De Voorzitter. Aan de orde is het debat over de mondelinge vraag aan de Commissie over de opschorting van de onderhandelingen over de Doha Development Agenda (DDA) van Enrique Barón Crespo, namens de Commissie internationale handel (O-0088/2006 – B6-0427/2006).
Enrique Barón Crespo (PSE), auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, op 24 juli jongstleden heeft de directeur-generaal van de WTO, de heer Pascal Lamy, meegedeeld dat als resultaat van de bijeenkomst van het Comité Handelsbesprekingen van de WTO in Genève de onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde voor onbepaalde tijd zijn opgeschort. Ik hoop dat deze opschorting tijdelijk zal zijn en dat de besprekingen niet definitief worden gestaakt, maar dat - zoals de commissaris heeft gezegd - ze als de vogel feniks uit hun eigen as zullen herrijzen.
Als gevolg van dit besluit, dat voorlopig een punt heeft gezet achter vijf jaar onderhandelen en zeven jaar diplomatie, is er grote onzekerheid ontstaan ten aanzien van de multilaterale handelsbesprekingen over een vrijere wereldhandel binnen de WTO, en is er bovendien een probleem ontstaan met betrekking tot een informele tijdslimiet, die meer politiek dan chronologisch van aard is, en dat is de naderende afloop van het mandaat van de Trade Promotion Authority, dat door het Congres van de Verenigde Staten aan de president wordt verleend om de onderhandelingen te kunnen voeren.
Mijnheer de Voorzitter, ik wijs er in het voorbijgaan op dat het merkwaardig is voor een organisatie als de WTO, die een intergouvernementele organisatie en een ministeriële conferentie is, dat alles afhankelijk is van wat een parlement besluit, een zeer respectabel parlement weliswaar, het Congres van de Verenigde Staten, maar de andere parlementen in de wereld, te beginnen met het Europees Parlement, hebben ook het recht op een eigen mening, zonder het soort voorwaarden dat het Congres van de Verenigde Staten op dit moment stelt, zonder die guillotines op de achtergrond. In dit verband kondig ik aan dat we volgende week in het leidend comité van de Parlementaire Vergadering die het Europees Parlement en de Interparlementaire Unie in het leven hebben geroepen de gelegenheid zullen hebben om over dit onderwerp te praten en eraan te werken met vertegenwoordigers van de meeste parlementen van de wereld, omdat we denken dat dit een onderwerp is dat ons allen aangaat.
We hebben in het Parlement, en met name in de Commissie internationale handel, niet gewacht tot de vakantie voorbij was om uiting te geven aan onze bezorgdheid. Ik heb dat, namens onze commissie, gedaan direct nadat de mededeling naar buiten was gebracht, waarbij ik erop heb gewezen dat we ons niet mogen neerleggen bij een definitieve mislukking van de onderhandelingen. We moeten onderzoeken hoe we een uitweg kunnen vinden uit deze moeilijke situatie en hoe we het proces weer vlot kunnen trekken. Er zijn verschillende contacten en bilaterale bijeenkomsten geweest in de maand augustus en ik hoop dat de commissaris ons kan vertellen welke mogelijkheden er zijn om vooruitgang te boeken.
Ook vind ik dat de Commissie haar mandaat tot het uiterste moet benutten, omdat we verantwoordelijkheden hebben. We moeten in de eerste plaats opkomen voor onze eigen belangen, maar tegelijkertijd moeten we blijven werken aan een multilateraal systeem dat goed is voor iedereen, niet alleen voor de ontwikkelde landen, maar ook voor de landen waarvoor deze onderhandelingen hoofdzakelijk bedoeld waren - de ontwikkelingslanden, en vooral de minst ontwikkelde landen - en dat daadwerkelijk een essentiële rol kan vervullen, zoals de Europese Unie als de belangrijkste handelsmacht van de wereld ook een essentiële rol moet vervullen.
Vandaar dat ik denk dat het belangrijk is dat het Europees Parlement zijn stem laat horen en zich achter het doel schaart om de Doha-ronde voor ontwikkeling weer op de rails te zetten en in vernieuwde vorm voort te zetten, en ook dat het Parlement steun geeft aan de Commissie - die in verband hiermee niet al te lang vakantie heeft kunnen vieren -, en die zich hopelijk zal kunnen blijven inzetten voor een goede afsluiting van deze ronde.
Er is nog ruimte; in de politiek is er altijd nog ruimte, ook al verstrijken de termijnen, en misschien kan de tijdsdruk helpen. Mijnheer de Voorzitter, wij denken dat de uitleg die de commissaris ons vandaag kan geven belangrijk is, en vooral willen we dat hij weet dat wij bezorgd zijn, dat hij op onze steun kan rekenen en dat wij willen dat deze ronde weer een proces kan worden waarmee de mensheid op weg gaat naar een toekomst met meer welvaart en meer solidariteit.
(Applaus)
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij van ganser harte aan bij de wens van de voorzitter van de Commissie internationale handel dat deze zeer betreurenswaardige ontwikkeling slechts een pauze zal blijken te zijn en niet een definitief einde van de onderhandelingen. Ik ben verheugd dat hij en andere afgevaardigden van dit Parlement contacten onderhouden met andere parlementariërs van WTO-lidstaten om deze kwestie nader te bespreken. Wij moeten ervoor zorgen dat wij een zo breed mogelijk inzicht krijgen in wat er op het spel staat en waar de knelpunten liggen. De opgedane kennis moet dan vervolgens niet met een zeer selecte, hechte groep onderhandelaars worden gedeeld, maar met alle betrokken partijen in de verschillende WTO-landen. Op die manier is de kans op succes het grootst. Ik zal daar zeker naar streven wanneer ik later deze maand een bezoek aan Washington DC breng voor een ontmoeting met een aantal vooraanstaande personen op Capitol Hill.
De laatste keer dat ik met een aantal afgevaardigden van dit Parlement de ontwikkelingsagenda van Doha heb besproken, was eind juni in Genève. Sta mij toe om allereerst mijn grote waardering uit te spreken voor uw aanwezigheid aldaar, voor uw netwerkactiviteiten en voor de manier waarop u een interessante en nuttige, bemiddelende rol heeft gespeeld tussen de onderhandelende partijen. Ook in de toekomst hebben wij uw ondersteuning nodig bij onze inspanningen om onze WTO-partners ervan te overtuigen om de onderhandelingen te hervatten. Ik kan de aanpak die de afgevaardigden van dit Parlement in dat verband hebben gekozen, nadrukkelijk aanbevelen.
Eind deze week ga ik op uitnodiging van de regering van Brazilië en de G20-groep van ontwikkelingslanden naar Rio de Janeiro. Dat is dan meteen ook de eerste kans om de gebeurtenissen in Genève in juli op ministerieel niveau te evalueren, om onze standpunten uit te wisselen en om te bespreken hoe en wanneer wij de draad weer kunnen oppakken.
In de weken na het opschorten van de onderhandelingen hebben alle partijen toegezegd alles in het werk te zullen stellen om de Doha-ronde tot een succes te maken. Er is niemand die beweert, althans zo lijkt het, dat die bereidheid er niet meer is. Doha heeft een dergelijk engagement ook absoluut nodig. In al onze acties en verklaringen moeten wij wel tevens het vertrouwen in de Doha-ronde en het bijbehorende proces versterken. Wij moeten ook steeds opnieuw de grote waarde van het multilateralisme benadrukken en van de economische voordelen die een breed en ambitieus onderhandelingsresultaat met zich meebrengt. De retoriek moet echter hand in hand gaan met politiek leiderschap. Wij hebben op dit moment als het ware te maken met een gebrek aan “realistische ambitie”.
Alle partijen brengen hun eigen nationale eisen in deze onderhandelingen in. Dat is wellicht onvermijdelijk, maar het is geen excuus voor een mislukking; in ieder geval zouden wij niet mogen toestaan dat dit als excuus daarvoor gebruikt wordt. Zelfs op de moeilijkste, schijnbaar onoplosbare onderhandelingsgebieden liggen de standpunten wat de landbouw betreft echter niet zo ver uiteen. Zij verschillen niet in die mate dat er geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt. Wel wordt verwacht dat de EU haar gemiddelde tarieven zodanig verlaagt dat deze in de buurt komen van de eisen die de G-20 ontwikkelingslanden daaraan stellen. In Genève heeft de EU aangegeven dat zij bereid is om daarover als onderdeel van een evenwichtig onderhandelingspakket te onderhandelen, mits andere partijen ook hun bereidwilligheid tonen om resultaten te boeken en zij eenzelfde flexibiliteit aan de dag leggen als wij.
Als wij in de richting gaan waarvan ik zojuist aangaf dat wij daartoe bereid zijn, zou dit - als aan de betreffende voorwaarden is voldaan - een aanzienlijke verandering betekenen ten opzichte van ons oorspronkelijke aanbod van een gemiddelde tariefsverlaging voor de landbouw van 39 procent. Dat is al veel meer dan de verlagingen die destijds tijdens de Uruguay-ronde zijn geaccepteerd. Nu zou het om de hoogste verlaging van de landbouwtarieven gaan die ooit tijdens multilaterale onderhandelingen is geaccepteerd. Niemand kan dat als “Doha-light” betitelen. Daar komen nog eens de verlagingen bij van de subsidies in het kader van de hervormingen in de EU waardoor communautaire producenten op grootschalige, drastische wijze gedwongen worden om zich van belangrijke mondiale uitvoermarkten terug te trekken zoals de melk- en pluimveemarkt. Daarnaast is er door een terugval in de vraag naar diervoeding ook nog sprake van een inkrimping van de Europese graanmarkt. Als dat allemaal bij elkaar wordt opgeteld, leidt dit aanbod eigenlijk tot een groot pakket aan nieuwe mogelijkheden voor de toegang tot onze markt voor competitieve landbouwexporteurs als de Verenigde Staten, Australië en andere leden van de Cairns-groep. Dit zou in potentie tot een inkrimping van de Europese landbouw kunnen leiden met tot wel 20 miljard dollar per jaar.
Sommige mensen hebben dat afgedaan als een te verwaarlozen aanbod. Dat kan alleen maar een gevolg zijn van een wel zeer grove onderhandelingstactiek dan wel hebben de betreffende personen het benodigde rekenwerk niet gedaan. Als tegenprestatie voor die verlagingen verwacht de EU dat de Verenigde Staten hun handelsverstorende landbouwsubsidies in dezelfde mate afbouwen. Die stap wordt door de ontwikkelingslanden op dit moment terecht beschouwd als voorwaarde en katalysator voor een definitieve Doha-overeenkomst.
De Verenigde Staten hebben een aanbod gedaan om de handelsverstorende subsidies in de zogeheten amber box aanzienlijk te verlagen: van 19,1 miljard dollar naar 7,6 miljard dollar. Dat klinkt goed en daar moeten wij blij mee zijn. De Verenigde Staten hebben echter ook een verhoging voorgesteld van andere toegestane subsidies die de handel verstoren. Daarbij hebben zij het voorstel van de hand gewezen om de betreffende subsidieprogramma’s direct te hervormen om te zorgen dat zij niet langer een verstorend effect op de handel hebben. Als gekeken wordt naar de drie handelsverstorende steunmaatregelen die de Verenigde Staten willen behouden, leidt dat uiteindelijk tot een potentieel nieuw subsidieplafond van 22,7 miljard dollar. Dat is meer dan het bedrag dat de VS op dit moment hieraan besteed.
