. Het zal hoe dan ook onze bijdrage zijn. Het doet me in ieder geval deugd dat de namen Montesquieu, Machiavelli en Vasco da Gama in dit debat zijn genoemd. Dat toont aan dat het niveau van het debat blijft stijgen.

(EN) En nu zal ik enkele opmerkingen in het Engels maken. Ik spreek namelijk altijd in het Engels wanneer ik het over geld heb! Die gewoonte stamt uit de tijd van het Britse voorzitterschap. Nu volgen dus enkele opmerkingen in het Engels over de financiële vooruitzichten.

Ik heb begrepen dat gisteren echte vooruitgang is geboekt tussen de instellingen. Gistermiddag heeft een derde trialoog van het Oostenrijkse voorzitterschap, het onderhandelingsteam van het Parlement en de Commissie plaatsgevonden op basis van de compromisteksten die de Commissie had voorgelegd. We hebben begrepen dat de uitkomst van de bijeenkomst overwegend positief was. Er bestaat vrijwel volledige overeenstemming over het interinstitutionele akkoord zelf, met inbegrip van het idee om een nieuw deel III over gezond financieel beheer toe te voegen.

Er is, behoudens de definitieve technische verificaties, overeenstemming bereikt over de tekst op belangrijke punten als het Financieel Reglement, de certificering door de lidstaten en de herzieningsclausule. Wanneer ik zeg ‘overeenstemming bereikt’, bedoel ik overeenstemming tussen de delegaties. Het gaat om overeenstemming ad referendum. Al deze punten zijn in verschillende resoluties die door het Parlement zijn aangenomen, aangemerkt als belangrijke elementen. Het doet mij genoegen te zien dat de drie instellingen erin zijn geslaagd op deze punten tot consensus te komen, en ik ben trots op de bijdrage die de Commissie aan die overeenstemming heeft geleverd.

Het Parlement en de Raad hebben hun standpunten en evaluaties over de bedragen uitgewisseld op basis van de plafonds die tijdens de Europese Raad van december zijn overeengekomen. Laten we eerlijk zijn, er is nog steeds een groot verschil tussen de bedragen die het Parlement heeft voorgesteld en de bedragen die de Raad heeft voorgesteld. Daarover wil ik duidelijk zijn. De Commissie steunt het meeste ambitieuze akkoord dat haalbaar is. Eerlijk gezegd is de vraag: hoever wil de Raad gaan? Ik roep daarom op zo snel mogelijk tot een compromis te komen. Als er geen compromis is, is dat negatief voor iedereen in de Europese Unie, in het bijzonder voor de nieuwe lidstaten en voor de lidstaten en regio's die onze solidariteit hard nodig hebben voor hun ontwikkeling.

Een mogelijke oplossing zou een passende mix van drie elementen kunnen zijn: flexibiliteit, manieren om de middelen voor de verschillende flexibiliteitsmechanismen te mobiliseren, en tot slot de algemene plafonds.

Er is licht aan het eind van de tunnel! Er staat een afsluitende trialoog gepland voor 4 of 5 april 2006 in Straatsburg. Ik ben er vast van overtuigd dat in die vergadering een akkoord kan worden bereikt. In de tussentijd zal de Commissie actief naar het meest ambitieuze standpunt blijven streven, maar uiteindelijk hebben we ambitie en een akkoord nodig. Ik keur ambitie dus goed, mits deze gepaard gaat met realisme en verantwoordelijkheid, en met pogingen om alle instellingen aan boord te halen.

Ik weet dat het Oostenrijkse voorzitterschap actief naar overeenstemming tussen alle lidstaten streeft. Tijdens de verschillende ontmoetingen die ik met regeringsleiders heb gehad - en ik heb er deze week meerdere gehad - heb ik erop aangedrongen dat ze zowel in het openbaar als achter gesloten deuren een stijging van de totale uitgaven accepteren. Ik heb met name de noodzaak van onderwijs en cultuur genoemd, te weten het programma Erasmus en het burgerschapsprogramma. We zouden op zijn minst daar een serieuze inspanning moeten leveren, en er is daar ook vooruitgang mogelijk. Laten we allemaal hard werken aan het bereiken van een goed akkoord, en daarna, wanneer we goede intenties hebben, aan een goede strategie en goed beleid. Laten we hopen dat we ook goede instrumenten krijgen, in de vorm van goede financiële vooruitzichten.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Bronisław Geremek (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is zeer belangrijk dat het Parlement de gelegenheid krijgt om een debat over de strategie te voeren. 2007 zal een cruciaal jaar worden voor de toekomst van de Europese Unie. Om een debat over de strategie in het Parlement mogelijk te maken, moeten er keuzes aan ons worden voorgelegd. De voorzitter van de Commissie heeft niet uitgelegd over welke keuzes de Commissie beschikt, hoewel politiek de kunst van het kiezen is.

Ten eerste is er de constitutionele kwestie. Gelooft de Europese Commissie dat de Grondwet in 2007 zal worden aangenomen, en heeft zij de mogelijkheden en methoden om dit te bewerkstelligen?

Ten tweede is er de belangrijke kwestie van de werkgelegenheid. Is het antwoord op de werkloosheid gelegen in economische groei en vertrouwen op economische vrijheid en in vrij verkeer van werknemers? Zo niet, waarom gaan wij dan niet terug naar Colbert en economisch protectionisme, dat ooit economisch patriottisme werd genoemd?

Ten derde is er de kwestie van de Strategie van Lissabon, een kernprobleem voor de toekomst van de Europese Unie. Dit onderwerp is gereduceerd tot retoriek, aangezien we enerzijds beweren dat de toekomst van de Europese Unie afhangt van de Strategie van Lissabon, maar anderzijds, bij de besluitvorming over de begroting en bezuinigingen daarop, in de eerste plaats het mes zetten in wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. De Europese Unie kan Europa tot een centrum van innovatie en een wereldwijde partner maken, maar zij heeft daarvoor wel een strategie nodig.

Ik ben ervan overtuigd dat het belang van het Parlement nog eens blijkt uit het debat van vandaag, en het zou goed zijn als alle andere Europese instellingen het Parlement serieus zouden nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jeffrey Titford (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb alle vijftien treurige pagina's van dit document gelezen. Ik vind het een verslag over het verleden, in plaats van een document voor de toekomst. De frase die bij me opkomt, is er een die nogal eens op het rapport van schoolkinderen te lezen is: ‘kan beter’. Als u de mening van de mensen in de Europese Unie wilt wijzigen, is het zelfs ‘moet beter’.

We krijgen kreten voorgeschoteld als ‘strategische doelen’, ‘beleidsstrategie’, ‘nieuwe richtsnoeren’, ‘doeltreffende communicatie’ en ‘eerlijke dialoog’. Er wordt ons beloofd dat meer geld zal worden gestoken in de regionale fondsen, cohesiefondsen, sociale fondsen, geglobaliseerde fondsen, visserijfondsen etc., en dit allemaal om het vertrouwen en de betrokkenheid van de burgers te winnen. Maar waar staan de woorden ‘vrijheid’, ‘keuze’ en ‘het individu’? Het doet me denken aan George Orwells boek 1984. Het jaartal is weliswaar net even anders, maar we zijn niet ver verwijderd van een situatie van controle, controle en nog eens controle van het individu.

Zoals uit de referenda over de EU of zelfs de verkiezingen is gebleken, is het echte gevoel dat onder de meeste mensen heerst er een van ‘nee’ tegen deze bureaucratische nachtmerrie.

 
  
MPphoto
 
 

  John Bowis (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me dat voorzitter Barroso is gedagvaard door de Belgische autoriteiten. Ik weet zeker dat hij, wanneer hij zijn auto in de toekomst zorgvuldiger parkeert, wel tot het einde van onze debatten zal kunnen blijven, maar de boodschap zal ongetwijfeld aan hem worden overgebracht.

Ik ben blij met de titel van dit document: ‘Werken aan het bouwen van vertrouwen’. Soms werk je aan het bouwen van vertrouwen door maatregelen te nemen, en soms juist door geen maatregelen te nemen. En soms kweek je vertrouwen door maatregelen in te trekken, door sunsetclausules, door herzieningen, en door altijd de kleine lettertjes van de voorstellen te lezen. We bouwen geen vertrouwen bij onze kiezers wanneer er dwaze verhalen de ronde doen, zoals de verhalen deze week in het Verenigd Koninkrijk over kerkorgels en over de intentie van de Europese Unie om de reparatie en de bouw van kerkorgels uit hoofde van de AEEA-richtlijn te verbieden vanwege het loodgehalte. Dat is dwaas. Ik hoop dat er, als dat dreigt te gebeuren, vanuit het Vaticaan snel een telefoontje komt om te zeggen dat de Sint-Pietersbasiliek dit soort onzin niet neemt. Dat zijn evenwel de kleine lettertjes.

Volgens mij moeten we weer contact zoeken met onze kiezers. We moeten het doel van ons Europese avontuur opnieuw vaststellen, en we moeten dit doel duidelijk kenbaar maken aan het publiek. We kunnen dat bijvoorbeeld doen met het hierop volgende debat over energie, door te laten zien dat we in onderlinge solidariteit samenwerken om alle bedreigingen onder ogen te zien.

Montesquieu is geciteerd. Zoals Dumas schreef: “Allen voor een en een voor allen.” We hebben een Europees energienetwerk nodig, dat bestand is tegen elke poging om een van de lidstaten lam te leggen. Het gaat ook om werken aan gezondheid, teneinde te waarborgen dat we ons collectieve werk aan de voorbereidingen op de grieppandemie hebben gedaan. We moeten het Oostenrijkse voorstel voor een diabeteskader oppakken. We moeten ook hard werken aan het eigen voorstel van de Commissie voor een strategie inzake geestelijke gezondheid. Mevrouw Wallström zal het met me eens zijn dat we hard moeten werken om het publiek ervan te overtuigen dat we de zaken op orde kunnen brengen op het gebied van chemische stoffen en vervuilingsvraagstukken, de eco-labeling en al die andere dingen die zinnig zijn in de ogen van het publiek. Het publiek zou dat zien als door de Europese Unie gecreëerde meerwaarde. Dan hebben we niet meer het soort problemen dat enkele lidstaten onlangs bij referenda hebben gehad.

 
  
MPphoto
 
 

  Margarita Starkevičiūtė (ALDE). - (LT) Mij baserend op de ervaringen die mijn eigen land heeft opgedaan met hervormingen, kan maar één ding met vertrouwen zeggen: economische en politieke programma’s zijn onmogelijk te implementeren als niet ook de bestaande instellingen worden hervormd. Ik begrijp eigenlijk niet waarom de Europese Commissie - die zegt dat vereenvoudiging van regels een van haar doelstellingen is - haar eigen structuren niet verandert en het werk van de onder de Commissie vallende organen niet reorganiseert. Die maken ten slotte al die complexe documenten. Dat is gewoonweg onbegrijpelijk en het is inconsistent. Laat ik u een voorbeeld geven. Onlangs kwam er een delegatie van Litouwse docenten op bezoek. Ze gingen langs bij verschillende directoraten, in de hoop informatie te krijgen over het werk van die directoraten. Overal kregen ze dezelfde informatie. De commissaris die naar onze Begrotingscommissie is gekomen, heeft zelfs gezegd dat niet alle middelen voor public relations en publiciteitscampagnes worden gebruikt. Al het werk wordt echter dubbel gedaan. De Litouwse docenten waren hooglijk verbaasd. We moeten de hervorming van het werk van de Europese Commissie echt ter hand nemen. Het Europees Parlement toont in elk geval enig initiatief en streeft naar hervorming van zijn eigen activiteiten, zodat we die ambitieuze doelstellingen kunnen implementeren. Ik betreur altijd het feit dat we geen lering trekken uit de ervaringen van de nieuwe landen. Wij, de nieuwe landen, begrijpen echt dat we op de eerste plaats onze instellingen moeten hervormen. Ik vertrouw erop dat de Europese Commissie zo snel mogelijk zal komen met een hervormingsprogramma voor zijn eigen institutionele structuren.

 
  
  

VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag drie opmerkingen maken.

Mijn eerste opmerking is dat ik hier in feite de ‘goede politieagent’ speel, in plaats van de ‘slechte politieagent’ zoals de heer Harbour. Ik denk dat dit een zeer goede strategie is. De Commissie komt hier op een zeer geschikt moment mee, nu er een sfeer heerst van nationalisme en protectionisme. In tegenstelling tot veel van de strategieën die u eerder hebt voorgelegd, mijnheer Barroso, (ik zou ze ‘gaap’ willen noemen: ‘geen actie alleen gepraat’) bevat deze strategie zelfs veel maatregelen.

Ik ben het echter met de heer Harbour eens dat u misschien een andere titel had kunnen bedenken. U noemt dit document, mogelijk niet geheel passend, ‘Werken aan het bouwen van vertrouwen’. Misschien zou u advies moeten inwinnen bij een reclamebureau, voordat u met een volgende titel komt. Dat is lastig, maar deze titel voldoet niet.

Mijn tweede opmerking is dat ik het eens ben met de aandacht voor communicatie. Mevrouw Wallström, u speelt natuurlijk een zeer belangrijke rol daarin. We hebben geen tekort aan democratie, we hebben geen informatietekort - we hebben zelfs bijna te veel informatie - maar we hebben wel een tekort aan communicatie. Het document over de Europese communicatie dat u hebt gepresenteerd, is heel goed. We hebben grote problemen: de heer Bowis had het net nog over kerkorgels. Natuurlijk weten we dat dit volslagen onzin is. Wanneer respectabele kwaliteitskranten als de Britse The Independent echter met koppen komen als “EU dwingt u dildo's te recyclen”, hebt u een probleem. Het bericht ging over een richtlijn betreffende elektrische apparatuur: als men een apparaat terugbrengt naar een winkel, moet het worden gerecycled. Het is dit soort communicatie waar we echt vanaf moeten.

Tot slot wil ik opmerken dat de EU vaak als zondebok wordt gebruikt. Al het slechte komt van de EU, al het goede komt van de lidstaten. Ik wil u, mevrouw Wallström, daarom aanmoedigen u meer te concentreren op communicatie over de Grondwet. Het is een goede Grondwet, en we hebben hem nodig, Houdt u deze Grondwet in leven tot het voorjaar van 2007, en laten we kijken wat er daarna gebeurt.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij leggen dit document en de jaarlijkse beleidsstrategie aan het Europees Parlement voor omdat wij op de hoogte willen worden gesteld van uw inbreng en ideeën. Wij luisteren daarom aandachtig naar u. We hebben al een aantal punten gehoord die ons document zouden kunnen verbeteren. Hetzelfde geldt voor het debat dat ik met de Conferentie van voorzitters heb gehad. Daar hebben wij veel baat bij, omdat het ons in staat stelt een echte politieke discussie te voeren over onze prioriteiten, over het evenwicht dat we willen bereiken en over de signalen die we willen afgeven.

Ik denk dat wij nu terugkomen bij onze wens om resultaten te boeken en vertrouwen te winnen. Dit zijn de basisingrediënten die we nodig hebben om te kunnen bouwen aan een sterkere Europese Unie. Hoe we het ook noemen, er zullen altijd linguïstische argumenten of andere bezwaren zijn. Ik geloof niet dat we in staat zijn om met iets te komen waar iedereen mee in kan stemmen. Ons doel is echter om te komen tot goede resultaten, tot naleving van onze beloften en toename van het vertrouwen. Indien we deelnemen aan een democratische discussie en in debat gaan met de burgers, zal het eenvoudiger worden om uit te leggen waarom er constitutionele hervormingen nodig zijn om goede resultaten te bereiken. Dat is de weg die we moeten inslaan: we moeten ons op democratische wijze met de burger verbinden.

Ik ben verheugd dat mij de gelegenheid wordt geboden om alle burgers in het Verenigd Koninkrijk te vertellen dat kerkorgelpijpen niet onder de richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur vallen. U kunt al uw kerken vullen met zoveel loden pijpen als u wenst. De Commissie zal zich daar niet mee bemoeien. Maar zorgt u er dan wel voor dat de arme burgers in het Verenigd Koninkrijk zo nu en dan ook de waarheid horen, aangezien zij zelden juiste informatie krijgen. U kunt er absoluut van verzekerd zijn dat kerkorgelpijpen niet onder de richtlijn vallen.

Ik hoop tevens dat we voor openbare vergaderingen van de Raad kunnen zorgen. Het Finse voorzitterschap treft hiertoe nu voorbereidingen, en daarmee zal een einde komen aan het elkaar de zwarte piet toespelen. Indien de burger op de hoogte is van wat hun ministers in de Raad bespreken, welk standpunt ze kiezen en welke mededelingen ze doen - als ze al aanwezig zijn - dan zal er minder snel met het beschuldigende vingertje worden gewezen. Als partners moeten wij allemaal uitleggen wat de Europese Unie doet en waar ze voor staat. We kunnen wellicht wat vooruitgang boeken. Ik hoop dat we tijdens het Oostenrijkse voorzitterschap vorderingen hebben gemaakt, want dat gaat u ook aan. Tijdens het Fins voorzitterschap kunnen we zeker wat bereiken omdat we dan weer een stap verder zullen kunnen doen.

Hartelijk dank voor al uw wijze opmerkingen over de jaarlijkse beleidsstrategie. Ik zal al uw punten in overweging nemen en bespreken met de andere commissarissen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

 

12. Veiligheid van de energievoorziening in de Europese Unie (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0007/2006) van Giles Chichester, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, aan de Raad, over de veiligheid van de energievoorziening in de Europese Unie (B6-0009/2006).

 
  
MPphoto
 
 

  Giles Chichester (PPE-DE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd namens de Commissie industrie, onderzoek en energie deze vraag te kunnen stellen. Deze vraag volgt op de vraag over de veiligheid van de energievoorziening, waar in januari over is gedebatteerd.

De wereld heeft niet stilgestaan sindsdien. We hebben nu het Groenboek van de Commissie en de conclusies van de Raad van vorige week. Beiden zijn van groot belang en gebleken is dat een groot aantal van de besproken punten ook is opgenomen. Ik zou de commissaris willen bedanken en de Raad willen gelukwensen met dat resultaat. Het is tevens verheugend dat de energiekwesties inmiddels zo hoog op de agenda zijn komen te staan.

Deze vraag draait om de afhankelijkheid van een reeks geïmporteerde brandstoffen, en daarom willen wij van de Commissie weten wat zij gaat ondernemen om adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen en veranderingen in de geopolitieke, strategische en diplomatieke situatie. Ik wil echter benadrukken dat deze aspecten eerder tot het werkveld van de Commissie buitenlandse zaken behoren. Ik ben verheugd dat een aantal van mijn collega's later in dit debat op deze punten zullen terugkomen.

De belangrijkste opmerking over de veiligheid van de energievoorziening is dat er sprake moet zijn van diversificatie: van de soorten brandstof, de energiebronnen en de technologie. Dat is absoluut van essentieel belang.

Ik zou graag willen opmerken dat ik enigszins teleurgesteld was over het Groenboek, dat we overigens later graag in zijn geheel en tot in detail willen bespreken, omdat daarin wellicht niet genoeg aandacht wordt besteed aan de belangrijke status van kernenergie als voornaamste energiebron in de Europese Unie. Het Parlement heeft onlangs een amendement aangenomen met de ambitieuze maar haalbare doelstelling dat zestig procent van de elektriciteitsvoorziening in de Europese Unie voor rekening moet komen van energiebronnen met een ultralage of geen koolstofemissie. Dit is alleen mogelijk bij een combinatie van hernieuwbare energiebronnen en kernenergie. Tot mij genoegen kan ik opmerken dat in de conclusies van de Raad wordt gesproken over “duurzame en efficiënte energiesystemen”. Ik denk in dat verband aan kernenergie.

Er zijn echter ook andere energiebronnen die we in gedachten moeten houden. Sinds de uitbreiding van de EU is de afhankelijkheid van de import van kolen gedaald van 50 procent naar 35 procent, omdat een van de nieuwe lidstaten een kolenproducent bij uitstek is. Nu we de beschikking hebben over deze omvangrijke natuurlijke energiebron moeten we de voordelen en technologische mogelijkheden van schone kolen niet uitvlakken.

In de ontwerpresolutie die is opgesteld naar aanleiding van deze mondelinge vraag, wordt onder andere de nadruk gelegd op meer efficiëntie in de transportsector en op het belang van onderzoek naar en ontwikkeling van toekomstige energietechnologieën. Tevens wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen.

We hebben de commissaris vier vragen voorgelegd, en we zien uit naar zijn spoedig antwoord daarop. We willen weten wat we kunnen ondernemen om onze afhankelijkheid van olie-import te verminderen. Welke bronnen zullen we naar zijn verwachting binnenkort ontwikkelen? Wellicht heeft hij ideeën over gasbronnen, het beheer van gasvoorraden en de opslagmogelijkheden voor gas.

Ten slotte hopen we dat de Commissie de kwestie van de veiligheid van de energievoorziening kan verweven met de daarmee verbonden kwestie van klimaatverandering, en dat zij een antwoord weet op de vraag hoe wij ons energiebeleid moeten aanpassen in het post-Kyoto tijdperk om onze drie doelstellingen - duurzaamheid, concurrentievermogen en veiligheid van energievoorziening - te realiseren.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de heer Chichester willen bedanken voor zijn vraag. Deze komt op het juiste moment. Het Oostenrijkse voorzitterschap was namelijk precies acht uur oud toen het ons duidelijk werd dat energie een Europese kwestie was, een probleem van ons allemaal. Op 1 januari 2006, om acht uur ’s ochtends, begon immers het gasconflict tussen Rusland, Oekraïne en Moldavië. Ondanks het feit dat dit probleem niet volledig nieuw was, was ons duidelijk dat we deze kwestie moesten aanpakken. Het belang ervan is evident geworden, met name in de loop van dit jaar.

Het is voor Europa vrij duidelijk dat de kwestie van de energievoorraad van zeer groot belang is. Daarom staat dit onderwerp morgen ook hoog op de agenda van de Raad.

Tevens hebben we een buitengewone bijeenkomst van de Energieraad belegd om - u noemde het al - de vergadering van de Europese Raad zo goed mogelijk voor te bereiden. Tijdens de vergadering van de ministers van Energie zijn uiterst bruikbare en nuttige suggesties naar voren gekomen, die morgen en dag daarna besproken zullen worden.

Door het gasconflict tussen Rusland, Oekraïne en Moldavië werd ook duidelijk dat energie niet alleen een kwestie is die we onderling moeten bespreken. Toen ik gisteren het genoegen had om verslag uit te brengen aan de Commissie buitenlandse zaken, heb ik er met klem op gewezen dat deze kwestie raakt aan het buitenlands beleid van de Europese Unie. We moeten met onze partners en buurlanden samenwerken bij de aanpak van hun problemen. Het is voor ons bijvoorbeeld van belang om de politieke en economische stabiliteit van het doorvoerland te benadrukken. Tevens moeten we in onze debatten ook de energieleverende en de energieconsumerende landen betrekken.

We onderhouden in dit verband daarom nauwe betrekkingen met de OPEC, Rusland en andere belangrijke landen, zoals China en India. We maken tevens actief gebruik van de internationale instrumenten. Ik noem kort het Internationaal Energieagentschap, het Internationaal Energieforum en Euromed, dat een belangrijke rol speelt. Er bestaan meer belangrijke internationale overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld de energieovereenkomst met Zuidoost-Azië. Mijnheer Chichester, ik hoop dat we spoedig steun krijgen van dit Parlement, hopelijk nog vóór de Raad van juni.

Er zijn natuurlijk ook nog andere elementen die voor de veiligheid van de energievoorziening van belang zijn, zoals de kwestie van de diversificatie van onze energiebronnen, met name wat de eigen interne energiebronnen betreft. Daarnaast speelt ook de kwestie van de hernieuwbare energiebronnen een belangrijke rol. Bovendien is de controle op de vraagzijde, inclusief de verbetering van de efficiëntie van het energiegebruik, in dit verband van groot belang.

De Raad wijst zijn partners er regelmatig op dat het ook essentieel is dat er voldoende in infrastructuur wordt geïnvesteerd. Daarom is het ook voor de Raad van groot belang dat het besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake de trans-Europese energienetwerken snel wordt aangenomen. Zonder voldoende middelen voor de uitbreiding van het Europese energienet is een diversificatie van de energievoorziening, en dus ook meer veiligheid op dat gebied, geen haalbare kaart. Wat die veiligheid van de energievoorziening betreft, heeft de Raad in het verleden al concrete wetgeving aangenomen waar ik nu vanwege tijdgebrek niet uitgebreid op in kan gaan. Ik verwijs daarom alleen maar kort naar een richtlijn uit 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening.

Dan de vraag van de heer Chichester over alternatieve energiebronnen. Op dat punt is de Raad van mening dat er met name twee factoren in het energiebeleid een rol spelen, en ik heb daar al kort naar verwezen: ten eerste diversificatie van brandstofbronnen en ten tweede efficiëntie van energiegebruik. Energie was terecht een van de kernelementen van het zojuist afgeronde debat, en tijdens dat debat werd al opgemerkt dat de lidstaten zelf, op basis van de uitgangspunten van hun nationale beleid, een besluit over de energiemix moeten nemen. Los van het besluit dat de lidstaten zullen nemen, moge duidelijk zijn dat diversificatie van brandstofbronnen - waarbij hernieuwbare energiebronnen een belangrijke rol spelen - onlosmakelijk verbonden is met diversificatie van leverantielanden, als het gaat om geïmporteerde energie.

De Raad zou in dit verband op talloze instrumenten kunnen wijzen, maar ik zal dat slechts kort en vluchtig doen. Wat de diversificatie van brandstofbronnen betreft, met name via het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, hebben de Raad en het Europees Parlement al in 2001 een richtlijn aangenomen betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Ik wil in dit verband ook verwijzen naar het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in de vervoerssector. In december van vorig jaar zijn wij met het Europees Parlement ook tot overeenstemming gekomen over een ontwerprichtlijn betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten. Wij doen er alles aan om ervoor te zorgen dat de richtlijn in de komende maanden aangenomen kan worden. Tot zover dan de kwestie van de energiebezuiniging.

Ik wil er ook op wijzen dat met het zevende kaderprogramma voor onderzoek, via het programma “Intelligente energie voor Europa”, hieraan al een wezenlijke bijdrage wordt geleverd. Dat zevende kaderprogramma zal, net als het momenteel in behandeling zijnde programma “Intelligente energie voor Europa” in het kader van het CIP-programma, de benodigde prioriteit krijgen.

Er is ook sprake van niet-legislatieve maatregelen. Zo hebben in de lente van 2005 de ministers van Energie een bijdrage geleverd aan de Voorjaarstop van de Europese Raad. De Raad besteedt op dit moment nadrukkelijk veel aandacht aan het actieplan voor biomassa, dat voor ons een hoge prioriteit heeft.

Tot slot wil ik nog ingaan op de vraag van de heer Chichester over Kyoto in de periode na 2012, en dan met name over de veiligheid van de energievoorziening en het concurrentievermogen van de Europese Unie. Naar ons idee kan het effect daarvan in principe positief uitpakken. Daarbij wil ik er met klem op wijzen dat naar onze stellige overtuiging een goed milieubeleid een positief effect zal hebben op de groei en de werkgelegenheid.

Maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie leiden tot milieu-innovaties en milieutechnologieën, en de vraag naar dergelijke innovaties neemt wereldwijd gestaag toe. Dat brengt kansen voor onze economieën met zich mee. Door de diversificatie van de energiebronnen, en met name door het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, willen wij ook een bijdrage leveren aan de veiligheid van de energievoorziening. Tegelijkertijd willen wij op die manier de klimaatverandering terugdringen en het concurrentievermogen van de EU als geheel verbeteren.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Andris Piebalgs, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het vorige debat over het werkprogramma van de Commissie werd sterk de klemtoon gelegd op energie. Ik ben daar erg dankbaar voor, evenals voor uw vraag aan de Commissie waardoor dit debat mogelijk werd.

In zekere zin heeft het Groenboek over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en veilige energie de antwoorden al gegeven op de vraag hoe we de uitdagingen die in uw vraag zijn verwoord, tegemoet moeten treden. We moeten ons bovendien realiseren dat dit een wereldwijde uitdaging is: de krapte bij vraag en aanbod, de klimaatveranderingen, de afhankelijkheid van import en de behoefte aan investeringen in de energiesector zijn allemaal wereldwijde uitdagingen. De reactie van de Europese Unie daarop is een gemeenschappelijk energiebeleid. We krijgen daarvoor aanzienlijke steun van de burgers. Uit een onlangs gehouden enquête bleek dat 47 procent van de Europese burgers maatregelen op Europees niveau steunt. We hebben na de publicatie van het Groenboek veel steun ontvangen van een groot aantal lidstaten en nationale parlementen. Het is duidelijk dat de belangrijkste meerwaarde van het Groenboek is gelegen in de gemeenschappelijke aanpak, waarmee we benadrukken dat veiligheid van energievoorziening, concurrentievermogen en duurzaamheid niet van elkaar kunnen worden gescheiden in ons energiebeleid. Die drie moeten elkaar beïnvloeden.

Tegelijkertijd is het ook duidelijk dat we geen konijn uit een hoge hoed kunnen toveren, en dat er ook geen konijn in een hoge hoed is. Dat betekent dat we onze aandacht op het terrein van het energiebeleid moeten richten op maatregelen op specifieke gebieden. In de eerste plaats is het belangrijk om voor veilige energievoorziening, duurzaamheid en concurrentie een waarlijk open, transparante interne markt in de EU te creëren. Dat is cruciaal voor de veiligheid van de energievoorziening. We bereiden een aantal maatregelen voor die niet alleen voor meer concurrentie kunnen zorgen, maar ook voor grensoverschrijdende handel, voor grensoverschrijdende energietransacties. Dat is een buitengewoon belangrijk terrein en ik verwacht bij deze kwesties in de toekomst steun vanuit het Parlement.

De tweede buitengewoon belangrijke kwestie is - zoals de fungerend voorzitter al heeft aangegeven - solidariteit. De Unie is sterk als er solidariteit heerst. Solidariteit wil in de eerste plaats zeggen voorbereid zijn op extreme situaties. In de tweede plaats is het solidariteitsmechanisme erbij betrokken en in de derde plaats speelt heel veel informatie over wat er gaande is op de energiemarkten een rol. Ik ben het eens met de stelling dat diversificatie de belangrijkste kwestie is, maar om deze diversificatie optimaal te kunnen gebruiken, hebben we veel informatie nodig en veel transparantie. We bereiden maatregelen in die zin voor bij het herzien van de richtlijn inzake olievoorraden, waarmee we sterker de nadruk leggen op de veiligheid van de stroom- en gasvoorziening en zoeken naar nieuwe mechanismen, mechanismen die werkelijk tegemoet kunnen komen aan de behoeften van de burgers. Die willen immers graag de zekerheid dat we, mocht zich een extreme situatie voordoen, een mechanisme en voorraden achter de hand hebben.

Dan is er ook nog de kwestie van de energiemix. Dat zou de verantwoordelijkheid moeten zijn van elke lidstaat - het is een kwestie van subsidiariteit. We weten echter allemaal dat maatregelen die in een van de lidstaten worden genomen, van invloed zijn op alle andere lidstaten, in ieder geval op de aangrenzende lidstaten. Dat betekent dat we alleen maatregelen mogen treffen die rekening houden met het energiebeleid van onze buren, en dat we moeten proberen de best mogelijke praktijken te bevorderen.

Wij moeten de energievraagstukken in de EU aan een strategische herziening onderwerpen. Aldus kunnen wij voortdurend hierop terugkomen en erachter komen wat de beste aanpak is van het vraagstuk van de energiemix van elk land. Energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen zullen zonder meer een steeds grotere rol gaan spelen in de energiemix. Tegelijkertijd echter geloof ik dat veel lidstaten gebruik zullen maken van kernenergie, die nu deel uitmaakt van de energiemix. Het is daarom belangrijk een veilig en duurzaam gebruik van deze energie te garanderen.

Ik geloof ook in diversificatie, die wij met nieuwe technologieën tot stand kunnen brengen, en in schone steenkool, in koolstofsekwestratie, enzovoort. Wij hebben nu een goed voorbeeld met het project van Shell en Statoil waarbij het gaat om koolstofsekwestratie en post-verbranding. Dit is geen demonstratieproject: voor het eerst biedt een echt industrieel project, waarin het gaat om 860 megawatt, nieuwe mogelijkheden voor diversificatie van de energiemix, hetgeen strookt met de doelstellingen van ons energiebeleid.

Sommigen hebben gezegd dat er niet genoeg aandacht wordt besteed aan energie-efficiëntie. Daar ben ik het niet mee eens, omdat er juist veel nadruk op wordt gelegd. Het Parlement heeft het Groenboek over energie-efficiëntie besproken. Wij zullen een zeer ambitieus Europees actieplan voorstellen voor energie-efficiëntie en daarin sterk de nadruk leggen op vervoer. Daarop zullen dan alle lidstaten voortborduren met nationale actieplannen voor energie-efficiëntie, en dat is buitengewoon belangrijk.

Wat de technologie betreft, wil ik graag één voorbeeld noemen: Europa is in staat nieuwe technologie te ontwikkelen, maar we zouden alle mogelijkheden daartoe op een samenhangende manier moeten gebruiken. Ik ben van mening dat het Europese strategische plan voor energietechnologie werkelijk verschil kan maken.

Last, but not least, wil ik uw aandacht vragen voor een aantal internationale kwesties. Het beste antwoord op de vragen rond de veiligheid van energievoorziening is niet alleen diversificatie, maar houdt ook verband met wereldwijde, transparante en concurrerende markten voor olie en gas. Dat is de visie die de nodige diversificatie kan opleveren. Om dat mogelijk te maken, moeten we de landen met gas- en oliereserves stabiliseren. We moeten een infrastructuur opbouwen die het ons mogelijk maakt meer gas te halen uit de verschillende regio’s in de wereld, omdat we alleen op die manier de veiligheid van gas- en olieleveranties kunnen waarborgen. We moeten onze marktvisie in de onmiddellijke omgeving uitdragen. De energiegemeenschap moet worden uitgebreid.

Morgen zal de Europese Raad in de gelegenheid zijn om deze kwesties te bespreken. Ik geloof dat de dynamiek die met het Groenboek op gang is gekomen voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europees energiebeleid, een vervolg zal krijgen. Ik ben erg dankbaar dat ik aan dit debat heb mogen deelnemen en kijk uit naar de samenwerking met het Parlement bij de opstelling van een Europees energiebeleid dat tegemoetkomt aan de belangrijkste behoeften van de burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, commissaris Piebalgs, dames en heren, wij zitten sinds enkele maanden midden in een nieuw strategisch debat. Wij zien het conflict met Iran, wij zien de oorlog in Irak, maar wij zien eveneens bepaalde ontwikkelingen in OPEC-landen waarvan wij nooit gedacht hadden dat die zich zouden kunnen voordoen. Wij zien de Chinezen die zich op strategische wijze op de energiemarkten inkopen, wij zien dat het beleid van Rusland gaandeweg steeds minder betrouwbaar wordt, en wij zien dat de mondiale markten een zeer dynamische ontwikkeling doormaken. Daarom moeten wij aan onze doelstellingen vasthouden, en wel aan de doelstellingen van Lissabon.

Wij streven naar werkgelegenheid en groei. Daarbij heeft het energiebeleid een absolute prioriteit. Ik wil commissaris Piebalgs dan ook bedanken voor het feit dat hij energie-efficiëntie centraal stelt en tot absolute prioriteit uitroept. Hierdoor ontstaan voor onze kleine en middelgrote ondernemingen volledig nieuwe mogelijkheden van zaken doen. Hierdoor ontstaan banen in ambachtelijke bedrijven en kleine bedrijfscycli, die onze energievoorziening kunnen veiligstellen.

Aan de andere kant mogen wij het concurrentievermogen van onze energiesector niet uit het oog verliezen. Ik zou de Commissie dan ook met name op willen roepen om grondig uit te zoeken wat de gevolgen van het Kyoto-protocol na 2012 zullen zijn, niet alleen voor onze energie-intensieve primaire industrieën, zoals de staal- en aluminiumsector, en vele andere sectoren, maar ook voor onze energievoorziening. Ik vind dat wij ook aandacht moeten besteden aan de milieuaspecten van duurzaamheid, met name in verband met ons concurrentievermogen.

Ik roep de Commissie en haar voorzitter, de heer Barroso, op om via de verschillende Commissiediensten - communicatiestrategie, fiscaal beleid, externe economische betrekkingen, buitenlands beleid, mededingingsbeleid, milieubeleid, enzovoort - deze belangrijke taak op zich te nemen. Deze is voor de toekomst van Europa van kolossaal belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, we leven in een wereld die steeds meer energie verslindt. De grote consumenten, de Amerikanen en Europanen, kunnen de Chinezen, Indiërs en anderen niet het recht ontzeggen onze levensstandaard na te streven en dus ook meer energie te consumeren.

Gezien de almaar stijgende vraag naar energie in de wereld moeten de energieverbruikende landen een blok vormen tegenover de kartels op de energiemarkt om invloed uit te oefenen op de prijsvorming. Tegen die achtergrond zijn energiebesparing en verbetering van de energie-efficiëntie absolute prioriteiten. Het Internationaal Energieagentschap heeft berekend dat als computerfabrikanten de verplichting zou worden opgelegd het energieverbruik van computers in wachtstand te verminderen van de huidige 10 watt tot 1 watt, een besparing gerealiseerd kan worden die gelijkstaat aan de productie van twintig elektriciteitscentrales van 1 000 megawatt.

We moeten meer gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen. Brazilië produceert 700 miljoen liter ethanol op basis van producten uit de suikerindustrie, het eiland Mauritius weet 20 000 ton olie te besparen door in elektriciteitscentrales vezelresten te verbranden, Zweden gaat alle tankstations verplichten biobrandstoffen aan te bieden en op de Fiji-eilanden zijn er al dieselmotoren die op kopraolie lopen.

Anderzijds is het zo dat traditionele energiebronnen nog niet volledig vervangen kunnen worden door hernieuwbare vormen van energie. Er is qua technologie echt een sprong voorwaarts nodig op het gebied van zonne-energie, de waterstof/brandstofcel, enzovoort. Zelfs voor de ontwikkeling van windenergie, waarvoor Europa toch een aanzienlijk offshore-potentieel heeft, zijn substantiële investeringen nodig met het oog op de veiligheid van de netwerken. Voorlopig kan de wereld nog niet zonder kolen en kernenergie. De lidstaten moeten zelf keuzen maken op dit vlak; ze bepalen zelf hoe hun energiemix eruit moet zien.

Europa zal meer moeten investeren in onderzoek op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, koolstofsekwestratie, schone kolen, nucleaire veiligheid en kernfusie. De Unie zal ook een energiebeleid moeten voeren waarin solidariteit een grotere plaats inneemt. Bij de totstandbrenging van de interne markt voor energie zal zij moeten zien te voorkomen dat de markten zodanig worden opgedeeld dat ze trekken van een oligopolie gaan vertonen. Tot slot zou ik nog willen zeggen dat de Voorjaarsraad een besluit zal moeten nemen, want een Europa zonder gemeenschappelijk energiebeleid zal altijd een soft power blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek, namens de ALDE-Fractie. - (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, vertegenwoordigers van Oostenrijk, dames en heren, het is nauwelijks voorstelbaar hoe sterk Europa afhankelijk is van import, en dat maakt onze situatie zeer zorgwekkend. Wij moeten de productie en distributie kritisch onder de loep nemen en de markt zodanig reguleren dat zij goed functioneert. Met andere woorden, de consumentenrechten en de transportcapaciteit moeten worden gereguleerd en de dominante positie van de grote energiebedrijven moet worden onderzocht.

Wij maken geen gebruik van de bestaande technologie, wij verlagen de uitgaven voor onderzoek in de lopende begrotingsonderhandelingen, en wij laten na de industrie de duidelijke signalen te geven die zij nodig heeft om investeringen te durven doen, met name langetermijninvesteringen. De lidstaten stellen zelf hun energiemix samen, en dat is maar goed ook. Wij zijn nu zover dat er een Groenboek is. Wij, als Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie, steunen dit Groenboek en vinden het buitengewoon constructief, net als het werk dat mevrouw Kroes doet op het gebied van de mededinging.

Mijnheer Winkler, u zei echter in uw inleiding dat Europa op 1 januari om acht uur een schok kreeg op het gebied van de energie, en dat we die schok kregen uit Rusland. Veel nationale regeringsleiders worden nu nerveus en willen herreguleren. Zij willen protectionisme in de energiesector, een ontwikkeling die haaks staat op de eerder geuite wens van de Raad en op de wens van de Commissie en het Parlement. Dat is een schande op een moment waarop wij de nieuwe lidstaten kunnen helpen bij het verkrijgen van een stabiele energievoorziening en dat wij grote milieuproblemen kunnen oplossen door solidair met hen te zijn. Het is een schande om deze argumenten aan te voeren als wij tegelijkertijd zoveel nieuwe banen kunnen scheppen in Europa. Het spijt mij te moeten zeggen dat onze eigen Zweedse regeringsleider, de heer Göran Persson, vandaag heeft aangekondigd de Zweedse energiemarkt te willen herreguleren.

Als je doet wat je altijd al gedaan hebt, zul je krijgen wat je altijd hebt gekregen, zo luidt een gezegde. Een dergelijke situatie kunnen wij ons in Europa echter niet meer veroorloven. Wij moeten buitengewoon moeilijke beslissingen nemen, en dat betekent een zware verantwoordelijkheid voor Oostenrijk, dat morgen de vergadering van de Raad zal leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Claude Turmes, namens de Verts/ALE -Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, morgen komen de staatshoofden en regeringsleiders bijeen voor een Energietop. Zal het daarbij ook daadwerkelijk om energie gaan? Ik ben bang van niet! Morgen zal de heer Berlusconi een grote show geven en morgen zal Enel bekend maken dat Suez overgenomen wordt. Dat betekent dat het één grote show in het kader van de Italiaanse verkiezingen zal worden. Daarnaast zullen de heer De Villepin en president Chirac de gelegenheid benutten om zichzelf als helden te profleren in een Franse regering die uit elkaar aan het vallen is.

Dat zijn allemaal rookbommen die de interne markt in nevelen hullen. Waar draait het eigenlijk om bij de communautaire interne markt? Op de manier waarop die markt nu functioneert, is het de grootste economische mislukking die Europa ooit heeft meegemaakt. Enel haalt de Italiaanse consumenten het vel over de oren, net zoals Endesa dat bij de Spaanse consumenten en Suez bij de Belgische consumenten doet. Tot slot haalt ook E.ON de Duitse consumenten het vel over de oren. En dan moet de discussie zich nu plotseling op de vraag richten of wij over nationale kampioenen beschikken of, zoals de heer Barroso dat noemt, over nog grotere Europese kampioenen, zodat deze vervolgens hun markten nog meer kunnen domineren waardoor de consumenten en het concurrentievermogen in Europa nog meer risico lopen. Dat is niet waar het om draait bij de interne markt! Het draait namelijk om de vraag of wij er op politiek niveau eindelijk in zullen slagen om die interne markt adequaat en op een onafhankelijke wijze te reguleren en om de netwerken van de rest af te scheiden. Het vervoersbeleid dient een centraal aspect van het energiebeleid te zijn. Zolang dat niet het geval is, zijn alle documenten slechts papieren tijgers.

