Giles Chichester (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, gisteravond hebt u in het Parlement aangekondigd dat de Raad morgenavond na 19.00 uur niet aanwezig zal zijn. Volgens de agenda zullen wij morgenavond na 21.00 uur debatteren over de vraag of we het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap een cent moeten toekennen, en een mondelinge vraag over dat Verdrag stellen aan de Raad. Als de Raad niet in staat of onwillig is om aanwezig te zijn teneinde antwoord te geven op die mondelinge vraag, acht ik het weinig zinvol aandacht te besteden aan het Verdrag, noch aan de mondelinge vraag. Ik vraag u daarom de Raad te laten bevestigen dat hij aanwezig zal zijn. Anders stel ik voor dat we dit onderwerp uitstellen tot de volgende vergaderperiode.
De Voorzitter. We zullen proberen ervoor te zorgen dat de Raad hier aanwezig is. We zullen tussen nu en morgenavond alles doen wat we kunnen. U hebt gelijk, het heeft niet veel zin dit agendapunt volgens de planning te behandelen als de Raad er niet bij is. We zullen nog één poging doen, en als die niets oplevert, zullen we bespreken hoe we verder gaan. Maar laten we de hoop niet verliezen; we moeten in ieder geval altijd blijven hopen.
2. Ingekomen stukken: zie notulen
3. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
4. De bijdragen van de Commissie aan de Europese Raad van juni 2006 (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de bijdragen van de Commissie aan de Europese Raad van juni 2006 - Een project voor de burgers; resultaat boeken voor Europa - Periode van bezinning en "Plan D".
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de eerste boodschap die ik vandaag wil overbrengen, is dat de Commissie luistert naar burgers. We willen ons handelen baseren op hun verwachtingen en zorgen en daaraan tegemoetkomen. Luisteren is de kern van Plan D. De Commissie heeft een reeks activiteiten geïmplementeerd om het debat in alle lidstaten te stimuleren en heeft die landen die erom gevraagd hebben, ondersteund.
We kunnen uit de nationale debatten een aantal belangrijke lessen leren die worden gestaafd door de Eurobarometer-enquêtes. In de eerste plaats maken burgers zich zorgen over de hoge werkloosheid en de negatieve effecten van de globalisering. Voor de meesten van ons komt dat niet als een verrassing. Sociale bescherming staat centraal in de debatten en de roep om vergelijkbare levensomstandigheden klinkt bijna overal.
Uitbreiding is het tweede prominent aanwezige onderwerp. Steeds meer burgers twijfelen misschien wel niet aan het principe zelf, maar dan toch in ieder geval aan het tempo van toekomstige uitbreidingen. We moeten laten zien dat uitbreiding niet iets is wat vanzelfsprekend gebeurt en uitleggen waarom het noodzakelijk is.
De derde les die we moeten leren is dat Europeanen meer Europa willen, niet minder. Maar zij willen resultaten zien en meer betrokken zijn bij het politieke proces. Ze zien de Unie als een eenheid die hen kan beschermen. Ze vragen om meer veiligheid, om meer bescherming van het milieu, veilig voedsel en een stabielere energievoorziening. De Commissie is voornemens tegemoet te komen aan deze zorgen. Daarom hebben wij een agenda van de burgers voor Europa aangenomen.
We zijn niet uit op een volstrekt nieuwe strategie. Ons werk blijft gebaseerd op het fundament van voorspoed, solidariteit en veiligheid, met een blijvende nadruk op werk en groei, in lijn met de Lissabon-strategie. We richten ons echter meer op de burgers.
Wat stellen we voor? Een grotere economische integratie moet hand in hand gaan met solidariteit. Europa is niet alleen een grote marktplaats, het heeft ook een sociale dimensie. Volgend jaar zullen we daarom een agenda introduceren voor toegankelijkheid en solidariteit. We hebben ook het idee besproken van een “rechtenkaart” om burgers optimaal toegang te geven tot hun rechten, en die rechten ook beter zichtbaar te maken. We zullen ook doorgaan met het implementeren van de agenda voor duurzame ontwikkeling.
Daarnaast starten we een uitgebreide heroverweging van de gemeenschappelijke markt, die volgend jaar voltooid moet zijn. De gemeenschappelijke markt heeft de burgers geweldige voordelen geboden, maar is nog lang niet af op terreinen als energie, banktarieven en roaming fees, de tarieven die mobiele belbedrijven elkaar in rekening brengen voor het doorgeven van gesprekken op elkaars netwerken. We zullen de resterende barrières moeten slechten.
Europese burgers verwachten terecht dat Europa een eerlijke en veilige plek is om te wonen. Maar Europa is niet altijd in staat om terrorisme en georganiseerde misdaad te bestrijden. De bestaande instrumenten voor besluitvorming zorgen voor buitensporige vertragingen en, wat nog veel erger is, onttrekken zich aan een adequate democratische controle. De Commissie is voornemens het besluitvormingsproces op deze terreinen te verbeteren. We kunnen dat doen met de mogelijkheden die de huidige Verdragen ons bieden.
Voordat ik inga op institutionele kwesties, zou ik graag nog twee gebieden willen noemen waarop we actie willen ondernemen. Hoewel we ons willen blijven inspannen voor uitbreiding, mogen we een brede publieke steun voor dit belangrijke onderdeel van het EU-project niet uit het oog verliezen. De Commissie zal het debat over uitbreiding en de toegevoegde waarde daarvan voortzetten en daarover berichten in het rapport over de uitbreidingsstrategie dat we in het najaar zullen voorleggen.
Tot slot is de Commissie bereid de samenhang en effectiviteit van de activiteiten van de Europese Unie op het internationale podium te verbeteren. We zullen dienaangaande volgende week concrete voorstellen doen.
Bij al ons handelen zullen we met volle inzet blijven streven naar subsidiariteit, openheid en transparantie, en ons ook inspannen om te komen tot betere regelgeving. We zullen proberen de nationale parlementen meer te betrekken bij het formuleren van beleid. De belangrijkste gesprekspartner van de Commissie blijft echter het Europees Parlement.
Ik wil nu graag institutionele kwesties aan de orde stellen. Vijf landen die de Grondwet nog niet hadden geratificeerd op het moment dat de denkpauze begon, hebben dat nu gedaan. Bovendien heeft het parlement van Estland op 9 mei voor de Grondwet gestemd, wat het totaal aan landen dat de Grondwet heeft geratificeerd op vijftien heeft gebracht. We zijn blij dat Finland, dat het komende voorzitterschap zal bekleden, ook van plan is de Grondwet te ratificeren. We zijn blij met de nieuwe ratificaties. Ze tonen aan dat lidstaten belang hechten aan de principes en waarden van de Grondwet. We moeten luisteren naar de standpunten van de landen die “nee” hebben gezegd, maar het is minstens zo belangrijk om te luisteren naar diegenen die “ja” zeggen.
Ik hoop dat er onder ons geen misverstand bestaat over het volgende punt. De Commissie onderschrijft nog steeds de principes en de verbeteringen die de Grondwet ons zou brengen. De Grondwet zou de Unie zonder meer effectiever, opener en democratischer maken. Dat is niet meer dan natuurlijk voor een Grondwet die parlementariërs de belangrijkste stem geeft. Vanzelfsprekend zouden we graag zie dat het Grondwettelijk Verdrag in alle 25 landen zou worden geratificeerd. We zijn het daarin met het Parlement eens.
Er zijn veel mogelijkheden aangedragen om een oplossing te bereiken voor de huidige impasse. Er wordt over veel ideeën gediscussieerd. Er bestaat echter geen eenstemmigheid over de te volgen weg. Is de tijd rijp voor het presenteren van een oplossing? In woorden die ons allemaal nog vertrouwd zijn: is het nu tijd om aan de tekst te werken of moeten we nog steeds aan de context werken?
We zullen een klimaat van geloof en vertrouwen opnieuw moeten opbouwen. We moeten opnieuw een brug slaan naar de burgers en met stevige resultaten aantonen dat de Unie kan voorzien in de behoeften en aspiraties van de burgers. Ik wil graag duidelijk zijn: resultaten bieden aan de burger op belangrijke beleidsterreinen is geen alternatief voor het aanpakken van institutionele kwesties. Het is een deel van een tweesporenbeleid, waarbij vooruitgang op het ene spoor het gemakkelijker maakt vooruitgang te boeken op het andere spoor.
Wij stellen voor dat de drie instellingen volgend jaar een gezamenlijke verklaring aannemen. Die dient dan te fungeren als basis voor besluiten van de Europese Raad over een proces dat moet leiden tot een toekomstige alomvattende institutionele regeling. Ik acht die verklaring een krachtig bewijs van de vastberaden wil van de lidstaten, het Parlement en de Commissie om een uitweg te zoeken uit de grondwettelijke impasse. Ik verwacht dat het Europees Parlement daarin een belangrijke rol zal spelen. Net als u hoop ik dat we samen tot een grondwettelijke regeling kunnen komen tegen de tijd van de Europese verkiezingen in 2009.
Het luisteren is een succes geworden en dient te worden voortgezet. Plan D is geen eenmalige actie geweest. Ik heb de Commissie beloofd dat ik na de Top in juni aandacht zal schenken aan wat de volgende stappen moeten zijn – zo u wilt, de tweede fase van Plan D.
Onze agenda van de burgers zal de toegevoegde waarde van de Unie laten zien en op die manier meehelpen het vertrouwen van de burgers te herstellen. Door opnieuw de brug te slaan naar de burgers kunnen we de voorwaarden scheppen voor een toekomstige alomvattende institutionele regeling.
Ik kijk met belangstelling uit naar het debat met u vandaag en dank de woordvoerders van de fracties voor hun bijdrage aan het formuleren van het beleid van de Commissie.
Íñigo Méndez de Vigo, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, mijn fractie heeft zijn steun gegeven aan “Plan D” van de Commissie omdat wij vonden - en vinden - dat het een goede manier is om een antwoord te formuleren op de uitdagingen waarvoor Europa zich op dit moment gesteld ziet. Daarom sporen wij u aan om hiermee door te gaan.
U heeft gezegd dat we in een tweede fase van “Plan D” aanbelanden; wij gaan u een voorstel doen vanuit de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten: laten we het niet langer een periode van reflectie noemen, want een periode van reflectie die te lang duurt kan de indruk wekken dat het om niet veel meer dan een siësta gaat; laten we het analyse noemen, want na de analyse komt volgens mij het voorstel en dat is waar u op mikt met de gemeenschappelijke verklaring van de drie instellingen.
Ik vind dat een goed idee, mevrouw Wallström, die gemeenschappelijke verklaring van de drie instellingen, want dat betekent in de eerste plaats dat de symboliek van de verjaardag van de Verdragen van Rome wordt geaccentueerd, het vertrekpunt van de drie instellingen, maar ook dat de Raad, de Commissie en het Parlement samen met voorstellen willen komen om een uitweg te vinden uit de situatie waarin het Grondwettelijk Verdrag zich bevindt.
Daarom kunt u bij deze institutionele verklaring op dit Europees Parlement rekenen, maar dat betekent wel dat we betrokken willen zijn bij de opstelling van die verklaring en niet alleen onze handtekening eronder willen zetten.
Ik denk dat het feit dat het proces van ratificatie van de Grondwet is doorgegaan in Estland en dat het Finse parlement heeft besloten tot ratificatie goed nieuws is, waarmee al diegenen worden gelogenstraft die roepen dat de Grondwet dood is. Niemand ratificeert iets dat dood is.
Welnu, wat ons naar mijn mening nu te doen staat - en ik zeg dit in het besef dat het niet eenvoudig is wat ik vraag - is de Europese burgers te overtuigen van wat we “de kosten van het niet hebben van een Grondwet” zouden kunnen noemen.
U herinnert zich wellicht nog dat vele jaren geleden alweer, tijdens het debat over de Europese Akte, er op initiatief van de Europese Unie een verslag uitkwam met de titel “De kosten van een niet-verenigd Europa”, waarin werd berekend wat de kosten voor de mensen zouden zijn als de Europese Akte niet van kracht zou worden, als er geen gemeenschappelijke interne markt zou komen.
Ik denk dat we in dit debat over het Grondwettelijk Verdrag iets vergelijkbaars moeten doen: we moeten de mensen uitleggen, met voorbeelden, welke kosten het niet bestaan van een Europese Grondwet met zich meebrengt voor de mensen. Ik denk dat daar beslist een mooie taak ligt voor die tweede fase van analyse, omdat daaruit voorstellen kunnen voortkomen die uiteindelijk zullen leiden tot wat we allemaal - de Commissie, de Raad en het Parlement - willen: dat Europa toegevoegde waarde heeft voor de mensen, dat Europa gemeenschappelijke waarden verdedigt en dat Europa uiteindelijk het leven van mensen efficiënter, rechtvaardiger, vrijer en meer solidair maakt.
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hartelijk dank, commissaris Wallström. Als een vooraanstaand lid van de Commissie maakt u zich niet alleen sterk voor Plan D, maar zet u zich ook in voor de democratisering van Europa als geheel en voor meer effectiviteit in het optreden van de Commissie. U behoort – en ik zeg dit namens mijn fractie – tot de mensen die een positieve bijdrage leveren aan de vooruitgang van Europa. Ook uit uw toespraak blijkt weer dat wij op u, als vice-voorzitter van de Commissie die belast is met Plan D, kunnen vertrouwen en dat wij op u kunnen rekenen.
Wat heeft de denkpauze, die – zoals de heer Méndez de Vigo zei – voortdurend op een siësta dreigde uit te lopen, tot nu toe concreet opgeleverd?
De Europese burgers willen meer transparantie. Ze willen beter begrijpen wat er binnen de instellingen gebeurt. Ze willen een duidelijkere verdeling van bevoegdheden: wie doet wat, waar, wanneer en op welke rechtsgrondslag? Ze willen een effectievere wetgeving en een effectiever bestuur. De Europese burgers willen een striktere toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Niet alles hoeft in Brussel te worden gedaan; diverse zaken kunnen ook thuis worden geregeld. Niet alles kan echter thuis worden opgelost; dat moet dan in Brussel worden geregeld. Dat is een duidelijke boodschap. De burgers willen om die reden ook een grotere aanwezigheid van de EU in de internationale politiek. Ze willen een effectieve EU als het gaat om criminaliteitsbestrijding. Dat is allemaal bekend en het is aan ons, de Raad en de Commissie om deze zaken te realiseren. Het staat echter allemaal in de Grondwet. Ieder van ons weet dat we de Grondwet nodig hebben, als we aan de wensen van de burgers tegemoet willen komen. Juist nu, aan het eind van de denkpauze, is meer dan ooit duidelijk dat we de verlangens van de burgers niet kunnen inwilligen op basis van het Verdrag van Nice. Dat was niet mogelijk met vijftien lidstaten – daarom moest Nice worden herzien en door de Grondwet worden vervangen. Nu zijn we binnenkort met 27 lidstaten en we hebben geen Grondwet. Hoe zou het dan nu wel mogelijk moeten zijn? De Commissie is de hoedster van de Verdragen. Niemand zou zich meer moeten inzetten voor deze Grondwet – zonder een zweem van twijfel – dan de voorzitter van de Commissie.
Daarom wil ik u bedanken, mevrouw Wallström, maar ik heb een duidelijke boodschap voor de voorzitter van de Commissie: als nationale en Europese volksvertegenwoordigers zich tijdens een interparlementaire conferentie zoals die van vorige week met een overweldigende meerderheid uitspreken voor de Grondwet, als de komend fungerend voorzitter van de Raad, de heer Vanhanen, tegelijkertijd verklaart dat hij tijdens zijn voorzitterschap de Grondwet in Finland symbolisch wil laten ratificeren, hoe kan de voorzitter van de Commissie dan twijfel laten bestaan – en die twijfel bestaat – over zijn bereidheid om tegen de staatshoofden en regeringsleiders te zeggen: “als jullie je niet samen met mij voor de Grondwet willen inzetten, dan zal de uitgebreide Unie tot stilstand komen”? Ik geef u een voorbeeld: tijdens de laatstgehouden informele bijeenkomst van de Raad in Luxemburg stond de dienstenrichtlijn op de agenda. De bijeenkomst werd bijgewoond door 25 ministers van Werkgelegenheid en door vertegenwoordigers van de Commissie en het Europees Parlement. Na de eerste discussieronde van tweeëneenhalf uur had iedere minister drie minuten spreektijd. Vergeleken met het Europees Parlement is dat veel, maar het staat in geen verhouding tot het belang van het agendapunt. Een log gremium als de Ecofin kan onmogelijk een weloverwogen beleid voor Europa uitzetten. Dat is het tegendeel van goed bestuur, duidelijke wetgeving en effectiviteit. We raken met onze huidige structuren aan de grenzen van onze mogelijkheden. Als we Europa democratischer, transparanter en effectiever willen maken – if we want to deliver to the people – moeten we niet praten, maar handelen. Daarvoor hebben we de Grondwet nodig. Zolang het presidium van de Commissie, met name de voorzitter, signalen afgeeft die twijfel laten bestaan over de vraag of deze instelling van de Europese Unie vastbesloten is om de Grondwet tot een succes te maken, zouden de tegenstanders van de Grondwet kunnen denken dat we ons gewonnen hebben gegeven. Nee, de voorstanders van de Grondwet, mevrouw Wallström, staan achter u en zij zijn in de meerderheid. Er zijn in dit Parlement tegenstanders van de Grondwet.
(Interrupties)
Zij vormen een minderheid, die zich nu laat horen. De overgrote meerderheid van het Parlement is voor de Grondwet. De overgrote meerderheid van de lidstaten is voor de Grondwet. De overgrote meerderheid van de Commissie is voor de Grondwet. We maken dus een goede kans. Laten we ons er dan ook samen voor inzetten. Dat geldt ook voor de heer Barroso.
(Applaus)
Marielle De Sarnez, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Europa maakt een ernstige crisis door, waarschijnlijk de ergste in zijn geschiedenis. We zien het dagelijks: als Europa geen vorderingen maakt, dan staat het niet stil, maar gaat het achteruit, en tegelijkertijd groeit het nationale egoïsme en neemt het gevoel een gemeenschappelijke toekomst te hebben af.
Met het oog op de komende Europese Raad hebt u een aantal voorstellen gepresenteerd in een poging deze crisis het hoofd te bieden. Onze fractie heeft onder deze voorstellen enige voorzichtige vooruitgang bespeurd.
Zo gaat u al uw wetgevingsvoorstellen rechtstreeks voorleggen aan de nationale parlementen, op hetzelfde moment als aan het Europees Parlement; dat is prima, maar het voegt niets nieuws toe.
U gaat de lidstaten een hervorming van het besluitvormingsproces op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking voorstellen. Dat is beter, maar moest het nu echt een jaar duren voordat u hiermee kwam? Gelooft u werkelijk dat deze voorstellen de vertrouwenssfeer tussen de burgers en Europa zullen herstellen?
Uw herstelplan, of dat nu het beleid of de instellingen betreft, is niet berekend op de uitdagingen waarvoor wij ons gesteld zien. U stelt zich tevreden met uiterst kleine stapjes voorwaarts, terwijl wij juist behoefte hebben aan een forse vooruitgang.
Om te beginnen ontbreekt het uw op resultaten gerichte Europa vreemd genoeg aan ambitie op het politieke vlak. Ik had u graag willen horen pleiten voor nieuwe vormen van gemeenschappelijk beleid, die onontbeerlijk zijn om de toekomst beter tegemoet te treden. Dit geldt met name op het gebied van onderzoek, waar wij ons voortdurend op achterstand laten zetten, vandaag door de Verenigde Staten en Japan, en morgen door China en India. Het geldt eveneens op het gebied van energie: het is duidelijk dat de kwestie van energie en energievoorziening een van de belangrijkste uitdagingen van deze eeuw zal zijn.
Het geldt ook voor de immigratiekwestie. Wij hebben behoefte aan een gemeenschappelijk beleid op dit gebied, omdat kwesties als migratie en ontwikkelingssamenwerking vanzelfsprekend op Europees niveau moeten worden behandeld.
Bovendien hadden wij u graag voorstellen willen horen doen over de kwestie van de economische governance. Als wij groei, en dus werkgelegenheid, willen creëren, dan moeten wij natuurlijk onze economische, budgettaire en industriële coördinatie versterken – in ieder geval in de eurozone. Dat is echt dringend noodzakelijk.
Het feit dat u geen voorstellen met betrekking tot de instellingen hebt gedaan, lijkt mij nog ernstiger. Wat deze fundamentele kwestie van de toekomst van onze instellingen, en dus van onze democratie, betreft, hebt u zich beperkt tot de constatering dat er momenteel geen consensus onder de lidstaten bestaat.
Mevrouw Wallström, de rol van de Commissie beperkt zich niet tot het doen van constateringen, maar houdt in dat er voorstellen moeten worden gedaan. Het was aan de Commissie om een richting aan te geven, en om een visie te verdedigen en uit te dragen, en hierin bent u tekortgeschoten.
We moeten onszelf niet langer voor de gek houden. Zelfs al gaat het ratificatieproces op symbolische wijze door, wij weten allemaal dat deze tekst het daglicht niet zal aanschouwen. Wij zullen een nieuwe Grondwet moeten schrijven; een nieuwe tekst, die korter, eenvoudiger en begrijpelijker is, en die is teruggebracht tot de belangrijke principes die aan de Europese Unie ten grondslag liggen.
Deze tekst moet tot uiting brengen wie wij zijn, wat wij willen en welke waarden wij aanhangen en verdedigen. Als wij in staat willen zijn een dergelijk politiek project in 2009, als er in alle lidstaten Europese verkiezingen worden gehouden, te ratificeren, dan moeten wij ons hier nu al op gaan voorbereiden.
Mevrouw de commissaris, dit zijn de punten die de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie betreurt.
De heer Barroso heeft de staatshoofden en regeringsleiders afgelopen week terecht opgeroepen zich tegenover hun burgers verantwoordelijk te tonen voor het Europese project. Vandaag doen wij een oproep aan de Commissie om haar bezieling te hervinden, want zonder deze bezieling kan er nooit iets groots tot stand worden gebracht.
(Applaus)
Johannes Voggenhuber , namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, als in het oude Rome een voornaam man werd veroordeeld, had hij het recht iemand anders plaatsvervangend de straf te laten ondergaan. Het lijkt wel alsof u zich vandaag in die situatie bevindt. U hebt dat niet verdiend.
De voorzitter van de Commissie – ik hoop dat u daarvoor zorgt – zal het vonnis van het Parlement over zijn rol in het grondwettelijk proces echter moeten aanhoren. Hij speelt een catastrofale rol. Zijn rol is futloos, fantasieloos, tegenstrijdig en uiterst contraproductief. Wellicht heeft hij gesolliciteerd naar de functie van doodgraver van de Europese Grondwet. De kans is groot dat hij die post krijgt. Ik weet dat de voorzitter van de Commissie een meester is op het gebied van misverstanden. We begrijpen hem altijd verkeerd. Zodra men hem citeert, beweert hij in dezelfde toespraak precies het tegendeel. Zodra men probeert hem ergens op vast te pinnen, zegt hij iets heel anders te hebben bedoeld.
Interessant is echter dat de boodschap van deze kampioen van het misverstand overal in Europa op dezelfde wijze wordt opgevat, namelijk dat de Grondwet geen kans maakt. Er zal jarenlang niets gebeuren. Nice? Ach, dat was toch zo slecht nog niet! Zoals hij zei draait de wereld ook zonder Grondwet wel door. Het ergste is dat de burgers nog steeds resultaten verwachten en geen retoriek. Dat is natuurlijk weer een misverstand, maar de burgers hebben het heel goed begrepen.
De voorzitter van de Commissie heeft vanaf het begin van zijn ambtsperiode geen enkele poging ondernomen om een oplossing te vinden voor de controverse over de Grondwet. Hij heeft zich bij geen enkele gelegenheid opgeworpen als pleitbezorger voor de Europese Grondwet. Voor hem is de Grondwet een kralenspel voor politieke elites, een navelstaren van de Europese instellingen – een uitdrukking van Tony Blair die hij in allerlei varianten steeds weer te berde brengt.
Mevrouw de commissaris, zo komen we niet verder. Er ligt een resolutie van het Parlement. We hebben van meet af aan de steun van de Commissie gemist en de misverstanden op dit terrein zijn aanzienlijk. Misschien zijn er op basis van Nice een paar stappen in de richting van integratie mogelijk, mevrouw de commissaris. We weten dat er passerelles zijn ingebouwd. Er zijn mogelijkheden voor een stille, bijna discrete integratie, maar is dat echt wat u wilt? Zonder Handvest van de grondrechten? Zonder een grondige democratisering van de Unie? Zonder slagvaardigheid? Zonder het “plankgas” van de unanimiteit op veel terreinen? Wilt u dat zonder sociale rechten? Wilt u dat zonder een Grondwet die de politieke ruimte tot stand brengt waardoor meer recht wordt gedaan aan de belangen van de Europese burgers? Het gaat er toch om de besluiten meer legitimiteit en representativiteit te verschaffen? Meer transparantie en openheid tegenover de burgers, meer rekenschap aan de burgers, meer checks and balances en meer parlementaire en gerechtelijke controle: daar gaat de Grondwet toch over! De Grondwet bestaat toch niet alleen maar uit een verzameling formules, ze is toch niet enkel retoriek, zoals de voorzitter van de Commissie in deze discussie telkens probeert te suggereren?
U zegt dat hij naar de mensen luistert. Ik was verrast door de uitslag van de Eurobarometer-enquêtes die na de referenda in Frankrijk en Nederland werden gehouden. Daaruit bleek duidelijk dat tweederde van degenen die “nee” hebben gezegd, voorstander was van het verbeteren van de Grondwet met het oog op een sociaal Europa. Dat betekent dat het in deze controverse gaat om een Europese democratie en om de sociale dimensie van Europa als antwoord op de globalisering. En wat doet mijnheer Barroso? Hij luistert naar de mensen en hoort iets totaal anders. Hij ontpopt zich hoe langer hoe meer als pleitbezorger van het Europa van de regeringen.
De crux en de oorzaak van de crisis is het Europa van de regeringen. Heeft hij niet gehoord dat de mensen in opstand komen tegen het democratisch tekort, tegen het tekort aan transparantie? Heeft hij niet geluisterd? Ze hadden het niet over terrorisme. Ja, het Oostenrijkse voorzitterschap praat over subsidiariteit, bureaucratie en het Europese Hof van Justitie, maar de burgers niet! De regeringen klampen zich vast aan hun aanspraak op macht, maar de burgers willen een Europese democratie, ze willen een sociale dimensie, ze willen hun grondrechten en ze willen de Grondwet verbeteren.
De voorzitter van de Commissie zou er goed aan doen zijn historische verantwoordelijkheid te nemen, de aanzet te geven voor het proces tot verbetering van de Grondwet en dat proces ook te steunen.
Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Wallström, dames en heren, de Commissie en een niet onaanzienlijk deel van het Parlement hebben zich in hoge mate vervreemd van de Europese burgers. De burgers willen niet alleen beter begrijpen wat er binnen de instellingen gebeurt, maar ze willen ook meer participatie. Ze willen dat er naar hun mening wordt gevraagd, ze willen kunnen beslissen, ze willen kunnen meepraten over de toekomst van Europa en ze willen dat hun bijdrage ook ter harte wordt genomen.
Bij het woord “luisteren”, dat de heer Barroso telkens gebruikt, stel ik me dan ook iets anders voor. Precies op dit punt moet er iets veranderen om werkelijk over de toekomst van de Europese Unie te kunnen discussiëren. De voorzitter van de Commissie had op zijn talloze reizen niet alleen preken moeten afsteken, maar werkelijk moeten luisteren. Dan hadden alle betrokkenen veel concrete suggesties voor de toekomstige inrichting van de Europese Unie kunnen horen.
Een paar dagen na het Europees Sociaal Forum in Athene gaf de Europese Commissie een persconferentie, waar het initiatief voor een citizen’s agenda, een beleidsagenda voor de burgers werd gepresenteerd. Wie echter had verwacht dat er ook maar zou worden gerefereerd aan de discussies tijdens het Europees Sociaal Forum, waaraan tenslotte 35 000 mensen deelnamen, kwam bedrogen uit. De leden van mijn fractie nemen dit forum echter serieus. In de discussies die zowel vóór als tijdens het forum plaatsvonden, zetten zij zich in voor een Europees appèl – Europa geeft de burgers zeggenschap – en voor een handvest van beginselen voor een ander Europa. Dit weerlegt alle insinuaties dat linkse partijen in de Europese Unie niet bereid zouden zijn om mee te discussiëren over de toekomst van de EU of deel te nemen aan een debat over de Grondwet.
Ik deel de uitgangspunten van beide documenten. Er moet een werkelijk democratisch debat komen over de toekomst van Europa en over de weg die daartoe moet worden ingeslagen. Uitgangspunt van dit debat kan alleen maar zijn dat de waardigheid van ieder mens onaantastbaar is en moet worden geëerbiedigd en beschermd. Daarom was het in mijn ogen grotesk dat de voorzitter van de Europese Commissie op 10 mei 2006 verklaarde dat we door middel van een beleidsagenda voor de burgers resultaten voor Europa moeten boeken.
We hebben vandaag ons voorstel voor een beleidsagenda voor de burgers aangenomen. De mededeling presenteert elf initiatieven die vooral op de interne markt zijn gericht. Op dat punt blijft Commissievoorzitter Barroso zichzelf weer trouw. Hij houdt vast aan zijn principe dat het doel van de Europese Unie moet zijn op mondiaal niveau concurrerend te blijven. Dat zal echter nooit leiden tot een werkelijk solidair en sociaal Europa en tot een Europa waar de sociale samenhang op de voorgrond staat. Daarop richt zich nu juist de kritiek van de Europese burgers! Aan dat beleid willen ze niet meewerken. Ze willen een andere prioriteitstelling. Ik vind dat daarvan eindelijk eens nota moet worden genomen. Dat is het onderwerp waarmee we ons in de Europese Unie in het kader van het grondwettelijk proces en de discussies over Plan D moeten bezighouden.
Nigel Farage, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, och mijn lieve hemel! Wat een droevige, naar binnen gekeerde, bijna struisvogelachtige toespraak was dat van commissaris Wallström! Ik kan alleen maar concluderen dat de D van Plan D staat voor delusional (misleidend). U zou toch wat vaker de deur uit moeten, want het lijkt mij dat u hier wordt omringd door commissarissen, ambtenaren, pluimstrijkers en parlementariërs die duidelijk het standpunt vertegenwoordigen van nog niet de helft van de burgers van Europa. De heer Barroso is zelf geen haar beter, omdat hij, als hij niet aan het werk is in de Commissie, zijn tijd doorbrengt op luxe jachten met de superrijken.
Misschien heb ik een remedie voor u. Ik zou u, commissaris Wallström willen uitnodigen eens op zondag rond lunchtijd met mij mee te gaan naar de lokale pub om een paar echte mensen te ontmoeten. Of misschien nog wel beter: ik kan u uitnodigen een testmatch bij te wonen op de Oval. Kom eens kijken naar cricket en ontmoet daar echte mensen! Als u voor dat alles geen tijd hebt, zou u uw eigen Eurobarometer-peiling kunnen lezen, die laat zien dat minder dan de helft van de burgers van Europa op dit moment van mening zijn dat Europa zijn werk goed doet. U negeert al die zaken; in feite ontwikkelt u een bunkermentaliteit en misschien is dat wel goed ook, want dat wijst er in ieder geval op dat het einde in zicht is!
Een organisatie die ook maar een greintje eergevoel heeft, zou de resultaten van de Franse en Nederlandse referenda respecteren en verdere integratie onmiddellijk stil zetten. In plaats daarvan hebt u met zijn allen samengespannen tegen de Franse en Nederlandse bevolking; u hebt samengespannen tegen onze eigen regels, toen u hier hebt gezegd dat het unaniem zou moeten zijn, terwijl u nu maar onverbiddelijk doorgaat met dit waanzinnige project. De kloof tussen de politieke klasse en de echte volkeren van Europa wordt met de dag breder. U moet zich allen schamen!
Ryszard Czarnecki (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat commissaris Wallström hockey boven cricket verkiest en in dat opzicht ben ik het in elk geval met haar eens.
Eerlijk gezegd associeer ik plan D eerder met een tekort aan democratie dan met democratie en eerder met een gebrek aan dialoog dan met dialoog. Het is veeleer een oppervlakkige discussie dan een werkelijk debat. De Europese Commissie, die benadrukt dat plan D geen reddingsactie is om de Europese Grondwet uit het slop te halen, doet me denken aan het Sovjetrussische persagentschap TASS, dat steevast ontkende dat er zich in de Sovjet-Unie rampen voordeden of dat er armoede bestond.
Eigenlijk vergelijkt u schijnhandelingen om ongeschonden uit de strijd te komen en stand te houden tot de Grondwet toch wordt aangenomen, hoogstwaarschijnlijk in ongewijzigde vorm, misschien over een paar jaar al. Als de Commissie echter volledig achter de invoering van een echt plan D zou staan, dan zou ze meteen beslissen om op te roepen tot referenda over het Grondwettelijk Verdrag in die landen waar de Europese Grondwet door het parlement werd aangenomen, vaak bij acclamatie. Van een tiental landen hebben er tot nu toe slechts vier een referendum gehouden. In twee van die landen werd de Grondwet geratificeerd, in twee andere verworpen. Dit getuigt van een werkelijk debat in de samenleving en het gebrek daaraan binnen de structuren van de Europese Unie.
Het is de hoogste tijd dat de Europese Commissie ophoudt zich te gedragen als een Chinees operakoor, dat drie bedrijven lang " laat ons vluchten, laat ons vluchten " zingt, maar geen vin verroert. Mevrouw Wallström heeft de gelegenheid om een belangrijkere rol te spelen dan die van dirigent van een dergelijk koor.
Timothy Kirkhope (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we moeten blij zijn met het stuk Citizens’ agenda: delivering results for Europe, omdat daarin de nadruk wordt gelegd op het uitvoeren van beleid en niet op grootse institutionele plannen. Ook al ben ik het niet eens met alle voorgestelde oplossingen, ik ben in het bijzonder blij met de inzet voor een uitgebreide herwaardering van de gemeenschappelijke markt. Ik hoop dat bij die herwaardering nadrukkelijk het accent zal worden gelegd op het openen van markten, liberalisatie en het slechten van de economische barrières die er nog steeds in Europa zijn. Ik weet dat de voorzitter van de Commissie er, net als ik, persoonlijk van overtuigd is dat economische hervorming en liberalisatie noodzakelijk zijn voor groei en grotere welvaart.
Ik ben echter niet blij met de voorgestelde agenda voor justitie en binnenlandse zaken. Het is waar dat de mensen in Europa meer samenwerking willen tussen lidstaten om de bedreigingen waarmee we vandaag de dag worden geconfronteerd, te bestrijden, met name terrorisme, maar ik zou graag meer intergouvernementele coördinatie willen zien bij de bestrijding van misdaad en terrorisme, in plaats van pogingen om dergelijke kwesties onderwerp te maken van procedures met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Het zijn stuk voor stuk zaken die de kern raken van de rechtsstaat en zijn verantwoordelijkheden naar de burgers. Het nationale vetorecht moet op die terreinen blijven bestaan. De Britse regering speelt met vuur nu zij met betrekking tot dit onderwerp op twee gedachten hinkt.
In plaats daarvan dring ik er bij de Commissie op aan dat zij zich concentreert op het ontwikkelen van de agenda voor economische hervormingen. De mensen in Europa willen actie zien, actie op het gebied van groei en actie op het gebied van werkgelegenheid. Zij hebben geen behoefte aan eindeloze debatten over grondwettelijke, institutionele structuren. Zij willen geen grootse projecten die de soevereiniteit van de landen uitholt of hun kansen op werk kleiner maakt. Mijn boodschap aan de leiders voor de Top in juni is dan ook eenvoudig: zij dienen zich te concentreren op de prioriteiten van de mensen, in het bijzonder de 18 miljoen in de Unie die geen werk hebben. In de huidige Europese Grondwet staat niets voor hen. Europa moet duidelijk en ondubbelzinnig laten zien dat het wat heeft geleerd van de stemmingen daarover. Europa moet laten zien dat het klaar is om verder te gaan met een ambitieus hervormingsprogramma waarmee precies die zaken die ik heb genoemd, geringe groei, hoge werkloosheid en bedreiging van ons milieu, worden aangepakt. Het sociale model moet drastisch hervormd worden. Hoe kan er sprake zijn van een sociaal model dat zoveel mensen veroordeeld tot de ellende van werkloosheid?
Mijn verzet tegen de Grondwet is op dit moment niet dogmatisch, maar het is bekend, voorzover ik me bewust ben, dat hij niet goed is voor de mensen in Europa. Ik geloof dat de mensen in Europa dat hebben gezegd, vooral in Frankrijk en Nederland. Het is nu tijd voor de regeringen van Europa om wakker te worden. We hebben hervormingen nodig. We moeten ons kunnen verantwoorden, transparanter zijn en we moeten andere prioriteiten stellen. We moeten tegemoet komen aan de wensen en behoeften van burgers. Dat was de opdracht van Laken, die we helaas niet voldoende hebben uitgevoerd. Laten we op weg naar een EU van 27 landen de verscheidenheid van de moderne Europese Unie vieren; laten we die verscheidenheid aanwenden om samen te kunnen werken aan een echt Europa van zelfstandige staten.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, wat u vandaag hebt gezegd, kan ik volledig onderschrijven. Ook weet ik hoezeer u zich inzet voor Plan D. Wat u vandaag over de Grondwet hebt gezegd, staat echter niet in de stukken. Ik doel hierbij in het bijzonder op de agenda voor de burgers. Daarom deel ik de kritiek van de heer Schulz en vele anderen die zeggen dat de stukken de indruk wekken dat de Commissie de strijd voor de Grondwet heeft opgegeven. Dat vind ik erg jammer, niet in de laatste plaats omdat u veel burgers die zich ook voor de Grondwet hebben ingezet, bijvoorbeeld via de referenda, ernstig hebt teleurgesteld. Hier is kritiek inderdaad op haar plaats. Er zijn twee grote tekortkomingen die in dit stuk nauwelijks aan de orde komen. In de eerste plaats is er het institutionele tekort. Daarin zou door de Grondwet kunnen worden voorzien. Ik ben het met de heer Mendéz de Vigo eens dat niet is aangegeven wat de kosten zijn van het feit dat er geen Grondwet is. De tweede tekortkoming betreft de ontbrekende financiële voorzieningen. Ook dat wordt nauwelijks vermeld.
Dan kom ik nu op mijn eigenlijke bezwaar. Ik geef u gelijk, mevrouw Wallström, dat het van groot belang is dat we niet gewoon afwachten. We moeten ons niet alleen inzetten voor de Grondwet en voor betere financiële voorzieningen, maar we moeten ook nu al actie ondernemen. Laat ik het probleem van de werkloosheid als voorbeeld nemen. Met de mooie woorden die u hieraan wijdt, kan ik het eens zijn, maar waar blijven de concrete voorstellen, afgezien van wat we tot nu toe in het kader van Lissabon en dergelijke hebben besproken? Waar blijven de concrete voorstellen, bijvoorbeeld om het economisch beleid beter te coördineren? Dat is absoluut noodzakelijk, met name in het eurogebied, maar ook daarbuiten, om betere voorwaarden voor economisch beleid te creëren.
De voorzitter van de Commissie heeft toegezegd dat hij zich zal inspannen voor een betere coördinatie van publieke investeringen in de infrastructuur. Er is immers niet genoeg geld om alles vanuit Europa te financieren; veel zaken moeten nationaal worden gefinancierd. Daarover staat echter niets in de stukken! Dan over het energiebeleid: we hebben gezegd dat ook los van de Grondwet – waardoor Europa ook op het gebied van energie meer bevoegdheden zou krijgen – substantiële maatregelen nodig zijn, met name op het terrein van de infrastructuur. In de gepresenteerde stukken wordt daarover niets concreets gezegd. Voor het buitenlands en veiligheidsbeleid geldt hetzelfde: enerzijds moeten we alles doen wat zonder Grondwet mogelijk is, anderzijds moeten we er ook op wijzen hoe belangrijk het is dat er een Grondwet komt, zodat we verdere stappen kunnen zetten.
U verlangt een Europees antwoord op de globalisering. Ook hiervoor worden echter veel te weinig aanknopingspunten gegeven. Hoe kan zo’n Europees antwoord eruitzien, waardoor een Europees sociaal model kan worden ontwikkeld, maar tegelijkertijd de modernisering kan worden versneld en het concurrentievermogen kan worden gehandhaafd? Ook dat hoort op een agenda voor de burgers en het is precies wat veel burgers van ons verwachten. Daarom vraag ik u nogmaals: maakt u duidelijk wat de positie van de Commissie met betrekking tot de Grondwet is! We moeten niet gewoon stil blijven staan; ik ben er absoluut voor dat we parallel aan het grondwettelijk proces maatregelen nemen. U moet de institutionele voorwaarden echter niet veronachtzamen. U zult de burgers immers teleurstellen wanneer u niet duidelijk zegt dat een Grondwet ook nodig is om wereldwijd voor de belangen van de Europese burgers te kunnen opkomen.
Cecilia Malmström (ALDE). – (SV) De bezinningsperiode loopt ten einde, maar ik heb niet het gevoel dat er in Europa veel bezinning heeft plaatsgevonden. Het levendige debat dat in alle lidstaten op gang zou worden gebracht, zoals alle regeringshoofden beloofden op de Top van 18 juni vorig jaar, heeft voornamelijk geschitterd door afwezigheid. Ook het voorzitterschap vindt het duidelijk niet de moeite waard om aan dit debat deel te nemen.
Dat komt niet doordat de mensen niet over Europa willen praten. U weet, ik weet, wij allen weten dat de mensen over Europa willen discussiëren. In schoolklassen, op het werk, in debatten, overal willen de mensen er graag over praten, overal hebben mensen meningen, idealen en ideeën over de aanpak van onze Europese samenwerking, over manieren om die te veranderen en te verbeteren, en over zaken die er niet onder moeten vallen. Waar het aan ontbreekt, is leiderschap. De leiders van Europa worden al te zeer in beslag genomen door hun interne problemen om hun blik op Europees niveau te kunnen brengen. Nu is het echter hoog tijd dat ze uit hun lethargie ontwaken en dat ze in plaats daarvan leiderschap vertonen. Als de regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken dat niet willen, dan moeten wij het zelf doen.
Er moet natuurlijk een en ander gebeuren op institutioneel gebied. Een aantal van uw voorstellen is zeer goed. Ik geloof dat het een stap vooruit zou zijn als de Raad meer openheid en de transparantie betracht en als men subsidiariteitscontrole invoert, wat zonder verdragswijziging kan gebeuren. We hebben grote verwachtingen van het Finse voorzitterschap. In dezen lijkt het licht uit het oosten te komen.
Natuurlijk is er een grondwet nodig, in de zin van regelgeving die legitimiteit verschaft. Ook ik geloof dat er uiteindelijk een herziening van de huidige Grondwet komt, maar die mag gerust gebaseerd zijn op dezelfde grondgedachten. We moeten ons actief en betrokken inzetten op het gebied van het buitenlands beleid en de misdaadbestrijding, en we moeten opkomen voor de uitbreiding. Ik hoop dat we in de naaste toekomst met concrete voorstellen kunnen komen. We weten allemaal dat de bezinningsperiode zal worden verlengd. We moeten laten zien dat de EU nodig is voor de werkgelegenheid en de economie en voor het tot stand brengen van verdere hervormingen op de interne markt. We moeten laten zien dat de EU nodig is in de wereld en we moeten wijzen op de voordelen van de uitbreiding.
Tot de kwesties waarover in Europa veel gediscussieerd wordt, de hoofdonderwerpen op de website van de Commissie, behoren institutionele vraagstukken en de zetel van het Parlement. Zeer veel mensen in heel Europa vinden het absurd dat het Europees Parlement in twee plaatsen zitting houdt. Dat kost veel geld en maakt het Parlement nogal belachelijk. Ik hoop dat dit burgerinitiatief weldra met een miljoen handtekeningen op de tafel van mevrouw Wallström belandt.
Bastiaan Belder (IND/DEM). – Voorzitter, dit Huis debatteert niet voor het eerst over de toekomst van Europa. De bijdrage van de Europese Commissie aan de Europese Raad van juni 2006, waarover we deze morgen spreken, biedt helaas weinig analyse. Ik maak één opmerking en doe drie aanbevelingen.
Het verlies van soevereiniteit was een van de belangrijkste redenen van het Nederlandse "nee". De commissaris is daarvan op de hoogte door een eigen rapportage. Het is onbegrijpelijk dat de Commissie vervolgens probeert de bevoegdheden van de Europese Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht via de achterdeur uit te breiden.
Ik steun de verlenging van de reflectieperiode op voorwaarde dat inhoudelijk gereflecteerd wordt over Europa's toekomst. De tekst van de Grondwet moet worden losgelaten en een herschikking van de bestaande Verdragen moet leiden tot een handzaam institutioneel kader. Dit kader - noem het een basisverdrag - moet concreet beleid verkiezen boven de oprichting van nieuwe instituties zoals een EU-minister van Buitenlandse Zaken. Met deze koers schiet de burger uiteindelijk meer op dan met een nietszeggende handtekening van een premier, zoals de commissievoorzitter Barroso in een loyaliteitsverklaring wil suggereren. Daar schieten we echt niets mee op, daar komt de Nederlandse kiezer niet van onder de indruk en dat weten mijn Nederlandse collega's ook.
Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil drie punten aan de orde stellen. In de eerste plaats ben ik het met de heer Kirkhope eens dat de Grondwet springlevend is en dat we daar blij om moeten zijn.
De afgelopen week was fantastisch: we hebben het Interparlementaire Forum gehouden, de Commissie heeft een nota geschreven, Estland heeft de Grondwet geratificeerd, Finland heeft een duidelijk signaal gegeven dat het de Grondwet zal ratificeren, en mevrouw Merkel heeft een geweldige toespraak gehouden. De heer Farage is niet langer aanwezig, maar het was boeiend om te zien dat zijn boodschap aan de “cricket-mensen” was, dat hij vindt dat de bevolking van Frankrijk en Nederland voor alle anderen moet beslissen wat er met de Grondwet moet gebeuren. Dat is een boeiende boodschap voor het Britse volk.
Mijn tweede punt is dat dit debat vijf fasen kent, en daarmee herhaal ik wat de heer Méndez de Vigo heeft gezegd. De eerste fase was er een van reflectie, geen siësta, zoals sommigen graag zouden zeggen. We gaan nu de tweede fase in, die van analyse. Het Oostenrijkse voorzitterschap moet de fase van reflectie omzetten in een periode van analyse en gevolg geven aan de uitstekende gedachte van de heer Méndez de Vigo dat er een onderzoek moet worden gestart naar de kosten van het niet hebben van een Grondwet. De derde fase zal er een zijn van voorstellen, en de vierde zal een fase van onderhandelen zijn. Tot slot zullen we, zoals de commissaris heeft gezegd, hopelijk in 2009 over kunnen gaan tot een fase van ratificatie.
Mijn laatste punt betreft het spelletje met de schuldvraag. Het lijkt mij, als ik zo luister naar het parlementaire en openbare debat, dat we een spelletje spelen wie er schuldig is. Het lijkt erop dat de lidstaten het Europees Parlement en de Commissie de schuld geven voor alles wat er fout gaat. De Commissie heeft de neiging de lidstaten de schuld te geven en het Europees Parlement geeft zowel de lidstaten als de Commissie de schuld. We moeten een einde maken aan dat spel en proberen de kwestie meer als team te benaderen. Het idee van een gezamenlijke verklaring, die ook door het Europees Parlement wordt onderschreven, is een goed idee.
Mag ik erop wijzen dat we praten over de toekomst van de Unie, in voorbereiding op de Europese Raad, en dat er maar één fractieleider aanwezig is in het Parlement: de heer Poettering. De heer Schulz is niet langer aanwezig, maar hij heeft een opmerking gemaakt over bijeenkomsten van de Raad van ministers, waarbij elk van de lidstaten drie minuten spreektijd krijgt, wat neerkomt op een totaal van 75 minuten. Als je dat voorbeeld toepast op het Parlement en ieder van de 732 afgevaardigden twee minuten spreektijd geeft, wordt het totaal 1464 minuten. De debatten in de Raad zijn nu niet bepaald erg spannend, maar wij zouden op dit punt ook nog wel wat kunnen verbeteren.
Mijn laatste punt is gericht aan de commissaris. U hebt zojuist gezegd dat het geweldig is dat sommige lidstaten het Verdrag ratificeren. Ondertussen hebben al vijf lidstaten dat gedaan sinds de negatieve uitkomsten van de referenda en een zesde ratificatie is aanstaande. Ik dring er bij u op aan uw premier, de heer Persson, te vertellen dat het geweldig zou zijn als Zweden het Verdrag ook zou ratificeren. Dit is geen uitspraak in het kader van de wereldkampioenschappen ijshockey. Het is een eenvoudige uitspraak dat Zweden het ook zou moeten doen.
(Applaus)
Jan Marinus Wiersma (PSE). – Voorzitter, het debat over de toekomst van Europa zal nog wel even doorgaan. Sterker nog, de discussie over koers en beleid van de Europese Unie is een permanent gegeven. En de Commissie geeft terecht aan dat plan D niet uitsluitend gekoppeld is aan het debat over het Grondwettelijk Verdrag, hoe belangrijk dat ook is. Het is een eerste oefening in een meer open, een meer actieve Europese communicatie. Meer en betere communicatie is een essentiële randvoorwaarde voor succesvolle Europese samenwerking.
Vorige week presenteerde de Commissie de eerste resultaten van de operatie "plan D" die ik van harte verwelkom. De Commissie geeft helder aan welke concrete acties zijn ondernomen en alleen daarmee al wijst ze op het belang van een begrijpelijke boodschap. Tegelijk moeten we oppassen dat we niet in de val trappen van het communiceren om het communiceren. Minder is vaak meer in communicatie. Bovendien is de manier waarop maar een van de twee componenten van een succesvolle communicatie. We moeten ons ook afvragen wat we precies willen uitdragen over de toekomst van Europa en vooral hoe die boodschap zich verhoudt tot de acties die de Europese Unie onderneemt.
De informatie die de activiteiten van de Europese Commissie tot nu toe hebben opgeleverd, is in dat opzicht hoogst interessant en ik verwijs naar de Eurobarometer. Uit de ondervragingen blijkt dat Europeanen op veel vlakken hoge verwachtingen hebben van de Europese Unie en de conclusie is dan ook onontkoombaar dat een negatieve stemming over de EU in ieder geval gedeeltelijk voorkomt uit het feit dat de Europese Unie niet presteert zoals zou moeten. Dat de Commissie zich concentreert op een concrete beleidsagenda, is wat mij betreft dan ook in orde. Maar geeft dat een voldoende beeld van de context waarin we moeten opereren? Ik heb een aantal kanttekeningen.
Ten eerste, de agenda van de burgers moet genoeg om het lijf hebben om enigszins tegemoet te komen aan de verwachtingen van onze burgers. Heeft de Commissie wat dat betreft ver genoeg gereikt of heeft ze alleen gekeken naar beleid dat al in de pijplijn zit? Bovendien moeten we niet alleen kijken naar de verwachtingen - wat de Commissie duidelijk heeft gedaan - maar ook naar de belevingswereld van de burgers. Moeten we niet ook onderzoek doen naar de manier waarop de burgers Europa beleven en ons afvragen of we met de agenda van de burgers positief kunnen bijdragen aan het dagelijks leven?
Ten tweede creëert een dergelijke agenda verwachtingen en die zullen we ook moeten waarmaken. Want als we luid en duidelijk aandragen wat we willen doen en er vervolgens niet aan toe komen, zal het alleen bijdragen aan een negatieve stemming over de Europese Unie en dat brengt mij op een laatste punt.
Dat is de vraag naar de richting van het debat over de toekomst van Europa in de verschillende lidstaten. De Commissie heeft met de resultaten van de Eurobarometer wel kunnen aangeven welke onderwerpen meer algemeen leven onder de Europeanen, maar hoe evalueert ze de stand van zaken in al die nationale discussies over de Europese samenwerking, de koers en de Grondwet? Zit daar een bepaalde convergentie in of zijn we nog even ver als in juli 2005?
Alle instellingen hebben een rol te spelen maar zeker als lid van het Parlement wil ik toch de Raad op zijn bijzondere verantwoordelijkheid wijzen, verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een substantiële beleidsagenda die noodzakelijk is om burgers achter het Europese project te krijgen.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat we hebben geleerd van de Franse en Nederlandse referenda is dat veel mensen jammer genoeg de EU meer zien als een deel van de dreiging van globalisatie dan als een veilige haven tegen de koude stormen ervan. We moeten benadrukken dat de EU zowel in klassieke zin bescherming biedt, als wel een interne versterking en dynamiek die het ons mogelijk maakt met de rest van de wereld te concurreren en welvaart op te bouwen. De door de Commissie ondernomen actie op het terrein van de tarieven voor het doorgeven van mobiele gesprekken is overigens uitstekend.
Ik wil me concentreren op veiligheid op het justitiële vlak. De meest duidelijke demonstratie van het nut van de EU voor mijn kiezers, vond afgelopen zomer plaats. Met behulp van Europese arrestatiebevelen werd iemand die verdacht werd van moord, binnen vier weken uit Letland teruggehaald, terwijl iemand die van terrorisme werd verdacht, binnen zes weken werd teruggehaald uit Italië. Dat was werkelijk een voorbeeld van hoe de EU kan zorgen voor de betere bescherming tegen misdaad en terrorisme die de burgers wensen. De Britse conservatieven nemen, tussen twee haakjes, een zwak standpunt in met betrekking tot wetshandhaving door zich te verzetten tegen het Europese arrestatiebevel. Ik steun dan ook van harte de poging van de heer Barroso om de besluitvorming in justitiële zaken te verbeteren met wetten over samenwerking van politie en justitie en juridische migratie met effectievere, meer democratische en opener methoden.
Maar de EU moet ook een eenheid zijn, solide en actief als het om mensenrechten gaat. Er is veel steun voor een EU die een krachtige rol speelt in de wereld bij het bevorderen van vrede, democratie en de rechtsstaat. Maar de Raad heeft nog nooit een gemeenschappelijk standpunt ingenomen, noch actie ondernomen onder de vlag van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met betrekking tot de sluiting van Guantánamo Bay of zelfs maar de terugkeer van onze eigen burgers en inwoners.
Onlangs nog zei Javier Solana in onze Tijdelijke Commissie vermeend gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en de illegale detentie van gevangenen dat hij niet beschikt over de middelen om te controleren of lidstaten zich houden aan hun verplichtingen op het gebied van de mensenrechten. Ik heb gezegd dat dit een meelijwekkend beeld schetst van de EU. En nu kijkt Tony Blair, in plaats van een nationaal debat te leiden over de voordelen van Europa, schandelijk de andere kant op, terwijl de conservatieven en de media een gevaarlijke, populistische aanval uitvoeren op het Europese Verdrag inzake de rechten van de mens.
Laten we ons best doen een echt Europa voor de burgers te maken, bescherming tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, tegen misbruik van fundamentele rechten en discriminatie, en bevordering van de zachte kracht van Europa in de wereld.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben het over de toekomst van Europa! Maar van welk Europa? Van het Europa waarvan wij de grenzen niet eens kennen? Is er iemand in deze zaal die weet waar de grenzen van Europa liggen? Nee, niemand! Van welk Europa? Van het Europa dat geen buitenlands beleid heeft en naar de pijpen danst van de Amerikanen? Van welk Europa? Van het Europa dat geen eigen leger heeft, maar een Europees leger onder Amerikaanse opperbevel, de NAVO? Van welk Europa? Van het Europa dat geen energiebeleid heeft? Wij konkelen met elkaar tegen Poetin, die ons aardgas zal geven, en mengen ons in de ruzies in de Golf, omdat de Amerikanen dat willen, zodat wij nooit goedkope aardolie zullen krijgen. Van welk Europa? Van het Europa dat zelfs niet beschikt over voldoende democratie? Is er een gemeenschappelijk kiesstelsel? U wordt anders gekozen dan ik: wij worden hier allemaal op een andere manier gekozen. Van welk Europa? Van het Europa dat geen gemeenschappelijk referendum kan houden, omdat in het ene land het parlement bevoegd is en in het andere het volk?
Met andere woorden, wij zijn een Europa zonder toekomst. Om toekomst te hebben moet een land - een natie, een unie - weten wat het is, en in welke richting het wil gaan. Gelukkig hebben wij gisteren een flinke les gekregen, een les in patriottisme en beschaving van een Indiaan, de heer Morales, die het vege lijf wist te redden gedurende de etnische zuivering die wij, Europeanen, in zijn land hielden toen wij daar aankwamen. Het was een grote dag voor het Parlement, toen wij konden luisteren naar deze vurige patriot.
Elmar Brok (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, naar aanleiding van wat de vorige spreker en sommige anderen hebben verklaard, moet ik zeggen dat ik niet pas gisteren een visie heb gehoord. Integendeel: de Europese gedachte is de visie. Die gedachte zorgt al tientallen jaren voor vrede en welvaart. Er zijn in de wereld maar weinig regio’s die zo’n situatie in de loop van hun geschiedenis hebben meegemaakt. Dat moeten we ons goed realiseren. Het is van cruciaal belang. We zien het als iets vanzelfsprekends en waarderen het niet meer als iets positiefs. Ook “nooit meer oorlog” en het feit dat die er inderdaad niet meer is geweest, voldoet niet meer, hoewel dat een belangrijk punt blijft. We weten hoe dun het vernis van de beschaving is. Toch zijn we niet eens in staat om de burgers te vertellen wat de werkelijke motieven van de Europese integratie zijn, omdat we ons alleen maar met beuzelarijen bezighouden en het zijn vooral de regeringen die dat doen. Ik herinner me hoe sommige regeringen het alleen maar hadden over hun positie als nettobetaler, terwijl andere regeringen, die vijf miljard hadden gekregen, protesteerden omdat ze niet tien miljoen meer kregen. Vervolgens ging het alleen nog over die tien miljoen. Het geheel werd gezien als een uiting van het gebrek aan solidariteit in Europa. Dan mag het ons toch niet verbazen dat de situatie onder de bevolking is zoals we die op dit moment aantreffen.
Ik zou de nationale regeringen willen oproepen eindelijk weer de waarheid te zeggen en de burgers uitvoerig te informeren. Ik zou de Commissie willen oproepen om de regeringen niet van die verantwoordelijkheid te ontslaan en in deze kwestie niet te voorzichtig te zijn. Ik hoop dat het nu gepresenteerde stuk daarvoor een eerste aanzet is.
We moeten daarbij echter ook oppassen voor misverstanden. Het is inderdaad belangrijk dat we Europa, gezien de situatie waarin het zich momenteel bevindt, weer vlot trekken en op belangrijke terreinen vooruitgang boeken, want alleen vooruitgang overtuigt. Daarbij mag echter niet de indruk ontstaan, zoals tot op zekere hoogte in de media is gebeurd, dat het hierbij om een alternatief programma voor de Grondwet gaat. We moeten duidelijk maken dat we hiermee pleiten voor de Grondwet en dat we de periode tot aan de inwerkingtreding van de Grondwet zinvol willen gebruiken. De belangrijkste doelen bereiken we alleen met de Grondwet, niet alleen op institutioneel gebied, waarbij het om stemrecht, zetelaantallen en buitenlands en veiligheidsbeleid gaat, maar vooral op terreinen die de burger betreffen. We moeten duidelijk maken dat de Grondwet onmisbaar is om de burger centraal te stellen. We moeten duidelijk maken dat Europa niet alleen een Unie van staten is, maar ook van burgers, dat er burgerrechten zijn en dat het Handvest van de grondrechten van fundamenteel belang is voor een toekomstig concept van de Europese Unie. We moeten duidelijk maken dat de Europese verkiezingen er mee te maken hebben, dat de voorzitter van de Commissie door de burgers wordt gekozen en dat de Commissie op die wijze wordt gebonden aan de wil van de bevolking. Dat zijn de essentiële aspecten die we naar voren moeten brengen. Op dit gebied durven we soms te weinig.
Het stemt mij hoopvol dat een jonge lidstaat twee jaar na de toetreding tot de Europese Unie de Grondwet met 73 stemmen vóór en één stem tegen heeft geratificeerd. Ik heb het over Estland. Dat gebeurde nog wel op Europadag – op Schumandag. Even opmerkelijk is de geweldige prestatie die het Finse parlement afgelopen week leverde. Ik hoop dat dit een aansporing is voor de landen die na Finland het Raadsvoorzitterschap zullen bekleden, zoals Portugal. Afgaande op wat bondskanselier Merkel vorige week in de Bondsdag heeft gezegd, ga ik ervan uit dat het Duitse voorzitterschap zijn verplichtingen op grond van het regeerakkoord zal nakomen. Wij willen dit Grondwettelijk Verdrag en we zullen al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat het wordt geratificeerd. Ik hoop, mevrouw de vice-voorzitter, dat de Commissie ons hierin volmondig en zonder schroom zal bijvallen.
(Applaus van rechts/van het centrum)
Richard Corbett (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met plan D van de Commissie. We hebben debat nodig en ik weet uit ervaring in mijn eigen land dat, hoe meer mensen weten over de Europese Unie, des te positiever ze erover oordelen. Daarom hebben mensen als Nigel Farage en de UKIP zich voortdurend verzet tegen Plan D, de toekenning van fondsen voor het plan en het stimuleren van debatten over Europa. Zij willen graag dat mensen blijven uitgaan van hun slecht-onderbouwde vooroordelen over Europa. Daar moeten we tegen vechten. We moeten een zo breed mogelijk debat stimuleren.
Ik denk dat het goed is om het debat over de toekomst van Europa nog langer te voeren. We hebben minstens nog een jaar nodig. We hebben een bredere en diepere reflectie nodig. Het is een juiste constatering dat het debat tot dusverre minder over de tekst gaat dan over de context. We weten echter ook dat we op termijn zullen moeten besluiten wat we met deze tekst doen. Het debat heeft meer structuur en richting nodig, misschien langs de lijnen die de heren Méndez de Vigo en Stubb zojuist hebben uitgezet. We zullen aandacht aan dat aspect moeten schenken.
Het is veel te simplistisch om, zoals de heren Farage en Kirkhope hebben gedaan, te zeggen dat de bevolking heeft gesproken en dat zij zich heeft uitgesproken tegen de Grondwet. Dat is domweg niet waar. Door heel Europa heen zijn er verschillende antwoorden. Een meerderheid steunt de Grondwet, zelfs in landen die een referendum hebben gehouden. Als je alle referenda bij elkaar optelt, hebben meer mensen “ja” gestemd dan “nee”. Alles met elkaar zullen er, zoals commissaris Walström heeft gezegd, binnenkort zestien lidstaten zijn die vóór de Grondwet zijn. Als je daar in feite Roemenië en Bulgarije bij optelt, betekent dat tegen het einde van de komende maand achttien ratificaties. Dat gaat verder. Het is een kwestie van divergentie, niet van oppositie tegen de Grondwet. Als er sprake is van divergentie in deze Unie, praten we daarover om een oplossing te vinden die voor iedereen acceptabel is, waarin recht wordt gedaan aan de mening van de meerderheid en waarbij we proberen uit te zoeken met welke aanpassingen de oplossing ook acceptabel wordt voor de minderheid. Het is onze plicht naar de minderheid om erover te praten en een compromis te zoeken, maar we kunnen evenmin de wil van de meerderheid negeren.
Alexander Lambsdorff (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, vice-voorzitter Wallström, dames en heren, de essentiële vraag is: wat verwachten de burgers van politieke instellingen? Ze willen dat problemen worden opgelost, ze willen zo nu en dan – inderdaad, dat ook – een visie en ze willen dat hun problemen, angsten en zorgen serieus worden genomen.
Dat we daarin als Europese Unie tot nu toe onvoldoende zijn geslaagd, bewijzen de resultaten van Frankrijk en Nederland. Die afwijzing heeft de Europese Unie echter niet in een crisis gestort, maar heeft slechts de crisis aan het licht gebracht waarin de Unie reeds verkeerde. Volgens de Eurobarometer gelooft ook in Duitsland slechts 38 procent van de burgers dat hun stem telt. We moeten ons dus actief inspannen om ervoor te zorgen dat de burgers “ja” zeggen tegen de EU en daarvoor hebben we nu de kans. De eerste stap is namelijk heel eenvoudig. We moeten aannemelijk maken dat het “nee” van twee lidstaten ook als zodanig wordt geaccepteerd.
Erger dan een “nee” is een “nee” dat door politici niet serieus wordt genomen. Dat betekent niet dat de Grondwet dood is, maar wel dat het Grondwettelijk Verdrag in deze vorm niet nogmaals ter stemming kan worden voorgelegd. De Grondwet moet worden herzien. Elementen van de Grondwet moeten worden gescheiden van specifieke beleidsterreinen. We moeten gewoon duidelijk maken dat bijvoorbeeld de doelen en waarden van de Unie van een andere orde zijn dan het visserijbeleid of het beleid inzake afgedankte elektrische apparatuur.
De controverses, de dagelijkse politieke controverses moeten er ook zijn. Die spelen zich meestal af op specifieke beleidsterreinen. Als het hele debat over de dienstenrichtlijn één ding heeft aangetoond, dan is dat toch wel dat de burgers zich interesseren voor wat er hier gebeurt. Meningsverschillen zijn het zout in de pap van de democratie. Zoals velen van u weten was ik niet tevreden met de uitkomst van het debat over de dienstenrichtlijn. Wat mij echter wel tevreden stemde, was dat er 30 000 mensen in Straatsburg demonstreerden. Dat is een echte dialoog met de burgers en vergeleken daarmee heeft Plan D soms iets kunstmatigs.
Het moet ook duidelijk zijn dat we ons moeten houden aan de scheiding van bevoegdheden. Daarom zeg ik: wie hier de verwachting wekt dat het model van de nationale verzorgingsstaat ook op Europees niveau kan worden toegepast, spiegelt de burgers iets voor. We hebben daarvoor noch het geld, noch de rechtsgrondslag, noch de bevoegdheid. Wie aan sociaal beleid wil doen – wat op zich prima is – moet dat maar vanuit het nationale parlement doen. Met loze beloften bieden we de twintig miljoen werklozen geen perspectief en bij alle anderen zal de ontstemdheid over Europa alleen maar toenemen.
Daarom doe ik deze oproep: de Europese Unie moet worden gedemocratiseerd op de terreinen waarop zij bevoegd is, ze moet haar taken goed uitvoeren, we moeten er bij de volgende Europese verkiezingen voor zorgen dat er een Europees referendum wordt gehouden over een herziene tekst van de Grondwet en we moeten de voorzitter van de Commissie uit onze gelederen kiezen.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, leg de Grondwet terzijde en begin opnieuw. Laten we rechtstreeks een conventie kiezen die tot taak krijgt om een democratische Grondwet en een samenwerkingsovereenkomst tussen democratieën te maken. Laat de kiezers daar dan uit kiezen via een referendum dat op dezelfde dag in alle landen wordt gehouden. Dan krijgen we de spelregels die de burgers wensen. En voer tot het zover is concrete hervormingen door, met openheid, subsidiariteit en democratie. Maak een nieuw reglement voor de Raad en de Commissie, zodat alle vergaderingen en documenten voortaan openbaar zijn, tenzij er een goed argument is om een bijeenkomst achter gesloten deuren te houden of een zaak geheim te houden.
Laat de nationale parlementen hun commissaris elke vrijdag ondervragen, en waarom laten we de kiezers de volgende keer niet rechtstreeks hun eigen commissaris kiezen. Besluit dat we nooit voor een EU-wet stemmen die geen meerderheid in ofwel het nationale parlement ofwel het Europees Parlement heeft gekregen. Vorig jaar heeft de EU 3 124 regels aangenomen. Het Europees Parlement was bij slechts 57 van die regels betrokken. Maak een eind aan het democratisch tekort, en luister ook naar degenen die tegen hebben gestemd. De heer Barroso en mevrouw Wallström brengen vrijdag een bezoek aan Kopenhagen. In het officiële programma is er niet één spreker die het Franse en Nederlandse nee vertegenwoordigt. U luistert voornamelijk naar elkaar, en de Commissie financiert evenementen, denktanks en bewegingen ten behoeve van de failliete Grondwet. Sluit de kas voor propaganda of geef alleen middelen voor pluralistische evenementen.
Stavros Lambrinidis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, een jaar na het “nee” in Frankrijk en Nederland - maar ook na het “ja” van een meerderheid van lidstaten en burgers in Europa - is eindelijk het moment gekomen om de “banvloek” over de Europese Grondwet in te trekken en Europa vooruit te helpen.
Wij hebben indertijd - terecht - besloten om het debat na het “nee” sterker toe te spitsen op de sfeer rondom de Europese Grondwet, met andere woorden op de context, en de tekst even te laten rusten. Wij hebben helaas echter maar heel weinig gesproken over de context. Veeleer hebben wij de mening laten post vatten dat het probleem wel degelijk in de tekst schuilde. Als wij echter naar de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid kijken - en ik noem maar een voorbeeld - zien wij dat het probleem de laatste tijd eerder de context is, en niet de tekst.
Met de Europese Grondwet wordt het democratische gehalte van de Europese Unie versterkt en krijgt het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid voor de meeste vraagstukken met betrekking tot de ruimte van vrijheid en veiligheid. De opneming van het Handvest van de grondrechten toont aan dat wij de grondrechten niet zien als het “staartje” van de noodzakelijke bescherming van de veiligheid van de burgers, maar als een centraal onderdeel van ons beleid.
In tegenstelling tot de tekst is de context het afgelopen jaar steeds problematischer geworden. Wij hebben een reeks wetten voor de versterking van de samenwerking in de strijd tegen het terrorisme, maar tegelijkertijd zegt de Raad dat het vurig gewenste en noodzakelijke kaderbesluit voor gegevensbescherming in de derde pijler waarschijnlijk zelfs eind 2006 nog niet zal zijn goedgekeurd.
Laten wij voorkomen dat de context een pretext wordt om niet over de tekst te discussiëren. Europa heeft leiders nodig, geen uitvluchten.
Jo Leinen (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, de agenda voor de burgers van Europa is een goedbedoeld initiatief, maar uiteindelijk een gemiste kans en daarom ook teleurstellend. Het is een gemiste kans omdat u de indruk wekt dat het hele programma met het bestaande Verdrag van Nice kan worden uitgevoerd en dat het Grondwettelijk Verdrag op de lange baan kan worden geschoven. Die indruk is in ieder geval gewekt door de toespraken en uitlatingen van de heer Barroso en de Europese burgers hebben dat ook zo begrepen.
Het nieuwe Plan D zou in beide moeten voorzien: u zou de grote uitdagingen moeten schetsen en aanzetten voor oplossingen moeten presenteren, maar ook moeten aangeven wat er met het huidige Verdrag mogelijk is en wat er met het nieuwe Verdrag beter zou gaan. Die informatie geeft u echter niet. U verschuilt zich achter de regeringen en laat het grootste deel van het werk aan het Parlement over. Dat is niet genoeg.
Het hele streven om de interne markt te vervolmaken zal de vooroordelen tegen het nieuwe Verdrag niet kunnen wegnemen. Er wordt gezegd dat de Unie een superstaat is, dat het een neoliberaal concept is, dat het je reinste centralisatie is, dat de EU wordt gemilitariseerd. Dit Plan D draagt er niet toe bij dat deze vooroordelen worden weggenomen. Het uur der waarheid breekt aan zodra de resterende lidstaten zich over het Verdrag moeten uitspreken. Ik kan u alleen dit zeggen: het grote Europese project van de Grondwet kan niet door een serie kleine Europese projecten worden vervangen. Ik hoop dat u erin slaagt beide te combineren. Alleen dan hebt u uw huiswerk gedaan.
Carlos Carnero González (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat nu echt de periode van reflectie en debat van start gaat, want tot nu toe is het een periode van reflectie en stilte geweest. Die periode van reflectie en debat gaat van start dankzij het Parlementaire Forum dat we vorige week in Brussel hebben gehouden en dat een groot succes was. En zij wordt verder gestimuleerd door het besluit van Estland, door de aankondiging van Finland, door de verklaring van de minister-president van Ierland, door de toespraak van mevrouw Merkel in de Bondsdag en door de woorden van de heer Napolitano, die gisteren bij zijn aantreden duidelijk heeft gezegd dat er geen alternatief is voor het grondwettelijk proces in Europa.
De periode van reflectie en debat wordt gestimuleerd door al deze factoren, mevrouw de commissaris, maar juist niet door de woorden van de heer Barroso. De heer Barroso wordt geacht in staat te zijn het politiek leiderschap op zich te nemen dat hoort bij een voorzitter van de Europese Commissie die heeft deelgenomen aan het opstellen van de Grondwet en die een voorstander is van die Grondwet. Dat hij dat niet is, is ongelooflijk.