Met andere woorden: de mogelijkheid bestaat dat de Amerikaanse handelsverstorende steunbetalingen aan landbouwers aan het eind van de tenuitvoerleggingperiode van Doha in feite hoger worden als gevolg van de voorstellen die de VS afgelopen oktober hebben gedaan. Het is begrijpelijk dat de handelspartners van de VS dit onaanvaardbaar vinden, met name vanwege de omvangrijke verlagingen die de VS van anderen verlangen op het gebied van zowel subsidies als tarieven. Terecht blijven de ontwikkelingslanden aandringen op een effectieve verlaging van de Amerikaanse subsidies en de EU steunt hen daarbij. Als de houding van de VS niet verandert, zullen de meest gevorderde ontwikkelingslanden (zoals Brazilië en India) niet bereid zijn om de toegang tot hun markten voor industriële goederen en diensten te vergroten en dat is de kern van het onderhandelingsresultaat waar wij uiteindelijk naar streven.
Het zal echter moeilijk worden om een dergelijk resultaat tot stand te brengen. Ik onderschat in dat verband de problemen niet waarmee wij geconfronteerd zullen worden in de onderhandelingen die wij nog met de meest gevorderde ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen over de industriële tarieven moeten voeren. De impasse over de landbouwsector - een sector die zowel voor ontwikkelingslanden als voor ontwikkelde landen slechts een fractie van hun totale handelsvolume vertegenwoordigt - leidt er echter toe dat er tijdens de Doha-onderhandelingen geen aandacht besteed kan worden aan de handel op industrieel en dienstengebied terwijl op juist dat vlak in potentie de grootste economische voordelen in deze onderhandelingsronde gerealiseerd kunnen worden.
Wij kunnen Doha uitsluitend succesvol afronden indien alle partijen zich inspannen om op alle onderhandelingsgebieden een voor iedereen acceptabel en voordelig resultaat tot stand te brengen. Daarbij gaat het dus niet alleen om de landbouwtarieven, maar ook om de verwerkende industrie, de diensten en de regelgeving. Alle partijen moeten beseffen dat een realistisch, ambitieus en haalbaar resultaat - en dat heeft absoluut niets met “Doha-light” te maken - in de praktijk tot ingrijpende structurele veranderingen in het landbouwbeleid zal leiden. Hierdoor ontstaan nieuwe handelsstromen in goederen en diensten op een schaal die onvergelijkbaar is met de resultaten van alle eerdere handelsrondes. Er ligt met andere woorden al een heleboel op tafel, zoals de heer Lamy herhaaldelijk heeft benadrukt.
De negatieve gevolgen van een langdurige impasse komen vooral voor rekening van de ontwikkelingslanden, daar moeten wij niet omheen draaien. De ontwikkelingslanden verliezen de kans op nieuwe handelsmogelijkheden. Belangrijker nog is dat zij negatieve gevolgen kunnen ondervinden van het feit dat het multilaterale handelsstelsel wordt verzwakt. De EU zal in elk denkbaar scenario blijven opkomen voor de zwakkere en kwetsbaardere ontwikkelingslanden zonder daarbij verdeeldheid te zaaien onder de WTO-leden. Wij zullen met name onze beloften met betrekking tot “Aid for Trade” (hulp voor handel) gestand doen en onze inspanningen op dat vlak onverminderd voortzetten.
Een aantal van u vraagt zich wellicht af wat het effect is van de opschorting van de ontwikkelingsagenda van Doha op ons algemene standpunt wat het handelsbeleid betreft. Het antwoord is dat onze inspanningsverplichting ten opzichte van Doha hoog op de beleidsagenda blijft staan. Er is geen vervanging van de WTO. Ten eerste is de WTO gebaseerd op gelijkheid en de rechtsstaat en niet op brute kracht. Ten tweede is een aantal voordelen alleen realiseerbaar binnen een multilaterale context. Ik doel daarmee op een nieuwe structuur voor landbouw- en visserijsubsidies, een nieuwe overeenkomst voor de handelsbevordering, nieuwe maatregelen om dumping tegen te gaan en betere en duidelijkere regels voor regionale handelsovereenkomsten. Dit zijn een aantal voorbeelden van gebieden waarop een of meerdere bilaterale overeenkomsten in de verste verte niet tot die verbetering en versterking van de handelsregels en het handelsstelsel zouden leiden die ons voor ogen staat. Ten derde is dit de enige onderhandelingsvorm waarbij kleinere ontwikkelingslanden hun collectieve politieke gewicht in de schaal kunnen leggen.
Tot slot is het systeem voor de geschillenbeslechting zelf een van de hoekstenen van de WTO en een uniek fenomeen in het internationale recht. Er bestaat geen enkele twijfel over dat een uitholling van het vertrouwen in het multilaterale stelsel als geheel op lange termijn ook een grote negatieve invloed zal hebben op het systeem voor geschillenbeslechting.
Bilaterale en regionale overeenkomsten zijn dan ook geen alternatief voor multilaterale onderhandelingen, maar veeleer een aanvulling om niet alleen de tarifaire en non-tarifaire belemmeringen effectiever te kunnen afbreken, maar om ook voor structuren te zorgen op gebieden waarop de WTO-leden besloten hebben om - althans voorlopig - niet binnen het multilaterale stelsel collectief te onderhandelen. Ik denk daarbij aan de mededingingsregels, aan overheidsaanbestedingen en aan de arbeidsdimensie.
In deze context is er sprake van verschillende onderhandelingsniveaus. Sommige onderhandelingen zijn al begonnen, terwijl andere pas van start zullen gaan als de tijd en de omstandigheden daarvoor rijp zijn. Mercosur, de GCC en Midden-Amerika behoren tot de eerste groep. Daarnaast beschouwen wij Oekraïne, India, Korea en de ASEAN-landen als potentiële partners voor nieuwe initiatieven.
Sta mij toe om af te ronden met de opmerking dat de Commissie en ik alles in het werk zullen blijven stellen om deze ronde succesvol af te sluiten en dat ik daartoe nauw met dit Parlement wil samenwerken. Dat blijft mijn prioriteit.
De Commissie zal binnenkort ook twee mededelingen voorleggen: één mededeling in oktober over de externe aspecten van het concurrentievermogen in Europa en één mededeling over de handelsbetrekkingen met China. In deze mededelingen zullen andere belangrijke elementen van ons toekomstig handelsbeleid aan de orde worden gesteld. Ik wil beide mededelingen de komende weken graag met u bespreken en ik zie daar nu al naar uit. Naar mijn idee moeten wij in de toekomst op eenzelfde manier als team blijven samenwerken als wij in het verleden hebben gedaan; niet alleen in het belang van Europa, maar ook met het oog op de mondiale economie en met name de meest nooddruftige ontwikkelingslanden.
(Applaus)
Georgios Papastamkos, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het lijdt geen enkele twijfel dat de kosten van de mislukking van de onderhandelingen in de Doha-ronde hoog zullen oplopen en dat deze nog hoger zullen worden als het tot een definitieve schipbreuk komt.
Deze kosten houden onder meer verband met het feit dat:
ten eerste er voordelen verloren gaan voor de wereldeconomie, de ontwikkeling en de werkgelegenheid, omdat een succesvolle afsluiting van de onderhandelingen zeer profijtelijk zou zijn geweest;
ten tweede de vooruitgang wordt ondermijnd die in bepaalde, voor de ontwikkelingslanden belangrijke sectoren van de onderhandelingen was geboekt;
ten derde de Wereldhandelsorganisatie aan geloofwaardigheid inboet.
Volgens mij is het zonder meer duidelijk dat een totale mislukking veel meer risico’s met zich mee zou brengen dan een algemene overeenkomst die achterblijft bij de ambities, ofschoon dit niet mag betekenen dat de Unie moet instemmen met elke willekeurige overeenkomst, ongeacht de prijs.
De Europese Unie heeft steeds een opbouwende en verantwoorde houding ingenomen. Zij heeft belangrijke aanbiedingen gedaan, en van meet af aan in de onderhandelingsronde veel van haar doelstellingen opgegeven. Om de terugkeer tot de onderhandelingstafel mogelijk te maken is het derhalve noodzakelijk dat andere belangrijke handelspartners blijk geven van soepelheid. Anders zal er geen vooruitzicht zijn op een evenwichtig resultaat.
Als Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten blijven wij gehecht aan multilateralisme. Het streven naar een multilateraal handelssysteem is een beslissende bijdrage aan een veilige, transparante en stabiele internationale handel. Ook zorgt men er op die manier voor dat de toenemende economische interdependentie zich steeds sterker doet gevoelen in de internationale politieke samenwerking. Als men het multilateralisme opgeeft, loopt men het risico dat er sectorale handelsconflicten uitbreken en nieuwe regionale handelsforten ontstaan
Bijgevolg moet - zoals ook de commissaris en de voorzitter van onze commissie, terecht, zeiden - een succesvolle afsluiting van de multilaterale handelsonderhandelingen het hoofddoel, de hoofdprioriteit van de agenda van de Unie zijn. Daarnaast moeten de bilaterale en interregionale relaties met andere belangrijke partners worden versterkt en een complementaire rol gaan vervullen.
Om stabiliteit te brengen in het wereldhandelssysteem is het mijns inziens noodzakelijk een nieuwe, dynamische impuls te geven aan de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, die gekenmerkt worden door handelsinterdependentie en gedeelde verantwoordelijkheid. Deze betrekkingen van interdependentie en gedeelde verantwoordelijkheid moeten worden getoetst.
Nu ik de heer Barón Crespo hier zie, moet ik denken aan de overwinning die zijn land bij de wereldkampioenschappen basketbal op Griekenland heeft behaald: laten wij de huidige uitkomst van de onderhandelingen beschouwen als een time out, en niet als een definitieve schipbreuk.
(Applaus)
Harlem Désir, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de opschorting van de onderhandelingen van de Doha-ronde komt in de eerste plaats neer op het niet-inlossen van een belofte, namelijk die van de bijstelling van de handelsregels ten gunste van de ontwikkelingslanden. De opschorting betekent de overwinning van de bekrompen individuele belangen van sommige landen op het algemeen belang van de internationale gemeenschap, en net zoals bij de voorzitter van de Commissie internationale handel gaan de gedachten van ons allen daarbij natuurlijk uit naar de komende tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten.
Deze opschorting maakt niet alleen de weg vrij voor de ondermijning van het multilaterale systeem als belangrijkste kader van de handelsbesprekingen, maar ook voor het terugvallen in minder evenwichtige, bilaterale onderhandelingen, die ongunstig uitpakken voor de armste en in het bijzonder de kleinste landen, zoals u zojuist al aangaf, mijnheer de commissaris. De opschorting zorgt voor een status-quo in het multilaterale systeem, dat niet zal verdwijnen, terwijl het juist de bedoeling was om een begin te maken met de hervorming ervan en het meer in lijn te brengen met de ontwikkelingsdoelstellingen en de andere regels van de internationale gemeenschap: de noodzaak om serieuze aandacht te schenken aan de doelstellingen op het gebied van volksgezondheid, milieu en, in de toekomst – naar wij hopen – de sociale dimensie van de globalisering.