De belangrijkste bijdrage die wij met ons beleid kunnen leveren, is het definiëren van doelstellingen voor de lange termijn op het gebied van hernieuwbare energie, efficiëntie en CO2. Als dat niet gebeurt, is er geen investeringszekerheid. In dit debat ontbreekt een nieuwe methode. Wij zijn er tot nu toe niet in geslaagd om op alle niveaus een goede coördinatie tot stand te brengen. Wij hebben met andere woorden nieuwe partnerschappen nodig. En wat doet de heer Barroso vervolgens, terwijl hij op zijn gebruikelijke manier als een olifant door de porseleinkast gaat? Hij geeft de energiebron die juist de meeste verdeeldheid onder de burgers in Europa zaait, een centrale plaats in het debat! Is het mogelijk om met nog minder politiek gezond verstand te handelen dan de heer Barroso thans via de media doet?

 
  
MPphoto
 
 

  Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, wij kennen de voorspellingen van de grote oliemaatschappijen. Volgens hen zal in 2030 ongeveer 80 procent van de energie in de wereld nog steeds afkomstig zijn van fossiele brandstoffen. Zulke voorspellingen zijn in het licht van de geschiedenis geloofwaardig, zelfs indien wij alles op alles zouden zetten om energie te sparen, om de energie-efficiëntie te verbeteren, het gebruik van alternatieve vormen van energie te bevorderen en biobrandstoffen te gebruiken, en zelfs indien wij meer kerncentrales zouden bouwen en oude reactoren zouden ontmantelen.

Het is bekend dat er in de EU-landen geen grote olievoorraden meer zijn. Ook het gas in onze regio wordt de komende tien jaar opgebruikt. Volgens het nieuwe Groenboek zal de afhankelijkheid van de import van energie in de hele Europese Unie stijgen tot 71 procent in 2030.

Als de voorspellingen van de oliemaatschappijen uitkomen en aan onze energiebehoeften zal worden voldaan met vooral fossiele brandstoffen, zal er harder worden gestreden om deze brandstoffen in handen te krijgen. De Europese Unie wil de toename van haar energiebehoefte volledig dekken met gas. De ontwikkeling van het vloeibaar maken van gas zal de situatie, die nu gunstig is voor de EU-landen verslechteren, aangezien de meeste gasreserves in de wereld zich op het continent van Eurazië, aan het eind van pijplijnverbindingen, bevinden.

De beschikbaarheid en de prijzen van olie en gas worden op cruciale wijze beïnvloed door de strijd die China en andere landen in het Verre Oosten leveren om dezelfde natuurlijke hulpbronnen die tot nu toe vrijwel alleen door de OESO-landen werden gebruikt.

Onze fractie steunt de Commissie bij het zoeken naar alternatieven. Er is geen simpele oplossing voorhanden. Als wij het op fossiele brandstoffen afgestemde beleid willen voortzetten, moet de Europese Unie goede handelsbetrekkingen met Rusland aangaan.

Tot slot wil ik iets zeggen over zogeheten Europese oplossingen. Een beleid waardoor de stroomprijs in sommige landen stijgt, zodat hij in andere landen kan dalen, is onaanvaardbaar. Voor sommige landen is deze vorm van solidariteit te duur.

 
  
MPphoto
 
 

  Umberto Pirilli, namens de UEN-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, hetgeen de afgelopen weken is gebeurd met het geval Suez-Enel en hetgeen in deze dagen is gebeurd met het openbaar overnamebod van E.ON op Endesa - dat werd tegengehouden door het decreet van de Spaanse regering waarmee de bevoegdheden van de nationale energiecommissie werden verhoogd - bevestigen dat de regeringen de neiging hebben om terug te krabbelen van de aan de Unie ten grondslag liggende beginselen en regels.

Voorzitter Barroso verklaarde gisteren nog: “Ik hoop dat de regeringsleiders een antwoord zullen geven op de vraag of zij de politieke wil hebben om Europese oplossingen te vinden op Europese problemen”.

De Commissie heeft alle aspecten van het energievraagstuk onderzocht en een gedetailleerde en verdienstelijke analyse gemaakt, die iedereen bekend is en die ik hier dus niet hoeft te herhalen. In de gezamenlijke resolutie van de PPE-, PSE-, ALDE- en UEN-Fractie worden de zorgen tot uiting gebracht die alle Europese burgers koesteren, en worden eveneens de oplossingen voorgesteld die een groot deel van onze burgers en landen wenst.

Op één punt laat het voorstel echter te wensen over: op het punt van de besluitvormingscentra. Hoeveel besluitvormingscentra zijn er, en welke? In zijn verklaringen van gisteren heeft voorzitter Barroso ook gesproken over het bestaan van vijfentwintig energiemarkten en vijfentwintig verschillende beleidsvormen in deze sector. Dit is een nefaste toestand, gezien de nagestreefde beleidsconvergentie in de EU. Daar komt echter nog bij dat het noodzakelijk is de fysieke veiligheid van de Europese energie-infrastructuur te waarborgen en te beschermen tegen de risico’s van natuurrampen en terroristische aanslagen, evenals tegen politieke risico’s, met inbegrip van bevoorradingsonderbrekingen.

De vraag die ik iedereen wil stellen, luidt: “Kan Europa geregeerd worden door vijfentwintig verschillende regeringen, of is misschien het moment gekomen om de Europese strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en voor energie te onderwerpen aan een enkel besluitvormingscentrum, dat de uitdagingen die de galopperende moderne wereld ons stelt, snel en coherent het hoofd kan bieden?”

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. - Mijnheer de Voorzitter, recente onderbrekingen van de energielevering hebben geleid tot een hernieuwd besef van kwetsbaarheid op het gebied van de energie-invoer. Energie is essentieel voor elk land. Welke lering kunnen we inzake de voorzieningszekerheid trekken?

De verweving van het energiebeleid met het buitenlands beleid is inmiddels een feit. De Europese Unie moet zich hoeden voor druk vanuit energieproducerende landen. Derhalve is een grotere diversificatie van de energieleveranciers een politieke noodzaak.

Daarnaast heeft de Russisch-Oekraïense crisis de optie van import van vloeibaar aardgas uit andere regio's weer actueel gemaakt. Ook het gebrekkige functioneren van de interne markt vergt onze aandacht. De recente discussie over het creëren van nationale kampioenen mag het zicht hierop niet benemen. Wat de voorzieningszekerheid betreft, hebben de lidstaten zelf echter sterke middelen in handen. Naast een meer verscheiden energiemix, kunnen ze vergroting beogen van hun noodreserves.

Deze maatregelen, evenals de intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten, zetten meer zoden aan de dijk dan een omstandig Europees energiebeleid. Voorzichtigheid is voorts geboden bij het energieverdrag met Rusland. Kritische distantie is te verkiezen boven een verdere integratie op energiegebied met landen waarmee we een instabiele relatie onderhouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het Groenboek van de Commissie toont aan dat de afhankelijkheid van Europa op energiegebied zorgwekkend is. De afhankelijkheid van Italië is zelfs nog groter, zoals uit de onbetwistbare gegevens van Enea en Istat blijkt. Het Italiaans energieproductievermogen is slechts 30 miljoen ton aardolie-equivalenten, en dus moet Italië energie invoeren uit het buitenland. De afhankelijkheid van Italië is in 2005 gestegen tot 85 procent. In 2001 was die 83 procent en in 1995 81 procent.

In de Unie zijn alleen Ierland, Luxemburg en Portugal nog sterker van ingevoerde energie afhankelijk dan Italië. De Italiaanse energiebehoeften worden voor 45 procent gedekt met aardolie en voor 32 procent met aardgas. De stijgende energieprijzen leiden tot hogere uitgaven voor benzine en tot hogere stroom- en gasrekeningen. Ook de milieuzorgen oefenen echter een invloed uit op de keuzes in deze sector. Het is dan ook geen toeval dat de kernoptie weer actueel is geworden.

Om de energieafhankelijkheid tegen te gaan is het noodzakelijk heel het bevoorradingssysteem flexibeler te maken, het energiegebruik te rationaliseren, te zorgen voor lokale energiedistributie, onder gebruikmaking van zowel kleine, traditionele installaties als installaties voor hernieuwbare energie, en meer te investeren in onderzoek. De ontwikkeling van thermodynamische zonne-energie, geothermische energie, het gebruik van biomassa, de invoering van nieuwe gascentrales met gecombineerde cycli in de systemen voor stroomopwekking en tot slot het opnieuw lanceren van kernenergie dulden geen uitstel meer.

Dit zijn de thema’s en uitdagingen van de toekomst. Men moet zich echter afvragen waarom Italië en Europa steeds meer terrein prijs geven aan Rusland en vooral China. Iran levert gas en aardolie aan China en Rusland, en dat zijn energiestromen en -bronnen waar de Europese bedrijven tientallen jaren lang enorme hoeveelheden geld in hebben geïnvesteerd. En dat alles gaat nu teloor wegens dienstbaarheid aan buiten Europa gelegen belangen.

Daardoor mist Europa weer eens een grote kans op ontwikkeling, veiligheid en sociaal welzijn. Europa wordt steeds afhankelijker, niet alleen op energiegebied maar ook op dat van de politiek. Europa moet de moed vinden om de met zijn belangen strokende geopolitieke besluiten te nemen, als het zijn volkeren inderdaad een perspectief wil bieden. Dat is, naast de op stapel staande richtlijnen, de revolutionaire maatregelen waarom de Europeanen de Commissie en de Raad vragen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacek Emil Saryusz-Wolski (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, onlangs zijn we er getuige van geweest dat landen met een quasi-monopoliepositie energie soms ook gebruiken als wapen om politieke druk uit te oefenen. Ik denk bijvoorbeeld aan de kwestie Rusland-Oekraïne. Daardoor is ook deze plotselinge interesse in het energiebeleid gerezen. Het probleem dient dan ook te worden beschouwd als een zaak van buitenland- en veiligheidsbeleid, en dus wil ik mij behalve tot commissaris Piebalgs, ook graag richten tot de heer Solana en mevrouw Ferrero-Waldner.

Het is essentieel dat de EU een echt extern veiligheidsbeleid ontwikkelt met betrekking tot de gas- en olieleveranties. Dit beleid moet zich onderscheiden van het energiebeleid in engere zin. We moeten die twee niet door elkaar halen. De vraag is welke meerwaarde de EU kan bieden als de energiebevoorrading om politieke redenen wordt verminderd? Voorstellen, zoals die zijn gedaan in het Groenboek, gaan in de goede richting, ook al zijn ze nog te bescheiden. Solidariteit is een van de belangrijkste principes van de Europese integratie en brengt de verplichting met zich mee om bijstand te verlenen alle in moeilijkheden verkerende lidstaten. We moeten dit solidariteitsprincipe uitbreiden, zodat het ook van toepassing is op problemen die te maken hebben met door politiek optreden veroorzaakte energietekorten.

Wat we nodig hebben is samenwerking en solidariteit, in plaats van concurrentie tussen lidstaten, zoals nu het geval is. In de komende Voorjaarsraad dienen vooral drie uiterst belangrijke kwesties centraal te staan: ten eerste onderlinge bijstand tussen lidstaten in geval van stopzetting van de energieleveranties, ten tweede structuren voor onderling overleg tussen lidstaten over belangrijke gas- en leveringscontracten, en ten derde de opneming van een energieveiligheidsclausule in alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen die energieleverancier of doorvoerland zijn. Een energieveiligheidsclausule moet de landen dwingen een bepaalde gedragscode te volgen en de energieleveranties niet te gebruiken als politiek drukmiddel. Het is tijd om meer te doen dan verklaringen af te leggen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pasqualina Napoletano (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het energiebeleid heeft een evidente externe dimensie, die de afgelopen maand januari met het probleem tussen Rusland en Oekraïne op dramatische wijze op de voorgrond trad. De Unie van haar kant heeft de afgelopen jaren een aantal beleidsvormen ingevoerd, zoals de strategische samenwerking met Rusland, het Euro-mediterraan partnerschap, het nabuurschapsbeleid en de overeenkomst met de Samenwerkingsraad van de Golf. Deze betrekkingen omvatten de belangrijkste aardolie- en gasproductielanden.

De energiekwestie is tot nu toe op gefragmenteerde wijze aangepakt, van de liberalisering van de markten tot de bevoorradingszekerheid, van energie-efficiëntie tot een beter gebruik van de energiebronnen. Men heeft echter van dit alles nog steeds geen alomvattend beleid gemaakt. Morgen en overmorgen zal zich de Europese Raad over deze vraagstukken buigen, maar de Europese regeringen lijken verdeeld te zijn: enerzijds is het noodzakelijk een gemeenschappelijk beleid te voeren maar anderzijds wil men de door historische, geografische of politieke omstandigheden bepaalde, bilaterale betrekkingen voortzetten.

Als Europees Parlement steunen wij de inspanningen van de Commissie, maar tegelijkertijd vragen wij meer. Dat zal echter niet mogelijk zijn als geen antwoord wordt gegeven op een aantal belangrijke vragen. Zijn wij van plan om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in haar geheel te verminderen? Zijn wij in staat om met het oog daarop de toekomstige behoeften te ramen? Is het ons doel om onze vraag te coördineren met die van de andere invoerende landen, en met name de ontwikkelingslanden? Zullen wij op de volgende G8 van Sint Petersburg verschijnen met één voorstel en zullen wij met één stem spreken?

De antwoorden op deze vragen veronderstellen het bestaan van iets dat heel dicht in de buurt komt van een energieplan met een Europese dimensie. Het Groenboek is een eerste stap. Er moet echter veel meer worden gedaan, en natuurlijk wil het Europees Parlement volledig betrokken worden bij dit beleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE). - (LT) Deze resolutie is een erg belangrijk document dat op een goed moment komt en het standpunt van het Europees Parlement met betrekking tot de veranderende situatie in de Europese energiesector goed weergeeft. De resolutie markeert het begin van het debat over het Groenboek voor een veilig, concurrerend en harmonieus energiebeleid. Naast efficiënter energiegebruik is het beschikken over diverse energiebronnen voor de landen van de Europese Unie een fundamentele factor bij het verminderen van de afhankelijkheid van derde landen. Er wordt veel aandacht besteed aan kernenergie, aangezien kernenergie niet weg te denken valt als onderdeel van de energiesector van de Europese Unie. Het is heel belangrijk voor Litouwen en andere staten, die niet over voldoende windenergie, zonne-energie en geothermische energie of andere alternatieven voor gas en aardolie beschikken. De beslissing om kernenergie te ontwikkelen moet het voorrecht van de lidstaten blijven. Er moet een wetgeving komen waarmee een deel van de middelen die nu naar het landbouwbeleid gaan, ter beschikking wordt gesteld voor de productie van biomassa. Het beginsel van energiesolidariteit tussen de lidstaten is uitermate belangrijk. Dit is ook belangrijk in de besprekingen met de rest van de wereld. Bij het plannen van energieprojecten moeten lidstaten de gevolgen van die projecten voor andere landen in hun projectbeoordeling meenemen. Daarom denk ik dat we onze aandacht moeten richten op de herziening van de bijlagen van de TEN-E-richtsnoeren. De projectenlijst weerspiegelt conflicterende visies op wat ik de politieke noordelijke pijpleiding zou willen noemen. Helaas wordt in deze lijst geen van de projecten genoemd die belangrijk zijn voor de Baltische landen en Polen, zoals de ‘Amber’-pijpleiding of de koppeling van elektriciteitsnetwerken, die het voor de geïsoleerde Baltische regio mogelijk maken om snel aansluiting te vinden bij Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik vrees ten zeerste dat het voorstel van de Commissie inzake aardgas, dat op tafel komt na de crisis tussen Rusland en Oekraïne, niet tegen de situatie en de behoeften is opgewassen. Het volstaat gewoon niet.

Als wij de door de Commissie vastgestelde doelstellingen willen bereiken, moeten wij meer en beter investeren. Dan moeten wij de hernieuwbare energiebronnen krachtig ondersteunen, energiebesparing bevorderen en de energienetwerken ontwikkelen. Die doelstellingen kunnen wij echter met de begrotingsmiddelen die u daarvoor wilt uittrekken, nooit bereiken. Met het geld dat via het zevende kaderprogramma daarvoor beschikbaar wordt gesteld, kunnen wij geen serieuze stappen zetten in de opbouw van een gemeenschappelijk energiebeleid, noch goedkopere en betere technologie ontwikkelen voor hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing Met de door u voorgestelde maatregelen ten behoeve van een gemeenschappelijk energiebeleid kunnen wij de strijd niet winnen tegen de praktijken van de kartels, die de scepter zwaaien en niet alleen de consumenten maar heel het eengemaakte Europa de wet voorschrijven als het om energie gaat.

Dan nog het volgende: hernieuwbare energie is, heren van de Commissie, één ding maar kernenergie is iets anders. Probeert u niet alles op een hoop te gooien en hernieuwbare energie te gebruiken als een groot gordijn om de waarheid achter te verstoppen. De waarheid is namelijk dat een groot deel van de Europese burgers terughoudend tot afwijzend staat tegenover het gebruik van kernenergie, en dat kunt u niet zo maar wegtoveren.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de betrouwbaarheid van de energievoorziening van de Europese Unie wordt met de maand minder, aangezien we steeds afhankelijker worden van de invoer van energie. Het enige dat we ons in dit verband kunnen permitteren, is het kwijtraken van onbetrouwbare en onvoorspelbare partners. Hun rol op de Europese energiemarkt zou binnen veilige grenzen gehouden moeten worden.

Tot verrassing van vele - maar zeker niet alle - Europese landen heeft Rusland onlangs laten zien dat het zo’n onbetrouwbare partner is. De Russische leveranties liepen onlangs terug als gevolg van de weersomstandigheden in Siberië, de onveilige pijpleidingen in het noorden van het land en de onbeheersbare drang om energie in te zetten als politiek drukmiddel tegen de pro-westerse buurlanden.

Daarom kan de samenwerking op energiegebied niet beperkt blijven tot de landen binnen de Europese Unie. De oorzaak van onze energieproblemen ligt nu eenmaal buiten de Europese Unie. Er liggen echter ook oplossingen buiten de Europese Unie, zoals de Noorse olievelden, en daarom moeten wij ervoor zorgen dat niet alleen het energiebeleid maar ook de trans-Europese netwerken de grenzen van de Europese Unie overschrijden. Daarom moet een versterkt nabuurschapsbeleid ook energie omvatten, en moet het Poolse voorstel voor een energiepact op basis van solidariteit, dat ver over de grenzen van de Europese Unie heen kijkt, serieus worden besproken tijdens de komende top.

Veiligheid van energievoorziening is bovenal een zaak van buitenlands en defensiebeleid. Het is naïef om te stellen dat nieuwe energiebronnen, of het opleggen van beperkingen aan de industrie, zoals klimaatovereenkomsten, de oplossing zijn. Hernieuwbare energiebronnen zullen nog geruime tijd een dure aanvulling blijven op onze energiebronnen. Het opleggen van uitzonderlijk strenge beperkingen aan de Europese industrie, vaak op basis van dubieuze wetenschappelijke veronderstellingen, is een factor die onze concurrentiekracht beperkt.

 
  
  

VOORZITTER: ANTONIOS TRAKATELLIS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de wanordelijke liberalisering van de energiemarkt in de EU heeft al geleid tot grote verstoringen. Goede Europeanen, zoals Groot-Brittannië, hebben braaf hun markten opengesteld, terwijl slechte Europeanen, zoals Frankrijk en Duitsland, hebben geweigerd dat te doen.

De liberalisering heeft rechtstreeks geleid tot een enorme verhoging van de groothandelsprijzen voor gas in het Verenigd Koninkrijk. De EU heeft de gemiddelde Britse gasrekening met meer dan tweehonderd pond per jaar verhoogd. Nu streeft de EU naar een gemeenschappelijk energiebeleid, zodat het de hand kan leggen op wat er over is van de Britse gas- en oliereserves. De heer Chichester vraagt hoe de Raad en de Commissie denken te reageren op de ontwikkelingen op de wereldmarkt voor energie, en hoe de bevoorrading zal worden veiliggesteld. Hij stelt de juiste vraag, maar wel aan de verkeerde mensen. Hij zou die vraag aan de Britse regering moeten stellen.

De Conservative Party nodigt bij monde van de heer Chichester de Europese Unie opnieuw uit om zich nog sterker te bemoeien met de Britse aangelegenheden. Groot-Brittannië zou het voorbeeld moeten volgen van Frankrijk en Duitsland en zijn eigen nationale belangen en die van de energieverbruikers thuis moeten beschermen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alejo Vidal-Quadras Roca (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de komende dagen zullen de staatshoofden en regeringsleiders debatteren over een mogelijk communautair energiebeleid.

Zowel de regeringen als de burgers beseffen inmiddels hoe ernstig de situatie is, hoe kwetsbaar onze energievoorziening is, hoe afhankelijk we zijn van import en hoe dringend we adequate maatregelen moeten nemen.

Het Europees Parlement deelt de zorgen van de burgers ten volle, en daarom moeten we in dit Parlement een duidelijk, sterk signaal afgeven ten gunste van energieonafhankelijkheid van de Unie.

Daarom moeten we een volledige energiemix steunen, met een belangrijke rol voor uitstootvrije energiebronnen als kernenergie en hernieuwbare energie. Het is tijd dat we serieus gaan nadenken over de mogelijkheid om in alternatieve bevoorradingsroutes te investeren om de impact te verminderen van situaties als de recente crisis tussen Rusland en Oekraïne.

Aan de vraagzijde moeten we de nadruk leggen op het verbeteren van de energie-efficiëntie op alle verbruik- en productieniveaus. In dat verband zijn voorlichting en uitwisseling van goede praktijken van fundamenteel belang.

We moeten streven naar een echte, vrije, interne energiemarkt door infrastructuur en verbindingen tussen netwerken te verbeteren, en door eindelijk af te stappen van het achterhaalde idee van grote nationale kampioenen.

We leven in de eenentwintigste eeuw, in een steeds sterker geïntegreerde Unie, en dit is niet het moment om een stap terug te zetten. Het moge duidelijk zijn: protectionisme schaadt niet alleen onze economieën en onze concurrentiekracht, maar in de eerste plaats ook de consument. In de gemondialiseerde wereld zijn nationale reuzen op het wereldtoneel dwergen, en pro-Europese toespraken hebben weinig zin als blijkt dat, wanneer er beslissingen moeten worden genomen, men de daad niet bij het woord voegt.

Mijnheer de Voorzitter, ik rond af met een oproep aan de Raad deze kans niet voorbij te laten gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Reino Paasilinna (PSE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, wij zijn in een blijvende energiecrisis beland. De reden is duidelijk: de ruimte tussen consumptie en aanbod is zo klein dat de prijzen bij het minste of het geringste de pan uitrijzen. Dat kan gebeuren door bijvoorbeeld een storm aan de andere kant van de oceaan, en door vele andere zaken.

Wij hebben een goede oplossing voor dit probleem: samenwerking op het gebied van energie in de Europese Unie. Die wordt echter tegengehouden door een zogeheten antisolidariteitsbeweging in sommige lidstaten. Deze is ontstaan in landen die nota bene de Europese Unie hebben opgericht. Deze landen staan geen concurrentie op eigen grondgebied toe, maar kopen met dit luie geld wel energiebedrijven in andere landen op. Op die manier bereiken wij niets. Zij deden hetzelfde in de telecommunicatiesector toen de telecommarkten geopend moesten worden. Als gevolg daarvan kregen wij weer eens kopers uit het buitenland over de vloer.

Als wij in de Europese Unie geen solidariteit tonen, kunnen wij de energieoplossingen, waar wij hier over spreken, wel vergeten. Een voorwaarde voor een gemeenschappelijk energiebeleid is het streven naar gemeenschappelijke doelstellingen. Onze leiders moeten zich daaraan houden en mogen ze niet misbruiken, zoals nu gebeurt.

Hoe kunnen wij dit bereiken? Ik stel voor dat Finland een energietop organiseert waar de regeringsleiders afspraken over de werkmethoden kunnen maken. Op die manier kunnen wij uit de situatie geraken die ons voortdurend zo kwetsbaar maakt voor crises. Finland kan met het organiseren van een dergelijke bijeenkomst een goede dienst bewijzen, zeker als het gaat om de kwestie van de Russische energie, waar veel collega's hier op hebben gewezen. Wij hebben daarmee namelijk langdurige ervaring. Op de top kan tegelijkertijd worden gesproken over de energiedialoog met Rusland, die vrij weinig vooruitgang heeft geboekt en die nogal geheimzinnig is, omdat de Raad hier nauwelijks aan deelneemt. Zo slaan wij twee vliegen in een klap en vergroten wij de solidariteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Fiona Hall (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat de gezamenlijke resolutie zo evenwichtig is en geen routineuze reactie. Energie is omhoog geschoten op de politieke agenda, maar geopolitieke initiatieven vormen maar een deel van wat er moet gebeuren om de veiligheid van de energievoorziening te waarborgen. We moeten de weg vooruit nog steeds voor een groot deel zoeken in onze achtertuin. We moeten de vraagkant van het probleem aanpakken door ons waarachtig in te spannen voor de implementatie van energie-efficiëntiemaatregelen en voor het ontwikkelen van inheemse energiebronnen, met name hernieuwbare energiebronnen. Dat wordt nog eens onderstreept in de paragrafen over duurzame energiebronnen en versterkt door een aantal amendementen die wij als ALDE-Fractie zullen ondersteunen.

Zelfs met betrekking tot de kwestie van de gasvoorziening moeten we de antwoorden dicht bij huis zoeken. Zware industriële gebruikers in het noordoosten van Engeland hebben ondanks de opgeblazen prijzen moeten vechten om gas geleverd te krijgen, eenvoudigweg omdat de markt niet functioneert. De Voorjaarsraad zal morgen de situatie onder ogen moeten zien, en man en paard moeten noemen als het gaat om de lidstaten die hun gasmarkt niet hebben opengesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Diamanto Manolakou (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, energiebevoorrading en gebruikmaking van elke energiebron vergen politieke keuzes. Deze moeten tot doel hebben op geïntegreerde wijze te voldoen aan alle volksbehoeften, via bijvoorbeeld vermindering van de energieafhankelijkheid, energiebesparing, waarborging van de veiligheid van de bewoners, bescherming van het milieu en verankering van energieproducten als sociaal goed en niet als handelswaar.

De Europese Unie bevordert een liberalisatiebeleid en offert de volksbehoeften op aan de winst van de particuliere investeerder. Ook het Groenboek beweegt zich binnen het kader van het mededingingsvermogen en de volksvijandige Strategie van Lissabon. Men aarzelt zelfs niet om de hernieuwbare energiebronnen te gebruiken als een voertuig om het particulier kapitaal toegang te geven tot de energiesector. De verwijzing naar de noodzaak van milieubescherming is schijnheilig en verhult datgene wat de Europese Unie werkelijk in het schild voert, namelijk versnelde liberalisering, bevordering van de communautaire producten op dit gebied en beperking van de afhankelijkheid van ingevoerde brandstof.

De instelling van een gemeenschappelijk energieorgaan zou een uitweg kunnen bieden, mits dat orgaan volksbezit is en functioneert in het kader van een economie waarin de fundamentele productiemiddelen gesocialiseerd zijn. Op die manier kan het hoofd worden geboden aan de cruciale vraagstukken en worden voorkomen dat energie handelswaar wordt, in plaats van een sociaal goed.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, Polen is zeer kwetsbaar als een beleid wordt gevoerd waarmee de aardgas- en aardolieleveranties aan ons land worden gebruikt als politiek drukmiddel. Een dergelijk beleid wordt toegepast door de belangrijkste leverancier van deze energiebronnen, namelijk Rusland. Dat is de reden waarom de Poolse regering een initiatief heeft voorgelegd aan de Europese instellingen. Dat zou ons in staat moeten stellen een oplossing te vinden voor het probleem van de energiezekerheid op basis van het beginsel ‘een voor allen en allen voor een’, of anders gezegd, op basis van het solidariteitsbeginsel. Helaas werd dit initiatief tamelijk koel ontvangen door de grootste EU-lidstaten, aangezien de meeste daarvan oplossingen proberen erdoor te drukken die hun zelf het beste uitkomen, zelfs als dat ten koste gaat van andere lidstaten.

Een perfecte illustratie van dat beleid is de aanleg van de noordelijke gaspijpleiding door de Oostzee, die het resultaat is van een overeenkomst tussen Rusland en Duitsland. Hoewel de energiezekerheid van Duitsland daar in de toekomst inderdaad sterk door zal worden verbeterd, vormt dit project een bedreiging voor de economische belangen en de energiezekerheid van landen als Polen, Litouwen, Letland, Estland en andere landen buiten de Europese Unie, zoals Oekraïne.

Er is dan ook gezamenlijke actie door de lidstaten nodig, of anders gezegd, er is een gemeenschappelijk energiebeleid nodig. Daarom verdient het door mij genoemde Poolse initiatief serieuze aandacht in een serieus debat.

 
  
MPphoto
 
 

  Elma Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik wil niet zo zeer over het energiebeleid op zich spreken, maar over de maatregelen op buitenlands en veiligheidsgebied die daarmee samenhangen. Gezien het feit dat Rusland sinds de afgelopen winter energie blijkbaar als een politiek wapen beschouwt en ook gezien de situatie in het Midden-Oosten, moeten wij constateren dat het veiligstellen van de energievoorziening een buitengewoon problematische en omvangrijke kwestie is, zoals wij die al jaren lang niet meer hebben meegemaakt. Daarom moeten wij meer inspanningen ondernemen om maatregelen op te stellen en uit te voeren op basis van een nauwere samenwerking tussen de Commissie buitenlandse zaken en uw commissie, mijnheer Chichester. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de eis dat Rusland nu eindelijk een definitief standpunt inneemt ten aanzien van het Energiehandvest, zodat het geratificeerd kan worden en de energievoorziening veiliggesteld is.

Wij moeten duidelijk maken - eventueel door maatregelen op het gebied van het buitenlands beleid, maar zeker ook door het bevorderen van het concurrentievermogen - dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen energieproducenten en energieleveranciers, die de pijpleidingen bezitten. Dat is de enige manier om te voorkomen dat bijvoorbeeld Gazprom niet alleen tot de grootste producent uitgroeit, maar ook nog eens de controle krijgt over de pijpleidingen, waardoor dat bedrijf beide troeven in handen houdt.

Wat de modernisering en ontwikkeling van energienetwerken betreft, moeten wij intensiever met Oekraïne en de Zuid-Kaukasus samenwerken. Ik ben echter vooral van mening dat er binnen de Europese Unie meer genetwerkt dient te worden. Daarmee doel ik op een netwerk dat niet tegen deze of gene gericht is, dus geen “Energie-NAVO-netwerk”, maar een echt intern netwerk. Een dergelijk netwerk zou ervoor moeten zorgen dat, indien de energievoorziening van een bepaald land wordt afgesloten, dat land automatisch van alle andere landen via dat netwerk energie geleverd krijgt. Waarom zou de energievoorziening van die landen dan vervolgens ook niet afgesloten worden? Omdat dit voor het energieleverende land veel te duur zou zijn, maar vooral omdat de inkomstenbron dan helemaal op zou drogen.

Wij moeten streven naar een netwerk op basis van solidariteit, dat echter niet tegen anderen gericht mag zijn. Solidariteitsclausules die verglijkbaar zijn met die uit het NAVO-verdrag, lijken mij geen goed idee. Daarnaast moeten wij de interne solidariteit op basis van dergelijke netwerken op een praktische manier vormgeven.

Daarom wil ik hier ook uitdrukkelijk laten blijken dat het een verkeerd besluit van de voormalige Duitse regering is geweest om Polen en de Baltische landen niet aan te sluiten op de pijplijn die op de bodem van de Baltische Zee wordt aangelegd. Om duidelijk te maken dat wij dat netwerken serieus nemen, moeten wij ervoor zorgen dat er aftakkingen van die pijplijn komen, bijvoorbeeld naar Polen, om zo die energievoorziening te waarborgen. Ook de Baltische landen dienen een kans te krijgen om hun energievoorziening veilig te stellen voor het geval dat Rusland besluit de energietoevoer af te sluiten. Ook deze kwestie moeten wij intern bespreken en oplossen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mechtild Rothe (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Winkler en commissaris Piebalgs voor hun bijdragen bedanken. Ik ben het met hen eens dat het absoluut noodzakelijk is dat er een echt gemeenschappelijk energiebeleid komt.

De vraag is niet of, maar op welke manier wij een Europees energiebeleid kunnen realiseren, een beleid dat berekend is op doelstellingen als het veiligstellen van de energievoorziening, een sterkere concurrentiepositie en meer duurzaamheid. Een van mijn collega’s heeft al opgemerkt dat een interne energiemarkt met een echte, eerlijke mededinging één van de noodzakelijke voorwaarden hiervoor is. Wij weten dat wij daarvoor nog een lange weg te gaan hebben. Ik had op dat vlak eigenlijk een aantal duidelijkere verklaringen van uw kant verwacht. (Zou ik mogen vragen waarom de klok niet loopt, want nu kan ik mijn spreektijd niet in de gaten houden).

U hebt allebei uw steun uitgesproken voor een verdere ontwikkeling van de hernieuwbare energiebronnen. Ook op dit punt had ik graag enkele concrete voorstellen gezien. U weet dat onze doelstellingen slechts de periode tot 2010 bestrijken, en ik heb het dan over de doelstellingen voor elektriciteit, voor biobrandstoffen en voor de energie in haar geheel. U weet ook dat het Europees Parlement voor 2020 een streefdoel van 20 procent heeft vastgesteld.

In het Groenboek van de Commissie wordt de vraag opgeworpen of er überhaupt nog nieuwe doelstellingen nodig zijn. Als ik goed geïnformeerd ben, wordt er op dit moment in de Raad over een nieuwe doelstelling gesproken, en wel 15 procent uiterlijk in 2015. Dat is duidelijk een achteruitgang. Het is veel belangrijker nu erop toe te zien dat onze doelstelling tot 2010, te weten 12 procent van het totale energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen, ook echt wordt gerealiseerd. Daarom is het zeer belangrijk en noodzakelijk dat inderdaad gebeurt wat u, mijnheer Piebalgs, in dit Parlement heeft aangekondigd, en er een richtlijn voor verwarming en koeling uit hernieuwbare energie wordt ingediend. Juist op dat gebied schieten wij namelijk tekort.

Dit alles is van buitengewoon belang als wij vooruitgang willen boeken bij het veiligstellen van de energievoorziening. Daarvoor hoeven wij alleen maar naar Duitsland te kijken. Doordat Duitsland het gebruik van kernenergie afbouwt, moet er tot 2010 voor 33 miljard kilowattuur aan vervangende energie worden gezorgd. Op basis van de huidige prognose zal er tot 2010 51 miljard kilowattuur aan hernieuwbare energie worden geproduceerd. Tot nu toe is het altijd zo geweest dat de realiteit de prognoses op het gebied van de hernieuwbare energiebronnen overtroffen heeft.

De boodschap voor degenen die menen dat kernenergie zeer belangrijk is, luidt dan ook als volgt: wij hebben de mogelijkheid om die kernenergiebron te vervangen. Dat is ook noodzakelijk aangezien deze energiebron beperkt is en wij voor uranium volledig van invoer afhankelijk zijn. Daarnaast is het uitermate belangrijk dat wij alle beschikbare energie efficiënt gebruiken. Dat heeft u ook allebei onderkend, en ik hoop dan ook dat u een ambitieus plan voor energie-efficiëntie zult overleggen, commissaris Piebalgs.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrizia Toia (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het is inderdaad hoog tijd dat Europa een gedetailleerde en allesomvattende energiestrategie krijgt. Wij vragen u, mijnheer de commissaris en mijnheer de vertegenwoordiger van de Raad, het Parlement daarbij een centrale rol te laten vervullen. Van essentieel belang is dat met deze strategie een Europese interne markt en een coherent communautair beleid tot stand worden gebracht.

De liberalisatie van de nationale markten is nu beklonken, maar ze volstaat niet. Op energiegebied is in bepaalde landen de logica van de monopolies over boord gegooid, maar in andere niet. Als wij enkel aandringen op de voltooiing van de nationale markten, zullen wij uiteindelijk een asymmetrische en dus zwakke Europese markt krijgen. Die markt zal naar binnen toe zwak zijn, omdat wij niet in staat zijn de ons wel bekende marktverstoringen en de in onze verslagen genoemde beperkingen bij te stellen, maar die markt zal ook naar buiten toe zwak zijn, omdat onze onderhandelingspositie in de relatie met de verbruikerslanden zwak zal zijn. Bovendien tekent zich het ernstige risico af dat - zoals in een amendement op onze resolutie staat - deze markt het slachtoffer wordt van nieuwe, oligopolistische formaties tussen productiegebieden in de wereld.

Tweede essentiële punt: in de energiemix die wij tot stand moeten brengen, moet afgezien van de nationale keuzes ook sprake zijn van consequente Europese doelstellingen en indicatoren, energiebesparing en energie-efficiëntie. Wij hadden van de Raad meer moed verwacht bij de doelstellingen en de infrastructuur, om van een onderzoeksbeleid maar niet te spreken. Dat zijn de Europese doelstellingen van een communautair energiebeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Jerzy Buzek (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, na de politiek getinte opmerkingen die zijn gemaakt, wil ik ingaan op een aantal technische punten. Energiecrises in Europa zijn altijd het gevolg van een tekort aan leveranties van twee energiebronnen, namelijk gas en olie. We zijn hier niet zelfvoorzienend in, waardoor er twee opties overblijven. De eerste is meer uit onze eigen Europese energiebronnen halen, en de tweede is de diversificatie van de voorziening.

Meer uit onze eigen bronnen halen vereist bovenal onderzoek en ontwikkeling, hogere energie-efficiëntie en meer hernieuwbare energie. We vergeten dat Europa enorme voorraden bruinkool en steenkool heeft. Ik begrijp niet waarom er in onze resolutie van het Parlement volledig voorbij is gegaan aan schone kolentechnologieën. Anderen hebben jarenlang onderzoeks- en commerciële programma’s op dit terrein uitgevoerd. Kernenergie is een andere noodzaak, met name gezien de dreiging van het broeikaseffect. Het Europees Parlement zou op heldere wijze moeten eisen dat er meer middelen voor onderzoek en nieuwe technologieën komen.

Het tweede onderwerp dat ik wil aansnijden, betreft de diversificatie van de voorziening. We hebben nog geen gebruik gemaakt van de enorme voorraden van een van onze buren, Oekraïne. Gisteravond gaf de regering van Oekraïne niet ver hier vandaan, in Solvay, een presentatie van het potentieel van het land - de grootste aardgasreserves van Europa en pijpleidingen voor de doorvoer van gas en olie vanaf Turkmenistan en de Kaspische Zee, onafhankelijk van Gazprom. Op al deze punten zou samenwerking tot stand kunnen komen tussen de Europese Unie en Oekraïne. Dit betekent dat Oekraïense pijpleidingen in handen van de Oekraïeners blijven. Dit vergt investeringen in en aanleg en reparatie van pijpleidingen, en wij, de Europese Unie, moeten Oekraïne daarbij helpen. We hebben daarvoor de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, trans-Europese netwerken en een versterkt nabuurschapsbeleid tot onze beschikking. We zouden dan meer zekerheid krijgen en blijk geven van grotere solidariteit, en we zouden een solide basis scheppen voor een gemeenschappelijk energiebeleid voor de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Gierek (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het energiebeleid van de EU heeft twee dimensies: de externe of geopolitieke dimensie en een binnenlandse dimensie, omdat energiezekerheid ook rationeel gebruik van energie betekent.

Europa moet nu zijn eigen energiepotentieel organiseren en dit beter benutten door de thermodynamische efficiëntie te verbeteren. Voorbeelden van de wijze waarop dit gerealiseerd kan worden, zijn de moderne warmte-isolatie van gebouwen en andere constructies, modernisering en een bredere inzet van gediversifieerde warmte- en elektriciteitsbronnen - met name in de nieuwe EU-lidstaten, die beschikken over een enorm potentieel op het gebied van warmtekrachtkoppeling en energiebesparing - en het verstandige gebruik van hernieuwbare energiebronnen, met name biomassa. Tegelijkertijd denk ik echter dat het gebruik van biomassa om elektriciteit op te wekken een vergissing is.

Met de totstandbrenging van grensoverschrijdende netwerken kan de uitgebreide Europese Unie gebruik maken van het aanzienlijke tijdsverschil tussen de meest oostelijke en de meest westelijke grenzen en piekbelastingen op elektriciteitsnetwerken opvangen. Ook zou zij seizoensgebonden temperatuurverschillen langs haar noord-zuidas kunnen benutten.

Het gebruik van energie voor het genereren van nationaal inkomen moet ook verder worden teruggedrongen, en dit moet tot uitdrukking komen in het douanebeleid. Het is dan ook onbegrijpelijk waarom een douanerecht van 6 procent zou moeten worden geheven op zeer energie-intensief primair aluminium. Het invoeren van dat aluminium staat gelijk aan het invoeren van energie, die de Europese Unie dan zou besparen.

 
  
MPphoto
 
 

  Herbert Reul (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat door de nieuwe situatie waarin wij sinds het begin van dit jaar zitten, iedereen is gaan beseffen dat energie niet alleen voor de economische ontwikkeling in Europa van belang is. Het wordt immers steeds duidelijker dat er sprake is van een schaarste aan energie en dat er politieke afhankelijkheden ontstaan, waarvan de omvang blijkbaar door een groot deel van de samenleving tot nu toe niet onderkend is.

Deze crisis biedt echter ook een unieke mogelijkheid om eindelijk eens zakelijk en verstandig over energiekwesties te discussiëren. Het wordt tijd dat wij onze stellingen verlaten, dat wij de oude strijdbijlen begraven en dat wij niet langer met oogkleppen op blijven vasthouden aan bepaalde dogma’s. Dat betekent echter ook dat het nu tijd is om een zakelijke inventarisatie te maken. Wat dat betreft zijn er nog vele vragen onbeantwoord, ook met betrekking tot de voorstellen van de Commissie. Hoe is de situatie? Welke mogelijkheden zijn er, en waar? Om welke capaciteit gaat het? Waar bevindt zich welk soort energiecapaciteit? Wat zijn de risico’s? Ik ben er vrijwel zeker van dat wij geen oplossing zullen vinden die uitsluitend in één bepaalde richting gaat. Dat zal niet lukken en dat is overigens ook nooit het geval geweest. Wij moeten echter gezamenlijk trachten om open over alle onderwerpen te praten, opdat wij oplossingen vinden waarvoor een zo breed mogelijk draagvlak bestaat.

