Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2003(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0206/2006

Ingediende teksten :

A6-0206/2006

Debatten :

PV 04/07/2006 - 12
CRE 04/07/2006 - 12

Stemmingen :

PV 05/07/2006 - 4.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0302

Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 4 juli 2006 - Straatsburg Uitgave PB

12. Versterking van de EU-industrie: naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0206/2006) van Joan Calabuig Rull, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over een beleidskader ter versterking van de EU-industrie – Naar een beter geïntegreerde aanpak van het industriebeleid (2006/2003(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Joan Calabuig Rull (PSE), rapporteur. (ES) Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe om voordat ik begin een korte opmerking te maken over het ernstige ongeluk dat zich gisteren in Valencia heeft voorgedaan en dat aan 41 mensen het leven heeft gekost.

Zoals sommige collega’s weten, ben ik geboren en woon ik in Valencia en daarom wil ik beginnen met het uitspreken van mijn oprechte medeleven en solidariteit met alle nabestaanden van de slachtoffers van deze tragische gebeurtenis en ik wens uiteraard alle gewonden een spoedig herstel toe.

Een drama van deze omvang is in deze tijd onbegrijpelijk en ik hoop dat er een diepgaand onderzoek komt naar de concrete oorzaken van dit ongeluk, zodat geen enkele familie ooit nog een dergelijke tragedie hoeft mee te maken.

Met betrekking tot het verslag waarover we vandaag debatteren, wil ik om te beginnen de Commissie, en vooral commissaris Verheugen en zijn team, feliciteren met de mededeling die zij hebben gepresenteerd over de toekomst van de industrie.

De uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien staan het niet toe dat we een passieve of defensieve houding aannemen, maar daarnaast moeten we erkennen dat de onzichtbare hand van de markt niet het hele antwoord kan zijn. Daarom hebben we een initiatief nodig dat het industriebeleid weer op de agenda zet en de noodzakelijke voorwaarden schept om van de industrie van de Europese Unie weer een sector met toekomst te maken.

Europa moet de ambitie hebben om een industriële grootmacht te blijven en zich niet beperken tot het ontwikkelen van de dienstensector, waarvan de toekomst vaak sterk verbonden is met het bestaan van een stevige industriële basis. Daarom moeten de lidstaten en de regio’s niet tot het laatste moment wachten met handelen, met alle onomkeerbare gevolgen voor de industrie van dien.

We hebben het vandaag niet over een subsidiebeleid voor de grote industriële dinosaurussen; dat model vormde een bodemloze put voor de publieke middelen en belemmerde het creëren van nieuwe kansen voor stabiele banen met toekomst.

De Europese industrie wordt geconfronteerd met verschillende en belangrijke uitdagingen tegelijk, zoals de uitbreiding, de globalisering en bedrijfsverplaatsingen. Maar de grootste uitdagingen komen zonder meer van buiten de Unie, en dan heb ik het vooral over de globalisering, en meer concreet over de concurrentie van de opkomende Aziatische landen. Deze uitdagingen dwingen ons tot een mentaliteitsverandering en dwingen ons om nieuwe kansen te benutten.

De huidige industriële structuur van de economie van de Europese Unie in haar geheel plaatst ons niet in de allerbeste positie om het huidige globaliseringsproces het hoofd te bieden. De handel van de Europese Unie is nog steeds geconcentreerd in medium en hightech producten en laag- of middelhooggekwalificeerd personeel, hetgeen de Unie blootstelt aan de concurrentie van de producenten uit opkomende economieën.

We moeten ons concurrentievoordeel zoeken in kennis en kwaliteit, niet in lage prijzen. Maar dat betekent in veel gevallen dat er sectorale aanpassingen nodig zijn, die sociale gevolgen met zich mee zullen brengen. Hoewel de verantwoordelijkheid uiteindelijk bij de private sector ligt, moeten we die sociale gevolgen opvangen met specifieke middelen, zoals het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering.

In deze mededeling wordt erkend dat de context en de specifieke kenmerken van de individuele sectoren het noodzakelijk maken dat het gebruik van de verschillende instrumenten van het industriebeleid wordt aangepast aan elke afzonderlijk sector.