De grootste verliezers van deze opschorting van de onderhandelingsronde zullen de ontwikkelingslanden zijn, en binnen die groep dan weer vooral de minst ontwikkelde landen. Oké, de met name door de Europese Unie gedane voorstellen, die overigens vaak in de richting gingen van wat ons Parlement wilde, hadden hun gebreken en beperkingen, maar ze staan nu op de tocht en dreigen zelfs verloren te gaan: de afschaffing van de exportsubsidies tussen nu en 2013, de invoerrechten- en quotavrije toegang voor de producten uit de MOL’s tot de markten van de ontwikkelde landen, hoewel het probleem van de 3 procent tarieflijnen, waar een aantal industrielanden om vroeg, er nog lag, ruimere toegang tot de markten van de industrielanden voor alle landbouwproducten uit de ontwikkelingslanden, hoewel de Amerikaanse voorstellen ernstig tekortschieten, het vinden van een oplossing voor de situatie van de katoenproducenten, het pakket handelssteunmaatregelen en de aanpassing van de TRIP’s-Overeenkomst voor de toegang tot geneesmiddelen.
Ik ben blij, mijnheer de commissaris, dat u zegt dat u uw pelgrimsstaf weer gaat oppakken, de G20 en de Verenigde Staten opnieuw gaat ontmoeten en op zoek zult gaan naar wegen om weer naar de onderhandelingstafel terug te keren. Ik vind niet dat we mogen accepteren dat de Doha-ronde ten grave wordt gedragen. Hoeveel problemen de afloop van het onderhandelingsmandaat van het Congres aan de Amerikaanse overheid ook gaat opleveren, we mogen niet accepteren dat de gedane toezeggingen simpelweg bij het grofvuil worden gezet, en ik ben blij dat u ons heeft verzekerd dat de Europese Unie zich van haar kant wél aan haar toezeggingen en beloften zal houden.
En misschien moeten we dan simpelweg terugkeren naar de kern van deze ronde en onze partners van de industrielanden eraan herinneren dat we wisten dat die ronde niet gebaseerd zou zijn op wederkerigheid, dat we wisten dat we op het vlak van de toegang voor landbouwproducten meer moesten geven dan we zouden terugkrijgen op het gebied van industriële tarieven en openstelling van markten en diensten. Europa moet zich sterk blijven maken voor het multilaterale systeem; dat moet zonder meer worden hervormd om als vertrouwenskader tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen te kunnen blijven fungeren, maar het is wel het kader waarbinnen de ontwikkelingslanden hun stem bij de G20 en de G90 kunnen blijven laten horen, en waarbinnen de handelsregels beter kunnen worden afgestemd op de doelstellingen van armoedebestrijding en alle andere regels van het multilaterale systeem.
(Applaus)
Johan Van Hecke, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, is de Doharonde definitief mislukt? Steeds meer waarnemers gaan er blijkbaar vanuit. Vooral sinds Hongkong, negen maanden geleden, is er geen stap meer vooruit gezet en in juli zijn de onderhandelingen uitgesteld tot Sint-Juttemis. Net zoals de commissaris, net zoals de meeste collega's hier, weiger ik evenwel te geloven dat dit het begin van het einde is. Er staat immers heel veel op het spel. Een mislukking zonder meer zou wel eens kunnen leiden tot het ineenstorten van het multilaterale handelssysteem, met alle gevolgen vandien.
Het uitblijven van een globaal handelsakkoord verhoogt het risico dat steeds meer landen teruggrijpen naar bilaterale of regionale akkoorden, hetgeen arme landen sowieso in een zwakkere positie brengt. De onderbreking van de onderhandelingen kan ook de handelsgeschillen doen toenemen, waarbij WTO-leden via een procedureslag proberen binnen te halen wat hun niet lukte via een akkoord. Maar er is meer en de commissaris heeft erop gewezen: vroeg of laat dreigt de bestaansreden van de Wereldhandelsorganisatie zelf te worden aangevochten. Het versterken van de transparantie en de democratische legitimiteit van de WTO is dan ook meer dan ooit aan de orde.
Voor onze fractie is het essentieel dat rijke en meer ontwikkelde landen vooraf hun standpunten dichter bij elkaar proberen te brengen. Het heeft geen enkele zin om een nieuwe hoogmis te organiseren, als de VS en de EU de kloof tussen hen op het gebied van hun aanbod inzake landbouw en andere kwesties, niet dichten. Het Amerikaanse Congres heeft onlangs de stugge houding van de VS-onderhandelaars toegejuicht. Een dergelijk blame game draagt niets bij tot constructieve oplossingen. Alle hoofdrolspelers, inbegrepen de EU, de VS en de G20, moeten inspanningen doen om te komen tot resultaat.
Inmiddels moet het zogenaamde acquis van Hongkong onverkort behouden blijven. Alle pro-developmentengagementen moeten worden nagekomen. Of er een akkoord komt of niet, de EU mag haar voornemen om de exportsubsidies af te schaffen tegen 2015 niet terugschroeven. Tegelijk moeten alle ontwikkelde landen en de geavanceerde ontwikkelingslanden worden uitgenodigd om het EU-initiatief "Alles behalve wapens" na te volgen.
De toon, Voorzitter, van de compromisresolutie die voorligt, is voluntaristisch en positief. Het is een herbevestiging van ons geloof in een multilaterale benadering van het handelsbeleid ondanks alles, vanuit de eerlijke overtuiging dat er bij het falen van de DDA helaas alleen maar verliezers zijn.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha zijn mislukt, en wat u, mijnheer de commissaris, ons vandaag voorschotelt heeft veel weg van hetgeen heeft geleid tot de mislukking van de onderhandelingen. U zegt te hopen dat toch nog goed komt, maar waarop baseert u die hoop? U zegt dat de ontwikkelingslanden de verliezers zijn van de opschorting en dat zij het zwaarst worden getroffen door de impasse, maar waarom hebben de ontwikkelingslanden en hun vertegenwoordigers de onderhandelingen dan niet tot een goed einde gebracht? Wellicht zagen die landen het anders en waren ze zo slim om ervan af te zien omdat de liberalisering, die ten grondslag ligt aan uw ideeën en die u wilt doordrukken, hen overduidelijk niet rijk heeft gemaakt. Ook vult liberalisering niet de magen van de mensen daar, maar heeft zij hen in de schulden gestort en geen oplossing geboden voor de hongerproblematiek. Dit is de eerste keer dat deze landen de handen ineenslaan, en als ze erin slagen om genoeg weerstand te bieden aan de westerse industrielanden zodat de zaak mislukt, dan liggen de kaarten heel anders en moeten wij kijken of we met een ander aanbod kunnen komen.
U zegt dat het aanbod van de verlaging van de invoerrechten de Europese landbouw 20 miljard euro oplevert. Heeft de Europese landbouw dan niet 20 miljard euro te veel? En komt die 20 miljard euro – als we die bezuinigen – ten goede aan de landen van de derde wereld, of is het niet meer dan een verlaging van de normen op levensmiddelengebied? Worden die landen afgekocht met minder dan zij nodig hebben om boven de armoedegrens te komen en gaat dientengevolge de landbouw in de EU eraan?
Wat we nodig hebben, is gekwalificeerde toegang. De markttoegang die u aanbiedt in ruil voor toegang tot de markten voor industriële producten en diensten in de ontwikkelingslanden, vernietigt hun infrastructuur en de broze ontwikkeling van hun eigen industriële en ambachtelijke ontwikkeling. Hier bij ons leidt dit ertoe dat de landbouw geen mogelijkheid heeft om te bestaan, hoewel het dringend noodzakelijk is dat wij levensmiddelen produceren. Daarom hebben wij ook kwaliteit en een gekwalificeerde toegang tot de markt nodig om ontwikkelingslanden in staat te stellen om deel te hebben aan onze prijsniveaus en normen, en om hun eigen economie te ontwikkelen.
De suikerovereenkomst heeft laten zien dat de ACS-staten die in staat waren om op deze voorwaarden suiker te leveren hun economie hebben ontwikkeld. De landen die daartoe niet in staat waren, zagen zichzelf gedwongen om aan multinationals te leveren tegen prijzen die ver onder de armoedegrens lagen, en dat zal zo blijven doorgaan.
Dus, commissaris Mandelson, kom met een redelijk aanbod waarop de landen kunnen ingaan. Een aanbod dat leidt tot een stabiele voedselvoorziening en dat de stabiliteit en kwaliteit in de handel verbetert, in plaats van een aanbod dat boeren in de hele wereld dwingt hun landbouwactiviteiten te staken. Dan is de multilaterale benadering naar mijn idee de juiste, en iedereen zal ervan kunnen profiteren. Dat is met de liberalisering die u voorstelt beslist niet het geval.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha zijn mislukt. De hamvraag is wat zich moest ontwikkelen. Moest alleen de handel zich ontwikkelen omwille van de handel, of was het de bedoeling de algemene ontwikkeling te stimuleren door ontwikkeling van de handel? Als ontwikkeling van de handel algemene ontwikkeling met zich meebrengt, dan dienen meer andere zaken te worden ingebracht in de onderhandelingen. Dan moeten we namelijk vragen wat de handel in de verschillende landen oplevert voor de verhoging van de sociale normen, voor de verbetering van de milieubescherming en voor de verhoging van de levenskwaliteit. Dat is een heel andere benadering dan wanneer het er vooral om gaat om de markten te openen teneinde grotere handelsmarges te kunnen bewerkstellingen. Dan kan er namelijk geen sprake zijn van een wisselwerking.
Solidariteit betekent dat de sterkere de zwakkere helpt. Dat wil zeggen dat de meer ontwikkelde landen meer moeten geven dan de minder ontwikkelde landen. En dat houdt in dat er niet alleen een kwantitatieve, maar ook een andere kwalitatieve benaderingswijze dient te worden gevolgd. Het houdt ook in dat degenen die hun markt in eigen land nog niet hebben ontwikkeld, de kans moeten krijgen om deze eerst zelf te ontwikkelen. Wellicht moeten dergelijke markten daarvoor eerst nog een tijdje gesloten blijven, voordat ze kunnen worden geopend.
Wat schieten veel ontwikkelingslanden op met de toezegging dat zij mogen exporteren naar de Europese Unie als zij geen producten hebben om te exporteren omdat zij nog niet eens in staat zijn om hun eigen bevolking te voeden? Tegelijkertijd wordt deze landen echter te verstaan gegeven dat zij, voordat zij naar ons mogen exporteren, eerst hun markten moeten openstellen voor onze diensten en industrie. We zullen nooit tot overeenstemming komen zolang de onderhandelingen dat niveau niet ontstijgen. En ik ben een fervent voorstander van een multilateraal systeem.
Commissaris Mandelson herinnert zich vast nog wel dat ik hem vaak heb gevraagd of hij echt denkt dat de Verenigde Staten belang hebben bij de multilaterale afsluiting van de WTO-ronde. Ik heb altijd gezegd dat ik daar beslist niet in geloof. De Verenigde Staten kunnen hun belangen beter behartigen als zij zich niet hoeven te houden aan een multilaterale overeenkomst. Daarom is het veel belangrijker dat de Europese Unie haar krachten bundelt met de G-20. Dat moet natuurlijk ook worden heroverwogen, omdat er ook reusachtige verschillen bestaan tussen de landen van het Zuiden onderling.