Zoals een collega uit Polen zojuist heeft opgemerkt, is het uitgesloten dat wij geen gebruik maken van ons kolenpotentieel. Wij moeten er echter wel over nadenken hoe wij dat potentieel zo schoon mogelijk kunnen gebruiken. Dat wij echter gebruik van dat kolenpotentieel moeten maken, staat als een paal boven water. Wij mogen namelijk geen enkele mogelijkheid onbenut laten, ook niet op het gebied van de hernieuwbare energie. Wij moeten daarbij wel zo eerlijk zijn om te erkennen dat die mogelijkheden beperkt zijn en dat zij onze capaciteitsproblemen niet zullen oplossen. Daarom kunnen wij er ook niet omheen om ook in de toekomst gebruik te maken van kernenergie. Wij kunnen ons niet vastklampen aan het motto: geen kolen, geen kernenergie, alleen maar energie zonder CO2 om het milieu te sparen.

Het moet afgelopen zijn met een debat dat alleen maar bepaald wordt door dromen en dogma’s. Wij hebben een realistisch en zakelijk debat nodig. Onze kinderen hebben er recht op dat wij ervoor zorgen dat ook zij in de toekomst over voldoende energie kunnen beschikken. Dat is namelijk een essentiële voorwaarde voor welvaart in de landen van Europa.

Overigens vind ik het ook moreel gezien onjuist om al het energiepotentieel dat er op de wereld beschikbaar is, op te kopen omdat wij de middelen daartoe hebben. Dat zou namelijk kunnen betekenen dat de landen die die middelen niet hebben - ik doel daarmee uiteraard op de ontwikkelingslanden - uiteindelijk aan hun lot worden overgelaten. Wij hebben de plicht om gebruik te maken van de moderne technologieën, en dat betekent ook dat wij de plicht hebben om kernenergie te gebruiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Katerina Batzeli (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het belang van communautaire steun aan nieuwe, door een hogere energie-efficiëntie gekenmerkte technologie voor hernieuwbare energiebronnen staat buiten kijf. Door te zorgen voor diversificatie van energiebronnen - waarbij wij ook de wind- en zonne-energie niet mogen vergeten - en van herkomst- en transitlanden kunnen wij nieuwe ontwikkelingsomstandigheden bevorderen, werkgelegenheid creëren en duurzame ontwikkeling bevorderen.

Ik wil in dit verband ook zeggen dat het noodzakelijk is steun te geven aan de productie van biomassa via de opstelling van nationale actieplannen. Daarmee moet financiële en bedrijfszekerheid worden geboden, opdat investeerders en producenten weten waar zij mee kunnen rekenen. Daarmee kunnen wij tegelijkertijd ook de landbouwproductie een uitweg bieden. Ik wil er tevens op wijzen dat de harmonisatie van de interne markt op energiegebied afgestemd moet zijn op de bescherming van de consumenten, die niet nog meer belast mogen worden. Dit beleid kan niet verzekerd worden met de werking van oligopolistische concentraties.

Tot slot wil ik, wat de ondersteuning van investeringen in nieuwe, milieuvriendelijkere energievormen betreft, nog duidelijk maken dat werk gemaakt moet worden van de zogenaamde groene belasting. In deze belasting komt kernenergie niet voor en kan daarin niet voorkomen.

Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, vroeger werden - net als tegenwoordig trouwens - grote oorlogen en conflicten uitgevochten om twee redenen: ten eerste om energie en ten tweede om water. Europa moet dit internationale probleem het hoofd bieden met een standvastig beleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, veiligheid van de energievoorziening en spreiding van de bevoorrading over meerdere bronnen zijn vraagstukken die dit jaar op spectaculaire wijze omhoog zijn geschoten op de politieke agenda, na het gebruik van het ‘gaswapen’ door Gazprom tegen Oekraïne en Moldavië rond de jaarwisseling. Het is niet langer een technische kwestie die zich alleen stelt voor technocraten. Het is nu net zo goed een onderdeel van het GBVB als van de bevoegdheden van de energieministers.

Als rapporteur voor het Europese nabuurschapsbeleid was ik mij er terdege van bewust dat veel van de deelnemende landen - bijvoorbeeld Algerije en Azerbeidzjan - olieproducerende landen zijn, en dat andere landen, zoals Oekraïne, een centrale rol spelen bij het transport via pijpleidingen van brandstof naar West-Europa. Ik heb mij herhaaldelijk sterk gemaakt voor de toelating van een stabiel Kazakstan tot het Europese nabuurschapsbeleid, omdat het land erop gebrand is het risico van Russische of Chinese dominantie op economisch en politiek terrein te vermijden. Het land zou bovendien niet alleen olie en gas aan de Europese Unie kunnen leveren, maar ook uranium, want we zullen ongetwijfeld meer kernreactoren moeten bouwen om te kunnen voldoen aan de eisen van Kyoto en om tegelijkertijd bij fossiele brandstoffen niet al te veel afhankelijk te zijn van instabiele regio’s op de wereld: het Midden-Oosten, Venezuela of Nigeria, om er maar een paar te noemen.

Ik respecteer de landen die kernenergie afwijzen, zoals Oostenrijk en Ierland, maar nieuwe technologie, bijvoorbeeld transmutatie, zal naar mijn mening op den duur de algemene zorg over de problemen op lange termijn van hoogradioactief afval wegnemen.

Vanzelfsprekend zullen de lidstaten veel moeten doen - bij voorkeur via intergouvernementele samenwerking - om meer energie-efficiëntie te bewerkstelligen en om meer technologie te ontwikkelen voor hernieuwbare energie. Zij zullen echter ook de elektriciteitsnetten op elkaar moeten aansluiten in een pan-Europees systeem, waarmee de prijzen kunnen zakken en reservecapaciteit kan worden opgebouwd. Het is bovendien noodzakelijk om de bestaande olie- en gaspijpleidingen tussen de EU-lidstaten aan elkaar te koppelen. Spanje is in dit opzicht ogenschijnlijk vrijwel onafhankelijk van het buitenland, maar wel geïsoleerd, en de Baltische staten zijn te afhankelijk van verbindingen naar Rusland, maar hebben nu gelukkig besloten - en dat strekt hen tot eer - om samen een nieuwe kernreactor te bouwen.

Ik ben ook van mening dat Rusland moet worden aangemoedigd om toe te treden tot het Energiehandvest om te voorkomen dat het derde landen belet gebruik te maken van zijn pijpleidingen. Het feit dat het Internationale Energieagentschap alleen voorziet in strategische olievoorraden, en niet in gasvoorraden, moet ook worden beschouwd als een duidelijke tekortkoming. Een aantal lidstaten van de Europese Unie lijkt in het geheel geen voorraden te hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Toomas Hendrik Ilves (PSE). - (ET) Allereerst wil ik ons allemaal eraan herinneren waarom wij deze kwestie hier vandaag behandelen. Begin dit jaar ontstond er een gasconflict tussen Oekraïne en Rusland, en dat toonde aan hoe kwetsbaar het Europese energiesysteem is en - wat nog belangrijker is - hoe energie als een ijzersterk politiek instrument kan worden gebruikt.

Het gasconflict tussen Oekraïne en Rusland liet zien dat als een land een voor Rusland geschikte leider heeft, zoals Loekasjenko, het goedkope energie uit Rusland kan krijgen. Wanneer de koers van een land Rusland echter niet bevalt, zoals in het geval van Oekraïne, dan krijgt het land geen goedkope energie. Dit beleid heeft schokgolven veroorzaakt in het hele Europese energiesysteem.

Zolang de Europese Unie geen gemeenschappelijk energiebeleid heeft en zolang elke lidstaat of regeringsleider probeert voor zichzelf de beste overeenkomst te sluiten met een onderneming in een groot land buiten de Europese Unie, blijven wij afhankelijk en het slachtoffer van terloops gesloten overeenkomsten.

Europa heeft een gemeenschappelijk energiebeleid nodig, zoals wij ook ons gemeenschappelijk handelsbeleid nodig hebben, dat de Europese Unie in staat stelt uitermate doeltreffend te onderhandelen. Stelt u zich eens voor welke positie Duitsland of Frankrijk, om nog maar te zwijgen van mijn eigen kleine land, Estland, zou innemen als zij bijvoorbeeld in de WTO afzonderlijk zouden onderhandelen met de Verenigde Staten of China. De huidige situatie, waarin elk land verantwoordelijk is voor zijn eigen energievoorziening en bilaterale overeenkomsten sluit, verschilt niet van die situatie.

Hier komt nog bij dat de twee geplande gaspijpleidingen tussen Rusland en China de voorziening behoorlijk in gevaar kunnen brengen.

Wanneer je de bank 100 000 euro verschuldigd bent, ben jij bezit van de bank. Wanneer je de bank echter 100 miljoen euro verschuldigd bent, bezit jij de bank. Hetzelfde geldt voor energie. Met een gedifferentieerd energiebeleid zijn wij afhankelijk van de politieke willekeur van een staatsmonopolie van één land. Een gemeenschappelijk energiebeleid wordt echter door Europa zelf bepaald.

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Hudacký (PPE-DE). - (SK) Met betrekking tot de geopolitieke strategie van de EU wil ik graag wijzen op het belangrijke (ofschoon algemeen bekende) feit dat de meeste nieuwe lidstaten volkomen afhankelijk zijn van olie- en gasleveranties uit Rusland. In dit opzicht verschillen zij dan ook van de meeste oude lidstaten die een meer gediversifieerde energietoevoer hebben. Ik weet zeker dat ik in deze context niet opnieuw hoef te wijzen op de negatieve gevolgen van afhankelijkheid, die Oekraïne onlangs nog aan den lijve heeft moeten ondervinden.

Bij de nieuwe lidstaten ligt de behandeling van zaken als de veiligheid van energievoorziening bijzonder gevoelig. Zij proberen in allerijl de economische prestaties van de oude lidstaten te evenaren en daarom is voor hen een zekere energietoevoer nog dringender. Met name op het gebied van de stroomvoorziening hebben verschillende nieuwe lidstaten een energiestructuur geërfd die gedomineerd wordt door kernenergie. Ik persoonlijk denk dat het subsidiariteitsbeginsel moet worden toegepast op de ontwikkeling van dit type energie. Ik kan echter niet voorbijgaan aan het solidariteitsbeginsel, dat de afzonderlijke lidstaten in staat moet stellen dit type energie te ontwikkelen zonder bloot te worden gesteld aan negatieve bemoeienis van buitenaf. Ik ben blij met het initiatief van de Commissie om het onderzoek op dit terrein te ondersteunen, teneinde de opwekking van kernenergie in de toekomst veiliger te maken, bijvoorbeeld door middel van onderzoek naar hergebruik of naar technologieën voor kernfusie. Ik moet echter beklemtonen dat in de nieuwe financiële vooruitzichten onvoldoende middelen worden uitgetrokken voor met name dit soort onderzoek.

Het Groenboek over het energiebeleid richt zich meer op hernieuwbare energiebronnen. Ik heb daar geen grote bezwaren tegen. De Commissie moet echter verantwoordelijk handelen en het feit accepteren dat sommige lidstaten ook in de toekomst kernenergie willen blijven ontwikkelen, hoofdzakelijk om twee redenen. Ten eerste is het potentieel voor hernieuwbare energiebronnen in die landen niet groot, en kunnen zij daarom niet rekenen op duurzaamheid van die bronnen op lange termijn, en ten tweede hebben deze landen zeer positieve ervaringen met kernenergie opgedaan. Kernenergie is veilig, milieuvriendelijk en duurzaam op de lange termijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Eluned Morgan (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met deze resolutie. Daarmee wordt erkend dat er inderdaad een energiecrisis bestaat in Europa. Ik zeg u dat als afgevaardigde van het Verenigd Koninkrijk, waar de gasprijzen drie keer zo hoog zijn als in Nederland en waar fabrieken gewaarschuwd zijn dat ze als gevolg van gastekorten misschien tijdelijk zullen moeten sluiten. De Europese interne markt voor energie werkt niet. Het antwoord is echter niet dat men zich opsluit in een eng nationalisme, maar dat men samenwerkt en ervoor zorgt dat het systeem beter functioneert. We moeten een gemeenschappelijk Europees energiebeleid ontwikkelen.

De orkaan Katrina en het recente optreden van Gazprom/Rusland zijn twee belangrijke incidenten die ons in deze kwestie tot handelen hebben gedwongen. Ik ben bang dat we na de bemoedigende geluiden van Hampton Court, een aantal teleurstellende acties hebben moeten aanschouwen van de kant van lidstaten: een voortdurend falen om de bestaande wetgeving op dit terrein te implementeren, prijsafspraken op de energiemarkt, nieuwe vormen van protectionisme en het optreden van nieuwe nationalistische kampioenen. Dat alles voorspelt weinig goeds voor de bijeenkomst van morgen, waar we eigenlijk een Raad aan het werk hopen te zien, een Raad die niet langer achteruit fietst.

Dit is de eerste keer dat we in het Parlement de gelegenheid krijgen om te reageren op het Groenboek. Onze eerste reactie moet er een zijn van teleurstelling: er zijn geen nieuwe doelen en geen concrete voorstellen voor het in het leven roepen van een gemeenschappelijk energiebeleid. Er is geen schijn van kans dat er investeringen komen voor een bedrag van een triljoen euro, als niet meer wordt gepland voor de lange termijn.

In dit Groenboek wordt de kwestie van het transport en het vliegverkeer, en hun bijdrage aan het energiedebat ten enen male ontweken. Het Parlement zal daar nog hard aan moeten werken. Ik hoop dat we in staat zullen zijn om op dit terrein samen te werken, en dat er geen derde ernstig incident nodig zal zijn om de lidstaten ervan te overtuigen dat we op dit terrein moeten handelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Vytautas Landsbergis (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, veiligheid van energievoorziening dient, als formule voor de oplossing van een werkelijk probleem, ook concrete gevallen van onveiligheid te bevatten, die specifiek zouden moeten worden omschreven. We zouden zelfs moeten voorzien in maatregelen voor het omgaan met bombardementen van pijplijnen en elektriciteitsleidingen. Beide hebben zich onlangs voorgedaan in Georgië, waarbij niemand er ook maar in de geringste mate aan twijfelde wie het politieke brein achter deze daden was. Er zijn ook natuurrampen denkbaar die de energievoorziening kunnen onderbreken. Het document over de veiligheid van de energievoorziening in Europa vermeldt nergens dat Europa voorbereid is op dergelijke rampen, laat staan op de plannen die iemand zou kunnen koesteren voor aanslagen op de energievoorziening. De mogelijke pleger van een aanslag, die energie als wapen wil gebruiken, kan alleen worden tegengehouden door de wetenschap dat zijn actie hem geen politieke winst zal opleveren en slechts op hemzelf zal terugslaan, omdat de staat die doelwit is, onmiddellijk zal worden gesteund en gecompenseerd met acties van gemeenschappelijke solidariteit door de Unie.

Daar moeten we onverwijld aan werken. De resolutie gaat daaraan voorbij. Terwijl wij discussiëren over veiligheid tegenover onveiligheid, doet zich een werkelijk probleem van milieuonveiligheid voor, dat verband houdt met de aanleg van een pijpleiding voor de energievoorziening van het Westen over de bodem van de Oostzee, hetgeen een uiterst kwetsbare manier is. Er heerst een merkwaardig zwijgen over de chemische wapens uit de Tweede Wereldoorlog die daar in grote hoeveelheden liggen te roesten, in afwachting van een eigen dag des oordeels.

De klok tikt door terwijl dit mechanisch verder bouwen aan pijpleidingen ons in steeds hoger tempo op een enorme ramp afstuurt. Wie zou daaronder lijden? Niemand behalve een paar onbelangrijke kleine landen aan de oostkust van de Oostzee. Wie biedt ons, de Baltische landen, garanties voor zowel energie als biologische overlevingskansen? Duitsland? De commissarissen van een verdeelde Unie? Wij hebben recht op een juist beleid en concrete Europese garanties. Alleen dan mag Europa met recht spreken van solidariteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Gunnar Hökmark (PPE-DE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een gemeenschappelijke, Europese taak met betrekking tot het energiebeleid en daarbij doen zich twee belangrijke vraagstukken voor, waar wij mijns inziens heel duidelijk over moeten zijn.

Ten eerste is het uiteraard een van onze gezamenlijke taken te garanderen dat de interne markt naar behoren functioneert. Daarbij doen zich nu al veel belemmeringen voor. Wij moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen en er voor zorgen dat niet alleen bedrijven grensoverschrijdend kunnen fuseren maar ook de interne markt zowel juridisch als technisch goed kan functioneren.

Er moeten gemeenschappelijke energienetten komen, omdat daarmee veel van onze gemeenschappelijke doelen kunnen worden gerealiseerd. Met gemeenschappelijke netten krijgen wij meer concurrentie en lagere prijzen. Als wij meer ruimte willen scheppen voor de ontwikkeling van hernieuwbare brandstoffen, dan hebben wij een grotere markt nodig waarop die ook kunnen worden afgezet en op commerciële basis kunnen worden ontwikkeld. Met gemeenschappelijke energienetten kunnen wij onze kwetsbaarheid verminderen, en krijgen wij tegelijkertijd de mogelijkheid van toegang tot veilige en goedkope elektriciteit.

Onze tweede gemeenschappelijke taak met betrekking tot het energiebeleid heeft uiteraard te maken met vraagstukken die vallen onder het buitenlands en handelsbeleid. Ook hier geldt mijns inziens dat het voor de solidariteit tussen onze landen van cruciaal belang is dat er gemeenschappelijke netten zijn. Wij kunnen over solidariteit en solidariteitsclausules praten tot we een ons wegen, maar in de grond van de zaak kunnen landen als Estland, Letland en Litouwen, of welk ander land dan ook, dat het slachtoffer kan worden van politieke chantage, in de praktijk pas echte solidariteit ervaren als er gemeenschappelijk energienetten zijn. Pas dan wordt die solidariteit echt werkelijkheid, in plaats van slechts een serie beleidsdoelstellingen.

In het buitenlands en handelsbeleid moet iedere vorm van samenwerking met Rusland gebaseerd zijn op duidelijke en transparante voorwaarden voor handel en distributie. De EU moet een beleid voeren dat Rusland ertoe beweegt toe te zeggen onder veilige voorwaarden energie te zullen leveren aan iedere afzonderlijke lidstaat. Op die manier krijgen wij een goed energiebeleid, solidariteit en een beter Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Liese (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, Europa is te afhankelijk van fossiele brandstoffen. De afgelopen weken hebben duidelijker dan ooit aangetoond dat er in die situatie verandering moet komen. De prijzen voor producenten en consumenten rijzen de pan uit. Er is nog niet echt sprake van een zekere energievoorziening en de huidige energievoorziening is ook nog niet echt klimaatvriendelijk. Mevrouw Morgan had het over Katrina. Daarnaast zijn er nog vele andere orkanen geweest, en volgens de wetenschappers is dat hoogstwaarschijnlijk al een gevolg van de klimaatverandering.

Daarom moeten wij onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen. Ik vind drie dingen daarbij van essentieel belang. In de eerste plaats kernenergie. Wij mogen veilige kerncentrales niet om politieke redenen sluiten. Daarom verzoek ik om steun voor het amendement van de PPE-DE-Fractie op dit punt. Ik vind het jammer dat de Duitse bondskanselier, mevrouw Merkel, dat vanochtend in haar betoog niet met zoveel woorden heeft kunnen zeggen vanwege de coalitie met de sociaal-democraten. Aan de andere kant doet het mij deugd dat de sociaal-democraten in dit Europees Parlement langzaamaan hun standpunt in heroverweging nemen. Wellicht dat dit ertoe leidt dat mevrouw Merkel over een jaar het gebruik van kernenergie namens de gehele Duitse regering kan verdedigen.

Daarnaast zijn er nog vele andere punten waaraan niet alleen mevrouw Merkel, maar wij allemaal onze steun kunnen geven. Dat zal zij morgen in haar betoog in het kader van haar grote toespraak ook zeker doen. Eén van die punten is dat wij niet langer zonder energie-efficiëntie kunnen. Er wordt in Europa energie verspild en dat mogen wij niet langer toestaan. Wij hebben ook een efficiënte uitbreiding van het gebruik van hernieuwbare energie nodig. Dat is onvermijdelijk, maar dat dient wel zonder langlopende subsidies te gebeuren. Daarom verwijs ik nog een keer naar de richtlijn waar het Europees Parlement om heeft verzocht betreffende verwarming en koeling. Op dit gebied is het potentieel zeer groot en zijn de kosten relatief laag. Daarom moeten wij op korte termijn ook concrete maatregelen nemen.

Ik steun de onderhavige ontwerpresolutie omdat de genoemde eisen hierin terug te vinden zijn en de Commissie en de Raad daarin worden aangespoord om op energiegebied meer haast te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Renato Brunetta (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, om een gemeenschappelijk energiebeleid op te zetten moet de Commissie allereerst de liberalisatie van de gas- en elektriciteitsmarkt voltooien. Het moet afgelopen zijn met de asymmetrie en de slimmeriken. De Commissie moet zich verzetten tegen elke maatregel die tot doel heeft het vrij verkeer van kapitaal te dwarsbomen en moet elke vorm van concurrentieverstoring, die veroorzaakt wordt door de protectionistische steun van de regeringen aan de nationale kampioenen, vermijden. De geloofwaardigheid van de Commissie staat hier op het spel, mijnheer de commissaris.

Zoals bekend is energie zowel een productiefactor als een verbruiksgoed. Beide zijn essentieel voor de ontwikkeling van onze economie en voor de handhaving van een hoge levensstandaard. Het gemeenschappelijk energiebeleid is samen met het gemeenschappelijk buitenlands beleid het instrument bij uitstek om deze doelstellingen van het uitgebreid Europa te bereiken. Dat is het politieke doel. Zijn wij in staat dat te bereiken?

Europa is verdeeld in twee fronten: er zijn er die vertrouwen hebben in Rusland, en er zijn er die alleen maar kritiek hebben op Rusland, ofschoon ze bijna uitsluitend van Rusland afhankelijk zijn voor hun energie. Op de Europese energiemarkt is Rusland een leverancier waar men niet om heen kan, maar waar men ook niet te zeer verknocht aan mag zijn. Diversificatie van de energiebevoorrading is daarom van essentieel belang. Wij moeten Europese oplossingen zien te vinden op energiegebied. Kortom, wij moeten met één stem zien te spreken. Zijn wij daartoe in staat?

Diversificatie van de energiebevoorrading lijkt onontkoombaar te zijn. Hetzelfde geldt voor de verbetering van de energievervoersnetwerken, de gaspijpleidingen en de havens. Het is belangrijk in de strategie een energiedimensie te ontwikkelen en te zorgen voor veiligheid in de Europese Unie. Ook moeten de openbare en particuliere investeringen in alternatieve en hernieuwbare energiebronnen worden verhoogd. Zijn wij daartoe in staat?

Kortom, een energiebeleid als materiële grondwet voor het nieuwe Europa: dat is de boodschap die wij onze burgers moeten geven. Zijn wij daartoe in staat?

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen het licht uitging in Californië, in Turijn en zelfs in mijn eigen woonplaats Wexford - om nog maar te zijgen van het recente Gazprom-incident - gingen veel gedachten ineens uit naar de veiligheid van de energievoorziening, die zowel strategisch als economisch voor ons van doorslaggevend belang is, met name omdat de afhankelijkheid van energie-import en de kosten exponentieel stijgen. Uit het Groenboek blijkt dat als we er niet in slagen onze binnenlandse energie concurrerender te maken in de komende decennia, 70 procent van de energiebehoefte van de Unie zal moeten worden gedekt met geïmporteerde producten, tegen 50 procent op dit moment. Het merendeel daarvan komt uit regio's die worden bedreigd door geopolitieke instabiliteit.

Dat cijfer maskeert echter de veel hogere afhankelijkheid die de perifere en geografisch geïsoleerde energiemarkten van geïmporteerde energie vertonen, zoals de Baltische landen en Ierland en andere eilandeconomieën. In Ierland is de afhankelijkheid van geïmporteerde energie gestegen van 65 procent in 1990 naar meer dan 90 procent nu, en die afhankelijkheid neemt nog steeds toe. Onze binnenlandse fossiele brandstoffen, turf en aardgas, raken sinds 1995 in hoog tempo uitgeput, terwijl het recordtempo waarmee de economie en de industrie zijn gegroeid, de vraag heeft opgedreven.

Hoewel de mix van energiebronnen een zaak moet blijven van de afzonderlijk lidstaten, is een aanval op één lidstaat op een gemeenschappelijke markt een aanval op allen. Solidariteit in de EU zal essentieel zijn bij het veiligstellen van een billijke verdeling van de voorraden die afkomstig zijn van gebieden buiten onze grenzen, via de voltooiing van een concurrerende, geïntegreerde interne energiemarkt. Dat is niet mogelijk zonder extra fysieke capaciteit in de vorm van trans-Europese netwerken, die ons allemaal aansluiten op een Europees netwerk.

In elke lidstaat moet een effectieve splitsing tot stand worden gebracht tussen het netwerk en de gas- en elektriciteitsleverantie: in Ierland is deze alsnog niet voltrokken.

Zowel op het niveau van de EU als op dat van de lidstaten moeten we de ontwikkeling en de mainstreaming van de eenentwintig typen hernieuwbare energie stimuleren, niet in de laatste plaats vanwege de klimaatverandering. Ik krijg de indruk dat er, vooral wat betreft biobrandstoffen, geen gebrek is aan belangstelling: onderzoeks- en investeringskringen draaien erom heen, maar zijn nog te bang om in het diepe te duiken. Discussie, goede voornemens en interesse zijn niet voldoende. Er zijn daadwerkelijke katalysatoren nodig op financieel gebied en in de regelgeving om het onderzoek te doen groeien en de ontwikkeling van proefprojecten op gang te brengen waarbij baanbrekende hernieuwbare technologie wordt toegepast.

Het vraagstuk van de ontkoppeling van economische groei en energieconsumptie en het hele verhaal van beheersing van de vraagkant kunnen niet worden genegeerd. De wereldvraag naar energie en de uitstoot van kooldioxide zullen naar verwachting tegen 2030 met 60 procent zijn gestegen. Door alleen al de maatregelen voor energie-efficiëntie te intensiveren kan tegen 2020 de vraag met 20 procent worden teruggedrongen.

Commissaris, wacht niet tot het licht weer uitgaat! Laten we nu in actie komen en in vredestijd de veiligheid van de energievoorziening bovenaan op de agenda handhaven.

 
  
MPphoto
 
 

  Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). - (SL) Energie is van fundamenteel belang voor onze activiteiten en voor het welslagen van het beleid dat wij hebben uitgestippeld. Hoe en of we überhaupt de doelstellingen van de Strategie van Lissabon zullen halen, is onlosmakelijk verbonden met de situatie op energiegebied.

Geachte commissaris, u bent zich bewust van deze stand van zaken. Daarom hebt u ook de werkzaamheden in een hogere versnelling gebracht en deze maand een Groenboek gepubliceerd over een gemeenschappelijk Europees energiebeleid. Het is inderdaad de hoogste tijd om een antwoord te geven op de volgende vragen: hoe kunnen we een voldoende en veilige energievoorziening tegen concurrerende prijzen verzekeren en tegelijkertijd zorgen voor het milieu? Hoe zal onze energiemix er in de toekomst uitzien? Hoe stabiel zijn de regio's van waaruit we onze energie kunnen invoeren? Hoe hoog is de huidige prijs ervan en hoe hoog zal die in de toekomst zijn? Wat is de invloed van ons energieverbruik op het milieu, enzovoort?

In onze antwoorden moeten we een realistische inschatting maken van de bijdrage die de individuele primaire energiebronnen aan de gehele Europese energiemix leveren, en moeten we de efficiëntie van bestaande en potentiële, nog in ontwikkeling zijnde nieuwe technologieën op een eerlijke manier evalueren, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden in de lidstaten. We moeten ophouden met politieke retoriek; het is tijd om de huidige stand van zaken onder ogen te zien.

Ik wil er vooral op wijzen dat kernenergie in de Europese politieke ruimte geen taboe meer kan en mag zijn. Kernenergie veroorzaakt ook vandaag geen uitstoot van broeikasgassen, maakt het mogelijk om uranium in te voeren uit verschillende, ook politiek stabiele landen, en biedt juist daarom een stabiele en concurrerende prijs. Het toekomstig wetenschappelijk onderzoek en de ontwikkelingen op dat vlak laten vermoeden dat de efficiëntie nog zal toenemen, dat de hoeveelheid radioactief afval zal verminderen en de veiligheid zal toenemen. Op basis daarvan moet kernenergie een plaats krijgen in de Europese strategische documenten en bij het nemen van concrete maatregelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit debat van vandaag was van groot belang, gezien de Raad van morgen en gezien het feit dat de staatshoofden en regeringsleiders zich morgen zeer intensief zullen bezighouden met het vraagstuk van de energievoorziening. Ik wil dan ook allen hartelijk danken die hieraan hebben deelgenomen. Aangezien ik niet voldoende tijd heb om in te gaan op alles wat hier is gezegd - en er is veel belangrijks gezegd - zal ik enkel, bij wijze van afsluiting, een aantal punten aanstippen.

De heer Rübig heeft er terecht op gewezen dat er een uitgebreider debat dient te komen over dit probleem, en dat op alle terreinen waarop de Europese Unie actief is, men zich moet gaan bezighouden met energievoorziening. Het voorzitterschap is zich hiervan bewust en werkt op dit punt uiteraard ook samen met de Commissie, waarbij ik commissaris Piebalgs hartelijk wil danken voor de samenwerking die wij van meet af aan met hem hebben gehad. Ik denk dat hij de eerste commissaris is met wie we zo nauw hebben kunnen samenwerken, en daar ben ik hem bijzonder dankbaar voor.

Ook de lidstaten dienen zich hierbij echter aan te sluiten, omdat we alleen met gezamenlijke inspanningen in staat zullen zijn onze doelstellingen te bereiken, te weten: veiligheid van energievoorziening, concurrentievermogen en duurzaamheid. Die vraagstukken dienen de speerpunten te zijn van het Europese energiebeleid.

Europa moet met één stem tegen derde landen spreken als het om ons energiebeleid gaat. Dat is door een aantal sprekers onderstreept. De heer Brunetta heeft dit gezegd, evenals de heer Brok, de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken. Ook dat is buitengewoon belangrijk en een taak waar we ons met veel engagement van moeten kwijten.

De heer Goebbels en commissaris Piebalgs hebben het beide over solidariteit gehad. Solidariteit is inderdaad een heel wezenlijke factor, en morgen zullen de staatshoofden en regeringsleiders dit erkennen in hun verklaring en in de conclusies die zij zullen aannemen. De heer Goebbels verzocht om een politique énergique plus solidaire, en dat is goed uitgedrukt.

De heer Turmes liep al vooruit op hetgeen de staatshoofden en regeringsleiders morgen zullen zeggen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet wat ze zullen zeggen. Misschien zijn anderen beter geïnformeerd. Maar één ding kan ik wel zeggen: het debat van morgen over de energievoorziening is grondig voorbereid, ook door de ministers van Energie en door de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. Uiteraard weten we niet hoe de tekst eruit zal zien die de staatshoofden en regeringsleiders uiteindelijk zullen aannemen, maar deze zal - zo neem ik aan - enkele zeer belangrijke zaken bevatten. Het zal geen belijdenis van nationale belangen zijn, maar er zal morgen besloten worden tot een Europees energiebeleid. Dat kunnen we vandaag al wel zeggen.

(EN) Mevrouw Ek heeft opgemerkt dat de concurrentie gehandhaafd moet worden. Ik wil graag in de eerste plaats verwijzen naar het debat van tien dagen geleden in Straatsburg, waar ik namens de Raad, samen met de commissaris die voor mededinging verantwoordelijk is, heel duidelijk heb gesteld dat wij heel erg voor concurrentie zijn, en dat we de regels daarvoor moeten handhaven, met name op energiegebied. Ik zou graag willen wijzen op een kleine passage uit het energiebeleid voor Europa. Die passage gaat precies over datgene waar u naar vroeg, en geeft aan dat, in het streven naar de belangrijkste doelstellingen van het energiebeleid voor Europa, een beleid moet worden opgesteld dat waarborgen biedt voor transparantie en een niet-discriminerende markt, de mededingingsvoorwaarden eerbiedigt, de verplichtingen inzake openbare dienstverlening nakomt en de soevereiniteit van de lidstaten ten aanzien van hun primaire energiebronnen en de keuze van de mix van energiebronnen volledig respecteert.

(DE) Veel daarvan is hier ook gezegd, en ik kan het alleen maar bevestigen en onderschrijven.

Mevrouw Rothe verzocht om specifieke doelstellingen voor een groter gebruik van hernieuwbare energiebronnen, en ik ben het volledig met haar eens. Het Oostenrijks voorzitterschap is bijzonder ambitieus en zet zich daar volledig voor in. Uit dit debat is echter ook gebleken dat er op veel punten geen overeenstemming bestaat. Een samenhangend, consistent energiebeleid voor Europa kan niet van de ene dag op de andere worden opgebouwd.

Het is belangrijk dat de staatshoofden en regeringsleiders morgen een stevige impuls geven, en dat de lidstaten, de Raad en de Commissie voortbouwen op de beginselen die morgen worden uitgewerkt en aanvaard. Op die wijze kunnen we uiteindelijk bereiken wat we allemaal willen: veiligheid van energievoorziening, grotere efficiëntie en een constructieve dialoog met derde landen, zodat het gebruik van schone energie in de toekomst en voor toekomstige generaties gewaarborgd is.

 
  
MPphoto
 
 

  Andris Piebalgs, Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, na zo’n stimulerend en boeiend debat, zou ik de vrijheid willen nemen om mijn afsluitende opmerkingen iets langer te maken dan gebruikelijk.

In een situatie als deze krijgen we al snel de neiging om in de geschiedenis te gaan zoeken naar moedige beslissingen inzake energiebeleid. Ik heb er tot nu toe een gevonden: zij stamt uit de tijd van voor de Eerste Wereldoorlog. Winston Churchill was op dat moment verantwoordelijk voor de marine en besloot de Britse marine op een andere brandstof te laten overschakelen: van kolen, die in het eigen Wales gedolven werden, op olie. Op de vraag of dat wel veilig was, zei hij dat diversificatie het antwoord was. We staan voor een even grote uitdaging als hij indertijd. Laten we dan ook moed vatten. Het is niet de OPEC of Rusland die de sterkste troeven in handen heeft. Die hebben wij.

Ik ben ervan overtuigd dat in de huidige uitdaging het grootste concurrentievoordeel is weggelegd voor het deel van de wereld dat niet alleen energie-efficiënt is, maar ook in staat is zijn vraag te beheersen. Dat is de sleutel tot succes. Lukt dat niet, dan worden we zelfs met de beste diversificatie niet duurzaam. Dat is een van de grootste uitdagingen waar we voor staan.

Een tweede belangrijk gegeven is dat we nu voor complexere keuzes staan dan alleen die tussen steenkool en aardolie. Willen we ook in deze situatie succesvol zijn en de doelen realiseren die we ons gezamenlijk gesteld hebben, dan dienen we er ook van doordrongen te zijn dat we die doelen kunnen halen, net zoals we eerdere doelen hebben kunnen halen. Dat is cruciaal.

Solidariteit is van het grootste belang, maar tegelijk dienen we te beseffen dat solidariteit ook het een en ander aan ‘huiswerk’ van ons vraagt en zijn prijs heeft. Zo zouden we, om een voorbeeld te noemen, de koppeling van de Litouwse en de Poolse stroomnetten niet alleen als een commerciële kwestie moeten beschouwen, maar ook als een teken van solidariteit. Die koppeling moet er komen, maar niet slechts uit commerciële overwegingen.

Ik heb nogal wat sceptische opmerkingen gehoord over de markt, ofschoon de markt juist de kracht van de Europese Unie uitmaakt. Er is veel commotie rond ‘nationale kampioenen’. Toch zal elk geval apart, op basis van het Europese mededingingsrecht beoordeeld worden. Mocht zich daarbij de noodzaak voordoen om die wet aan te scherpen, dan is dat een ander verhaal. In een debat laaien de emoties altijd op. De wet daarentegen wordt naar de letter toegepast, en eerlijke concurrentie zal uiteindelijk zegevieren.

Ongetwijfeld zijn er nieuwe technologieën nodig. De olieprijs is een regelrechte stimulans om zulke technologieën te ontwikkelen. Onlangs kwam mij nog een uiterst interessant voorstel ter ore voor het bouwen van supernetwerken, waarin vele buitengaatse windmolenparken gekoppeld worden. Als je vertegenwoordigers van kleine en middelgrote bedrijven op het gebied van hernieuwbare energie en verwarmingstechniek vraagt waar ze het meest bij gebaat zijn, zeggen ze dat de olieprijs vooral maar hoog moet blijven. Dat leidt tot grotere diversificatie en zet onze onderzoekers aan tot technologische innovaties. Daarmee zijn we echter wel weer terug bij het feit dat we niet sterker zijn dan onze wil. We kunnen wel zwak zijn en niet in onze mogelijkheden geloven, maar er is niemand die ons te hulp zal schieten, noch Rusland, noch Saoedi-Arabië. We moeten onszelf helpen.

Wat dat betreft geloof ik in de noodzaak van debatten als dit. De strategic EU energy review zal een solide basis voor een zakelijke discussie bieden en het nemen van de juiste beslissingen vergemakkelijken. Toch is het nog steeds mijn overtuiging dat de sleutel tot succes in onze kracht als Unie ligt: in onze democratie, in onze kijk op de internationale betrekkingen en markt. Die markt functioneert echter alleen als wij voor een stabiel investeringsklimaat zorgen. Dan zal de markt ons brengen waar wij behoefte aan hebben.

Ik dank u hartelijk voor uw discussiebijdragen. Ik ben ervan overtuigd dat we deze discussie zullen voortzetten en dat we het eens zullen worden over de inhoud van een Europees energiebeleid.

 
  
  

VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn vijf ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

 
  

(1)Zie notulen.


13. Criteria van de Europese Unie voor de handhaving van de vrede, met name in de Democratische Republiek Congo (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de verklaring van de Raad over criteria van de Europese Unie voor de handhaving van de vrede, met name in de Democratische Republiek Congo.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat de Europese Unie is gegrondvest op waarden en het als noodzakelijk beschouwt om deze waarden in de wereld uit te dragen. Daartoe behoren ook concrete bijdragen op het gebied van vrede, duurzame ontwikkeling, eerbiediging van de rechten van de mens, en de ontwikkeling en versterking van de democratie in de hele wereld.

De Europese Unie heeft een heel breed scala van instrumenten om actie te ondernemen op deze terreinen. Daartoe behoren een handels- en ontwikkelingsbeleid, diplomatieke initiatieven in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, alsmede operaties van civiel en militair crisismanagement in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.

Juist in ons beleid ten aanzien van Afrika kan de inzet van de verschillende middelen goed worden gedemonstreerd. Het debat van vandaag, dat gaat over het engagement van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo, is een buitengewoon goed voorbeeld. We mogen echter niet vergeten dat er ook andere activiteiten in dit verband zijn, zoals de actie ter ondersteuning van de AMIS II-vredestroepen van de Afrikaanse Unie in Darfur.

De veelomvattende Afrika-strategie die eind vorig jaar door de Europese Raad is goedgekeurd, het ‘gemeenschappelijk standpunt over de preventie, beheersing en oplossing van conflicten in Afrika’, alsmede het ‘actieplan voor EVDB-steun aan vrede en veiligheid in Afrika’ geven de Europese Unie een duidelijk richtsnoer: in deze documenten wordt engagement voor vrede en veiligheid voorgesteld als een absolute noodzaak voor de ontwikkeling van Afrika, en dat leidt automatisch tot engagement voor het oplossen van conflicten in Afrika door versterking van de Afrikaanse crisismanagementcapaciteiten, onder andere met middelen uit de ‘vredesfaciliteit voor Afrika’ en door middel van adequate operaties in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.

Het engagement van de Europese Unie in de Democratische Republiek Congo weerspiegelt het veelomvattende karakter van deze Europese ambities: de voornaamste basis van de betrekkingen van de Europese Unie met de Democratisch Republiek Congo, en daarmee ook van de steun van de EU aan de stabilisatie van het land, wordt in eerste instantie gevormd door de Overeenkomst van Cotonou en de middelen die het Europees Ontwikkelingsfonds in dit verband ter beschikking stelt. De middelen van de vredesfaciliteit, die ik al even heb aangestipt en die niet rechtstreeks verband houden met de Overeenkomst van Cotonou, dienen speciaal te worden vermeld. Met een deel van dit geld worden initiatieven gefinancierd die rechtstreeks bijdragen aan de verbetering van de veiligheidssituatie in Congo, bijvoorbeeld door inrichten van menswaardige woonruimten voor soldaten en hun gezinnen of door het leveren van moderne apparatuur.

In de Democratische Republiek Congo wordt ook duidelijk dat het Europees veiligheids- en defensiebeleid, ondanks zijn betrekkelijk geringe middelen, een belangrijke bijdrage levert aan de stabilisatie van het land via hulpverlening bij de hervorming van de veiligheidssector op zowel militair als civiel terrein. Hierbij wil ik de civiele EVDB-missie, EUPOL Kinshasa, vermelden, waarvan de duur pas geleden is verlengd tot het einde van dit jaar. Door middel van opleiding en advies aan de ‘geïntegreerde politie-eenheid’ helpt zij waarborgen dat het politieapparaat in de hoofdstad Kinshasa niet alleen efficiënt werkt maar ook in overeenstemming is met de uitgangspunten van een moderne rechtsstaat.

De militaire EVDB-missie EUSEC Congo steunt op haar beurt de Congolese militaire autoriteiten bij het stimuleren van de noodzakelijke hervormingen en modernisering van de strijdkrachten.

Ik hoef vast niet speciaal te vermelden dat het werk van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren, Aldo Ajello, van groot belang is voor de stabilisering van de situatie in de Democratische Republiek Congo.

Nu wil ik enkele punten naar voren brengen die specifiek de missie in Congo betreffen. Allereerst wil ik vier kernpunten noemen die het standpunt van de Raad kenmerken met betrekking tot een steunoperatie aan MONUC, de missie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo.

Eerste punt: de Europese Unie reageert op een uitdrukkelijk verzoek van de Verenigde Naties. Hierbij vertrouwen wij op het oordeel van secretaris-generaal Kofi Annan. U zult zich zonder twijfel bewust zijn van het feit dat de Raad in het verleden al grote inspanningen heeft geleverd om de Verenigde Naties te steunen, en dat in het kader van het EVDB de VN-aanwezigheid in de regio is versterkt. U zult het vast met mij eens zijn dat de Europese Unie, juist omdat zij groot voorstandster is van multilateralisme, verplicht is om op dit punt een effectieve bijdrage te leveren, zoals ook de lidstaten trouwens wensen.