Gisteren heb ik zijn mededeling aan de Raad nauwkeurig gelezen. Werkelijk, voor iedere burger is het leuker - en begrijpelijker - om het eerste en tweede deel van de Grondwet te lezen dan dat document. Er is met de beste wil van de wereld geen touw aan vast te knopen. Welk doel wordt er nagestreefd? Voor wie is het bedoeld?
Volgend jaar zullen er plechtige verklaringen worden afgelegd waarin wordt gesteld dat we een Europa van projecten nodig hebben in plaats van een project voor Europa. Nee, er bestaat geen Europa van projecten, maar er bestaat wel een Europees project en dat project is de Grondwet. En het doel kan geen ander zijn dan de inwerkingtreding van die Grondwet binnen afzienbare tijd, wat wil zeggen met alle wijzigingen die moeten worden aangebracht en in een andere politieke context, maar zonder dat we de weg kwijtraken.
Brian Crowley (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heet de commissaris hartelijk welkom. Ik wil mijn collega, de heer Stubb, er graag van verzekeren dat er gedurende dit debat steeds meer dan één fractieleider in de zaal aanwezig is geweest.
Als we kijken naar wat er in Europa is gebeurd en nadenken over alle woorden en emoties en alle in gedrukte vorm gepubliceerde informatie over het toekomstplan voor Europa, dan zien we dat één essentieel element ontbreekt. We moeten beseffen dat wat de mensen overal in Europa gezegd hebben – en dan heb ik het niet alleen over de referenda, maar ook over eerdere Europese verkiezingen – een kreet om aandacht is. De mensen willen beter begrijpen wat Europa is. De mensen die we elke dag op straat tegenkomen zijn niet bang voor Europa of de Europese Unie. Er is wel een gebrek aan verbondenheid met de Europese Unie, en vaak een gebrek aan vertrouwen als het gaat om de koers die de Europese Unie volgt. Als we het hebben over plan D voor democratie en dergelijke en we zulke plannen ten uitvoer willen leggen, dan zullen die plannen toch gebaseerd moeten zijn op wat de mensen willen.
Veel van mijn collega’s hebben het gehad over beschuldigende vingertjes. Ze vragen zich af wie er meer schuld draagt, omdat Commissievoorzitter Barroso of de ene of andere regering verzuimd zou hebben om dit of dat te zeggen. Laten we realistisch blijven. Sommige lidstaten hebben een tekst over de Grondwet voor de toekomst van Europa goedgekeurd, en nu moeten zij zich aan hun woord houden om hun burgers te overtuigen. Ik zou het niet in mijn hoofd halen om naar Frankrijk, Nederland of Duitsland te gaan en de kiezers daar te vertellen wat ze moeten doen. De volksvertegenwoordigers van die landen moeten realistisch zijn en niet hypocriet; ze moeten geen partijpolitiek bedrijven en zichzelf niet verschuilen achter dubbelzinnig gewauwel.
Dat is nog nooit zo duidelijk geweest als met de dienstenrichtlijn. Regeringen waren in de Raad achter gesloten deuren overeengekomen dat er een dienstenrichtlijn moest komen. Die is vervolgens opgesteld, maar zodra er druk begon te worden uitgeoefend hebben de regeringen hun handen van de richtlijn afgetrokken en gezegd dat ze moest worden gewijzigd. Uiteindelijk heeft dat in het voordeel van het Parlement gewerkt – we kwamen zo sterk over. We konden de reserves van de burgers tot uitdrukking brengen en ervoor zorgen dat de amendementen op de richtlijn werden gewijzigd.
Plan D moet gaan over een eerlijk debat en betrokkenheid van de burgers. Het moet gaan over eerbied voor de diversiteit binnen de Europese Unie. Het moet gaan over een definitie van de Europese Unie. Het belangrijkste is echter wel dat het over demystificatie gaat – en dan niet alleen de mythen die we in de media aantreffen, maar ook de mythen die we zelf helpen voortzetten.
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik dank u allen voor uw bijdragen en uw kritiek. Ik geloof dat deze discussie daarmee gebaat is.
Toen ik jaren geleden de politiek inging, heb ik ontdekt dat elke politieke partij of organisatie drie essentiële dingen moet leren. Eén: je moet beschikken over het vermogen om de werkelijkheid te beschrijven, en wel zo dat mensen die werkelijkheid herkennen en beamen dat dit een juiste beschrijving is van de werkelijkheid waarin ze leven. Ten tweede moet je in staat zijn een visie uit te dragen. Je moet kunnen zeggen: “dit is wat waar we heen willen, dat is wat we eens hopen te bereiken”. Tot slot moet je over het vermogen beschikken om de werkelijkheid te veranderen: je moet de veranderingen die je teweeg wilt brengen ook werkelijk teweeg kunnen brengen.
Ik geloof dat dit nog steeds zo is. Het is de benadering die de Commissie aanhoudt. We hebben een plan. We zijn bereid leiderschap te tonen – om te beginnen doordat we de werkelijkheid waarin we leven kunnen beschrijven. We hebben dat proces een handje geholpen door een beschrijving te geven van al hetgeen we in verband met onze activiteiten voor Plan D hebben opgevangen: van de lidstaten, van de instellingen die bij deze activiteiten betrokken zijn, en zelfs van mensen in cafés. Ik ben afgelopen vrijdag in Londen geweest om te horen welke bedenkingen de Britse burgers bij de Europese Unie hebben.
We hebben verder herhaald dat we solidariteit, welvaart en veiligheid wensen – de waarden die in onze Verdragen zijn vastgelegd. Tot slot hebben we de weg gewezen, door de werkelijkheid waarin we leven te veranderen. Zo zorg je ervoor dat mensen betrokken raken en inzien wat de toegevoegde waarde van de Europese Unie is – door samen te werken en zo het alledaagse leven van de mensen te veranderen. Zoveel is duidelijk geworden uit onderzoek van de Eurobarometer en via onze contacten. Dat is wat mensen van ons verwachten. En dat is ook de manier om je weer te presenteren en de grondwetkwestie opnieuw aan te kaarten. Zo laten we immers zien dat we onze besluitvormingsprocedure moeten wijzigen. We moeten duidelijk maken dat we in de Europese Unie behoefte hebben aan meer openheid en meer democratie. We kunnen dat werk nu niet stilleggen en zeggen dat we wachten tot er een Grondwet komt. We moeten op beide fronten verder en daarbij gelijke tred houden. Dat is de enige manier om het vertrouwen van de burgers te herwinnen.
Net als u voel ook ik frustratie omdat een project als de Grondwet is mislukt. Persoonlijke aanvallen of gezwollen retoriek zullen dat niet verhelpen. Er zijn nauwelijks concrete suggesties gedaan met betrekking tot de vraag wat er in Frankrijk of Nederland moet worden gedaan. In die landen is immers nee gestemd – dáár zullen we dus iets moeten ondernemen om het contact met de burgers te herstellen zodat ze weer vertrouwen in een grondwetsproject krijgen. Dat is waar we over moeten discussiëren. Wat kunnen we doen om het vertrouwen in landen die problemen ondervinden te herstellen?
Eén van de gedane suggesties kan in ieder geval op mijn steun rekenen. De heer Méndez de Vigo heeft voorgesteld om de kosten van niet-Europa te belichten. Ik geloof dat dit een heel goed idee is en dat we dit idee verder moeten ontwikkelen. Laten we dus eens kijken wat we samen kunnen doen en laten we vervolgens een beschrijving geven van onze bevindingen. Om de mensen duidelijk te maken wat niet-Europa kost kunnen we een aantal voorbeelden gebruiken: het energiebeleid en het feit dat we geen minister van Buitenlandse Zaken hebben en ga zo maar verder.
Dat alles zal ons minder doeltreffend, minder zichtbaar, minder democratisch en geslotener maken. We moeten beslist ophouden met het beschuldigende vingertje te wijzen. We staan immers niet alleen: we hebben de regeringen van de lidstaten nodig. Waarom zou de Zweedse regering – of om het even welke andere regering die de Grondwet nog niet geratificeerd heeft – haar nek uitsteken en iets ondernemen als duidelijk is dat er hier geen oplossing is? Tot nu toe heeft niemand een oplossing aangedragen, maar we hebben tenminste zeven of acht ideeën om dit project weer op gang te brengen. De Commissie gelooft dat je een begin kunt maken door te bewijzen dat het Europees project meerwaarde heeft. Dat bewijs lever je door de werkelijkheid te veranderen en je best te doen om een oplossing te vinden voor de problemen van de burgers. Of het nu gaat om het energiebeleid, het aanpakken van de werkloosheid of het bestrijden van terrorisme of misdaad – we moeten actie ondernemen. We moeten tegelijkertijd duidelijk maken dat een grondwettelijke regeling ons in staat zal stellen doeltreffender op te treden. We moeten daarbij het contact met de regeringen onderhouden om te verzekeren dat we ons bezig houden met de dingen die we in de toekomst willen realiseren en dat we met betrekking tot diezelfde toekomst dezelfde waarden en ideeën hebben.
We willen geen Europa met twee snelheden of kerngroepen. Wij geloven dat de lidstaten dezelfde lijn moeten volgen en dat we samen het Europese project gaande moeten houden. Dat betekent dat we op twee fronten tegelijk actief moeten zijn.
We hebben hier laten zien dat we hebben geluisterd naar wat de mensen ons over hun prioriteiten hebben gezegd. Ik denk dat u dat wel met mij eens kunt zijn. Als we in cafés of op universiteiten met mensen spreken beginnen ze altijd met zaken die hun leven direct raken. Ze willen een stabiel beleid en ze willen dat we iets ondernemen op gebieden die raakpunten hebben met hun dagelijks bestaan. Dat is wat ze van ons verwachten. En dat maakt het makkelijker om de aandacht weer op constitutionele zaken te vestigen.
We kunnen zeker verder werken aan het idee om de kosten van niet-Europa te belichten. We moeten ook een streefdatum vastleggen voor een constitutionele oplossing. Daarom hebben we gewezen op de mogelijkheid die zich volgend jaar zal voordoen, als we de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome vieren. Dat is voor de lidstaten een goed moment om overeenstemming te bereiken over de wijze waarop we verder moeten. Dat is ons antwoord op de twijfels die de burgers koesteren. Als we in staat zijn de burgers duidelijk te maken hoe hun agenda eruit ziet – wat hun prioriteiten zijn – , dan zijn we een stap vooruit gekomen.
De heer Kirkhope is niet aanwezig, maar ik wil toch graag zeggen dat de bestrijding van het terrorisme een belangrijk argument is. Geloven we werkelijk dat de nationale veto’s behouden moeten blijven? Het Europees bewijsbevel is maar één voorbeeld: de Raad houdt dat nog steeds tegen. En dit is een erg belangrijk voorstel dat onze autoriteiten op het gebied van de wetshandhaving in staat zou stellen hun taken efficiënter uit te voeren. We moeten met dit soort voorstellen vooruit. De Grondwet is niet dood en begraven. Estland heeft uitgelegd dat het de Grondwet heeft geratificeerd, niet omdat men daar denkt dat deze kwestie spoedig zal worden opgelost, maar eenvoudigweg als politieke daad. Dat is wat men met die ratificatie wilde aangeven. Natuurlijk begrijpt men daar ook dat we naar oplossingen moeten zoeken die zowel de Fransen als de Nederlanders als de burgers van andere lidstaten – waaronder ook de burgers van de lidstaten die vóór hebben gestemd – tevreden stellen. Het zal niet gemakkelijk zijn deze landen te vertellen dat we weer helemaal moeten beginnen omdat er een aantal dingen zijn veranderd. Er is op dit moment geen onmiddellijke oplossing voor dit probleem; We zullen echter tonen dat we op dit gebied – de Grondwet – leiders kunnen zijn. We kunnen de werkelijkheid waarin de mensen leven veranderen en we zullen een politieke agenda opstellen – een agenda zoals de burgers die willen.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
5. Verbetering milieuprestaties vrachtvervoerssysteem ("Marco Polo II") (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0408/2005) van Reinhard Rack, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het tweede Marco Polo-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren ("Marco Polo II") (COM(2004)0478 C6-0088/2004 2004/0157(COD)).
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik presenteer u vandaag het voorstel voor een verordening inzake het programma Marco Polo II. Deze verordening volgt op het programma Marco Polo I, dat in 2003 is aangenomen en dezelfde doelstellingen heeft. Net als het oude programma is het nieuwe programma bedoeld om de congestie op het wegennet te verminderen, de milieuprestaties van het vervoerssysteem te verbeteren en het intermodaal vervoer te versterken, om zodoende een bijdrage te leveren aan de invoering van een efficiënt en duurzaam vervoerssysteem.
Het programma loopt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 en zal een budget van 400 miljoen euro ontvangen; een hoger budget dus dan dat van Marco Polo I. De programmastructuur, die gebaseerd is op directe subsidies aan bedrijven voor het opzetten van intermodale diensten, is de meest efficiënte manier om overheidsfinanciering te waarborgen. Aan de hand van een effectbeoordeling is dit programma zodanig opgezet dat voor elke euro subsidie in het kader van Marco Polo II meer dan 6 euro aan sociale en milieubaten voor de samenleving zal worden gerealiseerd.
Voortbouwend op de mechanismen van het huidige programma, worden in de verordening twee nieuwe actietypes voorgesteld, namelijk acties die gericht zijn op snelwegen op zee en verkeersvermijdingsacties. Deze acties zouden een bijdrage moeten leveren aan de afname van het internationale goederenvervoer over de weg, waarmee tegemoet wordt gekomen aan een uitgesproken wens van onze burgers.
In het programma Marco Polo II is het concept “snelwegen op zee” opgenomen, dat ook al in het kader van de trans-Europese netwerken is opgenomen. Er worden speciale doelstellingen in voorgesteld voor diensten met betrekking tot deze snelwegen op zee. Er zijn uitnodigingen gedaan tot het indienen van voorstellen tussen Duitsland en Finland, en tussen Frankrijk en Spanje. De acties met betrekking tot de snelwegen op zee moeten ervoor zorgen dat er minder vervoer over de weg plaatsvindt in een bepaalde corridor. Deze toegevoegde waarde voor de Gemeenschap, die duidelijk zichtbaar is, biedt de Europese burgers voordelen, en rechtvaardigt in dat opzicht een communautaire bijdrage voor projecten die opgezet zijn door consortia van bevrachters, vervoersexploitanten en infrastructuuraanbieders.
Het is tijd om de productiesector en de logistieke systemen actiever te betrekken bij een samenhangende strategie voor duurzame ontwikkeling. Daarom heeft de Commissie tevens verkeersvermijdingsacties voorgesteld. De industrie heeft deze kwestie zelf al ter hand genomen, met het doel haar voorzieningsketens te stroomlijnen en de distributie- en transportkosten te drukken. De efficiëntieverhogende maatregelen van de industrie en het politieke streven de negatieve effecten van het vervoer te verminderen door eenvoudigweg transport te vermijden, dienen dus hetzelfde belang.
Marco Polo II breidt tevens de werkingssfeer van het programma uit tot alle buurlanden van de Europese Unie. Op dit ogenblik stevent Europa - en niet alleen de Unie met 25 lidstaten - af op een geïntegreerde vervoersmarkt. Onze oostelijke buurlanden - Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en de Balkanlanden - en de buurlanden in de mediterrane regio maken deel uit van een grootschalige geïntegreerde markt voor vervoersdiensten. Productie- en voorzieningsketens stoppen niet bij de grenzen van de 25 lidstaten van de Unie.
De Raad heeft op 21 april 2005 overeenstemming bereikt over een gedeeltelijke, algemene aanpak. Het verheugt mij dat de rapporteur en de Commissie vervoer en toerisme van het Parlement ernaar gestreefd hebben om in eerste lezing een akkoord te bereiken. Dankzij deze constructieve aanpak waarvoor de twee instellingen gekozen hebben, kan de verordening snel worden aangenomen en kunnen wij de eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen uit hoofde van Marco Polo II lanceren. Ik dank u, mijnheer Rack, en ik dank ook de Commissie vervoer en toerisme waarvan u voorzitter bent.
Wat het bereikte compromis betreft, dienen vier punten te worden onderstreept: steun aan kleine en middelgrote ondernemingen, de subsidiedrempels voor de verschillende acties, de mogelijke gevolgen van de verkeersvermijdingsacties en de bijzondere aandacht die aan gevoelige en dichtbevolkte gebieden wordt besteed. Het is terecht dat het Parlement de problemen van de kleine en middelgrote ondernemingen om toegang tot dit programma te krijgen, heeft onderstreept, en met de nieuwe tekst zal dit met name voor hen gemakkelijker worden. Ik ben de heer Rack er dankbaar voor dat hij op dit punt heeft aangedrongen. De minimale subsidiedrempels voor de verschillende categorieën acties zijn verlaagd vergeleken met de door de Commissie voorgestelde drempels, en wij zullen ons beraden op de wijze waarop wij het extra werk op het gebied van evaluatie en follow-up die dit met zich meebrengt, het hoofd kunnen bieden. De vrees voor een mogelijk negatief effect van de verkeersvermijdingsacties op de werkgelegenheid en de samenhang in bepaalde regio’s is volgens mij afdoende onderzocht. Daarnaast is de nieuwe verordening erop gericht meer aandacht aan gevoelige en dichtbevolkte gebieden te besteden.
Mijnheer de Voorzitter, hiermee wil ik mijn toelichting op dit voorstel afsluiten, met excuses dat ik wat lang van stof ben geweest. Nogmaals, ik ben blij dat het Parlement met betrekking tot dit verslag voor een bijzonder constructieve aanpak heeft gekozen, die vandaag, naar mijn mening, in een bevredigende tekst uitmondt. Ik dank u en ik dank in het bijzonder de rapporteur en de Commissie vervoer en toerisme.
Reinhard Rack (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, het is niet zinvol het wiel opnieuw uit te vinden, zelfs niet voor de Commissie vervoer en toerisme. Daarom juichen wij de aanpak van de Commissie toe. De Commissie heeft bewust gekozen voor continuering van het succes van het programma Marco Polo I: met het voorliggende voorstel probeert ze de succesvolle initiatieven uit Marco Polo I zonder onderbreking voort te zetten. Dat betekent onder meer dat we ervoor moeten zorgen dat we tijdig, dat wil zeggen op 1 januari van het komende jaar, met Marco Polo II van start kunnen gaan.
Vice-voorzitter Barot heeft reeds zeer uitvoerig uiteengezet welke doelen met Marco Polo II worden nagestreefd. Ik zal het daarom met opzet kort houden. In wezen gaat het om een voortzetting van het oude programma, waarbij in twee opzichten sprake is van een meerwaarde: ten eerste zal er voor Marco Polo II veel meer geld beschikbaar zijn dan voor Marco Polo I het geval was; in de tweede plaats biedt ons dat de mogelijkheid om het vervoer met nog meer succes dan voorheen naar milieuvriendelijkere vervoersmodaliteiten te verleggen.
De 47 miljoen die oorspronkelijk was voorzien, hebben we niet gehaald. Het compromis dat in het kader van de financiële vooruitzichten moest worden gevonden, toont naar mijn mening echter aan dat Marco Polo voor de Commissie, maar ook voor de beide andere instellingen, namelijk de Raad en het Parlement, een belangrijk programma is.
Ik noem nog een positief punt: naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden is in het programma bewust rekening gehouden met een uitbreiding van het gebied waarop Marco Polo I betrekking had. We gaan ervan uit dat alle oostelijke buurlanden van de Unie, maar ook de landen in het Middellandse-Zeegebied moeten kunnen profiteren van de initiatieven van Marco Polo II. Het is immers verstandig om de vervoersstromen zo dicht mogelijk bij hun vertrekpunt te onderscheppen en naar milieuvriendelijkere vormen van vervoer te verleggen.
We hebben ook nog een kleine “draai” aan de acties gegeven – als ik de beeldspraak van het wiel mag voortzetten. We hebben twee nieuwe acties toegevoegd: de zeesnelwegen, waar de commissaris al uitvoerig op is ingegaan, en het punt van de verkeersvermijding. Over dat laatste hebben we intern zeer intensief gediscussieerd en we vonden het beter om hiermee voorzichtig te beginnen. De vice-voorzitter van de Commissie heeft er al op gewezen dat het niet de bedoeling kan zijn om met Europese subsidies arbeidsplaatsen naar andere landen binnen of buiten de Unie te verplaatsen, en dat misschien zelfs op grote schaal. Dat mag natuurlijk niet het effect van onze maatregelen zijn.
In essentie kreeg het programma Marco Polo II dus vanaf het begin groen licht van alle drie instellingen. Dat was voor ons aanleiding om te proberen deze wetgevingsprocedure al in eerste lezing af te ronden. Dankzij de grote bereidheid van met name de Commissie, maar ook van de Raad van ministers van Verkeer, is dat gelukt. Al vele jaren geldt dat de Raad niet bepaald een partner is met wie de Commissie vervoer en toerisme hartelijke betrekkingen onderhoudt, maar in dit concrete geval is het toch gelukt om zeer constructief samen te werken.
Het Parlement zag in principe weinig reden tot wijziging van de toch al goede tekst van Marco Polo II. We vonden het als Parlement belangrijk om voor het midden- en kleinbedrijf meer kansen te creëren – op zijn minst evenveel kansen als in de Marco Polo-projecten die er tot nu toe zijn geweest. We hebben op dit punt een aantal – naar ik hoop – verstandige voorstellen ingediend, die onder meer gericht zijn op het verlagen van de drempelwaarden overeenkomstig de oorspronkelijke doelstellingen van Marco Polo I.
Op ons allen rust nu de taak onze inspanningen in praktijk te brengen en voor meer efficiëntie en minder bureaucratie te zorgen. Met dit project geven we een gepast en belangrijk signaal af. Tot slot zou ik alle betrokkenen – de Commissie, de Raad en de collega’s in het Parlement – willen bedanken voor de constructieve samenwerking.
Ter afsluiting nog een technisch aspect: omdat we in de eerste lezing al tot een afronding wilden komen, moesten we de twee documenten – dat van de Raad en dat van het Parlement – technisch compatibel maken. De juristen-vertalers van de diensten van beide instellingen zullen daaraan nog het nodige moeten doen. Ik vraag om uw begrip daarvoor.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het feit dat wij vandaag spreken over het Marco Polo II-programma is goed voor het verkeersbeleid van de Europese Unie. Met dit programma worden alternatieve en milieuvriendelijke vervoersmodaliteiten bevorderd, en wordt aldus bijgedragen aan niet alleen het mededingingsvermogen van onze economie maar ook de milieu- en levenskwaliteit.
Het nieuwe Marco Polo II-programma biedt talrijke kansen in deze richting. Het strekt zich uit tot heel ons nabuurschapsgebied, tot Rusland en de mediterrane landen die onze partners zijn. Ook biedt dit programma talrijke mogelijkheden voor het zeevervoer. Wij krijgen er namelijk een nieuwe categorie van activiteiten bij, de zeesnelwegen, en gaan de stroomlijning van het internationaal vervoer bevorderen.
Ik wil u, mijnheer de commissaris, bedanken voor de vastberadenheid waarmee u hebt gewerkt aan de opzet en structuur van het programma. Ook wil ik de rapporteur, de heer Rack, van harte gelukwensen. Hij heeft met zijn voorstellen de meerwaarde van het programma voor de economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese Unie en haar buren versterkt. Het programma geeft ook het midden- en kleinbedrijf meer mogelijkheden, waarvoor de Commissie vervoer en toerisme regelmatig haar belangstelling heeft geuit. De heer Rack doet eveneens voorstellen voor de bevordering en versterking van het evenwicht tussen vervoerscapaciteit, kostenvermindering, vervuiling en wegverkeer. Daarmee kan worden bijgedragen aan een drastische vermindering van het aantal ongelukken, een van de hoofddoelstellingen van de Europese Unie.
Ik ben ervan overtuigd dat de zeesnelwegen een dynamisch onderdeel zullen zijn van onze planning en van een efficiënt streven naar onze doelstellingen. De zee heeft een potentieel, een kapitaal dat ons beleid nog onvoldoende benut heeft, en daarom moeten wij in die richting werken.
Tot slot wil ik de rapporteur nog bedanken voor zijn goede aanpak en onderhandelingen met de Raad. Er kon een aanvaardbare tekst worden opgesteld, die naar wij hopen snel van toepassing zal worden.
Jörg Leichtfried, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, ik wil allereerst van de gelegenheid gebruik maken om de rapporteur, de heer Rack, een landgenoot van mij, te bedanken voor de prettige samenwerking. Ik wil ook de collega’s uit mijn fractie bedanken voor hun geduld en het in mij gestelde vertrouwen. Dat was bij dit dossier wel nodig, want zoals de heer Rack aan het slot van zijn bijdrage zei, leidde het wat omslachtige optreden van de Raad er keer op keer toe dat er op korte termijn wijzigingen moesten worden aangebracht. Ik dank u daarom hartelijk voor het vertrouwen.
Zoals we allemaal weten staat het Europese vervoerssysteem de komende jaren voor grote uitdagingen. Die uitdagingen zullen we nu al moeten aangaan. We moeten rekening houden met een toename van het vervoer tot 60 procent en met de gevolgen die dat naar verwachting met zich mee zal brengen, namelijk files, schade aan het milieu, ongelukken en het risico dat de Europese industrie aan concurrentievermogen zal inboeten. Met Marco Polo II beschikken we absoluut over een programma waarmee we niet alleen tegemoet kunnen komen aan de belangen van het bedrijfsleven, maar ook aan die van de milieubeschermers, het milieu en alles wat daarmee samenhangt. Ik ben dan ook erg blij dat we er relatief snel in zijn geslaagd om een uitgebreid en aangepast Marco Polo-programma op te stellen.
Er waren natuurlijk positieve en negatieve aspecten. Een negatief aspect is de begroting, die aanvankelijk relatief omvangrijk was en vervolgens werd gekort tot 400 miljoen euro. Dat is erg teleurstellend wanneer men bedenkt dat er op het gebied van vervoer overal bezuinigingen zullen worden doorgevoerd. Het lijkt erop dat de Unie, wat de begrotingscijfers betreft, de verkeerde prioriteiten heeft gesteld.
Er zijn echter voornamelijk positieve punten over Marco Polo II te melden. Positief is de verlaging van de minimale subsidiedrempel, aangezien juist het midden- en kleinbedrijf tot nu toe nauwelijks aan het programma deelnam. Ook belangrijk is dat juist de verlegging naar het spoor, het moderniseren van materieel en dergelijke, in het programma is opgenomen.
Bijzonder geslaagd is naar mijn opvatting ook het feit dat in het berekeningsmodel niet alleen de tonnage doorslaggevend is, zoals in het oude Marco Polo-programma, maar ook voor het eerst rekening kan worden gehouden met het volume. Op dit punt is aanzienlijke vooruitgang geboekt.
Een laatste en voor mij heel belangrijk punt is dat in de tekst de kwestie van de werkgelegenheid wordt aangesneden en dat we hier ook initiatief hebben getoond. Ik ben benieuwd hoe dit zich in de praktijk zal ontwikkelen. Ik hoop dat het een heel goed programma zal worden.
Josu Ortuondo Larrea, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het goederenvervoer over de Europese wegen zal tussen nu en 2013 met meer dan 60 procent groeien, terwijl het in de nieuwe lidstaten tegen het jaar 2020 zal zijn verdubbeld. Bovendien zal de congestie die hierdoor veroorzaakt wordt van grote invloed zijn op ons milieu: wat wij “de externe kosten” noemen.
De Commissie schat dat iedere euro die wordt uitgegeven in het kader van dit programma een multipliereffect heeft van zes euro aan bespaarde externe kosten. Vandaar dat wij niet tevreden zijn met de korting in de financiële vooruitzichten 2007-2013 op het totaalbedrag van 740 miljoen euro dat de Commissie had gevraagd voor dit programma in deze periode.
Wij zullen het voorstel en de op consensus gerichte amendementen die de heer Rack met zoveel moeite in zijn verslag heeft weten op te nemen steunen, maar we hadden graag gezien dat ook alle projecten die leiden tot een netto-afname van de verkeersopstoppingen op de weg, of er nu sprake is van intermodaliteit of niet, zonder meer voor subsidie in aanmerking waren gekomen.
Zoals we ook graag hadden gezien dat er een nog lagere subsidiedrempel was vastgesteld op basis van het indicatieve volume per euro subsidie, zodat een groter aantal kleine en middelgrote bedrijven toegang zouden krijgen tot financiële steun in het kader van dit programma.
Daar staat tegenover dat het ons genoegen doet dat er rekening is gehouden met het criterium van het volume per vracht bij het evalueren van het effect van de gesubsidieerde acties, omdat het niet het gewicht van de goederen op zichzelf is dat vervuiling en opstoppingen veroorzaakt, maar het volume dat die goederen innemen, en uiteindelijk dus het aantal vrachtauto’s dat nodig is om ze te vervoeren.
Ook doet het ons genoegen dat acties die binnen één lidstaat worden uitgevoerd in aanmerking komen voor subsidie, op voorwaarde dat ze voor tenminste 50 procent van belang zijn voor grensoverschrijdend vervoer tussen lidstaten.
En tot slot - ik wil niet te lang aan het woord blijven - zou ik graag een gedachte aan u voorleggen, hoewel dit ook onderwerp van een ander voorstel kan zijn: wij vinden dat het eveneens nodig is om na te denken over ons huidige model voor de productie en distributie van goederen. Als we echt, zonder enige uitzondering, alle externe kosten van het vervoer zouden doorberekenen, evenals de effecten van dat model voor de bevolkingsspreiding en de ruimtelijke ordening, zouden we mogelijk voor een ander model kiezen.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, een opmerking vooraf: De Groenen zullen dit programma uiteraard steunen, ook al is er te weinig geld voor. Dat moet worden gezegd. Wij hadden gehoopt dat het door onderhandelingen mogelijk zou zijn om de bedragen voor het programma te verhogen en hebben om die reden niet direct aan alles onze goedkeuring gegeven. De hoop was er, maar ging helaas niet in vervulling.
Het feit dat de oorspronkelijk begrote bedragen met de helft zijn gekort, is voor mij wel een behoorlijke tegenvaller – dat moet ik eerlijk toegeven. Het programma zelf is in de evaluatie echter positief beoordeeld. Daarom moet en zal het door ons worden gesteund. Marco Polo kan namelijk een belangrijk programma zijn – en is dat ook – om de problemen aan te pakken die door het vervoer ontstaan. Het zal actief bijdragen aan een verbetering van de modal shift en de uitbreiding van het intermodale vervoer. Deze keer wordt immers de nadruk gelegd op de inland waterways en op de korte vaart – ik noem dat geen snelwegen op zee, want dat vind ik altijd een wat eigenaardige term. We hebben moeten onderkennen dat in nogal wat gevallen verlegging van het vervoer niet kan plaatsvinden, juist omdat de knooppunten tussen de verschillende vormen van vervoer ontbreken. Ik vind het belangrijk en cruciaal om daar iets aan te doen.
Het programma zou ook een signaal kunnen zijn aan de burgers die te lijden hebben onder de negatieve effecten van het goederenvervoer over de weg, zoals luchtverontreiniging, lawaai en andere risico’s voor de gezondheid en het milieu. Het zijn zaken waarvoor zij aandacht vragen, die ze als ingrijpend ervaren en die ze willen terugdringen. Daarom is dit programma voor mij juist op dit moment zo belangrijk. Helaas is ons uit sommige bijdragen van vertegenwoordigers van de Commissie gebleken dat men bij de tussentijdse evaluatie van het Witboek overweegt om de verlegging van het vervoer naar milieuvriendelijke vervoermiddelen niet meer als doelstelling van de Europese Unie te beschouwen. Dat vind ik een zeer slechte ontwikkeling.
Als het ons werkelijk gaat om de bescherming van het milieu en de gezondheid van de burgers, dan is een programma van 400 miljoen euro alleen niet voldoende. Dan hebben we ook een gerichte en rigoureuze doelstelling nodig die duidelijk zegt dat we met betrekking tot het vervoer niet alles maar op zijn beloop kunnen laten, maar dat we sturend moeten optreden. Dat gebeurt weliswaar nu ook, maar dan in de verkeerde richting. Als de tussentijdse evaluatie inderdaad betekent dat we afstappen van het verbeteren van de modal shift, verliezen we ten opzichte van de burgers een deel van onze geloofwaardigheid. Er is geen sprake meer van beleid, wanneer men eenvoudigweg toegeeft aan de interventies van de machtigste lobbyisten en de belangen van de bewoners langs de wegen vergeet. Zoiets kan men geen politiek meer noemen. Het is niet meer dan het behartigen van de economische belangen van een kleine bedrijfsbranche.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, de grote uitbreiding van het snelwegennet en de dalende prijzen voor de klanten hebben geleid tot een enorme groei van het goederentransport per vrachtauto, met negatieve gevolgen voor milieu en ruimtebeslag. Terecht noemt het Witboek Transport de overheveling van goederenvervoer van de weg naar het spoor en de binnenvaart als belangrijke doelstelling. Ook na de komende actualisering van het Witboek moet dat zo blijven. Want zonder een modal shift kan ons transport niet voldoen aan de eisen van duurzaamheid.
Dat de ambities van Marco Polo II tot 2013 flink zijn teruggeschroefd van 740 miljoen euro naar 400 miljoen, kan het bereiken van deze doelstelling belemmeren en vertragen. Desondanks blijft mijn fractie van mening dat het voorliggende programma van groot belang is om het milieu te verbeteren en de volledig uit de hand gelopen groei van het wegtransport in te dammen.
Mijn fractie onderschrijft de uitbreiding van het programma naar omringende landen buiten de Europese Unie en ook de extra aandacht om meer goederenvervoer, dat nu nog plaatsvindt langs kustwegen, over te hevelen naar snelwegen over zee. Minstens zo belangrijk is het verminderen van overbodig transport door middel van een betere logistieke afstemming. Het aantal gereden kilometers kan verminderen door leegrijden tegen te gaan, door de afstanden tussen de verschillende fasen van bewerking zoveel mogelijk te verkorten, en door laadruimte optimaal te gebruiken. Wij hebben steeds gepleit voor het hier geïntroduceerde principe van vervoersvermijding. Het verlagen van de subsidiedrempels gaat extra bureaucratische rompslomp opleveren. De voorgestelde volume-equivalenten zijn weliswaar een goede aanvulling op de berekening van uitgespaarde tonkilometers, maar de hiervoor gegeven coëfficiënt van 1 op 1 kan ertoe leiden dat alle aanvragen voortaan in volume-eenheden worden ingediend omdat dit voor bedrijven gunstiger uitpakt.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, het akkoord met de Raad over het Marco Polo II-programma betekent vooral een betere toegankelijkheid van dit programma voor kleinere ondernemingen. Aangezien in de transportsector een fors aantal van dit type ondernemingen actief is, is dat grote winst. Vooral de bundeling van projecten en de beperking van financiële en administratieve lasten realiseren deze winst.
De enige fundamentele kanttekening die ik bij dit programma maak, is dat een evaluatie van Marco Polo I ontbreekt. Het ontbreken van die evaluatie betekent dat nu niet te zeggen is of Marco Polo II het gewenste effect zal hebben, simpelweg omdat de relatie tussen doel en ingezette middelen onbekend is. Daarom ben ik blij dat volgend jaar wel een evaluatie plaats zal vinden. Ik hoop dat de bevindingen de opzet en de uitvoering van het programma zullen versterken. Voorzitter, ik wil besluiten met dank aan de rapporteur voor het geboekte resultaat. Ik zal het zeker ondersteunen.
Fernand Le Rachinel (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Barrot, dames en heren, ik wil de rapporteur graag gelukwensen met de voorstellen en de vooruitgang die hij ons middels zijn verslag aanbiedt.
Als Franse afgevaardigde in het Europees Parlement, en gezien de geografische ligging van Frankrijk, dat een waar knooppunt in het Europese wegennet is, sta ik volledig achter alle initiatieven die ten doel hebben de congestie op onze wegen te verminderen, andere modaliteiten voor het goederen- en personenvervoer te bevorderen dan het wegvervoer, en de milieuprestaties van het vervoerssysteem in het algemeen te verbeteren.
Ik ben ook blij met de positie die in het programma Marco Polo II aan de snelwegen op zee wordt toegekend, aangezien de ontwikkeling van deze snelwegen een positieve invloed zal hebben op de vermindering van het internationale vrachtvervoer over de weg. Zoals de rapporteur heeft onderstreept, zal het totale vrachtvervoer over de weg in Europa tot 2013 met ongeveer zestig procent toenemen, wanneer geen afdoende actie wordt ondernomen om de wegen te ontlasten. Dan krijgen wij te maken met een toenemend aantal ongevallen, meer congestie, meer milieuschade en, uiteindelijk, met hogere kosten voor de gehele Europese industrie die, voorzover zij afhankelijk is van betrouwbare en rendabele vervoersketens, aan concurrentievermogen zal inboeten.
Daarom moeten wij al onze inspanningen richten op de ontwikkeling van intermodaal vervoer. Met de uitbreiding naar het oosten heeft Europa zijn maritieme grenzen zien opschuiven, waardoor zich nieuwe voorwaarden en kansen aan ons voordoen om de snelwegen op zee te ontwikkelen. Daar moeten wij van profiteren.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – Voorzitter, ten eerste wil ik collega Rack van harte feliciteren met het behaalde akkoord in eerste lezing en hem danken voor de manier waarop hij dit prachtige resultaat heeft bereikt. Met veel doorzettingsvermogen heeft hij dit tot een succes gemaakt. Want laten we onze zegeningen tellen. Ondanks de slepende perikelen rondom de financiële vooruitzichten is er voor dit nieuwe Marco Polo-programma toch een bedrag van 400 miljoen euro beschikbaar en dat is een verdubbeling van het jaarlijks beschikbare bedrag nu.
Het valt te prijzen dat de Commissie in haar voorstel het toepassingsbereik van Marco Polo II heeft uitgebreid naar motorways of the sea-acties en transportvermindering en dat er ook meer kansen voor de binnenvaart zijn, zodat nu een heel scala van alternatieve en milieuvriendelijke vervoersmiddelen via dit programma een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van de modal shift.
Ik ben blij dat het Parlement in de onderhandelingen met de Raad een aantal belangrijke verbeteringen in het voorgestelde programma heeft kunnen doorvoeren. Dit betreft in de eerste plaats een substantiële verlaging en dikwijls zelfs een halvering van de drempels voor het toekennen van de steun. Want nog steeds blijkt in de praktijk dat het voor kleine ondernemingen lastig is gebruik te maken van dit programma. Ik ben ook blij met het feit dat de binnenvaart een belangrijker positie heeft gekregen dan in het oorspronkelijke voorstel. Ten derde is het goed dat ook publiekrechtelijke organen zoals regionale en lokale overheden deel kunnen uitmaken van consortia. Ook dat kan kleine bedrijven een steun in de rug geven.
De Commissie heeft toegezegd onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheid voor het toekennen van steun aan kleine infrastructuurprojecten voor modal shift-acties. En kleine verbeteringen zoals het aanleggen van kaaimuren kunnen van doorslaggevend belang zijn als het gaat om het slagen van die modal shift-acties. Daarom wil ik u vragen of u ons kunt informeren over de resultaten van het onderzoek en of u deze mogelijkheid van kleine infrastructuurprojecten ook echt in het programma gaat opnemen.
Tenslotte een praktisch punt. De Commissie maakt het verminderen van administratieve lasten en het verbeteren van regelgeving een belangrijk onderwerp in haar beleidsprogramma. Uit de praktijk blijkt echter dat van indieners van projecten een dusdanig uitgebreide toelichting wordt gevraagd dat daar veelal niet eens aan te beginnen is. Ik hoop dat ook op dit punt de wijzigingen die door het Parlement via de rapporteur zijn aangebracht, zullen leiden tot een verbetering en bedrijven kunnen aanmoedigen. Maar, houd de vinger aan de pols, uw diensten zullen zich toegankelijk en behulpzaam moeten tonen tegenover degenen die projecten willen aanvragen.
Ulrich Stockmann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik dank de rapporteur voor zijn uiterst deskundige en coöperatieve werkwijze. Aangezien de inhoud van Marco Polo al uitvoerig is toegelicht en geëvalueerd, zal ik me tot een paar punten beperken.
Positief is dat Marco Polo duidelijk over betere financiële voorzieningen en instrumenten beschikt dan zijn voorlopers, van Pact 1 tot Marco Polo I. Toch is het duidelijk te weinig, wanneer men kijkt naar de uitdaging waarvoor de verlegging van het vervoer ons stelt. Daarom moeten we er in de eerste plaats streng op toezien dat de projecten werkelijk een grensoverschrijdend karakter hebben, zodat de toegevoegde waarde voor Europa is gewaarborgd. In de tweede plaats moeten de gehalveerde minimale subsidiedrempels ook werkelijk leiden tot een versterking en grotere participatie van het midden- en kleinbedrijf. Ten derde moeten er meer projecten voor de binnenvaart komen dan in het verleden. Ten vierde moeten de nationale programma’s – dat geldt zowel voor reeds bestaande als voor toekomstige programma’s – nu eindelijk eens worden gecoördineerd. In de vijfde plaats dient te worden gecontroleerd hoe duurzaam de instrumenten zijn: de Commissie moet door evaluaties vaststellen welke projecten ook nog na zes of tien jaar bestaan. Ten zesde moet de Commissie nagaan welke van de afgewezen projecten ook zonder subsidie worden gerealiseerd, zodat de kans dat bedrijven door toekomstige programma’s onnodig worden gesubsidieerd, zo klein mogelijk wordt.
Al met al bestaat er over het verslag-Rack grote overeenstemming. Het verslag moet dan ook zo snel mogelijk in beleid worden omgezet. De meerwaarde van deze maatregelen wordt voor de burgers direct zichtbaar en dat kunnen we op dit moment goed gebruiken.
Jacky Henin (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, nu de Commissie geconfronteerd wordt met de risico’s op het gebied van veiligheid en milieu, met de praktijken van een sector die zijn werknemers maar al te vaak als slaven van de moderne tijd behandelt, en met de verwachte grote toename van de verkeersstromen, lijkt zij zich te realiseren dat het om een ernstig probleem gaat, dat aangepakt zou moeten worden. Met een vrije en eerlijke concurrentie stevenen wij op een ramp af. Er ligt nu een voorstel voor om de snelwegen op zee, het spoor en intermodaliteit te ontwikkelen en industriële en niet-industriële KMO’s te steunen. Tegelijkertijd vervolgt de Commissie echter haar kruistocht om de spoorwegen te privatiseren, zonder ook maar een balans op te maken van tien rampzalige jaren. De ingeslagen richting is weliswaar goed, maar vanwege het gebrek aan middelen niet geloofwaardig.
Daarom verzoekt mijn fractie om een aparte stemming over het verslag van de heer Rack en over het advies van de Begrotingscommissie. Wij zullen tegen dit advies stemmen, omdat het als volgt kan worden samengevat: “Zeg mij waar het je aan ontbreekt, dan zal ik je uitleggen hoe je zonder kunt”.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag-Rack legt goed uit wat de uitdagingen en verwachtingen zijn van de Europese samenleving die wordt geconfronteerd met de constante en onmiskenbare toename van het verkeer die wij dagelijks op zoveel wegen en in zoveel steden van ons continent kunnen waarnemen. Het verslag stelt zelfs dat er sprake is van een dreigend verkeersinfarct.
De wetgever heeft dan ook de plicht om alternatieve en meer milieuvriendelijke vervoerswijzen te bevorderen. Vooral moet er een betere integratie van het intermodale vervoer komen en dit vervoer moet zo functioneel mogelijk worden gemaakt, zowel met het oog op de veiligheid als ten behoeve van de levenskwaliteit. Daarbij moet natuurlijk ook gepoogd worden tegemoet te komen aan de eisen van de economie. In dit opzicht formuleert het uitmuntende verslag van collega Rack een aantal geschikte voorstellen voor het Marco-Polo II-programma, dat hopelijk in aanmerking komt voor de nodige financiële middelen, zodat de betreffende voorstellen ook uitgevoerd kunnen worden.
De partij die ik vertegenwoordig, de Fiamma Tricolore, heeft altijd al gepleit voor de zogeheten zeesnelwegen: dit heeft Italië al in de eerste helft van de vorige eeuw voor de Middellandse Zee uitgedacht. In het verslag-Rack worden die snelwegen op zee in het kader van Marco Polo II weer opgepakt en opnieuw gelanceerd.
Uiteraard geef ik mijn steun – en hopelijk volgen de collega’s mij hierin – aan de amendementen van collega Rack. Deze beogen een wijziging van Marco Polo II zodat de formaliteiten die nodig zijn voor gebruikmaking van het intermodale vervoer, beperkt worden. Ik vind dit een uitmuntend verslag en ik hoop van harte dat het hele Parlement erachter staat.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, op de eerste plaats zou ik de heer Rack willen feliciteren met het uitstekende werk dat hij met dit verslag heeft verricht. Zijn doel – en dat van de meeste collega’s die aan het debat in de commissie hebben meegedaan – is vooral gericht op de primaire noodzaak een duurzaam nieuw evenwicht te bereiken tussen de verschillende vervoersvormen en het intermodale vervoer te stimuleren door op efficiënte wijze het probleem van de verstopte verkeerswegen aan te pakken.
Anders is het onmogelijk ten strijde te trekken tegen de verwachte toename van het goederenvervoer over de weg. Volgens ramingen zou dat in de Europese Unie tot 2013 met meer dan 60 procent groeien. Het buitensporige goederenvervoer over onze wegen is slechts het meest zichtbare probleem. De economische, veiligheids- en milieukosten van dat vervoer zijn enorm. Daarom zijn gedegen maatregelen nodig om deze negatieve effecten te verminderen. Het terugdringen van het goederenvervoer over de weg en het concurrerend en economisch levensvatbaar maken van het intermodaal vervoer zijn de juiste antwoorden om de huidige tendens om te buigen.
Marco Polo II is een verbetering van het voorgaande programma en bevat een verbreed en volledig pakket noodzakelijke en positieve prikkels en acties. Wij juichen het toe dat die maatregelen zowel van toepassing zijn op het grondgebied van de Europese Unie als in de buurlanden.
Marco Polo biedt de mogelijkheid op doeltreffender wijze investeringen te stimuleren in het vervoer per spoor, via de binnenwateren en over de snelwegen op zee. Daarbij kunnen de in zee gelegen Europese eilanden en de ultraperifere regio’s als doorvoerhaven dienen tussen die binnenwateren en die snelwegen op zee. Het is eveneens essentieel de ontwikkeling te stimuleren van technische innovaties die concurrentievoordelen kunnen opleveren voor alternatieve vormen van vervoer, met name wat betreft het getrokken materieel. Het doel het internationaal wegvervoer – met name van goederen – te verminderen, houdt ook het verlenen van voorrang in aan projecten in kwetsbare gebieden, met name in stedelijke gebieden waar de verkeersdichtheid heel groot is.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, de kwestie van de financiën. Zoals bekend, zijn de onderhandelingen over dit programma in het kader van de financiële vooruitzichten moeizaam verlopen. Uiteindelijk is het totale beschikbare bedrag met 400 miljoen euro duidelijk minder dan wat de Commissie voorstelde. De Commissie betreurt dat lagere bedrag, want het geeft blijk van geringere strategische ambities. Daar meer middelen, zoals de Commissie terecht heeft voorgesteld, niet haalbaar zijn, zullen het gebruik en de verdeling van dat bedrag het succes van dit programma bepalen.
Daarom kan ik er niet omheen de rapporteur, de heer Rack, geluk te wensen met zijn verstandige besluit om voor een aantal projecten het drempelbedrag om in aanmerking te komen voor financiering te verlagen, waardoor het programma toegankelijker wordt voor het midden- en kleinbedrijf, dat een belangrijk onderdeel vormt van het bedrijfsleven en dat werk biedt aan een aanzienlijk deel van de Europese actieve bevolking.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de doelstellingen en oplossingen in dit verslag zullen ongetwijfeld van beslissende invloed zijn op zowel de stroomlijning als de duurzaamheid van het toekomstige Europees goederenvervoer. Daarom zijn de steun en de stem van ons Parlement voor dit verslag van fundamenteel belang.
Ewa Hedkvist Petersen (PSE). – (SV) Ik wil mijn dank uitspreken voor het werk dat in de parlementaire commissie is verricht en natuurlijk speciaal aan de rapporteur, de heer Rack. Zoals velen in dit Parlement hebben gezegd, moeten we een milieuvriendelijker vervoerssysteem in Europa zien te krijgen. We hebben te maken met een enorme milieuvervuiling. Tegelijkertijd is het vervoer enorm belangrijk voor onze regio’s en voor de ondernemingen in de regio’s. Gecombineerd vervoer zal in de toekomst zeer belangrijk worden opdat de vervoerssystemen op het hele grondgebied van de EU kunnen functioneren.
Tegelijkertijd blijkt uit het Marco Polo-project onder wat voor verschillende omstandigheden wij in de diverse regio’s van de EU leven. In veel regio’s zijn de afstanden groot. De ondernemingen daar zijn vaak toeleveranciers van grotere ondernemingen in gebieden met een grotere bevolkingsdichtheid. Ze zijn van grote betekenis voor de werkgelegenheid in afgelegen regio’s. Daarom mag het Marco Polo-project er niet toe leiden dat de werkgelegenheid in de Unie wordt verplaatst. Ik heb vanuit dit gezichtspunt in de commissie gehandeld en ik kan nu leven met het voorliggende compromis inzake artikel 1 in het verslag, inhoudende dat het Marco-Polo-project een meerwaarde voor de EU moet betekenen, zonder een negatief effect op de economische, sociale of territoriale cohesie, en het toekomstige artikel 2, inhoudende dat dit geen negatieve gevolgen mag hebben voor de productie of de werkgelegenheid.
Bogusław Liberadzki (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de Commissie mijn oprechte dank willen betuigen met een woord aan het adres van vice-voorzitter Barrot. Ik wil hem bedanken voor dit voorstel, voor dit initiatief en voor zijn toespraak waarin hij nog eens de nadruk heeft gelegd op de positieve stappen die werden genomen. Daarnaast wil ik mijn erkentelijkheid uitdrukken aan de heer Rack voor het geleverde werk, aangezien we een document hebben ontvangen dat een aanzienlijke bijdrage kan leveren tot een doeltreffender gebruik van de vervoersinfrastructuur door het actief ondersteunen van intermodale oplossingen.
We zijn er ons goed van bewust dat er in de begroting van de Europese Unie, ook voor de periode 2007-2013, voor vervoer veel minder middelen beschikbaar zijn dan we hadden gewenst. Om een positief resultaat te bereiken, moeten we bijgevolg streven naar oplossingen die de bestaande infrastructuur zo goed mogelijk gebruiken. Ik wil er eveneens nadrukkelijk op wijzen dat dit een historisch moment is: we bevinden ons in een uitgebreide Europese Unie, die mogelijk op 1 januari 2007 nog twee landen in haar midden opneemt. We hebben dus de gelegenheid om de nieuwe lidstaten te betrekken bij de ontwikkeling van een nieuw Europees vervoers- en logistiek systeem. Erg belangrijk daarbij is het handhaven van de rol die het spoorwegvervoer totnogtoe in de nieuwe lidstaten heeft gespeeld. Tot slot ben ik verheugd over het feit dat er een kans en een nieuwe rol zijn weggelegd voor het midden- en kleinbedrijf en dat we evolueren in de richting van een evenwichtig vervoers- en logistiek systeem.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de Commissie van harte feliciteren met het uitstekende voorstel, en de rapporteur en de andere collega’s met het op voorbeeldige en coöperatieve wijze verbeteren van dat voorstel, in vroegtijdige overeenstemming met de Raad.
Ook wil ik onszelf, de Europese Unie, feliciteren met het bestaan en de constante verbetering van dit Marco Polo-programma, dat zeer effectieve resultaten behaalt met efficiënt werk, dat misschien best wat meer aandacht zou mogen krijgen.
Ik beoordeel de resultaten als zeer goed vergeleken bij andere programma’s en projecten, onder andere dankzij de acties die in het kader van dit programma worden uitgevoerd, die kleinschalig zijn, maar grote toegevoegde waarde hebben. Nu wordt bovendien de toegang van het midden- en kleinbedrijf versterkt, met daarnaast plannen voor de korte en middellange termijn, wat het nut van de Europese Unie direct veel zichtbaarder maakt. Het gaat hier om een instrument dat vraaggestuurd is en daarom effectieve en geconsolideerde resultaten zal opleveren. Als laatste wijs ik op het grote katalyserende vermogen van het voorstel op het gebied van innovatieve maatregelen en beleid.
Met betrekking tot de nieuwe categorie van de snelwegen op zee kan ik het niet laten om het succesvolle voorbeeld van de verbinding tussen Valencia en de Italiaanse kusten of de verkeersvermijding door logistieke integratie te vermelden, en dezer dagen hebben we gezien hoe een bedrijf als Mercadona - dat nu in Spanje dezelfde proporties heeft bereikt als Carrefour - met Renfe een regeling aan het treffen is om definitief over te stappen van wegvervoer naar vervoer per trein. Ook dat vinden wij een voorbeeld van iets dat door dit soort programma’s wordt gestimuleerd.
Ik eindig met het uitspreken van twee wensen: ik hoop dat uitgaande van de ervaringen met Marco Polo I en van deze verbeteringen van Marco Polo I, en met het oog op de herziening van het Witboek vervoer, de successen en resultaten van dit programma ons zullen helpen om ons te blijven richten op de overgang van wegvervoer naar meer duurzame manieren van vervoer, en daarbij zal de logistiek uiteraard een sleutelrol vervullen.
Ook hoop ik, en daarvoor vertrouw ik op de Commissie en op de commissaris, die over genoeg capaciteiten en enthousiasme beschikken, dat de successen en formules van Marco Polo zullen worden meegenomen bij het nadenken over de trans-Europese netwerken, die uiteindelijk hetzelfde doel hebben, zij het op een veel grotere schaal, waardoor het soms allemaal wat moeilijker wordt.
Robert Navarro (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mijn betoog zeer kort houden. Ik wil er alleen maar op wijzen dat de Commissie 740 miljoen euro voor de financiering van Marco Polo II had voorzien, en dat de Commissie vervoer en toerisme van het Europees Parlement voor dit bedrag had gestemd en nogmaals had verklaard eraan te hechten dat Marco Polo II adequaat zou worden gefinancierd.
Nu wordt ons echter 400 miljoen euro over een periode van zeven jaar voorgesteld, terwijl er nieuwe prioriteiten moeten worden gefinancierd, de subsidiedrempels zijn gehalveerd en het geografische bereik is verdubbeld. Net als bij de trans-Europese vervoersnetwerken het geval is, leidt dit tot versnippering.
Ik betwijfel of het stimulerende effect en het hefboomeffect waarop gehoopt werd, zich onder deze omstandigheden daadwerkelijk zullen voordoen. Ik betreur dit ten zeerste, temeer daar Marco Polo II een programma is dat zijn sporen reeds heeft verdiend als het om doeltreffendheid gaat.
Het is nu - meer dan ooit - belangrijk dat Europa zich aan zijn beloften houdt, als het het vertrouwen van de bevolking wil herwinnen. Met een budget als dit zal het hier echter niet in slagen.
Hoewel ik de inspanningen van de leden van de Commissie vervoer van het Parlement om de verlaging van deze begrotingsmiddelen te beperken, verwelkom, kan ik dus niet voor dit verslag stemmen en zal ik mij bij de eindstemming van stemming onthouden.
Nikolaos Sifunakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het goederenvervoer over de weg is de laatste decennia enorm toegenomen. Tot 2013 zal daar nog eens meer dan 60 procent bijkomen - een enorm cijfer!
Het lijdt geen twijfel dat deze verhoging een reeks negatieve gevolgen heeft, die wij allen kennen: verontreiniging, verkeersopstoppingen, ongelukken en bijzonder hoge kosten voor het onderhoud van de infrastructuur. De enige manier om deze snelle stijging van het wegvervoer tegen te gaan en de negatieve gevolgen daarvan te beperken is alternatieve vervoersmodaliteiten te ontwikkelen, met name het zeevervoer over korte afstand met de totstandbrenging van zeesnelwegen, en het vervoer over het spoor en de binnenwateren te bevorderen. Daarvoor is het echter noodzakelijk de netwerken van de aan de Europese Unie grenzende landen aan te sluiten en te harmoniseren. Daar komt namelijk een groot deel van de overlast vandaan.
Het Marco Polo II-programma kan hieraan een bijdrage leveren via de financiering van maatregelen waarmee het gevaar van ineenstorting van het wegvervoersysteem kan worden voorkomen. Net zoals het geval is bij de andere programma’s voor 2007-2013 is ook voor dit programma de begroting verminderd ten opzichte van wat wij hadden voorgesteld.
Tot slot wil ook ik de rapporteur, de heer Rack, van harte gelukwensen met zijn verslag.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden. Ik wil in de eerste plaats de heer Rack en uw Commissie vervoer en toerisme bedanken voor hun werk, evenals het Parlement in zijn geheel. Dankzij deze werkzaamheden kan het voorstel in eerste lezing worden aangenomen.
De Commissie steunt het compromis dat in het kader van de informele trialoog met de Raad is bereikt. De Commissie aanvaardt de amendementen die door de Commissie vervoer en toerisme zijn goedgekeurd en die het standpunt van de Raad bevestigen, evenals de nieuwe compromisamendementen die door de heer Rack zijn ingediend en die door de verschillende fracties worden gesteund. Deze amendementen zijn een afspiegeling van het compromis van de informele trialoog met de Raad.
Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ben aangenaam getroffen door de eensgezindheid van de standpunten die de verschillende sprekers naar voren hebben gebracht. Wij zijn inderdaad vastbesloten de gevaren en risico’s van een voortdurende toename van het wegverkeer op de Europese autosnelwegen en wegen te voorkomen. Om dit te bereiken moeten wij op actieve wijze, met name met behulp van het programma Marco Polo II, alle alternatieve oplossingen aanmoedigen: de snelwegen op zee, de binnenscheepvaart en een echt Europees spoorwegnet.
Net als u, dames en heren, vind ik het jammer dat wij niet meer financiële middelen hebben, maar zoals een van u heeft gezegd, denk ik dat wij er het beste van moeten maken met de middelen die ons gegeven zijn. Daarom durf ik de hoop te koesteren dat wij dankzij de stimuleringsmaatregelen die Marco Polo II biedt, positieve resultaten kunnen behalen. Ik wil hier nog aan toevoegen dat onze keuzes met betrekking tot de programma’s voor de trans-Europese netwerken op deze zelfde filosofie gebaseerd zullen zijn. Ik dank u nogmaals, dames en heren, voor dit prima staaltje werk.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats.
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
6. Agenda: zie notulen
7. Samenstelling fracties: zie notulen
8. Stemmingen
De Voorzitter. We gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Invoerregeling voor rijst (stemming)
8.2. Verwerkingssteun voor vezelvlas en hennep (stemming)
8.3. Overeenkomst EG/Albanië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming)
8.4. Overeenkomst EG/Servië en Montenegro inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming)
8.6. Overeenkomst EG/Roemenië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming)
8.7. Overeenkomst EG/Moldavië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming)
8.8. Overeenkomst EG/Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (stemming)
8.9. Visserijovereenkomst EG/São Tomé e Príncipe (stemming)
8.10. Visserijovereenkomst EG/Angola (stemming)
8.11. BTW: plaats van levering van diensten (stemming)
8.12. Verzoek om opheffing van de immuniteit van Tobias Pflüger (stemming)
8.13. Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (stemming)
8.14. Toevoeging van vitamines en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (stemming)
8.15. Herstel van het bestand van Europese aal (stemming)
Vóór de stemming
Albert Jan Maat (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, ik wil de Commissie bedanken omdat ze op het initiatiefvoorstel van de Visserijcommissie positief heeft gereageerd, zodanig dat ook het handelsbeleid van de Europese Unie zal worden aangepast zodat we eindelijk zelf een duurzaamheidsbeleid kunnen uitvoeren ook in onze exportpolitiek met betrekking tot visserijproducten.
Ten tweede geeft dit voorstel in ieder geval alle regio's in Europa en de maatschappelijke organisaties ruimte voor uitvoering van het beleid en dat zal ook in het Commissievoorstel en wellicht ook in het Raadsbesluit zijn beslag krijgen. Voor die houding dank ik de Commissie.
8.17. Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003 - 2004) (stemming)
8.18. De wetgeving verbeteren 2004: toepassing van het subsidiariteitsbeginsel (stemming)
Vóór de stemming over de amendementen 8 en 16
Godfrey Bloom (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een beroep doen op het Reglement overeenkomstig artikel 151, lid 3. Ik vraag me af of u mij kan helpen. Vindt u niet dat u de amendementen 8 en 16 van het verslag-Doorn niet-toelaatbaar zou behoren te verklaren? Het enige Verdrag dat nu rechtskracht heeft, is immers het Verdrag van Nice. Er bestaat geen “Grondwettelijk Verdrag”. Er zijn er hier veel die het graag zouden vergeten, maar de waarheid is toch dat de Fransen en de Nederlanders bij hun referenda “nee” hebben gestemd. Het Verdrag van Nice is door geen enkel ander Verdrag vervangen. De genoemde amendementen zouden daarom ontoelaatbaar moeten worden verklaard.
(Applaus van de IND/DEM-Fractie)
De Voorzitter. Het spijt me, mijnheer Bloom, ik vergiste me in uw naam. Ik noemde u mijnheer Berlato. Mijn excuses. Hoe is het mogelijk dat ik u niet herkend heb?
(Gelach)
Uw opmerking is in wezen van politieke aard en u maakt daar een heel goed punt. We nemen er allemaal nota van. Dank u wel.
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
(De plechtige vergadering wordt om 12.00 uur geopend)
9. Plechtige vergadering - Palestijnse Autoriteit
De Voorzitter. President Abbas, geachte afgevaardigden, het Europees Parlement is bijzonder vereerd u vandaag in zijn midden te kunnen verwelkomen, en de grote opkomst bij deze plenaire vergadering getuigt daarvan.
Ik zou u willen bedanken voor het feit dat u zo kort na uw bezoek in maart, dat u noodgedwongen vanwege de ontwikkelingen in uw land moest afbreken, weer naar Straatsburg gekomen bent.
Sindsdien hebt u voortdurend in het centrum van de storm verkeerd - er raast immers nog steeds een storm over het Midden-Oosten, en de komende weken en maanden zullen beslissend zijn voor de toekomst van zowel het Palestijnse als het Israëlische volk. Deze periode zal ook van grote invloed zijn op de ontwikkelingen in de regio in zijn geheel, en dus ook grote gevolgen hebben voor de Europese Unie.
Mijnheer de president, alle aanwezigen hier willen alles doen wat mogelijk is om een duurzaam vredesproces tot stand te brengen. We zijn ons er terdege van bewust dat als we niet op de juiste wijze te werk gaan, het gevaar dreigt dat de wereld een periode van heilige oorlogen, van godsdienstoorlogen ingaat als gevolg van de uitverkiezing van potentieel agressieve partijen overal in het Midden-Oosten.
Daarom, president Abbas, is het Europees Parlement zo benieuwd naar wat u te zeggen hebt. U bent immers een man van grote ervaring, die zich al vele jaren onafgebroken inzet voor een oplossing van het conflict via een dialoog met de vijand.
Wij in Europa realiseren ons allemaal heel goed dat u al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw tracht het pad te effenen voor vredesonderhandelingen, lang voordat uw volk in meerderheid bereid was die weg te gaan. U hebt in 1977 over het begin van vrede onderhandeld met Matityahu Peled, en de akkoorden die toen zijn gesloten hebben de weg gewezen naar een oplossing gebaseerd op coëxistentie van beide staten.
U hebt het onderhandelingsteam in Oslo geleid, u was degene die namens de PLO de akkoorden ondertekend heeft, en na uw verkiezing tot president vorig jaar hebt u zich ingespannen om het vredesproces weer op de rails te krijgen, hetgeen heeft geleid tot een wapenstilstand tussen de gewapende groepen in de Palestijnse gebieden.
Er kan dan ook niet de minste twijfel bestaan aan uw commitment voor vrede en uw bereidheid tot onderhandelen op basis van het internationaal recht en de reeds bestaande akkoorden. Bovendien is het dankzij dat commitment dat u door 62 procent van de Palestijnse kiezers gekozen bent, waarmee uw legitimiteit gegarandeerd is.
Vervolgens kwamen de parlementsverkiezingen in januari - een nieuwe kans voor het Palestijnse volk om te laten zien dat het hecht aan democratie. De uitslag van die verkiezingen, die Europa respecteert en ten volle erkent, leidde echter ook tot grote bezorgdheid in de internationale gemeenschap.
Die gemeenschap begint echter in te zien dat het opschorten van de hulp aan het Palestijnse volk grote risico's inhoudt. Tijdens de bijeenkomst van het Kwartet vorige week is de Europese Unie daarom de opdracht gegeven naar wegen te zoeken om de hulp rechtstreeks naar de Palestijnse gebieden te sluizen, zodat in ieder geval de publieke basisvoorzieningen in stand gehouden kunnen worden.
Tijdens de plenaire bijeenkomst van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering, die ik tot een maand geleden mocht voorzitten, is een oproep gedaan - een oproep die het presidium vorige week in Tunis herhaald heeft - actie te ondernemen in verband met de chaotische situatie die dreigt te ontstaan als gevolg van het gebrek aan internationale financiële steun en de onwettige inhouding van douanegelden waarop het Palestijnse volk recht heeft.
Mijnheer de president, u hebt de kans uw ideeën over al deze zaken uiteen te zetten tegenover de vertegenwoordigers van de volken van Europa, en u kunt dat doen in de wetenschap dat u in de ogen van ons allen de enige bent die in staat is met alle betrokken partijen in gesprek te gaan. U bent de navelstreng tussen conflict en vrede, u kunt ons, nog steeds, van hier naar daar leiden, en daarom zijn wij buitengewoon benieuwd naar uw voorstellen en zien we ernaar uit u te kunnen helpen bij het zoeken naar mogelijkheden om deze moeilijke tijden te overwinnen.
Dan geef ik u nu het woord.
(Applaus)
Mahmoud Abbas, president van de Palestijnse Autoriteit(1). – (EN) In naam van God, de genadige, de barmhartige; mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil u allereerst bedanken voor uw uitnodiging. Het is een eer om deze Vergadering te mogen toespreken. Ze staat symbool voor de unieke en succesvolle geschiedenis van de Europese volkeren, en dat is een geschiedenis die een aantal lessen bevat die veel landen en volkeren over de gehele wereld tot voorbeeld kunnen strekken.
Ik breng in mijn toespraak vandaag de boodschap van het Palestijnse volk over aan de volkeren van een werelddeel waarmee we altijd verbonden zijn geweest. We zijn immers buren en we onderhouden historische, op vriendschap en samenwerking gebaseerde banden. Bovendien zijn we in de context van talrijke sectoren als partners geassocieerd. We willen deze samenwerking graag voortzetten via een vruchtbare dialoog tussen culturen en beschavingen. Beide zijden van het mediterrane bekken kunnen daarbij baat vinden. Een dergelijke dialoog kan bovendien bijdragen tot het ontkrachten van extremistische standpunten en er zo voor zorgen dat onze historische betrekkingen voortgezet kunnen worden. Dan kunnen we vrede scheppen in het Middellandse-Zeegebied.
Nu ik tot u spreek besef ik dat ik mij richt tot parlementariërs die goed op de hoogte zijn van onze problemen. Velen van u hebben tijdens bezoeken aan ons land het lijden van het Palestijnse volk kunnen aanschouwen en met eigen ogen kunnen vaststellen met welke problemen we te kampen hebben. Gisteren nog herdacht het Palestijnse volk de 58e verjaardag van de Nakba, het historische onrecht dat het Palestijnse volk is aangedaan, toen we uit ons land werden verjaagd en in de diaspora gedwongen. Velen van ons zijn verdreven en vluchtelingen geworden.
Wij wensen dat Europa een actieve – en belangrijker en doeltreffender – rol speelt. Dat verlangen is bij onze nationale strijd en politieke ontwikkeling steeds een essentieel onderdeel van het Palestijnse beleid en de Palestijnse diplomatie geweest, zowel onder het leiderschap van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie als na de instelling van de Palestijnse Autoriteit in 1994, in aansluiting op de ondertekening van de Declaration of Principles. Ons volk is nooit vergeten dat veel Europese landen vanaf het begin van de jaren zeventig de rechten van het Palestijnse volk en de nationale bevrijdingsbeweging onder leiding van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie begonnen te steunen. Onze mensen zijn niet vergeten dat de Europese landen ruime politieke, financiële en technische steun hebben gegeven voor het opzetten van Palestijnse instellingen en een nationale vergadering. Ze hebben ons bovendien geholpen om met de consequenties van het beleid van bezetting, beleg en vernietiging om te gaan. Die steun is voor ons volk de bevestiging dat onze strijd rechtvaardig is – hij geeft ons vertrouwen in het internationaal recht. We kijken nu – en dit is een heel moeilijk moment – naar Europa, en dat is logisch. Onze regio staat open voor alle opties. Daarom hopen we dat Europa een leidende rol in onze regio gaat spelen.
Het historische onrecht dat ons volk is aangedaan is verschrikkelijk. Toch zijn we altijd in staat geweest een realistisch beleid te ontwikkelen om het recht van ons volk op zelfbeschikking te concretiseren. De geheime, heimelijke of openbare bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van de PLO en Israëlische vredesactivisten vonden aanvankelijk in Europese hoofdsteden plaats. Het eerste officiële contact tussen de PLO en de Israëlische regering kreeg zijn beslag in de een Europese hoofdstad – Oslo. Dat is ook de plaats waar de eerste overeenkomst die ooit tussen de twee partijen tot stand is gekomen voor de eerste maal is ondertekend. Ondertekening in Washington volgde later datzelfde jaar.
Toen de Palestijnse Nationale Raad in 1998 het Palestijnse vredesinitiatief goedkeurde en de resoluties 242 en 338 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aanvaardde, schiep deze Raad een gelegenheid voor een historische verzoening. Ik moet daar in alle eerlijkheid aan toevoegen dat dit voor ons volk een moeilijke stap was. Ik moet echter ook wijzen op de rol van onze historische leider Yasser Arafat. Er was moed voor nodig om deze beslissingen te nemen. Er was moed voor nodig om met de steun van ons volk een vredesformule te presenteren waarin voorgesteld werd een Palestijnse staat op te richten met een grondgebied van maar 22 procent van het historische Palestina – dat is immers de omvang van de sinds 1967 door Israël bezette gebieden. Na de instelling van de Palestijnse Autoriteit zijn we ons blijven inzetten voor vrede. We hebben er herhaaldelijk op gewezen dat dit proces gebaseerd moest zijn op het principe van partnerschap, een partnerschap dat er alles aan doet om tot een vergelijk te komen en een oplossing te vinden voor de problemen die door een lang, bitter en bloedig conflict in het leven zijn geroepen. Ik heb het dan over een partnerschap waarin beide partners begrip tonen voor de gerechtvaardigde eisen van de andere partner, een partnerschap dat de grondslagen kan leggen voor een nieuwe – en andere – toekomst voor zowel Palestijnen als Israëliërs.
Het was de bedoeling dat het vredesproces na een paar jaar al in de laatste fase zou zijn aangeland. Dat dit proces is verstoord is vooral het gevolg van het feit dat Israël het idee van een partnerschap heeft verworpen. Israël blijft een destructief beleid volgen. Het blijft nederzettingen bouwen, het blijft muren optrekken en het blijft land confisqueren. Zo creëert Israël een werkelijkheid die de uitkomst van de onderhandelingen wel moet schaden. Het niet nakomen van beloftes en de verwerping van internationale assistentie is nu het voornaamste kenmerk van het Israëlisch beleid geworden. Dat heeft de dynamiek van het vredesproces danig verstoord, zodat de mensen zich beginnen af te vragen of het allemaal wel zin heeft. Het beleid dat Israël de afgelopen jaren gevoerd heeft is er op gericht de Palestijnse Autoriteit en al haar instellingen volledig te vernietigen. Ook de meest essentiële infrastructuur die met de hulp van uw landen is opgebouwd wordt door Israël systematisch afgebroken.
U kunt begrijpen – en dat geldt zeker voor degenen onder u die ter plaatse zijn geweest – hoe frustrerend dit is en hoeveel ellende dit beleid teweegbrengt. Toch hebben we onze nationale strijd gewoon voortgezet en er steeds voor gezorgd dat we daarbij aan de normen van internationaal recht voldoen. We hebben alle aanvallen op burgers veroordeeld. We hebben elke vorm van terrorisme steeds afgewezen. We hebben er steeds op gewezen dat we een cultuur van vrede en geen cultuur van oorlog moeten creëren. We hebben op alle mogelijke vreedzame wijzen verzet geboden tegen de bezetting.