Het kan niet de bedoeling zijn de markten te openen als dat tot gevolg heeft dat de Europese markt wordt overgeleverd aan de Braziliaanse handel in landbouwproducten, die gigantisch is en door drie families wordt gedomineerd. Op die manier help je die landen beslist niet.
Wat naar mijn mening nodig is, is een nieuwe benadering, vanuit andere uitgangspunten. Wij zijn vóór handel. U zegt vaak: wij zijn voor vrije handel. Daarover kun je het ideologisch oneens zijn – ikzelf ben tegen een dergelijke liberalisering, maar dat terzijde. Het gaat er niet zozeer om dat er vrije handel is, maar om het creëren van eerlijke handel. Eerlijke handel is rechtvaardige handel. En “rechtvaardig” betekent niet “gelijke monniken, gelijke kappen”. Als we voor alle landengroepen dezelfde maatstaven hanteren voor tariefverlagingen en de opening van markten, dan is er sprake van gelijke behandeling, maar rechtvaardig is het beslist niet.
U dient het mandaat te wijzigen dat u hebt gekregen. U dient het op deze manier te benaderen. Als u de handel wil stimuleren, moet u rekening houden met de situatie in de verschillende landen en de mate van ontwikkeling in deze landen. Dat moet uw prioriteit zijn.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben absoluut niet verbaasd dat de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie wederom mislukt zijn. Ik dring er al sinds enige tijd op aan om de landbouw van deze onderhandelingen uit te sluiten. De landbouw zorgt maar voor 5 procent van de wereldhandel, maar de schuld voor het mislukken van de besprekingen wordt stevig in de schoenen van de Europese landbouwers geschoven. Waarom zou die 5 procent een belemmering moeten vormen om vooruitgang te boeken bij die andere 95 procent van de wereldhandel? Het wordt tijd dat wij ons daar rekenschap van geven.
Ik heb de besprekingen in het kader van de Doha-ronde afgelopen december in Hongkong bijgewoond en daarvoor ook al die in Cancún. Naar aanleiding daarvan heb ik het Parlement toen geïnformeerd over de verkeerde indruk die wordt gecreëerd, namelijk dat ontwikkelingslanden profijt zullen hebben van een betere toegang tot de Europese markten. Niets is minder waar, maar vandaag zijn in dit Parlement toch weer dezelfde geluiden te horen. De ontwikkelingslanden schieten met een dergelijk gebaar niet echt veel op; in feite geeft de EU de vijftig minst ontwikkelde landen al een vrije toegang tot de markt. Als wij dit verraad op onze Ierse landbouwers toestaan, zijn de rundvleesbaronnen van Zuid-Amerika de grote winnaars. In deze situatie zijn de kleine Europese landbouwers, die toch al weinig te missen hebben, de grote verliezers.
Uit een recente enquête onder Ierse consumenten is bijvoorbeeld gebleken dat slechts één op de vijf mensen vertrouwen heeft in voedsel dat van buiten de Europese Unie wordt ingevoerd. Dat is niet verrassend. Door het verder openstellen van de communautaire landbouwmarkt zouden de voedselveiligheid en de traceerbaarheid van voedingsmiddelen ernstig op de helling komen te staan. Zijn wij bereid om dit onzekere scenario voor het voedsel dat wij onze kinderen geven, te accepteren, met name gezien zulke nachtmerries in het verleden als de gekke-koeienziekte, de ziekte van Creutzfeldt-Jakob of de vogelgriep? Zijn wij bereid om een “vrije toegang voor iedereen” te accepteren nu gebleken is dat Braziliaanse rundvleesproducenten angel dust (PCP) en andere verdachte stoffen gebruiken?
In Ierland hebben wij onlangs het ter ziele gaan van de Ierse suikerindustrie meegemaakt. De Braziliaanse suikerbaronnen profiteren van de recente suikerhervorming terwijl 4 000 Ierse suikerbietenboeren nu zonder werk zitten. Afgelopen december heb ik in Hongkong Koreaanse boeren zien vechten voor het behoud van hun levensonderhoud dat op dit moment wordt bedreigd door transnationale graancorporaties die onder het mom van ontwikkelingshulp proberen om tot een akkoord over die graanleveringen te komen. Dit gaat de verkeerde kant op. Het is duidelijk dat de WTO niet kan slagen als wij Russische roulette met onze voedingsmiddelen en met de bestaansgrond van kleine Europese en Ierse landbouwers willen blijven spelen. Het wordt tijd dat wij verder gaan. Het wordt tijd dat wij de landbouw voorgoed uitsluiten van de onderhandelingen, zodat wij het lot van de Europese landbouwers niet hoeven te verkwanselen.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de opschorting van de onderhandelingen over de Dohaontwikkelingsagenda is niet alleen een zware slag voor de WTO, maar ook voor alle onderhandelingspartners. De WTO heeft een gedeelte van haar geloofwaardigheid verloren, terwijl de mondiale handel bij de vormgeving en de handhaving van internationale regels voor het handelsverkeer is gebaat. Ik ben bang dat de ontwikkelingslanden de rekening van deze opschorting betalen. Ik roep commissaris Mandelson op om zowel multilateraal als bilateraal de belangen van deze landen in het oog te houden.
Een absoluut gebrek aan economisch perspectief in bijvoorbeeld Afrika noopt immers steeds meer mensen hun heil in Europa te zoeken. Ik heb persoonlijk mijn vragen bij de opstelling van de G20. Nieuwe economische macht zal zich immers ook moeten vertalen in nieuwe verantwoordelijkheid. Ik steunde ook immer de oproep van de Amerikaanse handelsgezante Susan Schwab aan China om blijk van deze nieuwe verantwoordelijkheid te geven.
Mijnheer de commissaris, in uw interview met het Duitse tijdschrift Internationale Politik zegt u verder te willen werken om Doha weer op de rails te krijgen. Ik vraag u om mij duidelijk te maken waarop uw optimisme gebaseerd is, te meer daar u zelf aangeeft niet te verwachten dat de onderhandelingen voor het einde van dit jaar worden afgerond. Beschikt u soms over een concrete aanleiding om te veronderstellen dat de Amerikanen alsnog zullen gaan bewegen? Bovendien wil ik u nogmaals oproepen u grondig te bezinnen over de Europese agenda na Doha, dat kon wel eens gewenster zijn dan wij wenselijk achten.
Maria Martens (PPE-DE). – Voorzitter, het is buitengewoon teleurstellend dat de WTO-onderhandelingen voor onbepaalde tijd zijn opgeschort en ik maak mij vooral zorgen over de positie van de ontwikkelingslanden.
De onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie waren erop gericht de positie van de ontwikkelingslanden te verbeteren, zoals we weten, en alle betrokkenen zouden daarvoor iets moeten doen: Europa op het gebied van de invoertarieven voor landbouwproducten, de Verenigde Staten met betrekking tot de interne steun aan boeren, ontwikkelingslanden als Brazilië en India met betrekking tot toegang tot hun markten voor industriële producten etc. En helaas, helaas is er geen vooruitgang geboekt en verdere onderhandelingen kunnen nu lang op zich laten wachten.
Voorzitter, ik wil geen zwarte piet toespelen aan een van de partijen, dat is ook moeilijk als er zoveel partijen rond de tafel zitten, maar gezegd mag worden dat de wijze waarop de Commissaris heeft gehandeld, helaas niet heeft geleid tot de gewenste resultaten en dat het nu moeilijker wordt voor ontwikkelingslanden een sterkere positie in de wereldeconomie te verwerven.
Ik ben wel blij dat de Commissaris een en andermaal zijn engagement voor de ontwikkelingslanden uitspreekt en daar houd ik hem graag aan. De feiten kunnen we niet veranderen en daarom is het belangrijk naar de toekomst te kijken en vooral die van de ontwikkelingslanden.
Tijdens de onderhandelingsronde was er in principe overeenstemming bereikt over een aantal punten die voor ontwikkelingslanden erg belangrijk zijn. Ze zijn al aan de orde geweest: “Aid for Trade” (hulp voor handel), geen invoerrechten voor de armste landen, handelsfaciliteiten, bijzondere en gedifferentieerde behandeling en zo meer. Dat zou een grote stap voorwaarts zijn geweest, maar staat nu op losse schroeven. Ik begrijp dat de commissaris deze afspraken toch zoveel mogelijk wil laten doorgaan en dat is goed, maar mijn vraag is dan: hoe is dat volgens de commissaris op deze terreinen mogelijk? Kunnen de plannen toch nog geïmplementeerd worden en zo ja, hoe?
Een laatste punt betreft de EPO's, die verband houden met de WTO. Wij hebben nog geen concrete voorstellen gezien en daarom is mijn vraag: wat is volgens de commissaris de invloed van de opschorting van de WTO-onderhandelingen op de ontwikkelingen van de EPO's? Denkt de commissaris dat er in het kader van de EPO-onderhandelingen ruimte is om een stap extra te doen voor de ACS-landen?
Erika Mann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, ik heb het genoegen mogen smaken om als lid van dit Parlement twaalf jaar lang het handelsbeleid te volgen. Ik heb drie commissarissen meegemaakt en ik weet hoe ingewikkeld dit onderwerp is. Dit Parlement heeft alle ontwikkelingen in de onderhandelingen meegemaakt. Het heeft meegemaakt hoe moeilijk het is om multilaterale onderhandelingen te voeren. En ook hoe moeilijk het is om te begrijpen wat een modern handelsbeleid en een moderne handelsstrategie inhouden.
Persoonlijk ben ik erg sceptisch of we het altijd wel goed begrijpen. Ik kan de opmerkingen die de commissaris zojuist maakte op veel punten volgen, en ik ben hem dankbaar dat hij verwees naar de nieuwe mededeling van de Commissie “Global Europe: Competing in the World” die wij binnenkort zullen ontvangen. Zo nu en dan sta ik ook sceptisch tegenover de zelfkritiek die we uitoefenen en weet ik ook niet goed of wij de veranderingen wel goed begrijpen die wij zich zien voordoen in de wereld.
Enerzijds is het zeker niet moeilijk om kritiek te leveren op de Amerikanen – en er zijn vele aanleidingen om dat te doen – maar het is ook belangrijk om te vermelden dat, om redenen die collega-afgevaardigden al hebben vermeld, men ook in ontwikkelingslanden – waaronder bijvoorbeeld Brazilië - huiverig is om het met de WTO eens te zijn. Een verdere factor is wellicht ook dat China een wereldhandelspartner is geworden en dat de activiteiten van China in bijvoorbeeld Mexico of in andere landen een ernstiger uitwerking hebben dan in de EU of de Verenigde Staten.
Er zijn zoveel redenen, en ik voel het soms als een gemis dat het debat over een modern handelsbeleid, waarvan u zelf in uw document rept, niet diepgaander wordt gevoerd, zoals dat zou moeten. Daarbij hoort ook het besef dat de lidstaten in de EU heel verschillende standpunten innemen ten aanzien van de uitdagingen van de globalisering. Wij hebben landen die erg open zijn omdat zij zich dat kunnen permitteren, maar we hebben ook landen die pas heel laat hun hervormingen hebben doorgevoerd en een omslag hebben gemaakt, iets waardoor zij nu in de problemen zitten.