De Commissie komt ook met zeven nieuwe bedrijfstakoverschrijdende beleidsinitiatieven die heel belangrijk zijn: verbetering van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en van de bescherming tegen vervalsing, de oprichting van een groep op hoog niveau voor concurrentievermogen, energie en milieu en steun voor een verbeterde toegang van onze producten tot nieuwe markten, tegen eerlijke voorwaarden en op basis van wederkerigheid.

Dit nieuwe beleid moet noodzakelijkerwijs complementair zijn aan het werk dat de lidstaten zelf doen, en in dit verband hebben we erop gewezen dat het nodig is om de problemen van de nieuwe lidstaten grondig te onderzoeken.

De nieuwe aanpak moet consensus proberen te bereiken, door de belangrijkste actoren, de sociale partners en de lidstaten, in een vroegtijdig stadium bij het politieke besluitvormingsproces te betrekken. Het nieuwe industriebeleid moet een stimulans vormen voor investeringen in de opleiding en scholing van mensen, zodat die zich kunnen aanpassen aan de veranderingen en de nieuwe kansen kunnen benutten die die veranderingen met zich meebrengen. Scholing en flexibiliteit zijn het belangrijkste middel en de belangrijkste parameter voor het concurrentievermogen van de Europese Unie.

We hebben het over een concurrentie die gebaseerd is op onderzoek en ontwikkeling, op innovatie, kwaliteit en design, op infrastructuren, op nieuwe manieren om de productie te organiseren en op investeringen in innovatieve sectoren. Er kan niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk deze maatregelen zijn, omdat de concurrenten van de Europese industrie snel in deze richting bewegen.

Ter afsluiting wil ik onderstrepen hoe belangrijk de overdracht van kennis en het toepassen van de resultaten van het onderzoek op nieuwe producten en processen is. Een belangrijke factor hierbij zijn met name de technologieplatformen, die hun succes hebben bewezen, maar waarbij naar wegen moeten worden gezocht om ervoor te zorgen dat het midden- en kleinbedrijf toegang krijgt tot de resultaten van technologieplatformen en de innovaties ervan kan toepassen.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil de rapporteur, de heer Calabuig Rull, hartelijk bedanken voor zijn verslag, dat de intenties van de Commissie juist weergeeft en tevens eerlijk en op gepaste wijze beoordeelt.

Wij zijn het er dus over eens dat Europa een sterke vestigingsplaats voor industriële ondernemingen moet en zal blijven. De industrie is voor Europa nog steeds een belangrijke economische factor, hoewel zij niet meer de enige is. 34 miljoen mensen in Europa zijn rechtstreeks werkzaam in de verwerkende industrie, die driekwart van alle door de Europese Unie uitgevoerde goederen produceert; meer dan 80 procent van alle uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van de particuliere sector in de EU komt van de industrie, en natuurlijk is een groot deel van alle diensten ervan afhankelijk dat de industrie sterk en concurrerend is.

Wij hoeven ons in Europa inderdaad niet te schamen. Het concurrentievermogen van de Europese industrie is op veel gebieden uitstekend, en wij zijn in deze sector niet achteropgeraakt. Er zijn enkele gebieden waarop de concurrentie zwaarder is geworden en waarop wij problemen hebben, maar er zijn verbazingwekkend veel gebieden waarop Europa wereldwijd koploper is, ook wat betreft technologie.

Toen wij ons voorstel voor een industriebeleid voor de eenentwintigste eeuw indienden, waren wij het erover eens dat we niet terug mogen naar de tijd van staatscontrole, bureaucratie en interventionisme, maar dat we de randvoorwaarden voor industriële activiteiten in Europa dermate moeten versterken dat Europa een aantrekkelijke vestigingsplaats blijft of wordt voor de industrie. Dit impliceert dat wij protectionisme en staatsinterventionisme definitief afwijzen, maar ook een ondubbelzinnig aanbod doen om te helpen bij de bevordering en ontwikkeling van meer concurrentievermogen.