(Luid applaus)
Zestien maanden geleden zijn er na het verscheiden van President Arafat verkiezingen gehouden in de Palestijnse bezette gebieden. Ik heb daar als kandidaat met een duidelijk programma aan deelgenomen: er moest een wapenstilstand worden gesloten en we dienden goed te begrijpen dat dit conflict alleen via onderhandelingen kan worden opgelost. Ik stelde bovendien voor op een aantal gebieden een hervormingsbeleid te voeren – om de democratie te versterken, om rust te brengen, om de veiligheid te bevorderen en om de rechtsstaat te consolideren.
Ik ben er trots op dat het Palestijnse volk mij deze taak heeft toevertrouwd. We zijn onmiddellijk – en met instemming van alle groepen en facties – aan het werk gegaan. Voor het eerst in jaren vonden er vrijwel geen gewapende aanvallen door Palestijnen plaats. De Israëliërs reageerden daarop met het voortzetten van de bouw van de apartheidsmuur op de Westelijke Jordaanoever, de muur die ons grondgebied fragmenteert. Ze hebben de moorden, arrestaties en militaire invallen in onze steden, dorpen en vluchtelingenkampen voortgezet. Het beleg dat onze gebieden in een verstikkende greep houdt wordt in een verhevigde vorm voortgezet. Israël blijft akkoorden en overeenkomsten verwerpen, waaronder ook het akkoord dat na de Palestijnse presidentsverkiezingen in Sharm al-Sheikh was bereikt. En toch hebben wij het Israëlische plan voor terugtrekking uit de Gazastrook aanvaard. We hebben ervoor gezorgd dat die terugtrekking soepel en kalm kon verlopen. We hebben laten zien dat we onze verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid kunnen aanvaarden, zeker in de grensgebieden. Europese waarnemers hebben ons daar geholpen bij het opzetten van de eerste volledig door Palestijnen beheerde grensovergang.
Wij reiken Israël de hand, maar Israël aanvaardt die niet. Het blijft elke gelegenheid om te onderhandelen en vrede een kans te gunnen, afwijzen. De frustratie bij ons volk is daarom toegenomen. Het Israëlische beleid heeft de toch al problematische economische omstandigheden in Palestina nog eens verergerd. Bovendien is het nu heel tijdrovend – en gevaarlijk – geworden om van de ene plaats naar de andere te reizen. Overal op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem zijn immers checkpoints opgezet. De mensen willen een gewoon leven leiden: ze willen naar hun werk reizen of hun akkers bewerken, ze willen naar het ziekenhuis of de universiteit kunnen gaan, ze willen hun kinderen naar school begeleiden of een bezoek aan de moskee of de kerk brengen. Voor al die mensen zijn deze checkpoints vernederend – ze voelen zich onderdrukt.
Het Israëlische bezettingsbeleid heeft frustratie en teleurstelling gegenereerd, en het ziet er niet naar uit dat het vredesproces ergens heen leidt. Dat is de achtergrond waartegen u de verkiezingen van afgelopen januari moet zien. De hele wereld heeft kunnen zien dat de bestuursmacht op een soepele en democratische wijze is overgedragen en dat we een democratisch proces op gang hebben gebracht dat we nu wel moeten blijven voortzetten. Ik wil u er echter wel opnieuw op wijzen dat een democratie onder een bezettingsmacht, zonder enige vrijheid voor de mensen, een democratie zonder ziel is. De afgelopen vier maanden hebben we een situatie doorgemaakt die in onze geschiedenis zonder precedent is. Het programma van de partij die de verkiezingen heeft gewonnen en nu een regering heeft gevormd, sluit niet aan bij mijn programma en de verplichtingen die de Palestijnse Autoriteit op zich heeft genomen.
Bij het omgaan met deze situatie hebben we ons laten leiden door dezelfde beginselen die ons hebben bewogen de verkiezingen op de afgesproken tijd te houden. We zullen dit probleem binnen onze instellingen aanpakken, overeenkomstig onze eigen normen en wetten. De politieke activiteiten zoals die de afgelopen maanden in Palestina hebben plaatsgevonden, hebben geleid tot een algemene consensus bij de bevolking dat de verplichtingen die de Palestijnse Autoriteit op zich heeft genomen en onze verplichtingen ten aanzien van het internationaal recht moeten worden nagekomen. Ik heb de nieuwe regering gevraagd haar programma aan te passen om het verenigbaar te maken met onze internationale verplichtingen. We voeren een continue dialoog die over een aantal dagen zal uitmonden in een nationale dialoog. Ik hoop dat dit zal leiden tot de zojuist vermelde aanpassing van het regeringsprogramma.
Bij deze benadering hebben we de steun van de internationale gemeenschap nodig. De nieuwe regering moet de kans krijgen om zich aan te passen aan de essentiële voorwaarden die de internationale gemeenschap stelt. Het stopzetten van de hulp en de steun aan de Palestijnse Autoriteit zal de reeds verslechterende economische en sociale situatie in het land nog eens verergeren. Het netwerk van functionerende en efficiënte ministeries en andere overheidsinstellingen zal zo verzwakken. En dat zijn ministeries en instellingen die met de steun van de landen van de Europese Unie zijn opgezet en ontwikkeld. Ik wil daarom van deze gelegenheid gebruik maken om het Kwartet te bedanken voor zijn recent genomen beslissing om de steun aan het Palestijnse volk voort te zetten op basis van een mechanisme dat onder EU-leiderschap zal worden ontwikkeld. We dringen er om dezelfde reden bij Israël op aan om onze inkomsten uit belastingen en douanerechten onmiddellijk vrij te geven. De Europese Unie kan daarbij een belangrijke rol spelen. Daarom vragen wij om uw steun om ervoor te zorgen dat Israël de belasting en de douanerechten die het ons verschuldigd is, direct betaalt.
(Luid applaus)
De Israëlische regering gebruikt opnieuw de slogan “Geen Palestijnse Partner”. U zult zich herinneren dat de Israëlische regering die kreet in het verleden heeft gebruikt als een excuus om overeenkomsten niet na te komen en te weigeren naar de onderhandelingstafel terug te keren. We maken ons ernstige zorgen over de vrede in onze regio nu we horen dat Israël plannen heeft om definitieve grenzen te trekken binnen Palestijns grondgebied. De kans dat er ooit een oplossing met twee staten komt wordt door dit soort plannen volledig teniet gedaan. Israël zal zo immers grote stukken Palestijns bezet grondgebied annexeren. Wat overblijft zijn geïsoleerde eilandjes die niet op elkaar aansluiten en geen water hebben. De Israëliërs beweren namelijk dat dit water van hen is. Deze pogingen om unilateraal een “oplossing” af te dwingen zal elke hoop op een herleving van het vredesproces doven. Het zal leiden tot wederom een periode van spanning en conflicten. En dat terwijl de mensen die in deze regio leven al tientallen jaren zo’n zware prijs betalen.
De bewering dat er geen Palestijnse partner of tegenhanger zou zijn is ongegrond. Onze basiswet geeft het Uitvoerend Comité van de PLO, de voorzitter van dit Comité en het departement van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid om te onderhandelen. Op basis van de bevoegdheid die de grondwet mij verschaft zijn wij te allen tijde bereid terug te keren naar de onderhandelingstafel om tot een vergelijk te komen en dit langdurige conflict te beëindigen. Ik heb daarop gewezen toen ik een aantal dagen geleden Ehud Olmert opbelde om hem te feliciteren met zijn ambtsaanvaarding. Tijdens dat gesprek heb ik duidelijk gemaakt dat het onze oprechte wens was om zo vlug mogelijk naar de onderhandelingstafel terug te keren om over vrede te onderhandelen. Dat is wat de hele wereld van ons verlangt. Daarom vragen we de internationale gemeenschap om ons te steunen en zo te verhinderen dat de regio naar de afgrond glijdt. Dat zou leiden tot een nieuwe conflictencyclus en die zou niet alleen voor het Midden-Oosten negatieve gevolgen zou hebben, maar ook voor de rest van de wereld. Er heersen in onze regio nu immers ook andere spanningen.
We willen actie op basis van het internationaal recht en de routekaart. We willen onderhandelingen tussen partners als alternatief voor het unilaterale Israëlische beleid, het gedwongen opleggen van oplossingen en het verwerpen van de dialoog. Dat is voor ons heel belangrijk. We kunnen de mensen in onze regio namelijk alleen door onderhandelingen naar elkaar toebrengen. Alleen zo kan gewerkt worden aan vrede, welvaart en modernisering. Dat zijn allemaal waarden die wij met de mensen van Europa gemeen hebben.
Ik dank u opnieuw voor uw uitnodiging en uw gastvrijheid. Ik voel dat ik me heb gericht tot vrienden die onze inzet voor de vrijheid, democratie, tolerantie en dialoog delen. Ik ben ervan overtuigd dat u zich zult blijven inzetten voor het gerechtvaardigde verlangen van het Palestijnse volk om de vrijheid te herwinnen en in het heilige land een onafhankelijke staat op te bouwen op basis van de grenzen van 1967 met Israël.
Ik dank u voor uw aandacht.
(Het Parlement staat op en geeft de spreker een staande ovatie)
De Voorzitter. Hartelijk dank, mijnheer de president. U zult gemerkt hebben dat het Europees Parlement zeer aandachtig naar uw toespraak geluisterd heeft. Bij uw laatste woorden sluiten wij ons graag aan, daar ook wij blijven ijveren voor een tweestatenoplossing.
Ik ben er ook zeker van dat uw woorden voor veel afgevaardigden een stimulans zullen zijn om meer tijd en aandacht te besteden aan het Midden-Oostenconflict.
Sinds uw vergeefse poging ons hier toe te spreken enige tijd terug hebben we geen nieuwe resolutie over deze kwestie aangenomen, maar er wel veel debatten over gevoerd. Verder zal ook het debat dat straks in de Conferentie van voorzitters zal plaatsvinden het Parlement helpen zijn standpunt ten aanzien van dit conflict beter te bepalen.
Nogmaals hartelijk dank, mijnheer de president. Wij wensen u en uw volk alle goeds.
(Applaus)
(De plechtige vergadering wordt om 12.30 uur gesloten)
President Abbas sprak Arabisch. Deze Nederlandse tekst is gebaseerd op een vertaling in het Engels.
10. Stemmingen (voortzetting)
De Voorzitter. Wij gaan nu verder met de stemming.
10.1. Tenuitvoerlegging, gevolgen en uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt (stemming)
10.2. Vereenvoudiging van de regelgeving (stemming)
10.3. Resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen (stemming)
Vóór de stemming
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, deze opmerking is enkel van belang voor mijn collega’s van de PPE-DE-Fractie. Er waren immers een aantal kleine problemen met het eerste amendement. Eerst en vooral hebben we geen tijd gehad om de kwestie in de commissie te bespreken. Ten tweede wordt, zowel in de Poolse tekst als in andere taalversies, de heer Buzek als een van de indieners van het amendement vermeld. Dat is niet correct. Hoewel anders aangegeven op onze stemlijst, zou ik mijn geachte collega’s toch willen vragen om voor dit amendement te stemmen, net als voor het hele verslag bij de tweede stemming.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De Commissie stelt voor om de invoerheffingen op bepaalde soorten ongedopte rijst uit India en Pakistan op te heffen, wat wij uitstekend vinden. Wij Zweedse conservatieven steunen dit voorstel dan ook.
Tegelijkertijd wordt voorgesteld om de quota voor een aantal andere soorten rijst uit de Verenigde Staten en Thailand te handhaven, conform de overeenkomsten die de Commissie met deze respectieve landen heeft gesloten.
Wij vinden dat alle invoerheffingen moeten worden afgeschaft, omdat invoerheffingen schadelijk zijn voor zowel het uitvoerende land als de consumenten in de EU en de algemene economische ontwikkeling.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Verordening (EG) nr. 1785/2003 dient gewijzigd te worden om rekening te kunnen houden met de gewijzigde bepalingen voor de invoer van rijst uit hoofde van de overeenkomsten tussen de Commissie en India (Raadsbesluit 2004/617/EG van 11 augustus 2004), Pakistan (Raadsbesluit 2004/618/EG van 11 augustus 2004), de Verenigde Staten van Amerika (Raadsbesluit 2005/476/EG van 21 juni 2005) en Thailand (Raadsbesluit 2005/953/EG van 20 december 2005).
Deze overeenkomsten leggen de douanevoorwaarden voor de invoer vast en houden daarbij rekening met de aard van het product en de ingevoerde hoeveelheden. Krachtens de overeenkomsten heeft de Commissie toestemming om gedurende een overgangsperiode af te wijken van Verordening (EG) nr. 1785/2003. Daar die mogelijkheid beperkt was tot 30 juni 2006, is het nu dringend nodig de tekst van de geldende verordening te wijzigen.
Daarom ben ik het eens met het Commissievoorstel en keur ik het verslag van Joseph Daul goed.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij hebben tegen dit verslag gestemd. Wij vinden dat de handel in rijst in beginsel vrij moet zijn. Dat zou de huishoudkas van de consumenten ten goede komen.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Grosso modo stem ik in met de goedkeuring van dit document.
De opzegging van de Visserijovereenkomst tussen de EU en Angola was onvermijdelijk gezien de ontstane verplichtingen ten gevolge van het nieuwe Angolese wettelijke kader, die onverenigbaar zijn met de EU-beginselen betreffende partnerschapsovereenkomsten met derde landen.
Ik ben het zowel eens met het voorstel het huidige FIOV flexibeler te maken als met de uitzonderingsmaatregelen in het voorstel. In het kader van de wederkerigheid meen ik echter dat de Europese Unie met de nodige aandacht de visserijactiviteiten van de communautaire reders die van deze maatregelen gebruik zullen maken, dient te volgen.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het voorstel van de Commissie onderscheidt zich van de meeste voorstellen inzake visserijovereenkomsten met derde landen, omdat de EU, in plaats van de overeenkomst te verlengen of een nieuw protocol in te voeren, de onderhavige overeenkomst met Angola opzegt. De Zweedse partij Junilistan stemt consequent tegen verlengingen van visserijovereenkomsten en juicht het daarom toe dat deze overeenkomst wordt opgezegd. We hebben daarom voor dit verslag gestemd.
De reden waarom de overeenkomst wordt opgezegd, is dat de Commissie het niet eens is met de Angolese wetgeving over de biologische aquatische rijkdommen. De rapporteur betreurt het dat de Gemeenschap en de Angolese autoriteiten er niet in geslaagd zijn om het eens te worden over een overeenkomst. Wij betreuren het eerder dat de EU nog steeds de bedoeling heeft om nieuwe destructieve visserijovereenkomsten te sluiten en om bestaande overeenkomsten te verlengen.
De Commissie en het Europees Parlement beseffen niet dat de visserijovereenkomsten met derde landen negatieve gevolgen hebben voor de bevolking in de betrokken landen. Wij hebben dus een heel andere invalshoek dan de rapporteur bij onze visie op de visserijovereenkomsten van de EU met derde landen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) De opzegging van de overeenkomst betekent niet alleen dat er vangstmogelijkheden en bijgevolg werkgelegenheid en toegevoegde waarde verloren gaan, maar ook dat er omschakelingskosten moeten worden gemaakt voor de vaartuigen die van de visserij in de Angolese wateren afhankelijk zijn.
Ik betreur de opzegging en ben van oordeel dat alle reële mogelijkheden voor de betroffen vaartuigen om in andere wateren of in het kader van andere visserijovereenkomsten te gaan vissen, uitvoerig dienen te worden onderzocht. Er moet ook onderhandeld worden over nieuwe vangstmogelijkheden of ongebruikt gebleven bestaande mogelijkheden. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat de vaartuigen in Angola blijven en daar vissen door de oprichting van joint ventures. De arbeidsplaatsen dienen behouden te blijven en de sloop van vaartuigen moet voorkomen worden.
Daarom zijn er maatregelen nodig om de omschakeling van deze vissersvaartuigen te vergemakkelijken. Zij kunnen bijvoorbeeld vrijstelling verkrijgen van de verplichting tot terugbetaling van de in de voorbije tien jaar ontvangen bouw- en moderniseringspremies en de in het kader van het FIOV uitgekeerde steun wegens tijdelijke stillegging.
Joint ventures met derde landen dienen gebaseerd te zijn op echte samenwerkingsprojecten die wederzijds voordeel opleveren en mogen er niet toe leiden dat vloten en visserijactiviteiten de landen van de Gemeenschap verlaten, met het daaruit voortvloeiende verlies van arbeidsplaatsen en bedrijvigheid in de hele sector.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over de plaats van levering van diensten houdt zich bezig met de belastingheffing op diensten die worden geleverd aan niet-belastingplichtigen. Het is een uitvloeisel van het nu alweer drie jaar geleden gepresenteerde verslag van de Commissie over de wijziging van de regeling betreffende de belasting van diensten aan belastingplichtigen en heeft dus betrekking op de business-to-business-sector.
Het Parlement heeft geen substantiële wijzigingen aangebracht, en wel om de volgende redenen: ten eerste biedt het voorstel van de Commissie een coherent kader voor de wijzigingen van de zesde BTW-richtlijn die al drie jaar geleden zijn voorgesteld. Ten tweede is met dit kader een goed compromis gevonden tussen het heffen van belasting op de plaats van verbruik en de administratieve lasten voor de Europese ondernemingen. Ten derde is het voorstel een belangrijke stap in de richting van een herziening van het Europese BTW-stelsel in een veranderde omgeving. In de vierde plaats hopen we dat de Raad deze regeling samen met de voorgestelde one-stop shop voor ondernemingen zal invoeren, omdat op die wijze de bureaucratische rompslomp voor de bedrijven in Europa kan worden verminderd.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Na de weinig glorieuze episode van de dienstenrichtlijn zou het opnieuw ter discussie stellen van het oorsprongslandbeginsel - dit keer met betrekking tot de BTW-heffing op de levering van diensten - alweer een stap in de verkeerde richting zijn. Als de ideeën uit het verslag-Karas in de praktijk worden gebracht, zou dit negatieve en gevaarlijke gevolgen hebben. De Commissie en een groot aantal landen in de Raad zouden namelijk willen dat de plaats van verbruik bepalend werd voor de levering van diensten, en niet langer de plaats van waaruit de dienst wordt geleverd. Als wij echter het oorsprongslandbeginsel zouden afschaffen, dan zou er een ingewikkeld, bureaucratisch, oncontroleerbaar en derhalve onuitvoerbaar systeem ontstaan.
Uitgaan van de plaats van verbruik druist in tegen de beginselen die tot voor kort het op communautair niveau toepasbare BTW-systeem regelden. De lidstaten hebben behoefte aan stabiliteit en voorspelbaarheid om hun overheidsfinanciën te kunnen beheren. Aangezien de communautaire wetgeving op bijvoorbeeld het gebied van de elektronische handel nog maar zeer onlangs is ingevoerd, is het onredelijk om alles te willen omgooien.
Esko Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, de politieagenten Michaelis en Proske beweren dat onze collega, de heer Pflüger, hen bij een demonstratie in München voor klootzak ofwel Arschkopf heeft uitgemaakt. Volgens de heer Pflüger hoort dit woord helemaal niet tot zijn vocabulaire. Daarom wil ik zeggen dat de heer Michaelis en de heer Proske echte klootzakken ofwel Arschköpfe zijn door te beweren dat onze collega dit heeft gezegd. Daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het besluit van de meerderheid van het Parlement om de immuniteit op te heffen van Tobias Pflüger, die als kandidaat van de PDS in Duitsland tot lid van het Parlement is gekozen en deel uitmaakt van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, is van bijzondere betekenis.
Het is een ongehoord, duidelijk politiek getint besluit dat een ernstig precedent schept. De aanleiding ervoor was namelijk de deelname van het lid aan een manifestatie tegen de zogenaamde “Veiligheidsconferentie van München”, die elk jaar in deze Duitse stad plaatsvindt.
Dit is de vierde aanklacht die Tobias Pflüger ontvangt in verband met zijn deelname aan deze manifestatie. In 1999 heeft de Rechtbank van München de beschuldigingen ingetrokken, in 2003 is de zaak geseponeerd en in 2004 heeft de politie zelfs formeel haar verontschuldigingen aangeboden. In dit geval gaat het om 2005, toen Tobias Pflüger voor de eerste keer als lid van het EP deelnam aan deze manifestatie.
Het verzoek tot opheffing van de immuniteit is gedaan door het ministerie van Justitie van de Bondsrepubliek Duitsland. Op voorstel van de heer Speroni, van de Italiaanse Lega Nord uit Italië, heeft de meerderheid van het Parlement het verzoek ingewilligd. Bij lezing van het verslag van de Commissie juridische zaken van het EP is het nu genomen besluit onbegrijpelijk en kwalijk.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het compromis waarover we vandaag hebben gestemd, juich ik in principe toe. We mogen alleen niet uit het oog verliezen dat primair de staat verantwoordelijk is voor de aanpak van het probleem van overgewicht, met name bij kinderen. Natuurlijk hebben we mondige consumenten nodig, zodat ze een juiste beslissing kunnen nemen. Desalniettemin moeten we niet onze toevlucht nemen tot een Europese regeldrift en het bedrijfsleven met zaken opzadelen die het eigenlijk niet kan waarmaken. Daarom vind ik informatie prima, maar laat de staat nu ook maatregelen nemen om het probleem van overgewicht effectief aan te pakken.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk is het ook de taak van de Europese Unie om iets te ondernemen tegen de toename van ziekten die nauw samenhangen met onze voeding. Gezien de uitgesproken scepsis die veel Europeanen jegens de gentechnologie koesteren en in het licht van de uitspraak die de WTO kortgeleden heeft gedaan, zou Europa naar mijn opvatting zo snel mogelijk moeten laten onderzoeken wat op de middellange en lange termijn de schadelijke gevolgen van genvoedsel voor de gezondheid zijn. Dan zouden we de burgers eindelijk ook hierover enige duidelijkheid kunnen verschaffen.
Natuurlijk mogen we in dit verband ook de radioactieve besmetting van bepaalde voedingsmiddelen niet vergeten, die twintig jaar na Tsjernobyl nog altijd voorkomt en waarvan de effecten nog altijd niet voldoende zijn onderzocht.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij Zweedse sociaal-democraten hadden het liefst gezien dat het Parlement zich had geschaard achter de sterkere voorstellen die zowel in het oorspronkelijke verslag van de Commissie als in het gemeenschappelijke standpunt van de Raad stonden. Het was echter niet mogelijk om tot een overeenkomst te komen waarin deze voorstellen zijn opgenomen.
Wij vinden het bereikte compromis het beste resultaat dat we op dit moment kunnen bereiken. Het compromis geeft krachtige steun aan de consumentenbescherming en maakt het eenvoudiger voor de consumenten om gezonde keuzes te maken als ze dat willen. Daarom hebben wij het compromis gesteund en er in zijn geheel voor gestemd.
Gérard Deprez (ALDE), schriftelijk. - (FR) Vandaag hebben wij, na een hevige strijd, een akkoord tussen het Parlement en de Raad kunnen bereiken over het reglementeren van de claims die op levensmiddelen worden vermeld, en tegen iedere verwachting in is dit reeds in het stadium van de tweede lezing gelukt.
Daar ben ik blij om.
De tekst die wij hebben aangenomen heeft - in ieder geval - een tweeledige doelstelling, namelijk enerzijds het voorkomen van bepaalde misleidende reclameboodschappen of claims, en anderzijds het voorkomen van zwaarlijvigheid.
Door deze tekst aan te nemen, zetten wij een concrete stap: wij laten de Europese burgers - die in toenemende mate lijken te twijfelen aan het nut van ons Europese integratieproject - hiermee zien, dat Europa dagelijks vooruitgang boekt, dat het praktische regels produceert die hun dagelijks leven verbeteren - in dit geval door hen in staat te stellen bewust te kiezen wat zij eten -, kortom, dat Europa ergens toe dient!
Voor de consumenten is een adequate etikettering namelijk onontbeerlijk, en persoonlijk ben ik er blij om dat de verpakking van een product dat “vetarm” is, maar dat tevens een “hoog gehalte aan suiker” heeft, voortaan beide vermeldingen op dezelfde zijde moet bevatten, terwijl ze allebei even goed leesbaar moeten zijn!
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het vandaag aangenomen verslag is een verbetering in vergelijking met de tekst die het resultaat was van de eerste lezing. De voorwaarden voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims zijn nu strenger geformuleerd. Een gevarieerde en evenwichtige voeding is een vereiste voor een goede gezondheid en de invloed van de afzonderlijke producten in de totale voeding is relatief gering.
Aan de andere kant dienen zowel gezondheids- als voedingsclaims wetenschappelijk te zijn onderbouwd door rekening te houden met alle beschikbare wetenschappelijke gegevens en door de bewijzen te vergelijken. Dat staat nu in de goedgekeurde voorstellen, waaraan ook mijn fractie haar steun heeft gegeven. Wij betreuren het evenwel dat er een amendement is aangenomen dat een uitzondering maakt voor de voedingsprofielen.
Hoewel het goedgekeurde compromis op een aantal punten niet aan onze verwachtingen beantwoordt, geeft het toch een bepaalde mate van bescherming en informatie voor de consument en probeert het de rechten van de KMO’s te beschermen.
Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Stemverklaring inzake het verslag-Poli Bortone betreffende het voorstel tot de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen.
De ontwerpverordening van de Commissie betreffende voedings- en gezondsheidsclaims is gebaseerd op diverse vooronderstellingen die wij twijfelachtig vinden: niet alleen dat er een absolute waarheid bestaat over wat gezond is en dat verkoopargumenten en reclame negatieve zaken zijn die moeten worden gereguleerd, maar ook dat de voedingsgewoonten van de burgers kunnen worden gestuurd door politieke besluiten. Tenslotte wordt ervan uitgegaan dat dit een politieke taak voor de EU is.
Geen van deze vooronderstellingen zijn juist. Er bestaat geen absolute waarheid over wat schadelijk of nuttig is; er worden nieuwe ontdekkingen gedaan en men komt terug van oude waarheden, en daarom is het regelrecht ongepast om de burgers door politieke besluiten tot een bepaald gedrag te dwingen. Met politieke besluiten kan men niet garanderen dat de burgers een evenwichtig voedingspatroon aannemen, en men kan er ook het nut van afzonderlijke producten in een bepaalde context niet mee vaststellen. Iedereen moet op zijn eigen voorwaarden de verantwoordelijkheid voor zijn voeding op zich nemen. Producten die op nieuwe ontdekkingen zijn gebaseerd moeten een kans krijgen een plaats op de markt te veroveren om daar met bestaande producten te concurreren.
Op dit moment is er geen mogelijkheid om tegen het voorstel van de Commissie te stemmen, en daarom kiezen wij ervoor om voor het voorstel van het Europees Parlement te stemmen, omdat dat tot minder regels leidt dan het voorstel van de Commissie en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Dit Commissievoorstel dicht een aantal leemtes en presenteert een strategie voor de komende jaren betreffende de informatie voor de consument over de gebruikte levensmiddelen.
Meer precieze en bondige informatie voor de consument kan ertoe bijdragen problemen als hart- en vaartziekten en zwaarlijvigheid te verminderen.
De aangenomen compromisamendementen vormen een aanzienlijke verbetering van het oorspronkelijke voorstel, dat ik ontoereikend acht en slecht onderbouwd.
Het opnemen van ingevoerde producten, de speciale aandacht ten aanzien van voor kinderen bestemde levensmiddelen, makkelijker toegang voor KMO’s, het uitsluiten van verse en niet voorverpakte producten en het verbieden van gezondheidsclaims voor alcoholhoudende dranken (met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 procent) maken de richtlijn krachtiger en vollediger.
Daarom stem ik in met het Commissievoorstel en met het verslag-Poli Bortone.
Christa Klaß (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ondanks lange discussies en veel lobbywerk zijn we er niet in geslaagd weer grip te krijgen op de realiteit. Doorslaggevend is niet de samenstelling van een bepaald voedingsmiddel, maar de algehele wisselwerking tussen gezonde, evenwichtige voeding en specifieke individuele omstandigheden zoals werkzaamheden, leeftijd en geslacht.
Al dit soort factoren zouden moeten uitmonden in een profiel. Aangezien die factoren echter voortdurend veranderen, moeten we erkennen dat er geen voedingsprofielen zijn. De enige methode is die van onderwijs en opvoeding. In Duitsland noemen de plattelandsvrouwen dat “leren hoe je jezelf moet redden”. Dat kan het beste plaatsvinden in het gezin, op school en via algemene vorming. Verder hoop ik dat de verdergaande suggestie van een “verkeerslichtetiket” niet meer is dan een flauwe grap.
Maar wie weet wat “zulke intelligente mensen” zoal niet te binnen kan schieten. Een voorbeeld voor de onrealistische aanpak is dat dranken met een alcoholgehalte van meer dan 1,2 volumeprocent (wijn) niet van claims mogen worden voorzien. Aan de ene kant wordt gevraagd om wetenschappelijke profielen, aan de andere kant wordt het verbreiden van wetenschappelijke inzichten verboden.
Bovendien valt wijn al onder bestaande EU-verordeningen. Die moeten ook in dit geval van toepassing zijn. We hebben weliswaar veel gediscussieerd, maar nog niet genoeg, zoals uit het compromis blijkt. Ik heb de amendementen gesteund in de hoop dat het ondeugdelijke compromis daardoor acceptabel wordt.
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik stem in met de compromistekst betreffende de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims, die enige punten van vooruitgang bevat, zoals met name artikel 4, dat bepaalt dat er wetenschappelijk onderzoek moet worden verricht, voordat er claims mogen worden gedaan. Desalniettemin vond ik het belangrijk om tegen alle amendementen (90, 66 en 17) te stemmen die reële risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Het zou gevaarlijk zijn om claims op levensmiddelen te handhaven die - doordat ze een onvolledig beeld geven - de consumenten zouden kunnen misleiden.
Het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar om op een product de vermelding “suikervrij” op de voorgrond te stellen, terwijl ditzelfde product veel vet zou blijken te bevatten.
Zwaarlijvigheid rukt steeds verder op in Europa en steeds meer kinderen krijgen hiermee te maken. Het is van essentieel belang om deze plaag te bestrijden door mensen niet tot overmatige voedselconsumptie aan te zetten en door de consumenten niet langer zand in de ogen te strooien. Wij moeten hen juist in de richting van evenwichtige producten leiden.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben heel tevreden met dit verslag. We zouden op deze wijze kunnen aanzetten tot een eerlijker en begrijpelijker etikettering van voedingswaren. Het zou voor bedrijven nu moeilijker moeten worden hun producten van misleidende informatie te voorzien.
Jean-Claude Martinez (NI), schriftelijk. - (FR) Het is een goede zaak om voedingsclaims te willen controleren, zodat voorkomen kan worden dat handelaars in cholesterol en suikerziekte hun mierzoete dranken en supervette levensmiddelen verkopen met de misleidende claim dat hun producten zoveel energie zouden verschaffen.
Om in dit gezondheidsstreven tegen zwaarlijvigheid en tegen alcoholisme echter ook wijn te willen betrekken, zoals de commissaris gisteren deed, is ontoelaatbaar. Wijn is beslist geen alcoholische drank die door middel van industriële processen wordt vervaardigd, maar een drank die ontstaat uit de natuurlijke gisting van verse druiven. In Europa staat wijn niet gelijk aan water plus chemie plus aromastoffen, zoals het geval is in de Wineries van Californië of Australië, maar is het een voedingsmiddel op basis van gefermenteerde druiven.
Dan moeten wij dat ook kunnen zeggen. Dan moet het mogelijk zijn om claims te doen betreffende het positieve effect dat wijn met zijn antioxidanten op de voeding en de gezondheid heeft. Hoe kun je anders verklaren dat het geografische gebied van de wijnbouw samenvalt met het gebied waar de beschaving is geworteld, terwijl het geografische gebied van de noordse landen, met hun hang naar eugenetica en obsessie voor gezondheid, ook het gebied is van dronkenschap, skinheads en cyclische depressies, dat bovendien geen enkel cultureel wonder van formaat heeft voortgebracht?
Linda McAvan (PSE), schriftelijk. – (EN) De socialistische afgevaardigden steunen de vandaag bereikte overeenkomst over de etikettering van voedingsmiddelen met informatie over voedingswaarde en gezondheid. We beseffen dat dit een compromis is. Bij een aantal aspecten van dit akkoord hebben we onze reserves, en dat geldt vooral voor amendement 66. We hadden de voorkeur gegeven aan de tekst van het gemeenschappelijk standpunt. Daarin werden geen uitzonderingen toegestaan. De nieuwe wet betekent hoe dan ook een stap voorwaarts bij de etikettering van voedingswaren voor consumenten. Het normatief kader als geheel is zo beslist verbeterd. Dat is de reden waarom we dit compromis hebben aanvaard.
Angelika Niebler (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik wijs de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen in de door de lidstaten vastgestelde versie af.
De verordening wil dat in de toekomst voor alle levensmiddelen voedingsprofielen worden opgesteld. Verder mogen levensmiddelen alleen met voedings- en gezondheidsclaims worden aangeprezen, wanneer die claims vooraf zijn erkend middels een uniforme procedure die voor heel Europa geldt.
Deze regels, die zogenaamd bedoeld zijn om verkeerde voedingsgewoonten tegen te gaan, leiden echter tot veel technische en bureaucratische rompslomp voor de producenten van levensmiddelen, zonder dat het probleem bij de wortel wordt aangepakt: overgewicht kan niet door regulatieve ingrepen, maar alleen door veranderingen in het voedings- en leefpatroon effectief worden bestreden. Wat nodig is, is dat men minder tijd voor de televisie en achter de computer doorbrengt en meer aan beweging doet.
De hele verordening is ook erg bevoogdend voor de consument en miskent diens oordeelsvermogen.
Bedenkelijk is de uniforme vergunningsprocedure voor gezondheidsclaims van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Dat is een onnodig bureaucratisch monstrum waarvan vooral de middenstand last zal hebben. Voor grote ondernemingen zijn de extra kosten voor aanmelding veel gemakkelijker op te brengen. De kleine en middelgrote bedrijven worden door de bijkomende kosten echter in hun bestaan bedreigd.
Deze verordening staat haaks op alle inspanningen om de bureaucratie terug te dringen en op alle voorstellen voor “beter wetgeven”.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. - (FR) Ik heb gisteravond de gelegenheid gehad mijn standpunt uiteen te zetten tijdens het debat over het verslag-Poli Bortone. Ik wil echter nog een toelichting geven op mijn stemgedrag met betrekking tot amendement 66, de beruchte disclosure clause.
Ik ben erop tegen dat artikel 4 en het voedingsprofiel op welke wijze dan ook ter discussie worden gesteld. In mijn ogen is dit compromis dan ook het toppunt van hypocrisie: toestaan dat levensmiddelen met een hoog gehalte aan suiker, zout of vet voedingsclaims gebruiken, zolang het hoge gehalte aan deze stoffen eveneens op het etiket vermeld wordt. Dit komt ronduit neer op het legaliseren van misleiding!
Een voorbeeld: leve de lollies “zonder vet”, ook al zijn ze tegelijkertijd een en al suiker! En dat ze tandbederf bij kinderen veroorzaken, dat is dan jammer.
Dat ik mij desondanks van stemming heb onthouden, is vanwege hetgeen nog meer in het verslag staat. Om te beginnen hebben wij een zeer lange weg afgelegd na onze stemming in eerste lezing, die het voedingsprofiel eenvoudigweg om zeep heeft geholpen. Daarnaast zijn er tal van onzekerheden weggenomen, met name voor het MKB. Bovendien blijft het verbod op gezondheidsclaims voor alcoholhoudende producten gehandhaafd. Tot slot ben ik ervan overtuigd dat een lange en kostbare bemiddeling ons uiteindelijk niets beters zal opleveren. Politiek houdt ook in dat wij compromissen moeten aanvaarden.
Karin Scheele (PSE), schriftelijk. – (DE) Vanaf het moment dat de Commissie haar voorstel indiende, is dit een zeer controversieel onderwerp geweest. Al in eerste lezing waren er zeer krappe meerderheden in het Europees Parlement. Ik behoor echter tot de minderheid die het zeer goede voorstel van de Commissie vanaf het begin van de discussie heeft gesteund. Ook het gemeenschappelijk standpunt is erg goed. Het compromis over de voedingsprofielen dat nu in tweede lezing is bereikt, is het absolute minimum dat ik nog kan steunen.
Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. – (EN) Het Parlement heeft besloten niet bewezen claims met betrekking tot voedingsmiddelen en dranken te verbieden. Dat geldt in het bijzonder voor producten die voor kinderen bestemd zijn.
De EU vond het een bezwaar dat van een voedingsmiddel in reclame gezegd kan worden dat het een “laag vetgehalte” bezit, terwijl er wel veel suiker of zout in zit, of – omgekeerd – dat voedingsmiddelen kunnen worden aangeprezen als “zoutarm”, terwijl er hoge concentraties andere stoffen in verwerkt zijn.
Het gaat hier om het waarheidsgehalte van reclameboodschappen. In een ideale wereld zou dat doel te verwezenlijken zijn. Het probleem is dat producenten de gezondheidsclaims die ze met betrekking tot hun producten maken nu ook moeten bewijzen. Voor het verkrijgen van het wetenschappelijk bewijs zoals dat in deze wetgeving is gedefinieerd moeten echter talrijke proeven worden gedaan. Dat kost meer dan kleine producenten zich kunnen veroorloven.
Van nu af aan schrijft de wet voor dat het voedingsprofiel op producten moet worden vermeld. Dat is een stap in de goede richting. Een probleem is wel dat er geen melding hoeft te worden gedaan van de kwaliteit van het vet, de suiker of het zout in voedingsmiddelen en dranken.
Voornoemde voedingsprofielen maken geen onderscheid tussen vetten, suiker- of zoutsoorten die voor ons schadelijk zijn en vetten, suiker- of zoutsoorten die voor onze gezondheid en groei onontbeerlijk zijn.
Ik zou zelf graag zien dat volledige lijsten met ingrediënten verplicht werden gesteld en dat bovendien werd vermeld aan welke procédés (bestraling, bleken, verzadiging, enzovoorts) de ingrediënten zijn blootgesteld. Zulke procédés kunnen deze ingrediënten namelijk beschadigen.
María Sornosa Martínez (PSE), schriftelijk. – (ES) Het doet de delegatie van Spaanse socialisten genoegen dat dit verslag is aangenomen, omdat hiermee verschillende eisen op het gebied van bescherming van de gezondheid en correcte informatie aan de consument met elkaar kunnen worden verenigd en de industrie zich daarbij niet geconfronteerd ziet met buitensporige kosten.
We willen echter nadrukkelijk stellen dat het onze bedoeling was om voor amendement 49 te stemmen, dat uiteindelijk is komen te vervallen, omdat wij vinden dat het om een voor de delegatie van Spaanse socialisten uitermate belangrijk amendement gaat, vanwege de betekenis ervan voor gegiste dranken van agrarische oorsprong (bier en wijn) en het voedingspatroon in een land als Spanje.
Marc Tarabella (PSE), schriftelijk. - (FR) Dit verslag, waarover wij in tweede lezing hebben gestemd, bevat een aantal punten van vooruitgang op het gebied van gezondheid, maar sommige amendementen betekenen echt een stap terug.
Dat is duidelijk het geval met de amendementen 17, 66 en 90, die er niet alleen op gericht zijn om producten met een hoog gehalte aan vetten, suiker of zout te legaliseren, maar ook om claims die misleidend zijn voor de consumenten toe te staan.
Ik vind het erg jammer dat bovengenoemde amendementen zijn aangenomen, waardoor de tekst voor een belangrijk deel aan relevantie inboet, en ik betreur het dat zij deel uitmaken van een compromis dat ik zonder meer als twijfelachtig wil bestempelen.
Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. Als kersvers Europarlementslid deed ik mijn allereerste telefoontje naar de Europese Commissie over een in voorbereiding zijnd voorstel van een Europese wet over gezondheids- en voedingsclaims. Dit is inmiddels 14 jaar geleden. Toen al was er het inzicht dat een communautair wetgevend optreden nodig was. Een akkoord over een concrete wettekst zoveel jaar later komt dus niets te vroeg.
Het resultaat mag gezien worden. Het bewaart een goed evenwicht tussen het belang en het recht van de consument op bescherming van zijn gezondheid en op informatie enerzijds en de eis geen overdreven lasten op het bedrijfsleven te leggen anderzijds.
Zowel de oplossing met betrekking tot de voedingsprofielen als de kennisgevingsprocedure geven aan dat we tot een volwassen aanpak gekomen zijn.
Dit resultaat krijgt dan ook mijn overtuigende stem.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij hebben voor de compromisvoorstellen tijdens deze tweede lezing gestemd. Wij vinden het belangrijk dat de consument een hoog niveau van bescherming heeft bij de toevoeging van vitamines en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen om te voorkomen dat deze producten een gevaar voor de volksgezondheid vormen.
De Raad heeft in december 2005 het gemeenschappelijk standpunt vastgesteld en daarbij een aantal belangrijke amendementen niet in aanmerking genomen die het Europees Parlement in mei vorig jaar had aangenomen. Daarom vinden wij het belangrijk dat de biologische beschikbaarheid van vitamines en mineralen opnieuw deel uitmaakt van de tekst. De vitamines en mineralen moeten namelijk door het lichaam kunnen worden opgenomen, want anders wordt de consument misleid en kan zijn gezondheid zelfs in gevaar komen.
Er dienen eveneens veilige maximumhoeveelheden voor vitamines en mineralen te worden vastgesteld en de informatie voor de consument moet begrijpelijk en zinvol zijn.
Wij betreuren het dat er andere, eveneens positieve amendementen niet zijn aangenomen, maar wij hopen dat de Raad in ieder geval met deze voorstellen rekening houdt.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik stem in met de richtlijn betreffende de toevoeging van vitamines en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen.
Ik ben van mening dat het van groot belang is om de verschillende nationale voorschriften betreffende de toevoeging van vitamines en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen te harmoniseren. De langdurige en moeizame discussies hebben laten zien dat er bij de lidstaten over deze kwestie zeer tegenstrijdige opvattingen bestaan. Daarbij gaat het niet alleen om verschillen in opvatting over de vraag of de toevoeging van dergelijke stoffen noodzakelijk is voor een evenwichtige voeding, maar spelen ook de verschillende tradities van de lidstaten een rol.
Hoewel in dit verslag alleen de vrijwillige toevoeging van vitamines en mineralen wordt geregeld, is het belangrijk dat we ons realiseren dat de producent vitamines en mineralen uitsluitend om nutritieve of gezondheidsredenen mag toevoegen.
De “andere stoffen” moeten worden gespecificeerd. Uit het oogpunt van consumentenbescherming moet uiteraard ook een negatieve lijst worden opgesteld.
Eerste vereiste is en blijft dat de consument wordt beschermd en geïnformeerd, aangezien in geval van twijfel de consument degene is die nadeel ondervindt, terwijl de producent ervan profiteert.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik steun dit verslag over de maatregelen die er genomen moeten worden om de glasaalindustrie in Europa te beschermen. Een gewijzigd smaakpatroon en een drastische terugloop van de bestanden hebben tot gevolg gehad dat een goedkope seizoenslekkernij een luxeproduct is geworden, vrijwel uitsluitend voor de uitvoer naar het Verre Oosten bestemd. Over de levenscyclus van glasalen is nog niet alles bekend. Overschotten en tekorten lijken elkaar af te wisselen, zonder dat precies duidelijk is waarom dat gebeurt. De afname zoals we die de afgelopen tientallen jaren hebben waargenomen is echter van zulk een omvang dat ze vermoedelijk niet aan natuurlijke schommeling kan worden toegeschreven. Als er geen actie wordt ondernomen zal deze kleine, maar plaatselijk heel belangrijke industrie geen lang leven meer beschoren zijn. Ik ben voor beperking van de vangst, maar geloof ook – net als de Commissie – dat er onderzoek moet worden verricht om vast te stellen wanneer een vangstverbod het doeltreffendst is. De vangsten variëren immers met de fasen van de maan en niet met de dag van de maand. Ik ben ook vóór een beperking van de uitvoer. Ik ben ervan overtuigd dat de WTO een dergelijke maatregel zal aanvaarden. De EU moet bovendien financiële steun geven om te verzekeren dat rivieren open blijven en glasaaltjes doorlaten. Het is mogelijk dat we dit onderwerp in de toekomst nog eens nader moeten bekijken. Hoofdzaak is dat er nu eindelijk actie ondernomen wordt.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Dit voorstel verdient mijn steun, hoewel ik van mening ben dat het wat ambitieuzer had kunnen zijn in zijn doelstellingen.
Ik zou de aandacht willen vestigen op enkele fundamentele aspecten van dit probleem. De stroomgebieden in de verschillende lidstaten waar deze vissoort voorkomt, kennen tamelijke grote onderlinge verschillen. Daaruit vloeit de noodzaak voort verschillende strategieën en maatregelen toe te passen om tot een effectief herstel van deze bestanden te komen.
Daarom lijkt het mij terecht dat de lidstaten zelf hun herstelplannen voorstellen.
Voorts lijkt het me belangrijk dat de EU steun verleent aan de maatregelen die de lidstaten het beste achten om tot herstel van de populatie te komen in de verschillende stroomgebieden. Daarbij kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan het bouwen en/of aanpassen van constructies om barrières in de loop van de rivieren te nemen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Met deze ontwerpverordening voor het herstel van het aalbestand heeft de Commissie als hoofddoel nationale aalbeheersplannen te maken.
Het voorstel beoogt voor volwassen schieraal een ontsnappingsniveau voor elk stroomgebied van 40 procent te garanderen. Dat zal moeilijk te realiseren zijn en bovendien geldt datzelfde doel voor alle lidstaten zonder rekening te houden met specifieke situaties.
In het Commissievoorstel stond ook een verbod op de aalvangst tijdens de eerste twee weken van elke maand. Deze overdreven maatregel zou zeer ernstige sociaal-economische effecten hebben gehad. Bovendien hadden die maatregelen binnen een betrekkelijke korte termijn, namelijk uiterlijk juli 2007, moeten worden toegepast.
De voorstellen van het Europees Parlement zijn daarom evenwichtiger, corrigeren de schadelijkste punten in het Commissievoorstel en leveren een bijdrage tot het herstel van de aalbestanden.
Het verslag vervangt het visverbod in de eerste helft van elke maand door een periode waarmee de visserijinspanning met de helft omlaag gaat. Het verslag verhoogt in aanzienlijke mate het doel van 40 procent ontsnappingen, maakt het mogelijk dat de lidstaten alleen maatregelen treffen voor belangrijke stroomgebieden en verplaatst de toepassingsdatum naar 1 juli 2008. Al deze maatregelen vergroten de manoeuvreerruimte van de lidstaten.
James Hugh Allister (NI), schriftelijk. – (EN) Ik heb tegen de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Marokko inzake de visserij gestemd, omdat ik er niet van overtuigd ben dat in de context van deze overeenkomst al de stappen die we hadden kunnen – en moeten – ondernemen om de soevereiniteit en de rechten van de Westelijke Sahara te waarborgen ook inderdaad zijn genomen. De overeenkomst is ambigu geformuleerd en dat zal Marokko in staat stellen deze wateren voor eigen doeleinden te gebruiken. Marokko hoeft zich zo ook niet te verantwoorden voor zijn illegale claims met betrekking tot dit gebied.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Vandaag heeft het Europees Parlement ervoor gestemd dat de EU een visserijovereenkomst met Marokko sluit. Wij sociaal-democraten hebben tegen de overeenkomst gestemd. Wij vinden dat de visserijovereenkomst niet mede betrekking mag hebben op het grondgebied van de Westelijke Sahara, omdat Marokko dit grondgebied sinds 1975 bezet houdt.
Volgens ons is de overeenkomst strijdig met internationaal recht omdat er geen garanties zijn dat de overeenkomst gunstig is voor de bevolking van de Westelijke Sahara, die ook niet heeft deelgenomen aan de opstelling van de overeenkomst.
Luis Manuel Capoulas Santos, Fausto Correia, Edite Estrela, Emanuel Jardim Fernandes, Elisa Ferreira, Manuel António dos Santos en Sérgio Sousa Pinto (PSE), schriftelijk. (PT) De partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en Marokko legt de principes, regels en procedures vast voor de economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking in de “Marokkaanse visserijzones” (artikel 1).
Artikel 2, letter a, van de overeenkomst definieert “Marokkaanse visserijzone” als “wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van het Koninkrijk Marokko vallen”.
Onze stem voor dit verslag is natuurlijk gebaseerd op het uitgangspunt in artikel 2.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Grosso modo kan ik instemmen met de goedkeuring van dit document.
De nieuwe overeenkomst voorziet in een aanzienlijke daling van het aantal visvergunningen voor de lidstaten. Het aantal vergunningen loopt terug van vijfhonderd naar ongeveer honderd en op een aantal belangrijke soorten, als schaaldieren en koppotigen, mag helemaal niet meer worden gevist.
Ik vind het echter belangrijk dat de communautaire en, met name, de nationale vloot in het kader van een partnerschapsovereenkomst in Marokko kan blijven vissen.
Het betekent ook de bescherming van de hogere belangen van het GVB op het vlak van de internationale visserij door een aantal belangrijke verplichtingen te garanderen met betrekking tot het beheer van de visbestanden en de strijd tegen illegale visserij.
Ana Maria Gomes (PSE), schriftelijk. (PT) Ik zou graag vóór een partnerschapsovereenkomst tussen de EG en Marokko stemmen. Ik moet echter tegen deze overeenkomst stemmen, omdat een aantal amendementen die de wateren en de visbestanden die onder de Westelijke Sahara vallen van het toepassingsgebied van de overeenkomst wilden uitsluiten, niet zijn aangenomen. De Westelijke Sahara is krachtens resoluties 1514 en 1541 van de Algemene Vergadering van de VN een niet-zelfbesturend gebied en is sinds 1974 illegaal bezet door Marokko. Daarom is mijns inziens de overeenkomst – en daarmee het desbetreffende wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie – een schending van het internationale recht.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De EU gaat opnieuw een visserijovereenkomst sluiten met een Afrikaanse staat. Wij hebben er verscheidene malen op gewezen hoe schadelijk deze overeenkomsten zijn. De landen waarmee de EU deze overeenkomsten sluit worden beroofd van de mogelijkheid om een eigen, goed functionerende visserij-industrie te ontwikkelen. Verder draagt de vissersvloot van de EU bij tot het leegvissen van de viswateren, iets waarop zowel Zweedse autoriteiten als milieuorganisaties hebben gewezen. Bovendien zijn deze overeenkomsten duur voor de belastingbetalers in de lidstaten van de EU. In feite gaat het om regelrechte subsidies voor de visserij-industrie.
Deze specifieke overeenkomst is speciaal verwerpelijk omdat Marokko de Westelijke Sahara al vele jaren illegaal bezet houdt. Het Internationaal Gerechtshof in Den Haag heeft hierop gewezen, en dat betekent dat Marokko geen soevereiniteit heeft over zijn natuurlijke hulpbronnen, inclusief de visbestanden.
Door het sluiten van een visserijovereenkomst met Marokko geeft de EU indirect haar goedkeuring aan deze bezetting en de schendingen van de mensenrechten die Marokko nog steeds begaat in de Westelijke Sahara.
Wij hebben bij de stemming van vandaag tegen het verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij betreuren de verwerping van onze amendementen. Overeenkomstig het internationale recht sloten die de wateren van de Westelijke Sahara expliciet uit van deze visserijovereenkomst door de toepassing van de overeenkomst uitsluitend te beperken tot de wateren ten noorden van 27º 40' N.
Wij vinden de verwerping van onze voorstellen des te ernstiger gezien de publieke uitspraken van vertegenwoordigers van de Europese Commissie en enkele leden van dit Parlement die, volledig in strijd met het internationale recht, Marokko de de facto besturende mogendheid van de Westelijke Sahara achten. Bovendien heeft de ervaring met voorgaande overeenkomsten aangetoond dat er visbestanden en havens van de Westelijke Sahara zijn gebruikt zonder enkele vorm van bescherming van de rechten en belangen van het Saharaanse volk.
We dienen, net als het Polisariofront, te benadrukken dat de Verenigde Naties in hun juridisch advies van 29 januari 2002 over de Westelijke Sahara en zijn natuurlijke hulpbronnen opnieuw hun veroordeling hebben uitgesproken over de exploitatie en plundering van de natuurlijke hulpbronnen en alle economische activiteiten ten koste van de belangen van de volkeren van gekoloniseerde of niet-zelfbesturende gebieden door hen te beroven van hun legitieme rechten op hun eigen natuurlijke hulpbronnen. In hun advies noemen de VN deze exploitatie en plundering illegaal en een bedreiging voor de integriteit en welvaart van deze gebieden.
Daarom hebben wij tegengestemd.
Mary Honeyball (PSE), schriftelijk. – (EN) De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is bezorgd over de consequenties die de voorgestelde visserijovereenkomst kan hebben voor de positie van de Westelijke Sahara en de mogelijkheden om dat lang lopende conflict op te lossen.
De socialistische afgevaardigden hebben daarom al die amendementen gesteund die garanderen dat de Westelijke Sahara buiten het toepassingsbereik van deze overeenkomst valt. Toen bleek dat deze amendementen niet werden aanvaard, hebben we tegen de overeenkomst gestemd.
Jamila Madeira (PSE), schriftelijk. (PT) Naar aanleiding van het verslag over de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en het Koninkrijk Marokko inzake visserij laat ik weten dat ik met mijn stem een bijdrage probeer te leveren aan een adequatere regelgeving ten behoeve van de ecologische duurzaamheid van het gebied. In dat verband is de overeenkomst van cruciaal belang, maar tegelijkertijd is voor de EU, en ook voor mijzelf, tevens de kwestie van de mensenrechten van cruciaal belang. Daarom dienen we altijd de resoluties van de Verenigde Naties hierover te respecteren. Voor mij is het duidelijk dat het akkoord in deze overeenkomst slechts de mariene zones en gebieden betreft waarover geen conflict bestaat en wier soevereiniteit niet is verstoord, en verder geen enkel ander gebied. Dat houdt in dat geen enkele staat ten koste van het zelfbeschikkingsrecht van andere volkeren kan beschikken over gebieden waarover hij geen soevereiniteit of jurisdictie heeft.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb tegen het visserijakkoord tussen de EU en Marokko gestemd, omdat de bevolking van de Westelijke Sahara nog steeds onder Marokkaanse bezetting leeft en geen stem heeft in deze overeenkomst die de visvangst in de wateren bij dit gebied toestaat. Ik geloof dat de Sahrawi zelf de rechten over hun wateren moeten kunnen uitoefenen. Daarom zou deze visserijovereenkomst geen betrekking moeten hebben op de wateren bij de Westelijke Sahara. De bevolking van dit gebied heeft immers geen gelegenheid gekregen zich voor of tegen deze overeenkomst uit te spreken. Een handelsovereenkomst die een schending inhoudt van het recht van gemeenschappen om over de eigen hulpbronnen te beschikken, kan ik niet steunen.
Claude Moraes (PSE), schriftelijk. – (EN) Bij het stemmen over dit verslag had ik mijn bedenkingen over de consequenties die de voorgestelde visserijovereenkomst kan hebben voor de positie van de Westelijke Sahara en de mogelijkheden om dat lang lopende conflict op te lossen. Veel van mijn kiezers in Londen hebben onder aegide van de in het VK gevestigde liefdadigheidsorganisatie War on Want met mij samengewerkt aan een campagne over dit onderwerp. Ik heb daarom gestemd voor al die amendementen die beoogden te garanderen dat de Westelijke Sahara buiten het toepassingsbereik van deze overeenkomst zou vallen. Toen bleek dat deze amendementen niet werden aanvaard, heb ik tegen de overeenkomst gestemd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De stemming over deze overeenkomst noopt mij tot twee korte toelichtingen.
Op de allereerste plaats wil ik iets zeggen over de Westelijke Sahara. De overeenkomst behandelt deze kwestie op dezelfde manier waarop dat ook in het verleden is gebeurd en houdt dus geen enkele wijziging in van het Europese standpunt in dezen. Voorts acht de Juridische dienst van de Commissie de overeenkomst in overeenstemming met de internationale regels. Daarom vind ik dat de bezwaren tegen de situatie in dat gebied hier niet op doeltreffende wijze zijn verdedigd.
Wat de eigenlijke zaak betreft juich ik het toe dat het mogelijk is gebleken dit akkoord te bereiken, ofschoon ik wel moet betreuren dat het eindresultaat niet erg gunstig is voor de Portugese belangen. Op basis van de verschillende overwegingen in dit verband wijst alles erop dat het de best mogelijke oplossing is. Om die redenen heb ik voorgestemd.
Karin Scheele (PSE), schriftelijk. – (DE) Het Europees Parlement geeft een zeer belangrijk politiek signaal af, wanneer de door Marokko bezette gebieden van de Westelijke Sahara duidelijk van de visserijovereenkomst worden uitgesloten. Ik had daartoe amendementen ingediend. Aangezien deze amendementen niet zijn aangenomen, stem ik tegen het verslag.
Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Vanwege de verwerping van alle amendementen die illegale visserij van Europa in de wateren van de Westelijke Sahara zouden hebben voorkomen, heb ik tegen deze resolutie gestemd.
Ik maak me zorgen dat deze overeenkomst in haar huidige ongewijzigde vorm Europese schepen, met inbegrip van Ierse schepen, zal toestaan in de wateren van de Westelijke Sahara te vissen, in een territorium dat illegaal wordt bezet door Marokko. Als de overeenkomst ten uitvoer wordt gelegd, zal de EU het internationaal recht schenden en zal zij een conflict dat al dertig jaar bestaat, in stand helpen houden.
Het Internationaal Gerechtshof en opeenvolgende VN-resoluties hebben duidelijk gemaakt dat de Westelijke Sahara de laatste kolonie in Afrika is, en dat het volk van de Westelijke Sahara recht heeft op zelfbeschikking. Marokko wordt niet erkend als de bestuurlijke macht. Er is duidelijk gesteld dat geen ander land het recht heeft om zonder de toestemming van het Sahrawi-volk de rijkdommen van de Sahrawi te exploiteren.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie van de mensen in de Westelijke Sahara zal niet verbeteren wanneer we ons eigen desastreuze visserijbeleid exporteren naar hun grondgebied, dat illegaal wordt bezet door Marokko. De EU is doorgaans een hoedster van het recht, maar zij maakt een slechte beurt wanneer zij in dit geval technische details en ontkrachtende woorden gebruikt om te rechtvaardigen dat zij zichzelf in feite medeplichtig maakt aan een illegale bezetting. Ik heb tegen dit armzalige verslag gestemd, en ik betreur het dat dit Huis het verslag heeft aangenomen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega, mevrouw Frassoni, gestemd inzake de recente jaarverslagen van de Europese Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht. Er werd sterk naar dit verslag uitgezien. Het sluit aan op het Interinstitutioneel Akkoord van december 2003, genaamd “Beter wetgeven”, dat ten doel had de omvang van de communautaire wetgeving te verminderen en deze tegelijkertijd te vereenvoudigen, en dat ervoor moest zorgen dat de wetgeving overal naar behoren werd toegepast, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is om een ruimte van rechtvaardigheid te creëren. Helaas moeten wij vaststellen dat de lidstaten de communautaire wetgeving slecht omzetten en, erger nog, slecht toepassen, waarbij er sprake is van een straffeloosheid waaraan de Europese Commissie medeplichtig is. Er dient op gewezen te worden dat het de lidstaten zijn die verantwoordelijk zijn voor de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht. Iedereen kan zien hoezeer het huidige systeem in gebreke blijft en eraan bijdraagt dat er een kloof ontstaat tussen enerzijds de Europese integratie en anderzijds de Europese burgers, die zich dagelijks bewust zijn van de onrechtvaardigheid van deze situatie. Ik vraag me af of het niet eens tijd wordt om na te denken over de oprichting van een Europees korps van onafhankelijke inspecteurs, dat als taak zou krijgen de toepassing van de communautaire wetgeving in de lidstaten te controleren.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. - (FR) Uit de verslagen waarover wij vandaag hebben gestemd, komt naar voren dat er steeds meer problemen zijn bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht en dat het aantal zaken dat aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie, toeneemt.
Op 31 december 2003 bleek uit het 21e jaarverslag van de Commissie dat er 3 927 inbreukdossiers in behandeling waren, tegen 2 270 in 1999 en slechts 124 in 1978. Dit komt gedeeltelijk door de overvloed aan communautaire wetten, maar ook door het grote aantal sancties dat de Europese Commissie kan opleggen aan lidstaten die zich weerbarstig tonen in het toepassen van de communautaire wetgeving.
De kwestie van de toepassing van het Gemeenschapsrecht is voor alles een politieke, en geen juridische of technocratische kwestie, zoals sommigen denken en beweren. Wat er namelijk vooral gebeurt, is dat het probleem van de conflicten die tussen de nationale soevereiniteiten en de Europese machthebbers bestaan, wordt gemaskeerd. In dit opzicht is het recente arrest van 13 september 2005 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat - voor het eerst en buiten iedere rechtsgrondslag om - het strafrecht tot een zaak van de Gemeenschap heeft gemaakt, kenmerkend voor de richting waarin deze instelling zich heeft ontwikkeld. Het is dan ook begrijpelijk dat de lidstaten terughoudend zijn om een Gemeenschapsrecht toe te passen waarvoor zij niet gekozen hebben.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht is een verantwoordelijkheid van de Europese Commissie in haar hoedanigheid van “hoedster van de Verdragen”. De Commissie wordt in kennis gesteld van alle gevallen waarin de Gemeenschapsverdragen niet worden nageleefd en berispt de verantwoordelijke lidstaten en legt hun sancties op.
De jaarverslagen van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht beschrijven de stand van de omzetting van de richtlijnen door de lidstaten teneinde een doeltreffende controle op de toepassing van de wetgeving te verzekeren. Die controle beperkt zich niet louter tot een kwantitatieve evaluatie van de omzetting, maar beoordeelt ook de kwaliteit ervan.
In het kader van de doelstellingen ter verbetering van het Europees beleid, en met name de transparantie ervan, heeft de Commissie verklaard dat zij beoogt de omvang van de wetgeving te verminderen en ondoelmatige wetten in te trekken, wat niet hetzelfde is als dereguleren.
Ik ben het met de rapporteur eens dat er meer personeel en financiële middelen ter beschikking van de Commissiediensten moeten worden gesteld, opdat deze beter kunnen reageren op inbreuken. Ik steun ook het oprichten in elke lidstaat van coördinatiepunten voor kwesties in verband met de omzetting en toepassing van het Gemeenschapsrecht en de coördinatie met de nationale ministeries en de regionale en lokale autoriteiten.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De geweldig grote omvang van de bestaande en de op stapel staande communautaire wetgeving – soms kun je bij de noodzaak of de bestaansreden van die wetgeving de nodige vraagtekens plaatsen – neemt niet weg dat al deze regels onderhevig zijn aan controle, met name tijdens de omzettings- en inwerkingtredingsfase van de nieuwe wetgeving.
Gezien deze stand van zaken valt het, zoals het verslag stelt, te betreuren dat de communautaire instellingen –met name de Commissie – lang doen over het maken van een evaluatie van de toepassing van de Europese wetgeving. Dat valt speciaal te betreuren, omdat dit afdoet aan de doeltreffendheid van het mechanisme en het krachteloos maakt waar het de lidstaten in staat zou moeten stellen om binnen de gestelde termijn aan hun verplichtingen te voldoen.
Een ander belangrijk aspect van deze procedure is dat een nauwlettende evaluatie van de moeilijkheden bij de omzetting/toepassing van de wetgeving de gelegenheid zou moeten bieden om de kwaliteit van de communautaire wetgeving echt te verbeteren. Dat geldt met name nu er, zoals het verslag onderstreept, juist een proces met dat doel aan de gang is.
José Ribeiro e Castro (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De groei van het aantal gevallen waarin de omzetting van het Gemeenschapsrecht in nationaal recht achterwege blijft of vertraging oploopt, zou bij de wetgever het idee moeten doen postvatten dat naast de noodzaak adequate controle uit te oefenen op de toepassing van het Gemeenschapsrecht vooral vereenvoudiging van de wetgeving en eerbiediging van het subsidiariteitsprincipe nodig zijn.
Ik meen dat de toepassing van het Gemeenschapsrecht onder de maat zal blijven, zolang de communautaire wetgeving niet duidelijk en inzichtelijk is en het communautaire acquis in zijn totaliteit weinig begrijpelijk blijft. Zonder goede communautaire wetgeving kan er moeilijk sprake zijn van een goede toepassing van het Gemeenschapsrecht.
Met genoegen neem ik kennis van het standpunt van de voorzitter van de Europese Commissie dat er een serieuze poging nodig is om het aantal wetten in te dammen en de effectiviteit van de regelgeving van de communautaire instellingen te vergroten. Soms kan minder ook meer betekenen.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mijn fractiegenoot, mevrouw Frassoni, met haar uitstekende verslag, dat misschien niet hét onderwerp van gesprek is, maar toch gaat over een cruciaal gebied van bevoegdheid van de Unie. Het verslag bevat een aantal verstandige voorstellen om onze wetgeving doelmatiger te maken wat betreft de wijze waarop deze onze burgers beïnvloedt. Daaraan wordt in deze tijd van toenemend scepticisme over het functioneren van de EU vaak onvoldoende aandacht besteed. Ik heb haar vandaag van harte gesteund.
Francesco Enrico Speroni (IND/DEM). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor dit verslag gestemd, maar ik zet wel een paar vraagtekens bij het amendement waarin sprake is van het Verdrag voor de Europese Grondwet.
Dit Verdrag is namelijk niet aangenomen, maar juist afgewezen tijdens een volksraadpleging in Frankrijk en Nederland, of Giorgio Napolitano, die net tot president van de Italiaanse Republiek is verkozen, dit nu leuk vindt of niet. Napolitano heeft in zijn maiden speech een lans gebroken voor dit Verdrag, daarbij vergetend dat hij boven de partijen zou moeten staan. Dit Verdrag is weliswaar goedgekeurd door het Italiaanse parlement, maar het heeft niet de unanimiteit gekregen. Iemand die zegt boven de partijen te staan, zou geen steun mogen geven aan een kwestie die verdeeldheid heeft gezaaid in het Italiaanse parlement.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het uitstekende verslag van mijn collega, de heer Doorn, gestemd over een ontwerpresolutie van het Europees Parlement over de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. De manier waarop de Europese wetgeving wordt toegepast, veroorzaakt voortdurend een kloof tussen de Europese integratie en de naties. Daarom moet er dringend de nodige samenhang worden gebracht tussen de communautaire wetgeving, de omzetting ervan door de lidstaten en de praktische toepassing ervan. Wij moeten ophouden overbodige wetten op te stellen, en de wetgeving die nodig is, adequaat toepassen. Ik steun het idee dat het Europees Parlement nauw betrokken wordt bij de follow-up van de toepassing van de Europese wetgeving door de lidstaten.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Van alle zaken die dit verslag aan de orde stelt, verdient de effectbeoordeling van de communautaire wetgeving de meeste aandacht.
Ik heb al eerder de gelegenheid gehad te zeggen dat, niettegenstaande de constante en wellicht overdreven productie van wetten door de communautaire instellingen, het mogelijk is die productie en – wat nog belangrijker is – de effecten ervan op de voet te blijven volgen. Dat moet voor ons een permanent aandachtspunt zijn.
In dit verband is subsidiariteit beslist een relevante factor. Dat principe moet – in zijn breedste betekenis – een van de hoekstenen vormen van de wetgeving van de Europese Unie. Op basis daarvan is het mogelijk het beste niveau te kiezen, de maatregelen op de behoeften van elk land af te stemmen en de afstand tussen overheid en burgers klein te houden.
Dat neemt niet weg dat het genoemde principe ongetwijfeld ondoelmatig is voor de vele situaties waarin het communautair niveau het meest geschikt is. Maar ook dat is juist weer een kernelement van het principe. Tot slot dienen we te wijzen op de noodzaak de rol van de nationale parlementen bij de wetgeving te erkennen, want die is van fundamenteel belang om een goed eindresultaat te behalen. Zonder iets af te doen aan andere elementen, zijn dit de kernelementen voor betere wetgeving.
José Ribeiro e Castro (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Zoals ik al eerder heb kunnen zeggen, is het eerbiedigen van de subsidiariteit – naast een al sinds lange tijd bestaand fundamenteel vereiste, dat meer aandacht dient te verkrijgen – ook een toetssteen. Daarmee onderscheiden zich de echte voorstanders van Europa, die niet alleen in woord maar ook in daad trouw zijn aan de idee die in het ontwerp voor een Grondwettelijk Verdrag is samengevat onder het motto “eenheid in verscheidenheid”.
Het is essentieel dat de Europese Unie de besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burgers laat plaatsvinden, haar nieuwe wetgeving toetst en de vereenvoudiging van de bestaande wetgeving bevordert op basis van de criteria duidelijkheid, doeltreffendheid en evenredigheid.
Ik meen dat de Europese Unie erbij te winnen heeft als zij zich richt op de kwaliteit in plaats van op de kwantiteit van de wetgeving en op serieuze wijze zowel de nationale parlementen als de andere direct betrokkenen bij dit proces betrekt, zodat deze tijdig hun standpunten bekend kunnen maken en tegenvoorstellen kunnen doen.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Doorn met dit verslag, omdat ik van mening ben dat subsidiariteit, mits juist toegepast, het functioneren van de EU voor de burgers veel transparanter kan maken. Ik kom uit Schotland, en het bedroeft mij dat het Schotse parlement weliswaar verantwoordelijk is voor veel gebieden van het leven, maar eigenlijk buiten het overleg van de EU wordt gehouden, omdat de interpretatie van het begrip “subsidiariteit” feitelijk maar al te vaak eindigt bij de hoofdstad van de lidstaat. Ik ben van mening dat dit verslag een stap voorwaarts is, maar we hebben in de EU nog steeds werk te verzetten.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega, mevrouw McCarthy, gestemd over een ontwerpresolutie van het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging, de gevolgen en de uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt. De manier waarop de Europese wetgeving wordt toegepast, veroorzaakt voortdurend een kloof tussen de Europese integratie en de naties. Daarom moet er dringend de nodige samenhang worden gebracht tussen de communautaire wetgeving, de omzetting ervan door de lidstaten en de praktische toepassing ervan. Wij moeten ophouden overbodige wetten op te stellen, en de wetgeving die nodig is, adequaat toepassen. Ik steun het idee dat het Europees Parlement nauw betrokken wordt bij de follow-up van de toepassing van de Europese wetgeving door de lidstaten.Gezien de problemen die er bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht bestaan, vraag ik mij bovendien af of het niet eens tijd wordt om na te denken over de oprichting van een Europees korps van onafhankelijke inspecteurs, dat rechtstreeks onder de Europese Unie valt en als taak zou krijgen de toepassing van de communautaire wetgeving in de lidstaten te controleren, zodat de interne markt op normale wijze zou kunnen functioneren.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. - (FR) Een van de redenen waarom Europese richtlijnen en andere documenten niet door de EU-lidstaten worden toegepast - een reden die vreemd genoeg in geen van de verslagen aan de orde wordt gesteld - hangt met name samen met de manier waarop ze worden aangenomen. Het gaat hier namelijk om het averechtse effect van de uitbreiding van de stemming met gekwalificeerde meerderheid tot de Raad: staten die zich - om eigen redenen - tegen de aanneming van een bepaalde tekst hebben verzet en die in de minderheid zijn, zullen er uiteraard problemen mee hebben deze tekst op hun eigen grondgebied toe te passen.
Het spreekt vanzelf dat deze gang van zaken voor alle instellingen, landen en volkeren tot grote rechtsonzekerheid leidt. Vandaar dat wij niet alleen prioriteit moeten geven aan het op korte termijn systematiseren van de vigerende Gemeenschapswetgeving, maar ook aan het vaststellen en beperken van de bevoegdheden van verschillende organen van de Unie, inclusief het Hof van Justitie, die zulke enorme hoeveelheden rechtsregels hebben voortgebracht. Dan zouden de lidstaten niet langer gebukt gaan onder de gevolgen van wettelijke of uit de rechtspraak voortvloeiende normen, die onredelijke beperkingen opleggen en waarvan er veel te veel zijn.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het Commissie-initiatief “Beter wetgeven " is cruciaal om het vertrouwen van de burgers, consumenten en bedrijven in de EU te winnen. Dat vertrouwen is afhankelijk van hun ervaring met of perceptie van EU-wetgeving en de effecten ervan op hun dagelijks leven. Zo moet betere wetgeving voor de interne markt doeltreffend en van goede kwaliteit zijn, voldoende ruimte bieden voor innovatie en niet tot onnodige verstoringen en kosten leiden, in het bijzonder voor KMO’s, openbare instellingen en vrijwilligersgroepen.