We zien dat bij de textieldiscussie, we zien dat bij de discussie over het tegengaan van dumping van schoenen, en er zijn nog vele andere voorbeelden. Wat ik eenvoudigweg mis, is dat wij echt grondig nadenken over wat wij verstaan onder modern handelsbeleid.
Daartoe behoort, zoals gezegd, de rol van China. Hebben wij echt wel goed in de gaten wat het betekent om China op te nemen in de WTO? Commissaris, ga toch de discussie met ons aan over het toelaten van Rusland tot de WTO. Ik mis dit debat over de uitwerkingen en gevolgen. Ik ben een groot voorstander van een dergelijk debat. Dit Parlement heeft zich er al in 2002 voor uitgesproken, net als voor het aangaan van bilaterale onderhandelingen met Azië. Ik mis echter de diepgang in het debat met dit Parlement en met de verantwoordelijke commissie.
Ik mis de discussie over wat het betekent als wij de GATS+-onderhandelingen ingaan in het kader van de bilaterale ronde. Ook op dit punt geldt: u hebt gelijk, maar ik mis de discussie.
Wat ik bijzonder mis in de discussie over een modern handelsbeleid is dat dit Parlement er volledig bij wordt betrokken, en wel al bij de beraadslagingen over de onderhandelingen, en niet pas als wij onze goedkeuring moeten verlenen aan de onderhandelingsresultaten.
We hebben al eens de verklaring van Stuttgart tot stand gebracht tussen Commissie, Raad en Europees Parlement, volgens welke het Europees Parlement volledig of in ieder geval uitvoerig wordt geraadpleegd. Ik zou u willen adviseren om hiertoe opnieuw over te gaan, en ik hoop dat u het daarmee eens bent.
Sajjad Karim (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de opschorting van de Doha-ronde voor onbepaalde tijd brengt grote risico’s voor de mondiale economie met zich mee. Hierdoor worden niet alleen gelijkheid en welvaart voor de ontwikkelingswereld bedreigd, maar ook banen, groei en zekerheid in Europa, evenals de toekomst van het multilaterale handelsstelsel zelf. Dit zou ertoe kunnen leiden dat wij in plaats van een wereldwijde liberalisering van de handel nu met een explosie aan discriminerende bilaterale en regionale overeenkomsten geconfronteerd worden waardoor het multilaterale en op regels gebaseerde WTO-stelsel wordt uitgehold.
Hoewel sommigen zullen beweren dat het beter is geen overeenkomst te sluiten dan een overeenkomst die slecht is voor de ontwikkelingslanden, zullen deze landen zonder de bescherming van de WTO kwetsbaar zijn en in een unilaterale vechtpartij om dominante handelsposities gebruikt en misbruikt worden; u gaf dat zelf ook al aan, commissaris. Een mislukking betekent dat het vacuüm dat ontstaat wanneer er geen impulsen meer zijn om het afbouwen van de belemmeringen te bevorderen, opgevuld zal worden door een hernieuwd handelsprotectionisme. De groei van de wereldeconomie zal daardoor afnemen terwijl de mondiale handelsongelijkheden juist zullen toenemen. Ook zullen de financiële markten onstabieler worden en zal de internationale economische samenwerking verder afbrokkelen. Nu het WTO-stelsel uitgehold dreigt te worden, overheerst de speculatie over de vorm die een mogelijk “Plan B” zou moeten aannemen: wellicht die van een soort Oost-Aziatische vrijhandelszone of wellicht die van het Japanse voorstel voor een pan-Aziatisch veelomvattend partnerschap inclusief India, Australië en Nieuw-Zeeland. Door beide opties zou een nieuw Aziatisch blok worden gecreëerd dat samen met de Europese Unie en de NAFTA voor een tripolaire wereld zou zorgen met alle instabiliteiten die daar inherent aan verbonden zijn.
Is de Commissie het ermee eens dat er een dringende noodzaak voor een Plan B bestaat waarin het wereldhandelsbeleid weer op het juiste spoor wordt gezet en de EU een essentiële rol speelt om de wereldhandelsorde vorm te geven? Is de Commissie het ermee eens dat een dergelijke strategie op de volgende drie doelstellingen gebaseerd dient te zijn: nieuw leven inblazen in de Doha-onderhandelingen; het aanbieden van een ambitieus alternatief om het liberaliseringproces opnieuw in gang te zetten op een zo breed mogelijke basis voor het geval onze primaire doelstelling niet wordt verwezenlijkt; en het tegengaan van de proliferatie van preferentiële afspraken tussen kleine groepen landen?
Keer op keer heb ik mij tot u gewend, commissaris, en aandacht gevraagd voor het zwartepietenspel dat de vooruitgang op dit gebied zo belemmert. Het wordt tijd dat wij het beschuldigende vingertje laten zakken. Uit het initiatief “Everything but Arms” (Alles behalve wapens) blijkt dat Europa goede dingen kan doen, maar dat kunnen en moeten wij wel doen voordat het mandaat van de VS verloopt. Als dat mandaat verloopt, verdwijnt namelijk ook onze kans om armoede de wereld uit te bannen en de voordelen van de globalisering eerlijk te verdelen.
Vittorio Agnoletto (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de tot nu toe behaalde resultaten van de Doha-ronde - zoals de resultaten van de TRIP’s-overeenkomst over toegang tot medicijnen - hebben rampzalige gevolgen voor de levensomstandigheden van miljoenen mensen. Het is nu wel duidelijk geworden dat de leus “vrije handel = minder armoede” slechts een lokaas was om de landen in het Zuiden van de wereld, de armste landen, ertoe over te halen de verwachtingen van de geïndustrialiseerde landen te onderschrijven.
De ware reden waarom de WTO-onderhandelingen werden onderbroken, was dat de zes belangrijkste landen de belangen van hun agro-industrie verdedigden en het niet met elkaar eens konden worden. De andere 143 landen waren uitgesloten van de onderhandelingen. Volgens de FAO is het tot een mislukking gekomen omdat heel de discussie draaide rondom vrijhandel en niet rondom billijke handel. Geen overeenkomst is beter dan een slechte overeenkomst.
De onderbreking van de onderhandelingen kan een gelegenheid zijn om het onderhandelingsmandaat van de Commissie te herzien en toe te spitsen op: 1) de hervorming van de WTO, die transparanter, inclusiever en democratischer moet worden, deel moet gaan uitmaken van het VN-bestel en gedwongen moeten worden om zich bij haar beslissingen te houden aan het volkenrecht, 2) de herziening van de drie belangrijkste overeenkomsten die momenteel op de agenda staan: landbouw, intellectuele eigendom en diensten, 3) een bindend referentiekader voor de activiteiten van transnationale ondernemingen, 4) een hiërarchie tussen eerbiediging van de rechten van de volkeren en vrije handel, met inbegrip van de eerbiediging van de op 14 februari door het Parlement aangenomen mensenrechtenclausule, en 5) de weigering om de op multilateraal vlak afgesproken regels op bilateraal of regionaal vlak te ondermijnen, naar voorbeeld van de EPA-onderhandelingen met de ASC-landen.
Daniel Varela Suanzes-Carpegna (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de mondelinge vraag van onze Commissie internationale handel is relevant en opportuun. Het Europees Parlement kan zijn hoofd niet afwenden wanneer zulke belangrijke multilaterale onderhandelingen opgeschort worden, onderhandelingen die zo veel hoop hebben geschapen op een beter georganiseerde, transparantere, vrijere en meer rechtvaardige wereldhandel.
Voor de concrete aspecten waarover we hier debatteren verwijzen we naar de ontwerpresolutie die door onze fractie is ingediend. Maar we willen er graag op wijzen dat een mislukking van de Doha-ronde een mislukking voor de wereldhandel en voor het multilaterale handelssysteem zal zijn, want een dergelijke mislukking brengt de resultaten die al zijn bereikt in de vorm van preferentiële douanerechten en preferentiële handel in gevaar en zal leiden tot een wildgroei van elkaar overlappende handelsregels, wat het leven van bedrijven er niet gemakkelijker op zal maken.
We moeten in alle openlijkheid de echte, fundamentele oorzaken van deze mislukking blootleggen. We moeten de landen veroordelen die zich inflexibel hebben opgesteld en de onderhandelingen hebben geblokkeerd, en we moeten niet opgeven, maar de onderhandelingen weer oppakken en de vooruitgang die al was gerealiseerd benutten om de Doha-ronde alsnog tot een goed einde te brengen, in het belang van een eerlijkere globalisering en in het belang van de WTO zelf. De toekomst van deze organisatie staat op spel; de kans bestaat dat de WTO ernstig verzwakt uit deze crisis tevoorschijn zal komen. We moeten serieus nadenken over de vraag hoe we de mechanismen van de WTO up-to-date kunnen brengen en kunnen moderniseren en democratiseren.
Wij als Europees Parlement moeten de rol die we onszelf hebben toebedeeld blijven spelen door serieus en zorgvuldig gevolg te geven aan de ontstane situatie en een uitweg te vinden uit de huidige impasse, in het belang van iedereen, maar in de eerste plaats, zoals hier is gezegd, in het belang van de minst ontwikkelde landen.
Mijnheer de commissaris, we zijn erg blij met uw aanwezigheid hier en met de informatie die u ons heeft gegeven, en u moet weten dat u op dit Parlement kunt rekenen, zoals hier eveneens al is gezegd, bij het weer vlot trekken van deze onderhandelingen.
Javier Moreno Sánchez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, donkere wolken verzamelden zich afgelopen juli boven de handelsbesprekingen in Genève. Ondanks het hoopvolle signaal dat de G8 enkele dagen eerder nog had afgegeven in Sint Petersburg, werd het in het hoofd van sommige onderhandelaars zo schemerig dat de onderhandelingen over de Doha-ronde voor onbepaalde tijd werden opgeschort.
Voetbalwedstrijden worden ook onderbroken als het weer te slecht wordt, maar ze worden uitgespeeld wanneer de mist is opgetrokken of het noodweer is opgehouden.
De huidige situatie moet ons niet somber stemmen en ook geen schaduw werpen op de politieke wil om door te gaan op de weg van het multilateralisme en van de ontwikkeling. We moeten blijven strijden voor het behoud van een internationaal, multilateraal handelssysteem met duidelijke, transparante en bindende regels, waar alle landen, en vooral de ontwikkelingslanden, volledig aan kunnen deelnemen en voordeel van hebben.
Als we dat niet doen komen we in de jungle van het bilateralisme terecht, waarbij het ingewikkelde netwerk van de meer dan 250 bilaterale verdragen die op dit ogenblik van kracht zijn, nog verder uitgebreid zou worden, de ontwikkelingslanden gestraft zouden worden en darwinistische, protectionistische en discriminatoire neigingen de vrije teugels zouden krijgen.
Mijnheer de commissaris, wat gaat er gebeuren met de afspraken en overeenkomsten die afgelopen december in Hongkong zijn bereikt, vooral op het gebied van ontwikkeling? Blijft het concept van de single undertaking van kracht in de strategie van de Commissie? Zal de afschaffing van de exportsubsidies per 2013 gehandhaafd blijven? Wat gaat er gebeuren met de onderhandelingen over katoen? Welke landen zijn bereid om al deze akkoorden toe te passen?