De verschillende horizontale en sectorale initiatieven, die de rapporteur reeds heeft genoemd, brengen ons dichter bij dit doel. Ik wil er met name op wijzen dat een aantal van de horizontale initiatieven die de Commissie vorig jaar heeft voorgesteld, intussen is uitgegroeid tot zeer belangrijke onderwerpen, zoals bijvoorbeeld bevordering van het innovatievermogen, bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, alsook de toegang tot derde markten – een belangrijk onderwerp waarover momenteel wordt gesproken in het kader van de Doha-ronde.

Ik wil u vooral attent maken op het belang van betere regelgeving voor een modern industriebeleid. Als er één sector in de Europese economie is die klaagt over te veel bureaucratie en te veel omslachtige regels, dan is het deze wel. Zoals u weet, hebben wij dit punt met veel zorg ter hand genomen. Ik wil tevens herhalen dat de huidige herziening van het Gemeenschapsrecht niet bedoeld is om normen te verlagen, bijvoorbeeld minder milieubescherming of minder consumentenbescherming, maar om de regels zo effectief en modern mogelijk te maken, zodat het concurrentievermogen van onze ondernemingen wordt versterkt.

Ik deel de opvatting van de rapporteur ten aanzien van het probleem van de opleidingen volkomen, en het verheugt me zeer dat hij dit zo sterk heeft beklemtoond. Voor de toekomst van de verwerkende industrie in Europa zal het steeds belangrijker worden om te beschikken over voldoende opgeleide werknemers. Wij hebben in enkele lidstaten reeds een opleidingsprobleem, en een deel van de werkloosheid in Europa is te wijten aan het feit dat bepaalde opleidingen niet beschikbaar zijn waar er wel behoefte aan bestaat. Ook op dit punt zijn zeer zeker meer gecoördineerde activiteiten van de Europese Unie en de lidstaten noodzakelijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken.(PT) Mijnheer de commissaris, ik hoop dat dit debat ertoe zal leiden dat de Commissie in het vervolg meer oog zal hebben voor het belang dat de verschillende industriesectoren voor de EU vertegenwoordigen en de bijdrage die ze leveren aan het scheppen van banen en welvaart. Er zullen dus investeringen moeten worden gedaan om de bestaande ondernemingen te steunen. Bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar de kwetsbaarste sectoren en de gevolgen die de liberalisering van de wereldhandel reeds heeft gehad.

Bij de onderhandelingen zoals die nu in de Wereldhandelsorganisatie worden gevoerd wordt geen enkele aandacht besteed aan de betrokken industriesectoren, banen met rechten, regionale ontwikkeling en sociale en economische cohesie. Dat onderhandelingsbeleid kan dus niet worden voortgezet.

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft in het advies dat ik nu voorleg de aandacht op deze zaken willen vestigen. De Commissie industrie, onderzoek en energie volgt ons daarbij in het merendeel van de gevallen. Ik wil er hoe dan ook op aandringen dat de werknemers bij een herstructurering altijd beschermd dienen te worden. Ze moeten steeds volledig worden geïnformeerd en bij de gehele procedure een doorslaggevende stem krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Werner Langen, namens de PPE-DE-Fractie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik de heer Calabuig Rull bedanken voor de goede en op resultaat gerichte samenwerking. Tevens wil ik de Commissie, met name commissaris Verheugen, bedanken, want het voorstel dat de Commissie heeft ingediend, is zeer bruikbaar omdat het een nieuwe koers uitzet voor het industriebeleid.

Onze fractie steunt de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie. Wij hebben eraan meegewerkt en wij vinden onze eigen standpunten erin terug. Aan de andere kant zullen wij verzoeken om stemming in onderdelen over enkele amendementen die de bevoegdheden van de lidstaten aantasten. Dat gevaar willen wij vermijden. De Commissie is niet als enige verantwoordelijk: de lidstaten zelf zijn ook verantwoordelijk voor vele gebieden, en zij moeten die verantwoordelijkheid op zich nemen.

Voor ons is modern industriebeleid een middel om Europa als aantrekkelijke vestigingsplaats te behouden en concurrerende voorwaarden te waarborgen in het kader van de globalisering. Een concurrerende industrie is absoluut noodzakelijk wanneer we de dienstensector willen versterken, zoals de heer Calabuig Rull heeft opgemerkt. Het industriebeleid vormt derhalve de basis van en niet zozeer een obstakel bij pogingen om nieuwe markten in de dienstensector te ontsluiten. De industrie, die gekenmerkt wordt door strenge kwaliteitsnormen en geavanceerde technologieën, was en is nog steeds de motor van de economische ontwikkeling in Europa, en we moeten alle maatregelen op het gebied van het milieu en de klimaatbescherming toetsen aan het energiebeleid om te beoordelen of zij een bijdrage leveren aan een verbetering van de randvoorwaarden.