Tweede punt: zowel de president van de Democratische Republiek Congo als de beide vice-presidenten zijn voorstander van een dergelijke actie. De Hoge Defensieraad heeft een expliciete oproep gedaan tot deze missie. Deze komt ook tot uitdrukking in een perscommuniqué over dit onderwerp. Hieruit maken wij op dat het in het belang van de Democratische Republiek Congo is om te beschikken over aanvullende en geloofwaardige afschrikkingsmiddelen teneinde een militaire operatie te voorkomen. Dit feit wil ik uitdrukkelijk onderstrepen. Dit is een missie die het gebruik van geweld moet voorkomen, waarbij wij hopen dat door de aanwezigheid van dit afschrikkingspotentieel de daadwerkelijke inzet van militaire middelen kan worden verhinderd. Dit afschrikkingseffect is zinvol, ook al hoeven, volgens inschatting van de Congolese autoriteiten, de krachten die ter beschikking zijn gesteld niet te worden ingezet. Ze dienen echter wel beschikbaar te zijn, maar we zien geen reden om te twijfelen aan deze inschatting van Congolese zijde.

Derde punt: de Democratische Republiek Congo is het grootste land in de regio en heeft de grootste bevolking. Niet in de laatste plaats daarom is de Europese Unie, zoals u weet, sterker betrokken bij het democratische overgangsproces in Congo dan in ongeacht welk ander land in Afrika. De Europese Unie heeft in het verleden al haar omvangrijke instrumentarium ingezet om een einde te maken aan het conflict en vooruitgang te boeken in het vredesproces. Wij hebben als Europese Unie 700 miljoen euro bijgedragen aan projecten ter ondersteuning van de overgang, waarvan alleen al 200 miljoen euro naar de ondersteuning van de verkiezingen is gegaan. De politiemissie heb ik reeds genoemd. Zoals u weet, hebben wij al in het jaar 2003 een militaire missie gestuurd om escalatie te voorkomen van het conflict in het oosten van het land, dat de slotonderhandelingen in het vredesproces en daarmee de komst van een overgangsregering, in gevaar bracht. Nu is het naar de opvatting van de lidstaten zinvol en noodzakelijk om deze eerdere investering in de vrede in de Democratische Republiek Congo veilig te stellen en te garanderen dat de vreedzame democratische ontwikkeling doorgaat.

Vierde punt: de politieke en militaire parameters van de missie moeten - net zoals het geval was met eerdere missies, inclusief die in de Democratische Republiek Congo - worden uitgewerkt en vastgelegd in samenwerking tussen de bevoegde Raadsformatie en het operationeel hoofdkwartier.

 
  
MPphoto
 
 

  Karl von Wogau, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals we hebben gehoord, hebben de Verenigde Naties de Europese Unie verzocht en opgeroepen om een bijdrage te leveren aan de verkiezingen in Congo door een militaire missie te sturen. Wat moeten wij daarop antwoorden?

We dienen rekening te houden met een aantal zaken. Ten eerste moeten we onszelf afvragen of de Europese Unie op dit moment het vermogen bezit om een dergelijke operatie uit te voeren. De tweede vraag is of we geen andere prioriteiten hebben in de onmiddellijke nabijheid van de Europese Unie, bijvoorbeeld op de Balkan, waar vredeshandhaving onze eerste en belangrijkste taak is. En ten derde: lopen we in dit geval niet het gevaar om verstrikt te raken in een conflict waar we ons niet meer op tijd aan kunnen onttrekken? Dit zijn vragen die mij als afgevaardigde in dit verband regelmatig worden gesteld.

Aan de ander kant moeten wij, zoals de fungerend voorzitter van de Raad zei, erkennen dat de Europese Unie belang heeft bij de stabiliteit van dit land in het hart van Afrika. Dat dit ook de Europese Unie zelf direct aangaat, moet iedereen duidelijk zijn die wel eens zijn blik heeft gericht op Ceuta, Melilla of Lampedusa en de verschrikkelijke taferelen heeft gezien die zich afspelen op deze armoedegrens. Stabiliteit in Afrika is in het belang van de Europese Unie en haar burgers.

We dienen ons bewust te zijn van onze verantwoordelijkheid jegens de VN. We moeten goed beseffen dat het voorkomen van geweld - wat het doel is van deze operatie - strookt met de veiligheidsstrategie van de Europese Unie. We mogen ook niet vergeten dat een groot aantal verkiezingswaarnemers van het Europees Parlement en van andere parlementen onder leiding van de heer Morillon reeds actief is in Congo om het goede verloop van de verkiezingen te verzekeren.

Wat zijn onze voorwaarden voor een interventie door de Europese Unie in Congo? In de eerste plaats dient er een duidelijke tijdslimiet te komen. Het kan niet de taak van deze interventie zijn om Congo als geheel te stabiliseren – dat is een taak voor de lange termijn en de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties. Daarom zijn er 17 000 soldaten van de Verenigde Naties in Congo. We dienen ons te concentreren op een bijdrage aan het evenwichtige verloop van de verkiezingen op 18 juni.

In de tweede plaats moet er een duidelijke opvolgingsregeling komen waaruit blijkt hoe de Verenigde Naties enerzijds en het Congolese leger anderzijds deze activiteiten zullen voortzetten na onze interventie. Er moet ook een geografische afbakening komen, en het moet duidelijk zijn dat bijvoorbeeld Katanga en de oostelijke provincies van Congo onder de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties dienen blijven te vallen, en niet onder die van de Europese Unie.

Voorts moet duidelijk zijn dat deze operatie werkelijk Europees is. Het mag niet zo zijn dat er slechts één of twee landen bij betrokken worden, maar er dienen zich meer Europese landen werkelijk in te zetten voor de missie. We dienen een formele uitnodiging te krijgen van de interim-regering. Ook wat dat betreft schijnen er nog enige twijfels te bestaan over wat de regering van Congo nu eigenlijk formeel heeft gezegd.

Bovenal echter hebben we ook een overtuigend plan nodig, een plan dat geschikt is om eventuele oproerkraaiers ervan te overtuigen dat het beter is om de uitslag van de verkiezingen te aanvaarden en om de burgers van Congo ertoe aan te moedigen om gebruik te maken van hun stemrecht. Dit zijn de voorwaarden waarop de Europese Unie en wij, als Europees Parlement, kunnen instemmen met een dergelijke missie. Nu is het zaak dat er op de nog onbeantwoorde vragen zo snel mogelijk een antwoord komt.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes, namens de PSE-Fractie. - (PT) De situatie in de Democratische Republiek Congo stelt ons - en daarmee bedoel ik de mensen in de EU die de “verantwoordelijkheid om te beschermen”, zoals die tijdens de meest recente VN-Top van september 2005 is geformuleerd, serieus nemen - voor een enorme uitdaging.

Het conflict dat de Democratische Republiek Congo en de regio van de Grote Meren teistert, is het bloedigste conflict sinds de Tweede Wereldoorlog. Er zijn al vier miljoen mensen omgekomen, voor het overgrote deel burgers. Een heuse, duurzame vrede is een absolute voorwaarde voor vrede in de regio van de Grote Meren en Centraal Afrika als geheel. Daarom heeft de VN, die in Congo de belangrijkste vredesmissie van haar bestaan uitvoert, de EU gevraagd mee te helpen om de voor 18 juni geplande verkiezingen vreedzaam te laten verlopen. Het team van verkiezingswaarnemers zal door de heer Morillon worden geleid. Deze missie heeft de steun van iedereen hier in dit Parlement.

De socialistische fractie van het Europees Parlement meent dat deze verkiezingen voor Congo van cruciaal belang zijn. Het is mogelijk dat de structuren die in de context van de burgeroorlog zijn ontstaan, nu door democratisch gekozen instellingen worden vervangen; het is echter ook heel goed mogelijk - en zelfs waarschijnlijker - dat de gewelddadige milities het lot van de Congo zullen blijven bepalen.

Deze verkiezingen en de door de Verenigde Naties aanvaarde uitdaging voor de Europese Unie zullen toch een uur der waarheid inhouden. Zal het Europese veiligheids- en defensiebeleid geloofwaardig blijken te zijn? Kunnen we erop vertrouwen dat de lidstaten het Europese veiligheidsbeleid uitvoeren?

Ik wil graag drie punten van deze ontwerpresolutie wat nader belichten. U dient deze interventie te beschouwen als onderdeel van een tijdelijke oplossing voor de interne instabiliteit van het land. Daar kan alleen een einde aan worden gemaakt als het leger van Congo een stabiliserende factor wordt. Bij recente operaties van het leger in de Katanga-regio is gebleken dat de bevolking gegronde redenen heeft om twijfelen aan het vermogen van de autoriteiten om hen tegen de milities te beschermen. De internationale gemeenschap moet proberen de militaire eenheden in het land te versterken en daarbij nieuwe eenheden opzetten. Als we op het gebied van de veiligheid geen vorderingen maken, zullen de EU en de VN in de toekomst nog veel vaker worden gevraagd in Congo te interveniëren.

Tweede punt: de politieke legitimiteit van deze missie moet doorslaggevend zijn voor het succes ervan. Het is dus van belang dat dit een werkelijk Europese missie wordt. Daarom zijn we heel blij dat een aantal lidstaten - waaronder mijn land, Portugal - onder leiding van Duitsland heeft aangegeven beslist te willen meewerken. Belangrijk is ook dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties de missie steunt. We moeten alle interne en externe deelnemers ervan overtuigen dat de huidige regering van Congo deze missie toejuicht. Tot slot dient uit de opzet van de missie duidelijk te blijken dat de Europese Unie oprecht bereid is het verkiezingsproces te ondersteunen, ondanks de daarmee samenhangende risico’s.

De aanwezigheid van Europese troepen is eerst en vooral bedoeld als een zichtbare en geloofwaardige bijdrage aan de stabiliteit van de verkiezingen in Congo. Dat is wat de mensen in Afrika en Congo van ons verwachten.

 
  
MPphoto
 
 

  Philippe Morillon, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Winkler, wat er op dit moment in de Democratische Republiek Congo gebeurt, met steun van de internationale gemeenschap, en met name met steun van de Europese Unie, is van essentieel belang voor de toekomst van dit immense land, dat al jarenlang verscheurd wordt door burgeroorlogen en oorlogen met andere landen.

De Congolese burgers zijn op dit moment eensgezind in hun streven naar vrede en stabiliteit en ze verlangen intens naar een democratie die de voorwaarden daarvoor creëert. Ze hebben dat laten zien door zich massaal te laten inschrijven op de kieslijsten, in juli vorig jaar, en ze hebben het ook in december laten zien, bij het referendum voor de goedkeuring van een ontwerpgrondwet die een einde moet maken aan de huidige overgangsperiode.

Als hoofd van de waarnemingsmissie bij dit referendum heb ik op 18 februari in Kinshasa de plechtigheden bijgewoond waarmee de afkondiging van de grondwet gevierd werd. Dat was een heel emotioneel gebeuren, voor de aanwezigen daar, maar ook voor het gehele volk. We mogen nu voorzichtig hopen dat het land na de volgende etappe, komende zomer, waarin een president en een parlement gekozen zullen worden, eindelijk de chaos en ellende achter zich zal kunnen laten waaronder het nog steeds lijdt. Dat is in het belang van het Congolese volk en in het belang van het gehele Afrikaanse continent, en dus ook in het belang van Europa.

Niettemin bestaat het gevaar dat degenen die tot nu toe voordeel bij die chaos en ellende hebben gehad, niet zomaar zullen accepteren dat ze door de stembusgang hun macht zullen verliezen. De kans bestaat dat ze door de uitoefening van terreur een correct verloop van de verkiezingen zullen proberen te verhinderen en met geweld de resultaten zullen aanvechten. Over de veiligheid wordt gewaakt door de VN-troepenmacht, waarvan het grootste deel gelegerd is in de oostelijke provincies, waar nog georganiseerde bendes actief zijn. Gelet op dit alles, en met het oog op een veilig verloop van de komende verkiezingen, heeft de VN de Europese Unie om bijstand verzocht, zoals u al aangegeven hebt.

Het is aan de Raad om te bepalen hoe aan een en ander invulling gegeven moet worden. Ik behoor tot degenen die van mening zijn dat dit engagement een krachtig politiek signaal zal zijn in de richting van mogelijke ordeverstoorders en dat het het beoogde afschrikkend effect zal hebben. Daarom zal ik mij scharen in het kamp van de voorstanders van deze operatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het debat van de afgelopen weken heeft het hele dilemma blootgelegd dat veroorzaakt wordt door het gebrek aan politieke richting. Het zou verkeerd zijn om daar zomaar, met wat mooie woorden, overheen te stappen.

Sinds het schrijven van de VN-ondersecretaris-generaal Guéhenno van 27 december jongstleden over de militaire inzet in de Democratische Republiek Congo - dat net in het kerstreces kwam en zelfs voor de Veiligheidsraad een verrassing was - zijn er twaalf weken verstreken en zijn er nog altijd meer vragen dan antwoorden. Er gaapt nog steeds een kloof tussen de woorden en de daden. We zijn niet overtuigd; we steunen de gezamenlijke resolutie niet, en ik zal uitleggen waarom.

Uiteraard is de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie voor ondersteuning van het democratiseringsproces in Congo. Maar hoe kon het gebeuren dat het vraagstuk van een EU-missie is gereduceerd tot het inzetten van militairen in Kinshasa en het tellen van soldaten? Waarom discussiëren wij over het zenden van soldaten, en niet over het sturen van een groot aantal EU-verkiezingswaarnemers? Waarom wordt niet het hele scala van mogelijke acties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en het Europees veiligheids- en defensiebeleid onderzocht? Waarom komt men iedere dag met nieuwe rechtvaardigingen, zoals het Europees belang bij het weren van vluchtelingen? Ik vraag u: wat heeft dat allemaal te maken met het mogelijk maken van democratische verkiezingen in Congo?

Deze hoogdravende discussies van de afgelopen weken roepen de vraag op of het bij de voorgenomen militaire inzet in Kinshasa werkelijk om democratisering gaat, of dat het misschien de bedoeling is om de EU gezichtsverlies te besparen. Ik zeg ‘gezichtsverlies’, omdat de dynamiek die in gang is gezet door het verzoek om inlichtingen zijn eigen leven is gaan leiden. Maanden na het verzoek om inlichtingen en de vruchteloze verkenningsmissie in Congo en na New York is er nog steeds geen spoor te bekennen van een politiek plan of een duidelijke opdracht.

Dames en heren, een mooi gebaar van Chirac kan de onbeantwoorde vragen niet verhullen, namelijk: hoe moeten 1 500 soldaten in Kinshasa vrije verkiezingen in heel Congo waarborgen? Hoe ontkrachten we de aantijging dat we partij trekken voor Kabila? Hoe kan de EU na een dergelijke operatie in heel Congo een rol spelen? En als het om evacuatie gaat, en dat is inmiddels de centrale kwestie: wie moet er worden geëvacueerd? Moeten er door de VN gemandateerde troepen komen om de democratie in Congo te bevorderen?

Mijn laatste punt, geachte afgevaardigden, is heel fundamenteel. We praten hier zo gepassioneerd over de verantwoordelijkheid van Europa jegens Afrika, dat ik mezelf afvraag hoe het debat van vandaag te rijmen valt met ons onvermogen om in te grijpen in de voortdurende volkenmoord in Darfur?

 
  
MPphoto
 
 

  Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie is, volstrekt tegen de rede in, voornemens een militaire operatie uit te voeren in de Democratische Republiek Congo. Officieel gaat het om het waarborgen van het goede verloop van de verkiezingen, maar er lijkt iets flink fout te zijn gegaan bij de voorbereidingen van de verkiezingen. Voor vijfhonderd parlementszetels hebben zich slechts zestig kandidaten gemeld, en de inschrijvingstermijn loopt morgenavond, donderdagavond, af. De EU is van plan om 1 500 soldaten naar het op twee na grootste Afrikaanse land te sturen, een land met een autoritair regime. Zoals een Duitse SPD-politicus opmerkte, is het alsof je 750 soldaten in Europa dropt om heel Europa te stabiliseren.

Militair gezien heeft deze operatie geen enkele zin. Waarom zouden we dan die troepen sturen? De Duitse minister van Defensie, Franz Joseph Jung, windt er geen doekjes om. Hij heeft gezegd dat het gaat om het weren van vluchtelingen en dat stabiliteit in grondstofrijke regio’s ook goed is voor de Duitse economie. CDU-parlementariërs onderstrepen deze motivatie nog eens door te zeggen dat er daar strategische grondstoffen zijn, zoals wolfram en mangaan. En de Duitse regering heeft nu besloten om tot begin mei geen beslissing te nemen over deze militaire operatie. Militairen zeggen steeds vaker onomwonden dat zij niet voor een dergelijke operatie zijn. Het is vrij duidelijk: als je eenmaal naar Congo gaat, dan kom je er niet zomaar weer weg - dit zal niet tot vier maanden beperkt blijven.

In de ontwerpresolutie is geen geografische afbakening of tijdslimiet opgenomen, en zij is zeer vaag geformuleerd. Daarom vragen wij alle sceptische afgevaardigden om tegen deze ontwerpresolutie te stemmen. Ik zal er niet omheen draaien: waar het hier om gaat, is de toegang tot grondstoffen en het weren van vluchtelingen met militaire middelen. Als linkse fractie zijn wij hier fel tegen gekant en we zullen niet voor deze ontwerpresolutie stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Helmut Kuhne (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, behalve het debat over de technische facetten van deze operatie dient er hier ook te worden gediscussieerd over andere aspecten. Deels is er sprake van bekrompen vooroordelen. In plaats van open te praten over een donker continent waar de mensen uit pure noodzaak constant in bloederige conflicten verwikkeld zijn, vragen in mijn land, Duitsland, sommige CSU-politici zich bijvoorbeeld hardop af of het Duitse leger niet beter kan worden ingezet bij de beveiliging van de aanstaande wereldkampioenschappen voetbal dan in de Democratische Republiek Congo.

Ik vind dat we heel duidelijk moeten maken dat dit een ongelooflijk benepen manier van denken is. Ik geef toe, mevrouw Beer, dat er nog heel veel vragen dienen te worden beantwoord met betrekking tot zeer ernstige, onopgeloste problemen. Ik vertrouw er ook zeer op dat deze zullen worden opgelost, onder andere door onze collega’s in de Duitse Bondsdag.

Wat ons echter op Europees niveau dient te interesseren, is iets wat nog niet ter sprake is gekomen. Naar mijn mening hebben zich in het Europese besluitvormingsproces aanzienlijke tekortkomingen geopenbaard die nog moeten worden goedgemaakt. Het is onaanvaardbaar dat sommigen zeggen dat zij eerst concepten van de operatie willen zien voordat er troepen beschikbaar worden gesteld, terwijl anderen zeggen dat er pas concepten van de operatie komen als we er zeker van zijn dat we het niet alleen hoeven te doen. Dat gaat zo niet, dat leidt tot zelfblokkade. Zonder onrealistische Verdragswijzigingen te eisen, moeten we een resultaat zien te bereiken dat de Raad in staat stelt om heel snel op zijn niveau te komen tot een herziening van de besluitvormingsprocedures, zodat in situaties waarin er sneller besluiten moeten worden genomen dan nu mogelijk is, die besluiten ook daadwerkelijk genomen kunnen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Hélène Aubert (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dat de Europese Unie alles doet wat mogelijk is om bij te dragen aan een goed verloop van de verkiezingen in de Democratische Republiek Congo is een heel goede zaak; wij zouden zelfs graag zien dat ze nog wat waakzamer zou zijn als het gaat om schendingen van de mensenrechten, want helaas is er op dat punt al enige tijd sprake van een verslechtering van de situatie.

Nu is er dus een militaire missie van de Unie in de DRC in de maak, maar de wijze waarop daar invulling aan gegeven wordt, is toch wel erg vreemd, of op zijn minst merkwaardig. Er wordt gesproken over enkele honderden manschappen, terwijl MONUC daar al met 16 000 man aanwezig is. U zegt dat die militairen niet rechtstreeks bij de handelingen betrokken zullen worden, maar slechts beschikbaar zullen zijn; maar waar dan? Wat voor opdracht krijgt deze troepenmacht? Welk mandaat krijgen deze militairen mee als het gaat om geweld tijdens of na de verkiezingen, en dan vooral in Kinshasa? Moeten we geen lering trekken uit het verleden, uit de onmogelijke situaties waarin VN-missies terecht zijn gekomen - missies die naderhand van alle kanten bekritiseerd zijn - omdat een duidelijk mandaat en voldoende middelen ontbraken?

Het is het een of het ander: ofwel de Europese Unie honoreert het verzoek van de VN volledig, stelt de voorwaarden voor de missie vast en reserveert de nodige middelen voor ondersteuning van MONUC, ofwel zij wendt die middelen aan om het verkiezingsproces te doen slagen, om het gehele maatschappelijk middenveld ten volle bij het proces te betrekken, om eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen en om ervoor te zorgen dat de uiterst kostbare en zeer gewilde natuurlijke rijkdommen van het land op gereguleerde en transparante wijze geëxploiteerd worden.

Het moge duidelijk zijn dat onze voorkeur nadrukkelijk uitgaat naar die tweede optie. Wij voelen niet veel voor een militaire missie, die vooralsnog uiterst beperkt lijkt te worden, en waarvan ook niet duidelijk is wat de bedoeling er precies van is. Daarover weten we op dit moment eigenlijk nauwelijks iets.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Howitt (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, terecht leggen we in onze ontwerpresolutie tot besluit van het debat de nadruk op een geïntegreerde strategie voor de missie in de Democratische Republiek Congo, en op de noodzaak van een duidelijke tijdslimiet voor de inzet van troepen, gekoppeld aan een exit-strategie. Terecht ook wijzen we op de noodzaak van bescherming van de troepen zelf. Ik vind echter de bewering in overweging A aanvechtbaar dat veiligheid in Europa’s nabuurschap, met name op de Balkan, voorop zou moeten staan. Natuurlijk is nabuurschap van het grootste belang, maar nu de Balkanlanden zich richting toetreding en stabilisatie bewegen, zouden we het over vermindering van de EU-troepen moeten hebben, in plaats van over handhaving in hun huidige sterkte.

Keer op keer dringt dit Parlement met resoluties aan op een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, opdat Europa een leidersrol op het internationale toneel op zich kan nemen. We zeggen dat het terrorisme in onze steden zijn wortels heeft in fragile states overal ter wereld, dus waarom zouden we onze ambities dan beperken tot het Europese nabuurschap? We nemen resoluties ter bestrijding van de mondiale armoede aan, maar tegelijk deinzen we ervoor terug ze toe te passen op het land dat het op acht na armste ter wereld is en waar de kindersterfte ongeëvenaard groot is. Zoals de International Crisis Group stelt: ‘alles, van verkiezingen tot humanitaire hulp en normale economische activiteiten, hangt af van de vraag of er een veilige omgeving geschapen kan worden.’

Tien jaar oorlog heeft in de Democratische Republiek Congo vier miljoen mensenlevens gekost en nog altijd overlijden er duizend mensen per dag ten gevolge van de oorlog. Dagelijks komen er berichten binnen over slachtingen, burgerslachtoffers, verkrachtingen en seksueel geweld op grote schaal.

Deze verkiezingen zijn een moment van hoop. Nooit tevoren in zijn geschiedenis heeft Europa zoveel hulp uitgetrokken voor het organiseren van verkiezingen. Het verzoek om ze vergezeld te laten gaan van veiligheidstroepen is afkomstig van alle partijen in de voorlopige regering van het land, en dat verzoek zouden wij moeten willigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben warm voorstander van een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid in de Europese Unie. Nu de Europese Unie groter is dan de Verenigde Staten, rijker dan de Verenigde Staten en meer hulp geeft aan de Derde Wereld dan de Verenigde Staten, is het niet meer dan billijk dat we daaraan de dimensie van een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid toevoegen.

In dat opzicht zet natuurlijk niemand vraagtekens bij de waarde van het verzoek van de Verenigde Naties om deel te nemen aan een missie in de Democratische Republiek Congo. Het probleem is dat er achter gesloten deuren over deze missie gepraat wordt, terwijl er toch een zeker democratische controle nodig is. Nu we grote missies sturen naar Atjeh - wat ik als voormalig leider van de waarnemersdelegatie bij de Indonesische verkiezingen toejuich - en de Democratische Republiek Congo, kunnen we niet zonder die democratische controle.

Overigens bestaat zonder die democratisch controle ook het gevaar dat we, als de situatie in de Democratische Republiek Congo na de verkiezingen verslechtert, verzeild raken in een mission creep en wegzinken in een moeras.

We sturen een waarnemingsmissie voor de verkiezingen en daarnaast sturen we deze missie. Kunnen we er verzekerd van zijn dat deze twee nauw op elkaar afgestemd zullen worden?

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan niet al uw vragen beantwoorden omdat, zoals gezegd, momenteel wordt gewerkt aan de exacte politieke, militair-politieke en militaire parameters die het fundament vormen voor de definitieve beslissing van de Raad. Ik ben dan ook de heer Kuhne zeer dankbaar voor zijn constatering dat het noodzakelijk is om in dit stadium de juiste basis voor een beslissing uit te werken.

De heer von Wogau vroeg wat de regering nu eigenlijk had gezegd. In mijn eerste verklaring heb ik gezegd dat er zeer duidelijke uitspraken zijn gedaan door de president en de beide vice-presidenten, en misschien mag ik een alinea aanhalen uit het perscommuniqué van de Defensieraad van maandag:

(FR) "Tijdens de zitting van maandag 20 maart, voorgezeten door het staatshoofd, Zijne Excellentie Joseph Kabila,"

(DE) Het staatshoofd is de voorzitter van dit orgaan.

(FR) "heeft de Hoge Defensieraad zich onder meer gebogen over het vraagstuk van de stationering van een Europees militair contingent op verzoek van de Verenigde Naties."

(DE) De Raad is vervolgens tot de volgende conclusie gekomen:

(FR) "In zijn streven naar versterking van de maatregelen voor een veilig verloop van de verkiezingen, heeft de Hoge Defensieraad op basis van een rapport van de minister van Buitenlandse Zaken aanbevolen het initiatief inzake de vorming van een speciale Europese troepenmacht te steunen."

(DE) Een heldere uitspraak dus, en er zijn geen redenen om hieraan te twijfelen. Ook de twijfels die tot uitdrukking zijn gebracht over de zin van de missie komen nogmaals aan de orde in dit perscommuniqué.

(FR) "Benadrukt dient te worden dat deze troepenmacht hoofdzakelijk een afschrikkende rol zal vervullen."

(DE) Ik ben de heer Morillon bijzonder dankbaar dat hij dat ook specifiek heeft vermeld.

Ik kan alleen maar herhalen wat ik al heb gezegd. Naar mijn mening is het de verantwoordelijkheid van de Europese Unie om een zinvolle bijdrage te leveren aan het democratische proces in de Democratische Republiek Congo. We moeten terdege beseffen dat van het brede scala van mogelijkheden dat ons ter beschikking staat, ook het inzetten van militaire missies in overweging dient te worden genomen, naast andere interventies ten bate van de democratische ontwikkeling, zoals ontwikkelingssamenwerking en hulp bij het opbouwen van een rechtsstaat en van democratie en bij het beschermen van de rechten van de mens.

Dit is een verantwoordelijkheid die de Europese Unie draagt, en de Raad neemt die op zich.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn drie ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


14. Herziening van de Overeenkomst van Cotonou en vaststelling van het bedrag voor het 10e EOF (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0004/2006) van Margrietus van den Berg, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de herziening van de Overeenkomst van Cotonou en vaststelling van het bedrag voor het 10e EOF (B6-0006/2006).

 
  
MPphoto
 
 

  Glenys Kinnock (PSE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Raad voor zijn aanwezigheid bij dit bijzonder gewichtige debat over het Europees Ontwikkelingsfonds. Zoals de Raad weet, duurt de discussie over de opneming van het EOF in de communautaire begroting nog voort en zijn er daarom geen bepalingen aangaande het financiële kader opgenomen in de herziene Overeenkomst van Cotonou. Bijlage 1 stelt echter wel heel duidelijk dat de Europese Unie haar uitgaven voor steun op tenminste hetzelfde niveau zal houden als dat van het negende EOF.

Daarmee werd in mijn ogen, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, bij de ACS-landen de valse veronderstelling gewekt dat ze gerust konden zijn over de omvang van de steun in het tiende EOF. De raming van de Commissie was dat 24 948 miljard euro een gepast bedrag zou zijn, maar in december werd de Raad het in Brussel eens over 22 682 miljard euro in lopende prijzen voor de periode 2008-2013.

Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik geef deze voorgeschiedenis omdat die mij relevant lijkt voor het standpunt dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft ingenomen. Wij willen namelijk garanties en opheldering, voordat we onze goedkeuring geven aan de gewijzigde Overeenkomst van Cotonou.

Zowel de Raad als de Commissie zouden toch van eerdere overeenkomsten moeten weten dat, als de Commissie ontwikkelingssamenwerking eenmaal een uitgesproken standpunt inneemt - zoals we ten aanzien van DCCI gedaan hebben -, zij geen duimbreed van haar principes afwijkt. Die principes draaien om ontwikkeling, en als daar geen rekening mee wordt gehouden, moet de Raad wel weten dat we pas met de herziening zullen instemmen als dit element een duidelijke plaats heeft gekregen in zijn manier van werken.

Een van onze zorgen betreft het feit dat sommige leden van de Raad ons voorhouden dat we 0,3 miljard euro van het bedrag af moeten trekken voor de 21 landen en gebieden overzee van de EU, en nog eens 0,9 miljard euro voor administratieve uitgaven. Gisteren liet de directeur-generaal Ontwikkeling er op de commissievergadering geen misverstand over bestaan dat uw standpunt over de LGO-landen niet gedeeld werd door de Commissie. Zou de Raad daarom duidelijk kunnen maken wat zijn standpunt over de LGO is? Als Brits lid van dit Parlement ben ik mij terdege bewust van het standpunt van Groot-Brittannië, voorgaand voorzitter van de Raad. Toch ben ik benieuwd naar uw standpunt, fungerend voorzitter van de Raad.

Wat de administratieve uitgaven betreft, wil ik vragen of het wel verstandig is de Commissie zichzelf te laten betalen voor de administratie van haar eigen financiële middelen. Dat druist in tegen het gezonde verstand en ik kan mij niet voorstellen dat dit gangbaar is in uw eigen bestuurspraktijk. Zouden de lidstaten - de Raad - misschien bereid zijn om te overwegen meer geld ter beschikking te stellen voor het dekken van de kosten van de LGO? Dat zijn geen onbelangrijke bezwaren. Dat ik ze zo tussen neus en lippen naar voren breng, komt omdat ik precies van u wil weten hoe u zulke besluiten kunt nemen. Die besluiten komen er immers op neer dat u ons niet de verzekering wilt geven dat het geld dat u de ACP-landen voor eigen gebruik geeft, ook door die landen op een heldere en transparante manier moet worden aangewend.

Ik zet ook vraagtekens bij de bewering dat het tiende EOF een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van het negende EOF. In reële termen kun je het niet anders dan een pas op de plaats noemen. De Commissie ontwikkelingssamenwerking laat zich niet misleiden door de gespleten tong waarmee over deze zaak gepraat wordt.

In het negende EOF zat ook geld dat overgebleven was van het vorige EOF: ‘niet uitgegeven geld’. Als je dat bij het negende EOF optelt, kunnen de bedragen waar de Raad zo hoog van opgeeft, de vergelijking alleen nog maar in nominaal opzicht doorstaan. En dan moet aan het einde van de rit het tiende EOF nog geratificeerd worden. Dat vervult ons met grote zorg, gezien het feit dat niet minder dan vijfentwintig lidstaten betrokken zijn bij het ratificatieproces.

Het gevolg van onderbesteding in het verleden is dat we ons zijn gaan richten op allerlei ‘faciliteiten’, zoals waterfaciliteiten, vredesfaciliteiten, waarop slechts een hoogst gebrekkige democratische controle uitgeoefend wordt. Dit zal toch zeker voor u een punt van zorg zijn, fungerend voorzitter van de Raad?

Ons volgende debat zal gaan over economische partnerschapsovereenkomsten, en het meest controversiële punt daaruit - een punt dat wij aan zullen snijden - is de financiering van ‘hulp voor handel’ in deze overeenkomsten. Kunt u ons, fungerend voorzitter van de Raad, duidelijk maken of u extra geld ter beschikking stelt voor de EPO-onderhandelingen, of dat u van mening bent dat dat geld uit de ACS-post in het tiende EOF moet komen?

Mijn laatste opmerking geldt de eventuele opname van de Afrikaanse Unie in de overeenkomst. Wat voor mouw denkt u te passen aan het feit dat vele leden van de Afrikaanse Unie niet tot de ACS-landen behoren? Gaat u ervan uit dat die landen van EOF-gelden kunnen profiteren, mocht de Raad ertoe besluiten de Afrikaanse Unie met geld van het tiende EOF te steunen?

We hebben het hier over een bindende overeenkomst met de ACS-landen, en ik vertrouw erop dat de Raad zich daarvan bewust zal zijn bij zijn besluiten over het tiende EOF.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Kinnock, ik zal proberen uw vragen zo uitgebreid mogelijk te beantwoorden. Ik vrees dat ik ze niet allemaal kan beantwoorden, deels omdat de onderhandelingen nog niet op alle punten zijn afgesloten en deels omdat de Raad nog niet op alle punten een standpunt heeft bepaald. Niettemin hoop ik u enige opheldering te kunnen verschaffen.

Allereerst wil ik verwijzen naar het akkoord van de Europese Raad van december 2005 over de begroting voor het tiende Europees Ontwikkelingsfonds en de verdeling van de bijdragen over de lidstaten, een proces dat zowel lastig als langdurig was. U bent uiteraard op de hoogte van het bereikte akkoord, waarin staat dat de toekomstige ontwikkelingsfinanciering van de ACS-landen niet verloopt via de algemene begroting, maar via het tiende Europees Ontwikkelingsfonds. Het bedrag is u bekend. De Europese Raad is 22,6 miljard euro overeengekomen. Dat is de toezegging die de Europese Unie de ACS-landen heeft gedaan naar aanleiding van de herziening van de Overeenkomst van Cotonou in februari 2005. Daarbij is het van belang te vermelden dat de Europese Unie haar steun aan de ACS-landen handhaaft op tenminste hetzelfde peil als dat van het negende Europees Ontwikkelingsfonds, resterende bedragen van eerdere ontwikkelingsfondsen niet inbegrepen, maar onder toevoeging van het effect van de inflatie, de groei in de Europese Unie en de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten. De reden hiervoor is duidelijk: we wilden niet de inefficiëntie belonen, die blijkt uit het niet uitgeven van middelen. Dat was een heldere toezegging die de Europese Unie de ACS-landen heeft gedaan. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie - en ik hoop hiermee uw vraag te beantwoorden - bedroeg 24,9 miljard euro en was berekend op basis van het negende Europees Ontwikkelingsfonds, inbegrepen resterende bedragen van eerdere ontwikkelingsfondsen. Daarom was het juist om dit Commissievoorstel te corrigeren, en dat strookte ook met de toezegging aan de ACS-landen. In werkelijkheid - en ik geloof dat we dit feit ook onder ogen moeten zien - betekent de verplichting die de EU op zich heeft genomen, in de vorm van het door mij genoemde bedrag, een aanzienlijke verhoging van de middelen voor het negende Europees Ontwikkelingsfonds, dat zoals bekend een begroting van 13,8 miljard euro heeft. De gemiddelde jaarlijkse bijdrage stijgt voor alle vijftien oude lidstaten op basis van de nieuwe verdeelsleutel. De tien nieuwe lidstaten zullen voor het eerst deelnemen aan een Europees Ontwikkelingsfonds en daaraan bijdragen. Dat is ook volledig in overeenstemming met het akkoord van de Raad van mei jongstleden om de publieke ontwikkelingshulp tot 2015 aanzienlijk te verhogen.

U vroeg ook hoe het zit met de bijdragen van Bulgarije en Roemenië. Met de verwachte toetreding van Bulgarije en Roemenië in 2007 is al rekening gehouden in de berekening van het totale volume van het tiende EOF en de individuele bijdragen van de lidstaten, en daarop is het besluit gebaseerd. Zoals bekend kan het nieuwe tiende EOF pas vanaf 2008 beginnen. Dat houdt in dat er na de daadwerkelijke toetreding van deze landen geen aanvullende financiering voor het tiende EOF zal komen. Dat is volledig in overeenstemming met de procedure die werd gevolgd bij eerdere toetredingsronden. De Raad heeft ook 18 miljoen euro uit het negende EOF ter beschikking gesteld aan het nieuwe Cotonou-lid Oost-Timor, teneinde de ontwikkelingshulp van de Europese Unie te dekken zodra Oost-Timor een ACS-land is geworden, na ratificatie van de Overeenkomst van Cotonou voor 2007. Een logisch gevolg hiervan is dat Oost-Timor geen steun meer ontvangt uit de begrotingslijn voor Azië en dat het vanaf 2008 steun krijgt in het kader van het tiende EOF.

De Raad is momenteel niet in staat om informatie te verschaffen over de verdeling van de middelen van het tiende EOF, omdat dit zal worden besproken tijdens de binnenkort te beginnen onderhandelingen over de rechtsgrondslag, dat wil zeggen over het financieel protocol bij de Overeenkomst van Cotonou en de interne financieringsovereenkomsten in het kader van het tiende EOF. Het Oostenrijks voorzitterschap wil met de ACS-landen tot een akkoord komen over het financieel protocol tijdens de ACS-EU-Raad van ministers op 1 en 2 juni 2006, waaraan ik zal deelnemen.

U stelde, mevrouw Kinnock nog een vraag waarop ik moet ingaan, namelijk hoe moeten wij omgaan met de landen en gebieden overzee en de administratiekosten. Over deze onderwerpen wordt nog onderhandeld en moet nog overeenstemming worden bereikt.

Over het Commissievoorstel betreffende de verdeling van de middelen over de landen van het ACS-partnerschap vinden op dit moment beraadslagingen plaats tussen de Commissie en de lidstaten. De ondersteuning van de ACS-landen bij de tenuitvoerlegging van de regionale economische partnerschapsovereenkomsten - dat was geloof ik ook een vraag van u - zal, naar het zich laat aanzien, uit de aan regionale samenwerking voorbehouden middelen in het tiende EOF komen.

De tijd dringt. Al in januari, tijdens de besprekingen van de Commissie met de Oostenrijkse regering, drong de verantwoordelijke commissaris, de heer Louis Michel, op snelle actie aan om te verzekeren dat het huidige programma van het negende EOF vanaf begin 2008 naadloos kan overgaan in het tiende EOF. De heer Michel schetste ons in zeer dramatische bewoordingen dat daar deze keer maar half zoveel tijd voor is als de vorige keer. We moeten dus zeer snel tot actie overgaan. Om daarvoor te zorgen is, naast de onderhandelingen over het tiende EOF, waarover ik het al heb gehad, ook het proces van de landenprogrammering al opgestart. Na het aannemen van de Europese Ontwikkelingsconsensus, en voortbouwend op de Verklaring van Parijs, worden er inspanningen gedaan om te komen tot gezamenlijke ontwikkelingsprogramma’s voor de landen, waartoe niet alleen de landenprogramma’s van de Europese Commissie dienen te behoren maar ook die van de lidstaten. Wij juichen deze ontwikkeling toe en zullen deze ook verder blijven ondersteunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jürgen Schröder, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, naar mijn mening gaat het hierbij niet zozeer om middelenverdeling, juridische vraagstukken, programma’s, enzovoort, maar helaas om het feit dat de middelen zijn besnoeid. Wij allen in dit Parlement slaan met zorg gade hoe de herziening van de Overeenkomst van Cotonou en de onderhandelingen over het tiende Europees Ontwikkelingsfonds zich ontwikkelen. De Raad had namelijk stellig toegezegd meer geld uit te zullen trekken voor ontwikkelingshulp. Dat werd uitbundig aangekondigd tijdens de topconferenties van juli en december 2005. De Commissie berekende dat het bedrag voor het tiende EOF voor de periode 2008-2013 een kleine 25 miljard euro zou bedragen.

Ik betreur het ten zeerste dat de Raad nu, tegen al deze beloften in, niet verder kon komen dan 23 miljard euro, of zelfs nog minder. Dit betekent namelijk niet alleen minder geld maar ook dat bij een groeiende publieke ontwikkelingshulp en een vaste EOF-begroting de EU-ontwikkelingshulp in feite wordt gerenationaliseerd. Dit zou een stap terug zijn in al onze inspanningen om de EU-ontwikkelingshulp beter te coördineren, en dat kan zeker niet in ons belang zijn.

Daarom juich ik het toe dat wij als Parlement met een fractieoverschrijdende ontwerpresolutie komen die tot doel heeft om deze misstand op te lossen. Ik roep de Raad op om woord te houden en de dringend nodige financiële middelen voor de EU-ontwikkelingshulp ter beschikking te stellen. Een verschil van twee miljard euro is geen niemendalletje. Het gaat hier tenslotte om de uitbanning van armoede, om duurzame ontwikkeling en om de geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie.

Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, twee miljard euro minder, dat is bezuinigen op de verkeerde plaats.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Arlette Carlotti, namens de PSE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Winkler, voor de samenwerking tussen de Unie en de ACS-landen zijn verschillende bedragen voorgesteld. Eerst is de Commissie met een bedrag gekomen en vervolgens heeft de Raad, in december vorig jaar, een voorstel op tafel gelegd. In een paar weken is zo een bedrag van bijna 2,5 miljard euro verdwenen. Laat ik er maar van uitgaan dat het hier gewoon om een ernstige rekenfout gaat.

Gelukkig heeft de Commissie zeer onlangs, op 17 maart jongstleden, nieuwe voorstellen gepresenteerd, en die houden in twee opzichten een aanzienlijke verbetering in: ten eerste is een extra bedrag van bijna een miljard euro gereserveerd voor het tiende EOF, ter dekking van de kosten van administratief beheer, en ten tweede is bijna 300 miljoen euro extra uitgetrokken voor de landen en gebieden overzee, die aldus opnieuw in het EOF opgenomen zouden worden, zoals ze zelf overigens ook hebben gevraagd. Ik denk dat de voorstellen van de Commissie in de goede richting gaan en een eerste stap vormen op de weg die het Parlement voor ogen staat. Feit blijft dat deze voorstellen vanaf nu in handen zijn van de Raad, en die moet van zijn kant nu echt met iets beters komen. Het gaat hier namelijk om het woord van de Europese Unie en haar verplichtingen in de strijd tegen de armoede.

Het woord van de Unie is datgene wat in bijlage 1 van de herziene Overeenkomst van Cotonou staat vermeld. Het is een wat tweeslachtige formulering, en dat was ook de bedoeling, omdat we de instemming van onze ACS-partners nodig hadden op enkele punten waarover in politiek opzicht nogal wat discussie bestond - een terechte discussie overigens. Maar hoe tweeslachtig ook, die bewoordingen vormen zeker geen verklaring voor de berekeningen van de Raad, die volkomen uit de lucht gegrepen zijn. Het lijkt me geen goede zaak als onze partners het adagium "belofte maakt schuld, maar alleen voor degenen die erin geloven", als het nieuwe devies van Europa gaan zien.