Aan de andere kant werd in Genève gezegd dat alle onderhandelaars zichzelf tot de verliezers kunnen rekenen. Tot de verliezers kunnen zich ook alle burgers rekenen, en met name de burgers van de minst ontwikkelde landen.
Welke initiatieven heeft de Commissie in gedachten om aan de burgers uit te leggen dat de WTO niet dood is en nog steeds het beste instrument is voor de regulering en bevordering van een rechtvaardige en vrije wereldhandel?
Godelieve Quisthoudt-Rowohl (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, uiteraard is het in principe erg dat de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha worden opgeschort, maar iedere crisis biedt ook kansen. Het heeft ook weinig zin om, zoals we dat in de afgelopen jaren hebben gedaan, van de ene ronde naar de andere te hobbelen, steeds te zeggen dat we niet tevreden zijn, en toch maar door te gaan. Daarom moet de tijd die we nu hebben ook een tijd zijn waarin we nadenken.
In theorie begrijpen we allemaal dat de WTO met 150 lidstaten niet zo kan worden geleid als met de 23 lidstaten die de organisatie aanvankelijk telde. Waarom trekken we daaruit geen bijzondere conclusies? Waarom kunnen we er niet een keer over nadenken wat al met al de Europese belangen zijn en wat onze positie is in de verschillende sectoren? We zijn er niet door gewoon te zeggen dat de landbouw maar twee of drie procent van het totale handelsvolume uitmaakt, want dit betreft in werkelijkheid grote delen van de Europese Unie en het zou onze maatschappijvorm veranderen. We dienen dus een allesomvattend concept te vinden. Het is echt de moeite waard om te zoeken naar dit concept.
WTO-onderhandelingen, handelsonderhandelingen die worden gevoerd als een potje kwartetten – “jij krijgt drie koeien van mij, mag ik dan van jou twee vissen?” – leveren niets meer op. Als de differentiatie van de landen gestaag toeneemt – iets wat de commissaris ook heeft gezegd – waarom denken we dan in categorieën als multilateraal of bilateraal? Waarom kunnen we niet in categorieën gaan denken zoals multiregionaal?
We kunnen in deze gedifferentieerde wereld niet alle landen meten met dezelfde maat. Hoeveel we ook van het ontwikkelingsbeleid houden – en dat geldt ook voor mijzelf – we hebben als Europese Unie ook verplichtingen jegens onze eigen burgers.
Wat erg belangrijk is voor deze besprekingen, en dat heeft het mislukken ervan ook laten zien, is een sterkere betrokkenheid van de parlementen bij de onderhandelingen. Het is niet genoeg voor een parlement om zich er uiteindelijk al dan niet akkoord mee te kunnen verklaren. We klagen al dat de burgers er niet bij worden betrokken, dus moeten in ieder geval hun vertegenwoordigers het recht hebben om bij de onderhandelingen te zijn en in ieder geval te worden aangehoord. Wij zijn tenslotte degenen die het straks moeten uitleggen aan onze kiezers.
Margrietus van den Berg (PSE). – Voorzitter, toen de Doharonde eind juli voorlopig tot stilstand kwam, hadden we al kleine stapjes op weg naar eerlijke handel gezet. Er was immers afgesproken dat alle exportsubsidies voor landbouwproducten in 2013 zouden worden afgeschaft en dat na de EU ook de VS en Japan voor 97 procent van alle producten vrije markttoegang aan de minst ontwikkelde landen zouden garanderen, er was overeenstemming over een uitgebreid pakket hulp voor handel en tot slot hadden de Amerikanen gezegd dat ze wilden beginnen met de afbraak van hun steun aan de katoensector.
Dat was na vijf jaar een zwaarbevochten resultaat. Maar natuurlijk, de handtekening ontbreekt en naar mijn mening mogen de armste landen, collega's, dat heb ik hier ook gezegd, daar niet de dupe van worden. Het is domweg voor het behalen van de millenniumdoelstellingen in 2015 essentieel dat deze maatregelen worden doorgevoerd.
Nu heeft de commissaris op een schriftelijke vraag van mij gezegd dat hij bereid is voor de armste landen een frontloading met dit pakket voor te stellen. Commissaris, kunt u dat hier in dit debat nog een keer bevestigen? Kunt u ook bevestigen dat de EU bereid is desnoods eenzijdig haar exportsubsidies in 2013 af te schaffen?
Tegelijkertijd, bent u ook niet van mening dat zo'n frontloadingaanpak voor de minst ontwikkelde landen zou kunnen helpen om de zaak weer vlot te trekken? Want mijn mening blijft dat als men bilateraal, multilateraal, regionaal, of hoe we het ook noemen, feitelijk tussen de sterksten zaken doet, met name die zwakste landen daarvan het slachtoffer zullen worden. U hebt dat zelf meerdere keren gezegd. Terecht zegt u dan ook: zij zullen de prijs daarvoor betalen, dat mag niet gebeuren, dus moeten we alsnog inzetten op dat multilaterale handelsakkoord.
Laat de strijd tegen armoede niet het slachtoffer worden van vastgelopen onderhandelingen. Als de wereldhandelsronde niet gered kan worden, red dan in ieder geval de millenniumdoelen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, eindelijk wordt er licht geworpen op de hypocrisie die heerst op het gebied van de internationale handel op deze planeet, in de dialoog tussen namakers, leugenaars en dieven. Als de situatie niet zo ernstig zou zijn, zou iedereen opgelucht zijn dat de wolven nu in hun ware gedaante uit hun schuilplaats in het bos komen, en dat de tovenaarsleerlingen de fabel van de bedrieger bedrogen opnieuw leren.
U heeft gelijk, mijnheer Mandelson, dat u de bijeenkomst van Canberra in Australië, over een week of twee, boycot, want zo snel mag de Wereldhandelsorganisatie niet ten grave worden gedragen. De situatie is ernstig, want de regeringen hebben blijk gegeven van hun onvermogen om het collectieve goed dat wereldhandel heet, te beheren en, erger nog, om een ontwikkelingsagenda vast te stellen.
Ik zou een paar opmerkingen willen maken en een voorstel willen doen. Zou het, wat de Doha-agenda betreft, niet beter zijn om ons te richten op het ontwikkelingsdeel, waarover consensus bestaat, en de hervorming van de internationale handel te laten rusten totdat de ontwikkelingslanden sociale en milieunormen hebben ingevoerd op basis waarvan eerlijke wereldconcurrentie mogelijk is?
Mijn tweede opmerking betreft de landbouw. De Europese Unie zou in de toekomst geen enkele concessie meer moeten doen totdat duidelijker is hoe de landbouw er in die toekomst, na 2013, zal uitzien, met name gezien het grote ontwikkelingspotentieel van de biotechnologie en de problemen rond de menselijke voedselvoorziening, die zich onherroepelijk zullen aandienen.
De vraag is de volgende: kunt u ons garanderen, mijnheer de commissaris, dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals dat op dit moment fungeert na de hervorming van 2003, verenigbaar is met de huidige WTO-regels en dat we geen verliezers dreigen te worden in een geschil dat wordt voorgelegd aan de geschillencommissie?
Gezien het onvermogen van de regeringen om tot een akkoord over de internationale handel te komen, stel ik tot slot voor dat er onder auspiciën van de Interparlementaire Unie en ons Europees Parlement zo snel mogelijk een parlementair initiatief komt, met als doel de wettige vertegenwoordigers van de volkeren te raadplegen over dit dossier en de regeringen een aanbeveling te doen over de weg die zij kunnen inslaan om een oplossing te vinden voor de huidige chaos in de internationale handel.
Glenys Kinnock (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, uit wat de commissaris en anderen hebben gezegd, blijkt duidelijk dat veranderingen in de landbouw essentieel zijn om een einde te maken aan het armoedige bestaan van miljoenen landbouwers in Afrika, Azië en Latijns-Amerika.
Reëel gezien, mijnheer de commissaris, zijn er geen vooruitzichten op een breder akkoord over industriële producten en diensten als de rijke wereld geen oplossing vindt voor de noodzaak van een eerlijkere en betere toegang tot onze markten. Zoals u en anderen ook al hebben opgemerkt, is het alternatief van regionale handelsovereenkomsten een grote stap achteruit die het cruciale beginsel van de non-discriminatie zou ondermijnen. De meeste arme landen van de wereld, waaronder de ACS-landen, zouden van dergelijke overeenkomsten namelijk uitgesloten worden, want dat zijn nu eenmaal per definitie over het algemeen kleine, kwetsbare landen met een geringe economische betekenis.
Voordat u de onderhandelingen weer oppakt, commissaris, moeten de rijke landen een oplossing hebben gevonden voor de subsidies en de dumping, met name met betrekking tot katoen. Er is ook dringend behoefte aan een besluit over “Aid for Trade”. Daarvoor dient meer financiële steun gegeven te worden zonder kleine lettertjes. Daarnaast dient er bij de voorbereidingen rekening mee te worden gehouden dat het tempo en de mate waarin de markt wordt opengesteld, cruciaal zijn voor de ontwikkelingelanden. Dat geldt ook voor de speciale en differentiële behandeling en de tariefbescherming.
Iemand zei dat het gevaar bestaat dat er een grote stroom handelsklachten bij de WTO wordt ingediend. Ik vind dat er een ingrijpende herziening van het sanctiemechanisme nodig is, een mechanisme dat op dit moment slechts in werking wordt gesteld als de klager een van de grote spelers op de wereldmarkt is. De ACS-landen die van handelsproducten afhankelijk zijn, weten dat maar al te goed en beseffen ook dat zij hier de dupe van zijn.
“Zwaaien of verzuipen”, het is soms erg moeilijk om die twee dingen uit elkaar te houden. Een multilaterale overeenkomst is van essentieel belang. Wij zitten niet te wachten op regionale, bilaterale overeenkomsten.
U staat voor een immense opdracht, mijnheer de commissaris, een opdracht die een groot beroep zal doen op uw diplomatieke vaardigheden en uw capaciteiten om een consensus tot stand te brengen. Dat geldt overigens ook voor de andere betrokkenen. Wij wensen u alle goeds bij het voltooien van die opdracht.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij voortdurend verbaasd over het optimisme van de commissaris gedurende het verloop van deze onderhandelingen. Velen van ons waren van mening dat zij vanaf de start tot mislukken gedoemd waren, met name omdat de EU veel te vroeg al te veel toegaf en de VS in het begin heel weinig toezeggingen deden en daar ook vervolgens hardnekkig in volhard hebben.
U heeft zelf al gezegd, commissaris, dat er te veel nadruk op de landbouw is gelegd. De landbouw krijgt nu te veel schuld in de schoenen geschoven voor deze schijnbare mislukking van de onderhandelingen. Er zijn te hoge verwachtingen omtrent Doha gewekt in verband met de mogelijkheden van deze onderhandelingsronde om de armen een betere toekomst te bieden. Ik heb hier al eerder gezegd dat de armen in veel te veel onderhandelingen veel te vaak als argument worden gebruikt. Hun belangen zijn in die onderhandelingen tot nu toe niet op een goede manier gediend.