Wanneer we stellen dat de lidstaten voor veel maatregelen verantwoordelijk zijn, moeten wij vanzelfsprekend nagaan of we in sommige opzichten niet te ver gaan. Betere coördinatie: ja, Europese verantwoordelijkheid: nee, sectorale deskundigengroepen: ja, competentie- en strategische plannen voor ondernemingen en regio’s: nee, medezeggenschap van werknemers: ja, maar algemene vetorechten voor ondernemingsraden: nee. Ik ben ervan overtuigd dat wij het verslag van de heer Calabuig Rull verder kunnen verbeteren wanneer wij deze voorbeelden volgen en dat wij al met al samen met de Commissie een bruikbare leidraad kunnen opstellen voor het toekomstige industriebeleid in samenhang met andere beleidsterreinen.

 
  
MPphoto
 
 

  Reino Paasilinna, namens de PSE-Fractie. (FI) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mijn dank aan de rapporteur voor het uitstekende verslag, dat wij steunen.

Willen wij Europa daadwerkelijk tot de toonaangevende kenniseconomie van de wereld maken of blijven wij proberen het hoofd boven water te houden met onze oude methoden, met gebruikmaking van subsidies? Daar gaat het om. Ook oude industriële sectoren kunnen opbloeien en concurrerend zijn als er financiële steun is voor modernisering. Door middel van onderwijs en innovatie kunnen wij bijvoorbeeld goede arbeidskrachten voor de toekomst waarborgen.

Nokia is een goed voorbeeld. Wist u dat Nokia enkele decennia geleden een bekende fabrikant was van schoenen en laarzen? Het is een lange weg van schoenen en laarzen naar mobiele telefoons.

In de steeds versnellende en feller wordende mondiale concurrentie kan het Europese concurrentievermogen alleen worden gehandhaafd door te investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Daar zijn wij het allemaal over eens, maar toch gebeurt het niet.

Het concurrentievermogen wordt nu echter ook in stand gehouden door onhoudbare methoden als massaontslagen en plotselinge productieverplaatsingen. Het is alsof we bij een meer komen, dat leeg vissen en vervolgens naar een ander meer gaan en dat ook weer leeg vissen. Deze Europese overbevissing kunnen wij onmogelijk als verstandig beschouwen. De werknemers van ondernemingen zijn flexibel en in veel landen zeer flexibel, maar in een innovatieve samenleving werkt het gebrek aan bescherming in niet-industriesectoren als een rem.

Het is van belang dat werknemers hun werk leuk vinden en aankunnen, want op die manier kunnen wij efficiënte en duurzame arbeidskrachten waarborgen. Volgens het meest recente verslag van Eurofound, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, is de werkgerelateerde stress de afgelopen jaren voortdurend toegenomen. Het gevolg daarvan is ziekteverzuim, daling van de arbeidsproductiviteit en zelfs het verlaten van de arbeidsmarkt. Het is vooral zorgwekkend dat de eisen aan het werk vooral zijn toegenomen in sectoren waar veel vrouwen werken. Als de Chinezen zich dood willen werken, moeten wij tenminste met een glimlach werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrizia Toia, namens de ALDE-Fractie. (IT) Hartelijk dank mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in brede kring is men ervan overtuigd dat de toekomst van de Europese ontwikkeling voor een groot deel afhankelijk is van het vermogen van de maatschappij en de kenniseconomie om resultaten te boeken. Maar helaas onderschatten we vaak dat we als onderdeel van deze ambitieuze visie, een compleet beleid moeten ontwerpen, stimuleren en verbeteren voor de sectoren, waaronder de traditionele sectoren, van onze productie en van het gehele Europese productiesysteem; van landbouw tot diensten en van de kernactiviteiten van de industrie tot de bouw. Een economie kan immers niet enkel gebaseerd zijn op fictieve netwerken, informatie en software zonder een stevig fundament van een industrie waarbinnen primaire goederen worden vervaardigd, uiteenlopend van eindproducten tot machines en van onmisbare goederen tot luxeproducten.