Onze wetgeving moet er voorts toe bijdragen de handel en het bedrijfsleven meer kansen te bieden, consumenten en burgers meer keuzemogelijkheden te geven en tegelijkertijd het milieu en de sociale en consumentenrechten beschermen. Anders roeien we tegen de stroom in en houden we de vooruitgang van de strategie van Lissabon en de ontwikkeling van de groei, werkgelegenheid en interne markt tegen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij zijn het eens met de intrekking van irrelevante en achterhaalde wetsteksten in de communautaire wetgeving met het doel het regelgevend kader te vereenvoudigen, zodat besluiten gepast, eenvoudig en doeltreffend zijn en het subsidiariteitsprincipe niet in gevaar brengen. Dit verslag dient dat principe een centralere plaats te geven zodat ondubbelzinnig wordt aangegeven dat dat beginsel tijdens dit hele proces wordt gerespecteerd.
Wij hopen evenwel dat dit doel niet misbruikt wordt om bepaalde principes te ondermijnen die dienen ter bescherming van de grondrechten van de burgers, waaronder sociale en werknemersrechten.
Wij pleiten ook voor een wijziging van de huidige Interinstitutionele Akkoorden inzake de kwaliteit van de EU-wetgeving.
Daarom hebben we voor het verslag gestemd, ofschoon we voorbehoud hebben bij een aantal aspecten en het zelfs met enkele onderdelen oneens zijn, gezien de al genoemde dubbelzinnige formuleringen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het verslag waarover we hier discussiëren en stemmen, verdient over het algemeen mijn oprechte steun.
Het streven naar analyse en herziening van het communautaire wetgevingskader moet worden bevorderd om tot vereenvoudiging van het regelgevingskader te komen. Dat is onmisbaar om meer rechtszekerheid te scheppen voor zowel burgers als juristen. Aan de andere kant is het een gelegenheid om het regelgevingskader te vereenvoudigen, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid.
Zowel het verslag als de mededeling van de Commissie bevat een standpunt dat ik niet volledig deel. Beide teksten verdedigen de stelling dat wetgeving via verordeningen tendentieel gezien beter is dan via richtlijnen en ik ben het daar niet mee eens. Daarentegen meen ik dat niettegenstaande de moeilijkheden bij de omzetting van richtlijnen, die methode van wetgeving een conceptie van de Gemeenschap respecteert die mij dierbaar is. Dat betekent niet dat ik verordeningen afwijs of hun onmiskenbaar nut niet inzie.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) Ik onthoud mijn van stemming. Er staan weliswaar goede dingen in dit verslag, bijvoorbeeld dat de Raad opener moet worden, maar voor het overige concentreert het zich te veel op groei en kostenreductie, terwijl het de nadruk zou moeten leggen op duurzame ontwikkeling en meer rentabiliteit. Kostenreductie is geen doel op zich, omdat dat kan leiden tot een permanente uitholling van overheidsbegrotingen. Rentabiliteit is een betere doelstelling.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. - (FR) Het is een uitstekende zaak dat nutteloze en schadelijke wetgevingsteksten die in tegenspraak zijn met andere communautaire bepalingen of - vooral - die onverenigbaar zijn met de veelgeprezen subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen, uit het wetgevingscircuit kunnen worden teruggetrokken. De tevredenheid die dit oplevert, verdwijnt echter snel bij het zien van de beschrijving van de buitensporige wetgevende bevoegdheden die de Commissie heeft. Deze instelling - die absoluut geen democratische of door verkiezing verkregen legitimiteit bezit, als ik daar nog even op mag wijzen - kan namelijk naar eigen willekeur en op elk moment een wetgevingsvoorstel intrekken of wijzigen, het Parlement al of niet in kennis stellen van de redenen van haar besluit, en het advies van het Parlement al of niet in aanmerking nemen. Kortom, zij kan doen wat zij wil.
Het ergst is wel dat het Parlement deze stand van zaken voor lief neemt en erkent. Het dreigt weliswaar op een vage manier de Commissie te berispen in gevallen waarin zij echt te ver zou gaan. Maar wij weten dat het Parlement, zelfs in de slechtste tijden van de schandalen die de Commissie-Santer in opspraak brachten, nooit de politieke moed heeft gehad de instelling die het symbool is van de Europese superstaat, te laten vallen. Het feit dat een technocratie zich met stilzwijgende toestemming van het Parlement doet gelden, verandert niets aan de aard van die technocratie.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij hebben besloten om ons van stemming te onthouden bij de eindstemming over deze resolutie, die alleen bedoeld is om een opinie te uiten.
Ons fundamentele standpunt is dat de Raad de sterkste politieke kracht moet zijn ten opzichte van de andere EU-instellingen, omdat de Raad de vertegenwoordiging vormt van een EU die wij zien als een intergouvernementeel samenwerkingsverband. Dat betekent dat wij ook vinden dat de Raad net als de Commissie het recht moet hebben om wetsvoorstellen in te dienen.
We zijn het ook niet eens met de opvatting achter overweging B van de ontwerpresolutie. Daarin wordt de Commissie opgeroepen om nog eens goed na te denken alvorens 68 wetsvoorstellen terug te trekken die niet in overeenstemming worden geacht te zijn met de doelstellingen voor bijvoorbeeld betere wetgeving. Wij zijn principieel van mening dat het goed is dat de Commissie de enorme hoeveelheid wetsvoorstellen op EU-niveau probeert te beperken.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De aandacht voor het in deze mededeling behandelde thema dient zich niet te beperken tot de rechtsgrond en de beperkingen van de Commissie bij het intrekken van wetsvoorstellen.
Volgens mij is het hoofdpunt de vaststelling dat er, onder onzekere omstandigheden, een hele reeks wetgevingsprocedures van kracht waren die geen reden van bestaan meer hadden maar ook niet waren ingetrokken.
Die stand van zaken vereist niet zo zeer een debat over de bevoegdheden van de verschillende instellingen maar eerder een analyse van de routinematige en bureaucratische aspecten van het communautaire wetgevingsproces. Het feit dat bij het Parlement en de Raad samen meer dan vijfhonderd documenten op behandeling door de wetgever wachten, verdient overigens ook onze aandacht en zorg. De Europese Unie hoeft niet veel wetten te maken om ertoe te doen, maar dient wel goede wetten te maken om nuttig te zijn.
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
13. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
14. Verslag over de vorderingen van Bulgarije en Roemenië op de weg naar toetreding (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over het verslag inzake de vorderingen van Bulgarije en Roemenië op de weg naar toetreding.
José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij genoegen dat ik de gelegenheid krijg om u vandaag de resultaten van onze beoordeling van de voorbereidingen van Bulgarije en Roemenië op hun toetreding te presenteren, en ik kijk ernaar uit het verslag hierover met u te bespreken.
Ik bedank het Parlement, en met name zijn Commissie buitenlandse zaken, haar voorzitter, de heer Brok, en de rapporteurs, de heren Van Orden en Moscovici, voor hun bijdrage aan dit belangrijke thema. Ik waardeer de eensgezindheid in onze veelvuldige discussies over dit onderwerp zeer. Zoals u weet, is het besluit dat de Commissie vandaag heeft genomen, het resultaat van een uitgebreid beoordelingsproces en een dialoog met alle grote belanghebbenden. Het uitgangspunt van onze aanpak is dat de Europese Unie zich aan de bestaande afspraken moet houden. Tegelijkertijd moeten we ook streng zijn met betrekking tot de criteria waaraan toetredende landen moeten voldoen.
Ik wil een paar korte opmerkingen maken voordat ik, met uw goedvinden, de heer Rehn het woord geef, die nader zal ingaan op de bevindingen van de Commissie in het monitoringverslag.
De regeringen van Bulgarije en Roemenië werken sinds oktober bijzonder hard om aan hun resterende verplichtingen te voldoen. Ze hebben verdere vorderingen gemaakt met hun voorbereiding op het lidmaatschap. Daarvoor verdienen ze onze lof. Er zijn echter nog steeds een paar belangrijke zaken die moeten worden aangepakt. Ik noem in het bijzonder de noodzaak van verdere vorderingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. De Commissie is van mening dat Roemenië en Bulgarije op 1 januari 2007 klaar zouden moeten zijn voor het lidmaatschap, mits ze in de loop van de komende maanden een aantal openstaande zaken aanpakken.
Laat ik eerst ingaan op de situatie op het gebied van de justitiële hervormingen en de strijd tegen corruptie. We verwachten dat elk toetredend land een volledig functionerend gerechtelijk apparaat heeft dat goed is uitgerust om corruptie en georganiseerde criminaliteit te bestrijden. Dit is van het grootste belang, want het schraagt het functioneren van de hele maatschappij en de economie. Beide landen hebben laten zien dat ze vastbesloten zijn de noodzakelijke resterende hervormingen ter hand te nemen, en onze verslagen loven hen voor de resultaten die al zijn geboekt. Bulgarije moet nog duidelijk bewijs laten zien van de resultaten in de strijd tegen corruptie, in het bijzonder corruptie op hoog niveau, met name resultaten op het punt van onderzoeken en daaropvolgende gerechtelijke procedures. Het land moet ook de rechterlijke macht verder hervormen en alle twijfel wegnemen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. We verwachten ook dat Bulgarije zijn inspanningen opvoert op het gebied van de onderzoeken naar netwerken van georganiseerde criminaliteit.
Roemenië moet zijn inspanningen voortzetten en verdere resultaten laten zien in de strijd tegen corruptie, met name op het punt van verdere onderzoeken en daaropvolgende gerechtelijke procedures. Het land moet de tenuitvoerlegging van de lopende hervormingen van de rechterlijke macht consolideren.
Ik kom nu op de mate van aanpassing van Bulgarije en Roemenië aan het acquis communautaire. We hebben verdere vooruitgang op dit gebied geconstateerd. We hebben echter nog ernstige zorgen over een paar sectoren: landbouw en voedselveiligheid, justitie en binnenlandse zaken en de overheidsfinanciën. Elk toetredend land dient het beleid van de Europese Unie bij toetreding juist ten uitvoer te kunnen leggen. De regels van de club moeten worden gerespecteerd. We verwachten van Bulgarije en Roemenië dat ze onmiddellijk corrigerende maatregelen nemen in deze probleemsectoren.
Uiterlijk begin oktober zullen we de situatie met betrekking tot deze openstaande zaken opnieuw beoordelen. Op basis daarvan zal de Commissie bekijken of het nog steeds mogelijk is vast te houden aan 1 januari 2007 als datum van toetreding. Het is voor de twee landen haalbaar om in 2007 gereed te zijn, maar ze moeten dan wel afdoende stappen zetten.
Tegelijkertijd moet de Europese Unie een duidelijk signaal afgeven dat zij bereid is haar beloften na te komen. Dat is cruciaal om de vaart erin te houden. De praktische voorbereidingen voor de toetreding moeten doorgaan. Ik reken op de steun van alle regeringen en parlementen die hun procedures om het Toetredingsverdrag te ratificeren nog moeten voltooien.
Onze aanpak is gebaseerd op strikte voorwaardelijkheid en vasthouden aan beloften. Door deze aanpak konden we bij elke uitbreiding sterker worden en vertrouwen winnen. Net als de eerdere uitbreidingen, vooral die in 2004, zal ook de komende uitbreiding een succes zijn.
Uitbreiding is altijd het antwoord van Europa geweest op strategische uitdagingen. De geschiedenis heeft laten zien dat dit antwoord het juiste is geweest. Keer op keer is de uitbreiding gepaard gegaan met een dynamiek die het uitgebreide Europa beter in staat heeft gesteld zich te onderscheiden in de wereld.
In de situatie waarin we ons momenteel bevinden, is het belangrijker dan ooit dat we de geest van openheid en ambitie behouden die ons altijd heeft geïnspireerd om door te gaan met de opbouw van Europa. Dat is precies de reden waarom commissaris Rehn en ik hebben besloten vandaag naar Boekarest en morgen naar Sofia te gaan om deze zaken uit te leggen en de twee landen een duidelijke boodschap van aanmoediging te geven.
(Applaus)
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 1 mei hebben we de tweede verjaardag van de laatste uitbreiding gevierd. Wanneer we op de afgelopen twee jaar terugkijken, hebben we alle reden om tevreden en trots te zijn, ook al ontbrak het indertijd niet aan doemscenario's. De Cassandra's blijken het echter bij het verkeerde eind te hebben gehad.
We kunnen in het geval van Bulgarije en Roemenië net zo succesvol zijn. Beide landen werken hard om de resterende tekortkomingen aan te pakken, teneinde volledig te voldoen aan de criteria voor toetreding.
Het is de taak van de Commissie de vorderingen te beoordelen die de twee landen hebben gemaakt, te bekijken of ze werkelijk klaar zijn voor de toetreding. Het is ons doel Bulgarije en Roemenië in 2007 als lid te verwelkomen, en het is onze taak, als hoedster van de Verdragen, ervoor te zorgen dat deze landen ook echt aan de voorwaarden voldoen op het moment dat ze toetreden. Vandaar dat ik u eind april, de vorige keer dat we bijeenkwamen, een zorgvuldig afgewogen besluit heb beloofd dat tot na de toetreding de vaart in de hervormingen houdt. U hebt dit besluit nu: Bulgarije en Roemenië mogen in januari 2007 lid worden, op voorwaarde dat ze de noodzakelijke standvastigheid, mentaliteit en resultaten laten zien in het aanpakken van de resterende tekortkomingen. Begin oktober zullen we verslag uitbrengen over hun vorderingen en zullen we besluiten of de genoemde datum kan worden gehandhaafd.
Bulgarije en Roemenië zijn echt onderworpen aan een monitoringproces dat ongekend is in zijn reikwijdte en intensiteit. Wat betreft de politieke criteria is er weliswaar veel bereikt, maar er is nog steeds ruimte voor verdere vooruitgang. Het is nodig dat de hervormingen van de rechterlijke macht effectief ten uitvoer worden gelegd, en dat de strijd tegen corruptie, met name corruptie op hoog niveau, wordt opgevoerd.
Bulgarije moet zijn inspanningen om de georganiseerde criminaliteit en corruptie stevig aan te pakken, sterk intensiveren. Het land moet ook duidelijk bewijs laten zien van de resultaten in de strijd tegen corruptie, in de vorm van onderzoeken en gerechtelijke procedures.
Voortbouwend op de vorderingen die tot dusver zijn gemaakt, moet Roemenië zijn inspanningen voortzetten en moet het verdere resultaten laten zien in de strijd tegen corruptie.
Op het gebied van de mensenrechten en de rechten van minderheden moet zowel Bulgarije als Roemenië verdere inspanningen leveren.
Met betrekking tot de economische criteria, is de transformatie van de twee landen een opmerkelijk succes dat voor iedereen in Europa een win-win-situatie is. Beide landen hebben de afgelopen jaren een krachtige groei laten zien, zodat in onze zuidoosthoek een zone van broodnodige economische dynamiek is ontstaan.
Met betrekking tot het acquis, onze rechtsorde, is belangrijke vooruitgang geboekt. De meeste gebieden leveren geen problemen op, mits het huidige tempo van de voorbereidingen wordt volgehouden. Op sommige gebieden vragen de voorbereidingen evenwel grotere inspanningen, en er zijn ook enkele gebieden waarover ernstige bezorgdheid bestaat. Als de landen niet onmiddellijk ingrijpende corrigerende maatregelen nemen, zijn ze op de geplande datum voor toetreding niet gereed op deze gebieden waarvoor ernstige bezorgdheid bestaat.
Sinds oktober van het afgelopen jaar is het aantal gebieden waarvoor ernstige bezorgdheid bestaat, gedaald van zestien naar zes voor Bulgarije, en van veertien naar vier voor Roemenië. Deze gebieden waarvoor ernstige bezorgdheid bestaat, omvatten nog steeds bepaalde kwesties op het gebied van de landbouw, de voedselveiligheid en de veterinaire vraagstukken, alsook de controle en het beheer van EU-middelen. Als voor deze gebieden ernstige bezorgdheid blijft bestaan, zullen we niet aarzelen al onze corrigerende instrumenten te gebruiken. In ons verslag noemen we de vrijwaringmaatregelen en andere beschermingsmaatregelen die we tot onze beschikking hebben uit hoofde van de bestaande wetgeving. Deze vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen als bij de toetreding nog steeds bepaalde beperkte problemen bestaan op het gebied van bijvoorbeeld de interne markt en justitie en binnenlandse zaken, waarvoor we op basis van het Toetredingsverdrag ook een monitoringsmechanisme kunnen instellen.
Met betrekking tot het gebruik van middelen van de EU, schrijft het acquis opschorting van betalingen voor in geval van ernstige problemen. In de landbouw stellen we zelfs nieuwe, strengere maatregelen voor, op basis van het Toetredingsverdrag. Dat geeft de duidelijke boodschap af dat we zuinig zijn met ons geld.
Ik vertrouw erop dat het zorgvuldig afgewogen besluit van vandaag en de strikte toepassing ervan de nationale parlementen die het Toetredingsverdrag nog niet hebben geratificeerd, ertoe zullen overhalen dit alsnog te doen. Het Verdrag zelf bevat de voorwaarden, vrijwaringsmaatregelen en monitoringsmechanismen die ervoor zorgen dat de landen pas kunnen toetreden wanneer ze daar klaar voor zijn, en dat ze, wanneer ze eenmaal zijn toegetreden, hun verplichtingen als lid nakomen.
Ik wil mijn waardering uitspreken voor de steun van het Europees Parlement voor het toetredingsproces van Bulgarije en Roemenië. We hebben, zoals vorig jaar is afgesproken tussen voorzitter Barroso en Voorzitter Borrell, aandachtig naar uw meningen geluisterd voordat we ons standpunt hebben gepresenteerd over de vraag of de toetredingen moeten worden uitgesteld. Ik ben er zeker van dat deze constructieve, transparante en strenge aanpak Bulgarije en Roemenië, maar ook Europa, de beste resultaten zal opleveren.
(Applaus)
Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst zou ik de voorzitter van de Commissie en natuurlijk ook de verantwoordelijke commissaris willen zeggen hoezeer ik hun aanwezigheid bij dit belangrijke debat waardeer. Ook de voorzitters van de fracties zijn hier, en heel wat leden. Het zouden er nog meer kunnen zijn, maar de opkomst is zowat acceptabel. Ik stel echter vast dat de Raad niet vertegenwoordigd is, net als tijdens de toespraak van de president van de Palestijnse Autoriteit. Ik vind dat dit geen pas geeft, tijdens een zo belangrijk debat zou de Raad aanwezig moeten zijn.
(Applaus)
Mijnheer de Voorzitter, ik zou u willen vragen of u uw invloed bij de Raad zoudt kunnen doen gelden om ervoor te zorgen dat hij bij zulke belangrijke debatten hier aanwezig is. Dat is niet alleen een zaak die het voorzitterschap aangaat, het is ook een zaak voor het secretariaat-generaal van de Raad. U heeft onze steun, mijnheer de Voorzitter, wanneer u dit de Raad, het secretariaat-generaal van de Raad en ook het voorzitterschap in alle duidelijkheid zegt.
Dan nu het eigenlijke onderwerp: Bulgarije en Roemenië zijn op weg naar de Europese Unie. Wij verheugen ons daarop, en ik zou deze twee landen een compliment willen maken. Vaak ontstaat de indruk dat wij – het huidige Europa van de vijfentwintig – de leermeester zijn. Roemenië en Bulgarije moeten echter een bovenmenselijke prestatie leveren om de gevolgen van 45 jaar dictatuur en communistisch wanbeleid te verwerken en een democratische rechtsstaat op te bouwen. We moeten ook eens onderkennen dat deze landen een lange weg hebben afgelegd!
(Applaus)
We hebben vaak kritiek op ons eigen openbaar bestuur op alle niveaus, in de Europese Unie, maar ook in de lidstaten, en vaak is dat terecht. Ik wil echter ook eens zeggen dat het een hoog goed is dat we in de Europese Unie, in onze lidstaten, een overheid hebben die gebaseerd is op het recht. In een rechtsstaat is er een procedure die voor iedereen toegankelijk is om bezwaar aan te tekenen tegen iedere ambtelijke maatregel, tegen iedere handeling van een ambtenaar. In de landen die tot nu toe communistisch waren kon dat allemaal niet. Dat moet daar allemaal worden opgebouwd. Daarom is het zo belangrijk dat we een rechtssysteem opbouwen dat voldoet aan de eisen van een rechtsstaat. Dat is een enorme krachtsinspanning.
Tegen de regeringen, de parlementen en de burgers – ook in Bulgarije en Roemenië – zeg ik: “u moet niet denken dat dit debat en onze bezorgdheid over de langzame vooruitgang voortkomen uit een wens onzerzijds om u de les te lezen.” We willen er daarentegen samen voor zorgen dat de toetreding van Roemenië en Bulgarije een succes wordt voor iedereen, voor de beide landen en voor de hele Europese Unie.
Wij willen niet terugkomen op de data, maar het lijkt me verstandig, mijnheer de voorzitter Barrosso en mijnheer Rehn, dat u zegt: we willen deze twee landen aanmoedigen om door middel van wetgeving en rechtshandhaving de nog bestaande tekortkomingen aan te pakken. Dat kunnen ze natuurlijk niet allemaal in de komende maanden doen, maar op die manier kunnen we in de herfst hopelijk toch met een gerust geweten zeggen: jullie zijn op 1 januari 2007 welkom. Daarom is uw besluit, waar wij achter staan, verstandig, u moedigt deze twee landen aan om voort te gaan op de ingeslagen weg.
Tegenwoordig houdt alles verband met elkaar. We moeten er ook op wijzen dat de burgers van de huidige Europese Unie bezorgd zijn. Ze zijn er nog niet helemaal aan gewend dat we nu een Gemeenschap met vijfentwintig leden zijn. Op 1 mei 2004 zijn er tien landen bijgekomen, en we moeten onze burgers de positieve kanten laten zien. We moeten zeggen dat het een groot succes is dat Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië en natuurlijk ook Malta en Cyprus er nu bij horen. In al deze landen heersen nu de rechtsstaat, de democratie en de sociale markteconomie, en dat leidt tot meer stabiliteit op het hele Europese continent. Dat moeten we de burgers ook vertellen, en niet altijd alleen maar ingaan op de kritiek en de problemen. Het zal nog heel veel werk vergen, maar op die basis kunnen we zorgen voor meer steun voor de Europese Unie.
Het Parlement heeft in de afgelopen maanden veel gepresteerd, en daar kunnen we volgens mij wel een beetje trots op zijn, ondanks alle nodige zelfkritiek. We hebben het grote compromis over de dienstenrichtlijn tot stand gebracht en de financiële vooruitzichten goedgekeurd, waar we voor beslissende verbeteringen hebben gezorgd. Er moet echter nog meer gebeuren: bij REACH, de wetgeving inzake chemische stoffen, moeten we ervoor zorgen dat er een evenwicht komt tussen economische en ecologische overwegingen.
Vandaag hebben we met mevrouw Wallström besproken – en zij vertegenwoordigde de hele Commissie, inclusief de voorzitter – dat we het politieke en psychologische klimaat in de Europese Unie natuurlijk moeten verbeteren, maar dat het onze belangrijkste taak is om ervoor te zorgen dat iedereen te horen krijgt dat de grote meerderheid van het Europees Parlement wil dat het Grondwettelijk Verdrag er komt, omdat het nodig is, omdat we in de Europese Unie gemeenschappelijke waarden en spelregels voor de besluitvorming moeten hebben.
Ik hoop dat de Commissie met al deze aspecten rekening zal houden! Mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik ben blij dat u vandaag uw beslissing heeft genomen en die meteen voor het Europees Parlement toelicht. Morgen vertrekt u naar Roemenië en Bulgarije. Ik wens u een goede reis en ons allemaal een goede gezamenlijke Europese toekomst.
(Applaus)
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik ben blij dat de voorzitter van de Commissie naar ons toe is gekomen, want zijn aanwezigheid onderstreept het belang van dit debat, en de reden waarom het belang van het debat daardoor wordt onderstreept, is dat hetgeen we hier bediscussiëren, belangrijk is. Het besluit dat wij moeten nemen, dat de Raad moet nemen, dat u nog zult moeten nemen, heeft dramatische gevolgen niet alleen intern, maar ook voor de twee landen die ter discussie staan, en dat mogen we niet onderschatten.
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft gezegd wat ze wil, en houdt zich daaraan. Als er geen grote hindernissen opdoemen is 1 januari 2007 de datum van toetreding door Bulgarije en Roemenië. Dat is en blijft ons standpunt, en ik neem nota van het feit dat de voorzitter van de Commissie in zijn toespraak heel uitdrukkelijk heeft gezegd dat de Commissie ervan uitgaat dat deze twee landen op 1 januari in staat zouden moeten zijn om toe te treden tot de Unie. U heeft het echter zo geformuleerd, mijnheer Rehn en mijnheer Barroso, dat de indruk ontstaat dat er nog tekortkomingen zijn. U heeft die tekortkomingen oppervlakkig beschreven, maar u bent niet in details getreden. Nu reist u na zeven jaar naar Sofia en naar Boekarest, en ik geef u een goede raad mee: wanneer u met de regeringen van die landen praat, moet u preciezer zijn dan u hier bent geweest! Vertel precies waar de tekortkomingen liggen en welke verbeteringen u verwacht! Dat is de enige manier om de regeringen een kans om te geven om te blijven doen wat ze tot nu toe al hebben gedaan, namelijk om hard te werken om aan alle geldende criteria te voldoen. Dat is fair, want u heeft het zelf gezegd, mijnheer de voorzitter en mijnheer de commissaris, de regeringen doen al veel. Het transformatieproces dat deze landen doormaken – en daarin geef ik de heer Poettering gelijk – duurt nu al vijftien jaar, en het heeft veel van de mensen gevergd. Nu zitten we in de slotfase, nu moeten we ook rekening houden met de hoop van de burgers in Bulgarije en Roemenie, zij hopen namelijk dat ze kunnen toetreden tot de Unie, en nu moeten we heel nauwkeurig te werk gaan.
We hebben geluisterd naar uw betoog, mijnheer de voorzitter van de Commissie en mijnheer de commissaris, we staan daarachter, maar u neemt wel een grote verantwoordelijkheid op uw schouders, en ik wil dat graag toelichten. U zult de regeringen in Sofia en in Boekarest criteria noemen waaraan ze nog moeten voldoen. U zult eisen stellen, en u heeft ons oktober als datum genoemd. Dat betekent ook dat u in oktober de Raad en het Europees Parlement heel precies zult moeten vertellen of aan die eisen volgens u wel of niet is voldaan. Wanneer er niet aan is voldaan is het op basis van uw eigen argumenten logisch dat uw besluit er anders uit moet zien dan u vandaag verwacht. Daarmee neemt u een grote verantwoordelijkheid op uw schouders, en ik wil dat vandaag nogmaals met nadruk vaststellen. Daarom is dit een heel belangrijk debat, dat we heel serieus moeten nemen.
Ja, Roemenie en Bulgarije moeten volgens ons lid worden van de Europese Unie. Wij als sociaal-democraten willen dat ze op 1 januari 2007 toetreden. We nemen nota van het feit dat er nog punten moeten worden verbeterd. We hebben er echter het volste vertrouwen in dat deze landen daar ook voor zullen zorgen, zodat die datum kan worden aangehouden. Wij gaan ervan uit dat u dit nauwgezet in de gaten zult houden.
Ik zou echter nog een punt willen toevoegen: het gaat niet alleen maar om de toetreding. Het gaat niet alleen maar om de verdragen die aan die toetreding ten grondslag liggen. Dit is ook een historische stap. Deze twee landen, het gebied rondom de Zwarte Zee, hebben enorme vooruitgang geboekt. U heeft terecht nogal wat kritiek, maar de stabiliteit is zowel in Roemenie als in Bulgarije enorm gestegen. Dat is in die regio aan de grens van de Europese Unie heel belangrijk, aan de andere kant liggen namelijk buurlanden die bij lange na niet zo stabiel zijn als we zouden wensen. Daarom is stabiliteit in deze landen absoluut in ons eigen economisch, sociaal, politiek en cultureel belang, als ze lid zijn van de Europese Unie. Hoe sneller de kandidaten er dus in slagen om aan de toetredingscriteria te voldoen, des te beter is het voor iedereen, voor deze landen, maar ook voor de Europese Unie.
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement neemt nota van de voorstellen van de Commissie. We vinden dat een bruikbare manier van werken, maar we raden u wel aan om in Boekarest en in Sofia concreter te zijn dan u hier was. We hopen dat deze landen aan de criteria zullen voldoen, zodat ze op 1 januari 2007 lid van onze Unie kunnen worden.
(Applaus)
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Rehn hulde brengen voor zijn evenwichtige en gedegen beoordeling en zijn competente behandeling van dit dossier. Ik prijs ook mevrouw Anca Boagiu en mevrouw Meglena Kuneva en hun voorgangers als minister voor EU-integratie voor hun niet aflatende harde werk.
De schrijver Mark Twain heeft opgemerkt: ‘We kunnen de wereld veranderen of onszelf, maar het laatste is moeilijker.’ Het neerhalen van de Berlijnse muur was het gemakkelijke deel. Het bouwen van een nieuwe democratische cultuur kost veel meer tijd. De stenen van inspanning en het cement van volhardendheid werpen echter vruchten af. Het besluit om in 2007, onder passende voorwaarden, voort te gaan, is het juiste besluit. De Commissie zou in de ogen van mijn fractie in de herfst niet mogen terugkomen op haar besluit, behalve in geval van zeer ernstige omstandigheden.
We vinden dat Roemenië en Bulgarije niet strenger of minder streng mogen worden beoordeeld dan eerdere nieuwkomers. Onze monitoring moet in overeenstemming zijn met de huidige Verdragsbepalingen en de wetgeving die van kracht is. We nemen de door de Commissie geuite ernstige bezorgdheid over de aanhoudende corruptie en het niet goed functioneren van de rechtsstaat, gebieden waar dringend verdere actie nodig is, dan ook zeer serieus. Ook de slechte behandeling van het volk van de Roma blijft verontwaardiging oproepen. Daarom is het Decennium van de insluiting van Roma waartoe zes staatshoofden en regeringsleiders de aanzet hebben gegeven, ook zo belangrijk.
De Commissie identificeert ook op veel andere gebieden tekortkomingen. Deze zaken moeten zonder uitstel in orde worden gemaakt. De toetreding kan evenwel geen examen zijn waarvoor kandidaten zakken. Een mislukking zou namelijk minstens evenzeer een mislukking voor de Unie als voor de kandidaat-landen zijn. De richting waarin een samenleving kijkt, is heel belangrijk voor de gezondheid van die samenleving. Bulgarije en Roemenië kijken en bewegen in de juiste richting. Kunnen we dat van alle huidige lidstaten zeggen? Stel u eens voor, collega's, dat de minister van Binnenlandse Zaken van Roemenië afgelopen herfst hechtenis van verdachten zonder tenlastelegging voor een periode van drie maanden had voorgesteld, of dat de premier van Bulgarije de geheime dienst had gebruikt om zijn collega's te bespioneren. Dat zou tot grote verontwaardiging hebben geleid.
Mijn fractie is altijd op haar hoede geweest voor mensen die toegeven aan de modieuze bezorgdheid over uitbreiding, en die zo vreemdelingen maken van mensen die binnenkort onze medeburgers zullen zijn. Ik was daarom blij te horen dat de heer Poettering tegen enkele mensen in zijn eigen fractie is ingegaan en met zijn gewicht stevig achter de toekomstige uitbreiding is gaan staan. Dit maakt het besluit van zijn fractie om afgelopen week in een stad met de naam Split bijeen te komen extra saillant.
Ik roep de bangerikken aan de rechterzijde op te kijken naar wat is bereikt. Is de uitbreiding niet het grootste succesverhaal van de Europese Unie, haar kroonjuweel? Het verslag van commissaris Špidla over overgangsregelingen laat zien dat de uitbreiding meer banen en hogere economische groei heeft gebracht, vooral in die landen die hun arbeidsmarkt hebben opengesteld. Maar los van alle economische overwegingen, heeft de verwelkoming van nieuwe leden ook de cultuur van onze Unie verrijkt. Bulgarije en Roemenië zullen gewaardeerde aanwinsten zijn, als we ze maar de kans geven.
Het lijkt erop dat veel van hun mensen denken dat het allemaal een zaak van de regeringen is. Het winnen van de strijd tegen criminaliteit en corruptie is echter een zaak van elke burger. Ik dring er bij alle Bulgaren en Roemenen dan ook op aan om samen te werken met hun regering, teneinde een zo goed mogelijk resultaat te waarborgen en vertraging in de toetreding te voorkomen, niet het minst omdat de hervormingen die nodig zijn om tot de Unie te mogen toetreden, het middel zijn om de levensstandaard, de kwaliteit van leven en de veiligheid in hun eigen land te verhogen. Ik roep alle collega's in dit Huis op zich solidair te tonen en de Bulgaren en Roemenen te laten zien dat ze er niet alleen voor staan.
(Applaus)
Daniel Marc Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wist niet dat mijn collega’s Watson en Poettering de houding van jongeren - van de leeftijd van mijn zoon - deelden, die als er een probleem is, stelselmatig zeggen: “dat komt allemaal wel goed; echt, het komt goed”. Al jaren lang krijgen wij hetzelfde antwoord als het over de uitbreiding gaat: “dat komt allemaal wel goed; echt, het komt goed”.
Persoonlijk hoop ik inderdaad dat het allemaal goed komt. Het is echter niet alleen de Commissie die de verantwoordelijkheid heeft genomen, mijnheer Schulz. U hebt zelf die verantwoordelijkheid ook genomen, toen u zich een jaar geleden voor de uitbreiding hebt uitgesproken, terwijl wij in die tijd allemaal wisten dat noch Roemenië, noch Bulgarije klaar was voor de toetreding. U hebt toen dus zelf die verantwoordelijkheid genomen, en niet alleen de Commissie.
(EN) Dus neem uw verantwoordelijkheden.
(DE) Of in het Duits: houdt woord! U bent mede verantwoordelijk!
(FR) Want waar wij momenteel mee bezig zijn is te gemakkelijk. Dat is te gemakkelijk.
Ik heb gelezen wat de Commissie gezegd en herhaald heeft: op verschillende terreinen moet vooruitgang worden geboekt. Mijnheer Watson, wat u over Duitsland zegt is juist, maar wat over Polen gezegd zou moeten worden, is evenzeer juist: de heer Haider is een democraat vergeleken met iemand als de heer Lepper, die een notoire racist, antisemiet en homofoob is. Op dit moment is er in Europa, in Polen, een extreem-rechtse regering aan de macht. En wat heeft dit Parlement, dat terecht kritiek had geleverd op Oostenrijk, gedaan om zich tegen Polen te kanten? Niets. Als het om de nieuwe lidstaten gaat, durven we niets meer te zeggen!
Ik zal u iets heel simpels vertellen. Ik ben voor de uitbreiding.
(EN) Ik ben voor uitbreiding van Europa!
(FR) Maar niet om het even hoe! Anders laten we de Balkan en Turkije straks opdraaien voor onze houding ten opzichte van Bulgarije en Roemenie.
Waarom moeten zij daarvoor opdraaien? Het is niet dat we Roemenie willen weigeren. Het is niet dat we Bulgarije willen weigeren. Het is gewoon zo dat we op dit moment noch Bulgarije noch Roemenie kunnen opnemen, gezien de situatie in deze landen. In plaats van voortdurend te praten over monitoring moeten we afspreken dat deze landen in 2008 zullen toetreden tot de Unie en programma´s ontwikkelen waarmee we de Roma en de zigeuners in Roemenie en Bulgarije echt kunnen integreren.
Vorige week was ik in een Roma-wijk. Wat ik daar heb gezien is met geen pen te beschrijven! U gaat deze landen opnemen en hebt middelen toegekend om deze programma’s te financieren. Wat is er met dat geld gebeurd? Vraag de Bulgaarse regering wat er met het geld is gebeurd. Vraag dat eens! Ze zal u het antwoord schuldig moeten blijven. Ze zal zeggen: we hebben een nieuwe wet aangenomen. Er is niks mis met nieuwe wetten maken.
Maar wat ik wil dat is dat er in het veld daadwerkelijk iets verandert. Daarom kunnen we niet alleen maar zeggen dat we voorstander zijn van uitbreiding, dat we goede christenen zijn, dat we goede joden zijn, dat we van de wereld houden. Nee, de wereld moet veranderen. En met uw houding zal de wereld niet veranderen. We moeten dan ook duidelijker zijn, en preciezer: “ja” tegen de uitbreiding, maar niet onder om het even welke voorwaarden. De Commissie helpt ons niet genoeg, terwijl ze beschikt over de noodzakelijke instrumenten.
(Applaus)
Jaromír Kohlíček, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Ik zou mijn collega willen aanraden eens te kijken naar de integratie van de Roma in Italië en naar de integratie van minderheden in andere lidstaten, in de oude lidstaten, en dan pas verder te praten, zonder onderbreking – misschien.
Dames en heren, toen de toenmalige leiders van Frankrijk en Duitsland, president Mitterrand en bondskanselier Kohl, in 1990 besloten zich te richten tot de landen van Midden-, Zuid- en Oost-Europa, zeiden ze: “Welkom in een Europese Unie zonder grenzen. Wij nodigen u uit deel te nemen aan een gemeenschappelijk project dat openstaat voor alle landen van Europa. We willen u helpen uw technologische achterstand op ons snel weg te werken en uw rechtsnormen in overeenstemming te brengen met die van de andere landen.” Verscheidene jaren later werden er in Kopenhagen drie voorwaarden aangenomen waaraan de landen die wilden toetreden tot de EU zouden moeten voldoen. De economische component van de Kopenhagen-criteria is onduidelijk en er wordt gewoonlijk onder verstaan dat onder meer toelating tot de WTO, de Wereldhandelsorganisatie, vereist is, en dat er een associatieovereenkomst met de EU moet worden gesloten.
De politieke component betreft het op vreedzame wijze bijleggen van geschillen met buurlanden en het beleid ten aanzien van nationaliteiten. Dat is iets dat de oude EU-lidstaten nog niet onder de knie hebben. In 1993 was er nog geen sprake van dat er nationale bezittingen in de uitverkoop zouden worden gedaan, dat er opheffingsquota ingesteld zouden worden voor landbouwproducten of dat er kerncentrales ontmanteld zouden worden. De enige fundamentele eis die destijds gesteld werd, was dat de voorwaarden voor de uitwisseling van goederen tussen de kandidaat-lidstaten en de EU niet ondermijnd mochten worden. De Commissie opende in die tijd onderhandelingen met twaalf landen. De onderhandelingsagenda werd technisch onderverdeeld in 29 hoofdstukken, een sectie getiteld “Diversen” en een sectie getiteld “Instellingen”. Na afloop van de onderhandelingen, twee jaar geleden, werden tien landen toegelaten als lidstaat. Tot op de dag van vandaag zijn er enkele voorwaarden – bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder een beroep kan worden gedaan op financiële middelen – die nog moeten worden afgerond voor deze landen. De voorwaarden voor hun toetreding bevatten een hele reeks discriminerende maatregelen en het is een feit dat deze maatregelen zeer slecht geëvalueerd zijn, vooral op het gebied van de landbouw en van de voedingsindustrie. De ongelijkheid tussen de inwoners van de oude en de nieuwe lidstaten is maar al te duidelijk.
We bevinden ons vandaag in een merkwaardige situatie. Er is over een hele agenda onderhandeld met Bulgarije en Roemenië, er is overeenstemming bereikt over alle hoofdstukken, en nu verschijnt er een nieuw pakket vreemde en discriminerende maatregelen. Daar zitten eisen bij met betrekking tot de teruggave van eigendommen, de ontmanteling van moderne reactoren in de krachtcentrale van Kozloduj en ongelijke voorwaarden voor de landbouw en de voedingsindustrie. Er wordt gesproken over corruptie, over hervorming van de rechterlijke macht, over de situatie van kinderen, mensenhandel, enzovoort. Alles wat van toepassing is op de oude lidstaten, is van toepassing op de nieuwe lidstaten. Ik begrijp de fanatieke tegenstanders van kernenergie. Het is mij duidelijk dat hun opvattingen niet zullen veranderen en dat de energiesituatie van de Balkanlanden hun een zorg zal zijn. Wat me verbaast, is het standpunt van Italië en Griekenland. Zij zijn voor een deel van hun energievoorziening aangewezen op Kozloduj. Dit betekent dat Italië, als de centrale eenmaal gesloten is, meer afhankelijk zal zijn van invoer uit Frankrijk en andere landen. Hoe zal Griekenland de daling in de energievoorziening compenseren? Waarschijnlijk door meer kolen te stoken, ongeacht de afspraken die in het kader van het Kyoto-Protocol zijn gemaakt. Ze kunnen altijd nog emissierechten kopen. Wat de Bulgaren betreft, die moeten maar kaarsen branden, want de plannen voor de krachtcentrale van Belene zijn nog in een pril stadium – maar wie weet heeft de Europese Commissie een andere milieuvriendelijke maar werkbare oplossing? Denkt u alstublieft eens een ogenblik na en probeert u eens uit te leggen hoe de EU werkelijk bijdraagt aan de ontwikkeling van deze twee landen. Gaat het er misschien alleen maar om te voorkomen dat ze op redelijke voorwaarden worden toegelaten tot de Unie? Mijn fractie is er volledig voorstander van dat zij voor de streefdatum van 1 juli 2007 worden toegelaten.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de twee Nederlandse protestantse partijen die ik mag vertegenwoordigen in dit Huis zijn consequent voorstander geweest van de heling van de naoorlogse deling van Europa. Tegelijkertijd zijn wij altijd voorstander geweest van een solide uitbreiding van de Europese Unie, en dus van een duidelijke handhaving van de erkende toetredingscriteria, de welbekende criteria van Kopenhagen. Het achterblijven van Roemenië en Bulgarije in 2004 bij de grootste uitbreidingsronde uit de geschiedenis van de Unie raakte ons.
Na de omwenteling van het Europese wonderjaar 1989 verstevigden zich immers de kerkelijke en maatschappelijke contacten tussen onze achterban en beide kandidaatlidstaten. Voor het uitstel van 2004 konden wij overigens stellig begrip opbrengen. Hoe staan wij nu tegenover de twee voorliggende toetredingsdata van 1 januari 2007, respectievelijk 1 januari 2008? Zoals gezegd is mijn partij voorstander van een solide toetreding van Sofia en Boekarest, dat wil zeggen op grond van afzonderlijke beoordeling van Bulgarije en Roemenië. Onder het woord solide verstaan wij feiten, daadwerkelijke hervormingsstappen en geen intenties.
Tenslotte voegden Raad en Commissie niet voor niets twee specifieke beschermingsclausules toe aan de drie gebruikelijke clausules in de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië. Dat kenmerkt onze boodschap aan de Commissie. Graag een eenduidig signaal in oktober over de toetredingsrijpheid van Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007, want met helderheid zijn alle partijen in Europa gebaat.
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de commissaris voor zijn presentatie en ik feliciteer hem met zijn werk aan dit zeer moeilijke onderwerp, een onderwerp waarover ik recent veel met hem heb gediscussieerd.
Ik wil eerst mijn belangrijkste opmerking maken. Daarna kunnen we de zaak uitgebreider bespreken. Roemenië moet meer werk verrichten met betrekking tot de situatie van kinderen in Roemeense instellingen, weeshuizen en pleeggezinnen; er moeten meer maatregelen worden genomen om deze kinderen als individuen met mensenrechten te behandelen. Als dit betekent dat internationale adoptie soms moet worden toegestaan, dan moet dat maar zo zijn. Ik weet dat veel ouders in Ierland bereid zijn een kind uit Roemenië, vooral een kind met een verstandelijke of lichamelijk beperking, te adopteren, en dat ze dat ook graag doen. Zij willen deze kinderen een liefdevol en zorgzaam thuis in Ierland geven, maar door de bezwaren lopen ze tegen grote problemen aan. Ik wil de Roemeense autoriteiten daarom vragen hier opnieuw naar te kijken.
Door de verklaring van de Commissie van vandaag en ook door de onderhandse stappen die in bepaalde hoofdsteden in Europa worden gezet om de toetreding van Bulgarije en Roemenië te voorkomen of te vertragen, zijn we echter weer terug bij af. Laten we niet vergeten dat het hier niet alleen gaat om de vraag of deze twee landen de toezeggingen nakomen die ze ons hebben gedaan uit hoofde van de criteria van Kopenhagen en in hun Toetredingsovereenkomst. Het is ook aan ons om onze toezeggingen na te komen.
We hebben de hoop en het streven en de wens geuit dat deze landen deel van de Europese Unie zullen gaan uitmaken. De eerste keer hebben we tegen hen gezegd: “nee, u bent er nog niet klaar voor, u kunt niet met de tien andere landen op 1 mei 2004 toetreden, u hebt nog meer werk te verrichten.” Ze hebben recent grote vorderingen gemaakt met het wijzigen van wetten, het aanpassen van hun systemen, die decennia oud zijn, het tot stand brengen van een realistischere aanpak. Het is nu aan ons om deze landen gul te loven, om hen werkelijk aan te moedigen en hen niet de les te lezen over de manier waarop hun systemen zouden moeten werken, om hen te laten profiteren van onze ervaring met de open coördinatiemethode, in het kader waarvan men kijkt naar de praktijken in andere landen en de beste daarvan overneemt en probeert een zo goed mogelijk resultaat te behalen.
We kennen allemaal de basisbeginselen. De basisbeginselen zijn de rechtsstaat, democratie, de scheiding der machten, de rechten van het individu en de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Al het andere kan via eenvoudige wetgeving worden opgelost. Er is wel eens gezegd dat politiek niet zo belangrijk is. Politiek is wel belangrijk, want zij beïnvloedt het leven van mensen. Wij in dit Huis krijgen vaak de kritiek te horen dat we niet radicaal genoeg zijn in onze meningen en standpunten.
We moeten vandaag niet alleen de regeringen van Bulgarije en Roemenië vertellen dat ze door moeten gaan met het werk dat ze doen, dat ze het doel moeten verwezenlijken dat ze proberen te verwezenlijken. We moeten vandaag niet alleen tegen de regeringen van onze eigen landen zeggen dat ze duidelijk en eerlijk moeten zijn, en dat ze deze landen een echt antwoord moeten geven. We moeten ook direct tot de burgers en tot de mensen van Bulgarije en Roemenië spreken en hun zeggen dat ze binnen de Europese Unie een thuis hebben, dat ze rechten hebben, en dat we die rechten voor hen zullen verdedigen.
(Applaus)
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is ongetwijfeld een groots historisch wapenfeit dat we door het opnemen in de Europese Unie van landen die tientallen jaren hebben gezucht onder de knoet van het communisme de deling van Europa achter ons hebben kunnen laten. We moeten echter ook inzien dat we de begrijpelijke zorgen en angsten van de Europese burgers veel te lang niet serieus hebben genomen. We hebben min of meer over hun hoofden heen een uitbreidingsmechanisme ontwikkeld. Ook de huidige discussie over verschillende scenario´s voor uitstel en over manieren om druk uit te oefenen op Bulgarije en Roemenie is een gevolg van deze volgens mij zeer onfortuinlijke ontwikkeling.
Als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat de eigenlijke oorzaak van het huidige dilemma ligt in het feit dat we vorig jaar in de Toetredingsverdragen een star tijdsschema hebben opgenomen. Het vooruitzicht op toetreding is voor Bulgarije en Roemenie namelijk de enige stimulans geweest om telkens weer nieuwe inspanningen te leveren om in de Unie te worden opgenomen. Eens te meer hebben we ons dus zelf de mogelijkheid ontnomen om op de kandidaten die nu voor de deur staan, invloed uit te oefenen om zich zo goed mogelijk voor te bereiden.
Roemenie en Bulgarije horen natuurlijk bij de familie der Europese volkeren. We mogen echter niet verwachten dat deze twee landen hun talloze problemen, zoals corruptie en georganiseerde misdaad, in de komende maanden op zullen lossen. Het is in het belang van de Europese Unie, maar ook van de burgers van de twee toetredingslanden, om de toetreding niet overhaast plaats te laten vinden. In het verleden is al meerdere malen gebleken dat een overhaaste toetreding en het rooskleurig voorstellen van de situatie er alleen maar toe leiden dat de burgers in de toetredingslanden het kind van de rekening worden.
Natuurlijk willen we de hereniging van Europa door de toetreding van Roemenie en Bulgarije afronden. De twee landen moeten echter werkelijk klaar zijn voor de toetreding en voor Europa.
Elmar Brok (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de commissaris, dames en heren, de uitbreiding is het meest geslaagde beleid van de Europese Unie, die heeft in hoge mate bijgedragen tot vrede, stabiliteit, vrijheid en welvaart. Dit kan echter alleen maar zo blijven wanneer we ons aan de spelregels houden, anders wordt het proces van binnenuit uitgehold en loopt alles mis.
Ik moet zeggen, mijnheer Watson, al bent u er niet meer, dat mijn partij altijd voor deze uitbreiding heeft gestreden, en dat mijn land, in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, geen korting heeft gevraagd op de bijbehorende financiële lasten. Wat de Commissie nu voorstelt, is volgens mij bedoeld om ervoor te zorgen dat het Verdrag wordt gerespecteerd. Wanneer een land niet voldoet aan voorwaarden die met zoveel woorden zijn gesteld in de Toetredingsverdragen is het geen discriminatie van dat land wanneer we de regels toepassen. Dan houden we gewoon de hand aan een overeenkomst tussen de verdragsluitende partijen, niet meer en niet minder.
Als ik lees dat er grote problemen zijn op het gebied van de corruptie en de georganiseerde misdaad, dat er ook een groot verschil tussen de twee landen bestaat, en als ik lees wat de Commissie hierover precies schrijft, namelijk dat Roemenië de bereikte resultaten moet consolideren, terwijl Bulgarije eerst maar eens iets moet laten zien, dan lijkt me dat een belangrijke mededeling. Daarom moeten we uitgaan van het motto everyone on their own merits.
Ten tweede moeten we vaststellen dat we Europese middelen alleen maar kunnen toekennen wanneer de structuren in de betrokken landen dusdanig zijn, dat het geld volgens de regels van de Rekenkamer aan de ontvangers kan worden uitbetaald. Zolang dat niet het geval is hebben we een probleem. Er zijn nog heel wat voorbeelden genoemd, maar er is altijd een groot verschil tussen de beide landen.
Ik zou de Commissie willen aanmoedigen om het voorstel werkelijk heel consequent uit te voeren, de situatie voor oktober nog eens onder de loep te nemen en de landen een kans te geven om de duidelijk beschreven gebreken te verhelpen. Ik hoop dat deze landen constructief zullen reageren op deze aanpak, zodat het verslag in oktober positiever zal zijn. Anders moet de vrijwaringsclausule worden toegepast, zoals bepaald in het Verdrag. Ik zou de Commissie daar met nadruk aan willen herinneren, en haar willen feliciteren met dit verslag!
(Applaus)
Pierre Moscovici (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, mijnheer Rehn, ik wilde allereerst de heer Rehn hartelijk bedanken, wiens werk als commissaris voor uitbreidingszaken door ons allen wordt gewaardeerd om zijn accuratesse, gezond verstand en volledigheid. Dankzij hem en dankzij het werk dat hij heeft verricht is de samenwerking tussen het Europees Parlement en de Commissie, en tussen de Europese instellingen en de Roemeense en Bulgaarse autoriteiten, efficiënt en vruchtbaar verlopen. Het toetredingsproces van Roemenië en Bulgarije is in een cruciale fase aanbeland. Onze instellingen moeten nu besluiten of beide kandidaat-lidstaten op 1 januari 2007 kunnen toetreden tot de Unie of dat deze datum verschoven wordt.
Ik schaar me in grote lijnen achter het verslag van de heer Rehn. Evenals in het verleden zijn we geneigd in te stemmen met toetreding in 2007, zij het onder precieze voorwaarden. Ik wijs er al maanden op dat onze vriendschap voor Roemenië en Bulgarije, onze steun voor hun toetredingsproces steevast gekoppeld is aan een duidelijke eis, namelijk dat ze voldoen aan de toetredingscriteria en de vereiste hervormingen doorvoeren. Ik zou echter verder gaan dan de heer Barroso en de heer Rehn bij het vandaag te vellen oordeel over de vraag in hoeverre beide landen tegemoet zijn gekomen aan onze eisen. Ik denk namelijk stellig dat we deze datum, nog maar zeven maanden vóór de beoogde toetreding op 1 januari 2007, zonder verdere omwegen moeten bevestigen of uitstellen. En ik ben er heilig van overtuigd, in tegenstelling tot de heer Cohn-Bendit, dat we deze datum moeten handhaven.
Als rapporteur van het Europees Parlement wil ik me nader uitlaten over Roemenië. Ik heb meerdere malen verklaard dat de uitstelclausule naar mijn idee pas als laatste redmiddel, als noodmaatregel moet worden overwogen. Ik heb er in dit Parlement herhaaldelijk op gewezen hoe gevaarlijk het zou zijn te pas en te onpas een beroep te doen op deze clausule om bezorgdheid of onvrede kenbaar te maken, waarbij we het totaalbeeld enigszins uit het oog verliezen. Ik geloof niet dat dit nu het geval is.
Het rapport van de Commissie benadrukt dat Roemenië momenteel voldoet aan de politieke criteria en aan de criteria die samenhangen met de markteconomie, dat het acquis communautaire vlijtig wordt toegepast, maar dat er ook punten zijn waarop het land nog vooruitgang moet boeken. De Commissie heeft in dit opzicht waardevolle aanbevelingen gedaan waaraan gevolg moet worden gegeven. Het vandaag gepubliceerde verslag sterkt me echter in mijn overtuiging dat het land momenteel niet zo wezenlijk tekortschiet dat een zo radicale maatregel als het verschuiven van de toetredingsdatum hierop het adequate antwoord is.
Wat de minder ernstige punten van zorg betreft was de mondelinge vraag die ik samen met Geoffrey van Orden en Elmar Brok heb voorgelegd, erop gericht de overige vrijwaringsclausules onder de aandacht te brengen, die een heel ander en veel minder urgent karakter hebben. Deze clausules bieden de mogelijkheid om in de eerste drie jaar na de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie op een meer permanente, zij het nog uiterst stringente wijze de vinger aan de pols te houden en eventueel sancties op te leggen, en moeten de twijfels wegnemen die op specifieke punten zouden kunnen blijven bestaan. Vandaag lijkt het me eveneens van belang te benadrukken wat het zou kosten als we te lang wachten met een duidelijke stellingname over de toetreding van Roemenië op 1 januari 2007.
Uiterlijk in mei zouden de Europese instellingen een knoop doorhakken over de datum waarop Roemenië en Bulgarije toetreden tot de EU, hetgeen me verstandig leek. Dat denk ik nog steeds. De toetreding uitstellen zou praktische problemen met zich meebrengen. Er zou minder tijd zijn om het Toetredingsverdrag te ratificeren, misschien wel te weinig. Het debat over de toetreding zou hiermee nog meer onder druk komen. Aangezien ik de accuratesse van het door de commissaris voor uitbreidingszaken verrichte werk hogelijk waardeer en me kan vinden in zijn analyses en eisen, stel ik voor dat we ons baseren op dit verslag en de zeer bemoedigende resultaten die daarin worden genoemd en eindelijk eenduidig instemmen met de toetreding van Roemenië op 1 januari 2007 op de door de commissaris genoemde voorwaarden.
(Applaus)
Emma Baroness Nicholson of Winterbourne (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik geen kaart hoef te spelen tegen de heer Rehn, want hij houdt zijn kaarten heel dicht tegen zich aan en speelt zijn troefkaart, zijn laatste kaart, pas op het allerlaatste moment! Gelukkig speelt hij de kaarten in dit geval namens Roemenië en Bulgarije. Hij wil dat ze winnen, en het is absoluut duidelijk dat ze ook zullen gaan winnen. Ik heb er vertrouwen in dat 1 januari 2007 D-Day, delivery day, zal zijn voor Roemenië en Bulgarije, en dat ze op die datum volledig lid zullen worden van de Europese Unie. Ik heb er zelfs zoveel vertrouwen, in dat ik op 31 december 2006 mijn kaartje naar Boekarest in Roemenië zal kopen.
Ik wil de heer Fokion Fotiadis bedanken en prijzen, alsmede de heer Jonathan Scheele, die hem is opgevolgd in de delegatie van de Commissie in Boekarest, alsook de heer Rehn zelf en zijn voorganger, de heer Verheugen. Zij hebben de taak op zich genomen hard te werken om beide landen in de Unie te halen, door corruptie en mensenhandel te bestrijden en alle verschillende aangelegenheden met betrekking tot de vrije markt, de rechtsstaat en transparantie aan te pakken: alles wat de afgelopen zes en een half jaar zo vaak is genoemd en wat nu werkelijkheid wordt. Het is een enorm opwindend moment.
Ik ben heel blij dat ik naast verschillende Roemeense premiers heb mogen werken, met inbegrip van de huidige premier, de heer Tariceanu, alsmede naast meerdere presidenten, waaronder het huidige staatshoofd, president Basescu, en een groot aantal parlementsleden. Vandaag heeft hier op de officiële tribune de heer Alin Teodorescu plaatsgenomen, met de staatssecretaris voor Adoptiezaken, mevrouw Theodora Bertzi, en Gabriela Coman, die verantwoordelijk is voor de kinderbescherming, en natuurlijk de minister voor Europa, mevrouw Boagiu. Zij zijn allen van harte welkom, en nu worden ze blijvend onze broeders en zusters binnen de Unie.
Het is onvermijdelijk dat er problemen zijn. De geografische ligging van beide landen maakt ze kwetsbaar, vooral voor mensenhandel, vooral vanuit Oost-Europa en Rusland. Roemenië en Bulgarije zijn vorige week in het verslag van de VN over mensenhandel expliciet naar voren gehaald.
Het is waar dat er nog meer moet gebeuren, en het zal ook altijd zo blijven dat er meer moet gebeuren, maar over enkele momenten staan ze hier naast ons en zijn ze volledig lid. Ik bedank de commissaris voor al zijn werk.
(Applaus)
Joost Lagendijk (Verts/ALE). – Voorzitter, collega's, commissaris, ik ben het eens met de conclusie van de Commissie als het gaat over Roemenië. Daar is inderdaad het afgelopen jaar substantiële vooruitgang geboekt en daarom is het te verdedigen dat dat land in 2007 lid wordt. Daarom is het verstandig om in het najaar nog een soort laatste controle te doen en daarom is het zeer verstandig om ook na toetreding streng in de gaten te houden of die vooruitgang die we gezien hebben ook doorgaat. Hoewel ik meen dat de sancties die staan op “niet doorgaan” niet erg indrukwekkend zijn.
Ik ben het ook eens met de verslagen van de Commissie als het gaat over Bulgarije, omdat je daarin ziet dat er geen substantiële vooruitgang is maar wel een hoop substantiële problemen, met name als het gaat om het bestrijden van de georganiseerde misdaad en de bestrijding van corruptie. Daarom, collega's, ben ik het nog niet eens met de conclusie van de Commissie over Bulgarije. Volgens mij is het ten onrechte dat Roemenië en Bulgarije aan elkaar verbonden worden en dat ook voor Bulgarije gezegd wordt dat 2007 haalbaar is. Commissie, als u uw eigen rapporten serieus neemt, dan geloof ik er niet in dat die zwaarwegende problemen die u zelf signaleert in uw verslagen over vijf maanden te verhelpen zijn. Ik ben er voorstander van om nu reeds helder te zijn en te zeggen: Bulgarije het spijt ons, maar u kunt pas in 2008 lid worden.
Ik zie het politieke probleem van de Commissie, omdat er in de Raad aan wie u een advies uitbrengt geen meerderheid is voor deze optie, maar ik vind het ten onrechte dat Roemenië en Bulgarije tot op het laatste moment aan mekaar verbonden zijn.
Waarom is het zo verstandig en waarom is het zo goed om een onderscheid te maken tussen de landen op basis van hun eigen prestaties? Het gaat hier om een signaal, zowel aan onze eigen bevolking als aan nieuwe kandidaat-lidstaten als Kroatië en Turkije. De boodschap zou moeten zijn dat het een verschil maakt of je al dan niet hervormingen uitvoert. Als je ze wel uitvoert, word je beloond, als je dat niet doet, zoals in het geval van Bulgarije, dan zul je daarvoor bestraft worden. Nu lijkt het er heel erg op dat het niet uitmaakt wat je doet, of je het wel of niet doet en dat de beslissing voor toetreding afhangt van interne ontwikkelingen in de EU, van opiniepeilingen, van stemmingen en niet van de prestaties van kandidaten.
De les van deze procedure zou moeten zijn nooit meer data te noemen, want dat haalt de druk van de ketel af. Als we twijfels hebben, laten we geen datum van het uitstel noemen en laten we een garantie geven aan kandidaat-lidstaten: u komt er in als u aan de voorwaarden voldoet. Als u daar niet aan voldoet, dan zult u op de blaren moeten zitten.
(Applaus)
Erik Meijer (GUE/NGL). – Voorzitter, de voorlopers van de Europese Unie zijn gestart met zes staten, vooral in de directe invloedssfeer van Brussel en Straatsburg. Niemand kon toen serieus voorzien dat die Europese Gemeenschappen zouden kunnen uitgroeien tot het overkoepelende samenwerkingsverband van 27 of meer Europese staten. Sinds het begin van de jaren zeventig zijn die voorlopers er desondanks in geslaagd om langzaamaan een monopoliepositie op te bouwen bij de samenwerking tussen de Europese staten. Staten die vroeger behoorden tot de Europese vrijhandelsorganisatie (EFTA) of de Raad voor wederzijdse economische bijstand (COMECON) behoren nu tot de Europese Unie. De komende toetreding van Roemenië en Bulgarije wordt daarvan min of meer het sluitstuk.
Het is in het voordeel van hun lidmaatschap dat deze uitbreiding mede kan worden uitgelegd als overwinning in de koude oorlog op de vroegere tegenstander. Dat levert steun op die er anders niet zou zijn. Mede daarom heeft dit Parlement vorig jaar besloten dat die twee staten die in 2004 nog niet klaar waren met de voorbereiding, in 2007 of 2008 alsnog zullen moeten worden toegelaten. Ook ik heb voor gestemd.
Desondanks is er brede kritiek op de binnenlandse toestand bij deze twee nieuwkomers. Nog steeds worden mensen die behoren tot de Roma-bevolkingsgroep weggejaagd en hun huisjes afgebroken. Nog steeds worden natuur en milieu er zwaarder bedreigd dan in andere delen van Europa doordat aanleg van snelwegen en de winning van delfstoffen op de goedkoopste mogelijke wijze plaatsvinden. Nog steeds is er onvoldoende zicht op de manier waarop overheden omgaan met hun geld en welke bedrijven daarvan profiteren. Nog steeds zijn er twijfels over de onafhankelijkheid en objectiviteit van justitie. Nog steeds zijn er etnische bevolkingsgroepen die vinden dat zij als tweederangsburgers worden behandeld en nog steeds verlaten vele burgers die landen.
Dat maakt de kans groot dat hun toetreding nu achteraf als een grote fout en als een mislukking zal worden beoordeeld. Die tekortkomingen veranderen dan niets meer aan hun lidmaatschap, maar het zal wel extra argumenten opleveren tegen verdere uitbreiding. Het eerste land dat daarvoor de rekening moet betalen is Kroatië. Dat land voldoet nu al beter dan Roemenië en lgarije aan die criteria en heeft veel gemeen met de huidige lidstaat Slovenië, maar zal misschien toch zeer lang moeten wachten. Dat geldt nog meer voor kandidaat-lidstaat Macedonië, voor de rest van de Balkan, voor Moldova en voor Oekraïne. Hoe kunnen we zo'n negatief resultaat voorkomen? Blijvende solidariteit is misschien beter gediend met meer actieve steun om sneller op het niveau van de Unie te komen, dan met snelle toelating of meer vrije markt.
In het Nederlandse parlement hebben zowel mijn partij, de socialistische partij, als de christen-democraten geconcludeerd dat de risico's van uitbreiding in 2007 te groot zijn.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Het besluit over de kwestie van het EU-lidmaatschap van Bulgarije en Roemenië is de facto natuurlijk al genomen. Het enige waarover we hier formeel kunnen discussiëren is of deze landen 1 januari 2007 of 2008 zullen worden toegelaten.
De Zweedse partij Junilistan verwelkomt de uitbreiding met nieuwe leden om twee redenen. Ten eerste: hoe meer landen erbij komen, des te moeilijker wordt het om ons voor te stellen dat de ontwikkeling van de Europese Unie tot in details vanuit Brussel kan worden geregeld. Dat is een grote stap vooruit. Ten tweede is het een grote vooruitgang voor de democratie en het rechtsstaatsbeginsel en de vrede in Europa dat er nieuwe EU-leden bij komen. Wat dat betreft zijn wij aanhangers van wat wel “de zachte macht” van de EU wordt genoemd.
De EU draagt feitelijk bij tot democratie en het rechtsstaatbeginsel in de buurlanden om de eenvoudige reden dat landen rond de EU vanuit allerlei overwegingen lid willen worden van de Unie. En wij in de EU eisen als voorwaarde voor het lidmaatschap van deze landen dat ze voldoen aan belangrijke voorwaarden, de criteria van Kopenhagen. We moeten die voorwaarden dan ook serieus nemen, en het is duidelijk dat Bulgarije en Roemenië niet voldoen aan de eisen die wij van het begin af aan hebben besloten te stellen. Om dezelfde reden was het volgens ons verkeerd om reeds nu lidmaatschapsonderhandelingen met Turkije te beginnen. De behandeling van de Koerden, vrouwen, de vrijheid van meningsuiting en allerlei andere zaken laten zien dat we dat niet hadden moeten doen. Daarentegen was het juist om voorlopig nee te zeggen tegen onderhandelingen met Servië vanwege het feit dat generaal Mladic nog steeds op vrije voeten is.
Wat we nu kunnen doen inzake de onderhavige kwestie, is dat we de aansluiting van Bulgarije en Roemenië tenminste tot januari 2008 uitstellen. Dan geven we een juist signaal voor de toekomst af aan Europa, inclusief Kroatië, Servië, Turkije, Oekraïne en Wit-Rusland.
Konrad Szymański (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, telkens wanneer we de kwestie van de uitbreiding bespreken, raken we aan de historische dimensie van ons werk. Elke uitbreiding betekent voor de Unie niet enkel een protocollaire plechtigheid, maar is tegelijkertijd een kans en een noodzaak.
Een belangrijk probleem in verband met de uitbreidingen is de manier waarop ze door de buitenwereld worden waargenomen. Het is immers niet moeilijk te berekenen hoeveel steun er naar de nieuwe, vaak armere lidstaten gaat. Dat beeld is echter zeer onvolledig. Het geeft niet weer welke impuls een uitbreiding aan de handel en investeringen kan geven en hoeveel mogelijkheden ze biedt voor modernisering. Zonder uitbreidingen konden we ons vandaag niet beroemen op het feit dat 450 miljoen burgers ons, het Europees Parlement, op een enkel adres kunnen bereiken. We zouden met 75 miljoen minder zijn en Europa zou een veel minder belangrijke speler zijn op het wereldtoneel, een rol die we vandaag de dag zo sterk ambiëren.
De grootste politieke leugen die vandaag de dag in Europa wordt verspreid door achterhaalde politici die in eigen land zijn mislukt, is dat alle problemen waar we op dit moment mee worden geconfronteerd, aan het uitbreidingsproces te wijten zijn. Het tegenovergestelde is waar. De gevolgen van een gebrek aan hervormingen zouden zonder uitbreiding nog veel ernstiger zijn geweest. Om die reden verwelkom ik met veel enthousiasme het vooruitzicht dat twee nieuwe landen, Bulgarije en Roemenië, zullen toetreden tot de Europese Unie. Beide landen hebben de voorbije jaren heel wat inspanningen geleverd om hun nationale politieke cultuur te hervormen.
Als Parlementslid uit Polen, een land dat de afgelopen jaren veel te danken heeft aan het communautaire steunbeleid, ben ik erg enthousiast over het perspectief op lidmaatschap van deze twee nieuwe landen, ofschoon dat impliceert dat we de steeds kleiner wordende EU-begroting binnenkort nog met anderen zullen moeten delen. Als Pools Parlementslid raad ik u eveneens aan om geen aandacht te schenken aan de waarschuwingen van de heer Cohn-Bendit. Het is moeilijk geloof te hechten aan advies over de uitbreiding van de kant van iemand die zo weinig weet over andere lidstaten, bijvoorbeeld over Polen, dat nu al twee jaar deel uitmaakt van de Europese Unie. Misschien staan politieke emoties een rationele beoordeling van de nieuwe Poolse regering in de weg. Met emoties moet men echter opletten, collega Cohn-Bendit, of men loopt het gevaar een mal figuur te slaan.
Soms krijg ik de indruk dat de deuren van de Unie zich sluiten als de deuren van een lift. Wachtenden moeten zich met veel problemen naar binnen wringen. Ik hoop dat dit of een illusie is, of een tijdelijk defect van de lift die Europese Unie heet, want ik wens niemand een verblijf in een lift waarvan de deuren zich niet openen.
Ryszard Czarnecki (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik was achttien toen ik deelnam aan een van de langste studentenstakingen in Oost-Europa. Die vond plaats in Polen ten tijde van "Solidariteit". Ik herinner me dat we affiches ophingen aan de muren van mijn universiteit. Daarop stond "Verboden te verbieden". Vandaag zou een dergelijke poster het gebouw van de Europese Commissie kunnen sieren: "Verboden de zo snel mogelijke toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie te verbieden." Inderdaad, de slagzin "Verboden te verbieden" was een verwijzing naar de Parijse studentenopstand van mei 1968.
Ik was me destijds al bewust van de rol die mijn huidige collega in het Europees Parlement, de heer Cohn-Bendit, bij die protesten speelde. Velen van ons beschouwden de heer Cohn-Bendit toen als een soort moderne Robin Hood. Robin Hood mocht je niet doden. Wat ik echter niet wist, is dat Robin Hood een kwarteeuw later in staat zou zijn politieke zelfmoord te plegen door de nonsens die hij vandaag in dit halfrond heeft verkondigd. De heer Cohn-Bendit repte met geen woord over de enorme inspanningen van het Roemeense en Bulgaarse volk, die aan de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie willen voldoen. Hij besteedde ook nauwelijks aandacht aan de maatregelen die de regeringen van beide landen op dat vlak hebben genomen. Hij heeft het debat als voorwendsel gebruikt om onzin te verkopen over mijn land, Polen.
In zijn plaats zou ik me eerder concentreren op het racisme en het antisemitisme in Duitsland en Frankrijk, landen die hij erg goed kent, of bijvoorbeeld op de sociale problemen in Frankrijk. Dat zijn de echte bedreigingen voor Europa, niet de political fiction waarover de heer Cohn-Bendit zo vriendelijk was hier vandaag uit te weiden. Het is een goede zaak dat Roemenië en Bulgarije in 2007 lid worden van de Europese Unie, dat hoop ik althans. We mogen voor deze landen geen nieuw IJzeren Gordijn optrekken, geen nieuwe versie van de Berlijnse muur. Dat verdienen ze niet. Laat ons hen aanmoedigen om aan de toetredingscriteria te voldoen, maar laten we hun geen onrechtvaardige hindernissen in de weg leggen. Laat ons rekening houden met de aanzienlijke inspanningen die de bevolking en de regeringen van beide landen op dit gebied hebben geleverd. Die oproep richt ik tot de Europese Commissie.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Rehn bedanken voor de serieuze manier waarop de vorderingen van Bulgarije op de weg naar toetreding worden bewaakt. Volgens het Toetredingsverdrag zal Bulgarije op 1 januari 2007 toetreden, tenzij de Raad op aanbeveling van de Commissie unaniem besluit de toetreding een jaar uit te stellen. De Commissie heeft een dergelijke aanbeveling niet gedaan. Laten we daar duidelijk over zijn. Bulgarije voldoet aan de politieke criteria voor het lidmaatschap, het heeft een functionerende markteconomie, de economische vooruitgang zet zich voort, en het Bulgaarse werkloosheidscijfer is weliswaar nog steeds hoog, maar is nu lager dan dat van Duitsland. Met betrekking tot andere zaken merk ik op dat het aantal gebieden dat in oktober is aangemerkt als gebied waarvoor ernstige bezorgdheid bestaat, is gedaald van zestien naar zes. Deze mogen natuurlijk geenszins worden onderschat.
Op de eerste plaats moeten effectievere maatregelen worden genomen tegen de georganiseerde criminaliteit, fraude en corruptie. Dat is het gebied dat de mensen van Bulgarije en onze eigen burgers de meeste zorgen baart. Er is vooruitgang geboekt sinds oktober. Ik heb daarover vorige maand in dit Huis gesproken. Veel misdaadbazen lopen echter nog steeds vrij rond, en er is bezorgdheid over het bereik van hun tentakels. In de loop van de komende maanden moeten we krachtige resultaten zien, alsook verdere stappen om de effectiviteit en de middelen van de politie, het opsporingsapparaat en de rechterlijke macht te vergroten. De Commissie moet preciezer specificeren welke resultaten worden verlangd.
Op de tweede plaats, en samenhangend met het eerste punt, zijn er strengere financiële controles nodig voor het toekomstige gebruik van de structuurfondsen. Dat is van vitaal belang. Er mag geen enkele kans zijn dat geld dat in feite van onze belastingbetalers is, in verkeerde handen komt of wordt verspild. Zoals we hebben gezien aan de consistente weigering van de Rekenkamer om de EU-rekeningen goed te keuren, is dit een gebied waarop de EU ook zelf het huis op orde moet brengen. Het is aan de Commissie te waarborgen dat er effectieve financiële beheersstructuren zijn die de integriteit van het financieringsstelsel waarborgen, en, indien nodig, middelen te onthouden, totdat deze structuren er wel zijn.
Ik denk dat de Europese Raad tijdens zijn Top in juni 2006 het besluit over de toetreding van Bulgarije op 1 januari 2007 moet vaststellen, en dat hij tegelijkertijd moet bevestigen welke corrigerende maatregel in de komende maanden van Bulgarije wordt verlangd, alsook de aard van de mogelijke monitoring na de toetreding.
Met andere woorden, het is “ja… maar!” Ik denk dat dit is wat de Commissie tot op zekere hoogte probeert te zeggen. De Bulgaarse regering moet van haar kant snel actie ondernemen om tastbare resultaten te leveren, vooral in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Er is de afgelopen zes maanden veel bereikt. Het is van essentieel belang dat in de komende zes maanden nog betere resultaten worden geboekt.
Jan Marinus Wiersma (PSE). – Voorzitter, ik zal proberen binnen die drie minuten te blijven. Ik sluit mij volledig aan bij de analyse die mijn fractievoorzitter net al gegeven heeft in reactie op de rapportage van de Commissie. Mijn fractie, de PSE-Fractie, is altijd consistent geweest als het ging om steun voor een lidmaatschap van Roemenië en Bulgarije, en dat zullen we blijven.
Ik kan me voorstellen dat men in Sofia en Boekarest teleurgesteld is dat de Commissie nog een slag om de arm houdt. Maar misschien is het ook van belang om het goede nieuws uit het rapport van de Commissie nog eens onder de aandacht te brengen: in de rapportage staat duidelijk dat de Commissie meent dat het wel degelijk mogelijk is om die streefdatum van 2007 te halen. En dat is ook de ambitie van onze fractie.
Tweede punt: geen ontkoppeling. Daarover werd zonet al gesproken door andere collega's. Roemenië en Bulgarije worden in feite op dezelfde manier behandeld. Daarmee voorkomen we ook een race tussen die twee landen. De Commissie zegt dat beide landen een hoge graad van aanpassing aan het acquis hebben bereikt, ook dat is belangrijk om vast te stellen. Het aantal rode vlaggen is in beide gevallen, zowel voor Roemenië als Bulgarije, fors verminderd. Bij de een van 16 naar 6 en bij de ander van 14 naar 4. Er is dus hard gewerkt en in korte tijd veel bereikt.
Het is ook van belang dat de Commissie in haar rapportage niet de termen gebruikt dat een van beide landen op een bepaald terrein overduidelijk onvoorbereid is. Dat is een terminologie die meteen zou leiden tot een discussie over uitstel. Ik denk dat de vooruitgang die geboekt is in beide landen ook de daadkracht van de regeringen toont en dat we daarop ons optimisme kunnen baseren dat 2007 wel degelijk mogelijk is.
Zoals ook al door mijn collega Schulz is aangegeven, vergt dat ook een inspanning van de Europese Commissie zelf. Die heeft inderdaad een zware verantwoordelijkheid om ook te preciseren wat precies verlangd wordt van de regeringen van beide landen. Met name als om het Bulgarije gaat, is mij opgevallen dat er toch wel misverstanden zijn geweest tussen de Commissie en de regering van dat land over wat er nu precies werd verwacht. Ik denk dat in Sofia zowel de regering als het parlement geen twijfel willen laten bestaan over hun bereidheid om zo snel mogelijk die dingen te doen die gevraagd zijn.
Het verschil tussen Roemenië en Bulgarije zit vooral in de implementatie. Die is in Roemenië op het gebied van de strijd tegen de corruptie eerder op gang gekomen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat we, nu ook in Sofia de wetgeving in orde is, ook daar snel een vooruitgang zullen zien op het gebied van de aanpak van de zware misdaad en de strijd tegen de corruptie.
We stellen vast dat de Europese Commissie kiest voor een bepaalde timing en ik denk dat we ons daarbij moeten neerleggen of aansluiten. Hopelijk spoort die timing wel met de ratificatieprocessen die op dit moment in een aantal lidstaten plaatsvinden of nog moeten plaatsvinden. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de afgesproken toetredingsdatum. Wij hebben er vertrouwen in dat Roemenië en Bulgarije daarin zullen slagen en ik denk dat ze zowel in Sofia als in Boekarest beseffen dat dat vertrouwen ook verdiend moet worden.
Alexander Lambsdorff (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Rehn, dames en heren, Bulgarije en Roemenië zullen op 1 januari 2007 toetreden tot de Europese Unie, dat staat als een paal boven water. Beide landen hebben vooruitgang geboekt in het hervormingsproces, maar er is nog veel werk aan de winkel, dat weten we allemaal, en de heer Cohn-Bendit heeft in zoverre wel gelijk. Hij gooit het kind echter weg met het badwater, en dat is onverantwoordelijk. De opstelling van de Commissie is wel verantwoord, het is juist om voorlopig geen blanco cheque uit te schrijven. Het is ook juist om de landen een perspectief te bieden, de hervormingsprocessen te blijven begeleiden, eventueel ook nog in de jaren na de toetreding. Op bepaalde gebieden bestaan nog ernstige tekortkomingen, en die zijn hier ook genoemd. We moeten garanderen dat de wetten daar niet alleen worden goedgekeurd, maar ook toegepast. Ik denk daarbij vooral aan de middelen die de EU daar zou moeten besteden.
Een faire monitoring door de Commissie zou daarbij kunnen helpen, en zou door de betrokken landen ook moeten worden aanvaard. Dat heeft Pierre Moscovici gezegd. Dat is een veel minder dramatische maatregel dan bijvoorbeeld uitstel.
Ook in de toekomst zal het uitbreidingsbeleid met argusogen worden gevolgd door de burgers van de EU en van toekomstige kandidaat-landen. Daarom is het voor de EU des te belangrijker dat ze een consequent en geloofwaardig uitbreidingsbeleid voert. Uit deze uitbreiding is gebleken dat wij als Parlement er de volgende keer op moeten letten dat we pas kort voor een toetreding daarover stemmen, en niet anderhalf jaar van tevoren. Ik wil nogmaals duidelijk zeggen dat het niet de fout van de toetredingskandidaten is, maar onze fout. Het is bovendien niet zinvol om in een verdrag clausules voor uitstel op te nemen die de facto niets om het lijf hebben, zoals artikel 39. De Commissie kan helemaal niet aanbevelen om de toetreding uit te stellen. Wat zou er dan gebeuren wanneer haar aanbeveling niet wordt uitgevoerd, omdat er in de Raad een paar stemmen voor ontbreken? Dan zou de Commissie in haar hemd staan, en dan zouden twee landen aan de tafel van de Raad zitten, terwijl die eerst met een meerderheid tegen hun opname had gestemd. Nee, dat gaat niet. De volgende keer moeten we dus betere instrumenten hebben.
Het is een voldongen feit dat Bulgarije en Roemenië zullen toetreden. Beide landen hebben veel gepresteerd, maar ook wij hebben nog heel wat werk voor de boeg om ons uitbreidingsbeleid te verbeteren. Overigens ben ik van mening dat we dit debat in Brussel zouden moeten voeren, en niet in Straatsburg.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, deze aanbeveling van de commissaris is fout. De beslissing wordt telkens weer uitgesteld. Waarom zeggen we niet eerlijk dat de twee landen niet voldoen aan de criteria? Papier is geduldig, maar de werkelijkheid ziet er helaas anders uit. Het zal ons nog opbreken dat een foute beslissing een te vroegtijdige toetreding van de twee landen mogelijk maakt. We zijn nog vorige week op bezoek geweest in Roemenië en Bulgarije, we hebben in Sofia gesprekken gevoerd met NGO’s, met politici en met vertegenwoordigers van de regering van beide landen. Mijn conclusie is dat de twee landen, ondanks alle inspanningen die ze zich hebben getroost, inderdaad nog niet rijp zijn voor de toetreding, niet in 2007, en zelfs niet in 2008!
Ik wil drie voorbeelden noemen in verband met Sofia: criminaliteit, corruptie en Kosloduj! 173 liquidaties sinds 1990 – en geen enkel geval is opgehelderd. Corruptie – overal, dwars door de samenleving. De kerncentrale Kosloduj is gevaarlijk, en is nog steeds niet buiten bedrijf gesteld. Ik heb geen tijd om in te gaan op de problemen van de minderheden zoals de Roma, op de toestanden in de gevangenissen, in tehuizen voor bejaarden en personen met een handicap, en ik zou nog veel meer kunnen noemen. Als we bij deze foute beslissing blijven zal dat negatieve gevolgen hebben voor onszelf en voor onze relaties met de buitenwereld. We verspelen het beetje geloofwaardigheid dat we nog hebben bij de burgers van de Unie. Landen als Kroatië, die hun uiterste best doen, en die volgens mij in allerlei opzichten verder zijn, staan voor een gesloten deur. De liberalen steunen de liberale minister-president in Roemenië, de socialisten steunen de socialistische minister-president in Bulgarije, maar we hoeven niet vast te houden aan deze foute beslissing, we kunnen die corrigeren. Dit is een laffe en gevaarlijke vorm van zelfbedrog!
Vladimír Remek (GUE/NGL). – (CS) Mijnheer de commissaris, dames en heren, er zijn redelijke toetredingsovereenkomsten gesloten met Bulgarije en Roemenië, en het was de bedoeling dat deze landen vanaf de eerste dag van het komende jaar lid zouden zijn van de Unie, maar opnieuw zijn er vraagtekens bij de streefdatum geplaatst. Staat u mij toe enkele opmerkingen te maken vanuit mijn eigen ervaring, omdat wij vóór onze toetreding tot de Unie onder eenzelfde soort druk stonden als Bulgarije en Roemenië nu staan. Ook de Tsjechische Republiek kreeg te horen dat zij niet helemaal klaar voor toetreding was, dat zij nog niet volkomen had voldaan aan vereiste zus of voorwaarde zo. Het resultaat is dat voor ons nog altijd niet dezelfde bepalingen gelden als voor de zogeheten oude lidstaten. Ik waag het bovendien te stellen dat het meer dan één van lidstaten van de oude Unie van vijftien wel eens moeite zou kunnen kosten te voldoen aan de voorwaarden die, bijvoorbeeld, zijn gesteld aan de Tsjechische Republiek.
De eisen die aan Bulgarije en Roemenië gesteld worden zijn zelfs nog zwaarder. Twijfel zaaien over de toetredingsdatum voor deze landen en het opleggen van ongelijke voorwaarden leidt tot een grotere onzekerheid en is koren op de molen van de krachten in beide landen die zich verzetten tegen toetreding tot de EU. Daarnaast creëren we op deze manier scherpe, interne tegenstellingen voor de Unie in de toekomst, waarmee ik overigens natuurlijk niet wil zeggen dat we de ogen moeten sluiten voor het feit dat Bulgarije en Roemenië er niet in slagen de corruptie aan te pakken of voor het probleem van de georganiseerde criminaliteit, net zo min als we dat moeten doen wanneer het andere lidstaten betreft. Maar het is niet goed voor nieuwe lidstaten en hun burgers als zij toetreden tot de Unie met het gevoel dat ze tweederangs en niet gelijkwaardig zijn. Het lijkt me in dit verband dat we niet moeten streven naar een herhaling van de situatie in de Tsjechische Republiek, waar een meerderheid van de burgers, volgens een enquête onder de bevolking, nu van mening is dat er geen gelijkheid en rechtvaardigheid heerst in de Unie en dat de zogenoemde oude lidstaten nog steeds profiteren van voordelen die de nieuwe lidstaten ontzegd worden, in de vorm van subsidies die niet worden verstrekt aan de nieuwe lidstaten. In het geval van Bulgarije en Roemenië gaan we op zijn minst dezelfde kant op. Ik zal u één voorbeeld geven. De kerncentrale van Kozloduj – die al verscheidene keren genoemd is – is volgens internationale deskundigen net zo veilig als vele andere in Europa. De Unie dwingt Bulgarije echter, als voorwaarde voor toetreding, een deel van zijn nucleaire capaciteit op te geven, waardoor het land verandert van een exporteur van elektriciteit in een importeur. De vraag is wie hier nu werkelijk mee gediend is. We hebben per slot van rekening verwachtingen gewekt bij de inwoners van Bulgarije en Roemenië ten aanzien van het EU-lidmaatschap en we moeten hen dus niet behandelen als gijzelaars en harrewarren over de datum waarop ze mogen toetreden. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat wij, als lidstaten met onze eigen economische belangen, meer reden tot spijt zullen hebben dan Bulgarije en Roemenië wanneer de uitbreiding niet op 1 januari plaatsvindt.
Nigel Farage (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, is het niet mooi? Vrijwel iedereen (de Commissie, de fractieleiders in het Parlement) is het erover eens dat het heel goed is dat nog eens twee landen toetreden. Maar kunnen we alstublieft ophouden met te doen alsof het ook maar iets te maken heeft met de criteria met betrekking tot het gerechtelijk apparaat of de vraag of ze voldoen aan het acquis communautaire? Roemenië en Bulgarije treden op 1 januari van het komende jaar toe om politieke redenen. De toetreding moet doorgaan, omdat u een afleiding nodig hebt. De volken van Europa zijn hun vertrouwen in u en in deze instellingen kwijtgeraakt.
De verklaring van vandaag is niet meer dan een overwinning voor de politieke klassen, de klassen in de Europese Unie die willen dat de EU een supermacht in de wereld is die het opneemt tegen de Verenigde Staten van Amerika, en natuurlijk een enorme overwinning voor de politici in Roemenië en Bulgarije, die zichzelf enorm zullen verrijken en zich baantjes voor het leven zullen geven. Dus welkom, Roemenië en Bulgarije; laten we hun politici welkom heten op het pluche van de EU.
Maar hoe zit het met de gevolgen voor de rest van ons? Ik ben helemaal voor vrije handel. Ik ben helemaal voor het vrije verkeer van goederen en diensten. Ik ben er helemaal voor dat we de mogelijkheid krijgen om in elkaars land te werken, maar een open-deur-immigratiebeleid tussen landen met verschillende BBP's is waanzin. Het Verenigd Koninkrijk heeft al meer dan eenderde miljoen mensen opgenomen uit de tien landen die in 2004 zijn toegetreden. Migration Watch in het Verenigd Koninkrijk schat nu dat we, wanneer Bulgarije en Roemenië toetreden, de komende drie jaar nog eens eenderde miljoen mensen zullen opnemen. Onze overheidsdiensten zijn eenvoudigweg niet berekend op massale migratie op die schaal, en Roemenië en Bulgarije zullen bovendien veel van hun slimste en beste jonge mensen verliezen.
Commissaris, u hebt vandaag dan misschien uw afleiding, maar de EU faalt, het vertrouwen van het publiek daalt, en het zal allemaal eindigen met tranen.
(Applaus van de IND/DEM-Fractie)
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, daar zullen inderdaad tranen van komen, maar de vraag is wie er zal huilen. Ik denk niet dat u met het besluit dat u vandaag heeft aangekondigd de Europese Unie en stap vooruit heeft geholpen, en al helemaal niet op weg naar Europa als supermacht. Dankzij u zijn we weer een stap dichter bij de afgrond. Eerst zegt u wat uw criteria zijn, en vervolgens doet u weer het absolute tegendeel daarvan. Dat leidt toch tot een kwalijke vermenging van de cultuur van corruptie in Brussel en Straatsburg en de cultuur van corruptie in Boekarest en Sofia?
Degenen die u aansporen om dit beleid te voeren, de Britse en de Poolse regering, zullen rekenschap af moeten leggen aan hun kiezers. Het is de vraag aan wie de Commissie rekenschap af zal leggen. Ik citeer: “Het eigenlijke probleem is niet dat men ervan uitgaat dat de rechterlijke macht afhankelijk is, integendeel, het probleem is dat ze vrijwel volledig onafhankelijk is van iedere vorm van controle. Rechters en procureurs-generaal hoeven geen enkele vorm van inspectie te vrezen, want die bestaat tot nu toe niet. De rechterlijke macht geniet een grote vrijheid, ze staat vaak buiten het recht en de wet. Er bestaan talloze mogelijkheden om een vonnis te kopen.” Dat stond eergisteren in de Frankfurter Allgemeine Zeitung. De Standard schreef gisteren hoe de directeur van de Duitse vereniging van rechercheurs terugkomt en zegt: “Het is zinloos. Telkens wanneer ik probeer om in de details te treden, zeggen mijn gesprekspartners dat het nationale belang hen niet toestaat om daarop in te gaan.”
De fout die is gemaakt is dat deze landen te vroeg de toetreding is beloofd. Waarom maakt u telkens weer fouten, terwijl u ons in uw toespraken nog steeds verzekert dat u het beste wilt voor de Unie?
Francisco José Millán Mon (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zal het verslag waarvan u ons zojuist de contouren heeft geschetst nauwkeurig lezen, maar staat u mij toe dat ik nu al enige opmerkingen maak over Roemenië.
Om te beginnen erkent u dat er belangrijke vooruitgang is geboekt bij de hervorming van het gerechtelijk apparaat en de strijd tegen de corruptie. Hoewel u erop wijst dat er nog veel werk aan de winkel is, denk ik dat dit geen gebied van ernstige zorg meer is, zoals dat vroeger genoemd werd. Dit was een gebied met hoge prioriteit en we erkennen nu allemaal dat de vooruitgang die in Roemenië op dit gebied is gerealiseerd aanzienlijk is, en dat moeten we toejuichen.
U heeft ons erop gewezen, mijnheer Rehn, dat er vier gebieden van ernstige zorg blijven bestaan met betrekking tot het acquis, zoals bijvoorbeeld bij een aantal agrarische en veterinaire onderwerpen. Maar goed, in ieder geval zijn dat allemaal gebieden waarvan ik weet dat de Roemeense autoriteiten er serieus aan werken, zoals ik twee weken geleden zelf heb kunnen vaststellen, toen ik Boekarest heb bezocht met een delegatie van mijn fractie.
Mijnheer de commissaris, zoals ik al gezegd heb in de plenaire vergadering van 26 april jongstleden, was ik er persoonlijk voorstander van om de tijdschaal van de toetreding zo spoedig mogelijk duidelijk te maken, omdat de betrokken regeringen op die manier zo snel mogelijk van de onzekerheid af zouden zijn. Ik zie echter dat de Commissie, hoewel zij erkent dat Roemenië adequaat naar het doel van 2007 toewerkt, uit zorgvuldigheid en voorzichtigheid liever nog tot de herfst wacht met de bevestiging dat de daadwerkelijke toetreding moet plaatsvinden in januari 2007, zoals ik dat graag zou zien.
Ik ben ervan overtuigd dat de Roemeense autoriteiten zullen vasthouden aan hun engagement jegens het gemeenschappelijke doel van 2007. Zo noemde de Commissie in het verslag van oktober 2005 nog een groot aantal gebieden - u heeft ons eraan herinnerd dat dat er veertien waren - die betrekking hadden op zeven hoofdstukken van het acquis en die reden gaven voor ernstige zorg.
Maar nu begrijp ik dat het aantal gebieden van ernstige zorg is teruggebracht naar vier, zoals u ons heeft gezegd, en dat ze slechts betrekking hebben op heel weinig hoofdstukken. De vooruitgang is kortom evident. En met deze precedenten,en met de serieuze houding van de Roemeense autoriteiten ten aanzien van Europa, denk ik dat ze maximale aandacht aan uw aanbevelingen zullen schenken. En ik ben er zeker van dat u ons in de herfst zonder verdere voorwaarden de toetredingsdatum van 1 januari 2007 zult kunnen bevestigen. Ik ben daar optimistisch over.
Staat u mij tot slot ook toe dat ik de parlementen die dat nog niet gedaan hebben, oproep het ratificatieproces voor het Toetredingsverdrag zo snel mogelijk in een hogere versnelling te zetten.
Alexandra Dobolyi (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik verwelkom het besluit van de Commissie over de datum voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Ik wil ook de Commissie prijzen voor haar werk, in het bijzonder het werk van het DG Uitbreiding.
De Europese Raad heeft terecht besloten de mensen van Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007 te verwelkomen in onze grote Europese familie, de Europese familie waartoe ze altijd hebben behoord, aangezien ze onze historische cultuur en gemeenschappelijke waarden delen. Uw boodschap aan de mensen van Bulgarije en Roemenië is de juiste.
Beide landen hebben hard gewerkt, en ze hebben tot nu toe grote vooruitgang geboekt. De mensen van beide landen hebben hun regering krachtig gesteund in dit werk. Deze mensen zullen nu nog gemotiveerder zijn om de hervormingen te steunen die nog nodig zijn en die in het verslag van de Commissie zijn beschreven. Zoals de commissaris zeer terecht heeft aangegeven in de talloze gedachtewisselingen die we hebben gehad, hetzij in de plenaire hetzij in de Commissie buitenlandse zaken, hebben Bulgarije en Roemenië op alle relevante gebieden voortdurend vooruitgang laten zien. Beide hoofdsteden beseffen dat ze hun inspanningen op bepaalde gebieden moeten opvoeren en versterken, en ik ben er vast van overtuigd dat ze erin zullen slagen te voldoen aan de verwachtingen van de Europese Unie, zoals verwoord door haar Parlement, en aan de meeste verwachtingen van hun eigen mensen.
Als Hongaar wil ik graag ook een paar woorden zeggen over de Hongaarse minderheid in Roemenië. Op de eerste plaats wil ik het college van leden van de Commissie bedanken voor het feit dat het de situatie van de Hongaarse minderheid in het huidige verslag ter sprake heeft gebracht. Op de tweede plaats was en is, zoals ik in dit Huis zo vaak over deze kwestie heb gezegd, een van de hoofdverzuimen van de huidige Roemeense regering een wet inzake minderheden vast te stellen. Ik ben weliswaar van mening dat de toetreding van Roemenië een oplossing zal bieden voor de Hongaren die aan de andere kant van de grens wonen, en dat we vanaf 1 januari 2007 in een gemeenschappelijk Europa zonder grenzen zullen kunnen leven, maar ik wil tegenover de Roemeense regering ook benadrukken dat zij haar belofte om een wet inzake minderheden vast te stellen, niet mag vergeten; zowel het Parlement als de Commissie zullen dit nauwlettend in de gaten houden.
Cecilia Malmström (ALDE). – (SV) Het debat van vandaag was natuurlijk omgeven door veel pressie, door gespeculeer over de aandachtspunten, en uiteraard door grote nervositeit in de betrokken landen. Ik ben dan ook blij met de boodschap van de Commissie van vandaag, dat we hopen onze Roemeense en Bulgaarse vrienden met de jaarwisseling in de Gemeenschap te kunnen verwelkomen. De weg daarheen was en is lang en moeilijk. Je kunt natuurlijk niet in een handomdraai afrekenen met de gevolgen van de enorme onderdrukking en misère die de communistische regimes in Roemenië en Bulgarije hebben veroorzaakt. De politici en de bevolking van deze landen hebben zich enorme inspanningen en opofferingen getroost met het duidelijke doel om hun land te hervormen en te democratiseren en om het de Europese Gemeenschap binnen te brengen.
Er is nog heel wat te doen. We zijn ons pijnlijk bewust van de problemen die er zijn: de corruptie, de georganiseerde misdaad, de moeilijkheden rond de integratie van de Roma en de situatie van de weeskinderen. We kennen ook de criteria. Die zijn gelijk voor iedereen, en we vertrouwen erop dat de Commissie tot een zakelijke en professionele beoordeling en evaluatie komt. Tevens vertrouwen wij erop dat u Bulgarije en Roemenië van ganser harte steunt in de aanpak van deze moeilijkheden, zodat we vorderingen maken in de tijd tot hun toetreding als lid bij de jaarwisseling. Wij van het Europees Parlement zullen helpen zoveel we kunnen en we zijn ervan overtuigd dat we daar in de resterende tijd in zullen slagen.
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie bepleit al heel lang veiligheidsclausules voor alle lidstaten, zowel de nieuwe als de oude. We weten dat schendingen van de Verdragen en schendingen van mensenrechten ook in de huidige EU plaatsvinden en het zou goed zijn dat we duidelijke mechanismen krijgen om deze schendingen te kunnen aanpakken en onder de aandacht te brengen.
Voor de integratie in de EU geldt dat it takes two to tango. De kandidaat-lidstaten moeten hun huiswerk doen, maar wij moeten ook ons huiswerk doen. We hebben interne problemen in de EU die we moeten aanpakken, iets waarover we vanochtend met commissaris Wallström hebben gesproken. We moeten ook durven opkomen voor het belang van de uitbreiding en aan onze burgers uitleggen waarom het zo belangrijk is dat Roemenië en Bulgarije zich nu bij ons aansluiten en hier mogen zitten en vanaf hun parlementszetels mogen praten in plaats van daarboven te zitten en alleen maar te mogen luisteren.
Elly de Groen-Kouwenhoven (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, Bulgarije heeft een halve eeuw lang onder communistisch bewind gestaan. Toen de Berlijnse muur viel, kwam het echter onder postcommunistisch bewind te staan. Agenten van de voormalige geheime dienst, de Darzavna Sigurnost, bleven de staat beheersen. Het Westen deed zaken met hen tijdens de privatiseringen, die in veel gevallen illegaal zijn uitgevoerd. De financiële steun uit het Westen bereikte nauwelijks de werkloze Bulgaren en de tot slachtoffer gemaakte Roma. Alleen de voormalige geheim agenten ging het goed in hun rol van zakenman, rechter, bankier, politicus of leider van een NGO. Heeft de bevolking onder het postcommunistische bewind ooit een eerlijke kans gehad?
In het voortgangsverslag van 2001 heeft de rapporteur, de heer Van Orden, er bij de Bulgaarse autoriteiten op aangedrongen nadere informatie te verstrekken over de moord in 1978 in Londen op de dissidente schrijver Georgi Markov. Het was een van de vele huurmoorden die lang geleden en ook recenter onopgelost zijn gebleven.
Het verslag benadrukt de noodzaak van grotere inspanningen voor de sociale integratie van de Roma. Ik ben het ook met de Commissie eens dat verdere inspanningen nodig zijn om alle vormen van intolerantie, racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden. Ik roep daarom mijn collega's in dit Parlement op om de in het register ingeschreven verklaring nr. 19, een initiatief van Europese afgevaardigden uit vijf verschillende fracties, over de bescherming van de mensen in Bulgarije tegen neo-totalitarisme te ondertekenen. Ontkenners van de holocaust in Bulgarije die dicht bij de voormalige geheime dienst staan, horen niet in de EU thuis. Ik ben ook dankbaar dat de Commissie zich zorgen maakt over de onaanvaardbare leefomstandigheden van de Roma. Zij zijn zondebokken, net als de joden, Turken en homoseksuelen.
Tot slot, doet het mij genoegen dat de Bulgaarse minister van Binnenlandse Zaken, de heer Petkov, de delegatie van de Verts/ALE-Fractie vorige week heeft beloofd dat alle archieven van de Darzavna Sigurnost voor 20 juli zullen worden geopend. Alleen dan zullen we weten wie Georgi Markov heeft vermoord, wie andere misdrijven heeft begaan, en wie tegenwoordig echt regeert in Bulgarije. Laten we de echte hervormers steunen, en laten we Bulgarije bevrijden van zijn verleden, in plaats van zijn toekomst uit te stellen.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, langs de snelweg tussen Istanboel en Sofia staat een grenspost, een tolboom genaamd Kapitan Andreevo. Onthoud deze naam goed, want vanaf 1 januari 2007 zal deze in alle kranten verschijnen als Bulgarije wordt toegelaten tot de Unie. Daar namelijk arriveren ieder jaar 300 000 vrachtwagens uit Turkije. Een rij van vijf kilometer en een wachttijd van drie dagen. Deze vrachtwagens worden gebruikt voor allerlei illegale transporten: drugs uit Afghanistan, smokkel van mensen uit Pakistan, en handel in amfetaminen en vals geld. Om alles te controleren is er één douanebeambte per duizend vrachtwagens. Conclusie: alles komt erdoor.
Wat hier uiteraard nodig zou zijn, is in ieder geval één vrachtscanner. De heer Rehn vertelde ons hier op 25 oktober dat radiografische apparaten inderdaad nodig waren en we besloten hiervoor 8 miljoen euro vrij te maken. Maar die scanner is nergens te bekennen. Iedereen die Sangatte, Brindisi, Almeria of de Canarische Eilanden leuk vond, zal weg zijn van Kapitan Andreevo, de toegangspoort van Azië naar Europa en de bron van waaruit de criminaliteit ons zal overspoelen.
Guido Podestà (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil commissaris Rehn complimenteren met de zorgvuldige acties die hij ten aanzien van Roemenië en Bulgarije onderneemt. Uit de woorden van de commissaris blijkt dat beide landen duidelijk vooruitgang hebben geboekt. Het lijkt mij een prachtig resultaat dat men in een tijdbestek van een paar maanden erin geslaagd is het aantal onopgeloste kwesties terug te brengen van zestien naar zes en van veertien naar vier.
Ik vermoed dat wij in dit Huis allemaal beseffen dat, toen op 1 mei 2004 tien landen tot de Europese Unie toetraden, die tien landen niet volledig klaar waren voor lidmaatschap. Wij weten eveneens dat de inspanningen van die naties in de loop der tijd tot afronding komen. Zegt u het eens eerlijk: is er in één van die landen geen sprake van minderheidsproblemen? In welke van de vijfentwintig lidstaten van de Unie is er geen sprake van strijd tegen corruptie? Wat is er dan veranderd vergeleken met 1 mei 2004? Waarom is destijds het accent gelegd op de foto’s en vlaggen, terwijl wij nu een veel strenger en ook veel formeler standpunt huldigen?
Volgens mij moeten wij erkennen dat er weliswaar problemen zijn in de twee landen die op het punt staan toe te treden tot de Unie, maar dat waarschijnlijk de grootste problemen binnen de Unie zelf bestaan. En als wij ons afvragen wat er vergeleken met toen veranderd is, dan luidt het antwoord dat wij niet in staat zijn gebleken het Grondwettelijk Verdrag, dat een hoeksteen van de uitbreiding was, over de streep te trekken.
Daarvoor mogen wij echter niet deze landen en deze volken laten opdraaien, want zij hebben al zo veel inspanningen gedaan om uit de historische fase van het communisme te komen. Zo’n tol hoeven die landen niet te betalen. Kortom, mijnheer de commissaris, ik geloof dat wij de juiste richting uit gaan en ik verwacht dat in het komend najaar de datum van 1 januari 2007 voor lidmaatschap van Roemenië en Bulgarije bevestigd wordt.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, laten we elkaar niets wijsmaken. We moeten ervan uitgaan dat deze twee landen, Bulgarije en Roemenië, op 1 januari 2007 zullen toetreden, ten eerste omdat ze hun eigen hervormingsbeleid voort zullen zetten, daarvan ben ik overtuigd, en ten tweede omdat er in de Raad de vereiste meerderheid voor bestaat.
De eigenlijke vraag is volgens mij echter hoe deze landen in 2007 zullen toetreden tot de Europese Unie. Gebeurt het met hangen en wurgen, glippen ze door een achterdeurtje naar binnen, of zullen ze met opgeheven hoofd binnenkomen, want dan kunnen we met een goed geweten instemmen met de toetreding. In zoverre heeft u volgens mij wel gelijk, mijnheer Rehn, en heeft de Commissie gelijk, dat er in deze twee landen nog een flinke achterstand moet worden ingehaald. Ik zou u echter met nadruk willen verzoeken om heel concreet te zeggen wat er nog moet gebeuren. In deze tekst staat dat u bepaalde dingen niet duidelijk vindt. U heeft het bijvoorbeeld over de ambiguity regarding the independence of the Judiciary. Er moeten toch redenen zijn waarom u dat niet duidelijk vindt? We moeten de Bulgaren en de Roemenen dan ook zeggen waar hun respectievelijke tekortkomingen liggen.
Ik denk dat de regeringen van deze twee landen bereid zijn om de nodige veranderingen te bewerkstelligen. Als we hier echter een halszaak van maken, terwijl de criteria van Kopenhagen of het acquis communautaire dat niet echt rechtvaardigen, en daar bestaan goede redenen voor, dan moeten we ook heel duidelijk zeggen welke veranderingen nodig zijn. Ik zou u willen verzoeken om vandaag en morgen, wanneer u deze landen bezoekt, heel duidelijk te zeggen welke veranderingen nog nodig zijn. U moet dat concreet zeggen, en het moeten haalbare en reële eisen zijn, want het heeft geen zin om dingen te eisen die zo snel niet kunnen worden waargemaakt. Als dat gebeurt, en als er dan nog een speciale monitoring komt voor een precies bepaalde periode ga ik ervan uit dat de twee landen de nodige stappen zullen zetten en dus op 1 januari 2007 daadwerkelijk kunnen toetreden. Ik denk dat ze dan een grote rol kunnen spelen. Sommige collega’s hebben beweerd dat de criminaliteit en de corruptie welig tieren in deze twee landen. Dat is niet waar. Beide landen hebben veel gedaan om dit te verbeteren, en ze zullen voortgaan op de ingeslagen weg. Dat is onder andere te danken aan de druk van de Europese Unie.
Bronisław Geremek (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in de eerste plaats willen stellen dat de heer Rehn voor zijn verslag en het geleverde werk de grootste waardering verdient, vooral in de context van dit parlementaire debat. Ik zou niet willen dat de conclusies, die duidelijk naar voren komen uit het verslag, in de loop van het parlementaire debat gewijzigd zouden worden.
Roemenië en Bulgarije hebben tot dusver alles gedaan wat ze konden doen. Ze hebben bereikt wat de Europese Unie van hen verlangde. Ze hebben de spelregels op economisch, politiek en sociaal vlak in de praktijk gebracht, net als het beginsel van de rechtsstaat. Nu zullen zowel de Europese Unie als de samenleving van beide landen deze prestaties beoordelen. Naar mijn mening is het uitermate belangrijk te benadrukken welke enorme vooruitgang er in beide landen is geboekt. Op basis daarvan kunnen Roemenië en Bulgarije vol vertrouwen op de Europese Unie toestappen.
Een aantal nieuwe lidstaten, waaronder mijn eigen land, hebben sinds 1 mei 2004 laten zien hoe de toetreding tot de Europese Unie in goede banen kan worden geleid. Ik denk dat deze succesvolle overgang – zowel voor de oude als voor de nieuwe lidstaten – diegenen zal overtuigen die nu nog twijfels hebben. Het feit dat Groot-Brittannië niet enkel blijk heeft gegeven van grootmoedigheid, maar ook van gezond verstand en zijn arbeidsmarkt onmiddellijk heeft opengesteld voor werknemers uit Oost-Europa, heeft ervoor gezorgd dat nu ook vele andere Europese landen, met uitzondering van Duitsland en Oostenrijk – die de heer Brok blijkbaar vergat te vermelden –, dezelfde weg zijn ingeslagen.
Ik ben van mening dat het uiterst belangrijk is er nu op te vertrouwen dat de spelregels, die werden ingevoerd, ook zullen worden toegepast en pas daarna de situatie te beoordelen. Het voorbeeld van Polen toont aan dat de invoering van de beginselen die zijn vastgelegd in de criteria van Kopenhagen een goed voorteken kan zijn, maar dat ze natuurlijk ook ten uitvoer moeten worden gelegd, zodra de landen tot de Europese Unie zijn toegetreden.
Hartmut Nassauer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, men blijft bij de termijn van januari 2007 voor de toetreding, maar verbindt daar voorwaarden aan, die nog voor oktober moeten worden vervuld. De Commissie kiest een kronkelig pad. Je kunt bij wijze van spreken horen hoe ze zucht onder de last van de zelf begane fouten. We zijn nieuwsgierig, mijnheer de commissaris, hoe u ons in oktober uit zult leggen dat de horden genomen zijn die u vandaag heeft geplaatst. Het was een kapitale fout om 2007 als termijn te noemen toen nog helemaal niet duidelijk was of die ooit zou kunnen worden gerespecteerd. Nu probeert de Commissie met de moed der wanhoop om weer uit de doodlopende straat te komen waarin ze terecht is gekomen. Het voorstel dat u vandaag heeft gedaan heeft heel veel zwakke punten, maar het is onder de gegeven omstandigheden redelijk, en daarom steun ik het.
Ik wil alleen maar ingaan op Roemenië, want daar ben ik geweest met een delegatie van de CDU/CSU. Ik beperk me tot een paar punten. Onder leiding van de president, de heer Basescu, en van de minister-president, de heer Popescu-Tariceanu, is er een krachtig en serieus hervormingsproces op gang gebracht. Daarbij wordt er zowel naar het binnenlands beleid gekeken als naar de rechtsspraak en de bestrijding van de corruptie. Dat proces is nog niet voltooid, er is nog niet aan alle voorwaarden voldaan. De processen wegens corruptie zijn nog niet met een rechtsgeldig oordeel afgesloten, daar is tijd voor nodig, maar ze zijn begonnen en verlopen goed. Het lijkt me belangrijk dat deze regering wordt aangemoedigd om voort te gaan op de ingeslagen weg, te blijven streven naar hervormingen.
Roemenië is door en door Europees en zal een aanwinst zijn voor de Europese Unie. In dit land woont een Duitse minderheid, die de nodige rechten geniet. Andere landen kunnen iets leren van de manier waarop men daar de minderheden behandelt. Daarom zou ik zeggen, mijnheer de commissaris, moedig de regering aan om voort te gaan op de ingeslagen weg!
Poul Nyrup Rasmussen (PSE). - (EN) Commissaris, ik wil graag mijn waardering uitspreken voor uw werk, maar duidelijkheid is ook nodig, zoals bij alle werk. Mijn enige probleem is vandaag het gebrek aan duidelijkheid. U zegt dat ons doel is de twee landen op 1 januari 2007 binnen de EU te halen. Dat is waar we allemaal op hopen. Ik zie geen fundamentele reden waarom we ze niet op 1 januari zouden toelaten.
We hebben het dus in feite over de manier waarop we verdere vooruitgang met deze twee landen zoveel mogelijk kunnen bevorderen. De oproep die ik aan u doe, is ook al gedaan door de voorzitter van mijn fractie, de heer Schulz, en door de heer Swoboda en andere collega's. Als we de komende drie en een halve maand, vóór uw volgende verslag in oktober, werkelijk verdere vooruitgang verwachten, wat kan er dan in die tijd worden gedaan? Wat verwachten we? Een nieuwe openbare aanklager in Bulgarije? Nee. In welke mate moet de immuniteit worden opgeheven? Hoeveel procedures moeten we aanspannen? Hoeveel vonnissen hebben we nodig? Begrijpt u wat ik bedoel, commissaris?
Als deze landen met ons moeten samenwerken, moet u heel precies zijn. Ik stel voor dat u een scorebord maakt, dat u aan elk van de twee nieuwe regeringen in Bulgarije en Roemenië geeft: een scorebord dat precies laat zien wat we in de komende drie en een half tot vier maanden op specifieke gebieden van hen willen. Het volstaat niet te zeggen dat we vorderingen verwachten. Het is heel belangrijk dat we aangeven wat we precies van hen verwachten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, zodat de twee regeringen precies weten wat ze moeten doen.
Het tweede dat ik wil opmerken, als u mij toestaat, commissaris, is dat er later geen extra werk mag zijn. Zoals enkele leden van de regering van Bulgarije onlangs tegen me hebben gezegd: “We kunnen onze grondwet niet om de andere week wijzigen.” Wat we nu echt moeten doen, is precies zijn in onze eisen. Mijn laatste hoop is dat de Raad van juni een duidelijk besluit zal nemen. Zoals de heer Moscovici zei, is het nu tijd dat we een duidelijk signaal afgeven, en de Raad van juni kan het duidelijke signaal afgeven dat ze op 1 januari 2007 welkom zijn, en dat we ernaar uitkijken met hen samen te werken.
(Applaus)
Sophia in 't Veld (ALDE). – Voorzitter, ik ben blij met het voorstel van de Commissie want het doet recht aan de inspanningen van Bulgarije en Roemenië en ook aan de zorgen over de blijvende probleemgebieden, die overigens door niemand ontkend worden.
Tegen eerdere sprekers, zoals bijvoorbeeld Daniel Cohn-Bendit, zou ik willen zeggen dat wat mij betreft dit voorstel een steun is in de rug van de hervormers en dus een teleurstelling voor misdadigers, corrupte lieden en xenofoben. Misschien moet mijnheer Cohn-Bendit daar eens over nadenken, over wie hij eigenlijk wil steunen. De bewering dat hervormingen stoppen op het moment van toetreding, is onzin. Dat werd ook al bij de vorige uitbreiding gezegd en dat bleek niet waar. Bovendien worden hervormingen toch in de eerste plaats doorgevoerd voor de mensen zelf, voor een betere kwaliteit van het bestaan en niet alleen maar om toe te treden tot de Europese Unie.
Het is natuurlijk ook waar dat we dringend een instrument nodig hebben om álle EU-leden, ook de huidige EU-leden, op de vingers te kunnen tikken als ze zich niet aan de regels houden, ook als het bijvoorbeeld gaat om de grondrechten. Ik wil pleiten voor een langeretermijnvisie, want dit is niet het eindstation van de hervormingen, dat weten we allemaal. Corruptie, misdaad, discriminatie van minderheden, et cetera… moeten worden aangepakt, ook in de toekomst. Misschien lopen deze landen, Bulgarije en Roemenië, op een dag wel voorop in de Europese Unie, net zoals ze ook op bijvoorbeeld economisch terrein blijk hebben gegeven van veel meer en grotere hervormingsbereidheid dan wij in West-Europa. Misschien zijn ze op een dag wel de kampioenen van de grondrechten en de rechtsstaat en nemen ze een leidende rol in de Europese Unie.
Tenslotte zou ik alle leden willen oproepen om thuis in onze eigen landen het volledige verhaal te vertellen en geen populistische praatjes die gebaseerd zijn op xenofobie. Ik verwelkom Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007.
Kinga Gál (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, hoewel ik waardering heb voor uw werk, wil ik u toch iets vragen. Waarom is de bevolkingsgroep van anderhalf miljoen Hongaren, een van de grootste minderheden in Europa, uit dit verslag verdwenen? In alle vorige Commissieverslagen, gevolgd door de verslagen van het Parlement, werd de aandacht gevestigd op de noden van de Hongaarse gemeenschap in Roemenië. In dit verslag komt dit nauwelijks aan bod. We zijn blij dat het verslag, in tegenstelling tot eerdere berichten, in elk geval een algemene verwijzing naar de minderhedenwet bevat.
Commissaris, ik kan met zekerheid zeggen dat de Hongaarse bevolking in Roemenië niet verdwenen is sinds oktober 2005. Hetzelfde geldt voor de kwesties die door het Parlement uitdrukkelijk als problematisch werden bestempeld. Deze zijn nog niet opgelost. En het wordt steeds duidelijker dat de politieke wil om ze op te lossen, ontbreekt; zo ontbreekt bijvoorbeeld de bereidheid om een op culturele autonomie gebaseerde minderhedenwet aan te nemen. Om bij het geven van hoger onderwijs het Hongaars te gebruiken. Om het beginsel van zelfbestuur te versterken. Of om de discriminerende kieswet aan te passen.
Commissaris, de Europese instellingen dragen een grote verantwoordelijkheid om de burgers in Roemenië, met inbegrip van de minderheden, te helpen de mogelijkheden te zien die de toetreding biedt. De Hongaarse gemeenschap in Roemenië moet dus ook profiteren van de EU-methoden en -technieken voor belangenbehartiging. Dit moet zowel door Boekarest als Brussel worden ondersteund.
Brussel heeft deze gemeenschap tot nu toe nauwelijks geholpen. Maar dat kan nog steeds, Brussel kan deze gemeenschap de helpende hand reiken om de mogelijkheden te onderkennen en zich de technieken eigen te maken. Dit zal een absolute voorwaarde zijn voor de concurrentiekracht van de Europese Gemeenschap.
Daarom, commissaris, overhandig ik u bij dezen de brief van een aantal leden van het Europees Parlement, evenals, bij wijze van symbool, enkele van de duizenden brieven die u zijn geschreven door individuele personen en maatschappelijke organisaties in Transsylvanië. Wij, en ik, verwachten in oktober een reactie hierop.
Helmut Kuhne (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Rehn, ik heb veel waardering voor de nuchtere manier waarop u de resultaten voorlegt aan de plenaire vergadering. Daarom wil ik u ook heel nuchter zeggen: “dank u wel”, zonder enige franje, want in de franje zit vaak een voorbehoud verstopt. Dus: dank u wel, zonder voorbehoud.
U bent zorgvuldig tewerk gegaan. U heeft het beste gemaakt van een onbevredigende situatie, waarvoor u zelf niet primair verantwoordelijk bent. Ik kan me moeilijk voorstellen dat iemand op basis van de feiten uw resultaten en dus de basis voor uw conclusies onderuit kan halen.
Diegenen die in deze situatie eventueel in de verleiding zouden kunnen komen om zich beledigd te voelen, zou ik dus willen adviseren om dat maar niet te doen. Ze kunnen maar beter aan de slag gaan en hun huiswerk afmaken.
Als in de herfst op basis van uw verslag blijkt dat er nog steeds tekortkomingen bestaan, moet de Commissie vrijwaringsclausules voorstellen. Het Parlement moet de Commissie dan steunen, maar we moeten de twee landen apart behandelen.
Dit debat is voor mij echter ook een aanleiding om verdergaande conclusies te trekken, afgezien van wat er gebeurt met de twee landen die nu ter discussie staan. Sommige collega’s hebben het aangeduid, en ik wil het nogmaals met zoveel woorden zeggen: er mogen nooit meer toetredingsverdragen worden gesloten zolang niet aan alle voorwaarden voor de toetreding is voldaan.
Zodra Bulgarije en Roemenië zijn toegetreden is de lijst van 27 landen, die bij wijze van spreken in de catalogus van Nice stond, hoe dan ook afgewerkt. Verdere toetredingen zijn pas mogelijk als ook de Europese Unie haar huiswerk heeft gemaakt, en door de nodige interne hervormingen een fundament heeft gelegd voor een Unie met meer dan 27 leden.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Viktória Mohácsi (ALDE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat beide landen zich hebben aangesloten bij het Decenniumprogramma, en ze doen alles wat in hun vermogen ligt om ervoor te zorgen dat de Roma zo snel mogelijk worden geïntegreerd. In het monitoringverslag wordt echter ook melding gemaakt van misstanden bij de politie en wetshandhavende instanties in beide landen. We moeten de genoemde probleemgebieden nauwlettend blijven volgen.
De segregatie in het onderwijs is al genoemd in het verslag over Bulgarije, maar ik zou heel graag zien dat dit onderwerp ook meer aandacht krijgt in het geval van Roemenië, waar de mate van segregatie even sterk is. Volgens rapporten van sommige maatschappelijke organisaties is 80 procent van de kinderen die te boek staan als kinderen met leerproblemen, Roma.
Nog maar net een week geleden, op 9 mei, kreeg ik een rapport over bruut politieoptreden. De verwondingen die leden van de Roma-gemeenschap hebben opgelopen door toedoen van Roemeense politieagenten, zijn zichtbaar op foto’s. Dit is het derde geval dat mij in de afgelopen zes maanden ter ore is gekomen.
Desondanks heb ik voor de toetreding van beide landen gestemd. Het belangrijke verschil tussen beide landen is echter dat Bulgarije de problematiek rond de Roma-bevolking erkent, terwijl Roemenië die liever toedekt en ontkent. Ik roep de Roemeense collega’s, de Commissie en de commissaris op om bij de bevoegde autoriteiten aan te dringen op de wijziging van dit beleid!
Camiel Eurlings (PPE-DE). – Voorzitter, de uitbreiding is ontegenzeggelijk een van de grootste successen van de Europese Unie. Te weinig wordt beseft wat het voor deze landen betekent bij de waardengemeenschap te horen vaak na decennia van tirannie, maar ook wat het betekent voor de oude landen. Wij zouden er altijd slechter vanaf zijn gekomen als de uitbreiding niet zo voorspoedig was geweest. Maar juist voor de steun voor deze uitbreiding en voor het behouden van het draagvlak, is het nodig dat de uitbreiding geloofwaardig gebeurt en dat wij niet sjoemelen met criteria.
Bulgarije en Roemenië horen bij de Unie, maar voor het behouden van het draagvlak bij de burgers zijn die criteria belangrijk. Om de uitbreiding een versterking van een waardengemeenschap te laten zijn in plaats van een verzwakking, zijn die criteria belangrijk. En last but not least, het vasthouden aan criteria is belangrijk voor de burgers van Roemenië en Bulgarije zelf en daarom zeg ik aan mijnheer Watson, die daarstraks sprak, maar ook aan mijn landgenote, mevrouw in 't Veld: vasthouden aan criteria is niet tegen uitbreiding maar juist ervoor.
Dan het voorstel van de Commissie van dit moment. Als je kijkt naar wat er gebeurd is, denk ik dat de druk tot nu toe heeft gewerkt, met name in Roemenië, waar mevrouw Macovei als minister van Justitie in korte tijd meer heeft bereikt dan de regering-Nastase in de jaren ervoor. Dat is een groot compliment waard. Tegelijkertijd moeten wij beseffen dat meer druk nodig is. Er moet nog meer verandering komen in Roemenië, maar zeer zeker ook in Bulgarije, waar sommige ontwikkelingen eerder negatief dan positief blijken te zijn geweest.
In het licht van de noodzaak van aanhoudende druk is de aanpak van de Commissie de beste. Als je zegt: 'het wordt 2007', dan zou dat de druk wegnemen. Maar als je zegt: 'het wordt 2008' dan zou dat ook de druk wegnemen, want dan weet men ook dat men sowieso in 2008 kan toetreden en dat men niets meer hoeft te doen. Het voorhouden van de worst, dat het in 2007 nog kan, is belangrijk maar dan wel onder drie voorwaarden.
Allereerst dat er van de kant van de Raad niet wordt gezegd dat het te laat is om in oktober te beslissen. Ten tweede dat wij, als de landen niet in orde zijn, echt durven zeggen in oktober dat het niet kan in januari 2007. Ten derde, als we het echt over geloofwaardigheid hebben, dan moeten we ieder land ook op zijn eigen prestaties durven beoordelen en dan mag het ene land niet het slachtoffer zijn van het ander. Dat zou dus betekenen: Bulgarije en Roemenië ontkoppelen en in oktober elk land afzonderlijk beoordelen.
Ik dank u en nogmaals een compliment voor de insteek van de Commissie op dit moment.
Miguel Ángel Martínez Martínez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, twintig jaar geleden maakten wij, zoals nu de Bulgaren en Roemenen, grote haast met de onderhandelingen over de toetreding van Spanje tot de Gemeenschappen. Ik herinner me de inspanningen om ons aan te passen aan de Verdragen en ik herinner me vernederingen, als er problemen waren, van verantwoordelijke mensen die toen minder aan het project gecommitteerd waren dan wij. Maar ik herinner me vooral de vele blijken van solidariteit, respect en begrip.
Enkele jaren later, gelouterd door deze ervaring en als voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, steunde ik met al mijn kracht de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot die Raad, als eerste stap in een proces dat nu zal culmineren in de integratie in de Europese Unie.
De Commissie komt met een over het algemeen positief verslag, waarin wel enkele tekortkomingen worden gesignaleerd. Dat is de rol van de Commissie. De rol van het Parlement, als het politieke orgaan bij uitstek van de Unie, moet een andere zijn. Gezien het feit dat we onze volken vertegenwoordigen is het onze taak om de volken van Bulgarije en Roemenië te begrijpen en te helpen; om hun problemen te begrijpen, en om hen, door te bevestigen dat de datum van hun toetredding 1 januari 2007 zal zijn, te helpen bij het vinden van oplossingen voor de vastgestelde tekortkomingen.
Onze rol is vooral dat we moeten begrijpen dat in Bulgarije en Roemenië twee volken leven met diepgewortelde pro-Europese overtuigingen, die veel sterker zijn dan in de meerderheid van de lidstaten, en dat wij ze daarom hard nodig hebben om vooruit te komen met het project van de Europese Unie dat wordt belichaamd in de Grondwet.
Niets zou negatiever zijn dan aspiraties te frustreren, verwarring en wantrouwen te zaaien en ervoor te zorgen dat de Roemenen en Bulgaren zich slecht behandeld en gediscrimineerd voelen. Omdat wij ze nodig hebben en omdat ze de besten onder ons zullen zijn, moet het Parlement massaal hun toetreding op de daarvoor voorziene datum steunen. Dat is de opstelling van mijn socialistische fractie, solidair bij uitstek, en die van de Spaanse socialisten, in het licht van onze eigen ervaring en de hoop en het engagement dat we delen met Bulgaren en Roemenen.
Charles Tannock (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de uitbreiding is echt een van de grote succesverhalen van de EU. De vijfde golf, waarbij de Unie in 2004 werd uitgebreid tot 25 lidstaten, is eigenlijk een groot succes, ondanks veel onheilspellende waarschuwingen dat de Unie zonder grondwet verlamd zou raken, en dat landen zoals het mijne te maken zouden krijgen met onhoudbare immigratiestromen, waaronder immigratie van Roma. De nieuwe lidstaten zijn, grofweg gesproken, meer Atlantistisch geworden. Ze geloven in vrije markten en lage belastingen als aanpak, waar ik blij mee ben. Ik denk dat de toetreding van Roemenië en Bulgarije, die eigenlijk de vijf-en-een-halfde golf is, omdat deze landen aanvankelijk tegelijk met de andere tien nieuwe lidstaten zouden toetreden, ook een groot succes zal zijn.
Ik geloof nog steeds dat het lokmiddel van het EU-lidmaatschap de belangrijkste motor van de economische en politieke hervormingen is. Desondanks onderschat ik niet de omvang van de taken waar deze twee landen in 2007 na hun toetreding voor zullen komen te staan. Ze moeten op hun hoede blijven voor overheidscorruptie. Een paar aanklachten en veroordelingen op hoog niveau zullen zeker een krachtig voorbeeld stellen dat mensen zal afhouden van verdere corruptie.
Het probleem van de georganiseerde criminaliteit is al genoemd. Mensenhandel en drugshandel zijn nog steeds een ernstig probleem. Bulgarije lijkt minder vorderingen te hebben gemaakt, met een groot aantal gruwelijke, maffia-achtige huurmoorden, die ons allemaal grote zorgen baren. Het is redelijk te stellen dat de georganiseerde criminaliteit nog steeds een probleem is, zelfs in enkele van onze huidige lidstaten, zoals het zuiden van Italië. Dat mag op zichzelf geen reden zijn om de toetreding van Roemenië en Bulgarije verder uit te stellen, al is er iets voor te zeggen voor één jaar een beroep te doen op de vrijwaringsclausules voor bepaalde hoofdstukken, zoals justitie en binnenlandse zaken.
Ik wil twee specifieke kwesties aan de orde stellen. Ik roep Roemenië allereerst op het bestaande zeegrensconflict met Oekraïne over Slangeneiland op te lossen. Hopelijk zal ook Oekraïne ooit een lidstaat van de Europese Unie zijn. Op de tweede plaats roep ik de Roemeense regering op haar absolute verbod op internationale adopties te heroverwegen.
Catherine Guy-Quint (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde allereerst de commissaris bedanken voor dit nieuwe verslag. De Commissie heeft de situatie op uiterst nauwkeurige wijze in kaart gebracht. Maar juist deze nauwkeurigheid maakt dat de Commissie haar beslissing over de toetredingsdatum van Bulgarije en Roemenië opnieuw uitstelt. Ondanks de dynamiek die deze landen aan de dag leggen en ofschoon de toetreding als zodanig niet ter discussie wordt gesteld, brengt het verslag serieuze voorbehouden aan. Eens te meer adviseert u hen op tal van terreinen verder aan de weg te timmeren: landbouwbeleid, bewaking van de communautaire uitgaven en het tegengaan van misdaad, corruptie en fraude. En de sprekers in dit Parlement hebben deze lijst verder uitgebreid: integratie van minderheden, internationale adoptie, en het aanpakken van smokkel aan de grens. We moeten volgens mij goed beseffen dat Bulgarije en Roemenië niet de enige landen zijn waar dit soort problemen bestaan. Dagelijks duiken er berichten op waaruit blijkt dat Europa op al deze terreinen tekortschiet.
Waarom, mijnheer Rehn, moeten er dan telkens weer nieuwe eisen worden toegevoegd aan de toetredingscriteria? Waarom een beslissing voor zich uitschuiven die minder problematisch was voor de tien landen die als laatste zijn toegetreden? Commissaris, u bent buitengewoon terughoudend en dit zal zijn weerslag hebben op de hoop die de Roemenen en Bulgaren koesteren ten aanzien van hun toetreding. Een jaar geleden hebben we gezien hoe weinig vertrouwen de burgers hebben in de toekomst van Europa. Bij elk verslag formuleert de Commissie weer nieuwe eisen als het gaat om de toetredingscriteria waaraan moet worden voldaan, en vervolgens geeft ze niet thuis als er knopen doorgehakt moeten worden. Bij elk verslag voelen de Bulgaren en Roemenen zich vernederd, ondanks het feit dat ze vooruitgang boeken. De inwoners van deze landen vragen zich steeds meer af of voor hen wel een plaatsje is weggelegd in onze Europese democratie. Bij elk verslag wint het populisme terrein. De tijd is dan ook rijp om duidelijk en resoluut en aan te geven wanneer Bulgarije en Roemenië zullen toetreden tot de Unie. Voor ons moet dat 1 januari 2007 zijn, want deze twee landen zijn onontbeerlijk voor de totstandkoming van een echte Europese Unie.
David Casa (PPE-DE) – (MT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Rehn. In mijn laatste bijdrage over Bulgarije’s toetredingsproces tot de Europese Unie zei ik dat er nog veel werk aan de winkel was en er nog veel hervormingen doorgevoerd moesten worden. Ik heb toen de georganiseerde misdaad en de handel in baby’s naar westerse landen genoemd. Het lijkt erop dat de Bulgaarse autoriteiten deze twee problemen aanpakken, alhoewel er meer consistentie nodig is, willen we meer concrete resultaten zien. Naast de diepgewortelde corruptie heb ik vernomen dat er nog onvoldoende controle is op de drugshandel, met name de handel in Afghaanse heroïne die, zoals sommige sprekers voor me al hebben gezegd, tegen astronomische prijzen wordt verkocht aan Noord-Europese landen. De voorzitter van het Bulgaars parlement, George Pirinski, zei eerder deze week dat de Europese Unie dezelfde meetlat moet hanteren als bij de tien landen die bij de vorige uitbreiding toetraden. Ik denk dat we de heer Pirinski en de Bulgaren kunnen verzekeren dat de Europese Unie er niet alleen voor zal zorgen dat dezelfde meetlat gehanteerd wordt, maar dat ze al het mogelijke in het werk zal stellen om Bulgarije te helpen de noodzakelijke criteria te halen. We moeten daar echter aan toevoegen dat de Europese Unie nooit een kandidaat-land, of dat nu Bulgarije, Roemenië, Kroatië of Turkije is, toe zal laten treden tot de Europese Unie, als het niet voldoet aan de toetredingscriteria. Zo moet ik helaas vaststellen dat er bij de hervorming van het justitieel stelsel niet de nodige vooruitgang is geboekt en dat sommige zaken nog verduidelijkt moeten worden, zoals de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. We hebben nog een lange weg te gaan, voordat we ons doel bereikt zullen hebben. Tot slot denk ik, Voorzitter, dat de Bulgaarse autoriteiten deze gelegenheid aan zouden moeten grijpen om de broodnodige hervormingen zo snel mogelijk door te blijven voeren. Op die manier kunnen we hen in 2007 in ons midden verwelkomen. Hartelijk dank.
Józef Pinior (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de voorbereidingen voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie vallen samen met een crisisperiode in Europa. Tot die crisis heeft onder andere een stijging van de populistische, tegen immigranten gerichte gevoelens bijgedragen. Uit recente studies van Eurobarometer blijkt dat ongeveer 53 procent van de Europeanen het uitbreidingsproces met onverschilligheid, angst, irritatie of frustratie bekijkt. We mogen tegelijkertijd echter niet uit het oog verliezen dat, volgens dezelfde opiniepeilingen, een meerderheid van 55 procent nog steeds positief tegenover de uitbreiding staat.
Bulgarije en Roemenië mogen niet het slachtoffer worden van de Europese crisis. We kunnen de lat voor lidmaatschap niet hoger leggen omwille van de negatieve stemming van de kiezers. We mogen van Bulgarije en Roemenië niets meer en ook niets minder verlangen dan van de andere landen die in het verleden het toetredingsproces hebben doorlopen. We moeten het evenwichtige verslag van de Commissie, hier vandaag gepresenteerd door voorzitter Barroso en commissaris Rehn, aannemen en erkennen. De Europese Unie wil haar verbintenissen nakomen wat betreft de toetreding van Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007. Om te vermijden dat de toetredingsdatum wordt uitgesteld, moeten beide landen er wel voor zorgen dat ze aan alle voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie voldoen.
Ik zou ook mijn bewondering willen uitdrukken voor de inspanningen die de Bulgaarse en Roemeense bevolking hebben geleverd op de weg naar toetreding tot de Europese Unie. Hetzelfde geldt voor het werk en de inzet van de rechters, openbare aanklagers, leerkrachten, politici, journalisten en burgeractivisten in de afgelopen maanden. Ik ben ervan overtuigd dat deze enorme inspanning Bulgarije en Roemenië volgend jaar het lidmaatschap van de Europese Unie zal opleveren.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, over de criteria waaraan de twee landen moeten beantwoorden, werd alles al gezegd. Ik zou drie andere aspecten onder de aandacht willen brengen.
Ten eerste mogen we niet vergeten dat het tot stand brengen van normaliteit in West-Europa, ondanks een democratisch systeem en aanzienlijke steun van de Verenigde Staten, veel tijd heeft gevergd. Ten tweede heeft de Europese Unie de toetreding van deze twee landen goedgekeurd en een datum vastgelegd. Naar mijn mening kan een zo belangrijke politieke instelling nu niet meer om een dergelijke verbintenis heen. Ten derde stel ik me de vraag of wij als Europese Unie deze landen voldoende hebben geholpen om de opgelegde normen te bereiken.
Als Bulgarije en Roemenië in de Stille Oceaan zouden liggen, konden we afwachten tot de criteria zijn vervuld, maar omdat ze een deel zijn van Europa, mogen we geen onverschillige houding aannemen. Zowel de Commissie, als de Raad en het Parlement, moeten actief optreden. Ik zie geen andere mogelijkheid. Ik wil daaraan toevoegen dat Bulgarije en Roemenië van nature deel uitmaken van Europa, hun plaats is natuurlijkerwijze in Europa, ze zijn een deel van dit geheel. Het is onze gemeenschappelijke plicht om deze twee landen op te nemen in dit ene grote geheel.
Aangezien ik het kort heb gehouden en er mij nog wat tijd rest, wil ik tot slot nog het woord richten tot onze collega, de heer Cohn-Bendit, die zulke scherpe kritiek aan het adres van de Poolse regering heeft geuit. Ik wil hem zeggen dat hij ook van de gelegenheid gebruik had kunnen maken om te beoordelen hoe zijn eigen kanselier, die jarenlang een EU-lidstaat vertegenwoordigde, zich kort voor het einde van zijn ambtstermijn heeft gedragen.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, de delegatie van de Hongaarse Socialistische Partij steunt de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007. Dit hebben we altijd al geadviseerd, zonder voorbij te gaan aan de talrijke terechte punten van kritiek en aanbevelingen.
Het is duidelijk dat onze steun niet betekent dat de Roemeense en de Bulgaarse regering zijn ontslagen van hun verplichting om alles te doen wat in hun vermogen ligt om de tekortkomingen die zowel in eerdere als in de huidige verslagen van de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn genoemd, te verhelpen. Hongarije zal zijn best doen om hen daarbij te helpen.
Ik begrijp echter niet het meest recente verslag van de Europese Commissie, van de heer Olli Rehn, waarin vrijwel volledig aan het minderhedenvraagstuk wordt voorbijgegaan. Zijn de problemen die eerder aan de orde zijn gesteld, wellicht verholpen in de afgelopen zes maanden?
De Europese Commissie moet Roemenië ter verantwoording roepen voor het feit dat het land, in de geest van eerdere regeringsbesluiten, heeft verzuimd de minderhedenwet aan te nemen, eigendommen aan de kerk terug te geven en een door de overheid betaalde Hongaarstalige universiteit op te richten.
Mijnheer Olli Rehn, ik vraag niet meer dan wat u in uw verslag van oktober 2005 heeft beschreven. Commissaris, u heeft onlangs gezegd dat we van Roemenië niet meer kunnen vragen dan van de huidige lidstaten, terwijl uw uitgangspunt in uw eerdere verklaringen anders was. De situatie is niet veranderd; is uw standpunt veranderd?
Deze inconsistentie kan slechts ten dele worden verklaard door het feit dat er geen Europese normen voor rechten van minderheden zijn. Daarom moet het uitgangspunt in de toekomst altijd de situatie in het betreffende land zijn. Het is niet goed om te refereren aan oude lidstaten, waarvan sommige – en het gaat echt niet alleen om Frankrijk – het bestaan van minderheden zelfs ontkennen, lidstaten die, als ze vandaag een verzoek om toetreding tot de Europese Unie zouden indienen, zeker zouden worden afgewezen.
Fernand Le Rachinel (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de kans bestaat dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië, die gepland staat voor januari 2007, uitgesteld wordt vanwege de corruptie die, als we de Commissie mogen geloven, in deze twee landen hoogtij viert. Deze bezorgdheid valt zonder meer te prijzen. Maar zouden sommige regeringen, waaronder de Franse, er niet goed aan doen eerst schoon schip te maken in eigen huis voordat ze anderen de les gaan lezen?
Roemenië en Bulgarije zijn authentieke en waardige Europese naties, temeer daar ze tussen de 16e en de 19e eeuw geleden hebben onder de Turkse bezetting, en van 1945 tot 1990 onder het communisme. Daarom willen wij ze waarschuwen tegen een andere vorm van onderdrukking, die minder wreed maar net zo gevaarlijk is: het Europa van Brussel, dat geen grenzen kent, dat onze nationale vrijheden en identiteiten te grabbel gooit en dat de deur openzet voor het islamitische Turkije, waardoor het de christelijke oorsprong van onze beschaving verloochent. Dat Europa heeft geen enkele democratische legitimiteit meer sinds de Fransen en de Nederlanders in 2005 tegen de Grondwet stemden. Het is tijd dat alle Europese naties de handen ineenslaan om een ander Europa te bouwen, het Europa van naties.
Anna Ibrisagic (PPE-DE). – (SV) Aan Roemenië en Bulgarije is per 1 januari 2007 het lidmaatschap van de EU toegezegd. Ze hebben het Toetredingsverdrag ondertekend en wij hebben signalen afgegeven aan Roemenië en Bulgarije dat ze het goed doen en dat als ze er hard aan blijven werken, zij ook conform het tijdschema lid zullen worden.
Inmiddels is er heel wat gebeurd in Europa wat niets met Roemenië en Bulgarije te maken heeft, maar grote invloed heeft gehad op de publieke opinie, ook wat betreft het lidmaatschap van deze twee landen. Dat lidmaatschap werd aan Roemenië en Bulgarije beloofd voordat het wantrouwen jegens een verdere uitbreiding zich begon te verspreiden, voordat een aantal Europese landen tegen de Ontwerpgrondwet van de EU stemde en voordat de angst voor sociaal toerisme zich in het oude Europa begon te verspreiden. Dat deze angstgevoelens niet terecht zijn en dat de huidige politieke leiders er niet in zijn geslaagd om dit uit te leggen en de mensen een gevoel van optimisme te geven, is een duidelijk teken dat er een ernstig gebrek aan leiderschap in het huidige Europa heerst. Daar moeten Roemenië en Bulgarije echter niet de prijs voor betalen.
Ik ben zowel verbaasd als verontrust over het feit dat niemand hier vandaag heeft gewezen op het feit dat de uitbreiding eigenlijk om veiligheid draait. Een meerderheid van de Balkanlanden ondergaat de omvorming tot een nationale staat, en dat is een moeilijk hanteerbaar en hachelijk proces, dat elk moment kan mislukken en dat met gevoel en met kennis van zaken moet worden aangepakt. In een dergelijke situatie de toetreding van Roemenië en Bulgarije uitstellen zou niet verstandig zijn. Vooral niet omdat dat zeker de aandacht zou afleiden van en energie zou onttrekken aan veel gecompliceerder kwesties in de regio, zoals de status van Kosovo, het volksreferendum in Montenegro en de status van dat land, plus de grondwettelijke wijzigingen die op dit moment in Bosnië plaatsvinden. Roemenië en Bulgarije hebben goed werk verricht. Er worden grote inspanningen van ze vereist, ook in de toekomst, net als van andere landen in hun eerste tijd als EU-lidstaat. Voor de veiligheid in Europa zou het echter het beste zijn als de EU zijn verplichtingen jegens Roemenië en Bulgarije nakomt, en zijn krachten overigens concentreert op de andere, veel gevoeliger vraagstukken die in de loop van dit jaar in de Balkanlanden moeten worden opgelost.
Arlene McCarthy (PSE). - (EN) Commissaris, ik zit met een persoonlijk dilemma: ik vertegenwoordig een land dat voor uitbreiding is, maar een regio die er bij mij op aandringt tegen toetreding van Bulgarije te stemmen. Waarom? Omdat een van mijn kiezers, de heer Michael Shields, een gevangenisstraf van tien jaar uitzit wegens een gewelddadige aanval waaraan hij blijft volhouden onschuldig te zijn.
Het Bulgaarse strafrechtsysteem heeft Michael Shields geen eerlijk proces gegeven. Zijn enige beroepsmogelijkheid is zijn zaak voor te leggen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Toen nieuw ontlastend bewijsmateriaal naar voren kwam, werd dit door de Bulgaarse autoriteiten genegeerd. Toen een andere man uit Liverpool het misdrijf bekende, werd deze bekentenis door de Bulgaren terzijde geschoven. Ik dring er bij de Bulgaarse autoriteiten op aan ons vertrouwen in hun strafrechtsysteem te herstellen.
Ik roep de commissaris op de autoriteiten te vragen in te gaan op het aanbod van bijstand van het Verenigd Koninkrijk om getuigen te horen en het bewijsmateriaal te onderzoeken dat tijdens het vooronderzoek en na het proces is verkregen en dat in zijn hoger beroep is verworpen. Elke lidstaat van de EU, ook mijn land, kan fouten maken. De echte test voor een democratie is de bereidheid om eventuele fouten recht te zetten en te bewerkstelligen dat echt recht wordt gesproken.
Commissaris, ik zal u een kopie toesturen van deze onafhankelijke documentaire, die laat zien dat mijn kiezer geen eerlijk proces heeft gehad, en dat er een ernstig probleem was met het politieonderzoek.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is geen kwestie van mijn tijdplanning, maar van mediadeadlines in Bulgarije en Roemenië. Ik ga ervan uit dat u begrip kunt opbrengen voor dit excuus, want we moeten Bulgarije en Roemenië, waar we samen met voorzitter Barroso onmiddellijk na deze zitting heen gaan om de boodschap van aanmoediging over te brengen, vanavond de juiste boodschap geven. We zullen onze mouwen opstropen om de resterende tekortkomingen aan te pakken.
Ik wil u bedanken voor een zeer constructief en verantwoord debat, dat ook de zeer uiteenlopende meningen van het maatschappelijk middenveld van Europa weerspiegelt. Dat is natuurlijk ook de rol van het Parlement.
In dit debat bespeur ik algemene steun voor de basisaanpak van de Commissie, die inhoudt dat de geplande datum van januari 2007 voor de toetreding haalbaar zou moeten zijn, op voorwaarde dat de landen de resterende tekortkomingen aanpakken. Ja, sommigen zijn grotere voorstanders dan anderen, en de meningen over de voorwaarden verschillen. De algemene toon van het debat is evenwel heel duidelijk, en ik kan u zeggen dat de Commissie voor de geplande datum is, en dat zij strikt wil vasthouden aan de voorwaarden.
Om een echte dialoog te hebben, wil ik graag commentaar geven op enkele punten die in de verschillende toespraken naar voren zijn gebracht. Allereerst is er gezegd dat de voorwaarden die overblijven, haalbaar moeten zijn. Ik ben het daar helemaal mee eens. We zouden niet voorstellen een laatste beoordeling uit te voeren van de vraag of in oktober aan de voorwaarden is voldaan, als we niet geloofden dat het voor de landen haalbaar is om aan de nog resterende criteria te voldoen.
Tegelijkertijd is het duidelijk dat we, als hoedster van de Verdragen, niet iets kunnen aanbevelen dat niet bestaat. We moeten zien dat de voorwaarden ook echt zijn vervuld, vooral op het gebied van terrorisme en de strijd tegen corruptie en georganiseerde criminaliteit. Anders zouden we ons niet goed van onze taak kwijten.
Op de tweede plaats is er een verzoek om een concrete “wat te doen”-lijst op te stellen of een scorebord voor de landen te maken, zodat ze weten wat er van hen wordt verwacht. Ik ben het daarmee eens. Dit is opgenomen in het verslag van de Commissie, en beide landen zijn zich volledig bewust van de verwachtingen en de resterende criteria. Dat is precies de reden waarom voorzitter Barroso en ik vandaag en morgen naar Boekarest en Sofia gaan. We zullen bespreken wat er van Bulgarije en van Roemenië wordt verwacht.
We moeten ook vertrouwen hebben in de politieke volwassenheid van de regeringen, parlementen en ambtenarenapparaten van deze landen. We moeten erop vertrouwen dat ze weten wat de politieke en economische criteria van Kopenhagen en de criteria van het acquis inhouden, en dat ze hun routekaart voor de hervormingen plannen op basis van deze welbekende criteria, die de basis van ons glasheldere verslag vormen.
Ik kan u een zeer concreet voorbeeld geven van een gebied waarop wij en Bulgarije en Roemenië er belang bij hebben dat de landen voor de toetredingsdatum voldoen aan de voorwaarden: het geld van de Gemeenschap moet goed worden besteed en moet worden verantwoord. Dit moet dit Huis, denk ik, zeer na aan het hart liggen; dat lag het tenminste toen ik nog lid was van de Commissie begrotingscontrole. Bulgarije moet het geïntegreerde beheers- en controlesysteem in de landbouw opzetten om de bepalingen en de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat het land luchtfoto's moet maken van alle percelen land. Deze moeten worden gedigitaliseerd, worden gegroepeerd en in een systeem aan de eigenaren van de percelen worden gekoppeld. Als dit niet gebeurt, vrees ik dat we directe betalingen uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zullen moeten achterhouden. Dit zou een zeer sterke prikkel moeten zijn om deze tekortkoming te verhelpen. Ik hoop dat dit voorbeeld concreet genoeg is, maar ik zou u nog tientallen andere gedetailleerde voorbeelden kunnen geven van wat er op verschillende gebieden van het beleid van de Unie en het acquis nog moet gebeuren.
Tot slot heeft de heer Van Orden gezegd dat er in het verslag van de Commissie niet is verwezen naar de aanbeveling van een mogelijk uitstel, hetgeen een van de bepalingen in het Toetredingsverdrag is. Om eventuele verwarring of misverstanden te voorkomen, moet ik zeggen dat we in de conclusies van het verslag van de Commissie, dat slechts drie uur geleden is aangenomen, in feite zeggen dat we begin oktober zullen beoordelen of de twee landen erin zijn geslaagd de resterende tekortkomingen te verhelpen, en dat we op basis daarvan een standpunt zullen vaststellen over de vraag of de voorgestelde datum voor toetreding kan worden gehandhaafd. Dit betekent, in duidelijk Engels of andere taal van de Gemeenschap, dat de Commissie zich het recht voorbehoudt het gebruik van de vrijwaringsclausule van uitstel te overwegen, tenzij de tekortkomingen in de komende vijf maanden worden aangepakt, wat, zoals ik heb gezegd, voor beide landen volledig haalbaar is, als ze zich er echt toe zetten.
Ons doel is de toetreding van Bulgarije en Roemenië in 2007, en het is onze taak erop toe te zien dat beide landen pas toetreden wanneer ze voldoen aan de voorwaarden en volledig gereed zijn om tot de Europese Unie toe te treden. Ook dit is een kwestie van de bekende absorptiecapaciteit van de Europese Unie. Dat is de beste manier om de uitbreiding zowel voor Bulgarije en Roemenië als voor Europa tot een succes te maken. Ik vertrouw erop dat u de Commissie in haar doelstelling zult steunen.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, 1 januari 2007 komt snel dichterbij, maar aan de onzekerheid lijkt maar geen eind te komen. Ondanks de prijzenswaardige inspanningen van de huidige regering zijn er in Roemenië nog steeds tal van ernstige problemen die op een oplossing wachten. Evenals voorheen gelden de criteria van Kopenhagen in dezelfde mate voor alle kandidaat-lidstaten.
Afgezien van de noodzaak tot hervorming van het gerechtelijk apparaat en terugdringing van corruptie en de georganiseerde criminaliteit, bestaan er twijfels ten aanzien van de eerbiediging van de mensenrechten en het waarborgen van de rechtszekerheid voor minderheden. Wat het laatste punt betreft is de situatie in positieve zin veranderd, hetgeen voor een belangrijk deel te danken is aan de deelname aan het wetgevingsproces en de regering door de Democratische Unie van Hongaren in Roemenië (RMDSZ), de politieke vertegenwoordiging van de Hongaarse gemeenschap in Roemenië.
Het zou echter verkeerd zijn om te denken dat, zoals commissaris Olli Rehn heeft gezegd, de deelname van de RMDSZ aan de regeringscoalitie voldoende is om de rechtszekerheid van minderheden te garanderen. De politieke partij die de Hongaarse gemeenschap vertegenwoordigt zal nooit een meerderheid krijgen, en er kunnen alleen resultaten worden behaald met behulp van de Roemeense meerderheidspartijen, en afhankelijk van hun compromisbereidheid.
Als gevolg van het gebrek aan rationele politieke wil zijn er nog steeds een paar basale problemen die wachten op een oplossing. Waarom is het aannemen van de minderhedenwet uitgesteld? Ook de kwestie van het universitair onderwijs in de moedertaal voor de inheemse Hongaarse gemeenschap, in de vorm van een onafhankelijke Hongaarse instelling voor hoger onderwijs, is nog steeds niet opgelost. Een andere kwestie die er nog ligt, is het teruggeven van eigendommen aan de kerk. De huidige kieswet, die nationale en etnische bevolkingsgroepen discrimineert, zou ook aangepast moeten worden op basis van Europese normen.
Dames en heren, het minderhedenvraagstuk dient een zeer belangrijke plaats te krijgen in het verslag van de Commissie. Wat zou in deze situatie een wijs besluit zijn, als het zo is dat de Raad het EU-lidmaatschap al per 1 januari aanstaande aan Roemenië heeft beloofd? Gedurende drie jaar nauwgezet toezicht uitoefenen zou een verstandige oplossing ter overbrugging zijn. Uiteraard zou hierbij dan wel nauwkeurig omschreven moeten worden wat de eventuele sancties zijn en onder welke voorwaarden de vrijwaringsclausule in werking treedt.
Mia De Vits (PSE). – Voorzitter, dat noch Bulgarije noch Roemenië volledig klaar zijn met hun huiswerk, dat mag niemand verwonderen want het is een zware opdracht. De twee landen mogen echter niet de dupe worden van de interne problemen binnen de Unie of van een gebrek aan solidariteit. Ik hoor de commissaris ook het woord absorptiecapaciteit gebruiken. Ik weet echt niet aan welke criteria men die zou gaan toetsen. Ik denk dat de afspraken die gemaakt zijn, moeten worden nagekomen. Wij zijn met onze parlementaire commissie in Sofia geweest. Wij hebben daar zelf gezien hoe men zich inspant om het doel te bereiken en ik vind dat wij de hervormers moeten steunen.
De commissaris zegt dat men concrete voorbeelden zal geven van wat er precies nog gevraagd wordt van die landen. We hopen echt dat dit het geval zal zijn, dat men concreet zal zijn en dat men vooral ook de politiek verantwoordelijken van deze landen met raad en daad bijstaat zodanig dat 1 januari 2007 kan worden gehaald. En de Commissie mag zich dan niet verder blijven wegstoppen achter de Raad. Zij moet met een duidelijk advies naar ons toekomen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde bij wijze van inleiding mijn waardering uiten aan het adres van de Europese Commissie voor het waardevolle werk dat zij ons vandaag heeft gepresenteerd.
Dames en heren, door de toetreding van Bulgarije en Roemenië wordt de Europese Unie niet geconfronteerd met vraagstukken van politieke, economische en culturele geografie. Het lijdt weliswaar geen twijfel dat de institutionele en administratieve aanpassing tekort schiet, met name op de gebieden die verband houden met de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, maar wij mogen niet vergeten dat deze aanpassing een continu proces is. Dit proces maakt deel uit van de relatie tussen de Europese Unie en elk van haar lidstaten, en bepaalt de richting van deze relatie. De cruciale vraag luidt mijns inziens veeleer wat de kosten en baten zullen zijn voor de Europese Unie, indien de toetreding wordt uitgesteld. Ik ben van mening dat er kosten zullen ontstaan voor de geloofwaardigheid van de Europese Unie. Zij zal dan namelijk moeten toegeven dat haar opnamecapaciteit tekort schiet. Slechts enkele maanden voor de toetreding mag de Europese Unie geen negatief signaal, een signaal van uitstel geven aan de volkeren van Bulgarije en Roemenië.
Door de toetreding van beide landen zal de homogenisering van de economische ruimte van Zuidoost-Europa versterkt worden en tegelijkertijd het politiek en economisch convergentieproces van de Westelijke Balkan, op de weg naar opneming in de Unie, worden aangemoedigd. Er zal, met andere woorden, ook een positieve spill-over zijn voor de Westelijke Balkan.
Onze boodschap aan Bulgarije en Roemenië moet luiden dat zij in de resterende tijd het regelgevend werk moeten intensiveren. Aangezien de Europese governance - de uit vele niveaus bestaande Europese governance - invloed uitoefent op de nationale eenmaking of uiteenrafeling, hebben wij maar één keuze: te komen tot creatieve eensgezindheid, zodat wij de stap kunnen zetten van een Europese Unie van vijfentwintig naar een Unie van zevenentwintig. De politieke ontwikkelingen zijn vastgelegd; laten wij ervoor zorgen dat deze op 1 januari 2007 ook institutioneel afgerond zijn.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij geeft het nuttige voortgangsverslag over Bulgarije en Roemenië, dat de Commissie ons heeft voorgelegd, een objectieve en eerlijke beschrijving van de serieuze vorderingen die beide landen - Roemenië en Bulgarije - de laatste tijd hebben gemaakt bij de toepassing van het communautair acquis.
Ik ben van mening dat de Commissie met dit verslag aantoont de vorderingen van beide landen niet te onderschatten, maar evenmin hun tekortkomingen te overschatten. Ook ben ik van mening, mijnheer de Voorzitter, dat de Europese Commissie met haar evenwichtige weergave van de situatie in beide landen haar verdediging van de uitbreidingsstrategie - die wij allen moeten verdedigen - geloofwaardig maakt en tevens op opbouwende wijze bijdraagt aan de inspanningen die beide landen zich getroosten om de hervormingen te voltooien.
De huidige boodschap van de Commissie is mijn inziens helder en duidelijk. Deze bevat een stimulans maar ook een waarschuwing: de stimulans is toetreding op 1 januari 2007, overeenkomstig het tijdschema, en de waarschuwing is dat bovengenoemd doel alleen bereikt kan worden als beide landen hun inspanningen uitgaande van het door de Commissie in te dienen eindverslag opvoeren.
De verantwoordelijkheid voor het eindresultaat ligt nu, mijnheer de Voorzitter, bij de regeringen en de politieke krachten van beide landen.
Ari Vatanen (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is jammer dat de commissaris moest gaan, want nu zullen onze onsterfelijke toespraken niet van invloed zijn op de toekomst van de EU. Het zij zo. We moeten hem feliciteren met het feit dat hij goed werk heeft verricht onder zeer moeilijke omstandigheden.
We moeten vandaag streng maar rechtvaardig zijn. Ik onderstreep het woord “rechtvaardig”, want het gaat hier niet om de komende drie maanden, maar om de komende drie generaties. Daar moeten we ons op richten. Ik wil de problemen waar deze twee landen voor staan, niet onderschatten, of het nu gaat om criminaliteit, om corruptie, het justitieel stelsel of minderheden, hetzij Roma of Hongaren. We mogen evenwel niet vergeten waar deze landen vandaan zijn gekomen. Ze hebben een lange weg afgelegd.
Dat is wat Finland heeft gedaan in de afgelopen vijftig jaar. Kijk naar de schitterende vooruitgang die Portugal in twintig heeft geboekt. Vandaag moeten we “nee” zeggen tegen populisme, en “ja” zeggen tegen visie. We moeten “ja” zeggen tegen leiderschap, want de vooruitgang die deze landen boeken met de afstemming op de grotere Europese familie, hangt af van politieke wil. Hij hangt af van onze wil om een stabielere wereld te bouwen. Ik herinner u eraan dat de tragedie op de Balkan niet zou hebben plaatsgevonden als deze landen twintig jaar geleden de hoop hadden gehad dat ze zich bij de EU konden aansluiten. Dit is de macht van de uitbreiding. We moeten het grotere plaatje zien en niet toegeven aan populisme.
We hebben allerlei manieren, zelfs sancties, om de vrijwaringsclausules te bewaken, om een oogje te houden op de vorderingen, maar het is van essentieel belang dat we de democratische krachten in deze landen steunen. We moeten de mensen steunen die de rechtsstaat willen handhaven. Dat is waar het om gaat, en we moeten geloven dat de democratische krachten zullen winnen. Het is vandaag onze morele plicht de mensen een horizon te bieden, geen grenzen.
Pia Elda Locatelli (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in dit debat is er met geen woord gerept over het acquis communautaire inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Deze stilte spreekt boekdelen en toont spijtig genoeg hoe weinig consideratie men voor dit thema heeft. En toch hebben de vrouwen in Roemenië op het vlak van scholing grote vooruitgang geboekt: de meisjes zijn hoger geschoold dan de jongens. In 2005 bedroeg het aantal afgestudeerde vrouwen 55 procent en van de universitaire docenten is 40 procent vrouw.
Deze cijfers wijzen op het potentieel van de vrouwelijke bevolking in Roemenië, een potentieel dat in politiek opzicht echter niet uit de verf komt, omdat de mannen op alle besluitvormingsniveaus massaal in de meerderheid zijn. Een ander positief gegeven is de toezegging dat het Roemeens Bureau voor gelijke kansen meer middelen en bestuursautonomie krijgt.
Andere acties zijn in Bulgarije ondernomen. Daar is een Nationale Raad voor gelijke kansen opgericht bij het kabinet van de premier. De regering heeft het optioneel protocol van de Commissie voor afschaffing van discriminatie ten aanzien van vrouwen (CEDAW) ondertekend. Met de recente verkiezingen is Bulgarije aanzienlijk dichter bij het Europees gemiddelde gekomen qua aanwezigheid van vrouwen in parlement en regering.
Zeker, er is nog veel werk aan de winkel voordat er in beide landen sprake is van echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Maar hoe eerder Roemenië en Bulgarije tot de EU toetreden, des te sneller zal het traject naar die gelijkheid afgelegd worden. Ik spreek mij dus uit voor toetreding van die landen op 1 januari 2007.
(Applaus)
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik vertegenwoordig Polen, een van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. De herinnering aan de inspanningen die ons land heeft geleverd, aan het vele werk dat zowel de burgers als de politici en de ambtenarij hebben verzet om de veeleisende normen van de Europese Unie te bereiken, ligt in Polen nog vers in het geheugen. Ik hecht bijgevolg veel waarde aan de grote moeite die Bulgarije en Roemenië zich getroost hebben om de hervormingen ter voorbereiding van de integratie door te voeren.
Om die reden vind ik dat de Europese Commissie het besluit over de datum voor toetreding van beide landen tot de Gemeenschap niet zou mogen uitstellen. Het handhaven van 1 januari 2007 als toetredingsdatum zou een blijk van solidariteit en erkenning zijn voor het harde werk dat in de twee landen werd verricht. Het behoud van deze datum is des te belangrijker omdat een wijziging kan worden opgevat als een poging om de aanvraag tot toetreding van beide landen tegen te houden of zelfs te verwerpen, vooral omdat we de laatste tijd binnen de Europese Unie geconfronteerd worden met protectionistische neigingen of, anders gezegd, stappen om de toegang tot de voordelen van de interne markt en een werkelijk vrij verkeer van goederen en diensten te verhinderen.
Ik ben me ervan bewust dat er een aantal tekortkomingen zijn, waarop de Europese Commissie in haar verslag terecht de aandacht heeft gevestigd. De beste manier om deze tekortkomingen te verhelpen is echter naar mijn mening dat de Europese Unie en de Europese Commissie druk uitoefenen op de regeringen van Bulgarije en Roemenië om in de loop van de volgende zes maanden alle twijfels weg te werken en alle problemen op te lossen. Ik ben er stellig van overtuigd dat een duidelijk en vaststaand perspectief op toetreding tot de Unie voor Bulgarije en Roemenië de beste motivatie vormt om nog een bijkomende inspanning te leveren en aan alle toetredingscriteria te voldoen. Ik ben er eveneens van overtuigd dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 succesvol zal blijken, net zoals de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe landen twee jaar geleden al bewezen heeft een politiek en economisch succes te zijn.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, vanmiddag heeft in het district Constanta in Roemenië een zeer belangrijke gebeurtenis plaatsgevonden: de officiële opening van beschermde huizen voor meer dan honderd mensen die momenteel onder onbevredigende omstandigheden wonen. Ze zijn tot stand gekomen door een partnerschap tussen de lokale districtsraad, de Roemeense regering en twee Ierse NGO's, te weten Focus on Romania en de Aurelia Trust.
Er is in dit Huis heel wat gedebatteerd, zelfs getwist, over de manier waarop Roemenië zorgt voor zijn meest kwetsbare kinderen en jonge volwassenen met een handicap. Als deze aandacht heeft geholpen om de situatie van deze mensen te verbeteren, wat het volgens mij heeft gedaan, is het allemaal de moeite waard geweest, ook al hebben de autoriteiten zich eraan gestoord.
Vorige week heeft een verslag van Mental Disability Rights International voor veel verontrusting en verontwaardiging gezorgd, omdat in het verslag werd gesproken over het ernstige misbruik waarvan in Roemeense instellingen sprake is. Vandaag wordt dit verslag door enkele mensen, misschien iets te radicaal, in twijfel getrokken.
Het probleem van de handel is door de Commissie onderkend, en alle lidstaten, met inbegrip van mijn eigen land Ierland, moeten hun aandeel leveren om een einde te maken aan deze wrede en gruwelijke handel in kwetsbare mensen.
Misschien zullen we voor oktober 2006 voor al deze problemen een oplossing vinden, zoals commissaris Rehn heeft geschetst, maar deze twee landen moeten toetreden.
Panayiotis Demetriou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, iedereen aanvaardt dat Bulgarije en Roemenië beide belangrijke stappen hebben gezet op de weg naar toetreding tot de Europese Unie. Dat verheugt mij, omdat de Europese Unie standvastig is en zich houdt aan het “ja” dat zij deze twee landen heeft gegeven.
Natuurlijk zijn er tekortkomingen. Alle landen hadden tekortkomingen voordat zij tot de Europese Unie toetraden, maar zij konden die goedmaken. Ik ben er zeker van dat Bulgarije en Roemenië de nog resterende tijd goed zullen gebruiken, dag en nacht zullen werken en zullen aantonen dat zij in staat zijn dat te nemen wat hun beloofd is: de “januari-trein” voor toetreding en opneming in de Europese familie. Dit is een historische uitdaging, en ik ben er zeker van dat deze volkeren met onze hulp, en met die van de Commissie en alle andere betrokkenen, zullen aantonen grootse volkeren te zijn en op 1 januari 2007 opgenomen zullen worden in de grote familie van de Europese Unie.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Christine de Veyrac (PPE-DE). – (FR) Ik wilde uw aandacht vragen voor een probleem dat veel menselijk leed veroorzaakt: de adoptie van Roemeense kinderen door Europese paren.
De Roemeense autoriteiten hebben in juni 2001 alle vormen van internationale adoptie verboden op grond van een moratorium, behalve in uitzonderlijke omstandigheden: de adoptie van broers en zussen, van kinderen ouder dan zes jaar of van gehandicapte kinderen.
Tientallen adoptieaanvragen zijn op de lange baan geschoven sinds hun behandeling in 2001, ofschoon ze behoorden tot de toegestane uitzonderingen.
Zo wachten 800 Europese gezinnen al meer dan vijf jaar op hun kinderen terwijl hun adoptiedossier vóór juni 2001 was gevalideerd door het Roemeense adoptiecomité.
Deze kinderen kennen hun adoptiefouders en zijn aan ze gehecht. Ze worden nu voor de tweede keer in de steek gelaten. Wat is er gebeurd met het belang van het kind?
In december jongstleden heeft het Europees Parlement Roemenië verzocht deze adoptieaanvragen zo snel mogelijk af te handelen, maar tot op heden zit er geen schot in de zaak.
Internationale adoptieaanvragen worden stelselmatig verworpen. In maart van dit jaar zijn verzoeken die vóór het moratorium van juni 2001 waren ingediend opnieuw verworpen.
Overweegt de Europese Commissie druk uit te oefenen op de Roemeense regering opdat snel een rechtvaardige en humane oplossing wordt gevonden in het belang van de kinderen en van de adoptiefouders?
Dominique Vlasto (PPE-DE). – (FR) In haar mededeling van 25 oktober 2005 wees de Commissie op “buitengewoon zorgwekkende lacunes in de kandidaat-lidstaten”.
Ik zal er twee noemen: corruptie, dat een ernstig probleem blijft voor de interne markt, en de wezenlijke problemen bij het tot stand brengen van een efficiënt systeem van financieel beheer en toezicht als het gaat om de toepassing van de structuurfondsen.
We kunnen er niet omheen dat Bulgarije en Roemenië vooruitgang hebben geboekt en graag willen toetreden tot de Unie. Ik betwijfel echter of de buitengewoon zorgwekkende lacunes waar de Europese Commissie op doelde tussen nu en de beoogde datum van hun toetreding, 1 januari 2007, kunnen worden opgeheven.
Met de komst van de tien nieuwe lidstaten zijn de sociaal-economische verschillen in het uitgebreide Europa verdubbeld, terwijl de vijftien de Europese groei niet stimuleren, aangezien ze economisch gezien nog altijd vrij matig presteren. Zouden we dan ook niet eerst moeten proberen de Unie met 25 lidstaten op de rails te zetten voordat we gaan nadenken over de toetreding van nieuwe lidstaten?
Ik denk dan ook niet dat de Europese Unie, Bulgarije of Roemenië in 2007 klaar zullen zijn. Daarom vraag ik de Raad snelheid en haast niet door elkaar te halen bij de plannen voor hun toetreding.
15. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0207/2006).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter. -
Vraag nr. 48 van Michl Ebner (H-0360/06)
Betreft: Beltonen op mobieltjes in strijd met de mededingingswetgeving
Het Duitse Bundesgerichtshof heeft de reclame voor beltonen op mobieltjes in hoofdzakelijk door kinderen en jongeren gebruikte media op 6 april 2006 als gedeeltelijk in strijd met de mededingingswetgeving aangemerkt (uitspraak van 6 april 2006 - I ZR 125/03). Als argument werd o.a. aangevoerd dat deze agressieve reclame zich richt op een commercieel onervaren doelgroep die in het bijzonder bescherming behoeft.
Reclame voor beltonen, spelletjes op mobieltjes en dergelijke is echter niet tot Duitsland beperkt, maar strekt zich ook uit tot de andere lidstaten.
Is de Commissie in deze voornemens maatregelen te nemen met het oog op de bescherming van kinderen en jongeren? Hoe denkt de Commissie te werk te gaan? Binnen welke termijn denkt de Commissie maatregelen te nemen?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) De heer Ebner verwijst naar de noodzaak kinderen en jongeren te beschermen tegen agressieve reclame voor beltonen, mobiele telefoons, spelletjes enzovoort, en hij vraagt of de Commissie van plan is in dezen maatregelen te nemen.
De onlangs vastgestelde richtlijn oneerlijke handelspraktijken verbiedt agressieve handelspraktijken en voorziet in specifieke bescherming van kinderen en jongeren. Als een handelspraktijk specifiek is gericht op een bepaalde groep consumenten, zoals kinderen, wordt het effect van de praktijk beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde leeftijd van die groep. De richtlijn verbiedt voorts directe druk op kinderen om te kopen.
De richtlijn betreffende verkoop op afstand beschermt ook consumenten die goederen en diensten kopen op afstand, met andere woorden, zonder dat de koper en verkoper elkaar ontmoeten. De richtlijn bevat bepalingen over informatie die vooraf moet worden verstrekt. Bij het verstrekken van die informatie dient de leverancier minderjarigen passend te beschermen.
De Commissie heeft al de aanzet gegeven tot een herziening van acht van de consumentenrichtlijnen, met inbegrip van de richtlijn betreffende verkoop op afstand. Kwesties zoals die welke de heer Ebner naar voren heeft gebracht, zullen in de herziening worden meegenomen. Deze herfst zal een mededeling over de herziening worden gepubliceerd.
Michl Ebner (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de commissaris, allereerst zou ik u hartelijk willen bedanken voor uw uitvoerige en zeer geruststellende reactie. U heeft gezegd dat er in de herfst eerste gegevens beschikbaar zullen zijn. Bestaat er al een tijdschema voor de tijd daarna, zodat we weten wanneer we werkelijk strengere normen kunnen verwachten? Uit uw betoog concludeer ik dat die op dit gebied ongetwijfeld nodig zijn. Kunt u me nog meer zeggen over dat tijdschema, dat na de herfst wordt vastgelegd?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) De uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken in nationaal recht is 12 juni 2007, en de nieuwe wetten moeten op 12 december 2007 van kracht zijn in de lidstaten.
Conform de betere regelgevingsbeginselen zal de Commissie tijdens deze omzettingsperiode nauw met de lidstaten samenwerken, teneinde tijdige en juiste maatregelen en een uniforme toepassing te bevorderen.
Ik hoop dat dit de vraag van de afgevaardigde beantwoordt.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 49 van Baroness Nicholson of Winterbourne (H-0362/06)
Betreft: De noodzaak van een gemeenschappelijke minimumnorm voor kinderen in Europa
Artikel 20 (1) van het VN-Verdrag over de rechten van het kind luidt als volgt: "Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege". Het is echter duidelijk dat de normen voor "bijzondere bescherming en bijstand" voor het kind in nood tussen de lidstaten ver uiteenlopen. Er zijn landen (waarvan sommige economisch hoogontwikkeld) die nog altijd ouderwetse en ondermaatse kinderbeschermingspraktijken hanteren, die vaak leiden tot psychologische en neurologische schade bij kinderen. Een zaak die bijzondere aandacht verdient is het nog steeds in overheidsinstellingen als een soort dwangbuis in zwang zijnde kooibed.
Welke stappen denkt de Commissie te ondernemen om te komen tot een gemeenschappelijke minimumnorm voor kinderen in heel Europa?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens het VN-Verdrag over de rechten van het kind heeft een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, recht op alternatieve zorg van staatswege. In deze Verklaring wordt ook steun uitgesproken voor andere opties dan het in een instelling plaatsen van het kind, wanneer deze opties beschikbaar zijn.
Er bestaan vele redenen waarom kinderen in instellingen verblijven en niet in hun families. Een reden kan zijn dat hun ouders wegens ziekte, overlijden of gevangenschap niet in staat zijn voor hen te zorgen, dat de kinderen beschermd moeten worden tegen mishandeling of verwaarlozing, of dat de betreffende instellingen passende zorg kunnen bieden aan gehandicapte of zieke kinderen. Kinderen kunnen ook in een instelling geplaatst worden wegens jeugdcriminaliteit of antisociaal gedrag of omdat ze een misdrijf hebben begaan. Deze groepen hebben met elkaar gemeen dat ze een zeer hoog risico van sociale uitsluiting lopen en er moet veel worden gedaan om te voorkomen dat zij tot permanente uitsluiting en armoede vervallen. Ook moet hun de ondersteuning worden geboden die noodzakelijk is om hun ontwikkeling en hun integratie in de samenleving goed te laten verlopen.
Het is op dit moment moeilijk ons een accuraat beeld te vormen van de institutionele zorg in Europa, omdat er te weinig vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn. Het is de Commissie evenwel opgevallen dat veel van de grote, traditionele instellingen geleidelijk worden vervangen door vormen van korterdurende opvang en dat door de bank genomen de voorkeur wordt gegeven aan het herenigen van families of aan pleegzorg in een nieuw gezin.
Er wordt steeds meer aandacht geschonken aan de leefomstandigheden van kinderen en jongeren in de Europese Unie. De Europese Raad van maart 2006 riep de lidstaten op maatregelen te nemen om armoede onder kinderen snel en krachtig terug te dringen en alle kinderen gelijke kansen te bieden, ongeacht hun sociale achtergrond. In de actieplannen voor sociale integratie die de lidstaten bij de Commissie hebben ingediend, worden kinderen die bedreigd worden door armoede en sociale uitsluiting, aangemerkt als prioriteitsgroep. Een aantal lidstaten heeft op binnenlands niveau concrete doelen gesteld voor het verlagen van armoede onder kinderen. De Commissie is zich ervan bewust dat de instellingen voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapte kinderen en volwassenen in een aantal EU-lidstaten buitensporig gebruik maken van farmacologische dan wel fysieke methoden om personen in bedwang te houden, en de Commissie vindt dit onaanvaardbaar.
In haar recente mededeling over de situatie van personen met een handicap in de uitgebreide Europese Unie legt de Commissie grote nadruk op het deïnstitutionaliseren van de zorg voor personen met een lichamelijke handicap. De Gemeenschap heeft op dit terrein natuurlijk maar beperkte bevoegdheden, en de Commissie is dan ook voorstander van het gebruik van een heel scala aan instrumenten, zoals een antidiscriminatieprogramma, nationale actieplannen voor sociale integratie en het Europees Sociaal Fonds. De Commissie wijst er ook op dat zij binnenkort een mededeling zal publiceren over activiteiten die de EU ontplooit om de rechten van kinderen te beschermen en te ondersteunen.
Emma Baroness Nicholson of Winterbourne (ALDE). - (EN) Dank u voor deze zeer uitputtende, volledige en verhelderende verklaring, commissaris. Ik ben blij met de verklaring, en ik ben u dankbaar dat u zoveel aandacht schenkt aan de positie van degenen die buiten de maatschappij worden geplaatst, in het bijzonder minderjarigen. Ik ben blij met uw vastberadenheid om in heel Europa een beleid van integratie te voeren.
Ik wil echter de aandacht van de commissaris vestigen op de door Daphne gefinancierde analyses, de onlangs uitgevoerde onderzoeken die zich in het bijzonder richten op de langdurige institutionele zorg van gemiddeld dertien maanden voor kinderen jonger dan drie jaar oud. Dit is de levensfase waarin ze het meeste risico lopen om neurologische schade op te lopen. Ik zou u deze verslagen kunnen toesturen, commissaris. Volgens mij staat een ander onderzoek op het punt te beginnen.
Mijn laatste punt is dat het gebruik van kooibedden in enkele van de huidige lidstaten kan worden aangemerkt als inhumaan. Ik hoop ook deze kwestie persoonlijk aan u te kunnen voorleggen. Dank u wel, commissaris, ik ben u zeer dankbaar.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, Baroness Nicholson of Winterbourne, het doet mij uiteraard groot genoegen te horen over het Daphne-rapport, zoals ik blij ben met alle rapporten en alle objectieve gegevens die ons helpen vorderingen te maken dit gebied. Het feit alleen al dat het onderzoek gefinancierd is via het Daphne-programma is een teken dat Europa wat dit onderwerp betreft forse vooruitgang boekt en zich moeite getroost om zijn doel te bereiken. Het vraagstuk van deïnstitutionalisering is van het hoogste belang en ik denk dat alle extra inspanningen die we maar kunnen leveren niet alleen verstandig, maar ook noodzakelijk zullen zijn.
Wat uw vraag over kooibedden betreft: ik denk dat u gelijk hebt dat in sommige landen zulke bedden gebruikt worden, met netten eraan bevestigd, en dat er vaak verdeeldheid over bestaat of ze buitensporig worden gebruikt, of zelfs omdat het simpelweg makkelijk is voor het personeel. Het probleem zit hem – naar mijn mening – niet zozeer alleen maar in de methode op zich als wel in een, over het geheel genomen, restrictieve cultuur die in sommige instellingen en in sommige landen is blijven bestaan in een mate die niet past bij de hoge humanitaire normen die de EU voorschrijft. Er kan immers op vergelijkbare wijze worden ingegrepen in iemands geest door het toedienen van farmacologische stoffen, wanneer dat gebeurt op grond van een restrictieve cultuur en zonder dat het echt nodig is. Ik acht het zonder meer noodzakelijk dat deze restrictieve cultuur in de hele EU wordt uitgebannen en tenietgedaan, maar de methoden waarin deze cultuur zich manifesteert doen er uiteindelijk niet zoveel toe. U heeft gelijk dat kooibedden in verscheidene landen mogelijk een probleem vormen, maar ik heb met enige tevredenheid geconstateerd dat dit niet in veel landen het geval is, hoewel slechts in een paar landen een sterke tendens bestaat in de richting van afschaffing van deze methode.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, we weten dat de kinderbescherming in Roemenië heel slecht geregeld is. Dat heeft ook de Commissie vastgesteld in haar voortgangsrapportage. Nu schijnen andere problemen meer aandacht te krijgen. Is dit probleem opgelost, of heeft de Commissie haar prioriteiten gewoon verlegd? Hoe ziet de kinderopvang in dit toetredingsland eruit?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) De Commissie heeft dit uiterst belangrijke onderwerp natuurlijk niet uit het oog verloren. In elk geval kunnen we melden dat er opmerkelijke vooruitgang is geboekt, ook al zijn er met betrekking tot bepaalde gebieden, bijvoorbeeld internationale adoptie, nog altijd zeer intensieve besprekingen gaande. De Commissie blijft onverminderd aandacht besteden aan de rechten van kinderen, aangezien het mijn stellige overtuiging is dat het de onbetwistbare plicht is van de Europese Unie maatschappelijke verantwoordelijkheid te dragen, en deze verantwoordelijkheid moet ook gestalte krijgen in de context van de toetredingsonderhandelingen. Het is dan ook volstrekt niet aan de orde dat wij het belang van dit onderwerp zouden kunnen onderschatten.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de commissaris, telkens weer komen er schokkende gevallen van kindermishandeling aan het licht. De instanties grijpen helaas vaak niet op tijd in, en vanwege de slechte samenwerking kan het maanden duren voordat een rechter beslist dat een kind uit de omgeving waar het is mishandeld, wordt weggehaald. Welke maatregelen plant de Commissie om in de toekomst beter vast te kunnen stellen dat kinderen worden mishandeld, en er sneller iets aan te doen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Ik moet uiteraard opmerken dat zaken die verband houden met het bestrijden van kindermishandeling onder de nationale bevoegdheden vallen. Het eindeloos aanslepen van deze zaken, de lange wachttijden, het lage percentage van gevallen van kindermishandeling dat aan het licht wordt gebracht en dergelijke – dit zijn allemaal zaken voor nationale instanties. Het is voor de EU moeilijk om op dit gebied een rechtstreekse rol te spelen, hoewel projecten in het kader van het Europees Sociaal Fonds, of speciale projecten, en ook besprekingen en informatie-uitwisseling daartoe wel de mogelijkheid bieden en we ons aanzienlijk inspannen om dit te doen. Mijns inziens is het ook heel belangrijk voort te bouwen op bestaande initiatieven en nieuwe initiatieven te blijven ontplooien; ik heb het dan hoofdzakelijk over initiatieven die op het terrein liggen waarvoor mijn collega, de heer Frattini, verantwoordelijk is en die te maken hebben met de bestrijding van mensenhandel, huiselijk geweld, enzovoort. Zelfs op dit gebied streeft de Europese Commissie er in de eerste plaats naar vorm te geven aan het op zijn minst uitwisselen van kerngegevens, om de situaties in de verschillende lidstaten te kunnen vergelijken, en op basis daarvan doelgerichte strategieën uit te werken. Het basisbeginsel is nog steeds dat sociale aangelegenheden, die vaak tragische en gevoelige vraagstukken betreffen, onder de nationale bevoegdheden vallen. En dat houdt in dat als een bepaalde zaak lang loopt zonder dat er een oplossing volgt, dit doorgaans veel meer een kwestie voor de binnenlandse autoriteiten zal zijn dan voor de EU, hoewel we de bevoegdheden die we hebben ten volle moeten benutten.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Ik ben lid van de adviesraad voor het Mental Disability Advocacy Centre en we stellen nu al een aantal jaren het gebruik van kooibedden aan de orde. U hebt echter helemaal gelijk – het gaat niet alleen om de kooibedden; het gaat om de beperkingen waaraan mensen op de bedden worden blootgesteld, om het gebruik van geneesmiddelen en, misschien nog wel belangrijker, om het tekort aan ruimte voor extramurale zorg.
Wilt u al het mogelijke doen om het vraagstuk van de gemeenschapszorg aan de orde te stellen en om mensen uit de geïnstitutionaliseerde zorg weg te halen? Dat moet niet alleen voor kinderen, maar ook voor mensen met psychische problemen gelden. De tijd dringt nu de raadpleging in verband met het Groenboek over geestelijke gezondheid op 31 mei afloopt.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mevrouw Lynne, uw standpunt komt duidelijk volkomen overeen met het standpunt van de Commissie zoals dat in de desbetreffende mededelingen is geformuleerd. Allebei zijn wij van mening dat deïnstitutionalisering de weg is die wij moeten gaan, met andere woorden, dat de zorg zoveel mogelijk moet worden overgedragen aan plaatselijke overheden, de gemeenschap en natuurlijk familie. Ik vind dat we in deze situatie ook heel zorgvuldig moeten nadenken over het soort steun dat gegeven moet worden aan familieleden of aan de mensen die zelf weliswaar niet rechtstreeks familie zijn, maar toch de zorg voor een ander op zich hebben genomen. Gewoonlijk denken we aan financiële steun als we het over deze dingen hebben, maar mijns inziens is het ook noodzakelijk een of andere vorm van kwalificering te bieden. Het is immers van belang dat familieleden die een zo grote verantwoordelijkheid op zich moeten nemen iets afweten van de eerste beginselen van verzorging en van de basisprincipes die in acht moeten worden genomen. Ze moeten ook weten welke beperkingen dit soort zorg met zich meebrengt. Het is een ondraaglijke ethische kwelling het gevoel te hebben dat je nog een stapje verder kunt gaan, terwijl dat in werkelijkheid niet langer mogelijk is, dus in dit opzicht kunnen we de last verlichten van hen die hulp bieden. In wezen is dit de kernstrategie van de Commissie: een ontwikkeling die wegvoert van instellingen die vaak onmenselijk zijn, waar vaak een restrictieve cultuur heerst en die vaak structureel niet in staat zijn de individualiteit en de levenskwaliteit te accepteren van de mensen die met hen in contact komen, en in de richting gaat van plaatselijke overheden, natuurlijke gemeenschappen en uiteraard familie, in de bredere zin van het woord.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 50 van Neena Gill (H-0374/06)
Betreft: Voorlichting aan en raadpleging van de consument in verband met GGO's
Ik heb van veel inwoners van mijn kiesdistrict vragen gekregen over het voorstel van de Commissie om toe te staan dat als “biologisch” geëtiketteerde producten 0,9 procent aan GGO's bevatten. Volgens een recent Eurobarometer-onderzoek staan GGO's in de top-5 van problemen of risico's die Europese burgers met voedsel in verband brengen.
De zorgen van de inwoners van mijn kiesdistrict zijn tweeledig: ten eerste, dat een besmetting met 0,1 procent aan GGO's in als “biologisch” geëtiketteerde producten reeds was toegestaan zonder dat zij daarvan op de hoogte waren, en ten tweede, dat dit percentage tot 0,9 procent is verhoogd. Kan de Commissie mij verzekeren dat gedegen onderzoek is verricht naar de langetermijneffecten van GGO's? Welke informatie kan de Commissie mij geven waarmee ik de inwoners van mijn kiesdistrict gerust kan stellen en ervan kan overtuigen dat deze verhoging geen gezondheidsgevolgen zal hebben?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. – (EN) De vraagstelling van de afgevaardigde suggereert dat de Commissie heeft voorgesteld om het aanvaardbare niveau van onvoorziene besmetting van biologische producten met GGO’s te verhogen van 0,1 procent tot 0,9 procent. Ik ben erg blij dat ik in dezen opheldering kan verschaffen omdat hierover bij vele gelegenheden en in vele verschillende fora vragen zijn gesteld aan mijzelf en mijn diensten. Volgens mij zijn de geuite zorgen gebaseerd op een verkeerd begrip van ons voorstel en van de bestaande wetgeving over biologische producten en GGO’s. Dat in ons voorstel zou worden toegestaan dat als “biologisch” geëtiketteerde producten 0,9 procent aan GGO’s bevatten, is een duidelijke misvatting. Ik wil graag uitleggen waarom dat zo is.
Niet alle consumenten weten dat er op dit moment geen specifieke wetgeving over toelaatbare GGO-niveaus in biologische producten bestaat. Dergelijke drempels zijn er eenvoudigweg niet. In de huidige regels voor biologische productie wordt het opzettelijke gebruik van GGO's of van GGO's afgeleide producten verboden. Daarbij wordt geen drempel vastgesteld voor de onbedoelde aanwezigheid van sporen van GGO’s. Er is dus geen sprake van dat een besmetting met 0,1 procent aan GGO's in als “biologisch” geëtiketteerde producten reeds was toegestaan, zoals de afgevaardigde in haar vraag verwoordt.
Deze regels dateren uit een tijd dat GGO’s nog niet op grote schaal werden verbouwd of ingevoerd. Deze situatie is nu duidelijk veranderd. In het voorstel van de Commissie wordt het verbod op het opzettelijke gebruik van GGO’s of van GGO’s afgeleide producten gehandhaafd. We stellen echter ook voor dat een ondernemer op GGO-etiketten moet kunnen vertrouwen wanneer hij of zij er zeker van wil zijn dat er bij zijn of haar productie geen GGO’s worden gebruikt.
Deze etiketten bieden afdoende informatie, omdat GGO’s of van GGO’s afgeleide producten tegenwoordig op grond van communautaire wetgeving als “GM” dienen te worden aangemerkt. Dit houdt in dat dezelfde drempel van 0,9 procent voor de onbedoelde aanwezigheid van GGO-sporen van toepassing is op biologische producten en op andere producten.
Naar onze mening zouden we het de biologische producenten veel moeilijker maken wanneer we een hogere etiketteringsdrempel voor biologische producten zouden opleggen. We realiseren ons namelijk dat volledige zuiverheid in de praktijk onhaalbaar is. Ik wil evenwel benadrukken dat dit niet betekent dat het percentage toegestane GGO-besmetting tot 0,9 procent is verhoogd, zoals de afgevaardigde stelt. De ondernemer moet alle nodige maatregelen treffen om de aanwezigheid van GGO’s te vermijden!
Wat met ons voorstel wel verandert, is dat een als GGO geëtiketteerd product niet langer als biologisch kan worden geëtiketteerd als de drempel van 0,9 procent wordt overschreden. Volgens de huidige wetgeving is dat wel mogelijk.
Wat de gezondheidsaspecten betreft mogen GGO’s uitsluitend op de markt worden gebracht na een specifieke individuele goedkeuringsprocedure. De Europese Unie heeft aantoonbaar de strengste procedure voor risicobeoordeling en goedkeuring van GGO's ter wereld. Deze procedure betreft milieu- en gezondheidsaspecten. Daarom heeft de discussie over de onbedoelde aanwezigheid van GGO’s niet te maken met veiligheid.
Tot slot wil ik nog eens beklemtonen dat, waar het gaat om de onvoorziene besmetting van biologische producten door GGO’s, het voorstel dat nu ter bespreking voorligt, neerkomt op een zeer belangrijke aanscherping van de regels en niet op een afzwakking van die regels, zoals zo vaak is gesuggereerd. Het is van groot belang dat te beseffen. De voorschriften zijn juist stringenter geworden.
Neena Gill (PSE). – (EN) Dank u wel, commissaris, voor deze zeer uitvoerige verduidelijking van dit complexe vraagstuk. Zoals u weet, staan GGO’s in de top vijf van zaken waarover de Europese burger zich zorgen maakt en de publieke opinie in Europa is erg sceptisch over GGO-producten en zeer bezorgd over “Frankensteinvoedsel”.
Voor ons is het volgende van belang: ten eerste moeten we de juiste informatie zien te verkrijgen en ten tweede moeten we ervoor zorgen dat deze informatie het grote publiek bereikt. Hoe pakken we dat laatste aan met de door u geschetste Commissievoorstellen? Ik kan u zo een paar e-mails voorlezen die ik heb ontvangen, waaruit blijkt dat mensen erg bezorgd zijn. Onlangs heeft de WTO de uitspraak tegen de EU in de GGO-zaak bekrachtigd. Welke implicaties heeft dat voor het zojuist door u beschreven beleid?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. – (EN) Dan hebben wij ongetwijfeld dezelfde e-mails ontvangen. Daarom is vandaag voor mij een uitgelezen kans om enkele misverstanden uit de weg te ruimen.
Mijns inziens hebben we de belangrijkste stap in november 2002 gezet, toen we in de Raad overeenstemming hebben bereikt over de traceerbaarheid en etikettering van GGO’s. Dat was van fundamenteel belang. Wellicht was niet iedereen tevreden met het behaalde resultaat, maar er is in ieder geval een belangrijk besluit genomen: voortaan moesten producten die rechtstreeks uit een GGO-product vervaardigd zijn, bijvoorbeeld tomatenketchup uit GGO-tomaten, van een etiket worden voorzien. Daarom kunnen consumenten nu kiezen of ze deze producten willen aanschaffen. Boeren kunnen bijvoorbeeld het gebruik van genetisch gemodificeerde soja vermijden en conventionele voeders voor hun dieren kopen. Dat is een belangwekkend wapenfeit.
Het WTO-geschil met de Verenigde Staten doet daar niets aan af.
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Ik vraag mij af of de voorlichtingscampagne van de commissaris effectiever zou zijn als zij ons zou vertellen hoeveel het de producenten van biologisch voedsel kost het plafond voor het GGO-gehalte terug te brengen van 0,9 procent tot 0,1 procent. Wat gaat het de biologische producenten kosten? Wat gaat het hun klanten kosten en wat zijn de gevolgen voor de beschikbaarheid van biologische voeding voor de consument? Kan zij mij deze cijfers verstrekken?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. – (EN) Nee, maar ik kan u wel een idee geven van de consequenties van een dergelijke maatregel: als we het plafond tot 0,1 procent zouden verlagen, zou dat dramatische gevolgen voor de biologische producent hebben. Deze maatregel is zo duur dat volgens mij de beschikbaarheid van biologische producten voor de consument drastisch zou worden beperkt, omdat de prijs van de producten in geen verhouding zou staan tot de prijs die de consument bereid is te betalen. Het is eenvoudigweg onmogelijk u heldere cijfers te verstrekken, maar we hebben berekend en duidelijk gemaakt dat terugbrenging van het plafond tot 0,1 procent een nadelige uitwerking zou hebben op de overlevingskansen van biologische boeren.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mevrouw de commissaris, we beschikken nog niet over onderzoek naar de langetermijneffecten van GGO's. De burgers staan uitgesproken sceptisch tegenover de biotechnologie. Bovendien is er onlangs door de WTO een uitspraak gedaan. Is dat voor de EU een reden om onderzoek te laten verrichten naar de schadelijke gevolgen van deze levensmiddelen voor de gezondheid op de middellange en lange termijn?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. – (EN) Voordat een GGO-product kan worden ingevoerd of verbouwd, dient de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) de mogelijkheid te krijgen alle details zowel uit gezondheids- als uit milieuoogpunt te bestuderen, zodat het risico of de gevolgen voor de gezondheid of het milieu kunnen worden vastgesteld. Daarom ben ik van mening dat de pogingen van de EFSA om de WTO-uitspraak van kracht te laten worden voordat import of verbouw wordt toegestaan, deze beide gebieden behelzen.
Tweede deel
De Voorzitter. - Aangezien de vragen nrs. 51, 52 en 53 over hetzelfde onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld.
Vraag nr. 51 van Maria Badia i Cutchet (H-0328/06)
Betreft: Communautaire verordening met het oog op de verlaging van de internationale roamingtarieven voor mobiel bellen
In de eerste plaats wil ik de Commissie feliciteren met haar initiatief om een communautaire verordening op te stellen met het doel de internationale roamingtarieven voor mobiel bellen te verlagen. Dit is een belangrijke stap voorwaarts, niet alleen vanuit politiek oogpunt, maar ook voor de economie van de Europese Unie.
Er moet inderdaad een einde worden gesteld aan de buitensporige roamingtarieven. 2006 is het jaar van de mobiliteit van de werknemers, en om deze mobiliteit (niet alleen op de arbeidsmarkt, maar in het algemeen) te bevorderen, moet de Europese Unie ervoor zorgen dat mobiele bellers geen hogere tarieven moeten betalen omdat zij in het buitenland verblijven.
Zoals u weet liggen de marktprijzen voor mobiel bellen momenteel een stuk hoger voor Europese burgers wanneer zij niet in hun land van herkomst verblijven. Er zijn ook verschillen tussen de roamingtarieven voor mobiele bellers in de verschillende Europese landen.
Kan de Commissie meedelen op welke grondslagen zij deze verordening zal baseren, om ervoor te zorgen dat de nieuwe regeling niet alleen in overeenstemming is met de criteria en beginselen inzake mededinging en interne markt, maar ook met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Vraag nr. 52 van Seán Ó Neachtain (H-0336/06)
Betreft: Beperking van de "international roaming charges" in Europa
Hoe weinig tijd zal het volgens de Commissie kosten voordat in de praktijk sprake is van een verlaging van de "roaming charges" (kosten van internationaal bellen met een gsm) voor de consumenten in Europa en om wat voor verlaging van de "roaming charges" zal het dan gaan?
Vraag nr. 53 van Gay Mitchell (H-0340/06)
Betreft: Kosten international roaming
Kan de Commissie een uiteenzetting geven over de specifieke procedures die momenteel worden gevolgd in de tweede en laatste fase van het overleg over de verordening die de kosten van international roaming naar beneden moet brengen?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) We weten allemaal dat de internationale-roamingtarieven momenteel erg hoog liggen. Het Parlement en de nationale regelgevende instanties hebben ons daar verscheidene malen op gewezen. Zij hebben de EU opgeroepen actie te ondernemen om het probleem op te lossen en dat is terecht, want door de hoge roamingtarieven kunnen burgers en bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten verrichten, niet optimaal van de interne markt profiteren.
Als eerste stap heb ik in oktober 2005 een website opgezet om de consument heldere prijsinformatie te verschaffen. Tegelijkertijd heb ik in het openbaar verklaard dat ik na zes maanden zou bekijken of er vooruitgang was geboekt. Als de prijzen niet aanzienlijk zouden zijn verlaagd, zou ik regelgeving opstellen. In maart 2006 hebben we de roamingtarieven vergeleken met de tarieven in het najaar van 2005. We stelden vast dat de prijzen in negentien lidstaten min of meer gelijk waren gebleven en dat zij in vier lidstaten waren gestegen. Op grond daarvan kondigde ik aan dat er een verordening zou komen en begonnen we met de openbare raadpleging, die op 12 mei werd afgesloten. Er waren 150 bijdragen. Mijn diensten en ik zijn nu bezig deze bijdragen te analyseren en we zullen voor de zomer van 2006 onze conclusies trekken en deze samen met een effectbeoordeling presenteren. Tegelijkertijd zal de Commissie in juli een ontwerpverordening indienen.
Ik heb gemerkt dat sommige spelers op de markt inmiddels prijsverlagingen hebben aangekondigd, nu zij begrijpen dat de Commissie in actie komt. Dat is een zeer interessante ontwikkeling, die het belang van onze consumenten dient.
Maria Badia i Cutchet (PSE). – (ES) Ik wil mevrouw de commissaris bedanken voor dit initiatief - dat heb ik ook al gedaan toen ik deze vraag voorbereidde - en eveneens voor de uitleg die zij ons heeft gegeven, waaruit duidelijk blijkt hoeveel belangstelling en bezorgdheid dit onderwerp opwekt.
Ik wil hier nadrukkelijk wijzen op de noodzaak om deze verordening zo snel mogelijk in werking te laten treden. U heeft het al uitgelegd, maar ik denk dat het om een enorm belangrijke zaak gaat, juist voor de bevordering van de mobiliteit in Europa, de arbeidsmobiliteit en de mobiliteit in het algemeen. Ik hoop dat deze verordening zo spoedig mogelijk het licht zal zien.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (EN) Ook ik wil de commissaris bedanken voor haar initiatieven tot nu toe en haar inspanningen op dit terrein. Wat ik echter graag wil weten, is of de Commissie beoogt de roamingtarieven over de hele linie te verlagen. Waarom zouden we verschillende tarieven hanteren? We hebben immers een interne markt? In heel Europa moeten dezelfde tarieven gelden. Volgens mij ligt daar de opdracht van de Commissie en ik verwacht dat dat haar streven is.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Ik wil de commissaris bedanken. De roamingtarieven voor een gesprek van vier minuten variëren nog altijd van slechts 20 eurocent voor een Finse consument die vanuit Zweden belt, tot 13,05 euro voor een Maltese consument in Letland. De inkomsten uit internationale-roamingtarieven bedragen in totaal ongeveer 10 miljard euro en de verordening moet de consument een besparing tussen 40 en 60 procent opleveren. Kan de commissaris bevestigen dat zij van plan is de benodigde verordening volgend jaar zomer in werking te laten treden?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik wil de afgevaardigden bedanken voor hun hulp in deze kwestie. Het is inderdaad een zeer belangrijk vraagstuk, niet alleen voor onze burgers die graag van mobiliteit willen profiteren, maar ook voor werknemers. Ik denk daarbij vooral aan de kleine en middelgrote ondernemingen die hun werknemers uitzenden voor werkzaamheden over de grens. Dat heeft grote financiële gevolgen voor deze bedrijven en daarom moeten we proberen de roamingtarieven terug te brengen tot de werkelijke kosten. We zullen nu dus de inhoud van de 150 geleverde bijdragen moeten analyseren.
In maart heb ik aangekondigd dat ik het thuistarief wil laten gelden. Momenteel onderzoek ik onder welke voorwaarden dit zal gebeuren, op grond van de bijdragen aan de raadpleging. Ik kan het Parlement verzekeren dat ik van plan ben in juli een verordening aan de Commissie voor te leggen en vervolgens is het aan het Parlement en de Raad om te bepalen of zij deze verordening versneld kunnen goedkeuren. Wanneer deze verordening is aangenomen, treedt zij onmiddellijk in werking. Ik denk dat vóór of in de zomer van 2007 consumenten en werknemers van veel lagere roamingtarieven kunnen profiteren.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Zoals u ziet, vormt de afschaffing van roamingtarieven een van de populairste initiatieven van de Commissie. Ik wil graag teruggaan naar de eerste vraag van mevrouw Badia i Cutchet. Zij vroeg naar de rechtsgrondslag van deze verordening. Wat zal de rechtsgrondslag zijn en hoe gaat u met DG Concurrentie samenwerken?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) DG Concurrentie stelt achteraf regels op naar aanleiding van een klacht, terwijl DG Interne markt en diensten vooraf markten kan reguleren. We hebben het hier over artikel 95 van het EG-Verdrag. Ik heb met de juridische diensten overlegd om erachter te komen of artikel 95 de juiste grondslag vormt. Zolang dit proces duurt, zal ik dat blijven doen. Door de antwoorden van de juridische diensten ben ik ervan overtuigd geraakt dat artikel 95 een passende grondslag voor ons voorstel verschaft.
Sajjad Karim (ALDE). – (EN) Gisteren las ik onderweg naar Straatsburg een Britse krant. Het is een behoorlijk lange reis, dus ik had zeeën van tijd. Ik las een artikel waarin alle redenen werden genoemd die de telefoonaanbieders aanvoeren om duidelijk te maken waarom u hun bezwaren niet begrijpt.
Is het niet zo dat deze zelfde bedrijven profiteren van de toegang tot de interne markt en van de Europese Unie, terwijl zij hoge tarieven aan de Europese burger opdringen? Is dit niet het zoveelste voorbeeld van een situatie waarin de Europese Unie de belangen van de Europese consument verdedigt tegen de overweldigende macht van monopolistische ondernemingen?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) De interne markt pakt voordelig uit voor grote en kleine bedrijven en voor de consument. Feit is dat de interne markt voordelig heeft uitgepakt voor de ontwikkeling van het gsm-systeem, dat nu de mondiale standaard vormt. Daar zijn we erg trots op. We hebben nu echter te maken met een absurde situatie: onze burgers hebben een van de beste vaste en mobiele telefoonsystemen - zo niet het beste - ter wereld en toch worden zij in zekere zin gestraft wanneer zij de grens oversteken. Zij kunnen de vruchten van de gemeenschappelijke markt niet plukken. Daarom vond ik het beslist noodzakelijk dat de Commissie actie zou ondernemen.
Ik ben geen commissaris die alles aan regels wil binden; ik geef er altijd de voorkeur aan dat de markt zelf eventuele problemen oplost. Daarom is de markt lang van tevoren gewaarschuwd. De markt heeft waarschuwingen gekregen van het Parlement en van de nationale regelgevers en is diverse malen gewaarschuwd door de Commissie. Er gebeurde evenwel niets. Pas toen de Commissie besloot een verordening op te stellen, begonnen de eerste spelers op de markt enigszins in de juiste richting te bewegen. Volgens mij is het nu tijd om de voordelen van de interne markt aan de kleine en middelgrote ondernemingen en onze consumenten terug te geven.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Ik sluit mij aan bij de lovende woorden voor de harde opstelling van de commissaris, maar ik wil nog even ingaan op wat zij zei over niet willen overreguleren. Kan zij bevestigen dat zij goed heeft geluisterd naar de Europese toezichthouders, die volgens mij tamelijk kritisch waren over haar oorspronkelijke aanpak en ernstige bedenkingen bij haar voorstellen hebben? Kan zij bevestigen dat zij niet van plan is de markt regels op te leggen waardoor de exploitanten hun diensten onder de kostprijs moeten verlenen? In dat geval zouden gebruikers van een mobiele telefoon met een laag inkomen namelijk de verhoogde tarieven voor klanten als europarlementariërs gaan subsidiëren.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik krijg de indruk dat momenteel de consumenten binnen grote bedrijven die in staat zijn speciale prijzen met de exploitanten van mobiele telefonie af te spreken, door consumenten met een laag inkomen worden gesubsidieerd. Wij willen daarin verandering brengen en eerlijke prijzen zien die gebaseerd zijn op de markt en op de kosten voor de consument; we willen af van de huidige oneerlijke tarieven. Boven alles willen we de consument de voordelen van de gemeenschappelijke markt teruggeven en mobiliteit bevorderen in plaats van belemmeren.
Ik heb het advies van de European Regulators’ Group met grote belangstelling gelezen en ik werk nauw met die groep samen. Zij heeft hetzelfde doel als ik, namelijk drastische verlaging van de internationale-roamingtarieven. Vandaag vergaderen onze diensten met leden van de groep over de vraag hoe dit vorm moet krijgen. Ik kan op dit moment dan ook geen bijzonderheden over de verordening verschaffen. Ik moet namelijk alle betreffende stukken – 150 bijdragen – bekijken en naar de nationale toezichthouders luisteren. Daarna zal ik voor de Commissie een document opstellen over een ontwerpverordening en ik ben ervan overtuigd dat dit document later in deze zomer uitvoerig door het Parlement zal worden besproken.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 54 van Brian Crowley (H-0330/06)
Betreft: Zo veilig mogelijk gebruik van internet
Kan de Commissie een overzicht geven van de initiatieven die zij neemt om een zo veilig mogelijk gebruik van internet in Europa te bevorderen?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie is bezig met diverse initiatieven om een zo veilig mogelijk gebruik van internet in Europa te bevorderen. Sinds 1996 strijdt de Commissie actief tegen onwettige inhoud als kinderporno of racistische inhoud en tracht zij kinderen te beschermen tegen wettige maar schadelijke inhoud, zoals pornografie, geweld en gokken.
Momenteel bestudeert het Parlement het voorstel van de Commissie om de richtlijn Televisie zonder grenzen zodanig aan te passen dat deze alle audiovisuele mediadiensten insluit. Dan zal voor alle audiovisuele inhoud een reeks basisregels gelden, ongeacht de wijze waarop deze inhoud wordt verspreid, inclusief televisie en internet. Deze regels hebben betrekking op veiligheid, de bescherming van minderjarigen en het verbod op het aanzetten tot haat en omvatten enkele kwalitatieve beperkingen aan op minderjarigen gerichte reclame.
We hebben ook een aanbeveling opgesteld over de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid in audiovisuele diensten en informatiediensten, waarin richtsnoeren worden gegeven voor nationale wetgeving over elektronische media. Op grond van deze aanbeveling zijn we in 2005 met het programma Veiliger Internet Plus gestart. Dat programma heeft gezorgd voor een netwerk van 21 telefonische hulpdiensten waar het grote publiek zich kan beklagen over onwettige internetinhoud. Klachten worden onderzocht en doorverwezen naar de toepasselijke organisaties, de politie, internetaanbieders of hulplijnen in andere landen.
Tevens hebben we een netwerk van 23 bewustmakingsprojecten, waarbij kinderen, tieners, ouders en opvoeders worden geadviseerd over de risico’s van internet en de manier waarop ze daarmee om kunnen gaan. Dit gebeurt rechtstreeks met behulp van brochures, websites en tv-spotjes of via multiplicatororganisaties als scholen. Verder is er de filtersoftware en de software voor ouderlijk toezicht, die belangrijke middelen vormen om kinderen tegen schadelijke inhoud te beschermen. De Commissie zal ouders voorlichten over de doeltreffendheid van filtersoftware en -diensten. Er is een onderzoek gaande, dat in december dit jaar gereed moet zijn.
De Commissie is eveneens actief betrokken bij de sectoren internet en mobiele telefonie. Zij wil bevorderen dat deze bedrijfstakken zelf regels opstellen om de stroom van schadelijke en onwettige inhoud te beperken. De Commissie heeft wetgevende maatregelen getroffen tegen spam, spyware en overige malware, die ook virussen zijn. De afgevaardigden zullen een volledig overzicht van deze maatregelen ontvangen.
Op internationaal niveau zullen al deze negatieve aspecten van de nieuwe technologieën besproken worden tijdens de vervolgconferentie van de Wereldtop over de informatiemaatschappij. Ik ben er zeker van dat met de hulp van het Parlement de Dag voor Veilig Internet in het voorjaar van 2007 een werkelijk belangrijke dag van bewustwording in al onze lidstaten zal worden.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de commissaris, ik zou u hartelijk willen bedanken voor uw antwoord. Ook ik ben van mening dat het een goede zaak is dat er weer een Wereldtop over de informatiemaatschappij gepland is. Denkt u echter dat u werkelijk genoeg maatregelen heeft genomen? Wat voor maatregelen plant u voor het geval dat zulke vreselijke dingen toch op internet beschikbaar blijven? Zullen de ouders en andere opvoeders hiervoor worden geschoold en geïnformeerd, ook door de Commissie?
Viviane Reding, lid van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Schierhuber heeft helaas gelijk: deze vreselijke dingen zijn inderdaad beschikbaar op internet, en dat zal ook zo blijven. We doen wat we kunnen om ze van het internet te verwijderen, maar het is een world wide web, en we hebben niet overal toegang tot deze inhoud. Daarom is het van het grootste belang om niet alleen de ouders maar ook de scholen de nodige informatie ter beschikking te stellen. Op die manier kunnen we de kinderen voorbereiden op wat ze op het net zullen vinden.
Daarom zullen al onze informatie- en bewustwordingscampagnes in de lente van 2007 leiden tot een zeer geslaagde Dag voor Veilig Internet, in ieder geval hoop ik dat. Het is ook mijn wens dat het Europees Parlement ons steunt en dat de leden in hun kiesdistrict de nodige initiatieven nemen. Het zou zeker in het belang van onze kinderen zijn dat er in heel Europa een gecoördineerde campagne plaatsvindt.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (EN) Ik wil de commissaris bedanken. Tot op heden heeft het verbod op deze ongewenste sites slechts weinig effect gesorteerd. Gelooft u dat u met uw voorstellen zulke sites van het internet kunt weren?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Zoals ik reeds heb gezegd, hebben we te maken met een wereldwijd web en iedereen kan er inhoud op plaatsen. Daarom moeten we niet alleen de bewustwording van opvoeders en ouders vergroten, maar ook internetaanbieders aanmanen om hun verantwoordelijkheid te nemen en zelfregulerende maatregelen te treffen. Dat laatste doe ik regelmatig.
Ik geloof echt in zelfregulering op dit gebied. Als vele betrokkenen tot zelfregulering overgaan, zal dat tot resultaat leiden. Volgens de herziene richtlijn Televisie zonder grenzen gelden de fundamentele waarden van onze samenlevingen ook voor internet. Dit is van het grootste belang en de verantwoordelijkheid ligt bij degenen die in on-linediensten werken.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Commissaris, u kunt niet bepalen wat er op het web staat, maar u kunt wel een oogje in het zeil houden als het gaat om de toegang tot internet.
Sinds de komst van breedband zijn computers continu verbonden met internet. Veel nieuwe computers hebben slechts één wachtwoord voor het gebruik van de computer. Er is geen apart wachtwoord voor toegang tot internet. Met breedband kunnen kinderen rechtstreeks het net op. Als er een eenvoudige controle op de toegang was en computers meer wachtwoorden hadden, zouden ouders, scholen en anderen meer toezicht kunnen uitoefenen. Ik wil u vragen hiernaar te kijken, vooral omdat dankzij de breedbandtechnologie internet altijd aanstaat.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) De nieuwe technologieën stellen ons voor een groot probleem: voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid weten kinderen wellicht meer dan ouders en opvoeders. Daarom moeten we aan ouders zeer eenvoudige software, filters en controlemiddelen ter beschikking stellen, zodat zij hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. We zijn een onderzoek gestart om erachter te komen welke filters en diensten er voor ouders voorhanden zijn. Aan het eind van het jaar, wanneer we de uitkomsten van dit onderzoek presenteren, willen we een bewustmakingscampagne met betrekking tot deze filters organiseren om ouders te laten weten wat zij kunnen doen om hun kinderen te helpen. Dat is een zeer effectieve methode om ons doel te bereiken. Heel vaak hebben ouders totaal geen idee hoe zij moeten handelen, omdat ze niet erg vertrouwd zijn met de technologie – in elk geval niet zo vertrouwd als de nieuwe generatie.
De Voorzitter. - De vragen nrs. 55 tot net met 58 zullen schriftelijk worden beantwoord.
Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 59 te vervallen.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 60 van Margarita Starkevičiūtė (H-0366/06)
Betreft: Financiële diensten in het kader van de Doha-ronde van de WTO
In de EU is de politieke aandacht voor de onderhandelingen in het kader van de WTO vooral gericht geweest op de agrarische en textielproductie en bleef het veel belangrijkere economische potentieel van de commerciële dienstverlening enigszins onderbelicht.
Slechte toegang tot financiering, inclusief een breed scala aan innovatieve financiële producten, belemmert de economische groei in ontwikkelingslanden, met name in het midden- en kleinbedrijf, terwijl de EU-lidstaten niet in staat zijn het enorme potentieel van de financiële dienstverlening goed te exploiteren.
Welke stappen is de Commissie voornemens te ondernemen om nieuwe en verbeterde GATS-afspraken op het gebied van financiële diensten te integreren in de multilaterale en bilaterale verzoeken aan haar WTO-handelspartners?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan u verzekeren dat de Commissie zich goed bewust is van het belangrijke economische potentieel van de commerciële dienstverlening, inclusief financiële diensten. Dit speelt in de WTO-onderhandelingen een grote rol. Er is niet aan voorbijgegaan, ook al heeft het minder publiciteit gekregen dan andere punten.
De Commissie heeft het belang van toegang tot financiering in ontwikkelingslanden bij talrijke gelegenheden benadrukt, bijvoorbeeld in een mededeling die zij afgelopen jaar in de WTO ondersteunde.
Financiële diensten vormen duidelijk een van de prioriteiten van de Europese Commissie in de onderhandelingen over de dienstverlening en hebben daarom een prominente plaats in de verzoeken van de Commissie in verband met bilaterale diensten. Verder was de Europese Gemeenschap een van de ondersteuners van het onlangs ingediende multilaterale verzoek op het vlak van financiële diensten en voert zij bijzonder actief multilaterale en bilaterale besprekingen met onze handelspartners in Genève.
Helaas zijn de meeste aanbiedingen op het gebied van de financiële dienstverlening tot dusver teleurstellend. Dat geldt met name voor veel landen in Azië. Sommige ASEAN-leden, die in het verleden minimale toezeggingen hebben gedaan, hebben helemaal niets aangeboden en grotere spelers als China en vooral India zouden het wat dit betreft ook beter kunnen doen.
Kort gezegd zijn onze handelspartners niet ingegaan op de meeste van onze voornaamste verzoeken op het terrein van de financiële dienstverlening. Daarom zal de Commissie op alle fronten grote druk blijven uitoefenen om onze handelspartners ervan te overtuigen dat zij hun zaakjes in orde moeten maken en in juli dit jaar aanbiedingen moeten doen die op wezenlijke punten zijn herzien.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Ik betreur het ten zeerste dat de heer Mandelson, een lid van de Commissie, de vergadering niet kan bijwonen, en ik stel liever geen vraag die mogelijk buiten uw deskundigheidsterrein ligt.
Ik denk dat u vanuit uw eigen werkzaamheden wel kunt zeggen of de Commissie zich buigt over mogelijkheden om de dialoog over de financiële diensten te verbreden. Want ik heb nu de indruk dat alles gericht is op landbouwproducten en textiel, terwijl het na de aanpassing van de handelsstructuur juist de sector financiële dienstverlening is die in een ideale positie verkeert om bij te dragen tot de verdere aanpassing van die structuur.
Besteedt de Commissie veel tijd aan het bespreken van de uitbreiding en de ontwikkeling van de financiële diensten?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Jazeker, en wij proberen onze handelspartners ervan te overtuigen dat zij hun zaakjes in orde moeten maken. Wij geloven dat zij in juli dit jaar substantieel herziene aanbiedingen op het vlak van financiële diensten kunnen doen. We zullen daarop blijven aandringen, maar zoals u weet hebben handelsbesprekingen een bilateraal of multilateraal karakter: onze handelspartners moeten in actie komen en een aanbod doen en wij doen er alles aan om hen te bewegen met zulke aanbiedingen te komen.
David Martin (PSE). – (EN) Ik weet dat commissaris Mandelson zich heel sterk heeft gemaakt voor de financiële dienstverlening en ik ben blij van de commissaris te horen dat hij van plan is dat te blijven doen. Vindt hij net als ik dat het enigszins van ironie getuigt dat een land als India, waar telefonische informatiecentra van Europese bedrijven verzekeringen, hypotheken, leningen en andere financiële diensten verkopen, diezelfde dienstverlening aan zijn eigen bevolking ontzegt? Zal hij druk op India uitoefenen, vooral om het land ertoe te bewegen zijn protectionistische systeem voor financiële dienstverlening te hervormen?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) We vragen de Indiase autoriteiten de toegang tot deze diensten te verbeteren en ik hoop dat zij aan ons verzoek zullen voldoen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Zal de Europese Commissie de opkomende economieën en de geavanceerde ontwikkelingslanden sterker onder druk zetten, zodat zij hun dienstenmarkten openen? Dat is de cruciale vraag. Mijns inziens moet de Europese Unie aandringen op symmetrie tussen enerzijds de reeds plaatsgevonden openstelling van de markten van de Unie op landbouwgebied en anderzijds de openstelling van de markten van de andere landen op het gebied van de diensten in het algemeen. Hetzelfde moet gelden voor de toegang tot de markt van niet-landbouwproducten.
Als niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zal de Doha-ronde geen symmetrisch resultaat opleveren. Dan zullen geen evenwichtige resultaten worden bereikt.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan bevestigen wat ik reeds heb gezegd. We proberen continu deze landen zover te krijgen dat zij de aangeboden diensten, inclusief de financiële dienstverlening, verbeteren of versterken. Dat maakt deel uit van onze onderhandelingsstrategie. Wij zetten ons niet alleen maar in voor de landbouw; we zijn actief op alle terreinen die tijdens de handelsbesprekingen aan de orde komen. We zijn ervan overtuigd dat handelsconcessies wederzijds moeten zijn.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 61 van Bart Staes (H-0299/06)
Betreft: Biobrandstoffen
De Commissie lanceerde op 8 maart jongstleden haar strategie om biobrandstoffen te promoten (COM(2006)0034 def.). Dit is echter sociaal en ecologisch niet zo vanzelfsprekend. Zo is het noodzakelijk dat een verplichte certificering van biobrandstoffen wordt opgestart. Deze moet verzekeren dat alle biobrandstoffen die op de markt komen en in aanmerking willen komen voor een gunstige fiscale behandeling, voldoen aan een reeks van sociale en ecologische criteria. Voorts is het negatief dat de Commissie de suggestie wekt dat in ruil voor de inzet van biobrandstoffen, automobielproducenten minder inspanningen zouden moeten doen om zuiniger wagens te ontwikkelen en op de markt te brengen.
Welke visie heeft de Commissie, in het licht van deze problematiek, op het verzekeren van de ecologische integriteit van de inzet van biobrandstoffen?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Biobrandstoffen zijn om twee redenen nodig. Ten eerste kunnen we alleen de continuïteit van onze energievoorziening waarborgen als we alternatieven voor het gebruik van olie ontwikkelen. Er zijn vandaag de dag meerdere mogelijkheden, maar biobrandstoffen hebben het grootste potentieel. Ten tweede draagt de vervoerssector onvoldoende bij aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Biobrandstoffen kunnen een belangrijk instrument vormen om de beoogde reductie te verwezenlijken.
De EU heeft besloten de toepassing van biobrandstoffen snel te ontwikkelen. In de biobrandstoffenrichtlijn, die in 2003 werd aangenomen, wordt een referentiewaarde vastgesteld: een marktaandeel van 2 procent voor biobrandstoffen in 2005 en van 5,75 procent in 2010, vergeleken met een aandeel van 0,2 procent in 2000. De lidstaten hebben bij de vaststelling van de in de richtlijn genoemde nationale indicatieve streefcijfers iets minder ambitie getoond. Toch bedroeg over de hele linie het streefcijfer voor 2005 1,4 procent.
In het licht hiervan is de evaluatie van de werking van de biobrandstoffenrichtlijn, die de Commissie dit jaar moet verrichten, van bijzonder belang. We zijn zojuist begonnen met de openbare raadpleging voor deze evaluatie. Daarbij worden een aantal vragen gesteld. Ten eerste: zal de doelstelling van 5,75 procent voor 2010 met de huidige beleidsvormen en maatregelen worden bereikt? Zo niet, wat kan er dan worden gedaan om de doelstelling te halen? Moet de Gemeenschap doelen stellen voor het aandeel biobrandstoffen in 2015 en 2020? Tot dusver heeft de Commissie over deze vragen geen standpunt ingenomen.
Wat betreft de vraag naar de milieueffecten is het belangrijk bij de basis te beginnen: biobrandstoffen zijn in een aantal opzichten gunstig voor het milieu. De productie ervan kan echter ook enkele nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Ik geloof dat de biobrandstoffen van de tweede generatie nog meer voordelen voor het milieu kunnen opleveren en dat deze zo snel mogelijk moeten worden toegepast.
De Commissie zal er dus op toezien dat de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen gunstig blijft uitpakken voor het milieu en voor de continuïteit van de energievoorziening. Daarom vraagt de Commissie, als onderdeel van de evaluatie van de richtlijn, naar standpunten over de invoering van een certificeringssysteem. Hierdoor kan worden gegarandeerd dat alleen biobrandstoffen die volgens de vereiste milieunormen worden verbouwd, meetellen bij het behalen van de in de richtlijn genoemde doelstellingen. De eerste reactie van NGO’s op milieugebied, brandstofleveranciers en andere belanghebbenden was erg bemoedigend.
Wat betreft de verplichtingen van automobielproducenten geldt dat autofabrikanten vrijwillig hebben afgesproken om de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto’s in 2008/2009 te beperken tot 140 g per km. De Commissie is van mening dat het gebruik van biobrandstoffen geen enkele afbreuk mag doen aan de doelstellingen die met de auto-industrie zijn overeengekomen.
Bart Staes (Verts/ALE). – Dank u, commissaris, voor uw antwoord. Ik ben heel blij dat de Commissie werk wil maken van een verdere verduurzaming van onze mobiliteit. Dat is absoluut noodzakelijk. Ik neem nota van uw engagementen, maar ik wil u het volgende vragen. Het gaat niet alleen over de productie van biobrandstoffen hier in de Europese Unie, het gaat ook over de productie en eventueel de aankoop van biobrandstoffen van buiten de Europese Unie. En daar bereiken ons toch berichten dat die productie onder niet zo gunstige omstandigheden gebeurt: kaalslag van het Amazonewoud, sociale uitbuiting, overmatig gebruik van pesticiden. Wat zal de Commissie daaraan doen?
En dan hebt u geantwoord op mijn vraag inzake de automobielindustrie. Maar een vraag waarop u niet geantwoord hebt: moet de automobielindustrie er zich niet toe verplichten om ook wagens te gaan produceren die minder gebruiken? Dat is immers toch de inzet van het debat. Minder brandstoffen ...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Dezelfde normen voor milieuduurzaamheid moeten ook buiten de Unie gelden. Zoals ik in mijn antwoord op de eerste vraag al zei, moeten we deze kwesties in onze handelsbesprekingen aan de orde stellen.
De ontwikkeling van biobrandstoffen mag niet ten koste gaan van de regenwouden. Ze moet ook op duurzame wijze plaatsvinden. Mijns inziens hebben wij daartoe alle benodigde middelen.
Verder zullen wij de auto-industrie houden aan haar verplichting om zuiniger motoren en auto’s te fabriceren. Daarmee is onze andere insteek evenwel niet van de baan; het betreft twee afzonderlijke sporen die in dezelfde richting lopen: continuïteit van de energievoorziening, concurrentievermogen en duurzaamheid. Wat de verbeterde normen voor auto’s aangaat, ligt het antwoord echter in het gebruik van biobrandstoffen. Beide sporen dienen te worden gevolgd om het vereiste resultaat te behalen.
David Martin (PSE). – (EN) In de allereerste plaats ben ik blij met uw antwoord, commissaris. Ik wil u dringend verzoeken het pad van de certificering te bewandelen. U hebt gelijk, het zou beslist verkeerd zijn als bijvoorbeeld het gebruik van palmolie zou leiden tot de vernietiging van bossen in Indonesië. Daarom roep ik u op een systeem voor certificering te ontwikkelen.
Er is nog een ander probleem met biobrandstoffen. Er worden auto’s gemaakt die op biobrandstoffen kunnen lopen en er zijn chauffeurs die in zulke auto’s willen rijden. In het grootste deel van Europa is het echter nog steeds bijzonder moeilijk een tankstation te vinden waar biobrandstoffen verkrijgbaar zijn en waar de consument van dit milieuvriendelijke systeem kan profiteren. Zal de commissaris er alles aan doen om meer oliemaatschappijen zover te krijgen dat zij een pomp voor biobrandstoffen in hun stations plaatsen?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Onlangs hebben wij het Actieplan biomassa en een mededeling over biobrandstoffen aangenomen. Beide documenten zijn in de Raad besproken en het is beslist noodzakelijk dat de lidstaten een proactiever beleid voeren om biobrandstoffen op de markt te brengen. De Commissie bevordert dit zoveel mogelijk, maar talrijke maatregelen kunnen door de lidstaten zelf worden ingevoerd. Het is niet de taak van de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende benzinestations zijn waar je biobrandstoffen kunt tanken. Ik zou bijvoorbeeld wel willen dat er in Brussel meer van dergelijke stations waren.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, ik ben heel blij dat in Europa en in de hele wereld eindelijk wordt begrepen dat we niet afhankelijk mogen zijn van politiek instabiele regio’s, waar een groot deel van de energie voor Europa vandaan komt. Mijn vraag aan de Commissie luidt: zal de Commissie ook druk uitoefenen op de auto-industrie? We weten dat het tegenwoordig mogelijk is om biobrandstoffen te maken zonder de alcohol eerst te veresteren, de auto’s moeten gewoon zo worden gebouwd dat ze op beide brandstoffen kunnen rijden. Denkt u daarover al na?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (DE) Ik geloof niet dat de auto-industrie nu iets moet doen om onze doelstellingen te bereiken, want een bijmenging van een kleine hoeveelheid alcohol is toegestaan en technisch mogelijk. In de toekomst moeten we natuurlijk zorgen voor meer flexibiliteit, wij bepalen de politieke trend en de auto-industrie zal zich daaraan aanpassen.
Het belangrijkste is op dit moment dat we aantonen dat de Europese Unie daartoe werkelijk bereid is. Eigenlijk hoeft er technisch weinig te worden veranderd om een auto geschikt te maken voor het gebruik van meer biobrandstof. Ons hoofddoel moet zijn om in zoveel mogelijk lidstaten biobrandstof op de markt te brengen. Dat gebeurt al in sommige landen, maar nog niet overal. Daarom stelt de Commissie alles in het werk om de landen die nog niet genoeg gedaan hebben voor dit beleid, aan te porren om hun eigen doelstellingen te halen.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 62 van Bernd Posselt (H-0301/06)
Betreft: Afhankelijkheid van energie
Wat zijn de volgende stappen van de Commissie met het oog op de vermindering van de afhankelijkheid van de Europese Unie van gas- en olie-importen uit Rusland?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Ik denk dat dit een vrij lang antwoord gaat worden, omdat deze vraag niet in een paar zinnen kan worden beantwoord.
Allereerst wil ik zeggen dat Rusland tegenwoordig een zeer grote rol speelt in het waarborgen van de energievoorziening in Europa. Momenteel komt bijna 30 procent van de olie-importen en 45 procent van de gasimporten van de EU uit Rusland. Om preciezer te zijn, is dit 25 procent van al het gas dat wij verbruiken. Rusland is dan ook onze grootste externe energieleverancier.
Een aanzienlijke hoeveelheid van onze Iraanse import wordt ons ook door Rusland verstrekt. De markten van de EU en Rusland voor ruwe olie en olieproducten en aardgas zijn dus onderling nauw met elkaar verbonden via talrijke pijpleidingen, zee- en spoorverbindingen en vele contracten die onze bedrijven met Russische leveranciers hebben gesloten.
In 2000 werd een brede relatie- en energiedialoog tussen Rusland en de Commissie tot stand gebracht. Bovendien heeft de gemeenschappelijke economische ruimte die in mei 2005 tijdens de Top EU-Rusland werd overeengekomen, onder meer betrekking op samenwerking bij diverse energiegerelateerde activiteiten. De energiedialoog heeft dus tot doel zaken te bespreken die verband houden met energiebeleid en marktontwikkelingen, infrastructuurontwikkelingen en de samenwerking tussen de EU en Rusland in multilaterale energiefora. Naar mijn mening zal Rusland in de toekomst een belangrijke leverancier van de EU blijven.
Gezien de verwachte groei van het energieverbruik in de EU zal Rusland volgens mij ongeveer 25 procent van het verbruikte gas in de EU blijven verstrekken, wat in absolute zin een toename van de leverantie betekent. De Europese Unie en veel landen in de wereld worden steeds afhankelijker van geïmporteerde koolwaterstoffen. Ik wil nog eens herhalen dat er op de lange termijn slechts drie landen met grote aardgasvoorraden zullen zijn: Rusland, Iran en Qatar. Daarbij zal de EU in 2030 70 procent van haar energie invoeren, tegen 50 procent vandaag.
Zoals ik zei, zullen op den duur de resterende voorraden fossiele brandstoffen in een vrij klein aantal landen worden geconcentreerd. Daarom wordt de onderlinge afhankelijkheid van energie een mondiale kwestie met enkele belangrijke gemeenschappelijke punten van zorg, zoals de toegenomen vraag naar beperkte hulpbronnen in de wereld, het gebrek aan investeringen in nieuwe productie en de klimaatverandering.
De EU en de lidstaten moeten dus een breed scala aan acties ondernemen om deze uitdagingen aan te gaan. Dat wordt ook in het Groenboek benadrukt. In mijn antwoord op de vorige vraag van de afgevaardigde over biobrandstoffen heb ik een van deze acties beschreven. Dat is een voorbeeld van de acties die wij bedoelen.
In het Groenboek werd het accent gelegd op de mogelijkheden die er zijn, zoals beleid om in de eerste plaats energie-efficiëntie en energiebesparing te bevorderen en de marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen te vergroten. Tevens werden er externe beleidsopties in omschreven, zoals de versterking van het kader voor energiebetrekkingen tussen de EU en Rusland om bij beide zijden meer vertrouwen te wekken, en beleid en maatregelen om de geografische bronnen en de transportroutes van externe energie naar de EU te diversifiëren.
Hierbij is het belangrijk te onderstrepen dat de EU voortdurend streeft naar verbetering van de energiebetrekkingen met andere energieproducerende organisaties als de OPEC, de Samenwerkingsraad van de Golfstaten, de landen van het Kaspische-Zeebekken en Noord-Afrika en met de verbruikende regio’s in het kader van het Internationaal Energieforum, het Internationaal Energieagentschap en de G8 alsmede via bilaterale overeenkomsten en dialogen.
Dit diversificatiebeleid is niet gericht tegen onze huidige leveranciers: het is een noodzaak vanwege de mondiale uitdagingen wat betreft de continuïteit van de energievoorziening en de uitdaging waarvoor wij ons gesteld zien door de wereldwijde opwarming en andere milieugerelateerde kwesties.
Samen met het Oostenrijkse voorzitterschap van de Europese Unie heb ik kort geleden een brief gestuurd naar de Russische minister van Energie, de heer Christenko, over energiesamenwerking en met name over de onderlinge afhankelijkheid van gas. In deze brief hebben we nog weer eens aangegeven dat de EU groot belang hecht aan een verdieping van de energiebetrekkingen met Rusland, de belangrijkste energieleverancier van de EU. Verder hebben we beklemtoond dat het belang dat de EU aan de diversificatie van energiebronnen hecht, niet moet worden uitgelegd als een beperking van de leveranties van Russisch gas aan de EU, vooral omdat de vraag naar gas in Europa vermoedelijk zal stijgen.
In deze relatie met Rusland bevordert de EU beginselen als wederzijdse marktopenstelling, eerlijke voorwaarden voor doorvoer door Rusland en toegang voor derden tot de infrastructuur in Rusland. De gestelde vragen kunnen dus kort worden beantwoord met de opmerking dat we naar diversificatie streven, maar het is uiterst belangrijk aan de vraagzijde maatregelen te treffen, want alleen met zulke maatregelen, energie-efficiëntie en energiebesparing kunnen we op energiegebied onafhankelijker worden en tegelijkertijd onze doelen op het vlak van duurzaamheid en concurrentievermogen realiseren.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, het feit dat president Poetin Gazprom voor zijn politieke doelen gebruikt vind ik even gevaarlijk als het feit dat een paar Golfstaten dertig jaar geleden de OPEC gebruikten voor hun politieke doelen. Daarom is het heel belangrijk dat we niet afhankelijkheid zijn van de invoer van energie uit derde landen. Zouden we dus niet nog meer moeten doen om hernieuwbare energie uit energiegewassen te bevorderen? Ik denk daarbij aan biomassa, aan miscanthus giganteus en aan graan. Zo zou Europa zichzelf van energie kunnen voorzien.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (DE) Natuurlijk! Dat is één van onze prioriteiten, al heb ik daar misschien niet zo veel over gezegd in mijn antwoord. We moeten optimaal gebruik maken van onze grondstoffen. Natuurlijk zijn de beschikbare biomassa en wind- en zonne-energie niet voldoende, we moeten ook energie halen uit Rusland en uit de OPEC-landen. Toch luidt mijn antwoord vandaag: we moeten allemaal ons huiswerk maken, dat is de enige manier om ons doel te bereiken.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Ik bedank het Commissielid voor zijn uitvoerige reactie. Ik ben het ermee eens dat Rusland een belangrijke energieleverancier is, en het is zonder meer van essentieel belang om de energiedialoog met Rusland voort te zetten.
Er bestaat echter een mooi Russisch gezegde, namelijk “God redt hen die zichzelf redden.” En de Europese Unie zou er goed aan doen om sommige officiële verklaringen vanuit Moskou in gedachten te houden.
Ik zou graag de reactie van het Commissielid willen horen op de verklaring van regeringszijde dat Rusland blijkbaar voornemens is zijn energiebronnen voor Azië te bestemmen, als leden van de Europese Unie niet aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Ik heb de laatste toespraak van president Poetin tot de natie beluisterd. Hij benadrukte twee punten die met energie te maken hebben: ten eerste zei hij dat Gazprom opvallende vooruitgang heeft geboekt sinds hij het vraagstuk van energie-efficiëntie aan de orde stelde. Het is erg belangrijk dat Rusland dat heeft erkend. Hij zei ook dat Rusland een belangrijke rol zou kunnen spelen in de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid. Wat betreft de aankondiging van Gazprom wil ik stellen dat het een van de bedrijven met een monopoliepositie is. Dergelijke bedrijven zullen nooit bereid zijn hun monopolie op te geven. Wat betreft diversificatie moeten we accepteren dat Rusland op zoek gaat naar de meest lucratieve markt. Als de prijs in China gunstiger is, vrees ik dat men zal proberen het gas aan China te verkopen. In de Verenigde Staten zijn de prijzen hoger en met de ontwikkeling van LNG zal de concurrentie tussen grote afnemers toenemen. Volgens mij is de Europese markt evenwel erg aantrekkelijk voor Gazprom en Rusland in het algemeen dankzij de bestaande infrastructuur waarmee Russisch gas naar de Europese Unie wordt gebracht, en het uiterst gediversifieerde gasgebruik in de EU. Wij verwachten dat Rusland, als gevolg van onze dialoog, met de gassector dezelfde weg zal bewandelen als met de oliesector. Dat levert Rusland voordelen op én de markt wordt goed voorzien. Hopelijk zal onze dialoog tot een dergelijk resultaat leiden. Ik weet dat dit niet gemakkelijk is, maar we streven er wel naar. Geografisch gezien hebben wij de beste markt en vanouds onderhouden onze bedrijven zeer goede betrekkingen. Tegelijkertijd neem ik de aankondiging van Gazprom dat het een pijpleiding naar China wil aanleggen, heel serieus. Dat Gazprom dit beoogt, is geen grote verrassing.
Laima Liucija Andrikienè (PPE-DE). – (EN) Commissaris, wat betreft de vermindering van de afhankelijkheid van de Europese Unie van gas- en olie-importen uit Rusland wil ik u vragen op twee zaken dieper in te gaan. Ten eerste, heeft de EU de mogelijkheid het Russische monopolie op het gebied van het pijplijntransport van olie en gas van Centraal-Azië naar Europa te doorbreken? Ten tweede, kan de Europese Unie zorgen voor wederkerigheid en grotere transparantie van de kant van de Russische energiesector?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) De eerste vraag ging over gastransport van Centraal-Azië naar Europa. Wat dit betreft voeren we een tweesporenbeleid. Het ene spoor is duidelijk gerelateerd aan het Energiehandvest en de doorvoerprotocollen op grond waarvan zulke rechten genoten kunnen worden. Ten aanzien van het andere spoor heb ik onlangs Kazachstan bezocht om informatie te verkrijgen over de aanleg van een trans-Kaspische pijpleiding, waarmee onafhankelijk van het Russische doorvoersysteem gas naar de Europese Unie kan worden vervoerd.
Wat betreft transparantie en betrekkingen is er op dit moment enige wederkerigheid. In de EU wordt Gazprom behandeld als een bedrijf met een volledig pijplijnmonopolie op het gebied van productie en transport. Het is dus duidelijk dat wanneer een bepaalde situatie op de interne markt wordt beoordeeld, alle aspecten van die situatie daarbij in aanmerking worden genomen.
We streven naar meer transparantie en meer onderling begrip. In oktober dit jaar is er een conferentie over energiebeleid. Het is eerlijker als Rusland op zijn beurt kan vragen wat de standpunten van Europa zijn en hoe ver Europa wil gaan in de vorming van een gemeenschappelijk energiebeleid. Tevens hebben zij duidelijk niet altijd alle informatie en het begrip om te beseffen welke doelen wij willen bereiken. Ons doel is eerlijke handel in deze hulpbronnen en eerlijke markten. Dat is mijns inziens niet alleen gunstig voor ons, maar ook voor Rusland.
Volgens mij kunnen op deze manier de beste resultaten worden behaald.
De Voorzitter. - De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur voor vragen aan de Commissie is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.30 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
16. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
17. Preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0161/2006) van Dagmar Roth-Behrendt, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (COM(2004)0775 - C6-0223/2004 - 2004/0270B(COD)).
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen wil ik de dank van de Commissie overbrengen aan het Europees Parlement, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en in het bijzonder aan mevrouw Roth-Behrendt, de rapporteur, en de heer Schnellhardt als tweede rapporteur voor het vele werk dat zij verricht hebben voor dit dossier.
Ik wil u eraan herinneren dat de Commissie vorig jaar het TSE-stappenplan heeft aangenomen. Dit diende in eerste instantie als discussiestuk voor toekomstige wijzigingen op korte, middellange en lange termijn en vormde daarnaast de basis voor de gedetailleerde discussie met de lidstaten over afzonderlijke kwesties.
Ik wil hier graag een van de kernpunten nog een keer noemen: er zal niets veranderen aan ons algemene beleid gericht op bescherming van de consumenten en uitroeiing van BSE. In dit verband is de Commissie heel tevreden over het werk dat tot dusverre is verricht en over het compromisvoorstel waarover nu gediscussieerd en gestemd gaat worden. Dit voorstel voorziet in een betrouwbaar rechtskader waarmee de Commissie kan blijven handelen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en waarmee zij tegelijkertijd het niveau van de bescherming van de gezondheid van mens en dier in de Europese Unie kan behouden of verhogen als dit wetenschappelijk gerechtvaardigd is. Het compromisvoorstel is daarom acceptabel voor de Commissie.
Het voorstel brengt ook de Europese wetgeving op één lijn met de internationale regels, aan de hand waarvan landen worden geclassificeerd op basis van hun BSE-risico.
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE), ter vervanging van de rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, heeft mij gevraagd om haar verslag hier vandaag te presenteren, omdat zij ziek is. Wij hopen dat ze snel weer hier zal zijn.
De TSE-richtlijn bestaat in feite uit twee delen, namelijk de kwestie van de overgangstermijnen enerzijds en het operationele of inhoudelijke gedeelte anderzijds. Om langer en uitvoeriger over het inhoudelijke gedeelte te kunnen discussiëren werd voorgesteld om het verslag op te splitsen, wat we - met instemming van de Commissie - dan ook hebben gedaan. Medio 2005 hebben wij in eerste lezing besloten om de overgangsvoorschriften te verlengen, waardoor wij genoeg tijd over hadden voor het tweede gedeelte, dat wij vandaag bespreken en waarover wij ook in veel werkgroepen en rondetafelgesprekken hebben gediscussieerd, onder andere met Europa’s dierenartsen en collega’s in het Parlement.
Zoals commissaris Verheugen al heeft aangegeven, zijn wij vastbesloten om de richtlijn niet te verzwakken, maar de nadruk te leggen op het gezondheidsbeleid. Onder leiding van mevrouw Roth-Behrendt zijn wij daar uitstekend in geslaagd. Zij heeft de Commissie opgeroepen om een soort stappenplan te ontwikkelen dat, hoewel het niet officieel in dit Parlement is besproken, toch een richtsnoer voor ons zal zijn bij de vraag hoe wij in de toekomst de moeilijke kwesties inzake BSE en TSE kunnen oplossen. Het is een heel welkom initiatief.
Ik wil graag iets zeggen over de inhoud. Tot dusverre hadden we vijf risicocategorieën. Dat was goed, dat was juist en dat was nuttig. We hebben evenwel vastgesteld en zijn ervan overtuigd geraakt dat, willen we in lijn blijven met wat er in de rest van de wereld op dit vlak gedaan wordt, onder andere door het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE) in Parijs, het beter is het geheel terug te brengen tot drie factoren, wat ons na veel discussies gemakkelijker is gevallen. We hebben vastgesteld dat veel landen van buiten de Unie relatief weinig over deze dierziekte weten en dat de Europese Unie en ook het OIE in Parijs veel betere informatie kunnen krijgen die gemakkelijk vergeleken kan worden met behulp van deze nieuwe classificatie. Dit was het compromis nadat de rapporteur – en ik steun haar daarin ten volle – dit voorstel had geaccepteerd. Het is uiteindelijk ook een factor in consumentenbescherming en voor landbouwers, omdat deze kwesties nu wereldwijd in de derde wereld beter gecoördineerd en ook gecontroleerd kunnen worden.
In het verslag wordt nogmaals vastgesteld dat controles op BSE een belangrijk onderdeel zijn. Gezonde, verdachte en gedragsverandering vertonende dieren zullen gecontroleerd blijven worden. Laat het toezicht echter een aanhoudend positieve ontwikkeling in bepaalde gebieden zien, dan kan een en ander wat versoepeld worden, in overeenstemming met de wetenschappelijke bevindingen.
Een twistpunt waarop ik graag wil ingaan, is de vismeelkwestie. Als landbouwer ben ik ervan overtuigd dat vismeel niet aan herkauwers vervoederd mag worden. Sommige landen in Europa zien dat echter blijkbaar anders. Ik moet dat respecteren. Het Parlement heeft al in 2004 duidelijk ‘nee’ gezegd. Met de steun van veel experts heeft de rapporteur dit thema nogmaals opgepakt en duidelijk gemaakt dat dit feit – namelijk dat planteneters geen vismeel mogen krijgen – in dit verslag zou worden opgenomen. Bij wijze van uitzondering – en dat maakt deel uit van het compromis – zal het zijn toegestaan om vismeel toe te voegen aan het voeder van dieren tot een bepaalde leeftijd. Ik denk dat wij dit compromis kunnen goedkeuren.
Een heikel en zeer gevoelig punt is de kwestie van separatorvlees. Het proces waarbij vlees mechanisch van het bot wordt gescheiden is een zeer gecompliceerde aangelegenheid. Wie dit ooit heeft gezien, zal dit vlees nooit meer eten. De Commissie heeft zelf gezegd dat zij ernaar zal kijken en ons een passend voorstel zal doen voor het aanpakken van dit probleem. De minimumlijst van gespecificeerd risicomateriaal ligt de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, na aan het hart. Hersen- en ruggenmerg bijvoorbeeld zullen nu op een echte lijst komen te staan en niet in de bijlagen zoals voorheen. Dat is juist en het is een goede bijdrage.
Een even goede bijdrage is geleverd ten aanzien van de wijze waarop cohortgenoten momenteel worden behandeld. Cohortgenoten zijn verwanten van dieren die ziek zijn. Vroeger werden deze dieren op zeer wrede wijze geslacht. Nu is er een goede oplossing gevonden waarbij de dieren gespaard blijven. Ze mogen natuurlijk zelf niet gegeten worden.
Al met al wil ik de rapporteur en alle betrokkenen bedanken. Zij hebben heel belangrijk werk verricht. Ik ben heel blij dat mevrouw Roth-Behrendt ons door dit moeilijke gebied heeft weten te loodsen, en ik hoop dat zij snel weer hier zal zijn.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het Europees Parlement en de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, in het bijzonder hebben grote inzet getoond bij het zoeken naar een oplossing voor de BSE-crisis. Zij hebben een goede rol gespeeld en waren ook in staat om de Commissie op het juiste pad te zetten met verschillende instrumenten, zoals de onderzoekscommissie en de voorwaardelijke motie van afkeuring.
Wij zijn blij dat wij ons nu niet langer bevinden aan het begin of op het hoogtepunt van de crisis, maar in de eindfase ervan. Deze crisis is door mensen veroorzaakt en als we de oorzaken ervan wegnemen, zullen we een uitweg vinden. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is echt van mening dat wij de moed moeten hebben om een begin te maken met dat hele proces. Het einde van deze ontwikkeling zal dan weer zijn dat hoogwaardig dierlijk eiwit vervoerderd kan worden aan vleesetende dieren als het afkomstig is van dieren die zijn vrijgegeven voor menselijke consumptie.
Wat ons bij deze ontwikkeling zorgen baart, is dat de Commissie nu nadrukkelijk bezig is de zaken via de comitologieprocedure naar zich toe te trekken en zo zelf de besluiten neemt. Wij denken dat het Europees Parlement erbij betrokken moet zijn. Wij maken ons er allemaal enigszins zorgen over dat de Commissie het Parlement buitenspel zet door het administratieve en regelgevingsproces naar zich toe te trekken. Wij hebben daarom de principebesluiten versterkt, om ervoor te zorgen dat kwesties inzake consumenten- en milieubescherming een grote rol spelen. In algemene zin zijn wij wat betreft de medebeslissing in de comitologieprocedure van mening dat zowel het Europees Parlement als de Raad het recht moet hebben om een veto uit te spreken als zaken die eigenlijk via de medebeslissingsprocedure van het Europees Parlement behandeld moeten worden, in de bijlagen geregeld worden.
Horst Schnellhardt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil graag een klein deel van mijn spreektijd gebruiken om de hartelijke groeten te doen aan mevrouw Roth-Behrendt en haar veel beterschap te wensen.
Mijn fractie vindt veel delen van dit verslag over de wijziging van de verordening inzake bestrijding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën zeer geslaagd. In de hectische dagen destijds, toen de BSE-crisis op zijn hoogtepunt was, hebben wij over veel zaken heel snel heel harde besluiten moeten nemen, en de wetenschap heeft intussen vooruitgang geboekt. Daarom kunnen we spreken van een goed voorstel.
Waar liggen de voordelen? Ten eerste is de comitologie beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Het originele voorstel bevatte veel meer comitologie, mijnheer Graefe zu Baringdorf! Dit zorgt voor duidelijkheid en betrouwbaarheid bij de implementatie. Ten tweede vereenvoudigt de invoering van drie risicocategorieën de risicobeoordeling zonder de veiligheid in gevaar te brengen. Hierdoor wordt in de hele Europese Unie een internationaal overeengekomen programma van maatregelen ter bestrijding van BSE/TSE van kracht dat is gebaseerd op de voorstellen van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten. De resultaten van de risicoanalysen in alle landen kunnen nu met elkaar worden vergeleken. Een van de voordelen daarvan is dat exporteren/importeren gemakkelijker wordt.
Ten derde is de leeftijd waarboven dieren op BSE moeten worden getest nu gelijkgetrokken voor de hele Europese Unie, omdat de regeling is vastgelegd in de basistekst van de verordening. Voor dieren die bestemd zijn voor consumptie, geldt nu een uniforme leeftijd van dertig maanden. We weten dat veel landen sterk afwijkende regelingen hebben getroffen. Door deze nieuwe regeling kunnen de cijfers van de lidstaten met elkaar worden vergeleken, zodat we een veel beter overzicht van de situatie krijgen.
Ten vierde juich ik het ook toe dat de kudde niet meer standaard wordt gedood als BSE is geconstateerd. Dit is wetenschappelijk onderbouwd en zo moet het worden uitgevoerd.
Ten vijfde wordt met de invoering van tolerantiegrenzen voor dierlijke eiwitten in plantaardig voeder die toevallig en onvermijdbaar aanwezig zijn (ik wil dit graag benadrukken) recht gedaan aan de realiteit, en zo worden problemen in de betrokken sectoren geëlimineerd zonder de veiligheid in gevaar te brengen. Ik verwacht dat de Commissie en de Raad instemmen met de overeengekomen waarde van 0,5 procent. Ik vind deze waarde maar net acceptabel, hoewel we kunnen verwachten dat de tolerantiegrenzen in dit meetgebied heel verschillend en de toleranties heel hoog zullen zijn.
Ten zesde zal het wetenschappelijk verbod op het gebruik van dierlijke eiwitten in voeders voor rundvee blijven bestaan. Ik juich het ten zeerste toe dat wij een regeling zijn overeengekomen waarin een zekere hoeveelheid vismeel voor jong rundvee wel is toegestaan. Goed, het is een compromis. Ik had liever gezien dat het duidelijk gescheiden zou zijn. Er zou dan ook een duidelijke scheiding in de diervoederindustrie zijn geweest, en we zouden meer veiligheid hebben gehad. Desondanks is deze regeling toe te juichen.
Ik wil tot slot nog nadrukkelijk op één punt wijzen. Ik zou de Commissie eraan willen herinneren dat zij heeft beloofd om bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1774/2002 tevens de kwestie van het vervoederen van keuken- en voedselafval aan dieren te regelen. Ik vind dit heel belangrijk en ik wil dit nogmaals benadrukken. In dit verband denk ik dat wij dit voorstel zonder meer met grote meerderheid kunnen goedkeuren.
Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik sluit me aan bij de felicitaties aan het adres van de rapporteur voor haar goede verslag en het goede werk dat zij al vele jaren op dit terrein verricht, en ik wens haar een spoedig herstel toe. Ik wil graag een onderwerp bespreken dat mevrouw Roth-Behrendt al jaren na aan het hart ligt. Ik heb het over de verduidelijking in artikel 7 die meerdere sprekers al hebben genoemd, namelijk de bepaling dat dierlijke eiwitten niet aan volwassen herkauwers vervoederd mogen worden. Runderen zijn planteneters en nemen alleen dierlijke eiwitten op als ze jong zijn, in de vorm van moedermelk.
Dit spreekt eigenlijk voor zich. De BSE-crisis heeft ons echter laten zien dat dit principe lange tijd allesbehalve vanzelfsprekend was. Het is dan ook des te belangrijker dat we bij deze herziening van de BSE/TSE-basisverordening de ethische principes voor het voeren van dieren onderstrepen en benadrukken dat dit heel belangrijk is voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier, en ook in verband met het voorzorgsbeginsel. Eind 2004 blokkeerde het Europees Parlement op initiatief van de rapporteur een comitologiebesluit tot vrijgave van vismeel voor gebruik in diervoeder. Sindsdien wordt over deze kwestie in dit Parlement weer heftig gediscussieerd. Er wordt vaak op gewezen dat aan vismeel geen TSE-risico verbonden is. Het is niet aan mij om deze wetenschappelijke vraag te beantwoorden en dat wil ik ook helemaal niet.
Wij in het Europees Parlement willen gewoon geen vismeel of andere dierlijke producten in voeders voor rundvee. Ik kan in zoverre instemmen met het compromis dat het voorziet in de mogelijkheid om in de toekomst vismeel te vervoederen aan jonge kalveren als vervanging voor melk wanneer ze net van de moederkoe zijn gescheiden. De strenge voorwaarden en controles zijn een goede zaak. Los daarvan denk ik dat wij wijzer moeten zijn geworden van de ervaringen met de BSE-crisis en dat wij een duidelijk signaal moeten afgeven voor meer ethische overwegingen bij dieraangelegenheden en een betere bescherming van de gezondheid en van dieren.
Mojca Drčar Murko, namens de ALDE-Fractie. – (SL) Uit het nieuwe TSE-geval dat enkele dagen geleden in Oostenrijk vastgesteld werd, blijkt duidelijk de juistheid van het voorzichtige langetermijnbeleid van de Europese Unie wanneer het gaat om preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën. Rapporteur Roth-Behrendt heeft duidelijk goede nota genomen van de standpunten van de lidstaten toen ze tijdens een gedachtewisseling voor de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid het voorstel tot wijziging van de verordening uit 2001 ter sprake bracht, en haar opmerkingen hebben ook het Britse en Oostenrijkse voorzitterschap tot actieve betrokkenheid aangezet.
Het resultaat van dat lovenswaardige werk is een tekst waarover de Parlementsleden het
principieel eens zijn. Ons gemeenschappelijke standpunt is ontegenzeglijk dat het zinvol is om de overgangsperiode te verlengen en dat we het principe van een consequent verbod op het vervoederen van dierlijke eiwitten aan herkauwers blijven verdedigen. We steunen de Commissie, die de huidige wetgeving aan de nieuwe internationale eisen heeft aangepast. De wijzigingsvoorstellen die verschillende fracties samen hebben ingediend, tonen onduidelijkheden aan en zijn in bepaalde gevallen een compromis, dat weliswaar niet ideaal, maar in deze fase wel praktisch is.
Dat geldt bijvoorbeeld voor het vervoederen van vismeel aan runderen. Vissen vormen eigenlijk geen risicofactor en vismeel is geen potentiële drager van TSE. Het dilemma ligt elders. Herkauwers, zowel jonge als oude dieren, hebben geen vismeel nodig voor hun fysiologische ontwikkeling en hun behoefte aan eiwitten bevredigen ze op een andere manier: ze zijn de enige dieren die eiwitten uit gras kunnen halen. Behalve om ethisch voorbehoud gaat het hier ook om vragen in verband met de richting die we met het gemeenschappelijk landbouwbeleid op middellange termijn inslaan, zoals de vraag of preventie van eiwitopname in melk wenselijk is.
We hebben gekozen voor een oplossing waarbij het vervoederen van vismeel aan jonge runderen onder toezicht van de Commissie toegestaan is. Praktische redenen van controleerbaarheid liggen aan dit compromisvoorstel ten grondslag; doel is te ervoor te zorgen dat op boerderijen zelfs theoretisch gezien geen vermenging van vis- en beendermeel kan plaatsvinden. Om die reden steunen we het compromisvoorstel, hoewel iedereen het erover eens is - en de deskundigen bevestigen die opvatting - dat er voor de vervoedering van eiwitten uit vissen aan jonge dieren absoluut geen reden is.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, collega's, het voorbije decennium speelde het Europees Parlement een beslissende rol in het politieke antwoord op de gekkekoeienziekte. Deze ziekte brak reeds uit in de jaren '80 in het Verenigd Koninkrijk, maar kreeg een nieuwe dimensie toen de Britse minister van Volksgezondheid in het Britse parlement in Westminster verklaarde dat er waarschijnlijk een verband was tussen de gekkekoeienziekte en een nieuwe variant van de Creutzfeld-Jacobziekte.
Het politieke antwoord van het Parlement kwam snel: een onderzoekscommissie onder leiding van Dagmar Roth-Behrendt, een onderzoekscommissie die uitstekend onderzoek heeft verricht naar de stand van zaken en de tekortkomingen door de Commissie en de lidstaten. Er kwam een voorwaardelijke motie van wantrouwen en een van de belangrijkste resultaten was dat voedselveiligheid weggetrokken werd van onder de bevoegdheid van DG Landbouw en dat het een van de beleidsterreinen werd die onder de medebeslissingsprocedure vallen.
Sinds de aanname van de BSE-wetgeving in 2001 en 2002 en de gedetailleerde regelgeving over dierlijke bijproducten werden er echter ook heel wat controversiële maatregelen goedgekeurd onder de comitologieprocedure. De BSE-wetgeving werd sinds juni 2001 niet minder dan 19 keer door comitologiebeslissingen bijgespijkerd. Waakzaamheid van het Europees Parlement is dus geboden.
Twee voorbeelden maar. Het voorstel van de Commissie om opnieuw vismeel te voederen aan herkauwers werd pas ingetrokken na felle protesten in dit Parlement. Tweede voorbeeld: de bepalingen over het vervoederen die zijn beschreven in bijlage 4 van de wet, werden door comitologiebeslissingen zonder betrokkenheid van het Europees Parlement veranderd van gedetailleerde beschrijvingen van een halve bladzijde in niet minder dan 9 bladzijden gedetailleerde bepalingen en afwijkingen.
De comitologieprocedure blijft dus een immens probleem. We hebben dat niet kunnen oplossen in deze onderhandelingsronde met de Raad. We zijn wel blij, en het is zeker positief dat er voortaan ook rekening gehouden moet worden met een wetenschappelijke risicoanalyse inzake de gevolgen voor mens en dier. Het bereikte akkoord met de Raad in eerste lezing, dat weerspiegeld wordt in de amendementen 41 t/m 56, krijgt de volle steun van onze fractie. Onze kernpunten terzake blijven: het verbieden van het vervoederen van alle dierlijke eiwitten aan herkauwers, de bepaling dat vismeel alleen kan worden vervoederd aan jonge dieren van herkauwende soorten na een wetenschappelijke beoordeling en voldoende sterke controlemaatregelen en de regelgeving over het separatorvlees, die er nu eindelijk eens moet komen.
Ik vind het bijzonder jammer dat we dit debat niet kunnen voeren in aanwezigheid van rapporteur Dagmar Roth-Behrendt. Ik wens haar veel sterkte, veel beterschap en ik hoop dat ze heel snel terug haar rol hier in dit Parlement kan opnemen.
Dimitrios Papadimoulis, namens de GUE/NGL-Fractie. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, van harte gelukwensen met haar uitstekende werk en bij deze gelegenheid de wens uitspreken dat zij spoedig weer blakend van gezondheid onder ons zal zijn om de uitstekende samenwerking voort te zetten.
Namens mijn fractie kan ik steun betuigen aan alle compromisamendementen die na onze discussies zijn opgesteld, op twee na: de amendementen 41 en 48. Mijn fractie kan geen steun geven aan deze amendementen, omdat volgens ons het verbod op het gebruik van dierlijke eiwitten ook voor jonge herkauwers moet worden gehandhaafd, en wel om twee redenen. Ten eerste moeten wij ons verzetten tegen verschijnselen van kannibalisme. Wij hebben het hier over herbivoren waaraan dierlijke eiwitten worden vervoederd. Ten tweede zijn wij er niet geheel van overtuigd dat met dergelijke veevoeders elk risico van spongiforme encefalopathie volledig is uitgesloten.
Ik herinner u eraan dat men enkele jaren geleden nog geen verschijnselen van spongiforme encefalopathie onder schapen en geiten had vastgesteld. De laatste tijd hebben zich dergelijke verschijnselen echter wel voorgedaan, en die worden nu zorgvuldig onderzocht door het bevoegde laboratorium in het Verenigd Koninkrijk. De wetenschappers kunnen ons niet verzekeren dat een dergelijk risico is uitgesloten.
Ik wil de rapporteur nogmaals gelukwensen en mijn opmerkingen afsluiten met de beste wensen voor een spoedig beterschap. Wij zijn voor de amendementen, met uitzondering van de amendementen 41 en 48.
Urszula Krupa , namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, dat het risico van verspreiding van BSE recentelijk is toegenomen, komt door de onnatuurlijke, door winstbejag ingegeven fokmethoden, het mengen van beendermeel door het veevoeder en de mechanische technieken voor het scheiden van vlees van de beenderen. Vlees met resten beenvlies, stukjes beenmerg en ander zenuwweefsel heeft meer kans om geïnfecteerd te worden met prionen die een gevaar vormen voor mens en dier.
De positieve aspecten van de nu gebruikte oplossingen zijn preventie, de toepassing van een reeks controletests en de terugkeer naar het gebruik van traditionele veevoeders. Vismeel dat aan dieren vervoederd wordt, vormt echter nog steeds een risico. Als de eerder genoemde praktijken niet overgewaaid waren naar Polen, zouden alle dieren op natuurlijke wijze gevoerd worden en zou vlees verwerkt worden volgens traditionele methoden. Gelukkig is onze landbouw nog steeds biologisch, en vanwege de kostprijs is er ook geen vraag naar de invoering van nieuwigheden.
We staan kritisch tegenover een te grote uitbreiding van de fytosanitaire administratie, de onnodige wildgroei aan programma’s en de onnatuurlijke compromissen waar de financiële lobby op aanstuurt, omdat dat alles de kosten doet stijgen en het risico van ziekten verhoogt, en niet alleen van spongiforme encefalopathie.
James Hugh Allister (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, na de traumatische BSE-crisis en de zeer langdurige en pijnlijke herstelperiode, die pas recentelijk met het weer op gang komen van de Britse rundvleesexport is afgesloten, kijkt niemand ernaar uit dat deze situatie zich nog een keer voordoet. Daarom steun ik de essentie van de in dit verslag voorgestelde maatregelen ter bestrijding van TSE's.
Ik wil echter één punt noemen waarover ik me zorgen maak als het gaat om de invoer van rundvlees in de EU. In een van de amendementen wordt terecht voorgesteld wettelijk vast te leggen dat geïmporteerd vlees afkomstig moet zijn van vee dat veevoeder heeft gekregen dat aan bepaalde normen voldoet. Mijn vraag is: hoe controleren we dat, zodat de consument zeker weet dat goedkoper importvlees aan dezelfde strenge eisen voldoet als binnenlands vlees?
We moeten niet alleen dezelfde normen vastleggen voor geïmporteerde en binnenlandse producten, maar we moeten er ook voor zorgen dat aantoonbaar aan die normen is voldaan. Ik zou graag de reactie van de commissaris met betrekking tot deze kwestie horen.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, toen we in 2001 te maken hadden met de dreiging en de uitbraak van BSE en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob, stelde de Commissie een tijdelijk verbod in op het vervoederen van diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) aan herkauwers, in afwachting van een grondige wetenschappelijke risicoanalyse van de verordening. Conform het voorzorgsbeginsel en als maatregel om het consumentenvertrouwen te vergroten werd er een nultolerantiebeleid ingesteld ten aanzien van verwerkte dierlijke eiwitten, verwerkt dierlijk vlees en dierlijk beendermeel in diervoeder. En hoewel er nooit TSE is aangetroffen in vissen, werd ook het vervoederen van vismeel aan herkauwers tijdelijk verboden. Dit aanvankelijk voor een half jaar ingestelde verbod is sindsdien telkens verlengd, ondanks een stellige verklaring van de Commissie in 2004 dat er geen TSE kon optreden, laat staan worden overgebracht, door het vervoederen van vismeel aan herkauwers en dat het nultolerantiebeleid ten aanzien van vlees en botsplinters in diervoeder moest worden beëindigd.
De Commissie stelde dat dit nultolerantiebeleid niet kon worden uitgevoerd, aangezien de technische methoden om de aanwezigheid van verwerkte dierlijke eiwitten aan te tonen eerder niet nauwkeurig genoeg waren geweest om rekening te houden met de zogenaamde toevallige aanwezigheid van kleine hoeveelheden eiwitten van kleine vogels, zoogdieren en knaagdieren die in de oogst waren meegenomen.
Doordat het onmogelijk was om de aanwezigheid vast te stellen van deze eiwitten en botsplinters - die geen TSE-risico met zich meebrengen, in tegenstelling tot eiwitten afkomstig van herkauwers, die BSE-dragende prionen kunnen bevatten -, moesten talloze leveranties worden stopgezet en dat gold - een nog controversiëler besluit - zelfs voor diervoeders op basis van bieten. Deze ingrijpende, uiterst kostbare, verspillende en onnodige operatie was het gevolg van de onschadelijke en onvermijdelijke toevallige aanwezigheid van eiwitten afkomstig van niet-herkauwers.
Het onderhavige voorstel is bedoeld om de verordening te wijzigen en te actualiseren. Dit gebeurt met name via de classificatie van landen op basis van het bestaande BSE-risico, waakzaamheid en toezicht, gespecificeerd risicomateriaal, het invoeren van een definitieve rechtsgrondslag voor fokprogramma's die gericht zijn op resistentie tegen TSE's, het bieden van de mogelijkheid aan lidstaten om cohortgenoten van een BSE-geval in hun kudde te handhaven, en natuurlijk het evalueren van de feedback.
Gezien de langdurige onzekerheid waarin de boeren en het bedrijfsleven hebben verkeerd doordat er maar geen beslissing werd genomen over het opheffen van het verbod, hoop ik oprecht dat dit dossier in eerste lezing wordt aangenomen. Ik ben verheugd over het bereikte compromis en steun de bepalingen die betrekking hebben op het opheffen van het voederverbod, aangezien dat een volkomen verantwoord besluit zou zijn. Ik denk dat er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om ieders belangen te beschermen. Daarnaast acht ik het belangrijk te benadrukken dat eiwit een noodzakelijk bestanddeel is van de voeding van dieren. Door het huidige verbod komt de aanvoer van eiwitten voor diervoeding in het gedrang. Europa voorziet zelf slechts voor 23 procent in deze eiwitbehoefte. De meeste van onze kwalitatief hoogstaande eiwitten, zoals Braziliaanse soja, komen van ver, uit landen waar het debat over duurzaamheid in volle gang is.
Bij het debat over de ethische kant van diervoeders moet niet worden vergeten dat de alternatieven soms nog grotere ethische problemen met zich meebrengen. Feit is en blijft dat de voedselindustrie in de EU onvoldoende eiwitten levert. Ik ben blij dat er overeenstemming is bereikt over het gebruik van vismeel als voeder voor jonge kalveren, die een grote eiwitbehoefte hebben. We moeten ons niet laten leiden door emoties, anders wordt onze geloofwaardigheid als wetgever ernstig ondermijnd. Deze verordening is goed wetenschappelijk onderbouwd. We moeten ons neerleggen bij het feit dat de wetenschap het er uitdrukkelijk over eens is dat vismeel geen TSE-risico oplevert.
Wat betreft het vaststellen van tolerantiegrenzen voor de toevallige aanwezigheid van botsplinters en technisch onvermijdbare verontreiniging, wil ik tot slot nog opmerken dat we ons hierbij absoluut op strikt wetenschappelijke gegevens moeten baseren en wel via permanente comités in het kader van de comitologieprocedure. Deze procedure is niet perfect, maar wel effectiever dan een medebeslissingsprocedure, en hij zorgt voor een gefundeerde wetenschappelijke analyse en risicobeoordeling, zodat we niet het gevaar lopen dat Europese beslissingen op technisch vlak door emoties worden ingegeven.
Dat is de reden dat ik amendement 57 niet kan steunen. Dit amendement zou naar mijn idee de kans verkleinen dat er in het belang van alle betrokkenen in eerste lezing overeenstemming wordt bereikt, en dat is al moeilijk genoeg. Enfin, als parlementariërs moeten we volop en met grote alertheid gebruik maken van ons recht om kritisch te kijken naar de resultaten van de comitologiebijeenkomsten, en de Commissie ter verantwoording roepen wanneer de deskundigen van het permanent comité beslissingen nemen waarmee zij de bevoegdheden die ze krachtens de TSE-verordening hebben, te buiten gaan.
Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Roth-Behrendt graag een spoedig herstel toewensen en haar bedanken voor haar langdurige bemoeienis met dit belangrijke onderwerp. Dank voor uw aandacht.
Linda McAvan (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag mijn collega, mevrouw Roth-Behrendt, feliciteren. Ze heeft een evenwichtig verslag opgesteld, waarin het gezond verstand prevaleert.
Ik sta misschien wat emotioneel tegenover het gebruik van vismeel, maar ik ben het eigenlijk wel eens met degenen die zeggen dat we niet terug moeten keren naar een situatie waarin we dierlijke eiwitten vervoederen aan herkauwers. We zijn daar enkele jaren geleden mee gestopt. We blijven in onze landen herkauwers voederen en consumeren. Daarom zou ik dat een stap achteruit vinden. Ik vraag me af wat de burgers zouden zeggen als we hun dit zouden voorleggen. Zou men willen dat we weer visafval vervoederen aan herkauwers? Is dat wat het publiek wil?
Ik kan het compromisvoorstel van mevrouw Roth-Behrendt aanvaarden. Het is een zinnig voorstel en het draagt ertoe bij in eerste lezing tot overeenstemming te komen.
Mijn tweede punt betreft de beleidsverandering ten aanzien van de tolerantiegrenzen voor kleine hoeveelheden dierlijk eiwit. Dat betekent concreet bijvoorbeeld dat een bedrijf in mijn kiesdistrict dat diervoeder voor herkauwers produceert tegelijkertijd ook voeder voor varkens en pluimvee kan produceren. Op dit moment moet men tegen hogere kosten voeders uit andere delen van het land halen, wat vanwege het transport ook extra gevolgen voor het milieu heeft. Het getuigt van gezond verstand om met tolerantiegrenzen te werken, mits de productielijnen van de verschillende soorten voeders duidelijk van elkaar worden gescheiden.
Ik wens mevrouw Roth-Behrendt sterkte. Ik hoop dat ze spoedig weer in ons midden is. Ze heeft een prima verslag afgeleverd en ik weet dat ze vele jaren namens het Parlement aan de TSE- en BSE-kwestie heeft gewerkt.
Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wens mevrouw Roth-Behrendt een spoedig herstel toe. Ze heeft een uitstekend verslag opgesteld en zich met veel toewijding met dit onderwerp beziggehouden. Daarom steun ik haar standpunt ten aanzien van bijna alle aspecten van haar verslag, met uitzondering van één punt: de vismeelkwestie.
Vismeel is een rijke bron van eiwitten en is bijzonder voedzaam voor dieren, ook voor herkauwers. Zij kunnen het eiwit uit vismeel omzetten en gebruiken voor hun groei en energiebehoefte. Daarom beschikt de agrarische sector met vismeel over een efficiënt, goedkoop voedingssupplement voor het voederen van dieren.
Er spelen twee belangrijke vragen een rol bij de kwestie van het vervoederen van vismeel aan herkauwers. De eerste is: hoe ethisch correct is het om dierlijk eiwit op te nemen in de voeding van dieren die dat normaal gesproken niet nuttigen? Dat is inderdaad controversieel. Het blijft echter een ethisch vraagstuk, dat niet van belang is voor het doel van de verordening waarom het vandaag gaat, en dat is bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën te voorkomen, te beteugelen en uit te roeien.
De tweede - en meest relevante - vraag is deze: kunnen bepaalde TSE's worden overgedragen van vismeel op herkauwers? Het antwoord, gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van dit moment, luidt ‘nee’. Voor zover ik weet bestaan er geen gedocumenteerde gevallen van herkauwers die door de consumptie van vismeel TSE's hebben opgelopen, ook al is vismeel in het verleden op uitgebreide schaal door boeren gebruikt en gebeurt dat heden ten dage nog steeds door veel boeren buiten de EU.
Natuurlijk moeten we rekening houden met het voorzorgsbeginsel, maar hoe ver moeten we daarmee gaan als we geen harde bewijzen hebben dat TSE's kunnen worden overgedragen van vissen op herkauwers? Mochten dergelijke bewijzen, hoe onwaarschijnlijk ook, worden gevonden, dan weten we dat we direct met deze praktijk kunnen stoppen. Het voorzorgsbeginsel werkt alleen goed wanneer het met beleid wordt toegepast, want anders kan het ons bestaan in ernstige mate belemmeren. Waarom stellen we bijvoorbeeld geen reisverbod in om te voorkomen dat er doden en gewonden in het verkeer vallen? Wij mensen eten immers ook vis en we maken ons geen zorgen dat we daardoor spongiforme encefalopathieën oplopen, iets wat veel waarschijnlijker is dan dat een koe een dergelijke aandoening oploopt door vismeel.
Als mevrouw Roth-Behrendt hier was geweest, had ik haar er vast niet van kunnen overtuigen dat herkauwers prima met vismeel kunnen worden gevoed, maar ik hoop dat ik de rest van mijn collega's voedsel voor de geest heb gegeven.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, felicitaties voor mevrouw Roth-Behrendt, een spoedig herstel en hartelijk dank voor haar uitstekende verslag en de goede onderhandelingen met de Raad en de Commissie. Ik heb er veel vertrouwen in dat wij hier in eerste lezing overeenstemming zullen bereiken.
De bescherming van consumenten is hiermee uitstekend gegarandeerd. Wij staan volledig achter de strenge maatregelen die de rapporteur eist. De regels waarin het Parlement voorziet, namelijk TSE-controles voor rundvee ouder dan 30 maanden dat wordt geslacht voor menselijke consumptie en voor rundvee ouder dan 24 maanden dat is gestorven of naar de noodslachting is gestuurd, zijn in onze ogen afdoende en juist. Door deze maatregel bespaart alleen al de kleine deelstaat Sleeswijk-Holstein vier tot vijf miljoen euro per jaar zonder dat de veiligheid van de consumenten in gevaar wordt gebracht.
De aanpassing aan de drie risicocategorieën van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten is eveneens logisch en nodig. De vaststelling van categorieën inzake actief en passief toezicht stelt de epidemiologische controle veilig en zorgt voor behoud van de kwaliteit ervan. Ik denk dat het beperkte verbod op het vervoederen van dierlijke eiwitten aan herkauwers juist is, ook al is het niet helemaal voldoende. Het is niet de bedoeling van de natuur dat herkauwers dierlijke eiwitten eten, met uitzondering van kalveren wanneer zij moedermelk drinken. Het argument dat gereinigde eiwitten uit vismeel niets anders zijn, mag dan een wetenschappelijke basis hebben, maar mijns inziens is het niet correct. Ethisch gezien vind ik het vervoederen van vismeel problematisch en onwenselijk.
Perioden tot acht jaar voor twijfelgevallen zijn voldoende voor het verbod op de verkoop van dieren uit derde landen. De opheffing van het nultolerantiebeleid voor de aanwezigheid van dierlijke eiwitten in voeders ten gevolge van toevallige contaminatie is een zeer cruciale en logische stap vooruit. In mijn land heeft de nultolerantie geresulteerd in de vernietiging van tienduizenden tonnen suikerbieten, omdat er bij levering dierlijk eiwit in was gevonden. De maximaal 0,5 procent eiwittoevoegingen die nu getolereerd zal worden, is voornamelijk afkomstig van kleine dieren die tijdens de oogst of al lang daarvoor op de akkers zijn gestorven en zeker vrij zijn van TSE. Deze nieuwe grens is een echte stap op weg naar een verstandige wetgeving.
Ik stem in met het voorstel, maar kan het niet laten tot slot nog een korte opmerking te maken, namelijk dat het leven voor het Parlement zeker nog beter en nog democratischer zou zijn als er minder of geen comitologie zou zijn.
Elisabeth Jeggle (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook tien jaar na de uitbraak van BSE blijven preventie, controle en uitroeiing van bepaalde spongiforme encefalopathieën noodzakelijk, en ze zijn nog steeds onderwerp van discussie.
De verordening hierover, die ons ook vandaag bezighoudt, is bedoeld om EU-recht in overeenstemming te brengen met internationale richtlijnen en de normen van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten, waarbij met name alle voorzorgsmaatregelen van belang zijn. Voedselveiligheid en consumentenbescherming hebben beide prioriteit, maar het is even belangrijk om een en ander met gevoel voor proporties te bekijken. Waar mogelijk moet ons optreden uitsluitend gebaseerd zijn op wetenschappelijk bewijs.
Als schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling steun ik de resultaten en compromissen die tot dusverre zijn bereikt. Ik wil met name alle leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid die aan dit onderwerp hebben gewerkt, bedanken voor hun goede samenwerking en de pragmatische manier waarop ze dit belangrijke onderwerp behandeld hebben. Het is mogelijk gebleken om pragmatische vereenvoudigingen door te voeren die minder bureaucratie met zich meebrengen. Drie aspecten zijn daarbij van belang. Ten eerste willen wij echt drie in plaats van vijf risicocategorieën zien. Hierdoor zal een nationaal gecoördineerde aanpak van BSE mogelijk zijn, en het zal in zijn geheel voor meer veiligheid zorgen. De lijst met gespecificeerd risicomateriaal valt hier ook onder.
Ten tweede: een punt waarover wij het zeker eens zijn is dat dierlijke eiwitten niet aan herkauwers vervoederd mogen worden, nu niet en in de toekomst niet. Het is echter wel goed om toe te staan dat vismeel in sommige gevallen aan jonge kalveren – en daarmee bedoel ik zeer jonge kalveren – wordt vervoederd, onder passende controles. Jonge kalveren hebben nog geen volgroeide herkauwersmaag, en zij hebben dierlijk eiwit nodig.
Het derde punt is dat er echt een tolerantiegrens van 0,5 procent mogelijk moet zijn voor dierlijk eiwit dat toevallig in het voeder zit, bijvoorbeeld eiwit van een muis, vogel, klein dier of botje op de akker. In deze wereld is nul procent tolerantie zelden haalbaar.
Een van de belangrijkste punten voor de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is dat de comitologiebevoegdheden in de EG-verordening aanzienlijk worden beperkt. Samen met het Raadgevend Comité inzake spongiforme encefalopathieën heeft het Parlement een grote invloed gehad op de voorschriften inzake het risicobeheer in de eerste versie van de verordening. Sindsdien is het Parlement gepasseerd en zijn veel wijzigingen door middel van comitologie doorgevoerd. Dit lijkt niet erg democratisch en bemoeilijkt vaak de samenwerking en acceptatie. Laten we met gevoel voor proporties en verantwoordelijkheid beginnen met het maken van een einde aan dit alles.
Ik wil speciaal mevrouw Roth-Behrendt bedanken voor haar goede werk. Ik wens haar van harte beterschap en hoop, voor haar en voor ons, dat zij snel weer hier zal zijn.
Christa Klaß (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Verheugen, dames en heren, better regulation is al een begrip geworden dat niet meer vertaald hoeft te worden. Het is belangrijk wetten, verordeningen en richtlijnen permanent te herzien, en het is juist om dan amendementen in de wetgevingstekst op te nemen die in het licht van nieuwe inzichten nodig en mogelijk zijn. Ik ben dan ook heel blij met het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën.
Ik dank de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, voor haar verslag. De verbeteringen die het bevat, getuigen van veel kennis van wat praktisch noodzakelijk en mogelijk is, en wij hopen dat de Raad en de Commissie onze voorstellen zullen volgen. Toen wij deze verordening in 2001 in gang zetten – zonder zelf al te zeker te zijn en zonder voldoende wetenschappelijke onderbouwing, en onder druk van de actuele gebeurtenissen – was het een goede maatregel, die de richting aangaf. Vandaag de dag kunnen we zien dat er een verandering – een verbetering inderdaad – is opgetreden in onze gevoeligheid in de omgang met dieren, het houden van dieren en diervoeding.
Wij steunen een internationaal overeengekomen systeem van maatregelen voor de bestrijding van boviene en overdraagbare spongiforme encefalopathieën op het niveau van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten. Hierdoor zal het ook mogelijk zijn om meer informatie te verzamelen uit landen die tot dusverre helaas nog niet over gegevens beschikken. Zoals Konrad Adenauer eens zei, is het niet verboden om slimmer te worden. Onze kennis is nu ook veel groter dankzij de toegenomen inspanningen op het gebied van de wetenschap. Wij worden echter ook bevestigd in onze oude kennis van de natuur. Onze meetmethoden zijn tegenwoordig zo verfijnd dat we een suikerklontje in het Bodenmeer kunnen ontdekken. Nultoleranties kunnen worden gemeten, maar ze brengen natuurlijke problemen met zich mee – die diverse leden zojuist hebben beschreven – omdat nultolerantie in de natuur niet bestaat. Daarom hebben wij een tolerantiegrens nodig voor natuurlijke contaminatie van voeder met dierlijk eiwit, een praktische grens, die wij nu graag willen vaststellen op 0,5 procent. Ik denk dat dit een compromis is waar iedereen achter kan staan, en ik verzoek de Raad en de Commissie dan ook om amendement 57 te steunen.
Tot slot wil ik de Commissie eraan herinneren dat er een lacune is opgetreden op het gebied van de verwerking van spoeling. De deadlines zijn bijna verstreken. We wachten hier vol spanning op een voorstel van de Commissie dat voorziet in optimaal, veilig gebruik en recycling van dit materiaal, dat geen afval is, maar hernieuwbaar materiaal dat, als het juist wordt verwerkt, ook juist gebruikt kan worden.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, ook van mijn kant alles goeds en een spoedig herstel gewenst voor mevrouw Roth-Behrendt, en ik wil haar ook graag bedanken voor haar uitstekende verslag. We mogen niet vergeten dat er noch voor mensen noch voor dieren een profylacticum of therapie bestaat voor overdraagbare en boviene spongiforme encefalopathieën, dat deze ziektes altijd een dodelijke afloop kennen en dat de oorzaak-gevolgketen van deze dodelijke prionen door de wetenschap nog niet helemaal in kaart is gebracht.
Ik wil het Parlement er ook aan herinneren dat er de afgelopen dagen een geval van BSE is geconstateerd op een biologische bergboerderij in Boven-Oostenrijk, en dat de hele kudde van veertig dieren moest worden afgemaakt – wat voor de boer in kwestie uiteraard het verlies van zijn broodwinning betekende.
Desondanks zijn er aanpassingen nodig in de manier waarop wij met deze gerechtvaardigde voorzorgsmaatregelen omgaan. We stellen ook vast dat het totale aantal ziektegevallen is afgenomen en dat de maatregelen kennelijk dus effect hebben. Aan de andere kant zijn deze controles, of de getroffen maatregelen, heel duur, en ze vormen voor veel landbouwers een regelrechte bedreiging voor hun levensonderhoud. Ondanks dat moet de ketting van maatregelen in principe niet worden verbroken. Met name het verbod op dierlijk eiwit in voeders moet worden gehandhaafd. Het compromis dat bereikt is, namelijk dat vismeel aan herkauwers mag worden vervoederd tot ze een jaar oud zijn, is in mijn ogen een absoluut maximum, en ik denk dat we de visindustrie hiermee in hoge mate tegemoetkomen.
Ik vind de aanpassingen in dit voorstel absoluut noodzakelijk, vooral als we bedenken dat de maatregelen nu zijn uitgebreid naar alle diersoorten en in principe niet meer zijn beperkt tot schapen en runderen.
Het is ook belangrijk om deze maatregelen uit te breiden naar de controles en exportverboden. De aanpassing aan de richtlijnen van het Internationaal Bureau voor besmettelijke dierziekten - het terugbrengen van de vijf risicocategorieën naar drie - is gerechtvaardigd. Dit mag er uiteraard alleen niet toe leiden dat de maatregelen in hun geheel verwateren.
Het is mij ook een doorn in het oog dat de comitologieprocedure toch weer in zekere mate wordt versterkt. Als Europees Parlement moeten wij echt proberen om dit tot een minimum te beperken, zodat deze maatregelen, die toch heel technisch zijn, democratisch gecontroleerd blijven worden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik was journaliste op het hoogtepunt van de BSE-crisis, dus ik heb zeer levendige herinneringen aan het verloop van die ontwikkelingen en de invloed ervan op politici en het consumentenvertrouwen. Het was de gebeurtenis van de eeuw als je denkt aan de gevolgen voor de agrarische sector en de manier van werken daar, en voor de diervoedersector. Ik weet nog dat ik in die periode een diervoederproducent interviewde die geen idee had waar het merendeel van zijn voederbestanddelen vandaan kwam, omdat iets als traceerbaarheid nog helemaal niet bestond. Ik denk dat we misschien zijn vergeten hoe ernstig de situatie was.
In Ierland kijken we er nu naar uit dat we niet alle cohortgenoten hoeven te ruimen als er een BSE-geval in een kudde wordt ontdekt, maar veel boerderijen hebben geleden onder ons strengere beleid op dit punt.
Vismeel is een belangrijke bron van eiwit en ik denk dat we ons niet uitsluitend door angst moeten laten leiden bij de beslissing om dit bestanddeel wel of niet op te nemen in de voedselketen. Zoals hiervoor al is gezegd, voorziet Europa slechts voor een vijfde in zijn eiwitbehoefte en importeren we soja om die leemte te vullen. Veel van die soja is genetisch gemodificeerd. Het is ironisch dat de Europese consument zich zorgen maakt over genetische modificatie en dat we tegelijkertijd genetisch gemodificeerd eiwit nodig hebben voor een groot gedeelte van ons diervoeder.
Nultolerantie is een belangrijke kwestie voor de diervoederindustrie en voor boeren. Het nultolerantiebeleid heeft voor grote problemen gezorgd en is onhanteerbaar. Ik vind amendement 50 beter dan amendement 57 als het gaat om de toevallige en technisch onvermijdbare verontreiniging van voederbestanddelen. We moeten wetenschappelijke gegevens als uitgangspunt nemen en we moeten met wetenschappelijke risicoanalyses werken om te bepalen hoeveel toevallige eiwitbronnen er in diervoeder mogen voorkomen. Ik denk dat de diervoederindustrie zelf blij zal zijn met deze duidelijkheid, want nultolerantie heeft in die sector hoge kosten met zich meegebracht en veel onrust en verwarring gesticht.
We zijn nu tien jaar verder. Ik denk dat het goed is dat we vanavond een minder emotioneel debat voeren dan we tien jaar geleden zouden hebben gedaan, maar ik pleit ervoor om bij de stemming over dit belangrijke verslag naar de wetenschappelijke aspecten van nu te kijken en niet naar de emoties van toen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats.
18. Financiering van de Europese normalisatie (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0107/2006) van Zita Pleštinská, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de financiering van de Europese normalisatie (COM(2005)0377 - C6-0252/2005 - 2005/0157(COD)).
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen wil ik het Europees Parlement en in het bijzonder de rapporteur, mevrouw Pleštinská, de leden van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en mevrouw Herczog bedanken voor hun snelle advies en dit gedegen verslag.
Met de goedkeuring van dit voorstel door de Europese wetgever wordt een nieuwe, solide rechtsgrondslag gecreëerd voor de financiering van de Europese normalisatie. De Europese normalisatie speelt al meer dan twintig jaar een uitstekende rol in de ondersteuning van Europees beleid. Zij heeft bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage geleverd aan de voltooiing van de interne markt. In het kader van de "nieuwe aanpak" vult de normalisatie de Europese wetgeving aan en draagt ze bij aan de technische harmonisatie, zodat goederen binnen de EU zonder beperkingen kunnen worden verhandeld. Er zijn meer dan twintig richtlijnen aangenomen waarin deze aanpak gevolgd wordt. Een concreet voorbeeld hiervan is de Machinerichtlijn.
Normalisatie is ook een belangrijk instrument voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de strategie van Lissabon. In het licht van de positieve ervaringen die zijn opgedaan met normen in verband met de wetgeving voor de interne markt, zijn er plannen opgesteld om de aanpak van verwijzing naar vrijwillige normen ook op andere rechtsgebieden te gebruiken, binnen het kader van het zogenaamde 'beter wetgeven'. Voorbeelden hiervan zijn wetgeving op het gebied van milieubescherming, controle op levensmiddelen en de energie- en transportsector.
Daarnaast kan normalisatie ook een belangrijke rol spelen bij het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie, doordat ze interoperabiliteit tussen verschillende technieken mogelijk maakt, het pad effent voor de invoering van nieuwe technologieën en innovatie bevordert.
Momenteel wordt de Europese normalisatie financieel gesteund door de Commissie op basis van besluiten uit de jaren tachtig. Gelet op de ontwikkeling van de begrotingsregels is het dringend noodzakelijk om de rechtsgrondslag voor de financiering van de normalisatie te moderniseren. De begrotingsmiddelen voor de financiering van de Europese normalisatie moeten jaarlijks worden goedgekeurd in het kader van de begrotingsprocedure. Ze bedragen momenteel 19 miljoen euro.
De begunstigden van een financiële bijdrage van de Gemeenschap zijn de Europese normalisatie-instellingen CEN, CENELEC en ETSI, die staan vermeld in bijlage I van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. Onder speciale voorwaarden kunnen ook andere instellingen geld ontvangen indien zij activiteiten uitoefenen die de Europese normalisatie ondersteunen.
In de loop van de discussies hebben veel partijen erop aangedrongen dat de Europese normalisatie voldoende rekening houdt met alle relevante belangen, zoals die van consumenten, milieubescherming en het midden- en kleinbedrijf. De Commissie deelt deze opvatting en werkt aan een verbetering van de huidige situatie.
Dit besluit is evenwel niet bedoeld om de financiering van alle relevante belangen afzonderlijk veilig te stellen. Ik wil er in dit verband graag op wijzen dat de deelname van experts, bijvoorbeeld uit het MKB, wordt gesteund in het kader van ons MKB-programma. Hetzelfde geldt voor het in aanmerking nemen van aspecten inzake consumenten- en milieubescherming en gezondheid en veiligheid op het werk. Het is ook de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te zorgen voor voldoende deelname van de belanghebbenden.
De Commissie juicht uitdrukkelijk de amendementen toe die via overleg tussen het Parlement en de Raad zijn opgesteld. Wij kunnen met alle amendementen van het Parlement instemmen. Ik wil nogmaals nadrukkelijk het Parlement en de rapporteur bedanken voor hun inspanningen om overeenstemming in eerste lezing mogelijk te maken.
Zita Pleštinská (PPE-DE), rapporteur – (SK) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Verheugen, dames en heren. Waarom past een A-4’tje in een envelop? Waarom werken SIM-kaarten in elke mobiele telefoon? Waarom zou het goed zijn om identieke power points te hebben in de hele Europese Unie? Wanneer dit soort dingen goed geregeld zijn, worden ze zo vanzelfsprekend dat we ze nog maar nauwelijks opmerken.
Voordat zulke schijnbaar simpele dingen gebeuren, moet er iemand diep over hebben nagedacht, en die ‘iemand’ is het Europese normalisatiesysteem, dat gevormd wordt door drie Europese en 29 nationale organisaties voor normalisatie en meer dan 60 000 deskundigen. Zij ontwerpen de Europese normen, waarover met consensus wordt besloten en die gebaseerd zijn op vrijwillige participatie.
Omdat de belangrijkste functie van gemeenschappelijke Europese normen is dat ze technische handelsbarrières wegnemen en de interne markt stimuleren, moet normalisatiebeleid worden beschouwd als een hoeksteen van het EU-beleid dat is gericht op het bereiken van de doelstellingen van de herziene Lissabon-strategie. Twintig jaar al zorgt de Europese normalisatie, vooral dankzij de richtlijnen die bekend staan als de "nieuwe aanpak"-richtlijnen, voor een geweldige stroomlijning van de Europese wetgeving. De richtlijnen die zijn opgesteld in de context van de "nieuwe aanpak" hebben slechts betrekking op basiseisen op het gebied van veiligheid en consumenten- en milieubescherming. Technische eisen worden beschreven in gedetailleerde technische normen. Dat, commissaris Verheugen, is de juiste manier om goede Europese wetgeving te krijgen.
Toen ik nog als architect werkzaam was, waren normen hulpmiddelen die ik gebruikte in mijn werk. Ze boden me een referentiepunt bij het ontwerpen, beoordelen en goedkeuren van gebouwen. Dat was een van de redenen waarom ik de opdracht heb aanvaard om het Europees Parlement verslag uit te brengen over een voorstel van de Commissie inzake de financiering van de Europese normalisatie. Het doel van dit besluit is een geconsolideerd wettelijk kader voor deze financiering te creëren.
Hoewel de Europese normalisatie nodig is voor het goed functioneren van de interne markt, is er tot op heden geen rechtsgrondslag die specifiek bedoeld is voor de financiering van die normalisatie. De bijdrage van de EU voor de financiering van Europese normen bedraagt op dit moment 2 procent, terwijl nationale organisaties ongeveer 5 procent bijdragen en bedrijven 93 procent, voornamelijk door het leveren van expertise. De taak van de lidstaten bij technische normalisatie bestaat erin dat ze moeten zorgen voor het opnemen van Europese normen in hun nationale systemen. Ik ben blij dat mijn eigen land, Slowakije, als een van de eerste landen de Europese normen heeft omgezet, dankzij de Slowaakse verordening betreffende technische normen.
Ik ben ervan overtuigd dat de Europese normalisatie een systeem is dat zal helpen bij het scheppen van een gunstig ondernemersklimaat. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en andere belanghebbenden worden zich steeds meer bewust van de rol die technische normalisatie in het bedrijfsleven speelt. Het moet een prioriteit van het Parlement zijn om ervoor te zorgen dat kleine en middelgrote bedrijven, met name micro-ondernemingen en ambachtsbedrijven, effectief gebruik kunnen maken van Europese normen. Het is in het belang van de Unie om financieel bij te dragen aan de vertaling van deze normen in alle officiële talen, om een eerlijke en transparante toegang te waarborgen, met name voor kleine bedrijven in de nieuwe lidstaten die niet de financiële en menselijke middelen hebben om specialistische normen te vertalen. Het zou nuttig zijn als er handboeken beschikbaar zouden komen voor kleine en middelgrote bedrijven waarin deze normen worden uitgelegd.
Het zeven maanden durende debat tussen het Parlement, de Europese Commissie, de Raad en andere belanghebbende organisaties heeft mij ervan overtuigd dat deze kwestie in het beleid van de Europese Unie de plaats heeft gekregen die ze verdient. In het proces van aanname heb ik alle voorgestelde amendementen die hielpen om het voorstel van de Commissie te verbeteren gesteund. Ik ben blij met de enorme hoeveelheid hulp die ik heb gekregen van alle rapporteurs, en in het bijzonder van schaduwrapporteur Edit Herczog en van Paul Rübich, de rapporteur van de Commissie industrie, onderzoek en energie, die gevraagd was om zijn mening te geven. Ik wil ook graag de vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie bedanken voor hun voorbeeldige hulp en hun wens om meteen vanaf het begin op zoek te gaan naar consensus, waardoor al in de eerste lezing een financieel kader voor de Europese normalisatie kon worden gevonden. Tot slot wil ik hier de overtuiging uitspreken dat mijn verslag en de steun die het Parlement heeft gegeven zullen leiden tot een adequate financiering van de Europese normalisatie, die ertoe zal bijdragen alle Europese burgers een eenvoudiger en veiliger leven te garanderen.
Yannick Vaugrenard (PSE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, hoewel ik, als rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie, de aanpak van de Commissie in grote lijnen steun, wil ik graag de nadruk leggen op de politieke dimensie van dit dossier en, als ik zo vrij mag zijn, de vinger op twee zere plekken leggen.
De Europese Commissie is al twee jaar bezig om Europese normen te ontwikkelen in de gezondheidszorg en de diensten op sociaal, maatschappelijk en milieugebied. Zij stelt voor de normalisatiewerkzaamheden op het gebied van dienstverlening uit te breiden, zonder de monopolieposities van de in het verslag genoemde instellingen aan te pakken, hetgeen naar ik meen te betreuren valt, terwijl de normalisatie tot op heden voornamelijk slechts op industriële producten gericht is geweest.
In het specifieke geval van de diensten dreigt de normalisatie de plaats in te nemen van de harmonisatie van de wetgevingen in Europa, en dat is verontrustend. Hoe nodig, ja onontbeerlijk normalisatie ook is, wetgeving gaat altijd voor. Deze normen gelden bij alle Europese aanbestedingen, maar tot nu toe worden ze uitsluitend opgesteld door mensen uit de industrie, zonder democratische controle, waardoor ze de markttoegang kunnen belemmeren. Dat is voor ons niet aanvaardbaar.
Daarom is het van belang om in het bijzonder toe te zien op de effectieve participatie van alle belanghebbende partijen aan de werkzaamheden van deze instellingen. Behalve mensen uit de industrie zijn dat ook consumentenorganisaties, opdrachtgevers en plaatselijke overheden of zelfs milieubeschermingsorganisaties. Dit punt van zorg komt weliswaar in de compromisamendementen aan de orde, maar slechts in zeer beperkte mate.
Daarnaast ben ik van mening dat, aangezien overheidsmiddelen worden aangewend, het Europees Parlement elk jaar moet worden geïnformeerd over de daadwerkelijke normalisatie. De Europese normalisatie-instellingen zijn instanties van algemeen belang die in aanmerking komen voor communautaire steun en moeten derhalve, uiteraard, aan transparantieverplichtingen voldoen. Welnu, in het compromisamendement wordt op dat punt bepaald dat de normalisatie ten minste om de vijf jaar door de Commissie wordt geëvalueerd, hetgeen apert onvoldoende is.
Tot zover, mevrouw de Voorzitter, in het kort hetgeen ik wilde opmerken. Ik wil met name de rapporteur alsmede de coördinatoren feliciteren met de kwaliteit van het verrichte werk, maar ik betreur het tekortschieten van de inspanningen ten behoeve van een grotere pluraliteit en ik vind het jammer dat de evaluaties van de normalisatieactiviteiten met zulke grote tussenpozen geschieden.
Paul Rübig (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur, mevrouw Pleštinská, danken voor haar uitstekende en perfecte samenwerking met de Commissie industrie, onderzoek en energie. De behaalde resultaten mogen er zijn. Ik wil commissaris Verheugen echter eveneens danken, aangezien hij erin geslaagd is met better regulation een nieuw instrument te creëren - te weten de Europese normalisatie - waarmee de doelstelling sneller en efficiënter kan worden behaald.
Om een voorbeeld te geven: op dit moment hebben wij te maken met de kwestie van mobile tv, het probleem Nokia versus LG-normalisatie. Hiervoor moeten zo spoedig mogelijk Europese normen worden opgesteld, zodat wij de leider op de wereldmarkt kunnen worden. Een ander voorbeeld betreft de toekenning van frequenties op linear-digital-gebied. Indien de normalisatie snel, efficiënt en goed verloopt, biedt deze mogelijkheden om marktaandelen op dit gebied te veroveren. Nog een voorbeeld: de opladers van mobiele telefoons - ook hiervoor ontbreekt normalisatie. Er moet dringend actie worden ondernomen en er zou enorme vooruitgang geboekt kunnen worden door middel van economy of scale.
Derhalve ben ik blij dat de aandacht met name uitgaat naar de kleine en middelgrote ondernemingen, en ik ben van mening dat er nu allereerst een groenboek inzake normalisatie moet komen. Dan zou onze economie de Lissabon-doelstelling aanzienlijk sneller en efficiënter kunnen bereiken door middel van een normalisatie die wereldwijd erkend wordt - een van de beste voorbeelden hiervan is wel het GSM-systeem. Een groenboek op dit gebied zou ons de mogelijkheid bieden te laten zien waar onze kansen in de toekomst liggen. Dat is een uitdaging. Het Europees Parlement ziet nu reeds uit naar een samenwerking met de Commissie die even constructief is als altijd.
Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is me een groot genoegen om als woerdvoerder van mijn fractie en als coördinator van de commissie mevrouw Pleštinská te mogen feliciteren met haar eerste verlag in het Parlement. Ik weet zeker dat er nog vele zullen volgen. Het verheugt mij dat zij deze taak op zich heeft genomen. Dat is volkomen terecht, aangezien zij, als vertegenwoordiger van een van de nieuwe lidstaten die het actiefst zijn op de interne markt, niet alleen een weg heeft gebaand voor de afgevaardigden uit Slowakije, maar ook het morele gezag bezit om deze kwestie een verdere impuls te geven.
Een blik op het scorebord van de interne markt leert dat de nieuwe lidstaten de lijst aanvoeren van landen die de wetgeving betreffende de interne markt hebben omgezet en de Europese normen hebben overgenomen. Ze zetten de oude lidstaten in dat opzicht in hun hemd. Ik geloof dan ook dat ze uitstekend werk heeft verricht. Het verheugt me ook zeer dat we al door middel van vooroverleg overeenstemming hebben bereikt met de Raad en de Commissie om dit belangrijke dossier in eerste lezing aanvaard te krijgen.
Ik wil graag op een aantal punten ingaan. Ik moet in het geweer komen tegen de woordvoerder van de Begrotingscommissie, die totaal niet heeft begrepen waar het om gaat. Zoals u al zei, commissaris, gaat het voornamelijk om de ontwikkeling van doelmatige technische normen voor producten. Dat is een van uw belangrijke verantwoordelijkheden na de nieuwe verdeling van portefeuilles binnen de Commissie. We mogen echter niet vergeten dat dit een onderdeel is van de totale ontwikkeling van de interne markt. We staan nu voor een zeer belangrijke herziening van het toekomstige functioneren van de interne markt. Ik ben het eens met collega Rübig dat de normalisatie-instituten een cruciale rol spelen bij het verbeteren van de werking van die markt. We hebben nog steeds problemen in gevallen waarin die normen niet door lidstaten zijn erkend. Het is voor producenten nog steeds te moeilijk om van de interne markt te profiteren.
Ik vraag het geringe aantal aanwezigen hier hoe we banen kunnen creëren en een groei van de Europese economie kunnen bewerkstelligen als we niet in staat zijn om de interne markt goed te laten functioneren, als we niet alle middelen en wapens die we hebben in de strijd gooien. Ik was bijzonder verheugd dat de voorzitter van de Commissie vorige week in zijn verklaring over het bereiken van resultaten voor onze burgers de voltooiing van de interne markt boven aan de lijst zette. Dat is ook de enige juiste plek. Als we er niet in slagen de interne markt te laten functioneren, wat moeten we dan doen om economisch succesvol te zijn op mondiaal niveau? Normalisatie hoort daarbij, niet alleen in Europa, maar in de gehele wereld.
Zoals de rapporteurs - en ik wil ook graag de schaduwrapporteur, mevrouw Herczog, bedanken voor haar inzet - in een van hun amendementen zeggen: we willen zorgen voor eerlijke en transparante toegang tot Europese normen voor alle partijen in de hele Unie. Dat is waar het om gaat bij dit voorstel.
Edit Herczog, namens de PSEFractie. – (HU) Mevrouw de Voorzitter, binnenkort kunnen we een clubje oprichten van mensen die hun avonden hier in het Parlement doorbrengen. Het is interessant om te zien dat de kwesties die hier aan de orde komen iedere avond gevolgd worden door dezelfde afgevaardigden.
Ook ik wil beginnen met het feliciteren van mevrouw Pleštinská met haar eerste verslag. Net als de heer Harbour hoop ik dat ze de komende drie jaar, de tijd dat we hier samen afgevaardigden zijn, nog veel meer verslagen zal produceren. Ik wil haar bedanken voor de zeer vriendschappelijke sfeer die ze heeft gecreëerd in zowel de Commissie interne markt en consumentenbescherming als het proces van gesprekken en onderhandelingen met de Raad, waardoor we in staat zijn geweest om tot een akkoord te komen. Dankzij die goede sfeer hebben we op ieder punt overeenstemming kunnen bereiken in eerste lezing, en hopelijk zal iedereen de voorgestelde amendementen kunnen steunen.
Ik moet nog kort een andere opmerking maken. De heer Harbour heeft gezegd dat de nieuwe lidstaten boven aan de lijst staan bij het omzetten van regels voor de interne markt. Hier moeten we herinneren aan het werk van commissaris Verheugen op dit gebied, want zonder hem hadden we dit nooit zo efficiënt kunnen doen. Hij was indertijd verantwoordelijk voor de uitbreiding van de interne markt.
Terugkomend op het verslag: ik denk dat het belangrijkste resultaat dat we bereikt hebben is dat we door het opzetten van deze Europese financiering beter in staat zullen zijn om een beter functioneren van de interne markt en eerlijke concurrentie voor alle marktpartijen en belanghebbenden te waarborgen, en dit hebben we bereikt zonder al te veel bureaucratie en - God verhoede het - zonder een nieuwe instelling te creëren, wat we hier zo graag doen. Ik persoonlijk houd van een aanpak waarbij geprobeerd wordt bestaande en efficiënt werkende instellingen nog efficiënter te laten functioneren en dat werk beschikbaar te maken voor iedereen, met gebruik van relatief weinig middelen.
De wet die binnenkort goedgekeurd zal worden, zorgt voor gelijke kansen voor bedrijven ten aanzien van de verstrekking van financiële steun en de verdeling van publieke middelen, en ook voor een open en transparante procedure, terwijl - en ik beklemtoon dit nogmaals: dit is uitermate belangrijk voor ons in het licht van het programma inzake betere regelgeving - onnodige bureaucratie wordt voorkomen. Ik persoonlijk vind dit het belangrijkste resultaat dat we met dit geamendeerde voorstel hebben bereikt.
Het is heel belangrijk om hier te verklaren dat de terechte en adequate financiële steun van de Gemeenschap voor normalisatie geen uitgave, maar een duidelijke investering is. Het is een investering in een beter functioneren van de interne markt, in versterking van het Europese concurrentievermogen en in informatie, bescherming en meer veiligheid voor consumenten die standaardproducten en -diensten gebruiken. Het is ook een investering in verbetering van de marktpositie en de kansen voor kleine en middelgrote bedrijven, ook al is deze wet - en ik ben het op dit punt volledig eens met de commissaris - niet bedoeld om kleine ondernemers individueel te steunen.
Ik wil nogmaals mijn dank uitspreken voor de medewerking van al diegenen met wie ik in verband met deze wet heb mogen samenwerken, en mijn wens is dat we nog veel meer wetten zoals deze zullen krijgen, en dat met name REACH dezelfde weg zal volgen.
Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, sinds midden jaren tachtig heeft de Europese normalisatie enerzijds tot een vrij verkeer van industriële producten binnen de Europese Gemeenschap en anderzijds tot een hoog beschermingsniveau voor consumenten en werknemers geleid.
De Europese normalisatie vormt een aanvulling op wezenlijke doelstellingen van het Europees beleid, omdat deze een consensus creëert tussen economische actoren en inmiddels in circa twintig industriële sectoren een vaste plaats verworven heeft. Daardoor is het aanzienlijk eenvoudiger geworden producten en diensten binnen de interne markt te vergelijken en compatibel te maken, en daarom verdient de financiële ondersteuning en voortdurende ontwikkeling van de Europese normalisatie door de Commissie onze steun.
De catalogus van de drie Europese normalisatie-instellingen, CEN, CENELEC en ETSI, bevat momenteel ruim 15 000 normen en andere Europese specificaties. Dikwijls heeft dit normalisatiewerk gedetailleerde communautaire wetgeving voor de betreffende gebieden overbodig gemaakt en in sommige gevallen is wetgeving zelfs helemaal niet noodzakelijk.
Normalisatie moet derhalve worden beschouwd als een integraal onderdeel van de voortdurende inspanningen voor betere wetgeving en dus ook als onderdeel van een beleid voor meer groei en werkgelegenheid. In aanvulling op de internemarktdimensie kan de Europese normalisatie een heel scala van beleidsmaatregelen van de Gemeenschap ondersteunen waardoor het concurrentievermogen van Europese ondernemingen kan groeien.
Dit geldt met name op het gebied van handelsbeleid, transport, milieu en fraudebestendigheid van reisdocumenten. Op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling zijn heldere gemeenschappelijk normen noodzakelijk als een bron van technische kennis en als marktinstrument. Net als met GSM en Galileo, waarover diverse afgevaardigden reeds hebben gesproken, kan op die manier een gemeenschappelijke handelstaal tot stand worden gebracht.
Ondanks deze positieve balans moeten de Europese normalisatie en het bijbehorende institutionele kader worden verbeterd en versterkt. Volgens de bepalingen van het nieuwe Financieel Reglement moet er een duidelijke, volledige en uitvoerige wettelijke basis voor de Europese normalisatie worden gecreëerd. Het compromisvoorstel kan hier mijns inziens aan tegemoetkomen. Alle betrokkenen verdienen onze dank voor hun constructieve samenwerking, met name de rapporteur, mevrouw Pleštinská.
Ik zal mijn fractie adviseren het bereikte compromis te ondersteunen en ik ben ervan overtuigd dat reeds in de eerste lezing overeenstemming bereikt zal worden. Overigens ben ik van mening dat wij ook dit debat niet in Straatsburg maar in Brussel zouden moeten voeren.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, technische harmonisatie neemt niet alleen technische belemmeringen voor het bedrijfsleven en het leven van alledag weg, maar is ook een waarborg voor een hoog niveau van consumentenbescherming in alle lidstaten. Zo daalde na invoering van een Europese norm voor kinderspeelplaatsen in 1997 het aantal verwondingen bij kinderen in Oostenrijk met meer dan 25 procent. Het doel van deze richtlijn is niet een nieuw orgaan op te richten, maar een rechtskader te creëren voor een systematische financiering van normalisatiediensten en -bureaus. Er zijn meerdere redenen voor een passende financiering, maar ik wil er ten minste één noemen. In de nieuwe lidstaten beschikken normalisatie-instellingen slechts over zeer beperkte middelen, in tegenstelling tot de zusterorganisaties in Duitsland, Frankrijk of Groot-Brittannië, en ze hebben ook nog eens te maken met kosten voor de vertaling van de normen. Het is weliswaar zo dat de iure de normen zijn omgezet in nationaal recht, maar juist in de nieuwe lidstaten zijn normen vaak alleen maar beschikbaar in het Engels, Duits of Frans. Kleine tot zeer kleine ondernemingen beschikken echter niet over de middelen voor tijdrovende vertalingen. Willen we er dus voor zorgen dat nuttige normen door alle ondernemers worden toegepast, dan moeten deze beschikbaar zijn in alle officiële talen. U zult het zeker met mij eens zijn dat het in het belang van de Europese Gemeenschap is om financieel aan deze vertalingen bij te dragen.
Ik ben van mening dat het Commissievoorstel van hoge kwaliteit is. Bovendien heeft de rapporteur er nog enkele nuttige aanvullingen aan toegevoegd, bijvoorbeeld ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Ook stelt zij maatregelen voor ter versterking van het toezicht op de nieuwe financieringswijze en ter vergroting van de transparantie ervan. Ik wil mevrouw Pleštinská dan ook nadrukkelijk voor dit alles bedanken. Wat ik nog het meest waardeer, zijn de zorg en aandacht waarmee dit verslag is opgesteld. Ook wil ik er hier nog aan herinneren dat mevrouw Pleštinská eveneens een grote rol heeft gespeeld bij de opstelling van het uitstekende en onomstreden voorstel, waar de Europese burger zeker baat bij zal hebben.
Andreas Schwab (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het is al tamelijk laat en mijn collega-afgevaardigden hebben reeds vele goede opmerkingen gemaakt. Derhalve wil ik mij in de eerste plaats aansluiten bij de woorden van dank aan het adres van de rapporteur en haar van harte feliciteren met het moeilijke werk dat zij heeft verricht. Als plaatsvervangend coördinator ben ik van mening dat dit een belangrijke stap is.
De stemming van morgen is het resultaat van een informele triloog die erop gericht is de kwestie van de financiering van de Europese normalisatie in eerste lezing tot een goed einde te brengen. Mijns inziens heeft de rapporteur een behoorlijk compromis tot stand weten te brengen. Ondanks alle positieve aspecten die de rapporteur en diverse collega’s naar voren hebben gebracht, zou ik echter toch een kritische noot willen plaatsen.
In de praktijk blijkt dikwijls dat de economie, die het meest profiteert van de harmonisering van de Europese interne markt, aan deze regelingen deelneemt en deze regelingen absoluut dringend nodig heeft. Als afgevaardigden moeten wij dit proces derhalve steunen. De ervaring leert echter ook dat vele burgers – en vele burgemeesters of andere economische actoren – deze regelingen niet zien zoals ze eigenlijk gedacht zijn. Er zijn regels, zoals een pre-norm inzake de preventie van criminaliteit via stadsplanning en de inrichting van het stedelijk milieu, waar burgemeesters mijns inziens niet geheel onterecht moeite mee hebben.
Om die reden was ik blij met het oorspronkelijke voorstel van de rapporteur om bij de kosten van de normalisatie veel nadrukkelijker uit te gaan van de werkelijk gemaakte kosten. Op grond van de ervaringen uit het verleden was het echter niet haalbaar dit voorstel erdoor te krijgen in het akkoord met de Raad en de Commissie. Desalniettemin ben ik van mening dat wij er als afgevaardigden voor moeten zorgen dat de normalisatie daadwerkelijk parlementaire legitimiteit heeft waar deze de burgers betreft, en dat normalisatie daadwerkelijk door middel van zelfbestuur kan worden bereikt waar deze uitsluitend economische actoren betreft. Derhalve hoop ik dat wij ook ten aanzien van deze kwesties vooruitgang kunnen boeken in het kader van de internemarktstrategie – waarmee niet alleen de Commissie, maar ongetwijfeld ook het Parlement zich de komende maanden bezig zal houden.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Ik wil allereerst mijn collega, de Slowaakse afgevaardigde mevrouw Pleštinská, bedanken voor dit grondige verslag. Europese normalisatie kan een belangrijke rol spelen bij het wegnemen van technische handelsbarrières en daarmee bij het bevorderen van de ontwikkeling van de interne markt. Technische normen vervangen gedetailleerde wettelijke bepalingen en leiden tot vereenvoudiging van de regels, wat er uiteindelijk toe leidt dat de hele Europese economie concurrerender wordt. Het vaststellen van verplichte minimumeisen zal ook zorgen voor een hoog niveau van bescherming voor de consumenten, de volksgezondheid en het milieu.
Normalisatie is onontbeerlijk in sectoren als de gezondheidszorg, transport, telecommunicatie of elektrotechniek. In de gezondheidszorg bijvoorbeeld zijn er ongeveer 10 000 verschillende medische instrumenten, en op dit terrein spelen Europese normen een belangrijke regulerende rol. Niet alleen bevatten ze een gedetailleerde beschrijving van de eisen voor een hoge patiëntveiligheid, maar ze stimuleren ook innovatie. Meer dan 80 procent van de bedrijven die op dit terrein actief zijn, zijn kleine en middelgrote ondernemingen, en dat is de reden waarom wij veel waardering hebben voor de inspanningen van de rapporteur om gelijke toegang tot Europese normen te realiseren voor deze groep spelers.
Sinds 1985, toen de "nieuwe aanpak" van de Europese normalisatie werd aangenomen, zijn meer dan 15 000 normen uitgevaardigd. De Europese Unie draagt echter slechts in zeer bescheiden mate bij aan de financiering van de Europese normalisatie, en dat terwijl studies hebben aangetoond dat de voordelen voor de economie de kosten ver overstijgen. Daarom is het belangrijk dat de EU een flink deel van de financiering van het hele systeem voor haar rekening neemt, niet alleen binnen de Europese Unie zelf, maar ook op internationaal niveau.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (SK) Zoals heel duidelijk naar voren komt uit de herziene Lissabonstrategie, vormen Gemeenschapsbrede regels die het fundament leggen voor een uniform begrip en uniforme implementering van technische normen zeer belangrijke instrumenten voor het creëren en in stand houden van de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van beleid, en daarmee voor een groter concurrentievermogen en een constante, duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap.
We kunnen technische normalisatie beschouwen als een bindmiddel voor ontwikkeling op vele terreinen, zoals onderzoek, industrie, de economie en de gezondheidszorg, maar bovenal dient zij het gemeenschappelijk belang, omdat iedereen er baat bij heeft, ook al is dat niet altijd onmiddellijk duidelijk. We realiseren ons pas hoe belangrijk normen zijn wanneer iets niet goed werkt. Ik herinner me dat de nieuwe lidstaten kort geleden hun technische systemen moesten ombouwen. In Slowakije betekende dat de herziening van meer dan 25 000 technische normen, waarvan bijna de helft werd geschrapt en waarbij vervolgens 15 000 nationale normen in het resterende normencorps werden opgenomen, hetgeen een grote investering vergde. We moeten waardering hebben voor de grote bijdrage die het internationaal erkende, reeds lang bestaande Slowaakse normalisatie-instituut daaraan geleverd heeft.
Nu staan we voor de gewichtige taak om de financiering van de Europese normalisatie te verbeteren en daarmee in de eerste plaats het concurrentievermogen van de Europese industrie, maar ook het Europese beleid met betrekking tot de wereldwijde concurrentie te ondersteunen. Daarom is dit besluit van eminent belang. Om een complex en uitgebreid, dynamisch werkend systeem voor technische normalisatie te construeren, te coördineren en te verfijnen, is duidelijke, rationele en adequate financiële steun nodig.
Tot slot zou ik de aandacht willen vestigen op het prijzenswaardige en constructieve werk van mevrouw Pleštinská, die erin is geslaagd consensus te bereiken over dit belangrijke punt.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil uitdrukkelijk mijn dank uitspreken voor de bijzonder constructieve geest waarin u dit debat gevoerd heeft, en voor de consensus die hieruit is voortgevloeid.
Dat is zeer belangrijk, daar technische normalisatie iets is dat merkwaardigerwijze dikwijls totaal verkeerd wordt beoordeeld door de Europese burgers. Wij hebben allemaal gezien dat bepaalde normen in het publieke politieke debat zijn aangehaald als bizarre voorbeelden van zogenaamde Europese overregulering. Vanavond is terecht geconstateerd dat onze burgers versteld zouden staan als dit instrument niet zou bestaan, omdat het leven van alledag evenals de meeste economische sectoren zonder dit instrument helemaal niet meer zouden functioneren. Dit is een zeer modern en in wettelijk opzicht zeer flexibel instrument, een instrument waaraan we de voorkeur moeten geven. Wij moeten inderdaad de vraag stellen - en hierbij verwijs ik naar een opmerking van de rapporteur van de Begrotingscommissie waar ik het niet mee eens ben - of het altijd noodzakelijk is zwaar geschut in te zetten op wetgevend gebied - wetten dus - als er iets geregeld moet worden, of dat het wellicht beter is de verantwoordelijkheid voor technische normen neer te leggen bij degenen die deze normen nodig hebben en slechts een beleidsrichtlijn op te stellen waarmee wordt aangegeven dat een regel noodzakelijk is, omdat we zo misschien veel meer rekening houden met het recht op vrijheid van onze eigen maatschappij.
Ik wil vanavond graag nogmaals mijn politieke intentie op dit punt uitspreken: het is mijn streven de ervaringen die wij de afgelopen twintig jaar met de "nieuwe aanpak" hebben opgedaan te benutten om dit moderne instrument van Europese wetgeving uit te breiden tot andere gebieden van de interne markt en ook tot andere beleidsgebieden.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats.
19. Benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0136/2006) van Pervenche Berès, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over de aanbeveling van de Raad betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank (C6-0071/2006 - 2006/0801(CNS)).
Pervenche Berès (PSE), rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit Parlement hecht veel belang aan het democratisch toezicht op de Europese Centrale Bank. Als ik zo vrij mag zijn zou ik allereerst, namens alle leden van de Commissie economische en monetaire zaken – naar ik aanneem – maar ook namens de commissaris, willen zeggen dat ik betreur dat dit debat op zo'n laat tijdstip plaatsvindt. Als we willen dat het onderwerp van de monetaire dialoog serieus wordt genomen, zou, zo komt het ons voor, een besluit van dermate groot belang als de vervanging van een lid van de directie niet pas op zo'n laat uur aan de orde moeten komen. Dit geldt des te meer daar de vraag die ons door de Raad is voorgelegd en waarover wij vandaag ons standpunt moeten bepalen de laatste keer betreft dat een lid dat van het begin af aan zitting heeft gehad in de directie van de Centrale Bank wordt vervangen, en de laatste benoeming tot het jaar 2010. Hieruit blijkt wel dat deze benoeming van belang is voor de inhoud van het monetair beleid.
Als rapporteur van de Commissie economische en monetaire zaken moet ik dit Huis erop wijzen dat de kandidaat die op grond van de stemming in de Raad Ecofin naar voren wordt geschoven en wiens benoeming moet worden bekrachtigd door de Europese Raad, een meerderheid van stemmen nodig heeft om te worden gepresenteerd als de door ons Parlement gesteunde kandidaat. Tijdens die raadplegingsprocedure wordt gekeken of de kandidaat voldoet aan het verwachte profiel: hij of zij dien te beschikken over de vereiste "reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied", zoals het is geformuleerd in het Verdrag. Het lijdt geen twijfel dat de aan ons voorgestelde kandidaat aan deze criteria voldoet.
Wat wel voor discussie heeft gezorgd tijdens de werkzaamheden van de Commissie economische en monetaire zaken is een zekere verontrusting over de omstandigheden waaronder het debat in de Raad heeft plaatsgevonden. Algemeen wordt erkend dat het monetair beleid een onafhankelijk beleid is waarbij de politiek maar weinig heeft in te brengen, en nagenoeg alle leden van de Eurogroep en de Raad Ecofin hebben het monetair beleid bekritiseerd toen het ging om het verhogen van de rentetarieven, maar over deze benoeming is geen enkel debat gevoerd. Om die reden hebben wij, tegelijkertijd met de evaluatie van deze kandidatuur, een brief gestuurd aan de voorzitter van de Raad Ecofin, de heer Karl-Heinz Grasser, waarvan ik hier de hoofdlijnen wil weergeven.
Wij hebben vraagtekens geplaatst bij de selectieprocedure voor de leden van de directie en derhalve interpelleren wij de Raad over twee aspecten van deze procedure. Het eerste aspect betreft het systeem van roulatie tussen de landen. Persoonlijk begrijp ik dat de belangrijkste economieën van de eurozone in de directie vertegenwoordigd moeten zijn, maar die mening wordt niet door alle leden van de Commissie economische en monetaire zaken gedeeld. In elk geval hebben de leden van de Commissie economische en monetaire zaken de wijze waarop de leden van de eurozone in de directie zijn vertegenwoordigd wel aan de orde gesteld, maar is de vraag van de omvang van de directie niet opgeworpen.
Daarnaast hebben de leden van onze commissie zich bezorgd getoond over de diversiteit in de profielen die worden aangehouden voor het verkrijgen van een zetel in de directie, op grond van de gedachte dat we binnen de directie van de Centrale Bank wellicht behoefte hebben aan mensen met verschillende achtergronden, opdat bij het bepalen van het monetair beleid voor de totale eurozone de verscheidenheid aan standpunten tot uiting kan komen.
Onze commissie is van mening dat er op termijn in de Raad een echt, open debat met verschillende gezichtspunten zou moet kunnen plaatsvinden over het profiel dat zou moeten worden voorgesteld door de lidstaat die een kandidaat naar voren zou mogen schuiven, met oog voor de diversiteit van de lidstaten van de eurozone. We vinden dat het Europees Parlement het recht zou moeten hebben om de benoemingen aan een stemming ter goedkeuring te onderwerpen, zoals ook voor de leden van de Commissie.
Tot zover de intentie achter onze brief aan de voorzitter van de Raad Ecofin. Ik denk dat alle leden van de Commissie economische en monetaire zaken, gesteund door onze gehele instelling, open staan voor een dialoog met de Raad, waardoor er in 2010 een betere, volkomen bevredigende procedure zal zijn.
Alexander Radwan, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de heer Stark, vice-president van de Duitse Bundesbank, is een overtuigende kandidaat voor de directie van de Europese Centrale Bank. Als staatssecretaris van het Duitse ministerie van Financiën was hij reeds betrokken bij het opstellen van de kadervoorwaarden voor de euro en hij is derhalve min of meer een van de grondleggers van de euro. Bovendien - en dat is tijdens de hoorzitting als zeer positief punt naar voren gekomen - is hij een overtuigd Europeaan. Dat moet hier eveneens worden vermeld.
Hij staat voor continuïteit in de Europese Centrale Bank en voor de doelstelling van onafhankelijkheid, en dat is met name bijzonder belangrijk in een tijd waarin steeds meer wordt getracht de Europese Centrale Bank aan externe eisen te onderwerpen. Hij staat voor een laag inflatiepercentage, voor een stabiele munt, voor het Stabiliteits- en groeipact - en ook dat is juist nu zeer belangrijk, nu de lidstaten grote moeite hebben met het realiseren van besparingen.
Nu de uitbreiding van de eurozone voor de deur staat, is continuïteit van het grootste belang. En nu ik over de uitbreiding van de eurozone spreek, wil ik graag opmerken dat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten het besluit van commissaris Almunia van vandaag van harte toejuicht.
Er is eveneens gedebatteerd over de kwestie van de rol van het Parlement. Ook ik hoop dat de positie van het Parlement wordt verstevigd, en ik wil benadrukken dat de heer Stark uitdrukkelijk heeft verklaard dat de rol van het Parlement voor hem zeer belangrijk is. Ik hoop dat hij in de toekomst dienovereenkomstig zal handelen in de directie van de Europese Centrale Bank, wanneer de externe deskundigengroep CESR voor clearing en settlement erbij betrokken wordt, zoals onlangs weer is gebeurd. Wij zullen bekijken of hij het Parlement daadwerkelijk de hoogste prioriteit geeft. Maar dit terzijde.
Wat evenwel in de toekomst geen rol mag spelen in het Parlement is het screenen op fundamentele overtuigingen. Derhalve moeten wij er zorgvuldig over nadenken hoe wij dit in de toekomst gaan aanpakken. Wij hebben kandidaten nodig met een goed profiel en met relevante ervaring, zoals de heer Stark. Het mag geen rol spelen wie onze politieke inzichten deelt en wie niet. Dat is niet de taak van het Parlement en die koers zou ik niet volgen. Ik steun het streven te voorkomen dat er in de Europese Centrale Bank zoiets als nationale zetels ontstaan. Wij moeten er echter eveneens voor zorgen dat de grote en kleine economieën gelijkwaardig zijn vertegenwoordigd in de directie van de Europese Centrale Bank.
Tot slot wens ik de heer Stark zeer veel succes met zijn nieuwe taak, die hij hopelijk op zich zal nemen - in het belang van de euro, Europa en een adequate, efficiënte en belangrijke portefeuille in de Raad van Bestuur.
Ieke van den Burg, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in vooraanstaande zakenkringen groeit de overtuiging dat het noodzakelijk is om voor diversiteit te zorgen in raden van bestuur en raden van toezicht. Diversiteit in opleiding, werkervaring, leeftijd, geslacht en nationaliteit garandeert een ontvankelijkere, alertere en creatievere samenwerking dan wanneer er meer van hetzelfde soort mensen bijkomen.
Wanneer iemand die afkomstig is van de Bundesbank wordt vervangen door iemand anders die afkomstig is van de Bundesbank, belooft dat niet veel diversiteit en creativiteit. Als de ECB een bedrijf was dat in een snel veranderende omgeving opereerde, had ik geadviseerd om bij het opstellen van een profiel voor een nieuw directielid naar dit aspect van diversiteit te kijken. De ECB is echter geen bedrijf en er wordt een star beleid aangehouden; de bank moet kennelijk eeuwig blijven zoals hij bij de oprichting was.
Ik zal niet verhullen dat ik afwijzend sta tegenover dit gebrek aan dynamiek in de ontwikkeling van het monetaire beleid, hoewel ik ook vind dat niet alleen de ECB deze kritiek ter harte moet nemen, maar ook de politieke besluitvormers, de Raad Ecofin en de regeringen van de lidstaten, die tegenwoordig niet erg lijken te worden geïnspireerd door macro-economische coördinatie op Europees niveau als aanvulling op hun gemeenschappelijke monetaire beleid.
In dit debat van vanavond gaat het echter niet om het beleid van de ECB en de eurozone als zodanig, maar om de benoeming van een nieuwe Bundesbank-vertegenwoordiger tot lid van de directie. De strikte opdracht van onze Commissie economische en monetaire zaken was om de capaciteiten en bekwaamheden van de voorgedragen kandidaten te beoordelen en in dat opzicht hebben we niet veel aan dit debat toe te voegen, want de kandidaat voldoet aan de criteria en heeft een goede indruk gemaakt in de hoorzitting die we met hem hebben gehad.
In mijn fractie, de PSE, vinden we het belangrijker om het te hebben over de procedure die tot deze benoeming heeft geleid. Ons oorspronkelijke voorstel was om dat mee te nemen in het verslag dat nu voor ons ligt en we vonden het teleurstellend dat een meerderheid van de commissie dat niet wilde. Daarom hebben we ons van stemming onthouden. In de bijeenkomst van coördinatoren die na de commissievergadering plaatsvond hebben we gezamenlijk besloten om een brief te schrijven aan de heer Grasser en om een fundamenteler debat in gang te zetten over de benoemingsprocedure, met name om de rol van het Parlement in dergelijke benoemingsprocedures uit te breiden en te versterken.
Het is erg belangrijk dat het Europees Parlement een tegenwicht vormt tegen wat ik als een krachtige hernationaliserings- en niet-integratiegerichte tendens beschouw in de manier waarop de lidstaten met dergelijke kwesties omgaan. Het is duidelijk waar onze kritische houding op is gericht: er zijn onmiskenbare bewijzen dat grote lidstaten ‘gereserveerde plaatsen’ hebben. Er wordt te weinig gesproken over profielen, portefeuilles en diversiteit, en er is te weinig keuze. De benoemingskwestie wordt in de Raad behandeld als een A-punt en de rol van het Europees Parlement is marginaal.
Mochten we de kans krijgen om met meer voorstellen te komen, dan hopen we dat de Commissie, de Raad en de ECB bereid zullen zijn om met ons een verandering van deze benoemingsprocedure te bespreken. We hopen echter bovenal op een zeer goede samenwerking met om het even welke kandidaat die de heer Radwan voordraagt.
Wolf Klinz, namens de ALDE-Fractie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa juicht het voorstel toe om professor Jürgen Stark te benoemen tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank. In het verslag dat mevrouw Berès heeft gepresenteerd, wordt deze positieve beoordeling duidelijk tot uitdrukking gebracht en derhalve steunt onze fractie dit verslag. De heer Stark heeft de vragenlijst van de Commissie economische en monetaire zaken op overtuigende wijze schriftelijk beantwoord. Tijdens de hoorzitting in de commissie op 18 april heeft hij opnieuw bewezen dat hij een uitstekende kandidaat is voor het lidmaatschap van de directie van de Europese Centrale Bank.
Hij is niet alleen overtuigend op grond van zijn persoonlijke integriteit, maar ook op grond van zijn veelzijdige ervaring en bekwaamheden, voornamelijk met betrekking tot kwesties op het gebied van het monetair beleid. Hij heeft het proces van de monetaire unie vanaf 1998 tot de invoering van de eurobankbiljetten en -munten in 2002 in belangrijke mate mede vormgegeven. Hij behoort zodoende tot de architecten van het Stabiliteits- en groeipact en hij heeft zich consequent en duidelijk tegen de uitholling ervan uitgesproken.
De Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa juicht het toe dat de heer Stark een bekende voorvechter van de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank is en prijsstabiliteit de hoogste prioriteit geeft. Hij heeft zich onomwonden uitgesproken voor de pijlers van de monetaire unie en derhalve kunnen wij ervan verzekerd zijn dat hij zich als Europeaan zal inzetten ten gunste van iedereen. Bovendien heeft de heer Stark zich bereid verklaard tot een open dialoog met het Europees Parlement. De leden van de Commissie economische en monetaire zaken zullen hem aan zijn woord houden.
Tot slot wil ik nog een aantal kritische opmerkingen plaatsen die uitsluitend betrekking hebben op de procedure en die niets met de kwaliteit van de kandidatuur van de heer Stark of met hem persoonlijk te maken hebben. Hoewel alle vorige sprekers dit reeds ter sprake hebben gebracht, is het mijns inziens toch belangrijk genoeg dit punt nogmaals te benadrukken: de benoeming is niet het resultaat van een concurrentieproces, maar van politieke overwegingen van de Raad. Bovendien ziet het ernaar uit dat de grote eurolanden de directie van de Europese Centrale Bank als hun eigen domein beschouwen en vertegenwoordigers uit andere lidstaten bij voorbaat uitsluiten. De voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken, mevrouw Berès, heeft in een schrijven aan het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad verbeteringen van de procedure voorgesteld, zoals zij zojuist heeft opgemerkt. De ALDE-Fractie ondersteunt dit voorstel uitdrukkelijk.
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik ben de heer Klinz zeer dankbaar dat hij zo duidelijk onderscheid heeft gemaakt tussen de beoordeling van de kandidaat zelf en de procedure. Wij mogen immers niet de indruk wekken dat onze eisen en wensen met betrekking tot de procedure van invloed zijn op de beoordeling van de persoon zelf. Vandaag beoordelen wij de kandidaat en met de heer Stark heeft de Raad een sterke kandidaat naar voren geschoven om de heer Issing op te volgen. Ik wil graag van de gelegenheid gebruikmaken om het aftredend directielid, de heer Issing, nogmaals te danken voor zijn werk en de uitstekende samenwerking.
De heer Stark vertegenwoordigt een sterk signaal voor het Stabiliteits- en groeipact, voor de criteria van Maastricht, voor de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank, voor een sterke euro en voor continuïteit en berekenbaarheid - en continuïteit en berekenbaarheid zijn de voorwaarden voor vertrouwen. Wij hebben niet alleen meer vertrouwen in de Europese Unie nodig; wij hebben ook een sterk vertrouwen in de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank en een sterke euro nodig. Derhalve verzoek ik alle afgevaardigden de heer Stark morgen ons volste vertrouwen te schenken.
Ik wil u eveneens verzoeken om deze feiten, die ook in het verslag zijn opgenomen - overtuigd Europeaan, competente deskundige, voorvechter van de waarden van onafhankelijkheid, voorstander van het geven van prioriteit aan prijsstabiliteit, sterke overtuiging inzake monetair beleid, openheid met betrekking tot de rechten van het Europees Parlement en engagement ten aanzien van de intensivering van de dialoog tussen beide instellingen - niet op te offeren aan partijpolitieke kleingeestigheid. Deze houding hoort immers niet thuis in de EU, noch in de Europese Centrale Bank.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats.
20. Openbare financiën in de EMU (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0162/2006) van Dariusz Rosati, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over openbare financiën in de Economische en Monetaire Unie (EMU) (2005/2166(INI)).
Dariusz Rosati (PSE), rapporteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de staat van de overheidsfinanciën heeft een grote invloed op de economische groei, de werkgelegenheid en de macro-economische stabiliteit en is tevens een belangrijke indicator voor de gezondheid van de gemeenschappelijke Europese munt. Vandaar dat het Verdrag betreffende de Europese Unie duidelijk stelt dat ontwikkelingen op het vlak van de overheidsfinanciën in de lidstaten van belang zijn voor alle instellingen van de Unie, met inbegrip van het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft gebruikt gemaakt van zijn in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden om wederom een evaluatie te maken van de staat van de overheidsfinanciën in de Europese Unie en zal hierover een verslag aannemen.
De hoofdpunten van het verslag leiden tot de vaststelling dat de overheidsfinanciën in de meeste lidstaten nog steeds niet in evenwicht zijn en dat de situatie er in vergelijking met vorig jaar niet wezenlijk beter op geworden is. Er moeten dus nog verdere inspanningen geleverd worden om het fiscale beleid bij te sturen. Het gezamenlijke begrotingstekort van de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie is in 2005 gestegen tot 2,7 procent van het BBP. In de eurozone bedroeg dit cijfer 2,9 procent van het BBP. De overheidsschuld in verhouding tot het BBP vertoont al enkele jaren een constant stijgende lijn en eind 2005 hebben de eurolanden de drempel van 70 procent overschreden. Sinds 2003 hebben elf lidstaten van de Europese Unie een begrotingstekort van meer dan 3 procent van het BBP en tegen tien landen loopt er een procedure wegens buitensporige tekorten. Bijzonder verontrustend is ook het feit dat de vier grootste economieën van de Europese Unie, namelijk Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië, bij de landen horen die de regels voor begrotingsdiscipline overtreden.
Deze feiten tonen duidelijk aan dat een deel van de lidstaten er de grootste moeite mee heeft om het evenwicht in de openbare financiën te herstellen. Het ontbreekt hun aan de politieke wil en vastberadenheid om een aantal noodzakelijke hervormingen door te voeren. Deze situatie laat ook zien dat de preventie- en correctiemechanismen van het Stabiliteits- en groeipact tot dusver niet goed hebben gewerkt. De aanhoudend zwakke economische groei in Europa is een van de belangrijkste oorzaken van deze ongunstige begrotingssituatie. Het uitblijven van de noodzakelijke structurele hervormingen, de toenemende internationale concurrentie, de onzekerheid over de arbeidsmarkt en de toekomstige vraag zorgen ervoor dat de economische groei in Europa achterblijft bij die van andere regio's in de wereld.
Het tot dusver gevoerde beleid is niet in staat gebleken het tij te keren. Een expansief fiscaal beleid en een restrictief monetair beleid zijn geen optimale policy mix en hebben de economische groei afgeremd. Een gebrekkige coördinatie van het fiscale beleid in de eurozone heeft de situatie nog verergerd. Deze coördinatie is een conditio sine qua non om de doelmatigheid van het economisch beleid te vergroten en het vertrouwen in de gemeenschappelijke munt te behouden. Met het oog hierop dienen fiscale hervormingen gesynchroniseerd te worden en mogen er geen maatregelen worden genomen die het begrotingsevenwicht verstoren. Aan de basis van de stagnatie in Europa ligt het gebrek aan vooruitgang bij de structurele hervormingen in veel lidstaten. Hierbij hoort met name het uitblijven van maatregelen om de arbeidsmarkt flexibeler te maken, de arbeidsparticipatie te vergroten, obstakels op de dienstenmarkt weg te nemen, innovatie te bevorderen en het ondernemersschap te ondersteunen. In deze context is de trage voortgang bij de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie bijzonder zorgwekkend.
Mevrouw de Voorzitter, in het verslag stellen we een aantal maatregelen voor om de staat van de overheidsfinanciën te verbeteren. Op de eerste plaats moeten de begrotingsregels van het gewijzigde Stabiliteits- en groeipact strikt nageleefd worden. Dit zou de geloofwaardigheid van het pact kunnen herstellen en de disciplinerende rol ervan kunnen versterken. Wij doen een oproep om de structurele hervormingen te versnellen, met inbegrip van een vastberaden tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. We stellen ook maatregelen voor om de fiscale procedures efficiënter te maken, de coördinatie te verbeteren en de doelmatigheid van het fiscale beleid te verbeteren. We vragen de Europese Commissie om een analyse te maken van het effect dat een betere coördinatie van het fiscale beleid zou hebben op de economische groei in de Unie.
We bevelen aan de kwaliteit van begrotingsgegevens te verbeteren, transparante regels in te voeren voor het ramen van activa en toekomstige pensioenverplichtingen, de factor conjunctuur in aanmerking te nemen bij het ramen van het tekort en het tijdschema voor de begrotingsplanning uit te breiden tot twee jaar. We stellen voor dat de lidstaten bij het opstellen van hun begroting allemaal dezelfde macro-economische uitgangspunten gebruiken – mogelijkerwijs afkomstig van de Europese Commissie. Tot slot bevelen we een aantal maatregelen aan om de motivatie voor het doorvoeren van fiscale hervormingen te verhogen, waaronder de publicatie van verslagen over de risico’s van een begroting die niet in evenwicht is.
Deze maatregelen zijn nodig als we willen dat het fiscale en begrotingsbeleid bijdragen tot een versnelling van de economische groei en een verbetering van de werkgelegenheidssituatie in de Europese Unie. Het Europees Parlement zou een duidelijk politiek signaal moeten geven in dit debat. Daarom richt ik me tot de leden van dit Parlement en vraag ik u dit verslag te ondersteunen.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats een woord van dank aan de heer Rosati voor zijn uitstekende verslag en aan de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement voor het initiatief om de toestand van de openbare financiën van de Economische en Monetaire Unie te evalueren. Zij zorgen hiermee voor een verrijking van het broodnodige debat over de wijze waarop het economisch beleid - vooral het begrotingsbeleid - gevoerd moet worden om de economische groei en de werkgelegenheid te bevorderen, het doel dat we allemaal delen.
Ik moet mijn korte interventie beginnen met twee opmerkingen waarin mijn visie afwijkt van de ideeën die in het verslag van de heer Rosati naar voren gebracht worden, waarschijnlijk omdat de tijd is voortgeschreden, met positieve resultaten tot gevolg. Sinds het moment vorig jaar waarop de Commissie haar verslag over de openbare financiën afrondde - het verslag waarvan de cijfers de basis vormen voor het verslag van de heer Rosati - is er nieuwe informatie beschikbaar gekomen, zowel over de economische groei als over de situatie met betrekking tot de begrotingen en begrotingstekorten in de landen van de Europese Unie, waardoor de vooruitzichten zijn verbeterd. Daar wil ik het kort over hebben.
Afgelopen 8 mei mocht ik de economische voorjaarsprognoses van de Commissie presenteren, en daarbij had ik de gelegenheid om publiekelijk te verklaren dat wij denken, op grond van de analyses van de diensten van de Commissie, dat in het jaar 2006 de groei, zowel in de eurozone als in de hele Europese Unie, in de buurt van ons groeipotentieel komt te liggen: in de eurozone komt hij boven de 2 procent uit, om precies te zijn op 2,1 procent, tegen 1,3 procent in 2005, en in de Europese Unie als geheel op 2,3 procent, wat ook duidelijk boven de in 2005 geregistreerde groei ligt.
We komen daardoor veel duidelijker in een fase van herstel terecht dan we in de Commissie konden voorzien toen we het verslag over de openbare financiën voor het jaar 2005 presenteerden. Op zichzelf is dat positief, maar ik haast me om te zeggen dat het niet genoeg is, want groeien in het tempo van ons huidige groeipotentieel is niet voldoende om aan alle eisen van de burgers te voldoen, en bovenal niet om voldoende werkgelegenheid te scheppen om voor een aanhoudende en duidelijke daling van het werkloosheidscijfer te zorgen, dat nog steeds boven de 8 procent ligt.
We moeten ons groeipotentieel vergroten - op dit punt ben ik het eens met de ideeën die naar voren gebracht worden in het verslag van de heer Rosati; we moeten doorgaan op het pad dat is uitgestippeld bij de herziening van de Lissabon-strategie; we moeten verder gaan met het in de praktijk brengen van de nationale hervormingsplannen in het kader van die strategie; we moeten doorgaan met het hervormen van de markten voor producten, diensten en arbeid; we moeten daar waar onevenwichtigheden in de begroting blijven bestaan corrigerend optreden, onze openbare financiën houdbaarder maken en uiteraard de kwaliteit van de overheidsbestedingen verbeteren; en in het bijzonder moeten we meer doen met betrekking tot alle beleidsmaatregelen op het gebied van versterking van vaardigheden, onderzoek en ontwikkeling, innovatie en onderwijs in het algemeen.
De tweede opmerking die ik wil maken betreft het bijzondere onderwerp van de overheidstekorten. De rapporteur signaleert een verslechtering van de situatie in het jaar 2005 en schrijft dat toe aan een incorrecte toepassing van het Stabiliteits- en groeipact. De definitieve cijfers van 2005 laten zien dat dit niet klopt; het overheidstekort in 2005 was zowel in de eurozone als in de Europese Unie als geheel veel lager dan we enkele maanden geleden nog dachten dat het zou zijn: 2,3 procent in de Europese Unie als geheel en 2,4 procent in de eurozone, de nodige procentpunten lager dus dan we verwachtten op het moment dat de Commissie het verslag over de openbare financiën voor het jaar 2005 publiceerde. Volgens onze verwachtingen voor 2006 en 2007 zal deze ontwikkeling aanhouden, en als de lidstaten extra maatregelen nemen zal de situatie nog verder verbeteren.
Naar mijn oordeel is er geen sprake van een incorrecte toepassing van het nieuwe Stabiliteits- en groeipact, maar eerder van een succesvolle toepassing van het nieuwe Stabiliteits- en groeipact bij het corrigeren van buitensporige tekorten: eind 2005 waren er zeven landen met buitensporige tekorten, tekorten boven de 3 procent dus, tegenover twaalf landen waartegen op dit moment de buitensporigtekortprocedure loopt, die waarschijnlijk stopgezet zal worden wanneer de bevestiging komt van die verbeteringen in de overheidstekorten. Verder geven de stabiliteits- en convergentieprogramma’s, die voor het eerst zijn aangenomen in overeenstemming met de richtsnoeren en parameters van het nieuwe pact, een duidelijke kwalitatieve verbetering te zien in de begrotingsstrategieën op middellange termijn van de lidstaten, met meer aandacht voor houdbaarheid, grotere inspanningen om de kwaliteit van de openbare financiën te verbeteren en koppeling van het begrotings en fiscaal beleid aan de groeistrategieën van de Lissabonstrategie en de nationale groeiplannen.
Op alle andere punten, afgezien van deze twee opmerkingen, bestaat er grote overeenstemming tussen de voorstellen en stellingen in het verslag van de heer Rosati en de opvattingen en maatstaven van de Commissie. We zijn het eens over de noodzaak om procyclisch beleid te vermijden, over de noodzaak om de overheidsuitgaven om te buigen in de richting van een grotere accumulatie van fysiek, menselijk en technologisch kapitaal en over de noodzaak om meer te doen op het gebied van uniformisering van de begrotingsprocedures van de lidstaten, met name in de eurozone; en we zijn het er uiteraard over eens dat er meer aandacht moet worden besteed aan de vraag hoe we de uitdaging van de demografische ontwikkeling van een vergrijzende bevolking tegemoet moeten treden.
Nu het economisch herstel is ingezet, nu we de Lissabon-strategie hebben vastgesteld en nu de 25 lidstaten hun prioriteiten hebben bepaald met betrekking tot de structurele hervormingen die nodig zijn voor groei en werkgelegenheid, denk ik - en wat dit betreft onderschrijf ik de strekking van dit verslag - dat we een unieke kans hebben om een einde te maken aan de periode van zwakke groei, van pessimisme over de economie en van gebrek aan vertrouwen bij de economische actoren. We hebben een unieke kans in handen om de instellingen en de Europese dimensie te gebruiken ten dienste van de eisen en aspiraties van de burgers.
Karsten Friedrich Hoppenstedt, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik een hartelijk woord van dank uitspreken aan het adres van de rapporteur, de heer Rosati, die zich er samen met alle schaduwrapporteurs en anderen voor heeft ingezet een verslag op te stellen waarover een consensus kan worden bereikt. De Commissie economische en monetaire zaken heeft met een overweldigende meerderheid - ik zou bijna willen zeggen unaniem - met dit ontwerp ingestemd, en ook de PPE-DE-Fractie heeft dit natuurlijk ondersteund.
Bij de beoordeling van de ingediende amendementen zullen wij uiteraard kritisch te werk gaan en derhalve ben ik de commissaris bijzonder dankbaar dat ook hij zich over twee of drie aspecten van deze amendementen kritisch heeft uitgelaten.
Solide openbare financiën zijn het belangrijkste facet van de gehele Economische en Monetaire Unie en daarbuiten. Alleen daarmee kan een duurzame economische opleving in Europa worden bereikt. Helaas is deze opvatting niet bij alle Europese regeringen populair en ontbreekt bij hen dikwijls de politieke wil om begrotingshervormingen door te voeren. Zij moeten de criteria die in het Stabiliteits- en groeipact zijn vastgelegd, duidelijk nakomen en niet steeds opnieuw proberen deze te omzeilen.
In 1997 - enkelen onder ons waren er destijds bij - hebben wij deze criteria ‘stabiliteitscriteria’ genoemd, daar ze stabiliteit geven aan de financiële ruimte en economie in Europa. Derhalve moeten Europese regeringen deze nu niet beschouwen als een gesel of obstakel voor hun ontwikkeling, maar als een duurzame oplossing om te komen tot een gezonde economie.
De hoge begrotingstekorten hebben een negatieve invloed op de conjunctuurontwikkeling. Zoals wij zojuist hebben gehoord, is er wat dat betreft het een en ander veranderd. Het verhogen van de tekorten zorgt ervoor dat deze spiraal blijft voortbestaan en daar moet dringend een einde aan worden gemaakt. Uiteraard moeten wij uitgaven die in de juiste richting gaan verhogen, en dan doel ik op innovatie en ontwikkelingen die een veelbelovende toekomst hebben. Dat verandert echter niets aan het feit dat er nog steeds uitgaven zijn die meegenomen moeten worden in de macro-economische berekeningen.
In verband daarmee juich ik de onafhankelijkheid van de Europese Central Bank toe - zoals anderen vandaag reeds hebben duidelijk gemaakt - ten aanzien van haar rentebeleid, waarin prijsstabiliteit als hoogste doelstelling moet worden nagestreefd.
Afschrijving bij bijzondere uitgaven ten behoeve van innovatie, zoals in bedrijfsboekhoudingen gebeurt en waar enkele van mijn collega’s om hebben verzocht, zet de deur open voor nieuwe schulden en zou de Europese economie op de lange termijn ernstig verzwakken.
Een langetermijnbeleid van evenwichtige openbare financiën is noodzakelijk in de huidige eurolanden en moet tevens een absolute voorwaarde voor alle komende toetredingen tot de eurozone zijn. Daartoe moeten echter geen nieuwe nationale organen ter bewaking van de openbare financiën worden ingesteld, zoals in de amendementen wordt voorgesteld, aangezien deze uitsluitend tot meer bureaucratie en een heterogeen systeem in een gemeenschappelijke monetaire ruimte leiden.
Het Stabiliteits- en groeipact en het monetair beleid van de Europese Centrale Bank bieden een raamwerk dat betrouwbaar en toereikend is. Het enige dat wij moeten doen, is eraan vasthouden.
Ieke van den Burg, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, ik zou eerst even willen ingaan op wat de heer Almunia zei over iets wat in paragraaf 8 van het verslag staat inzake de incorrecte toepassing van het stabiliteits- en groeipact. Ik ben het met hem eens dat ook niet door ons gezegd is dat het een incorrecte toepassing zou zijn. Daarom hebben wij ook een amendement op dat punt ingediend om die formulering te corrigeren. Ik zou ook aan de andere fracties willen vragen om daarnaar te kijken. Ons amendement 7 probeert die formulering ook weg te halen uit de tekst.
Dan een opmerking over de cijfers en de prognoses. Uw opmerking dat het kennelijk al achterhaald is wat er in 2005 in dat verslag gezegd is, onderstreept nog eens hoe relatief dergelijke prognoses en cijfers zijn. Ik zou dat ook willen benadrukken in het licht van wat u vandaag gezegd hebt over Litouwen, een lidstaat die wil toetreden tot de eurozone en waarover inderdaad een aantal opmerkingen te maken zijn als men naar de cijfers kijkt. In feite gaat het alleen maar over één cijfer, het inflatiecijfer, terwijl een heleboel lidstaten jaloers zouden zijn op de prestaties die dat land geleverd heeft op andere punten van de openbare financiën. Dit zeg ik alleen om de relativiteit van de cijfers te illustreren.
Wat verder belangrijk is in dit rapport wat ons betreft, zijn de aanbevelingen die ook gedaan worden aan de eurogroep ter verbetering van de procedures. Op dat punt zijn we ook goed op weg, mijns inziens, om ook in het kader van de Lissabonstrategie samenwerking met de nationale parlementen op te bouwen en te kijken hoe een aantal procedures inzake de openbare financiën in de lidstaten gestroomlijnd kunnen worden op het gebied van timing, maar ook bijvoorbeeld op het gebied van de aannames die er gemaakt worden over de olieprijsontwikkeling en andere parameters die belangrijk zijn voor de planning van beleid. Ik denk dat er op dat punt heel wat te verbeteren valt om dat ook meer voorspelbaar en meer vergelijkbaar te maken in Europees verband.
Ik zou die aanbevelingen ook nog eens extra onder de aandacht willen brengen van de commissaris, maar ik denk dat we dit ook moeten doen bij de heer Juncker, als voorzitter van de eurogroep, om te zorgen dat we daar ook flink voortgang maken. Ik denk dat het belangrijk dat dat in dit verslag gesignaleerd wordt.
Datzelfde geldt ook voor de kwaliteit van de statistieken. Ook dat is een belangrijk punt dat we meermalen hebben aangekaart en we willen de commissaris ondersteunen in zijn pogingen om daar ook verbeteringen op aan te brengen.
En tenslotte zou ik de laatste paragrafen van het verslag onder de aandacht willen brengen en nog eens willen onderstrepen.
Margarita Starkevičiūtė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik dank het lid van de Commissie voor het goede nieuws over de verbeterende economische situatie in de Europese Unie - dit is een van de weinige goede berichten voor Litouwen vandaag.
Ik wil het echter hebben over het beleid met betrekking tot de openbare financiën. Volgens de Verdragen zou dit op nationaal niveau moeten worden gevormd, maar de stabiliteit van de gemeenschappelijke munt - de euro - en de groei van het concurrentievermogen van de hele Europese Unie zijn afhankelijk van de succesvolle tenuitvoerlegging van dat beleid. Daarom moeten we in het beleid met betrekking tot de openbare financiën referentiepunten vaststellen die moeten helpen de belangen van de lidstaten in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de Gemeenschap. Benadrukt moet worden dat het verslag van de heer Rosati tot op zekere hoogte een weerspiegeling vormt van pogingen om deze twee gezichtspunten met elkaar in evenwicht te brengen, en ik wil de rapporteur hiervoor bedanken. Naar de mening van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa zouden de volgende maatregelen kunnen leiden tot een effectievere coördinatie van het beleid met betrekking tot de openbare financiën van de Europese Unie.
Ten eerste, maatregelen van organisatorische aard, ofwel prognoses op basis van fundamentele economische indicatoren op het niveau van de Gemeenschap, die de betrouwbaarheid van de financiële prognoses van de lidstaten zouden verhogen. Ten tweede, opstelling van een gecoördineerd tijdschema voor de begrotingsprocedures van de lidstaten van de Europese Unie, liefst voor twee jaar. Ten derde, we zouden erop willen aandringen dat de regeringen van de lidstaten publiekelijk verklaringen afleggen en transparante verplichtingen krijgen opgelegd waarmee ze moeten bewijzen dat ze streven naar evenwicht op de begroting, aangezien dit zou zorgen voor openbaar toezicht.
Maatregelen van economische aard die wij zouden steunen moeten op de eerste plaats uitgaan van de noodzaak om een Europees macroeconomische beleid te ontwikkelen dat naar buiten gericht en concurrerend is. In dit opzicht kan er meer coördinatie plaatsvinden in de bijeenkomsten van de Raad Economische en Financiële Zaken. Invoering van de juiste belastingprikkels, die de modernisering van de economische structuur en de activiteiten van burgers stimuleren, moet ook prioriteit krijgen. De derde prioriteit moet het bevorderen van de fiscale discipline zijn, gebaseerd op de beste praktijken van de lidstaten.
We gebruiken deze methode maar zelden, maar sommige landen hebben behoorlijk goede resultaten behaald met het oplossen van problemen op het gebied van het beheer van de belastingadministratie en de Commissie zou een verslag of document kunnen opstellen met daarin een samenvatting van de beste voorbeelden, in plaats van, laten we zeggen, een land, of een ander land, voortdurend verwijten te maken.
De vierde maatregel is zeer belangrijk wij denken dat de aandacht minder op het stimuleren van privé-investeringen en meer op het stimuleren van besparingen gericht moet worden, omdat dat een van de fundamentele macro-economische initiatieven is.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Zowel dit verslag als de recente economische ramingen van dit voorjaar wijzen op aanhoudend trage economische groei in de meeste lidstaten van Europese Unie en aanhoudend hoge werkloosheid. De ruim 70 miljoen Europese burgers die in armoede leven worden evenwel over het algemeen door de Commissie vergeten. Die situatie zou moeten leiden tot het bijstellen van de prioriteiten, maar het monetaire en liberale beleid van de strategie van Lissabon en de richtsnoeren van de Europese Centrale Bank komen nog steeds op de eerste plaats.
Hoe zeer men ook zijn best doet de werkelijkheid te verdoezelen, het valt niet te ontkennen dat het monetair en begrotingsbeleid van het Stabiliteits- en groeipact en het toekennen van prioriteit aan prijsstabiliteit de groei van de economie en de werkgelegenheid negatief beïnvloeden – Portugal is daar een voorbeeld van. Daarom is een monetair en begrotingsbeleid noodzakelijk dat het economisch herstel bevordert en bijdraagt tot het terugdringen van de werkloosheid. Dat vereist de intrekking van het Stabiliteits- en groeipact, waarvoor een echt pact voor ontwikkeling en sociale vooruitgang in de plaats moet komen.
Wij willen nog eens benadrukken dat de Europese Unie en de lidstaten gezamenlijk een gecoördineerd expansief beleid moeten voeren. Dat dient ertoe de binnenlandse vraag, overheidsinvesteringen, onderzoek en onderwijs en goede openbare voorzieningen op gebieden als gezondheidszorg, huisvesting, infrastructuur en apparatuur te stimuleren, een hoog niveau van werkgelegenheid en veel banen met rechten te bevorderen en economische en sociale samenhang en een evenwichtige ontwikkeling van het milieu te garanderen.
Dat zijn volgens ons tevens een aantal van de voorstellen die essentieel zijn om het vertrouwen van de burgers van de Europese Unie te winnen. Anders blijven we met dit pessimistische klimaat zitten, dat het resultaat is van beleid dat geen antwoord biedt op de problemen die de burgers op dit moment in de Europese Unie ondervinden.
Marek Aleksander Czarnecki (NI). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de openbare financiën zijn bijzonder belangrijk voor de economische groei, het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen en de macro-economische stabiliteit. Het Verdrag van Maastricht stelt duidelijk dat de ontwikkelingen op het vlak van de overheidsfinanciën in de lidstaten van de Europese Unie nauwlettend in de gaten gehouden moeten worden door de Europese Unie.
Het zwaartepunt van het verslag van dit jaar ligt bij de onevenwichtige begrotingssituatie in de meeste lidstaten. De vier grootste economieën van de Europese Unie, namelijk Frankrijk, Duitsland, Italië en Groot-Brittannië, maken deel uit van de landen waartegen een procedure wegens buitensporige tekorten is aangespannen. De achterblijvende economische groei in Europa en het gebrek aan structurele hervormingen die de openbare financiën in de toekomst zouden moeten versterken, zijn de grootste boosdoeners. De economische groei in de Europese Unie zit flink onder zijn potentieel en is tevens veel trager dan de groei van andere economische grootmachten in de wereld, zoals de Verenigde Staten, Japan, China of India. De oorzaak van deze situatie is ook gelegen in de lage binnenlandse vraag, de onzekerheid over het behoud van werk, sociale bescherming, lonen en pensioenen.
De hoge energieprijzen, de onstabiele situatie op de brandstofmarkt en de constante overschotten op de lopende rekening van de meeste Aziatische landen hebben het vertrouwen van veel Europese bedrijven een forse knauw gegeven. Een los begrotingsbeleid is improductief gebleken en heeft onze economieën niet doen groeien. De indicatoren laten stijgende schuldniveaus zien, die in de hele Unie een serieus probleem vormen, met name als het gaat om begrotingsstabiliteit op de lange termijn. Doel van de in 2000 in gang gezette tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie was nu juist een alomvattend hervormingsprogramma te realiseren.
Gezien al deze problemen ben ik van mening dat we beslissende maatregelen moeten nemen om de doeltreffendheid van preventieve en corrigerende maatregelen te verhogen, om op die manier de overheidsfinanciën te versterken en te consolideren.
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, onder punt 11 van het verslag staat: “benadrukt dat het in een Europese context waarin zowel consumenten als investeerders blijk geven van weinig vertrouwen, van cruciaal belang is de overheidstekorten te corrigeren”. Ik onderstreep deze constatering, met name aangezien de Lissabon-strategie meer geld en meer investeringen, ook van overheidswege, vergt - ik hoef slechts onderwijs en onderzoek te noemen. Wij hebben ons ertoe verplicht de bijdragen aan ontwikkelingshulp eindelijk tot minimaal 0,7 procent te verhogen, wij staan voor de uitdaging van de globalisering en wij bevinden ons in een situatie waarin de demografische ontwikkeling een van de nagels aan de doodskist van het Europees continent is. Als wij de socialezekerheids- en pensioenstelsels niet op orde brengen, zijn wij hoe dan ook de verliezers van de globalisering.
Ik ben blij dat er de afgelopen jaren in het publieke bewustzijn een ommekeer heeft plaatsgevonden ten aanzien van de overheidstekorten. Voor de invoering van de euro waren de overheidsbegrotingen met name voorbehouden aan deskundigen. Sinds de invoering van de euro, de criteria van Maastricht en het Stabiliteits- en groeipact bestaat er een publieke interesse in een discussie over de structuur van de openbare financiën, de oorzaken van de jaarlijkse tekorten en de gevolgen van de staatsschuld.
Wij hebben bereikt dat de overheidstekorten zijn verminderd. Deze weg moeten wij voortzetten, omdat wij onze speelruimte voor de toekomst moeten vergroten. Ik wil de Commissie derhalve feliciteren met het besluit van vandaag, waarmee ze duidelijk maakt dat wij onze regels serieus nemen. Dit besluit is tegen niemand in het bijzonder gericht; het is erop gericht dat wij de criteria van Maastricht en het Stabiliteits- en groeipact serieus nemen. Ik ben derhalve blij dat de publieke discussie is geïntensiveerd en dat wij er zodoende aan hebben bijgedragen de structuur van onze begrotingen meer toekomstgericht te maken.
Pervenche Berès (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken voor haar bijdrage aan onze debatten.
Ik zou drie concrete punten onder de aandacht willen brengen. Het eerste betreft de conjuncturele omstandigheden die een belasting vormen voor de openbare financiën van de Europese Unie. Gezien de stijging van de olieprijzen is dit een extern gegeven waar wij in onze strategieën op het gebied van openbare financiën rekening mee moeten houden.
Het tweede punt is een quasi-externe factor ten opzichte van onze openbare financiën, namelijk het beleid van de Europese Centrale Bank en met name het renteverhogingsbeleid waar de ECB voor heeft gekozen.
Het derde punt heeft allicht een meer politieke lading en is een aspect dat onze fractie ter harte gaat: het pleidooi dat sommigen voeren voor structurele hervormingen zonder dat ze dit koppelen aan een strategie om de groei een nieuwe impuls te geven, heeft maar weinig kans van slagen, want structurele hervormingen zijn niet echt mogelijk zonder dat ze worden ondersteund door groei. Om die reden zou ik twee beleidsrichtingen willen aangeven die mij absoluut essentieel lijken.
Ten eerste een investeringsstrategie ten behoeve van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon. Vanuit dat oogpunt verbaast het me dat mijn collega Othmar Karas kan pleiten voor een verhoging van het budget voor de strategie van Lissabon, terwijl hij tegelijkertijd van plan is om morgen voor de financiële vooruitzichten te stemmen zoals die ons zijn voorgelegd in het compromis tussen onze instellingen. Ik zie daarin een inconsistentie waarvan ik niet hoop dat onze medeburgers daar straks de rekening voor krijgen gepresenteerd.
Ten tweede de kwestie die de heer Dariusz Rosati aan het einde van zijn verslag aansnijdt met betrekking tot de voorwaarden van groei en coördinatie van het economisch beleid binnen de eurozone. Onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Eurogroep, met instemming van de commissaris, zijn talrijke toezeggingen gedaan. Ik denk dat we op de goede weg zijn, vooral als het gaat om de harmonisering van het tijdschema en van de macro-economische gegevens op basis waarvan de lidstaten hun begroting evalueren en opstellen.
Dat gezegd zijnde blijft ons nog veel te doen en daarom denk ik we door samenwerking tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement de komende maanden of weken tot concrete voorstellen