Wat de voedselvoorziening betreft, is de prijs voor de landbouw en consumenten in de EU kolossaal - dat heeft u vanochtend hier voor ons geschetst: een inkrimping van 20 miljard dollar per jaar. Ik vraag mij af of wij ook namen en gezichten aan die inkrimping kunnen koppelen. Wij zijn ons aan het terugtrekken van de melk-, pluimvee- en graanmarkten, en dan heb ik het nog niet eens over de rundvleesmarkt. Ik ken niet veel arme landbouwers die hiervan zullen profiteren, maar ik ken er wel veel in de G20 die niet arm zijn en die hier aanzienlijk profijt van zullen hebben. In mijn optiek is geen overeenkomst inderdaad beter dan een slechte overeenkomst.
Als de armen in de wereld voedsel om te eten en schoon water om te drinken nodig hebben - en wij weten dat dat het geval is - dan zou dat via Doha nooit gerealiseerd zijn. Het spijt me dat ik het zo moet zeggen, maar het is de waarheid. Daarnaast moeten wij ook oog hebben voor een reële bedreiging voor de Europese Unie. Wij hebben onze normen voor de voedselproductie verhoogd en wij maken ons druk om de milieubescherming en het dierenwelzijn. Dergelijke kwesties hebben in Doha geen moment op de agenda gestaan en daarom heeft een eerlijke handel voor landbouwers overal ter wereld ook nooit echt tot de mogelijkheden behoord.
Ik heb een aantal vragen voor de commissaris, waaronder een heel specifieke vraag. Ik zal de eerste vraag zelf beantwoorden: Is de wereldhandel - de vrije handel - in staat om wereldwijd een adequate voedselvoorziening te waarborgen? Ik denk van niet. Wij moeten de kwestie van de voedselproductie op dezelfde manier benaderen als wij op dit moment met het energievraagstuk doen. Tot slot de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Deze zijn thans onderwerp van discussie en wij zullen nog meer water bij de wijn moeten doen. Is de situatie waarin wij nu aan de onderhandelingstafel zijn beland, dan inderdaad een gevolg van het feit dat wij veel te snel te veel toezeggingen hebben gedaan?
David Martin (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat de opmerking van de vorige spreker, mevrouw McGuinness, over de arme landen betreft, staan wij echt lijnrecht tegenover elkaar. Het alternatief voor een succesvolle Doha-ronde dient zich helaas al aan. Het is een stap achteruit op weg naar een wereld van ongelijke en selecte bilaterale overeenkomsten: overeenkomsten waardoor veel arme landen nu al gedwongen worden om slechtere voorwaarden te accepteren wat de markttoegang en de intellectuele eigendomsrechten betreft; overeenkomsten waardoor de armste landen wederom in de kou blijven staan. Ik ben van mening dat wij nog steeds die extra stap kunnen en moeten zetten om te waarborgen dat deze onderhandelingsronde, waarin ontwikkeling echt centraal staat, succesvol wordt afgerond. Dat kost tijd. Wat de korte termijn betreft, moeten wij ervoor zorgen dat de positieve punten die in Hongkong zijn afgesproken niet verloren gaan: de historische overeenkomst om uiterlijk 2013 de uitvoersubsidies af te schaffen; een tarief- en quotavrije toegang voor de armste landen, gebaseerd op het Europese vooruitstrevende programma “Everything but Arms” en een aanzienlijke inspanningsverplichting om de hulp voor de handel uit te breiden teneinde de aanvoercapaciteit en de handelsgerelateerde infrastructuur in de minst ontwikkelde landen te verbeteren.
Alle lof voor de commissaris voor de flexibiliteit die hij aan de dag heeft gelegd sinds het afbreken van deze specifieke onderhandelingsronde om alsnog het ontwikkelingspakket te kunnen redden - helaas moet ik wederom constateren dat die flexibiliteit bij een aantal van onze onderhandelingspartners ontbreekt.
Temidden van de inventarisatie die zich nu binnen de WTO afspeelt, komt het verslag van de taskforce “Aid for Trade” van die organisatie precies op tijd. In dat verslag wordt benadrukt dat het noodzakelijk is om extra hulp te geven die afgestemd is op de behoeften; hulp die erop gericht moet zijn om de armste landen in staat te stellen om deel te nemen aan het mondiale handelsstelsel. “Aid for Trade” wil niet zeggen dat wij geen succesvolle afronding van de Doha-ronde nodig hebben, maar tot die tijd blijft dit wel een belangrijk instrument om de technische en logistieke uitdagingen aan te kunnen gaan waar deze landen mee worden geconfronteerd bij het aanbieden van hun goederen op de wereldmarkt.
Door het mislukken van de Doha-besprekingen en de teleurstellingen rondom de daaraan verbonden doelstellingen is “Aid for Trade” politiek gezien nog nooit zo relevant geweest. Het is in het belang van alle landen, ook van de ontwikkelde en de verder gevorderde ontwikkelingslanden, om op een multilaterale basis financiële middelen uit te trekken om ervoor te zorgen dat er adequate investeringen in de handelsgerelateerde infrastructuur worden gedaan om de armste landen in staat te stellen dankzij de handel de armoede achter zich te laten.
Ik hoop dat de EU - en met name de Commissie - een voortrekkersrol op dit gebied zullen spelen.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij begrijpen allemaal dat de WTO-onderhandelingen problematisch en ingewikkeld zijn en wij steunen de commissaris en zijn team. De EU heeft een goed aanbod op tafel gelegd; wij hadden op serieuze tegenaanbiedingen gehoopt, maar wij zijn uiteindelijk van een zeer koude kermis thuisgekomen.
Het is nu absoluut zaak dat de EU morele moed en leiderschap toont. Heeft de Commissie de potentiële voor- en nadelen overwogen die verbonden zijn aan het unilateraal afschaffen door de EU van al haar subsidies en invoertarieven voor landbouwproducten? Heeft de Commissie zich ook afgevraagd hoe de EU, de ontwikkelingslanden en de WTO-onderhandelingen hiervan zouden kunnen profiteren?
In Nieuw-Zeeland schreeuwden de landbouwers moord en brand toen hun subsidies werden afgeschaft. Toch behoren zij nu tot de meest efficiënte landbouwers ter wereld. In feite dwingen zij andere handelsblokken er zelfs toe om tarieven en andere belemmeringen voor hun producten te hanteren.
Wij leven niet meer in een naoorlogs Europa. Toen was de bezorgdheid over de voedselveiligheid terecht. Wij moeten er nu absoluut voor zorgen dat de landbouwers van de EU ook de 21e eeuw binnengaan. Wij moeten moreel leiderschap tonen door termijnen te stellen voor het afschaffen van zowel subsidies als tarieven, zodat de producten uit minder ontwikkelde landen kunnen profiteren van de toegang tot nieuwe markten en de landbouwers van de EU tot de meest efficiënte landbouwers ter wereld gaan behoren. Op die manier kunnen wij tevens de doelstelling van de liberalisering van de diensten verwezenlijken zodat de Europese talenten de wereld kunnen veroveren.
De Voorzitter. Dank u mijnheer Kamall. Er zijn niet echt veel landbouwers in uw kiesdistrict, wel?!
Kader Arif (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer de commissaris, het is zojuist al gezegd, voor al diegenen die hechten aan de multilaterale structuur is het bruusk tot stilstand komen van de uitvoering van het werkprogramma van Doha voor ontwikkeling, dat ertoe zou moeten leiden dat de handelsregels in dienst van de ontwikkeling worden gesteld, zeer slecht nieuws. We weten wat ons te wachten staat bij een definitieve mislukking: een sterke uitbreiding van het aantal regionale, bilaterale akkoorden, wat altijd ten koste gaat van de zwaksten. In elk geval druist dit volledig in tegen onze doelstellingen, die gericht zijn op het herstel van het evenwicht in de regels van de internationale handel ten gunste van de ontwikkelingslanden.
Het was de bedoeling om via deze ronde te zorgen voor een eerlijker verdeling van de voordelen van de globalisering en rekening te houden met de verschillen in ontwikkelingsniveau, en ook om de ontwikkelingslanden een betere markttoegang te bieden zonder hen tot elke prijs te dwingen hun eigen markten open te stellen. Deze onderhandelingen waren zeker niet volmaakt, maar zij brachten in elk geval vooruitgang, het is al gezegd. Deze vooruitgang, deze verworvenheden zouden veiliggesteld moeten worden, en ik ben wat dat betreft blij met het voornemen van commissaris Mandelson. Dat is onontbeerlijk, het weer op gang brengen van de onderhandelingen staat voorop, maar vooruitgang boeken is ook hervormen, en de kwestie van de hervorming van de WTO ligt nu op tafel.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil van meet af aan zeggen dat ik het volledig eens ben met de benadering van commissaris Mandelson en met de gevoeligheden die hij tot uiting heeft gebracht. Het lijdt geen enkele twijfel dat een succesvolle afsluiting van de onderhandelingen in de Doha-ronde ons fundamentele doel moet zijn. Dat is in het belang van de Europese Unie en de lidstaten.
Een succesvolle afsluiting mag echter niet betekenen dat wij bereid zijn ongeacht welke prijs te betalen. Evenmin mag de Europese Unie daarvoor unilaterale concessies gaan doen.
Mijns inziens is het moment gekomen om een antwoord te geven op een cruciale vraag van strategisch belang: kan met de institutionele organisatie van de Wereldhandelsorganisatie, zoals wij die sinds de oprichting van de WTO in 1995 kennen, het strategische doel van de Europese Unie, te weten een democratisch, multilateraal handelssysteem, worden bereikt? Ik vrees dat onze ervaringen tot nu toe en de mislukking van de onderhandelingen in de Doha-ronde hebben aangetoond dat het antwoord “nee” is.
De Wereldhandelsorganisatie produceert nu meer crises dan ze oplost. Daarom is het voor mij van prioritair, strategisch belang dat de Europese Unie een initiatief neemt voor een grootscheepse, ambitieuze en democratische hervorming van de Wereldhandelsorganisatie. Eveneens is het voor mij van strategisch belang dat de Europese Unie een geïntegreerde beleidsstrategie op handelsgebied opzet voor de ontwikkeling van bilaterale en regionale handelsbetrekkingen.
Dat is nu precies wat de Verenigde Staten doen, mijnheer Mandelson, en dat weet u heel goed. Zij zijn hun bilaterale en regionale handelsbetrekkingen aan het ontwikkelen, los van de Doha-ronde. Wij moeten hetzelfde doen; daar komen wij niet onderuit.
Tegenwoordig zien wij regionale en mondiale machtsverhoudingen ontstaan niet alleen op handelsgebied maar ook op politiek gebied. De Europese Unie mag in deze grote, strategische touwtrekkerij geen verstek laten gaan.
Harald Ettl (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gevaar is niet denkbeeldig dat langdurige opschorting van de Doha-onderhandelingen opnieuw leidt tot een sterke toename van het aantal bilaterale vrijhandelsverdragen. De dupe van een dergelijke ontwikkeling zijn zonder meer de armste landen van deze wereld, maar ook de behartiging van de belangen van werknemers wordt dan alsmaar moeilijker.
Van onze ambitieuze doelstelling om tot een ecologisch en sociaal duurzame wereldeconomie te komen, is nog maar weinig over. Sinds de jaren zeventig hebben de industrielanden zichzelf de verplichting opgelegd om 0,7 procent van hun bruto binnenlands product te besteden aan ontwikkelingssamenwerking. In 2005 was dat een magere 0,33 procent. Een soort wereldwijd Marshallplan zou een nieuw initiatief kunnen zijn waar beide zijden baat bij hebben, waarbij enerzijds de armste landen ter wereld hulp krijgen om de armoede uit te bannen doordat er eerlijke marktkansen worden gecreëerd en anderzijds ecologische en sociale dumping wordt voorkomen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is een erg nuttig debat geweest omdat het onze doelgerichtheid heeft vergroot, tot meer inzicht heeft geleid en mij een leidraad voor mijn werkzaamheden heeft gegeven. Dat zijn nu precies de essentiële taken die het Parlement ten opzichte van de Commissie heeft.
Ik ben nieuw als commissaris en ik weet niet wat er in het verleden is gebeurd en welke precedenten er zijn geschapen, maar ik voel intuïtief dat de informatie-uitwisseling, de raadpleging en de dialoog die ik met dit Parlement en de Commissie internationale handel heb, zeer sterk zijn; in ieder geval veel omvattender, frequenter en diepgaander dan ik als minister in mijn nationale parlement gewend was. Ik sta positief tegenover de diepgang en intensiteit van deze contacten, maar ik ben enigszins verrast door de kritiek die naar voren is gebracht. Ik weet niet of die kritiek slechts van één vertegenwoordiger van dit Parlement afkomstig is of van de Commissie internationale handel als geheel. Ik hoop niet dat dat laatste het geval is.
De Commissie raadpleegt het Parlement over alle belangrijke besluiten over het handelsbeleid op basis van de Westerterp-procedure. Zoals u weet, voorziet deze procedure niet alleen in een debat in het Parlement voorafgaand aan het starten van de onderhandelingen over handelsovereenkomsten, maar ook in het verstrekken van informatie door de Raad voordat een dergelijke overeenkomst wordt gesloten. Dat gebeurt ook op basis van de Verklaring van Stuttgart, waarin is opgenomen dat het Parlement geraadpleegd dient te worden met betrekking tot het sluiten van alle overeenkomsten - zelfs de overeenkomsten die onder het toenmalige artikel 113 vallen - die belangrijke gevolgen voor de Gemeenschap hebben.
Dat wij zeer veel belang aan deze onderlinge relatie hechten blijkt uit het feit dat wij de Commissie internationale handel exemplaren sturen van alle beleidsdocumenten die besproken worden in het Artikel-133-comité van de Raad. Wij zijn overigens niet wettelijk verplicht om dat te doen. Wij doen dat echter omdat wij dit een goede zaak vinden en omdat het onze onderlinge betrekkingen verstevigt. Ongetwijfeld zouden wij in de toekomst nog meer verbeteringen door kunnen voeren, maar om onze activiteiten op dit vlak als “zwak” of “onvoldoende” aan te merken, lijkt mij niet correct.
Een aantal opmerkingen heeft betrekking op de legitieme bezorgdheid omtrent de gevolgen van deze onderhandelingen voor de ontwikkelingslanden: zowel vanwege de ingeslagen richting als de opschorting ervan. Ik zou daarbij graag willen aantekenen dat ontwikkelingslanden bij die onderhandelingen niet voldoen aan een en dezelfde standaardnorm voor de mate van hun ontwikkeling of voor de belangen die voor hen op het spel staan. Het gaat om verschillende ontwikkelingslanden met zeer uiteenlopende belangen en behoeften. Het is voornamelijk onze taak om in ieder geval twee dingen te waarborgen: ten eerste dat alle ontwikkelingslanden profijt hebben van deze onderhandelingen en ten tweede dat de zwakkere, kwetsbaardere en minder ontwikkelde landen de meeste directe steun ontvangen, niet in de laatste plaats met het oog op de capaciteitsopbouw, “Aid for Trade” en een operationeel systeem voor een integrale belastingvrije en quotavrije regeling voor deze landen zodat zij toegang kunnen krijgen tot onze rijke wereldmarkten.
Wat ons met andere woorden voor ogen staat is een systeem dat gebaseerd is op proportionaliteit: proportionaliteit met betrekking tot onze verwachtingen ten opzichte van de ontwikkelingslanden over hun bijdrage en over hun inspanningen om deze onderhandelingen succesvol af te kunnen ronden enerzijds, en proportionaliteit met betrekking tot onze inbreng en de wijze waarop wij hun ontwikkeling ondersteunen en bevorderen anderzijds. De landen met de grootste problemen en behoeften, dus die het minst te bieden hebben, zijn en blijven zeer terecht de landen waaraan wij in deze onderhandeling prioriteit geven.
Het is belangrijk om dit te benadrukken omdat ik er, in tegenstelling tot een aantal andere sprekers hier vandaag, hartstochtelijk van overtuigd ben dat een goede Doha-overeenkomst een bijdrage aan ontwikkeling en een eerlijkere handel kan geven. Dat kunnen wij realiseren door de wijze waarop wij ten opzichte van de verschillende ontwikkelingslanden speciale en differentiële regelingen hanteren, door de wijze waarop wij uitzonderingen toestaan voor steun aan ontwikkelingslanden met het oog op het beschermen en ontwikkelen van industrieën die nog in de kinderschoenen staan, door de wijze waarop wij ontwikkelingslanden een langer termijnen voor de tenuitvoerlegging gunnen zodat zij zich beter op de veranderingen voor kunnen bereiden, en met name door de wijze waarop wij een speciale markttoegang voor de minst ontwikkelde landen tot stand brengen en aandacht besteden aan hun behoeften op capaciteitsniveau. In overeenstemming met uw verwachtingen zullen wij tijdens de onderhandelingen aan deze uitgangspunten blijven vasthouden.
Het gaat daarbij niet alleen om de toegang voor de ontwikkelingslanden tot de markten van de ontwikkelde wereld. Ook een grotere toegang tot de markten van andere ontwikkelingslanden is voor die ontwikkelingslanden van belang. Zo is de Zuid-Zuid-handel bijvoorbeeld belangrijk, met name gezien de omvang van de belastingvrije en quotavrije toegang die wij in Europa op dit moment al voor ontwikkelingslanden, en met name de ACS-landen, hanteren. Dit heeft ertoe geleid dat 75 procent van de landbouwproducten die Afrika uitvoert, in Europa terechtkomt. Voor Latijns-Amerika is dat percentage 45 procent. Eigenlijk zijn wij het meest open en rechtvaardige handelsblok ter wereld. Laten wij dat niet uit het oog verliezen, maar laten wij tegelijkertijd ook de dingen die wij in de toekomst beter kunnen doen in gedachten houden. De grootste en snelste voordelen voor ontwikkelingslanden houden verband met de toename van de handelsmogelijkheden met andere ontwikkelingslanden. Daarom mogen wij niet voorbij gaan aan de Zuid-Zuid-handel als wij de kwesties rondom de tariefsverlagingen en het broodnodige multilateralisme van “Everything but Arms” voorzichtig en tactvol aan de orde stellen.
Andere sprekers hebben beweerd dat wij niet te weinig om en aan de ontwikkelingslanden geven, maar dat wij gedurende de onderhandelingen juist veel te veel en veel te snel toezeggingen hebben gedaan en een overdaad aan flexibiliteit aan de dag hebben gelegd. Tja, wij in Europa hebben hier de Doha-ronde bedacht. Wij zijn de belangrijkste motor geweest achter het op gang brengen van de onderhandelingen en wij hebben de gesprekken voortdurend gestimuleerd. Na Cancún hebben wij er mede voor gezorgd dat de draad op basis van de kaderovereenkomst in 2004 weer opgepakt werd. Ik maak ook geen excuses voor het feit dat ik in Hongkong een datum heb genoemd waarop de uitvoersubsidies definitief afgeschaft zullen zijn. Dat is een toezegging die wij al eerder hebben gedaan, maar dan wel in de veronderstelling uiteraard dat deze onderhandelingen afgerond zouden zijn en dat andere landen op soortgelijke wijze de betreffende componenten van hun uitvoersubsidies zouden afschaffen. Ik maak dus geen excuses en ik ben eigenlijk ook niet primair verantwoordelijk voor de toekomst van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. In dat verband zou ik er wel op willen wijzen dat ik tot nu toe nog geen consensus heb kunnen ontdekken ten faveure van een afschaffing van het GLB.
Bij een twijfelachtig resultaat van de Doha-onderhandelingen zullen wij de toekomst van de uitvoersubsidies zorgvuldig onder de loep moeten nemen. Dat houdt verband met een ander punt dat in dit debat aan de orde is gesteld, namelijk de vraag of wij al dan niet in een meer kwetsbare positie terechtkomen in verband met gedingen op landbouwgebied die bij de WTO tegen ons aanhangig worden gemaakt als wij in de multilaterale onderhandelingen niet tot een akkoord komen. Ook ik ben van mening dat er meer gedingen bij de WTO aangespannen zullen worden als deze onderhandelingen definitief mislukken, en dan met name op landbouwgebied.
In Europa kunnen wij een dergelijke situatie met een relatief gerust gemoed tegemoet zien. Wij hebben ons gemeenschappelijk landbouwbeleid herzien omdat dit niet alleen terecht en noodzakelijk was met het oog op onze eigen doelstellingen en behoeften, maar ook gezien de behoeften van andere partijen in het internationale handelsstelsel. Wat de hervormingsmaatregelen betreft die wij tot nu toe ten uitvoer hebben gelegd en waar wij ook in de toekomst mee door zullen gaan, zijn wij gevrijwaard van geschillenprocedures binnen de WTO. Niet alle WTO-leden verkeren echter in dezelfde positie. Ik sluit dan ook absoluut niet uit dat de grote agrarische exportlanden, zoals Brazilië en Argentinië, voor de juridische optie kiezen als zij merken dat de politieke en onderhandelingsweg onbegaanbaar is geworden. Andere partijen lopen op dat vlak echter een groter risico dan wij hier in Europa.
Sta mij toe om voorafgaand aan mijn afsluitende opmerking over de planning nog even iets te zeggen over de WTO zelf. Iedereen - inclusief de huidige directeur-generaal van de WTO - is het er in meer of mindere mate over eens dat de WTO profijt zou kunnen hebben van een aantal institutionele en procedurele hervormingen. In de loop van dit debat heeft een aantal sprekers hier ook al naar verwezen. Wat dat betreft, bevatte het verslag-Sutherland een aantal interessante ideeën. Wij moeten daaromtrent echter wel heel duidelijk zijn. De huidige impasse in de onderhandelingen is niet het gevolg van een institutioneel, maar van een politiek probleem. De huidige patstelling kan door geen enkele institutionele verbetering worden doorbroken. Daarvoor is politieke wil nodig en een andere attitude en beleidsopvatting bij bepaalde WTO-leden.
Dat brengt mij bij mijn laatste punt en dat houdt verband met het tijdstip wanneer de onderhandelingen weer hervat zouden kunnen worden. Eerlijk gezegd, zullen wij daarvoor moeten wachten tot de tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten in november achter de rug zijn. Pas dan kunnen wij weer na gaan denken over een echte hervatting van de onderhandelingen. Ik zal daartoe mijn uiterste best doen.
VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter
De Voorzitter. Dank u, commissaris. Met vijftien minuten aan het begin en ongeveer vijftien minuten aan het eind, denk ik dat u zeer consequent bent geweest. Dit betekent echter ook dat we nu een probleem hebben met het volgende debat.