Een economisch stelsel is solide als het al zijn productiesectoren in staat stelt om economisch te groeien en als het in staat is om deze sectoren, inclusief de traditionele productiesectoren, steeds sterkere en grotere impulsen te geven op het vlak van technologische innovatie in processen en producten. Daarbij moet dit stelsel in staat zijn om veel nieuw onderzoek en diversificatie op gang te brengen en om nieuwe ontwikkelingen bij te houden, teneinde op die manier onze positie op de wereldmarkt te kunnen handhaven en de omvang van de Europese handelsbalans te beschermen.

De steun die de Commissie en de lidstaten hebben verleend aan hun strategische sectoren is – zoals u al aangaf commissaris – niet bedoeld als dirigisme of overheidsinterventionisme, beleidsvormen die binnen de geïntegreerde markt en binnen de Europese en vrije wereldmarkt buitenspel zijn gezet. Deze steun biedt veeleer de gelegenheid om vormen van industriebeleid te bevorderen waarmee het hoofd kan worden geboden aan veranderingen, erop kan worden geanticipeerd en ze kunnen worden beheerd. Verder kan er op deze manier een aantrekkelijk klimaat voor internationale investeringen worden geschapen en, kort gezegd, kunnen de vele crises binnen het Europese productiesysteem worden bezworen en is het een manier om tegen toekomstige veranderingen opgewassen te zijn.

De rapporteur en de andere sprekers hebben twee nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht gebracht, waarnaar ik ook nog wil verwijzen: eindelijk, na jaren waarin het leek dat de sectorale aanpak grotendeels over het hoofd werd gezien, realiseren we ons langzaam weer dat we moeten begrijpen wat er zich werkelijk afspeelt binnen onze Europese strategische sectoren. Wat betreft het andere punt lijkt het voor zich te spreken dat een industriebeleid gelijk staat aan een geïntegreerd beleid, dat geïntegreerde en doeltreffende maatregelen vereist. Dit beleid moet echter dusdanig opgesteld zijn – en in dezen roep ik de Commissie op tot extra inspanningen – dat het rekening houdt met alle verschillende aspecten: puur industriële aspecten, onderzoeksaspecten, energieaspecten en economische aspecten.

We zijn ons er terdege van bewust dat we om goed beslagen de wereldmarkt te betreden ons met steeds meer middelen moeten uitrusten en ook een impuls moeten geven aan het werk van de Commissie, zoals we gezien met de textielsector en andere sectoren. Al mijn collega's uit de verschillende Europese landen weten al dat wat de textielsector is overkomen – getroffen worden door een soort wervelwind van extreem lage productiekosten in andere delen van de wereld – ook andere, voor Europa belangrijke, productiesectoren kan gebeuren. Daarom roepen we op om lang deze lijnen verdere inspanningen te verrichten en roepen we tevens in verband met het Fonds voor aanpassing aan de globalisering op om rekening te houden met dit aspect van sectorale herstructurering, om de mogelijkheid aan te grijpen om werknemers te helpen bij de omscholing voor een nieuwe baan en om rekening te houden met de professionele kwalificaties die nuttig zijn voor een geïntegreerd systeem dat in staat is tot innovatie, zoals mijn andere collega's ook al hebben aangegeven.

Vervolgens wil ik graag verwijzen naar het midden- en kleinbedrijf: we weten allemaal dat de structuur van de Europese productie gebaseerd is op het bestaan van deze ondernemingen. Zij bestaan niet alleen in termen van productie, maar hun bestaan doet ook een frisse wind waaien door de regio's en geeft nieuwe impulsen aan de het regionaal beleid.