De beloften waar het om gaat zijn in 2005 gedaan. Tijdens de Europese Raad van juni vorig jaar hebben de Unie en de lidstaten zich ertoe verbonden de officiële ontwikkelingshulp tot 2015 regelmatig te verhogen. Verder is de Europese Unie tijdens de Top van de G8 in juli samen met de andere donoren de verplichting aangegaan om de officiële ontwikkelingshulp voor Afrika tegen 2010 te verdubbelen. Zullen we die beloften gestand kunnen doen met het uitgeklede budget dat de Raad voor het tiende EOF voorgesteld heeft? Het antwoord is nee - iets anders kan de Raad toch echt niet beweren.

Ook wat de beheer- en uitbetalingsprocedures voor dit tiende EOF betreft, heb ik reden me zorgen te maken, en zowel de Raad als de Commissie is in dit verband verzocht op enkele punten duidelijkheid te verschaffen. Het gaat in de eerste plaats om de financiering van de ontwikkelingsdimensie in de economische partnerschapsovereenkomsten waarover op dit moment onderhandeld wordt, en in de tweede plaats om de nieuwe prestatiecriteria voor de toewijzing van EOF-middelen, zoals die door de Commissie in het werkdocument van 13 januari vastgesteld zijn, criteria die een aanvulling zouden vormen op het gebruikelijke criterium van "behoeften".

Ter afsluiting zou ik nog enkele woorden willen wijden aan de kwestie van de opneming van het EOF in de algemene begroting. Dit Parlement heeft zich meerdere keren uitgesproken voor opneming in de begroting, omdat daarmee democratische controle op de toewijzing van de financiële middelen mogelijk wordt. Ik denk dat we deze stap kunnen zetten zonder onze ACS-partners tekort te doen, want er moet echt een einde komen aan de intergouvernementele aanpak. Die werkt alleen maar gemarchandeer in de hand, en we weten welke gevolgen dat tijdens de Raad van december vorig jaar heeft gehad voor het EOF. Dit is weliswaar niet het onderwerp van het debat vandaag - alles op zijn tijd -, maar het is wel iets dat niet onder het tapijt geveegd mag worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Thierry Cornillet, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is de fungerend voorzitter van de Raad niet ontgaan dat deze resolutie niet alleen gezamenlijk, maar ook unaniem is. Alle partijen wijzen u, ongeacht onze politieke verschillen, op uw plicht.

Het is een erezaak voor onze Europese Unie; een zaak van eerbiediging, niet van een belofte, mijnheer de Voorzitter, maar van vastleggingen, en het gaat om de geloofwaardigheid van ons buitenlands optreden. Geloofwaardigheid hangt niet alleen af van de omvang van de hulp, zij hangt evengoed af van de doeltreffendheid daarvan.

Met uw permissie zal ik hier twee opmerkingen over maken. Wat de omvang betreft zou je kunnen zeggen dat we een virtuele discussie voeren, aangezien het er met betrekking tot de bedragen 22 en 24 miljard euro, rekening houdend met de overschotten en het niet uitgegeven geld, al met al weinig toe doet om je sterk te maken voor twee miljard euro die mogelijk niet eens worden uitgegeven. Daar ligt uw verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat dit geld daadwerkelijk wordt uitgegeven, en ook om een zo groot mogelijk deel te besteden aan met name grote regionale projecten. Met regionaal en regio doel ik dan op NEPAD.

Het onderwerp van mijn tweede opmerking doet mij volledig perplex staan, mijnheer de Voorzitter. Als wij ons immers aan onze toezeggingen houden en in 2010 van 0,31 procent naar 0,56 procent van het BBP gaan, zullen we 50 miljard euro meer moeten uitgeven aan officiële ontwikkelingshulp, waarvan alleen al 25 miljard voor Afrika - ofwel een EOF per jaar -, waar we ons nu op hebben vastgelegd. Ik sta volkomen perplex in het besef dat deze belofte voor 80 procent zal moeten worden nagekomen door de lidstaten, en niet door de Unie. Als ik zie hoe de lidstaten zich nu al opstellen wanneer het gaat om de financiering van het EOF ter hoogte van 24 miljard voor vijf jaar, betwijfel ik dat ze ons duidelijk kunnen maken dat ze in staat zijn 25 miljard per jaar, of een bedrag in de buurt daarvan, te betalen.

Wij zijn dus puur theoretisch bezig, mijnheer de Voorzitter. Ik denk dat we twee dingen riskeren: zeer hoge cijfers bekendmaken voor zeer geringe concrete resultaten, waarmee we ons belachelijk maken, en vooral, een boemerangeffect op onze kiesgerechtigde belastingbetalers, die zich zullen afvragen wat we allemaal wel niet kunnen doen met de aangekondigde bedragen.

 
  
  

VOORZITTER: MARIO MAURO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de wereld staat voor enorme uitdagingen: armoede, klimaatveranderingen, ernstige ziekten en gewapende conflicten. Als de Raad verantwoordelijkheid op mondiaal niveau wil laten zien, mag hij in geen geval gieriger en krenteriger dan de Commissie zijn en meer dan twee miljard bezuinigen. We moeten de gezamenlijke hulp van de EU aan de armste landen van de wereld juist aanzienlijk verhogen, zodat we onze beloftes kunnen nakomen. Laten we niet vergeten dat de lidstaten hebben beloofd om de VN-doelstelling van 0,7 procent van het BNP van de EU te bereiken in 2015, en dat zij een tussentijdse doelstelling van 0,56 procent in 2010 hebben. Als de EU tegelijkertijd vasthoudt aan haar exorbitante steun voor de landbouw, haar eigen markten blijft beschermen en op de koop toe in de ontwikkelingshulp snijdt, ontstaat er een levensgevaarlijke cocktail die allereerst de armste landen treft, maar vervolgens ons allen tezamen. Het is dus in het belang van onze gezamenlijke toekomst om de beloftes na te komen die wij geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, 2005 was wat ontwikkeling en armoedebestrijding betreft een jaar van retoriek. Men heeft onder Brits voorzitterschap in verschillende institutionele en multilaterale organen - Europese Raad, G8-top, Millenniumtop, 5 september 2005 - beloofd de financiële inspanningen voor de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te zullen versterken via onder meer de verhoging van de ontwikkelingshulp.

Als deze beloftes niet worden ingelost, betekent dat in feite dat men een stap achteruit zet ten opzichte van de internationale verbintenissen die de afgelopen jaren zijn aangegaan in verband met de strijd tegen de armoede, en dat de retoriek bevestigd wordt. De beperking van het tiende EOF was een verkeerde beslissing, ofschoon het geld van het negende fonds niet geheel is uitgegeven. In plaats daarvan had men financiële middelen beschikbaar moeten stellen voor de grote structurele hervormingen die van de ACS-landen worden verlangd in het kader van de EPO-onderhandelingen.

Hoe kan men nu denken dat deze landen - en ik herinner eraan dat wij hier spreken over landen waarvan de bevolking tot de armste bevolkingen ter wereld horen - macro-economische, nationale en regionale hervormingen doorvoeren zonder Europese financiële hulp? Hoe zullen zij de sociale gevolgen kunnen opvangen en verdere hervormingen kunnen doorvoeren als zij al zo weinig geld hebben wegens de door de internationale financiële instellingen opgelegde hervormingen? Waarom zouden zij, zoals van hen verlangd wordt in het kader van de EPO-onderhandelen, de tarieven nog verder moeten verlagen en dus genoegen moeten nemen met nog minder openbare middelen, als de lidstaten van de Europese Unie geen vinger willen uitsteken om de steun aan de openbare begroting van de ACS-landen te verhogen? In naam van welk partnerschap zouden zij dat moeten doen?

Mijns inziens is er eveneens weinig duidelijkheid over de concrete inspanningen van de Europese Unie in het financieringsproces van de ICPD+5, en over de daadwerkelijke omvang van de financiële middelen voor ontwikkeling in het kader van de EPO-onderhandelingen. Hoe kunnen wij onze beloftes nakomen als wij de Europese ontwikkelingsbegroting verminderen? Als wij bovendien denken aan de internationale geopolitieke situatie, zouden wij mijns inziens, strategisch gezien, blijk moeten geven van een verre blik. Dan zouden wij als Europese Unie moeten investeren in op wederzijdse politieke ondersteuning gegrondveste betrekkingen met de armste landen, en dus het partnerschap tussen de EU en de ACS moeten versterken.

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Europese Unie is de grootste donor ter wereld en heeft de plicht om de verbintenissen die zij in 2000 herhaaldelijk is aangegaan, via de vaststelling van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en ook recentelijk nog in de Raad en de G8 van 2005, te honoreren.

Mijnheer de minister, met de vermindering van de begroting van het EOF geven wij onze partners in de wereld, en met name de ACS-landen, geen positief signaal, zeker niet nu duidelijk is geworden dat de millenniumdoelstellingen nog lang niet bereikt zijn. De globalisering stelt de ontwikkelingslanden vandaag voor nieuwe en moeilijke uitdagingen.

Het gaat echter niet alleen om de omvang van de middelen. Wij moeten er ook voor zorgen dat deze efficiënt worden gebruikt in de strijd tegen de armoede, en daarom moeten wij aandringen op transparantie, op coherentie met de andere beleidsvormen van de Unie, op het performance-criterium van de begunstigden en vooral op de geïntegreerde deelname van de betrokken regeringen en de coördinatie van de verschillende instrumenten op zowel Europees niveau als op dat van de lidstaten als het gaat om de verschillende ontwikkelingsbeleidsvormen. De administratieve praktijken moeten gestroomlijnd worden, want deze slurpen een te groot deel van de algemene uitgaven op.

Het is van fundamenteel belang dat de Raad instemt met de beschikbaarstelling van de middelen die noodzakelijk zijn om de aangegane verbintenissen na te komen, en dat de Commissie, onder meer uitgaande van de aanbevelingen van de Rekenkamer van september 2005, zich inzet voor de tenuitvoerlegging van een transparant, efficiënt en effectief systeem voor een goed beheer van de middelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk dat wij vanavond bespreken, is zeer belangrijk voor het externe optreden van de Europese Unie en voor de inspanningen die wij ondernemen om onze politieke verplichtingen inzake de millenniumdoelstellingen na te komen. Het hoeft dus niemand te verbazen dat wij ons afvragen of het voor het tiende Ontwikkelingsfonds voorgestelde bedrag wel volstaat om aan de doelstellingen en behoeften tegemoet te komen, of dat het misschien achterblijft bij hetgeen de Europese Commissie had berekend en waar wij ons ook toe hadden verbonden.

Wij mogen ons echter niet alleen bezighouden met de omvang van de middelen, want wij zijn vaak op problemen gestoten die een onmiddellijke aanpak verlangden, zoals de snelle besteding van de middelen en de steeds grotere opeenhoping van ongebruikte kredieten - inmiddels 11 miljard euro -, zoals ook de fungerend voorzitter al zei.

De opname van het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting zal veel van de complicaties en moeilijkheden bij de uitvoering van de opeenvolgende Europese ontwikkelingsfondsen oplossen. Ook kan daarmee worden bijgedragen aan een snellere uitbetaling en aan een oplossing voor het democratische tekort, waar het Europees Parlement herhaaldelijk op heeft aangedrongen.

Verder worden, mijnheer de Voorzitter en mijnheer de fungerend voorzitter, dames en heren, de door de Europese Investeringsbank beheerde financiële middelen niet gecontroleerd door de Rekenkamer en het Europees Parlement. Er moet gezorgd worden voor meer transparantie bij het doorgeven van inlichtingen over deze kredieten en duidelijk worden gemaakt hoeveel geld per besteding is uitgegeven, hoe de resultaten er algemeen uitzien, hoe het is gesteld met de samenwerking met het resterende nog uit te voeren gedeelte en wat de toegevoegde waarde is.

Bovendien hebben wij samen met de ACS-landen ons verbonden tot de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. De heer Cornillet sprake over respect voor de belastingbetaler en naar aanleiding daarvan zou ik willen zeggen dat wij een evaluatie moeten maken van de uitvoerings- en controlemechanismen in zowel onze organen als in de begunstigde landen. Dan zullen wij democratischer en consequenter jegens de Europese belastingbetalers zijn, maar ook efficiënter in ons streven naar de millenniumdoelstellingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het financiële aspect staat centraal in veel debatten over het ontwikkelingsbeleid. In deze dagen ervaar je dat natuurlijk in versterkte mate omdat de onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad over de begroting van de Europese Unie voor de komende zeven jaar zeer intensief worden gevoerd. We weten dat het voorstel van de Raad veel doelstellingen onbereikbaar maakt die herhaaldelijk en steeds weer opnieuw naar voren zijn gebracht. Dat geldt voor de meest uiteenlopende terreinen: van uitwisselingsprogramma’s voor studenten tot behoud van biologische diversiteit, en dat geldt uiteraard met name ook voor de ontwikkelingsprogramma’s, voor de programma’s voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

Bij dit debat over de herziening van de Overeenkomst van Cotonou gaat het niet om de financiële vooruitzichten, waarover momenteel zo intensief wordt gedebatteerd, omdat het Europees Ontwikkelingsfonds niet is opgenomen in de algemene begroting. Maar de problematiek is precies dezelfde. Er worden mooie woorden gesproken - ook door onszelf - en vervolgens wordt er veel te weinig geld ter beschikking gesteld. Het Europees Parlement betreurt het dat de Raad met het overeengekomen totaalbedrag voor het tiende EOF onder het peil uitkomt dat door de Commissie is berekend. De exacte cijfers zijn al meerdere malen genoemd. De vermindering met twee miljard euro druist in tegen de verplichtingen die de Unie is aangegaan in het kader van de herziening van de Overeenkomst van Cotonou, en houdt totaal geen rekening met de toezeggingen in verband met een aanzienlijke verhoging van de ontwikkelingshulp. Wij roepen de lidstaten op om hun bijdragen aan het tiende EOF aanzienlijk te verhogen, teneinde de aangegane verplichtingen en gedane toezeggingen na te komen.

Ik ben ook erg blij dat het een unanieme resolutie wordt, omdat dat natuurlijk een grote steun is voor de standpunten die de verschillende afgevaardigden hier vandaag naar voren hebben gebracht. Toch wil ook ik nogmaals mijn steun betuigen aan de ingediende amendementen, waarin het in belangrijke mate gaat om de manier waarop de ontwikkelingsaspecten van de economische partnerschapovereenkomsten worden gefinancierd. Financier je een zogenoemde ontwikkelingsdimensie met het geld dat is begroot voor de millenniumontwikkelingsdoelen , of - en dat is onze eis, en dat zou ik ook graag als eis opgenomen zien in de resolutie - moeten daarvoor aanvullende middelen beschikbaar worden gesteld? Ik wil nogmaals de eis ondersteunen die collega Glenys Kinnock heeft geformuleerd, namelijk dat er aanvullende middelen komen voor het tiende EOF zodra Roemenië en Bulgarije toetreden, wat in de nabije toekomst zal gebeuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb heel goed geluisterd en ik zie in dat het Parlement een unaniem standpunt inneemt. Ik wil echter toch opmerken dat de Raad zich uiteraard wel aan de gedane toezeggingen houdt. Ik heb al gezegd, en daar blijf ik bij, dat wij menen onze toezeggingen aan de ACS-landen goed na te komen.

De kwestie van de kredietverdeling en -toewijzing is eveneens bijzonder belangrijk, omdat in dit verband natuurlijk ook over structurele problemen moet worden besproken. Zo werd het probleem van de resterende bedragen genoemd. Natuurlijk is het ook in ons belang om de omvang van de niet uitgegeven kredieten zo gering mogelijk te houden. Dat vergt een heel nauwkeurige analyse. Die zullen wij maken en we zullen er ook op terugkomen.

Ook werd de verhoging van de ODA-kredieten genoemd. Ik wil erop wijzen dat in de Interne Financieringsovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van cofinanciering door de lidstaten of door het EOF.

Een paar keer werd het vraagstuk van de economische partnerschappen aangesneden. In het kader van de economische partnerschappen, die wij zonder meer als instrument van de ontwikkelingshulp beschouwen, is het een van onze aspiraties om de ACS-landen te steunen bij het benutten van hun potentieel tot economische integratie en bij het opbouwen van hun concurrentievermogen door hun handelskracht te versterken. De ACS-landen kunnen eveneens worden versterkt door middel van regionale politieke en economische integratie en door integratie in de wereldeconomie. Juist daarom menen wij dat het buitengewoon belangrijk is om de economische partnerschapsovereenkomsten te steunen door middel van ontwikkelingshulp uit het tiende EOF.

Tot slot wil ik nogmaals ingaan op de verhoging van de middelen ten gevolge van de toetreding van Bulgarije en Roemenië. De Raad heeft zich volledig gehouden aan de tot op heden geldige praktijk en heeft Roemenië en Bulgarije, die tegen die tijd lid zullen zijn geworden, opgenomen in zijn berekeningen voor de financiële middelen voor het tiende EOF in 2008. Die procedure acht ik volstrekt correct en ik geloof niet dat de Raad op dit punt onrechtvaardig heeft gehandeld.

Over veel zaken die hier zijn gezegd en geëist, lopen er nog steeds onderhandelingen. Uiteraard hangt alles ook samen met de financiële vooruitzichten. Ik wil nogmaals onderstrepen dat het Oostenrijks voorzitterschap te allen tijde bereid is om met u van gedachten te wisselen over ontwikkelingsvraagstukken. In dat verband hebben we voorgesteld om de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement te informeren na de komende Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 11 april, die uitsluitend zal zijn gewijd aan ontwikkelingsvraagstukken. Informeel is 24 april hiervoor al gereserveerd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn zes ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


15. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde zijn de opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE). - (ES) Ik wil het hier vandaag hebben over een grote humanitaire ramp die zich op dit moment voltrekt.

Sinds één januari van dit jaar hebben meer dan duizend Afrikaanse immigranten de wateren van de Canarische eilanden bereikt, maar er zijn er net zo veel omgekomen bij de oversteek van Mauritanië naar de Canarische Eilanden. Dat is een enorm en onnodig verlies van mensenlevens.

De Spaanse regering en de Mauritaanse regering werken inmiddels samen, maar ik hoop dat de Europese Unie, meer bepaald de Commissie en de Raad, spoedig maatregelen zullen nemen om te helpen een oplossing te vinden voor deze humanitaire ramp.

 
  
MPphoto
 
 

  Arūnas Degutis (ALDE). - (LT) De uitbreiding en verwezenlijking van de trans-Europese netwerken is een bijna onmisbare steunpilaar geworden bij het streven naar de doelstellingen van het Witboek van de Europese Commissie uit 2001 en bij de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Een evaluatie van de projecten in het kader van de trans-Europese netwerken wordt echter alleen gemaakt als deze projecten naar behoren waren gepland, gefinancierd en uitgevoerd. Als we het voorstel dat de Europese Raad in december heeft gedaan voor de financiële vooruitzichten 2007-2013 voor ogen houden, wordt duidelijk dat er financiële problemen zullen opduiken bij de evaluatie van projecten. Daarom denk ik dat de Europese Unie meer zou moeten bijdragen aan de verwezenlijking van dergelijke projecten, en wel door middel van de volgende maatregelen: een flexibelere aanpak bij het gebruik van de structuur- en cohesiefondsen voor de financiering van trans-Europese netwerken, en financiering van de Galileo-programma’s uit de begrotingslijn voor wetenschappelijk onderzoek. Er moeten ook prioriteiten worden vastgesteld voor de projecten. Daarbij moet voorrang gegeven worden aan projecten in bijvoorbeeld de spoorwegensector, die tot op heden de meeste vooruitgang heeft geboekt met de zogeheten grensoverschrijdende corridors.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Portugese landbouwers hebben als gevolg van de extreme droogte van afgelopen jaar een slecht landbouwseizoen gehad. Hun problemen worden nog eens verergerd door de unilaterale beslissing van de regering om de in 2005 overeengekomen agro-ecologische steun, die tot 85 procent door de EU werd gecofinancierd, stop te zetten. De aldus ontstane situatie is een goed voorbeeld van wat er gebeurt als de irrationele criteria van het Stabiliteits- en groeipact worden geïmplementeerd. Om het tekort terug te dringen wordt er sterk gekort op de begroting, zonder enige rekening te houden met de economische en sociale problemen die daaruit voortvloeien. Bovendien kunnen nu geen gemeenschapsmiddelen worden gebruikt om de nationale bijdrage van 15 procent aan te vullen. De regering heeft erop gewezen ze niet over de middelen beschikt om dat zelf te doen.

Twee vragen dringen zich dus op. Ten eerste: wanneer zullen de irrationele criteria van het Stabiliteits- en groeipact buiten werking worden gesteld, en ten tweede: heeft de Commissie een strategie om de problemen die Portugese landbouwers ondervinden op te vangen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in Groot-Brittannië is de pleziervaart momenteel vrijgesteld van belasting op rode diesel. Die vrijstelling vervalt in december 2006. Als de vrijstelling niet verlengd wordt, kan de brandstofprijs voor motorboten verdrievoudigen. Als dat gebeurt, leidt dat onvermijdelijk tot een terugslag voor de watersport. De staat krijgt minder belastinginkomsten, niet meer, en de economie van plaatselijke gemeenschappen krijgt klappen. Verlenging van de vrijstelling is een zaak voor de Raad en de Commissie, maar belastingpolitiek hoort een exclusief voorrecht van soevereine landsregeringen te zijn.

Alle Britse leden van het Europees Parlement zouden bij de verantwoordelijk minister moeten lobbyen om ervoor te zeggen dat de vrijstelling blijft. Daarnaast zouden ze zich aan moeten sluiten bij de actie voor het behoud van de vrijstelling die het tijdschrift Motorboat Monthly op touw gezet heeft. Over het hoe daarvan geef ik hun graag nadere informatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit is al de derde keer in deze parlementaire zittingsperiode dat ik tijdens een plenaire vergadering het woord voer om te protesteren tegen de discriminatie van katholieken. Deze keer wil ik het hebben over het blokkeren van de interactieve internetuitzendingen van Radio Maryja, de enige betrouwbare informatiebron voor leden met een christelijke overtuiging. Onze activiteiten zijn, evenals die van ons electoraat, verbonden met deze media, en het feit dat de ontvangst van dit station onmogelijk is gemaakt, betekent dus dat we gedurende twee maanden verstoken zijn gebleven van elke vorm van contact met onze achterban.

Omdat verzoeken en aanmaningen aan het adres van de informatie- en telecommunicatiediensten geen enkel resultaat hebben opgeleverd, voel ik me gedwongen om in dit Parlement te verwijzen naar artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De huidige situatie is een flagrante schending van de beginselen die in dit verdrag zijn vastgelegd. We hopen dat we, evenals andere minderheden, in het Europees Parlement waarborgen zullen krijgen voor onze vrijheden.

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag mijn bezorgdheid uiten over de manier waarop de Russische autoriteiten hun gevangenen behandelen. Michail Chodorkovsky van het Yukov-concern wordt 7000 kilometer van zijn familieleden vandaan gehouden, hetgeen in strijd met de wet is. Zijn advocate reisde naar het Siberische strafkamp - dat kostte haar zes uur vliegen, dertien uur per trein en een autorit van een paar uur - om voorbereidingen te treffen voor het aanhangig maken van de zaak voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Ze mocht haar cliënt pas na zes uur ’s avonds zien. Na een paar bezoeken in de avonduren werd de heer Chodorkovsky plotseling overgebracht naar een speciale isoleercel. Daarin verblijft hij nog steeds. De kennelijke reden daarvoor is dat men wilde verhinderen dat hij zijn beroep op het Hof in Straatsburg voltooide. Ik roep mijn collega’s op te protesteren tegen deze willekeur van de Russische autoriteiten, die hun eigen wetten met voeten treden.

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Mikko (PSE). - (ET) Afgelopen zondag werden twee jonge Esten, onofficiële verkiezingswaarnemers, in Minsk gearresteerd. "Kom niet naar Minsk met jullie oranjerevolutie", werd tegen hen gezegd. De verkiezingen in Wit-Rusland waren deze keer nog niet vrij. Ik ben ervan overtuigd dat de verkiezingen die dit weekeinde in Oekraïne worden gehouden democratisch, eerlijk en vrij zijn. Ik ben zelf net terug uit Kiev en kan dit bevestigen.

Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland - Estland sympathiseert met deze landen, omdat wij onze geschiedenis niet zijn vergeten.

Deze week rouwt Estland om een persoon zonder wie onze terugkeer naar Europa aanzienlijk moeilijker zou zijn geweest. In herdenkingsreden wordt president Lennart Meri een grote Est genoemd. Vijf jaar voordat Estland lid werd van de Europese Unie werd hij gekozen tot Europeaan van het Jaar. Lennart Meri gebruikte al zijn energie voor de strijd tegen de klein-Europese gedachte.

De Europese Unie moet zich niet op bekrompen of kortzichtige wijze gedragen. Zij moet alle landen steunen die zichzelf proberen te bevrijden uit de boeien van het verleden en willen toetreden tot een democratisch Europa.

Wij moeten duidelijk stellen dat het voldoen aan de drie criteria van Kopenhagen ook de voormalige vazalstaten van de Sovjet-Unie de mogelijkheid biedt lidstaten van de Europese Unie te worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Met de snel naderende beslissing over de uitbreiding van de eurozone worden de criteria voor de invoering van de euro meer en meer gepolitiseerd. De voorzitter van de Europese Centrale Bank heeft verklaard dat aan de criteria moet worden voldaan op de lange termijn, niet alleen tijdens de beoordelingsperiode. De laatste tijd is de hoge energieprijs - een externe factor, die niet afhangt van het economisch beleid van een land - van invloed geweest op een van de criteria van Maastricht en heeft de inflatie omhoog gedreven. Als men de economische groei hoog en de inflatie laag wil houden, heeft men een zeer ingewikkelde taak. Bovendien moeten we bij het vaststellen van de criteria voor inflatie ook rekening houden met de toevallige prijsverlaging van bepaalde goederen in Finland en Nederland, die de laagste inflatie hebben, en moeten we de wijze van vaststelling van de criteria verbeteren. In Litouwen is de inflatie misschien ietsje hoger dan de criteria voorschrijven. Gedurende zes jaar lag zij aanzienlijk lager dan het door ‘Maastricht’ geëiste niveau, maar in een economie die zo snel aan het opkomen is, is beteugelen van de prijzen echt een zeer complexe zaak. Laten we na het mislukte referendum over het Grondwettelijk Verdrag, en zonder gemeenschappelijk buitenlands en energiebeleid, in ieder geval de eurozone uitbreiden en de Europese Unie een nieuwe groei-impuls geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Mario Borghezio (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Poolse delegatie en de Lega Nord zijn uit de IND/DEM-Fractie gezet en dat is een schandaal. De procedure die daarbij is gevolgd was van het begin tot het einde illegaal en deed ons denken aan Sovjetmethoden.

De voormalige voorzitter van het bureau van de IND/DEM-Fractie, de heer Piotrowski, heeft een brief gestuurd aan de Voorzitter van het Europees Parlement, en wij willen graag van de Voorzitter weten wanneer een officieel antwoord zal worden gegeven op deze klacht.

Wij staan klaar om naar het Europese Hof van Justitie te gaan. Intussen loopt tegen degenen die ons met deze sovjetpraktijk via het raam uit de fractie hebben gezet - en nogmaals: die procedure zou het communisme eer aan hebben gedaan - , een onderzoek door de Rekenkamer wegens wanpraktijken bij het beheer van de financiële middelen. Het is tegen deze wanpraktijken dat wij, onze vrienden en de collega’s van de Poolse delegatie ons altijd uit naam van de transparantiebeginselen hebben verzet. Brengt u duidelijkheid in deze zaak, die een schande is voor het Europees Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Afgelopen zondag was het Europees Parlement in afwachting van de resultaten van de presidentsverkiezingen die in Wit-Rusland plaatsvonden. Het is waar, de verkiezingscampagne liet weinig ruimte voor hoop dat de verkiezingen democratisch, vrij en eerlijk zouden verlopen, omdat de campagne gevoerd werd in een sfeer van dreigementen, arrestaties van oppositieleiders en het muilkorven van de onafhankelijke pers. Het regime van Loekasjenko is verantwoordelijk voor dit alles, maar sommigen hoopten nog dat de verkiezingen in ieder geval vrij zouden zijn. Helaas hebben we in plaats van verkiezingen een schertsvertoning gezien - voorgekookte verkiezingen zoals die in de jaren dertig en vijftig in Oost-Europa werden georganiseerd, en in Litouwen tijdens de bezetting door de Sovjet-Unie. Dit wordt bevestigd door de conclusies van de waarnemingsmissie van de OVSE, maar de ‘spijkerbroekenrevolutie’ is niet voorbij. Zo’n zeshonderd jonge mensen hebben opnieuw de nacht doorgebracht in tenten op het Oktoberplein in Minsk, daarbij temperaturen van rond de min 10 graden trotserend. Gisteren hebben elf Europese ambassadeurs hen bezocht om blijk te geven van de solidariteit van de Europese Unie. Mijnheer de Voorzitter, we moeten eisen dat er nieuwe presidentsverkiezingen georganiseerd worden in Wit-Rusland.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, we juichen de duidelijke vooruitgang in de onderhandelingen met de Raad over de nieuwe financiële vooruitzichten toe. De uitkomst van het tripartiete overleg van gisteren was echter niet meer dan een eerste stap op weg naar een akkoord, en deze stap werd pas halverwege het Oostenrijkse voorzitterschap gezet. De Raad had er drie hele maanden voor nodig om met de onderhandelingen te beginnen. Ondertussen zal over negen maanden het interinstitutioneel akkoord aflopen, een nieuwe programmeringsperiode van start gaan en een uitbreiding van de Europese Unie met twee nieuwe leden plaatsvinden, en nog steeds weten we niet hoe onze begroting eruit zal zien en naar wat voor soort Europese Unie we streven.

We hebben geen tijd voor onderhandelingen die zich maanden voortslepen, vooral niet omdat de burgers van de EU niet begrijpen waarom het zo moeilijk is een akkoord te bereiken als we allemaal naar hetzelfde doel toewerken, namelijk een evenwichtige ontwikkeling in het belang van alle lidstaten. De tijd werkt echter tegen de vooruitgang, en vertraging in de uitvoering van nieuwe programma’s komt in feite neer op verloren investeringsmogelijkheden en verloren kansen. Dit is iets waar we verantwoording over zullen moeten afleggen aan de burgers van het verenigd Europa. We kunnen het ons in elk geval niet veroorloven de komende weken verloren te laten gaan. Er moet zo snel mogelijk een compromis worden gesloten.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgende week is op Cyprus de herdenkingsdag ter nagedachtenis van hen die het leven lieten bij de volksopstand van 1955 tegen het Britse koloniale bestuur. Tijdens de vier jaar durende vrijheidsstrijd kwamen honderden burgers, waaronder vrouwen en kinderen, om of werden terechtgesteld door het Britse leger, totdat Groot-Brittannië in 1959 Cyprus een zekere vorm van onafhankelijkheid moest toestaan. Inmiddels hebben Cyprus en Groot-Brittannië zich verzoend en tegenwoordig zijn ze als leden van de Europese Unie vrienden en partners en werken ze nauw samen in hun streven naar vrede en voorspoed.

Helaas loopt deze relatie gevaar vergiftigd te worden door de nog altijd voortdurende aanwezigheid van Britse troepen op Cyprus. Ongeveer tienduizend Britse soldaten zijn gestationeerd in een gebied dat een kleine 4 procent van het oppervlak van het eiland beslaat, en dat bekend staat als de soevereine Britse bases. Vele duizenden Cyprioten leven in deze gebieden, waar het acquis communautaire vreemd genoeg niet van toepassing is. Hun mensenrechten worden op fundamentele wijze door Groot-Brittannië geschonden.

Ik doe een beroep op mijn Britse collega’s om begrip te tonen voor de gevoelens van het Cypriotische volk, zijn rechten te respecteren en druk uit te oefenen op hun regering om het grondgebied van de bases over te dragen aan de rechtmatige eigenaar ervan: het volk van Cyprus.

Ik weet dat dit een teer punt is, maar ik hoop dat u het met mij eens zult zijn dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat Groot-Brittannië, als lidstaat van de EU, het grondgebied van een andere EU-lidstaat, Cyprus, bezet houdt.

 
  
MPphoto
 
 

  Dariusz Maciej Grabowski (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft de zijde van de bank UniCredito Italiano gekozen in haar geschil met de Poolse regering. Daarmee is de Unie voorbijgegaan aan het oude Romeinse beginsel Pacta sunt servanda - overeenkomsten zijn er om nageleefd te worden - aangezien UniCredito zijn kant van de overeenkomst niet is nagekomen. De Unie is voorbijgegaan aan het feit dat de bankdiensten op de Poolse markt zijn gemonopoliseerd als gevolg van het optreden van de bank. Het komt er in feite op neer dat EU-ambtenaren de belangen en winsten van UniCredito Italiano beschermen.

Willen EU-ambtenaren hiermee aantonen dat het idee dat de Europese instellingen er zijn om consumenten, ondernemers en mededinging te beschermen, slechts een holle frase is, en dat de belangen van grote bedrijven het enige zijn dat echt telt? Dat is een diktat waar wij, Poolse leden, ons tegen verzetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Csaba Sándor Tabajdi (PSE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iets zeggen over de nieuwste vorm van discriminatie van de nieuwe lidstaten. De vergaderperiode van het Europees Parlement in Straatsburg is altijd een zware beproeving voor de leden van het Europees Parlement. Veel afgevaardigden kunnen alleen via Frankfurt naar Straatsburg komen. Dat betekent dat ze een tweeëneenhalf uur durende, vermoeiende treinreis moeten maken.

Het wordt nu allemaal nog moeilijker dan al was. Reizigers die met vliegmaatschappijen uit de nieuwe lidstaten reizen, moeten nu op de luchthaven van Frankfurt twee keer door de veiligheidscontrole, terwijl de andere reizigers daar maar één keer doorheen hoeven. Het is heel interessant dat reizigers naar Afghanistan maar één keer door de veiligheidscontrole hoeven, terwijl reizigers naar de hoofdsteden van de nieuwe lidstaten, zoals Tallinn, Riga, Vilnius, Warschau, Praag, Bratislava, Boedapest en Ljubljana, daar twee keer doorheen moeten.

Dit is een weer een voorbeeld van openlijke discriminatie tegen de vliegmaatschappijen van de nieuwe lidstaten en de reizigers naar die landen, omdat daardoor de kosten voor die vliegmaatschappijen worden verhoogd. Ik wil de Duitse afgevaardigden vragen om te helpen bij het stoppen van de discriminatie van de nieuwe lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannu Takkula (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil zeer kort twee zaken aan de orde stellen. Democratie en mensenrechten zijn voor ons Europeanen zeer belangrijk: wij willen die koesteren en behouden. Afgevaardigde Tunne Kelam bracht al eerder de mensenrechtensituatie in Rusland en vooral de behandeling van Michaïl Chodorkovski ter sprake. Als wij in de Europese Unie daadwerkelijk de mensenrechten verdedigen, kunnen wij dit niet accepteren. Wij moeten optreden zowel in de zaak Chodorkovski als in de mensenrechtensituatie in Rusland in het algemeen.

Een andere kwestie met betrekking tot democratie is dat wij in de Europese Unie precies moeten weten waarvoor de euro's van de Europese belastingbetalers worden gebruikt. Wij kunnen geen terroristische organisaties steunen als Hamas die nu in de Palestijnse autonome gebieden aan de macht is gekomen. Wij moeten daarentegen democratie bevorderen en de samenwerking met en de financiering van terroristische organisaties beëindigen.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het kader van de implementatie van de nitraatrichtlijn wordt de agrarische sector in mijn kiesdistrict, net als elders, geconfronteerd met hoge uitgaven ten behoeve van een veel grotere gieropslagcapaciteit. Om de sector tegemoet te komen kondigde de Britse regering overheidssteun aan, waarop tot het eind van deze maand een beroep gedaan zou kunnen worden. Datzelfde ministerie maakte echter deze maand eenzijdig bekend dat er geen aanvragen meer konden worden ingediend omdat de reeds ontvangen aanvragen al hoger uitkwamen dan het hiervoor uitgetrokken bedrag, een luttele 45 miljoen Britse pond.

Boeren die in goed vertrouwen uitgingen van de genoemde sluitingstermijn zijn duidelijk benadeeld. De rechtvaardiging voor de steun, namelijk de noodzaak dat zeer dure werken verricht moesten worden, is nog steeds geldig. Toch is de steunmaatregel inmiddels ingetrokken. Dat is al even onrechtvaardig als het bedrag van 45 miljoen pond ontoereikend was. Ik maak daarom vanavond van dit forum gebruik om er bij de Britse regering op aan te dringen dat zij voldoende middelen beschikbaar stelt voor deze noodzakelijke bouwmaatregelen, wil men de uitvoering van de nitraatrichtlijn niet onmogelijk maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Muscat (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 19 februari 2006 organiseerde een groepje jonge, Maltese leden van de Moviment Graffitti een vreedzame protestactie voor vrede en tegen oorlog. Ze wilden hun afkeuring van de aanwezigheid van vijf NAVO-oorlogsschepen in Maltese havens laten blijken, enkel door het ontrollen van spandoeken met de leus ‘Peace not War’ en ‘Warships kill’. Bij Pinto Warf en de Grand Harbour-bastions weerhielden politieagenten de activisten van deze bescheiden en rechtmatige protestactie.

Verder schijnen de actievoerders te horen hebben gekregen dat dergelijke demonstraties in de toekomst ook niet toegestaan zouden worden. Deze opstelling is onaanvaardbaar en schendt het grondrecht op vrije meningsuiting. Vandaar dat ik de Commissie naar haar mening over deze zaak gevraagd heb. Ik stel voor dat we ons volmondig solidair verklaren met deze jonge mensen en hen aanmoedigen vreedzaam gebruik te blijven maken van hun recht op vrije meningsuiting.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

 

16. Invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten op de ontwikkeling (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0053/2006) van Luisa Morgantini, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling (2005/2162(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Luisa Morgantini (GUE/NGL), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, “Je eet wanneer je concurrentieel bent”: dat is de slogan op een poster, waarop een Afrikaanse jongen vel over bot staat afgebeeld. Dit is natuurlijk enigszins overtrokken geformuleerd, maar kennelijk overwaardeert - en dit is een eufemisme - de Europese Unie de efficiëntie van de handel in de strijd tegen de armoede.

Het onderhavig verslag gaat mank. In het ontwerpverslag stonden enkele punten waarmee de gevolgen van de liberalisatie op de economie van de ontwikkelingslanden werden betwist. Uit diverse econometrische rapporten - een rapport van Christian Aid en de studie Winners and Losers van Sandra Polanski, die vorige week is gepubliceerd - blijkt dat veel ontwikkelingslanden, met name in het gebied ten zuiden van de Sahara, in betere omstandigheden zouden verkeren indien zij geen ongebreidelde liberalisatiemaatregelen hadden getroffen.

De studie van mevrouw Polanski kijkt naar de winnaars en de verliezers in de met de Doharonde op gang gebrachte liberalisatie. Daarin worden de gegevens bevestigd die reeds waren verspreid door de UNCTAD en de UNDP, en worden bepaalde conclusies getrokken: de ontwikkelingslanden zullen waarschijnlijk aan het kortste eind trekken, aangezien zij geen landbouw- en industriële capaciteiten hebben om met de rijke landen te wedijveren en de rijke landen - de Verenigde Staten, Europa en Japan, maar ook China - zullen juist aan het langste eind trekken.

De vrije handel zal bescheiden winst opleveren op wereldschaal, ook omdat de aanpassingskosten die de landen moeten maken als zij zich op de weg begeven van het door de industrielanden bevorderd liberalisatieproces, soms hoger blijken te zijn dan de voordelen.

Het gaat er niet om of wij voor of tegen de handel zijn. De openstelling van de markt kan ook een efficiënt instrument zijn in de strijd tegen de armoede, maar net als elk ander instrument moet het voorzichtig worden gebruikt. Ten eerste moet men de landen in staat stellen om aan de eigen, interne behoeften te voldoen door hun productiecapaciteit te versterken, uitgaande van vooral interne doelstellingen inzake voedingssoevereiniteit, en pas dan mag men van ze eisen dat ze de concurrentie en de aanbodbeperkingen het hoofd bieden. Daarvoor moeten dan voldoende middelen worden uitgetrokken en die zijn er niet in de financiële vooruitzichten.

Ten tweede moet men werken aan de hand van realistische tijdschema’s, tijdschema’s waarin rekening wordt gehouden met de voor de structurele aanpassingen noodzakelijke tijd, en ten derde moet men de openstelling van de markt beperken door te voorzien in mechanismen waarmee het liberalisatieproces, zo nodig, kan worden opgeschort, en door de ACS-landen de mogelijkheid te bieden om hun eigen opkomende en strategische industrieën te beschermen. Dit criterium hebben wij trouwens zelf gebruikt tijdens de vorige eeuw, en er zijn er die ook nog in deze tijd daarvoor een lans breken.

Deze beginselen zijn min of meer terug te vinden in het verslag, en zijn opgenomen op verzoek van de ACS-landen, die ze ook hebben geformuleerd. Een echt partnerschap betekent immers dat men rekening houdt met de verzoeken van zijn gesprekspartners, met name als ze gerechtvaardigd zijn, als het maatschappelijk middenveld in Europa en de ACS-landen daar steun aan geeft, maar met name ook omdat de economische partnerschapsovereenkomsten ontstaan zijn uit het juridisch en institutioneel kader van de Cotonou-overeenkomst die - let wel - door de Europese Unie is ondertekend en waarvan ontwikkeling en armoedebestrijding het uiteindelijke doel zijn.

Uitgaande van dit partnerschapsbeginsel hebben wij niet het recht om overeenkomsten op te leggen. Mijns inziens moeten de betrokken landen dergelijke overeenkomsten zelf willen. Een van de hoofdpunten uit het verslag is dan ook een verzoek aan de Commissie om van meet af aan de alternatieven te onderzoeken, opdat de ACS-landen opties krijgen en aan de hand daarvan kunnen beslissen of zij de overeenkomsten al dan niet ondertekenen. Men vraagt eveneens om wederkerigheid bij de uitvoering van de liberalisatie. Dat betekent echter dat gelijke wetten worden toegepast op landen die ongelijk zijn wat hun economische en ontwikkelingstoestand betreft. Dat brengt echter geen gelijkheid en democratie.

Als men ontwikkeling alleen maar ziet als een verhoging van het bruto binnenlands product in een bepaald land, doet men de zaak te kort. Het is moeilijk te definiëren wat ontwikkeling is. Wanneer wij echter in mijn verslag de Commissie vragen om de water-, gezondheids- en onderwijssector te beschermen tegen liberalisatie spreken wij in feite over rechten die gewaarborgd moeten worden. Zo noemt men de Verklaring van Kaapstad. De Paritaire Vergadering ACS-EU heeft ook de bevoegdheid om ontwikkelingsindicatoren vast te stellen voor het meten van de resultaten en de vorderingen in de handelsonderhandelingen. Tegelijkertijd wordt aangedrongen op de opneming van sociale en milieu-indicatoren, zoals het scheppen van menswaardige banen, gezondheid, onderwijs en gendergelijkheid.

Men heeft het over rechten, over dezelfde rechten als waarvoor wij in Europa hebben gestreden, over dezelfde rechten als waarop de Europese Unie is gegrondvest. Het is uitgesloten dat het Europees Parlement deze waarden over boord wil gooien. Wij bevinden ons op een cruciaal moment in de strijd tegen de armoede, en wij moeten een antwoord geven op de doelstellingen die wij ons hebben gesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de rapporteur, dames, heren, geachte collega’s, namens de Commissie zou ik de Commissie ontwikkelingssamenwerking, en in het bijzonder haar voorzitter, mevrouw Morgantini, willen gelukwensen met dit verslag, waarin ontwikkeling centraal wordt gesteld bij de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten, de EPO’s. Ontwikkeling, daarover is men het eens, is immers het uitgangspunt, de essentiële inzet en de prioriteit van ons optreden. Het is duidelijk dat wij daaraan vast zullen blijven houden tijdens de onderhandelingen en, als het moment daar is, tijdens de uitvoering van de EPO’s.

Het doet mij ten eerste deugd te constateren dat wij het over zeer veel punten eens zijn, zoals het belang van de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de nationale parlementen van de ACS-landen, de doelstelling van regionale integratie en economisch beheer, de rol van investeringen en de diversificatie van de export. Ik vind in het verslag standpunten terug waarvoor ik vaak zelf heb gepleit met onze partners, die in dit opzicht een essentiële rol hebben te vervullen.

De centrale doelstelling, die ontwikkeling is, impliceert ook een soepele aanpak waarin rekening gehouden kan worden met de zwakke punten van de economieën van de betrokken landen, die wij trachten te versterken. Deze aanpak vertaalt zich onder meer in de symmetrie van de tariefliberalisering ten gunste van de ACS-landen, de flexibiliteit ten aanzien van het openstellen van hun markten, de reikwijdte van de productdekking en de noodzakelijke waarborgmaatregelen. Al deze beginselen, die commissaris Mandelson zelf meermaals heeft bevestigd, waren vanaf het allereerste moment onverkort onze leidraad in onze onderhandelingsposities.

Toch constateer ik ook dat in het verslag op een aantal gevoelige punten twijfels worden uitgesproken, die me ongegrond lijken. Zo worden in het verslag bijvoorbeeld vraagtekens gezet bij de coherentie tussen onze standpunten over de EPO’s en de verbintenissen die zijn aangegaan in de Overeenkomst van Cotonou, of de recente verklaring over het ontwikkelingsbeleid van de Unie. Het gaat hier mogelijk om een communicatieprobleem, dat ik vandaag zal trachten op te lossen. Er mogen geen misverstanden tussen ons bestaan, want de steun van het Parlement is duidelijk meer dan ooit nodig voor de Commissie in de delicate onderhandelingsfase die we doormaken en die over iets meer dan een jaar afgerond moet zijn.

Allereerst denk ik dat de compatibiliteit van de EPO’s met de WTO-regels weer in het juiste perspectief geplaatst moet worden. We kunnen inderdaad niet om deze compatibiliteit heen als we de stabiliteit van de EPO’s, zoals van al onze handelsovereenkomsten, willen garanderen, en de Commissie moet daarop toezien. Wij staan ook open voor de verbetering van de WTO-regels waar dat mogelijk is. Er zijn voorstellen in deze richting gedaan, maar ik denk dat we ons geen illusies moeten maken en dat we ons bewust moeten worden van de objectieve grenzen aan en problemen van deze benadering. Maar bovenal mogen we niet de ware bestaansreden van de EPO’s uit het oog verliezen, die namelijk niet de WTO is, maar de dringende behoefte, die uitvoerig is aangetoond en bekrachtigd in de Overeenkomst van Cotonou, om de handel beter te benutten als motor van de economische groei van de ACS-landen, zoals dat in zoveel andere landen is gebeurd, waaronder ontwikkelingslanden.

Naar mijn mening zal het welslagen van de economische partnerschapsovereenkomsten afhangen van drie essentiële factoren, die alle even belangrijk zijn. De eerste is een onderhandelingsproces dat werkelijk gericht is op de ontwikkeling van onze partners die, zoals ik gezegd heb, onze enige strategische doelstelling is. De tweede is de verbintenis van onze ACS-partners om te zorgen voor een geschikt wettelijk kader ter bevordering van investeringen. De derde is de steun die de Europese Unie, maar ook de lidstaten en de andere donoren, aan de betrokken landen zullen kunnen verlenen om de uitvoering van de EPO’s voor te bereiden en te verwezenlijken. Ik heb begrip voor de aandacht die onze partners en het Parlement aan dit punt schenken. Vanaf het eerste moment dat ik deel uitmaakte van de Commissie, heb ik beloofd ervoor te zorgen dat deze noodzakelijke antwoorden gegeven worden.

Het is ons gelukt - en ik dank het Parlement voor zijn steun, zonder welke dit niet mogelijk was geweest - de toezegging van de lidstaten te krijgen om hun ontwikkelingshulp geleidelijk te verhogen tot het dubbele van nu. Ik wijs erop dat dat neerkomt op een verhoging met meer dan 20 miljard euro per jaar vanaf 2010. Het is ons gelukt het eens te worden over de versterking van de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten in het kader van de in december aangenomen Europese consensus, waarin wordt bevestigd dat prioriteit moet worden gegeven aan de doeltreffendheid van de hulp. We hebben besloten om in eerste instantie het accent op Afrika te leggen, en hebben een samenhangende strategie voor Afrika ontwikkeld. Er bestaat inmiddels een trust fund voor infrastructuur, waaronder infrastructuur die handelsbevorderend werkt. In het kader van de programmering van het tiende EOF stellen wij samen met onze partners vast op welke manier het beste ondersteuning kan worden gegeven aan de regionale economische integratie, waarvoor zij zelf agenda’s hebben opgesteld.

De economische partnerschapsovereenkomsten passen binnen dit optreden en vormen er een belangrijk onderdeel van. In dit opzicht is het tijdpad essentieel. Er zal bijvoorbeeld een verlies aan belastinginkomsten als gevolg van de afbraak van de douanetarieven optreden na de inwerkingtreding van de EPO’s. Dit verlies zal deels worden verzacht door de verwachte economische groei en deels door de rationalisering van de belastingstelsels, die reeds in verschillende landen in gang is gezet, in veel gevallen met onze steun. Verder zijn er, om de overgang te vergemakkelijken, voor sommige regio’s al maatregelen voor macro-economische ondersteuning opgesteld. Ik kan u zeggen dat ik me actief bezighoud met het bedenken van maatregelen ter begeleiding van de economische partnerschapsovereenkomsten, met name op het vlak van de gevolgen die ze in het begin mogelijk hebben in termen van middelen voor het, laten we zeggen, regale functioneren van de staat.

Ik weet dat sommigen voorstander zouden zijn van een debat over eventuele alternatieven voor de EPO’s. Zelf denk ik niet dat zo’n academische discussie zin heeft. Ten eerste is er al een diepgaande discussie gevoerd toen men het er in Cotonou over eens werd dat de EPO’s de grootste voordelen bieden op het gebied van ontwikkeling, met de WTO-regels compatibele markttoegang, ondersteuning van goed bestuur en regionale integratie. Ten tweede gaan alle ACS-landen door met de onderhandelingen over de EPO’s. Tot slot profiteren de landen van de effecten van de toegang tot de markten van het stelsel van algemene preferenties en van het initiatief “Alles behalve wapens”. We weten intussen, na bijna een halve eeuw unilaterale preferenties in het kader van Lomé en Cotonou, dat deze preferentiële toegang tot onze markt op zich niet volstaat om in de behoeften van onze partners te voorzien.

Ter afsluiting stel ik vast dat onze gemeenschappelijke opvatting over een breed scala van onderwerpen in het verslag terugkomt. Ik ben bereid met u verder te werken aan de doelstellingen en de uitdagingen waar wij en onze partners voor staan in dit complexe, ambitieuze en onontbeerlijke project dat de EPO’s zijn, teneinde vele landen weer op het spoor van groei en ontwikkeling te zetten.

Morgen zal ik een symposium over Oost-Afrika bijwonen. U weet dat ik langs alle regionale organisaties ga en steeds de bezorgdheid van alle bij de ontwikkeling betrokken partijen beluister. U hebt deze bezorgdheid perfect verwoord, en geloof me dat ik daar zeer gevoelig voor ben. Ik ben zeer gevoelig voor het realistische karakter van de vragen die u opwerpt, en ik maak er ook geen geheim van dat er flink vaart zit in de onderzoekingen en besprekingen, en ook in de creativiteit, om een breed scala van middelen te ontwikkelen waarmee de partnerlanden beter begeleid kunnen worden en directer op hun zorgen kan worden ingespeeld.

Ik bedank u dus. Ik sta volledig achter de hoofdlijnen van de inhoud van dit uitstekende verslag en sta meer dan ooit open voor een debat met u, met name over de manieren waarop dit proces het best kan worden begeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Martens, namens de PPE-DE-Fractie. - Voorzitter, commissaris, de economische partnerschapsovereenkomsten hebben betrekking op de handelsrelaties met de ACS-landen. Deze zijn geregeld door de Overeenkomst van Cotonou. De huidige afspraken zijn evenwel niet meer in overeenstemming met de regels die in het kader van de WTO zijn afgesproken, doordat de bijzondere behandeling die de ACS-landen in vergelijking met andere ontwikkelingslanden genieten, in strijd is met de WTO-regels en hieraan dus moet worden aangepast.

De overgangstermijn voor het huidige systeem geldt tot 2008. Uiterlijk dan moet de aanpassing een feit zijn.

Sommigen hier in het Parlement wijzen EPO's per definitie af. Zij geloven niet dat een zekere mate van liberalisering van de handel een bijdrage aan de ontwikkeling in arme landen kan leveren, ongeacht de vorm.

Voorzitter, mijn fractie is ervan overtuigd dat handel daaraan wél een bijdrage kán leveren, zeker de liberalisering van de handel tussen de ACS-landen onderling. Bij ons bestaat geen principieel bezwaar tegen EPO's, mits goede afspraken worden gemaakt. Daarbij hoort bijvoorbeeld voldoende tijd en steun voor de landen om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Het is belangrijk dat de EPO's daarin ook voorzien.

Voorzitter, wat ons betreft, mogen de EPO's er dus komen vanwege hun mogelijke bijdrage aan de armoedebestrijding. De EVP wil dat de ontwikkelingsdoelstelling bij de EPO's voorop blijft staan. Dus liberalisering slechts geleidelijk, ten voordele van de ACS-landen en aangepast aan de specifieke situatie van de verschillende landen, waarbij belangrijke basisvoorzieningen zoals water, onderwijs, transport en energie beschikbaar moeten blijven voor iedereen. De EVP wil een realistisch tijdpad, dus genoeg tijd om noodzakelijke veranderingen door te voeren. De PPE-DE-Fractie wil voldoende ondersteunende maatregelen (denk aan technische assistentie, capaciteitsopbouw en hervormingen in bijvoorbeeld douane en belastingen) en zij wil ook de regionale samenwerking tussen de ACS-landen bevorderen.

De EVP, Voorzitter, heeft evenwel ook zorgen, met name op de volgende vier punten.

Ten eerste de beperkte informatievoorziening door de Commissie over het verloop van de onderhandelingen. Daarnaast de tijdsdruk waaronder de onderhandelingen inmiddels verlopen en die straks dus ook voor de implementatie zal gelden. Voorts lopen de onderhandelingen al sinds 2002 en hebben we nog steeds geen conceptteksten.

Tot slot de financiën. Om de EPO's te doen slagen zijn aanzienlijke bedragen nodig. In de eerste plaats zullen deze uit het Europees Ontwikkelingsfonds moeten komen en daarnaast ook uit additionele fondsen. We hebben nog onvoldoende helderheid over de vraag waar dit geld vandaan moet komen. Wat de noodmaatregelen betreft waarin is voorzien, die zijn ook nodig. Wanneer het systeem op plaatsen niet blijkt te werken, moet het proces vertraagd of tijdelijk gestopt kunnen worden. De ruimte hiervoor is er onder de huidige WTO-regels ook. Op dit punt hebben wij nog geen duidelijke voorstellen. De commissaris is al wel enigszins nader op deze kwestie ingegaan en ik zie met plezier nadere samenwerking en nadere informatie tegemoet.

 
  
MPphoto
 
 

  Glenys Kinnock, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris. Laat ik beginnen met zijn opmerking dat praten over alternatieven voor economische partnerschapsovereenkomsten ‘academisch’ is, om in zijn bewoordingen te spreken. Toch staat er duidelijk in de Overeenkomst van Cotonou dat alternatieven tot de opties behoren waar de ACS-landen uit kunnen kiezen. We hebben het daarom, geachte commissaris, allesbehalve over een academische vraag, maar over een heel reële optie voor de ACS.

De economische partnerschapsovereenkomsten zijn erg ingewikkeld voor de ACS, en de desbetreffende onderhandelingen zijn de ingewikkeldste die deze landen ooit gevoerd hebben. Ik vermoed dat ook de Commissie er het een en ander mee te stellen gehad heeft, al was het maar vanwege de voorgeprogrammeerde wrijving tussen de prioriteiten van directoraat-generaal Handel enerzijds en directoraat-generaal Ontwikkeling anderzijds, die sterk uiteenlopen. In het Parlement weten we uit eigen ervaring dat er niet altijd de nodige samenhang bestaat tussen de doelen die we nastreven.

Ik heb de indruk dat er overwegingen zijn die bij alle - door mij op de voet gevolgde - regiogebonden onderhandelingen een rol spelen. Er zijn voorbeelden van gevallen waarin de Commissie de hoogste prioriteit geeft aan een kader dat de handel bevordert. De ACS-landen zelf zijn veel meer geïnteresseerd in een oplossing voor beperkingen aan de aanbodzijde en in het verband tussen economische partnerschapsovereenkomsten en ontwikkelingshulp. Markttoegang blijft een van de dringendste kwesties.

De voorgestelde openstelling van de economieën van de ACS-landen, waarvan de meeste tot de minst ontwikkelde ter wereld behoren, is een bron van grote zorg. De door collega Martens genoemde voordelen, zoals regionale integratie, markttoegang en samenspel tussen handel en ontwikkeling, staan buiten kijf. Daar staat tegenover dat wij van de Commissie ontwikkelingssamenwerking vrezen dat alle voordelen niet op zullen wegen tegen de nadelen. Misschien zijn de toezeggingen die zij moeten doen voor markttoegang - openstelling van de eigen markt - nou niet bepaald de dingen waar zij behoefte aan hebben en misschien zouden ze meer gediend zijn met andersoortige regelingen.

Er zijn forse investeringen nodig om hen in staat te stellen te concurreren en hun waren te verhandelen. De ACS-landen hebben scholing nodig en moeten hun arbeidspotentieel beter benutten, ze hebben een betere infrastructuur, beter transport en groter bestuurlijk vermogen nodig - allemaal dringende aangelegenheden voor de ACS.

Het moet gezegd worden dat het niet aan de Commissie is om de ACS te vertellen wat een goede EPO is. Dat is een keuze die de ACS moet maken, na raadpleging van de verschillende parlementen, de Paritaire Parlementaire Vergadering en het maatschappelijke middenveld. Wij zelf zouden de criteria die we opstellen voor economische partnerschapsovereenkomsten moeten baseren op de millenniumdoelstellingen voor mondiale ontwikkeling.

Ik heb één vraag aan de commissaris. De onderhandelingen met Centraal-Afrika worden gepresenteerd als voorbeeldig voor zulke regionale onderhandelingen. Van mijn zegspersoon hoor ik dat men zich op de hoogste trap van het directoraat-generaal - en dan hebben we het waarschijnlijk over u, commissaris - grote zorgen maakt of het secretariaat van de Centraal-Afrikaanse Economische en Monetaire Gemeenschap (CAEMC) de onderhandelingen wel aan kan. Klopt het dat u, meneer de commissaris, de CAEMC in het openbaar hebt opgeroepen haar uitvoerend secretaris en EPO-delegatieleider te ontslaan? En zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van het directoraat-generaal Handel over voorbeeldige onderhandelingen?

Tot slot vraag ik uw aandacht voor de Verklaring van Kaapstad van de Paritaire Parlementaire Vergadering in 2002. Er zijn toen criteria opgesteld om verloop en uitkomsten van de onderhandelingen te kunnen meten aan de belangrijkste sociale en milieu-indicatoren, zoals fatsoenlijke werkomstandigheden, gezondheid, onderwijs en gelijke behandeling. De ACS-Raad heeft vorig jaar de werkbaarheid van deze criteria bevestigd. Commissaris, gaat u ook werk maken van deze voorstellen?

 
  
MPphoto
 
 

  Fiona Hall, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie ontwikkelingssamenwerking was zeer ingenomen met het verslag van mevrouw Morgantini omdat het zo duidelijk is over de grondbeginselen waar economische partnerschappen op gebaseerd zouden moeten zijn.

Zoals de commissarissen Michel en Mandelson gezegd hebben, horen economische partnerschapsovereenkomsten in dienst te staan van ontwikkeling. Dat kan niet anders betekenen dan dat liberalisering asymmetrisch hoort te zijn. In geen geval mogen ACS-landen gedwongen worden hun markten open te stellen voor Europese producten. Daarvoor moeten zij eerst hun binnenlandse markten veel beter consolideren. Wij van Europese kant kunnen via hulp-voor-handel-maatregelen bijdragen aan deze marktversterking en aan het wegwerken van beperkingen aan de aanbodzijde.

Van de in de plenaire vergadering in te dienen amendementen zal de ALDE-Fractie steun geven aan de amendementen waarin erop wordt gewezen dat het tempo van de marktopenstelling bepaald hoort te worden door de ACS-landen en dat de EU veel nauwer met haar ACS-partners zou kunnen samenwerken op wereldhandelsconferenties. De ACS-landen en de EU vormen samen een geducht blok.

De ALDE-Fractie zal verder de amendementen van de PPE-DE-Fractie steunen, die een betere formulering bieden en al te restrictieve criteria voor zaken als fatsoenlijke werkomstandigheden vermijden.

Sommige NGO’s hebben op basis van een simpel ‘nee’ tegen EPO’s actie gevoerd, maar dat betekent het kind met het badwater weggooien. De regionale integratie die ook deel uitmaakt van het EPO-proces zal de ACS-landen helpen welvaart te scheppen, de zuid-zuidhandel te laten groeien en tariefmuren tussen aan elkaar grenzende ACS-landen te slechten.

Het cruciale punt in elke EPO-ronde is ervoor te zorgen dat het onderhandelingsresultaat ten goede komt aan ontwikkeling. Ik hoop dat de Commissie zich te allen tijde oprecht en consequent zal laten leiden door dat principe en door dit verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, het doel van de Overeenkomst van Cotonou en de economische partnerschapsovereenkomsten is het uitroeien van armoede en het stimuleren van duurzame ontwikkeling. Deze doelstelling mag onder geen beding verloren gaan. Daarom is de ‘voor wat hoort wat’-redenering, met andere woorden het idee van wederkerigheid gebaseerd op het gelijkheidsprincipe, totaal krom. We hebben immers met twee heel ongelijke partners te maken, de EU en de ACS, en het zijn niet de ACS-landen die de EU-landen moeten helpen, maar juist omgekeerd. Ik ben er heel zeker van dat Luisa Morgantini dat met mij eens is.

De enige exportmogelijkheid die arme landen hebben, is op het gebied van landbouw, grondstoffen en zeer arbeidsintensieve producten, zoals textiel. Daarvoor zouden zij zonder enige beperkingen toestemming moeten hebben om naar ons in de EU te exporteren. De ACS-landen hebben tegelijk extreem zwakke economieën. Daarom kunnen we niet verlangen dat deze landen zonder meer 90 procent van hun markten openstellen, in ruil voor het feit dat de EU haar markten openstelt, als ware dat een soort betaling. Dit standpunt blijkt ook uit het verslag van Luisa Morgantini. Ik hoop dan ook dat ik gelijk heb als ik paragraaf 17 in het verslag zo interpreteer dat de toestemming voor het invoeren van tijdelijke importbeperkingen voor industrieën die worden bedreigd door enorme importstijgingen alleen geldt voor ACS-landen. Het kan toch niet zo zijn dat wij het recht hebben een eind te maken aan hun mogelijkheden om ons textiel en landbouwproducten te verkopen, alleen omdat we niet competent genoeg zijn om ons aan te passen aan de veranderende concurrentiesituatie in een geglobaliseerde wereld. Wij kregen immers ook toestemming om onze markten te beschermen, toen onze economieën in ontwikkeling waren. Echter, onder alle omstandigheden is marktbescherming een nogal onzeker traject naar groei en een gezonde economie, en daarom moet het een beperkt en tijdbegrensd middel zijn, ook voor ontwikkelingslanden.

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS ROCA
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij hebben in het Parlement al vaker met grote eensgezindheid onze steun uitgesproken voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en de uitroeiing van de armoede op onze planeet, die onze belangrijkste opdracht is in de komende decennia.

Dit uitmuntende verslag van Luisa Morgantini laat ons zien welke bijdrage de economische partnerschapsovereenkomsten aan het vervullen van deze opdracht kunnen leveren. We verwachten van de Commissie dat zij bij de onderhandelingen zonder meer voorrang geeft aan de ontwikkeling van en armoedebestrijding in de ACS-landen. Ik heb kritiek, onder meer op het optreden van de vertegenwoordiger van het DG Handel tijdens een hoorzitting in de Commissie ontwikkelingssamenwerking, en die wil ik verwoorden door te zeggen dat we geen behoefte hebben aan onderhandelingen in de stijl en opvatting die passen bij een koloniale macht. Wij willen dat de soevereiniteit van onze partners in de ACS-landen om zelf beslissingen te nemen, gehandhaafd blijft.

Die soevereiniteit dient bevorderd te worden door in infrastructuur te investeren en, uiteraard, door de tenuitvoerlegging van nationale strategieën voor armoedebestrijding te ondersteunen. Dat strookt volledig met het subsidiariteitsbeginsel dat we in de EU hoog houden. Als de regeringen soeverein besluiten dat ze sceptisch staan tegenover EPO’s, moeten er andere mogelijkheden worden geschapen, bijvoorbeeld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou. Ik vraag mij dan ook af waarom de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten de verwijzing hiernaar wil schrappen. Waarom voelt de PPE-DE-Fractie zich plotseling niet meer aan overeenkomsten gebonden? De PPE-DE-Fractie wil bijna elke bepaling schrappen die de regeringen van de ACS-landen vrijheid van handelen en politieke speelruimte biedt om te beslissen of, in welke mate en binnen welke periode een bepaalde sector geliberaliseerd moet worden. Waarom, zo vraag ik mij af.

Het verslag-Morgantini pleit ervoor om water, als basisvoorziening, onderwijs en andere kerngebieden van algemeen belang van meet af aan uit te sluiten van liberalisering. De PPE-DE-Fractie wil dat voorstel schrappen en stelt in plaats daarvan voor bij de liberalisering van de watersector betaalbare prijzen in acht te nemen - over cynisme gesproken. Dat voorstel is vanwege de armoede in grote delen van de ACS-landen onaanvaardbaar. Ik vind dat we voorstellen van dat kaliber morgen moeten verwerpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst wil ik de rapporteur, mevrouw Morgantini, van harte bedanken voor haar uitstekende werk. In een samenleving die nu geheel in het teken staat van de geglobaliseerde markteconomie, is het stimuleren van ontwikkelingshulp een plicht voor de communautaire instellingen, gezien de wereldcontext met zijn drie miljard mensen die met minder dan twee dollar per dag en de ruim een miljard mensen die met één dollar per dag moeten rondkomen.

Wij moeten voor de algemeen aanvaarde doelstellingen de juiste middelen zien te vinden, de middelen die kunnen leiden ofwel tot een verbetering van de economische situatie van de ontwikkelingslanden, ofwel tot omstandigheden die een geleidelijke en toenemende integratie in de wereldmarkt mogelijk maken. Het samenwerkingbeleid van de Unie moet prioriteiten omvatten die zijn afgestemd op de transformatie van de interne processen in deze landen, een stabiel, open en democratische politiek klimaat bevorderen en de voorzieningsstaat versterken. In een dergelijk kader kan worden gezegd dat de economische partnerschapsovereenkomsten een geschikt middel zijn om de handelsbetrekkingen tussen de ACS en de Europese Unie te versterken en implementeren.

Wij moeten bovendien de klemtoon leggen op een ander punt. Er moet constant toezicht zijn op de ontwikkelingsinvesteringen in de zogenaamde gevoelige sectoren, zoals onderwijs, gezondheid en energie, waarbij indien nodig de toevlucht moet worden genomen tot een beperking van de economische liberalisatie. Wij moeten altijd voor ogen houden dat een efficiënte economische integratie en groei pas succesvol kan zijn en een positieve invloed kan uitoefenen op het sociaal weefsel in de ontwikkelingslanden als zij vergezeld gaan van een verbetering van de algemene levensomstandigheden van de bevolking. Daarvoor moeten duidelijke, concrete en coherente verbintenissen worden aangegaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn collega, mevrouw Martens, bedanken voor haar uitstekende toespraak en voor de amendementen die zij heeft ingediend. Haar benadering versterkt het verslag en ondersteunt de doelstellingen daarvan. De economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) moeten immers een bruikbaar instrument worden om de doelstellingen van de Europese Unie voor ontwikkelingssamenwerking te realiseren.

De WTO-regels dwingen ons om aparte economische partnerschapsovereenkomsten te sluiten. De handelsrelatie die gebaseerd is op de Overeenkomsten van Lomé en de Overeenkomst van Cotonou is immers niet wederzijds en daarom in strijd met de machtigingsclausule van de WTO. Volgens deze clausule mogen industrielanden slechts aan twee categorieën van landen een eenzijdige voorkeursbehandeling geven: ofwel aan alle minst ontwikkelde landen óf aan alle ontwikkelingslanden. Aangezien de regio's van de Groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) beide groepen omvat, zijn de preferenties, die oorspronkelijk aan de ACS-landen waren toegekend, onverenigbaar met de huidige WTO-regels. Bovendien loopt onze overgangstermijn, die recht geeft op uitzonderingen, af in 2008.

Met behulp van de economische partnerschapsovereenkomsten is gezocht naar lang durende oplossingen om de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen in overeenstemming te brengen met de WTO-regels. Op basis van de voorgestelde economische partnerschapsovereenkomsten zal de handelsrelatie tussen de Europese Unie en de verschillende regionale groepen van de ACS wederzijds zijn. Op basis van artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst voor Handel en Tarieven (GATT) kunnen landen op een verschillend ontwikkelingsniveau een bilaterale vrijhandelsovereenkomst sluiten, op voorwaarde dat vrijwel alle handel binnen een aanvaardbare tijdsspanne wordt geliberaliseerd. Wat de economische partnerschapsovereenkomsten betreft werd dit geïnterpreteerd als een liberalisering van ongeveer 90 procent van de handel binnen 10 à 12 jaar.

Het is duidelijk dat de tenuitvoerlegging van een wederzijdse vrijhandelsovereenkomst een grote uitdaging is voor de ACS-landen, waarvan het ontwikkelingsniveau nogal uiteenlopend is. De wederkerigheid betekent een grote verandering in de benadering door de Europese Unie van het ontwikkelings- en handelsbeleid ten aanzien van de ACS-partners.

Anderzijds weten wij dat de speciale behandeling die door Lomé en Cotonou wordt toegestaan de afname van het marktaandeel van de ACS-landen niet heeft gestopt. Omdat wij ons zorgen maken over voortijdige liberalisering, moeten wij ons afvragen of in dit verband wel zoiets als tijdige liberalisering bestaat. Soms moeten er moedige stappen worden gezet en er tegelijkertijd voor worden gezorgd dat het eindresultaat van de onderhandelingen over de overeenkomsten voldoende tijd voor de nationale en regionale markten in de ACS overlaat om zich aan te passen.

Ik vind het ook belangrijk dat iedereen onbelemmerd toegang heeft tot de zogeheten vrije diensten van de natuur zelf. Zo vind ik het op Wereldwaterdag noodzakelijk te zeggen dat het van wezenlijk belang is dat bijvoorbeeld de watervoorziening op eerlijke wijze wordt geregeld.

De openstelling van de markt heeft in sommige situaties ook geleid tot armoedeverspreiding in de ontwikkelingslanden, en daarom moeten de vorderingen bij de onderhandelingen nauwkeurig in de gaten worden gehouden. De onderhandelingen moeten onpartijdig zijn, en tijdens die onderhandelingen mag geen enkele partij onder druk worden gezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Kader Arif (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ik wil mijn collega, Luisa Morgantini, bedanken voor het uitstekende verslag dat zij ons vandaag voorlegt over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten op de ontwikkeling.

De algemene filosofie van deze tekst is juist. Zij predikt de onontbeerlijke solidariteit van de Gemeenschap tegenover regelgeving die het risico van onbeteugelde liberalisering in zich draagt. Het verslag is unaniem goedgekeurd door de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Ik wens en hoop dat het morgen tijdens de stemming dezelfde steun zal krijgen.

Bij onze overwegingen moeten wij ons laten leiden door één cruciaal beginsel: ontwikkeling met inachtneming van de Overeenkomst van Cotonou, en in nauwe samenhang daarmee. Dat is een prioritaire doelstelling bij alle onderhandelingen en in het kader van de tenuitvoerlegging van EPO’s met de ACS-landen.

Ik begrijp dat de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen in overeenstemming moeten zijn met de WTO-regels: ik spreek over de unilaterale preferentiële toegang tot communautaire markten. Toch mag de verenigbaarheid met de WTO-regels geen voorrang krijgen op onze internationale verbintenissen, die we zijn aangegaan om duurzame ontwikkeling te bevorderen en armoede uit te bannen.

Ik deel de bezorgdheid van onze ACS-partners en talrijke NGO’s over de manier waarop de onderhandelingen momenteel door de Commissie worden gevoerd, en over de daaraan ten grondslag liggende logica. Beide partijen hebben immers een volkomen ongelijke uitgangspositie. Als we daar geen rekening mee houden, zal de harmonieuze en snelle wederzijdse openstelling van de markten die ons wordt voorgehouden, onvermijdelijk tot onevenwichtigheden leiden en naar ik vrees bezaaid zijn met desillusies.

In plaats van bij te dragen tot de gewenste ontwikkeling dreigt deze handelsliberalisering tussen ongelijke partners juist desastreuze effecten te hebben op de kwetsbare economieën van de betrokken landen en hun kwetsbare bevolking. En dat op een moment waarop wij zeggen deze landen te willen helpen bij het realiseren van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, die, zoals we inmiddels weten, onhaalbaar zijn.

Als deze overeenkomsten in onderling overleg en langs de weg der geleidelijkheid worden opgezet, in een rationeel en voorzienbaar kader om de handel en de investeringen in deze zone te bevorderen, dan bieden ze de ACS-landen volgens mij een reële kans, een kans in termen van economische diversificatie en harmonieuze regionale integratie, en in termen van een werkelijke en geslaagde integratie in de wereldeconomie.

Enkele prioriteiten moeten worden genoemd. De eerste is de uitsluiting van de onderwerpen van Singapore en essentiële openbare diensten, zonder voorbij te gaan aan het beginsel dat deze landen het recht hebben maatregelen te treffen om hun gevoelige, strategische sectoren te beschermen. De tweede is het nakomen van onze toezegging om voor landen die daarom verzoeken, te streven naar handelsstelsels die als alternatief dienen voor de EPO’s, zoals bepaald in artikel 37, punt 6, van de Overeenkomst van Cotonou. Deze alternatieven moeten gebaseerd zijn op het in de SAP’s ingevoerde beginsel van niet-wederkerigheid en op het opnemen van een bepaling tot instelling van een speciale en gedifferentieerde behandeling binnen de WTO. Deze prioriteiten zijn sterk afhankelijk van de bereidheid van de Unie om binnen de WTO haar volle gewicht in de schaal te leggen om de regels te verbeteren ten faveure van de ontwikkelingsprioriteiten.

En tot slot heeft het tonen van bereidheid alleen zin als er middelen beschikbaar worden gesteld. Ik wil dus afsluiten met de volgende woorden: ondanks de bezorgdheid over de financiële vooruitzichten van de Unie moeten de beloften die door de voorzitter van de Commissie in Gleneagles zijn gedaan over handelssteun, worden nagekomen. Bovendien moeten er nieuwe financiële toezeggingen komen om de kosten voor de ACS-landen, als gevolg van het afschaffen van preferenties en douanerechten, te compenseren, de technische steun aan de ACS-landen te versterken en, tot slot, geachte collega’s, om de onaanvaardbare vermindering van het Europees Ontwikkelingsfonds op te vangen. Maar omdat ik er niet van overtuigd ben dat deze doelstellingen snel zullen worden bereikt, stel ik de Commissie voor om als blijk van goede wil in overweging te nemen de overgangsperiode voor de wederzijdse openstelling van de markten te verlengen, waarbij de specifieke behoeften van de ACS-landen, zoals vastgesteld tijdens de onderhandelingen, als uitgangspunt moeten dienen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannu Takkula (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de economische partnerschapsovereenkomsten een bruikbaar instrument worden waarmee armoede kan worden uitgebannen en woorden in daden kunnen worden omgezet. Ik verwelkom van harte de toespraken van vanavond over dit onderwerp, en vooral de toespraak van mevrouw Korhola was uitstekend. In kwalitatief opzicht kan ik hier niets aan toevoegen, maar ik wil wel enkele woorden aan het verslag van mevrouw Morgantini wijden.

Het belang van ontwikkelingssamenwerking mag niet worden onderschat. Als welvaartsmaatschappijen en Europese gemeenschappen willen wij onze naasten helpen die er slechter aan toe zijn dan wijzelf, zowel in onze eigen landen als elders. Dat is in zekere zin een maatstaf van onze beschaving.

Het is waar dat vandaag de dag in veel lidstaten van de Europese Unie wordt gesproken over de vraag welk deel van onze financiering voor ontwikkelingssamenwerking moet worden uitgetrokken. Bijvoorbeeld in Finland, waar ik vandaan kom, is hier recentelijk nog over gesproken en ik weet dat het doel van 0,7 procent, dat door de VN wordt aanbevolen, niet is bereikt en dat wij bij ongeveer 0,4 procent zijn blijven steken. Ik hoop dat Finland en de andere Europese landen wat dit betreft vooruitgang zullen boeken. Hopelijk vinden wij in de Europese Unie een gemeenschappelijke wil en ook de financiële middelen om te zorgen voor onze broeders en de volken die er slechter aan toe zijn dan wij.

Naar mijn mening moeten wij echter waarborgen dat de hulp die wij geven in overeenstemming is met de beginselen van duurzame ontwikkeling. In de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie moet altijd rekening worden gehouden met economische, sociale en milieufactoren. Niet alleen geld is van belang, maar vooral ook partnerschap, ontwikkelingsondersteuning en hulp aan andere landen opdat zij een goede start kunnen maken.

Wij moeten er ook voor zorgen dat wij via ontwikkelingssamenwerking Europese waarden, als democratie en mensenrechten, bevorderen. Het is van belang hier bij de ontwikkelingssamenwerking rekening mee te houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Vittorio Agnoletto (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het verslag-Morgantini is een belangrijke poging om de door de EPO’s aangerichte schade te beperken. Gelooft u nu echt dat een vrijhandelsovereenkomst kan bijdragen aan de vermindering of uitroeiing van honger en armoede?

Laten wij eens kijken naar Burundi. De theoretische afschaffing van de tarieven, zoals voorzien in de EPO’s, zouden de Europese Unie een handelsaandeel opleveren van 12,4 miljoen dollar. Burundi zou datzelfde bedrag verliezen, waarbij al rekening is gehouden met de winst van de lokale consumenten. Dat blijkt uit de studie van de Economische Commissie voor Afrika van de VN. De VN heeft erop gewezen dat niet minder dan 39 procent van de rijkdommen van dit continent in het bezit is van onderdanen in het buitenland. Dit percentage is hoger dan dat van ongeacht welk ander gebied in de wereld.

Het idee dat een verdere expansie van het liberalisme rijkdom zal produceren in dit gebied wordt tegengesproken door de gegevens betreffende de steun. In Nigeria komt het goedkoopste vlees uit Duitsland en Groot-Brittannië en in Senegal zijn de boeren in serieuze moeilijkheden gebracht door de import van 52 000 ton uien uit Nederland in enkel en alleen 2005. De EPA waren aanvankelijk geconcipieerd in het kader van de Cotonou-overeenkomst, waarin de strijd tegen de armoede en de bevordering van de sociale ontwikkeling werden verankerd. Nu zijn dit evenwel overeenkomsten geworden waarmee niet de sociale ontwikkeling maar nog meer armoede worden veroorzaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. - (FR) Dames en heren, ik ben het eens met sommige van de aangevoerde punten. Voor wat betreft het vermeende, beperkte karakter van de informatie die van de Commissie afkomstig is, is de Commissie uiteraard bereid alle informatie te geven waarover zij beschikt. Misschien is er naar uw idee te weinig informatie, maar ik zal er, in elk geval wat mezelf betreft, voor zorgen dat u alle informatie krijgt die ik heb.

Met betrekking tot de noodzaak om over omvangrijke middelen te beschikken is het zo dat eventueel benodigde, extra middelen noodzakelijkerwijs door de lidstaten zullen moeten worden opgebracht. U weet heel goed welke bedragen beschikbaar zijn in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds: ik beschik slechts over de middelen die mij worden toegekend.

Wat de interventie van mevrouw Kinnock betreft wil ik elk mogelijk misverstand uit de weg ruimen. Toen ik het had over een “academische” discussie over het alternatief, was dat niet grof bedoeld. Er kunnen inderdaad alternatieve voorstellen worden gedaan aan landen die niet willen onderhandelen, maar op dit moment - en dat weet u mevrouw - onderhandelen ze allemaal. Misschien was de term ongelukkig gekozen, maar het openen van een debat over alternatieven terwijl ze allemaal onderhandelen, lijkt me dus niet zinvol nu.

Ik wil u zeggen dat ik het tot op vrij grote hoogte eens ben met de andere opmerkingen die u heeft gemaakt. Zo ben ik het eens met uw opmerkingen over de markttoegang, maar u zult ook moeten toegeven dat markttoegang niet alles is. Onze ervaring met vijftig jaar liberalisering laat duidelijk zien dat dat niet volstaat, en dat er een heleboel andere factoren zijn die ook nadrukkelijk meespelen. U zult niemand vinden die er meer van overtuigd is dan ik dat we ons moeten concentreren op de voordelen van de ontwikkeling: ik sta dus volledig achter dit beginsel.

Productieproblemen vormen duidelijk een van de terreinen waarop begeleiding het meest zinvol is voor de landen in kwestie. Op dit vlak kunnen immers de nodige middelen worden ingebracht voor de financiering van technische of technologische upgrading, overdracht van technologie, verbetering van de kwaliteit van producten, kortom voor de financiering van de toegevoegde waarde die zo hard nodig is om markttoegang te krijgen.

Ik geef toe dat de Europese Unie geen dictaten moet opleggen, dat ben ik met u eens. Dat zou totaal niet stroken met mijn overtuigingen en mijn ideeën over ontwikkelingssamenwerking. Er is een onderhandelingsproces gaande, en in zo’n proces wil elke partij haar argumenten doen gelden. Op dat vlak is er geen dictaat. Ik ben het overigens met mevrouw Martens eens, die zei dat het tijdpad realistisch moet zijn. Ik ben het er helemaal mee eens dat de toegang tot water, energie en een hele reeks essentiële goederen veiliggesteld moet worden. Ik deel uw standpunten hierover volledig en sta uiterst terughoudend tegenover het idee van liberalisering van deze sectoren.

Mevrouw Kinnock, voor wat betreft de vraag over het ontslag van de secretaris waar ik om verzocht zou hebben, heb ik ten eerste niet de bevoegdheid om dat te doen, en ten tweede heb ik om niemands ontslag gevraagd. Wat wel klopt - ik zeg dit omdat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor wat ik gedaan heb - is dat ik, naar aanleiding van een dringend verzoek van de secretaris van de CEMAC, de Economische en Monetaire Gemeenschap van Centraal-Afrika, simpelweg heb gezegd dat ik het niet eens was met het inwilligen van een verzoek om extra middelen voor iemand die niets heeft gedaan, en ik kan aantonen dat hij niets heeft gedaan; ik ben overigens niet de enige die zich daarover beklaagt. Als verdediging voerde hij aan dat hij niet beschikt over een recht om staten te sommeren. Het werk dat gedaan zou moeten worden, wordt niet gedaan. Wij krijgen niet de bewijsstukken waar we om gevraagd hebben. De transparantie van zijn beheer is een probleem. Onder deze omstandigheden is het mijn taak, lijkt me, om te wijzen op een aantal beginselen van elementair bestuur, vooral als het gaat om een verzoek dat betrekking heeft op financiële middelen die van de Commissie afkomen. Ik aanvaard dus de verantwoordelijkheid voor wat ik heb gedaan, maar ik heb nooit om iemands ontslag gevraagd en ben daar trouwens ook niet toe bevoegd.

Samenvattend zeg ik dat het pakket bij de onderhandelingen globaal en coherent moet zijn. Peter Mandelson onderhandelt over de EPO’s en ik begeleid het proces. Wij werken dus gelijk op. Mijn uitgangspunt is duidelijk ontwikkeling, economische ontwikkeling als motor van de groei. Ik herinner er overigens aan dat de landen agenda’s hebben voor armoedebestrijding waar dit uitgangspunt ook in opgenomen is. De regio’s waarvoor agenda’s voor economische integratie zijn opgesteld vragen om onze steun, die we ook verlenen. Deze integratie omvat een component van onderlinge handelsliberalisering, die wij steunen, en de EPO’s ondersteunen dit verzoek om regionale integratie.

Op een aantal punten kan ik me wel iets voorstellen bij uw bezorgdheid, maar ik kan u verzekeren, in elk geval wat mezelf betreft, dat de ontwikkelingscomponent prioriteit zal krijgen. De onderhandelingen zullen zich op deze component gaan richten, en de flankerende maatregelen moeten, afhankelijk van het tempo dat deze landen aankunnen, een upgrading mogelijk maken op basis waarvan die landen op termijn veel gemakkelijker toegang krijgen tot zowel geïntegreerde regionale markten als de wereldmarkt.

Tot slot heb ik begrip voor uw terughoudendheid en ongerustheid. Ik ben bereid - en ik denk dat dit echt heel belangrijk is - met u van gedachten te wisselen, ook over alle flankerende maatregelen. Ik doe een beroep op alle creativiteit waarover u beschikt en sta zonder enige vooringenomenheid open voor deze vragen. Hoe dan ook kunt u ervan op aan dat ik absoluut bereid ben te blijven zoeken naar de best mogelijke oplossingen voor de ondersteuning van de ontwikkelingslanden in het kader van de EPO’s.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Hartelijk dank, mijnheer de commissaris.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

 

17. Europese politieke partijen (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0042/2006) van Jo Leinen, namens de Commissie constitutionele zaken, over de Europese politieke partijen (2005/2224(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Jo Leinen (PSE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, dames en heren, de verordening over de financiering van de Europese partijen, die we in 2004 hebben aangenomen, was een groot succes. De scheiding tussen Parlement en parlementsfracties enerzijds en politieke partijen anderzijds is gelukt. Daar heeft de Rekenkamer jarenlang voor gepleit en daaraan hebben we met deze verordening gehoor gegeven.

Inmiddels hebben tien partijfamilies zich laten registreren; ze worden met behulp van communautaire middelen gefinancierd. Het is dus duidelijk dat er in de politieke cultuur op Europees niveau sprake is van verscheidenheid en levendigheid. Tien partijfamilies, dat is een mooi succes. Vroeger waren het er maar vier. Dat aantal is dus meer dan verdubbeld.

De ervaringen met de financiering van de politieke partijen zijn goed. Desondanks hebben we een aantal wensen in het nieuwe verslag opgenomen, wensen die voorzien in voorspelbaarheid en flexibiliteit met betrekking tot het functioneren van de Europese partijen. De wens wordt geuit dat de Begrotingscommissie en het Bureau aan het begin van de zittingsperiode voorspelbaarheid creëren voor de gehele zittingsperiode. Dat maakt de jaarlijkse begroting die we aannemen weliswaar niet overbodig, maar ik denk toch dat het goed zou zijn als we ervoor zorgen dat deze begrotingsrubriek behouden blijft en zich in het licht van de uitbreidingen of de toename van het aantal politieke partijen progressief kan ontwikkelen.

De partijen hebben eigen inkomstenbronnen: giften en ledenbijdragen. Het is natuurlijk niet in de geest van het Financieel Reglement van de EU dat de partijen die eigen middelen verliezen als ze die niet in hetzelfde jaar besteden. Ik ben dan ook verheugd dat we in Straatsburg reeds aan één eis hebben voldaan die in het verslag wordt genoemd, namelijk dat de partijen tot maximaal 25 procent van hun eigen middelen voor de samenstelling van hun vermogen mogen gebruiken. Het is tenslotte hun eigen geld en daarom moet het Financieel Reglement van de EU de partijen geen overmatige beperkingen opleggen.

Een andere wens is dat de financiële middelen, eveneens tot maximaal 25 procent, naar het eerste kwartaal van het nieuwe begrotingsjaar kunnen worden overgeheveld. Het politieke bedrijf gaat gepaard met onzekerheden en onvoorziene gebeurtenissen en daarom moet het mogelijk zijn bepaalde bedragen ook nog in dat kwartaal te besteden. Daarmee wordt voorkomen dat partijen in december gegrepen worden door een bestedingskoorts omdat alles in die maand uitgegeven moet zijn.

Het verslag bevat nog meer voorstellen, maar ik wil nu overgaan op de tweede etappe die we met dit verslag inluiden. Het is nodig dat een echt statuut voor Europese partijen wordt bereikt. Het mag niet zo zijn dat de Europese partijen zich volgens het recht van een lidstaat moeten laten registreren en controleren. Het is de wens van alle partijen gelijke rechten en gelijke plichten in alle lidstaten te creëren, en dat gaat alleen met een statuut. De Commissie constitutionele zaken is bereid om te komen met een voorstel op dit vlak. Mevrouw de vice-voorzitter, het zou ons verheugen als de Commissie ons voorstel zou oppakken en haar initiatiefrecht zou gebruiken om een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen.

Het tweede idee dat we dienen te bespreken houdt verband met politieke grensoverschrijdende communicatie, een zeer belangrijk onderwerp. In veel landen zijn er politieke instellingen die zich daarmee bezighouden. Wij vinden dat er Europese politieke instellingen moeten komen. Ook op dit punt wordt de Commissie verzocht een voorstel te doen - dat kan een wetgevingsvoorstel of een begrotingsvoorstel zijn.

We moeten nadenken over de samenstelling van Europese lijsten bij toekomstige Europese verkiezingen, waarbij de burgers twee stemmen kunnen uitbrengen: een voor de nationale of regionale lijst en een voor een gemeenschappelijke Europese lijst van partijen. Alleen met een dergelijke lijst is het immers mogelijk om gezamenlijk een verkiezingscampagne te voeren. Er worden bij de Europese verkiezingen 25 verschillende verkiezingscampagnes gehouden. Door Europese lijsten zou er een synthese optreden.

Tot slot noem ik de jongerenafdelingen van politieke partijen. De jongeren zijn de toekomst. We moeten ons speciaal richten op de bevordering van politieke jongerenorganisaties. Zij zijn de toekomst van de partijen en de partijen vormen een onderdeel van de democratie. Het verslag brengt ons een grote stap verder. Ik bedank de secretarissen-generaal van de partijen voor hun goede voorstellen, die tot dit verslag hebben geleid, en de administratie van het Parlement voor het doeltreffende beheer van de middelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Leinen voor dit belangrijke verslag, dat een goede gelegenheid biedt om terug te kijken op wat we op het punt van de Europese politieke partijen bereikt hebben, maar ook om vooruit te blikken naar wat er in de toekomst gedaan zou kunnen worden.

Nog maar drie jaar geleden, in 2003, werd de verordening betreffende de politieke partijen op Europees niveau, door het Parlement en de Raad aangenomen, op basis van een voorstel van de Commissie. Daarmee gaven de Europese instellingen uitvoering aan een in het Verdrag van Amsterdam gesteld doel en bouwden ze voort op de nieuwe rechtsgrondslag die in het Verdrag van Nice was opgenomen. Met het EG-Verdrag wordt erkend dat politieke partijen op Europees niveau een belangrijke integrerende factor zijn binnen de Unie. Ze dragen bij aan de vorming van een Europees bewustzijn, geven mede uiting aan de wil van de burgers en stimuleren het politieke debat op Europees niveau. Het is een feit dat sinds de verordening van kracht werd, zich tien Europese politieke partijen op Europees niveau hebben gevormd.

We kunnen daar een teken in zien dat er langzaamaan een Europees publiek domein ontstaat, waarin de burgers erop kunnen vertrouwen dat hun stem steeds beter tot de instellingen doordringt. Ik ben daar een warm voorstandster van, al was het maar omdat het ook een van de gedachten is die in ons Witboek over communicatie tot uiting komt. Er is behoefte aan een Europese politieke cultuur, en we kunnen hulp om die te promoten goed gebruiken. Echter, er is nog een lange weg te gaan om het Europese project en de Europese instellingen in het bewustzijn van de burgers te verankeren. Ook dat is weer een van hoofdpunten die de Commissie in haar Witboek voor een Europees communicatiebeleid behandelt.

Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen regeringen en parlementen, maar ook politieke partijen en overheidsinstellingen het Europese vraagstuk een prominente plaats in het publieke bewustzijn moeten geven. We moeten ook nadenken over de lage opkomst bij Europese verkiezingen en gezamenlijk zoeken naar wegen om de kiezersparticipatie te vergroten, zoals de Commissie al heeft voorgesteld in Plan D. Het valt niet altijd mee een precieze invulling aan onze eigen rol te geven, maar het lijkt mij dat de instellingen er een gemeenschappelijk belang bij hebben om ervoor te zorgen dat er bij verkiezingen veel stemmers komen opdagen en velen zich mengen in de discussies rond die verkiezingen.

Het verslag van de heer Leinen benadrukt dat politieke partijen zich moeten inspannen voor burgerparticipatie, niet alleen bij Europese verkiezingen maar ook bij andere aspecten van het Europese politieke leven. We onderschrijven deze mening volledig.

Paragraaf 12 van het verslag snijdt een aantal belangrijke punten aan. Ze betreffen de rol van de Europese Stichting. Zoals de heer Leinen ook vermeldt, gaat het daarbij om de rol die Europese politieke partijen kunnen spelen bij Europese referenda en het stimuleren van jongerenorganisaties. De Commissie ziet graag een brede en diepgravende discussie over deze kwesties, want die maken allemaal deel van de geleidelijke vorming van een werkelijk Europees publiek domein. Ook voor deze voorstellen koesteren wij veel sympathie.

Politieke partijen zijn een essentieel onderdeel van de democratische structuur van de Unie en daarom is het ook gepast dat ze enige vorm van steun uit de begroting van de Gemeenschap krijgen.

We hebben kennis genomen van de suggesties die het verslag doet voor het flexibeler maken van het subsidiestelsel. Veel van de ideeën die het verslag schetst, zouden concreet gestalte kunnen krijgen met een aanpassing van de interne voorschriften die het Parlement heeft opgesteld.

Er zijn suggesties gedaan waarvoor wijziging van de verordening betreffende de politieke partijen op Europees niveau nodig zou zijn. Die moeten we in een bredere context beschouwen. U merkt dat ik nu voorzichtige bewoordingen kies. Zoals u weet zijn we momenteel bezig met een herziening van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan. We doen er goed aan de situatie in het licht van deze operatie te zien, want ook hier moeten we een evenwicht zien te vinden: enerzijds is er de noodzaak andere geldbronnen aan te boren en bijvoorbeeld naar NGO’s te kijken, maar anderzijds moeten we een open oog houden voor de beste middelen om verbetering te brengen in de huidige situatie.

Ten slotte nemen we met belangstelling kennis van het idee in paragraaf 4 van het verslag, namelijk dat de Commissie constitutionele zaken zich zou moeten buigen over het vraagstuk van een Europees statuut voor Europese politieke partijen dat verder gaat dan de bestaande regelgeving. Een van de dingen die de commissie zou moeten overwegen is de mogelijkheid om de rechten en plichten van de Europese partijen beter te omschrijven.

De Commissie zal het werk van de parlementaire commissie op dit punt zeker met belangstelling volgen. Om voor mijzelf te spreken: ik voel mij persoonlijk betrokken bij dit bezinningsproces. Ik herhaal dat dat volledig strookt met de strekking van ons Witboek. We hebben het hier over het scheppen van een Europees publiek domein als platform voor debat, een platform waar de politieke partijen een erg belangrijke rol zullen spelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vervang collega López-Istúriz White, de rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken, en zal namens hem en mijn fractie het woord voeren.

Net als de hoofdrapporteur, de heer Leinen, ben ik van mening dat het huidige statuut in principe als een volledig succes moet worden beschouwd en dat het volkomen terecht is dat we een concrete scheiding hebben aangebracht tussen de financiering van de partijen en de financiering van de fracties. Een wijziging op dit punt waren we de burgers ook wel verschuldigd.

Politieke partijen nemen deel aan de wilsvorming van het volk - in Europa moet men zeggen: van de volkeren. Daarom is het noodzakelijk dat de Europese instellingen de juiste voorwaarden en omstandigheden scheppen die een goed functioneren van deze partijen mogelijk maken. In dit verband acht ik de volgende vier punten van bijzonder belang:

Om te beginnen moet er een financieel kader worden geschapen dat voorziet in langlopende financiering, in financiering die opgezet is voor de lange termijn en bestendig is. Met de financiële middelen die thans aan de Europese partijen worden verstrekt, is het niet in voldoende mate mogelijk om op werkelijk duurzame wijze langlopende activiteiten te plannen, daar men gebonden is aan de kalenderjaren van de zittingsperiode. Daarnaast kunnen er veranderingen optreden in de financiering van de partijen, door de oprichting van nieuwe partijen, waarna het financieringsvolume moet worden aangepast. Ik wil maar zeggen dat het beschikbare recht onvoldoende planningszekerheid biedt en dat veranderingen daarom zeer wenselijk zijn.

Ten tweede moeten we de Europese partijen in staat stellen financiële reserves op te bouwen die niet van het ene op het andere jaar verloren gaan. Collega Leinen stelde dit onderwerp al aan de orde, en daarover is ook in de Commissie juridische zaken gesproken. Het voorbeeld van de welbekende decemberkoorts was in dit verband zeer toepasselijk. Wij willen dat de planning van de financiering van politieke partijen berust op langetermijnscenario's en bestendigheid. We willen geen situatie waarin vóór Kerstmis nog snel bedragen over de balk worden gesmeten in het kader van "het geld moet op want anders gaat het verloren".

In dit verband is het de moeite waard om de drempel van 20 procent voor de overschrijving van middelen tussen begrotingsrubrieken te heroverwegen en die met meer flexibiliteit toe te passen. De Europese partijen moeten in staat worden gesteld om te reageren op veranderde verplichtingen, die zich bijvoorbeeld kunnen voordoen door een crisis in het politieke bedrijf, en om in hogere mate dan het huidige statuut toestaat overschrijvingen van financiële middelen te doen.

Ten vierde dient met het oog op deze situatie het statuut van de Europese partijen te worden gewijzigd, opdat de Europese partijen beter kunnen functioneren, in het belang van alle burgers, en hun rol als motor van de politieke wilsvorming kunnen vervullen. Ik bestrijd evenwel niet dat de partijen zelf ook wat meer zouden kunnen doen teneinde het doel om Europa dichter bij de burgers te brengen en de burgers te betrekken bij wat hier in Europa gebeurt, te verwezenlijken.

Persoonlijk denk ik niet dat het probleem is op te lossen met een Europese lijst, parallel aan de nationale lijsten. Lijsten zijn abstracte dingen die worden toegewezen aan bepaalde partijen, en veel burgers kunnen zich daarmee niet identificeren. We hebben behoefte aan een veel sterkere personalisering van de Europese verkiezingen. Dat kan heel eenvoudig worden gerealiseerd, als tenminste de beide grote volkspartijen in Europa zouden besluiten elk met een topkandidaat de Europese verkiezingen in te gaan, met als doel de betreffende man of vrouw aansluitend te kiezen tot voorzitter van de Commissie. Op die manier zouden we in betrekkelijk korte tijd een sterke personalisering tot stand kunnen brengen en zouden de mensen zich veel gemakkelijker met personen en politieke, programmatische uitspraken kunnen identificeren. Alleen al daarmee zouden we de verkiezingsopkomst waarschijnlijk fors kunnen verhogen.

Ik zou willen dat de politieke partijen de moed daartoe zouden opbrengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Luc Dehaene, namens de PPE-DE-Fractie. - Mijnheer de Voorzitter, op mijn beurt zou ik me willen verheugen over dit verslag, dat het mogelijk maakt een belangrijke stap verder te zitten in de richting van de consolidering van de Europese politieke partij.

Ik geloof namelijk dat, indien wij een echte Europese parlementaire democratie willen uitbouwen, de echte Europese politieke partijen daar een belangrijk onderdeel van zijn. De beslissing enkele jaren geleden om de partijen als dusdanig, los van de fracties, te financieren lijkt me een heel belangrijke stap in die richting. Deze stap is niet noodzakelijk populair bij de bevolking, want de bevolking vindt dat dit niet nodig is.

Ik ben evenwel van mening dat wij de plicht hebben aan te geven dat in een goede parlementaire democratie politieke partijen een belangrijke schakel zijn tussen de burger en de besluitvorming en dat dit ook een prijs heeft. Met andere woorden, we moeten ook naar buiten toe durven te zeggen dat democratie een prijs heeft, dat dit niet abnormaal is, en dat de financiering beter transparant gebeurt, met openbare middelen in plaats van via allerlei duistere wegen.

Een belangrijke stap op dit gebied werd, zoals reeds gezegd, enkele jaren geleden gezet. Ik denk dat nu het moment gekomen was om een aantal verbeteringen aan te brengen, met ongetwijfeld als structureel belangrijkste dat de politieke partijen over meer jaren kunnen gaan plannen in plaats van telkens te werken met een begroting van een jaar en onzeker te zijn over wat het jaar daarop zal volgen.

Er zijn ook twee belangrijke technische amendementen, die te maken hebben met de soepelheid waarmee de begroting kan worden beheerd.

Ik wil hier voor een stuk misbruik maken van deze tribune, om erop te wijzen dat de problematiek van de overdracht van eventuele reserves of boni die je in een bepaald jaar hebt naar een volgend jaar, niet alleen bestaat voor politieke partijen. Het gaat blijkbaar om een regel die ergens in de algemeen door de Commissie opgelegde regels is geslopen. Als voorzitter van de raad van bestuur van het Europacollege word ik met hetzelfde probleem geconfronteerd: ook daar moet je het geld in een bepaald jaar hebben uitgegeven, anders heb je een probleem en dat leidt tot slecht management. Er zou op dat punt beter meer soepelheid bestaan, zoals wij hier voorstellen voor de politieke partij. Ik wil de aandacht van de commissaris erop vestigen dat dit probleem niet beperkt is tot de politieke partij. Het gaat blijkbaar om een algemene regel die de Commissie hanteert en die eigenlijk goed beheer in de weg staat en bedacht is door boekhouders die ik niet goed begrijp.

Tot slot wil ik ook benadrukken dat wij nu met de Commissie constitutionele zaken nog belangrijk werk kunnen leveren voor een echt statuut voor de politieke partijen, waarbij - ook al zal dat dan nadelig zijn voor de staatskas van mijn eigen land - ook een fiscaal statuut moet horen dat beter aansluit bij het fiscale statuut van de Europese instellingen, zodat heel duidelijk wordt dat de politieke partijen bij dat specifieke bestuursniveau horen, dat ze integraal passen in het institutionele kader van Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Corbett, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u wel dat u mij het woord heeft gegeven. Op dit late uur lijkt het hier wel een open vergadering van de Commissie constitutionele zaken, met deelneming van een aantal andere afgevaardigden, die ik overigens van harte welkom heet.

Mijn fractie steunt het door onze rapporteur, de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, ingediende verslag. Zoals we hebben gehoord, gaat het om aanpassingen van het door ons nu meer dan een jaar geleden goedgekeurde systeem. Deze aanpassingen zijn nodig gezien de startproblemen die we bij de toepassing van het systeem hebben ontdekt. Ze zijn doelmatig en pragmatisch, en ik zou - bij de onderdelen van het verslag die zijn gericht aan de Commissie, zoals bijvoorbeeld de onderdelen in verband met het Financieel Reglement - de Commissie dringend willen verzoeken om hier ook iets mee te doen. Politieke partijen zijn geen NGO’s, zij vervullen een andere soort rol en zijn van vitaal belang voor de werking van ons democratisch systeem.

Wat we hebben opgezet en nu hopen te verbeteren, is een financieringssysteem voor de werkzaamheden van politieke partijen op Europees niveau, dat - ook in de ogen van het algemene publiek - ondubbelzinnig, transparant en eerlijk is. Zoals we recentelijk hebben kunnen zien, is dat op nationaal niveau niet altijd het geval. We mogen er trots op zijn dat we op Europees niveau een degelijke structuur aan het opzetten zijn voor de financiering van de werkzaamheden van Europese politieke partijen. Het is belangrijk dat we dit doen, want politieke partijen bieden de kiezer uiteenlopende visies, uiteenlopende programma's, uiteenlopende ideeën en uiteenlopende voorstellen. Juist die keuzemogelijkheid maakt het politiek debat op Europees niveau levendig.

Ze zorgt trouwens nog voor iets anders: ze maakt zichtbaar dat de keuzes waarmee we op Europees niveau te maken hebben, ware beleidskeuzes zijn en geen keuzes tussen nationale standpunten en nationale visies. Maar al te vaak wekt de pers door haar sterke aandacht voor bijeenkomsten van de Europese Raad de indruk dat er een soort gladiatorengevecht plaatsvindt tussen nationale belangen. De echte keuzes waarmee wij van doen hebben zijn echter pure beleidskeuzes. Willen we strengere milieunormen met het hieraan verbonden hogere prijskaartje, ja of nee? Willen we van onze markten een volledig geliberaliseerde vrijplaats maken, of wensen we regulering ter bescherming van de kwetsbaren onder ons? Dat zijn allemaal politieke beslissingen, politiek keuzes, die door politieke partijen voor het voetlicht worden gebracht, maar in de Raad juist vaak worden weggemoffeld. Zij zijn dus van essentieel belang voor een effectieve werking van de EU.

Er zijn reeds tien partijen geregistreerd. Dat is een bewijs dat het systeem werkt. Sommigen beweerden dat het systeem leidt tot de financiering van slechts de grote partijen. Welnu, anderen zouden zeggen dat als er tien partijen in het spel zijn, er toch wel een breed scala aan partijen wordt gefinancierd.

Sommige, vanavond afwezige leden - zoals bijvoorbeeld de heer Hannan van de PPE-DE-Fractie - beweerden dat er op deze manier alleen pro-Europese partijen zouden worden gefinancierd, alsof er een regel bestaat waarmee geld in de richting van één bepaalde politieke visie kan worden gesluisd. Dat kan uiteraard niet.

We hebben hier met z’n allen een degelijk systeem gecreëerd dat we hopelijk verder zullen verbeteren. Het is een noodzakelijk systeem, een systeem dat de kwaliteit van het democratisch debat op Europees niveau verhoogt.

 
  
MPphoto
 
 

  Jules Maaten, namens de ALDE-Fractie. - Voorzitter, het rapport dat hier voorligt, heeft in dit stadium van de Europese ontwikkeling - sommigen zouden zeggen gebrek aan Europese ontwikkeling - een belang dat niet genoeg kan worden benadrukt. Het gaat namelijk niet alleen over politieke partijen. Ik vind dat het goede van dit rapport en van de benadering van de rapporteur.

Hij had kunnen zeggen: ja, er zijn tien politieke partijen, even kijken hoe dat functioneert en hoe gaan we daar nu mee om. Maar nee, hij heeft een veel bredere en filosofischere benadering gekozen en ik denk dat dat de juiste weg is. Het heeft namelijk alles te maken met wat de commissaris ook zo heeft benadrukt, de Europese politieke ruimte. Wat horen wij namelijk vaak bij verkiezingscampagnes en tussen campagnes door? Wat wil je nou met zo'n Europees Parlement, er is geen Europese politieke ruimte. Die is er niet. Er is geen Europese publieke opinie. Dat bestaat niet, kan er ook niet zijn.

Allicht kan dat er niet zijn, als men zich tot het uiterste inspant om te voorkomen dat ooit zo'n Europese politieke ruimte ontstaat. En we hebben zo'n Europese politieke ruimte nodig voor het Europese, het grensoverschrijdende politieke debat.

Kijken we naar de situatie nu. Vijfentwintig commissarissen primair gekozen op basis van nationaliteit. De Raad is vanzelfsprekend samengesteld op basis van de nationaliteiten. Ook dit Parlement wordt niet gekozen in een Europese verkiezing, maar in 25 nationale verkiezingen, die ongeveer samenvallen in de tijd, maar niet eens precies. Natuurlijk krijg je dan geen Europese politieke ruimte.

En die hebben we wel nodig, als het ooit komt tot een verkiezing van de voorzitter van de Commissie, of het nu door dit Parlement is of, wat mijn voorkeur zou hebben, door de Europese burger. Dan krijg je namelijk een grensoverschrijdend, Europees politiek debat. Of bij een Europees referendum, niet 25 nationale referenda, maar één Europees referendum, bijvoorbeeld om te praten over een nieuwe of de oude grondwet.

De Europese verkiezingen op de een of andere manier een Europees element geven, daar ben ik vóór. In ieder geval al voor en stuk. Dan krijg je een Europees politiek debat en heb je de Europese politieke ruimte dus nodig. Dan heb je ook politieke partijen nodig, als je wil werken met een vertegenwoordigende democratie, en dat willen wij, want wij willen dat wij, politici, gecontroleerd worden. Je kunt alleen maar gecontroleerd worden, als je sterke politieke partijen hebt, sterker eigenlijk dan ze nu zijn.

Die moeten dan ook goed kunnen functioneren en dat betekent dat ook aan hun specifieke financiële behoeften tegemoet moet worden gekomen. Ik ben blij dat dat in dit verslag ook gebeurt, bijvoorbeeld doordat de flexibiliteit wordt gecreëerd om geld over te dragen van het ene jaar naar het andere.

Politieke partijen functioneren op Europees niveau in een cyclus van vijf jaar, niet in een cyclus van één jaar. Je moet natuurlijk wel in aanmerking nemen dat andere NGO's inmiddels in een zeer strak keurslijf zitten, dat soms heel pijnlijk is, en misschien zouden we daar ook eens naar moeten kijken. Wat dat betreft, heeft de heer Dehaene groot gelijk: het zou niet gek zijn de flexibiliteit die wij voor onze politieke partijen vragen, ook aan anderen te geven.

Tenslotte, de oproep voor een eenvormig statuut. Ik ben daar zeer vóór. Ook op dat punt ben ik het met de rapporteur eens. Er moet in dit verband goed worden gekeken naar Europese stichtingen. Mijn voorkeur heeft de keuze voor partijpolitieke stichtingen. Ik vind het Duitse systeem wat dat betreft echt het meest geciviliseerde in de wereld en als we dat op Europees niveau zouden kunnen krijgen, zouden we ons rijk kunnen rekenen.

Tenslotte nog beveel ik in uw aandacht de amendementen aan die namens mijn fractie zijn ingediend door de heer Guardans, over de participatie van vrouwen in politieke partijen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gérard Onesta, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, geachte rapporteur, beste vrienden, ik denk dat wij als Parlement in ruime mate hebben bijgedragen tot de geboorte van deze baby, de Europese politieke partijen. Nu moeten we hem misschien het flesje geven om er een sterk kind van te maken. Het verslag-Leinen is in dit opzicht heel belangrijk, omdat het een licht werpt op alle gebreken die dit nieuwe voortbrengsel, dat wij naar de doopvont hebben gebracht, nog vertoont.

Een Europese politieke partij is in de eerste plaats een politieke partij. Stelt u zich, geachte collega’s, eens de bestaansmogelijkheid van een partij voor als die niet meedoet aan de verkiezingen. Daarom is de opmerking van Jo Leinen zeer belangrijk: Europese politieke partijen moeten als zodanig kunnen deelnemen aan de Europese verkiezingen. En meedoen aan de verkiezingen kunnen ze alleen als we op een dag eindelijk in de situatie verkeren dat een deel van ons Parlement langs transnationale weg wordt gekozen. Op dat moment zouden de partijen concreet worden begrepen door onze medeburgers. Ze zouden ook door onze medeburgers worden begrepen als die de mogelijkheid hadden zelf lid te worden van een van die partijen. Ik weet dat sommige partijen die mogelijkheid bieden, doch niet alle, en ik denk dat dit goed zou zijn, om onze medeburgers er meer bij te betrekken.

Ik ben iets sceptischer over het voorstel van de Commissie constitutionele zaken om zelfs de organisatie van congressen en de kandidaatstelling te willen regelen. Volgens mij verdient het idee van een individueel lidmaatschap echter wel navolging, evenals het idee om deze partijen onder het Gemeenschapsrecht te laten vallen. Het is redelijk abnormaal dat deze partijen soms non-profitorganisaties zijn, met alle respect voor deze organisaties. Ik denk dat het Gemeenschapsrecht de helpende hand moet reiken bij het opzetten van deze nieuwe juridische organen.

Op begrotingsvlak is het voorgestelde uitsmeren over drie maanden, aan het eind van het jaar, eveneens zeer belangrijk. Volgens mij hebben sommige politieke partijen in december flink in hun maag gezeten met niet uitgegeven geld, en het was aan degene met het beste idee om dit geld haastig uit te geven, aan pennen, T-shirts, aan zaken kortom die totaal niet in het directe belang van de betreffende politieke partij waren. Een regel die de mogelijkheid biedt een overschot over enkele maanden uit te smeren, is dus een regel van gezond beheer, die steun verdient.

Laatste punt: de Europese partijen zijn jonge partijen, maar nog geen jongerenpartijen. Ik denk dat er op dit vlak een poging ondernomen zal moeten worden om de geschikte rechtsgrondslag en de benodigde financiële middelen te vinden om politieke jongerenorganisaties in Europa in staat te stellen deel te nemen aan dit grote debat. Ik heb enkele amendementen in deze richting ingediend. Dit neemt niet weg dat dit al met al een uitstekend verslag is.

 
  
MPphoto
 
 

  Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGL-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, als lid van de Partij van Europees Links, die in mei 2004 is opgericht, ben ik ervan overtuigd dat Europese politieke partijen in deze tijden van voortschrijdende integratie een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verder samengroeien van Europa en vooral aan een toenemende groei van een Europees bewustzijn over de grenzen heen.

Politieke partijen zijn voorwaar niet de enige en zeker niet de allerbeste actoren in onze democratie. Wel staan zij in het centrum van de democratie. We kunnen daarom alleen maar verwelkomen dat het gelukt is in de Grondwet, in het hoofdstuk over "het democratisch leven in de Unie", een alinea hierover te verankeren. In tegenstelling tot andere Europese partijen staat de Partij van Europees Links nog in de kinderschoenen. Ze houdt zich daarom in zeker mate nog bezig met processen die verband houden met haar eigen ontwikkeling. Maar met de verhitte debatten van de laatste tijd in het achterhoofd, bijvoorbeeld over de dienstenrichtlijn, kan ik zeggen dat de partij ten aanzien van dit thema heeft bewezen dat zij beschikt over een eigen profiel en over de capaciteit om tot handelen en actie over te gaan.

In paragraaf 12 van het verslag worden alle Europese partijen opgeroepen zich doelgerichter in de openbare debatten over de toekomst van de Europese Unie te mengen. Die oproep ondersteun ik van harte. De huidige bezinningsfase met betrekking tot de Europese Grondwet mag niet ontaarden in een denkpauze - dat wil zeggen, een pauze in het denken. Persoonlijk ben ik van mening dat het de hoogste tijd is om bijvoorbeeld bij de Europese verkiezingen nieuwe wegen te bewandelen. Het Parlement stelt al jaren voor wijzigingen aan te brengen in het kiesrecht, en waarom zouden de burgers bij de volgende Europese verkiezen niet mogen kiezen tussen verschillende Europese lijsten van Europese partijen? Ik beschouw de lijsten niet als - om met collega Lehne te spreken - "abstracte dingen" maar als een nieuw politiek initiatief. Bovendien hoeft het één, de lijsten, het ander, een sterkere personalisering, niet uit te sluiten.

Staat u mij tot slot toe de rapporteur, collega Leinen, te bedanken voor zijn verslag. De voorstellen hierin over de financiële regelingen zijn evenwichtig en worden ook door de Partij van Europees Links ondersteund. Een betere voorspelbaarheid met betrekking tot de financiering op lange termijn en een flexibeler gebruik van de verstrekte middelen zullen alle partijen meer mogelijkheden bieden om hun politieke werk verder te ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag gestemd, en samen met 22 andere afgevaardigden van het vorige Parlement heb ik tevergeefs geprobeerd een rechtszaak aan te spannen tegen de subsidiëring van de Europese politieke partijen door de belastingbetalers. Deze partijen zijn nog steeds kunstmatig: er is niets waar men op kan stemmen, er is niets waar men lid van kan worden en er is niets waar men invloed op uit kan oefenen. De uitzondering is vreemd genoeg de EUDemocrats, de nieuwe alliantie van EU-critici voor partijen en bewegingen in Europa. Bij hen kan men naar hun homepage gaan en zich rechtstreeks aanmelden, zonder ervoor te betalen, en op de hoogte worden gehouden en meedoen aan allerlei activiteiten.

De regels die voor de politieke partijen gelden discrimineren kleinere bewegingen, kleinere partijen en bijvoorbeeld nationale minderheden. Deze zullen nooit de status van Europese partij kunnen bereiken en activiteiten gefinancierd krijgen die volledig identiek kunnen zijn aan de activiteiten die de grotere politieke partijen, vaak hun concurrenten, uit de EU-kas gefinancierd krijgen. De verordening betreffende de Europese politieke partijen is discriminerend en daardoor gewoonweg onwettelijk, en dat kunnen we niet eens laten toetsen bij de hoogste rechtbank van de Europese Unie. De verordening is aangenomen met een meerderheidsbesluit in de Ministerraad door personen die allen een economisch belang hebben bij de uitkomst van de stemming. En de beslissers zijn zelf leden van de politieke partijen die nu geld aannemen van de kiezers die op hun politieke concurrenten stemmen bij besluiten waarvan die concurrenten uitgesloten zijn. De verordening wordt gesteund door een meerderheid in het Europees Parlement, waar de meerderheid ook een economisch belang heeft bij het discrimineren van lastige minderheden. Geen van de beslissers onderkent dat hier sprake is van een bevoegdheidsprobleem, en ze zien ook niet dat ze het gelijkheidsprincipe van het EU-recht en het verbod op discriminatie overtreden.

Mijn fractie wil dat de verordening wordt afgeschaft of ten minste gewijzigd, zodat alle partijen gelijk worden gesteld, als ze bijvoorbeeld een grensoverschrijdende informatieve activiteit uitvoeren. Waarom moeten internationale conferenties die door sociaal-democraten of christen-democraten of, wat dat betreft, de EUDemocrats worden georganiseerd worden gefinancierd door de Europese belastingbetalers, terwijl 21 nationale minderheden geen subsidie kunnen krijgen om te discussiëren over misschien wel precies dezelfde onderwerpen tijdens hun eigen, vergelijkbare conferenties. Dit kan niet worden gerechtvaardigd, mijnheer de Voorzitter. Dit is overduidelijk discriminatie. Er moet gelijkheid zijn voor Loki en voor Thor, zoals wij in Denemarken zeggen, ofwel: iedereen is gelijk, maar er zijn die gelijker zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, er wordt in deze resolutie gewag gemaakt van de kloof tussen de bevolking en de Europese instellingen. Degenen die denken dat meer Europa, voorzien van pan-Europese politieke partijen, hierop het antwoord is, hebben het volgens mij niet helemaal goed begrepen. Het probleem ligt bij de instellingen en niet bij de mensen. Hun blijken van ongenoegen liegen er niet om. Kijk maar naar de erbarmelijke opkomst bij de Europese verkiezingen. De meeste leden van dit Parlement hebben dan ook een beschamend klein mandaat. Ik zie de Europese burger nog niet zo snel de straat opgaan om het recht op te eisen om op Europese politieke partijen te kunnen stemmen, maar wat ik wel overduidelijk zie, is dat ze een steeds sterker gecentraliseerd Europa afwijzen, zoals vorig jaar in Frankrijk en Nederland is gebleken.

Europese politieke partijen, waarvan wordt gehoopt dat ze nationale partijen zullen overschaduwen, passen weliswaar mooi in het patroon van de Europese integratie, maar zij zullen jammerlijk ten onder gaan na aanvaring met de democratische afwijzing die hen ongetwijfeld ten deel zal vallen, en wel op het moment dat zij in het echte leven een mandaat moeten zien te verkrijgen van echte mensen over echte onderwerpen. Het is één ding om superstaatje te spelen in dit boven de werkelijkheid zwevende Parlement, maar het is heel wat anders om echt iets te doen met de zaken die onze kiezers werkelijk aan het hart gaan.

De geborneerde politieke visie van deze gevaarlijke club komt overduidelijk naar voren in de overwegingen A en B. Het wordt gezien als de volgende stap richting Europese integratie en als de opbouw van een Europese politieke ruimte. Deze partijen worden duidelijk beschouwd als een onderdeel van het raderwerk van een federaal Europa. Vanuit intellectueel oogpunt zijn federalistische partijen voor federalistische politici misschien nog wel zinnig, maar ik zou ze graag uitdagen voor een robbertje vechten in mijn kiesdistrict.

Verder wil ik nog toevoegen dat het fout is om te proberen succes te kopen door Europese partijen eindeloze hoeveelheden belastinggeld toe te stoppen. Houdt uzelf nou niet voor de gek! Onze kiezers hebben echt niet zo’n hoge pet op van ons dat ze ernaar snakken om het voorrecht te genieten geld te besteden aan ons als Europese politieke partijen. Ik dacht even dat de heer Corbett naar aanleiding van ervaringen in zijn eigen partij in het Verenigd Koninkrijk zou voorstellen om deze hele onderneming te financieren door middel van de oprichting van een hogerhuis, waarvan het lidmaatschap dan aan de hoogste bieder zou worden verkocht. Dat zou niet helemaal misplaatst zijn gezien sommige zaken die zich hier afspelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Íñigo Méndez de Vigo (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben een echt iemand die gaat spreken over echte zaken!

(ES) Ik richt mij hierbij tot de heren Allister en Bonde.

Het verschil tussen de laatste sprekers en de meerderheid van het Parlement is dat wij - de meerderheid in dit Parlement – willen opbouwen; wij willen dingen samen doen, wij willen dat Europa vooruitkomt, omdat wij menen dat Europa een goede oplossing biedt voor de problemen van de burgers. Met andere woorden, wij hebben ons niet ingegraven in verdedigende posities, wij hebben niet overal kritiek op en wij zeggen niet dat alles discriminerend is. Nee, wij willen alleen maar het enthousiasme van de verschillende partijen in dit Parlement, van de verschillende politieke families in dit Huis, samenbrengen om oplossingen te zoeken voor de problemen van de burgers.

Dat is het fundamentele verschil tussen ons, mijnheer de Voorzitter! Laten we elkaar niet voor de gek houden. In dit opzicht is een hoofdrol weggelegd voor de politieke partijen, die in werkelijkheid zijn voortgekomen uit de fracties in dit Parlement, zoals dat oorspronkelijk in de verschillende nationale staten ook is gegaan. De oorsprong van de politieke partijen is gelegen in de fracties van dit Parlement.

Als de Europese politieke partijen één probleem hebben, is het, mijns inziens, dat het in wezen nog steeds federaties zijn, samenwerkingsverbanden van nationale politieke partijen. Dat is de realiteit. Weliswaar hebben we de afgelopen jaren vooruitgang geboekt, maar niet voldoende. Er moet nog veel meer gebeuren.

Waarom? Omdat ik geloof dat de politieke partijen op Europees niveau het Europese debat zouden kunnen bevorderen en dat ze zouden kunnen voorkomen dat elk debat over Europese onderwerpen op nationaal niveau wordt teruggebracht tot een debat over binnenlandse aangelegenheden. Dat zien we immers keer op keer gebeuren.

Zo denk ik bijvoorbeeld dat, als de Europese Raad gehoor had gegeven aan het verzoek van het Parlement om alle referenda over de Europese Grondwet op dezelfde dag te houden, ervoor gezorgd had kunnen worden dat de discussie over Europese zaken was gegaan in plaats van over binnenlandse.

Met het oog op de toekomst denk ik evenwel, mijnheer de Voorzitter, dat de Europese politieke partijen tijdens de denkpauze een zeer belangrijke rol moeten spelen, nu het gemis van de bepalingen in de Europese Grondwet steeds breder wordt gevoeld. Ik ben overigens blij met de aanwezigheid hier van vice-voorzitter Wallström, die binnen de Commissie voor deze initiatieven verantwoordelijk is.

Op 8 en 9 mei houden we hier het eerste Interparlementaire Forum. Ik denk dat voor de Europese politieke partijen een sleutelrol is weggelegd om de synergie van de leden van het Europees Parlement en die van de leden van de nationale parlementen te bundelen, en de koers in te slaan die de meerderheid van ons die in de noodzaak van de Europese Grondwet gelooft, verlangt.

Er liggen hier dus een paar forse uitdagingen voor ons, en het is duidelijk dat voor deze uitdagingen uiteindelijk meer nodig is dan mooie woorden alleen - daar heeft de heer Onesta gelijk in -, namelijk ook een fatsoenlijk budget. In dit verslag van de heer Leinen, die ik uitdrukkelijk wil bedanken, worden mijns inziens de knelpunten van de verordening uitgelicht alsmede de formules die wij moeten gebruiken om deze doeltreffender te verhelpen.

Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten zal het verslag van de heer Leinen dan ook steunen en zal voor de amendementen stemmen die zijn ingediend door de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, door de heer Onesta namens de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie - met betrekking tot jeugdorganisaties - en door de heer Maaten en mevrouw De Sarnez.

Ik denk dat we daarmee zullen laten zien dat wij willen opbouwen, mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling tot degenen die alleen maar willen afbreken.

 
  
MPphoto
 
 

  Javier Moreno Sánchez (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met zijn verslag, dat ik volledig onderschrijf, en met zijn werk op het gebied van de Europese politieke partijen.

De heer Leinen is een onvermoeibaar pleitbezorger van de Europese politieke partijen en hun ontwikkeling, en bovendien is hij een van de geestelijke vaders van de huidige verordening. Als adjunct-secretaris-generaal van de Europese Socialistische Partij heb ik samen met hem en een aantal van u, hevige strijd geleverd voor de aanneming ervan.

Met deze verordening werd de financiële en administratieve navelstreng doorgeknipt die deze partijen bond aan de fracties in het Parlement. Het doel was de partijen financieel en administratief transparanter te maken en duidelijke, heldere regels vast te leggen voor hun activiteiten en financiering.

Deze verordening is slechts een eerste stap, een tijdelijke oplossing in afwachting van een echt statuut voor Europese politieke partijen en hun financiering, zoals voorzien in artikel 191 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Daarom roepen wij de Commissie op een voorstel te doen, zodat dit statuut van kracht kan worden voor de volgende Europese verkiezingen en een competitief verkiezingsproces op Europees niveau plaatsvindt. Verder is het noodzakelijk dat deze partijen op grond van de communautaire wetgeving rechtspersoonlijkheid krijgen, hetgeen moet waarborgen dat ze in alle lidstaten transparant en efficiënt opereren.

De rol van de Europese politieke partijen is van wezenlijk belang om de Unie dichter bij de burgers te brengen en politieke participatie te bevorderen, zodat zij het gevoel krijgen dat ze deel hebben aan en een belangrijke rol spelen in een gemeenschappelijk politiek project. Bovendien verankeren deze partijen de transnationale dimensie van het proces van politieke integratie van de Unie.

Anderzijds moeten we naar wegen zoeken om Europese politieke instellingen in het leven te roepen, die worden gefinancierd vanuit de begroting van de Unie en onder democratisch toezicht van dit Parlement staan. Die instellingen zullen een zeer belangrijk instrument zijn om de actieradius van de Europese politieke partijen te vergroten en de band met de burgers te versterken, en een belangrijke rol spelen op het gebied van politieke voorlichting en vorming.

Mijnheer de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, ga zo door! U kunt rekenen op mijn absolute steun.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrew Duff (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben een groot voorstander van de hervormingen, aangezien ze zullen zorgen voor een eerlijk, vitaal en transparant systeem voor de overheidsfinanciering van politieke partijen, iets wat wij op dit moment in Groot-Brittannië node missen.

De ontwikkeling van heuse Europese politieke partijen is van vitaal belang voor het oplossen van de crisis in de Europese democratie. Waarom? Omdat nationale politieke partijen het vraagstuk van de Europese integratie overduidelijk links laten liggen. Ze zijn niet in staat een coherent verhaal te vertellen over Europese aangelegenheden, of om op te treden als schakel tussen de Europese, nationale, regionale en lokale niveaus.

Ik vertrouw erop dat de Europese politieke partijen, inclusief de leden van de partij van de heer Bonde, er zich tijdens de denkpauze toe aangespoord zullen voelen om bij te dragen aan de oplossing van deze crisis, en in het bijzonder om te publiceren over de fundamentele vraagstukken met betrekking tot de toekomst van Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Eva-Britt Svensson (GUE/NGL). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, ondanks het succes van de tien Europese partijen dat in het verslag wordt geschreven, is de democratische legitimiteit van bijvoorbeeld dit Parlement met iedere verkiezing verder afgenomen. In het verslag wordt gesteld dat er een kloof bestaat tussen de burgers en de Europese instellingen, en dat klopt. Dit probleem kan echter niet worden opgelost met financiële steun aan Europese partijen. De democratie moet veeleer worden versterkt door bijvoorbeeld macht terug te geven aan de nationale parlementen.

Het verslag stelt ook dat een EU die dicht bij de mensen staat, een absolute voorwaarde is om de steun van het publiek te krijgen voor de volgende stappen in het Europese integratieproces. Met andere woorden, om de mensen over te halen de afgewezen Grondwet te aanvaarden, moeten de Europese partijen worden gesubsidieerd. Natuurlijk kan iedere democratische beweging een partij oprichten, maar het idee dat het publiek er door de toekenning van grote subsidiebedragen toe kan worden gebracht de ontwerp-Grondwet te aanvaarden, zou niet alleen een poging zijn om de aanvaarding van de Grondwet te verkrijgen in ruil voor geld, maar het zou ook in democratisch opzicht zeer dubieus zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Louis (IND/DEM). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, omdat de nationale omgeving de enige natuurlijke plek is voor het politieke en democratische debat, zijn de staten de enige plaats voor coherente partijen met een algemeen programma. Het democratisch tekort van de Unie kan slechts worden verholpen via de vertegenwoordiging van nationale partijen met hun eigen identiteit, partijen die verantwoording moeten afleggen aan burgers die die partijen kennen en begrijpen.

De Europese politieke partijen, die bijna geheel worden gefinancierd door de Unie, moeten hun onafhankelijkheid kunnen bewaren en niet het zoveelste instrument voor Europese propaganda en communicatie bij de kiezers worden. De Europese politieke partijen moeten dus alleen maar instrumenten voor samenwerking tussen nationale politieke partijen blijven, een open plek voor uitwisseling met respect voor elk lid. In geen geval weerspiegelen ze of zijn ze het vehikel van een vermeende Europese publieke opinie, die niet bestaat en nooit zal bestaan, aangezien de verscheidenheid van talen een feit is en de Unie een middel is, en geen doel op zich.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de voorzitter, grensoverschrijdende samenwerking tussen politieke partijen is in Europa niets nieuws. Maar zelfs partijen met dezelfde politiek-ideologische gezindheid belichamen vaak verschillende politieke culturen. Ongeacht de geplande steun met miljoenen euro’s zal men nooit overeenstemming bereiken over meer dan een kleinste gemeenschappelijke politieke deler, en dat zijn tot vandaag de dag meestal enkel verkiezingsprogramma’s en -oproepen. Ook Europese partijen zullen ons uit dat dilemma geen uitweg bieden.

Men is het er weliswaar over eens dat de Europese Unie zich in een crisis bevindt, maar in plaats van eindelijk eens aandacht te schenken aan de oorzaken van die crisis, worden eens te meer enorme bedragen in - vanaf nu - Europese politieke partijen gepompt. De redenen voor dat gebrek aan vertrouwen in de Europese leiders kennen we en zijn divers: onrealistische beloften bij de toetreding van de verschillende lidstaten, een te snelle uitbreiding van de EU naar het oosten tegen de wil van een meerderheid van de burgers, een opgedrongen Europese Grondwet, bijdrageverhogingen, en nu ook het idee van een Europese belasting.

Het is steeds interessant om vast te stellen hoe lichtgelovig het politieke establishment van de Europese Unie de Europese burgers inschat. Een lagere verkiezingsopkomst, negatieve referenda en steeds meer frustraties over de EU beschouwt men niet als kritiek op de Unie, maar als een lesje voor de nationale regeringen. Een andere denkwijze zullen we echter niet met nieuwe Europese politieke partijen bereiken. Of men wil of niet, men moet door goede resultaten vertrouwen verkrijgen.

De EU is er warempel niet enkel in geslaagd om de meeste lof die ze vooraf kreeg, te verspelen, maar ook om doorslaggevende ontwikkelingen te missen en zelfs de verkeerde richting in te slaan. Die fouten merkt de burger door stijgende werkloosheidscijfers en enorme prijsstijgingen door de euro. Ook indien we jaarlijks de voorziene 8,4 miljoen euro in het partijenproject investeren, is dat volgens mij nauwelijks geschikt voor het creëren van het gewenste Europese bewustzijn. Dat kunnen we enkel bereiken door de kritische burger de kans te geven eindelijk daadwerkelijk en direct mee te werken aan belangrijke beslissingen zoals uitbreidingen en Grondwet.

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, dames en heren, niemand van ons heeft gezegd dat hij of zij over de wonderoplossing beschikt, maar het is wat beklemmend te moeten toezien hoe de tegenstanders van de EU, die een mandaat in het Europees Parlement hebben, elke maatregel, elk plantje waarmee we trachten de Europese Unie verder te ontwikkelen en de burger eraan te laten deelnemen, vertrappelen in plaats van het water te geven.

Niemand van ons is van mening dat politieke partijen een doel op zich zijn. Ieder van ons beschouwt ze als een mogelijk middel, als een noodzakelijk middel in de parlementaire democratie om de burger bij de wetgeving te betrekken en hem adequaat te kunnen vertegenwoordigen. Niemand van ons heeft hier gezegd dat een partijenstatuut volstaat om te zorgen voor behoorlijke werkzaamheden van de politieke partijen.

‚Zonder geld, geen muziek’, zeggen wij wel eens. Maar muziek ontstaat niet door geld. Ze heeft kritische, gekwalificeerde en opgeleide mensen nodig in het orkest, ze heeft instrumenten nodig, noten, mensen die mee beslissen over wat gespeeld zal worden, en ze heeft dirigenten nodig. Ik roep daarom alle politieke partijen op om met het geld en het statuut iets doordachts te doen, deel te nemen en mee te helpen, zodat er een integratieproces van de nationale partijen op Europees niveau plaatsvindt. Ik vind dat er te weinig wordt gedaan voor de europeanisering van het politieke debat, ook door de Europese partijen. Ze zijn geen bijkomstige partij; ze hebben een invloed zowel naar binnen als naar buiten uit.

Eén ding is overduidelijk: we zijn van mening dat de EU politieker, democratischer en transparanter moet worden en dichter bij de burger moet staan. De meesten onder ons dragen daartoe dagelijks een steentje bij. We zijn blij met het initiatief van de Commissie om door middel van het Plan D informatie en communicatie in heel Europa te ondersteunen. We betreuren dat het Europese debat niet aangepord wordt, maar dat momenteel spijtig genoeg schaamteloos nationaal particularisme, populisme, nationalisme en egoïsme heersen. Denkt u maar eens aan het energiebeleid, de financiële vooruitzichten, het Europees buitenlands beleid. We willen het Europees Parlement versterken, de onafhankelijkheid van Europese Parlementsleden ondersteunen en de afhankelijkheid van louter nationale belangen verminderen. We betreuren het gebrek aan Europese publieke discussie. Velen van ons zijn voorstander van referenda en petities onder het volk in heel Europa.

Wij zijn van mening dat politieke partijen een bijdrage kunnen leveren om deze misverstanden uit de weg te ruimen en om de daaruit ontstane kansen te benutten. De vereiste daarvoor is een partijenstatuut. Een dergelijk Europees statuut draagt succesvol bij tot een transparante, onafhankelijke europeanisering van het politieke debat. Dat versterkt onze inspanning om de binnenlandse politiek te europeaniseren in plaats van de Europese politiek te nationaliseren.

Tot slot nog dit: ja, ik ben voorstander van Europese lijsten ter aanvulling van nationale lijsten. Een Europese lijst bevordert namelijk Europese topkandidaten; ja, ik ben voorstander van kandidaturen via Europese partijen als aanvulling op via nationale partijen verkregen rechtstreekse mandaten. Ja, wij zijn er voorstander van dat de Europese politieke partijen hun opleidingsactiviteiten versterken, hun politieke stichtingen bevorderen en meer jeugdwerk doen. Daarom steunen we het verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Carnero González (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat de rapporteur, de heer Leinen, uitstekend werk heeft verricht. Daarmee wil ik hem feliciteren. Maar we mogen onszelf niet voor de gek houden: de nationale partijen waaruit de Europese politieke partijen bestaan zijn vaak de eerste om niet in hen te geloven.

Hoe vaak hebben we onze collega’s in ons land niet horen zeggen: “Ja, de partij waarvan we deel uitmaken op Europees niveau is heel belangrijk, doet heel veel goede dingen, maar het belangrijkste is wat hier gebeurt.” Dat hoor je overal. Hier geldt een heel eenvoudig gezegde: de functie creëert het orgaan. Wanneer er eenmaal Europese wetten van kracht zijn - te beginnen met de Grondwet - die het bestaan van Europese politieke partijen met bepaalde taken verplicht stellen, dan is die strijd beslecht in het voordeel van de Europese eenwording.

In de Europese Grondwet staat dat de Raad bij het voordragen van een door dit Parlement te verkiezen kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie, rekening moet houden met de resultaten van de Europese verkiezingen. En als dat zo is, zullen de Europese partijen heel goed moeten nadenken over hun lijsttrekkers en hun programma’s; en dan zijn niet transnationale - laten we die term vermijden - maar Europese lijsten volstrekt logisch, want dat is de meest nauwkeurige term: Europese lijsten.

We staan nu natuurlijk voor een periode van bezinning en debat. Wij moeten de ruggengraat vormen van dat debat: dit Parlement en de Europese politieke partijen. De Europese Conventie was een succes omdat er gewerkt werd op basis van Europese politieke families, en de interparlementaire ontmoetingen en de periode van bezinning worden eveneens een succes, als het ons lukt samen te werken als politieke families, begrip voor elkaar te hebben en overeenstemming te bereiken.

Daarvoor is de rol van de Europese politieke partijen van essentieel belang, en dat zal ook zo zijn wanneer er Europese referenda komen en we een einde maken aan het spektakel van nationale referenda die worden beheerst door de problemen van ieder afzonderlijk land.

In dat geval is dit verslag een stap in de goede richting.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Peter Martin (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, Jo Leinen, en de Europese politieke partijen kenden in de voorbije decennia een geheel gelijklopende carrière: van vrij hoog naar helemaal onderaan. Net twee procent van de Duitse burgers heeft nog vertrouwen in politieke partijen. Met deze financiële programma’s, die nu eigenlijk opgelegd worden, kan u die enorme afname van geloofwaardigheid toch geen halt toeroepen.

Waaraan is die afname te wijten? Aan het feit dat tot nu toe steeds partijen en niet de burger zelf gelijkgesteld werden met democratie. We hebben hier niet te maken met volksheerschappij, maar met partijenheerschappij, en die wordt door uw voorhistorische plannen nog gestabiliseerd, aangedikt en opgeblazen. Dat wordt een mislukking; dat zal Europa geen stap vooruit brengen. De toekomst ligt in feitelijk controleerbare verkiezingen van persoonlijkheden, van mensen, bij wie duidelijk zichtbaar is waarvoor ze eigenlijk staan, en die geen interne SPD-verkiezingscampagne voeren - zoals de rapporteur - en, wanneer ze een vaste plaats op de kieslijst hebben, hun verkiezingsstrijd stopzetten om stemmen te werven voor denkbeeldige Europese partijen.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). - (PT) Toen het Parlement in zijn resolutie van januari over de reflectieperiode het groene licht gaf voor een tweede debat over de Grondwet voor Europa, hebben we ook aangegeven dat Europa behoefte heeft aan politieke partijen. Welke uitdaging dat inhoudt is bekend. Europa moet steeds politieker worden. We zullen dus een sterke, pro-actieve en verantwoordelijke partijstructuur moeten opbouwen.

Partijen vervullen een fundamentele rol bij het concretiseren van onze Europese ambities en het verhogen van de kwaliteit van de Europese democratie. Ze fungeren als een brug tussen de burgers en de autoriteiten. Partijen werken verder als katalysator van de Europese publieke opinie, en ze maken de participatie en interventie van het maatschappelijk middenveld mogelijk.

Politieke partijen zijn niet alleen parlementair en representatief, en dat mag ook niet. Onduidelijk is echter waarom de Europese politieke partijen zich niet zo snel en sterk hebben ontwikkeld als het Europees Parlement dat heeft gedaan. Mogelijk begrijpt men niet hoe het systeem werkt, en misschien ontbreekt het de Europese partijen aan zelfbewustzijn. Europa heeft de partijen in de loop van zijn eigen ontwikkeling ook nooit gevraagd dynamisch te zijn. De verwikkelingen rond de Grondwet hebben duidelijk gemaakt dat de partijen in het geheel niet hebben deelgenomen aan het debat. Die discussies hebben tot nu toe alleen betrekking gehad op de institutionele aspecten. Voor Europa is het van belang dat de politieke partijen nu eindelijk hun rol aanvaarden. Daarom moeten we de partijstructuur versterken door een Europees statuut voor politieke partijen op te zetten. Een dergelijk statuut zou de democratische controle verbeteren en de politieke mededinging binnen dit Parlement versterken.

Het verslag-Leinen doet daarom een aantal suggesties, die veel verder gaan dan een uitsluitend boekhoudkundige hervorming van de Europese politieke partijen. Het verslag stelt een andere benadering van de strategische verhouding tussen de partijen voor. Erkend wordt ook dat de partijen een belangrijke rol kunnen spelen bij het vinden van structurele oplossingen voor het nog steeds voortdurende democratische tekort in Europa.

Om zulke structurele oplossingen te realiseren moet de politieke markt beter functioneren. De banden tussen de Europese politieke partijen en de nationale partijen moeten versterkt worden en de Europese politiek - en dus ook het Europese kiesstelsel - moet aantrekkelijker worden gemaakt. Het verslag levert ook een bijdrage aan de ontwikkeling van een soort partijbewustzijn op Europees niveau. Dat helpt ons - dat wil zeggen: al degenen die zich organiseren in een poging om verantwoordelijkheid voor de wereld te aanvaarden - te begrijpen dat onze organisaties een nieuwe omvang hebben verworven. De zojuist genoemde verantwoordelijkheid neemt toe. Europa maakt immers een belangrijke vernieuwing door. Als voorbeeld noem ik de Grondwet en de uitbreiding. We hebben dus behoefte aan een nieuwe politieke praktijk. We zullen de rol van de instellingen, de burgers en de partijen dus opnieuw moeten onderzoeken.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Line Reynaud (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst de rapporteur bedanken voor de kwaliteit van zijn werk.

De Europese politieke partijen zijn onmisbaar bij de vorming en verwoording van een echte Europese publieke opinie. De moeilijke taak om te werken aan de daadwerkelijke participatie van de burgers rust immers voornamelijk op hun schouders, en dat niet alleen eens in de vijf jaar, naar aanleiding van de Europese verkiezingen, maar dagelijks en op alle fronten van het Europese politieke leven.

In het verslag van de heer Leinen wordt een aantal mogelijkheden genoemd om de Europese partijen de nodige middelen te verschaffen voor de verwezenlijking van die doelstelling. Ik juich met name de volgende punten toe: de verbetering van de regels op financieringsgebied door het scheppen van meer duidelijkheid, flexibiliteit, onafhankelijkheid en financiële zekerheid op middellange termijn; de onontbeerlijke steun voor Europese jongerenorganisaties en –bewegingen, en tot slot een betere vertegenwoordiging van vrouwen op de kieslijsten, en vooral onder de gekozenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, in artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gesteld dat Europese politieke partijen een belangrijke factor voor integratie binnen de Unie zijn. Zij dragen bij tot de vorming van een Europees bewustzijn en tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie. Dit is vandaag de dag van enorm belang, omdat we bezig zijn met een verreikende bezinning op de toekomst van Europa, die vraagt om een brede dialoog met zijn burgers. Europese politieke partijen dienen hier een centrale rol in te vervullen door verdere integratie te bevorderen en zich sterk te maken voor het Grondwettelijk Verdrag. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft in dit opzicht veel bereikt, en heeft veel ervaring op dit terrein.

Het staat buiten kijf dat Europese politieke partijen een belangrijke rol hebben te vervullen in referenda over Europese kwesties, in de verkiezingen voor het Europees Parlement en in de verkiezing van de voorzitter van de Commissie. Bovendien moet de keuze van de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie een afspiegeling zijn van de resultaten van Europese verkiezingen. Om deze doelen te bereiken zijn regels voor politieke partijen essentieel op Europees niveau. Er is een statuut voor politieke partijen nodig om hun rechten en plichten vast te leggen en hun de mogelijkheid te bieden rechtspersoonlijkheid te verwerven.

Tot slot wil ik de heer Leinen feliciteren met zijn uitstekende verslag en zijn proeve van uitzonderlijke bekwaamheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Aloyzas Sakalas (PSE). - (LT) Allereerst wil ik de heer Leinen bedanken voor zijn met veel gevoel voor verantwoordelijkheid opgestelde verslag. Ik wil benadrukken dat ondersteuning van het werk van de Europese politieke partijen op Europees institutioneel niveau op dit moment bijzonder relevant is. En wel om de volgende reden: er zijn politieke wetenschappers, althans in Litouwen, die de stelling verdedigen dat politieke partijen hun ideologische grondslagen zijn kwijtgeraakt en steeds meer op elkaar zullen gaan lijken. Als dit werkelijk gaat gebeuren, dan zullen beslissingen van partijen die een ideologische basis ontberen, onvoorspelbaar worden. Dat zou betekenen dat het voor de kiezer niet langer duidelijk zal zijn wat een partij, of een andere partij, gaat doen wanneer die partij eenmaal aan de macht is. En dat zou weer betekenen dat het voor de kiezers niet meer belangrijk zal zijn op welke partij ze gaan stemmen, en sommige mensen zullen zich gaan afvragen of ze überhaupt nog moeten gaan stemmen. Dat is een bijzonder gevaarlijke tendens, en daarom is het bij de versterking van de lokale partijen van Europa van essentieel belang dat elke partij een linkse dan wel een rechtse ideologie aanhangt, en zo een baken kan vormen voor linkse en rechtse partijen in de verschillende landen, op alle mogelijke manieren, ook in financieel opzicht. Ik stel daarom voor dat we dit verslag steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de wortels van politieke partijen liggen in de industriële revolutie, de oprichting van natiestaten en de periode na de Tweede Wereldoorlog. De globalisering, met haar nieuwe uitdagingen voor de beschaving, en de democratisering van het politieke systeem van de EU brengen met zich mee dat Europese politieke partijen een rol in het Europese openbare leven moeten gaan spelen. Ze moeten echte instellingen van de representatieve democratie worden en fungeren als intermediair tussen de burgers en de besluitvormingscentra van de EU. Daarvoor is een statuut voor Europese politieke partijen nodig. Daarin moeten hun rechten en plichten worden verankerd en moeten zij rechtspersoonlijkheid kunnen verwerven op basis van het communautair recht. Een dergelijk statuut zou effectief moeten worden toegepast in de lidstaten.

In de Europese Unie maken wij momenteel een crisis door, een crisis in de Europese stelsels van liberale democratie. De constitutionele crisis in de EU gaat gepaard met racisme en onverdraagzaamheid, vooroordelen tegen immigranten en het opwerpen van barrières tussen de natiestaten. De EU moet Europese politieke stichtingen ondersteunen en Europese politieke jongerenorganisaties en -bewegingen bevorderen en versterken. Als reactie op de huidige crisis moet de Europese Unie een echt Europees beleid formuleren, zoals voorgesteld in het aan het Parlement voorgelegde verslag-Leinen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Gurmai (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, politieke partijen zijn van vitaal belang bij de opbouw en de versterking van een Europees politiek speelveld. Zij spelen een belangrijke en cruciale rol bij de bevordering van democratische waarden zoals vrijheid, tolerantie, solidariteit en gendergelijkheid. Wij wensen in lijn hiermee dat er een dialoog wordt gevoerd met de burger over de toekomst van Europa. De politieke partijen dienen bij dit alles een centrale rol te spelen.

Gezien de steun die wordt uitgesproken aan Europese politieke partijen, en gezien de aanbeveling de huidige situatie te verbeteren, verdient het verslag van de heer Leinen alle lof. De PPE-DE-Fractie heeft echter de heer Leinen en de politieke familie waartoe wij behoren belet een vermelding op te laten nemen over de vitale rol van de Europese politieke partijen bij de bevordering van gendergelijkheid. Ik zou graag mijn collega’s willen vragen deze kwestie opnieuw in overweging te nemen, vooral degenen in de PPE-DE-Fractie die in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid hebben gestemd tegen een amendement hierover. Daarin werd gesteld dat de Europese politieke partijen rekening dienen te houden met het principe van gelijke kansen als het gaat om benoemingen op partijfuncties en de plaatsing op kieslijsten. We mogen niet vergeten dat vrouwen de meerderheid van onze bevolking uitmaken.

Als voorzitter van de PSE-vrouwengroep ben ik me maar al te bewust van het fantastische werk dat onze politieke familie op dit vlak via het Europees Parlement verzet. Andere politieke partijen zouden ons voorbeeld moeten volgen. Ik wil mijn collega’s van de PPE-DE-Fractie oproepen opnieuw na te denken over hun standpunt en de waarden van de EU hoog te houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit was eigenlijk hoofdzakelijk een debat over democratie, over de sterke kanten en de beperkingen ervan, en over de uit een snel veranderende werkelijkheid voortvloeiende uitdagingen. Totnogtoe is het systeem waarmee we de democratie beoefenen en organiseren op politieke partijen gebaseerd. Zo doen we dat in Europa, zowel op nationaal, lokaal als op regionaal niveau en eveneens op Europees niveau. Het is geen perfect systeem en ook vereist het een continue inspanning om mensen te mobiliseren, want we weten dat onwetendheid en totale apathie de grootste vijanden zijn. Dat geldt eveneens op Europees niveau. We kunnen stellen dat het niet langer voldoende is om beleidsvorming en democratie over te laten aan een kleine politieke elite. Tenminste, dat is mijn analyse van de situatie. Ook op Europees niveau moeten wij mensen zien te mobiliseren, om zo eveneens op Europees niveau een democratische dynamiek te creëren. En juist via politieke partijen kunnen we mensen rekenschap laten afleggen, kunnen we openheid en transparantie creëren, en kunnen we zorgen voor effectieve besluitvorming.

Maar het bevindt zich allemaal nog in een embryonale fase. Ook al is het ons gelukt tien Europese partijen op te richten, we kunnen niet beweren dat we volledig zijn geslaagd. Maar het heeft wel geholpen en het is ook niet in tegenspraak met het feit dat we het nodige zullen moeten doen om ervoor te zorgen dat nationale partijen Europese onderwerpen op hun politieke agenda zetten en deze onderdeel maken van hun discussies en beslissingen. We moeten beide zaken aanpakken en op beide fronten vooruitgang boeken.

Ook is het van belang ervoor te zorgen dat er Europese media zijn die berichten over wat er speelt. Hiervoor zijn enige inspanningen en bevorderende maatregelen van onze kant nodig. Wij moeten er immers voor zorgen dat er ook berichtgeving is – voor de burgers, voor de democratie, om te kunnen volgen wat er gaande is en om dan daarover een standpunt te kunnen innemen. Ik zou eraan willen toevoegen dat het nodig is ontmoetingsplekken te creëren, gelegenheden om van burger tot burger te kunnen discussiëren. Deze drie bouwstenen zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling van ware democratie op Europees niveau. Het kan virtueel zijn, geografisch of echt, maar alle drie elementen zijn nodig.

Europese politieke partijen vormen een uitermate belangrijk element. Er kan worden getwist over de criteria; we moeten verder ingaan op de dingen die hier naar voren zijn gebracht. Ik ben zeer voorzichtig en doe daarom nu geen beloftes omtrent de mogelijke uitkomst van de herziening van het Financieel Reglement. Ik denk dat het van mij erg onverstandig zou zijn om te beloven dat de Commissie dan en dan een nieuw voorstel zal doen over dit of dat onderwerp. Zo'n voorstel kan slechts gedaan worden in samenhang met en na afloop van de discussie die nu plaatsvindt over de herziening van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften. Dit voorstel kan gedaan worden op basis daarvan en daarop volgend. Ik denk desalniettemin dat u de elementen en bouwstenen die nodig zijn bij de discussie over waar het met de Europese politieke partijen naar toe moet, al heeft ontworpen en voor het voetlicht gebracht.

Er is echter, zoals velen al aangaven, eveneens een verband met andere organisaties, iets waarmee we rekening moeten houden om zo uiteindelijk een evenwichtig voorstel te kunnen doen. Bovendien is het wijs om enig idee te hebben van wanneer dit alles klaar zou kunnen zijn, maar ik kan onmogelijk vandaag hierover namens de Commissie een belofte doen.

Dit is een zeer belangrijk debat. Ik verwelkom de amendementen die wijzen op het belang van de bevordering van gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Ik wil nog maar eens benadrukken - want ik zie daar mevrouw Gurmai - dat dit als een paal boven water staat. Als de heer Allister hier was geweest, dan zou ik hem hebben gevraagd op wie hij zou stemmen. Zou hij op iemand stemmen en zijn geld geven aan iemand die zegt “Ik kom deze zaal of deze instelling binnen met ambities, hoop en dromen en ik beloof mijn best te zullen doen en te werken aan een toekomst voor de Europese Unie”? Of zou hij stemmen op iemand die zegt “Ik geloof niet in deze instelling, ik vind dat die niet zou moeten bestaan, ik vind dat er over non-onderwerpen wordt gesproken en ben niet van plan al te veel aandacht te besteden aan wat er hier allemaal gebeurt”? Aan wie zou u als een normale belastingbetaler uw geld willen uitgeven? Het lijkt me dat het antwoord voor zich spreekt, maar uiteindelijk is het toch ook echt een kwestie van de keuzemogelijkheden die je de mensen moet bieden, zoals de heer Corbett en anderen al zeiden. Het gaat om de aan de Europese burgers te verlenen keuzemogelijkheden, en dat is al met al een kwestie van democratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me bij commissaris Wallström verontschuldigen voor het feit dat sommige Parlementsleden enkel hun toespraak komen houden, maar niet bij het debat aanwezig zijn. In dit halfrond is dat eigenlijk geen gewoonte. Ik verontschuldig me voor mijn collega’s.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

 

18. Het Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0055/2006) van Klaus-Heiner Lehne, namens de Commissie juridische zaken, over het Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen (2005/2022(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, staat u me toe te beginnen met een wat ketterse opmerking. In dit halfrond bespreken we de belangrijke verslagen kort voor middernacht en behandelen we de esoterische onzin in de vorm van resoluties tijdens de beste zendtijd overdag. Als we moeten debatteren over de kwestie van parlementaire hervormingen - er ligt namelijk een voorstel van de Parlementsvoorzitter op tafel - dan stel ik voor het ook eens te hebben over een goed doordachte agenda voor de plenaire vergaderingen, opdat belangrijke thema’s op het juiste ogenblik behandeld kunnen worden. Daarna kunnen we ons ernstig bezighouden met het beknotten van de rechten van de Parlementsleden.

Het gaat hier om het Europees burgerlijk recht. Het gaat hier eenvoudigweg om inspanningen van de Commissie om op vele gebieden het Europese burgerlijke recht vorm te geven via een referentiekader met betrekking tot een zekere aanloop daartoe, en wel dusdanig dat zich de gevolgen daarvan op de wetgeving op civielrechtelijk gebied van zowel de lidstaten als de Europese Unie generatieslang doen gevoelen.

Gedeeltelijk gaat het debat zelfs over de vraag of onze werkzaamheden op dat vlak uiteindelijk misschien kunnen uitmonden in een gemeenschappelijk Europees burgerlijk recht. Ik druk me hierbij uiterst voorzichtig uit, maar het gaat hier dus om een echt belangrijk en beslissend voornemen.

Het Europees Parlement volgt al vele jaren de inspanningen van de Europese Commissie met het oog op een Europees burgerlijk recht. Door middel van verschillende resoluties heeft het Parlement zich daarover sinds 1989 positief geuit en zijn steun toegezegd. Dat doen we ook met dit resolutievoorstel.

We bevinden ons in een heel kritieke fase. Momenteel werken we aan het referentiekader en aan de herbewerking van het acquis op het vlak van consumentenbescherming. Het is een kritieke fase omdat er nu beslist wordt of onze werkzaamheden uiteindelijk succesvol zullen zijn of geen bevredigend resultaat zullen opleveren. Van doorslaggevend belang is daarbij ook de kwaliteit van de inhoud, die op dit moment vastgelegd wordt.

Daarom is het Europees Parlement van mening dat de initiatieven van de Commissie fundamenteel de juiste weg opgaan, maar dat er een hele reeks verbeteringen moet worden aangebracht. We hebben vooral de indruk dat de samenwerking tussen de onderzoeksgroepen, die een gemeenschappelijk referentiekader voor het burgerlijk recht uitwerken, en de netwerken uit de praktijk niet goed loopt. We zouden graag zien dat de onderzoeksgroepen op een gepaste manier rekening hielden met de ervaring van de mensen uit de netwerken, die in de praktijk staan. Als Commissie juridische zaken benadrukken we dat.

Een ander belangrijk punt is dat er een duidelijk verschil moet zijn tussen ”b to b” - dat wil zeggen „business to business“ - en „business to consumer“. We willen de consument beschermen, maar ook ondernemingen moeten in hoge mate de vrijheid hebben om verbintenissen aan te gaan. Bureaucratische voorschriften mogen hun mogelijkheden niet inperken.

Daarenboven moet gegarandeerd worden dat wat momenteel binnen de grenzen van dat referentiekader ontwikkeld wordt, en wat later tenminste op Europees niveau een belangrijk stuk soft law zal vormen en invloed op de hele burgerlijke wetgeving zal hebben, niet zomaar zonder deelneming van de wetgevers - Parlement en Raad - plaatsvindt. Het volstaat daarbij niet dat het Parlement en de Raad hun standpunt bepalen bij de uitwerkingsprocedures, maar ze moeten ook inhoudelijk deelnemen aan de ontwikkelingen betreffende het referentiekader. Op een later tijdstip zijn zij het namelijk die de delen van het referentiekader die vastgelegd moeten worden, als wet moeten aannemen en ze later bij de burgers moeten behartigen.

Tegen die achtergrond is het van belang dat het Parlement ook inhoudelijk kan deelnemen. Volgens ons moet dat op twee manieren verlopen. Ten eerste doordat de Commissie het Parlement voortdurend uitvoerig op de hoogte houdt en informeert over de vooruitgang die bereikt wordt bij de uitwerking van het referentiekader en bij de verbetering van het consumer acquis. We moeten de mogelijkheid hebben permanent een standpunt in te nemen.

Een tweede manier - die we graag ingang zien vinden en waarvoor we hier al de eerste organisatorische stappen gezet hebben - omvat de oprichting van een projectgroep, een werkgroep, bestaande uit rapporteurs en schaduwrapporteurs van de twee commissies die hierbij betrokken zijn. Het doel van deze groep is de werkzaamheden van de Commissie, van de onderzoekers en de netten intensief te begeleiden en bij bepaalde juridische kwesties een political guidance te geven, bijvoorbeeld bij de vraag wat valt onder „business-to-business“- en onder „business-to-consumer“-wetgeving.

Dat zijn voor ons doorslaggevende punten, die naar onze overtuiging nog geregeld moeten worden. Het sterkere engagement van het Parlement wordt daarbij toegejuicht en is ook noodzakelijk. Dat zijn de belangrijkste elementen van de resolutie die we hier behandelen. Tot slot zou ik nog willen vermelden dat het volgens mij gaat over het gewichtigste plan waaraan de Europese Commissie en de Europese instellingen in deze legislatuur begonnen zijn. Het is veruit het belangrijkste voornemen, en met het oog daarop verwacht ik eigenlijk dat we proberen om dit met succes af te ronden. Het is immers ook van groot belang voor het samengroeien van de Europese interne markt en voor de mogelijkheid dat iedereen die daarbij betrokken is - consumenten en bedrijven - daaruit zijn voordeel haalt.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik graag de heer Lehne bedanken voor dit verslag. De Commissie is oprecht verheugd over het belang dat het Parlement hecht aan het gemeenschappelijk referentiekader voor het Europees verbintenissenrecht en de herziening van het acquis op consumentengebied. De Commissie is verheugd dat het Parlement in grote mate dezelfde ideeën heeft wat betreft de noodzaak bij de herziening van het consumentenacquis een hoog niveau van consumentenbescherming in te bouwen.

Het Parlement ziet de ontwikkeling van het gemeenschappelijk referentiekader als iets onvoorspelbaars en stelt dat het op de lange termijn zou kunnen uitmonden in een Europese gedragscode of zelfs een Europees burgerlijk wetboek. Ik wil hier benadrukken dat de Commissie, en commissaris Kyprianou in hoogsteigen persoon, duidelijk en herhaaldelijk heeft medegedeeld dat het nadrukkelijk niet de bedoeling is een Europees burgerlijk wetboek op te stellen. De Commissie is van mening dat het gemeenschappelijk referentiekader een beter wetgevend instrumentarium is om te zorgen voor de nodige coherentie waar het gaat om de herziening van bestaande wetgeving en de goedkeuring van nieuwe instrumenten op het gebied van het verbintenissenrecht, en van consumentenovereenkomsten in het bijzonder, het onderwerp waarop onze werkzaamheden nu meer in het bijzonder zijn gericht.

Er is nog geen beslissing genomen over de juridische vorm van dit instrument, noch over de vraag of en in welke mate het bindend zou moeten zijn. Indien de Commissie van mening is dat dit instrumentarium niet slechts voor intern gebruik door de Commissie zal moeten dienen, dan is een beslissing hierover een regelrecht politiek besluit, dat om die reden dan dient te worden genomen door de Commissie, het Parlement en de Raad.

De Commissie heeft er het volste begrip voor dat het Parlement geïnformeerd wil blijven over en betrokken wil zijn bij de voortgaande werkzaamheden rond het gemeenschappelijk referentiekader. Wij zijn daarom ingenomen met de betrokkenheid van het Parlement bij dit proces en vooral met de oprichting van de werkgroep. De Commissie zal ook in de toekomst op de meest aangewezen manier het Parlement op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen. Commissaris Kyprianou zal regelmatig met de relevante commissies van het Parlement in overleg treden over de voortgang van de werkzaamheden rond het gemeenschappelijk referentiekader en met name over de tussenliggende politiek relevante stappen.

Tot slot wil ik het Parlement bedanken voor zijn bemoedigende woorden en de steun voor onze werkzaamheden op het gebied van dit belangrijke dossier.

 
  
MPphoto
 
 

  Diana Wallis (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het verslag van de heer Leinen, en wel zozeer dat mijn fractie tegen elk amendement hierop zal stemmen. Ondanks alle eensgezindheid en ondanks het late uur zijn wij allen van mening dat het van essentieel belang is een debat te voeren over dit belangwekkende verslag.

In het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming hebben wij met name stilgestaan bij het feit dat dit een oefening is in beter wetgeven. Het gemeenschappelijk referentiekader en de herziening van het acquis zouden een enorme bijdrage kunnen leveren aan een betere werking van de interne markt. Het samenstellen van het gemeenschappelijk referentiekader is echter - en dit was onze belangrijkste zorg - een politieke aangelegenheid, aangezien het politieke keuzes met zich meebrengt. Om die reden dient het Europees Parlement volledig als medewetgever bij het proces te worden betrokken.

Het juichen allen de instelling van de projectgroep toe, omdat dit voor de toekomst duidt op een goede samenwerking met de Commissie. Wat voor ons nog wel aanleiding is tot enige zorgen is dat de Commissie blijk moet geven van een coherente benadering. Dat houdt in dat niet alleen DG Sanco, maar ook DG Justitie en DG Interne markt volledig bij het proces dienen te worden betrokken.

Maar bovenal is dit project van praktisch belang voor de interne markt, voor zowel de consumenten als het bedrijfsleven. In mijn eigen land - dat nou niet bepaald bekend staat om zijn steun voor iets dat ook maar enigszins lijkt op een Europese verbintenissenwet - is er door een groot advocatenkantoor een onafhankelijke enquête uitgevoerd, waaruit blijkt dat de incoherente wetgeving op het vlak van verbintenissenrecht op de interne markt leidt tot hoge transactiekosten.

Dit is volgens mij een duidelijk voorbeeld van datgene dat velen van ons altijd al aanvoelden: dit soort praktische vooruitgang op het gebied van het Europees burgerlijk recht kan er mede toe leiden dat Europa populairder wordt, maar alleen indien we het goed overbrengen. Hiervoor moet er echter wel een discussie en debat plaatsvinden. Dit is niet slechts een juridisch-technische aangelegenheid, dit is een politieke kwestie. Mocht het ooit komen tot een Europese verbintenissenrecht, dan kunnen we het ons niet veroorloven dat deze hetzelfde lot zal zijn beschoren als de Grondwet vorig jaar. Er dient politieke steun voor te bestaan. Ik hoop dan ook dat wij hier samen het juiste mechanisme hebben gecreëerd om dat voor elkaar te krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Giuseppe Gargani, namens de PPE-DE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, zoals de commissaris zojuist al zei, heeft de Commissie in september 2005 een eerste jaarverslag ingediend over de stand van de zaken in het Europees verbintenissenrecht en over de herziening van het communautair acquis. Een van de geplande maatregelen is, zoals de rapporteur heeft gezegd, de instelling van een gemeenschappelijk referentiekader voor het communautair verbintenissenrecht.

De Commissie is van mening dat met het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk referentiekader ook de nationale wetgevers de mogelijkheid kan worden geboden om hiervan gebruik te maken in de niet met het communautair recht geregelde sectoren. Het vigerend corpus juris, dat voornamelijk betrekking heeft op de bescherming van de consumenten, moet worden verbeterd en daaraan moet een reeks gemeenschappelijke beginselen worden toegevoegd die een zeker maar soepel referentiekader bieden aan de burgers en de mensen in het juridische beroep.

De rapporteur, de heer Lehne, heeft kostbaar en belangrijk werk verricht in de commissie, en vanavond heeft hij zijn opmerkingen gepresenteerd over een maatregel die van historisch belang is. In zijn verslag geeft hij een omschrijving van het strategische vooruitzicht voor de toekomstige activiteiten van de Commissie en dringt hij krachtig aan op betrokkenheid van het Europees Parlement.

Als voorzitter van de Commissie juridische zaken heb ik een groot harmonisatieproces en zelfs codificatieproces van de onder het Europees verbintenissenrecht vallende sectoren op touw gezet. Ik zeg dit om met nadruk te wijzen op het werk van de rapporteur. Dit is een historisch moment, los van de resultaten die daarmee worden bereikt, want tot nu toe vond de communautaire harmonisatie plaats door middel van richtlijnen met een min of meer beperkt - of uitgebreid - toepassingsgebied. Aan het consumentencontract worden nu de richtlijnen betreffende de toepassing van elektronische en computertechnologie toegevoegd.

Vanaf vandaag beperken de taken zich niet meer tot de coördinatie van het vigerend recht. Deze zullen nu op de toekomst gericht zijn, op uniforme definities van de in de richtlijnen opgenomen indicatieve termen, op de vaststelling van gemeenschappelijke beginselen op contractgebied, hetgeen de aanzienlijke verschillen kan verminderen. Dit is een regelgevend proces, een kennisproces dat ook verder kan gaan dan het huidig recht en kan uitgroeien tot een modern wetboek. Men had zelfs gedacht aan een uniform wetboek van verbintenissenrecht, opgesteld aan de hand van principes. Maar zover komen wij nog wel. Het uitgangspunt is het onderzoek van de richtlijnen, die tegen het licht van de in de lidstaten van toepassing zijnde bepalingen worden gehouden, en daarvan uitgaande probeert men een soort gemeenschappelijke grondslag te creëren voor het communautair verbintenissenrecht.

Ik sluit af met de opmerking dat het convergentieproces op het gebied van privaatrecht, en met name op het gebied van het Europees verbintenissenrecht, een vergevorderde realiteit is, vanuit het standpunt van het communautair recht bekeken en uitgaande van een diepgaand onderzoek van vergelijkende analysestudies. Ik beklemtoon de hoofdrol van het civiel recht. Het civiel recht en het verbintenissenrecht kunnen het Europees burgerschap en de economische en civiele uitwisselingen in Europa alleen maar bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit debat op een goed moment komt, want dit is een onderwerp waarover we moeten nadenken; er ligt nog maar weinig op tafel. Dit is geen vurig debat over iets wat nu meteen gaat gebeuren: het is iets waarmee de Commissie net is begonnen, en waar wij in het Parlement achter staan.

Degenen die nu aanwezig zijn, zijn waarschijnlijk de paar mensen die in dit doel of in deze mogelijkheid geloven, maar ik geloof niet dat een eengemaakte markt, een interne markt van de Europese Unie, mogelijk is zonder verbintenissenrecht.

En als ik zeg verbintenissenrecht, bedoel ik precies dat: recht. Ik vind het zorgwekkend dat de Commissie heeft gezegd dat we niet weten wat voor een juridisch instrument er komt. In de Europese Unie kennen we geen “zachte wetgeving”, geen soft law; het grote voordeel van de Europese Unie is dat ze een solide wetgeving, een positieve wetgeving tot stand heeft gebracht die door de gerechtelijke instanties wordt toegepast, en we hebben nauwkeurigheid nodig.

In het recht staat juridische nauwkeurigheid voorop: nauwkeurigheid wat betreft de aard van de verplichtingen en nauwkeurigheid wat betreft de inhoud. En daarom denk ik dat het belangrijk is dat we in dit stadium al nadenken over duidelijke, bindende juridische instrumenten die niet louter aanbevelingen zijn. Noch zelfregulering, noch co-regulering, noch soft law zijn een oplossing voor de juridische problemen die zich hier voordoen.

In dit opzicht wijst de Commissie in haar verslag niet alleen op de mogelijkheden van een Europees verbintenissenrecht, maar ook op een herziening van het acquis op het gebied van consumentenbescherming.

Ik denk dat we voor ogen moeten houden dat het op dit moment ondenkbaar is dat de consument bij verbintenissen hetzelfde wordt behandeld als een bedrijf. Betrekkingen tussen consumenten en bedrijven zijn van een andere juridische aard en de huidige rechtsstelsels moeten dat onderkennen. Dat beogen mevrouw Berger en mevrouw Patrie met hun amendementen: dat een zekere bescherming van de consument gewaarborgd blijft.

In ieder geval wil ik de heer Lehne en mevrouw Wallis bedanken voor hun werk, en ik wil ook de Commissie ervoor bedanken dat zij de ingeslagen weg blijft volgen, want ik denk dat we de toekomst van de Europese Unie gestalte moeten geven door een communautair privaatrecht, zoals de heer Gargani al zei, en vooral, in de nabije toekomst, door een bindend verbintenissenrecht, en niet door louter aanbevelingen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

 

19. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen

20. Sluiting van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 23.05 uur gesloten)

 
Juridische mededeling - Privacybeleid