Mijnheer de commissaris, ik wil u zeggen dat dit de Commissie is die wij waarderen. Een Commissie die zich niet passief opstelt wanneer zij wordt geconfronteerd met problemen en veranderingen in Europa, maar die in staat is hierin een sterke coördinerende rol te spelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, we kunnen de heer Calabuig Rull niet de schuld geven van de tekortkomingen in het voorstel van de Commissie. Naar onze mening bestaat die tekortkoming er in feite uit dat dit kader nog geen strategische reikwijdte heeft. Wij zijn van mening – en in dit opzicht sluit ik me aan bij de vorige spreekster – dat een succesvolle strategie erop gebaseerd zou moeten zijn de wisselwerking te verduidelijken tussen het industrie-, het regionaal, het mededingings-, het handels- en niet in de laatste plaats het milieubeleid.

In verband met deze analytische tekortkomingen, die wij betreuren, zijn wij bezorgd dat het industriebeleid wordt bepaald door groepen op hoog niveau, die de laatste tijd als paddestoelen uit de Brusselse grond schieten, maar worden gedomineerd door een paar grote bedrijven. Een probleem is hierbij naar onze mening dat de democratische controle op dit gebied wordt gereduceerd, en een ander dat kleine en middelgrote ondernemingen, die in de verwerkende industrie 50 procent van alle werknemers in dienst hebben, bijna niets te vertellen hebben in die groepen op hoog niveau.

Wanneer bedrijven in Europa de laatste jaren geen successen hebben geboekt omdat ze niet in staat waren tot innovaties, dan lag dat zeker niet altijd aan slecht beleid, maar aan het feit dat sommige directeuren van ondernemingen het innovatiepotentieel van hun medewerkers of zelfs de noodzaak tot innovatie helemaal niet hebben ingezien.

 
  
MPphoto
 
 

  Lydia Schenardi (NI).(FR) Mevrouw de Voorzitter, op het eerste gezicht bevat dit verslag enkele verstandige ideeën: er wordt gesproken over de belangrijke rol die de industrie in een moderne economie speelt, ook al heeft de mythe van de postindustriële samenleving die volledig gericht was op de diensten, jarenlang de boventoon gevoerd. In het verslag wordt verzocht om bij de onderhandelingen die in het kader van de WTO worden gevoerd, rekening te houden met de specifieke kenmerken van iedere sector, of met de problemen waarmee de afzonderlijke lidstaten te kampen hebben. Dit is welhaast een culturele revolutie, die echter nooit zal worden doorgevoerd door de Commissie, die de Europese Unie als een enkele entiteit beschouwt. De rapporteur spreekt zijn vertrouwen uit in bilaterale overeenkomsten als oplossing voor de problemen in verband met de markttoegang die uw fabrikanten ondervinden, met name in de opkomende landen, alsmede in de toepassing van het wederkerigheidsbeginsel op het gebied van de internationale handel. Dit druist in tegen het geloof in het multilateralisme, dat hier zo vaak verkondigd is. Het verslag bevat bescheiden kritiek op concurrentievervalsing en namaakproducten, waartegen Brussel zo’n halfslachtige strijd voert. Dat is allemaal waar, maar in feite zijn het slechts praatjes en is er niets veranderd.

Net als in de mededeling van de Commissie worden in het verslag van het Europees Parlement nog steeds dezelfde afgezaagde en rampzalige formules voorgesteld. Het gebruikelijke mededingings- en liberaliseringsbeleid, met name wat de energiemarkt betreft; pogingen tot vermindering van de gevolgen van de globalisering, die als onontkoombaar en, in wezen, gunstig voor de aandeelhouders wordt beschouwd; de modernisering van het recht inzake de intellectuele eigendom, met als symbool de softwareoctrooien – die door de gebruikers en de KMO’s in de sector verworpen waren – en de vereenvoudiging van de wetgeving, zoals de REACH-richtlijn – dat 1 200 pagina’s tellende broddelwerk dat de Europese chemische industrie in gevaar brengt.

Dit is de bekende opsomming van het beleid zoals dat al jaren wordt gevoerd, met de bedoeling mensen wijs te maken dat er behoefte is aan een Europees industriebeleid waarin de Verdragen niet voorzien, en vooral met de bedoeling te voorkomen dat de lidstaten – als zij het hoofd moeten bieden aan de deïndustrialisatie en sociale desintegratie die daaruit voortvloeien – het heft zelf in handen nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Wij onderbreken het debat over dit verslag. De afgevaardigden die nog niet het woord gevoerd hebben, komen vanavond aan de beurt.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid