3. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
4. Bosbranden en overstromingen (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
5. Opschorting onderhandelingen over de Doha Development Agenda (DDA) (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het debat over de mondelinge vraag aan de Commissie over de opschorting van de onderhandelingen over de Doha Development Agenda (DDA) van Enrique Barón Crespo, namens de Commissie internationale handel (O-0088/2006 – B6-0427/2006).
Enrique Barón Crespo (PSE), auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, op 24 juli jongstleden heeft de directeur-generaal van de WTO, de heer Pascal Lamy, meegedeeld dat als resultaat van de bijeenkomst van het Comité Handelsbesprekingen van de WTO in Genève de onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde voor onbepaalde tijd zijn opgeschort. Ik hoop dat deze opschorting tijdelijk zal zijn en dat de besprekingen niet definitief worden gestaakt, maar dat - zoals de commissaris heeft gezegd - ze als de vogel feniks uit hun eigen as zullen herrijzen.
Als gevolg van dit besluit, dat voorlopig een punt heeft gezet achter vijf jaar onderhandelen en zeven jaar diplomatie, is er grote onzekerheid ontstaan ten aanzien van de multilaterale handelsbesprekingen over een vrijere wereldhandel binnen de WTO, en is er bovendien een probleem ontstaan met betrekking tot een informele tijdslimiet, die meer politiek dan chronologisch van aard is, en dat is de naderende afloop van het mandaat van de Trade Promotion Authority, dat door het Congres van de Verenigde Staten aan de president wordt verleend om de onderhandelingen te kunnen voeren.
Mijnheer de Voorzitter, ik wijs er in het voorbijgaan op dat het merkwaardig is voor een organisatie als de WTO, die een intergouvernementele organisatie en een ministeriële conferentie is, dat alles afhankelijk is van wat een parlement besluit, een zeer respectabel parlement weliswaar, het Congres van de Verenigde Staten, maar de andere parlementen in de wereld, te beginnen met het Europees Parlement, hebben ook het recht op een eigen mening, zonder het soort voorwaarden dat het Congres van de Verenigde Staten op dit moment stelt, zonder die guillotines op de achtergrond. In dit verband kondig ik aan dat we volgende week in het leidend comité van de Parlementaire Vergadering die het Europees Parlement en de Interparlementaire Unie in het leven hebben geroepen de gelegenheid zullen hebben om over dit onderwerp te praten en eraan te werken met vertegenwoordigers van de meeste parlementen van de wereld, omdat we denken dat dit een onderwerp is dat ons allen aangaat.
We hebben in het Parlement, en met name in de Commissie internationale handel, niet gewacht tot de vakantie voorbij was om uiting te geven aan onze bezorgdheid. Ik heb dat, namens onze commissie, gedaan direct nadat de mededeling naar buiten was gebracht, waarbij ik erop heb gewezen dat we ons niet mogen neerleggen bij een definitieve mislukking van de onderhandelingen. We moeten onderzoeken hoe we een uitweg kunnen vinden uit deze moeilijke situatie en hoe we het proces weer vlot kunnen trekken. Er zijn verschillende contacten en bilaterale bijeenkomsten geweest in de maand augustus en ik hoop dat de commissaris ons kan vertellen welke mogelijkheden er zijn om vooruitgang te boeken.
Ook vind ik dat de Commissie haar mandaat tot het uiterste moet benutten, omdat we verantwoordelijkheden hebben. We moeten in de eerste plaats opkomen voor onze eigen belangen, maar tegelijkertijd moeten we blijven werken aan een multilateraal systeem dat goed is voor iedereen, niet alleen voor de ontwikkelde landen, maar ook voor de landen waarvoor deze onderhandelingen hoofdzakelijk bedoeld waren - de ontwikkelingslanden, en vooral de minst ontwikkelde landen - en dat daadwerkelijk een essentiële rol kan vervullen, zoals de Europese Unie als de belangrijkste handelsmacht van de wereld ook een essentiële rol moet vervullen.
Vandaar dat ik denk dat het belangrijk is dat het Europees Parlement zijn stem laat horen en zich achter het doel schaart om de Doha-ronde voor ontwikkeling weer op de rails te zetten en in vernieuwde vorm voort te zetten, en ook dat het Parlement steun geeft aan de Commissie - die in verband hiermee niet al te lang vakantie heeft kunnen vieren -, en die zich hopelijk zal kunnen blijven inzetten voor een goede afsluiting van deze ronde.
Er is nog ruimte; in de politiek is er altijd nog ruimte, ook al verstrijken de termijnen, en misschien kan de tijdsdruk helpen. Mijnheer de Voorzitter, wij denken dat de uitleg die de commissaris ons vandaag kan geven belangrijk is, en vooral willen we dat hij weet dat wij bezorgd zijn, dat hij op onze steun kan rekenen en dat wij willen dat deze ronde weer een proces kan worden waarmee de mensheid op weg gaat naar een toekomst met meer welvaart en meer solidariteit.
(Applaus)
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij van ganser harte aan bij de wens van de voorzitter van de Commissie internationale handel dat deze zeer betreurenswaardige ontwikkeling slechts een pauze zal blijken te zijn en niet een definitief einde van de onderhandelingen. Ik ben verheugd dat hij en andere afgevaardigden van dit Parlement contacten onderhouden met andere parlementariërs van WTO-lidstaten om deze kwestie nader te bespreken. Wij moeten ervoor zorgen dat wij een zo breed mogelijk inzicht krijgen in wat er op het spel staat en waar de knelpunten liggen. De opgedane kennis moet dan vervolgens niet met een zeer selecte, hechte groep onderhandelaars worden gedeeld, maar met alle betrokken partijen in de verschillende WTO-landen. Op die manier is de kans op succes het grootst. Ik zal daar zeker naar streven wanneer ik later deze maand een bezoek aan Washington DC breng voor een ontmoeting met een aantal vooraanstaande personen op Capitol Hill.
De laatste keer dat ik met een aantal afgevaardigden van dit Parlement de ontwikkelingsagenda van Doha heb besproken, was eind juni in Genève. Sta mij toe om allereerst mijn grote waardering uit te spreken voor uw aanwezigheid aldaar, voor uw netwerkactiviteiten en voor de manier waarop u een interessante en nuttige, bemiddelende rol heeft gespeeld tussen de onderhandelende partijen. Ook in de toekomst hebben wij uw ondersteuning nodig bij onze inspanningen om onze WTO-partners ervan te overtuigen om de onderhandelingen te hervatten. Ik kan de aanpak die de afgevaardigden van dit Parlement in dat verband hebben gekozen, nadrukkelijk aanbevelen.
Eind deze week ga ik op uitnodiging van de regering van Brazilië en de G20-groep van ontwikkelingslanden naar Rio de Janeiro. Dat is dan meteen ook de eerste kans om de gebeurtenissen in Genève in juli op ministerieel niveau te evalueren, om onze standpunten uit te wisselen en om te bespreken hoe en wanneer wij de draad weer kunnen oppakken.
In de weken na het opschorten van de onderhandelingen hebben alle partijen toegezegd alles in het werk te zullen stellen om de Doha-ronde tot een succes te maken. Er is niemand die beweert, althans zo lijkt het, dat die bereidheid er niet meer is. Doha heeft een dergelijk engagement ook absoluut nodig. In al onze acties en verklaringen moeten wij wel tevens het vertrouwen in de Doha-ronde en het bijbehorende proces versterken. Wij moeten ook steeds opnieuw de grote waarde van het multilateralisme benadrukken en van de economische voordelen die een breed en ambitieus onderhandelingsresultaat met zich meebrengt. De retoriek moet echter hand in hand gaan met politiek leiderschap. Wij hebben op dit moment als het ware te maken met een gebrek aan “realistische ambitie”.
Alle partijen brengen hun eigen nationale eisen in deze onderhandelingen in. Dat is wellicht onvermijdelijk, maar het is geen excuus voor een mislukking; in ieder geval zouden wij niet mogen toestaan dat dit als excuus daarvoor gebruikt wordt. Zelfs op de moeilijkste, schijnbaar onoplosbare onderhandelingsgebieden liggen de standpunten wat de landbouw betreft echter niet zo ver uiteen. Zij verschillen niet in die mate dat er geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt. Wel wordt verwacht dat de EU haar gemiddelde tarieven zodanig verlaagt dat deze in de buurt komen van de eisen die de G-20 ontwikkelingslanden daaraan stellen. In Genève heeft de EU aangegeven dat zij bereid is om daarover als onderdeel van een evenwichtig onderhandelingspakket te onderhandelen, mits andere partijen ook hun bereidwilligheid tonen om resultaten te boeken en zij eenzelfde flexibiliteit aan de dag leggen als wij.
Als wij in de richting gaan waarvan ik zojuist aangaf dat wij daartoe bereid zijn, zou dit - als aan de betreffende voorwaarden is voldaan - een aanzienlijke verandering betekenen ten opzichte van ons oorspronkelijke aanbod van een gemiddelde tariefsverlaging voor de landbouw van 39 procent. Dat is al veel meer dan de verlagingen die destijds tijdens de Uruguay-ronde zijn geaccepteerd. Nu zou het om de hoogste verlaging van de landbouwtarieven gaan die ooit tijdens multilaterale onderhandelingen is geaccepteerd. Niemand kan dat als “Doha-light” betitelen. Daar komen nog eens de verlagingen bij van de subsidies in het kader van de hervormingen in de EU waardoor communautaire producenten op grootschalige, drastische wijze gedwongen worden om zich van belangrijke mondiale uitvoermarkten terug te trekken zoals de melk- en pluimveemarkt. Daarnaast is er door een terugval in de vraag naar diervoeding ook nog sprake van een inkrimping van de Europese graanmarkt. Als dat allemaal bij elkaar wordt opgeteld, leidt dit aanbod eigenlijk tot een groot pakket aan nieuwe mogelijkheden voor de toegang tot onze markt voor competitieve landbouwexporteurs als de Verenigde Staten, Australië en andere leden van de Cairns-groep. Dit zou in potentie tot een inkrimping van de Europese landbouw kunnen leiden met tot wel 20 miljard dollar per jaar.
Sommige mensen hebben dat afgedaan als een te verwaarlozen aanbod. Dat kan alleen maar een gevolg zijn van een wel zeer grove onderhandelingstactiek dan wel hebben de betreffende personen het benodigde rekenwerk niet gedaan. Als tegenprestatie voor die verlagingen verwacht de EU dat de Verenigde Staten hun handelsverstorende landbouwsubsidies in dezelfde mate afbouwen. Die stap wordt door de ontwikkelingslanden op dit moment terecht beschouwd als voorwaarde en katalysator voor een definitieve Doha-overeenkomst.
De Verenigde Staten hebben een aanbod gedaan om de handelsverstorende subsidies in de zogeheten amber box aanzienlijk te verlagen: van 19,1 miljard dollar naar 7,6 miljard dollar. Dat klinkt goed en daar moeten wij blij mee zijn. De Verenigde Staten hebben echter ook een verhoging voorgesteld van andere toegestane subsidies die de handel verstoren. Daarbij hebben zij het voorstel van de hand gewezen om de betreffende subsidieprogramma’s direct te hervormen om te zorgen dat zij niet langer een verstorend effect op de handel hebben. Als gekeken wordt naar de drie handelsverstorende steunmaatregelen die de Verenigde Staten willen behouden, leidt dat uiteindelijk tot een potentieel nieuw subsidieplafond van 22,7 miljard dollar. Dat is meer dan het bedrag dat de VS op dit moment hieraan besteed.
Met andere woorden: de mogelijkheid bestaat dat de Amerikaanse handelsverstorende steunbetalingen aan landbouwers aan het eind van de tenuitvoerleggingperiode van Doha in feite hoger worden als gevolg van de voorstellen die de VS afgelopen oktober hebben gedaan. Het is begrijpelijk dat de handelspartners van de VS dit onaanvaardbaar vinden, met name vanwege de omvangrijke verlagingen die de VS van anderen verlangen op het gebied van zowel subsidies als tarieven. Terecht blijven de ontwikkelingslanden aandringen op een effectieve verlaging van de Amerikaanse subsidies en de EU steunt hen daarbij. Als de houding van de VS niet verandert, zullen de meest gevorderde ontwikkelingslanden (zoals Brazilië en India) niet bereid zijn om de toegang tot hun markten voor industriële goederen en diensten te vergroten en dat is de kern van het onderhandelingsresultaat waar wij uiteindelijk naar streven.
Het zal echter moeilijk worden om een dergelijk resultaat tot stand te brengen. Ik onderschat in dat verband de problemen niet waarmee wij geconfronteerd zullen worden in de onderhandelingen die wij nog met de meest gevorderde ontwikkelingslanden en de ontwikkelde landen over de industriële tarieven moeten voeren. De impasse over de landbouwsector - een sector die zowel voor ontwikkelingslanden als voor ontwikkelde landen slechts een fractie van hun totale handelsvolume vertegenwoordigt - leidt er echter toe dat er tijdens de Doha-onderhandelingen geen aandacht besteed kan worden aan de handel op industrieel en dienstengebied terwijl op juist dat vlak in potentie de grootste economische voordelen in deze onderhandelingsronde gerealiseerd kunnen worden.
Wij kunnen Doha uitsluitend succesvol afronden indien alle partijen zich inspannen om op alle onderhandelingsgebieden een voor iedereen acceptabel en voordelig resultaat tot stand te brengen. Daarbij gaat het dus niet alleen om de landbouwtarieven, maar ook om de verwerkende industrie, de diensten en de regelgeving. Alle partijen moeten beseffen dat een realistisch, ambitieus en haalbaar resultaat - en dat heeft absoluut niets met “Doha-light” te maken - in de praktijk tot ingrijpende structurele veranderingen in het landbouwbeleid zal leiden. Hierdoor ontstaan nieuwe handelsstromen in goederen en diensten op een schaal die onvergelijkbaar is met de resultaten van alle eerdere handelsrondes. Er ligt met andere woorden al een heleboel op tafel, zoals de heer Lamy herhaaldelijk heeft benadrukt.
De negatieve gevolgen van een langdurige impasse komen vooral voor rekening van de ontwikkelingslanden, daar moeten wij niet omheen draaien. De ontwikkelingslanden verliezen de kans op nieuwe handelsmogelijkheden. Belangrijker nog is dat zij negatieve gevolgen kunnen ondervinden van het feit dat het multilaterale handelsstelsel wordt verzwakt. De EU zal in elk denkbaar scenario blijven opkomen voor de zwakkere en kwetsbaardere ontwikkelingslanden zonder daarbij verdeeldheid te zaaien onder de WTO-leden. Wij zullen met name onze beloften met betrekking tot “Aid for Trade” (hulp voor handel) gestand doen en onze inspanningen op dat vlak onverminderd voortzetten.
Een aantal van u vraagt zich wellicht af wat het effect is van de opschorting van de ontwikkelingsagenda van Doha op ons algemene standpunt wat het handelsbeleid betreft. Het antwoord is dat onze inspanningsverplichting ten opzichte van Doha hoog op de beleidsagenda blijft staan. Er is geen vervanging van de WTO. Ten eerste is de WTO gebaseerd op gelijkheid en de rechtsstaat en niet op brute kracht. Ten tweede is een aantal voordelen alleen realiseerbaar binnen een multilaterale context. Ik doel daarmee op een nieuwe structuur voor landbouw- en visserijsubsidies, een nieuwe overeenkomst voor de handelsbevordering, nieuwe maatregelen om dumping tegen te gaan en betere en duidelijkere regels voor regionale handelsovereenkomsten. Dit zijn een aantal voorbeelden van gebieden waarop een of meerdere bilaterale overeenkomsten in de verste verte niet tot die verbetering en versterking van de handelsregels en het handelsstelsel zouden leiden die ons voor ogen staat. Ten derde is dit de enige onderhandelingsvorm waarbij kleinere ontwikkelingslanden hun collectieve politieke gewicht in de schaal kunnen leggen.
Tot slot is het systeem voor de geschillenbeslechting zelf een van de hoekstenen van de WTO en een uniek fenomeen in het internationale recht. Er bestaat geen enkele twijfel over dat een uitholling van het vertrouwen in het multilaterale stelsel als geheel op lange termijn ook een grote negatieve invloed zal hebben op het systeem voor geschillenbeslechting.
Bilaterale en regionale overeenkomsten zijn dan ook geen alternatief voor multilaterale onderhandelingen, maar veeleer een aanvulling om niet alleen de tarifaire en non-tarifaire belemmeringen effectiever te kunnen afbreken, maar om ook voor structuren te zorgen op gebieden waarop de WTO-leden besloten hebben om - althans voorlopig - niet binnen het multilaterale stelsel collectief te onderhandelen. Ik denk daarbij aan de mededingingsregels, aan overheidsaanbestedingen en aan de arbeidsdimensie.
In deze context is er sprake van verschillende onderhandelingsniveaus. Sommige onderhandelingen zijn al begonnen, terwijl andere pas van start zullen gaan als de tijd en de omstandigheden daarvoor rijp zijn. Mercosur, de GCC en Midden-Amerika behoren tot de eerste groep. Daarnaast beschouwen wij Oekraïne, India, Korea en de ASEAN-landen als potentiële partners voor nieuwe initiatieven.
Sta mij toe om af te ronden met de opmerking dat de Commissie en ik alles in het werk zullen blijven stellen om deze ronde succesvol af te sluiten en dat ik daartoe nauw met dit Parlement wil samenwerken. Dat blijft mijn prioriteit.
De Commissie zal binnenkort ook twee mededelingen voorleggen: één mededeling in oktober over de externe aspecten van het concurrentievermogen in Europa en één mededeling over de handelsbetrekkingen met China. In deze mededelingen zullen andere belangrijke elementen van ons toekomstig handelsbeleid aan de orde worden gesteld. Ik wil beide mededelingen de komende weken graag met u bespreken en ik zie daar nu al naar uit. Naar mijn idee moeten wij in de toekomst op eenzelfde manier als team blijven samenwerken als wij in het verleden hebben gedaan; niet alleen in het belang van Europa, maar ook met het oog op de mondiale economie en met name de meest nooddruftige ontwikkelingslanden.
(Applaus)
Georgios Papastamkos, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het lijdt geen enkele twijfel dat de kosten van de mislukking van de onderhandelingen in de Doha-ronde hoog zullen oplopen en dat deze nog hoger zullen worden als het tot een definitieve schipbreuk komt.
Deze kosten houden onder meer verband met het feit dat:
ten eerste er voordelen verloren gaan voor de wereldeconomie, de ontwikkeling en de werkgelegenheid, omdat een succesvolle afsluiting van de onderhandelingen zeer profijtelijk zou zijn geweest;
ten tweede de vooruitgang wordt ondermijnd die in bepaalde, voor de ontwikkelingslanden belangrijke sectoren van de onderhandelingen was geboekt;
ten derde de Wereldhandelsorganisatie aan geloofwaardigheid inboet.
Volgens mij is het zonder meer duidelijk dat een totale mislukking veel meer risico’s met zich mee zou brengen dan een algemene overeenkomst die achterblijft bij de ambities, ofschoon dit niet mag betekenen dat de Unie moet instemmen met elke willekeurige overeenkomst, ongeacht de prijs.
De Europese Unie heeft steeds een opbouwende en verantwoorde houding ingenomen. Zij heeft belangrijke aanbiedingen gedaan, en van meet af aan in de onderhandelingsronde veel van haar doelstellingen opgegeven. Om de terugkeer tot de onderhandelingstafel mogelijk te maken is het derhalve noodzakelijk dat andere belangrijke handelspartners blijk geven van soepelheid. Anders zal er geen vooruitzicht zijn op een evenwichtig resultaat.
Als Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten blijven wij gehecht aan multilateralisme. Het streven naar een multilateraal handelssysteem is een beslissende bijdrage aan een veilige, transparante en stabiele internationale handel. Ook zorgt men er op die manier voor dat de toenemende economische interdependentie zich steeds sterker doet gevoelen in de internationale politieke samenwerking. Als men het multilateralisme opgeeft, loopt men het risico dat er sectorale handelsconflicten uitbreken en nieuwe regionale handelsforten ontstaan
Bijgevolg moet - zoals ook de commissaris en de voorzitter van onze commissie, terecht, zeiden - een succesvolle afsluiting van de multilaterale handelsonderhandelingen het hoofddoel, de hoofdprioriteit van de agenda van de Unie zijn. Daarnaast moeten de bilaterale en interregionale relaties met andere belangrijke partners worden versterkt en een complementaire rol gaan vervullen.
Om stabiliteit te brengen in het wereldhandelssysteem is het mijns inziens noodzakelijk een nieuwe, dynamische impuls te geven aan de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, die gekenmerkt worden door handelsinterdependentie en gedeelde verantwoordelijkheid. Deze betrekkingen van interdependentie en gedeelde verantwoordelijkheid moeten worden getoetst.
Nu ik de heer Barón Crespo hier zie, moet ik denken aan de overwinning die zijn land bij de wereldkampioenschappen basketbal op Griekenland heeft behaald: laten wij de huidige uitkomst van de onderhandelingen beschouwen als een time out, en niet als een definitieve schipbreuk.
(Applaus)
Harlem Désir, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de opschorting van de onderhandelingen van de Doha-ronde komt in de eerste plaats neer op het niet-inlossen van een belofte, namelijk die van de bijstelling van de handelsregels ten gunste van de ontwikkelingslanden. De opschorting betekent de overwinning van de bekrompen individuele belangen van sommige landen op het algemeen belang van de internationale gemeenschap, en net zoals bij de voorzitter van de Commissie internationale handel gaan de gedachten van ons allen daarbij natuurlijk uit naar de komende tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten.
Deze opschorting maakt niet alleen de weg vrij voor de ondermijning van het multilaterale systeem als belangrijkste kader van de handelsbesprekingen, maar ook voor het terugvallen in minder evenwichtige, bilaterale onderhandelingen, die ongunstig uitpakken voor de armste en in het bijzonder de kleinste landen, zoals u zojuist al aangaf, mijnheer de commissaris. De opschorting zorgt voor een status-quo in het multilaterale systeem, dat niet zal verdwijnen, terwijl het juist de bedoeling was om een begin te maken met de hervorming ervan en het meer in lijn te brengen met de ontwikkelingsdoelstellingen en de andere regels van de internationale gemeenschap: de noodzaak om serieuze aandacht te schenken aan de doelstellingen op het gebied van volksgezondheid, milieu en, in de toekomst – naar wij hopen – de sociale dimensie van de globalisering.
De grootste verliezers van deze opschorting van de onderhandelingsronde zullen de ontwikkelingslanden zijn, en binnen die groep dan weer vooral de minst ontwikkelde landen. Oké, de met name door de Europese Unie gedane voorstellen, die overigens vaak in de richting gingen van wat ons Parlement wilde, hadden hun gebreken en beperkingen, maar ze staan nu op de tocht en dreigen zelfs verloren te gaan: de afschaffing van de exportsubsidies tussen nu en 2013, de invoerrechten- en quotavrije toegang voor de producten uit de MOL’s tot de markten van de ontwikkelde landen, hoewel het probleem van de 3 procent tarieflijnen, waar een aantal industrielanden om vroeg, er nog lag, ruimere toegang tot de markten van de industrielanden voor alle landbouwproducten uit de ontwikkelingslanden, hoewel de Amerikaanse voorstellen ernstig tekortschieten, het vinden van een oplossing voor de situatie van de katoenproducenten, het pakket handelssteunmaatregelen en de aanpassing van de TRIP’s-Overeenkomst voor de toegang tot geneesmiddelen.
Ik ben blij, mijnheer de commissaris, dat u zegt dat u uw pelgrimsstaf weer gaat oppakken, de G20 en de Verenigde Staten opnieuw gaat ontmoeten en op zoek zult gaan naar wegen om weer naar de onderhandelingstafel terug te keren. Ik vind niet dat we mogen accepteren dat de Doha-ronde ten grave wordt gedragen. Hoeveel problemen de afloop van het onderhandelingsmandaat van het Congres aan de Amerikaanse overheid ook gaat opleveren, we mogen niet accepteren dat de gedane toezeggingen simpelweg bij het grofvuil worden gezet, en ik ben blij dat u ons heeft verzekerd dat de Europese Unie zich van haar kant wél aan haar toezeggingen en beloften zal houden.
En misschien moeten we dan simpelweg terugkeren naar de kern van deze ronde en onze partners van de industrielanden eraan herinneren dat we wisten dat die ronde niet gebaseerd zou zijn op wederkerigheid, dat we wisten dat we op het vlak van de toegang voor landbouwproducten meer moesten geven dan we zouden terugkrijgen op het gebied van industriële tarieven en openstelling van markten en diensten. Europa moet zich sterk blijven maken voor het multilaterale systeem; dat moet zonder meer worden hervormd om als vertrouwenskader tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen te kunnen blijven fungeren, maar het is wel het kader waarbinnen de ontwikkelingslanden hun stem bij de G20 en de G90 kunnen blijven laten horen, en waarbinnen de handelsregels beter kunnen worden afgestemd op de doelstellingen van armoedebestrijding en alle andere regels van het multilaterale systeem.
(Applaus)
Johan Van Hecke, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, is de Doharonde definitief mislukt? Steeds meer waarnemers gaan er blijkbaar vanuit. Vooral sinds Hongkong, negen maanden geleden, is er geen stap meer vooruit gezet en in juli zijn de onderhandelingen uitgesteld tot Sint-Juttemis. Net zoals de commissaris, net zoals de meeste collega's hier, weiger ik evenwel te geloven dat dit het begin van het einde is. Er staat immers heel veel op het spel. Een mislukking zonder meer zou wel eens kunnen leiden tot het ineenstorten van het multilaterale handelssysteem, met alle gevolgen vandien.
Het uitblijven van een globaal handelsakkoord verhoogt het risico dat steeds meer landen teruggrijpen naar bilaterale of regionale akkoorden, hetgeen arme landen sowieso in een zwakkere positie brengt. De onderbreking van de onderhandelingen kan ook de handelsgeschillen doen toenemen, waarbij WTO-leden via een procedureslag proberen binnen te halen wat hun niet lukte via een akkoord. Maar er is meer en de commissaris heeft erop gewezen: vroeg of laat dreigt de bestaansreden van de Wereldhandelsorganisatie zelf te worden aangevochten. Het versterken van de transparantie en de democratische legitimiteit van de WTO is dan ook meer dan ooit aan de orde.
Voor onze fractie is het essentieel dat rijke en meer ontwikkelde landen vooraf hun standpunten dichter bij elkaar proberen te brengen. Het heeft geen enkele zin om een nieuwe hoogmis te organiseren, als de VS en de EU de kloof tussen hen op het gebied van hun aanbod inzake landbouw en andere kwesties, niet dichten. Het Amerikaanse Congres heeft onlangs de stugge houding van de VS-onderhandelaars toegejuicht. Een dergelijk blame game draagt niets bij tot constructieve oplossingen. Alle hoofdrolspelers, inbegrepen de EU, de VS en de G20, moeten inspanningen doen om te komen tot resultaat.
Inmiddels moet het zogenaamde acquis van Hongkong onverkort behouden blijven. Alle pro-developmentengagementen moeten worden nagekomen. Of er een akkoord komt of niet, de EU mag haar voornemen om de exportsubsidies af te schaffen tegen 2015 niet terugschroeven. Tegelijk moeten alle ontwikkelde landen en de geavanceerde ontwikkelingslanden worden uitgenodigd om het EU-initiatief "Alles behalve wapens" na te volgen.
De toon, Voorzitter, van de compromisresolutie die voorligt, is voluntaristisch en positief. Het is een herbevestiging van ons geloof in een multilaterale benadering van het handelsbeleid ondanks alles, vanuit de eerlijke overtuiging dat er bij het falen van de DDA helaas alleen maar verliezers zijn.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha zijn mislukt, en wat u, mijnheer de commissaris, ons vandaag voorschotelt heeft veel weg van hetgeen heeft geleid tot de mislukking van de onderhandelingen. U zegt te hopen dat toch nog goed komt, maar waarop baseert u die hoop? U zegt dat de ontwikkelingslanden de verliezers zijn van de opschorting en dat zij het zwaarst worden getroffen door de impasse, maar waarom hebben de ontwikkelingslanden en hun vertegenwoordigers de onderhandelingen dan niet tot een goed einde gebracht? Wellicht zagen die landen het anders en waren ze zo slim om ervan af te zien omdat de liberalisering, die ten grondslag ligt aan uw ideeën en die u wilt doordrukken, hen overduidelijk niet rijk heeft gemaakt. Ook vult liberalisering niet de magen van de mensen daar, maar heeft zij hen in de schulden gestort en geen oplossing geboden voor de hongerproblematiek. Dit is de eerste keer dat deze landen de handen ineenslaan, en als ze erin slagen om genoeg weerstand te bieden aan de westerse industrielanden zodat de zaak mislukt, dan liggen de kaarten heel anders en moeten wij kijken of we met een ander aanbod kunnen komen.
U zegt dat het aanbod van de verlaging van de invoerrechten de Europese landbouw 20 miljard euro oplevert. Heeft de Europese landbouw dan niet 20 miljard euro te veel? En komt die 20 miljard euro – als we die bezuinigen – ten goede aan de landen van de derde wereld, of is het niet meer dan een verlaging van de normen op levensmiddelengebied? Worden die landen afgekocht met minder dan zij nodig hebben om boven de armoedegrens te komen en gaat dientengevolge de landbouw in de EU eraan?
Wat we nodig hebben, is gekwalificeerde toegang. De markttoegang die u aanbiedt in ruil voor toegang tot de markten voor industriële producten en diensten in de ontwikkelingslanden, vernietigt hun infrastructuur en de broze ontwikkeling van hun eigen industriële en ambachtelijke ontwikkeling. Hier bij ons leidt dit ertoe dat de landbouw geen mogelijkheid heeft om te bestaan, hoewel het dringend noodzakelijk is dat wij levensmiddelen produceren. Daarom hebben wij ook kwaliteit en een gekwalificeerde toegang tot de markt nodig om ontwikkelingslanden in staat te stellen om deel te hebben aan onze prijsniveaus en normen, en om hun eigen economie te ontwikkelen.
De suikerovereenkomst heeft laten zien dat de ACS-staten die in staat waren om op deze voorwaarden suiker te leveren hun economie hebben ontwikkeld. De landen die daartoe niet in staat waren, zagen zichzelf gedwongen om aan multinationals te leveren tegen prijzen die ver onder de armoedegrens lagen, en dat zal zo blijven doorgaan.
Dus, commissaris Mandelson, kom met een redelijk aanbod waarop de landen kunnen ingaan. Een aanbod dat leidt tot een stabiele voedselvoorziening en dat de stabiliteit en kwaliteit in de handel verbetert, in plaats van een aanbod dat boeren in de hele wereld dwingt hun landbouwactiviteiten te staken. Dan is de multilaterale benadering naar mijn idee de juiste, en iedereen zal ervan kunnen profiteren. Dat is met de liberalisering die u voorstelt beslist niet het geval.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha zijn mislukt. De hamvraag is wat zich moest ontwikkelen. Moest alleen de handel zich ontwikkelen omwille van de handel, of was het de bedoeling de algemene ontwikkeling te stimuleren door ontwikkeling van de handel? Als ontwikkeling van de handel algemene ontwikkeling met zich meebrengt, dan dienen meer andere zaken te worden ingebracht in de onderhandelingen. Dan moeten we namelijk vragen wat de handel in de verschillende landen oplevert voor de verhoging van de sociale normen, voor de verbetering van de milieubescherming en voor de verhoging van de levenskwaliteit. Dat is een heel andere benadering dan wanneer het er vooral om gaat om de markten te openen teneinde grotere handelsmarges te kunnen bewerkstellingen. Dan kan er namelijk geen sprake zijn van een wisselwerking.
Solidariteit betekent dat de sterkere de zwakkere helpt. Dat wil zeggen dat de meer ontwikkelde landen meer moeten geven dan de minder ontwikkelde landen. En dat houdt in dat er niet alleen een kwantitatieve, maar ook een andere kwalitatieve benaderingswijze dient te worden gevolgd. Het houdt ook in dat degenen die hun markt in eigen land nog niet hebben ontwikkeld, de kans moeten krijgen om deze eerst zelf te ontwikkelen. Wellicht moeten dergelijke markten daarvoor eerst nog een tijdje gesloten blijven, voordat ze kunnen worden geopend.
Wat schieten veel ontwikkelingslanden op met de toezegging dat zij mogen exporteren naar de Europese Unie als zij geen producten hebben om te exporteren omdat zij nog niet eens in staat zijn om hun eigen bevolking te voeden? Tegelijkertijd wordt deze landen echter te verstaan gegeven dat zij, voordat zij naar ons mogen exporteren, eerst hun markten moeten openstellen voor onze diensten en industrie. We zullen nooit tot overeenstemming komen zolang de onderhandelingen dat niveau niet ontstijgen. En ik ben een fervent voorstander van een multilateraal systeem.
Commissaris Mandelson herinnert zich vast nog wel dat ik hem vaak heb gevraagd of hij echt denkt dat de Verenigde Staten belang hebben bij de multilaterale afsluiting van de WTO-ronde. Ik heb altijd gezegd dat ik daar beslist niet in geloof. De Verenigde Staten kunnen hun belangen beter behartigen als zij zich niet hoeven te houden aan een multilaterale overeenkomst. Daarom is het veel belangrijker dat de Europese Unie haar krachten bundelt met de G-20. Dat moet natuurlijk ook worden heroverwogen, omdat er ook reusachtige verschillen bestaan tussen de landen van het Zuiden onderling.
Het kan niet de bedoeling zijn de markten te openen als dat tot gevolg heeft dat de Europese markt wordt overgeleverd aan de Braziliaanse handel in landbouwproducten, die gigantisch is en door drie families wordt gedomineerd. Op die manier help je die landen beslist niet.
Wat naar mijn mening nodig is, is een nieuwe benadering, vanuit andere uitgangspunten. Wij zijn vóór handel. U zegt vaak: wij zijn voor vrije handel. Daarover kun je het ideologisch oneens zijn – ikzelf ben tegen een dergelijke liberalisering, maar dat terzijde. Het gaat er niet zozeer om dat er vrije handel is, maar om het creëren van eerlijke handel. Eerlijke handel is rechtvaardige handel. En “rechtvaardig” betekent niet “gelijke monniken, gelijke kappen”. Als we voor alle landengroepen dezelfde maatstaven hanteren voor tariefverlagingen en de opening van markten, dan is er sprake van gelijke behandeling, maar rechtvaardig is het beslist niet.
U dient het mandaat te wijzigen dat u hebt gekregen. U dient het op deze manier te benaderen. Als u de handel wil stimuleren, moet u rekening houden met de situatie in de verschillende landen en de mate van ontwikkeling in deze landen. Dat moet uw prioriteit zijn.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben absoluut niet verbaasd dat de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie wederom mislukt zijn. Ik dring er al sinds enige tijd op aan om de landbouw van deze onderhandelingen uit te sluiten. De landbouw zorgt maar voor 5 procent van de wereldhandel, maar de schuld voor het mislukken van de besprekingen wordt stevig in de schoenen van de Europese landbouwers geschoven. Waarom zou die 5 procent een belemmering moeten vormen om vooruitgang te boeken bij die andere 95 procent van de wereldhandel? Het wordt tijd dat wij ons daar rekenschap van geven.
Ik heb de besprekingen in het kader van de Doha-ronde afgelopen december in Hongkong bijgewoond en daarvoor ook al die in Cancún. Naar aanleiding daarvan heb ik het Parlement toen geïnformeerd over de verkeerde indruk die wordt gecreëerd, namelijk dat ontwikkelingslanden profijt zullen hebben van een betere toegang tot de Europese markten. Niets is minder waar, maar vandaag zijn in dit Parlement toch weer dezelfde geluiden te horen. De ontwikkelingslanden schieten met een dergelijk gebaar niet echt veel op; in feite geeft de EU de vijftig minst ontwikkelde landen al een vrije toegang tot de markt. Als wij dit verraad op onze Ierse landbouwers toestaan, zijn de rundvleesbaronnen van Zuid-Amerika de grote winnaars. In deze situatie zijn de kleine Europese landbouwers, die toch al weinig te missen hebben, de grote verliezers.
Uit een recente enquête onder Ierse consumenten is bijvoorbeeld gebleken dat slechts één op de vijf mensen vertrouwen heeft in voedsel dat van buiten de Europese Unie wordt ingevoerd. Dat is niet verrassend. Door het verder openstellen van de communautaire landbouwmarkt zouden de voedselveiligheid en de traceerbaarheid van voedingsmiddelen ernstig op de helling komen te staan. Zijn wij bereid om dit onzekere scenario voor het voedsel dat wij onze kinderen geven, te accepteren, met name gezien zulke nachtmerries in het verleden als de gekke-koeienziekte, de ziekte van Creutzfeldt-Jakob of de vogelgriep? Zijn wij bereid om een “vrije toegang voor iedereen” te accepteren nu gebleken is dat Braziliaanse rundvleesproducenten angel dust (PCP) en andere verdachte stoffen gebruiken?
In Ierland hebben wij onlangs het ter ziele gaan van de Ierse suikerindustrie meegemaakt. De Braziliaanse suikerbaronnen profiteren van de recente suikerhervorming terwijl 4 000 Ierse suikerbietenboeren nu zonder werk zitten. Afgelopen december heb ik in Hongkong Koreaanse boeren zien vechten voor het behoud van hun levensonderhoud dat op dit moment wordt bedreigd door transnationale graancorporaties die onder het mom van ontwikkelingshulp proberen om tot een akkoord over die graanleveringen te komen. Dit gaat de verkeerde kant op. Het is duidelijk dat de WTO niet kan slagen als wij Russische roulette met onze voedingsmiddelen en met de bestaansgrond van kleine Europese en Ierse landbouwers willen blijven spelen. Het wordt tijd dat wij verder gaan. Het wordt tijd dat wij de landbouw voorgoed uitsluiten van de onderhandelingen, zodat wij het lot van de Europese landbouwers niet hoeven te verkwanselen.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de opschorting van de onderhandelingen over de Dohaontwikkelingsagenda is niet alleen een zware slag voor de WTO, maar ook voor alle onderhandelingspartners. De WTO heeft een gedeelte van haar geloofwaardigheid verloren, terwijl de mondiale handel bij de vormgeving en de handhaving van internationale regels voor het handelsverkeer is gebaat. Ik ben bang dat de ontwikkelingslanden de rekening van deze opschorting betalen. Ik roep commissaris Mandelson op om zowel multilateraal als bilateraal de belangen van deze landen in het oog te houden.
Een absoluut gebrek aan economisch perspectief in bijvoorbeeld Afrika noopt immers steeds meer mensen hun heil in Europa te zoeken. Ik heb persoonlijk mijn vragen bij de opstelling van de G20. Nieuwe economische macht zal zich immers ook moeten vertalen in nieuwe verantwoordelijkheid. Ik steunde ook immer de oproep van de Amerikaanse handelsgezante Susan Schwab aan China om blijk van deze nieuwe verantwoordelijkheid te geven.
Mijnheer de commissaris, in uw interview met het Duitse tijdschrift Internationale Politik zegt u verder te willen werken om Doha weer op de rails te krijgen. Ik vraag u om mij duidelijk te maken waarop uw optimisme gebaseerd is, te meer daar u zelf aangeeft niet te verwachten dat de onderhandelingen voor het einde van dit jaar worden afgerond. Beschikt u soms over een concrete aanleiding om te veronderstellen dat de Amerikanen alsnog zullen gaan bewegen? Bovendien wil ik u nogmaals oproepen u grondig te bezinnen over de Europese agenda na Doha, dat kon wel eens gewenster zijn dan wij wenselijk achten.
Maria Martens (PPE-DE). – Voorzitter, het is buitengewoon teleurstellend dat de WTO-onderhandelingen voor onbepaalde tijd zijn opgeschort en ik maak mij vooral zorgen over de positie van de ontwikkelingslanden.
De onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie waren erop gericht de positie van de ontwikkelingslanden te verbeteren, zoals we weten, en alle betrokkenen zouden daarvoor iets moeten doen: Europa op het gebied van de invoertarieven voor landbouwproducten, de Verenigde Staten met betrekking tot de interne steun aan boeren, ontwikkelingslanden als Brazilië en India met betrekking tot toegang tot hun markten voor industriële producten etc. En helaas, helaas is er geen vooruitgang geboekt en verdere onderhandelingen kunnen nu lang op zich laten wachten.
Voorzitter, ik wil geen zwarte piet toespelen aan een van de partijen, dat is ook moeilijk als er zoveel partijen rond de tafel zitten, maar gezegd mag worden dat de wijze waarop de Commissaris heeft gehandeld, helaas niet heeft geleid tot de gewenste resultaten en dat het nu moeilijker wordt voor ontwikkelingslanden een sterkere positie in de wereldeconomie te verwerven.
Ik ben wel blij dat de Commissaris een en andermaal zijn engagement voor de ontwikkelingslanden uitspreekt en daar houd ik hem graag aan. De feiten kunnen we niet veranderen en daarom is het belangrijk naar de toekomst te kijken en vooral die van de ontwikkelingslanden.
Tijdens de onderhandelingsronde was er in principe overeenstemming bereikt over een aantal punten die voor ontwikkelingslanden erg belangrijk zijn. Ze zijn al aan de orde geweest: “Aid for Trade” (hulp voor handel), geen invoerrechten voor de armste landen, handelsfaciliteiten, bijzondere en gedifferentieerde behandeling en zo meer. Dat zou een grote stap voorwaarts zijn geweest, maar staat nu op losse schroeven. Ik begrijp dat de commissaris deze afspraken toch zoveel mogelijk wil laten doorgaan en dat is goed, maar mijn vraag is dan: hoe is dat volgens de commissaris op deze terreinen mogelijk? Kunnen de plannen toch nog geïmplementeerd worden en zo ja, hoe?
Een laatste punt betreft de EPO's, die verband houden met de WTO. Wij hebben nog geen concrete voorstellen gezien en daarom is mijn vraag: wat is volgens de commissaris de invloed van de opschorting van de WTO-onderhandelingen op de ontwikkelingen van de EPO's? Denkt de commissaris dat er in het kader van de EPO-onderhandelingen ruimte is om een stap extra te doen voor de ACS-landen?
Erika Mann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, ik heb het genoegen mogen smaken om als lid van dit Parlement twaalf jaar lang het handelsbeleid te volgen. Ik heb drie commissarissen meegemaakt en ik weet hoe ingewikkeld dit onderwerp is. Dit Parlement heeft alle ontwikkelingen in de onderhandelingen meegemaakt. Het heeft meegemaakt hoe moeilijk het is om multilaterale onderhandelingen te voeren. En ook hoe moeilijk het is om te begrijpen wat een modern handelsbeleid en een moderne handelsstrategie inhouden.
Persoonlijk ben ik erg sceptisch of we het altijd wel goed begrijpen. Ik kan de opmerkingen die de commissaris zojuist maakte op veel punten volgen, en ik ben hem dankbaar dat hij verwees naar de nieuwe mededeling van de Commissie “Global Europe: Competing in the World” die wij binnenkort zullen ontvangen. Zo nu en dan sta ik ook sceptisch tegenover de zelfkritiek die we uitoefenen en weet ik ook niet goed of wij de veranderingen wel goed begrijpen die wij zich zien voordoen in de wereld.
Enerzijds is het zeker niet moeilijk om kritiek te leveren op de Amerikanen – en er zijn vele aanleidingen om dat te doen – maar het is ook belangrijk om te vermelden dat, om redenen die collega-afgevaardigden al hebben vermeld, men ook in ontwikkelingslanden – waaronder bijvoorbeeld Brazilië - huiverig is om het met de WTO eens te zijn. Een verdere factor is wellicht ook dat China een wereldhandelspartner is geworden en dat de activiteiten van China in bijvoorbeeld Mexico of in andere landen een ernstiger uitwerking hebben dan in de EU of de Verenigde Staten.
Er zijn zoveel redenen, en ik voel het soms als een gemis dat het debat over een modern handelsbeleid, waarvan u zelf in uw document rept, niet diepgaander wordt gevoerd, zoals dat zou moeten. Daarbij hoort ook het besef dat de lidstaten in de EU heel verschillende standpunten innemen ten aanzien van de uitdagingen van de globalisering. Wij hebben landen die erg open zijn omdat zij zich dat kunnen permitteren, maar we hebben ook landen die pas heel laat hun hervormingen hebben doorgevoerd en een omslag hebben gemaakt, iets waardoor zij nu in de problemen zitten.
We zien dat bij de textieldiscussie, we zien dat bij de discussie over het tegengaan van dumping van schoenen, en er zijn nog vele andere voorbeelden. Wat ik eenvoudigweg mis, is dat wij echt grondig nadenken over wat wij verstaan onder modern handelsbeleid.
Daartoe behoort, zoals gezegd, de rol van China. Hebben wij echt wel goed in de gaten wat het betekent om China op te nemen in de WTO? Commissaris, ga toch de discussie met ons aan over het toelaten van Rusland tot de WTO. Ik mis dit debat over de uitwerkingen en gevolgen. Ik ben een groot voorstander van een dergelijk debat. Dit Parlement heeft zich er al in 2002 voor uitgesproken, net als voor het aangaan van bilaterale onderhandelingen met Azië. Ik mis echter de diepgang in het debat met dit Parlement en met de verantwoordelijke commissie.
Ik mis de discussie over wat het betekent als wij de GATS+-onderhandelingen ingaan in het kader van de bilaterale ronde. Ook op dit punt geldt: u hebt gelijk, maar ik mis de discussie.
Wat ik bijzonder mis in de discussie over een modern handelsbeleid is dat dit Parlement er volledig bij wordt betrokken, en wel al bij de beraadslagingen over de onderhandelingen, en niet pas als wij onze goedkeuring moeten verlenen aan de onderhandelingsresultaten.
We hebben al eens de verklaring van Stuttgart tot stand gebracht tussen Commissie, Raad en Europees Parlement, volgens welke het Europees Parlement volledig of in ieder geval uitvoerig wordt geraadpleegd. Ik zou u willen adviseren om hiertoe opnieuw over te gaan, en ik hoop dat u het daarmee eens bent.
Sajjad Karim (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de opschorting van de Doha-ronde voor onbepaalde tijd brengt grote risico’s voor de mondiale economie met zich mee. Hierdoor worden niet alleen gelijkheid en welvaart voor de ontwikkelingswereld bedreigd, maar ook banen, groei en zekerheid in Europa, evenals de toekomst van het multilaterale handelsstelsel zelf. Dit zou ertoe kunnen leiden dat wij in plaats van een wereldwijde liberalisering van de handel nu met een explosie aan discriminerende bilaterale en regionale overeenkomsten geconfronteerd worden waardoor het multilaterale en op regels gebaseerde WTO-stelsel wordt uitgehold.
Hoewel sommigen zullen beweren dat het beter is geen overeenkomst te sluiten dan een overeenkomst die slecht is voor de ontwikkelingslanden, zullen deze landen zonder de bescherming van de WTO kwetsbaar zijn en in een unilaterale vechtpartij om dominante handelsposities gebruikt en misbruikt worden; u gaf dat zelf ook al aan, commissaris. Een mislukking betekent dat het vacuüm dat ontstaat wanneer er geen impulsen meer zijn om het afbouwen van de belemmeringen te bevorderen, opgevuld zal worden door een hernieuwd handelsprotectionisme. De groei van de wereldeconomie zal daardoor afnemen terwijl de mondiale handelsongelijkheden juist zullen toenemen. Ook zullen de financiële markten onstabieler worden en zal de internationale economische samenwerking verder afbrokkelen. Nu het WTO-stelsel uitgehold dreigt te worden, overheerst de speculatie over de vorm die een mogelijk “Plan B” zou moeten aannemen: wellicht die van een soort Oost-Aziatische vrijhandelszone of wellicht die van het Japanse voorstel voor een pan-Aziatisch veelomvattend partnerschap inclusief India, Australië en Nieuw-Zeeland. Door beide opties zou een nieuw Aziatisch blok worden gecreëerd dat samen met de Europese Unie en de NAFTA voor een tripolaire wereld zou zorgen met alle instabiliteiten die daar inherent aan verbonden zijn.
Is de Commissie het ermee eens dat er een dringende noodzaak voor een Plan B bestaat waarin het wereldhandelsbeleid weer op het juiste spoor wordt gezet en de EU een essentiële rol speelt om de wereldhandelsorde vorm te geven? Is de Commissie het ermee eens dat een dergelijke strategie op de volgende drie doelstellingen gebaseerd dient te zijn: nieuw leven inblazen in de Doha-onderhandelingen; het aanbieden van een ambitieus alternatief om het liberaliseringproces opnieuw in gang te zetten op een zo breed mogelijke basis voor het geval onze primaire doelstelling niet wordt verwezenlijkt; en het tegengaan van de proliferatie van preferentiële afspraken tussen kleine groepen landen?
Keer op keer heb ik mij tot u gewend, commissaris, en aandacht gevraagd voor het zwartepietenspel dat de vooruitgang op dit gebied zo belemmert. Het wordt tijd dat wij het beschuldigende vingertje laten zakken. Uit het initiatief “Everything but Arms” (Alles behalve wapens) blijkt dat Europa goede dingen kan doen, maar dat kunnen en moeten wij wel doen voordat het mandaat van de VS verloopt. Als dat mandaat verloopt, verdwijnt namelijk ook onze kans om armoede de wereld uit te bannen en de voordelen van de globalisering eerlijk te verdelen.
Vittorio Agnoletto (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de tot nu toe behaalde resultaten van de Doha-ronde - zoals de resultaten van de TRIP’s-overeenkomst over toegang tot medicijnen - hebben rampzalige gevolgen voor de levensomstandigheden van miljoenen mensen. Het is nu wel duidelijk geworden dat de leus “vrije handel = minder armoede” slechts een lokaas was om de landen in het Zuiden van de wereld, de armste landen, ertoe over te halen de verwachtingen van de geïndustrialiseerde landen te onderschrijven.
De ware reden waarom de WTO-onderhandelingen werden onderbroken, was dat de zes belangrijkste landen de belangen van hun agro-industrie verdedigden en het niet met elkaar eens konden worden. De andere 143 landen waren uitgesloten van de onderhandelingen. Volgens de FAO is het tot een mislukking gekomen omdat heel de discussie draaide rondom vrijhandel en niet rondom billijke handel. Geen overeenkomst is beter dan een slechte overeenkomst.
De onderbreking van de onderhandelingen kan een gelegenheid zijn om het onderhandelingsmandaat van de Commissie te herzien en toe te spitsen op: 1) de hervorming van de WTO, die transparanter, inclusiever en democratischer moet worden, deel moet gaan uitmaken van het VN-bestel en gedwongen moeten worden om zich bij haar beslissingen te houden aan het volkenrecht, 2) de herziening van de drie belangrijkste overeenkomsten die momenteel op de agenda staan: landbouw, intellectuele eigendom en diensten, 3) een bindend referentiekader voor de activiteiten van transnationale ondernemingen, 4) een hiërarchie tussen eerbiediging van de rechten van de volkeren en vrije handel, met inbegrip van de eerbiediging van de op 14 februari door het Parlement aangenomen mensenrechtenclausule, en 5) de weigering om de op multilateraal vlak afgesproken regels op bilateraal of regionaal vlak te ondermijnen, naar voorbeeld van de EPA-onderhandelingen met de ASC-landen.
Daniel Varela Suanzes-Carpegna (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de mondelinge vraag van onze Commissie internationale handel is relevant en opportuun. Het Europees Parlement kan zijn hoofd niet afwenden wanneer zulke belangrijke multilaterale onderhandelingen opgeschort worden, onderhandelingen die zo veel hoop hebben geschapen op een beter georganiseerde, transparantere, vrijere en meer rechtvaardige wereldhandel.
Voor de concrete aspecten waarover we hier debatteren verwijzen we naar de ontwerpresolutie die door onze fractie is ingediend. Maar we willen er graag op wijzen dat een mislukking van de Doha-ronde een mislukking voor de wereldhandel en voor het multilaterale handelssysteem zal zijn, want een dergelijke mislukking brengt de resultaten die al zijn bereikt in de vorm van preferentiële douanerechten en preferentiële handel in gevaar en zal leiden tot een wildgroei van elkaar overlappende handelsregels, wat het leven van bedrijven er niet gemakkelijker op zal maken.
We moeten in alle openlijkheid de echte, fundamentele oorzaken van deze mislukking blootleggen. We moeten de landen veroordelen die zich inflexibel hebben opgesteld en de onderhandelingen hebben geblokkeerd, en we moeten niet opgeven, maar de onderhandelingen weer oppakken en de vooruitgang die al was gerealiseerd benutten om de Doha-ronde alsnog tot een goed einde te brengen, in het belang van een eerlijkere globalisering en in het belang van de WTO zelf. De toekomst van deze organisatie staat op spel; de kans bestaat dat de WTO ernstig verzwakt uit deze crisis tevoorschijn zal komen. We moeten serieus nadenken over de vraag hoe we de mechanismen van de WTO up-to-date kunnen brengen en kunnen moderniseren en democratiseren.
Wij als Europees Parlement moeten de rol die we onszelf hebben toebedeeld blijven spelen door serieus en zorgvuldig gevolg te geven aan de ontstane situatie en een uitweg te vinden uit de huidige impasse, in het belang van iedereen, maar in de eerste plaats, zoals hier is gezegd, in het belang van de minst ontwikkelde landen.
Mijnheer de commissaris, we zijn erg blij met uw aanwezigheid hier en met de informatie die u ons heeft gegeven, en u moet weten dat u op dit Parlement kunt rekenen, zoals hier eveneens al is gezegd, bij het weer vlot trekken van deze onderhandelingen.
Javier Moreno Sánchez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, donkere wolken verzamelden zich afgelopen juli boven de handelsbesprekingen in Genève. Ondanks het hoopvolle signaal dat de G8 enkele dagen eerder nog had afgegeven in Sint Petersburg, werd het in het hoofd van sommige onderhandelaars zo schemerig dat de onderhandelingen over de Doha-ronde voor onbepaalde tijd werden opgeschort.
Voetbalwedstrijden worden ook onderbroken als het weer te slecht wordt, maar ze worden uitgespeeld wanneer de mist is opgetrokken of het noodweer is opgehouden.
De huidige situatie moet ons niet somber stemmen en ook geen schaduw werpen op de politieke wil om door te gaan op de weg van het multilateralisme en van de ontwikkeling. We moeten blijven strijden voor het behoud van een internationaal, multilateraal handelssysteem met duidelijke, transparante en bindende regels, waar alle landen, en vooral de ontwikkelingslanden, volledig aan kunnen deelnemen en voordeel van hebben.
Als we dat niet doen komen we in de jungle van het bilateralisme terecht, waarbij het ingewikkelde netwerk van de meer dan 250 bilaterale verdragen die op dit ogenblik van kracht zijn, nog verder uitgebreid zou worden, de ontwikkelingslanden gestraft zouden worden en darwinistische, protectionistische en discriminatoire neigingen de vrije teugels zouden krijgen.
Mijnheer de commissaris, wat gaat er gebeuren met de afspraken en overeenkomsten die afgelopen december in Hongkong zijn bereikt, vooral op het gebied van ontwikkeling? Blijft het concept van de single undertaking van kracht in de strategie van de Commissie? Zal de afschaffing van de exportsubsidies per 2013 gehandhaafd blijven? Wat gaat er gebeuren met de onderhandelingen over katoen? Welke landen zijn bereid om al deze akkoorden toe te passen?
Aan de andere kant werd in Genève gezegd dat alle onderhandelaars zichzelf tot de verliezers kunnen rekenen. Tot de verliezers kunnen zich ook alle burgers rekenen, en met name de burgers van de minst ontwikkelde landen.
Welke initiatieven heeft de Commissie in gedachten om aan de burgers uit te leggen dat de WTO niet dood is en nog steeds het beste instrument is voor de regulering en bevordering van een rechtvaardige en vrije wereldhandel?
Godelieve Quisthoudt-Rowohl (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, uiteraard is het in principe erg dat de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha worden opgeschort, maar iedere crisis biedt ook kansen. Het heeft ook weinig zin om, zoals we dat in de afgelopen jaren hebben gedaan, van de ene ronde naar de andere te hobbelen, steeds te zeggen dat we niet tevreden zijn, en toch maar door te gaan. Daarom moet de tijd die we nu hebben ook een tijd zijn waarin we nadenken.
In theorie begrijpen we allemaal dat de WTO met 150 lidstaten niet zo kan worden geleid als met de 23 lidstaten die de organisatie aanvankelijk telde. Waarom trekken we daaruit geen bijzondere conclusies? Waarom kunnen we er niet een keer over nadenken wat al met al de Europese belangen zijn en wat onze positie is in de verschillende sectoren? We zijn er niet door gewoon te zeggen dat de landbouw maar twee of drie procent van het totale handelsvolume uitmaakt, want dit betreft in werkelijkheid grote delen van de Europese Unie en het zou onze maatschappijvorm veranderen. We dienen dus een allesomvattend concept te vinden. Het is echt de moeite waard om te zoeken naar dit concept.
WTO-onderhandelingen, handelsonderhandelingen die worden gevoerd als een potje kwartetten – “jij krijgt drie koeien van mij, mag ik dan van jou twee vissen?” – leveren niets meer op. Als de differentiatie van de landen gestaag toeneemt – iets wat de commissaris ook heeft gezegd – waarom denken we dan in categorieën als multilateraal of bilateraal? Waarom kunnen we niet in categorieën gaan denken zoals multiregionaal?
We kunnen in deze gedifferentieerde wereld niet alle landen meten met dezelfde maat. Hoeveel we ook van het ontwikkelingsbeleid houden – en dat geldt ook voor mijzelf – we hebben als Europese Unie ook verplichtingen jegens onze eigen burgers.
Wat erg belangrijk is voor deze besprekingen, en dat heeft het mislukken ervan ook laten zien, is een sterkere betrokkenheid van de parlementen bij de onderhandelingen. Het is niet genoeg voor een parlement om zich er uiteindelijk al dan niet akkoord mee te kunnen verklaren. We klagen al dat de burgers er niet bij worden betrokken, dus moeten in ieder geval hun vertegenwoordigers het recht hebben om bij de onderhandelingen te zijn en in ieder geval te worden aangehoord. Wij zijn tenslotte degenen die het straks moeten uitleggen aan onze kiezers.
Margrietus van den Berg (PSE). – Voorzitter, toen de Doharonde eind juli voorlopig tot stilstand kwam, hadden we al kleine stapjes op weg naar eerlijke handel gezet. Er was immers afgesproken dat alle exportsubsidies voor landbouwproducten in 2013 zouden worden afgeschaft en dat na de EU ook de VS en Japan voor 97 procent van alle producten vrije markttoegang aan de minst ontwikkelde landen zouden garanderen, er was overeenstemming over een uitgebreid pakket hulp voor handel en tot slot hadden de Amerikanen gezegd dat ze wilden beginnen met de afbraak van hun steun aan de katoensector.
Dat was na vijf jaar een zwaarbevochten resultaat. Maar natuurlijk, de handtekening ontbreekt en naar mijn mening mogen de armste landen, collega's, dat heb ik hier ook gezegd, daar niet de dupe van worden. Het is domweg voor het behalen van de millenniumdoelstellingen in 2015 essentieel dat deze maatregelen worden doorgevoerd.
Nu heeft de commissaris op een schriftelijke vraag van mij gezegd dat hij bereid is voor de armste landen een frontloading met dit pakket voor te stellen. Commissaris, kunt u dat hier in dit debat nog een keer bevestigen? Kunt u ook bevestigen dat de EU bereid is desnoods eenzijdig haar exportsubsidies in 2013 af te schaffen?
Tegelijkertijd, bent u ook niet van mening dat zo'n frontloadingaanpak voor de minst ontwikkelde landen zou kunnen helpen om de zaak weer vlot te trekken? Want mijn mening blijft dat als men bilateraal, multilateraal, regionaal, of hoe we het ook noemen, feitelijk tussen de sterksten zaken doet, met name die zwakste landen daarvan het slachtoffer zullen worden. U hebt dat zelf meerdere keren gezegd. Terecht zegt u dan ook: zij zullen de prijs daarvoor betalen, dat mag niet gebeuren, dus moeten we alsnog inzetten op dat multilaterale handelsakkoord.
Laat de strijd tegen armoede niet het slachtoffer worden van vastgelopen onderhandelingen. Als de wereldhandelsronde niet gered kan worden, red dan in ieder geval de millenniumdoelen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, eindelijk wordt er licht geworpen op de hypocrisie die heerst op het gebied van de internationale handel op deze planeet, in de dialoog tussen namakers, leugenaars en dieven. Als de situatie niet zo ernstig zou zijn, zou iedereen opgelucht zijn dat de wolven nu in hun ware gedaante uit hun schuilplaats in het bos komen, en dat de tovenaarsleerlingen de fabel van de bedrieger bedrogen opnieuw leren.
U heeft gelijk, mijnheer Mandelson, dat u de bijeenkomst van Canberra in Australië, over een week of twee, boycot, want zo snel mag de Wereldhandelsorganisatie niet ten grave worden gedragen. De situatie is ernstig, want de regeringen hebben blijk gegeven van hun onvermogen om het collectieve goed dat wereldhandel heet, te beheren en, erger nog, om een ontwikkelingsagenda vast te stellen.
Ik zou een paar opmerkingen willen maken en een voorstel willen doen. Zou het, wat de Doha-agenda betreft, niet beter zijn om ons te richten op het ontwikkelingsdeel, waarover consensus bestaat, en de hervorming van de internationale handel te laten rusten totdat de ontwikkelingslanden sociale en milieunormen hebben ingevoerd op basis waarvan eerlijke wereldconcurrentie mogelijk is?
Mijn tweede opmerking betreft de landbouw. De Europese Unie zou in de toekomst geen enkele concessie meer moeten doen totdat duidelijker is hoe de landbouw er in die toekomst, na 2013, zal uitzien, met name gezien het grote ontwikkelingspotentieel van de biotechnologie en de problemen rond de menselijke voedselvoorziening, die zich onherroepelijk zullen aandienen.
De vraag is de volgende: kunt u ons garanderen, mijnheer de commissaris, dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals dat op dit moment fungeert na de hervorming van 2003, verenigbaar is met de huidige WTO-regels en dat we geen verliezers dreigen te worden in een geschil dat wordt voorgelegd aan de geschillencommissie?
Gezien het onvermogen van de regeringen om tot een akkoord over de internationale handel te komen, stel ik tot slot voor dat er onder auspiciën van de Interparlementaire Unie en ons Europees Parlement zo snel mogelijk een parlementair initiatief komt, met als doel de wettige vertegenwoordigers van de volkeren te raadplegen over dit dossier en de regeringen een aanbeveling te doen over de weg die zij kunnen inslaan om een oplossing te vinden voor de huidige chaos in de internationale handel.
Glenys Kinnock (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, uit wat de commissaris en anderen hebben gezegd, blijkt duidelijk dat veranderingen in de landbouw essentieel zijn om een einde te maken aan het armoedige bestaan van miljoenen landbouwers in Afrika, Azië en Latijns-Amerika.
Reëel gezien, mijnheer de commissaris, zijn er geen vooruitzichten op een breder akkoord over industriële producten en diensten als de rijke wereld geen oplossing vindt voor de noodzaak van een eerlijkere en betere toegang tot onze markten. Zoals u en anderen ook al hebben opgemerkt, is het alternatief van regionale handelsovereenkomsten een grote stap achteruit die het cruciale beginsel van de non-discriminatie zou ondermijnen. De meeste arme landen van de wereld, waaronder de ACS-landen, zouden van dergelijke overeenkomsten namelijk uitgesloten worden, want dat zijn nu eenmaal per definitie over het algemeen kleine, kwetsbare landen met een geringe economische betekenis.
Voordat u de onderhandelingen weer oppakt, commissaris, moeten de rijke landen een oplossing hebben gevonden voor de subsidies en de dumping, met name met betrekking tot katoen. Er is ook dringend behoefte aan een besluit over “Aid for Trade”. Daarvoor dient meer financiële steun gegeven te worden zonder kleine lettertjes. Daarnaast dient er bij de voorbereidingen rekening mee te worden gehouden dat het tempo en de mate waarin de markt wordt opengesteld, cruciaal zijn voor de ontwikkelingelanden. Dat geldt ook voor de speciale en differentiële behandeling en de tariefbescherming.
Iemand zei dat het gevaar bestaat dat er een grote stroom handelsklachten bij de WTO wordt ingediend. Ik vind dat er een ingrijpende herziening van het sanctiemechanisme nodig is, een mechanisme dat op dit moment slechts in werking wordt gesteld als de klager een van de grote spelers op de wereldmarkt is. De ACS-landen die van handelsproducten afhankelijk zijn, weten dat maar al te goed en beseffen ook dat zij hier de dupe van zijn.
“Zwaaien of verzuipen”, het is soms erg moeilijk om die twee dingen uit elkaar te houden. Een multilaterale overeenkomst is van essentieel belang. Wij zitten niet te wachten op regionale, bilaterale overeenkomsten.
U staat voor een immense opdracht, mijnheer de commissaris, een opdracht die een groot beroep zal doen op uw diplomatieke vaardigheden en uw capaciteiten om een consensus tot stand te brengen. Dat geldt overigens ook voor de andere betrokkenen. Wij wensen u alle goeds bij het voltooien van die opdracht.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij voortdurend verbaasd over het optimisme van de commissaris gedurende het verloop van deze onderhandelingen. Velen van ons waren van mening dat zij vanaf de start tot mislukken gedoemd waren, met name omdat de EU veel te vroeg al te veel toegaf en de VS in het begin heel weinig toezeggingen deden en daar ook vervolgens hardnekkig in volhard hebben.
U heeft zelf al gezegd, commissaris, dat er te veel nadruk op de landbouw is gelegd. De landbouw krijgt nu te veel schuld in de schoenen geschoven voor deze schijnbare mislukking van de onderhandelingen. Er zijn te hoge verwachtingen omtrent Doha gewekt in verband met de mogelijkheden van deze onderhandelingsronde om de armen een betere toekomst te bieden. Ik heb hier al eerder gezegd dat de armen in veel te veel onderhandelingen veel te vaak als argument worden gebruikt. Hun belangen zijn in die onderhandelingen tot nu toe niet op een goede manier gediend.
Wat de voedselvoorziening betreft, is de prijs voor de landbouw en consumenten in de EU kolossaal - dat heeft u vanochtend hier voor ons geschetst: een inkrimping van 20 miljard dollar per jaar. Ik vraag mij af of wij ook namen en gezichten aan die inkrimping kunnen koppelen. Wij zijn ons aan het terugtrekken van de melk-, pluimvee- en graanmarkten, en dan heb ik het nog niet eens over de rundvleesmarkt. Ik ken niet veel arme landbouwers die hiervan zullen profiteren, maar ik ken er wel veel in de G20 die niet arm zijn en die hier aanzienlijk profijt van zullen hebben. In mijn optiek is geen overeenkomst inderdaad beter dan een slechte overeenkomst.
Als de armen in de wereld voedsel om te eten en schoon water om te drinken nodig hebben - en wij weten dat dat het geval is - dan zou dat via Doha nooit gerealiseerd zijn. Het spijt me dat ik het zo moet zeggen, maar het is de waarheid. Daarnaast moeten wij ook oog hebben voor een reële bedreiging voor de Europese Unie. Wij hebben onze normen voor de voedselproductie verhoogd en wij maken ons druk om de milieubescherming en het dierenwelzijn. Dergelijke kwesties hebben in Doha geen moment op de agenda gestaan en daarom heeft een eerlijke handel voor landbouwers overal ter wereld ook nooit echt tot de mogelijkheden behoord.
Ik heb een aantal vragen voor de commissaris, waaronder een heel specifieke vraag. Ik zal de eerste vraag zelf beantwoorden: Is de wereldhandel - de vrije handel - in staat om wereldwijd een adequate voedselvoorziening te waarborgen? Ik denk van niet. Wij moeten de kwestie van de voedselproductie op dezelfde manier benaderen als wij op dit moment met het energievraagstuk doen. Tot slot de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Deze zijn thans onderwerp van discussie en wij zullen nog meer water bij de wijn moeten doen. Is de situatie waarin wij nu aan de onderhandelingstafel zijn beland, dan inderdaad een gevolg van het feit dat wij veel te snel te veel toezeggingen hebben gedaan?
David Martin (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat de opmerking van de vorige spreker, mevrouw McGuinness, over de arme landen betreft, staan wij echt lijnrecht tegenover elkaar. Het alternatief voor een succesvolle Doha-ronde dient zich helaas al aan. Het is een stap achteruit op weg naar een wereld van ongelijke en selecte bilaterale overeenkomsten: overeenkomsten waardoor veel arme landen nu al gedwongen worden om slechtere voorwaarden te accepteren wat de markttoegang en de intellectuele eigendomsrechten betreft; overeenkomsten waardoor de armste landen wederom in de kou blijven staan. Ik ben van mening dat wij nog steeds die extra stap kunnen en moeten zetten om te waarborgen dat deze onderhandelingsronde, waarin ontwikkeling echt centraal staat, succesvol wordt afgerond. Dat kost tijd. Wat de korte termijn betreft, moeten wij ervoor zorgen dat de positieve punten die in Hongkong zijn afgesproken niet verloren gaan: de historische overeenkomst om uiterlijk 2013 de uitvoersubsidies af te schaffen; een tarief- en quotavrije toegang voor de armste landen, gebaseerd op het Europese vooruitstrevende programma “Everything but Arms” en een aanzienlijke inspanningsverplichting om de hulp voor de handel uit te breiden teneinde de aanvoercapaciteit en de handelsgerelateerde infrastructuur in de minst ontwikkelde landen te verbeteren.
Alle lof voor de commissaris voor de flexibiliteit die hij aan de dag heeft gelegd sinds het afbreken van deze specifieke onderhandelingsronde om alsnog het ontwikkelingspakket te kunnen redden - helaas moet ik wederom constateren dat die flexibiliteit bij een aantal van onze onderhandelingspartners ontbreekt.
Temidden van de inventarisatie die zich nu binnen de WTO afspeelt, komt het verslag van de taskforce “Aid for Trade” van die organisatie precies op tijd. In dat verslag wordt benadrukt dat het noodzakelijk is om extra hulp te geven die afgestemd is op de behoeften; hulp die erop gericht moet zijn om de armste landen in staat te stellen om deel te nemen aan het mondiale handelsstelsel. “Aid for Trade” wil niet zeggen dat wij geen succesvolle afronding van de Doha-ronde nodig hebben, maar tot die tijd blijft dit wel een belangrijk instrument om de technische en logistieke uitdagingen aan te kunnen gaan waar deze landen mee worden geconfronteerd bij het aanbieden van hun goederen op de wereldmarkt.
Door het mislukken van de Doha-besprekingen en de teleurstellingen rondom de daaraan verbonden doelstellingen is “Aid for Trade” politiek gezien nog nooit zo relevant geweest. Het is in het belang van alle landen, ook van de ontwikkelde en de verder gevorderde ontwikkelingslanden, om op een multilaterale basis financiële middelen uit te trekken om ervoor te zorgen dat er adequate investeringen in de handelsgerelateerde infrastructuur worden gedaan om de armste landen in staat te stellen dankzij de handel de armoede achter zich te laten.
Ik hoop dat de EU - en met name de Commissie - een voortrekkersrol op dit gebied zullen spelen.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij begrijpen allemaal dat de WTO-onderhandelingen problematisch en ingewikkeld zijn en wij steunen de commissaris en zijn team. De EU heeft een goed aanbod op tafel gelegd; wij hadden op serieuze tegenaanbiedingen gehoopt, maar wij zijn uiteindelijk van een zeer koude kermis thuisgekomen.
Het is nu absoluut zaak dat de EU morele moed en leiderschap toont. Heeft de Commissie de potentiële voor- en nadelen overwogen die verbonden zijn aan het unilateraal afschaffen door de EU van al haar subsidies en invoertarieven voor landbouwproducten? Heeft de Commissie zich ook afgevraagd hoe de EU, de ontwikkelingslanden en de WTO-onderhandelingen hiervan zouden kunnen profiteren?
In Nieuw-Zeeland schreeuwden de landbouwers moord en brand toen hun subsidies werden afgeschaft. Toch behoren zij nu tot de meest efficiënte landbouwers ter wereld. In feite dwingen zij andere handelsblokken er zelfs toe om tarieven en andere belemmeringen voor hun producten te hanteren.
Wij leven niet meer in een naoorlogs Europa. Toen was de bezorgdheid over de voedselveiligheid terecht. Wij moeten er nu absoluut voor zorgen dat de landbouwers van de EU ook de 21e eeuw binnengaan. Wij moeten moreel leiderschap tonen door termijnen te stellen voor het afschaffen van zowel subsidies als tarieven, zodat de producten uit minder ontwikkelde landen kunnen profiteren van de toegang tot nieuwe markten en de landbouwers van de EU tot de meest efficiënte landbouwers ter wereld gaan behoren. Op die manier kunnen wij tevens de doelstelling van de liberalisering van de diensten verwezenlijken zodat de Europese talenten de wereld kunnen veroveren.
De Voorzitter. Dank u mijnheer Kamall. Er zijn niet echt veel landbouwers in uw kiesdistrict, wel?!
Kader Arif (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer de commissaris, het is zojuist al gezegd, voor al diegenen die hechten aan de multilaterale structuur is het bruusk tot stilstand komen van de uitvoering van het werkprogramma van Doha voor ontwikkeling, dat ertoe zou moeten leiden dat de handelsregels in dienst van de ontwikkeling worden gesteld, zeer slecht nieuws. We weten wat ons te wachten staat bij een definitieve mislukking: een sterke uitbreiding van het aantal regionale, bilaterale akkoorden, wat altijd ten koste gaat van de zwaksten. In elk geval druist dit volledig in tegen onze doelstellingen, die gericht zijn op het herstel van het evenwicht in de regels van de internationale handel ten gunste van de ontwikkelingslanden.
Het was de bedoeling om via deze ronde te zorgen voor een eerlijker verdeling van de voordelen van de globalisering en rekening te houden met de verschillen in ontwikkelingsniveau, en ook om de ontwikkelingslanden een betere markttoegang te bieden zonder hen tot elke prijs te dwingen hun eigen markten open te stellen. Deze onderhandelingen waren zeker niet volmaakt, maar zij brachten in elk geval vooruitgang, het is al gezegd. Deze vooruitgang, deze verworvenheden zouden veiliggesteld moeten worden, en ik ben wat dat betreft blij met het voornemen van commissaris Mandelson. Dat is onontbeerlijk, het weer op gang brengen van de onderhandelingen staat voorop, maar vooruitgang boeken is ook hervormen, en de kwestie van de hervorming van de WTO ligt nu op tafel.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil van meet af aan zeggen dat ik het volledig eens ben met de benadering van commissaris Mandelson en met de gevoeligheden die hij tot uiting heeft gebracht. Het lijdt geen enkele twijfel dat een succesvolle afsluiting van de onderhandelingen in de Doha-ronde ons fundamentele doel moet zijn. Dat is in het belang van de Europese Unie en de lidstaten.
Een succesvolle afsluiting mag echter niet betekenen dat wij bereid zijn ongeacht welke prijs te betalen. Evenmin mag de Europese Unie daarvoor unilaterale concessies gaan doen.
Mijns inziens is het moment gekomen om een antwoord te geven op een cruciale vraag van strategisch belang: kan met de institutionele organisatie van de Wereldhandelsorganisatie, zoals wij die sinds de oprichting van de WTO in 1995 kennen, het strategische doel van de Europese Unie, te weten een democratisch, multilateraal handelssysteem, worden bereikt? Ik vrees dat onze ervaringen tot nu toe en de mislukking van de onderhandelingen in de Doha-ronde hebben aangetoond dat het antwoord “nee” is.
De Wereldhandelsorganisatie produceert nu meer crises dan ze oplost. Daarom is het voor mij van prioritair, strategisch belang dat de Europese Unie een initiatief neemt voor een grootscheepse, ambitieuze en democratische hervorming van de Wereldhandelsorganisatie. Eveneens is het voor mij van strategisch belang dat de Europese Unie een geïntegreerde beleidsstrategie op handelsgebied opzet voor de ontwikkeling van bilaterale en regionale handelsbetrekkingen.
Dat is nu precies wat de Verenigde Staten doen, mijnheer Mandelson, en dat weet u heel goed. Zij zijn hun bilaterale en regionale handelsbetrekkingen aan het ontwikkelen, los van de Doha-ronde. Wij moeten hetzelfde doen; daar komen wij niet onderuit.
Tegenwoordig zien wij regionale en mondiale machtsverhoudingen ontstaan niet alleen op handelsgebied maar ook op politiek gebied. De Europese Unie mag in deze grote, strategische touwtrekkerij geen verstek laten gaan.
Harald Ettl (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gevaar is niet denkbeeldig dat langdurige opschorting van de Doha-onderhandelingen opnieuw leidt tot een sterke toename van het aantal bilaterale vrijhandelsverdragen. De dupe van een dergelijke ontwikkeling zijn zonder meer de armste landen van deze wereld, maar ook de behartiging van de belangen van werknemers wordt dan alsmaar moeilijker.
Van onze ambitieuze doelstelling om tot een ecologisch en sociaal duurzame wereldeconomie te komen, is nog maar weinig over. Sinds de jaren zeventig hebben de industrielanden zichzelf de verplichting opgelegd om 0,7 procent van hun bruto binnenlands product te besteden aan ontwikkelingssamenwerking. In 2005 was dat een magere 0,33 procent. Een soort wereldwijd Marshallplan zou een nieuw initiatief kunnen zijn waar beide zijden baat bij hebben, waarbij enerzijds de armste landen ter wereld hulp krijgen om de armoede uit te bannen doordat er eerlijke marktkansen worden gecreëerd en anderzijds ecologische en sociale dumping wordt voorkomen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is een erg nuttig debat geweest omdat het onze doelgerichtheid heeft vergroot, tot meer inzicht heeft geleid en mij een leidraad voor mijn werkzaamheden heeft gegeven. Dat zijn nu precies de essentiële taken die het Parlement ten opzichte van de Commissie heeft.
Ik ben nieuw als commissaris en ik weet niet wat er in het verleden is gebeurd en welke precedenten er zijn geschapen, maar ik voel intuïtief dat de informatie-uitwisseling, de raadpleging en de dialoog die ik met dit Parlement en de Commissie internationale handel heb, zeer sterk zijn; in ieder geval veel omvattender, frequenter en diepgaander dan ik als minister in mijn nationale parlement gewend was. Ik sta positief tegenover de diepgang en intensiteit van deze contacten, maar ik ben enigszins verrast door de kritiek die naar voren is gebracht. Ik weet niet of die kritiek slechts van één vertegenwoordiger van dit Parlement afkomstig is of van de Commissie internationale handel als geheel. Ik hoop niet dat dat laatste het geval is.
De Commissie raadpleegt het Parlement over alle belangrijke besluiten over het handelsbeleid op basis van de Westerterp-procedure. Zoals u weet, voorziet deze procedure niet alleen in een debat in het Parlement voorafgaand aan het starten van de onderhandelingen over handelsovereenkomsten, maar ook in het verstrekken van informatie door de Raad voordat een dergelijke overeenkomst wordt gesloten. Dat gebeurt ook op basis van de Verklaring van Stuttgart, waarin is opgenomen dat het Parlement geraadpleegd dient te worden met betrekking tot het sluiten van alle overeenkomsten - zelfs de overeenkomsten die onder het toenmalige artikel 113 vallen - die belangrijke gevolgen voor de Gemeenschap hebben.
Dat wij zeer veel belang aan deze onderlinge relatie hechten blijkt uit het feit dat wij de Commissie internationale handel exemplaren sturen van alle beleidsdocumenten die besproken worden in het Artikel-133-comité van de Raad. Wij zijn overigens niet wettelijk verplicht om dat te doen. Wij doen dat echter omdat wij dit een goede zaak vinden en omdat het onze onderlinge betrekkingen verstevigt. Ongetwijfeld zouden wij in de toekomst nog meer verbeteringen door kunnen voeren, maar om onze activiteiten op dit vlak als “zwak” of “onvoldoende” aan te merken, lijkt mij niet correct.
Een aantal opmerkingen heeft betrekking op de legitieme bezorgdheid omtrent de gevolgen van deze onderhandelingen voor de ontwikkelingslanden: zowel vanwege de ingeslagen richting als de opschorting ervan. Ik zou daarbij graag willen aantekenen dat ontwikkelingslanden bij die onderhandelingen niet voldoen aan een en dezelfde standaardnorm voor de mate van hun ontwikkeling of voor de belangen die voor hen op het spel staan. Het gaat om verschillende ontwikkelingslanden met zeer uiteenlopende belangen en behoeften. Het is voornamelijk onze taak om in ieder geval twee dingen te waarborgen: ten eerste dat alle ontwikkelingslanden profijt hebben van deze onderhandelingen en ten tweede dat de zwakkere, kwetsbaardere en minder ontwikkelde landen de meeste directe steun ontvangen, niet in de laatste plaats met het oog op de capaciteitsopbouw, “Aid for Trade” en een operationeel systeem voor een integrale belastingvrije en quotavrije regeling voor deze landen zodat zij toegang kunnen krijgen tot onze rijke wereldmarkten.
Wat ons met andere woorden voor ogen staat is een systeem dat gebaseerd is op proportionaliteit: proportionaliteit met betrekking tot onze verwachtingen ten opzichte van de ontwikkelingslanden over hun bijdrage en over hun inspanningen om deze onderhandelingen succesvol af te kunnen ronden enerzijds, en proportionaliteit met betrekking tot onze inbreng en de wijze waarop wij hun ontwikkeling ondersteunen en bevorderen anderzijds. De landen met de grootste problemen en behoeften, dus die het minst te bieden hebben, zijn en blijven zeer terecht de landen waaraan wij in deze onderhandeling prioriteit geven.
Het is belangrijk om dit te benadrukken omdat ik er, in tegenstelling tot een aantal andere sprekers hier vandaag, hartstochtelijk van overtuigd ben dat een goede Doha-overeenkomst een bijdrage aan ontwikkeling en een eerlijkere handel kan geven. Dat kunnen wij realiseren door de wijze waarop wij ten opzichte van de verschillende ontwikkelingslanden speciale en differentiële regelingen hanteren, door de wijze waarop wij uitzonderingen toestaan voor steun aan ontwikkelingslanden met het oog op het beschermen en ontwikkelen van industrieën die nog in de kinderschoenen staan, door de wijze waarop wij ontwikkelingslanden een langer termijnen voor de tenuitvoerlegging gunnen zodat zij zich beter op de veranderingen voor kunnen bereiden, en met name door de wijze waarop wij een speciale markttoegang voor de minst ontwikkelde landen tot stand brengen en aandacht besteden aan hun behoeften op capaciteitsniveau. In overeenstemming met uw verwachtingen zullen wij tijdens de onderhandelingen aan deze uitgangspunten blijven vasthouden.
Het gaat daarbij niet alleen om de toegang voor de ontwikkelingslanden tot de markten van de ontwikkelde wereld. Ook een grotere toegang tot de markten van andere ontwikkelingslanden is voor die ontwikkelingslanden van belang. Zo is de Zuid-Zuid-handel bijvoorbeeld belangrijk, met name gezien de omvang van de belastingvrije en quotavrije toegang die wij in Europa op dit moment al voor ontwikkelingslanden, en met name de ACS-landen, hanteren. Dit heeft ertoe geleid dat 75 procent van de landbouwproducten die Afrika uitvoert, in Europa terechtkomt. Voor Latijns-Amerika is dat percentage 45 procent. Eigenlijk zijn wij het meest open en rechtvaardige handelsblok ter wereld. Laten wij dat niet uit het oog verliezen, maar laten wij tegelijkertijd ook de dingen die wij in de toekomst beter kunnen doen in gedachten houden. De grootste en snelste voordelen voor ontwikkelingslanden houden verband met de toename van de handelsmogelijkheden met andere ontwikkelingslanden. Daarom mogen wij niet voorbij gaan aan de Zuid-Zuid-handel als wij de kwesties rondom de tariefsverlagingen en het broodnodige multilateralisme van “Everything but Arms” voorzichtig en tactvol aan de orde stellen.
Andere sprekers hebben beweerd dat wij niet te weinig om en aan de ontwikkelingslanden geven, maar dat wij gedurende de onderhandelingen juist veel te veel en veel te snel toezeggingen hebben gedaan en een overdaad aan flexibiliteit aan de dag hebben gelegd. Tja, wij in Europa hebben hier de Doha-ronde bedacht. Wij zijn de belangrijkste motor geweest achter het op gang brengen van de onderhandelingen en wij hebben de gesprekken voortdurend gestimuleerd. Na Cancún hebben wij er mede voor gezorgd dat de draad op basis van de kaderovereenkomst in 2004 weer opgepakt werd. Ik maak ook geen excuses voor het feit dat ik in Hongkong een datum heb genoemd waarop de uitvoersubsidies definitief afgeschaft zullen zijn. Dat is een toezegging die wij al eerder hebben gedaan, maar dan wel in de veronderstelling uiteraard dat deze onderhandelingen afgerond zouden zijn en dat andere landen op soortgelijke wijze de betreffende componenten van hun uitvoersubsidies zouden afschaffen. Ik maak dus geen excuses en ik ben eigenlijk ook niet primair verantwoordelijk voor de toekomst van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. In dat verband zou ik er wel op willen wijzen dat ik tot nu toe nog geen consensus heb kunnen ontdekken ten faveure van een afschaffing van het GLB.
Bij een twijfelachtig resultaat van de Doha-onderhandelingen zullen wij de toekomst van de uitvoersubsidies zorgvuldig onder de loep moeten nemen. Dat houdt verband met een ander punt dat in dit debat aan de orde is gesteld, namelijk de vraag of wij al dan niet in een meer kwetsbare positie terechtkomen in verband met gedingen op landbouwgebied die bij de WTO tegen ons aanhangig worden gemaakt als wij in de multilaterale onderhandelingen niet tot een akkoord komen. Ook ik ben van mening dat er meer gedingen bij de WTO aangespannen zullen worden als deze onderhandelingen definitief mislukken, en dan met name op landbouwgebied.
In Europa kunnen wij een dergelijke situatie met een relatief gerust gemoed tegemoet zien. Wij hebben ons gemeenschappelijk landbouwbeleid herzien omdat dit niet alleen terecht en noodzakelijk was met het oog op onze eigen doelstellingen en behoeften, maar ook gezien de behoeften van andere partijen in het internationale handelsstelsel. Wat de hervormingsmaatregelen betreft die wij tot nu toe ten uitvoer hebben gelegd en waar wij ook in de toekomst mee door zullen gaan, zijn wij gevrijwaard van geschillenprocedures binnen de WTO. Niet alle WTO-leden verkeren echter in dezelfde positie. Ik sluit dan ook absoluut niet uit dat de grote agrarische exportlanden, zoals Brazilië en Argentinië, voor de juridische optie kiezen als zij merken dat de politieke en onderhandelingsweg onbegaanbaar is geworden. Andere partijen lopen op dat vlak echter een groter risico dan wij hier in Europa.
Sta mij toe om voorafgaand aan mijn afsluitende opmerking over de planning nog even iets te zeggen over de WTO zelf. Iedereen - inclusief de huidige directeur-generaal van de WTO - is het er in meer of mindere mate over eens dat de WTO profijt zou kunnen hebben van een aantal institutionele en procedurele hervormingen. In de loop van dit debat heeft een aantal sprekers hier ook al naar verwezen. Wat dat betreft, bevatte het verslag-Sutherland een aantal interessante ideeën. Wij moeten daaromtrent echter wel heel duidelijk zijn. De huidige impasse in de onderhandelingen is niet het gevolg van een institutioneel, maar van een politiek probleem. De huidige patstelling kan door geen enkele institutionele verbetering worden doorbroken. Daarvoor is politieke wil nodig en een andere attitude en beleidsopvatting bij bepaalde WTO-leden.
Dat brengt mij bij mijn laatste punt en dat houdt verband met het tijdstip wanneer de onderhandelingen weer hervat zouden kunnen worden. Eerlijk gezegd, zullen wij daarvoor moeten wachten tot de tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten in november achter de rug zijn. Pas dan kunnen wij weer na gaan denken over een echte hervatting van de onderhandelingen. Ik zal daartoe mijn uiterste best doen.
VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter
De Voorzitter. Dank u, commissaris. Met vijftien minuten aan het begin en ongeveer vijftien minuten aan het eind, denk ik dat u zeer consequent bent geweest. Dit betekent echter ook dat we nu een probleem hebben met het volgende debat.
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0193/2006) van Lissy Gröner, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over het voorstel en het gewijzigde voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma ‘Geweldbestrijding (Daphne) en drugsbestrijding en -voorlichting’ voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma “Grondrechten en justitie” (COM(2005)0122 – COM (2006)0230 C6-0388/2005 2005/0037A(COD)).
László Kovács, lid van de Commissie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, namens de Commissie wil ik allereerst graag de beide rapporteurs, mevrouw Gröner en mevrouw Angelilli, bedanken voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht. Ik kan u zeggen dat ik met veel plezier aan het verzoek van mijn collega-commissaris, de heer Frattini, heb voldaan om hem - in ieder geval aan het begin van dit debat - te vervangen. Het gaat dan ook om een zeer belangrijk onderwerp dat mij na aan het hart ligt.
Ik kan u ook vertellen dat de Commissie bijzonder veel waarde hecht aan de uitvoering van het Daphne-programma. Dit programma is bedoeld om alle vormen van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren te bestrijden. Wij weten dat het Parlement hier ook zeer veel belang aan hecht. Daphne is nog maar pas tien jaar oud, maar het onderhavige voorstel van de Commissie is inmiddels al weer de derde versie van het programma. Algemeen wordt erkend dat dankzij dit programma in die tien jaar goede resultaten zijn geboekt. In het kader van Daphne zijn bijvoorbeeld talloze projecten gefinancierd die een bijdrage hebben geleverd aan een betere bestrijding van geweld.
Het belang dat door het Parlement en veel uiteenlopende maatschappelijke organisaties aan Daphne wordt gehecht, komt ook tot uiting in het voorstel aan de Commissie om Daphne-maatregelen niet langer onder dezelfde programmatitel te presenteren als de acties om drugsgebruik te voorkomen. Zoals bekend, heeft de Commissie de wens van het Parlement gehonoreerd en heeft zij op 24 mei twee afzonderlijke programmavoorstellen voorgelegd.
Hoewel Daphne II tot eind 2008 loopt, is het essentieel dat Daphne III nog dit jaar wordt aangenomen. Dan kunnen de nieuwe actiemethoden zoals voorzien in het voorstel voor een besluit meteen vanaf begin volgend jaar ingezet worden. Datzelfde geldt voor de begrotingslijnen die overigens veel omvangrijker zijn dan in het verleden.
Ik zie uit naar het debat van vandaag.
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, volgens het oorspronkelijke voorstel van de Commissie moest Daphne een gemeenschappelijk programma zijn voor geweldbestrijding en voorlichting over drugsgebruik en de preventie ervan. Het heeft veel strijd gekost om te zorgen dat de Commissie dit voorstel terugtrok. De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft samen met vrouwenorganisaties verklaringen afgegeven, en ik ben echt opgelucht dat zij hebben weten te voorkomen dat geweld- en drugskwesties op één hoop worden gegooid en dat wij onszelf in staat hebben gesteld om een van de succesvolste programma’s van de EU voort te zetten.
Tot op heden kon echter slechts 17 procent van de goede voorstellen die zijn ingediend worden gefinancierd via Daphne I en II. Hieruit blijkt wel hoe groot de behoefte is, en daarom verzoekt de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid om extra middelen.
Vandaag geven we twee heel heldere signalen af. Het eerste is dat Europa meer belang hecht aan geweldbestrijding en dit niet aan andere zaken koppelt. Het tweede is dat wij het waardevolle werk erkennen en steunen dat ter plekke wordt gedaan door organisaties als vrouwenorganisaties, talrijke zelfhulpgroepen en mensenrechtenorganisaties, jeugdbonden en hun netwerken.
Het geweld in het leven van alledag neemt toe, met name de grensoverschrijdende verschijnselen. Daar richt het Daphne-programma zich in eerste instantie op; het is opgezet als reactie hierop. De vrouwenbeweging heeft een prioriteit gemaakt van zaken als huiselijk geweld, misbruik van kinderen, vrouwenhandel met als doel seksuele uitbuiting, en we hebben veel goede projecten weten op te zetten om iets te doen aan deze zaken. We hebben ook de publieke opinie er bewust van weten te maken – en niet pas sinds het WK voetbal.
Daphne I en Daphne II hebben waardevolle kennis opgeleverd. Zo werden bijvoorbeeld alle projecten samengevat in een tool kit, die inmiddels is doorgegeven aan de verschillende professionele organisaties. Tevens zijn er studies toegankelijk gemaakt voor een breed professioneel publiek en zijn er contacten gelegd tot ver over de grenzen van Europa.
Nu moeten we ons echter op nieuwe taken richten. Daphne III hecht veel meer belang aan het opbouwen van grensoverschrijdende netwerken. Op migratieterrein gebeuren er nieuwe dingen, op het terrein van mensenhandel is er veel belangrijk werk aan de winkel. We hebben een voorstel gedaan tot financiële ondersteuning van ombudspersonen voor kinderen en één alarmnummer voor kinderen in Europa. Ook willen wij de netwerken versterken van organisaties die zich bezighouden met geweld op internet. De lijst van de verschillende activiteiten is lang, en dus is het niet onredelijk om daarvoor, zoals de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links heeft gedaan, 120 of 125 miljoen euro te willen uittrekken. Ik hoop dat dit Parlement gehoor geeft aan dit verzoek, want er is enorm veel behoefte aan.
We hebben in het kader van Daphne zeer goede ervaringen opgedaan met een helpdesk, die wij als Parlement in de laatste fase van Daphne hebben helpen opzetten. De helpdesk heeft organisaties geholpen met het leggen van grensoverschrijdende contacten en met het vinden van de juiste gesprekspartners. Als we een think tank willen opzetten, dan moeten we ook een beroep doen op het reusachtige kennisreservoir binnen de organisaties en moeten we deze kennis inbrengen en verdiepen.
Ik wil Daphne echter niet overbelasten, en daarom wil ik u vragen op te passen met amendement 56. Het dient duidelijk te zijn vastgelegd dat de voornaamste doelgroep van Daphne kinderen, vrouwen en jongeren zijn, en dat groepen zoals maatschappelijk werkers, personeel van de dienst grenscontrole en de politie daar niet ook nog bijhoren. Mijn boodschap is dat vrouwen, kinderen en jongeren zonder meer de belangrijkste doelgroep van Daphne zijn, hoewel andere groepen erbij kunnen worden betrokken, zoals in amendement 57 en elders duidelijk wordt gemaakt.
We houden vast aan ons verzoek om een “Europees Jaar tegen geweld tegen vrouwen”. Ook dat is een oude eis die reeds in Daphne I en II werd gesteld, en die eis zullen we ook hardnekkig en consequent blijven stellen. -Mijn verzoek hier luidt: we dienen alle vormen van geweld goed in het vizier te houden. Daar heeft de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid met de Commissie consequent aan gewerkt, en ik hoop dat we nog voor het eind van het jaar met het Finse Raadsvoorzitterschap tot een definitieve overeenkomst kunnen komen. Daar zijn wij gaarne toe bereid.
Roberta Angelilli (UEN), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik mevrouw Gröner en alle collega’s die aan dit verslag hebben gewerkt, van harte gelukwensen. Ik dank ook de commissaris voor zijn steun en zijn woorden van vanmorgen. Ik ben ervan overtuigd dat met eenieders medewerking belangrijke resultaten kunnen worden bereikt. In dit geval zijn ook reeds belangrijke resultaten bereikt. Ten eerste wordt de voortzetting van het Daphne-programma gegarandeerd, dat een belangrijk en kostbaar programma is voor de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen en waarmee belangrijke en deels onverwachte resultaten konden worden bereikt. Bovendien is aan het programma een ad-hocbegrotingslijn toegekend, een begrotingslijn die, zoals de rapporteur al zei, terecht is losgekoppeld van die voor het programma inzake drugsbestrijding.
Het is de moeite waard eraan te herinneren dat er enkele belangrijke prioriteiten zijn vastgesteld onder de mogelijke doelstellingen van Daphne, zoals de strijd tegen huiselijk geweld, een verschijnsel dat continu en op zorgwekkende wijze toeneemt, en de plaag van genitale verminking. Belangrijk was tevens de precisering dat de term “kind” het leeftijdsbereik van pasgeborenen tot achttien jaar dekt, ofschoon de maatregelen natuurlijk ook van toepassing kunnen zijn op jongeren tot vijfentwintig jaar.
Ook wilden wij duidelijk maken dat bij preventie van geweld gekeken moet worden naar niet alleen jongeren, vrouwen en risicogroepen, maar ook pasgeborenen. Mishandeling van pasgeborenen of zelfs het in de steek laten van pasgeborenen zijn verschijnselen die exponentieel toenemen en vaak verband houden met door grote psychisch en sociale problemen gekenmerkte situaties. Dergelijke verschijnselen zouden voorkomen kunnen worden indien moeders en gezinnen in extreme moeilijkheden werden bijgestaan en ondersteund.
Het is wel duidelijk dat het hierbij gaat om ambitieuze doelstellingen. Helaas zijn de daarvoor uitgetrokken financiële middelen onvoldoende. Ter afsluiting hoop ik dan ook dat bij de herziening van de begroting op middellange termijn aan Daphne meer kredieten zullen worden toegekend dan nu het geval is. Daarbij rekenen wij, mijnheer de commissaris, ook op uw inzet.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, wij moeten erkennen dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid met haar onderhavige, onafhankelijke verslag en het daarin opgenomen voorstel voor een speciaal programma ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren, vrouwen en risicogroepen, het voorgestelde besluit voor het allesomvattende programma in de goede richting bijstelt. In dat programma was namelijk niet alleen sprake van bestrijding van geweld en beestachtig gedrag van mensen tegenover mensen, maar ook van preventie van drugsgebruik en voorlichting van het publiek in het kader van het algemeen programma “Grondrechten en justitie”.
De rapporteur van het verslag, mevrouw Gröner, de voorzitter van de commissie, mevrouw Záborská, en alle leden van de commissie hebben met gevoeligheid en bijna volledige eensgezindheid de doelgroep van de maatregelen tot bescherming tegen geweld vastgesteld. Deze wordt gevormd door de meest kwetsbare categorieën van onze medemensen, ofschoon dit niet betekent dat andere categorieën van onrechtvaardig en gewelddadig bejegende mensen geen bescherming zouden genieten of dat zij zouden worden gediscrimineerd.
Daarom kan onze fractie, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, niet instemmen met de amendementen waarin lijsten met gevallen en categorieën van slachtoffers zijn opgenomen. De meeste amendementen van de commissie spelen in op de conclusies die werden getrokken bij de evaluatie van de twee vorige programma’s Daphne I en Daphne II die, naar algemeen wordt erkend, succesvol zijn geweest.
Aangezien de begroting voor Daphne III, na de overeenkomst over de financiële vooruitzichten, volgens ons tevredenstellend is, mogen wij verwachten dat onze maatregelen spectaculaire resultaten zullen boeken en wij het geweld in de beschaafde Europese samenlevingen niet slechts met 50 procent, zoals de rapporteur voorstelt, kunnen verminderen maar misschien zelfs geheel kunnen uitroeien, met systematisch werk en samenwerking tussen autoriteiten, lokale instanties, organisaties en het maatschappelijk middenveld.
De maatregelen zullen naar verwacht worden gegrondvest op het drieluik: preventie met constant geactualiseerde voorlichting, bestrijding van het kwaad bij de wortel, therapeutische maatregelen en zorg voor slachtoffers maar ook herintegratie van daders.
Staat u mij echter toe om op te merken dat het welslagen van het programma ook afhangt van ons vermogen om versplintering van de aandachtspunten te voorkomen - wij mogen ons niet begeven op het meer algemene terrein van de criminaliteit. Daarom zal de PPE-DE-Fractie niet voor amendement 69 stemmen.
Wij mogen ook positieve resultaten verwachten van een transparante betrokkenheid van hoog aangeschreven, niet-gouvernementele organisaties, die met hun werk gegarandeerd kunnen bijdragen tot het helen van de door geweld veroorzaakte wonden. Tot die organisaties behoren de Europese Federatie voor vermiste kinderen, met haar 19 organisaties, en het Europees Netwerk van ombudsmannen voor kinderen, dat hoog aanzien geniet in de lidstaten.
Wij hopen dat met een succesvolle tenuitvoerlegging van het nieuwe programma de duurzaamheid van de programma’s kan worden verzekerd, als hun financieringsperiode verstrijkt, en wij aldus….
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Katerina Batzeli, namens de PSE-Fractie. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Gröner van harte gelukwensen zowel met haar verslag als met haar niet nalatende inspanningen om dit programma te versterken. Wij weten allen dat als wij dit programma niet toepassen in de omvang die mevrouw Gröner in haar verslag voorstelt, wij nooit in staat zullen zijn om het geweld - dat een verschijnsel is dat zich in alle gelederen van de samenleving voordoet - aan banden te leggen, noch oppervlakkig noch materieel. Het geweld verspreidt zich in heel de samenleving. Grote groepen van de samenlevingen komen oog in oog hiermee te staan, en daarom geloof ik dat de Europese Unie haar inspanningen moet opvoeren.
Ik wilde er tevens op wijzen dat de Commissie terecht het Daphne III-programma niet heeft samengesmolten met het drugsprogramma. De socialistische fractie en mevrouw Gröner hebben dat altijd van de hand gewezen.
Ook wilde ik vermelden dat ik bij het lezen van de begroting 2007 verbaasd was over het standpunt van de Raad, die de communautaire middelen voor Daphne III heeft verminderd en daarmee tegen het voorstel van de Commissie is ingegaan.
Als wij niet hypocriet willen zijn jegens de slachtoffers van geweld - waaronder ook immigranten en vluchtelingen, kinderen en baby’s - moeten wij de begroting voor het Daphne III-programma versterken en verhogen. Dit bezuinigingsbeleid staat namelijk volledig haaks op de verbintenissen die zijn aangegaan met betrekking tot de opwaardering van het programma en de verzekering van een efficiënte uitvoering daarvan.
Als wij een efficiënt beleid willen voor bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren, als wij hiervan een prioriteit willen maken voor de EU, moeten wij naast een goede planning en organisatie van de maatregelen, ook zorgen voor voldoende middelen voor de uitvoering daarvan.
Maria Carlshamre, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, Daphne is de jonge vrouw die in de Grieks mythologie achtervolgd wordt door de god Apollo. Hij was van plan om haar te verkrachten, maar dat mislukte. Op het moment dat Apollo Daphne aanraakte, veranderde zij in een laurierboom en zo ontsnapte zij aan die verkrachting.
In het Europees Parlement staat de naam Daphne voor een belangrijk initiatief. Tien jaar geleden, in de nazomer van 1996, werd Europa bruut wakker geschud door wat bekend is geworden als de Dutroux-affaire. De ontdekking van de lichamen van een aantal vermiste meisjes in een plaats in België leidde tot ernstige twijfels over de effectiviteit van onze maatregelen om vrouwen en kinderen te beschermen tegen degenen die hen misbruiken of voor eigen gewin uitbuiten.
In april 1997 kwam een groot aantal vertegenwoordigers van NGO’s, het Europees Parlement, de Europese Commissie, wetshandhavinginstanties en andere deskundigen in Brussel bijeen voor een hoorzitting over deze onderwerpen. Het belangrijkste resultaat van die hoorzitting is wellicht de toezegging van de Commissie geweest om het Daphne-initiatief te lanceren. In wezen komt dat initiatief erop neer dat onze woorden kracht wordt bijgezet, dat de campagne tegen geweld met andere woorden over een aanzienlijk budget kan beschikken.
Het idee achter Daphne is eenvoudig: het verstrekken van financiële steun voor projecten waarin NGO’s uit minimaal twee lidstaten samenwerken, niet alleen bij onderzoek, gegevensverzameling, het zoeken naar en uitwisselen van goede praktijken en voorlichtings- en informatiecampagnes, maar ook bij directe acties om slachtoffers van geweld te ondersteunen en bij het opstellen van richtsnoeren en protocollen. Dat lijkt helder genoeg, en wie zou hier bezwaar tegen kunnen hebben? Zoals wij echter allemaal weten, wordt onze samenleving gekenmerkt door een systematische devaluatie van alle dingen die vrouwen zeggen, doen en besluiten. Die structuur van machtsongelijkheid tussen de seksen is overal van invloed op en komt het duidelijkst tot uiting in geweld van mannen tegen vrouwen. Dat is de reden dat het Daphne-programma vanaf het allereerste moment constant onder vuur heeft gelegen. Overigens ligt het voor de hand dat wij de strijd tegen geweld en de strijd tegen drugs niet op één hoop gooien; dat zijn gewoonweg twee heel verschillende zaken.
De Commissie is weliswaar verantwoordelijk voor het Daphne-project, maar in dit Parlement verdient Lissy Gröner alle lof en steun bij de bespreking van dit “herboren” Daphne-initiatief. Zij is een van de pioniers op dit gebied. Uiteraard hebben wij nog een lange weg te gaan voordat wij de noodzakelijke nultolerantie ten aanzien van geweld tegen vrouwen en kinderen hebben bereikt. Het belang van het Daphne-initiatief op de lange termijn is gelegen in de wijze waarop de organisaties aan de basis, de organisaties die stevig verankerd zijn in alle lidstaten van de Unie, hierdoor beïnvloed kunnen worden. Nultolerantie is dus het doel en Daphne is een van de middelen om dat doel te verwezenlijken.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook onze dank gaat uit naar de rapporteur. In mijn ogen is het een geweldige opsteker voor de vrouwen in heel Europa dat het gelukt is om te voorkomen dat Daphne en het antidrugsprogramma worden samengevoegd. Hiermee heeft dit Parlement een signaal afgegeven en nogmaals onderstreept dat het programma ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren op eigen benen dient te blijven staan.
Daphne is een klein, maar bijzonder succesvol programma, met behulp waarvan al veel vooruitgang is geboekt in de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Geweld tegen vrouwen is geen privéaangelegenheid, maar een kwestie van binnenlandse veiligheid. De gevaarlijkste plek voor vrouwen is het huis waarin zij wonen. Voor velen zijn het gezin en het huis het symbool bij uitstek van vrede en veiligheid, maar voor miljoenen vrouwen is hun huis de plek waar zij lijden, worden misbruikt, gemarteld en zelfs gedood.
Alle mensen, mannen en vrouwen, hebben recht op mensenrechten. Cultuur noch traditie zijn een excuus voor de schending van fundamentele mensenrechten van vrouwen. Geweld tegen vrouwen is daarom niet alleen een zaak van vrouwen, maar ook van mannen. Zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en actief optreden tegen geweld tegen vrouwen. Er dient een einde te komen aan het geweld tegen vrouwen, niet alleen in oorlogsgebieden, maar ook in de slaapkamer.
De voortzetting van Daphne mag niet het enige zijn dat wij doen om het geweld tegen vrouwen te bestrijden. We zouden graag willen dat de Commissie met een eigen richtlijn komt waaruit blijkt dat geweldbestrijding de hoogste prioriteit geniet. Een voorstel hiertoe laat al jaren op zich wachten. Het is werkelijk schandalig dat de Commissie geen gehoor geeft aan dit verzoek en de noodzaak van een harmonisatie van de Europese wetgeving van tafel veegt. Het is van cruciaal belang dat er een werkelijk zelfstandige richtlijn komt, en ik zou graag zien dat de Commissie daar vandaag nog iets over zegt. Daarop hebben wij als Europees Parlement in vele resoluties, op Vrouwendag of bij andere gelegenheden, steeds op gehamerd.
Tevens hopen wij dat de Commissie en de Raad nu zo snel mogelijk de onderhandelingen over Daphne afsluiten, zodat het programma tijdig kan worden geherfinancierd voor het jaar 2007. Juist nu, op het moment dat vrouwenrechtenactiviste Seyran Ateş haar advocatenpraktijk in Duitsland heeft moeten opgeven na ernstige bedreigingen, is het zaak dat wij de schendingen van de mensenrechten van vrouwelijke migranten de hoogste prioriteit geven en zeggen: zero tolerance.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur, mevrouw Gröner, bedanken voor haar uitstekende verslag en haar toewijding. Ik wil ook mijn collega’s van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid bedanken voor hun engagement in de strijd tegen geweld tegen vrouwen.
Vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van geweld hebben het Daphne-III-programma nodig. Geweld van mannen tegen vrouwen komt voor in alle lagen van de maatschappij. Je kunt er geen bepaalde groep of bepaalde oorzaak, zoals drugs- of alcoholmisbruik, uitlichten: geweld tegen vrouwen en kinderen vindt over het hele sociale spectrum plaats. Hoewel die realiteit door de ene na de andere studie wordt bevestigd, sluiten veel mensen er nog steeds de ogen voor. Mythes over de rol van alcohol en drugs vieren nog altijd hoogtij. Als we geweld tegen vrouwen willen uitroeien, moeten we een einde maken aan de mythe dat alleen “zij” of “anderen” of “verslaafden” hun vrouwen en kinderen mishandelen. Het kan net zo goed een buurman, collega of familielid zijn die zich schuldig maakt aan dergelijke gewelddaden.
Dat is een van de redenen waarom het Daphne-programma in twee aparte programma’s moet worden opgesplitst: een programma gericht op de preventie van en de strijd tegen geweld tegen vrouwen en kinderen, en een programma gericht op drugspreventie en -voorlichting. Met een gezamenlijk programma voor twee verschillende sociale problemen zet je de mythe voort dat er een relatie bestaat tussen drugs- en alcoholmisbruik enerzijds en geweld van mannen tegen vrouwen anderzijds. En dat leidt weer tot de misvatting dat we, als we het drugs- en alcoholprobleem oplossen, automatisch ook een einde maken aan het geweld. Het gaat om twee sociale problemen die beide moeten worden opgelost, maar ieder probleem vraagt om andere maatregelen. Daarom stel ik verheugd vast dat de Commissie heeft ingestemd met de opsplitsing in twee afzonderlijke programma’s.
De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links staat volledig achter dit verslag. We vinden het vooral belangrijk dat het programma zich ook richt op handel in vrouwen en kinderen met als oogmerk seksuele uitbuiting. Dat is belangrijk omdat we alles moeten doen om deze moderne vorm van slavenhandel een halt toe te roepen. Daarnaast is het belangrijk om aan te geven dat deze slavenhandel een van de voorbeelden is van het geweld waarvan vrouwen en kinderen slachtoffer worden.
Twee begrippen in het verslag zou ik graag gewijzigd zien. Het eerste is “huiselijk geweld”, wat we naar mijn mening “geweld van mannen tegen vrouwen” zouden moeten noemen – dat dekt immers precies de lading. Geweld tegen vrouwen vindt niet alleen binnenshuis plaats. Vrouwen die door hun partner worden mishandeld gaan 24 uur per dag onder die lichamelijke en psychologische marteling gebukt. Het andere begrip waarover ik mijn twijfels heb is “privésfeer”. Er is geen reden om een onderscheid te maken tussen het openbare leven en de privésfeer. Geweldpleging tegen vrouwen is een misdrijf, of het geweld nu in het openbare leven of in de privésfeer plaatsvindt.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, allereerst zou ik me willen uitspreken over de opsplitsing van het Daphne-programma in twee afzonderlijke programma’s. Dit is een positieve beslissing, op voorwaarde dat het daadwerkelijk de bedoeling is het probleem van drugsverslaving en geweld, evenals de preventie ervan, grondig onder de loep te nemen, in plaats van het probleem op een egocentrische manier te bekijken en aan de werkelijke oorzaken van deze sociale kwalen voorbij te gaan.
Geweld vormt een ernstig probleem. De meest doeltreffende manier om het te bestrijden, is – net als bij andere stoornissen – het wegnemen van de oorzaken en risicofactoren. Daartoe behoren zowel neurobiologische factoren als een aantal karaktereigenschappen, zoals egocentrisme, vijandigheid, impulsiviteit, lichtgeraaktheid, levensmoeheid, een lage intelligentie, hersenen die zwak reageren op stimuli, alsmede een gebrek aan respect voor waarden en asociaal gedrag.
We moeten ons ervan bewust zijn dat de steeds omvangrijkere plaag van agressie, psychische stoornissen, onderontwikkelde persoonlijkheden en verslavingen niet enkel het gevolg is van een hedonistische levensstijl, maar tevens voortkomt uit de overheersende materialistische levensbeschouwing, die de rol van de geestelijke ontwikkeling van het individu niet naar waarde schat. De enorme hoeveelheid kennis die tot op heden is vergaard, wordt slechts zelden in verband gebracht met de belangrijkste omgevingsoorzaken die een invloed hebben op de ontwikkeling van een evenwichtige persoonlijkheid. Een van deze factoren is een gezond en liefhebbend gezin, bij voorkeur kroostrijk en bestaand uit beide ouders, waar de kinderen gewild zijn, omgeven worden met liefde en leren met én voor elkaar te leven.
Lydia Schenardi (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dagelijks zijn miljoenen vrouwen het slachtoffer van allerlei soorten misstanden: geweld in de gezins- en familiesfeer, intimidatie op het werk, geestelijk geweld, seksueel misbruik en gedwongen prostitutie.
Een op de vijf vrouwen in de Europese Unie wordt geconfronteerd met het zogeheten huiselijk geweld, dat wil zeggen geweld van de echtgenoot of partner. Laten we echter niet vergeten dat dit slechts de officiële cijfers van geregistreerde gevallen zijn. Angst of schaamte, of de beperkte toegang tot officiële instanties, zijn helaas maar al te vaak de redenen waarom slechts van een deel van die gewelddadigheden aangifte wordt gedaan. Bovendien worden bepaalde vormen van geweld niet meegerekend, omdat ze niet onder de vooraf bepaalde definities vallen of niet als strafbare feiten worden aangemerkt, omdat het gaat om onderwerpen die taboe zijn.
Het Daphne-programma ter bestrijding van geweld tegen vrouwen dat nu al meer dan zes jaar geleden door het Parlement en de Raad is voorgesteld, heeft behalve op huiselijk geweld betrekking op alle vormen van geweld waarvan vrouwen over de hele wereld slachtoffer zijn. In dit verband moet worden benadrukt dat de grote meerderheid van die misstanden zich voordoet binnen bepaalde culturen of samenlevingen, met name binnen de islam en de landen waar de sharia wordt toegepast, en waar stenigingen, genitale verminkingen, zelfopofferingen en gedwongen huwelijken onderdeel vormen van de cultuur, de religie en de normen en waarden.
Het Daphne-programma moet zich bij deze strijd volledig concentreren op het recht op informatie van vrouwen, hun bescherming en de repressie van de plegers van dit geweld, maar ook bijdragen tot een zekere mentaliteitsverandering en de aanpassing van barbaarse gebruiken, die helaas nog steeds voorkomen in tal van landen waar de sharia heerst.
Amalia Sartori (PPE-DE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil mijn voldoening uiten over deze maatregel. Het doet mij deugd dat veel leden hier vanmorgen tijdens het debat een punt naar voren hebben gebracht waar ik vierkant achter sta: wij moeten ervoor zorgen dat er een Europese richtlijn tegen geweld komt.
Het moment is aangebroken om de wetgevingen met betrekking tot dit vraagstuk te harmoniseren, en in afwachting daarvan moet de Commissie met de instrumenten die zij momenteel - naar men ons zegt - aan het uitwerken is, van meet af aan een duidelijk en zeer strikt standpunt innemen ten aanzien van de beleidsvormen die de Unie en haar lidstaten moeten toepassen, zodat ook wij duidelijk stelling kunnen nemen in deze aangelegenheden.
Inderdaad is er in de afgelopen jaren veel bewerkstelligd op het gebied van de gelijkheid. De lidstaten van de Europese Unie hebben wetten uitgevaardigd op talrijke gebieden, maar er zijn nog zwarte gaten, en die betreffen juist het onderhavig vraagstuk. Daarom moeten wij hier optreden aan de hand van een duidelijk en welomschreven beleid. Wij zijn het er allemaal over eens dat er ten aanzien van geweld nultolerantie moet heersen, maar wij zijn het niet volledig eens over de instrumenten die gebruikt moeten worden om dit doel te bereiken. Juist om de risico’s van dit beleid het hoofd te kunnen bieden moeten wij ervoor zorgen dat de met Daphne gefinancierde programma’s beantwoorden aan duidelijke en strikt gedefinieerde beleidsvormen van de Unie.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur feliciteren met haar werk en ik wil zeggen dat het loskoppelen van het programma Daphne III van het programma voor drugspreventie en -voorlichting, waarom dit Parlement had gevraagd, absoluut noodzakelijk is voor het goed functioneren van Daphne. En het is zeker een succes voor de rapporteur dat ze deze loskoppeling heeft weten door te voeren; daarmee zal het programma Daphne, dat een essentieel instrument is voor vrouwenorganisaties die tegen seksegerelateerd geweld strijden, winnen aan kracht en zichtbaarheid.
Behalve op de al genoemde verhoging van de beschikbare begrotingsmiddelen voor dit programma wil ik de aandacht vestigen op een aantal belangrijke verdiensten van het verslag van mevrouw Gröner: in de eerste plaats het feit dat mensenhandel en gedwongen prostitutie specifiek worden opgenomen als vormen van geweld, en daarnaast dat genitale verminking en eremoord duidelijk en categorisch worden genoemd als vormen van seksegerelateerd geweld met zeer ernstige gevolgen voor de gezondheid. Geweld tegen vrouwen is niet te rechtvaardigen, in geen enkel geval, ook niet door aan een traditie of een cultureel bepaalde praktijk te appelleren, en ik vind het heel belangrijk dat ook jongens en meisjes die getuige zijn van geweld tegen hun moeder als slachtoffers van geweld worden erkend.
In het verslag wordt terecht ook om speciale aandacht gevraagd voor bepaalde groepen vrouwen, zoals vluchtelingen, emigranten, vrouwen die in armoede leven, gehandicapte vrouwen en oudere vrouwen, die een verhoogd risico lopen slachtoffer te worden van geweld. Ook is het heel belangrijk dat in het verslag wordt voorgesteld om in de lijst van punten waarop de Europese Unie een meerwaarde kan hebben ook de vaststelling van een rechtsgrondslag voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen op te nemen. Tegelijkertijd moeten er concrete doelstellingen worden geformuleerd, zoals de halvering van het aantal mensen dat slachtoffer wordt van geweld en mensenhandel in de komende tien jaar.
Dames en heren, het Europees Jaar tegen geweld tegen vrouwen kan ongetwijfeld een bijdrage leveren aan de bewustmaking van het publiek en aan de uitwisseling van goede praktijken, reden waarom het heel belangrijk is dat in dit Daphne-programma ook steun wordt gegeven aan deze viering.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik sta volledig achter het uitstekende voorstel van de rapporteur om de financiële kaderprogramma’s in twee afzonderlijke programma’s op te splitsen. Hierdoor wordt beter gewaarborgd dat beide programma’s doelgericht zijn en dat elk programma de zichtbaarheid en financiering krijgt die het verdient.
Het Daphne-programma is tot nu toe een belangrijk instrument geweest om de voorlichting omtrent en de bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren te verbeteren. Net als in andere landen is geweld tegen vrouwen in Ierland een groot probleem. Uit de statistieken in verschillende rapporten blijkt dat één op de vier vrouwen in hun leven geconfronteerd is met een of andere vorm van seksueel geweld. De financiering in het kader van Daphne heeft een positief effect gehad op de activiteiten van veel Ierse vrouwenorganisaties. De nationale bijdrage voor frontlijndiensten voor steun aan vrouwen en kinderen is echter helaas nog steeds niet toereikend. Zo zijn er nog steeds onvoldoende opvangcentra voor de betreffende risicogroepen.
Sta mij toe om enkele amendementen naar voren te halen die met name op mijn steun kunnen rekenen. Ik vind het een goede zaak dat in amendement 14 naast andere kwetsbare groepen ook specifiek vrouwen met handicaps worden genoemd bij de groepen die extra kwetsbaar zijn voor geweld. Het is dan ook van cruciaal belang dat er maatregelen worden genomen om de mensen te beschermen die met een meervoudige discriminatie worden geconfronteerd.
In amendement 14 worden ook vrouwen genoemd die in geïsoleerde of plattelandsgemeenschappen in armoede leven. Er dienen daarvoor speciale buurtwerkdiensten opgezet te worden zodat deze vrouwen en kinderen toegang tot de benodigde hulpdiensten hebben en tegen geweld beschermd kunnen worden.
Ik ben ook blij dat er in het verslag expliciet wordt verwezen naar mensenhandel en gedwongen prostitutie, naar kinderen die getuige zijn van geweld en naar speciale acties om mishandeling van pasgeborenen te voorkomen.
Als het erop aankomt, zou niemand het risico op gewelddadigheden mogen lopen en zou het niet uit mogen maken of je pas geboren, bejaard, burger of migrant bent en of je in de stad of op het platteland woont. De strijd tegen geweld zou dan ook moeten worden geplaatst in de context van de bescherming van de grondrechten zoals die gewaarborgd worden door het Handvest van de grondrechten van de EU.
Tot slot kan de promotie van het Europese Jaar tegen geweld tegen vrouwen op mijn volledige steun rekenen: bewustmaking is immers van cruciaal belang.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, anderhalf jaar geleden nestelde Spanje zich in de Europese voorhoede op het gebied van de strijd tegen seksistisch of seksegerelateerd geweld door een integrale wet aan te nemen tegen deze vormen van geweld. En toch zijn er dit jaar tot nu toe al weer 51 dodelijke slachtoffers gevallen door dit verschrikkelijke verschijnsel, door dit type geweld. Tevreden kunnen we daarom logischerwijs niet zijn.
De wet was noodzakelijk, zo zeiden we, maar helaas moeten we constateren dat een wet alleen niet voldoende is. De essentie van dit soort geweld is dat het geworteld is in de diepste krochten van de menselijke ziel en in de diepste kern van de culturen die zich er schuldig aan maken en dat kan niet in een jaar of met een papieren wet veranderd worden.
Daarom is Daphne, dat bedoeld is om alle soorten van geweld te bestrijden, een fundamenteel instrument dat we niet mogen en niet moeten opgeven. Er bestaan vele vormen van geweld tegen vrouwen die we moeten bestrijden: mensenhandel, lichamelijke en geestelijke agressie, praktijken als de besnijdenis van de clitoris of de vervrouwelijking van de armoede, onder vele andere. Allemaal strijden ze om voorrang en voor allemaal zijn meer middelen nodig, maar hoeveel voorrang of middelen ze ook zullen krijgen of lijken te krijgen, het zal nooit genoeg zijn.
En daarom moeten we de regeringen opnieuw oproepen om te ontwaken uit hun Europese lethargie, om in te zien dat het niet mogelijk is om meer te doen met minder geld, en dat we op het gebied van geweldsbestrijding in het algemeen en de bestrijding van seksistisch of seksegerelateerd geweld in het bijzonder geen grote acties kunnen verwachten als we niet ook voor de benodigde instrumenten en middelen zorgen waarmee die acties kunnen worden uitgevoerd.
Het uitrusten van Daphne met middelen en politieke relevantie is meer dan een zuiver bureaucratische aangelegenheid. Het uiteindelijke doel ervan, laten we dat niet vergeten, is het redden van levens. En hoewel het op zichzelf misschien niet voldoende is, zoals bij de Spaanse wet tegen het seksegerelateerd geweld het geval is, kunnen we niet zonder.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Het is zeer belangrijk dit verslag aan te nemen en ik wil de rapporteur, mevrouw Gröner, gelukwensen met haar werk. Het is belangrijk te wijzen op de bijdrage die Daphne kan leveren aan preventie en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en aan betere slachtofferbescherming. Er wordt zo continuïteit gegeven aan de eerdere Daphne-programma’s en het programma kan tevens op bredere schaal worden toegepast.
We mogen het geweld tegen vrouwen, het leed dat het aanricht en de doden die het in vele gevallen veroorzaakt, niet langer dulden. Die strijd vergt ononderbroken inspanning en permanente activiteit en mag en moet niet verward worden met andere acties. De standvastige verdediging van de rechten van de vrouw vereist dat Daphne III, zoals voorgesteld, een zelfstandig programma is. Ook is er meer geld nodig om beter te kunnen optreden tegen de verschillende vormen van geweld: fysiek, seksueel of psychologisch. We moeten met name denken aan geweld in verband met mensenhandel met seksuele uitbuiting als oogmerk, huiselijk geweld of het dreigen met deze vormen van geweld. Met name vrouwen, jongeren en kinderen zijn er het slachtoffer van.
We moeten werken aan preventie door middel van krachtige bewustmakingscampagnes. Daarvan is het houden van het Europees Jaar tegen geweld tegen vrouwen een voorbeeld. Er dient echter ook hulp verleend te worden aan de slachtoffers. Het vastleggen van duidelijke en geloofwaardige doelen voor het op doeltreffende wijze verminderen van geweld vereist meer overheidsbeleid en derhalve ook meer financiële steun voor de bij die strijd betrokken organisaties. We hopen dat het Europees Parlement onze voorstellen voor verbetering aanneemt.
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, allereerst wil ik collega Gröner complimenteren met haar verslag. Er zijn een aantal zeer positieve voorstellen in opgenomen. En daarbij doel ik in de eerste plaats op de verwijdering van alle drugsgerelateerde onderwerpen. Terecht worden drugsgebruik en geweld uit elkaar gehouden, ondanks een zekere overlap tussen beide onderwerpen. De nadruk op de strijd tegen mensenhandel binnen dit programma is mijns inziens het andere grote winstpunt. Ik wil echter wel van de gelegenheid gebruik maken om het belang van daadwerkelijke actie te onderstrepen.
De inspanningen van velen om rond het wereldkampioenschap voetbal maatregelen tegen gedwongen prostitutie en mensenhandel te nemen, zijn niet beloond met constructieve acties door betrokkenen. Hopelijk kan de coalitie van Parlement en Commissie, lidstaten, NGO's en burgers bewegen en wellicht dwingen tot het respecteren van de rechten van medemensen, om op die wijze misbruik te reduceren.
Minder positief ben ik over de opvattingen over de verdeling van verantwoordelijkheden. Naar mijn stellige overtuiging is het niet de taak van de overheid om zonder goede reden in de persoonlijke levenssfeer van individuele mensen in te grijpen. Pas wanneer strafrechtelijke grenzen zijn overtreden, is daartoe aanleiding. Deze grenzen zijn per lidstaat bepaald, het is daarom aan de lidstaten om de handhaving daarvan te garanderen.
Een rechtvaardiging voor een actieve rol voor Europa op dit punt is niet te vinden, daarom heeft mijn fractie voor een aantal dergelijke amendementen gescheiden stemmingen aangevraagd. En wanneer die elementen worden verwijderd, dan zal ik die steunen.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, het is schokkend dat een op de drie vrouwen ter wereld op enig moment in haar leven ten prooi valt aan geweld. Hierover wil ik graag enkele opmerkingen maken.
Wat betreft het geweld dat wordt gepleegd door jongeren: het is onaanvaardbaar dat het jongeren wordt toegestaan om wapens bij zich te dragen, dat zij deze gebruiken om anderen te verwonden, of erger, en dat er onder jongeren partydrugs en andere drugs worden verspreid. Daarom moeten onze leraren worden getraind in de preventie van geweld, diefstal, vandalisme en drugshandel.
Een ander terrein waarop geweld wordt gestimuleerd is het internet. Het geeft niet alleen perverselingen de mogelijkheid om in contact te treden met hun potentiële slachtoffers, maar geeft op vele sites ook gedetailleerde tips voor gewelddadige handelingen. In mijn ogen dienen we de strafvervolging op dit terrein aan te scherpen.
Tot slot wil ik nog iets opmerken over het geweld dat gangbaar is in immigrantengemeenschappen. Mensen die uit een cultuur komen met een volstrekt andere, archaïsche instelling jegens geweld menen hun grotere geneigdheid tot geweld ook binnen de EU te kunnen uitleven. Hieruit volgt dat potentieel gewelddadige elementen dienen te worden geweerd uit de EU en dat het afzien van geweld tot een prioriteit dient te worden gemaakt binnen de integratie.
Anna Záborská (PPE-DE). - (SK) Allereerst heet ik de delegatie van vrouwen uit Lazio in Italië die vanaf het balkon naar ons debat luistert, hartelijk welkom.
Ik herinner u aan het succes dat we samen hebben behaald. Dankzij de nauwe en goede samenwerking tussen het Parlement en de Commissie, is dat wat oorspronkelijk een tweeledig communautair programma was – bestrijding van het geweld tegen vrouwen en de strijd tegen drugs – nu gesplitst. Zo benadrukken we hoe belangrijk beide inspanningen eigenlijk zijn. Ik wil mijn dank uiten aan commissaris Frattini en zijn team, en in het bijzonder aan onze rapporteur mevrouw Gröner voor haar uitstekende werk, alsmede aan al mijn collega's in de commissie voor hun samenwerking. Ik ben trots op deze prestatie.
Het programma Daphne zal echter pas effectief zijn wanneer mannen, zowel thuis als in de politiek en in het openbare leven, actief deelnemen aan het proces. In dit opzicht waardeer ik de initiatieven van het Oostenrijkse en het Finse voorzitterschap om de betrokkenheid van mannen bij de bevordering van gendergelijkheid te steunen.
Sinds 1946 zijn tientallen verordeningen vastgesteld, en toch neemt het geweld nog steeds toe. Ik hoop dat dit niet het zoveelste besluit zal blijken te zijn, want we weten allemaal dat het probleem niet uitsluitend kan worden opgelost door administratieve maatregelen en de financiering van eenmalige campagnes voor de korte termijn die zich richten op geweld tegen vrouwen en kinderen. Er kan niet worden volstaan met alleen iets aan de gevolgen te doen. We moeten ons richten op preventie, op systematische voorlichting en de bevordering van respect en de waardigheid van het menselijk individu. Dat en alleen dat zal vruchten afwerpen. We moeten ons richten op de behandeling van gewelddadige individuen zodra ze blijk geven van gewelddadige neigingen. Anders zal het gebruik van de Daphne-middelen ineffectief zijn, zo niet een totale verspilling.
Tot slot noem ik het geweld tegen kinderen, waarop het programma Daphne ook ingaat. Terwijl we hier debatteren, bevordert een pedofielenpartij in Nederland haar agenda met het doel pedofilie en seksuele activiteiten met kinderen, zolang kinderen toestemming geven, te legaliseren. Bijna iedereen zwijgt over deze zaak. Ik vraag me af waarom.
Als we onze rechtsinstrumenten niet kunnen toepassen en de steun van politici niet kunnen aanwenden om een einde te maken aan het misbruik van minderjarigen, zullen we de strijd tegen het geweld tegen vrouwen en kinderen nooit winnen.
Pia Elda Locatelli (PSE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik mijn voldoening uiten over het akkoord dat is bereikt tussen de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Dat akkoord werd mogelijk dankzij de Commissie - waarvoor mijn dank aan commissaris Frattini - en betekende dat de inhoud van het onderhavig programma werd opgesplitst in twee specifieke programma’s.
Dit gezegd hebbende wil ik mijn instemming, mijn volledige instemming betuigen met het verslag van mevrouw Gröner, die ik gelukwens. Tevens wil ik op een amendement wijzen dat volgens mij bijzonder belangrijk is, namelijk het amendement waarin staat dat deze sensibiliseringsmaatregelen onder meer gericht zijn tot de nationale, regionale en lokale autoriteiten, en ik zal u zeggen waarom. Enkele dagen geleden hebben zich in Milaan gevallen van geweld tegen jonge vrouwen voorgedaan. Deze voorvallen hebben natuurlijk verontwaardiging gewekt, maar er is ook commentaar geleverd, commentaar waaruit nogmaals blijkt dat onder de autoriteiten nog steeds de mening wijd verspreid is dat de slachtoffers in zekere zin medeverantwoordelijk zijn voor de gewelddaden.
U zult zich allen nog wel het zogenaamde jeansoordeel herinneren. Wel, ik citeer het commentaar dat de prefect van Rome daarop heeft gegeven. Hij zei namelijk dat het laatste voorval, waarbij twee Franse meisjes werden verkracht na een lift te hebben aangenomen van twee onbekenden, vooral het gevolg was van onvoorzichtig gedrag.
Afgezien van het feit dat de prefect ongetwijfeld goede bedoelingen had, geeft die bewering natuurlijk een bepaalde mentaliteit weer, namelijk dat een verkrachte vrouw deels ook zelf verantwoordelijk is. Is onvoorzichtigheid een misdaad? Ik dacht van niet, en ik wil liever ook niet terugkeren tot de tijden waarin men vrouwen zei dat ze ’s avonds maar beter thuis konden blijven en niet onvoorzichtig moesten zijn.
Ik wil er nog aan herinneren dat wij het hier hebben over programma’s die de ontwikkeling van de Europese Unie tot een ruimte van vrijheid - ik onderstreep: vrijheid -, veiligheid en rechtvaardigheid moeten garanderen.
Lena Ek (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, geachte leden, dames en heren, dat we het op deze nazomerdag in 2006 moeten hebben over seksegerelateerd geweld, eerwraak en genitale verminking is een grote nederlaag. Het toont immers aan dat dergelijk gedrag tot op zekere hoogte nog steeds getolereerd wordt in de samenleving en nog niet is uitgeroeid. Zolang niet iedereen het erover eens is dat mishandeling, lichamelijk dan wel psychologisch, een schending is van de mensenrechten van vrouwen en kinderen, zullen miljoenen vrouwen en kinderen er het slachtoffer van blijven worden.
Om aan te tonen dat we het erover eens zijn dat dit gedrag onaanvaardbaar is, kunnen we bijvoorbeeld onze goedkeuring hechten aan en de aandacht vestigen op bestaande internationale overeenkomsten – het VN-verdrag inzake de rechten van de vrouw, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en een instrument als het Daphne-programma. Ik ben ontsteld dat de Fractie Onafhankelijkheid/Democratie van plan is tegen bepaalde onderdelen van dit programma te stemmen.
Bedreigingen, geweld, en andere gruweldaden zoals genitale verminking worden allemaal wel eens weggewuifd of goedgepraat op grond van traditie of cultuur. Dat betekent dat we een debat moeten aanzwengelen op het werk, op school, in de huiskamer en zelfs onder de vredesstrijdkrachten die we namens de VN naar andere landen sturen.
De landen waarmee we overeenkomsten hebben, behoeven steun. Afgelopen zaterdag heb ik over dit onderwerp gesproken met vrouwen in Kiev in Oekraïne. Ik heb het ook uitvoerig besproken met vrouwengroeperingen uit Turkije. Er is nog veel werk te verzetten. Het onderhavige verslag bevat een heel aantal constructieve ideeën.
We moeten ons ook opnieuw buigen over de strafmaat. In Zweden bijvoorbeeld staat op ernstig seksueel misbruik van kinderen dezelfde maximumstraf als op ernstige fraude. Dat stemt tot nadenken.
In New York is het aantal misdrijven tegen vrouwen en gevallen van geweld tegen vrouwen met succes teruggedrongen. Ik beschouw dat als een eerste stap naar eenzelfde resultaat in Europa, maar daarvoor moet wel iedereen het erover eens zijn dat deze situatie ronduit onaanvaardbaar en afschuwelijk is.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, alleen al het feit dat wij in 2006 spreken over geweld tegen vrouwen, toont aan dat wij ons in een periode van decadentie bevinden. 2500 jaar geleden, tijdens de Atheense democratie, in de tijd van Socrates, was er geen criminaliteit, en was er geen geweld tegen vrouwen. Dat werd als onaanvaardbaar beschouwd. 2500 jaar later is er geweld, ongebreideld geweld tegen vrouwen.
Daarom moeten er maatregelen worden genomen. Ik weet niet of het Daphne-programma volstaat en of er misschien niet meer nodig is. Om te beginnen moeten de straffen worden verhoogd. Iemand die een vrouw verkracht, wordt niet streng genoeg gestraft. In 2006 hebben wij een groter aantal vrouwen dat zich prostitueert dan vijftig jaar geleden, na de oorlog.
De helft van de vrouwen die momenteel in mijn land, Griekenland – dat geen rijk land is – uit de voormalige Oostbloklanden aankomen, wordt uitgezet. Dat is crimineel. Als wij het geweld tegen vrouwen willen bestrijden, moeten wij in eerste instantie de armoede bestrijden die tot dit geweld voert.
Wij moeten ook drugs efficiënt bestrijden. Mijn land is koploper als het gaat om het aantal heroïnedoden, maar het is ook het armste land van de eurozone. Daarom moeten wij op efficiënte wijze aan preventie doen en de schuldigen op efficiënte wijze bestraffen.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, zoals vandaag al eerder is opgemerkt, is Daphne het belangrijkste programma tegen geweld dat ons ter beschikking staat. Daarom is het des te belangrijker dat dit programma los blijft staan van het antidrugsprogramma. Koppeling zou zonder meer hebben geleid tot nog meer misverstanden over en onbegrip voor de bedoelingen van de Europese Unie, vooral bij de mensen die er de dupe van zijn. Ik ben blij dat dit niet doorgaat.
Dit programma is succesvol en dient zo zichtbaar en begrijpelijk mogelijk te worden voortgezet als antwoord op het toenemende geweld. Daaraan kan de scheiding van de twee programma’s een bijdrage leveren. De verdubbeling van de begroting is eveneens verheugend en zeker ook noodzakelijk omdat wij het palet van doelstellingen en acties aanzienlijk hebben uitgebreid. Ik wil wat dit betreft vooral de strijd noemen tegen de mensenhandel, met name de kinder- en vrouwenhandel, die erg veel aandacht en werk vergt, temeer daar wij de netwerken moeten uitbreiden en daarvoor ook financiële middelen nodig hebben.
Daarom wil ik het voorstel van mevrouw Gröner ook met kracht steunen om samenwerkingsprojecten in de bestrijding van mensenhandel ook uit te breiden naar derde landen, want het is belangrijk om samen te werken met de landen van herkomst.
Ondanks alles is Daphne slechts een druppel op de gloeiende plaat. Vooral in de lidstaten moet de geweldbestrijding krachtiger worden voortgezet en in de wet worden vastgelegd. Wat dit betreft verwijs ik naar het uitzettingsrecht, dat in Oostenrijk al sinds lange tijd van toepassing is en ook in veel andere landen is ingevoerd. Deze wet houdt in dat plegers van geweld de toegang tot het huis wordt ontzegd. Ook wil ik de antistalkingwet vermelden die we nu in Oostenrijk hebben, en waarmee psychisch geweld moet worden bestreden. Want dat wordt nog niet serieus genomen.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Andrzej Tomasz Zapałowski (IND/DEM). – (PL) We debatteren vandaag wederom over de strijd tegen geweld. Het lijkt misschien overbodig om ons voor de zoveelste keer over dit thema te buigen. Niets is minder waar. Elk jaar worden duizenden vrouwen en kinderen de Europese Unie binnengebracht, waar ze het slachtoffer worden van seksuele uitbuiting. Er wordt vaak gepraat over preventie en hulpverlening aan slachtoffers. Ik vraag me echter af waar de maatregelen blijven van de instanties die bevoegd zijn om dit fenomeen aan te pakken?
Natuurlijk vinden er voor de show acties plaats, maar naast overdreven aandacht in de media leveren die nauwelijks iets op. Wat is ons antwoord op het bestaan van werkkampen in een groot EU-land aan de Middellandse Zee, waar volgens de pers twintigduizend personen uit andere landen van de Unie aan het werk waren? Die mensen zwoegden vijftien uur per dag. De barakken waarin ze woonden, waren door prikkeldraad omgeven en werden door met vuurwapens bewapende bewakers in de gaten gehouden. Zij die niet wilden werken, werden vermoord. Ook verkrachting, vaak voor de ogen van de echtgenoten, was schering en inslag.
Ondanks diplomatieke interventie en de smeekbeden van ontsnapte gevangenen, kwam de politie pas na enkele maanden tussenbeide. Nochtans waren het de verlichte burgers van de Europese Unie die met deze slavenarbeid hun voordeel deden. Is het mogelijk dat de lokale overheden hiervan niet op de hoogte waren? Het ging om duizenden personen! Deze gebeurtenissen hebben zich enkele weken geleden voorgedaan.
Wij debatteren hier dus over belangrijke problemen die eigenlijk allang opgelost hadden moeten zijn. Een aantal personen, onder wie de leider van de socialisten, blazen een verbod op omstreden betogingen op tot een schandaal van wereldformaat, maar er wordt wel een oogje dichtgeknepen voor het ontstaan van een nieuwe vorm…
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Zita Gurmai (PSE). - (HU) Het is een schande dat geweld tegen vrouwen tegenwoordig een wereldwijd verschijnsel is, waarvoor nationale grenzen van geen enkele betekenis zijn. Dit geweld veroorzaakt veel leed en verwoest de levens van miljoenen vrouwen en daarmee van hele families. Alleen al in Europa is een op de vijf vrouwen slachtoffer van geweld. De gevolgen daarvan zijn meetbaar in de schade die aan hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en aan die van hun kinderen en familieleden wordt toegebracht. Het geweld kan namelijk op de loer liggen in schijnbaar vreedzame woonhuizen en in de intimiteit van de werkplek, in het steeds hardere gedrag tussen de seksen, in seksuele intimidatie, en in de ergste vorm manifesteert het zich in gedwongen prostitutie, dat de moderne vorm van slavernij is.
We kunnen niet ontkennen dat de talloze vormen van geweld en seksueel vernederend gedrag voortkomen uit bepaalde sociale gebruiken en tradities die Europeanen onaanvaardbaar vinden. Het gaat daarbij onder meer om gedwongen genitale verminking en het instituut van het gedwongen huwelijk. Helaas zijn deze onaanvaardbare vormen van gedrag ook in de EU opgedoken. Al deze verschijnselen zijn een fundamentele schending van de mensenrechten, die een van de hoekstenen van de Europese Gemeenschappen en de Unie vormen. De verdediging van deze rechten vraagt om samenwerking van de rechtshandhavende en gerechtelijke autoriteiten, alsook om gezamenlijke actie van de lidstaten en de Europese instellingen.
Het programma Daphne III kan rekenen op brede publieke steun. Alleen al tijdens de wereldkampioenschappen heeft onze campagne tegen gedwongen prostitutie honderdduizend handtekeningen opgeleverd, en heeft zij de steun gekregen van commissaris Frattini, alsook de vrijwillige medewerking van de politie van de betrokken landen. Als we de sport schoon konden houden, moeten we er ook naar streven de vrede van het gezinsleven te bewaren en het gezinsleven schoon te houden, en moeten we de kracht vinden die nodig is voor communautaire actie.
Britta Thomsen (PSE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ten eerste wil ik de rapporteur, mevrouw Gröner, bedanken voor het uitstekende verslag over het Daphne III-programma. Geweld tegen vrouwen is een groot en groeiend probleem in de landen van de Europese Unie en het leven van veel vrouwen en hun kinderen wordt verwoest door huiselijk geweld in Europa en bedreigingen met geweld. Elk jaar sterven honderden vrouwen ten gevolge van geweld in Europa en er worden nog meer moordpogingen gerapporteerd. Daarom is het van uitzonderlijk groot belang dat geweld tegen vrouwen en kinderen als apart punt op de agenda van Europese Unie wordt geplaatst. Geweld tegen vrouwen en kinderen is een apart probleem dat een speciale aanpak en oplossingen behoeft.
Het voorstel van het Parlement richt de aandacht op de gewelddaden die dagelijks plaatsvinden binnen het huisgezin en op wijzigingen die de nationale parlementen zullen dwingen stelling te nemen tegenover deze ernstige problemen. Dit moet gebeuren met een programma dat zich duidelijk richt op het geweld en dat kan helpen het probleem zichtbaar te maken en tegelijk op te roepen tot een publiek debat over geweld. We moeten een einde maken aan het taboe en het stilzwijgen rond geweld en de afzonderlijke landen moeten zich enorm gaan inspannen om duidelijkheid te verschaffen over waar men hulp kan krijgen, als slachtoffer en als geweldpleger. Het taboe vormt ook een hindernis voor de preventie en het is nodig de ogen van EU-burgers te openen voor de vele slachtoffers die dagelijks in angst voor gewelddaden leven. Want geweld is geen privéaangelegenheid, ongeacht in welke levenssfeer het voorkomt, en ongeacht wie het geweld uitoefent - of het nu gaat om geweld binnen gezinnen, binnen de openbare ruimte of als er sprake is van staatgeweld.
Geweld tegen vrouwen komt op velerlei manieren tot uitdrukking: fysiek, psychisch en seksueel geweld, gedwongen prostitutie, vrouwenhandel. Het hoofddoel van de activiteiten van de Europese Unie tegen geweld is het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, zodat deze vorm van criminaliteit en ernstige overtreding van de mensenrechten geheel wordt geëlimineerd. De bestrijding van geweld moet worden erkend als onderdeel van de bescherming van onze fundamentele rechten en vrijheden.
Iratxe García Pérez (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats moeten we heel tevreden zijn met het voorstel dat op initiatief van mevrouw Gröner en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid is ingediend en dat een stimulans betekent voor dit specifieke programma, aangezien hiermee de omvang van het probleem wordt erkend en specifieke maatregelen worden voorgesteld om seksegerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden.
We moeten vrouwen de instrumenten en de middelen in handen geven waarmee ze kunnen ontsnappen uit een realiteit die, jaar na jaar, het leven kost aan honderden vrouwen uit alle landen van de Europese Unie. Geweld tegen vrouwen en kinderen is een schending van de fundamentele mensenrechten en bovendien mogen we niet vergeten dat deze schending nog groter in omvang is wanneer we het hebben over bepaalde groepen, zoals minderheden en personen die in armoede leven of een handicap hebben.
De alarmerende gegevens over de slachtoffers van dit geweld dwingen ons tot een echte maatschappelijke revolutie, want we mogen niet vergeten dat achter de statistieken en de cijfers de geschiedenissen van duizenden vrouwen liggen die iedere dag onderworpen zijn aan de personen die hen mishandelen, louter omdat ze vrouw zijn. Daarom moeten we vandaag met volle overtuiging een specifiek programma verdedigen dat een bijdrage levert aan het oplossen van een maatschappelijk probleem waartegen alle publieke machten in het geweer moeten komen teneinde een verandering teweeg te brengen die tot een samenleving leidt waarin meer gelijkheid is.
In Spanje is een wet tegen geweld tegen vrouwen aangenomen, waarmee de Spaanse regering zich duidelijk heeft gecommitteerd aan de bestrijding van deze sociale misstand. Hoewel het waar het is dat deze wet niet van de ene op de andere dag een einde kan maken aan de situatie waarin veel getroffen vrouwen zich bevinden, vormt hij wel een belangrijke ruggensteun.
Dit is de weg die gevolgd moet worden in de rest van de Europese Unie, vastberaden en met de overtuiging dat met de armen over elkaar blijven zitten op dit moment betekent dat we duizenden vrouwen die een antwoord van ons verwachten, de rug toekeren.
De Voorzitter. Mevrouw Lévai heeft nu het woord, maar ook haar zie ik niet in de zaal. Dat brengt ons bij het einde van de lijst van sprekers. Ik geef het woord nu aan commissaris Frattini, met excuses voor de onrust in het Parlement die te wijten is aan het feit dat we staan te popelen om te stemmen. Niettemin, mijnheer de commissaris, zijn de rapporteur en heel het Parlement benieuwd naar wat u te zeggen heeft.
Het spijt me, mevrouw de afgevaardigde, maar ik kan u niet aan het einde van de lijst van sprekers zetten. Nee, het spijt me, maar u zat niet op uw plaats toen ik u opriep. Voor u geldt hetzelfde als voor mevrouw Kauppi.
Collega’s, als iemand niet blijft zitten tijdens het debat, besluit de Voorzitter van de vergadering om hem of haar daarna niet meer het woord te geven.
(Applaus)
Mevrouw Kauppi, het is een kwestie van beleefdheid om niet alleen hier te zijn voor uw spreektijd, maar ook naar anderen te luisteren.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement met betrekking tot de indeling van het debat volgens de agenda. Ik heb vanochtend rond 11.15 uur contact opgenomen met het vergadersecretariaat en kreeg te horen dat mijn spreektijd verzet was naar 21.00 uur vanavond.
Zodra ik zag dat mijn naam op de lijst verscheen, heb ik mijn speech geprint en ben ik naar de lift gerend om hier naartoe te komen omdat ik in de gaten kreeg dat ik hier al vóór 21.00 uur moest zijn! Ik begrijp uiteraard dat ik mijn spreektijd nu niet meer kan gebruiken, maar ik betreur wel dat het vergadersecretariaat de afgevaardigden pas zo laat heeft geïnformeerd dat het debat voortgezet zou worden en dus niet om 11.30 uur gesloten zou worden zoals de bedoeling was. Op deze manier ga je niet met je collega’s in dit Parlement om.
De Voorzitter. - Mevrouw Kauppi, ik ben al jaren afgevaardigde in dit Parlement. Ik weet dat het moeilijk is om precies uit te vinden hoe laat de spreektijd begint, maar ik zeg nogmaals in alle bescheidenheid dat ik het persoonlijk van beleefdheid vind getuigen - en u hoeft het natuurlijk niet met mij eens te zijn - om het hele debat bij te wonen, om dus aanwezig te zijn voordat de eigen spreektijd begint. Als iedereen dat altijd zo zou doen, zouden dergelijke dingen niet meer gebeuren. Uw naam verscheen net als die van andere afgevaardigden (zoals mevrouw Geringer de Oedenberg, bijvoorbeeld) op het scherm. Men was verbaasd dat een aantal collega’s niet aanwezig was en daarom is hun spreektijd vijf minuten naar voren geschoven. Daar kan ik niets aan doen. Ik kan iedereen die tijdens een debat het woord zal voeren alleen maar verzoeken om vanaf het begin van het betreffende debat aanwezig te zijn. Als u zich daaraan houdt, overkomt u dit niet nog een keer. Dat geldt overigens voor iedereen die niet hier aanwezig was toen ik hun naam afriep. Ik heb vijf of zes mensen het woord willen geven die vandaag niet aanwezig bleken te zijn en dus ook niet het woord konden voeren.
Doorgaans, wanneer wij veel tijd hebben, voeg ik net als elke andere ondervoorzitter graag namen toe aan het eind van het debat. Vandaag kan dat echter niet omdat wij het verslag in stemming moeten brengen.
Dan geef ik nu graag het woord aan commissaris Frattini.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik bied u mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat mijn vliegtuig te laat in Straatsburg is aangekomen, waardoor ik het eerste gedeelte van het debat niet heb kunnen volgen. Mijn collega Kovács was hier echter aanwezig.
Ik moet algemeen zeggen dat ik oprechte waardering heb voor de manier waarop het Parlement en de Commissie in de afgelopen maanden hebben samengewerkt aan het Daphne-programma. Mijn hartelijke dank gaat ook uit naar de rapporteur en de voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Zoals zij weten, heb ik reeds ongeveer een jaar geleden meteen al mijn instemming betuigd met het idee om het Daphne-gedeelte met betrekking tot geweld tegen vrouwen en kinderen los te koppelen van het drugsbestrijdinggedeelte en aldus ongewenste verwarring te voorkomen.
Ik ben zeer voldaan over het feit dat wij vandaag een algemeen akkoord kunnen registreren en dat wij nu, met bijna een verdubbeling van de financiële middelen ten opzichte van het verleden, serieuzer en krachtiger de klemtoon kunnen leggen op preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen en vrouwen.
Ik meen in het bijzonder te mogen zeggen dat de Commissie niet alleen bereid maar zelfs verheugd is om de nauwe samenwerking met het Parlement bij de uitvoering voort te zetten, en wij zullen het Parlement dan ook voortdurend op de hoogte houden van de manier waarop de Daphne-programma’s worden toegewezen en van de concrete resultaten die met de gefinancierde programma’s en projecten worden bereikt.
Sommige afgevaardigden hebben in het laatste gedeelte van het debat een belangrijk vraagstuk genoemd, namelijk de rol van de lidstaten en de rol van Europa.
Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit lijkt mij een erg belangrijk thema te zijn. Men moet namelijk niet alleen wijzen op de rol van de lidstaten, de politie en de rechters bij het vervolgen en straffen van gewelddaden op nationaal niveau, maar ook de noodzaak beklemtonen van een sterke Europese stem tegen elke vorm van geweld waarvan kinderen en vrouwen helaas in toenemende mate het slachtoffer worden.
Daarom is het Daphne-programma noodzakelijk. Daar ligt ook zijn toegevoegde waarde, een waarde die niets afdoet aan de plichten die de nationale politie en de gerechtelijke instanties hebben met betrekking tot het op nationaal niveau vervolgen en straffen van de individuele gevallen van geweld. Wij moeten ook de stem van Europa laten horen en een criminaliteit aan de kaak stellen die steeds sterker grensoverschrijdend wordt en waarvan de slachtoffers vrouwen zijn, via bijvoorbeeld vrouwenhandel met het oog op gedwongen prostitutie, of kinderen via pedofilie, een afschuwelijke misdaad die steeds meer een transnationaal karakter krijgt. Degenen die nog twijfelen, wil ik zeggen dat de toegevoegde waarde van het Europees optreden op dit gebied duidelijk is en geen betoog behoeft.
Dan wil ik nu kort ingaan op de amendementen waarin wordt gewezen op bepaalde soorten van geweld. Men moet oppassen dat andere soorten van geweld niet worden uitgesloten, en ik zal zeggen wat ik daarmee bedoel. Als wij in de tekst van het programma alleen zouden verwijzen naar bepaalde soorten van maatregelen waaraan Daphne financieel kan bijdragen, lopen wij het risico andere vormen van geweld, waarvoor Daphne eveneens geld beschikbaar zou moeten stellen, uit te sluiten. Daarom geef ik de voorkeur aan een algemene formulering waarin sprake is van preventie van en respons op alle vormen van geweld, zonder bepaalde vormen specifiek te noemen. Op die manier lopen wij niet het risico om andere vormen uit te sluiten.
Er is een bijzonder amendement met betrekking tot de Europese Federatie voor vermiste en seksueel uitgebuite kinderen. Daarop is een compromisamendement, amendement 72, ingediend waarin wordt bevestigd dat deze federatie inderdaad kan worden gefinancierd maar waarin tevens een andere organisatie, Enoc genaamd, wordt toegevoegd. Ik ben voor het compromisamendement, aangezien dit enerzijds de mogelijkheid biedt om financiële middelen te verstrekken aan welbepaalde, reeds actieve organisaties, maar anderzijds, met de toevoeging van deze tweede organisatie, de typologie van de voor financiering in aanmerking komende instanties enigszins wordt uitgebreid.
Dan heb ik nog twee laatste opmerkingen. Ten eerste is er veel gesproken over een Europese telefoonlijn om kinderen in moeilijkheden te helpen. Dit is een uitermate belangrijk initiatief en ik kan u vandaag mededelen dat wij een voorstel aan het maken zijn voor een kaderbesluit. Ik had u dat beloofd toen ik in juni de mededeling over de rechten van het kind presenteerde. Vandaag kan ik u zeggen dat een begin is gemaakt met de voorbereidingen van het kaderbesluit inzake een enkele Europese telefoonlijn en wij dit kaderbesluit heel spoedig in concrete vorm kunnen presenteren. Dit initiatief zal enorm helpen en ik dank al degenen die hier in het debat naar hebben verwezen.
Mijn laatste opmerking betreft het door enkele afgevaardigden genoemde idee van een Europese richtlijn betreffende bestrijding van geweld tegen vrouwen. Dit is een interessant idee, dat ik ook waardeer, maar ik heb wel één zorg. Wij moeten namelijk de juiste rechtsgrondslag daarvoor zien te vinden, en ik weet niet of er in de Verdragen een gepaste rechtsgrondslag voorkomt voor een richtlijn betreffende bestrijding van geweld tegen vrouwen. Ik ben het in politiek opzicht geheel eens met het idee om tenminste geharmoniseerde Europese richtsnoeren op te stellen voor strenge bestraffing van gevallen van crimineel geweld tegen vrouwen, maar wij moeten wel een oplossing zien te vinden voor het vraagstuk van de rechtsgrondslag.
Wij kunnen nu daarover beginnen na te denken en er later op terugkomen. Ik dank al degenen die aan dit debat hebben deelgenomen en ben bereid om de samenwerking met u op dit gebied voort te zetten.
De Voorzitter. - Hartelijk dank, commissaris.
Geachte collega’s, ik wil degenen onder u die eerder vandaag niet aanwezig waren erop wijzen dat wij wat problemen hebben gehad met de timing van het debat. Commissaris Mandelson had namelijk besloten om 28 minuten het woord te voeren in plaats van het gebruikelijke maximum van twaalf of vijftien minuten. Wij zullen een oplossing moeten vinden voor dergelijke problemen in de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie. Dat kunnen wij hier vandaag niet oplossen, maar het is wel de oorzaak van dit probleem. Mijn excuses voor het feit dat de stemming zo vertraagd is.
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid wil ik u bedanken en u met klem verzoeken om wat u tot slot zei ook uit te voeren, en een rechtsinstrument te ontwikkelen voor de actieve bestrijding van geweld tegen kinderen, vrouwen en jongeren. Vanuit vrijwel alle fracties kwam er vandaag steun voor dit voorstel. Ik wil u verzoeken dit debat spoedig te beginnen zodat we snel tot een resultaat kunnen komen. U kunt rekenen op onze medewerking.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Véronique Mathieu (PPE-DE). – (FR) Dankzij het Daphne-programma is er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen, jongeren en kinderen. Dankzij Daphne, een uiterst waardevol instrument voor bewustwording en toepassing van goede praktijken, is het NGO-netwerk ingeschakeld en zijn deze vormen van geweld, die lang als taboe zijn beschouwd, onder de aandacht van de publieke opinie gebracht.
Afgezien van deze resultaten, die via meer financiële steun geconsolideerd en vermenigvuldigd moeten worden, is het programma een concreet bewijs van de meerwaarde die een actie kan hebben als zij op Europees niveau wordt uitgevoerd; door zo’n actie wordt nog eens duidelijk dat Europa een politiek concept is dat steunt op fundamentele waarden zoals de bescherming van kwetsbare personen. Dat staat momenteel voorop voor Europa, en gaat zelfs nog vóór het concept van Europa als economische macht.
Niettemin mogen wij, afgezien van de verklaarde "ambitieuze, resultaatgerichte doelstellingen", niet uit het oog verliezen dat er duidelijke en geloofwaardige doelstellingen geformuleerd moeten worden voor de verdere terugdringing van dit geweld, aangezien er nog veel moet gebeuren. Wat dat betreft kunnen we tevreden zijn over de concrete bijstandverlening aan de betrokken organisaties en de uitbreiding van de hulp tot een groter aantal NGO’s, hetgeen noodzakelijk is geworden door de toename van de internationale georganiseerde criminaliteit.
We mogen immers niet vergeten dat het succes van de door Daphne gefinancierde programma’s voortvloeit uit de betrokkenheid van degenen die die programma’s uitvoeren, want zij zijn het die een onmisbare schakel vormen omdat ze dicht bij het vuur zitten en alle ontwikkelingen van nabij volgen.
VOORZITTER: INGO FRIEDRICH Ondervoorzitter
7. Stemmingen
De Voorzitter. Aan de orde zijn de stemmingen.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
7.1. Specifieke landbouwmaatregelen ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (stemming)
7.2. Zijderupsenteelt (stemming)
7.3. Belastingvrijstellingen voor invoer van kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter (stemming)
7.4. Heffing in de sector melk en zuivelproducten (stemming)
7.5. Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (stemming)
Vóór de stemming
Johannes Blokland (IND/DEM), rapporteur. – Voorzitter, in 2002 hebben Parlement en Raad ingestemd met de wijziging van de rechtsgrondslag van de verordening over het overbrengen van gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden, een uitvloeisel van het Verdrag van Rotterdam. In het Parlement was een overgrote meerderheid voor de wijziging van de rechtsgrondslag, in de Raad was er zelfs sprake van unanimiteit.
Het feit dat de Commissie deze wijziging aangevochten heeft bij het Hof van Justitie, heeft geleid tot jaren van onzekerheid voor de sector en bovendien heeft de uitspraak van het Hof de zaak alleen maar ingewikkelder gemaakt. Parlement en Raad waren voor artikel 175 als rechtsgrondslag. De Commissie wilde artikel 133. Het Hof heeft besloten beide artikelen als rechtsgrondslag te erkennen, tot verrassing van alle betrokken partijen.
Voorzitter, deze gang van zaken is helaas niet uniek. In verschillende dossiers is er een strijd tussen Commissie, Parlement en Raad over de keuze van de rechtsgrondslag. Laatstelijk nog bij het dossier over het transport van afvalstoffen, waarvoor ik ook rapporteur ben.
Ik zou ervoor willen pleiten dat de drie partijen in de toekomst dit soort keuzes niet meer uitvechten voor het Hof, maar gezamenlijk tot een oplossing komen. Het belangrijkste is dat er een duidelijk beleid komt over de keuze van rechtsgrondslagen.
We hebben nu drie vergelijkbare zaken voor het Hof gehad, die alle drie tot een andere uitspraak hebben geleid. Dat is niet bevorderlijk voor de coherentie van de wetgeving en leidt ook tot een hele procedure van reparatiewetgeving, zoals hetgeen zo meteen in stemming komt.
Ik wil de Commissie en Raad dus oproepen om samen met dit Huis tot een eenduidige procedure voor de keuze van rechtsgrondslagen te komen. Dat kan de kwaliteit van de wetgeving alleen maar ten goede komen.
7.6. Speciaal verslag nr. 5/2005 van de Rekenkamer: uitgaven van Parlement, Commissie en Raad voor vertolking (stemming)
(De vergadering wordt om 12.00 uur enkele minuten onderbroken)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
(De plechtige vergadering wordt om 12.10 uur geopend)(Applaus)
8. Plechtige vergadering
De Voorzitter. – Mevrouw de president van de Republiek Finland, dames en heren, mijnheer de voorzitter van de Commissie, het doet het Europees Parlement, dat altijd hamert op een grotere aanwezigheid van vrouwen in de politiek, veel genoegen om u vandaag in dit Huis te mogen ontvangen. We begroeten de eerste vrouw die gekozen - en zelfs herkozen - is om het hoogste ambt van de Republiek Finland te vervullen.
Uw herverkiezing begin dit jaar, mevrouw de president, vormt een tastbare markering van de honderdste verjaardag van het vrouwenkiesrecht in Finland, het eerste land ter wereld dat vrouwen het kiesrecht verleende. Misschien is dat wel de reden, naast andere, waarom een eeuw later een vrouw aan het hoofd van het land staat.
Ik wil u namens alle afgevaardigden hier bedanken voor uw persoonlijke inzet in een groot aantal internationale fora, waarin u uw ervaring en invloed in dienst gesteld heeft van zaken die voor ons, afgevaardigden in het Europees Parlement, van het allergrootste belang zijn.
Ik wil in herinnering brengen dat u in het jaar 2000 het gezamenlijke voorzitterschap van de Millenniumtop bekleedde en dat u later voorzitter was van Wereldcommissie voor de sociale dimensie van de globalisering, een onderwerp - de sociale dimensie van de globalisering - dat vandaag de dag zeer actueel is en waar Europa steeds meer mee te maken krijgt.
Tevens heeft u veel gedaan op het gebied van duurzame ontwikkeling en voor de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden, een onderwerp dat op dit moment helaas ook zeer actueel is in enkele landen van de Unie.
Er is geen twijfel mogelijk: u bent een vrouw die betrokken is bij haar tijd en bij de wereld en die zich inzet voor een menselijkere wereld en voor de constructie van Europa.
Uw land is bovendien voorzitter van de Europese Unie. Veel commentatoren voorspelden aan het begin van dit voorzitterschap dat het een “overgangsvoorzitterschap” zou worden, in afwachting van gebeurtenissen die het debat over de Grondwet zouden openbreken.
Maar de geschiedenis accepteert geen overgangsperioden, de geschiedenis staat niet toe dat wij de klok stilzetten of wachten op de dingen die komen gaan. De geschiedenis legt ons een zeer druk programma op voor de komende maanden.
De geschiedenis wijst ons op onze verantwoordelijkheid in het Midden-Oosten, een regio waar opnieuw oorlog is geweest en waar onze Unie gaat proberen om de vrede te herstellen. Ik wil graag kwijt dat toen de vijandelijkheden uitbraken, het Finse voorzitterschap snel en krachtdadig heeft gereageerd. En ik ben heel blij met de houding van de Finse minister van Buitenlandse Zaken, met diens open en directe wijze van communiceren, die de Europese Unie aan daadkracht heeft doen winnen, hetgeen tot mijn vreugde is uitgelopen op een moedig besluit: het besluit om een stabilisatiemacht naar de regio te sturen.
Uw land opperde als eerste de mogelijkheid van een Europees immigratiebeleid. Tampere is de geschiedenis in gegaan als de plaats waar Europa zeven jaar geleden begonnen is het immigratieprobleem onder ogen te zien.
Waarschijnlijk kon niemand zich toen voorstellen dat het probleem zo ernstig zou worden als het nu is, met een stroom wanhopige mensen die proberen het dichtstbijzijnde deel van Europa binnen te komen, met honderden stoffelijke overschotten die door de zee op de stranden worden geworpen. Ook hier is het optreden van Europa dringend noodzakelijk.
Finland heeft in Tampere een politieke wil aan de dag gelegd die helaas niet al te veel navolging heeft gekregen. Zelfs de strijd tegen de illegale immigratie, waarin we wél enige vooruitgang hadden geboekt, stuit op dit moment weer op nieuwe bezwaren.
De geschiedenis heeft gewild dat het opnieuw een Fins voorzitterschap is dat de kans heeft om een nieuwe impuls te geven aan een beleid dat allang geen dringend antwoord op een exceptioneel feit meer is, maar een dagelijks en permanent antwoord op een structureel probleem dat steeds ernstiger wordt.
Ook bent u in Finland pioniers op het gebied van onderzoek en ontwikkeling: u hebt uw productiestructuur weten om te bouwen van oude industrieën naar nieuwe en baanbrekende activiteiten op het gebied van communicatie en kennis. U hebt eveneens beslissingen genomen met betrekking tot uw energiebeleid: u hebt democratisch besloten om te kiezen voor nucleaire energie, uit overwegingen van zekerheid en diversificatie. Het gaat om een actuele kwestie, een heet hangijzer in het Europese debat, waarover we in dit Parlement ongetwijfeld nog veel zullen komen te spreken.
Vanwege al deze redenen, vanwege Bulgarije en Roemenië, die al aan onze horizon opdoemen, vanwege nieuwe wetgeving als REACH of de dienstenrichtlijn, zal dit geen “overgangsvoorzitterschap” worden. Er zijn zoveel zaken die om een oplossing vragen dat we geen siësta kunnen houden in de hoop dat de anderen voor ons de beslissingen nemen.
Daarom heten wij u van harte welkom in dit Parlement, mevrouw de president, als hoogste vertegenwoordiger van het land dat het voorzitterschap bekleedt, en we zijn er zeker van dat we in uw woorden enkele leidraden voor ons handelen zullen kunnen ontdekken. U kunt ervan overtuigd zijn dat het Parlement u met grote warmte en veel optimisme ontvangt.
Veel dank, mevrouw de president.
(Applaus)
Tarja Halonen, president van de Republiek Finland. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, ik wil u hartelijk bedanken voor uw uitnodiging om hier in het Europees Parlement te komen spreken. Ik dank ook u, mijnheer de Voorzitter, voor uw vriendelijke inleidende woorden. Wij hebben elkaar voor het laatst begin juni ontmoet tijdens uw bezoek aan Finland en u bent altijd weer van harte welkom in ons land.
De rechtstreeks gekozen leden van het Parlement vormen een belangrijk onderdeel van het democratisch proces in zowel de Europese Unie als haar lidstaten. Uw invloed is enorm groot: u heeft immers de mogelijkheid om in uw dagelijkse werk de doelstellingen van de hele Europese Unie effectief te bevorderen. Het Finse voorzitterschap wil nauw met het Europees Parlement samenwerken. Ook deze week zijn verscheidene ministers van onze regering hier aanwezig om met u te debatteren en ik denk dat de debatten zeer nuttig zullen zijn.
Het belang van Europese samenwerking en integratie voor het bevorderen van vrede, stabiliteit en welvaart in ons werelddeel is evident en de resultaten zijn indrukwekkend. Onze activiteiten zijn gebaseerd op gezamenlijke waarden, namelijk vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de verbondenheid aan de beginselen van de rechtsstaat. Elke lidstaat moet deze waarden op zijn eigen manier ten uitvoer leggen, maar samen bereiken wij vaak betere resultaten. Een eensgezinde Europese Unie is ook als internationale speler veel sterker dan welke afzonderlijke lidstaat dan ook.
De internationale rol van de Europese Unie is de afgelopen jaren aanzienlijk groter geworden. De Europese Unie is een zichtbare en belangrijke medespeler, of het nu gaat om ontwikkelingsvraagstukken of crisisbeheersing. Internationale bedreigingen van de veiligheid zijn steeds vaker niet militair van aard. Klimaatverandering, vervuiling, natuurrampen, besmettelijke ziekten en economische onzekerheid zijn bedreigingen waar wij ons niet met militaire middelen op kunnen voorbereiden. Wij proberen dan ook multilateralisme te bevorderen en internationale verdragen te sluiten om gezamenlijke bedreigingen en gevaren te bestrijden.
De internationale misdaad baart iedereen zorgen. Nauwe samenwerking tussen de lidstaten in de strijd tegen het terrorisme is noodzakelijk, net als doeltreffende samenwerking met derde landen. Een voorwaarde voor meer veiligheid in de wereld is dat veiligheid wordt gekoppeld aan mensenrechten en ontwikkeling. De veiligheidsstrategie van de Europese Unie is gebaseerd op dit uitgangspunt dat door de Verenigde Naties is aangenomen. Wij kunnen zelf invloed uitoefenen op het creëren van een rechtvaardiger wereld en het realiseren van de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties. Een van de krachten van de Europese Unie is dat zij over een uitgebreid instrumentarium beschikt dat uiteenloopt van humanitaire hulp tot haar landbouw-, handels-, ontwikkeling- en milieubeleid.
Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie kan ook als onderdeel van haar veiligheidsbeleid worden gezien. De Europese Unie is de grootste partner van de ontwikkelingslanden als het gaat om ontwikkelingssamenwerking en handel en de grootste gever van ontwikkelingshulp ter wereld. Ik hoop en geloof dat de Europese instellingen nauw zullen samenwerken om de kwestie van de financiering van de ontwikkelingshulp af te handelen, zodat ook vanaf begin 2007 een ononderbroken stroom EU-financiering en vooral veelzijdige acties van de Europese Unie worden gewaarborgd.
Er is een verband tussen ontwikkeling en handel. Dat verband is niet altijd automatisch positief, want er is politieke wil en bekwaamheid voor nodig. Op die manier kan handel zorgen voor economische groei, sociale ontwikkeling en minder armoede in de ontwikkelingslanden. De ontwikkelingslanden moeten echter ook zelf bereid zijn nationale hervormingen door te voeren, voor goed bestuur te zorgen en corruptie te bestrijden. Toegang tot de markten is niet noodzakelijkerwijs voldoende voor een rechtvaardiger mondialisering: er zijn ook specifieke maatregelen nodig om de armste landen te steunen bij het vergroten van hun slagvaardigheid. In oktober wordt een gezamenlijke bijeenkomst georganiseerd van de ministers van Handel en de ministers van Ontwikkelingssamenwerking, die ervoor moet zorgen dat de Europese Unie zich stevig verbindt aan de “Aid for Trade”-aanbevelingen van de Wereldhandelsorganisatie en de snelle praktische uitvoering ervan.
Het grensoverschrijdende verkeer van mensen vereist een aanpak die net zo uitgebreid en veelzijdig is. Ik denk dat wij hier al in Finland tijdens de Top in Lahti over zullen spreken. Ik denk ook dat wij in december klaar zullen zijn om vooruitgang te boeken in de besluitvorming.
De mensenrechten zijn een gevoelig onderwerp. Wij hebben afgesproken dat zij juridisch en ethisch bindend moeten zijn, maar het is een grote uitdaging om ze in praktisch beleid om te zetten. Het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie moet echter overal ter wereld op precies dezelfde regels zijn gebaseerd. Gelukkig hebben wij ook goede partners, vooral natuurlijk de Verenigde Naties. In Europa is de Raad van Europa voor ons een belangrijke partner wiens kennis wij beter moeten benutten. Het is nog steeds een belangrijke doelstelling van de Europese Unie om partij te worden bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het verslag van de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker bevat uitstekende voorstellen ter intensivering van de samenwerking tussen de twee organisaties, maar wij moeten werken aan de tenuitvoerlegging van de inhoud van dit verslag.
Zowel conflictpreventie als crisisbeheersing is voor de Europese Unie steeds belangrijker geworden. Staat u mij toe een beetje nostalgisch te zijn. Toen ik indertijd als minister van Buitenlandse Zaken van Finland samen met mijn Zweedse collega Lena Hjelm-Wallén een initiatief indiende om de capaciteit van de Europese Unie op het gebied van crisisbeheersing te ontwikkelen, durfden wij beslist niet van een snelle ontwikkeling te dromen. Maar anders geschiedde. Het initiatief werd aangenomen met het Verdrag van Amsterdam en de hoeksteen van het zich snel ontwikkelende communautair beleid voor crisisbeheersing is nu de ontwikkeling van militaire en civiele activiteiten en hun doeltreffende coördinatie. Een uitgebreide invloed is de beste weg naar het oplossen van conflicten.
Bijvoorbeeld het sturen van een vredesmacht van de Europese Unie naar de Democratische Republiek Congo ter ondersteuning van de VN heeft zijn noodzaak al aangetoond toen bij de bekendmaking van de resultaten van de eerste ronde van de verkiezingen gewelddadige conflicten tot uitbarsting kwamen. Hopelijk blijft de situatie nu stabiel, zodat de campagne en de tweede ronde van de verkiezingen rustig en met respect voor het democratisch proces kunnen verlopen. Na de verkiezingen moet het land snel overgaan naar een fase van wederopbouw en ontwikkeling. De Europese Unie werkt nu al aan de hervorming van de veiligheidssector van het land. De Europese Unie werkt ook actief mee aan het oplossen van de moeilijke situatie in Darfur. De Europese Unie is de grootste hulpverlener van de Afrikaanse Missie in Soedan (AMIS) van de Afrikaanse Unie. De besluiten om deze vredesoperatie te versterken en onder leiding van de VN te brengen moeten snel worden uitgevoerd, want het menselijk leed in de regio mag niet langer voortduren.
Er zijn dus almaar toenemende verwachtingen met betrekking tot de internationale activiteiten van de Europese Unie. Een homogene Europese Unie is een sterke speler, zoals de situatie in Libanon heeft aangetoond. De Europese Unie is actief betrokken geweest bij het zoeken naar een politieke oplossing, eerst bij het tot stand brengen van resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad en nu bij de volledige uitvoering ervan. Het is echter noodzakelijk dat de betrokken partijen ook in de toekomst hun verbondenheid tonen met de uitvoering van de resolutie. Het vastberaden optreden van de Europese Unie heeft het vertrouwen in de Europese Unie als vredeshandhaver in de regio vergroot. Wij kunnen natuurlijk niet in ons eentje slagen, maar de rol van de Europese Unie kan zeer groot zijn.
De lidstaten van de Europese Unie hebben een grote verantwoordelijkheid genomen in de uitgebreide UNIFIL-operatie van de VN, die de broze wapenstilstand en het streven naar duurzame vrede in de hele regio ondersteunt. Het besluit over het dragen van verantwoordelijkheid, dat op 25 augustus werd genomen op de Buitengewone Top van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen, was een keerpunt in het versterken van UNIFIL. De lidstaten waren in staat besluiten te nemen die op nationaal niveau zeer moeilijk liggen. Zij hebben zich verbonden aan het sturen van zo'n 7 000 vredeshandhavers naar de UNIFIL-operatie. De leiding van de hele VN-operatie is in handen van ons Europeanen, eerst van Frankrijk en daarna van Italië. Het is echter belangrijk dat ook landen van buiten de Europese Unie troepen sturen. Op die manier zullen de betrokken partijen veel meer vertrouwen krijgen in het welslagen van de operatie.
De situatie in Libanon is gecompliceerd en niet alleen een probleem van het veiligheidsbeleid: zij is ook een politiek, economisch en sociaal probleem. Wij moeten de Libanese regering steunen, zowel bij het uitbreiden van haar macht naar heel Libanon als bij het nemen van haar verantwoordelijkheid voor het proces van wederopbouw. De totale steun die de Europese Commissie en de lidstaten geven voor het verbeteren van de moeilijke humanitaire situatie in Libanon bedraagt nu al meer dan 300 miljoen euro. De eind vorige week gehouden conferentie in Stockholm over de humanitaire situatie in Libanon en de Palestijnse gebieden was een groot succes. De hoeveelheid gegeven hulp en nieuwe steunverplichtingen is aanzienlijk. Naast het verlenen van directe humanitaire hulp moet de Europese Unie een belangrijke rol spelen bij de wederopbouw en het herstellen van de milieuschade.
Duurzame vrede in het Midden-Oosten vereist een oplossing van het conflict tussen Israël en de Palestijnen. De Europese Unie speelde een centrale rol bij de totstandkoming van de Routekaart en ook nu moet de Europese Unie initiatief tonen bij het bevorderen van een allesomvattend vredesplan. Iedereen moet zich verbinden aan het model van twee veilige en levensvatbare staten. Er moet ook vertrouwen komen op het niveau van het maatschappelijk middenveld en niet alleen tussen regeringen, wat op zich natuurlijk belangrijk is. Ik ben van mening dat als vrouwen in grote mate bij het vredesproces worden betrokken, de mogelijkheden voor een duurzame oplossing toenemen. Ik heb al samengewerkt met Unifem, de vrouwenorganisatie van de VN, die de dialoog tussen Israëlische en Palestijnse vrouwen ondersteunt. Wij zullen deze zaak ook naar voren brengen op de komende Algemene Vergadering van de VN.
Dames en heren, u zult morgen in de plenaire vergadering uitgebreid over het Midden-Oosten debatteren. Het is van groot belang dat de Europese Unie ook in de toekomst vastberaden te werk gaat bij het tot stand brengen van stabiliteit en veiligheid in het hele Midden-Oosten. De landen in het Midden-Oosten zijn onze buren. Vertegenwoordigers van de Europese Unie hebben initiatief getoond bij de onderhandelingen over het nucleaire programma van Iran. Iran moet zich houden aan de resolutie van de VN-Veiligheidsraad en nu daadwerkelijk de mogelijkheid grijpen om een echte dialoog te voeren. In de komende weken en maanden moet de Europese Unie vasthouden aan haar actieve en uitvoerige diplomatie in de hele regio. De Verenigde Staten zijn hierbij een cruciale partner van de Europese Unie, zonder de andere permanente leden van de Veiligheidsraad te vergeten.
Het lot van Rusland en dat van de rest van Europa zijn eeuwenlang met elkaar verbonden geweest. Vandaag de dag is Rusland een strategische partner van de Europese Unie. De leiders van Rusland hebben herhaaldelijk gezegd dat hun keuze voor Europa onomkeerbaar is. Een brede samenwerking, van handel tot mensenrechten, is goed voor beide partners en ondersteunt ook de democratische ontwikkeling en stabiliteit in Rusland.
De afgelopen tijd staan vooral energiekwesties prominent op de agenda. Het is goed dat wij in de Europese Unie naar een gemeenschappelijk standpunt over energiekwesties streven, ook al is de keuze van energiebronnen een zaak van de afzonderlijke lidstaten. Voor de meeste kwesties is samenwerking echter noodzakelijk. Energiebeleid en het communautair extern beleid moeten nauwer met elkaar worden verweven, zodat de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie ervoor kunnen zorgen dat een continue energievoorziening wordt gewaarborgd. Naar mijn mening kunnen de Europese Unie en Rusland op dit gebied heel duidelijk een positieve onderlinge afhankelijkheid tot stand brengen. Deze energiedialoog tussen de Europese Unie en Rusland moet op vertrouwen zijn gebaseerd. Wij moeten gezamenlijke belangen proberen te vinden.
Wij moeten ons ook allemaal inzetten voor de bestrijding van de klimaatverandering door uitstoot te verminderen, energie te besparen, schonere technologieën te ontwikkelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Wij weten immers dat de huidige energievoorraden niet onuitputtelijk zijn. De Europese Unie moet streven naar een uitgebreide samenwerking met Rusland op milieugebied. We hebben een veelomvattend partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Rusland en aanvullende routekaarten met betrekking tot vier gebieden die gezamenlijk zijn vastgesteld. Deze gebieden zijn de economie, vrijheid, recht en veiligheid, externe veiligheid alsmede onderzoek, onderwijs en cultuur. Dit laatste samenwerkingsgebied is bepaald niet minder belangrijk, maar de zaken waar het om gaat blijven vaak onderbelicht. Zo zijn bijvoorbeeld studentenuitwisseling en kennismaking met elkaars cultuur praktische manieren om elkaar beter te leren kennen.
De looptijd van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Rusland eindigt eind volgend jaar. Het is onze bedoeling dat wij op de EU-Rusland-Top in november met Rusland een afspraak maken over het beginnen van onderhandelingen over het vernieuwen van de overeenkomst. Ik denk dat als de noordse dimensie zich hervormt tot een gezamenlijk beleid van de Europese Unie, Rusland, Noorwegen en IJsland dit onze betrekkingen met deze partnerlanden verder zal intensiveren. De noordse dimensie richt zich vooral op samenwerking op het gebied van milieu en op sociale en gezondheidskwesties.
De uitbreiding van de Europese Unie heeft de stabiliteit en veiligheid in Europa bevorderd en is alle lidstaten, zowel de oude als de nieuwe, in economisch opzicht ten goede gekomen. De geslaagde uitbreiding vergroot ook de internationale betekenis van de Europese Unie. Naar mijn mening moet de Europese Unie ook in de toekomst openstaan voor alle Europese landen die aan de toetredingscriteria voldoen. Ontwikkelingen in de landen van Midden-Europa, Turkije, Kroatië en de westelijke Balkan tonen duidelijk de kracht aan van het perspectief van het EU-lidmaatschap als stimulans voor hervormingen, hoewel natuurlijk het hoofddoel van veranderingen in elk land de wil moet zijn om het dagelijkse leven en de veiligheid van de eigen burgers te verbeteren. De mensen beoordelen het lidmaatschap op basis van hun ervaringen in het dagelijks leven.
Op de Europese Raad van december wordt een algemeen debat over de uitbreiding gevoerd. Dan zullen wij samen bekijken hoe het uitbreidingsproces verder moet verlopen. U weet heel goed dat de Europese Raad al in juni over het absorptievermogen van de Europese Unie heeft gesproken. Het uiteindelijke resultaat was dat er geen nieuwe toetredingscriteria moeten komen, maar dat er strikt aan de bestaande criteria moet worden vastgehouden. Het is in het belang van zowel de Europese Unie als de landen die hier lid van willen worden dat de toetreding tot de Europese Unie pas plaatsvindt als het kandidaat-land de verantwoording op zich kan nemen voor de verplichtingen die het lidmaatschap met zich meebrengt en aan de toetredingscriteria kan voldoen. Op onze beurt moeten wij ons houden aan de beloften die wij de kandidaat-landen hebben gedaan en waarborgen dat wij nieuwe lidstaten kunnen opnemen.
Wij moeten ook beseffen wat niet op de lijst met criteria staat. Wij hebben gezamenlijke waarden, maar streven niet naar de vorming van één cultuur. De culturele diversiteit is juist de rijkdom en kracht van Europa. De verschillende politieke standpunten zijn een natuurlijk onderdeel van Europa. U en uw fracties zijn een uniek voorbeeld van grensoverschrijdende samenwerking tussen politieke partijen. Een diverse Europese Unie heeft een meerdimensionaal parlementarisme nodig.
Dit was een lange toespraak en ik weet dat wij allemaal een druk najaar voor de boeg hebben, zowel u in het Parlement als wij in het land dat het voorzitterschap bekleedt en ook in de andere lidstaten. Deze week vindt in Finland de ASEM-Top tussen de Europese Unie en de Aziatische landen plaats. ASEM is in de praktijk al uitgegroeid tot een vorm van samenwerking tussen deze twee regionale groepen. De samenwerking met de geïntegreerde Europese Unie heeft ook landen in Azië aangezet tot intensievere onderlinge coördinatie bij het voorbereiden van zaken waarover gesproken zal worden. Ik denk dat het ons allemaal duidelijk is geworden dat het motto van ASEM, "Global Challenges - Joint Responses", een principe en doel van ons allen is.
Tot slot wil ik u zeggen dat er twee goede redenen waren om naar Straatsburg te komen. U bent de eerste reden waarom ik hier ben. Ik beken u ook de tweede reden: ik ben namelijk ook van plan de Raad van Europa te bezoeken. Ik hoop zo ook in de praktijk een steentje bij te kunnen dragen aan de brede Europese samenwerking die ik zelf aan u heb voorgesteld. Ik dank u voor de mogelijkheid u allen toe te spreken en uw kostbare tijd in beslag te nemen en ik wens u uit de grond van mijn hart een uitstekende najaarszitting en goede resultaten van uw inspanningen.
(Staand applaus)
De Voorzitter. – Veel dank voor uw woorden, mevrouw de president. U heeft aan het applaus dat u heeft gekregen kunnen horen dat het Parlement met grote belangstelling naar uw toespraak heeft geluisterd. Ik moet u zeggen dat ik de vergaderzaal maar zelden zo vol heb gezien als vandaag, en ook dat is een blijk van het belang dat het Europees Parlement hecht aan de activiteiten die het Finse voorzitterschap zal gaan ontwikkelen.
We wensen uw regering veel succes en bedanken u nogmaals voor uw bezoek.
Dank u allen, dames en heren afgevaardigden.
(Applaus)
VOORZITTER: INGO FRIEDRICH Ondervoorzitter
(De vergadering wordt om 12.40 uur hervat)
9. Stemmingen (voortzetting)
De Voorzitter. We gaan nu verder met de stemmingen.
9.1. Financiering van de bestrijding van door schepen veroorzaakte verontreiniging (stemming)
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier om de financiering van het programma. Als wij stemmen over amendement 74, dat is ingediend door de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, stemmen we over een bedrag van 125 miljoen euro. Daarom doe ik het verzoek om eerst te stemmen over dit amendement. Als het wordt aangenomen, dan vervalt amendement 71, dat een bedrag vermeldt van 120 miljoen euro.
De Voorzitter. In die volgorde zijn ze ook opgenomen in de stemlijst.
9.3. Belasting van personenauto's (stemming)
Vóór de stemming over amendement 25
Renate Sommer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in mijn ogen is dit amendement eigenlijk overbodig, daar wij belasting op basis van verbruik hebben verworpen toen wij stemden over amendement 11.
De Voorzitter. Dit wordt nog nagegaan. Het zou best zo kunnen zijn. Ik durf het niet aan om nu een ad-hocbesluit te nemen, maar het zal worden opgenomen in de notulen en worden nagegaan.
Claude Turmes (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat het zinvol is om te stemmen over dit amendement.
Vóór de stemming over amendement 1
Karin Riis-Jørgensen (ALDE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, neemt u mij niet kwalijk, maar volgens mij hebben wij hier al over gestemd en kunnen wij dus doorgaan met het volgende amendement.
Vóór de stemming over het gewijzigde voorstel
Renate Sommer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, voordat we overgaan tot de slotstemming wil ik de rapporteur om opheldering verzoeken. Volgens mijn aantekeningen was het verloop van de stemming uiterst chaotisch. Nu eens zijn we voor het belasten van schadelijke stoffen, dan weer zijn we ertegen. Nu eens zijn we voor belasting op basis van brandstofverbruik, dan weer zijn we ertegen. Nu eens zijn we ervoor om rekening te houden met de brandstofefficiëntie, dan weer besluiten we dat niet te doen. Het ene moment willen we registratiebelasting, het volgende moment willen we er niets van weten.
Misschien kunt u me vertellen hoe ik mezelf moet opstellen bij de slotstemming. Ik heb werkelijk geen idee wat ik moet doen.
De Voorzitter. Dat zou een ongebruikelijke gang van zaken zijn, aangezien het helaas vaak zo is dat stemmingen niet helemaal consistent zijn, maar ik weet zeker dat we de rapporteur allemaal dankbaar zijn als zij haar mening over deze zaak zou willen geven.
Karin Riis-Jørgensen (ALDE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met u eens dat dit gedeelte chaotisch is verlopen. Dat is zowel aan ons als ook wellicht aan een aantal andere mensen hier in dit Parlement te danken.
(Gemengde reacties)
Als ik echter naar het eindresultaat kijk, stel ik voor dat wij het voorstel bij de eindstemming toch steunen, aangezien de onderwerpen die ik heel belangrijk vind, behouden zijn gebleven. Ik ben er zeker van dat wij - als wij er nog een keer met de administratie doorheen gaan - een en ander nog eens kunnen controleren om wat verbeteringen aan te brengen.
(Gemengde reacties)
De grote onderwerpen zijn voor mij belangrijk. Ik denk dat wij het voorstel moeten steunen om een signaal aan de Commissie te geven zodat wij ook vooruitgang kunnen boeken bij het veranderen van deze belastingregeling.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben besloten ons van stemming te onthouden, omdat we van mening zijn dat de voorgestelde steun niet gefinancierd mag worden uit de landbouwbegroting, omdat het niet om landbouwsteun gaat maar om regionale steun.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag van onze collega Stubb over meertaligheid binnen onze instellingen bevat veel positieve elementen. De heer Stubb heeft volkomen gelijk als hij stelt dat deze meertaligheid, die inderdaad een kostbare aangelegenheid is, berust op een politieke keuze die elk van onze eigen identiteiten in hun eigen hoedanigheid beoogt te behouden en een dam poogt op te werpen tegen de culturele eenvormigheid die zeker zou voortvloeien uit een overheersende positie van één taal.
Hij zou deze redenatie moeten doortrekken naar de geringe meerkosten van de vertolking in Straatsburg, aangezien de keuze voor Straatsburg ook een politieke is, die van de Frans-Duitse verzoening.
Tot slot grijp ik deze gelegenheid aan om nogmaals te protesteren tegen de schandalige situatie waarvan de afgevaardigden die behoren tot de niet-ingeschrevenen, het slachtoffer zijn; in strijd met de jurisprudentie van het Europese Hof beschikken zij op vertolking- en vertaalgebied niet over dezelfde middelen als hun collega’s die lid zijn van een fractie. Het Bureau heeft zich over deze situatie gebogen en heeft hier tot op de dag van vandaag, terwijl we bijna twee jaar verder zijn, nog geen enkele oplossing voor gevonden. Er moet een eind komen aan deze vorm van discriminatie.
(Applaus)
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Hoewel de Verdragen de officiële taal van elke lidstaat respecteren, zijn er steeds meer pogingen het aantal werktalen in de EU te beperken, waarbij altijd de talen van de landen met de meeste inwoners bevoordeeld worden. Neem bijvoorbeeld het recente geval van de “Europese indicator voor taalvaardigheid” waar alleen Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans deel van uitmaken.
Hoewel dit verslag “meertaligheid” beschouwt als één van de “belangrijkste kenmerken” van de EU, loopt de wens er minder geld voor uit te trekken in de begroting er als een rode draad doorheen. Met dergelijke administratieve argumenten zou dit in de Verdragen vervatte recht in gevaar kunnen komen.
Daarom bevestigen wij dat wij radicaal gekant zijn tegen elke poging het gebruik van de officiële talen (en werktalen) in de EU in te perken met als argument dat de kosten voor vertolking hoog zijn.
Wij hebben ook kritiek op de criteria die gelden voor het gebruik van de talen tijdens de Parlementair Vergadering EU-ACS. Het discriminerende effect daarvan is het uitsluiten van het Portugees.
Wij verzetten ons er tevens tegen dat onder het mom van minder begrotingsgeld het Parlement, de Commissie en de Europese Raad minder tolken krijgen, pogingen gedaan worden één enkele tolkendienst te creëren en de rechten van tolken worden aangetast wat betreft hun dienstverband met de instellingen, werktijden en arbeidsomstandigheden.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun de brede opzet van dit verslag en de kritiek die er op de inefficiëntie wordt geleverd. Ik wil echter ook benadrukken dat ik zelf een groot belang aan meertaligheid hecht. Ik weet dat het geld kost om onze werkzaamheden te vertalen. De gelijkwaardigheid van alle talen ten opzichte van elkaar vormt echter een essentieel onderdeel van het wederzijds respect. Uiteraard staat het groepen afgevaardigden vrij om voor een andere werkmethode te kiezen. Dat gebeurt ook al en ik verwacht dat dit proces zich voortzet en uitgebreid zal worden. Als instelling zijn wij verplicht om een gelijke toegankelijkheid voor iedereen te waarborgen. Als wij dat niet doen, zouden wij onze democratische grondbeginselen ondermijnen.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Terecht herhaalt het Parlement vandaag dat meertaligheid een uitdrukking is van de culturele en linguïstische diversiteit van de Unie, die behouden moet blijven. Terecht stelt het Parlement dat burgers het recht hebben te communiceren met de Europese instellingen in alle officiële talen van de Unie.
Het Parlement benadrukt eens te meer dat verkozenen het recht hebben hun eigen taal te spreken gedurende alle officiële vergaderingen van het EP. Taalkennis kan immers nooit een bijkomende verkiezingsvoorwaarde zijn. Ik breng hier hulde aan de vele honderden tolken die ons dag na dag een schitterende en hoogstaande vertolking bieden. Dat dit alles geld kost, is een normale prijs voor de werking van de Europese democratie.
Ik stem in met de voorstellen om daar waar mogelijk te besparen door het ontmoedigen van zeer late annuleringen en aanvragen. Dat de gemiddelde tolkenkost van het EP hoger ligt dan die in de Raad of de Commissie valt trouwens ook te verklaren door onze gedwongen maandelijkse verhuizing naar Straatsburg, waar slechts zeer weinig lokale tolken kunnen worden ingezet, zodat de vertolkingkosten van het EP in Straatsburg met 13 procent stijgen. Besparen kan dus ook door deze onzinnige maandelijkse verhuizing een halt toe te roepen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) Meertaligheid is een essentieel onderdeel voor de communicatie binnen en tussen EU-instellingen. De kosten die dat met zich meebrengt, zijn hoger vanwege Straatsburg. Om de kosten te drukken, dient er één zetel voor het Europees Parlement gekozen te worden en wel Brussel. Het Europees Parlement is het enige Parlement ter wereld dat niets te zeggen heeft over de plaats waar het zetelt. Daar moet nu eindelijk eens voorgoed verandering in komen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het uitstekende verslag van de heer de Grandes Pascual gestemd over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over meerjarenfinanciering (zeven jaar) voor het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, waarmee het Agentschap substantiële financiële middelen in handen krijgt voor de vervulling van zijn nieuwe taak: de bestrijding van accidentele of opzettelijke verontreiniging door schepen. Het idee van het Agentschap om commerciële schepen als zogeheten “reserveschepen” in te zetten, die hun commerciële activiteiten tijdelijk staken om zich dienstbaar te maken in het gebied waar het incident heeft plaatsgevonden, verdient het om te worden uitgeprobeerd. Dit neemt niet weg dat de tussentijdse verslagen over de tenuitvoerlegging van deze regeling aandachtig bestudeerd zullen moeten worden, want ik vraag me af of het niet efficiënter is om deze dienstverlening op veiligheidsgebied, die uit de aard der zaak alleen maar gericht kan zijn, gewoon uit te besteden. De hiermee gemoeide bedragen zijn niet onaanzienlijk, want de kosten van deze “reserveschepen” belopen voor de periode 2007-2013 134 miljoen euro, een heel bedrag gezien het bedrag van 154 miljoen euro dat aan het Agentschap is toegewezen. Tot slot steun ik zonder enig voorbehoud de middelen die bestemd zijn voor de invoering van de satellietbeeldvormingsdienst, die de lidstaten moet ondersteunen bij de bestrijding van illegale lozingen en niet-opzettelijke olieverontreinigingen.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Junilijst is voorstander van samenwerking binnen de Europese Unie bij grensoverschrijdende milieuproblemen. Wij vinden echter niet dat aanvullende middelen moeten worden toegekend aan het Agentschap voor maritieme veiligheid. De belangrijke taken die de rapporteur wil laten uitvoeren door het Agentschap kunnen beter buiten het kader van het Agentschap worden vervuld. De Junilijst staat kritisch tegenover het grote aantal agentschappen, instanties en decentrale organen die opgericht zijn in de EU. Daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Volgens dit verslag heeft het in Lissabon gevestigde Europees Agentschap voor maritieme veiligheid tot taak door het opzetten van activiteiten de maritieme veiligheid te verbeteren en de door schepen veroorzaakte verontreiniging in de wateren van de lidstaten van de EU tegen te gaan.
Deze activiteiten vormen volgens de rapporteur een aanvulling op en ondersteuning van de taken die de verschillende kuststaten uitoefenen op het vlak van het bestrijden en voorkomen van verontreiniging van de zee. Daarbij wordt met name gedacht aan het verbeteren van de vroegtijdige opsporing van verontreiniging en de identificatie van de daarvoor verantwoordelijke schepen.
Preventie en bestrijding van verontreiniging van de zee zijn trouwens des te doeltreffender naarmate de verschillende kuststaten meer middelen – met name openbare middelen – ter beschikking hebben om adequaat, snel en doeltreffend te kunnen optreden.
Naast andere belangrijke aspecten waar we ons oordeel over zouden moeten vellen, stelt dit verslag voor de werkingssfeer van de verordening te verbreden en niet alleen de verontreiniging van de zee door olie eronder te laten vallen maar alle soorten van door schepen veroorzaakte vervuiling, met inbegrip van verontreiniging door vloeibare schadelijke stoffen. Wij vinden dat een positieve zaak.
Volgens de rapporteur is het voor het Agentschap uitgetrokken bedrag een “minimum”. Als het bedrag niet volledig ter beschikking komt, zou volgens hem het halen van de doelstellingen – wij voegen daaraan toe: nog meer – in gevaar komen.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Door de recente milieurampen ten gevolge van door schepen veroorzaakte verontreiniging verkrijgt het nu goedgekeurde voorstel speciale betekenis.
De in het verslag voorgestelde maatregelen lijken mij een geschikte manier om het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid beter te doen functioneren. De voorstellen bieden een nieuwe langetermijnvisie nu er een begroting voor zeven jaar is vastgelegd (2007-2013) en regelen contracten voor reserveschepen voor het opruimen van verontreiniging.
De door het Europees Parlement voorgestelde oprichting van een nieuw centrum voor satellietbeeldvorming is eveneens zeer belangrijk. Door de activiteiten van het centrum zal er sneller en efficiënter opgetreden kunnen worden bij het opsporen van verontreiniging en illegale lozingen.
Voor Portugal is dit een bijzonder belangrijk voorstel, daar mijn land over een zeer grote exclusieve economische zone beschikt. In die zone varen dagelijks honderden schepen en er is in het verleden al een aantal malen sprake geweest van milieurampen en verontreiniging ten gevolge van ongevallen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) Verontreiniging door schepen vormt een groot probleem. Het voorstel om in de Firth of Forth de overbrenging van olie tussen schepen onderling toe te staan, is iets waar ik mij hevig tegen heb verzet. Ik heb constant contact met de Europese Commissie gehad over deze controversiële olieoverbrenging en zij weet hoe de mensen in Fife hierover denken. De Commissie is ook op de hoogte van de zeer grote risico’s voor het lokale milieu. Ik heb te horen gekregen dat er bij het overbrengen van olie tussen vaartuigen een aanzienlijk risico bestaat dat er olie in de zee terechtkomt.
Wij mogen niet toestaan dat dit overbrengen van olie tussen schepen doorgaat. Ik dring er bij de rapporteur en de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat de subcommissie die zich bezighoudt met het evalueren van de risico’s die verbonden zijn aan de verontreiniging met koolwaterstoffen, snel haar conclusies overlegt.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde uitleggen waarom wij tegen amendement 68 over straatkinderen zijn. Wij zijn niet zozeer tegen deze categorie van slachtoffers maar tegen het feit dat, zoals ook de commissaris al zei, de slachtoffers in categorieën worden ingedeeld.
Wat verder amendement 70 betreft, willen wij een “hotline” en geen “helpline”. Aangezien dit niet duidelijk is, hebben wij ons hier tegen verzet. Wij stemmen in met het idee van een Europese telefoonlijn.
Deze opmerkingen betreffen de amendementen op het verslag-Gröner.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega mevrouw Gröner gestemd betreffende de in eerste lezing behandelde ontwerpwetgevingsresolutie, die handelt over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma “Geweldsbestrijding en drugsbestrijding en –voorlichting” voor de periode 2007-2013. Ik steun het initiatief van het Parlement om een scheiding aan te brengen tussen het onderdeel geweldsbestrijding en het onderdeel dat betrekking heeft op drugs. De Europese Unie moet immers met een politiek zichtbaar beleid beter de strijd aanbinden met alle vormen van geweld, met name tegen vrouwen, kinderen en jongeren. In de humanistische beschaving die wij opbouwen, vormen lichamelijk, seksueel of geestelijk geweld, evenals het dreigen daarmee, en willekeurige vrijheidsbeperking of –beroving in de publieke én privésfeer, een aantasting van de fundamentele waarden van de Unie, die worden gekenmerkt door het recht op leven, op veiligheid, op vrijheid, op waardigheid en op lichamelijke en emotionele integriteit. Geweld belemmert het uitoefenen van het burgerschap in vrijheid, veiligheid en billijkheid. Omdat we de plaag die drugs heet blijkbaar niet op een effectieve manier weten uit te bannen, steun ik elk preventie- en bewustmakingsprogramma dat met name jongeren wijst op de gevaren van dit pijnlijke fenomeen.
Carlo Casini (PPE-DE), schriftelijk. - (IT) Ik heb mij bij de eindstemming onthouden omdat amendement 67 is aangenomen. Voor de rest is het document aanvaardbaar en op bepaalde punten zelfs uitstekend, maar ik kan niet toestaan dat gezegd wordt dat de bestrijding van geweld tegen kinderen ook geschiedt via “de aanneming van nieuwe gezinsmodellen” en dat de Europese Unie moet zorgen “voor toegevoegde waarde” ten opzichte van de maatregelen van de lidstaten door onder meer nieuwe gezinsmodellen te bevorderen. De ervaring van elke dag en talrijke psychologische en sociologische onderzoeksprojecten hebben namelijk aangetoond dat het ergste geweld tegen kinderen plaatsvindt als de liefdesband tussen de ouders wordt verbroken, waarvan de stabiliteit en zekerheid - in de mate natuurlijk van het mogelijke - wordt gegarandeerd door het huwelijk. Het is eveneens bekend dat kinderen een mannelijk en vrouwelijk referentiepunt nodig hebben. Daarom is het onaanvaardbaar te denken dat geweld tegen kinderen kan worden bestreden en kinderen kunnen worden beschermd tegen geweld als homoseksuele verbintenissen worden gestimuleerd en de geldigheid van het huwelijk wordt afgezwakt.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. (PT) Ik heb vóór het verslag-Gröner over “Geweldbestrijding (Daphne)” (2007-2013) gestemd. Het is immers noodzakelijk zowel aan dit succesvolle programma voor de strijd tegen geweld dat vooral kinderen, jongeren en vrouwen in Europa en in de rest van de wereld blijft treffen, als aan de bescherming van de grondrechten die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gegarandeerd, continuïteit te verlenen.
Preventie en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne III) vergen een speciaal programma.
De burgers hebben informatie nodig en dienen bewust gemaakt te worden van het geweldsprobleem, bijvoorbeeld door het promoten van het Europees Jaar tegen geweld tegen vrouwen in 2007. Het programma moet worden uitgerust met de nodige mechanismen en moet nauw samenwerken met de verschillende NGO’s die in dit verband een belangrijke maatschappelijke rol spelen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het verheugt mij dat ons amendement dat ten doel had het Daphne-programma te versterken, is aangenomen. Als gevolg van het door mij namens onze fractie ondertekende voorstel zal de begroting voor de uitvoering van dit instrument tijdens de periode 2007-2013 stijgen tot 125 miljoen euro. De rapporteur, mevrouw Gröner, had zelf een verhoging voorgesteld van het in haar verslag genoemde bedrag van 116,85 tot 120 miljoen euro. Maar daar zij ook voor ons voorstel heeft gestemd, is dat aangenomen.
Nu zijn er betere voorwaarden om Daphne III een bijdrage te kunnen laten leveren aan het voorkomen en bestrijden van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen alsmede aan slachtofferbescherming.
Nultolerantie met betrekking tot geweld vereist grotere politieke betrokkenheid, ononderbroken inspanning en permanente actie in alle lidstaten.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE), schriftelijk. (PL) Elke vorm van geweld, fysiek, psychologisch of seksueel, is een ernstige schendig van de rechten van de mens – het recht op leven, veiligheid, vrijheid en waardigheid. Geweld dat gebruikt wordt tegenover zwakkeren, zoals kinderen, jongeren en vrouwen, vormt tevens een ernstige bedreiging voor hun fysieke en psychische gezondheid.
Gewelddaden hebben eveneens zeer zware gevolgen voor de psychologische en sociale ontwikkeling van hele gezinnen en maatschappijen. Helaas maakt geweld nog steeds deel uit van de dagelijkse realiteit, in alle lidstaten van de Europese Unie, en wordt het vaak gemarginaliseerd of als een taboeonderwerp beschouwd. De gemeenschappelijke maatregelen die tot nu toe werden genomen om het probleem te voorkomen en onder de aandacht te brengen, waren niet meer dan de eerste, schuchtere stappen in de strijd tegen geweld.
Het doel van het volgende programma, Daphne III, waarvoor een bedrag van 115 miljoen euro wordt uitgetrokken, is de voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld, zowel in het openbare leven als in de privésfeer. Het moet kinderen, jongeren en vrouwen beschermen voor geweld door preventief op te treden, steun te verlenen en bescherming te bieden aan mogelijke slachtoffers. Het Daphne-programma zal enkel succesvol zijn als het zichtbaar is voor de burgers.
Naast maatregelen om NGO’s, instellingen, organisaties en verenigingen te ondersteunen en aan te moedigen, is het ook absoluut noodzakelijk om efficiënte publiekscampagnes te voeren over geweld en specifiek over de handel in vrouwen en kinderen met het oog op seksuele uitbuiting.
Onder steun versta ik echter niet enkel maatregelen op korte termijn. We moeten slachtoffers van geweld bijvoorbeeld ook helpen om opnieuw toegang tot de arbeidsmarkt te verkrijgen en zo hun geleidelijke re-integratie in de maatschappij vergemakkelijken. Het initiatief om ruchtbaarheid te geven aan het Europese Jaar tegen geweld tegen vrouwen kan bijgevolg rekenen op onze steun.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Natuurlijk wil de Junilijst zijn steentje bijdragen aan de strijd tegen geweld tegen vrouwen, maar dit verslag impliceert dat de EU over een rechtsgrondslag beschikt om zich te mengen in een zeer gevoelige nationale aangelegenheid, namelijk wetgeving en preventieve maatregelen tegen geweld. De huidige lidstaten hebben in dezen niet hetzelfde standpunt, ook omdat de juridische cultuur per lidstaat verschilt. Bovendien is dit verslag vaag.
De voorstellen van het Parlement bevatten te veel onduidelijke begrippen en toch geven ze uitleg aan de lidstaten over hoe zij geacht worden de strijd tegen geweld en onderdrukking van vrouwen te voeren. Een duidelijk voorbeeld is amendement 14, dat suggereert dat bepaalde groepen mannen meer geneigd zijn tot gewelddadig gedrag tegen vrouwen dan andere, welvarende mannen van een ander ras. Die bewering wordt niet geschraagd door statistieken of verwijzingen naar wetenschappelijke studies. In de voorstellen van het Parlement wordt evenmin rekening gehouden met culturele en juridische problemen die ze in de lidstaten zouden veroorzaken.
De Junilijst heeft daarom tegen dit verslag gestemd.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan de succesvolle amendementen om een Europese kindertelefoon op te zetten en om de bijstandsverlening aan NGO’s via een helpdesk voort te zetten. Ik heb ook het amendement gesteund dat het bestrijden van huiselijk geweld via het Daphne-programma omvat.
Ik ben verheugd over de overweldigende steun voor het verslag. Ik hoop dat het programma een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de voortdurende strijd tegen geweld.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Net als mijn collega’s van de Britse conservatieven verafschuw ik alle geweld tegen vrouwen en kinderen. Dit grote sociale probleem zou echter vooral door nationale programma’s aangepakt dienen te worden. Nationale regeringen en parlementen en lokale instanties beschikken namelijk over meer kennis van en inzicht in de dingen die er op het spel staan.
Hoewel wij veel van de opvattingen en specifieke ideeën over samenwerking in dit verslag steunen, hebben wij ons toch van de eindstemming onthouden omdat opgeroepen wordt tot “vaststelling van een rechtsgrond voor de bestrijding van geweld … krachtens de bestaande Europese wetgeving”. Deze oproep en andere verklaringen in het verslag duiden op een toenemende communautarisering. Wij zijn van mening dat dit niet noodzakelijk of wenselijk is omdat hierdoor het risico vergroot wordt dat nationale en lokale strategieën voor de bestrijding van geweld ondermijnd worden.
Katalin Lévai (PSE), schriftelijk. - (HU) Allereerst wil ik mijn steun betuigen voor het standpunt dat de strijd namens kwetsbare groepen aparte aandacht en een apart EU-programma in de volgende begrotingsronde blijft vragen.
Ik vrees dat gezamenlijke en effectieve acties van de kant van Europa in gevaar kunnen komen als dit probleem, dat vraagt om een gezamenlijke en gedifferentieerde aanpak, wordt gecombineerd met andere gebieden.
Tegelijkertijd is een van de sociale crises van Europa die het minst vaak ter sprake komt, de sociale bescherming en integratie van de Roma, deels als gevolg van eerdere uitbreidingen en deels met het oog op de uitbreiding die nog komt. Deze groepen lijden als geheel al onder aanzienlijke onderdrukking, maar het zijn vooral de vrouwen en kinderen van de Roma die gevaar lopen, want zij staan dagelijks bloot aan het gevaar van geweld.
Hetzelfde kan worden gezegd over de vrouwen en kinderen onder de vluchtelingen en migranten, die ook zichtbaar worden onderworpen aan zowel externe als interne onderdrukking. Om een voorbeeld te geven van de humanitaire catastrofe die verbonden is met illegale migratie, volstaat het te zeggen dat in de loop van goed vijftien jaar meer dan vijfduizend mensen het leven hebben gelaten in de migratiestroom in het Middellandse-Zeegebied, waarbij de zwakste groepen natuurlijk weer het grootste risico lopen.
Ik voeg hieraan toe dat het grootste gevaar onder de meest gemarginaliseerde leden van de maatschappij de verschrikking van gedwongen prostitutie en seksuele dwang is, die vaak is gekoppeld aan verschillende vormen van georganiseerde misdaad zoals mensenhandel en drugshandel.
Ik ben ervan overtuigd dat deze verschillende problemen alleen kunnen worden opgelost door complexe actieplannen voor de lange termijn en door Europese samenwerking. Ik geloof oprecht dat het Europees Parlement voorop zal lopen bij dergelijke inspanningen.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik verwelkom dit verslag, waarin een programma wordt geïntroduceerd om geweld tegen kinderen, vrouwen en jongeren te voorkomen en te bestrijden en om risicogroepen te beschermen.
Fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen of dreiging daarmee, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel in het openbare leven als in de privésfeer, mag nergens in de EU getolereerd worden. Dergelijk geweld vormt een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit. Lidstaten moeten ook onderkennen dat genitale verminking een bijzondere vorm van geweld tegen vrouwen is met schadelijke gevolgen op korte zowel als lange termijn voor de gezondheid van de slachtoffers, die hoofdzakelijk leden van minderheidsgemeenschappen zijn.
Om de doelstellingen van het verslag te verwezenlijken, zijn inderdaad duidelijke en geloofwaardige doelstellingen nodig, zoals een halvering van het aantal mensen dat slachtoffer wordt van geweld en mensenhandel in de komende tien jaar. Ik sta positief tegenover de oprichting van een denktank die de Commissie richtsnoeren geeft inzake de sociale, culturele en politieke context met het oog op de selectie van projecten en aanvullende maatregelen die een significante bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het Daphne-II-programma.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren komt steeds vaker voor. Het gaat om een fundamentele schending van de mensenrechten van een aantal van de meest kwetsbare geledingen van onze samenleving. Ik ben met name verheugd over de nadruk die in het verslag wordt gelegd op het aanpakken van de mensenhandel. Ongeveer 80 procent van de slachtoffers van die mensenhandel zijn vrouwen en meisjes, waarvan tot 50 procent minderjarig is.
Ik hoop dat deze strategie op Europees niveau steun en hulp kan bieden aan degenen die het grootste geweldsrisico lopen.
Cristiana Muscardini (UEN), schriftelijk. - (IT) Het verslag van mevrouw Gröner en de daarop ingediende amendementen, waarin gesproken wordt over de noodzaak van een efficiëntere bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen, kan zonder meer op onze instemming rekenen en wij zullen hier dan ook voor stemmen.
Mijnheer de Voorzitter, wij willen bij deze gelegenheid echter wel onderstrepen dat het probleem niet alleen opgelost wordt met het geven van geld aan projecten voor de bestrijding van dit verschrikkelijke verschijnsel, maar dat daarvoor ook een cultuur van respect voor de zwakste samenlevingsgroepen moet worden gecultiveerd. Dat zal echter alleen mogelijk zijn als men een continue en efficiënte voorlichtingscampagne voert en een regelgeving maakt voor internet, opdat minderjarigen beschermd worden tegen de risico’s van pedofiel en pornografisch geweld die gepaard gaan met bepaalde websites, waarmee op onbeperkte en ongecontroleerde wijze gewelddadige boodschappen en beelden worden verspreid.
In deze context heb ik een schriftelijke verklaring (39/2006) ingediend waarin een nieuw systeem wordt beschreven dat is gebaseerd op een Childkey Differentiated SimCard en dat minderjarigen beschermt als zij gebruik maken van internet en mobiele telefonie. Daarmee kunnen providers namelijk nagaan of de gebruiker minderjarig of volwassen is en gesprekken filteren door anonieme en ongewenste gesprekken te blokkeren.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Daphne, het is een leuke naam voor het Europese programma ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en kinderen. Een programma dat binnenkort tien jaar bestaat en een positieve balans laat zien, met een financiering van meer dan 350 projecten die voornamelijk worden uitgevoerd door in deze sector werkzame NGO’s.
Het geweld tegen vrouwen is een ongekende plaag. Het is diep treurig dat de volwassen vrouw anno 2006 nog deel uitmaakt van de categorie "kwetsbare personen". Wereldwijd zou een op de drie vrouwen ooit slachtoffer zijn geworden van een van de vele vormen van geweld. In de strijd tegen deze barbaarsheid kunnen meerdere wapens worden ingezet: een draconisch wetgevingsarsenaal, zero tolerance, luisteren naar de slachtoffers en bewustmakingscampagnes.
Het geweld treft ook kinderen. Alleen het verschijnen van de PNVD, een Nederlandse politieke partij die zich sterk maakt voor kinderporno en seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen, geeft al aan welke tekortkomingen ons systeem nog vertoont, en zegt veel over de hervormingen die nog moeten worden doorgevoerd.
De begroting van Daphne is in tien jaar vervijfvoudigd en bedraagt nu 25 miljoen euro per jaar. Dat is in mijn ogen nog te weinig voor de bestrijding van deze vorm van geweld, die nog te vaak als de gewoonste zaak van de wereld wordt beschouwd en de meest kwetsbaren treft: vrouwen en kinderen.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Het voorliggende voorstel ter versterking van het Daphne-programma voor de periode 2007-2013 verdient onze volle steun. In mijn eigen land werden we de jongste jaren meermaals geconfronteerd met onaanvaardbaar fysiek, seksueel en psychologisch geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen.
De recente moord op twee onschuldige jonge kinderen in Luik doet ons kokhalzen van deze perfide daden. Organisaties zoals Child Focus, de Europese Federatie voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen, het Europees Netwerk voor Ombudsmannen van Kinderen (ENOC) en de talrijke nationale en operationele NGO's leveren schitterend werk af. Auteurs zoals Chris De Stoop toonden ons de rauwe werkelijkheid van mensenhandel en gedwongen prostitutie. Ondanks de gedane inspanningen vallen nog bergen werk te verzetten. Steeds duidelijker wordt ook dat meer aandacht zal moeten worden besteed aan de situatie van straatkinderen, die niet alleen het slachtoffer worden van drugs- en mensenhandelaars, maar ook te lijden hebben onder geweld en seksueel misbruik.
Het Daphne-programma zorgt er dan ook voor dat Europa geen ver-van-mijn-bed-gebeuren is, maar concrete hulp biedt aan de allerzwaksten van onze samenleving. Iedereen moet blijven strijden tegen degenen die op amorele wijze die allerzwaksten uitbuiten, vernederen en zelfs doden. Menselijke waardigheid gaat boven alles.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik wil de rapporteur graag alle lof toezwaaien voor haar grote inzet om geweld tegen vrouwen en kinderen tegen te gaan. Het Daphne-programma is een belangrijk instrument in de strijd tegen geweld. In Schotland is tijdens de campagne voor “nultolerantie” benadrukt dat zeker één op de drie vrouwen ooit met huiselijk geweld is geconfronteerd. Wij moeten alles in het werk stellen om geweld tegen vrouwen en kinderen te veroordelen. Alleen door een goede samenwerking kunnen wij een eind maken aan deze misdaden.
Anna Záborská (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Omdat ik niet op zat te letten, heb ik per abuis op de verkeerde stemknop gedrukt. Daarom heb ik bij de hoofdelijke stemming over de wetgevingsresolutie onmiddellijk mijn eindstem gecorrigeerd volgens de hiervoor bedoelde procedure. Het is immers onmogelijk om tegen een programma te stemmen dat de strijd aanbindt met het geweld tegen vrouwen en kinderen en de waardigheid van elk individu bevordert.
Ik heb me vanaf het begin sterk gemaakt voor een opsplitsing van het aanvankelijke Commissievoorstel in twee onderdelen: "drugsverslaving" en "geweld tegen vrouwen". Wij hebben binnen de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid alle reden om trots te zijn op ons werk en elkaar te complimenteren met de goede samenwerking op een zo belangrijk terrein.
Milan Gaľa (PPE-DE). - (SK) Het doel van de voorgestelde richtlijn betreffende de belasting van personenauto's die de Europese Commissie heeft gepresenteerd, is de grote ongelijkheid in de belasting van auto's in de lidstaten van de EU aan te pakken, alsook de milieuvervuiling die wordt veroorzaakt door de uitlaatgassen van personenauto's. De Europese Commissie stelt voor de registratieleges voor personenauto's af te schaffen en ze te vervangen door belastingen, die een CO2-parameter in de belastinggrondslag zouden moeten bevatten.
In Slowakije worden evenwel geen registratieleges of jaarlijkse gebruiksbelastingen voor personenauto's geheven. De invoering van de nieuwe belasting zou de belastingdruk voor privépersonen verhogen. Ook hoeft het berekenen van een jaarlijkse gebruiksbelasting op personenauto's op basis van de hoeveelheid uitgestoten CO2 niet automatisch te leiden tot de aanschaf van nieuwe, milieuvriendelijkere auto's.
Dames en heren, de lidstaten hebben exclusieve bevoegdheid op het gebied van belastingszaken, conform het subsidiariteitsbeginsel, dat in mijn ogen in dit geval in acht dient te worden genomen. Om die reden, en ook omdat het voorstel een nieuwe belasting in Slowakije zou introduceren en zo de belastingdruk voor de Slowaakse burgers zou verhogen, heb ik me onthouden van stemming over dit voorstel.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Inzake beslissingen over belastingen hebben de lidstaten van de EU het recht van veto. Wij zouden het positief vinden als de lidstaten van de EU een overeenkomst konden bereiken over samenwerking op het gebied van voertuigenbelasting die de impact van het vervoer op het klimaat tot een minimum beperkt en leidt tot een efficiëntere interne markt.
Mogelijk kunnen wij in de toekomst akkoord gaan met een registratiebelasting als die op een zodanige wijze wordt ingericht dat ze duidelijke voordelen oplevert voor het milieu.
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb overeenkomstig de richtsnoeren van de PSE-Fractie gestemd, met uitzondering van de amendementen waarover de afgevaardigden van de Maltese Labour Partij hebben besloten om anders te stemmen. Ik wil graag de volgende toelichting vast laten leggen. De omvang van CO2-emissies door nieuwe auto’s is naar alle waarschijnlijkheid een stuk lager. Autofabrikanten zijn zich tegenwoordig bewust van het feit dat het noodzakelijk is om die emissies terug te dringen en gebruiken daarom ook de meest geavanceerde technologieën. Indien de registratiebelasting door de overheid misbruikt wordt, leidt dit tot een exorbitante stijging van de prijzen van auto’s. In de EU zijn auto’s, op Denemarken na, het duurst in Malta en Gozo. De registratiebelasting voor auto’s dient geschrapt te worden en tot die tijd moet er een akkoord worden gesloten over de uniformiteit van die belasting in de verschillende lidstaten. De jaarlijkse motorrijtuigenbelasting dient gebaseerd te zijn op de hoeveelheid CO2-emissies. De inkomsten uit de belasting op personenauto’s dienen gebruikt te worden om de infrastructuur voor het autoverkeer te verbeteren en op peil te houden en met name voor de aanleg van wegen, onderhoud, parkeerplaatsen, veiligheidsmaatregelen en landschapsarchitectuur. De inkomsten uit de registratiebelasting op auto’s in Malta en Gozo zijn relatief hoog terwijl de verkeersinfrastructuur in Europa nergens slechter is dan bij ons. Het probleem van de CO2-emissies is met name bijzonder groot bij de bedrijfswagens en in het openbaar vervoer.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM), schriftelijk. (DA) Ik heb voor het verslag gestemd om het belangrijke signaal af te geven dat de heffingen moeten worden gereorganiseerd ten gunste van het milieu. Belastingen moeten onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten blijven vallen en over de wens van mevrouw Riis-Jørgensen om de belastingopbrengst te beperken tot sociale voorzieningen kan gelukkig niet wettelijk binnen EU-kader worden besloten.
Brian Crowley (UEN), schriftelijk. - (EN) De Ierse registratiebelasting op auto’s is een nationale belasting en het vaststellen van het belastingtarief is dan ook een nationale bevoegdheid. Het Ierse tarief voor de registratiebelasting is in overeenstemming met de communautaire wetgeving. Het is niet aan Ierland noch aan andere lidstaten of zelfs aan de Commissie om besluiten te nemen over het belastingbeleid van lidstaten.
In dit verslag wordt de indruk gewekt dat het afschaffen van de registratiebelasting een goede zaak zou zijn voor de Ierse consumenten. Dat is op zich niet helemaal waar. De inkomsten uit die registratiebelasting bedragen in Ierland 1,15 miljard euro. Als die belasting afgeschaft wordt, moeten Ierse automobilisten de kosten van die afschaffing betalen via een verhoging van 20 procent van de benzine- en dieselprijs of via een verhoging van de jaarlijkse motorrijtuigenbelasting van 400 naar 900 euro. Ik geloof niet dat dit in het belang is van de Ierse automobilisten.
Ik onderken het nut van belastingvoordelen voor automobilisten wanneer zij auto’s aanschaffen met lagere CO2-emissies en een efficiënter brandstofverbruik. Het is echter een zaak van elke afzonderlijke lidstaat om te beslissen op welke wijze dat moet gebeuren. Het behoud van de flexibiliteit van de lidstaten om zelf te kunnen besluiten welke belastingen tegen welke tarieven worden gehanteerd, is cruciaal voor het verwezenlijken van de maatschappelijke en economische doelstelling in de betreffende landen.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik steun beide doelstellingen van dit voorstel voor een richtlijn: het beter laten functioneren van de interne markt in combinatie met de mogelijkheid om de CO2-emissies drastisch te verlagen. Naar mijn idee kunnen de voorstellen ook tot een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid leiden. Doordat wij automobilisten namelijk de mogelijkheid bieden om minder te betalen voor nieuwe, milieuvriendelijkere auto’s, bevorderen wij een geleidelijke vervanging van het wagenpark met veiligere auto’s.
Door vandaag mijn stem aan het verslag-Riis-Jørgensen te geven, steun ik tegelijkertijd van ganser harte de veel verbeeldingsvollere eisen die in dit verslag op milieugebied worden gesteld. De Europese Commissie stelt voor om een geleidelijke belasting in te voeren als sanctie voor CO2-emissies. Het Europees Parlement stelt echter voor om alle luchtverontreinigende stoffen en de brandstofefficiëntie mee te laten tellen bij het bepalen van de belasting. Dit zijn de innovatieve maatregelen die wij nodig hebben als wij überhaupt een kans willen maken om de dreiging van een wereldwijde opwarming van het klimaat terug te dringen.
Jonathan Evans (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieve afgevaardigden zijn een groot voorstander van de doelstelling om het natuurlijke milieu waarin wij leven te verbeteren. Naast onze steun voor de milieuaspecten in het verslag zijn wij ook verheugd dat een dubbele belasting voor Britse burgers wordt voorkomen als zij naar het buitenland verhuizen. Daarnaast is het een goede zaak dat de consumenten nu kunnen profiteren van een betere werking van de interne markt. Ons besluit om ons van de eindstemming te onthouden, betekent niet dat wij het er niet mee eens zijn dat er dringend maatregelen genomen moeten worden om het milieu te verbeteren. Wij steunen veel van de maatregelen in het verslag, maar wij zijn erop tegen om nieuwe en extra bevoegdheden aan de Europese Commissie en andere Europese instellingen over te dragen aangezien de betreffende doelstellingen ook op nationaal niveau verwezenlijkt kunnen worden.
Belangrijk is ook om op te merken dat wij het voorstel in dit verslag niet onderschrijven omdat wij de Europese Commissie geen bevoegdheden op belastinggebied willen geven die ten koste gaan van de nationale regeringen. Naast onze algemene weerstand tegen het overdragen van meer bevoegdheden aan de Commissie is dit de reden dat wij ons bij de eindstemming van stemming hebben onthouden.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) De strategie van de Commissie betreffende de harmonisatie van de belasting op personenauto’s dateert uit 2002. Het kernidee is de registratiebelasting op auto’s – in Portugal IA geheten – af te schaffen en geleidelijk aan te vervangen door een hogere motorrijtuigenbelasting – in Portugal zegelrecht geheten – die is gekoppeld aan de uitstoot van CO2. Daarmee beoogt men het autogebruik zwaarder te belasten en het vrij verkeer op de interne markt te bevorderen door de autoverkoop en de vervanging van bestaande auto’s te stimuleren.
Wij zien ook in dat er speciale maatregelen nodig zijn voor burgers die verhuizen naar een andere lidstaat van de Europese Unie, maar wij zijn het niet eens met de voorgestelde fiscale harmonisatie. Ten eerste stelt het federale karakter van deze harmonisatie de fiscale soevereiniteit van de lidstaten en hun politieke keuzemogelijkheden op het vlak van het vervoersbeleid ter discussie. Ten tweede houdt de koppeling van de belasting aan de uitstoot van CO2 geen rekening met de cilinderinhoud en de waarde van de auto’s. Samen met het belasten van het autogebruik geeft dat het voorstel een regressief karakter, dat nadelig uitpakt voor personenauto’s. Tot slot heeft deze strategie negatieve effecten voor de waarde van tweedehands auto’s en de heviger concurrentie zou wel eens economische en sociale gevolgen kunnen hebben.
Vanwege al die redenen kunnen we de doelstellingen van deze richtlijn niet aanvaarden.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb me bij de eindstemming van stemming onthouden, omdat de stemmingen een onsamenhangend resultaat hebben opgeleverd.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verklaarde doel van het verslag van mevrouw Riis-Jørgensen over de belasting op personenauto’s is de invoering van een op de verontreinigende emissies van personenauto’s gebaseerde motorrijtuigenbelasting, die automobilisten ertoe moet aanzetten voor minder vervuilende auto’s te kiezen, terwijl de autofabrikanten een zowel homogener als transparanter markt in het vooruitzicht wordt gesteld.
Deze belasting heeft echter alleen betrekking op personenauto’s, die minder dan de helft van de met het vervoer samenhangende CO2-emissies veroorzaken. Bovendien lijkt een belastingprikkel niet de beste oplossing voor dit vervuilingprobleem gezien de perspectieven die de technologische ontwikkeling en normerende instrumenten ons bieden. Ter bekroning van dit alles zullen met deze richtlijn nieuwe belastingen worden ingevoerd in sommige landen zoals Frankrijk, die al een dermate hoge belastingdruk kennen dat de automobilisten zich daar zowel melkkoe als zondebok voelen.
Dit Europa, dat zich toelegt op de verarming van zijn burgers door zijn ultraliberale beleid, zou een dam moeten opwerpen tegen het opeenstapelen van de aanschaf- en gebruikskosten van personenauto’s, omdat dit een rechtstreekse aanslag is op het vrije verkeer van personen, waarvoor het zich overigens zegt sterk te maken.
Afgezien van het feit dat wij ons verzetten tegen elke vorm van fiscale bevoegdheid voor het Europa van Brussel, stemmen wij om deze redenen tegen dit verslag.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mij van alle stemmingen over amendementen onthouden en ik heb bij de eindstemming tegen het verslag gestemd omdat ik van mening ben dat alle bevoegdheden op belastinggebied - en die berusten op dit moment bij de lidstaten - ook tot de soevereiniteit van die lidstaten moeten blijven behoren.
Ik kijk meer in het bijzonder uit naar de dag waarop een onafhankelijke Schotse regering de bevoegdheid krijgt over het genereren van inkomsten via fiscale maatregelen, inclusief een belasting op auto’s. In Schotland dient daarbij wel rekening te worden gehouden met het feit dat het vervoer per auto absoluut van essentieel belang is voor de inwoners van onze plattelandsgebieden.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE), schriftelijk. – (FR) Sommige regeringen maken zich zorgen over de belastingheffing op auto’s, andere vrezen de handhaving van een gedifferentieerd belastingstelsel.
Wat het richtlijnvoorstel aangaat zou ik erop willen wijzen dat het van belang is een aanzet tot een proactieve aanpak te geven. Moeten we debatteren over dwingende maatregelen om de klimaatverandering een halt toe te roepen?
Om vooruitgang te boeken moeten we de reserves van de auto- en olielobby overwinnen. Milieubelastingen zijn een instrument dat goed is voor de burgers en onze aarde. Mits goed opgezet vormen zij een stimulans voor innovatie in de vervoersector en voor energiebesparing.
Er moet ook een einde komen aan de krampachtige houding van onze regeringen. Belastingen kunnen geen terrein vormen dat exclusief aan hen is voorbehouden. Er moet regelgeving komen die waarborgt dat de effecten van broeikasgassen worden verdisconteerd. Er valt niet aan te ontkomen dat ook de burger zijn verantwoordelijkheid moet nemen en dat er instrumenten moeten komen voor de meting van het milieueffect.
De Groenen hebben voor dit voorstel gestemd, omdat het een eerste stap is op weg naar een CO2-heffing. Het zou kunnen leiden tot het opzetten van een milieubelastingstelsel dat berekend is op de uitdagingen waar we voor staan. De Groenen willen de registratiebelasting handhaven. In Denemarken heeft die geleid tot een verkleining van het autopark. De Groenen blijven sceptisch over "budgettaire neutraliteit" en zijn bang voor andere heffingen.
Wij betreuren het dat het EP de amendementen van De Groenen, waarin van de lidstaten wordt geëist dat zij de met vervoer samenhangende CO2-emissies terugdringen, terzijde heeft geschoven.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) De EPLP (Labour Party in het Europees Parlement) is in beginsel voorstander van een koppeling van belastingtarieven aan onze inspanningen om de milieuverontreiniging tegen te gaan.
De EPLP (Labour Party in het Europees Parlement) acht het onderhavige verslag zeer belangrijk omdat hierin veel relevante punten aan de orde komen om een Europese oplossing tot stand te brengen op het gebied van verontreinigingen die veroorzaakt worden door een bepaald consumptiegedrag. Dat neemt niet weg dat de EPLP vindt dat het belastingbeleid voorbehouden moet zijn aan de lidstaten. Dat betekent dat wij het streven om de belasting op EU-niveau te harmoniseren niet kunnen steunen als daarover geen unanimiteit bestaat. Daarom heeft de EPLP zich van de eindstemming onthouden.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als trotse Schotse Europeaan ben ik er hartstochtelijk van overtuigd dat wij op ons gehele continent moeten samenwerken op gebieden waarop dat zinvol is. Ik geloof echter dat dit bij belastingkwesties niet het geval is. Hoewel ik zeer positief sta ten opzichte van de ideeën in dit verslag, is het ook belangrijk om ons af te vragen of hiervoor op EU-niveau maatregelen moeten worden genomen. Ik denk van niet. Daarom heb ik mij van stemming onthouden over de belangrijke voorstellen in dit verslag die op een andere opvatting duiden.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben het met een aantal punten niet eens en heb mij daarom met betrekking tot dit verslag van stemming onthouden. Hoewel ook ik van mening ben dat wij de milieuverontreiniging terug moeten dringen, behoort de belastingheffing in mijn optiek tot de soevereiniteit van de lidstaten.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Het voorstel van de Commissie om de registratiebelasting van personenvoertuigen af te schaffen en in plaats daarvan meer motorrijtuigenbelasting te heffen gaat ten koste van de werknemers en de volksklasse. Dit staat uitsluitend in dienst van de belangen en de winstverhoging van de automobielindustrie en de interne markt, en zal leiden tot een verhoging van de volksonvriendelijke indirecte belasting die de EU en de regeringen opleggen onder het voorwendsel van de emissiebestrijding en het Protocol van Kyoto.
De illusoire verminderingen van de oorspronkelijke niveaus zullen ongedaan worden gemaakt door de veranderingen in het prijzenbeleid van de automobielindustrie en de ongelijke BTW-tarieven. Tegelijkertijd zullen de lidstaten het verlies aan registratiebelastingopbrengst goedmaken met hogere motorrijtuigenbelasting.
Deze nieuwe, inhalige belastingmaatregel gaat ten koste van de werknemers. Daarmee wordt tegelijkertijd het beginsel van de belasting op vervuilende stoffen opgelegd, aangezien de emissie van vervuilende stoffen de berekeningsgrondslag zal zijn voor de jaarlijkse motorrijtuigenbelasting. Deze maatregel zal enerzijds geheel ondoeltreffend zijn als het gaat om de bestrijding van de luchtverontreiniging, en anderzijds leiden tot een rechtstreekse verhoging van de belastingopbrengst en de verkoop van nieuwe auto’s ter vervanging van de oude, waardoor het gezinsbudget nog meer onder druk zal komen te staan.
Wij hebben tegen dit verslag gesteld omdat de voorgestelde maatregelen niet de consumenten beschermen maar de winst van de automobielindustrie verhogen, niet het milieu beschermen maar veeleer belasten met nog meer auto’s, en niet het inkomen van de volksklasse vrijwaren maar afromen en opofferen op het altaar van het stabiliteitspact.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik baseer me op artikel 2 van het Reglement op grond waarvan de leden slechts gebonden zijn door hun eigen geweten, als ik zeg dat ik het volstrekt onbegrijpelijk vind dat u, mijnheer de Voorzitter, zo lang het woord hebt gegeven aan een afgevaardigde – die bovendien nog tot uw eigen fractie behoort – die handenwringend naar een gemeenschappelijk standpunt zocht. Het is niet de taak van het Parlement om tussen een stemming en een slotstemming fractieberaadslagingen toe te staan, zeker niet door afgevaardigden die zelf kennelijk geen mening kunnen vormen.
Hoewel ik het bewuste artikel van het Reglement nu niet paraat heb – u weet het vast te achterhalen – vind ik het bovendien ongehoord dat u vervolgens geen beroep op het Reglement hierover toestaat. Ik wil niet onvermeld laten dat hetgeen u heeft gezegd en hetgeen mevrouw Sommer heeft gezegd integraal in de notulen zal worden opgenomen. Ook moet mij van het hart dat u deze stemming zeer partijdig en een Voorzitter van dit Parlement onwaardig heeft geleid. Ook dat dient in de notulen te worden opgenomen.
Naar mijn mening heeft u hiermee laten zien dat dit Parlement veel wegheeft van een karaoke-parlement. Men doet net alsof men zich houdt aan democratische regels, terwijl kennelijk niet iedere afgevaardigde voor de wet gelijk is en hier gelijk wordt behandeld, zoals dat is vastgelegd.
Want als het was gegaan om een andere afgevaardigde of iemand van een andere fractie, dan had u, zoals ik u ken, mijnheer Friedrich, hem, in uw hoedanigheid van Voorzitter, het woord ontnomen. Mij hebt u het niet eens gegeven.
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
(De vergadering wordt om 14.20 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)
12. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
13. Begrotingsjaar 2007
De Voorzitter. Aan de orde is de presentatie door de Raad van het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007.
Ulla-Maj Wideroos, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb de eer namens het Finse voorzitterschap het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2007 te presenteren, dat de Raad op 17 juli 2006 heeft aangenomen. Dit is de eerste begrotingsprocedure overeenkomstig het nieuwe financiële kader. De overgang naar het nieuwe boekjaar moet soepel verlopen en tegelijkertijd moeten de continuïteit en de samenhang worden gewaarborgd. Ik denk dat in dit verband de goede samenwerking tussen beide takken van de begrotingsautoriteit, het Europees Parlement en de Raad, wordt voortgezet. Ik ben ervan overtuigd dat beide instellingen hetzelfde doel hebben, namelijk om eind dit jaar overeenstemming te bereiken over de begroting voor 2007.
Voordat ik gedetailleerder inga op de door de Raad aangenomen ontwerpbegroting, wil ik wijzen op de hoofdbeginselen die tot de besluitvorming van de Raad hebben geleid. Ik wil allereerst benadrukken dat de Raad zich in elk opzicht heeft gehouden aan het op 17 mei 2006 gesloten nieuwe Interinstitutioneel Akkoord. Op die manier bevestigde de Raad weer eens dat hij het zeer belangrijk vindt dat men zich op communautair niveau aan een algemene begrotingsdiscipline houdt, zoals ook op nationaal niveau gebeurt. Er was specifieke aandacht voor het feit dat men zich moet houden aan de jaarlijkse maximumuitgaven die in het nieuwe financiële kader zijn vastgelegd en dat er voor de maximumbedragen van de verschillende rubrieken voldoende speelruimte overblijft voor onvoorziene situaties. Ons belangrijkste principe bij de behandeling van de begroting is de zorgvuldige beoordeling van de aangegeven en de daadwerkelijke behoeften op het stuk van de uitgaven. Ook al moeten alle prioriteiten van de Europese Unie in voldoende mate en op tijd worden gefinancierd, betekent dit niet dat de kredieten te hoog mogen worden geschat.
In zijn streven naar een onberispelijk en gedisciplineerd financieel beheer, heeft de Raad de behoeften van alle beleidssectoren gedetailleerd geanalyseerd. Na de balans te hebben opgemaakt van eerdere begrotingen en na de specifieke activiteitsoverzichten, het absorptievermogen en de daadwerkelijke behoeften voor 2007 grondig te hebben bestudeerd, besloot de Raad tot een beheerste verhoging van de betalingskredieten in de ontwerpbegroting. Naar de mening van de Raad is dit niveau van betalingskredieten toereikend en niet te laag.
Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat de Raad zich consequent heeft gehouden aan een benaderingswijze die van beneden naar boven is gericht. Op die manier zijn de uiteindelijke bedragen in onze ontwerpbegroting het resultaat van gerichte maatregelen die op objectieve factoren zijn gebaseerd. De eerste lezing van de Raad is op die manier absoluut niet gebaseerd op bezuinigingen die over de hele linie zijn uitgevoerd. Ditzelfde geldt ook voor de administratie.
Ten tweede hebben wij voor een allesomvattende benadering gekozen. Wij onderzochten namelijk een aantal activiteitsoverzichten van de Commissie, die alle beleidssectoren in de begroting omvatten. Ten derde heeft de begrotingsprocedure van de Europese Unie behoefte aan innovatie. Die wordt het beste gerealiseerd door een gelijkwaardige en proactieve controle door de begrotingsautoriteiten. Zonder innovatieve begrotingsmaatregelen kunnen wij het concurrentievermogen van de Europese Unie en een effectiever beheer van de instellingen niet bevorderen.
De vastleggingkredieten in deze ontwerpbegroting bedragen in totaal 125,8 miljard euro. De toename is 3,7 procent in vergelijking met de begroting van 2006. De betalingskredieten bedragen in totaal 114,6 miljard euro, wat 2,3 procent meer is dan in de begroting van 2006. De vastleggingkredieten van subrubriek 1a zijn nauwelijks verlaagd, omdat de Raad concurrentievermogen en het aangaan van mondiale uitdagingen zeer belangrijk vindt. De Raad stelde bovendien twee nieuwe proefprojecten voor deze subrubriek voor, waarvan het ene betrekking heeft op de leerdriehoek en het andere op het waarborgen van de energievoorziening in de Europese Unie. De Raad zal ook de verklaring over de proefprojecten en voorbereidende maatregelen goedkeuren. Volgens het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord moeten beide begrotingsautoriteiten hun plannen met betrekking tot proefprojecten en voorbereidende maatregelen presenteren. In het ontwerp van de Raad staat dat er vier specifieke sectoren zijn die voor prioritaire maatregelen van de Europese Unie in aanmerking komen en waarin volgens de Raad proefprojecten of voorbereidende maatregelen moeten worden gerealiseerd. Hopelijk kunnen wij door samenwerking consensus hierover bereiken.
Wat subrubriek 1b betreft keurde de Raad de vastleggingkredieten goed overeenkomstig het voorontwerp van begroting. De Raad verlaagde de betalingskredieten met 425 miljoen euro in de begrotingslijnen die betrekking hebben op de afronding van programma's die vóór 2000 zijn begonnen en programma's voor de periode 2000-2006, rekening houdend met de mate waarin deze programma's op dit moment ten uitvoer zijn gelegd. De Raad heeft wat de nieuwe programmeringperiode betreft geen reducties doorgevoerd en gaf bovendien een verklaring uit waarin hij aangaf het belangrijk te vinden dat de Commissie de door de lidstaten voorgestelde actieprogramma's en projecten snel goedkeurt.
In rubriek 2 paste de Raad een beperkte reductie toe ter grootte van 365 miljoen euro voor alle begrotingslijnen met betrekking tot interventies op de landbouwmarkten met uitzondering van de begrotingslijnen die al speciaal met een even hoog bedrag waren gekort. Bij deze reducties wordt het algemene principe gehanteerd dat er rekening wordt gehouden met het eerdere uitvoeringsniveau en de schattingen van de daadwerkelijke behoeften. De Raad zei echter dat de landbouwuitgaven en de uitgaven met betrekking tot internationale visserijverdragen in het najaar opnieuw moeten worden bekeken op basis van de nota van wijzigingen van de Commissie.
Voor de vastleggingkredieten van subrubriek 3a heeft de Raad 75 miljoen euro speelruimte gelaten. De Raad verhoogde echter de kredieten voor het Buitengrenzenfonds, omdat hij dit een belangrijke politieke speerpunt vindt.
De Raad verhoogde de betalingskredieten van rubriek 4 voor grensoverschrijdende samenwerking en de wederopbouw in Irak vanwege hun politieke betekenis. Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord liet de Raad voor de vastleggingkredieten een speelruimte van 220 miljoen euro voor onvoorziene gebeurtenissen. Voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid keurde de Raad het in het voorontwerp van begroting voorgestelde bedrag goed, dat ook overeenkomt met de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord.
Wat rubriek 5, administratieve uitgaven, betreft paste de Raad een alomvattende benadering toe. Hij onderzocht zeer zorgvuldig de behoefte aan kredieten van elke instelling. De administratieve uitgaven zijn desondanks 3,4 procent hoger in vergelijking met de begroting van 2006. De toename van de administratieve uitgaven van de Raad beperkte zich tot 0,3 procent, wat opvallend is. De Raad vindt de aanstelling van nieuw personeel zeer belangrijk, rekening houdend met de uitbreiding van 2004 en de komende uitbreiding. Daarom heeft hij alle nieuwe, met het oog op de uitbreiding gevraagde maatregelen voor 2007 goedgekeurd.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de Raad is het waarborgen van een werkelijke toename van de productiviteit in de administratie van de EU in de periode die door het nieuwe financiële kader wordt gedekt. De Raad gaf hiervoor een verklaring uit over een veelomvattend programma voor groei van de productiviteit van de administratie voor de periode 2007-2013. U bent goed op de hoogte van de verschillende onderdelen van het pakket administratie. Ik wijs er met nadruk op dat het gaat om een doel van de Raad en niet van een afzonderlijke lidstaat of van het Finse voorzitterschap alleen.
In verband met rubriek 5 wil ik iedereen ook wijzen op een andere verklaring van de Raad, die betrekking heeft op de aanwervingprocedure in verband met de uitbreiding van 2004. De Raad maakt zich vooral zorgen om de vertraging die zich dit jaar bij de aanwerving heeft voorgedaan. Wij verwachten dan ook een aanzienlijke vooruitgang in de aanwervingprocedure, zodat zo snel mogelijk een zo groot mogelijk geografisch evenwicht wordt bereikt. Ik hoop dat het Parlement dit streven, en zodoende onze verklaring, zal steunen.
Mijn uitgangspunt is dat de moderniseringseisen die op het stuk van beheer worden gesteld ook op de communautaire instellingen moeten kunnen worden toegepast. De communautaire instellingen verschillen niet van andere organisaties. De Europese Unie moet haar werk zo doeltreffend mogelijk uitvoeren. Op die manier kunnen wij de burgers laten zien dat wij voor hun geld echt iets produceren, namelijk meerwaarde. Dit vereist van de begrotingsautoriteiten het vermogen prioriteit te geven aan bepaalde middelen. Een effectievere administratie vergroot tegelijkertijd het vertrouwen bij de burgers in het werk van de Europese Unie.
De komende maanden moeten wij de crisis in het Midden-Oosten en de benodigde actie van de Europese Unie uitvoerig behandelen. Wij mogen ook niet vergeten dat het Europees Parlement en de Raad aan de toekomst moeten denken en in de begrotingsprocedure voor 2007 de mondiale uitdagingen moeten bekijken.
Tot slot wil ik zeggen dat ik vol vertrouwen ben dat ons hoofddoel wordt verwezenlijkt, namelijk dat wij op tijd een adequate, maar geen excessieve begroting voor 2007 tot stand zullen brengen. Wij weten dat dit pas de eerste fase van de begrotingsprocedure is en dat er nog een lange weg te gaan is voordat de begroting voor 2007 uiteindelijk wordt aangenomen. Maar ik vertrouw erop dat wij deze kwestie van alle kanten zullen kunnen bekijken om tot een definitieve overeenstemming te komen, die aanvaardbaar is voor alle partijen en vooral voor alle burgers.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor uw aandacht.
James Elles (PPE-DE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, na te hebben geluisterd naar de presentatie van de ontwerpbegroting voor 2007 kunnen we ons vanmiddag wijden aan de discussie die afgelopen juli in Helsinki in gang is gezet. Ik dank u, mevrouw de fungerend voorzitter, dat u ons daartoe in Helsinki de gelegenheid bood, want daardoor konden wij al als een kleine groep overleg plegen. Met het oog op de eerste lezing van de ontwerpbegroting afgelopen juli in Brussel is die kleine groep inmiddels uitgegroeid tot een grotere groep.
Als begrotingsrapporteur van dit Parlement zou ik graag vier opmerkingen over de ontwerpbegroting willen maken: één algemene opmerking en drie meer specifieke opmerkingen.
De eerste, algemene opmerking is dat dit het eerste jaar is van de nieuwe financiële vooruitzichten, zodat wij de ontwerpbegroting voor 2007 moeten zien als een strategische basis. Wij willen voor dit specifieke jaar een aantal ideeën en methoden voorstellen die in de jaren tot en met 2013 zullen doorklinken. Zoals reeds gesteld in de eerder dit jaar aangenomen resolutie van het Europees Parlement over de jaarlijkse beleidsstrategie moeten wij in heel Europa veel sneller inspelen op het verschijnsel van de globalisering, die een veranderingsproces teweeg heeft gebracht in de mondiale economie en tevens onze prioriteiten heeft verschoven in de richting van een op resultaten gericht beleid, zoals de voorzitter van de Commissie heeft toegelicht. Ik denk dat dit ook de wijze waarop wij onze activiteiten begroten en financieren, zal veranderen. De eerste tekenen daarvan zijn waarschijnlijk al terug te vinden in de begroting voor 2007.
Meer in het bijzonder wil ik nu ingaan op de kwestie die is aangeduid met “waar voor ons geld”, aangezien deze benadering duidt op een afwijking van de norm – zo begrijp ik het althans uit de eerste lezing van de Raad – waarbij veel van de beslissingen over kostenbesparingen op de verschillende gebieden niet meer over de hele linie worden genomen. In plaats daarvan wordt rekening gehouden met de activiteitsoverzichten die door de Commissie worden opgesteld ten aanzien van bepaalde sectoren. Bij een verdere uitwerking van onze gedachten daarover zullen wij ons ook richten naar de jaarlijkse beleidsstrategie. Daarin staat dat er andere elementen zijn die in ogenschouw genomen moeten worden bij de opnamecapaciteit van bepaalde begrotingslijnen of bij de beschikbare middelen.
Het eerste element in dit kader betreft de begrotingswaarschuwing die door de Commissie kan worden gegeven en waaruit blijkt hoe uitgaven voor een bepaald jaar uit de verschillende begrotingslijnen worden bekostigd. Een andere kosten-batenanalyse die wij in de Begrotingscommissie hebben ingevoerd, is een analyse waarbij wordt gekeken naar bepaalde gebieden waarvan wij denken dat de uitgaven kwantitatief of, nog belangrijker, kwalitatief gematigd zouden kunnen zijn.
Tot slot zijn er de - vele - verslagen van de Rekenkamer over de wijze waarop de uitgaven op bepaalde begrotingsterreinen besteed worden. Wij raken er in de Begrotingscommissie steeds meer van doordrongen dat wij verschillende elementen kunnen samenbrengen om een indicatie te verkrijgen van de begrotingslijnen waarvan wij zeker kunnen zijn dat de uitgaven daar goed worden besteed en van de begrotingslijnen waarvan wij wellicht minder zeker kunnen zijn. Wij hopen in ieder geval, mevrouw de fungerend voorzitter, dat u aan het einde van dit hele proces de Raad kunt laten instemmen met de verklaring die wij in juli, ten tijde van de ontwerpbegroting, hebben aangenomen en waarin wij hebben opgeroepen om bij de begroting voor de Europese Unie meer rekening te houden met het beginsel van “waar voor ons geld”.
Als tweede specifieke opmerking wil ik ingaan op de kwestie van de prioriteiten. Wij weten allemaal dat er op basis van de financiële vooruitzichten minder geld beschikbaar is dan wij eerder dit jaar tijdens de slotonderhandelingen hebben gevraagd. Wij zullen dus moeten kijken welke prioriteiten er in de verschillende sectoren gesteld moeten worden. Ik vermoed dat het Parlement bij de stemming over de eerste lezing zal kiezen voor de prioriteiten zoals die zijn opgesteld door de heer Böge, de rapporteur van het Europees Parlement voor de financiële vooruitzichten. Op die prioriteiten zijn geen grote wijzigingen aangebracht en zij worden ook genoemd in de ontwerpresolutie met betrekking tot de jaarlijkse beleidsstrategie. Deze situatie geldt naar verwachting voor gebieden als onderzoek en innovatie, waarin de Raad - naar wij hebben begrepen - via de lidstaten meer geld wil investeren, maar ja, als het aankomt op de uiteindelijke begroting blijkt er toch altijd weer minder geld beschikbaar te zijn.
Voorts staat er een aantal proefprojecten op stapel en dienen daartoe voorbereidende maatregelen te worden ondernomen. Ook hier is er sprake van bepaalde gebieden waarop wij initiatieven kunnen stimuleren en waarop programma’s voor de lange termijn kunnen worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in de vorm van een uitwisseling van commerciële en wetenschappelijke medewerkers tussen de EU en China of tussen de EU en India. U kunt op dit moment echter niet van ons verwachten dat wij ons weer buigen over de ideeën betreffende de administratie. Die ideeën zijn reeds tijdens de eerste lezing in de Raad door ons verworpen en er is nog zeer veel discussie nodig voordat wij tot overeenstemming kunnen komen over de maatregelen betreffende de personeelsvoorziening van de Commissie.
Als laatste punt wil ik opmerken dat ik het zeer vreemd vind dat wij in dit Parlement stemmen over een wetgevingsprogramma (zoals het programma voor 2006 waarover wij afgelopen december hebben gestemd), terwijl er geen enkele burger in de Europese Unie is die weet wat voor wetgeving aan de orde is: er is immers enerzijds het voorstel van de Commissie en anderzijds de ontwerpresolutie van het Parlement. Zoals reeds gezegd met betrekking tot de jaarlijkse beleidsstrategie, trachten wij in de Begrotingscommissie deze twee processen te integreren om tot een procedure te komen waarbij het begrotingsbesluit en het wetgevingsbesluit in december worden genomen, gevolgd door een duidelijke verklaring van de Commissie over wat nu precies het wetgevingsprogramma van de Unie is. Op die manier weet iederéén wat dat programma inhoudt, niet alleen wij in dit Parlement, maar alle burgers van de EU.
Tot slot zou ik de fungerend voorzitter van de Raad willen bedanken voor haar presentatie van de ontwerpbegroting vandaag in dit Parlement. Er liggen nog heel wat discussies in het verschiet, maar wij blijven streven naar een goed resultaat dat recht doet aan zowel de prioriteiten van het Europees Parlement als die van de Raad.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het werk aan de begroting voor 2007 bevestigt de oude waarheid dat de procedures misschien wel dezelfde zijn, maar dat er van begrotingsroutine absoluut geen sprake is. Ter aanvulling van wat onze rapporteur, de heer Elles, net al heeft gezegd, zou ik willen ingaan op enkele moeilijkheden waarmee we in 2007 zullen worden geconfronteerd.
Het eerste probleem is niet het belangrijkste, want het is een kwestie van technische, analytische aard, namelijk het steeds terugkerende probleem van de vergelijkbaarheid van de eenjarige begrotingen. Dit is een begroting voor 27 lidstaten. Dit probleem van de vergelijkbaarheid van begrotingen liet zich ernstig voelen toen zich in 2004-2005 de geografische situatie van de Europese Unie wijzigde. Het bestaat echter nog steeds en ik sluit me aan bij het standpunt dat een volledige vergelijking van de jaarlijkse begrotingen onmogelijk zal zijn, als we de uitgaven voor Bulgarije en Roemenië niet apart opnemen.
De tweede kwestie – meteen ook de ernstigste – werd door de heer Elles aan de orde gesteld en luidt als volgt: in hoeverre moet het eerste jaar van de nieuwe financiële vooruitzichten ons ertoe aanzetten om niet zozeer stil te staan bij de vorm van de begroting, maar bij de begrotingsprioriteiten? Hoeveel continuïteit en hoeveel ruimte voor verandering zal er in dit eerste jaar van de nieuwe financiële vooruitzichten zijn?
Ik stel vast dat de Raad altijd uit hetzelfde vaatje tapt en steeds weer horizontale besparingen voorstelt, die dit keer onderbouwd worden door de zogenaamde activity statements. Ik merk op dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid naar goede gewoonte een geprivilegieerde status krijgt. Toch zou ik zeer duidelijk willen benadrukken dat de rapporteur van het Europees Parlement over een erg sterk mandaat beschikt, zowel van de Commissie als van het hele Europees Parlement, om de afzonderlijke begrotingslijnen aan een kosten-batenanalyse te onderwerpen. Dit is een zeer sterk mandaat en een erg duidelijk beginsel waardoor we ons bij de eerste lezing van de begroting van 2007 in het Europees Parlement zullen laten leiden. De onderhandelingen gaan morgen van start, na akkoord van de andere commissies uiteraard.
De tenuitvoerlegging van de begroting voor 2007 zou wel eens een probleem kunnen vormen vanwege de nieuwe generatie meerjarenprogramma’s met de bijbehorende nieuwe regels en de nieuwe instrumenten voor de buitenlandse handel. De vraag blijft: in hoeverre wettigt een mogelijke vergissing de voorzichtige budgettering voor 2007 – iets wat duidelijk tot uiting komt in de uitgaven? Dit was waarschijnlijk de voornaamste reden voor het feit dat het uitgangspunt dit keer zo laag is. De uitgaven bedroegen in het oorspronkelijke ontwerp van de Commissie al minder dan 1 procent van het bbp. De Raad voerde nog verdere besparingen door voor ongeveer 1 miljard 757 miljoen euro, waardoor een ongebruikelijke marge ontstaat tussen de begroting voor 2007 en de maxima die zijn vastgelegd in de financiële vooruitzichten voor dat jaar. Wij zijn van mening dat de uitgaven niet volstaan om de doelstellingen van de Europese Unie te financieren. De ambitie van de Europese Unie als speler van wereldformaat, dus op internationaal niveau, in termen van uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling toont dat duidelijk aan.
De tenuitvoerlegging van de begroting voor volgend jaar is ook een kwestie van kwaliteit en motivatie waar het gaat om administratieve procedures. Met het oog hierop onderzoeken en analyseren we zeer grondig de voorstellen van de Raad met betrekking tot werkgelegenheid en salariëring in de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft gelijk als ze zegt dat de besparingen van meer dan 50 miljoen euro op salarissen het onmogelijk zullen maken om nieuw personeel aan te werven, vooral uit de nieuwe lidstaten. Aangezien de Raad dit niet krachtig genoeg heeft ontkend, zal het probleem tijdens de eerste lezing in het Parlement opnieuw ter sprake worden gebracht. Het is niet enkel een probleem van proportionaliteit in termen van werkgelegenheid, maar ook van de efficiëntie en motivatie van de administratie die voor nieuwe uitdagingen staat.
De meningsverschillen aangaande de begroting voor 2007 zijn tijdens de bemiddelingsprocedure op 14 juli zeer duidelijk geworden, zij het in een gemoedelijke sfeer. Het ontbreken van gemeenschappelijke verklaringen van het Parlement en de Raad was hier een duidelijk voorbeeld van. Natuurlijk hebben we ook de nodige tijd om het eens te worden over de begroting voor 2007.
Voor mij – en dit is mijn laatste opmerking – was het erg belangrijk dat we van minister Wideroos de verzekering hebben gekregen – hoewel enkel mondeling, maar op basis van wat we samen hebben opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord – dat ze al het mogelijke zal doen om ervoor te zorgen dat de nieuwe financiële regeling op 1 januari 2007 van kracht wordt. Het spreekt voor zich dat de efficiënte tenuitvoerlegging van de begroting voor 2007 afhankelijk is van het feit of we al dan niet over nieuw financiële regels beschikken.
VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ Ondervoorzitter
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 17 mei heeft de Commissie de ontwerpbegroting gepresenteerd. Ik ga hier niet nog een keer onze visie uiteenzetten. Vandaag wil ik het Parlement vertellen hoe de Commissie de eerste lezing van de Raad beoordeelt.
Wij hebben grote waardering voor de houding van het Parlement en de wijze waarop het aan de begroting 2007 heeft gewerkt. We zijn vooral tevreden over de methode die de rapporteur gebruikt voor het opstellen van kosten-batenanalyses en effectbeoordelingen van alle Commissie- en Raadsvoorstellen. Wij staan achter deze werkwijze, wanneer het voorstellen betreft die ingrijpende hervormingen op wat voor gebied dan ook behelzen. We willen graag een consistente aanpak van kosten-batenanalyses en effectbeoordelingen hanteren op elk beleidsterrein, waaronder de aanwerving van administratief personeel en de administratieve uitgaven.
Daarom wil ik vandaag zeggen dat we nog steeds achter ons voorstel staan. Wij vinden het een realistisch en goed onderbouwd voorstel. We hebben de vereisten voor de begroting 2007 zo realistisch mogelijk geraamd. Tot onze verbazing heeft de Raad buitensporig in de administratieve kosten van alle Europese instellingen, inclusief de Commissie, gesneden. Daaruit vloeien twee afzonderlijke problemen voort.
De heer Lewandowski heeft gezegd dat de nieuwe lidstaten 800 ambten in de begroting 2007 krijgen, maar daarbij moet wel bedacht worden dat het bedrag van 56 miljoen euro aan salarissen is verminderd. Dat betekent dat de Commissie geen nieuw personeel kan aanwerven. De Raad wil dat de Commissie sneller mensen aanneemt, maar daar is geen sprake van; als dit voorstel wordt gehandhaafd, zal de Commissie in 2007 niemand in dienst nemen. Conclusie: er is hier iemand die niet de waarheid vertelt.
Het tweede punt waardoor de Commissie volledig werd verrast, was dat de Raad met een meerjarige benadering van de begroting op de proppen kwam. Hierdoor werd het Interinstitutioneel Akkoord dat in mei door alle drie instellingen werd ondertekend, in politieke zin praktisch weer opengebroken. De administratieve uitgaven worden voor zeven jaar vastgesteld. Dit zal tot gevolg hebben dat de Commissie minimaal drie directoraten-generaal kwijtraakt en tevens zal het geografische evenwicht worden verstoord dat de Commissie geacht wordt te bewaren, overigens op verzoek van de Raad en het Parlement. Ook wat betreft het gebruik van de talen zal het bestaande evenwicht worden verstoord. Bovendien zullen de structuren en menselijke hulpbronnen die nodig zijn om het door Raad en Parlement gewenste nieuwe beleid vorm te geven, er niet komen.
Daarom waren wij verbaasd over de houding van de Raad, die niet gebaseerd is op effectbeoordelingen of kosten-batenanalyses: er is uitsluitend een rekenkundige methode gehanteerd. Dit druist in tegen wat wij hier bij de aanvang van de nieuwe financiële vooruitzichten willen bereiken. Het druist in tegen hoe wij naar de begroting kijken en hoe wij de efficiëntie van onze omgang met geld in de Europese Unie onder de loep nemen.
Wij beloven dat wij openlijk en volledig met het Parlement zullen samenwerken met het oog op zijn advies in eerste lezing. In juli heb ik toegezegd u technische informatie over het voorstel te verstrekken. Dat zal ik deze week nog doen, als het goed is vrijdag. U ontvangt twee nota’s over de begroting 2007 en over het voorstel voor 2007-2013. Hopelijk helpt ons dat allemaal het gewenste resultaat te boeken.
Ik wil alle betrokkenen oproepen met beleid te handelen, flink op te schieten met de effectbeoordelingen en te doen wat nodig is om alle communautaire programma’s uit te voeren.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
14. Een Europees sociaal model voor de toekomst (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0238/2006) van Proinsias De Rossa en José Albino Silva Peneda, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over een Europees sociaal model voor de toekomst [2005/2248(INI)].
Proinsias De Rossa (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit initiatiefverslag, dat ik samen met de heer Silva Peneda heb opgesteld, met de steun van onze respectieve medewerkers, vormt een zeer belangrijke bijdrage aan de lopende discussie over de toekomst van Europa en over de handvatten die het Europees sociaal model kan bieden om de eenwording van ons continent een nieuwe impuls te geven.
Niemand betwijfelt tegenwoordig nog dat de Europese Unie een zeer doeltreffend en geslaagd vredesproject is. Dat het ook een geslaagd welvaartsproject is, wordt minder snel erkend. In zijn boek “De Europese droom” becommentarieert Jeremy Rifkin het opmerkelijke herstel van de Europese landen na de Tweede Wereldoorlog. Europa heeft een opzienbare prestatie geleverd: een halve eeuw lang, tot halverwege de jaren negentig, heeft het een sterkere groei gekend dan de Verenigde Staten door een opvallende sociale infrastructuur te ontwikkelen die voor een verdeling van de welvaart zorgde.
Dit succes was niet gebaseerd op een meedogenloze aanpak, maar op een sociale overeenkomst die ervoor zorgde dat de werkende bevolking in de gecreëerde welvaart zou delen. Meer in het algemeen gingen de werkenden profiteren van de universele openbare diensten die werden verleend.
We zijn nu in een nieuw tijdperk beland: er is sprake van een nog niet eerder vertoonde revolutie in de technologie, in de leeftijdsopbouw van onze bevolking en in de globalisering van kapitaal en er is een groeiende behoefte aan transnationale democratie waarmee deze nieuwe verschijnselen in goede banen kunnen worden geleid.
In dit verslag wordt erkend dat de uitdagingen waarvoor wij ons gesteld zien, niet kunnen worden aangegaan door oude dogma's van links of van rechts uit de kast te halen. Dat wil niet zeggen dat er geen filosofische verschillen meer zijn, maar wel dat deze verschillen anders worden geduid door de objectieve omstandigheden van de moderne wereld waarin we leven.
In dit verslag wordt nog eens bevestigd dat de kernwaarden van Europa, namelijk gelijkheid, solidariteit, herverdeling en antidiscriminatie en zorg voor jongeren, ouderen en zieken via universele openbare dienstverlening, verdedigd moeten worden tijdens de noodzakelijke hervormingen die nu reeds plaatsvinden. Er wordt nog eens op gewezen dat ons sociaal model concurrentievermogen en groei niet belemmert, maar juist onontbeerlijk is om de fatsoenlijke Europese samenleving te creëren die zozeer door onze burgers wordt gewenst. Tot slot wordt benadrukt dat met behulp van flexicurity, een begrip dat door mijn collega Rasmussen in Denemarken is bedacht, hervormingen gemakkelijker kunnen worden doorgevoerd. Flexicurity voorkomt namelijk dat mensen tot armoede vervallen, en kan een belangrijk hulpmiddel zijn in het hervormingsproces, mits naar behoren afgestemd op de behoeften van elke lidstaat afzonderlijk.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), rapporteur. – (PT) Om te beginnen wil ik eraan herinneren dat de Europese Unie zoals we die vandaag kennen is ontstaan op basis van een ideaal met als hoofddoel het bereiken en behouden van vrede. In de afgelopen halve eeuw is Europa voor de hele wereld een referentiepunt voor vrede, democratie, vrijheid, solidariteit, welvaart en ontwikkeling geworden.
Vrede, het eerste grote doel van het Europese project, is ruimschoots bereikt. Na meer dan zes decennia lang in vrede geleefd te hebben is die grote verworvenheid voor ons nu vanzelfsprekend en zijn we ons zelfs niet meer bewust van de werkelijke waarde ervan. We hebben het hierover een in vrijheid, democratie en met respect voor de mensenrechten en rechtsstaat geconsolideerde vrede. Bij een vergelijking van het Europees sociaal model met andere situaties, kunnen we bijvoorbeeld niet heen om het grote bedrog van de totalitaire communistische regimes, niet ver van hier. Die regimes hebben decennialang vele Europeanen beroofd van hun recht op vrijheid. Gelukkig hebben velen van hen die vrijheid weer veroverd.
Ook tussen de hedendaagse wrede werkelijkheid van het islamitisch fundamentalisme en de kernwaarden waarop het Europees sociaal model is gebaseerd bestaat een duidelijke kloof. Dit verslag gaat vooral over waarden. De wijze waarop die waarden in de praktijk worden gebracht verschilt per land. Daar het Europees sociaal model een op waarden gebaseerde eenheid is, valt de toepassing per land anders uit.
Mondialisering en technologische en demografische ontwikkelingen zijn de belangrijkste oorzaken van de problemen waarin de socialebeschermingsstelsels van de verschillende lidstaten terecht zijn gekomen. De ernst van die problemen verschilt overigens van land tot land. Daarom moeten er tijdig hervormingen doorgevoerd worden, want van tweeën één: of het Europees sociaal model overleeft door tijdig te reageren of het komt aan zijn einde door onze passieve houding.
We weten natuurlijk dat bij geringe economische groei elke structurele hervorming in een nadelige uitgangspositie verkeert. Daarom hebben wij in het verslag sterk de nadruk gelegd op de toepassing door de lidstaten van de Lissabon-strategie en op de noodzakelijke voltooiing van de interne markt. Een flexibeler arbeidsmarkt, levenslang leren, langer doorwerken, evenwicht tussen beroeps- en gezinsleven, andere inkomstenbronnen en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting zijn prioriteiten bij de door te voeren hervormingen.
Op het vlak van het concurrentievermogen doen wij de aanbeveling meer aandacht te schenken aan kleine en middelgrote ondernemingen en innovatie. De algemene lijnen van de door te voeren hervormingen staan in dit verslag. Zij zijn de weerslag van een op hervormingen gericht gedachtegoed en hebben stevige wortels in de waarden die aan de basis stonden van de totstandkoming van het Europees sociaal model. Die waarden zijn nu meer dan ooit nodig als beleidskader.
Daarom is een uitspraak van het Europees Parlement belangrijk in de zin dat de voor de verschillende socialebeschermingsstelsels te realiseren hervormingen in geen geval de kernwaarden mogen aantasten waarop het Europees sociaal model is gebaseerd. Het besluit van het Europees Parlement over de inhoud van dit verslag overschrijdt dan ook de grenzen van de Unie, want het gaat hier om een politieke verklaring over de verdediging van waarden die vanwege het belang voor Europa ook voor de wereld belangrijk zijn. Ik beperk me ertoe in dit verband de Internationale Arbeidsorganisatie aan te halen die expliciet verwezen heeft naar het Europees sociaal model als mogelijke inspiratiebron voor de nieuwe opkomende machten.
Tot slot wil ik de corapporteur, de heer De Rossa, bedanken voor de uitstekende wijze waarop hij met mij heeft samengewerkt. Daardoor heb ik op een stimulerende en aangename manier kunnen werken.
Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst mijn dank voor de geboden gelegenheid om hier met u te debatteren over de sociale toekomst van Europa. Het is duidelijk dat dit voor de Europese burgers een zeer belangrijk onderwerp is.
De staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie hebben herhaaldelijk hun verbondenheid met de Europese waarden en de ontwikkeling van Europese sociale modellen bevestigd. Het Europees sociaal model, dat in staat is economische groei, een lage werkloosheid en sociale cohesie met elkaar te verbinden, biedt een stevige basis voor het vinden van antwoorden op de uitdagingen van de mondialisering en vergrijzing.
Het Europees sociaal model moet ook voortdurend worden herzien. Wij moeten het vermogen van onze burgers vergroten om zich aan veranderingen aan te passen. Wij moeten het Europese concurrentievermogen en de toename van de werkgelegenheid steunen en armoede en uitsluiting bestrijden. Wij moeten waarborgen dat de socialezekerheidsstelsels op de lange termijn duurzaam en toereikend zijn. Al deze doelstellingen kunnen elkaar onderling steunen.
Een continue uitvoering van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid is noodzakelijk voor de toekomst van een sociaal Europa. Het in stand houden van de Europese verzorgingsstaat vereist een beter concurrentievermogen, lagere werkloosheid en hogere arbeidsproductiviteit. Een van de doelstellingen van het Finse voorzitterschap is het versterken van het fundament voor economische groei in Europa.
Wij verwachten dat de Commissie in de komende weken een mededeling indient over de demografische veranderingen in Europa. De ministers van Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Volksgezondheid behandelden deze vraagstukken in juli tijdens een informele bijeenkomst in Helsinki. Een van de conclusies van het Finse voorzitterschap met betrekking tot deze debatten was dat de verandering in de leeftijdsopbouw van de bevolking niet alleen een uitdaging is, maar ook een bewijs van het succes van het Europese welvaartsmodel. Grote bevolkingsgroepen hebben de mogelijkheid een langer en gezonder leven te leiden. Hoewel de conclusies met het oog op het economisch groeipotentieel en de duurzaamheid van de overheidsfinanciën ook minder positief kunnen zijn, is een proactief hervormingsbeleid voor de lange termijn van wezenlijk belang.
Het debat over de arbeidsmarkt is een essentieel onderdeel van het Europees sociaal model. De Finse premier Matti Vanhanen en Commissievoorzitter Barroso zitten op 20 oktober de Buitengewone Tripartiete Sociale Top in Lahti voor. Het is de bedoeling daar het debat voort te zetten over de beheersing van de structurele veranderingen in Europa. Er moet een evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid worden gevonden en er moet flink in kennis worden geïnvesteerd. Door voor mannen en vrouwen betere mogelijkheden te creëren om het arbeids- en gezinsleven te combineren, scheppen wij tegelijkertijd voor Europa een beter antwoord op de uitdagingen van de mondialisering en vergrijzing. Het combineren van het arbeids- en gezinsleven heeft ook in grote mate betrekking op de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon. Dit benadrukte de Europese Raad in het voorjaar van 2006 bij het aannemen van het Europees Pact voor gendergelijkheid.
De Europese Unie is een belangrijke mondiale medespeler, die als doel heeft democratie, mensenrechten en duurzame ontwikkeling te bevorderen. De Commissie heeft zojuist een mededeling gepresenteerd over “menswaardig” werk. Het is van groot belang dat de Europese Unie en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op dit gebied samenwerken. Het wereldwijd bevorderen van menswaardig werk vergroot ook de arbeidsproductiviteit in de minder ontwikkelde landen.
Het Finse voorzitterschap wil het vermogen van de Europese Unie versterken om de druk van de mondiale concurrentie te weerstaan. Verbetering van het Europese concurrentievermogen is nauw verbonden met het in stand houden van de Europese verzorgingsstaat. Europa kan zowel concurrerend als sociaal sterk zijn, maar dit vereist dat wij ons voortdurend inspannen en voorbereid zijn op veranderingen.
Zoals premier Vanhanen hier in de plenaire vergadering van het Europees Parlement in juli zei, moeten wij ook de angst serieus nemen die de Europeanen hebben voor de wereldwijde concurrentie. Gezamenlijke waarden en sociale rechtvaardigheid spelen een belangrijke rol bij het verminderen van deze angsten.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Dames en heren, graag zou ik allereerst de heren Silva Peneda en De Rossa willen bedanken voor hun verslag over een Europees sociaal model voor de toekomst. Het is een nuttige en stimulerende bijdrage aan het in oktober 2005 tijdens de Europese Raad van Hampton Court aangevangen debat. Maar bovenal wordt er opnieuw de nadruk in gelegd op het belang van een sociaal Europa en de noodzaak om het Europees sociaal model te handhaven en verder te ontwikkelen.
Dames en heren, het debat over een Europees sociaal model is van zichzelf zeer complex, en het model kan vanuit vele verschillende invalshoeken worden bekeken. Het door het Parlement opgestelde verslag benadert wat mij betreft de problematiek op een allesomvattende wijze en legt precies de vinger op de zere plekken. Ik zou graag even bij een aantal punten willen stilstaan.
Ten eerste, zoals reeds in het verslag wordt gesteld, is het Europees sociaal model gefundeerd op een aantal normen en waarden. De technische uitvoering daarvan kan uiteraard van geval tot geval verschillen. Als we het hebben over normen en waarden, dan hebben we het over iets dat de moeite waard is. Met andere woorden: indien we stellen dat bepaalde waarden het kloppend hart zijn van het Europees sociaal model, dan zeggen we daarmee dat we bereid zijn ons ten volste in te zetten voor het behoud van deze waarden en ze verder te ontwikkelen.
Wanneer we spreken over het Europees sociaal model, dan bezigen we bijvoeglijke naamwoorden, waaronder het bijvoeglijk naamwoord Europees. Het moge duidelijk zijn dat het Europees sociaal model geworteld is in de Europese integratie. Zonder Europese integratie zou het model in de context van onze gemondialiseerde wereld geen bestaansbasis hebben, en dat geldt voor ongeacht welke lidstaat. Om die reden is de Europese integratie een van de essentiële bouwstenen van het Europees sociaal model, en omgekeerd is het Europees sociaal model een van de essentiële elementen van de Europese integratie. Aangezien de Europese integratie vanuit geografisch oogpunt een gecompliceerd begrip is, is het mogelijk er vele verschillende soorten debatten over te voeren. In essentie echter liggen de grenzen van de Europese integratie daar, waar het Europees sociaal model aanwezig is; daar waar het geheel aan door alle lidstaten overgenomen waarden kan worden aangetroffen. Uiteraard is het heel wel mogelijk om aan dat geheel van waarden en normen nog andere toe te voegen. Dat is zeker een punt waarover nog veel en zeer intensief zal worden gediscussieerd. Maar dit zijn in mijn ogen de meest essentiële elementen van het debat en ook de hoofdredenen waarom het debat dat nu in het Parlement plaatsvindt, zo belangrijk is.
Ik sluit me tevens volledig aan bij het standpunt van de rapporteurs dat sociaal beleid en sociale voorzieningen niet als een last dienen te worden beschouwd, maar als een positieve proactieve factor bij zowel het scheppen van arbeidsplaatsen, het ondersteunen van de economische groei, als de versterking van de sociale cohesie. Europa kan onmogelijk concurrentiekrachtig zijn zonder sociaal sterk te zijn. Het is een grote vergissing te denken dat indien wij deze fundamentele gedachte terzijde schuiven, wij ons dan een of ander fantastisch concurrentieel voordeel verschaffen. Dit standpunt is mijns inziens zeer duidelijk verwoord, en ik zou me er graag bij willen aansluiten.
Eveneens doet het mij deugd dat de standpunten van het Europees Parlement en de Commissie op zoveel punten overeenkomen. Zie bijvoorbeeld de analyse van de huidige situatie. Als Europa zijn waarden wil behouden, dan moet het zijn beleid hervormen. Een status-quo is geen oplossing, want op de lange termijn betekent een status-quo niets anders dan achteruitgang. We moeten ons ook realiseren dat er naast een innovatief en open Europa ook een Europa van zo’n twintig miljoen werklozen bestaat. Geleidelijk aan verbetert de situatie op de arbeidsmarkt. Op dit moment schetsen actuele cijfers een beeld van achttien miljoen werklozen, oftewel een verbetering van twee miljoen, wat niet gering is. Er is een Europa waar armoede heerst, er is ook een Europa waar kinderen armoede lijden, er is stagnerende groei, alsook een Europa met een te hoog niveau van sociale uitsluiting. Allemaal vraagstukken die we moeten aanpakken, zoals verder ook de vergrijzing - een bedreiging voor de betaalbaarheid van onze sociale systemen - of de mondialisering - een bron van zorg in met name landen met een hoge werkloosheid, maar tegelijkertijd een bevestiging van de noodzaak tot structurele hervormingen; tenminste, als we willen dat de Europese Unie actief en economisch sterk blijft.
Ik wil mijn dank uitspreken aan het Europees Parlement voor diens voorstellen die ik graag zou willen samenvatten onder de noemer modernisering, of misschien beter nog: verbetering. We moeten moderniseren om onderwijs- en gezondheidssystemen van hoge kwaliteit te kunnen handhaven en om iedereen bevredigend werk en redelijke pensioenen te kunnen verschaffen. De Commissie en de lidstaten zijn in het kader van de hernieuwde Lissabonstrategie begonnen met moderniseren en hervormen. Ik wil beide rapporteurs bedanken voor het feit dat ze wat dit betreft hebben gewezen op het belang van evenwicht tussen de economische dimensie aan de ene, en de werkgelegenheids- en sociale dimensie aan de andere kant. De lidstaten streven naar modernisering, en de Europese Unie heeft de instrumenten in handen die hen daarbij kunnen helpen. Dit betreft regelgeving ter ondersteuning van de economische conversie waarmee tegelijkertijd normen ter bescherming van onze waarden en onze levenskwaliteit worden ingevoerd; verder betreft dit de bevoegdheid om toe te zien op de naleving van het Gemeenschapsrecht, en tot slot is er de begroting - cruciaal voor de ondersteuning van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie.
Het leeuwendeel van de in het verslag opgenomen voorstellen houdt in deze of gene vorm verband met de huidige activiteiten van de Commissie. Ten eerste met activiteiten in verband met de demografische veranderingen, die overigens zullen worden behandeld in een mededeling die aanknoopt bij het Groenboek over demografie dat ik in oktober hoop uit te brengen, alsook met activiteiten in verband met de zogeheten flex-security, oftewel de combinatie van flexibiliteit en zekerheden. De Commissie heeft hierover met de betrokken partijen besprekingen opgestart. Tegen het einde van het jaar 2007 dienen deze uit te monden in de goedkeuring van gemeenschappelijke principes. Verder zijn er nog activiteiten die verband houden met diensten van algemeen nut. De Commissie zal hierover voor het einde van dit jaar een mededeling uitbrengen op basis van het verslag van het Europees Parlement. Verder zijn er nog de activiteiten die voortvloeien uit de Commissiemededeling “Een agenda van de burger, concrete resultaten voor Europa” van mei 2006, waarin de Commissie de toezegging doet om in 2007 een grondige analyse te maken van de situatie in de Europese Gemeenschap, alsook een programma op te starten gericht op zowel de toegang tot rechten als op solidariteit. Ook wordt hierin gekeken naar de mogelijkheid om een lijst van rechten van de Europese burger op te stellen.
Tot slot zou ik graag nogmaals de rapporteurs willen bedanken voor hun verslag, een op de toekomst gericht verslag, voorzien van een aantal nuttige voorstellen. In de komende maanden zal de Commissie er in het kader van de hoofdinitiatieven waarover ik het zonet heb gehad, op terugkomen. Dames en heren, ik wil graag nog even helemaal terugkeren naar het begin. De basis van het Europees sociaal model ligt in de stellige overtuiging dat het mogelijk is politieke democratie, economische efficiëntie, economische prestaties en solidariteit met elkaar te verenigen.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. - (CS) Dames en heren, in het verleden werden de sociale uitgaven beschouwd als een restcategorie, als een kwestie van herverdeling. Het lijkt me dat de ervaringen van de afgelopen jaren duidelijk hebben aangetoond dat het geen uitgaven zijn, maar investeringen. Ik ben verheugd dat dit verslag wordt behandeld ten tijde van het Finse voorzitterschap. Het was juist dankzij investeringen in mensen dat de Finnen aan het begin van de jaren negentig de crisis te boven zijn gekomen, net zoals de Denen ten tijde van bisschop Grundtvig.
De afgelopen tijd trekt het werk van de Amerikaanse econoom Richard Florida over de creatieve klasse en een op creativiteit gebaseerde economie de nodige aandacht. We moeten een netwerk maken waarmee al het mogelijke talent dat in de Europese samenlevingen aanwezig is, daadwerkelijk wordt benut, om zo onze ontwikkeling op een hoger plan te brengen. Het is naar mijn mening uitermate belangrijk om het Europees sociaal model te zien als een palet van mogelijkheden en niet als een kwestie van gelijkschakeling. Het is van belang levensstijlen te diversifiëren, want daar waar men inzet op goedkope arbeid - zoals bijvoorbeeld in de Aziatische economieën - bestaan er minder keuzemogelijkheden, en komt een heel scala aan mogelijke vormen van economische groei in de verdrukking.
Emine Bozkurt (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid . – Voorzitter, ik dank de heren De Rossa en Silva Peneda voor hun werk aan het verslag over het Europees sociaal model. Ik ben blij dat de input van de Vrouwenrechtencommissie serieus is genomen en ook terug te vinden is in het verslag.
Vrouwen zijn onmisbaar voor het sociale model, net zoals ze onmisbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Niet voor niets hebben we ons in Europa voorgenomen de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. Toch ontbreken vrouwen nog veel te vaak op de arbeidsmarkt, maar ook in het sociale model.
Vrouwen zijn vaak de eerste slachtoffers van een slecht functionerend sociaal stelsel. Als er geen geld is voor opvang of voor zieke, oude of gehandicapte mensen, zijn het vaak de vrouwen, echtgenotes en moeders die thuis blijven om voor ze te zorgen.
Daarom ben ik voor een model waarin met vrouwen rekening wordt gehouden. Ik ben voor een model waarbij de overheid op betaalbare wijze daar helpt waar het nodig is. Ik ben niet voor een door Brussel uitgedacht model dat in heel Europa per se ingevoerd zou moeten worden. Ik ben wel voor sociale solidariteit in Europa onder het motto één voor allen en allen voor één.
Dat is ook wat ik terugvind in het verslag dat we vandaag bespreken. Ik ben dan ook vóór het verslag van De Rossa en Silva Peneda.
Ria Oomen-Ruijten, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, wanneer je rondkijkt in de samenleving en met mensen praat, dan zie je dat men angst heeft voor de gevolgen van de globalisering en voor de mondialisering en dat men bang is ook door de aanhoudende werkloosheid die in een aantal lidstaten heerst, te worden getroffen. Men ziet de negatieve gevolgen van de demografische ontwikkeling en dat maakt mensen, ook in de discussie over het Europees sociaal model, heel erg terughoudend.
Ze vragen zich af hoe houdbaar dat alles is wat wij op dit moment hebben. Kunnen wij dat pensioen, die werkloosheidsuitkering, als zij nodig is, kunnen wij dat welvaartsniveau wel op het huidige peil handhaven? Die terughoudendheid bedoel ik.
De centrale vraag is of de socialezekerheidsstelsels, die erg verscheiden zijn, maar allemaal berusten op bepaalde waarden, kunnen waarmaken wat destijds bij de instelling ervan is beloofd.
Ik vind het heel goed dat de twee collega's, De Rossa en Silva Peneda, ertoe gekomen zijn om vanuit verschillende politieke disciplines een goed verslag op te stellen, dat een basis kan bieden voor toekomstige discussie. Ik dank hen daar oprecht voor.
Voorzitter, de kern van het Europese sociale model is dat we de economie erin bouwen en de economie uitbouwen, omdat we anders geen sociale zekerheid kunnen geven en garanderen. We willen mensen voorziening in de sociale basisbehoeften garanderen, maar we moeten een en ander natuurlijk eerst verdienen. Dat betekent dat een continu proces nodig is waarbij de sociale zekerheid hervormd wordt, opdat die burger ervan krijgt wat hij ervan mag verwachten.
Er zijn verschillende modellen en ons model onderscheidt zich, doordat het uitgaat van een sociale markteconomie en in feite ook gebaseerd is op de christelijk-sociale leer. Voorzitter, ik dank voor de vele goede aanbevelingen in dit verslag.
Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik beide rapporteurs bedanken. Ze hebben uitstekend samengewerkt en een degelijk verslag opgesteld. In Zweden vraagt men mij vaak of er echt een Europees sociaal model bestaat of dat er eerder sprake is van een verzameling van verschillende modellen. Ik zeg dan altijd dat onze sociale stelsels inderdaad onderling verschillen, maar dat er ook heel wat overeenkomsten zijn en dat het Europees model gestoeld is op al die overeenkomsten. Al onze stelsels zijn gebaseerd op solidariteit met mensen die werkloos of ziek zijn of een arbeidsongeval hebben gehad. We betalen allemaal, in uiteenlopende mate, via een openbare sector voor wat gemeenschappelijk is. Al onze stelsels kennen de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, die onze samenlevingen sterk beïnvloeden. Dat zijn de bepalende gemeenschappelijke kenmerken.
Als het sociale model gebaseerd is op de gemeenschappelijke waarden van verschillende stelsels, betekent dat dat we van elkaar kunnen leren in het proces dat nu gaande is. Natuurlijk is het niet zo dat het sociale model of de verschillende sociale stelsels niet kunnen worden veranderd. Zoals zoveel sprekers eerder in dit debat hebben gezegd, moeten ze constant worden verbeterd – dat wil zeggen, de stelsels zelf, niet de waarden die eraan ten grondslag liggen.
De twee grote uitdagingen van vandaag zijn de demografische veranderingen en de mondialisering. Wat betreft de demografische veranderingen moeten we ook solidair zijn ten opzichte van de volgende generatie. Het mag niet zo zijn dat de volgende generatie een buitensporig deel van wat ze produceert aan onze pensioenen en medische verzorging moet besteden. Daarom moeten we duurzame pensioenstelsels creëren.
Maar daarnaast moeten we ook een werkmilieu scheppen waarin mensen langer op de arbeidsmarkt kunnen blijven. Dat betekent onder andere redelijke arbeidstijden. Kennis en vaardigheden van werknemers moeten op zo’n manier worden uitgebreid dat ook oudere werknemers betrokken worden bij wijzigingen in de te ontwikkelen vaardigheden, en aan de slag kunnen blijven. Zo zouden er meer werknemers op de arbeidsmarkt zijn. Naar alle waarschijnlijkheid zullen we in de toekomst ook meer mensen uit landen buiten Europa moeten toelaten.
Wat betreft de mondialisering hebben we twee mogelijkheden. De eerste is de economieën van onze concurrenten, China en India, imiteren op het gebied van lonen, omstandigheden op de arbeidsmarkt, enzovoorts. De tweede is proberen te concurreren met hoogopgeleid personeel en met investeringen in onderzoek en ontwikkeling, wat zou betekenen dat onze werknemers en de producten die zij voortbrengen de beste ter wereld zouden zijn. Sociale zekerheid is dan echter wel een vereiste, want dit scenario gaat gepaard met verandering en herstructurering. Op een veranderende arbeidsmarkt hebben mensen sociale zekerheid nodig. Ik weet dat het Finse voorzitterschap dit liever “zekerheid te midden van verandering” noemt dan “flexiezekerheid”, maar het komt op hetzelfde neer. Als die zekerheid er is, kun je meedoen aan het veranderen en ontwikkelen van Europa. Dan kunnen we onze sociale systemen op zo’n manier ontwikkelen dat ze verandering helpen stimuleren.
Patrizia Toia, namens de ALDE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in deze maanden hebben wij, in het door ups en downs gekenmerkte debat over het proces van de toenemende politieke integratie in Europa, vaak gezegd dat Europa zijn project, zijn einddoel en, ik zou haast zeggen, zijn onmisbaarheid moet herdefiniëren. Wij moeten een Europa van resultaten verwezenlijken, opdat de burgers duidelijk wordt gemaakt wat de bestaansreden is van Europa.
Wij moeten vandaag echter ook opnieuw de sociale dimensie beklemtonen, naast de steeds weer genoemde doelstellingen van groei en kennis en naast onderzoek naar wat Europa moet worden. Wij moeten de Europese burgers immers in alle duidelijkheid kunnen zeggen of deze prioriteit, die een onderscheidingsteken was van de verschillende modellen en systemen in de lidstaten, Europa ook in de toekomst - en niet alleen in zijn voorgeschiedenis en in de geschiedenis van de 20e eeuw, die wij allen kennen en hebben meegemaakt - zal blijven kenmerken.
Juist op Europees vlak is het noodzakelijk een sprong te maken. Wat tot nu toe in de verschillende landen en lidstaten is verwezenlijkt, wordt geconfronteerd met uitdagingen waarop geen losse antwoorden kunnen worden gegeven. Het is duidelijk - en ik zeg dit tegen degenen die vrezen dat in Brussel wordt besloten over alles, over wat er gedaan wordt en hoe, met één model -, het is duidelijk en onbetwistbaar dat de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid voor het sociaal beleid bij de lidstaten liggen, en dat de besluiten over hoeveel en welke financiële middelen aan de sociale systemen worden besteed, naargelang dat het accent meer op sociale zekerheid, onderwijs dan wel reparatie ligt, op nationaal vlak genomen moeten worden.
Dat zijn nationale besluiten; dat lijdt geen twijfel. Ook ik wil beslist dat mijn land zelf kan bepalen wat voor soort verzorgingsstaat het creëert, maar dat neemt niet weg dat er ook op Europees vlak een gemeenschappelijke aanpak moet worden gevolgd voor bepaalde grondrechten die beschermd moeten worden, voor de sociale rechten die wij - en ik wil de collega’s daaraan herinneren - hebben opgenomen in het gedeelte van de Ontwerpgrondwet waarin sprake is van de rechten. Daar moeten wij vanuit gaan. Wij moeten uitgaan van een gemeenschappelijke aanpak met richtsnoeren. De nationale sociale systemen staan immers voor de moeilijkste uitdaging die men zich kan indenken, namelijk de uitdaging van de economische en financiële compatibiliteit. Wij willen immers dat mededingingsvermogen en sociale cohesie hand in hand gaan; zij zijn twee kanten van dezelfde medaille, van een geïntegreerde sociale ontwikkeling.
Daarom is dit debat van vandaag belangrijk. Daarom denk ik dat dit debat wel degelijk deel uitmaakt van de Europese agenda, ofschoon sommigen dit misschien betwijfelen omdat dit slechts een initiatiefverslag is. Het volstaat niet te spreken over institutionele modellen; het volstaat niet te spreken over de soort governance, die nodig is. Wij moeten ook spreken over het mededingingsmodel voor onze vrije economie.
De burgers willen ook dàt weten als zij het politieke antwoord moeten kiezen, als zij zich al dan niet achter de economische keuzes moeten scharen die wij willen maken om bijvoorbeeld meer werkgelegenheid te scheppen. Zij willen weten of deze sociale rechten hoe dan ook een onderscheidend kenmerk zullen blijven van de voorzieningssystemen die de verschillende landen tot stand zullen brengen.
Sepp Kusstatscher, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, met het Europees sociaal model moet iedereen het in principe wel eens zijn, al wordt het vaak slechts met de mond beleden. Wie kan er nou bezwaar hebben tegen een gemeenschappelijk waardensysteem, tegen vrede, sociale gerechtigheid, vrijheid, gelijkheid, et cetera?
In het beleid van de EU wemelt het van de mooie principes en richtsnoeren, maar daarnaast heerst er in het leven van alledag eerder een rauwe werkelijkheid waarin, onder andere, kortetermijnwinsten worden nagejaagd en er vaak gewetenloze uitbuiting en concurrentie plaatsvindt. Velen zien werkeloos toe of steken hun kop in het zand, terwijl een enkeling steeds rijker wordt en steeds meer mensen almaar armer worden.
In dit document worden de ernstigste sociale problemen slechts zijdelings aangesneden, zoals extreme armoede, discriminatie van immigranten en het harde lot van langdurig werklozen. Het stelt ongelijkheid en onrecht niet met de nodige scherpte aan de orde, en dat is te wijten aan het subsidiariteitsbeginsel, dat op zichzelf een goede zaak is. Als de zogeheten harmonisatie in de economie als vanzelfsprekend wordt beschouwd, dan zou de EU ook “ja” moeten zeggen tegen harmonisatiemaatregelen op sociaal terrein, te beginnen bij de harmonisatie van de belastingen, en dan moeten doorgaan met de discussie over het minimumloon, het basisloon en het burgerloon, om vervolgens in te stemmen met de harmonisatie van met name het pensioenstelsel.
Gerechtigheid kan alleen een geldig beginsel zijn in de EU als het recht in heel Europa ook de zwaksten in de samenleving in bescherming neemt.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Dit debat van vandaag is zeer belangrijk, want het zogeheten “Europees sociaal model” verkeert in ernstig gevaar. Dat model is het geheel van economische, sociale en arbeidsrechten die de werknemers en de mensen in het algemeen in de loop van vele decennia veroverd hebben en waar de Europese Commissie en dit verslag niet naar behoren rekening mee houden. Integendeel zelfs.
Het idee hierachter is dat de socialezekerheidsstelsels schadelijk zijn voor de economische ontwikkeling en onbetaalbaar zijn gezien de demografische uitdagingen van de mondialisering en de concurrentie op wereldschaal. Daarom wordt aangedrongen op grondige structurele hervormingen, die in de praktijk neerkomen op de afbraak van onze openbare socialezekerheidsstelsels. Dat betekent het in de prullenbak doen verdwijnen van het belangrijkste instrument voor sociale integratie en de bevordering van de waardigheid van degenen die werk hebben en voor de bestrijding van armoede, ongelijke inkomensverdeling, onzeker werk en werkloosheid.
Op die manier willen de rapporteurs van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hun beleid van concessies voortzetten aan het Europees grootkapitaal en aan de belangen van economische en financiële groepen. Er worden nieuwe mogelijkheden gecreëerd om geld te verdienen en grote bedragen afkomstig uit de pensioenstelsels worden onderworpen aan de logica van het particuliere rendement. Het is een stap verder op deze steeds meer neoliberale weg van de zogeheten “Lissabonstrategie” en het “Stabiliteitspact”.
Maar dat strookt niet met de verwachtingen van de meer dan 72 miljoen mensen die in armoede leven en de ruim 18 miljoen werklozen. Daarom proberen wij met onze voorstellen de vereiste beleidswijziging te bereiken. Hopelijk zal het Parlement onze voorstellen aannemen.
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, net als mijn collega’s wil ik de beide rapporteurs bedanken voor het werk dat zij met het oog op dit belangrijke verslag hebben verricht. Ik ben ook blij dat de commissaris hier is, omdat de Commissie uiteindelijk moet beginnen met de uitvoering van bepaalde zaken die we vandaag bespreken.
Een van de belangrijke punten die uit dit debat naar voren komt, is dat eindelijk erkend wordt dat er uitsluitend sprake kan zijn van een Europees sociaal model, als er economische welvaart kan worden gecreëerd en er banen worden geschapen met veilige arbeidsomstandigheden en rechten voor de werknemers.
Mijn collega, de heer Andersson, heeft er reeds terecht op gewezen dat we niet te maken hebben met één enkel model, maar met verschillende versies. In al deze modellen staat voorop dat alle volken in de afzonderlijke landen en in de gehele Europese Unie solidair met elkaar moeten zijn. De kerngedachte van het Europees sociaal model behoort te zijn dat de meest kwetsbare mensen in onze maatschappij worden beschermd. Als je de lijst bekijkt van dingen die een dergelijk model dient te omvatten, stuit je natuurlijk altijd op bepaalde problemen zoals langdurige werkloosheid, de werkloosheid onder vrouwen en jongeren, de sociale zekerheid, de bescherming van het recht op toegang tot huisvesting, onderwijs en opleidingen of meer recentelijk, de demografische situatie en de pensioencrisis die voor ons opdoemt.
Laten we bij al onze pogingen om tot een oplossing van de problemen te komen, één ding bedenken: we moeten uit de opgedane ervaringen met enkele van deze verschillende sociale modellen lering trekken en erkennen dat een uniform Europees model niet gaat werken. De modellen dienen flexibel te zijn zodat de mens daarin centraal blijft staan. Verder druist de harmonisering van belastingen of van het minimumloon in tegen het gelijkheidsbeginsel. Landen met lagere lonen en een hoog niveau van sociale bescherming kunnen daardoor hun concurrentievermogen verliezen, met als gevolg dat bedrijven en ondernemingen naar elders vertrekken en er arbeidsplaatsen verloren gaan. Daarom is deze flexibiliteit nodig.
Ik steun het verslag in grote lijnen en ik ben erg gelukkig met de opmerkingen die daarin worden gemaakt. Eén punt van zorg dat voortdurend speelt, is de noodzaak om de koppeling in stand te houden tussen economische prestaties en het genereren van welvaart die vervolgens voor sociale bescherming moet worden aangewend. Het een kan niet zonder het ander en ook al heb je de hoogste belastingen ter wereld, als er geen bedrijven zijn die mensen in dienst nemen en belasting betalen, kun je geen sociale bescherming bieden.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag beslaat tien uiteenlopende gebieden, die vrijwel alle tot het domein van de EU behoren, van vrede en veiligheid tot mensenrechten en van Lissabon tot Laken. Het streven is het begin van een Europese cultuur tot stand te brengen.
Toen ik nog jong was, speelde ik rugby en ik herinner mij een wedstrijd die niet goed verliep. De aanvoerder riep ons bij zich en verzocht ons dringend meer teamgeest te tonen. Dat was een vergeefse oproep, omdat teamgeest niet kan worden afgedwongen: teamgeest ontstaat wanneer in een wedstrijd diverse vaardigheden worden gecombineerd, wanneer de teamleden voor elkaar spelen, wanneer ze elkaars fouten bedekken, en tijdens het gezellig samenzijn na de wedstrijd.
Zo heeft het ook geen zin dat de rapporteurs ons bijeenroepen om voor een Europees sociaal model te stemmen. Als alle onderdelen, verslagen, verdragen, regels, enzovoorts die daarop betrekking hebben, door dit team van landen in de praktijk worden gebracht, zal het Europees sociaal model vanzelf gestalte krijgen. Daarom is dit verslag irrelevant!
In overweging O van het verslag wordt vermeld dat het concept van het Europees sociaal model in de Grondwet tot uiting moet komen. Dit is van hetzelfde laken een pak. Ook de Europese Grondwet heeft dus geen enkele relevantie en is niet levensvatbaar!
In het verslag wordt de rol van de lidstaten en hun bevoegdheden benadrukt, met name als het gaat om het scheppen van werkgelegenheid die tot economische groei en welvaart leidt. Er wordt iets gezegd over de verscheidenheid van de Europese lidstaten en we worden opgeroepen hun tradities te respecteren. Dit alles werd vanmorgen door de Finse EU-voorzitter bekrachtigd. Van dit alles zal echter niets terechtkomen als de EU zo dwaas is om een Grondwet aan te nemen.
Ik twijfel, kortom, aan de oprechte bedoelingen van dit verslag, waarin onder meer staat: “beveelt de lidstaten aan hun samenwerking en uitwisseling van beste werkwijzen uit te breiden (…)”. Een jaar geleden merkte ik in het Parlement op dat een van de centrale kenmerken van de EU was dat elke lidstaat zijn beste werkwijze met alle andere lidstaten kon delen. Toen ik dat echter tijdens het debat over de arbeidstijdenrichtlijn in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken te berde bracht en iets wilde vertellen over de beste werkwijze van een lidstaat, namelijk het Verenigd Koninkrijk, kreeg ik van de betreffende rapporteur te horen: “Wij willen niet dat u uw ideeën aan ons opdringt.”
Roger Helmer (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een jaar geleden sprak de Britse premier Tony Blair het Parlement toe en stelde een fundamentele vraag: wat is dat voor een sociaal model dat leidt tot 20 miljoen werklozen in de EU? Dat was een goede vraag en tot dusver heb ik daarop nog geen antwoord gehoord.
Het Europees sociaal model is goed bedoeld en straalt compassie uit. Desondanks heeft het een zodanig klimaat op het gebied van regels en belastingen gecreëerd dat ondernemerschap wordt ontmoedigd, welvaart wordt vernietigd en het concurrentievermogen wordt ondermijnd. Het wordt tijd dat we de realiteit onder ogen zien: baanbescherming voor de een betekent werkloosheid voor de ander. Het sociaal model is uitermate discriminerend. Het discrimineert ten gunste van de werkenden en ten nadele van de werklozen. Als we de Lissabondoelstellingen willen bereiken, de uitdagingen van de globalisering het hoofd willen bieden en groei, banen, concurrentievermogen en voorspoed willen creëren, moeten we beginnen met de ontmanteling van het Europees sociaal model.
Csaba Őry (PPE-DE). - (HU) Het Europese sociale model staat voor grote uitdagingen, die hoofdzakelijk verband houden met de veranderingen in de economische omgeving en sociale transformaties. Verschillende elementen van deze veranderingen zijn hier vandaag al genoemd.
In mijn ogen is een van de belangrijkste kwesties de noodzaak steeds meer banen te scheppen. Voor dit doel is het belangrijk te benadrukken dat alleen meer banen, en natuurlijk steun voor het midden- en kleinbedrijf, het mogelijk maken over elementen van verandering in het sociale model te spreken. Ik ben blij met wat commissaris Špidla heeft gezegd, namelijk dat dit een kwestie is van het behoud van Europese waarden. Om daarin te slagen zijn duidelijk ook structurele veranderingen in het Europese sociale model nodig. De hoofdvraag is door welke EU-strategie en in welk tempo deze veranderingen kunnen worden verwezenlijkt.
Ik ben op dit punt van mening dat we het EU-beleid moeten harmoniseren. Ik verwelkom in het bijzonder het doel dat in dit verslag is uiteengezet: een versterkte open coördinatiemethode zodat de nationale parlementen en het Europees Parlement hierin een actievere rol kunnen spelen. Ik ben ervan overtuigd dat nauwere samenwerking en gezamenlijke Europese consensuele standpunten nodig zijn op het gebied van de grote politieke vraagstukken. We moeten daarom een aanpak hanteren van gemeenschappelijke Europese verklaringen en beleid dat op maat is gesneden voor elke lidstaat. Wat betreft de vooruitzichten voor de toekomst, is deze verklaring voldoende pragmatisch en laat zij duidelijk zien dat we moeten samenwerken. De problemen kunnen alleen worden opgelost door onze krachten te bundelen, niet door ze te fragmenteren.
Ik vind dit een goed, verdedigbaar verslag en ik hoop dat zoveel mogelijk leden, bij voorkeur uit een zo breed mogelijk politiek spectrum, dit verslag hun steun geven.
Stephen Hughes (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil beide rapporteurs feliciteren, die uitstekend werk hebben verricht.
Vorig najaar hebben leden van mijn eigen regering tijdens het Britse voorzitterschap en in de aanloop naar de Buitengewone Top in Hampton Court twee tegenstrijdige dingen over het Europees sociaal model gezegd. Enerzijds zeiden ze dat er geen sprake was van een Europees sociaal model - we hebben 25 verschillende nationale sociale modellen - anderzijds beweerden ze dat, als er sprake zou zijn van een Europees sociaal model, het een continentaal fenomeen zou betreffen, dat als een molensteen om de nek van de economie van enkele lidstaten hangt.
De heer Helmer heeft ons herinnerd aan wat de heer Blair in dit Parlement heeft gezegd. Een aantal ministers hebben hetzelfde gezegd en kennelijk uit hetzelfde script geput. De vraag was: willen we nu echt een sociaal model dat 20 miljoen mensen werkloos maakt? Als de heer Helmer goed naar de sprekers in dit debat had geluisterd, zou hij een antwoord op de stelling van de heer Blair hebben gehoord. In dit verslag wordt namelijk korte metten gemaakt met deze leugenachtige bewering. In de allereerste inhoudelijke alinea wordt benadrukt dat wij een Europees sociaal model hebben dat gemeenschappelijke waarden, gebaseerd op het behoud van vrede, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit, de bevordering van vrijheid en democratie en eerbiediging van de mensenrechten, weerspiegelt. Er wordt betoogd dat het model beslist geen last of molensteen is, maar dat sociaal beleid als een positieve factor in de economische groei van de EU moet worden gezien, niet alleen omdat het de productiviteit en het concurrentievermogen verhoogt, maar ook omdat het sociale samenhang creëert, de levensstandaard voor burgers verhoogt en de toegang tot grondrechten en vrijheden garandeert. Deze analyse is beslist correct en zo wordt sociaal beleid een productieve factor, wat overigens het thema is dat het Nederlandse voorzitterschap enkele jaren geleden introduceerde.
In het verslag wordt ook erkend wat door een aantal mensen is genoemd, namelijk dat het model duidelijk aan modernisering en aanpassing toe is om de uiteenlopende uitdagingen aan te kunnen, waarvoor wij ons gesteld zien: demografische en technologische veranderingen, globalisering, enzovoort. De rapporteurs beklemtonen eveneens dat bij de hervorming en modernisering van het model de daaraan verbonden waarden moeten worden behouden en verbeterd. Dat is van wezenlijk belang. In Groot-Brittannië schudden enkele mensen het hoofd over de in hun ogen veel te trage modernisering en hervorming in sommige staten van het Europese vasteland. Zij zijn echter geneigd te vergeten op welke hardvochtige, inhumane en destructieve wijze er in Groot-Brittannië hervormingen werden doorgevoerd in de jaren dat Thatcher aan de macht was. Een aantal staten van het Europese vasteland probeert op basis van consensus hervormingen door te voeren en daarbij de onderliggende waarden van het Europees sociaal model te behouden. Dat is de juiste benadering en daar neem ik mijn petje voor af.
Een laatste punt: ik vind het jammer dat de PPE-DE-Fractie een amendement op paragraaf 23 heeft ingediend met als doel een passage te schrappen waarin staat dat de Commissie met een voorstel voor een kaderrichtlijn voor diensten van algemeen belang moet komen. Ik hoop van harte dat dit amendement niet wordt aangenomen. Als we namelijk zo’n kaderregeling hadden, zou de dienstenrichtlijn veel gemakkelijker door het Parlement zijn geloodst. We hebben deze regeling nog steeds nodig en hopelijk zal de Commissie gehoor geven aan de oproep die in het verslag is gedaan.
Bernard Lehideux (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het optreden van Europa wordt door onze medeburgers maar al te vaak als inmenging in hun dagelijks leven ervaren. Soms hebben zij daar wel gelijk in. Maar zij die niets van de Grondwet wilden weten, hebben niet willen inzien dat die tekst duidelijkheid kon scheppen in de bevoegdheden van de Unie en die van de lidstaten.
Onze medeburgers vragen in feite om een Europa dat ingaat op hun concrete en urgente zorgen, maar alleen als Europa daar de meest aangewezen entiteit voor is. Zo bezien is het sociale Europa de primus inter pares onder de prioriteiten. Wij hebben de plicht een kader uit te stippelen dat – u zei het al, mijnheer de commissaris – modern en evenwichtig is, en borg staat voor een hoog niveau van sociale normen zonder de lidstaten daarbij onvoldoende speelruimte te laten.
Dames en heren, laten we ophouden met de vruchteloze debatten tussen degenen voor wie de term “sociaal” synoniem is met de wederopstanding van de overmaat aan overheidsbemoeienis, en degenen die verslag na verslag voorstellen doen voor onuitvoerbare en contraproductieve maatregelen. Net zoals we met de dienstenrichtlijn hebben gedaan, moeten we met zijn allen in de hoogste versnelling gaan werken aan de vaststelling van dit kader, waarbij we bijvoorbeeld kunnen beginnen met het opstellen van regels over werktijden, diensten van algemeen belang en het statuut van de Europese onderlinge maatschappij.
Gabriele Zimmer (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is jammer dat dit verslag over het Europees sociaal model ons voor de toekomst niet veel verder helpt. Geen van de sociale modellen binnen de EU heeft tot op heden ook maar een begin weten te maken met, zoals wordt gepretendeerd, het scheppen van de voorwaarden die het mogelijk maken dat ieder mens binnen de EU een zelfstandig leven in waardigheid kan leiden. In mijn ogen zijn de grootste uitdagingen, ook voor de interne markt van de EU, de afschaffing van armoede, het verwijderen van sociale scheidslijnen en energieke acties ter bescherming van het klimaat.
Daarom ben ik van mening dat de Economische en Monetaire Unie dient te worden aangevuld met een Europese Sociale Unie. Mogelijke stappen daartoe zijn in de eerste plaats het scheppen van een mechanisme tegen sociale dumping, in de tweede plaats het vastleggen van sociale minimumnormen voor heel Europa en in de derde plaats het opzetten van Europese sociale stelsels die armoede onmogelijk maken. Jammer genoeg bevat het gepresenteerde verslag over een Europees sociaal model van de toekomst geen substantiële voorstellen voor een werkelijk sociaal Europa dat wordt gekenmerkt door solidariteit.
Ģirts Valdis Kristovskis (UEN). - (LV) Dit verslag bevat natuurlijk enkele goed onderbouwde beweringen en tamelijk ontmoedigende voorspellingen. Ik wil het echter niet hebben over het feit dat de lidstaten van Europa sociaal verschillende sociale stelsels hebben, maar over twee specifieke groepen mensen. Ik vertegenwoordig een land waar mensen wonen die in het verleden hebben geholpen met de werkzaamheden na de kernramp in Tsjernobyl. Deze mensen hebben nu hulp nodig. In het verleden hebben ze geholpen deze ramp aan te pakken, in het besef dat ze de mensheid redden, dat ze Oekraïne hielpen, en daarmee ook Europa. Letland heeft nu onvoldoende middelen; het sociale stelsel van Letland kan deze mensen niet helpen nu ze invalide zijn geworden.
De tweede groep bestaat uit mensen uit Letland en uit andere Baltische en Oost-Europese landen die, als gevolg van de bezetting door de USSR, naar concentratiekampen zijn gestuurd. Deze mensen zijn beroofd van een normaal leven, ze zijn beroofd van een opleiding en ze hebben een tijd moeten leven en werken als slaven. Met de middelen die Letland en de andere Baltische staten momenteel tot hun beschikking hebben, is het onmogelijk deze mensen sociaal te rehabiliteren. Als we het nu over het Europese sociale model en over solidariteit hebben, vind ik dat dit model ook extra sociale bescherming voor deze groepen moet inhouden, bescherming die supranationaal van aard is en niet gedragen moet hoeven te worden door slechts één land, door landen die toch al tot de armste van Europa behoren.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, laten wij maar bekennen dat wij hebben gefaald bij het vraagstuk van de verzorgingsstaat. De waarheid is dat wij jarenlang van alles en nog wat hebben beloofd, zonder evenwel aan te voelen dat de levensverwachting van de mensen zou stijgen. Veertig jaar geleden betekende een hartinfarct de dood; nu betekent een hartinfarct een eenvoudige routineoperatie.
Eveneens hebben wij tien jaar geleden, bij de ondertekening van de overeenkomst inzake de wereldhandel, geen rekening gehouden met het feit dat in onze producten de kosten van de sociale voorzieningen zouden zijn doorberekend. De Indiërs en de Chinezen, die de helft van het werknemerspotentieel van heel de planeet vormen, hebben die kosten evenwel niet, met als gevolg dat Europa wordt overstroomd door Chinese producten, dat wij onze bedrijven moeten sluiten en morgen geen verzorgingsstaat meer kunnen aanbieden.
Er is maar één waarheid: of wij gaan failliet, of wij zullen als burgers minder zekerheid hebben. Dat is de realiteit. Daarom moeten wij nagaan hoe wij deze situatie op realistische wijze kunnen aanpakken. Wij houden de mensen voor de gek! Wij zullen niet consequent kunnen zijn.
Nu zeggen wij dat wij geld nemen van de werkgevers. Maar de werkgevers worden op de knieën gedwongen door de Chinese en Indische producten. Daarom moeten wij goed beseffen hoe de vork in de steel zit. De technologie zou ons de weg moeten wijzen. Veertig jaar geleden, toen ik nog een kind was, gingen wij naar het land om de oogst binnen te halen, en dan werkten wij met zijn vijftigen op 0,2 hectare. Nu is één machine met één man aan het stuur voldoende.
Er gaan arbeidsplaatsen verloren door de technologie en dus moeten wij onderzoeken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat onze levensstandaard behouden blijft. Wij moeten daarvoor oplossingen zien te vinden, maar die oplossingen zijn niet zichtbaar in de ideeën die wij uitwerken. Wij moeten wel beseffen dat wij, toen wij tien jaar geleden de wereldhandelsovereenkomsten sloten, een grote fout hebben begaan door geen rekening te houden met het feit dat hun goedkope producten onze markt zouden verstikken en onze producten buiten de deur van de winkels zouden worden gehouden.
Dat is een grote fout, die wij duur zullen moeten betalen. Laten wij de waarheid zeggen tegen de Europese burgers en duidelijk maken dat wij van de Chinees geen Europeaan kunnen maken, maar dat wij helaas van de Europeaan een Chinees gaan maken!
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe het Europees sociaal model vanuit het standpunt van een burger van een nieuwe EU-lidstaat te belichten. Er wordt gezegd dat academici vier verschillende modellen onderscheiden: het Scandinavische, het Angelsaksische, het continentale en het mediterrane model. Die modellen verschillen van elkaar, maar hebben ook een aantal kenmerken gemeen. Ik zou aan dit rijtje nog een ander model willen toevoegen, het postcommunistische model, dat bij geen enkel van de eerder vernoemde systemen past. Het postcommunistische model kenmerkt zich door het ontbreken van om het even welk model, waardoor supermarktpersoneel – zelfs op 1 mei – tot tien uur ’s avonds werkt, of dag en nacht voor 200 euro per maand.
Om die reden zijn de ontwikkeling van een nieuw sociaal model voor heel Europa en de tenuitvoerlegging van minstens de basis ervan, in de eerste plaats in het belang van de burgers van de nieuwe lidstaten. Helaas zien we net daar de grootste kloof tussen de kwaliteit van het werk en de betaling ervan. Er is een zeer beperkte toegang tot de gezondheidszorg, er bestaat niet eens een minimum aan sociale steun voor personen die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken, de arbeidsongeschiktheids- en pensioenuitkeringen liggen zeer laag en, tot slot, bestaat er een verdoken systeem van betalende toegang tot het hoger onderwijs.
Jammer genoeg zijn er net in de nieuwe lidstaten de minste arbeidsplaatsen voorhanden – en de banen die er zijn, zijn van een lage kwaliteit. Hoewel de lonen vaak schommelen tussen 200 en 500 euro per maand, zijn de kosten van levensonderhoud bijna even hoog als in de rest van Europa. Jammer genoeg worden juist in Polen, het land van de vakbondsbeweging Solidariteit, de werknemersrechten het minst beschermd van de hele Europese Unie. Hopelijk kan het Europees sociaal model ervoor zorgen dat onze armste burgers het nieuws van een volgende uitbreiding of de invoering van de euro niet hoeven te vrezen.
In dit opzicht hebben we allemaal méér Unie nodig. Het Europees sociaal model moet het vertrouwen in de Europese instellingen vergroten, vooral onder de armste burgers.
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, twee afgevaardigden in dit Parlement uit verschillende fracties hebben samen een verslag geschreven over de toekomst van het Europees sociaal model, en hun inspanningen zijn de moeite waard gebleken. Het Europees sociaal model definieert de eenheid van waarden, maar ook de diversiteit van de nationale systemen. De waarden waardoor wij ons laten leiden zijn solidariteit, sociale gerechtigheid, toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar hoe dit in de praktijk wordt gebracht, wordt overgelaten aan de lidstaten met hun verschillende modellen, of het nu gaat om het noordse model of het Angelsaksische, het continentale model of het mediterrane. Zowel de globalisering als de verontrustende demografische trends brengen de nationale sociale zekerheidsstelsels ernstig in gevaar.
Er dienen op dit terrein verregaande hervormingen te worden doorgevoerd om de financiering voor de lange termijn te borgen. De stelsels moeten dynamischer worden en mogen niet zo star blijven als zij waren. Wat ik prijzenswaardig vind in het verslag is de bevordering van kleine en middelgrote ondernemingen, die nog steeds voor de meeste arbeids- en stageplaatsen zorgen, alsmede de innovatieve benadering van flexicurity-systemen, wat inhoudt: flexibele arbeidsmarkten, moderne arbeidsorganisatie, zekerheid en sociale bescherming.
Er zijn echter drie probleemgebieden, en niet alleen vanuit de visie van de Duitsers in de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten. Het eerste kan worden aangetroffen in de paragrafen 13 en 14, waarin de open coördinatiemethode aan de orde komt. Dit mag niet leiden tot een nieuwe wetgevingsprocedure en is pas acceptabel als het wordt beperkt tot de uitwisseling van ervaring en beste werkwijzen. Zowel de nationale parlementen als de sociale partners dienen hierbij worden betrokken.
Ten tweede gaat het om paragraaf 23, waarin de Commissie dringend wordt verzocht – op initiatief van Stephen Hughes – om zo spoedig mogelijk met een voorstel voor een kaderrichtlijn te komen voor diensten van algemeen belang, wat volledig indruist tegen de huidige stand van de beraadslagingen.
Ten derde: het fonds voor aanpassing aan de globalisering uit paragraaf 31. Wij wijzen het idee van de hand dat bedrijfsverplaatsingen op Europees niveau moeten worden gefinancierd. We zitten niet te wachten op omvangrijke toestemmingsprocedures of op nieuwe bureaucratische instanties, en we zitten al helemaal niet te wachten op privatisering van overheidskapitaal. Alleen maatregelen tot her- en omscholing van werknemers die de dupe zijn van de globalisering zijn aanvaardbaar, verder niets. We rekenen op de steun van het Parlement op dit punt, en als dat gebeurt kunnen we instemmen met het verslag als geheel.
Alejandro Cercas (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de collega’s feliciteren die dit verslag hebben opgesteld, een verslag over een belangrijk onderwerp dat zich in het hart van de Europese integratie bevindt. Het gaat om een zeer positief verslag, omdat de grote politieke families van dit Parlement en de overgrote meerderheid van de afgevaardigden elkaar opnieuw hebben weten te vinden in een gezamenlijke aanpak en gezamenlijke afspraken. Ik denk dat het op zijn plaats is om vandaag te zeggen, en dat is zeker niet voor het eerst, dat open markten en het Europees sociaal model voor de overgrote meerderheid van de afgevaardigden in dit Huis deel uitmaken van een ondeelbaar geheel, en dat dit ook zo zal blijven in de toekomst.
Dit is een weloverwogen en verstandig verslag; het is een weloverwogen verslag gelet op het verleden en gelet op het feit dat we met ons model de grootste ruimte van economische en sociale vooruitgang en de belangrijkste etappe van Europa hebben verwezenlijkt, en het is een verstandig verslag omdat het ons in staat stelt om niet alleen met een defensieve blik naar de toekomst te kijken, maar ook met een offensieve blik, zodat we de grote uitdagingen van de globalisering het hoofd zullen kunnen bieden. Ook is het belangrijk om te signaleren, en ik zie geen reden om dat niet te doen, dat de rapporteurs erin zijn geslaagd een duidelijk beeld te geven van de meerwaarde die de Europese Unie aan dit model geeft, een model waarin de EU natuurlijk niet de ambitie heeft om taken op zich te nemen die door de lidstaten worden uitgevoerd, maar wel over de juiste juridische instrumenten beschikt om gerichte acties te kunnen bevorderen en aanvullen die bedoeld zijn om de doelstellingen van werkgelegenheid en sociaal welzijn, die communautaire doelstellingen zijn geworden, te verwezenlijken.
We hebben vele instrumenten tot onze beschikking, waaronder de wetgeving, waarmee we de belangrijkste doelstellingen en fundamentele rechten van werknemers op een redelijke wijze kunnen verdedigen en sociale dumping kunnen voorkomen. We vragen voor de hele wereld een nieuwe globalisering waarin geen sprake is van die sociale dumping die gepaard gaat met een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden; de Unie moet zien te voorkomen dat dit in haar midden plaatsvindt.
Mijnheer de Voorzitter, ik eindig met de opmerking dat ik er zeker van ben dat ons hervormde model toekomst heeft, maar deze zekerheid gaat gepaard met een andere zekerheid: zelfs het economische Europa heeft geen toekomst als het zijn sociaal model niet respecteert.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats vind ik het principieel onjuist dat de twee grootste partijen samen een verslag opstellen. Ik heb het gevoel dat de andere partijen daardoor vanaf het allereerste moment worden buitengesloten.
Dit verslag is over het algemeen oké. Dat klinkt wat lomp, maar ik ben blij dat het subsidiariteitsbeginsel wordt genoemd en dat we de lidstaten en niet de EU oproepen om in actie te komen. Ik heb evenwel ernstige bedenkingen bij het concept van een Europees sociaal model op zich. Ik weet dat we gemeenschappelijke doelen hebben, maar we hebben in de lidstaten niet dezelfde systemen om die doelen te bereiken. (Daar hebben andere sprekers hebben reeds op gewezen.) Mijns inziens is een gemeenschappelijk stelsel ook niet gewenst, vandaar mijn bezorgdheid.
Anderen hebben het al gezegd, maar ik noem het nog maar eens: als dit verslag wordt aangenomen, wil ik niet dat men denkt dat we voorstander zijn van een uniform Europees sociaal model, ter vervanging van de verscheidenheid die we nu kennen. Gemeenschappelijke sociale doelstellingen, ja; een gemeenschappelijk sociaal model, nee.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst ben ik blij met deze discussie. Er worden hier standaard twee gemeenplaatsen gedebiteerd wanneer het Europees sociaal model of het sociale beleid aan de orde komen. De eerste is dat een sociaal Europa de kern van het Europese project vormt. De tweede is dat dit sociale Europa eenvoudigweg kan worden bewerkstelligd door economische middelen te creëren en dat iedereen er beter van wordt als de economie groeit. Beide opvattingen zijn ver bezijden de waarheid en als je kijkt naar de cijfers voor armoede, dakloosheid en sociale ontregeling in de Unie, begrijp je waarom.
In realiteit is dit sociale Europa een soort "franje” of “toevoegsel” aan de eigenlijke bedoelingen van deze Unie. Als we een echte en vruchtbare discussie over het sociale beleid willen voeren, moeten we fundamentele vragen stellen en de moeilijke vragen over het macro-economische beleid van de EU niet uit de weg gaan. Welke uitwerking hebben liberalisering en privatisering op mensen die gemarginaliseerd zijn? En hoe zit het met het geleidelijk uitkleden van de verzorgingsstaat? Is het zo vreemd dat er een gapende kloof tussen de Europese burger en de Europese Unie bestaat, wanneer ons beleid mensen hun rechten ontneemt?
Ik hoop van harte dat dit verslag als springplank zal dienen voor de veel grondigere discussie en analyse die we nodig hebben.
Jana Bobošíková (NI). - (CS) Dames en heren, de ervaring leert duidelijk dat het Europees sociaal model economisch gezien absoluut onhoudbaar is. Het sociaal model dient te werken als een vangnet of als opstapje voor burgers die als gevolg van tijdelijke problemen, ouderdom of ziekte niet kunnen werken. Het is echter veranderd in een comfortabele hangmat, voornamelijk voor degenen die niet willen werken. Het Europees sociaal model is op een populistische wijze vrijgevig, leeft in vele landen op de pof en zet niet aan tot het nemen van verantwoordelijkheid. Het motiveert burgers niet om zich bij te scholen of beter te presteren, bevordert een onverantwoordelijke houding en luiheid, maakt mensen passief en onverschillig, en leidt uiteindelijk tot een vlucht van bedrijven uit de EU en zo tot hoge werkloosheid in de lidstaten.
Het huidige populistische sociaal model verzekert politici weliswaar ervan gekozen te worden, maar het brengt de burger in de toekomst alles behalve welvaart. Er moet goed duidelijk worden gemaakt dat het Europese sociaal model geen vanzelfsprekendheid is, geen automatisch recht, zoals politici graag doen geloven. Het is slechts een van het prestatieniveau van de economie afgeleide tijdelijke bonus.
Mihael Brejc (PPE-DE). – (SL) We stellen allemaal vast dat er in Europa geen uniform sociaal model is, maar dat er 25 modellen bestaan. We stellen vast dat het sociaal beleid een bevoegdheid van de lidstaten is. Het gaat hier dus niet om de vraag of we een uniform model kunnen bereiken, het gaat eigenlijk om de vraag of het wel zinvol is om in die richting te werken.
Ik vind het belangrijk dat in dit verslag enkele gemeenschappelijke basiswaarden en -doelstellingen van de Europese sociale modellen beklemtoond worden, zoals gelijkheid, non-discriminatie, solidariteit, algemene toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en andere openbare diensten. Voor de burgers zijn dat de belangrijkste elementen van een succesvolle economie en van een rechtvaardige maatschappij. Als lidstaten doen we er dan ook voortdurend alles aan om een evenwicht te vinden tussen economische efficiëntie, concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid. De manieren waarop dat gebeurt, verschillen uiteraard.
Een sociaal beleid is geen economische last, maar een positieve factor van de economische groei in de Europese Unie, die sociale samenhang creëert, de levensstandaard van de burgers verhoogt en hun fundamentele rechten, onder andere gelijkheid, garandeert. Een sociaal beleid is een belangrijke factor voor sociale vrede, politieke stabiliteit en ook voor economische vooruitgang.
Dit punt wordt benadrukt in het verslag, dat aandringt op hervormingen van de economische en sociale systemen opdat we opgewassen zijn tegen de demografische veranderingen – zo staat in het verslag –, opgewassen tegen de mondialisering en de snelle technologische ontwikkeling. De Europese Unie speelt hier natuurlijk een belangrijke rol doordat ze de verschillende pogingen voor de uitvoering van de Lissabonstrategie harmoniseert, gemeenschappelijke richtlijnen voor groei en werkgelegenheid voorbereidt en voor een zekere mate van coördinatie op het vlak van de sociale zekerheid zorgt. Dit verslag toont aan dat sociale zekerheid geen thema is van links of rechts, maar dat het een kernelement is van de huidige maatschappij.
Elke lidstaat van de Europese Unie zoekt het meest geschikte model. Dit verslag is een uitstekende aansporing en de grondslag voor veranderingen van de sociale modellen van de lidstaten. Ik feliciteer de beide rapporteurs.
Françoise Castex (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil beide rapporteurs feliciteren met hun werk. Met dit verslag, dat de steun heeft van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken – ik hecht eraan dit te benadrukken – zetten wij een grote stap in de richting van de vaststelling van het Europees sociaal model: een evenwichtige combinatie van economische eisen en eisen van sociale rechtvaardigheid.
Te veel Europeanen lijden onder de omstandigheid dat onze Unie hen niet beschermt, hun openbare diensten niet veiligstelt en onvoldoende aandacht schenkt aan de gevolgen van de globalisering. Velen zijn bang dat er wordt getornd aan de fundamentele bouwstenen van hun sociaal model. Gezien deze tekortkomingen is het zonder meer onze verantwoordelijkheid om waarden veilig te stellen, maar ook om met concrete maatregelen blijk te geven van onze goede wil. Het zou indruisen tegen onze waarden en tevergeefs zijn als we zouden streven naar de laagste arbeidskosten, de meest dociele werknemers, de laagste belastingen, de laagste milieu-, sociale, gezondheids- en veiligheidsnormen van onze concurrenten. Integendeel, onze identiteit en onze kracht dragen juist bij tot het excellente karakter van onze arbeids- en productienormen.
Dit verslag laat zien dat we, ondanks de verschillen die er tussen ons bestaan, samen hechten aan een samenleving die niet louter door de wetten van de markt wordt beheerst, maar ook door solidariteit en herverdeling middels de bescherming van onze medeburgers, let wel ons menselijk kapitaal, ons rijkste en belangrijkste kapitaal. Europa heeft laten zien dat de sociale zekerheid, de bescherming tegen de risico’s van het leven en het recht op een pensioen voor allen de ingrediënten waren van een recept dat goed is voor de burger, goed voor de samenleving en goed voor de economie, een recept dat ons in de toekomst de weg zal blijven wijzen.
Jan Jerzy Kułakowski (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit debat gaat over een zeer belangrijke kwestie. Toch ben ik ervan overtuigd dat we het probleem nog niet grondig genoeg hebben behandeld en daarom zullen we er in de toekomst nog meer dan eens op moeten terugkomen. Toch wil ik mijn erkenning uitspreken voor de rapporteurs en voor het resultaat van hun werk.
Ik behoor tot degenen die van mening zijn dat er een Europees sociaal model bestaat. Het is echter veeleer een complex dan een monolithisch model, waarbij heel uiteenlopende ervaringen gebaseerd zijn op gemeenschappelijke waarden. Dit model moet verbeterd en aangepast worden aan de uitdagingen van vandaag, waarbij verbetering evenwel niet synoniem mag staan met verzwakking.
Volgens mij zijn dit de voornaamste conclusies die we uit dit uiterst belangrijke debat moeten trekken.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de corapporteur, de heer De Rossa, heeft gesproken over de noodzaak van een "fatsoenlijke samenleving". Deze omschrijving kan op één lijn worden gesteld met de formulering van de Raad, die sprak over de noodzaak van “sociale rechtvaardigheid”. Ik hoop dat alle fracties in dit Parlement het eens zijn over het belang van deze begrippen en dat iedereen vindt dat het geen holle frasen mogen blijven, maar dat ze inhoud moeten krijgen. Verder hoop ik dat zowel links als rechts in dit Parlement zal erkennen dat daaraan praktische invulling moet worden gegeven, zodat niemand buiten de boot valt als het gaat om sociale integratie. Anders gezegd, deze begrippen moeten niet alleen gelden voor werkenden of voor degenen die niet kunnen werken, maar ook voor mensen die wel willen werken maar geen baan kunnen vinden, omdat ze op te veel obstakels stuiten.
Daarom wil ik naast de eerste corapporteur ook de andere corapporteur, de heer Silva Peneda, feliciteren. Hij wees op de noodzaak om het sociale model te hervormen. Die formulering werd overgenomen door de commissaris, die over de noodzaak van hervormingen sprak. Bijzonder indrukwekkend vond ik de opmerking van de commissaris dat we de status-quo niet kunnen handhaven. Hij noemde uitdrukkelijk de twintig miljoen werklozen, die ons voortdurend herinneren aan de grootste sociale onrechtvaardigheid van dit moment. Er moet iets gebeuren, en wij moeten daarbij helpen.
Volgens mij draait alles om het woord “hervorming”. Samen met een tiental collega’s uit diverse landen heb ik een amendement ingediend, dat behelst dat bij amendement 1 op overweging F de frase "modernisering en hervorming" wordt ingevoegd. Het goede nieuws is dat de heer Hughes mij vanmiddag heeft toegezegd dat de PSE-Fractie deze formulering zal ondersteunen. Ons Parlement heeft nu de kans om te laten zien dat we deze bewoording allemaal steunen en dat het geen holle frase maar een formulering met inhoud betreft. Onze kiezers willen hervormingen. Laten we morgen bewijzen dat wij dat ook willen en voor hervormingen stemmen.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik kort mag reageren op wat er tot nu toe in het debat is gezegd.
Ik ben opgelucht dat de heer Clark en de heer Helmer het verslag irrelevant vinden. Ik was bang dat het verslag de hemel in zou worden geprezen. Ik zou vast iets verkeerd hebben gedaan, als zij het ook acceptabel hadden gevonden. Ik ben hier echt zeer verheugd over.
Ik vind het verbazingwekkend en verbijsterend dat sommige van mijn collega’s ter linkerzijde in de GUE/NGL-Fractie het verslag eveneens als irrelevant schijnen te bestempelen. Wellicht komt dat doordat ik betoogde dat de scheidslijn tussen links en rechts in onze moderne wereld verandert. Dat betekent niet dat er geen verschillen zijn, maar dat er een verschuiving optreedt.
De heer Crowley was tevreden over het verslag. Wat ik nu zeg, kan me wellicht een stem kosten, maar misschien heeft hij het verslag niet goed begrepen. Ondersteuning van de armen is inderdaad een belangrijk onderdeel van het Europees sociaal model, maar in tegenstelling tot hem geloof ik niet dat iedereen er beter van wordt als de economie groeit. Dat is namelijk niet het geval. We hebben nu niet de tijd om daar verder op in te gaan. Volgens mij is de kern van dit verslag echter dat sociaal beleid inherent is aan een welvarend Europa, dat het geen kwestie is van óf óf en dat het ene niet afhankelijk is van het andere: beide moeten we via hervormingen bewerkstelligen.
Iles Braghetto (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de socialezekerheidssystemen lijken in steeds grotere moeilijkheden te geraken. De opeenvolgende economische crises, de demografische veranderingen en de immigratieprocessen dwingen ons het Europees sociaal model te herzien, ook omdat in de Europese Unie de rijkste en meest ontwikkelde gebieden van de wereld grenzen aan door armoede en pre-industriële ontwikkeling gekenmerkte gebieden. Daarom proberen wij een model te vinden dat de ontwikkeling en rijkdom kan sturen en een groot aantal mensen daarvan in het genot kan laten komen. Wat zijn de eigenschappen van een dergelijk model? In het middelpunt van de relatie tussen mens, samenleving en staat moet het subsidiariteitconcept komen te staan. Dat betekent dat alle Europese burgers hun door niet onderdrukkende instellingen gegarandeerde vrijheden tot uitdrukking moeten kunnen brengen.
Men moet opnieuw de klemtoon leggen op sociale solidariteit, opdat vooruitgang van de samenleving en toename van de rijkdom processen worden die gekenmerkt worden door eerbiediging van eenieders waardigheid en door bijstand vanuit de samenlevingsgroepen aan mensen in moeilijkheden. Men vertrouwt daarbij niet op de exclusieve rol van de overheid of op de zelfreguleringmechanismen van de markt, maar op een drievoudige solidariteit: een individuele solidariteit via de verspreiding van positieve waarden onder de mensen, een solidariteit van sociale groepen die zichzelf in sociale netwerken hebben georganiseerd en een institutionele solidariteit met een klein aantal, essentiële en universeel aanvaarde regels voor een overheid die in staat is heel het potentieel van de samenleving te benutten.
Ook Europese bedrijven maken deel uit van die opzet, want volledige werkgelegenheid is een pilaar van het sociaal model. Ik denk met name aan de kleine en middelgrote bedrijven, die de ruggengraat zijn van een systeem waarin economisch ondernemingsvermogen compatibel is met een stevig sociaal weefsel. Dit moet uitmonden in een nieuw, Europees sociaal model dat via verscheidenheid in vorm en organisatie welzijn voor allen creëert.
Ana Mato Adrover (PPE-PE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag over het Europees sociaal model voor de toekomst waarover wij vandaag debatteren, in verband waarmee ik vooral wil wijzen op de consensus die is bereikt tussen de twee grote fracties - en ik wil mijn collega José Silva en ook Proinsias De Rossa uitdrukkelijk bedanken voor hun inzet - is goed nieuws, want het zal zeker bijdragen aan de solidariteit, aan een grotere sociale cohesie, aan een betere kwaliteit van het leven en aan een duurzamere toekomst van de socialezekerheidsstelsels in Europa.
Het lijdt geen twijfel dat er voor het Europa van de burgers waar we allemaal naar streven steeds meer gecoördineerd beleid nodig is, zodat we de nieuwe uitdagingen die we dagelijks tegenkomen, het hoofd kunnen bieden. De demografische veranderingen waarover vanmiddag in dit Parlement is gesproken, met een hogere levensverwachting, dwingen ons bijvoorbeeld zonder enige twijfel om nieuw beleid te ontwikkelen, en niet alleen met betrekking tot de gezondheidszorg, maar ook in combinatie met maatschappelijke zorg, zodat de verhoging van de levensverwachting ook gepaard kan gaan met een betere kwaliteit van dat leven.
Volledige werkgelegenheid, tijdelijke arbeid, jeugdwerkloosheid en werkloosheid onder vrouwen: hiervoor hebben we een ambitieus werkgelegenheidsbeleid nodig dat inzet op stabiele werkgelegenheid en baanzekerheid. Hetzelfde kan gezegd worden van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, waarvoor nieuwe formules met betrekking tot het combineren van werk en gezin en flexibele werktijden nodig zijn, en van de immigratie, die ik eerder als een uitdaging dan als een probleem zie. In mijn land zien we deze zomer meer dan ooit zich het drama van de immigratie voltrekken, dat grote humanitaire problemen veroorzaakt. Los van het beleid van de Spaanse socialistische regering, dat valse hoop heeft gewekt en daardoor heeft bijgedragen aan het verergeren van dit ernstige probleem, is dit een situatie die heel Europa aangaat en daarom zijn solidaire en effectieve maatregelen van onze kant nodig.
Ik denk dat het belangrijk is dat er een Europees immigratiebeleid komt en het is belangrijk om dat vandaag te zeggen, nu we het over het Europees sociaal model hebben, omdat de verspreiding van dit verschijnsel over heel Europa van grote invloed zal zijn op het Europees sociaal model. Ik denk daarom dat het van belang is dat we blijven werken aan dit Europees sociaal model, rekening houdend met alle uitdagingen die we op onze weg zullen tegenkomen, met name die van de immigratie.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Dames en heren, ik ben dankbaar omdat ik aan deze intensieve discussie heb mogen deelnemen, een discussie over het Europees sociaal model vanuit verschillende perspectieven. Ik denk dat ik mijn zienswijze kan samenvatten met de constatering dat de afkeurende geluiden met betrekking tot het Europees sociaal model absoluut in de minderheid waren, en dat de stemmen die opgingen vóór het Europees sociaal model als een fundamenteel onderdeel van ons bestaan, de overhand hadden. Ook de Commissie is over het algeheel de tweede opvatting toegedaan.
Dames en heren, graag zou ik nu nog terug willen komen op een aantal belangrijke zaken in het debat zodat ik mijn spreektijd kan benutten om de meest significante aandachtsgebieden nader te belichten. We dienen ons naar mijn mening te realiseren dat de Europese Unie op zichzelf een zeer origineel product is, een zeer originele politieke creatie, die uiterst moeilijk te vangen valt in conventionele woorden en terminologie zoals we die uit de politicologie kennen. De kwalificatie internationaal verdrag dekt de lading niet, noch welke andere gangbare beschrijving uit de staatsleer dan ook. Dat geldt ook voor het Europees sociaal model. Het is veel te veelzijdig om te kunnen worden gevangen in eenvoudige thematische omschrijvingen. En daarom zou ik graag mijn grote waardering uit willen spreken voor beide rapporteurs. Mijns inziens hebben zij deze kwestie in hun verslag goed opgevangen en uitputtend behandeld.
Een andere belangrijke rode draad in het meer dan diepgravende debat, was het feit dat men er zich van bewust is dat het Europees sociaal model geen statisch gegeven is, maar dat het in brede zin gebaseerd is op actieve deelname en in sommige gevallen op werk. Want, dames en heren, zoals hier al is gezegd: werk is meer dan alleen maar een dienstverband, het bergt eveneens een zeker ethisch karakter in zich. De ethiek van activiteit en de ethiek van solidariteit zijn enkele van de fundamenten, iets dat in de discussie duidelijk naar voren kwam.
Dames en heren, ik kijk met belangstelling uit naar de resultaten van uw stemming, en zoals ik al heb aangegeven, komen vele van de reeds uitgewerkte benaderingswijzen en standpunten van de Commissie min of meer overeen met hetgeen hier besproken is. Daarom, dames en heren, geachte rapporteurs, hartelijk dank voor de mij geboden kans deel te nemen aan dit debat.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Gábor Harangozó (PSE). – (EN) Het debat in Europa gaat vandaag over de hervorming van het Europees sociaal model. We zien ons gesteld voor talrijke uitdagingen in verband met de sociale veranderingen die nodig zijn om ons aan te passen aan globalisering, demografische ontwikkelingen en technologische innovatie. We steunen de rapporteur wanneer hij benadrukt dat de Unie de gemeenschappelijke waarden, namelijk het behoud van vrede, sociale rechtvaardigheid, gelijkheid, solidariteit, de bevordering van vrijheid en democratie en eerbiediging van de mensenrechten, niet alleen in stand moet houden maar ook moet versterken. Economische welvaart is daarbij een absolute voorwaarde voor sociale rechtvaardigheid. De Unie moet aan de verwachtingen van haar burgers voldoen en reageren op de toenemende bezorgdheid over de werkgelegenheid, het huidige lage groeicijfer en de noodzaak om de socialezekerheidsstelsels te hervormen. De rapporteur is zo verstandig geweest om te onderstrepen dat het nu tijd is om de sociale dialoog in de gehele EU nieuw leven in te blazen en daarbij de samenwerking en uitwisseling van beste werkwijzen uit te breiden via de verbeterde open coördinatiemethode, die het belangrijkste beleidsinstrument vormt op het vlak van werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale uitsluiting, gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, pensioenen en gezondheidszorg.
José Ribeiro e Castro (PPE-DE). – (PT) We moeten erkennen dat het Europees sociaal model een centraal instrument is geweest bij de wederopbouw van het democratisch Europa na de oorlog en dat miljoenen mensen de vruchten hebben geplukt van het welslagen van dat model.
We moeten echter ook erkennen dat het model is gecreëerd in een tijd van overbevolking en verstarring op industrieel en handelsvlak, waardoor het niet toegesneden is op een tijdperk waarin de bevolking sterkt daalt, de mondiale economie zeer concurrerend is en aanpasbaarheid van de middelen vereist is.
Deze noodzaak van hervorming is des te groter in het licht van een groeiend aantal vrij nieuwe factoren voor bezorgdheid op sociaal vlak, zoals de onbetaalbaarheid van pensioenstelsels, langdurige werkloosheid, jeugdwerkloosheid en werkloosheid van geschoolde werknemers.
De geleidelijke vermindering van de rol van de overheid en de herdefiniëring van het model, met de toenemende liberalisering van de economie en het stimuleren van het particulier initiatief, innovatie, concurrentievermogen en investeringen zijn even zovele factoren die een rol spelen bij de uitdaging adequaat op deze nieuwe realiteit in te spelen.
Niettegenstaande de noodzaak van meer flexibiliteit en de mogelijke inlevering in de toekomst van een aantal rechten die voor oudere generaties vanzelfsprekend waren, acht ik het ook essentieel dat we maatregelen nemen om de zwakkeren en de meest kwetsbare personen te beschermen.
Magda Kósáné Kovács (PSE). - (HU) Het voorstel-Peneda-De Rossa is een uitstekend voorstel, niet alleen in professioneel en politiek opzicht, maar ook als morele prestatie.
In onze ogen houdt het Europese sociale model niet in dat de kloof tussen de herverdelingssystemen moet worden gedicht. Het verslag beschouwt het sociale model als een belangrijk middel om de Europese waarden hoog te houden, die we alleen kunnen behouden als Europa de weg blijft volgen die in Amsterdam en Lissabon is uitgezet, en als er geen fundamentele keuzes worden gemaakt binnen de valse dichotomie van concurrentievermogen en solidariteit. Wil de missie slagen, dan moeten economisch concurrentievermogen en menselijke zekerheid als wederzijds afhankelijke elementen worden gezien, die tezamen de voorwaarden scheppen voor een leven in menselijke waardigheid.
We willen in het bijzonder de auteurs van het voorstel bedanken omdat zij de toelichting zodanig hebben geformuleerd, dat de nieuwe lidstaten zich er ook mee kunnen identificeren. De analyse van het verslag-Peneda-De Rossa sluit het debat af over de vraag of de doelen van cohesie zijn te verzoenen met andere, secundaire doelstellingen. De toelichting is ondubbelzinnig: de identiteit en de geloofwaardigheid van Europa hangen af van de vraag of we bereid zijn landen, regio's en sociaal kwetsbare groepen ten onder te laten gaan. De hervorming van het sociale model is slechts een instrument en geen doel op zich; het is een instrument om de nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden die een multinationaal Europa, globalisering en de informatie-explosie met zich meebrengen.
In de toelichting wordt de noodzaak de armoedeval te voorkomen die met name de nieuwe lidstaten bedreigt, als een serieus vraagstuk beschouwd dat op het geweten van Europa drukt. We weten dat de vergrijzende bevolking van Europa zelf de bedreigingen creëert die de toekomst van mensen steeds uitzichtlozer maakt. De grootste bedreiging is die van de armoede onder kinderen. Het Europa waarover deze toelichting spreekt, kan geen armoedeval accepteren die toekomstige generaties zal opslokken.
Katalin Lévai (PSE). - (HU) Ik feliciteer de rapporteur met de diepzinnige en tot nadenken stemmende analyse van het sociale Europa. Ik ben het ermee eens dat het sociale model in de eerste plaats draait om waarden. Deze waarden, waar het oude continent terecht zo trots op is, hebben tegenwoordig echter te maken met ernstige bedreigingen, die alleen door gezamenlijke inspanningen kunnen worden afgewend.
Economische groei en een groter concurrentievermogen zijn inderdaad voorwaarden om de prestaties op het sociale vlak te kunnen beschermen, maar op zichzelf kunnen deze niet langer de sociale groepen verheffen die achterop zijn geraakt of niet in staat zijn de steeds sterkere concurrentie bij te benen of er zelfs aan deel te nemen. Integendeel, ze vergroten de sociale kloof alleen maar. Een beangstigende herinnering hieraan is de tragische situatie van de vluchtelingen en migranten in West-Europa en die van de Roma in Oost-Europa.
Het scheppen van nieuwe banen kan, bij het ontbreken van passende zekerheden, nog altijd leiden tot de val van uitbuiting. Het creëren van een gelijk speelveld leidt niet automatisch tot werkelijk gelijke kansen voor degenen die met een achterstand beginnen. Integendeel, het behoudt en vergroot zelfs de verschillen. De voorwaarden voor verkleining van deze ongelijkheden zijn de grote socialesteunstelsels, en vooral het voor iedereen toegankelijk maken van goed onderwijs.
Maar ook de overwinning van die groepen die wel kunnen concurreren, is een pyrrusoverwinning: de grote verschillen en steeds grotere neergang destabiliseren de maatschappij, trekken het bindweefsel van de maatschappij kapot. De rellen in Frankrijk hebben ons laten zien dat zelfs de grootste rijkdom je niet kan beschermen tegen een woedende menigte. Tegelijkertijd zal ook het omlaag dwingen van de lonen tot het laagst mogelijke niveau een sociaal ontevreden samenleving niet aantrekkelijk maken voor ondernemers. Ik ben het er dus mee eens dat de bron van de beproevingen van sociaal Europa en van de mogelijke oplossingen ligt in economische groei en concurrentievermogen, maar we mogen niet de fout maken deze als absoluut en als einddoelen te beschouwen. Dit is misschien wel het beste verwoord door de voormalige voorzitter van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de heer Robin Cook: de economie moet altijd de mensen dienen, de mensen mogen nooit de economie dienen.
15. Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten: nationale toewijzingsplannen (2008-2012) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten: nationale toewijzingsplannen (2008-2012).
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, klimaatverandering is het belangrijkste milieuprobleem waar onze planeet mee is geconfronteerd. Als de beoogde maatregelen voor de bestrijding hiervan geen vruchten afwerpen, zal de klimaatverandering in de toekomst voor heel de wereld zeer onaangename, economische en sociale gevolgen hebben.
Daarom is in het kader van het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering het Protocol van Kyoto ondertekend en geratificeerd, waarin staat dat de ontwikkelde landen de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen met 5,2 procent zullen verminderen, en in het kader daarvan heeft de Europese Unie zich ertoe verplicht om de uitstoot ten opzichte van het niveau van 1990 met 8 procent te verminderen.
Om dat doel in de periode 2008-2012 te kunnen bereiken, hebben wij zowel op communautair als nationaal vlak verscheidene maatregelen getroffen. Veel van deze maatregelen maken deel uit van het eerste en tweede Europese programma voor klimaatverandering. De belangrijkste maatregel die wij hebben getroffen betreft het communautaire systeem voor verhandelbare broeikasgassen, en meer specifiek CO2, dat op 1 januari 2005 in werking is getreden.
Dit systeem is de economisch meest efficiënte manier om de uitstoot van broeikasgassen op middellange en lange termijn te verminderen. Het systeem dekt ongeveer 50 procent van de CO2-uitstoot in de Europese Unie. Het omvat 11 500 bedrijven, industriële en andere installaties en is het grootste emissiehandelssysteem ter wereld en het enige internationale systeem. Hieraan neemt een groot aantal landen en een groot aantal bedrijfstakken deel.
Het is zeer belangrijk dat het communautair handelssysteem succesvol is, aangezien dit een basis kan zijn. Wij zijn namelijk van plan om dit als kern te gebruiken voor de opzet van een internationaal handelssysteem voor broeikasgassen.
Dit is een efficiënte manier om de emissie van broeikasgassen in heel de wereld te verminderen en vooral om de ontwikkelde landen, zoals de Verenigde Staten - die koploper zijn als het gaat om de uitstoot van broeikasgassen (ongeveer een kwart van alle CO2-uitstoot komt van de Verenigde Staten) -, ertoe te bewegen bij te dragen aan deze vermindering, en vooral ook om methoden te vinden die enigszins aanvaardbaar zijn voor de zich snel ontwikkelde landen, die eveneens steeds meer broeikasgassen uitstoten.
U zult waarschijnlijk allemaal wel in de krant hebben gelezen wat de laatste tijd in Californië is gebeurd: men heeft daar het initiatief genomen om vanaf 2009 een soortgelijk systeem als het Europese systeem voor de handel in CO2 en andere broeikasgassen toe te passen. Hetzelfde geldt - zij het dan alleen voor elektriciteitsbedrijven - voor zeven noordoostelijke staten van de Verenigde Staten, en kennelijk wordt er vanuit de achterban druk uitgeoefend op de federale regering, opdat deze een begin maakt met het debat over het vraagstuk van een mondiaal handelssysteem voor broeikasgassen.
Ik moet erop wijzen dat het geen enkele twijfel lijdt dat de Europese Commissie vastbesloten is om dit systeem te handhaven en te verbeteren. Wij willen succes boeken bij de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en daarvoor is het noodzakelijk de concentraties van deze gassen in de lucht te stabiliseren.
Het afgelopen voorjaar hebben de onder het communautair systeem vallende bedrijven hun CO2-emissies gemeld, zoals hun verplichting was, en deze emissies zijn geverifieerd door onafhankelijke controleurs. Voor het eerst beschikken wij over een samenhangend overzicht van door onafhankelijke instanties gecontroleerde, reële cijfers met betrekking tot de uitstoot van CO2 in de Europese Unie.
De reële cijfers zijn lager dan menigeen verwachtte. In dit stadium kunnen wij de volgende conclusies trekken.
Ten eerste werkt het systeem, wat de bewaking, rapportage en toetsing betreft, uitstekend. De controleresultaten met betrekking tot 2005 tonen aan dat de bedrijven zich in tevredenstellende mate hebben gehouden aan de fundamentele verplichtingen die voortvloeien uit het handelssysteem. De infrastructuur van het systeem werkt soepel.
Ten tweede zijn de marktgebaseerde mechanismen succesvol en lijkt het communautair systeem voor verhandelbare emissierechten reeds vruchten af te werpen.
Ten derde, en dit is misschien het allerbelangrijkste, kunnen - en mogen - de lidstaten verwachten dat de bijdrage van de onder het systeem vallende bedrijfstakken aan de vermindering van de uitstoot veel groter zal uitvallen. Daarbij dient men vooral voor ogen te houden dat de Europese Unie, als geheel, nog niet zover is dat zij kan voldoen aan haar verplichtingen inzake het Protocol van Kyoto.
Zoals u weet moeten de lidstaten hun nationale toewijzingsplannen melden. Die plannen zullen tegelijkertijd tezamen ook de bovengrens vormen voor heel de Europese Unie in de handelsperiode 2008-2012, die samenvalt met de eerste periode van verbintenissen overeenkomstig het Protocol van Kyoto.
Tot gisteren had de Commissie tien nationale toewijzingsplannen ontvangen. Deze vertegenwoordigen ongeveer de helft van de rechten die de Commissie voor de eerste handelsperiode had goedgekeurd. Deze landen zijn: Duitsland, Estland, Litouwen, Ierland, Letland, Luxemburg, Polen, Slowakije, het Verenigd Koninkrijk en - sedert gisteren - Griekenland.
De andere lidstaten hebben de Commissie hun nationale plannen nog niet gemeld. Tien van deze plannen zijn reeds beschikbaar in de vorm van ontwerpen waarover openbare raadplegingen plaatsvinden en komen uit: Oostenrijk, België, Bulgarije, Cyprus, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland, Portugal en Spanje.
De reeds gemelde nationale toewijzingsplannen worden momenteel door de Commissie geëvalueerd. Zoals u zult begrijpen kan de Commissie in dit stadium geen inhoudelijk commentaar geven.
Wat onze meer algemene benadering van dit vraagstuk betreft, zal ik duidelijk zijn: de Commissie zal elk politiek en juridisch middel die zij ter beschikking heeft, aangrijpen om ervoor te zorgen dat de nationale plannen stroken met de verplichtingen die in het kader van het Protocol van Kyoto zijn aangegaan en met de reële, geverifieerde emissiecijfers voor 2005. Op die manier worden transparantie van de markt en gelijke deelnemingsvoorwaarden voor ondernemingen gegarandeerd.
Meer specifiek moeten voor de landen, die nog ver verwijderd zijn van de doelstellingen van het Protocol van Kyoto, de nationale plannen zo worden gebruikt dat het bereiken van de beoogde verminderingen wordt vergemakkelijkt. Zo moeten de slechtst presterende lidstaten ervoor zorgen dat er minder rechten worden toegewezen in vergelijking met de eerste handelsperiode. Het is onze taak al deze plannen streng maar eerlijk te beoordelen.
Tot slot wil ik u verzekeren dat de Commissie er groot belang aan hecht dat alle lidstaten hun nationale toewijzingsplannen voor de tweede handelsperiode zo snel mogelijk toesturen. Wij hebben reeds een brief, een soort waarschuwing, gestuurd aan de laatkomers, voordat wij een inbreukprocedure opstarten.
Indien de lidstaten ons de gevraagde gegevens niet verschaffen, zal de Commissie de mogelijkheid van verdere maatregelen overwegen. Hopelijk zal dit niet nodig zijn en zullen de lidstaten in de komende dagen, in de komende maand, hun plannen voor de toewijzing van de toegestane rechten voor broeikasgasemissie opsturen.
Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Raad deelt het standpunt van de Commissie dat de regeling voor de handel in emissierechten in de Europese Unie een van de hoekstenen van het communautair klimaatbeleid is. Juist met behulp van dit instrument is de Europese Unie in staat geweest haar leiderschap te tonen bij het aangaan van de uitdaging van de klimaatverandering. De prijs van koolstof is van wezenlijk belang bij ons streven de ontwikkeling en ingebruikname van milieuvriendelijke technologie te stimuleren.
Zoals bij alle nieuwe regelingen had ook de emissiehandel in zijn beginfase met kinderziekten te maken. Daarom moeten wij zorgvuldig bekijken hoe deze regeling verder kan worden verbeterd, zodat zij kan beantwoorden aan het gestelde doel, namelijk het op rendabele wijze reduceren van broeikasgassen. Het komende evaluatieverslag van de Commissie biedt ons hiervoor de mogelijkheid.
De voorbereiding van andere nationale toewijzingsplannen is een groot project dat momenteel plaatsvindt. De lidstaten bereiden toewijzingsplannen voor en het is de taak van de Commissie die te beoordelen. Dit staat duidelijk in de richtlijn inzake de handel in emissierechten die de Raad en het Europees Parlement drie jaar geleden hebben aangenomen.
In het voorjaar van dit jaar kregen wij veel waardevolle informatie van de rapportage over de emissiegegevens over 2005. Nu moeten wij overwegen hoe wij de transparantie van de regeling op basis van die informatie kunnen verbeteren. Met een transparante regeling kunnen wij beter waarborgen dat alle actoren op coherente en gecoördineerde wijze tegelijkertijd kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de markten.
Naast het proces van de toewijzingsplannen wordt al tijdens het Finse voorzitterschap begonnen met de herziening van de richtlijn inzake de handel in emissierechten. Het is van groot belang dat wij met deze regeling het duidelijke signaal aan de betrokken actoren kunnen geven dat het loont te investeren in koolstofarme milieuvriendelijke technologie.
Avril Doyle, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heet de Commissie en het voorzitterschap welkom bij dit debat. Ik wil vragen waarom hun aanwezigheid afgelopen vrijdag op het laatste moment werd geagendeerd, terwijl voorbij werd gegaan aan de goede gewoonte om daarover met de diverse fracties te overleggen. Hebt u dit puur uit technisch oogpunt gedaan omdat u op 30 juni naar het Parlement had moeten terugkeren? Hoe dan ook, u bent nu enkele maanden te laat. Maar ik zal voortmaken want we hebben geen tijd te verliezen.
De PPE-DE-Fractie staat volkomen achter de regeling voor de handel in emissierechten en onze Kyoto-doelstellingen en is het ermee eens dat er op alle 25 lidstaten druk moet worden uitgeoefend om de in Kyoto afgesproken streefcijfers voor broeikasgassen te halen. Dat staat voor ons buiten kijf.
Ik kom nog even terug op wat de commissaris zojuist heeft gezegd over de conclusies van de evaluatie in 2005: “Het systeem werkt goed, de uitkomsten waren goed en het systeem is volop in werking." Commissaris, ik vraag me af of dit een pr-praatje is. Willen we niet dat degenen die naar ons luisteren, de waarheid horen? Net als al mijn collega’s sta ik vierkant achter een doeltreffende regeling voor emissiehandel, maar het systeem functioneert niet goed. Ik weet dat de regeling nog in de beginfase is en dat we na een zeer korte evaluatieperiode van achttien maanden voorzichtig moeten zijn in onze uitspraken. De theorie is prima, maar de praktijk leert dat er niets van onze goede bedoelingen terecht is gekomen. Het wordt hoog tijd dat we hier nog eens grondig naar kijken.
De bedoeling was dat aan het eind van elk jaar de hoeveelheid uitgestoten kooldioxide overeen zou komen met de hoeveelheid emissievergunningen die een bedrijf van zijn regering had ontvangen. Op die manier zou er druk op bedrijven worden uitgeoefend om hun uitstoot te beperken. Maar wat is er gebeurd? In het eerste jaar, 2005, bedroeg de kooldioxide-uitstoot van 21 landen 44 miljoen ton minder dan de hoeveelheid CO2-emissievergunningen die de 21 regeringen in kwestie hadden toegewezen. Dat stimuleerde bedrijven in het geheel niet om de emissies omlaag te brengen. Verder was de kredietmarkt voor koolstof zeer onzeker. De prijs zakte van 31 euro per ton naar 8 euro per ton en steeg vervolgens weer tot 16 euro per ton. Ik ben het ermee eens dat we een goed functionerende kredietmarkt voor koolstof nodig hebben. Het bedrijfsleven dient zich aan onze regels te houden. Het gaat om geloofwaardigheid, zowel in praktijk als in theorie. Kunt u aangeven welke amendementen u in de richtlijn wilt voorstellen voordat de tweede periode van de nationale toewijzingsprogramma’s start?
Overigens heeft Ierland op 13 juli zijn nationale toewijzingsplan ingediend, maar mijn land kwam niet voor in het rijtje dat u opnoemde. Ik wil graag dat u nog even duidelijk vermeldt dat Ierland wat dit betreft aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Misschien hebben ze mij in mijn thuisland wel voorgelogen!
Dorette Corbey, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, mevrouw de minister, ik ben blij met dit debat. Ik ben ook blij om te horen dat het systeem van verhandelbare emissierechten in de ogen van de commissaris en de Raad goed werkt. Onze fractie heeft van harte meegewerkt aan de totstandkoming van deze richtlijn en daarom is het van belang dat een en ander goed werkt. Toch heb ik een aantal opmerkingen en net als mevrouw Doyle een aantal twijfels.
Allereerst is het jammer dat nu slechts negen landen hun plannen hebben ingediend. Het is goed om te weten dat de Commissie erachteraanzit, maar het is teleurstellend dat slechts negen landen hier op tijd mee zijn.
Ten tweede denk ik dat de toewijzingen van de lidstaten in de afgelopen periode te ruimhartig waren en daardoor heeft de richtlijn verhandelbare emissierechten te weinig effect gehad.
Een ander politiek bijzonder in het oogspringend probleem zijn de windfall profits die de elektriciteitsbedrijven gemaakt hebben. De elektriciteitsbedrijven hebben gratis rechten toegewezen gekregen en die hebben ze door kunnen verkopen aan de energie-intensieve industrie, maar ook aan consumenten en dat is natuurlijk onverteerbaar in een tijd waarin de winsten van de elektriciteitsbedrijven sowieso al toenemen.
Ik zou, commissaris, toch graag een volledige evaluatie zien van deze richtlijn en ik denk dat we ook de vraag moeten stellen, gelet op die ruimhartige toewijzing en op de windfall profits van de elektriciteitsbedrijven, of het niet veel beter is om over te stappen naar een veilingsysteem in plaats van het grandfathering-systeem dat we nu hebben.
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we wisten allemaal dat dit een leerproces zou zijn en dat het niet in een keer goed zou gaan en dat is in de praktijk ook gebleken! De geloofwaardigheid van de gehele regeling is in het geding omdat er meer rechten zijn afgegeven dan er emissies zijn. Nu zijn we echter in de tweede ronde aangekomen en moeten we lering uit onze ervaringen hebben getrokken.
Ik wil de commissaris bedanken voor het feit dat hij hier naartoe is gekomen en dat hij indirect de lidstaten heeft genoemd die zich niet hebben gehouden aan de termijn voor het indienen van de nationale toewijzingsplannen. We komen nergens als de lidstaten zich niet aan hun beloften houden. Ik hoop dat de minister deze kwestie zal agenderen voor de Milieuraad van 23 oktober. Nu de ministers op de televisie komen, verheug ik me erop om de verlegenheid te zien op de gezichten van degenen die hun plannen nog niet hebben ingediend, wanneer u hen een voor een aanwijst en hun vraagt waarom ze in gebreke zijn gebleven.
Maar al te vaak worden deze plannen te laat overgelegd en zijn ze onzorgvuldig opgesteld. De Commissie moet rechtvaardig maar ook streng zijn. Het Parlement verwacht dat u erop toeziet dat de nationale toewijzingsplannen stroken met de doelstellingen van de regeling voor emissiehandel. Veel lidstaten die volledig meewerken en hun plannen reeds hebben ingediend, steunen u en willen dat u gelijke concurrentievoorwaarden voor iedereen creëert waaraan niemand zich kan onttrekken.
Wat ze ook zeggen, veel lidstaten proberen onder de regeling voor emissiehandel uit te komen. Het is uw taak ervoor te zorgen dat alle nooduitgangen gesloten zijn.
Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als Groenen zitten we min of meer op dezelfde lijn als onze collega's. We zijn op een kritiek moment gekomen: het is uit met de bedrieglijke praktijken. Frankrijk, Polen en Duitsland hebben te veel emissierechten toegewezen en dat kan niet zo doorgaan. Ik zal mijn spreektijd echter gebruiken om een andere kwestie aan de orde te stellen, namelijk marktverstoring.
In het Duitse toewijzingsplan staat een speciale clausule voor RWE, dat voor vier jaar de rechten van een oude elektriciteitscentrale overneemt. Nieuwkomers op de markt zijn daarentegen volledig buiten de boot gevallen. De Duitse elektriciteitsmarkt wordt reeds volledig beheerst door vier bedrijven. Het tweede toewijzingsplan van Duitsland heeft een verborgen agenda: investeringen in gasgestookte elektriciteitscentrales worden in Duitsland niet toegestaan, omdat die vier grote ondernemingen daar juist zo bang voor zijn. Daarom moet het directoraat-generaal Concurrentie volledig bij de evaluatie worden betrokken.
U hebt nog een ander punt aangekaart: waarom doen we dit, om de uitstoot van CO2 duur te maken of in efficiënte technologie te investeren? Kijk eens naar de Poolse en Duitse toewijzingsplannen. Wat staat daarin? Aan een investering in Duitsland in een kolencentrale wordt voor veertien jaar aan emissierechten toegewezen. Er is helemaal geen prijsprikkel om van kolen op gas over te schakelen, de goedkoopste optie in Europa om de CO2-emissies te verminderen.
De Duitse en Poolse toewijzingsplannen zijn schandalig. Het hele systeem van prijsprikkels wordt erdoor buiten werking gesteld. Commissaris, er ligt momenteel een grote verantwoordelijkheid op uw schouders.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit debat over de handel in emissierechten is een belangrijk maar ook riskant onderdeel van het vraagstuk van het Protocol van Kyoto. Wij staan hier heel kritisch tegenover. Dit kan namelijk uitmonden in een eenvoudige koop/verkoop van verontreiniging, die bovendien nog ten koste zal gaan van de onder onderontwikkeling lijdende landen en naar wij hebben gehoord, zelfs inefficiënt zal zijn als het gaat om emissievermindering.
Daarom moeten wij zeer duidelijk zijn, zeer zeker aan de vooravond van de dertiende partijenconferentie over het klimaat, die - emblematisch genoeg - in Nairobi, in Afrika plaatsvindt. Wij mogen geen verontreinigingmarkt creëren, maar moeten een nieuwe milieuontwikkeling bevorderen door een samenwerkingsbeleid ten uitvoer te leggen dat de rijkste landen in staat stelt om met veel minder verontreiniging te produceren en de armste landen hulp biedt hun ontwikkeling via de toegang tot nieuwe milieutechnologie te bevorderen.
Dat is een substantieel verschil en ten aanzien daarvan moet Europa, dat deel zal nemen aan de conferentie van Nairobi, duidelijk zijn. Wij moeten de relatie tussen emissiehandel en bevordering van een echt, proactief samenwerkingsbeleid goed afwegen.
Peter Liese (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, geachte commissaris, klimaatverandering is een van de belangrijkste problemen waarmee politici zoals wijzelf worden geconfronteerd. Hoewel de handel in broeikasgasemissierechten bedoeld was als een van de voornaamste instrumenten om deze problemen op te lossen, moet worden gezegd dat de resultaten die er tot op heden mee zijn geboekt niet echt overtuigend zijn.
Het was de bedoeling dat de handel in broeikasgasemissierechten op 1 januari 2005 zou beginnen, maar in veel lidstaten is dit nog niet gebeurd. De nationale toewijzingsplannen – ook degene die door de Commissie zijn goedgekeurd in de eerste fase – waren niet echt ambitieus, en wat natuurlijk erg vervelend was voor de landen met betrekkelijk ambitieuze plannen, was dat de criteria volgens welke emissiecertificaten werden verstrekt, zeer verschillend waren. Zodoende kon bijvoorbeeld een staalfabriek of kalkfabriek in het ene land veel meer emissiecertificaten krijgen dan in een ander land. Deze ongelijkheid was niet alleen een gevolg van de door Kyoto voorgeschreven lastenverdeling, maar werd in sommige gevallen nog eens versterkt, wat natuurlijk leidde tot verstoring van de concurrentie.
Gedurende de besluitvorming over de handel in emissierechten in de medebeslissingsprocedure, pleitte het Parlement voor zeer heldere en precieze regels. De Commissie was destijds van mening dat dit helemaal niet nodig was omdat we met behulp van het mededingingsrecht zouden kunnen bijsturen en uitwassen zouden kunnen voorkomen. Ik krijg de indruk dat de Commissie de zaak nog eens goed onder de loep moet nemen om concurrentieverstoringen tussen de lidstaten en de ondernemingen binnen die lidstaten te voorkomen.
Wat de volgende fase betreft, mag het niet, zoals in de eerste fase, het doel zijn dat de emissiehandel min of meer functioneert. Nee, deze moet goed functioneren. Concurrentieverstoringen dienen zoveel mogelijk te worden vermeden, en we dienen de uitstoot van CO2 zoveel mogelijk te beperken, wil het Europees beleid geloofwaardig zijn.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Dimas heeft opgemerkt dat de nationale toewijzingsplannen door slechts negen zijn landen zijn ingediend – of door tien, indien Ierland dat eveneens heeft gedaan, zoals mevrouw Doyle beweert – en dat slechts zes daarvan dit eind juni hebben gedaan, zoals de bedoeling was. Wij lopen achter en dat is in dit geval zeer verontrustend, aangezien er de afgelopen jaren weer sprake is van toenemende emissies, met name in de oude lidstaten. Hoe kunnen de Commissie, de Europese Raad en het voorzitterschap van de Raad in deze kwestie druk uitoefenen, zodat resoluties niet alleen worden opgesteld maar ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd?
Het tweede punt dat ik wil aankaarten, heeft betrekking op de inhoud van deze nationale actieplannen. Ik zou graag willen weten hoe de Commissie en de Europese Raad kunnen garanderen dat de nationale actieplannen rigoureus zijn, dat onze lidstaten verplicht worden de eisen van het Kyoto-protocol na te leven en zich aan onze eigen wetten te houden en dat voorkomen wordt dat zij hun verplichtingen afkopen.
Rebecca Harms (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag nogmaals de aandacht vestigen op het toewijzingsplan dat Duitsland heeft gepresenteerd, en wel omdat Duitsland volgend jaar het voorzitterschap van zowel de EU-Raad als van de G8 op zich neemt, twee voorzitterschappen die van wezenlijk belang zijn wat betreft klimaatbescherming en energiebeleid. Duitsland is verantwoordelijk voor de voorbereidingen van de volgende belangrijke VN-top komend jaar – in 2007 – en in Heiligendamm zullen cruciale besluiten worden genomen.
Mijns inziens getuigt het toewijzingsplan dat Duitsland heeft ingediend, er niet bepaald van dat de Duitse regering gekwalificeerd is voor dergelijke taken. Integendeel, de wijze waarop de certificaten zijn toegewezen, doet nu al vermoeden dat diverse grote Duitse energiebedrijven de emissiehandel slechts weer zullen aangrijpen als excuus voor prijsverhogingen, zoals we het afgelopen jaar hebben kunnen zien.
Uit dit toewijzingsplan blijkt eveneens duidelijk dat Duitsland geen enkele prikkel wil geven om van kolen over te stappen op brandstoffen met minder kooldioxide. Dat is mijns inziens schandalig en in het licht van de huidige discussie over het klimaat absoluut niet te rechtvaardigen. Als de EU in de toekomst haar voortrekkersrol op het gebied van klimaatbescherming wil behouden, zoals ze verplicht is te doen, dan moet er bij Duitsland – dat immers de beslissende verantwoordelijkheid voor Kyoto en het post-Kyotoproces zal dragen – op worden aangedrongen zichzelf te corrigeren.
Evangelia Tzambazi (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik juich de verklaring van de Commissie over het handelssysteem voor broeikasgasemissies toe. De klimaatverandering heeft grote economische en sociale gevolgen. Bijgevolg moet men het verontreinigen duur maken.
Een punt dat de geloofwaardigheid van het systeem ten goede komt, is de emissieaangifte die elke onderneming bij de nationale autoriteit moet doen. Er zijn ondernemingen die door gespecialiseerde instanties geverifieerde aangiften doen, maar er worden ook niet-geverifieerde aangiften gedaan.
Daarom is het de verantwoordelijkheid van de Commissie om ervoor te zorgen dat de geloofwaardigheid van het handelssysteem wordt versterkt, en wij vragen de Commissie dan ook om de initiatieven te nemen die noodzakelijk zijn om het nieuwe systeem tegen dergelijke verstoringen te beschermen.
Met het oog op de evaluatie van de tweede reeks nationale plannen voor de periode 2008-2012 stel ik voor dat de Europese Commissie de noodzakelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de lidstaten te gul zijn met hun toewijzingen aan bepaalde ondernemingen.
Ik vraag de Commissie eveneens om toe te zien op de strikte toepassing van de voorziene methode opdat de emissiecoëfficiënten niet gelden voor alle verbrandingsinstallaties tezamen maar voor elke verbrandingseenheid apart.
Satu Hassi (Verts/ALE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het gaat hier om de geloofwaardigheid van het klimaatbeschermingsbeleid van de Europese Unie. Volgens de Deutsche Bank voldoen slechts vijf van de door de lidstaten gepubliceerde toewijzingen van emissierechten voor de komende periode aan de belangrijkste criteria. Wij weten allemaal dat wij ter bescherming van de aarde de grootste ontwikkelingslanden de komende jaren zover moeten krijgen dat zij hun uitstoot beperken. Hoe kunnen wij ons indenken dat ze dit doen als de Europese Unie zich niet aan haar eigen Kyotoverplichtingen houdt? Ook in de Verenigde Staten wordt gevolgd wat wij doen. Tot nu toe hebben de maatregelen van de Europese Unie de Amerikanen aangemoedigd die willen dat hun land ook mee gaat doen met de internationale klimaatbescherming, maar als wij onze Kyotoverplichtingen niet nakomen, is dat een steun in de rug voor de tegenstanders van klimaatbescherming in de Verenigde Staten en elders.
De Commissie moet nu vastberaden zijn en van de EU-lidstaten eisen dat zij de belangrijkste criteria van de handel in emissierechten eerbiedigen. Helaas is Finland een van de eerste lidstaten waar de regering al in de eerste fase van de emissiehandel haar hoofd heeft laten hangen naar de eisen van een vervuilende onderneming. Ik doe een beroep op de Commissie om niet toe te staan dat een dergelijke finlandisering zich verspreidt.
Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst mijn dank voor dit uitstekende debat, waarvan ik enkele punten namens de Raad van commentaar wil voorzien.
Wat de emissieniveaus betreft moeten er geen overhaaste conclusies worden getrokken op basis van maar één jaar, maar is er absoluut een evaluatieperiode van enkele jaren nodig. Bijvoorbeeld bij ons in Noord-Europa zijn de jaartemperaturen - of de winter nu koud of zacht is - en de toestand van de zeeën, meren en rivieren van zeer groot belang, niet alleen voor het energieverbruik, maar ook voor de energieproductie en op die manier ook voor de hoeveelheid uitstoot. Hierdoor kunnen de verschillen per jaar enorm groot zijn.
Zoals in dit debat is gezegd, maken de lidstaten momenteel toewijzingsplannen voor de volgende periode en naast de lidstaten wier voorstellen al bij de Commissie liggen, hebben een tiental andere landen hun plannen al gepubliceerd en bevinden die zich in de laatste fase van de behandeling ervan op nationaal niveau. De andere lidstaten zijn nog net niet zover, maar ik ben er zeer zeker van dat zij vooruitgang boeken. Men moet beseffen dat deze cijfers betrekking hebben op 27 Europese landen en niet slechts 25.
In dit debat is gezegd dat de regeling voor de handel in emissierechten gebreken vertoont en daarom is het van groot belang dat de Commissie nu het functioneren van deze regeling zeer grondig en vanuit verschillende invalshoeken evalueert. Wij verwachten de resultaten van de evaluatie van de Commissie later dit najaar en misschien al zeer spoedig. Wij zijn het er echter allemaal mee eens dat deze regeling ondanks haar gebreken absoluut noodzakelijk is en de kant moet opgaan van haar oorspronkelijke doel, namelijk het daadwerkelijk aansporen van de betrokken actoren om te investeren in koolstofvrije milieuvriendelijke technologie.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle sprekers bedanken voor hun bijdragen aan de discussie van deze middag. We zien dat zij zich grote zorgen maken over dit wereldwijde probleem en over de wijze waarop de Europese Unie daarop reageert.
Voordat ik verder ga, wil ik mevrouw Doyle geruststellen: de Commissie heeft deze discussie niet als een dekmantel gebruikt, om de eenvoudige reden dat het initiatief voor dit debat van het Parlement uitging en niet van ons. Het was dus geen vooropgezet plan onzerzijds. Wat betreft het feit dat ik niet heb vermeld dat Ierland een nationaal toewijzingsplan heeft ingediend, kan ik zeggen dat het wel in mijn papieren stond. Ik had het over tien lidstaten en ik dacht dat ik Ierland ook had genoemd, maar als u zegt dat dat niet zo is, geloof ik u op uw woord.
Wat betreft de evaluatie kan ik u melden dat ik momenteel bezig ben met de voorbereiding van een kwalitatief hoogstaande evaluatie van de regeling voor de handel in emissierechten, die bedoeld is om na te gaan welke verbeteringen er na 2012 moeten worden aangebracht. Dit kon niet eerder worden gedaan, omdat we tot 30 juni 2006 nog niet eens de werkelijke emissiegegevens hadden ontvangen. De uitstoot werd gemeld op 15 mei 2006, maar sommige landen stuurden de gegevens pas op 30 juni 2006. Hoe kunnen we een evaluatie verrichten voordat we over de uitstootgegevens beschikken?
In de komende weken zal het verslag over de evaluatie van de EU-regeling voor de handel in emissierechten worden vastgesteld. Daarna zal de Commissie, dit jaar nog, een groep van belanghebbenden in het leven roepen, die onder auspiciën van het Europees programma inzake klimaatverandering staat. Het doel daarvan is om het debat over evaluatie te intensiveren. Ik ben ervan overtuigd dat we het debat over de evaluatie vroegtijdig moeten aangaan om solide uitkomsten te krijgen. Daarom dienen tijdens de evaluatie de volgende punten met voorrang te worden behandeld: de harmonisering en uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn, verdere harmonisering en grotere voorspelbaarheid ten aanzien van de vastgestelde bovengrenzen en de toewijzing, inclusief aandacht voor het concurrentievermogen, een striktere naleving en handhaving van de regels en de koppeling met regelingen voor emissiehandel in derde landen en een grotere betrokkenheid van de ontwikkelingslanden.
De Commissie heeft reeds bevestigd dat zij van plan is de gevolgen die de luchtvaart voor de klimaatverandering heeft, aan te pakken via emissiehandel. Er zijn een aantal goede ideeën om de handel in emissierechten doeltreffender te maken, bijvoorbeeld door op de langere termijn meer zekerheid over de toewijzingen te verschaffen en de harmonisering op enkele punten te versterken.
We hebben meer tijd nodig om deze waardevolle ideeën te bespreken en verder te ontwikkelen. Daarom streef ik ernaar dat de Commissie in de loop van 2007 een wetgevingsvoorstel kan indienen.
Ik wil hier nog even kort reageren op de bezorgdheid die is geuit over elektriciteitsbedrijven die uitzonderlijk hoge winsten (windfall profits) maken doordat zij toegewezen rechten doorverkopen, die zijzelf gratis hebben ontvangen. Enkele bedrijven hebben dat gedaan. De elektriciteitsprijs is gestegen, niet alleen vanwege de emissiehandel maar hoofdzakelijk vanwege hoge brandstofprijzen en vanwege het gebrek aan concurrentie in de elektriciteits- en gasmarkt, ofwel een gebrek aan liberalisering. Misschien is een veilingsysteem een oplossing, zoals een collega opperde, in combinatie met liberalisering. Dan kunnen we voorkomen dat elektriciteitsbedrijven windfall profits maken en dat de consument een hogere prijs voor elektriciteit betaalt. Volgens de richtlijn mag tijdens de tweede handelsperiode maximaal 10 procent van de rechten worden geveild. Dit is een van de punten die aan de orde zal komen tijdens de evaluatie van de richtlijn.
Terugkijkend kunnen we zeggen dat de infrastructuur voor de emissiehandel degelijk in elkaar zit en dat de markt voor emissierechten zich vrij goed ontwikkelt. In het eerste jaar dat de handel begon, 2005, werden, althans volgens gegevens van de Wereldbank, 320 miljoen rechten van meer dan 6 miljoen euro via tussenpersonen verhandeld. Niemand kan dus beweren dat de emissiehandel gefaald heeft.
In 2006 is het maandelijkse handelsvolume gestaag gestegen, waarbij in een drukke maand 80 tot 100 miljoen rechten werden verhandeld. Enkele georganiseerde beurzen in heel Europa bieden een platform voor de verhandeling van rechten en daarnaast zijn enkele andere tussenpersonen zoals makelaars op de markt actief.
Ik wil graag enkele woorden wijden aan het feit dat er te veel rechten zijn toegewezen aan installaties die onder de regeling voor de emissiehandel vallen. Feit is dat ongeveer 3 procent meer rechten zijn toegewezen dan er emissies waren. Daarvoor zijn diverse redenen aan te voeren. Een ervan kan zijn dat bedrijven voor hun installaties de regeling voor uitstootbeperking hebben toegepast en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn nagekomen en dat zij hun emissies op de meest voor de hand liggende en gemakkelijkste manier hebben teruggebracht door bijvoorbeeld de energie-efficiëntie te verbeteren of andere eenvoudige maatregelen te treffen. In Duitsland is de uitstoot van kooldioxide uit installaties sterk afgenomen. Een andere reden is mogelijk de zeer zachte winter die we in 2005 hadden waardoor de verwarmingskosten beperkt bleven. De belangrijkste reden is misschien wel dat de bedrijven die aan de regeling meedoen, te optimistisch waren over hun groei en hun uitstoot te hoog inschatten, terwijl de lidstaten de door hen aangeleverde cijfers klakkeloos accepteerden.
Tijdens de tweede periode hebben we alle lidstaten echter duidelijk gemaakt dat de twaalf in de richtlijn bedoelde criteria moeten worden nageleefd. Dat geldt met name voor de landen die niet hebben beloofd hun individuele quotadoelen te halen. Als men zich daaraan houdt, zal dat helpen de algemene doelstelling voor de Europese Unie te verwezenlijken. Ook moeten de emissies van dit moment volledig worden meegeteld.
Als het gaat om de nationale toewijzingsplannen zal ik ten opzichte van de lidstaten streng doch rechtvaardig zijn en ik ben erg gelukkig met de steun die wij blijkens uw bijdragen van vandaag voor deze aanpak ontvangen.
Het is nu allereerst aan de regeringen om plannen bij de Commissie in te dienen. Die plannen moeten ervoor zorgen dat de regeling voor emissiehandel van de Europese Unie een bijdrage levert aan de verwezenlijking van onze quotadoelen. Tegelijkertijd dienen alle belanghebbenden mee te helpen om de regeling van de EU te verbeteren en uit te breiden om zo een wereldwijde koolstofmarkt te creëren die de uitstootvermindering kan bewerkstelligen die voor de aanpak van de klimaatverandering noodzakelijk is.
Ik wil u bedanken voor het interessante debat met bemoedigende en belangrijke bijdragen en voor uw niet-aflatende steun voor de strijd tegen de opwarming van de aarde en tegen de dreiging waarmee toekomstige generaties zullen worden geconfronteerd.
De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0325/2006).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter. Vraag nr. 39 van Manuel Medina Ortega (H-0601/06):
Betreft: Toename van illegale immigratie
Welke maatregelen wil de Commissie in het vooruitzicht van de uitbreiding van de EU met nieuwe Midden- en Oost-Europese landen met moeilijk te bewaken grenzen voorstellen om te voorkomen dat deze bijkomende uitbreidingen de toegang van illegale immigranten uit derde landen tot de Europese Unie vergemakkelijken?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Zoals u weet moeten nieuwe lidstaten bij toetreding een strenge grenscontrole hebben. Wat betreft het opheffen van de controle aan de binnengrenzen worden de nieuwe lidstaten beoordeeld door deskundigen van de lidstaten en van de Commissie. Daarbij wordt onder andere gekeken of zij voldoen aan de hoge Schengen-normen voor de controle aan de buitengrenzen.
In januari 2006 werd een begin gemaakt met de beoordeling van het niet aan het SIS (Schengen-informatiesysteem) gerelateerde acquis van de nieuwe lidstaten. In december zal voor het eerst aan de Raad verslag worden uitgebracht over hun voorbereidingen op dit vlak. Ik zal de rapportage aan de ministers verzorgen.
Als het gaat om illegale immigratie heeft de Commissie een aantal toekomstige prioriteiten vermeld in een mededeling die zoals u weet op 19 juli is aangenomen. Daarin wordt onderzocht hoe de buitengrenzen verder kunnen worden beveiligd, bijvoorbeeld via het op inlichtingen gebaseerd beheer van “e-grenzen”. Ook wordt daarin gesproken over de mogelijkheid een geautomatiseerd inreis-uitreissysteem tot stand te brengen, over de afgifte van regularisaties en over de noodzaak om iets te doen aan het probleem dat illegale onderdanen uit derde landen in de EU aan het werk zijn.
Daarnaast wil ik er nog even op wijzen dat de Commissie in juli een voorstel heeft goedgekeurd over de instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle grensinterventieteams. Dankzij dit mechanisme zal de solidariteit tussen de lidstaten en de Gemeenschap worden vergroot en kunnen lidstaten die bij de controle van hun buitengrenzen op enorme obstakels stuiten, tijdelijk gebruik maken van de deskundigheid en het personeel van de grenswachten van andere lidstaten.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de gebeurtenissen van de afgelopen dagen lijken aan te tonen dat de Europese Unie niet is voorbereid op grote stromen immigranten uit gebieden die in de nabijheid van Unie liggen. Ik wijs u erop dat de Europese Unie met de toetreding van Bulgarije en Roemenië volgend jaar een nieuwe zeegrens krijgt die in de Zwarte Zee ligt, dat landen als Oekraïne, Moldavië, Rusland, Georgië, Armenië en Turkije aan de Zwarte Zee liggen en dat we met deze zeegrens een toegangspoort voor heel Azië creëren.
Voorziet de Europese Commissie voor de Zwarte Zee de instelling van een mechanisme dat vergelijkbaar is met het mechanisme dat ze is begonnen op te zetten voor de Atlantische Oceaan, om te voorkomen dat er een stroom immigranten vanuit het Aziatische continent de Europese Unie binnenkomt?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik kan de vraagsteller antwoorden dat een van de prioriteiten waaraan wij met het Fins voorzitterschap werken, juist een voorstel betreft voor een geïntegreerd Europees model voor de bewaking van de zeegrenzen. Dit voorstel zal voor eind december worden ingediend en in oktober aan een eerste evaluatie worden onderworpen.
Wij weten heel goed dat zeegrenzen heel anders zijn dan landgrenzen of luchthavengrenzen, en dus ligt het voor de hand dat ook de Zwarte Zee een van de gebieden is waaraan wij aandacht zullen schenken.
Ik kan de geachte afgevaardigde alleen zeggen dat ik gisteren opnieuw een ontmoeting heb gehad met de minister van Binnenlandse Zaken van Bulgarije. Ik heb hem nogmaals duidelijk gemaakt dat Bulgarije en Roemenië zich op adequate wijze moeten voorbereiden op een krachtige Europese bijdrage aan de controle op een uitermate gevoelige grens.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Het staat buiten kijf dat de illegale immigratie een halt moet worden toegeroepen. Uit het voorbeeld van de heer Medina Ortega blijkt echter duidelijk dat er in zijn land sprake is van praktijken waarbij de nationale regering door de zogenaamde legalisering van illegale immigranten feitelijk het verkeerde signaal afgeeft. Ziet de Commissie hier mogelijkheden en is ze van plan aan te geven dat er aan dit soort maatregelen, ten gevolge waarvan deze illegale immigranten immers ook hun weg naar andere lidstaten binnen de Europese Unie vinden, een einde moet worden gemaakt?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (FR) U snijdt hier een onderwerp aan dat hoge prioriteit geniet. Ik ben diverse keren in de gelegenheid geweest om te zeggen dat het enorme probleem van de legalisering op grote schaal het beginsel van solidariteit tussen de lidstaten dreigde te ondermijnen. Wij hebben deze kwestie al zo’n veertien maanden geleden voor het eerst aangekaart in de Raad.
We hebben destijds besloten dat over elke nationale maatregel tot legalisering van illegale immigranten vooraf overleg op Europees niveau moest plaatsvinden, opdat het roulerend voorzitterschap en de Europese Commissie zich kunnen uitspreken over het effect van een dergelijke legaliseringmaatregel op de andere lidstaten. Ook op dit vlak hebben we het over het solidariteitsbeginsel gehad. We hebben een document goedgekeurd. Hoewel dit nog niet officieel van kracht is, heeft het wel de status van politieke beslissing. Ik verzoek elke EU-lidstaat die dergelijke legaliseringmaatregelen overweegt dan ook om zich te houden aan deze verplichting tot voorafgaand overleg, en wel zodanig dat de andere lidstaten maatregelen kunnen treffen om rekening te houden met het effect van een eventuele legalisering op grote schaal.
James Hugh Allister (NI). – (EN) Commissaris, in Bulgarije is de afgelopen jaren op enorme schaal het burgerschap verleend aan immigranten uit Moldavië, Oekraïne, Rusland en andere landen. Welke realistische stappen worden genomen om deze vorm van immigratie “bij volmacht” die via Bulgarije en Roemenië loopt, te beheersen?
De meeste lidstaten hebben na de uitbreiding in 2004 geen evenredig aantal immigranten opgenomen. Is het dan niet volkomen gerechtvaardigd dat bijvoorbeeld mijn land, het Verenigd Koninkrijk, weigert zijn open-deurbeleid op Roemenië en Bulgarije toe te passen?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit is ongetwijfeld een zeer delicaat vraagstuk en ik kan bevestigen dat ik dit ook recentelijk nog, in mijn persoonlijke gesprekken met de regeringsautoriteiten in zowel Bulgarije als Roemenië, aan de orde heb gesteld.
De antwoorden zijn geruststellend, aangezien beide kandidaat-landen, die op het punt staan om toe te treden, zich rekenschap geven van de gevolgen die een dubbele nationaliteit zou hebben voor de andere lidstaten van de Europese Unie. Zij hebben ons echter ook gewezen op een probleem waar de Europese Unie zich mee bezig moet houden. Er zijn namelijk landen, zoals Oekraïne en Moldavië, die met klem aandringen op een nieuw visumfaciliteringsstelsel voor tijdelijke binnenkomst op het grondgebied van de Europese Unie. Als wij deze dringende verzoeken om een visumverstrekkingssysteem voor Oekraïne en Moldavië niet serieus in overweging nemen, zullen de burgers van die landen natuurlijk hun toevlucht nemen tot dergelijke gevaarlijke trucjes.
Wat dan het vrij verkeer van werknemers betreft, wordt zoals bekend in de toetredingsverdragen van Roemenië en Bulgarije verwezen naar de mogelijkheid om de overgangsperiode voor het vrij verkeer van werknemers naar de andere landen van de Europese Unie te verlengen.
De stelling van de Europese Commissie met betrekking tot de tien in 2004 toegetreden lidstaten is dat er geen enkel gevaar bestaat voor een invasie van werknemers, en daarom hebben wij een mededeling gepubliceerd.
Als deze twee nieuwe lidstaten - naar ik persoonlijk hoop - begin volgend jaar toetreden, zullen zij aan beperkingen onderworpen zijn. Dat is ook begrijpelijk, want zij zijn de nieuwe lidstaten van de tweede uitbreidingsronde.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 40 van Johan van Hecke (H-0613/06):
Betreft: De Amerikaanse olievoorraden
De Amerikaanse voorraden voor ruwe olie stegen in de week die eindigde op 16 juni met 1,4 miljoen vaten tot 347,1 miljoen vaten. De Amerikaanse oliereserves bevinden zich nu op het hoogste peil sinds mei 1998.
Werd deze kwestie van opvallend hoge oliereserves van de VS besproken op de jaarlijkse EU-VS top in Wenen? Bestaat de mogelijkheid dat de VS de grote reserves houdt om op die manier de prijs voor olie kunstmatig hoog te houden, met alle negatieve gevolgen voor de Europese economie? Hoeveel bedraagt de export van Amerikaanse ruwe olie naar de EU?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Het is waar dat de reserves van ruwe olie en aardolieproducten van de Verenigde Staten onlangs tot recordhoogte zijn gestegen. Normaal gesproken mogen groeiende reserves van ruwe olie of aardolieproducten in enig verbruikend land de wereldolieprijs echter niet opdrijven.
Het is duidelijk dat deskundigen op basis van statistische gegevens geloven dat de prijzen van olie en olieproducten sterker dalen naarmate de reserves in de belangrijkste verbruikende landen toenemen. Dat komt omdat de risicopremie een belangrijk onderdeel van de olieprijs op de wereldmarkten vormt. Deze risicopremie wordt door de marktdeelnemers in de prijs verdisconteerd op grond van de beoordeling van diverse risicofactoren. Behalve politieke overwegingen is een primaire risicofactor dat in geval van onvoldoende voorraden en reserves een onderbreking van de toevoer waarschijnlijk is. Daarom wordt het risico in de ogen van de overgrote meerderheid van de spelers op de mondiale oliemarkten kleiner, wanneer belangrijke verbruikende landen als de Verenigde Staten comfortabele reserves of zelfs een recordvoorraad aan ruwe olie of aardolieproducten in huis hebben.
Tegen deze achtergrond was het niet nodig de reserves van ruwe olie en aardolieproducten van de VS op de jaarlijkse EU-VS-Top aan de orde te stellen.
De afgelopen drie jaar heeft de Verenigde Staten verwaarloosbare hoeveelheden aan ruwe olie naar de Europese Unie uitgevoerd, minder dan één miljoen ton per jaar. Dat is minder dan 0,2 procent van de totale invoer van ruwe olie in de EU. Overigens is de VS zelf in hoge en toenemende mate afhankelijk van de invoer van ruwe olie.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Plannen voor betaalbare auto’s die op waterstof rijden, liggen in feite al jaren in de kast. Enkele fabrikanten kunnen nu ook hybride auto’s aanbieden tegen dezelfde prijs als gewone auto’s. Welke concrete maatregelen neemt de EU om dergelijke alternatieven te stimuleren, zodat wij minder afhankelijk zijn van het Amerikaanse beleid ten aanzien van aardolie en van de aardolieproducerende landen?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) Het is waar dat gezien de situatie met de olieprijzen, een aantal initiatieven is bestudeerd, en is opgenomen in het vijf-puntenplan dat door commissaris Piebalgs sinds september 2005 is gepresenteerd. Deze initiatieven zijn verder uitgewerkt in het Groenboek over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en veilige energie.
De Commissie stelt zich ten doel de afhankelijkheid van de EU van geïmporteerde olie geleidelijk terug te dringen, enerzijds door energie-efficiëntie, anderzijds door vervanging van olie door andere energiebronnen, onder andere biomassa en andere hernieuwbare energie. De Commissie richt zich ook op het versterken van de dialoog tussen producent en consument met de olieproducerende landen, om nieuw onderzoek en nieuwe ontwikkelingen te stimuleren en zo tegemoet te komen aan de toenemende wereldwijde vraag. De Commissie stimuleert transparantie en voorspelbaarheid van de oliemarkt, en een goede voorbereiding op noodsituaties, vooral door te waarborgen dat lidstaten de reservevoorraden aanhouden overeenkomstig de hierop van toepassing zijnde EU-wetgeving.
Het is belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat al dit beleid – het beleid voor het gebruik van brandstof voor auto’s, biomassa en alle andere zojuist genoemde maatregelen – vooral vrucht zal afwerpen op de middellange tot lange termijn, en niet in de onmiddellijke toekomst.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Een van onze doelstellingen is uiteraard om de Europese Unie onafhankelijker te maken wat betreft de energievoorziening, en er bestaat geen twijfel over dat uitwijken naar alternatieve, hernieuwbare vormen van energie een belangrijke maatregel is om dat te bereiken.
Welke specifieke vormen van hernieuwbare energie zullen de komende tijd doelgericht worden gestimuleerd door middel van maatregelen, en in welke mate? Kunt u daar ook cijfers van geven?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) In het plan van commissaris Piebalgs wordt een aantal vormen genoemd, dus ik wil op dit moment geen uitspraken doen over prioriteiten of anderszins. Biobrandstof is één van de prioriteiten in de Europese Unie. Het is aan de orde geweest in de Commissie en de Raad, evenals andere alternatieve energiebronnen zoals windenergie en zonne-energie. Gezien het feit dat ik geen expert ben op dit terrein, kan ik u niet meer beloven dan een gedetailleerder, schriftelijk antwoord in deze kwestie van mijn collega.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 41 van Karl-Heinz Florenz (H-0639/06):
Betreft: Classificatie van passief roken als kankerverwekkend bij de mens
In zijn resolutie van 23.2.2006 over het Europese actieplan milieu en gezondheid 2004-2010 moedigt het Parlement de Commissie aan in haar voornemen tabaksrook in het milieu zo spoedig mogelijk in te delen als kankerverwekkende stof van categorie I. In het informele overleg dat directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming tot 14 juni heeft gevoerd over rookvrije beleidsmaatregelen op EU-niveau, wordt hier echter niet naar verwezen.
Heeft de Commissie maatregelen genomen om passief roken als kankerverwekkend bij de mens aan te merken? Zo nee, waarom niet?
Is de Commissie voornemens gevolg te geven aan de aanbeveling in het ASPECT-rapport en via passief roken ingeademde tabaksrook te classificeren als kankerverwekkend agens? Zo nee, waarom niet?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) Ik wil de heer Florenz graag bedanken, want steeds als hij over dit onderwerp vragen stelt, ondersteunt hij ons beleid.
Het is waar dat naar schatting 25 procent van alle gevallen van kanker in de Europese Unie kunnen worden toegeschreven aan roken. De Wereldgezondheidsorganisatie, de regeringen van Finland en Duitsland en overheidsinstanties in de Verenigde Staten hebben tabaksrook in het milieu geclassificeerd als kankerverwekkende stof. Zoals ik al vele malen in het verleden tegen het Parlement heb gezegd, actie ondernemen om te komen tot een rookvrij Europa is een van mijn belangrijkste prioriteiten. De Commissie neemt zich voor om vóór het einde van het jaar 2006 een document te publiceren over rookvrije ruimten, waarin de aanpak van passief roken zal worden besproken.
Het is waar dat in het informele overleg van het directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming geen melding wordt gemaakt van tabaksrook in het milieu als kankerverwekkende stof, en wel in de eerste plaats omdat het overleg een voorlopig en informeel karakter had, en bovendien was bedoeld om de mening te peilen van geselecteerde spelers. We hechten echter zeer veel waarde aan de mening van het Parlement dat classificatie van tabaksrook als kankerverwekkende stof aanbevelenswaard is.
Het probleem is een juridisch en geen politiek probleem, omdat we het met elkaar eens zijn. De Europese wetgeving vertoont leemten, waarvan ik twee aspecten wil belichten. In de eerste plaats is er het probleem dat de bestaande wetgeving in de Europese Unie op het terrein van gevaarlijke producten en stoffen geen regels bevat met betrekking tot rook als zodanig, maar alleen met betrekking tot producten die op de markt worden gebracht. De wetgeving vertoont dus een leemte.
Tegelijkertijd was de benadering vergelijkbaar met de wetgeving waarin de bescherming tegen kankerverwekkende stoffen op de werkvloer is geregeld. De wetgeving is in beide gevallen helaas alleen van toepassing op stoffen en preparaten die op de markt worden gebracht. Naar geest en letter van deze wetgeving wordt tabaksrook als zodanig niet beschouwd als een product.
We benaderen het probleem op twee manieren. Enerzijds zullen we in het overlegdocument dat we zullen opstellen over een rookvrij milieu, refereren aan de classificatie van tabaksrook in het milieu als kankerverwekkende stof – vergelijkbaar met die van de WGO, de VS, Duitsland en Finland, zodat we de juiste informatie geven. Tegelijkertijd zullen we, omdat componenten en bestanddelen van rook al in Europese wetgeving zijn geclassificeerd als kankerverwekkende stof – bijvoorbeeld arseen, butadieen, benzeen, stikstofoxide en andere oxiden – daaraan eveneens refereren. Dat betekent dat we op dit moment vanuit juridisch standpunt niet kunnen zeggen dat rook een kankerverwekkende stof is, maar dat we wel kunnen zeggen dat tabaksrook in het milieu bestanddelen en stoffen bevat die kankerverwekkend zijn. Ik denk dat de boodschap vrij krachtig is. Dit kunnen we in de nabije toekomst al doen.
Tegelijkertijd en op lange termijn echter hopen we manieren te vinden en onderzoeken we de mogelijkheden om Europese wetgeving zo te gebruiken of aan te passen dat we rook kunnen classificeren als kankerverwekkende stof. Dat kan beide gebeuren door amendering van wetgeving te onderzoeken. Er is bovendien een voortdurend debat nu over herziening van de wetgeving voor kankerverwekkende stoffen op de werkvloer en misschien moeten we overwegen dat er ook bij te betrekken. Dat zou dan betrekking hebben op de werkvloer, maar het zou een eerste stap zijn.
Samenvattend zou ik willen zeggen dat wij alle mogelijke aspecten zullen presenteren in het binnenkort, nog voor het einde van het jaar te publiceren document. Ondertussen zullen we echter onderzoeken hoe we onze bestaande wetgeving kunnen verbeteren om ervoor te zorgen dat we ook de juridische mogelijkheid hebben om rook als zodanig te classificeren als kankerverwekkende stof.
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het licht van het feit dat er in Europa jaarlijks 10 000 mensen overlijden ten gevolge van passief roken, zult u begrijpen dat ik niet bepaald gelukkig ben met uw verklaring.
Uiteraard snap ik dat er mazen in de wet zijn, maar als ik het goed begrijp, is het uw taak deze mazen te dichten. Als ik erover nadenk hoe wij tijdens de BSE-crisis hebben gereageerd op vage vermoedens dat er risico’s bestonden, en het complete voedselbeleid binnen een à twee jaar op zijn kop hebben gezet, dan zouden wij toch werkelijk meer actie moeten ondernemen in deze kwestie, waarin wij daadwerkelijk over cijfers beschikken in de vorm van circa 10 000 slachtoffers per jaar.
Wij kunnen u mededelen dat mijn fractie hier absoluut iets aan wil doen en een initiatiefverslag in deze richting wil opstellen, om u te ondersteunen.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) Ik ben het volstrekt met u eens. Ik zou ook kunnen wijzen op de problemen die vandaag zijn gemeld in een rapport, ik geloof in de Britse pers, die passief roken veroorzaakt voor het ademhalingssysteem en de longen, en de ademhaling. We weten ook dat het hartklachten veroorzaakt.
Zoals zal blijken uit het document dat wij zullen presenteren is ons doel een rookvrij milieu in de Europese Unie. Al deze argumenten helpen ons in de goede richting. We zullen ernaar blijven streven dat doel te bereiken, maar ondertussen zullen we onderzoeken welke amendementen op wetgeving nodig zijn om zelf tot classificatie te kunnen komen. De lidstaten kunnen dit doen en andere internationale organisaties kunnen het doen, dus ik zie niet in waarom de Europese Unie niet evenzeer in staat zou zijn om dit te doen.
David Martin (PSE). - (EN) Commissaris, ik ben benieuwd of u deze week in de pers – het stond in ieder geval in de Britse pers – de plannen hebt gelezen van een Duitse ondernemer voor het opzetten van vluchten voor rokers tussen Europa en Azië.
Ten eerste, veroordeelt u dit, en ten tweede, is er iets in juridische zin dat de Commissie kan doen om dit tegen te houden?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) Ik ben bang van niet. Ik zou niet weten wie onder zulke omstandigheden zou willen vliegen. Ik heb een klein onderzoekje uitgevoerd. Ik heb rokers gevraagd of zij in een met rook gevuld vliegtuig zouden willen vliegen en het antwoord was “nee”.
Zoals u weet is er geen Gemeenschapswetgeving die het roken in vliegtuigen verbiedt. De besluitvorming daarover is een zaak van de lidstaten. Het zal dan ook tot de competentie van de lidstaten blijven behoren. Gezien de recente berichten uit Duistland over het stimuleren van een rookvrij milieu, heb ik goede hoop dat zij ernaar zullen kijken en dat speciale wetgeving in 2007 van kracht zal worden.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Wij willen allemaal niet leven in een wereld waarin alles verboden is, maar mijns inziens gaat het bij roken – en met name bij passief roken – om een fenomeen waarbij wij anderen door ons eigen handelen schade toebrengen. Europese hotels en restaurants hebben zich ertoe verplicht bepaalde zones binnen hun gelegenheden aan te wijzen als rookvrije zones, maar dat gebeurt slechts op vrijwillige basis. Zou u willen nadenken over een Europese regeling die bepaalt dat bepaalde zones rookvrij moeten zijn, waarbij dit ook daadwerkelijk wordt gecontroleerd, aangezien de controle niet overal even goed functioneert in de afzonderlijke lidstaten?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. - (EN) Ik weet zeker dat u weet dat ik daarover een mening heb, maar ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst van het raadplegingproces dat binnenkort van start zal gaan over een rookvrij milieu. Op basis daarvan zullen we onderzoeken wat de volgende stappen kunnen zijn op Europees niveau.
Ik vind het heel bemoedigend dat de ene lidstaat na de andere roken in openbare ruimten verbiedt. Litouwen en Slovenië hebben onlangs vergelijkbare maatregelen getroffen, terwijl Duitsland dat in de nabije toekomst zal doen. Voor de Europese Gemeenschap als geheel echter zal de Commissie de uitkomst afwachten van het raadplegingproces alvorens besluiten te nemen over de stappen die we kunnen ondernemen. Zoals ik ook heb gezegd tijdens de hoorzitting voor de commissies in het Parlement, zou mijn doel een rookvrij Europa zijn waarin alle burgers worden beschermd tegen passief meeroken, niet alleen die in sommige lidstaten.
Ik ben van mening dat alleen het van elkaar scheiden van rokers en niet-rokers niet voldoende bescherming biedt. Als we werkelijk willen dat iedereen er beter op wordt, moeten we ons richten op alomvattende verboden tot roken. Niettemin zie ik de bijdrage van het Parlement aan het raadplegingproces graag tegemoet.
Tweede deel
De Voorzitter. Vraag nr. 42 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0599/06):
Betreft: Maatregelen voor de leefbaarheid van kleine en middelgrote ondernemingen
In 2005 werden in de EU-15 140 000 bedrijven insolvent verklaard, waardoor 1,5 miljoen banen op de helling kwamen te staan. In hetzelfde jaar werd in Griekenland een stijging van maar liefst 54,55 procent ten opzichte van 2004 genoteerd wat failliet verklaarde kleine en middelgrote ondernemingen betreft. Welke dringende maatregelen denkt de Commissie in het licht van het bovenstaande te nemen om de kleine en middelgrote ondernemingen te redden?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik u erop wijzen dat de Commissie geen enkele directe bevoegdheid heeft ten aanzien van de wetgeving op het gebied van faillissementen. Dit is echter een zeer belangrijk gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen en daarom wil de Commissie hierin een bemiddelende rol spelen.
Wij hebben ervoor gezorgd dat beproefde procedures bekend zijn gemaakt en wij hebben er bij de lidstaten op aangedrongen deze in te voeren. Volgens de Commissie zijn haar activiteiten er voornamelijk op gericht te voorkomen dat bedrijven insolvent worden verklaard, en herstructureringen te stimuleren in plaats van ondernemingen te beëindigen. Wij zetten ons in voor ondernemingsvriendelijke bepalingen voor niet-frauduleuze bedrijven die insolvent zijn verklaard, en tenslotte houden wij ons bezig met de vraag hoe bedrijven ondersteund kunnen worden als ze een nieuwe start maken en om ze dus een tweede kans geven.
In het Europees Handvest voor kleine bedrijven wordt gewezen op het feit dat sommige bedrijven insolvent worden verklaard, hoewel ze verantwoordelijke initiatieven hebben genomen en risico's zijn aangegaan. Daarom moeten de nationale insolventiewetten in het kader van beproefde procedures worden herzien. Hiertoe zijn diverse maatregelen genomen. Begin 2001 is er in Noordwijk een seminar gehouden over het mislukken van bedrijven. De belangrijkste onderwerpen waren het verbeteren van de wetgeving op het gebied van faillissementen en het voorkomen van faillissementen. Halverwege 2002 is de studie “Bankruptcy and a Fresh Start” gepubliceerd waarin gegevens inzake wettelijke en sociale gevolgen van faillissementen zijn opgenomen.
Dit onderzoek vormde de basis voor het Best Procedure Project “Herstructurering, faillissement en nieuwe start” van de Commissie van 2003 waarin twee vragen centraal stonden: in hoeverre vormt het nationale insolventierecht een belemmering voor het voortbestaan van een onderneming en een nieuwe start en wat zijn de gevolgen van de smet van een mislukking voor de vooruitzichten op succes als een mislukt bedrijf een nieuwe start maakt en op het ondernemerschap in het algemeen?
De resultaten van dit project zijn in een verslag gepresenteerd dat bedoeld was om de trend van het Europees beleid te ondersteunen in de richting van een wijziging van het wettelijk raamwerk op het gebied van insolventiewetgeving. De belangrijkste aanbevelingen en benchmarks reikten van het benadrukken van de zin van externe advisering bij het voorkomen van faillissementen, de betekenis van actuele en betrouwbare insolventiewetten voor het bevorderen van bemiddeling en herstructureringen, tot de betekenis van een duidelijk onderscheid tussen frauduleuze en niet-frauduleuze faillissementen, waarbij in het verslag tevens de diverse relevante wettelijke gevolgen werden uiteengezet. Het verslag heeft er inderdaad toe bijgedragen dat er binnen Europa in versterkte mate inspanningen worden verricht om de insolventiewetgeving te hervormen.
In antwoord op een aantal stellingnamen in het Groenboek “Ondernemerschap in Europa” heeft de Commissie in 2004 het actieplan voor ondernemersinitiatieven uitgebreid met een prioritaire maatregel inzake bedrijfsinsolventies met drie specifieke doelstellingen.
De eerste doelstelling was om er bij de lidstaten op aan te dringen de aanbevelingen van de deskundigengroep inzake “herstructurering, faillissement en nieuwe start” te implementeren. De tweede doelstelling was dat er meer begrip zou komen voor het mislukken van bedrijven en de derde was het bevorderen van preventieve maatregelen voor ondernemingen die zich in de gevarenzone bevonden.
Met betrekking tot de doelstellingen 2 en 3 ontwikkelt de Commissie op dit moment in het kader van het meerjarenproject “Stigma van mislukking en instrumenten voor een vroegtijdige opsporing” een informatiekit en zelfbeoordelingtests voor ondernemers om tijdig, wanneer de vooruitzichten op hulp nog goed zijn, de risicofactoren voor hun bedrijf te herkennen.
Op 28 maart 2006 heeft de Commissie in Brussel een conferentie inzake “Insolventie en een nieuwe start” georganiseerd, waarin de mogelijkheden om faillissementen te voorkomen ter sprake kwamen, evenals het bestrijden van het stigma van mislukte bedrijven en het bevorderen van een nieuwe start van niet-frauduleuze bedrijven die insolvent zijn verklaard.
Er zijn positieve tekenen dat er op nationaal niveau naar deze prioriteiten wordt gehandeld. De nationale hervormingsprogramma’s voor 2005 in het kader van de Lissabon-strategie, die door circa eenderde van de lidstaten – waaronder overigens ook Griekenland – zijn ingediend, bevatten namelijk ook plannen voor de hervorming van het nationale insolventierecht.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank voor het volledige antwoord en de details met betrekking tot het optreden van de Commissie en de Raad.
Ik wilde vragen of de internationale verplichtingen van de Europese Unie misschien ertoe bijdragen dat ondernemers insolvent worden en plotseling falen.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Zoals ik reeds heb opgemerkt, hebben wij op Europees niveau geen bevoegdheden om deze kwestie aan te pakken. Wij kunnen derhalve geen maatregelen nemen, niet in wetgevend opzicht en ook niet in internationaal verband. Het enige wat wij kunnen doen, is dat wat ik u heb toegelicht, namelijk door middel van samenwerking, coördinatie en het uitwisselen van ervaringen in de lidstaten ervoor zorgen dat er betere wettelijke randvoorwaarden worden geschapen. Zoals ik u reeds heb gezegd, is dit in een aantal landen al gebeurd, terwijl andere landen nog middenin in dit proces zitten en in een aantal van hen de situatie nog niet tot tevredenheid stemt.
Ik kan u op dit moment vertellen dat wij bijzondere aandacht aan dit onderwerp zullen besteden tijdens de voorbereiding van het volgende jaarlijks verslag inzake de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie, waarbij wij ons voornamelijk zullen richten op de landen waarin de insolventiewetgeving nog steeds een belemmering voor groei en werkgelegenheid vormt.
Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Ik moet beginnen met het uitspreken van mijn bewondering voor het feit dat de Commissie erin is geslaagd antwoord te geven op gedetailleerde en moeilijke vragen over het MKB in Griekenland.
Het beste wat we kunnen doen voor het midden- en kleinbedrijf is het liberaliseren van markten, en in het bijzonder het implementeren van de vier reeds bestaande, elementaire vrijheden. Mijn vraag is, kunt u ons vandaag toezeggen dat u de druk zult weerstaan die op ons wordt uitgeoefend door veel, vooral Duitse, vakverenigingen om de dienstenrichtlijn, die toch mag gelden als een fraai compromis tussen de Raad, de Commissie en het Parlement, nog verder uit te kleden?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Hoewel ik moeilijk de samenhang tussen de vraag van de afgevaardigde en de kwestie van de insolventiewetgeving, waarover wij hier debatteren, kan ontdekken, kan ik toch een antwoord geven. De Commissie is vastbesloten alles te doen wat binnen haar macht ligt om ervoor te zorgen dat de dienstenrichtlijn wordt aangenomen in overeenstemming met het compromis dat in het Europees Parlement is bereikt.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, als grote bedrijven failliet gaan, gebeurt het vaak dat de rekeningen van kleine bedrijven niet worden voldaan. Kunt u zich in een dergelijk geval voorstellen dat het Europees Investeringsfonds – in ieder geval voor een bepaalde periode – betaling zou kunnen garanderen of een eigen vermogen vervangende lening ter beschikking zou kunnen stellen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) U zult begrijpen dat deze vraag onderzocht moet worden, daar een antwoord mijnerzijds bindend zou zijn voor instellingen waarvoor ik niet direct verantwoordelijk ben. Ik wil echter wel in het algemeen opmerken dat de instrumenten die ons ter beschikking staan om de gevolgen van een plotselinge structurele verandering te verzachten, mijns inziens inderdaad ook in dergelijke gevallen kunnen worden toegepast. Ik zou mij in afzonderlijke gevallen derhalve absoluut de toepassing van creatieve financiële instrumenten kunnen voorstellen, maar deze zouden echt van geval tot geval beoordeeld moeten worden.
Ook hier hebben wij te maken met het probleem dat Europese wetgeving niet mogelijk is binnen het kader zoals dat er nu is.
De Voorzitter. Vraag nr. 43 van Jan Andersson (H-0626/06):
Betreft: Industriebeleid
Ik ben voorstander van een geïntegreerd Europees industriebeleid, maar ben ook van mening dat dit in de gepresenteerde vorm te eenzijdig op de vergroting van het concurrentievermogen is gericht. Natuurlijk is dit vermogen belangrijk opdat de industrie zich kan ontwikkelen, maar het zou toe te juichen zijn geweest als er meer aandacht naar de werkgelegenheidsaspecten was uitgegaan.
Op welke wijze zal de Commissie het werkgelegenheidsbeleid in het geïntegreerde industriebeleid opnemen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) In een geglobaliseerde wereld is het concurrentievermogen van de Europese industrie van cruciaal belang voor groei en werkgelegenheid. De voorstellen voor een modern industriebeleid, die de Commissie heeft gepresenteerd, zijn er met name op gericht niet alleen het werkgelegenheidspotentieel binnen de Europese industrie volledig te benutten, maar tevens nog verder uit te breiden.
Er bestaat dus een heel direct verband tussen het werkgelegenheidsbeleid en het industriebeleid. Ik dank u voor het stellen van deze vraag, daar ik nu in de gelegenheid ben uit te leggen dat het industriebeleid waar ik voor sta – en de Commissie met mij – geen beleid is waarmee de belangen van de shareholder value worden behartigd; integendeel, dit beleid is erop gericht hoogwaardige arbeidsplaatsen binnen de Europese industriële sector op de lange termijn veilig te stellen.
Het belangrijkste doel van het beleid dat ik voorsta, is dat er voldoende en hoogwaardige arbeidsplaatsen voor de mensen ter beschikking staan. In tegenstelling tot wat er vroeger in Europa werd gedacht, zijn wij er vandaag de dag meer dan ooit van overtuigd dat wij dit doel niet kunnen bereiken zonder een sterke industriële basis in Europa, dat wil zeggen zonder een industrie die sterk, productief en concurrerend is.
Ik wil uw aandacht eveneens vestigen op een aantal deelaspecten van ons beleid, die in het bijzonder te maken hebben met het verband tussen het industriebeleid en het werkgelegenheidsbeleid. Ik noem hier met name het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering dat – op voorstel van de Commissie – inmiddels is opgericht. De middelen die daarin zijn voorzien, zijn in de eerste plaats immers bedoeld om de werknemers die getroffen worden door een snelle structurele verandering, te helpen zich verder te kwalificeren of een nieuwe baan te vinden.
Ik wil benadrukken dat de Commissie op dit moment werkt aan een beleid dat erop gericht is het tekort aan vaardigheden in Europa op te heffen, de inhoud van werk te verbeteren en de mogelijkheden wat betreft werkgelegenheid in vele sectoren uit te bouwen, met name binnen de informatie- en communicatietechnologie, de machinebouw, de textiel- en leerindustrie en diverse branches binnen de grondstoffen- en de verwerkende industrie.
De Europese Unie levert eveneens een bijdrage aan het beter functioneren van arbeidsrelaties en bevordert bijzonder nadrukkelijk de sociale verantwoordelijkheid van de ondernemingen. Uw vraag geeft mij tevens de mogelijkheid om de Europese ondernemingen duidelijk te maken dat het nooit het enige doel van een onderneming mag zijn om hoge winsten te behalen, daar Europese ondernemingen altijd een sociale functie moeten vervullen; ze hebben een verantwoordelijkheid ten opzichte van de maatschappij en deze verantwoordelijkheid heeft voornamelijk betrekking op de arbeidsplaatsen die ze beschikbaar stellen.
U ziet, als wij ons industriebeleid volledig los van het werkgelegenheidsbeleid beschouwen, zouden wij daar een bijzonder kunstmatig onderscheid tussen moeten maken. Dat kan wellicht in een enkele zin worden samengevat: modern industriebeleid in Europa vormt een zeer wezenlijke en onmisbare bijdrage aan een verbetering van de mogelijkheden op het gebied van werkgelegenheid.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Hartelijk dank voor uw verstandige antwoord. Ook ik zie geen enkele tegenstrijdigheid tussen mededingingsbeleid en werkgelegenheidsbeleid. Ik denk alleen dat we in de toekomst wellicht meer de nadruk moeten leggen op werkgelegenheidsbeleid. Een krachtig industriebeleid in Europa is belangrijk als we de werkgelegenheid willen handhaven. Met het oog op de demografische ontwikkeling is het, om jonge mensen aan te trekken, echter ook belangrijk dat banen in de industriesector van hoogwaardige kwaliteit zijn en dat er aandacht is voor zaken als ontwikkeling van vaardigheden. En met het oog op de mededinging mag het niet moeilijk zijn om nieuwe werknemers aan te werven. Gezien de demografische trend is het heel belangrijk dat dat probleem wordt opgelost.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Ik kan de afgevaardigde hierop slechts zeggen dat ik het volledig met hem eens ben: dat is precies wat de Commissie probeert te doen en ik leid uit uw vraag af dat er een grotere behoefte aan informatie en communicatie bestaat.
Ik heb de indruk dat wellicht nog niet iedereen in Europa weet wat feitelijk de wezenlijke inhoud van onze strategie is en daarom wil ik herhalen dat de fundamentele strategie die deze Commissie volgt, een strategie voor groei en werkgelegenheid is. Daar gaat het in de eerste plaats om; dat is het wezenlijke doel. Naast vele andere instrumenten die wij ter beschikking hebben staan, is het industriebeleid een instrument dat wij toepassen om de doelstelling van groei en werkgelegenheid te realiseren.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Ik ben erg blij met de reacties van de commissaris, maar ik wil ik ook graag vragen of hij het met mij eens is dat meer flexibiliteit, met name bij de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn, goed zou zijn voor de werkgelegenheid en concurrentie, en of hij persoonlijk voorop zou willen gaan om dat te stimuleren.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Zoals u zult weten, speel ik hierin geen leidende rol en wil ik mij op geen enkele wijze bemoeien met de bevoegdheden van mijn collega’s, zoals zij zich ook niet met mijn zaken bemoeien. In antwoord hierop kan ik slechts met alle terughoudendheid zeggen dat in er alle documenten van de Commissie die betrekking hebben op de noodzaak tot hervormingen in Europa, steeds op wordt gewezen dat – in ieder geval op een aantal gebieden en in een aantal lidstaten – de arbeidsmarkten te star, te weinig flexibel zijn en dat meer flexibiliteit op de arbeidsmarkten – hoewel dat in ieder geval afzonderlijk steeds zeer nauwkeurig beschreven moet worden – inderdaad tot meer ondernemersinitiatieven, tot een grotere bereidheid om risico’s te nemen, en uiteindelijk tot meer werkgelegenheid zou leiden.
In principe kan ik uw vraag dus met “ja” beantwoorden. Flexibele arbeidsmarkten zijn in de 21e eeuw een noodzakelijke component van het antwoord op de structurele problemen waarmee wij te kampen hebben.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Als we op dit moment naar de werkgelegenheidsstatistieken kijken, dan kunnen we zonder meer constateren dat de primaire en de secundaire sector – dat wil zeggen, de landbouw en de industrie – en ook de dienstensector enorm achteruit gaan in alle ontwikkelde industrielanden.
Mijns inziens ligt de toekomst bij de dienstensector en als de Commissie beweert dat ze een strategie voor werkgelegenheid en groei voert, zou het dan niet zinvoller zijn om daar meer de aandacht op te vestigen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Wij zouden hier een zeer interessant debat over kunnen gaan voeren, maar mijn antwoord hierop is een duidelijk “nee”. Het zal u wellicht verbazen dat ik hier zo duidelijk op kan antwoorden. Het is fundamenteel onjuist om te denken dat een beleid kan worden gevoerd waarin de dienstensector wordt bevoordeeld ten opzichte van de industriële sector. De dienstensector kan in werkelijkheid überhaupt niet ontwikkeld worden zonder een sterke industrie – een sterke verwerkende industrie – die deze diensten afneemt.
Als we kijken naar de economische realiteit in lidstaten waar de dienstensector een bijzonder groot aandeel heeft, dan zien we dat een groot deel van de activiteiten van de dienstensector is uitbesteed door de industrie, maar in wezen nog steeds hetzelfde is als voorheen. Ons argument is daarom dat het onmogelijk is om de dienstensector zonder een sterke en efficiënte industriële basis zoveel uit te breiden als noodzakelijk is om het werkgelegenheidsprobleem langs deze weg alleen op te lossen. Mijns inziens moeten wij beide zaken in een nauw verband met elkaar beschouwen.
De Voorzitter. Vraag nr. 44 van Seán Ó Neachtain (H-0638/06):
Betreft: Vermindering van bureaucratische rompslomp voor kleine bedrijven in Europa
Kan de Europese Commissie meedelen welke maatregelen zij in 2005 en 2006 tot op heden heeft ingevoerd om de bureaucratische rompslomp waar kleine bedrijven in de Europese Unie mee te maken hebben, te doen afnemen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Ik moet toegeven, mevrouw de Voorzitter, dat ik een probleem heb met deze vraag, aangezien de omvang van de activiteiten en initiatieven van de Commissie met name de afgelopen tijd zo groot is, dat ik veel tijd nodig zou hebben om een toelichting te geven op alles wat wij op dit moment aan het doen zijn. Om die reden zal ik u nu een korte samenvatting geven, waarmee ik ook de Voorzitter tijd zal besparen.
Het verminderen van bureaucratie, het reduceren van administratieve kosten voor kleine en middelgrote ondernemingen, onder andere door middel van een verhoging van de kwaliteit van onze wetgeving, is een van de grote politieke projecten van deze Commissie. Dat is waar deze Commissie voor staat.
Wij hebben een werkelijk fundamentele verandering doorgevoerd. Op dit moment wordt de gehele Europese wetgeving – en hiermee bedoel ik werkelijk wet voor wet, bepaling voor bepaling – systematisch door ons gescreend, om te kijken of deze kan worden vereenvoudigd, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, en of deze eisen bevat die een belemmering voor kleine en middelgrote ondernemingen vormen.
De Commissie heeft het beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals u weet, in het middelpunt van ons economisch denken geplaatst, waar het thuishoort. Zij vormen immers de cruciale kracht binnen Europa, en niet de grote ondernemingen, en wat zij nodig hebben is meer vrijheid en meer eigen verantwoording. Zij hebben een omgeving nodig waarin zij zich kunnen ontwikkelen.
Wij zijn er vast van overtuigd dat het project “Vermindering van de bureaucratie en betere wetgeving” een horizontale taak binnen de gehele Commissie vormt, een taak waaraan alle directoraten-generaal deelnemen en die er op zeer beslissende wijze toe zal bijdragen dat de rol van de kleine en middelgrote ondernemingen wordt verstevigd en dat meer mensen ertoe worden aangezet zelf een bedrijf op te zetten, zelf een risico aan te gaan en daarmee banen te scheppen voor andere mensen.
Mevrouw de Voorzitter, in verband met de tijd wil ik voorstellen om de uitgebreide versie van mijn antwoord, waarin al deze initiatieven afzonderlijk worden toegelicht, beschikbaar te stellen aan de afgevaardigde. Ik ben eveneens bereid mogelijke verdere vereiste informatie ter beschikking te stellen.
Seán Ó Neachtain (UEN). - (EN) Ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord en ook al heeft hij gezegd dat hij meer tijd nodig heeft om alle maatregelen bij elkaar te brengen, toch vind ik zijn antwoord bemoedigend.
Commissaris, is het niet zo dat de doelstellingen van de Lissabonagenda bij lange na niet gehaald worden, en dat we nog steeds een achterstand hebben bij het nemen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de coördinatie en de vooruitgang van ondernemingen in het MKB in het licht van die doelstellingen van de Lissabonagenda die we oorspronkelijk hebben afgesproken?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Zo scherp zou ik het nu niet meer willen stellen. Vorig jaar zou ik exact hetzelfde hebben gezegd als de afgevaardigde. In de tussentijd is de Lissabonstrategie – het groei- en werkgelegenheidsbeleid, waarover ik zojuist heb gesproken – die in het voorjaar van vorig jaar was aangenomen, echter volledig herzien. Zonder vooruit te willen lopen op het verslag dat de Commissie aan het eind van het jaar zal presenteren, kan ik mijns inziens één ding wel zeggen en wel dat er inderdaad positieve effecten merkbaar zijn. Die zijn zichtbaar in het beleid van de lidstaten en zelfs in de Europese economie.
Ik weet niet of u vandaag hetzelfde gevoel had als ik, toen u de krant las, maar voor het eerst in lange tijd staan er berichten in dat de groei van de productie in Europa en de economische groei in het algemeen de Japanse en Amerikaanse groei hebben ingehaald. Wij groeien nu weer sneller dan onze Amerikaanse en Japanse concurrenten. Dat betekent dat de kloof kleiner begint te worden en ik hoop dat deze trend zich voort zal zetten.
Dit is slechts een eerste teken, maar het stemt mij hoopvol en is voor mij een signaal dat wij op de goede weg zijn.
James Hugh Allister (NI). - (EN) Commissaris, ik wil niet onvriendelijk zijn, maar is het niet juist om te zeggen dat de Commissie de reputatie heeft veel te beloven als het om het uitbannen van bureaucratie gaat, maar daar weinig van terecht brengt? Het is in feite niet zonder betekenis dat u ons weliswaar een schriftelijke opsomming belooft van een aantal voorbeelden, maar dat u vandaag in uw uitgebreide antwoord niet in staat bent gebleken ook maar één enkel voorbeeld te noemen van het werkelijk wegnemen van bureaucratie. Daar waar mijn kiezers vandaan komen, is de ervaring van ondernemers dat er geen einde komt aan alle bureaucratie. Ze raken meer en meer verstrikt in omstandigheden die hun concurrerend vermogen ernstig schaden.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Helaas moet ik de afgevaardigde tegenspreken, aangezien exact het tegenovergestelde het geval is.
Wij hebben in de betrekkelijk korte periode nadat dit initiatief is gepresenteerd, meer bereikt dan ik mij ooit had kunnen voorstellen. Ten eerste hebben wij, zoals de afgevaardigde weet, in een eerste stap eenderde van de gehele hangende wetgeving ingetrokken zonder dat er iets voor in de plaats is gekomen. Ten tweede hebben wij de wetgevingsmethoden volledig gewijzigd en een verplichte volledige effectbeoordeling ingevoerd, waardoor de kwaliteit van de huidige wetgeving al aanzienlijk wordt verbeterd. Dat moet u toch merken hier in het Parlement, wanneer u over de voorstellen discussieert die de Commissie presenteert!
Ten derde is het vereenvoudigingprogramma in volle gang. Helaas moet ik opmerken dat de Commissie in dit geval enigszins sneller is dan de andere instellingen. Ik sta altijd open voor kritiek, maar ik zou hier beter tegen kunnen als het tempo waarin de Raad en het Parlement besluiten nemen ten aanzien van de vereenvoudingvoorstellen die de Commissie reeds aan de andere instellingen heeft voorgelegd, even hoog zou zijn als waarmee de Commissie ze heeft gepresenteerd.
David Martin (PSE). - (EN) Zou de commissaris willen accepteren dat zijn eigen warme woorden over ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf geloofwaardiger zouden klinken als onze eigen onderzoeksbudgetten kleine bedrijven niet zouden discrimineren? Ik weet van een geval van twee bedrijven – het ene groot, het andere klein – die deelnemen aan hetzelfde programma, waarbij in het grote bedrijf bij afloop van het programma een audit wordt uitgevoerd, terwijl het de subsidie op voorhand krijgt, en in het kleine bedrijf jaarlijks audits moeten worden uitgevoerd, op eigen kosten, terwijl het de subsidie achteraf krijgt uitbetaald. Is de commissaris niet ook van mening dat dit precies het omgekeerde is van wat onze prioriteiten zouden moeten zijn?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Ik kan deze vraag niet beantwoorden zonder op de hoogte te zijn van dit specifieke geval. Ik zou u willen verzoeken de betreffende documentatie beschikbaar te stellen aan mij of aan een van de andere leden van de Commissie – ik weet uiteraard niet binnen wiens bevoegdheid dit gebeurd zou zijn – en dan zal dit worden onderzocht. De Commissie voert in ieder geval geen beleid waarin kleine ondernemingen worden gediscrimineerd ten opzichte van grote ondernemingen. Exact het tegenovergestelde is juist het geval.
De eisen aan kleine en middelgrote ondernemingen bij de aanbesteding van opdrachten en projecten zijn aanzienlijk lager dan de eisen die aan grote ondernemingen worden gesteld. Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen ook met hogere percentages worden gesteund dan grote ondernemingen. Ik ben uiterst verbaasd over hetgeen de afgevaardigde als een voorbeeld uit de praktijk aanvoert. Dit kan geen regel zijn – het moet hier om een afzonderlijk geval gaan – en ik zou hier graag naar willen kijken. Ik wil hem verzoeken ons de betreffende informatie beschikbaar te stellen.
De Voorzitter. Vraag nr. 45 zal schriftelijk worden be antwoord.
Vraag nr. 46 van Paulo Casaca (H-0597/06):
Betreft: Cijfers over de voorjaarsjacht in Malta
Sinds de toetreding van Malta tot de EU in 2004 hebben duizenden Europese burgers onthutst gereageerd op het besluit van de Maltese regering om voorjaarsjacht toe te staan. Leden van het EP dringen er al een tijd bij de Commissie op aan de voorjaarsjacht in Malta te verbieden omdat de ontheffing onverenigbaar is met de vogelrichtlijn (richtlijn 79/409/EEG(1)). In haar antwoord op vraag E-1318/06 van juni 2006 geeft de Commissie aan dat ze sterk twijfelt aan de bewering van Malta dat de jachtmogelijkheden in de herfst minimaal waren en dat de ontheffing in de lente daarom gerechtvaardigd was. De Commissie heeft de Maltese autoriteiten aangespoord aanvullende statistieken in te dienen om deze bewering te staven.
Kan de Commissie aangeven of zij inmiddels (bevredigende) aanvullende statistieken heeft ontvangen en of zij - mocht dit niet het geval zijn - verwacht een besluit te gaan nemen over de verenigbaarheid van de ontheffing voor de voorjaarsjacht met de richtlijn, teneinde het dossier te kunnen sluiten?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Volgens de vogelrichtlijn is de jacht in het voorjaar algemeen gesproken verboden. Deze is alleen toegestaan onder bepaalde omstandigheden; de belangrijkste daarvan is een gebrek aan tevredenstellende, alternatieve oplossingen.
Tot nu toe waren de lidstaten die om dit soort afwijkingen hadden gevraagd, niet in staat om te bewijzen dat er geen andere tevredenstellende oplossingen waren, zoals jacht in het najaar.
De jacht in het voorjaar is verboden omdat wilde vogels in het voorjaar naar hun broedplaatsen trekken. Na met grote moeilijkheden de winter te hebben overleefd, trekken ze naar de plaats waar hun soort zich voortplant. Dat is de fundamentele reden om de jacht op wilde vogels in deze tijd niet toe te staan.
Wat meer in het bijzonder Malta betreft, hebben wij de Maltese regering reeds in de herfst van 2004 gevraagd om gegevens over de bejaagde vogels in de periode 2004. De autoriteiten van Malta hebben ons de gegevens verschaft met betrekking tot het voorjaarsjachtseizoen in 2004.
De Commissie heeft deze gegevens nauwkeurig bestudeerd om te kunnen beoordelen of het verzoek om een afwijking gemotiveerd was, of er met andere woorden geen andere tevredenstellende oplossing bestond in de vorm van jacht in andere jaargetijden. Wij zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat niet aan de voorwaarden is voldaan. Aangezien er veel kwartels en tortelduiven zijn in het najaar en hun aantal niet ver verwijderd is van dat van de bejaagde vogels in het voorjaar, zijn wij, ook rekening houdend met de arresten van het Hof van Justitie, tot de conclusie gekomen dat er wel degelijk een andere tevredenstellende oplossing bestaat en dat bijgevolg geen afwijking mag worden toegestaan.
Na deze vaststelling heeft de Commissie in juni 2006 een inbreukprocedure ingesteld tegen Malta wegens overtreding van de vogelrichtlijn, omdat Malta de voorjaarsjacht op deze twee vogelsoorten heeft toegestaan.
Ik moet erop wijzen dat soortgelijke inbreukprocedures zijn ingesteld tegen andere lidstaten die deze afwijking hebben toegepast zonder dat ze aan de noodzakelijke voorwaarden voldeden. Het Hof heeft die landen, zoals recentelijk Spanje en Finland, ook om die reden veroordeeld.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, naar aanleiding van het antwoord van de commissaris zou ik willen vragen of hij niet van mening is dat het een grove fout is een dergelijk besluit louter te baseren op statistieken die de jagers zelf verzameld hebben en of een meer realistische kijk van de Commissie op de werkelijkheid niet beter zou zijn gezien de berichten in de Maltese pers en de opinies onder de vogelaars.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Ik weet dat er twijfel bestaat over de gegevens die ons zijn overhandigd door de Maltese autoriteiten, maar zelfs op grond van deze gegevens hebben wij geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het verbod op de jacht in het voorjaar, en wij zijn dan ook een inbreukprocedure gestart. Wat kunnen we nog meer doen? We willen iedereen laten zien dat het ons ernst is met het invoeren en afdwingen van de vogelrichtlijn, waarin die regeling staat. Zouden we een ander signaal afgeven, dan zouden veel andere landen denken dat we het minder nauw nemen met de vogelrichtlijn, en zouden zij ook een ontheffing vragen. Daarom zijn we de inbreukprocedure gestart en wachten we af of de Maltese autoriteiten zich zullen schikken en de jacht in het voorjaar zullen verbieden.
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, commissaris, wij hebben het nu over 2004, maar ik lees in de Maltese pers dat er ook behoorlijk is gejaagd op trekvogels in het voorjaar van 2005 en het voorjaar van 2006 en dat er behoorlijk wat vogels zijn neergeschoten.
Kan u mij meedelen of de Maltese autoriteiten al een uitzonderingsrapport over die voorjaarsjacht 2005 aan de Commissie hebben toegestuurd, wat hun plicht is? Ik denk dat dit had moeten gebeuren tegen juni dit jaar. Is dit gebeurd? Zo ja, kan u zeggen wat er ongeveer in het rapport staat, wat de redenen zijn voor de uitzondering? Zo neen, wanneer verwacht u dat rapport?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Er komt deze maand een bijeenkomst met de Maltese autoriteiten en vertegenwoordigers van het directoraat-generaal Milieu. Er zal worden gesproken over de verschillende kwesties, ook over het feit dat de Maltese autoriteiten blijven toestaan dat er in het voorjaar wordt gejaagd op tortelduiven en kwartels. Er zal worden gekeken naar manieren om de naleving van de vogelrichtlijn te garanderen.
Het rapport en de cijfers over 2005 moeten tegen het einde van dit jaar verschijnen.
De Voorzitter. Aangezien de volgende vragen over hetzelfde onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld.
Vraag nr. 47 van Caroline Lucas (H-0604/06):
Betreft: Onderzoek naar de vraag of dierenbescherming basis kan vormen voor EU-verbod op invoer van in het wild gevangen vogels
In oktober van het afgelopen jaar voerde de Commissie een EU-verbod in op de invoer van in het wild gevangen vogels. Dit besluit werd ingegeven door volksgezondheidsoverwegingen.
Deze handel dient echter ook te worden verboden omdat hij met het oog op de toekomst niet te handhaven is en een grote terugval van de populaties van een groot aantal in het wild levende vogels veroorzaakt. De EU importeert naar schatting twee miljoen vogels per jaar. De Commissie mag daarom gelukgewenst worden omdat ze sinds oktober geholpen heeft meer dan een miljoen vogels te sparen.
Gevraagd naar de gevolgen van deze handel voor het behoud van dieren gaf Commissaris Dimas de ministers van Milieuzaken in december 2005 de verzekering dat de Commissie vanuit deze invalshoek een onderzoek zou instellen.
De Commissie blijkt echter niet tot een dergelijk onderzoek te zijn overgegaan. Kan zij verklaren waarom hiermee niet is begonnen en kan zij zeggen wanneer de Commissie haar belofte wil nakomen?
Vraag nr. 48 van John Bowis (H-0674/06):
Betreft: Verbod op invoer van wilde vogels
Is de Commissie voornemens een diepgaand onderzoek in te stellen naar het effect van het tijdelijke verbod op de invoer van wilde vogels, met gebruikmaking van gegevens uit alle lidstaten? Illegale handel is moeilijk meetbaar, maar geschat wordt dat het hierbij gaat om enorme hoeveelheden beschermde in het wild gevangen vogels. Degenen die tegen een handelsverbod zijn, gebruiken vaak als argument dat een totaalverbod op de invoer van wilde vogels de handel ondergronds zou doen gaan en een toename zou veroorzaken van illegaal ingevoerde vogels. Voorlopige analyse van gegevens die zijn verzameld sinds oktober 2005 (toen het voorlopige verbod werd ingesteld) en zijn gepubliceerd in een nieuw rapport van de RSPCA/Eurogroup for Animal Welfare, leert echter juist dat de illegale handel is afgenomen en dat de geuite vrees niet gerechtvaardigd is.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Ik zal proberen te antwoorden op de twee aanverwante vragen met betrekking tot zowel de studie en het verbod op invoer van vogels als de gegevens van de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals. Wat de veterinaire en gezondheidsvoorschriften betreft heeft de Commissie in oktober 2005 heel snel efficiënte preventiemaatregelen genomen op grond van het huidig veterinair wetgevingskader.
Wij hadden het verbod op invoer van alle vogels al verlengd tot 31 mei 2006. Daarna werd dit opnieuw verlengd tot 31 december 2006 en hoogstwaarschijnlijk zal er, gezien de ontwikkelingen met betrekking tot het vraagstuk van de zich verspreidende vogelgriep, een nieuwe verlenging komen.
De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid gevraagd een advies uit te brengen over de gezondheidsvraagstukken en de leefomstandigheden van ingevoerde vogels, met uitzondering van pluimvee. Wij verwachten dit advies in oktober 2006.
Wat het behoud van de diversiteit en de bescherming van wilde vogels betreft, heeft de Commissie in januari 2006 - na de Raad van december 2005 - opdracht gegeven tot een studie naar de efficiëntie van de communautaire verordeningen met betrekking tot de handel in wilde dier- en plantensoorten.
Het fundamentele kader voor de beschermings- en handelsmaatregelen wordt gevormd door het CITES-Verdrag (Verdrag inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten), dat met de verordeningen betreffende de handel in in het wild levende dier- en plantensoorten is omgezet in de wetgeving van de Europese Unie. Tot nu toe was op grond van deze verordeningen invoer toegestaan, indien het beschermingsstelsel van de soorten niet in gevaar werd gebracht.
Verantwoordelijk voor de behandeling van de import van in het wild levende dier- en plantensoorten is het ter zake bevoegd wetenschappelijk comité van de Europese Unie, waarin de wetenschappelijke autoriteiten van alle lidstaten van de Europese Unie met elkaar samenwerken. Daar worden de noodzakelijke maatregelen genomen met betrekking tot de import van soorten als problemen worden vastgesteld, niet alleen bij vogels maar bij alle soorten.
De door ons bestelde studie zal het vraagstuk van de efficiëntie van deze verordeningen betreffende de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten in een brede optiek plaatsen en de klemtoon leggen op wilde vogels. De bevindingen van deze studie zullen naar verwacht medio 2007 ter beschikking staan.
Tijdens de voorbereiding van bovengenoemde studie zal natuurlijk rekening worden gehouden met de conclusies van het rapport van de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals en de Europese Groep voor de leefomstandigheden van dieren.
Caroline Lucas (Verts/ALE). - (EN) Ik dank u voor dat antwoord, commissaris. Ik ben blij dat het onderzoek eindelijk is gestart, ondanks het feit dat we nog zullen moeten wachten tot halverwege 2007, terwijl er voor het eerst om is gevraagd in december 2005. Dat lijkt nog erg ver weg, maar laten we hopen dat het wachten de moeite waard is.
Kunt u uitleggen waarom de EU nog steeds vogels invoert terwijl landen als bijvoorbeeld de Verenigde Staten op het standpunt staan dat het voortbestaan van die vogels niet is gegarandeerd? Al in 1992 heeft de Verenigde Staten een verbod op de handel ingevoerd voor alle vogels op de CITES-lijst, tenzij wetenschappelijk kan worden aangetoond dat hun voortbestaan daaronder niet heeft te lijden. Sinds 1992 is dat voor geen enkele soort aangetoond. Veel ontwikkelingslanden kennen ook een exportverbod voor die vogels. Hoe kan het dan dat de Verenigde Staten zo heel anders oordelen dan de EU als het gaat om de vraag of die vogels met uitsterven worden bedreigd?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) In de eerste plaats kan ik u zeggen dat de Verenigde Staten het Verdrag inzake biologische diversiteit niet hebben getekend. De VS hanteren afwijkende regels en een algemeen verbod, maar maken daarop wel uitzonderingen. Wij bereiken min of meer hetzelfde resultaat door per soort een oordeel te vellen. Niettemin zijn de gevolgen ongeveer gelijk omdat de Verenigde Staten te kampen hebben met veel illegale handel en wij ook. De Commissie zal een onderzoek instellen naar de handelwijze van de Verenigde Staten en wat daarvan de resultaten zijn. Aangezien de Verenigde Staten alle import verbieden, moeten we daar eerst naar kijken en in de eerste plaats proberen vast te stellen of dat algemene verbod de illegale handel doet toenemen. Dat weten we niet. Het onderzoek laat zien dat bij ons misschien minder illegale handel voorkomt, maar we weten niet wat er in de toekomst zal gebeuren. Als we een permanent verbod op de handel in vogels invoeren, zullen we ons moeten afvragen op welke manier en waarom ze anders worden behandeld dan alle andere diersoorten, bijvoorbeeld koralen en reptielen, omdat we een alomvattend beleid voeren. De Verenigde Staten benaderen dit op een andere wijze.
We willen ook graag in overweging nemen of een door de Verenigde Staten afgekondigd onbeperkt handelsverbod zou kunnen worden aangevochten door de exporterende landen, bijvoorbeeld binnen het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Dat zou ook een bedreiging kunnen vormen voor onze bestaande, verfijnde beperkende maatregelen, waarmee we als Europese Unie tijdelijke maatregelen kunnen nemen op basis van overleg met exporterende landen. Toch zullen we ook onderzoek doen naar een verbod met ontheffingen.
John Bowis (PPE-DE). - (EN) Wat de Verenigde Staten ook mogen doen in de zin van uitzonderingen, wij hebben een tijdelijk verbod waarvan is aangetoond dat het werkt als het gaat om het terugdringen van illegale handel, maar we hebben geen permanent verbod, terwijl wij in Europa de belangrijkste importeurs zijn van wilde vogels, met een aandeel van 93 procent – wat tot 2003 een aantal van een miljoen dieren betrof. 40 tot 70 procent van die dieren sterft voordat ze worden geëxporteerd, en nog veel meer sterven op weg naar Europa. Dan is het toch zeker tijd om het verbod permanent te maken, wereldwijd voorop te gaan en een voorbeeld te zijn voor landen als de Verenigde Staten en Australië?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Dit onderzoek heeft aangetoond dat het aantal inbeslagnemingen in de afgelopen tijd is afgenomen als gevolg van het verbod om gezondheidsredenen. Het is moeilijk de aantallen illegaal verhandelde dieren te meten, omdat die per definitie niet bekend zijn.
Het kan zijn dat het aantal in beslag genomen vogels in de Europese Unie in de afgelopen tijd is afgenomen dankzij het huidige tijdelijke verbod op alle invoer. Er zijn geen vogels aangemeld voor invoer, omdat dat onmiddellijk en automatisch zou zijn geweigerd. Het is vooral zorgwekkend dat er nog steeds vogels illegaal worden verhandeld en in beslag genomen in de lidstaten. Ze worden geïmporteerd en geïntroduceerd zonder enige veterinaire controle. Nogmaals, we zullen zien wat het onderzoek ons zal leren en of een verbod met ontheffingen een betere oplossing zou zijn dan het huidige systeem, onderzoek per diersoort van geval tot geval. We staan alleen import van die vogelsoorten toe die niet met uitsterven worden bedreigd.
John Purvis (PPE-DE). - (EN) De commissaris heeft aangegeven dat hij bezorgd is over vogels die met uitsterven worden bedreigd. Hij is er zich ongetwijfeld van bewust dat ik, en een van mijn kiezers, hem een aantal malen heeft geschreven over het geval van een legitieme importeur van vogels uit de Verenigde Staten, die zijn handel verliest als gevolg van dit verbod – een verbod om gezondheidsredenen op de handel in kippen, dat niet relevant is voor deze specifieke wilde vogels in de Verenigde Staten. De handel daarin is legitiem en legaal en vormt geen gevaar voor de gezondheid.
Waarom legt de commissaris deze draconische maatregel op aan kleine bedrijven in Europa?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Dat is een vraag aan mijn collega, de heer Kyprianou. Het voor de hand liggende antwoord is echter vogelgriep en het verbod dat we hebben ingesteld om gezondheidsredenen. Dat is een tijdelijk verbod. Het zal moeten duren tot eind december, en wellicht tot in het volgende jaar, afhankelijk van de ontwikkelingen met betrekking tot de vogelgriep.
In dit bijzondere geval volgen de Verenigde Staten een ander beleid, al is het resultaat misschien hetzelfde. Zij hanteren een verbod met uitzonderingen, terwijl wij invoer kunnen toestaan, te beoordelen van geval tot geval.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Ik vraag mij af, commissaris, of u ooit hebt overwogen de bewijslast om te draaien. Mijn vraag is dat ons huidige systeem voor regulering van de handel in wilde vogels vereist dat wordt aangetoond dat handel schadelijk is voor de populatie in het wild, voordat die handel kan worden opgeschort. Waarom kunnen we niet eerst vaststellen dat het voortbestaan van een wilde vogelsoort of een diersoort niet wordt bedreigd, alvorens handel mogelijk te maken? In feite zou dat moeten gelden voor alle diersoorten, niet alleen vogels. Bovendien is het zo dat de EU de handel in de eigen wilde vogels verbiedt in de vogelstand- en habitatrichtlijnen. Tegelijkertijd blijven we ons met deze handel hooghartig opstellen als het gaat om de biodiversiteit van minder ontwikkelde landen, zelfs al is er dan op dit moment een verbod. Is dat een acceptabele weg om te blijven volgen?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Internationale handel is van invloed op wereldwijde instandhouding van bepaalde vogelsoorten. Dergelijke soorten zouden kunnen worden voorgedragen voor opname op de lijst van het CITES-verdrag, afhankelijk van de bijlagen. De handel uit commercieel oogpunt wordt dan verboden en gereguleerd met een systeem van vergunningen en controles. Daarvoor bestaan procedures in de regelingen van CITES.
Soorten worden alleen op de lijsten opgenomen als is voldaan aan bepaalde criteria voor instandhouding en handel. Als aan die criteria was voldaan, zou de Commissie het opnemen op de lijsten steunen. Over het opnemen op de lijsten wordt in CITES gestemd, en het blijkt niet altijd mogelijk de vereiste meerderheid te behalen. We mogen niet vergeten dat we de wet moeten naleven en onze verplichtingen die voortvloeien uit het CITES-verdrag moeten nakomen, en we kunnen daarvan niet afwijken als er is gestemd. Er zijn ook exporterende landen bij betrokken en als wij met betrekking tot een bepaalde soort niet handelen in overeenstemming met de wet, kunnen we problemen tegemoet zien met betrekking tot andere soorten, bijvoorbeeld reptielen, koralen en andere dieren.
De Voorzitter. Vraag nr. 49 van Carlos Carnero González (H-0620/06):
Betreft: Aanmaning aan de regering van de autonome gemeenschap Madrid, inbreukprocedure in verband met de werkzaamheden voor de ondertunneling van de M-30
In april jl. heeft de Europese Commissie de regering van de autonome gemeenschap Madrid een aanmaning toegestuurd in het kader van een inbreukprocedure wegens niet-naleving van richtlijn 85/337/EEG(2) bij de werkzaamheden voor de ondertunneling van de M-30, naar aanleiding van het onderzoek dat de instelling op grond van mijn vraag P-0494/04(3) van februari 2004 had ingesteld. De regering van de autonome gemeenschap Madrid beschikte daarop over twee maanden om de Europese Commissie de gevraagde informatie te doen toekomen. Kan de Commissie meedelen of zij de genoemde informatie daadwerkelijk heeft ontvangen? Indien deze informatie niet tijdig is verstrekt, welke maatregelen wil de Commissie dan nemen? Indien wel, kan de Commissie dan meedelen wat de inhoud ervan is en hoe zij deze beoordeelt?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Het antwoord is denk ik heel eenvoudig. Ik zou met één zin kunnen zeggen dat de Commissie, naar aanleiding van de bouwwerkzaamheden aan de M30 ringweg in Madrid, een aanmaning heeft gestuurd wegens vermoedelijk gebrekkige toepassing door de Spaanse autoriteiten van de gewijzigde richtlijn betreffende de beoordeling van de milieueffecten van openbare en particuliere projecten.
Deze aanmaning werd op 10 april 2006 door de Commissie verstuurd, overeenkomstig artikel 226 van het Verdrag, en Spanje heeft op 13 juli 2006 een antwoord gestuurd. Dit antwoord van de Spaanse autoriteiten wordt momenteel onderzocht, en wij zullen dit onderzoek spoedig afsluiten.
Carlos Carnero González (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik hoop dat de Europese Commissie, gelet op het antwoord van de Spaanse bevoegde autoriteiten, snel een besluit zal nemen.
Ik wil de aandacht vestigen op het volgende: in de aanmaningsbrief van de Commissie wordt duidelijk gezegd dat in de visie van de Commissie de inhoud van richtlijn 85/337/EEG, die een milieueffectrapportage bij dit soort openbare werken verplicht stelt, niet is nageleefd. En omdat hij niet is nageleefd door degenen die deze openbare werken uitvoeren, zijn de belangen en de wettelijke rechten van de burgers van Madrid geschonden, ofwel de belangen en de rechten van de Europese burgers van de Spaanse hoofdstad Madrid.
De gemeente Madrid gaat echter dag en nacht door met de werkzaamheden, ondanks de waarschuwing van de Europese Commissie. Daarom is het absoluut noodzakelijk, gezien de antwoordbrief, dat dit besluit op zeer korte termijn wordt genomen. Zo niet, dan zullen deze rechten op vrijwel onomkeerbare wijze worden geschonden; dat moeten we proberen te voorkomen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EN) Ik zal het zo kort mogelijk houden. Ik wil graag zeggen dat de Commissie dit onderzoek heeft ingesteld na uw vraag over deze kwestie. Het project is dermate omvangrijk en complex dat er verscheidene malen informatie moest worden uitgewisseld tussen de Commissie en de Spaanse autoriteiten. Dit om alle benodigde feiten en juridische informatie te verzamelen opdat de Commissie de zaak op de juiste manier en naar behoren kon onderzoeken. Nu dienen we wellicht meer informatie te verwerven in verband met het op gang brengen van de procedures.
We kwamen tot de conclusie dat het project aan de ringweg M-30 niet was onderworpen aan een correcte effectbeoordeling conform richtlijn 85/337/EEG van de Raad over de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, met name met betrekking tot sommige subprojecten waarin het project aan de ringweg M-30 was onderverdeeld. Daarnaast heeft men ons geen beoordeling van de cumulatieve effecten van deze projecten doen toekomen. Dat is het hoofdprobleem. Het project was onderverdeeld in 19 subprojecten. Voor sommige subprojecten zijn er effectbeoordelingen, maar dit is niet voor alle subprojecten het geval, en er is geen algemene effectbeoordeling voor het project in zijn geheel. Dit beschouwen we als een inbreuk op de bepalingen van de richtlijn.
De Voorzitter. De vragen nrs. 50 en 51 zullen schriftelijk worden beantwoord. De vragen nrs. 52 en 53 worden niet behandeld omdat het onderwerpen betreft die reeds op de agenda van deze plenaire vergadering staan. De vragen nrs. 54 tot en met 58 zullen schriftelijk worden beantwoord.
De Voorzitter. Vraag nr. 59 van Bernd Posselt (H-0609/06):
Betreft: Christenen in Turkije
Hoe staat het momenteel met de rechtspositie van de niet-islamitische geloofsgemeenschappen in Turkije, vooral die van christenen en wat hun godsdienstvrijheid aangaat, alsook het recht op het oprichten van handelingsbekwame verenigingen, de bouw van gebedshuizen en gemeenschapscentra en de opleiding van jonge priesters? Meent de commissaris dat Turkije op het vlak van democratie en rechtsstaat in dit verband al volledig voldoet aan de criteria van Kopenhagen?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Op 20 juni 2006 heb ik met de Commissie buitenlandse zaken van gedachten gewisseld. Ik heb deze commissie deelgenoot gemaakt van de zorgen van de Commissie met betrekking tot het gebrek aan dynamiek op het vlak van politieke hervormingen in Turkije, voorlopig met betrekking tot bijvoorbeeld de kwestie die door de heer Posselt aan de orde is gesteld. De Commissie hoopte dat de opening van toetredingsonderhandelingen een concretere impuls voor het hervormingsproces zou opleveren. Wat betreft de problemen waar de islamitische en niet-islamitische religieuze minderheden mee te maken hebben, is er tot nog toe duidelijk niet veel vooruitgang geboekt.
In de praktijk blijven niet-islamitische religieuze gemeenschappen ernstige problemen ondervinden: ze hebben geen juridische rechtspersoonlijkheid, hebben te maken met beperkte eigendomsrechten en bemoeienis in het beheer van hun stichtingen, en mogen geen geestelijken opleiden. Daarnaast wil de Commissie vermelden dat de Alevitische gemeenschap problemen ondervindt met betrekking tot erkenning van gebedshuizen, vertegenwoordiging in relevante staatsorganen en in verplicht religieus onderwijs.
Bovendien zou de ontwerpwet inzake stichtingen, die thans – al veel te lang – in behandeling is bij het Turkse parlement, slechts een aantal van deze problemen aanpakken, namelijk het eigendomsregime voor sommige gemeenschappen, zij het niet allemaal. De Commissie heeft er bij de Turkse autoriteiten en de Turkse nationale assemblee herhaaldelijk op aangedrongen de ontwerpwet inzake stichtingen te wijzigen zodat deze in overeenstemming is met de relevante Europese normen.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Ik wil de commissaris hartelijk danken voor zijn goede antwoord! Ik wil echter nogmaals concreet vragen of hij van Turkije een antwoord heeft ontvangen en of Turkije enige uitspraken heeft gedaan over het tijdschema waarin het gepaste wettelijke regelingen wil treffen. Of is dat uitgesteld tot na de Turkse verkiezingen, of zelfs helemaal van de baan?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) We hebben deze kwestie besproken op het procedurele vlak. Toen ik bijvoorbeeld bijna een jaar geleden in Turkije was na de opening van de toetredingsonderhandelingen op 3 oktober 2005, hebben we met de desbetreffende commissie van de Turkse nationale assemblee op diepgaande wijze van gedachten gewisseld over de kwestie. Sindsdien hebben we deze kwestie verschillende malen aan de orde gesteld, onder meer de context van de associatieraad afgelopen lente. In onze ogen, en volgens de Turkse autoriteiten, zou dit deel moeten uitmaken van het zogenoemde negende hervormingspakket, dat als geheel nog altijd in behandeling is en per omgaande moet worden goedgekeurd door de Turkse nationale assemblee, en deels door de Turkse regering.
Dit is zeker een essentiële eerste vereiste voor toetreding tot de Europese Unie en we hebben zeer nadrukkelijk gesteld dat Turkije niet tot de Europese Unie kan toetreden zonder dit zeer fundamentele beginsel te respecteren.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Denkt u dat het mogelijk is het Europees Waarnemingscentrum in Wenen te gebruiken als basis voor een regelmatig toezicht op de situatie van de minderheden op religieus gebied en om onderzoeken daarnaar te laten uitvoeren?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) De heer Rübig brengt een zeer interessant idee naar voren. We gebruiken alle gegevens en analyses die instanties als de door hem genoemde instelling in Wenen ons ter beschikking stellen. Daarnaast maken we gebruik van gegevens van verschillende mensenrechtenorganisaties. Ik zal deze kwestie onderzoeken, maar voorzover ik weet, maken we reeds gebruik van analyses van deze instantie.
We gebruiken veel analyses en gegevens die ons ter beschikking worden gesteld door organen als de Raad van Europa en de OVSE, evenals door agentschappen en andere denktanks.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de commissaris, het is bekend dat de Theologische Faculteit van Chalki al jarenlang dicht is. Hebt u iets in die richting ondernomen, om ervoor te zorgen dat de Faculteit van Chalki weer kan functioneren? Het gevaar bestaat namelijk dat de Oecumenische Zetel van de Patriarch in de toekomst, wanneer de volgende Patriarch gekozen moet worden, geen mensen meer heeft.
Kunt u mij daar iets over zeggen?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Vrijheid van godsdienst en godsdienstoefening is een andere een belangrijke kwestie, die we verscheidene malen bij de Turkse regering hebben aangekaart. We verwachten niet alleen reflectie te zien, maar ook concrete actie om de hogeschool van Chalki te openen, die zeer belangrijk is voor deze specifieke religieuze gemeenschap.
De Voorzitter. Vraag nr. 60 van Sajjad Karim (H-0624/06):
Betreft: Isolement van Noord-Cyprus
In 2004 heeft de EU zich er plechtig toe verplicht de economische ontwikkeling en de Europese integratie in het noorden van Cyprus te ondersteunen. Een verkleining van de economische kloof tussen de twee delen zou ook leiden tot een vermindering van de herenigingskosten voor de Grieks-Cyprioten en van de Turks-Cypriotische afhankelijkheid van Turkije.
De toetreding van Turkije en de geschillenregeling door de VN moeten elkaar aanvullen en mogen elkaar niet doorkruisen. Kan de Commissie uiteenzetten wat de EU met het oog daarop doet op de volgende punten: engagement om volgens een vastgesteld tijdschema vooruitgang bij een handelsregeling te boeken, en deblokkering van hulpgelden voor Noord-Cyprus ten behoeve van de aanpassing aan het aquis communautaire, hervorming van de overheidsdienst, modernisering van de haven van Famagusta en financiering van een volkstelling in het noorden; invoering van een nieuw financieringsinstrument voor Noord-Cyprus en vestiging van een bijkantoor van de delegatie van de Commissie in het noorden om toezicht te houden op de verstrekking van middelen voor technische bijstand en aanpassing aan het aquis communautaire; herziening van de bestaande voorstellen inzake directe handel: opneming van Noord-Cyprus in de douane-unie van de EU met Turkije, wijziging van de regelgeving inzake de Groene Lijn en gezamenlijk beheer van de haven van Famagusta met de Turks-Cyprioten; zorgen voor eerlijke vertegenwoordiging van Turks-Cyprioten in de EU-instellingen?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Wat betreft de stappen die de Commissie genomen heeft met als doel het vergemakkelijken van de hereniging van het eiland en daarmee het beëindigen van het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap, kan ik u de volgende belangrijke activiteiten melden.
Ten eerste is de Commissie begonnen met het tenuitvoerleggen van de verordening van de Raad die een financieringsinstrument instelt om de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. Deze verordening is aangenomen onder het Oostenrijkse voorzitterschap, op 27 februari 2006. Ons programmateam dat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de verordening moet vanaf deze maand operationeel zijn. Het zal zich vestigen in een bijkantoor van het EU-programma in het noorden van Nicosia. De eerste projecten die ten uitvoer zullen worden gelegd, omvatten onder andere acties op het vlak van vast afval, energie, lokale infrastructuur, ondersteuning van het bedrijfsleven en andere zeer concrete maatregelen.
Daarnaast legt de Commissie binnen dit kader een programma voor institutionele opbouw ten uitvoer met behulp van het TAIEX, het Technical Assistance and Information Exchange Instrument. Dit om de Turks-Cypriotische gemeenschap te helpen zich voor te bereiden op de toekomstige toepassing van het acquis communautaire op dat deel van het eiland.
De voorgestelde verordening inzake rechtstreekse handel die de Commissie in 2004 voorlegde aan de Raad – ruim twee jaar geleden – ligt nog steeds bij de Raad. De Commissie steunt alle inspanningen van het Finse voorzitterschap om tot een spoedige goedkeuring van deze handelsverordening te komen, zodat de toezegging van de EU van april 2004 kan worden nagekomen. Wij zijn geenszins van plan het voorstel in te trekken en een herziene versie in te dienen. Wij zijn en blijven bereid om alle begeleidende maatregelen die de hereniging en economische ontwikkeling steunen en die voor beide gemeenschappen en alle partijen acceptabel zijn, goed te keuren en te vergemakkelijken, zodat we de zeer betreurenswaardige huidige impasse achter ons kunnen laten.
Het is een publiek geheim dat de begeleidende maatregelen zich voornamelijk richtten op de kwestie van de haven van Famagusta. In antwoord op de vraag van de heer Matsis, de teruggave van Varosha is in het verleden in verband gebracht met de door de VN geleide besprekingen over een alomvattend akkoord inzake het probleem-Cyprus. Daarom is het aan de betrokken partijen om te beslissen of deze kwestie binnen het kader van zo’n alomvattend akkoord gehouden wordt of dat het apart besproken wordt, ofwel dat een manier wordt gevonden waarop het in beide concepten kan worden opgenomen. Waar een wil is, is een weg. Wij verwachten nu van beide partijen dat zij de kwestie benaderen door zich minder te richten op onrecht uit het verleden en meer op toekomstige oplossingen. We verwachten van alle partijen een constructieve inzet. Het is de hoogste tijd om een eind te maken aan de verdeling en Cyprus te herenigen.
Sajjad Karim (ALDE). – (EN) Gisteravond heeft de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement een belangrijk verslag aangenomen, waarin er in het bijzonder bij Turkije op aangedrongen wordt “concrete stappen te ondernemen voor de normalisatie van bilaterale relaties met EU-lidstaat Cyprus”. Het verslag waarschuwt dat een gebrek aan vooruitgang “ernstige gevolgen zal hebben voor het onderhandelingsproces en het zelfs tot staan kan brengen”. Hoe denkt de commissaris over dit verslag en de waarschijnlijkheid dat een gebrek aan vooruitgang de onderhandelingen tot staan kan brengen? Is de commissaris het ermee eens dat wat het Europees Parlement betreft er, gezien het feit dat Turkofoben elk excuus aangrijpen om het toetredingsproces te belemmeren, nog steeds een aantal schadelijke vooroordelen bestaat over Turkije?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Ik ben ingelicht over de resultaten van de stemming binnen de Commissie buitenlandse zaken over het verslag-Eurlings inzake Turkije. Ik zal reageren op dit verslag in de context van het debat tijdens de volgende plenaire vergadering. Dit zal ik doen als ik volledig ben voorbereid en het regel voor regel en alinea voor alinea heb bestudeerd.
Het is duidelijk dat een mogelijk verzuim van Turkije om aan zijn verplichtingen te voldoen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het aanvullend protocol van de overeenkomst van Ankara, consequenties zal hebben voor het gehele onderhandelingsproces. Dit is bijna woordelijk wat de Raad en de lidstaten in september 2005 besloten in de bekende EU-verklaring voorafgaand aan het openen van de toetredingsonderhandelingen.
Ons doel is om een mogelijke botsing te vermijden omdat niemand erbij is gebaat als de betrekkingen tussen de EU en Turkije ernstig worden geschaad. De beste manier waarop dit kan worden voorkomen is dat Turkije voldoet aan de verplichtingen die het is aangegaan voordat we de toetredingsonderhandelingen openden.
Ioannis Kasoulides, (PPE-DE). – (EN) Ik wil de commissaris vragen of hij zich ervan bewust is dat sinds op Cyprus de passages van het noorden naar het zuiden zijn opengesteld, het inkomen per hoofd van de Turks-Cypriotische gemeenschap bijna verdrievoudigd is vanwege de contacten met het zuiden, ondanks hun gesuggereerde isolement.
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Dank u dat u ons deze gedetailleerde observaties inzake de economische groei binnen de Turks-Cypriotische gemeenschap meedeelt.
Het doet mij deugd als de Groene lijn-verordening en de faciliteiten die deze opent voor handel op het eiland de economische situatie van de Turks-Cypriotische gemeenschap verbeteren. We willen het functioneren van de Groene lijn-verordening verbeteren. Tegelijkertijd spannen we ons zeer in om de situatie op het stuk van de rechtstreekse handel vlot te trekken en te zorgen dat alle partijen zich verbinden om de onderhandelingen aangaande het alomvattende akkoord om Cyprus te herenigen, weer te hervatten.
Robert Evans, (PSE). – (EN) Commissaris, u sprak zojuist over de impasse in deze situatie. Ik ben het daarover met u eens en wellicht zijn er ook bepaalde parallellen te trekken met de toestand tussen Trans-Dnjestrië en Moldavië, die we gisteren aanstipten in het Parlement.
Onlangs heb ik Noord-Cyprus voor het eerst bezocht en dat vond ik om het zachtjes uit te drukken verlichtend. Zou de EU, ondanks alle andere kwesties, maar in gedachten houdend dat de bevolking van Noord-Cyprus voor lidmaatschap van de EU stemde, niet op zijn minst het proces kunnen bevorderen en rechtstreekse vluchten naar Noord-Cyprus kunnen toestaan?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Dank u voor uw vraag, mijnheer Evans. Ons standpunt omtrent de manier waarop er een eind kan worden gemaakt aan het economische isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschappen, is glashelder: we willen nu het financiële ondersteuningsprogramma uitvoeren en een oplossing voor rechtstreekse handel vergemakkelijken, mogelijk met bijbehorende maatregelen. Tegelijkertijd vertrouwen we erop dat dit vertrouwen zal creëren, zodat we op enig moment - hopelijk spoedig – de besprekingen onder de paraplu van de VN kunnen hervatten over een alomvattend akkoord dat leidt tot de hereniging van Cyprus.
De Voorzitter. De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.30 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag aan de Commissie van Thierry Cornillet, namens de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa: Namaak van medicijnen (O-0039/2006 – B6-0310/2006).
Thierry Cornillet (ALDE), auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, laten we elkaar niets wijsmaken, wij worden geconfronteerd met één van de grootste plagen op deze wereld, waarvoor we zeker niet mogen capituleren. Ik denk dat de politiek hiertegen iets kan ondernemen, dit in tegenstelling tot aardbevingen en tsunami’s, waar we machteloos tegenover staan.
Enkele cijfers: volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn 200 000 van de een miljoen mensen die overlijden aan malaria, het slachtoffer van namaak of van een slechte administratie van medicijnen. Het bekende Britse tijdschrift The Lancet stelt dat 192 000 sterfgevallen in China te wijten zijn aan het slikken van nagemaakte medicijnen. Hoeveel hoop wordt de grond in geslagen door het gebruik van die medicijnen? Wij zijn moreel verplicht vastberaden politieke actie te ondernemen gezien deze situatie, die in het geheel niet te vergelijken is met de namaak van luxeproducten. Ik denk hierbij aan producten als handtasjes, pennen, aanstekers en brillen; de koper is vanzelfsprekend actief medeplichtig aan de namaak ervan omdat hij weet wat hij koopt en zich zelden laat misleiden. De namaak van medicijnen is de immoreelste vorm van namaak omdat er bij de koop absoluut geen sprake is van medeplichtigheid van de koper, die zich in de schulden steekt en uiteindelijk zijn eigen kinderen doodt.
De Food and Drug Administration en de WHO schatten dat nagemaakte medicijnen 10 procent van de wereldmarkt uitmaken. 70 procent van de medicijnen tegen malaria in zeven Afrikaanse landen is nagemaakt. Gemiddeld 25 procent van de medicijnen die worden gebruikt in de minst ontwikkelde landen – 50 procent in Pakistan en Nigeria – is nagemaakt.
Waar hebben we het over? Ik zal de definitie van de WHO citeren. Een nagemaakt medicijn is een medicijn dat met opzet en frauduleus wordt voorzien van een etiket dat misleidende informatie bevat over zijn identiteit of herkomst. Voor het betreffende medicijn kan een octrooi verleend zijn of het kan een generiek product zijn. Sommige nagemaakte producten bevatten goede stoffen en andere slechte of zelfs helemaal geen actieve stof. Weer andere bevatten niet genoeg actieve stof of zitten in een misleidende verpakking.
Wat doen we hiertegen? Weinig tot niets! Zoals ik al zei, worden mensen misleid, soms bewust; zij doden echter altijd ongewild. Wij hier in de Europese Unie leven in een beschermde omgeving. Wij beschikken over een efficiënt stelsel van gezondheidszorg. Onze zorgverleners worden gecontroleerd. De overheid houdt een oogje in het zeil en waakt over onze samenleving. Wij moeten echter iets doen voor die landen die niet al die voordelen genieten. Daartoe is de Europese Unie verplicht; haar eer staat hier op het spel.
De wereld is in feite machteloos. Er bestaat nauwelijks specifieke wetgeving, zowel internationaal als nationaal. Grenzen zijn zo lek als een mandje. Moderne distributiesystemen zoals internet schieten als paddenstoelen uit de grond. Er zijn weinig tot geen organen die toezicht en controle uitoefenen op de kwaliteit van producten. Distributiesystemen zijn verouderd en worden niet gecontroleerd, en er wordt geen onderscheid gemaakt tussen nagemaakte en beschermde merken. Laten we elkaar niets wijsmaken. We hebben hier niet te maken met een groepje naïeve amateurs. We hebben te maken met een perfect georganiseerde onderwereld, want de namaak van medicijnen is minder riskant en lucratiever dan de drugshandel. We moeten derhalve alle zeilen bijzetten en alle registers opentrekken.
Wij eisen dat de Europese Unie een grote rol gaat spelen bij het opstellen van een internationaal verdrag inzake de bestrijding van namaak op alle niveaus. Dat is ook de teneur van de schriftelijke verklaring nr. 53; ik roep mijn collega-afgevaardigden op deze te ondertekenen.
Begin 2006 heeft de WHO een werkgroep ingesteld om modelwetgeving tegen namaak te ontwikkelen, die elke lidstaat later kan overnemen. Wij als Europese Unie beschikken over de politieke middelen om het voortouw te nemen, dankzij ons netwerk van partners en de intellectuele input, de politieke steun en de financiële ondersteuning van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de controle die wij kunnen uitoefenen.
Dames en heren, wij beschikken over alle middelen om actie te ondernemen. Wij hebben verschillende partners. Wij beschikken over de noodzakelijke financiële steun – moet ik er nog op wijzen dat wij de grootste steunverlener ter wereld zijn en dat we met slechts een miniem deel van die steun dit probleem zouden kunnen oplossen? Wij beschikken tevens over het juridische apparaat en de middelen om druk te kunnen uitoefenen op de belangrijkste actoren, namelijk de WHO en de VN.
Ik wil niet sentimenteel worden, maar wie kan zich niet voorstellen dat een moeder rouwt om het verlies van haar kind, dat ze gehoopt had te redden met een goed medicijn. Wat voor een ophef zouden onze media maken wanneer zich slechts één soortgelijk geval in Europa zou voordoen. Dergelijke gevallen doen zich in de minst ontwikkelde landen elke dag voor. Wij hebben niet te maken met tovenaars en wonderdokters. Dit is de harde werkelijkheid.
Ik wil u laten weten, commissaris, dat ik namens het Europees Parlement en met hulp van mijn collega-afgevaardigden gebruik zal maken van mijn recht om een follow-up te geven aan deze zaak. Over een jaar zal ik u weer een vraag stellen om te weten te komen wat er is gebeurd. Deze oorlog duldt geen uitstel.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de Commissie deelt de bezorgdheid die de heer Cornillet zojuist heeft geuit, en ook ik ben van mening dat deze namaakmedicijnen gewoon misdadig zijn.
In de vraag wordt terecht ingegaan op drie probleemgebieden: ten eerste de strijd tegen namaakmedicijnen binnen de Europese Unie. De Commissie voert deze strijd op twee fronten.
Om te beginnen hebben we uiteraard de rechtsbescherming vergroot. In 2004 zijn nieuwe wetgevingsmaatregelen ter bescherming van het intellectuele eigendom genomen, en in 2003 en 2004 nieuwe wetgeving inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Momenteel vindt overleg plaats over twee voorstellen inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen.
Uit recent onderzoek in de Gemeenschap is gebleken dat in de afgelopen vijf jaar 27 namaakmedicijnen in legale distributiekanalen in de Europese Unie zijn opgedoken, en 170 op de zwarte markt. Op basis van deze feiten ontwikkelen de lidstaten momenteel maatregelen tegen deze namaak van medicijnen.
De Commissie onderzoekt op haar beurt samen met de lidstaten, het Europees Geneesmiddelenbureau en internationale partners welke maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid in de toekomst nodig zijn. Het gaat hierbij om de handhaving van bestaande regelgeving, de samenwerking tussen verschillende instanties en communicatie en bewustmaking. Ik sluit ook niet uit dat het geldende recht verder moet worden ontwikkeld en dat we over wijzigingen zullen moeten praten.
Effectievere douanecontroles zijn een belangrijk instrument om de handel in namaakmedicijnen in te dammen. Gelukkig neemt de douane steeds meer nagemaakte geneesmiddelen in beslag. In de onlangs gepubliceerde mededeling van de Commissie betreffende het antwoord van de douane op de meest recente ontwikkelingen inzake namaak en piraterij wordt ingegaan op de kwestie van de nagemaakte geneesmiddelen en worden concrete maatregelen tegen deze groeiende dreiging aanbevolen.
Zoals uit ervaringen van de douaneautoriteiten blijkt, wordt een groot deel van de nagemaakte goederen via de EU vervoerd met veelal ontwikkelingslanden als eindbestemming. De strijd tegen geïmporteerde namaakgoederen is bijzonder lastig omdat deze vaak in kleinere hoeveelheden de Europese Unie binnenkomen en de douane in grote aantallen kleine zendingen de illegale goederen moet opsporen.
De Commissie spoort de rechthebbenden aan zoveel mogelijk een beroep te doen op de bescherming die de Raad met Verordening (EG) nr. 1383/2003 garandeert. Als de rechthebbenden verzoeken om optreden van de douane, dan leveren ze de douaneautoriteiten de informatie die deze nodig hebben om gericht te zoeken naar zendingen met het hoogste risico.
Het tweede onderwerp gaat over het volgende: wat doen wij voor de arme landen, die in de praktijk de belangrijkste slachtoffers van deze namaakgeneesmiddelen zijn? Wat doen wij om hen bij de regeling van en toezicht op de kwaliteit van geneesmiddelen op hun eigen grondgebied te helpen?
In principe streven wij uiteraard naar samenwerking op multilateraal niveau. De Commissie ondersteunt daarom de initiatieven van de Wereldgezondheidsorganisatie in de strijd tegen nagemaakte geneesmiddelen. Tijdens de WHO-conferentie van februari 2006 in Rome is de basis voor concrete stappen gelegd. De Commissie ondersteunt bijvoorbeeld de oprichting van een WHO-task force voor de internationale bestrijding van namaakgeneesmiddelen. De resultaten van deze task force zullen alle WHO-leden, ook de ontwikkelingslanden, tot voordeel strekken. De Commissie zal een actieve bijdrage leveren aan deze task force en stelt hiertoe de benodigde informatie beschikbaar.
Daarnaast realiseert de Commissie projecten die worden gefinancierd uit het Europees Ontwikkelingsfonds, met name het EG-WHO-partnerschap voor het geneesmiddelenbeleid. Dit partnerschap moet de ACS-landen in staat stellen om hun wetgeving en kwaliteitssystemen voor geneesmiddelen effectiever te maken en o.a. het toezicht op en maatregelen tegen ondeugdelijke of nagemaakte geneesmiddelen evenals hun informatiebeheer te verbeteren. Hiervoor is 2,3 miljoen euro gereserveerd.
Het derde probleem betreft het idee van een internationale overeenkomst ter bestrijding van namaakgeneesmiddelen. Dit idee is tijdens de voorbereiding van de WHO-conferentie van februari 2006 en tijdens de conferentie zelf uitvoerig ter sprake gekomen. De Commissie was net als het merendeel van de deelnemers van mening dat een internationale overeenkomst op dit moment niet het meest effectieve middel is om het groeiende gevaar van nagemaakte geneesmiddelen te bestrijden. De task force die tijdens de conferentie in het leven is geroepen, is veel beter in staat om informatie te verzamelen en te verspreiden en met de dringend noodzakelijke oplossingen te komen.
Tot slot wil ik u nogmaals verzekeren dat de Commissie de zorgen van het Parlement deelt en bereid is naar suggesties te luisteren en nieuwe initiatieven te ontplooien.
Maria Martens, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, graag wil ook ik mijn bezorgdheid uitspreken over de problemen omtrent namaakgeneesmiddelen.
Namaakgeneesmiddelen worden zonder enige vorm van toezicht gefabriceerd en illegaal verhandeld. Hun uitwerking is oncontroleerbaar en vormt daardoor een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Deze piraterij moet dan ook bestreden worden. Collega Cornillet heeft het al aangekaart, de Commissaris heeft er ook over gesproken en ik ben blij met elke maatregel die de Commissie neemt om dit probleem te bestrijden.
Problemen doen zich vooral voor in de ontwikkelingslanden, de arme landen. Daar voorzie ik dan ook de grootste moeilijkheden om deze piraterij efficiënt en adequaat aan te pakken. In deze landen is de levering van betrouwbare, legale geneesmiddelen vaak minder goed georganiseerd dan in Europa. Hierdoor hebben handelaren in namaakmedicijnen relatief meer ruimte om hun medicijnen, waarvan de werking niet controleerbaar is en daardoor zelfs gevaarlijk voor de volksgezondheid kan zijn, te verhandelen.
Daarnaast is er in de ontwikkelingslanden vaak sprake van onvoldoende juridische omkadering. Het ontbreekt er simpelweg aan toereikende wetten om dit probleem efficiënt aan te pakken. En zelfs als deze wetten er zijn, laat de controle te wensen over. In de ontwikkelingslanden is er behoefte aan betaalbare, goed werkende en natuurlijk legale geneesmiddelen en daarom zou ik willen verwijzen naar de mogelijkheden die generische geneesmiddelen bieden. Die doen niet af aan het probleem, maar kunnen de nood die er is, lenigen. Helaas wordt er nog maar weinig gebruik van gemaakt. Misschien is daar meer mogelijk.
De Commissaris zegt dat een internationale conventie of standaard niet adequaat genoeg is. Ik stel me voor dat een conventie of standaard wel iets kan doen en als dit niet adequaat genoeg is, moet er meer. Ik denk namelijk dat een eenduidige en universele aanpak ontzettend belangrijk is. Europa zal daarbij moeten assisteren en dan denk ik ook aan kennisoverdracht, om de bestrijding van namaakgeneesmiddelen efficiënter aan te pakken.
Mijn vraag aan de Commissaris was, maar hij heeft er in zijn toelichting al iets over gezegd: wat zijn de nieuwe plannen om namaakgeneesmiddelen en de organisatie op dit gebied, met name waar het gaat om criminele activiteiten, verder aan te pakken?
Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn dank aan collega Cornillet, wiens initiatief ervoor heeft gezorgd dat we vandaag over dit belangrijke onderwerp debatteren en morgen een resolutie in dezen aannemen. Aan het begin van zijn betoog heeft hij gezegd wat de Wereldgezondheidsorganisatie onder namaak van geneesmiddelen verstaat. Dit is mijns inziens een belangrijk punt, omdat deze discussie gemakkelijk kan uitlopen op de vraag of generieke geneesmiddelen al dan niet moeten worden toegelaten. Door zijn definitie en standpunt heeft hij duidelijk gemaakt dat ook generieke geneesmiddelen en medicijnen waarop een patent rust worden nagemaakt.
In ontwikkelde landen – het kwam al eerder ter sprake – worden voornamelijk zogenaamde lifestyle-drugs nagemaakt, en ieder van ons heeft vast en zeker al duizenden spammails uit zijn inbox verwijderd waarin geneesmiddelen tegen een lage of zeer lage prijs worden aangeboden.
In ontwikkelingslanden worden medicijnen nagemaakt waarmee ziektes als malaria, tuberculose of HIV/aids worden behandeld. Soms maken nagemaakte geneesmiddelen tegen eenvoudige aandoeningen als hoest enorme aantallen slachtoffers, omdat er chemische stoffen in zijn verwerkt die normaal in producten als antivriesmiddelen worden gebruikt. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn in 1999 30 mensen in Cambodja overleden nadat ze vervalste antimalariamiddelen hadden ingenomen. Er bestaat een lijst met dit soort tragische gevallen, waarbij gezegd moet worden dat de cijfers in werkelijkheid waarschijnlijk veel hoger liggen omdat dit soort criminele praktijken uiteraard niet in statistieken is vastgelegd.
In elke regio van de wereld heeft men te kampen met dit probleem, maar ontwikkelingslanden zijn het ergst getroffen. Wederom zijn armoede en gebrek aan toegang tot gezondheidszorg de oorzaken. Als mensen zich de geneesmiddelen die ze nodig hebben niet kunnen veroorloven, proberen ze deze onderhands en tegen een lagere prijs te kopen. Om die reden kan dit fenomeen niet daadwerkelijk worden bestreden als het ontbreekt aan adequate gezondheidszorg of betaalbare geneesmiddelen.
De maatregelen die de intellectuele-eigendomsrechten moeten versterken, zijn zeker nuttig en kunnen onderdeel uitmaken van onze aanpak, maar pakken het probleem niet bij de wortel aan.
Het is van groot belang – mijn dank aan commissaris Verheugen dat hij dit zo vastberaden en concreet ter sprake heeft gebracht – dat wij de betrokken landen ondersteunen bij het verhogen van hun kennisniveau, zodat ze in eigen land veilige geneesmiddelen kunnen produceren en importeren.
Frédérique Ries, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ook ik wil mijn collega, de heer Cornillet, bedanken dat hij dit belangrijke debat heeft geopend. Wij zijn het er allemaal over eens dat namaakmedicijnen een plaag zijn die vanzelfsprekend met name in de minst ontwikkelde landen slachtoffers eist. Ik ben het volkomen eens met datgene wat de heer Cornillet heeft gezegd.
Deze potentieel dodelijke namaak is helaas niet bij iedereen bekend en hij vindt meestal praktisch ongemerkt plaats. Er is in de verste verte geen sprake van datgene waarnaar in sommige gevallen is verwezen: de spectaculaire, mediagenieke juridische stappen die de fabrikanten van luxeproducten hebben ondernomen en die, in een aantal gevallen, tot aan de hogere rechtbanken in behandeling zijn genomen, wat – dat moet ook worden gezegd – povere resultaten hebben opgeleverd.
Wat betreft antibiotica, de pil, steroïden, poedermelk voor baby’s, medicijnen tegen malaria – waarover we reeds hebben gesproken – vaccins – nagemaakte Tamiflu bijvoorbeeld – zelfs Viagra, heeft de industrie van de vervalste medicijnen absoluut geen moraal en maakt alles na, omdat de consument er geen weet van heeft. De heer Cornillet heeft een lange reeks verhelderende cijfers opgesomd. Mij viel op dat deze handel jaarlijks goed is voor 25 miljard euro. Wereldwijd is één antibioticum op de drie en één medicijn op de tien nagemaakt.
Afgezien van de economische schade die in deze cijfers tot uitdrukking komt, gaat het hier in de eerste plaats om de rampzalige effecten van deze namaak op de volksgezondheid. In het gunstigste geval werken die nagemaakte medicijnen niet. In het ergste geval leiden ze – zoals ik reeds zei – tot de dood, met name wanneer het gaat om medicijnen die worden gebruikt tegen dodelijke ziekten als malaria, tuberculose of aids. Alleen al in China, het centrum en middelpunt van de namaak op allerlei gebieden, stierven jaarlijks 200 000 mensen nadat ze waren behandeld met namaakmedicijnen, ook in enkele ziekenhuizen die beheerd worden door het Chinese Rode Kruis.
Tot zover de feiten. De oorzaken zijn bekend, althans gedeeltelijk. De heer Cornillet is er uitvoerig op ingegaan: nationale regeringen zijn niet echt bereid deze plaag te bestrijden, en hiertegen wordt nog steeds amper iets ondernomen; veel landen kennen geen wetgeving die echt als een afschrikwekkend middel zou kunnen dienen; de belachelijk lage prijs van de nagemaakte medicijnen en vooral de armoede in de betrokken landen alsmede het feit dat de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, die een schreeuwende behoefte hebben aan toegankelijke medicijnen, geen toegang kunnen krijgen tot de stelsels van gezondheidszorg.
In een debat als dit pretendeert niemand de oplossing of ten minste een kant-en-klare oplossing te hebben, maar gezien de urgente situatie moeten wij een verantwoord beleid voorstellen. Toen commissaris Frattini in april in dit Parlement alle vormen van namaak veroordeelde, sloeg hij een hardere toon aan in termen van sancties tegen Europese en ontwikkelingslanden.
De Europese Unie moet het voortouw nemen en in nauwe samenwerking met de WHO een wereldwijde strategie ten uitvoer leggen om deze plaag doeltreffend te bestrijden. Wij moeten vanzelfsprekend justitiële en politiële coördinatie op touw zetten en sancties invoeren, maar ook mensen informeren en vooral waarschuwen. De kunst is nu om essentiële medicijnen van hoge kwaliteit ter beschikking te stellen aan alle inwoners van de betrokken landen.
Marie-Hélène Aubert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Commissaris, de namaak van medicijnen is inderdaad een zeer ernstige plaag, die helaas niet nieuw is en zelfs sinds enige jaren bekend is. We kunnen derhalve alleen maar hopen dat de terechte vraag van onze collega-afgevaardigde uiteindelijk resultaten zal opleveren.
Medicijnen worden in de eerste plaats nagemaakt omdat de prijs ervan veel te hoog is voor arme landen en hun bevolking. Als eerste stap zouden wij ervoor moeten zorgen dat arme landen en de minst bedeelde bevolkingsgroepen toegang krijgen tot generieke medicijnen. Hierover heeft mijn collega-afgevaardigde reeds gesproken. Generieke medicijnen maken nog steeds een te klein deel uit van de markt voor medicijnen.
Bovendien wil ik niet dat we in het kader van de bestrijding van de namaak de bescherming versterken van octrooien op farmaceutisch gebied en op deze wijze de toekomstige ontwikkeling waarborgen van de reeds aanzienlijke winsten die de farmaceutische industrie in vele sectoren behaalt.
We moeten derhalve in de eerste plaats de ontwikkeling van een openbaar gezondheidsbeleid in de betrokken landen en de invoering van rechtsstaten bevorderen. Hieraan moeten wij prioriteit geven. Er is niets mogelijk zonder een levensvatbare staat en een openbaar gezondheidsbeleid dat het met name mogelijk maakt medicijnen te controleren en apotheken te vestigen volgens welomschreven regels.
Dit openbare gezondheidsbeleid is een fundamenteel aspect, het andere is preventie. Gezondheid is namelijk niet alleen een kwestie van medicijnen. Anders gezegd: medicijnen slikken is niet de enige manier om gezond te worden. In vele ontwikkelingslanden bijvoorbeeld sterven vandaag de dag mensen door verontreinigd drinkwater. Een ander voorbeeld betreft aids. Op dit gebied is de namaak van medicijnen wijd verbreid, en de onlangs gehouden Onusida-conferentie heeft grote nadruk gelegd op preventie. Wij zouden derhalve ook kunnen proberen dit probleem op te lossen met behulp van een preventie-, informatie- en onderwijsbeleid en door gebruik te maken van de praktische kennis van lokale gemeenschappen, en niet alleen door tientallen middelen op de markt te brengen tegen onbetaalbare prijzen.
Tot slot denk ik dat we in het kader van de strijd tegen namaak allereerst de bestaande maatregelen moeten aanscherpen en deze beter moeten coördineren. Vervolgens moeten we vooral de ontwikkelingslanden of de armste landen helpen om levensvatbare staten in het leven te roepen en een openbaar beleid ten uitvoer te leggen dat alle problemen op het gebied van de gezondheidszorg aanpakt, niet alleen dat van de toegang tot medicijnen.
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat zijn er zes ontwerpresoluties ingediend, overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.
18. Verbetering van de geestelijke gezondheid van de bevolking (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag van John Bowis, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over de verbetering van de geestelijke gezondheid van de bevolking – Naar een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de Europese Unie (2006/2058(INI) (A6-0249/2006).
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel de actieve deelname van het Parlement in het raadplegingsproces over het Groenboek van de Commissie over de geestelijke gezondheid zeer op prijs. Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om de rapporteur, de heer Bowis, te bedanken voor zijn uitstekende verslag.
Het is bijna een jaar geleden dat de Commissie haar Groenboek over de verbetering van de geestelijke gezondheid van de bevolking uitbracht. Het groenboek was ook een reactie op de ministersconferentie van de WHO, waaraan alle EU-landen hebben deelgenomen. In de verklaring die deze conferentie aannam, werd de Commissie opgeroepen om de tenuitvoerlegging van het groenboek te steunen.
In het groenboek wordt geestelijke gezondheid gezien als een centraal onderdeel van de volksgezondheid in het algemeen en als een van de belangrijkste factoren die de kwaliteit van het leven in de Europese Unie bepalen. Ook wordt in het groenboek gesteld dat de geestelijke gezondheid van de bevolking een doorslaggevende factor is bij het verwezenlijken van de strategische doelstellingen van de EU - welvaart, solidariteit en sociale cohesie, evenals rechtvaardigheid.
De Europese waarden en het Europees sociaal model vragen van ons dat we degenen die lijden aan psychische stoornissen hulp geven en dat we hun maatschappelijke integratie bevorderen. Misschien is dat wel een van de belangrijkste boodschappen die uit het raadplegingsproces en uit het verslag en de ontwerpresolutie naar voren zijn gekomen, namelijk dat het aanpakken van de sociale uitsluiting en de stigmatisering die vaak het gevolg zijn van geestelijkegezondheidsproblemen een sleutelelement is in onze pogingen om een oplossing te vinden voor dit hele probleem.
Vanwege het stigma dat eraan kleeft, geven mensen die geestelijkegezondheidsproblemen hebben niet toe dat ze die hebben en zoeken ze geen hulp. Als gevolg daarvan krijgen ze niet alleen geen behandeling, maar geven de statistieken geen goed beeld van de werkelijkheid en zijn ze daarom minder effectief, wat weer betekent dat er door lidstaten en regeringen niet altijd prioriteit wordt gegeven aan dit probleem, omdat de cijfers soms bedrieglijk laag zijn. Daarom is het aanpakken van die stigmatisering en het aanpakken van sociale uitsluiting niet alleen een kwestie van mensenrechten en niet alleen een plicht, maar kan het ook praktische consequenties hebben bij onze pogingen om prioriteit te geven aan en meer aandacht te krijgen voor acties en activiteiten die bedoeld zijn om dit probleem aan te pakken.
In het groenboek werden drie doelstellingen geformuleerd. Een daarvan was een brede discussie over de vraag of er een strategie inzake geestelijke gezondheid moet worden ontworpen op het niveau van de Europese Unie en wat de speerpunten van zo’n strategie zouden moeten zijn. We hebben een volledige raadpleging gehouden, met meer dan 150 deelnemers. Een van de belangrijkste bijdragen zal uiteraard de resolutie van het Parlement zijn.
Het ontwerpverslag dat voor het debat van vandaag is opgesteld behandelt de geestelijke gezondheidszorg in al zijn complexiteit. Ik ben blij met het feit dat het verslag een aantal zeer concrete voorstellen bevat. Dat is voor ons heel belangrijk en nuttig bij de volgende stappen die we gaan ondernemen. Ik ben het eens met bijna alle punten in het verslag en de Commissie zal deze voorstellen de aandacht geven die ze verdienen wanneer we een besluit gaan nemen over de volgende te nemen stappen.
We zijn nu bezig met het analyseren van de resultaten van de raadpleging en als ik me niet vergis zijn sinds gisteren alle bijdragen te raadplegen op onze website over volksgezondheid. In het najaar zal er een document worden opgesteld en gepubliceerd met een samenvatting van de resultaten van de raadpleging. In dit stadium kan ik zeggen dat de voorlopige resultaten van het raadplegingsproces grote steun voor de ontwikkeling van een EU-strategie inzake geestelijke gezondheid laten zien.
Ik hoop in het eerste kwartaal van volgend jaar een witboek van de Commissie over geestelijke gezondheid te kunnen presenteren, met een strategie en voorstellen voor een raamwerk voor duurzame samenwerking tussen de lidstaten, beleidsterreinen en de desbetreffende belanghebbenden. Ik ben sterk van mening dat voor het bevorderen van een goede geestelijke gezondheid in de Gemeenschap en voor het bevorderen van de sociale integratie dialoog, consensusvorming en vooral actie nodig zijn. Dat is van eminent belang.
Bewustmaking en de uitwisseling van goede praktijken zijn belangrijke stappen die op de lange termijn veel effectiever kunnen zijn dan welk ander initiatief dan ook.
Ik zie uit naar het debat. Ik dank het Parlement nogmaals voor dit initiatief.
John Bowis (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn vriendelijke woorden over dit verslag.
Collega’s, 450 miljoen mensen in onze wereld leven met een psychische stoornis. Eén op de vier van ons zal gedurende zijn of haar leven getroffen worden door een dergelijke aandoening; elk jaar plegen 58.000 mensen in de Europese Unie zelfmoord en tien keer zoveel mensen doen daartoe een poging. Er sterven meer mensen onnodig door zelfmoord dan door verkeersongelukken of aids. Drie op de honderd van ons zullen een depressie krijgen; één op de drie van ons die naar de huisarts gaan zal een psychische aandoening hebben, maar slechts één op de zes zal als zodanig gediagnosticeerd worden. Dat betekent niet dat twee op de drie van ons een goede geestelijke gezondheid hebben: het betekent dat we geen behandeling nodig hebben, vragen of aangeboden krijgen. Het kan betekenen dat we een onjuiste behandeling krijgen met medicijnen, therapieën, instellingen en wetten die in het gunstigste geval geen kwaad doen, en in het slechtste geval lichamelijke en psychische schade veroorzaken. Het betekent vrijwel zeker dat we gestigmatiseerd, betutteld, geminacht en gevreesd worden en in meer of mindere mate geïsoleerd komen te staan, in de samenleving, in onze families, op het werk, bij het sporten, en zelfs in onze gezondheidszorg en bij onze sociale voorzieningen.
Om een gemeenplaats te gebruiken: we can hide but we cannot run. We kunnen niet presteren, we kunnen geen bijdrage aan de samenleving leveren zoals we dat graag zouden willen, we kunnen ons leven niet ten volle leven en niet leven op een wijze die voldoening geeft terwijl we dat wel willen. Het betekent ook dat we nog maar net begonnen zijn met het ontwerpen van een beleid dat het geestelijk welzijn van onze burgers bevordert vanaf hun jongste jaren, tijdens het volwassen leven van werk en vrije tijd en tijdens de latere fase van toenemende zwakheid.
Daarom verwelkom ik datgene wat inmiddels bereikt is, in de eerste plaats door een reeks voorzitterschappen van de Raad - beginnend en nu culminerend met het Finse voorzitterschap - en door de Commissie, dat dit groenboek heeft opgesteld en in de komende maanden zal omzetten in actieve beleidsvorming.
Toen ik als kind voor het eerst werd geconfronteerd met psychische ziekten, was het iets waar je niet over sprak. Toen ik voor het eerst werd geconfronteerd met het beleid op het gebied van de geestelijke gezondheid, was dat nog niet veel verder gekomen dan slot en grendel, dwangbuizen, isoleercellen, bevoegdheden om iemand op te sluiten, gedwongen toediening van medicijnen en dergelijke - daar leek het in ieder geval op. In werkelijkheid is het beleid met betrekking tot geestelijke gezondheid al in beweging sinds de jaren zestig, met menselijkere omgevingen, behandelingen en therapieën. De patiënten zijn ook in beweging gekomen en zijn naar woonprojecten of terug naar hun eigen huis gegaan. Het publiek was daar niet altijd blij mee. Er was niet langer sprake van ‘uit het oog, uit het hart’, maar van ‘uit zijn of haar hart, en woonachtig naast mij en mijn kinderen’.
Als modern beleid inzake geestelijke gezondheid goed wil functioneren, dan moeten een heel scala van zorg en een hele reeks diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociale voorzieningen, huisvesting, training, vervoer en andere diensten daar onderdeel van uitmaken, in onderlinge samenhang. De zorgverleners, de patiënten en de families moeten er vertrouwen in hebben, en wij moeten zorgen voor de middelen. Om die te krijgen moet er politiek bewustzijn worden gekweekt, en daarvoor zijn instemming door het publiek en steun uit het veld nodig. Een dienst die niet de steun heeft van het veld, van het publiek en van de politiek schiet dubbel tekort tegenover de patiënten en hun families. Zo’n dienst zal geen adequate behandeling en zorg kunnen geven, waardoor het vertrouwen van het publiek in een neerwaartse spiraal terecht zal komen en de stigmatisering alleen maar zal toenemen.
Stigmatisering is een wijdverspreid fenomeen in al onze landen. Stigmatisering is een schending van de mensenrechten. Het mag dan onopzettelijk gebeuren en voortkomen uit angst en onwetendheid, maar het is net zo schadelijk voor de betrokken persoon als iedere andere vorm van misbruik. We dragen allemaal bij aan de stigmatisering van mensen die als ze een lichamelijk probleem hadden gehad op onze sympathie en steun zouden kunnen rekenen. Maar voor psychische ziekten sluiten we vaak onze ogen in de hoop dat iemand anders het op zich neemt om er iets aan te doen. Het leven met een psychische aandoening is al moeilijk genoeg, ook zonder de bijkomende last en pijn van afwijzing en stigmatisering. En dus moeten we luisteren naar de patiënten en de gebruikers van diensten. Zij moeten onze partners zijn en niet alleen onze patiënten. We hebben wetten gemaakt tegen discriminatie van mensen met lichamelijke beperkingen. Misschien moeten we dat ook doen voor mensen met psychische problemen - zowel degenen die in een kliniek verblijven als degenen die in de samenleving functioneren.
Mijn verslag gaat over al deze zaken. In het verslag wordt aangegeven hoe we sommige van de veranderingen die we nodig hebben kunnen verwezenlijken. Als de mensen erin geloven, zullen ze druk uitoefenen op hun regeringen, en die regeringen zullen dan investeren in goede diensten. Dat is wat het geloof van de mensen teweeg kan brengen. We weten dat neuropsychiatrische stoornissen verantwoordelijk zijn voor een derde van alle gevallen van arbeidsongeschiktheid, 15 procent van de kosten van intramurale zorg, een kwart van de totale kosten voor medicatie, de helft van de cliëntenlast van maatschappelijk werkers, enzovoort. Ik wil er zeker van zijn dat als ik, mijn vrouw of een lid van mijn familie met dit probleem te kampen krijgt, en de kans daarop is reëel, het systeem die persoon bij de arm neemt in plaats van afwijst, liefheeft in plaats van vergeet; dan wil ik een systeem waarin het niet zo is dat mensen niet bekend zijn of dat niet bekend is waar ze zich bevinden; een systeem dat niet alleen uit witte, kille, vreemde muren bestaat. Ik zou willen dat die persoon hoop heeft en niet ten prooi valt aan zichzelf versterkende wanhoop. Als we beseffen dat het ieder van ons kan overkomen - en velen van ons zal het ook overkomen - dan zullen we op zoek gaan naar een betere dienstverlening.
In mijn verslag citeer ik de woorden van Stefan Heym uit de toespraak die hij in 1989 hield op het Alexanderplatz in Oost-Berlijn:
‘Wir haben in diesen letzten Wochen unsere Sprachlosigkeit ueberwunden und sind jetzt dabei, den aufrechten Gang zu erlernen.” (‘We hebben in de afgelopen weken onze stem hervonden en moeten nu weer leren met opgeheven hoofd verder te gaan.’)
Het stigma dat kleeft aan psychische aandoeningen is een even onderdrukkend regime als vroeger Oost-Duitsland was. Het zorgt ervoor dat we onze mond houden, dat we ons hoofd wegdraaien, en onze taak is het om ervoor te zorgen dat mensen met psychische stoornissen met onze hulp hun stem, hun waardigheid en hun zelfrespect weer hervinden en dat ze weer met opgeheven hoofd verder kunnen gaan.
(Applaus)
Kathy Sinnott (IND/DEM), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik heb vele jaren gewerkt op gebieden die van belang zijn voor mensen met lichamelijke beperkingen en hun zorgverleners. Er is enige vooruitgang geboekt voor een beperkt aantal mensen met een beperkt aantal lichamelijke beperkingen. Helaas heeft deze vooruitgang zich voor het grootste gedeelte niet uitgestrekt tot mensen die lijden aan psychische aandoeningen.
Te oordelen naar de levendige belangstelling in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, zijn de afgevaardigden zich bewust van het feit dat in ons midden mensen met een psychische aandoening blootstaan aan onmenselijke praktijken als onvrijwillige opname in instellingen en klinieken, gedwongen medicatie en andere medische behandelingen, opsluiting en het gebruik van lichamelijke dwang, terwijl ze ook te maken hebben met discriminatie op het werk, uitsluiting uit gemeenschappen en achterdocht van de kant van overheidsdiensten.
Gelukkig bestond er in de commissie een duidelijk gevoel dat dit moet veranderen, dat prioriteit moet worden gegeven aan behandelmethoden waarmee mensen in staat gesteld worden om de weg omhoog weer in te slaan en te herstellen, evenals aan integratie, het voorkomen van psychische aandoeningen en het bevorderen van de geestelijke gezondheid. Tot slot moet erkend worden dat ieder mens van waarde is en respect verdient en dat dit respect met zich meebrengt dat we mensen voor zichzelf moeten laten spreken en beslissen waar dat menselijkerwijs mogelijk is.
Bij het formuleren van een Europese strategie inzake geestelijke gezondheid is de belangrijkste vraag die we onszelf moeten stellen deze: zal dit tot een verbetering van iemands leven leiden? Ik wil de heer Bowis feliciteren met zijn verslag, dat veel goede punten bevat: de erkenning dat het gebruik van geneesmiddelen psychische aandoeningen in veel gevallen eerder kunnen verergeren dan genezen; de erkenning van het belang van een goede jeugd voor de geestelijke gezondheid en de oproep voor ondersteuning vanuit de familiekring; de erkenning dat het hebben van werk hoe dan ook van invloed is op de geestelijke gezondheid; en de noodzaak om van mensen die hersteld zijn van psychische aandoeningen te horen hoe dat herstel heeft plaatsgevonden. Dit is een goed begin, maar wanneer we echt iemand willen helpen met deze strategie moeten we rekening houden met de hele persoon, en om dat te kunnen doen zal de strategie ook begrippen als voeding en gevoelens van mislukking moeten omvatten, dat laatste in het bijzonder bij studenten, en om deze reden steun ik met name de amendementen van mevrouw Breyer.
We moeten ook kijken naar concepten die tot nu toe nog niet genoemd zijn, zoals hoop en angst, creativiteit en expressie, geloof en spiritualiteit. Het verbaast mij hogelijk dat we een hele strategie op papier kunnen zetten zonder dat een woord als ‘spiritualiteit’ er ook maar één keer in voorkomt. Het is van belang dat we aanvaarden dat er momenten van crisis, verdriet en grote spanning voorkomen in het leven van ieder mens en dat we op die momenten misschien steun nodig hebben en misschien begrip nodig hebben, maar niet altijd een diagnose en een medicijn nodig hebben. Het is zo belangrijk dat de juiste keuze wordt gemaakt. Wanneer we naar zelfdoding kijken, dan zie we dat het maken van de juiste keuze zelfs een zaak van leven of dood kan zijn.
Marta Vincenzi (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft een overtuigend debat gevoerd over de strategie aangaande de geestelijke gezondheid. Het is niet gemakkelijk om binnen deze korte tijd die mij is toegestaan, de inhoud samen te vatten, maar ik benadruk met voldoening de unanieme stemming. Een stemming waarin – heel kort samengevat – de aandacht wordt gevestigd op drie fundamentele punten.
Het eerste punt betreft de grote steun voor het voorstel om de geestelijkegezondheidsdiensten te deïnstitutionaliseren. De commissie ziet het streven om af te stappen van gedwongen opname en segregatie van de geestelijk zieken als een belangrijke stap die de waardigheid van de mens beklemtoont. Europa heeft het volste recht om zich ook hierover te ontfermen.
Dan het tweede punt: een sterke nadruk op een breed scala van benaderingen met betrekking tot de behoefte aan preventie en tot een actieve betrokkenheid van de gebruikers en van de lokale diensten op alle verschillende niveaus van de mondiale strategie. Het thema preventie moet nog duidelijker in deze strategie worden verankerd.
Het derde punt betreft een oproep rekening te houden met de genderdimensie, die in het Groenboek schittert door afwezigheid! Wij stellen dat systematisch onderzoek met specifieke studies over vrouwen deel moeten uitmaken van de voorgestelde maatregelen, omdat problemen als eetstoornissen, neurodegeneratieve aandoeningen, schizofrenie, depressie en zelfmoord nog niet vanuit een genderperspectief onder de loep zijn genomen. Hierdoor is de vooruitgang op het gebied van preventie en behandeling minder groot dan noodzakelijk is. Maar we gaan verder, dus veel succes.
Françoise Grossetête, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Commissaris, om te beginnen wil ik mijn collega, de heer Bowis, gelukwensen, die voortreffelijk werk heeft geleverd ten aanzien van een zeer belangrijk onderwerp dat ons allen aangaat. Eén op de vier Europeanen krijgt namelijk in de loop van zijn of haar leven te maken met psychische problemen, met alle gevolgen van dien voor zijn of haar naasten. Ik vrees dat dit onderwerp in de praktijk iedereen aangaat. De geestelijke gezondheid gaat ons allen aan, wie we ook zijn.
We hebben echter zeer lang onze ogen gesloten voor deze kwalen. Slechte geestelijke gezondheid was als het ware slechts een moeilijke fase die mensen doormaakten, of zelfs minder. De betrokken mensen voelden zich gestigmatiseerd omdat ze moesten zwijgen over hun leed. Tegenwoordig zou er geen sprake meer mogen zijn van die beklemmende stilte. Wanneer we durven te praten over psychische problemen, hebben we al actie ondernomen. Voor de meesten onder hen is praten over deze ziekten een eerste stap op weg naar genezing. Wanneer we de mensen met psychische problemen isoleren en discrimineren, houden we als het ware een geladen pistool tegen hun hoofd. Ik denk hierbij aan die jonge man met een veelbelovende toekomst, wiens leven plotseling op zijn kop wordt gezet wanneer hij tijdens de pubertijd schizofreen blijkt te zijn. Dit veroorzaakt niet alleen leed voor hem, maar ook voor zijn familie. Het aantal zelfmoordpogingen moet ons aan het denken zetten over de omvang van dit probleem. Bovendien is een deel van de criminaliteit het gevolg van de toename van sommige soorten psychische aandoeningen.
De vergrijzing van de bevolking moet ons eveneens te denken geven omdat zij helaas gepaard gaat met een toename van het aantal geesteszieken. We moeten rekening houden met dit verschijnsel.
De Europese Unie kan de maatregelen die zij neemt op het gebied van de preventie uitbreiden, maar zij moet tevens onderzoekers helpen dit verschijnsel het hoofd te bieden zodat het inzicht groeit in de factoren die invloed hebben op de geestelijke gezondheid, met name tijdens de vroege kinderjaren; het genezingsproces van patiënten beter begeleid kan worden; het gebruik van de geschiktste medicijnen wordt bevorderd; en de opleiding van de behandelaars wordt ondersteund.
Een volwassene wordt niet op dezelfde wijze behandeld als een kind of een jongere. Wij kunnen tevens nadenken over de verschillende benaderingen die mogelijk zijn, al naar gelang de betrokken patiënt een man of een vrouw is. Laten we ook niet de cruciale rol vergeten die de arts vervult bij de follow-up van patiënten. Artsen voelen zich soms zeer alleen en wegen het voor en tegen af van gedwongen medicatie of opname.
Mijn collega-afgevaardigden en ik hopen dat de Commissie deze aanpak verder ontwikkelt en dat zij voorstellen doet die gebaseerd zijn op die waarover wij morgen zullen stemmen. Het is van fundamenteel belang dat de geestelijke gezondheid een volwaardige plaats krijgt binnen het Europees gezondheidsbeleid en dat we met andere ogen kijken naar psychische aandoeningen, waarbij we mensen het respect en de eerbied bewijzen waarop ieder mens recht heeft.
Evangelia Tzampazi, namens de PSE-Fractie. - (EL) Mijnheer de commissaris, de bevordering van de geestelijke gezondheid is een belangrijk vraagstuk, niet alleen voor de geesteszieken en hun gezinnen, maar voor heel de samenleving, aangezien eenieder onder ons op een gegeven moment geconfronteerd kan worden met geestelijkegezondheidsproblemen en met de aanzienlijke financiële en sociale lasten die daarmee verband houden.
Dit debat van vandaag over het verslag van de heer Bowis is bijzonder belangrijk. Staat u mij toe de rapporteur te feliciteren met zijn uitstekende werk. Daarmee wordt in de Unie een openbare raadpleging over de vaststelling van een strategie inzake geestelijke gezondheid op gang gebracht. Het is noodzakelijk maatregelen te treffen voor preventie, tijdige diagnosestelling en behandeling van de geestelijkegezondheidsproblemen die een deel van de bevolking treffen, teneinde de economische en sociale gevolgen voor de betrokken personen te beperken.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk voornoemde maatregelen ook te richten op een betere voorlichting en op de ontwikkeling van gepaste houdingen en vaardigheden, opdat de geestelijke gezondheid wordt beschermd en stigmatisering van geesteszieken wordt bestreden.
Daarnaast wil ik erop wijzen dat het noodzakelijk is het beroepspersoneel in de eerstelijnsgezondheidszorg bij te scholen en voor te lichten over vraagstukken van geestelijke gezondheid, omdat men op die manier geestesziekten het beste het hoofd kan bieden.
Verder is het voor mij eveneens noodzakelijk om de methodes voor de bevordering van de geestelijke gezondheid te individualiseren en af te stemmen op de bijzondere behoeften van de doelgroepen, zoals gehandicapten. Aangezien met de behandeling van geesteszieken in de gemeenschap betere resultaten worden bereikt en, omgekeerd, de toestand van geesteszieken door een langdurig verblijf in psychiatrische inrichtingen achteruit gaat, moeten wij steun geven aan de deïnstitutionalisering van patiënten.
Jolanta Dičkutė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Dames en heren, om te spreken met de woorden van Albert Camus: "Het leven verliezen is geen probleem. Maar toekijken hoe het leven alle zin verliest en hoe het bestaan zijn doel verliest – dat is onverdraaglijk. Het is onmogelijk om te leven zonder doel."
In deze zich constant ontwikkelende wereld raken meer en meer mensen vervreemd van zichzelf en van anderen. Ze ervaren spanningen, zien geen heil meer in het leven en zijn niet meer in staat de problemen die op hen afkomen op te lossen. Steeds vaker kloppen we aan bij specialisten, psychologen en psychiaters waar we tien jaar geleden nog aan voorbij liepen. We hoeven ons niet te schamen voor onze behoefte aan hulp, maar helaas krijgen mensen die om hulp vragen nog steeds door de samenleving een etiket opgeplakt.
10 September is de Werelddag van de Zelfmoordpreventie en 10 oktober de Werelddag van de Geestelijke Gezondheid. Is het niet paradoxaal dat wij ons genoopt voelen om iedere maand de aandacht van de maatschappij te vestigen op dit soort pijnlijke problemen?
Het is moeilijk om toe te geven dat het aantal mensen dat lijdt aan geestelijke aandoeningen toeneemt, zelfs nu we in een tijd leven waarin de geestelijke gezondheidszorg steeds beter lijkt te worden. De stijging van het aantal zelfmoorden is rampzalig. Elke veertig seconden pleegt er iemand in de wereld zelfmoord en om de drie seconden doet iemand een poging daartoe. Litouwen, mijn land, verliest jaarlijks meer dan 1 500 mensen door zelfmoord en daarmee zijn we droevig genoeg koploper in Europa en laten we zelfs Rusland en andere post-Sovjetlanden achter ons.
Het is duidelijk dat we onze ogen niet mogen sluiten voor de situatie waarin we verkeren. Direct na de ministersconferentie in Helsinki is Litouwen aan de slag gegaan met de ontwikkeling van het nationaal beleid voor de geestelijke gezondheid, dat spoedig door het Parlement zal worden aangenomen. Verder is de geestelijke gezondheid op nationaal beleidsniveau als prioriteit aangemerkt. Het is een van de vier beleidsterreinen die in aanmerking komen voor structuurfondsen ten behoeve van de gezondheidssector. We moeten zoeken naar hedendaagse oplossingen voor mensenrechtenvraagstukken en die kunnen we vinden door diensten op gemeenschapsniveau te ontwikkelen als alternatief voor instellingen voor permanente zorg.
Het zou niet mogen gebeuren dat mensen in stilte lijden, alleen met hun eigen verdriet, en daarom moeten we onze inspanningen om de problemen op het gebied van de menselijke gezondheid op te lossen, intensiveren. Ik denk dat we met het Groenboek van de EU "De geestelijke gezondheid van de bevolking verbeteren" een eerste grote stap zetten naar een gemeenschappelijke oplossing. Het gaat niet enkel om behandeling. Voor de eerste keer spreken we over de bevordering van de geestelijke gezondheid, ziektepreventie en herstel. Ook moeten we informatie en beste praktijken delen met onze collega's uit andere landen en netwerken ontwikkelen voor informatie-uitwisseling.
We zijn er ons ten langen leste bewust van geworden dat de oplossing van deze problemen niet alleen is voorbehouden aan specialisten. Niet alleen de samenleving moet haar verantwoordelijkheid nemen; dat is ook een taak van ieder van ons. Het devies "Met begrip, nieuwe hoop" van de Werelddag van de Zelfmoordpreventie, geeft uiting aan de hoop van hen die het lijden van anderen niet onverschillig laat en de hoop dat de samenleving mensen in nood de helpende hand zal reiken.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik hoop dat we met dit groenboek eindelijk een signaal afgeven voor een betere geestelijke gezondheid in de Europese Unie. De politiek had al lang meer aandacht moeten hebben voor het psychische welbevinden van de Europese burgers. Mijns inziens is het een grove nalatigheid dat noch in het verslag van de Commissie milieubeheer, noch in het voorstel van de Commissie een uitvoerige analyse van de oorzaken wordt gegeven.
We weten dat milieuvervuiling, verkeerde voeding en voedselallergieën van invloed zijn op het lichamelijke en geestelijke welzijn. De effecten van giftige chemicaliën op het hormonale evenwicht zijn evident. Storingen in het zenuwstelsel door giftige stoffen en pesticiden alsmede het verband tussen ADD en voedselintolerantie moeten dringend worden onderzocht.
We weten ook dat bijvoorbeeld hoogbegaafde kinderen en jongeren ten onrechte in de psychiatrie belanden omdat hun hoogbegaafdheid niet wordt opgemerkt. Ook dit is een thema waaraan we meer aandacht moeten schenken. Dit is ook de reden dat ik mij zorgen maak over het risico dat de farmaceutische industrie zijn kans schoon ziet en geneesmiddelen als enige oplossing aanprijst.
We moeten gaan inzien dat onze aanpak dient te bestaan uit uitgebreide analyse en behandeling in plaats van verdere medicalisering en pathologisering van levensfasen. Het mag toch niet zo zijn dat bij kinderen die gezond en levendig zijn en die vroeger als helemaal gezond werden beschouwd inmiddels ADD of hyperactiviteit wordt gediagnosticeerd en medicijnen worden voorgeschreven. Het mag ook niet zo zijn dat jongeren in de media overspoeld worden door geweld en vervolgens de diagnose ‘psychisch ziek’ krijgen en worden behandeld met medicijnen.
We moeten ook nadenken over de vraag of er in onze consumptiemaatschappij een garantie voor geluk is en of we niet het verkeerde signaal afgeven als we elke sombere stemming en elk rouwproces waar iedereen wel eens doorheen moet meteen te lijf gaan met antidepressiva.
Ik ben dus bang dat we met dit groenboek, en met het witboek, mogelijk een verkeerde weg inslaan. We moeten de oorzaken achterhalen en het probleem niet alleen met medicijnen bestrijden. We moeten ons concentreren op de eis van het Parlement, geneesmiddelen slechts als laatste redmiddel in te zetten nadat de oorzaken voor psychische aandoeningen afdoende zijn onderzocht. We mogen onszelf niet opstellen als handlanger van de farmaceutische industrie en bijdragen aan de verdere pathologisering en medicalisering van levensfasen en -processen.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit verslag, waarvoor ik de heer Bowis oprecht bedank, zal een grote bijdrage kunnen leveren aan een beter Europa; aan een Europa waar respectvol wordt omgegaan met de waardigheid van psychiatrische patiënten door ze te steunen en te helpen bij de reïntegratie en een einde te maken aan onacceptabele praktijken zoals discriminatie van psychiatrische patiënten. Kortom, aan een beter Europa, aangezien een beschaving simpelweg beoordeeld kan worden door te kijken naar de manier waarop er in deze moeilijke situaties wordt omgegaan met de zwaksten in de samenleving en de personen die het grootste gevaar lopen.
Een jaar geleden heeft een dergelijke groep mensen, ook wel 'gekken' genoemd, zelfs Straatsburg bezocht. Ze kwamen samen met verzorgers en familie met de bus uit Rome. Ze waren gekomen om met ons te praten over hun ervaringen in Italië, over een wet die de naam van psychiater Francesco Basaglia draagt, die helaas niet meer onder ons is. Deze psychiater heeft samen met hen, de 'gekken en gekkinen', gestreden voor de waardigheid van de patiënten; hij heeft psychiatrische inrichtingen gesloten en een alternatief systeem voor bijstand en herstel ontwikkeld, waardoor de zorg in Italië voor geesteszieken naar een hoger plan is getild. Deze 'gekken' zijn hierheen gekomen om ons te vragen deze maatregelen ook in de rest van Europa door te voeren, omdat ze zich dan meer burger in dit Europa zouden voelen, een Europa waar ze tot op heden gediscrimineerd en van hun rechten beroofd worden.
Vandaag geven we aan de hand van dit verslag voor het eerst gehoor aan hun noodkreet en zeggen we tegen hen: "Jullie zijn, net als ieder ander, gewone burgers". Maar om dit volledig te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat dit werk, dat we met hart en ziel hebben uitgevoerd, en de inhoud van het Groenboek, dat tijdens een positieve samenwerking tussen het Parlement en de Commissie tot stand is gekomen, uitmondt in iets dat de moeite waard is en als richtsnoer kan dienen voor de verschillende landen, te weten een volwaardige richtlijn voor een Europa zonder psychiatrische inrichtingen die de waardigheid van alle psychiatrische patiënten in ere herstelt.
(Applaus)
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, slechts zelden wordt in een debat over geestelijke gezondheid het probleem van rechten en ethische normen ter sprake gebracht. Sommigen beschouwen immoreel gedrag zelfs als een symptoom van de moderne tijd. Een dergelijke levensstijl veroorzaakt echter stoornissen en remt de persoonlijke ontwikkeling. Een mens wordt dan gestuurd door biologische prikkels afkomstig van de subcortex, die niet geremd en gecontroleerd worden door de cortex, het hersendeel waar de hogere emoties gesitueerd zijn.
Bij deze individuen worden het denkproces en de intelligentie bepaald door driften, wat samengaat met onvoldoende ontwikkelde hogere morele en esthetische gevoelens en een beperkt inlevingsvermogen in sociale of patriottische banden. Op die manier kan een verstoorde persoonlijke en emotionele ontwikkeling niet enkel individuen, maar ook hele groepen en maatschappijen treffen. Voorts gaat dit gepaard met het ontstaan van psychopathische neigingen in de samenleving, waardoor ze nog verder verloedert, wat op zijn beurt tot psychische stoornissen en degradatie van de persoonlijkheid leidt.
Een ander probleem waar de moderne geneeskunde bij de behandeling van psychische stoornissen mee wordt geconfronteerd, is dat een symptomatische behandeling de symptomen wel verhelpt, maar niet doeltreffend geneest.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Het thema geestelijke gezondheid komt niet uit de lucht vallen; er is de laatste tijd veel over te doen geweest in Europa en de Verenigde Staten. Ik wil dit onderwerp aansnijden met de arbeidsomgeving als invalshoek, want de arbeidsomgeving is een van de factoren die bijdraagt aan een verslechtering van de geestelijke gezondheid. De inspanningen om de economie te verbeteren en de welvaart in onze gebieden te verhogen heeft een verandering in de arbeidsomstandigheden teweeggebracht. Telewerken, de intensievere toepassing van communicatietechnologieën, veranderingen in arbeidsgewoonten, stijgende mobiliteit – al die ontwikkelingen hebben hun invloed doen gelden op de geestelijke gezondheid van werknemers. De functievereisten op het gebied van flexibiliteit, scholing en vaardigheden zijn aangescherpt, maar oudere werknemers kunnen al die veranderingen niet bijhouden. De constante stress kan tot mentale problemen leiden.
Dit vraagstuk heeft niet alleen een medische dimensie; we moeten ook kijken naar de economische gevolgen als de geestelijke gezondheid van de bevolking verslechtert. Stress leidt tot meer ziekteverzuim, mindere arbeidsprestaties, een afnemende motivatie en wrijvingen met collega's op het werk.
In de wetenschap dat de volksgezondheid op de nationale agenda's van de lidstaten prijkt en de Europese Unie beperkte bevoegdheden heeft op dit terrein moeten we onze aandacht richten op de landen met de grootste problemen en de minste middelen om die problemen op te lossen.
Ondanks het grote aantal zelfmoorden in Noord-Europa en het Verenigd Koninkrijk denk ik dat we ons vooral moeten richten op de nieuwe lidstaten; vijf daarvan staan immers hoog op de lijst van landen met de hoogste zelfmoordpercentages in de EU. Er heeft zich in de landen van Midden- en Oost-Europa, waaronder Slowakije, een grote omwenteling voltrokken en hun burgers hebben zich moeten aanpassen aan een veranderende arbeidsomgeving. Ze moesten nieuwe vaardigheden en gewoonten aanleren die aansluiten bij die in West-Europa. In hoog tempo moesten zij zich opnieuw kwalificeren en zich nieuwe, meer verfijnde procedures eigen maken. Met name de oudere werknemers hebben daarvan de wrange vruchten geplukt. Daarnaast kampen de eerdergenoemde landen met een hoge werkloosheid, die eveneens een bijdrage levert aan de verslechtering van de geestelijke gezondheid.
Er is geopperd een nieuwe instelling op te richten die dit probleem moet aanpakken. Daar ben ik het niet mee eens. Ik denk dat het veel efficiënter zou zijn de bestaande instellingen te herstructureren, met inbegrip van de instellingen die zich rechtstreeks bezighouden met vraagstukken op het gebied van de geestelijke gezondheid.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor een uitstekend groenboek, en de heer Bowis voor zijn verslag, dat zelfs nog veel heeft toegevoegd aan wat al een uitstekende start vanuit stilstand was. Bedankt, John. Jouw bijzondere belangstelling en gevoel voor dit onderwerp vormen een inspiratiebron voor velen van ons hier.
Gezondheidsdiensten en gezondheidszorg vallen onder de bevoegdheden van de lidstaten, maar op grond van artikel 152 hebben wij in Europa een mandaat aangaande het bevorderen van de volksgezondheid, het voorkomen van ziekten en het verspreiden van informatie. Dat is precies wat dit debat over het groenboek kan doen: het kan ervoor zorgen dat we dit hele terrein openbreken, dat we ons focussen op de belangrijkste problemen van stigmatisering en discriminatie en dat we goede praktijken en epidemiologische gegevens op dit terrein uitwisselen.
Commissaris, u heeft gezegd dat de cijfers niet de werkelijke omvang van de geestelijkegezondheidsproblemen laten zien. Vanwege de stigmatisering en discriminatie krijgen veel mensen geen behandeling of hulp. Ik ben het volledig met u eens. Sterker nog, ik zet vraagtekens bij de gegevens waarover we beschikken. Die weerspiegelen waarschijnlijk maar de helft - als ik royaal ben - van wat de omvang van de ziekte in werkelijkheid zou kunnen zijn. De meeste werknemers met acute of chronische depressies verbergen dit bijvoorbeeld voor hun werkgevers uit angst dat het nadelig kan zijn voor hun carrière. Bewustmaking, het veranderen van attitudes en vooral het uitwisselen van goede praktijken kunnen daarom een grote bijdrage leveren op dit uitermate belangrijke terrein.
De cijfers zijn om van te schrikken: achttien miljoen mensen in de hele Europese Unie lijden aan ernstige depressies; elk jaar plegen 58 000 van onze burgers zelfmoord - dat staat gelijk aan twee of drie kleine steden in plattelandsgebieden die elk jaar worden weggevaagd. Tien keer zoveel mensen doen een poging tot zelfmoord. Eén op de vier mensen zal waarschijnlijk op enig moment in zijn of haar leven te kampen krijgen met geestelijkegezondheidsproblemen en ieder jaar heeft meer dan 27 procent van de volwassenen in Europa last van geestelijkegezondheidsproblemen. Depressies en angststoornissen, met inbegrip van stress en eetstoornissen, zijn de meest voorkomende geestelijkegezondheidsproblemen. Volgens studies, en dat is beangstigend, zullen in 2020 neuropsychiatrische stoornissen, met depressies bovenaan de lijst, de grootste oorzaak van ziekte zijn in de ontwikkelde wereld. Een belangrijk deel daarvan zal het gevolg zijn van de vergrijzing in Europa, die een specifieke uitdaging vormt.
Geestelijkegezondheidsproblemen zijn te voorkomen en zijn behandelbaar. We moeten ervoor zorgen dat vroegtijdig ingrijpen gemakkelijker wordt en indien mogelijk, zoals mijn collega de heer Bowis heeft voorgesteld, opnieuw kijken naar de wetgeving inzake discriminatie om te zien of we discriminatie van mensen met geestelijkegezondheidsproblemen in dat pakket kunnen opnemen. We moeten alles doen wat in ons vermogen ligt met de bevoegdheden die we hebben. Helaas zijn onze bevoegdheden tamelijk beperkt, nu het met het Europees Grondwettelijk Verdrag niet zo verloopt als sommigen van ons gehoopt hadden. Dat weerhoudt ons er echter niet van om alle punten in de betrokken gebieden van de bestaande Europese wetgeving met elkaar te verbinden. Om te beginnen moeten we openheid creëren over dit onderwerp en degenen die lijden aan deze ziekten niet meer uitsluiten.
Als we dit probleem niet aanpakken en niet de benodigde faciliteiten en behandelingen aanbieden, kost dit de Europese Unie per jaar tussen de 3 en 4 procent van het BBP.
Dank u, mijnheer de commissaris, voor uw werk, en in het bijzonder dank aan mijn collega de heer Bowis voor zijn uitstekende verslag.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
Dorette Corbey (PSE). – Voorzitter, Commissaris, collega's, Europa heeft weinig bevoegdheden op het gebied van volksgezondheid en dat moet zo blijven, want gezondheid is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de lidstaten.
Europa heeft wel een hele belangrijke aanvullende rol: een gemeenschappelijk onderzoeksbeleid waar gezondheid een belangrijke plaats inneemt en een actieprogramma volksgezondheid dat tot doel heeft de kwaliteit van de zorg en de behandelingsmethoden te verbeteren, door uitwisseling van gegevens, door bundeling van expertise en door landen van elkaar te laten leren.
Juist op het terrein van geestelijke gezondheid is die benadering veelbelovend en daarom, Commissaris, ben ik ook blij met het Groenboek. Ik dank ook John Bowis voor zijn inzet en betrokkenheid hierbij. Hij heeft een uitstekend verslag geleverd.
Collega's, het is vanavond al een paar keer eerder gezegd, een op vier Europeanen oftewel honderd miljoen Europeanen maken in hun leven tenminste een keer een periode van ernstige gezondheidsproblemen door. Dat is tragisch en daarbovenop kost het ook nog eens 3 à 4 procent van het Bruto Nationaal Product.
Geestelijkegezondheidsproblemen kunnen van alles zijn: eetstoornissen bij meisjes of jonge vrouwen, alcoholisme, drugsverslaving, gedragsproblemen, depressie of een andere psychiatrische aandoening. Het is voor deze aandoeningen moeilijk succesvolle behandelingsmethoden te ontwikkelen. Neem drugsverslaving. Wat is de beste aanpak om van verslaving af te komen? Medicijnen, methadon, praattherapie of een Narconon-aanpak met sauna's en vitamines? Een serieuze vergelijking van het succes van de verschillende afkickmethodes zou zinvol zijn. Of neem eetstoornissen en depressie: er zijn succesverhalen maar er zijn even zo veel mislukkingen.
Waar het mij om gaat, is dat expertise samen wordt gebracht, dat behandelaars van mekaar leren, dat patiënten of verslaafden inzicht krijgen in succesvolle behandelingsmethodes. In deze zin is het ook nuttig om een Europese coördinatie-expertisegroep op te richten. Betrek daarbij ook patiënten, verslaafden en zorginstellingen. Maak er een soort coördinatiepunt van met een website waar die een op vier Europeanen en hun familiekring terecht kunnen, als ze geestelijkegezondheidsproblemen hebben. Dan, Voorzitter, is Europese samenwerking iets heel waardevols.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, om te beginnen wil ik mijn welgemeende felicitaties geven aan de rapporteur voor zijn uitstekende werk. De heer Bowis heeft alle belangrijke punten met betrekking tot een EU-strategie inzake geestelijke gezondheid op een grondige en goede wijze aan de orde gesteld en mijn fractie steunt dit verslag volledig.
Ten aanzien van de ingediende amendementen zal de ALDE-Fractie de amendementen 11 en 12 steunen, die zijn ingediend door de PSE-Fractie, maar met het volgende mondeling amendement op elk van beide. In beide amendementen moet na het woord “in” het woord “sommige” worden ingevoegd, zodat de tekst luidt: “in sommige nieuwe lidstaten”. Dat is nodig omdat de situatie waarop de amendementen betrekking hebben niet op alle nieuwe lidstaten van toepassing is en het onjuist en verkeerd zou zijn om dit niet duidelijk te maken. Ik ben er zeker van dat alle betrokkenen het met deze kleine verandering eens zullen zijn.
Wat betreft de hoofdinhoud van het verslag wil ik enkel nog eens wijzen op een aantal punten. Ten eerste het feit dat geestelijkegezondheidsproblemen wijdverspreid zijn. Geschat wordt dat ongeveer honderd miljoen burgers van de Europese Unie er gedurende hun leven mee te kampen zullen krijgen. Het probleem lijkt niet zo wijdverspreid in het dagelijkse leven, omdat de meeste mensen ervoor kiezen om hun problemen te verbergen. De tijd is nu gekomen om de psychische aandoeningen uit de sfeer van ontkenning en schaamte te trekken en er op een open, rationele en effectieve manier mee om te gaan.
Ten tweede is er het feit dat psychische aandoeningen helaas een bron van stigmatisering vormen in onze samenlevingen. In mijn optiek komt dit voort uit ons beperkte begrip van het functioneren van ons belangrijkste vitale orgaan, de hersenen. De hersenen, net als andere vitale organen als het hart en de longen, zijn vatbaar voor ziekten, waardoor ze slechter gaan functioneren. Als een hart niet goed functioneert, zal dat tot hartkwalen leiden. Op dezelfde manier zullen hersenen die niet goed functioneren aanleiding geven tot psychische aandoeningen. Het voornaamste verschil is in mijn visie dat we nog niet helemaal in staat zijn om de exacte anatomische en/of histologische en/of biochemische anomalie te diagnosticeren die de oorzaak is van het specifieke probleem dat zich voordoet. Ik ben er zeker van dat we daar in de toekomst wel toe in staat zullen zijn, met onze voortschrijdende wetenschappelijke kennis over neurologische en neurotechnische processen. Kortom, een psychische aandoening is niet iets om je voor te schamen. Een patiënt met een psychische aandoening is niet anders dan een hartpatiënt of welke andere patiënt dan ook.
Tot besluit wens ik en hoop ik zeer dat dit verslag de markering zal vormen van het einde van de middeleeuwse benadering van psychische stoornissen en van het begin van een nieuw tijdperk van begrip bij zowel de behandeling als het voorkomen van geestelijkegezondheidsproblemen.
Jean Lambert (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Bowis feliciteren met zijn uitstekende verslag. Ik wil ook zeggen dat het hier niet alleen om een gendervraagstuk gaat: geestelijke gezondheid en geestelijkegezondheidsproblemen hebben ook een raciale dimensie. De tijd waarin een afwijkende seksuele geaardheid werd gezien als een psychische stoornis ligt gelukkig achter ons, maar er is nog steeds, en dat hebben anderen ook al gezegd, heel veel wat nog gedaan moet worden. Zoals de heer Bowis zelf naar voren heeft gebracht, hebben we nog maar een prille aanzet gegeven tot wat we een beleid ter bevordering van het geestelijk welzijn van onze burgers zouden kunnen noemen. De WHO beschrijft geestelijke gezondheid als “een toestand van welzijn waarin het individu zich bewust is van zijn of haar bekwaamheden, de gewone stress van het leven aankan, productief en renderend kan werken, en in staat is een bijdrage te leveren aan zijn of haar gemeenschap”.
Dat heeft enorme implicaties voor ons beleid van sociale integratie, en als lid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik wijzen - zoals anderen dat al eerder gedaan hebben - op de enorme stapel werk die we voor ons hebben liggen, en dan heb ik het met name over paragraaf 27 van het verslag. Het gaat niet alleen om de invloed van de geestelijke gezondheid op het werk, maar ook om het effect van het werk op de geestelijke gezondheid. Zoals anderen al gezegd hebben, is stress misschien wel de belangrijkste oorzaak van ziekteverzuim. Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk in Bilbao heeft daar veel onderzoek naar gedaan. Werkgerelateerde stress, depressies of angsten waren in het Verenigd Koninkrijk in één jaar goed voor bijna dertien miljoen verloren werkdagen. Eenzelfde cijfer voor ongelukken op het werk zou enorme opschudding hebben veroorzaakt.
Veel bedrijven hebben geen beleid met betrekking tot stress. Veel managers zijn niet in staat om stress bij zichzelf te herkennen en weten niet wat ze moeten doen als anderen last van stress hebben. Daarom moeten we trainingen op dit gebied ontwikkelen en hebben we een cultuur op de werkplek nodig waarin iemand kan toegeven dat hij aan stress lijdt, waarin daar serieus naar gekeken wordt en waarin gewerkt wordt met methoden die goed zijn voor het geestelijk welzijn.
Jiří Maštálka (GUE/NGL). – (CS) We zijn het er allemaal wel over eens dat geestelijke gezondheid een voorwaarde is voor intellectuele en emotionele zingeving en de integratie van individuen in de samenleving. Toch is dit onderwerp in vergelijking met andere aandachtsgebieden de afgelopen jaren onvoldoende belicht. Het groenboek van de Europese Commissie, en in het bijzonder het uitstekende verslag van onze collega Bowis, vullen deze leemte aan. Zij bevatten vele voorstellen voor toekomstige werkzaamheden, zowel aan de Europese Commissie als aan ons allen, artsen en burgers.
In het onderhavige verslag worden de fundamentele problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid op treffende wijze in kaart gebracht en in een breder verband geplaatst. Daarnaast wordt de gelegenheid geboden na te denken over brandende vraagstukken als de stigmatisering van geesteszieken, genezingswijzen, alsook de genderverschillen die juist op het gebied van de geestelijke gezondheid zo markant zijn.
In de eerste plaats wil ik zeer graag de aandacht vestigen op de oproep van zowel collega Bowis als de Commissie in haar groenboek tot een zo effectief mogelijke strijd tegen het groeiend aantal gevallen van geestesziekte - oftewel, tot preventie. Die zou een van de prioriteiten moeten zijn binnen onze proactieve benadering van dit vraagstuk. Zaken als omgevingsfactoren, werk en familieleven - oftewel zaken die van invloed zijn op de geestelijke gezondheid en waar preventie het nodige effect zal kunnen sorteren - dienen in het brandpunt van onze belangstelling en onze actieplannen te staan.
Ik ben ook buitengewoon ingenomen met de belangrijke vermelding van genderverschillen op het gebied van de geestelijke gezondheid, een onderwerp dat in het groenboek onvoldoende aandacht heeft gekregen. Vrouwen doen vaker een beroep op medische hulp, nemen vaker farmaceutische producten tot zich - die ze minder goed verdragen - en ze staan vaker onder overmatige druk van hun omgeving, hetgeen psychische stoornissen tot gevolg kan hebben.
Een onderwerp dat in de toekomst zeker de aandacht verdient van alle artsen en politici, maar ook van het grote publiek, is de stigmatisering van patiënten. De nadruk die in het verslag wordt gelegd op dit vraagstuk weerspiegelt de ernst van de situatie. Ik verwelkom alle door de rapporteur gemaakte opmerkingen en gedane voorstellen. Hoewel het in mijn ogen zeer relevante aanbevelingen zijn over hoe het best kan worden gewerkt aan de hoogst mogelijke standaarden - iets waar ik mij als arts volledig bij aansluit - is toch op z’n minst in míjn land de realiteit zodanig, dat genoemde programma’s enorm duur zijn en vooralsnog helaas geen prioriteit hebben. Mogelijke gezamenlijke programma’s op dit gebied in de Europese Unie zouden dit probleem mede kunnen verhelpen.
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Bowis gelukwensen met dit uitstekende verslag dat ons doet inzien hoe belangrijk een goede geestelijke gezondheid is, niet enkel in het leven van individuen, maar ook voor de hele samenleving.
De preventie van psychische stoornissen, psychotherapie voor kinderen, volwassenen en gezinnen, de behandeling van neuroses en het bevorderen van de psychische hygiëne zijn des te belangrijker omdat we weten dat echte psychische aandoeningen, zoals psychoses, enkel behandeld en niet genezen kunnen worden. We mogen niet vergeten dat er in de psychiatrie geen geneesmiddelen bestaan die kunnen genezen in de strikte zin van het woord en dat de bestaande medicijnen bij toeval werden ontdekt.
In onze westerse beschaving is men sterk geneigd om elke vorm van zwakheid te onderdrukken en uit het bewustzijn te bannen, vooral geestelijke zwakte. Enkel somatische aandoeningen zijn aanvaard. Als we echter meer middelen zouden uittrekken voor psychotherapie en het werk van psychologen, zouden we kunnen besparen op de consultaties voor lichamelijke behandelingen, evenals op de uitgaven voor gezondheidszorg in het algemeen.
Antonios Trakatellis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is geestelijke gezondheid een voorwaarde voor het welzijn van mensen, samenlevingen en landen en moet de aanpak van dit vraagstuk in heel de wereld op een nieuwe leest worden geschoeid. Deze moet in het teken komen te staan van een nieuwe mentaliteit en nieuwe hoop kunnen geven. Met het onderhavig verslag oriënteren wij ons aan de gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie en ondernemen wij voor het eerst stelselmatige inspanningen ter bevordering van de geestelijke gezondheid.
Zowel de patiënten als de gezinsleden die hen materieel en emotioneel ondersteunen, ondergaan de negatieve gevolgen van de stigmatisering en discriminatie waarmee deze ziekten gepaard gaan. Daarom moeten zij worden bijgestaan door professionals, opdat aan hun evidente behoeften kan worden voldaan. Daarnaast zijn voorlichting en stelselmatige bestrijding van stigmatisering onontbeerlijke onderdelen van de aanpak van geestesziekten.
Even belangrijk is voor mij echter het onderzoek naar de mechanismen en de oorzaken van deze ziekten, evenals een betere verzorging daarvan. Daarvan maakt ook de ontwikkeling van nieuwe behandelingsmethoden deel uit. Ik wil hier onderstrepen dat het belangrijkste verschil tussen enerzijds deze ziekten en anderzijds de meeste andere, ernstige en soms zelfs dodelijke aandoeningen, gelegen is in het feit dat geestesziekten de werking van de hersenen aantasten, zoals het geheugen, het denken en het geweten, dat wil zeggen de werking van al die functies die onverbrekelijk verbonden zijn met de persoonlijkheid van het menselijk wezen. De persoonlijkheid wordt daardoor uitgehold en in een vrij groot aantal van deze ziektetoestanden uiteindelijk zelfs geheel vernietigd.
Als wij dus preventie en genezing van menselijke ziekten uitroepen tot een zeer hoge prioriteit, moeten wij dienovereenkomstig ook neuropsychische ziekten uitroepen tot een zeer hoge prioriteit, zeer zeker als wij willen voorkomen dat de kwintessens van de Europese samenleving wordt uitgehold en vernietigd. Laten wij niet vergeten dat onze samenleving gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van een groot aantal ouderen, die zoals bekend zeer kwetsbaar zijn voor neurodegeneratieve ziekten.
Tot slot wil ik nog zeggen dat wij altijd voor ogen moeten houden dat preventie, tijdige erkenning en correcte behandeling de individuele, economische en sociale gevolgen aanzienlijk kunnen beperken, en daarom zullen wij mijns inziens met de aanneming van dit uitstekende verslag van collega Bowis een weg inslaan die ertoe kan leiden dat geestesziekten de grootste prioriteit krijgen en de aanpak van deze hedendaagse plaag efficiënter wordt.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe mijn oprechte waardering uit te spreken over de welgemeende en persoonlijk getinte presentatie van het ontwerpverslag - dat maken we niet alle dagen mee. Met dit verslag en het aansluitende debat neemt het Europees Parlement een belangrijke stap waarmee de ontwikkeling door de Commissie van het nieuwe beleid voor de geestelijke gezondheid wordt ondersteund, een beleid dat met name van belang is voor de nieuwe lidstaten. Ongunstige indicatoren voor de geestelijke gezondheid, zoals een hoog zelfmoordpercentage en talrijke gevallen van geweld en misbruik, met name alcoholmisbruik, zijn niet ongewoon in die landen. De nieuwe lidstaten hebben ondoelmatige stelsels voor geestelijke gezondheidszorg geërfd met grote psychiatrische inrichtingen die sociale uitsluiting en stigmatisering alleen maar verder in de hand werken. De financiering van die inrichtingen laat te wensen over, waardoor ze een kwijnend bestaan leiden en hun toch al beperkte functionaliteit verder wordt uitgehold.
Het ontbreekt ontegenzeglijk aan diensten op gemeenschapsniveau, die deel zouden moeten uitmaken van de infrastructuur op sociaal en zorggebied. Er worden in zorginstellingen voor geesteszieken over het algemeen slechts incidentele successen geboekt, terwijl thuiszorg en diensten op gemeenschapsniveau eigenlijk veel humaner zijn en beter verenigbaar met de mensenrechten en ook nog eens minder geld opslokken. Wij kennen geen traditie van thuiszorg die door de samenleving zou worden ondersteund en daarom wenst het oude systeem zijn positie niet op te geven.
Vooral het stijgende aantal kinderen dat in staatsinstellingen opgroeit is verontrustend. Hieruit blijkt eens te meer dat een alternatief systeem ontbreekt waarin ouders in hoogrisicogroepen worden bijgestaan bij de opvoeding en scholing van hun kinderen.
Een aantal nieuwe lidstaten heeft reeds de eerste stappen ondernomen voor de tenuitvoerlegging van bepalingen die in overeenstemming zijn met de EU-beginselen. Litouwen heeft een beleid voor de geestelijke gezondheid ontwikkeld dat dit jaar bij het Parlement ter goedkeuring wordt ingediend. Voorts heeft Litouwen een project op touw gezet met de titel "Geestelijke gezondheid van kinderen en adolescenten in een uitgebreide Europese Unie: ontwikkeling van doeltreffende beleidsvormen en -methoden". Bij dit project, dat werd ondersteund door de Commissie, waren 18 deelnemende landen en 34 geassocieerde partners betrokken.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij genoegen om over dit weloverwogen verslag te spreken, dat zeer gelegen komt, en ik feliciteer de rapporteur.
Ten eerste ben ik het ermee eens dat de toegevoegde waarde van een communautaire strategie inzake geestelijke gezondheid voornamelijk op het gebied van preventie en bewustmaking is te vinden en dat voorstellen van de Commissie moeten worden ontwikkeld in samenspraak met en na raadpleging van alle betrokken partijen.
Een essentieel element van iedere strategie zal moeten bestaan uit het uitbannen van de stigmatisering die aan psychische aandoeningen kleeft en daarvoor is een veelzijdige aanpak nodig, met inbegrip van voorlichting, educatie, antidiscriminatiewetgeving, benaderingen die uitgaan van de betreffende gemeenschappen en verantwoordelijke berichtgeving door de media.
Ik schaar me volledig achter het voorstel in het verslag dat de lidstaten moeten samenwerken teneinde effectieve strategieën ten uitvoer te leggen om het aantal zelfmoorden terug te dringen, want dat is niet alleen een nationaal of Europees probleem, maar een wereldwijd probleem.
In Ierland is zelfmoord de meest voorkomende doodsoorzaak in de leeftijdsgroep tussen 18 en 24 jaar. Helaas scoort Ierland in deze leeftijdsgroep het hoogst van de hele Europese Unie. Dit soort sterfgevallen verwoesten families en rukken het hart uit gemeenschappen. Een recent onderzoek in mijn eigen gebied, North Leitrim en West Cavan, getiteld “Mannen op de grens” schetst een verontrustend beeld van het leven van veel alleenstaande, oudere mannen, waarbij 56 procent van de respondenten zei iemand te kennen die zelfmoord had gepleegd. Aangezien ik alles wat we hier doen graag koppel aan wat er in onze kiesdistricten gebeurt, doet het me genoegen om te zeggen dat dit onderzoek deels gefinancierd is door de EU en ik hoop dat de aanbevelingen die erin gedaan worden zullen bijdragen aan het verbeteren van de situatie.
Tot slot denk ik dat terwijl het doen van uitgaven voor geestelijke gezondheid een nationale bevoegdheid is, het goed is om te wijzen op de grote verschillen in uitgaven voor geestelijke gezondheid tussen de individuele lidstaten, en ik ben er niet trots op dat ik moet zeggen dat de uitgaven in Ierland ontoereikend zijn. Ik ben het eens met de rapporteur dat er druk vanuit het publiek nodig is om te bereiken dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor het verbeteren van de geestelijke gezondheid en het voorkomen van psychische aandoeningen.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Europese economie en de Europese samenlevingen worden geteisterd door een tsunami, een gigantische golf die geestesziekte heet en die ik liever neurologische ziekte zou willen noemen, om stigmatisering te voorkomen. Het aantal patiënten blijft voortdurend stijgen omdat deze golf groter wordt door de onmiskenbare vergrijzing van de bevolking en door de heilige koe van het economische ultraliberalisme, dat zelf een vorm van neurose is. Het spreekt vanzelf dat de Europese Commissie hierover iets te zeggen heeft, evenals de rapporteur, in punt 24, waar sprake is van isolement in landelijke gebieden, arbeidsomstandigheden, onzekerheid over het werk en werkloosheid. Maar wat anders heeft geleid tot het isolement in landelijke gebieden dan de afbraak van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en wel uit naam van de vrijhandel? Wat anders is er debet aan werkloosheid dan de politieke keuze voor vrijhandel? Wat anders veroorzaakt stress op het werk dan de ideologie van het concurrentievermogen of van de mededinging?
Om die neurologische ziekten te behandelen, hebben we datgene nodig wat de heer Bowis eist: ziekenhuizen, individuele zorg, gespecialiseerde diensten en veel verzorgend personeel – met andere woorden: investeringen, die op grond van het sobere begrotingspact verboden zijn uit naam natuurlijk van de ideologie van het concurrentievermogen en de vrijhandel.
En zo ontstaat een vicieuze cirkel omdat ziekten het gevolg zijn van een verkeerde filosofie inzake het economische concurrentievermogen. Om ze te kunnen behandelen, hebben we investeringen nodig, die diezelfde filosofie verbiedt. Hoewel er misschien wel een orgaan nodig is dat belast wordt met het verkennen van de geest, bestaat de oplossing waarschijnlijk vooral in het genezen van onze leiders. Ik wil nog één ding zeggen: over Don Quichot van la Mancha werd gezegd dat hij zoveel boeken over ridders had gelezen dat zijn hersens ineengeschrompeld waren. Onze leiders hebben zoveel gelezen van Adam Smith en David Ricardo dat ze gek zijn geworden.
Christa Klaß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren, ons grootste goed is zonder enige twijfel onze gezondheid. Niet alleen onze lichamelijke, maar ook onze geestelijke gezondheid.
Ons gezondheidsbeleid richtte en richt zich nog te vaak alleen op de lichamelijke gezondheid. Deze is tastbaar en veelal ook zichtbaar, en vaak ook gemakkelijker te behandelen. Bovendien kost het behoud van de lichamelijke gezondheid alleen al veel geld, en tegenwoordig zijn vaak niet alle opties meer betaalbaar. De kosten van onze gezondheidszorg, van voorzorg tot nazorg, rijzen de pan uit.
Doel van dit verslag – mijn felicitaties aan John Bowis – is niet dat de Europese Unie actief moet worden op het gebied van gezondheidszorg. Dit is een taak van de lidstaten en dient dat ook te blijven. Wel zijn we blij dat de Commissie met haar groenboek de discussie over het belang van de geestelijke gezondheid in de Europese Unie, over de noodzaak van een strategie en eventuele prioriteiten aanzwengelt. We weten nu dat een goede geestelijke gezondheid voorwaarde is voor een goed economisch prestatievermogen.
We moeten onszelf wel vragen stellen en antwoorden daarop formuleren. Zoals: wie geldt als psychisch ziek? Waarom zoekt 13 procent van de Europeanen professionele hulp op dit vlak? Waarom plegen zoveel mensen in de Europese Unie zelfmoord? De aantallen zijn genoemd; tijdens de raadpleging was sprake van 58 000 per jaar. Waarom is de maatschappij zo ziek? Wat zijn de oorzaken? Stelt onze maatschappij misschien over het algemeen te hoge eisen? En de grote vraag: wat gebeurt er met degenen die het niet redden?
De discussie moet worden gevoerd om mensen bewust te maken. Eén ding is zeker: we moeten de maatschappij veranderen, willen we deze aandoeningen voorkomen. We weten hoe moeilijk het is om met de hardheid en concurrentiestrijd op de arbeidsmarkt om te gaan. Een mens kan daar echter veel beter tegen als hij een plek heeft waar hij tot rust kan komen. Mijns inziens biedt vooral het gezin de mogelijkheid uit te rusten en nieuwe energie op te doen. Maar gezinnen hebben wel hulp en ondersteuning nodig om alle belangrijke taken te kunnen vervullen die de maatschappij van hen verlangt.
Eén ding is zeker: menselijkheid kun je niet via de wet voorschrijven, maar we kunnen en moeten wel de voorwaarden scheppen waaronder menselijkheid en lichamelijke en geestelijke gezondheid kunnen groeien. Laat ons daarom onze gezinnen ondersteunen, en als dat een van de intenties van het verslag is, zitten we op de goede weg.
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, geestelijke gezondheid werd jarenlang als een pijnlijk thema beschouwd en wordt nog steeds in de schaduw gesteld van andere ziekten die onze samenleving treffen. Als we echter zien op welke schaal het verschijnsel zich vandaag de dag voordoet, kunnen we onmogelijk onverschillig blijven voor de gevaren die aan psychische stoornissen zijn verbonden.
We kunnen het niet hebben over gezondheid in de Europese Unie zonder rekening te houden met deze gevaren. De statistieken brengen de wrede waarheid aan het licht. Elk jaar plegen gemiddeld 58 000 mensen zelfmoord. Dit cijfer ligt hoger dan het aantal personen dat jaarlijks het leven laat in een auto-ongeluk, wordt vermoord of sterft aan aids. Depressie is op dit moment het grootste maatschappelijke probleem. Steeds meer mensen lijden aan depressies, hoofdzakelijk jongeren en ook, steeds vaker, etnische minderheden.
Volgens schattingen van economische analisten kost een slechte geestelijke gezondheid de burgers van de Europese Unie zo’n drie tot vier procent van het bbp, voornamelijk ten gevolge van vervroegde pensioneringen en een verminderde productiviteit.
Daarom is het van wezenlijk belang dat we zo spoedig mogelijk overgaan tot het uitwerken en aannemen van een richtlijn betreffende geestelijke gezondheid en de bescherming van de burger- en basisrechten van personen die aan geestelijkegezondheidsproblemen lijden. Bij de tenuitvoerlegging van de beginselen uit de richtlijn zal een praktisch kader worden vastgelegd voor de omzetting van het communautaire programma. Een preventieve gezondheidszorg, afgestemd op de verschillende leeftijdsgroepen, zou in deze strategie inzake geestelijke gezondheid een belangrijke rol moeten spelen, in overeenstemming met het motto "beter voorkomen dan genezen". Het proefproject van de Europese Alliantie tegen Depressie heeft ertoe bijgedragen dat het aantal zelfmoorden en zelfmoordpogingen bij jongeren met 25 procent is gedaald. We moeten ons dus ernstig over deze kwestie buigen en gepaste maatregelen nemen, die afhankelijkheid van moderne technologieën tegengaan.
We verheugen ons vandaag de dag over het feit dat we toegang hebben tot alle mogelijke technologieën, dat alles mogelijk is, dat we de keuze hebben uit duizend en één snufjes. Maar tegen welke prijs? De prijs die we betalen, is dat vooral jongeren verslaafd zijn aan televisie of computer en met geen enkel argument overgehaald kunnen worden om zich van dat scherm af te wenden. Dit is de grote uitdaging van deze tijd en die uitdaging moeten we aangaan. Het aannemen van één gecoördineerd Europees beleid op het gebied van geestelijke gezondheid zal ons in staat stellen de gepaste voorwaarden te creëren voor een harmonieuze ontwikkeling van de openbare geestelijke gezondheid. Het zal mensen helpen met conflictsituaties en moeilijke of stresserende omstandigheden om te gaan en hen leren betere intermenselijke relaties op te bouwen.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, vanmiddag hebben we over een rookvrij Europa gedebatteerd. Acties van de Commissie en heel Europa op het gebied van de “geestelijke gezondheid” zijn echter nog vele malen noodzakelijker. Mijn dank dat u het onderwerp ter sprake hebt gebracht, en mijn dank ook aan onze rapporteur John Bowis, die dit thema heeft behandeld en een uitstekend verslag heeft gepresenteerd.
Een van de grootste problemen is waarschijnlijk het taboe dat de geestelijke gezondheid in alle samenlevingen omgeeft, en we moeten ons afvragen waarom dat zo is. Er zijn vele redenen aan te wijzen; ik noem er slechts een aantal. Ten eerste: waarschijnlijk zijn we allemaal bang zelf ooit in een dergelijke situatie terecht te komen – met name als we oud zijn.
Ten tweede: de geest en de ziel zijn iets zeer menselijks, en we raken hierbij de kern van het mens-zijn.
Ten derde: we bereiken de grenzen van onze geliefde mechanistische interpretatie van onze omgeving, omdat we ons hier op een vlak bevinden waar deze niet functioneert. We hebben te maken met een fenomeen waarbij niet alleen het individu erg lijdt, maar ook de maatschappij als geheel.
Ik heb een paar cijfers verzameld die een alarmerend beeld geven. Volgens een onderzoek van de Deutsche Angestellten-Krankenkasse is het aantal mensen met een psychische aandoening op de werkplek tussen 1997 en 2004 met 70 procent gestegen. Tegen de trend van een afnemend aantal ziektegevallen in steeg in dezelfde periode het aantal uren ziekteverzuim op grond van psychische klachten met meer dan twee derde. 10 Procent van alle uitvaldagen in de Europese economie zijn inmiddels toe te schrijven aan psychische belasting.
De Wereldgezondheidsorganisatie WHO schrijft: In 1990 leed de mensheid met name aan longontsteking, diarree en wiegendood; in 2020 zal dit rijtje luiden: hartinfarct, depressie, angststoornis en verkeersongevallen. Het verlies aan productiviteit loopt in de miljarden. Voor de EU-15 (de oude lidstaten) bestaan onderzoeken waarin de kosten van de uitval zijn becijferd op 265 miljard euro, d.w.z. ongeveer 3-4 procent van het bruto binnenlands product van de Gemeenschap.
Europa als geheel vraagt zich dan ook terecht af: Wat kunnen we hier samen aan doen? We moeten ons uiteraard realiseren dat de lidstaten hier zeer nauwlettend waken over hun bevoegdheden. Toch is de Europese meerwaarde door acties mijns inziens uiterst belangrijk. John Bowis heeft dit in zijn verslag erg duidelijk naar voren gebracht. Denk hierbij aan Best-Practice-modellen, denk hierbij aan uitgebreid cijfermateriaal en uitgebreid onderzoek en ontwikkeling! Denk vooral doelgroepgericht, zodat we tot een oplossing komen, zodat de Europese motor blijft draaien en de stekker erin blijft!
Frieda Brepoels (PPE-DE). – Voorzitter, mijnheer de Commissaris, beste collega's, ik kan allereerst niet anders dan woorden van dank te richten tot de Commissaris voor het Groenboek, maar meer nog tot collega Bowis voor het belangrijke werk dat hij geleverd heeft.
Het is inderdaad een zeer evenwichtig verslag geworden. Het werd immers niet voor niets door de collega's in de milieucommissie eigenlijk unaniem gesteund, zo mag ik het wel zeggen, en we hopen dan ook dat dit verslag, dat morgen gedragen zal worden door een overweldigende meerderheid in dit Parlement, voor de nodige druk zal zorgen bij de Commissie, om overeenkomstig haar bevoegdheden de nodige initiatieven te nemen, want het is duidelijk dat er nog veel verbeterd kan worden op het gebied van geestelijke gezondheidszorg in de Europese Unie.
Het ontbreekt patiënten namelijk aan medezeggenschap. De verschillende zorgorganisaties werken nog onvoldoende samen en de sector kampt met ernstige financiële tekorten. De toegevoegde waarde van het beleid op EU-niveau, die wij ook moeten nastreven, ligt vooral in het stimuleren van uitwisseling en samenwerking tussen de lidstaten. We moeten vooral de samenhang van de diverse en verschillende maatregelen op het niveau van de lidstaten, zowel op nationaal als regionaal, kunnen verbeteren.
Mijnheer de Commissaris, collega's, het Groenboek van de Commissie heeft niet alleen hier in het Parlement een debat op gang gebracht. Ook de nationale en regionale regeringen werden gesensibiliseerd om meer middelen in te zetten. Toen in mijn land, in Vlaanderen, uit de nationale gezondheidsenquête bleek dat wel een op vijf Vlamingen met psychologische problemen kampt en een op acht zelfs met ernstige problemen, besliste de Vlaamse minister van Welzijn onmiddellijk om de centra voor geestelijke gezondheid aanzienlijk te versterken, voornamelijk voor de doelgroepen met de hoogste nood, met name kinderen en jongeren.
Ook de patiëntenorganisaties roerden zich. Zo vroegen vertegenwoordigers van ADHD Europe bijvoorbeeld om specifieke aandacht voor de levenssituatie van ADHD-patiënten, vermits in het Groenboek oorspronkelijk niets vermeld stond over deze ontwikkelingsstoornis bij kinderen, die onbehandeld nochtans zoveel schade en leed kan veroorzaken, niet alleen voor de patiënt zelf, maar ook in de vorm van lasten en kosten voor de gezondheidszorg, het onderwijssysteem en het economisch stelsel.
Ik ben dan ook heel blij dat onze rapporteur bereid was om hierover enkele belangrijke toevoegingen goed te keuren. Dank ook aan de collega's voor de steun. Ik hoop nu dat de Commissie op basis hiervan in staat zal zijn om nog dit jaar te komen met een voorstel voor een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de EU. Ik wens de Commissaris daar alle succes mee.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Om te beginnen wil ik de heer Bowis bedanken voor de mogelijkheid om over dit heel belangrijke onderwerp te debatteren. Iedereen is bang om ziek te worden en het akeligst zijn ongetwijfeld aandoeningen die de geestelijke gezondheid bedreigen.
Het is heel lang zo geweest dat de medische wetenschap en de samenleving geen raad wisten met problemen met de geestelijke gezondheid. Het onderwerp bevond zich in de taboesfeer en de slachtoffers werden in een isolement gebracht. Gelukkig zijn we er ons nu van bewust dat kinderen met leermoeilijkheden geen slechte kinderen zijn, dat we niet tegen depressieve mensen moeten zeggen dat ze zich moeten vermannen, en dat zelfs mensen met een geestelijke handicap een aanzienlijke ontwikkeling kunnen doormaken als ze maar adequate zorg krijgen. Tegelijkertijd moeten we het feit onder ogen zien dat stress, een overdaad aan informatie en het gebrek aan ankerpunten in onze samenleving een risico vormen voor onze geestelijke gezondheid, net zoals bureauwerk slecht kan zijn voor de rug en het gebruik van chemische stoffen het risico van allergieën vergroot. De meeste mensen werken bewust aan hun lichamelijke gezondheid, maar de geestelijke gezondheid krijgt aanmerkelijk minder aandacht.
Ik neem dan ook met voldoening kennis van het feit dat de Commissie de eerste aanzet heeft gedaan naar een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de Europese Unie. Dat is vooral belangrijk vanuit het perspectief van de nieuwe lidstaten, waaronder Hongarije, omdat de schok als gevolg van de plotselinge omwenteling op economisch en maatschappelijk gebied problemen met zich meebrengt die wij met onze ouderwetse institutionele stelsels, ernstige tekorten aan financiële middelen en ingeroeste gedragspatronen niet kunnen overwinnen. Daar komen ook nog eens de problemen bij die van oudsher kenmerkend zijn voor de regio, zoals het hoge zelfmoordpercentage.
In mijn land, Hongarije, bereikte het aantal zelfmoorden twintig jaar geleden een piek van meer dan 45 op de 100 000 inwoners, een cijfer dat de wereld schokte. Volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie bedroeg het aantal zelfmoorden in 2000 wereldwijd 16 op de 100 000 mensen, en daarmee is sprake van een stijgende trend in de laatste vijftig jaar. Er zijn jaren geweest, niet zo heel lang geleden, dat er in Europa minder mensen stierven door verkeersongevallen dan door zelfmoord, zoals enkele van mijn collega's al zeiden. Maar we moeten niet denken dat dit alleen voor Europa geldt. Ook in de Verenigde Staten is zelfmoord vaak een grotere doodsoorzaak dan moord – zo waren er in 1997 anderhalf maal zoveel zelfmoorden als moorden.
De langdurige verwaarlozing van onze regio heeft ertoe geleid dat het raadplegen van een psycholoog nog steeds iets is waar je niet over praat, en het is niet ongebruikelijk dat kinderen uit kansarme gezinnen als geestelijk gehandicapt worden beschouwd. Veel gezinnen worden aan hun lot overgelaten en krijgen geen doeltreffende hulp van buitenaf als een van de gezinsleden met ernstige problemen kampt. Daar moet verandering in komen en daarom steun ik alle amendementen waarin expliciet vermeld staat dat er specifieke aandacht moet worden besteed aan problemen op het gebied van de geestelijke gezondheid in de nieuwe lidstaten.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijn collega, de heer Bowis, bedanken voor zijn werk. En dan heb ik het niet alleen over dit verslag, maar over al zijn inspanningen en de geestdrift waarmee hij over de geestelijke gezondheidszorg in Europa spreekt. Ik ben nu zeven jaar lid van het Parlement en al die tijd heeft John Bowis dit onderwerp consequent op de agenda weten te houden. Hij is voor mij een bemoedigend voorbeeld van een politicus die zijn visie op een betere wereld doelgericht en vastberaden verwezenlijkt. Alleen op die manier kan er iets veranderen: wanneer je niet meewaait met willekeurige politieke winden of trends, maar zelf weet waar je naar streeft en daar naar handelt.
Over geestelijkegezondheidsproblemen wordt gemakkelijk gezwegen. Er rust een sterk stigma op deze ziekten en er is soms zelfs sprake van discriminatie, die in het ergste geval iemand ervan weerhoudt hulp te zoeken. Zakelijke informatie, openheid en de ook in het verslag genoemde campagnes met betrekking tot de geestelijke gezondheid helpen om dit onnodige stigma weg te nemen. De weg naar volwassenheid is lastiger dan ooit. De toegenomen onzekerheid in de samenleving drukt een stempel op de groei. Het is goed dat in het verslag wordt gewezen op de noodzaak van vroeg ingrijpen en het belang van preventie. Vooral om geestelijkegezondheidsproblemen bij kinderen en jongeren te voorkomen, moet er meer tijd en geld worden geïnvesteerd in preventieve maatregelen in kinderdagverblijven, kinderklinieken, op scholen en in gezondheidsdiensten op scholen. Een jongere die hulp nodig heeft, laat de dingen misschien zoals ze zijn, omdat hij gewoon niet weet waar hij hulp kan krijgen. Dan wordt de rol van de omgeving, vooral het gezin, belangrijker.
Wanneer zij over de juiste capaciteiten beschikken, hebben kinderklinieken en gezondheidsdiensten op scholen uitstekende mogelijkheden de problemen van kinderen en jongeren te herkennen en in een vroeg stadium hulp te bieden. Terwijl bijvoorbeeld in mijn land Finland de geestelijkegezondheidsproblemen onder jongeren algemener zijn geworden, tonen de statistieken aan dat de ouders van één op de vijf kinderen op atypische arbeidstijden werken. Depressieve kinderen kunnen aanzienlijk worden geholpen door groepstherapie, maar het allerbelangrijkste is het bieden van hulp aan gezinnen op werkdagen. Steun voor een kind van de ouders en het gezin scheppen een basis voor goede geestelijke gezondheid. De behandeling van problemen van jongeren met medicijnen moet het laatste middel zijn. De prioriteit moet liggen bij het identificeren en wegnemen van sociale en omgevingsfactoren die het probleem veroorzaken.
De problemen verdwijnen niet door erover te zwijgen. Depressie wordt al de nieuwe Europese volksziekte genoemd. Twintig jaar geleden gebruikte bijna niemand onder de dertig antidepressiva, maar nu slikken zij net zo veel medicijnen als de oudere generaties. Als geestelijkegezondheidsproblemen onder jongeren niet direct worden aangepakt en als er geen aandacht wordt besteed aan een grotere beschikbaarheid van hulp, zullen wij daarvoor een veel te hoge prijs betalen. De mooie woorden en goede bedoelingen van het Groenboek van de Commissie moeten zo snel mogelijk in doeltreffende wetgeving worden omgezet en wij in het Parlement verwachten dat wij spoedig een voorstel voor een richtlijn ter behandeling krijgen.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik sluit me aan bij de gelukwensen aan het adres van John Bowis. Eens te meer laat hij zien dat gezondheidsbeleid zijn passie is en niet louter plicht.
Eén ding hebben een succesvol beleid en succesvolle psychotherapie gemeen. Voor beide zaken is een hoge mate aan openheid, eerlijkheid, geduld en betrokkenheid essentieel. Wij debatteren hier over een interessant maar ondergeschoven onderwerp dat in onze Europese Gemeenschap wijd verbreid is: de geestelijke gezondheid.
Volgens de definitie van de WHO betekent gezondheid lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn. In deze volgorde is ook het realiseren van de drie genoemde doelstellingen realistisch. Als we kijken naar de geestelijke gezondheid moeten we concluderen dat het aantal psychische aandoeningen in de Unie dramatisch stijgt. We zien een heel scala aan ziektebeelden, oorzaken, diagnoses en therapieën voorbijtrekken, zowel op pathogenetisch als op moleculairbiologisch niveau. Ik noem er slechts een aantal: depressies, schizofrenie, borderlinepsychoses, boulimie, anorexia, fobieën, neuroses en manieën.
Het zou te ver voeren om hier op toxicologische en milieugerelateerde oorzaken in te gaan. Ik wil alleen wijzen op mogelijkheden hoe wij als Europese Unie kunnen helpen nieuwe ziektegevallen te voorkomen, het lijden van patiënten te verminderen, ziekten vroegtijdig te herkennen en hierdoor te voorkomen dat deze doorbreken.
Een aantal cijfers: een op de vier mensen wordt ziek; er worden 58 000 zelfmoorden gepleegd, en tienmaal zo veel pogingen daartoe ondernomen. Zelfmoord zien we als iets dat moeilijk te bevatten is, als iets duivels, als iets ongrijpbaars, en we voelen ons genoodzaakt zelfmoord te voorkomen.
Een psychische aandoening betekent stigmatisering, psychische aandoeningen gaan vaak hand in hand met minderwaardigheidscomplexen, psychiatrische inrichtingen zijn in de Europese geschiedenis vaak misbruikt voor politieke doeleinden. Wij hebben de kans onze nationale regeringen op te roepen zich meer dan tot nu toe in te zetten. Met deze oproep bemoeien we ons niet met de subsidiariteit, maar willen we een plan van aanpak en een pan-Europees concept voor meer menselijke waardigheid en minder discriminatie bieden, bijv. gezonde gezinnen waarin kinderen kunnen opgroeien, en gelijke kansen overal in de Unie, zowel op intracommunautair als op nationaal niveau.
Een strategie moet allesomvattende en op de lokale situatie toegespitste behandelingsmogelijkheden omvatten. Er is behoefte aan een integrale behandeling, waarbij wordt gekeken naar lichaam, geest en sociaal milieu. Dwangbehandeling mag alleen gezien worden als ultima ratio, en alcohol-, drugs- en medicijnmisbruik moet in deze geïntegreerde benadering worden opgenomen en gevalideerd. De nadruk moet hierbij liggen op preventie.
We beginnen vandaag met dit verslag een nieuw hoofdstuk, dat hopelijk spoedig in een witboek zal worden opgenomen.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik wil graag rapporteur John Bowis feliciteren. Met zijn methodische werk en de resultaten daarvan, die terug te vinden zijn in dit verslag, heeft hij duidelijk gemaakt hoe belangrijk het vraagstuk van de geestelijke gezondheid en het desbetreffende beleid is.
Het is duidelijk dat de strategie voor de volksgezondheid ook geestelijke gezondheid moet omvatten. Het gaat hier immers niet alleen om het persoonlijke welzijn maar ook om de sociale samenhang en de sociale vrede en vooruitgang.
“Een gezonde geest in een gezond lichaam” zeiden de oude Grieken, en daarmee gaven zij aan dat voor een gezond mens zowel geestelijke als lichamelijke gezondheid nodig is. Deze zegswijze heeft in de moderne tijd niets aan actualiteit en betekenis ingeboet. De collega’s hebben reeds de verschillende moderne vormen van geestesziekten genoemd.
In het kader hiervan wil ik erop wijzen dat zowel in het onderzoek als bij de preventie en behandeling van geestesaandoeningen rekening gehouden moet worden met de genderdimensie. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat vrouwen worden beïnvloed door bijzondere biologische toestanden en met name ook door sociale omstandigheden.
Ook dient men in de opleiding en de voorlichting van het ziekenhuispersoneel rekening te houden met de genderdimensie. Meer algemeen moeten de samenleving en de gezinnen met zieke mensen worden voorgelicht, aangezien in veel gevallen vrouwen met psychische problemen worden gezien als mensen die overgevoelig zijn en niet als mensen die ziek zijn en daardoor bijzondere aandacht en zorg nodig hebben.
Wij moeten met andere woorden zowel de zieken als hun omgeving beschermen, onder meer omdat wij op die manier de familieleden van zieken kunnen helpen en ervoor kunnen zorgen dat zij zich met meer vertrouwen van hun taken bij de aanpak van de problemen kwijten.
Staat u mij toe om tot slot nog iets te zeggen over oorlogsslachtoffers. Deze mensen hebben vaak te kampen met ernstige psychische problemen die we moeten aanpakken met zowel onze ontwikkelingshulp als onze humanitaire bijstand, en meer in het algemeen onze wederopbouwhulp. Als wij namelijk willen helpen bij de wederopbouw van gebieden moeten wij in eerste instantie helpen bij de ‘wederopbouw’ van de menselijke psyche.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle afgevaardigden bedanken voor dit zeer interessante en nuttige debat. Ik zal het kort houden.
De beste conclusie die uit het debat van vandaag kan worden getrokken is dat ook hier, net als in het hele raadplegingsproces, brede steun bestaat voor het ontwikkelen van een nieuwe strategie inzake geestelijke gezondheid. Dat is een zeer positief signaal voor de Commissie om door te gaan, want tijdens het algemene raadplegingsproces, de parlementaire behandeling en de raadpleging van de lidstaten is diezelfde mate van steun uitgesproken voor dit initiatief. De waarheid is dat er toegevoegde waarde te vinden is voor een initiatief en een strategie op Europees niveau en daarom is het onze intentie om op korte termijn met een strategie te komen.
Het is onder andere erg belangrijk dat we de samenwerking tussen de lidstaten, de belanghebbenden en de verschillende sectoren op het gebied van geestelijke gezondheid bevorderen. Een belangrijk aspect van de nieuwe strategie is het betrekken van alle desbetreffende sectoren bij het verbeteren van de volksgezondheid. Zoals ik aan het begin heb gezegd, willen we geestelijke gezondheid in het hart van onze gezondheidsstrategie en in het hart van onze initiatieven op het gebied van volksgezondheid plaatsen.
Scholen en werkplekken hebben een grotere invloed op het geestelijk welzijn dan de gezondheidszorg zelf. Het trainen van ouderlijke vaardigheden is ook belangrijk. Oudere mensen moeten de kans krijgen actief deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
Er is een groot aantal bijzonder interessante punten naar voren gebracht en we zullen deze in overweging nemen bij het ontwerpen van de strategie. We zullen ook naar preventie kijken, en zoals u weet uit eerdere debatten is mijn belangrijkste uitgangspunt en de basis voor mijn strategie tijdens deze ambtstermijn het bevorderen van de preventie van ziekten en niet alleen van de behandeling ervan.
Er zal rekening worden gehouden met genderaspecten. Toen we hier een vergelijkbaar debat hielden over de genderaspecten van gezondheid, heb ik gezegd dat vanaf dat moment in ons beleid rekening zou worden gehouden met genderaspecten bij alle initiatieven en op de verschillende terreinen van onderzoek, bevordering, preventie, zorg, behandeling en revalidatie. Op al die terreinen zal met het genderaspect rekening worden gehouden. Het zal zeker tot uiting komen in het strategisch document dat de Commissie zal opstellen. Zoals ik al gezegd heb, zullen we vooral naar preventie en een aantal van de oorzaken kijken, die uiteraard niet allemaal te vermijden zijn - zoals bijvoorbeeld de vergrijzing.
De vergrijzing is een realiteit en een feit. De bevolking vergrijst. Het punt is dat we de bevolking gezond moeten laten vergrijzen. We leven langer en we moeten gezond zijn op onze oude dag, en geestelijke gezondheid is daar een zeer belangrijk aspect van.
Ik wil eindigen met de opmerking, in het licht van alle cijfers en statistieken die hier genoemd zijn, dat dit slechts het topje van de ijsberg is. Het gaat niet alleen om de mensen die aan een psychische aandoening lijden: het gaat ook om hun families, vrienden, werkgevers, werknemers en collega’s. De waarheid is dat de hele samenleving te lijden heeft van geestelijkegezondheidsproblemen. Daarom is het beste wat we misschien kunnen bereiken in dit hele proces, inclusief de strategie, dat we van geestelijke gezondheid een prioriteit maken, niet alleen voor de Europese Unie - naar mijn mening hebben we dat in de Commissie en in het Europees Parlement al gedaan - maar ook voor iedere lidstaat afzonderlijk en de Gemeenschap als geheel.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Filip Kaczmarek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer John Bowis van harte willen bedanken voor zijn zeer uitgebreide en gedetailleerde verslag over de verbetering van de geestelijke gezondheid van onze burgers of, anders gezegd, over een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de Europese Unie.
Geestelijkegezondheidsproblemen houden niet op aan de nationale grenzen. Bijgevolg kunnen we van een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de hele Unie spreken. Het uitwerken van een gemeenschappelijke strategie, het vastleggen van een kader voor samenwerking tussen verschillende instellingen en het toezicht op de tenuitvoerlegging ervan kunnen overigens de invoering en het verlenen van diensten aan personen met een geestelijke handicap of psychische stoornissen op nationaal niveau vergemakkelijken.
Het begrip menselijkheid is in de loop der geschiedenis op vele manieren gedefinieerd. Een van die definities betreft onze houding tegenover personen die aan psychische aandoeningen lijden. Het tegengaan van stigmatisering, het wegwerken van vooroordelen, het veranderen van de mentaliteit en de stereotypen met betrekking tot psychische stoornissen zijn naar mijn mening zeer belangrijke eisen. Als een Pools politicus echter een collega wil beledigen, zegt of suggereert hij dat die andere politicus mentaal ziek of geestelijk gestoord is. Jammer genoeg bezondigen zelfs sommige leden van het Europees Parlement zich aan dergelijk gedrag. We zouden echter allemaal moeten onthouden dat personen met psychische stoornissen het verdienen om op een waardige en menselijke manier verzorgd en behandeld te worden.
In landen met een hoog werkloosheidscijfer treft dit probleem in de eerste plaats personen met een handicap. Om die reden steun ik nadrukkelijk de initiatieven ter bevordering van een niet-discriminatoire behandeling van personen met een slechte geestelijke gezondheid en de maatschappelijke integratie van geestelijk gehandicapten. Dit soort maatregelen is van cruciaal belang omdat goede arbeidsomstandigheden een positieve invloed hebben op de geestelijke gezondheid.
Jules Maaten (ALDE). – Europa kampt met grote bedreigingen voor de volksgezondheid: kanker, hart- en vaatziekten, diabetes, astma... Ook psychische aandoeningen horen evenwel in dit rijtje thuis. Waarom worden mensen met een psychische aandoening immers anders behandeld dan mensen met een hartkwaal, aids of kanker? In een tijd dat patiënten steeds meer als consumenten worden gezien, beter geïnformeerd zijn en sterker bij beslissingen worden betrokken, past ook een veranderde houding ten opzichte van geestelijke gezondheid.
Op dit moment deelt de EU de verantwoordelijkheid voor volksgezondheid en gezondheidszorg met de lidstaten. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor nationale gezondheidsdiensten en -systemen. Voor de EU is slechts een aanvullende rol weggelegd. Ik pleit voor een grotere rol voor de EU in volksgezondheidsaangelegenheden, juist omdat deze zo belangrijk zijn voor burgers.
Om de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van geestelijke gezondheid te bevorderen en te ondersteunen en ongelijkheden tussen lidstaten weg te werken, is het goed dat de Unie actie onderneemt op dit gebied, bijvoorbeeld door samenwerking, de bevordering van samenhang en het scheppen van een platform. Op deze manier kan de EU iets voor de burger betekenen en verandering brengen in het negatieve beeld van bureaucratie en onnodige regeltjes dat bij veel burgers leeft.
19. Europees verbintenissenrecht (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag aan de Commissie van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken, over Europees verbintenissenrecht (O-0074/2006 – B6-0326/2006).
Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE), ter vervanging van de vraagsteller. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, het onderwerp van ons debat van vandaag is mijns inziens het belangrijkste voornemen in de prelegislatieve fase dat de Europese Unie in de huidige zittingsperiode op de agenda heeft staan. Daarom is het des te teleurstellender dat we ook dit thema weer eens kort voor middernacht behandelen, terwijl debatten over andere – tussen aanhalingstekens – belangrijke kwesties op prime time worden gevoerd. Dit toont weer eens aan dat dit Parlement dringend hervormd moet worden, maar dat terzijde.
Laten we het over de mondelinge vragen hebben. Het Europees Parlement heeft het project van een gemeenschappelijk referentiekader tot dusverre in – volgens mijn eigen berekeningen – zes resoluties sinds het begin van de jaren negentig telkens weer uitdrukkelijk gesteund; dit om de simpele reden dat wij net als mensen uit de rechtspraktijk – de advocaten en rechters van de Europese Unie – van mening zijn dat verdere stappen in de richting van gemeenschappelijke principes in het burgerlijk recht nodig zijn om een groot deel van de Europese wetgevingsvoorschriften, bijv. de e-commercerichtlijn, überhaupt doelmatig vorm te kunnen geven.
Bij geschillen met een gering geldelijk belang, met name tussen consumenten en ondernemers, is het voor advocaten en rechters nagenoeg onmogelijk 25 – als je Schotland meetelt 26 – verschillende rechtsstelsels in de Europese Unie parallel toe te passen. Een complicerende factor hierbij is de combinatie van twee principes: het oorsprongslandbeginsel en het bestemmingslandbeginsel, bijv. bij de e-commercerichtlijn.
Daarom hebben we een hogere gemeenschappelijke standaard nodig; ik zou gewoon de harmonisatiestandaard gebruiken. Daarover verschillen we eigenlijk ook niet van mening, bijna iedereen in dit Parlement kan zich daarin vinden. Ook de belangrijkste toepassers van het recht zijn dezelfde mening toegedaan, en dit is een van de redenen waarom de CCBE, de Raad van de balies van de Europese Unie, voor de komende herfst een conferentie in Rome heeft gepland waarop alsnog steun wordt gegeven aan het project.
Voor ons is essentieel dat we niet alleen een uitgekleed referentiekader krijgen dat uitsluitend betrekking heeft op rechtskwesties inzake consumentenovereenkomsten, maar een kader dat in principe alle aspecten van het burgerlijk recht bestrijkt. Dit is een belangrijk punt, want hierdoor kunnen we op een later tijdstip beslissen hoe we dit referentiekader in de toekomst verder willen uitbouwen. Bepalend hierbij is uiteraard de kwaliteit van het referentiekader. In elk geval willen we alle opties openhouden totdat de Commissie het definitieve consultatiedocument overlegt en wij er, net als anderen, over kunnen oordelen.
Daarnaast moeten we onze sectorgebonden aanpak bij de burgerlijke wetgeving laten varen en een transsectorale aanpak kiezen, omdat veel tegenstrijdigheden in het huidige burgerlijk recht van de EU terug te voeren zijn op een weinig coherente benadering, waarbij men individuele problemen niet vanuit een globaal oogpunt heeft bekeken.
Een referentiekader veronderstelt ook dat het netwerk in principe net als tot nog toe door de Commissie in stand wordt gehouden. Als rapporteur voor deze kwestie in de Commissie juridische zaken kan ik u meedelen dat alle fracties het in principe eens zijn en dat er in dit Parlement een grote overeenstemming over dit onderwerp bestaat die ik elders zelden heb aangetroffen. Collega Wallis van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, die er vanavond niet bij kan zijn, heeft mij op het hart gedrukt hier ook in haar naam nogmaals op te wijzen.
We weten dat de drie commissarissen die zich met dit onderwerp bezighouden – de heren Kyprianou, Frattini en McCreevy – momenteel overleg voeren over verdere initiatieven op dit vlak. Wij hebben deze mondelinge vraag vandaag bewust op de agenda gezet – samen met de bijbehorende resolutie, waarvan u misschien in het ontwerp al kennis hebt genomen, die komende donderdag ongetwijfeld met grote meerderheid in het Parlement zal worden aangenomen – om nog eens duidelijk naar voren te brengen dat wij als Parlement volledig achter dit project staan.
Wij hopen dat het standpunt van het Parlement voor u als Commissie ook als leidraad dient voor de verdere ontwikkeling en uitwerking van dit thema. Tot dusverre hebben de Commissie en het Parlement in deze kwestie altijd nauw samengewerkt en elkaar ondersteund.
Wij vragen u deze goede samenwerking voort te zetten in het belang van de ontwikkeling van de Europese Unie en het recht binnen de Europese Unie, dat ook voor de gewone man hanteerbaar en uitvoerbaar moet zijn. Daarom moet dit project worden voortgezet. Wij verzoeken de Commissie dit project te blijven steunen en de beantwoording van deze vraag te benutten om dit hier voor de voltallige vergadering duidelijk te maken.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie heeft van meet af aan gezegd dat zij blij is met het belang dat het Parlement stelt in het gemeenschappelijk referentiekader - het CFR - en met de steun die is gegeven aan dit project.
De Commissie onderzoekt op dit moment de mogelijkheid om verbintenisrechtelijke vraagstukken anders dan consumentenzaken op te nemen in het CFR voor verbintenissenrecht. Ik moet daarbij verklaren dat het feit dat we nu bezig zijn met het consumentenaspect niet betekent dat we al een eindconclusie hebben bereikt over de vraag of we ook andere aspecten van het verbintenissenrecht moeten opnemen. Ik werk op dit punt nauw samen met mijn collega’s de heer Frattini en de heer McCreevy. Deze andere verbintenisrechtelijke vraagstukken kunnen worden gerelateerd aan het andere acquis inzake het verbintenissenrecht of aan algemene onderwerpen binnen het verbintenissenrecht die direct betrekking hebben op het acquis van de Europese Unie. De waarheid is dat de Commissie hierover nog geen besluit heeft genomen, maar dat zullen we op korte termijn wel gaan doen.
We hebben kennis genomen van de opvattingen van het Europees Parlement in dezen, en met name van de opvattingen die in de recente resolutie zijn verwoord. Daarnaast heb ik de gelegenheid gehad om in de verschillende commissies over dit onderwerp te discussiëren. De Commissie heeft ook het voornemen om het standpunt van de Raad te vragen met betrekking tot het nog te verrichten werk ten behoeve van het CFR.
De Commissie heeft de intentie om het CFR te gebruiken als een instrument voor ‘betere wetgeving’, om meer helderheid in de wetgeving te krijgen. Welke wettelijke vorm we precies moeten kiezen om dat doel op de best mogelijke wijze te bereiken is een essentiële vraag, en voor de beantwoording van die vraag is een zorgvuldige afweging nodig. Het zal gemakkelijker worden om een besluit te nemen zodra er meer zekerheid bestaat over de inhoud van het CFR. Dan kunnen we onderzoeken hoe gewaarborgd kan worden dat het CFR zo effectief mogelijk gebruikt zal worden. We moeten beseffen dat het CFR werk in uitvoering is en dat het een aantal jaren zal duren voordat het voltooid zal zijn.
Terwijl de Commissie rekening kan houden met het werk aan het CFR bij het ontwerpen van voorstellen voor nieuwe wetgeving inzake verbintenissenrechtelijke vraagstukken, is het niet zinvol of noodzakelijk om toekomstige wetgeving die gerelateerd is aan het verbintenissenrecht uit te stellen totdat alle discussies over het CFR zijn afgerond.
Ondertussen heeft de Commissie al aangegeven dat zij van plan is alle relevante resultaten van het CFR te gebruiken bij de herziening van het acquis inzake consumentenbescherming. Zoals duidelijk wordt gesteld in de mededeling van de Commissie van oktober 2004, is het CFR als zodanig niet primair bedoeld als wetgevend instrument dat direct toepasbaar is op juridische transacties, maar een gereedschapskist die wetgevers kunnen gebruiken om betere wetten te maken.
De Commissie heeft volledig begrip voor de wens van het Parlement om op de hoogte te worden gehouden van en betrokken te worden bij het werk aan het CFR en zou om die reden de betrokkenheid van het Parlement bij de ontwikkeling van het CFR toejuichen, met name door het instellen van een parlementaire werkgroep. De Commissie zal het Parlement op de meest geëigende manier op de hoogte blijven houden van de ontwikkelingen, met name via de parlementaire werkgroep.
Ter afsluiting wil ik u bedanken voor de stimulerende bijdrage van het Parlement en de steun voor ons werk met betrekking tot dit belangrijke vraagstuk.
Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het spreekt vanzelf dat een Europees verbintenissenrecht de regulering van de interne markt kan bevorderen. Wij moeten een dergelijke wettelijke constructie echter voorbereiden volgens een transparant en democratisch proces. De voordelen die economische actoren waarschijnlijk zullen krijgen in de vorm van wettelijke zekerheid en vermindering van transactiekosten, zijn in hoge mate afhankelijk van duidelijke, voorspelbare en vaste regels.
Een Europees verbintenissenrecht moet gebaseerd zijn op de wensen van het bedrijfsleven en op een beoordeling van zijn behoeften. Het moet die onderdelen van het acquis communautaire uit de weg ruimen die niet coherent genoeg zijn, bijvoorbeeld rechten van consumenten ten aanzien van bedenktijden of van informatie die aan de consument wordt verstrekt.
De ontwerpteksten die momenteel worden uitgewerkt, schijnen ambigu en te gedetailleerd te zijn en komen niet echt overeen met deze doelstellingen. Zou het niet van meer realiteitszin getuigen wanneer we modelovereenkomsten of sectorspecifieke voorschriften zouden opstellen en niet, zoals thans gebeurt, het utopische pad inslaan van een Europees Burgerlijk Wetboek, van een 26e rechtsstelsel?
Met behulp van het antwoord op deze mondelinge vraag moeten we meer inzicht kunnen krijgen in de inhoud van het gemeenschappelijke referentiekader. We moeten de wettelijke grondslag voor een instrument ten behoeve van het verbintenissenrecht kiezen op basis van een politieke keuze ten aanzien van de betreffende doelstellingen, en niet omgekeerd. Het is derhalve absoluut noodzakelijk dat de Commissie helderheid verschaft over de doelstellingen van de werkzaamheden die sinds 2003 worden gefinancierd uit de Europese begroting, en het Europees Parlement in staat stelt zich uit te spreken over concrete voorstellen.
Het zou onvoorstelbaar zijn wanneer ondernemingen de mogelijkheid zouden krijgen om een Europees verbintenissenrecht toe te passen dat is bedacht door een onderzoekscommissie, in plaats van richtlijnen en nationaal recht, zonder dat het Parlement en de Raad de inhoud ervan hebben goedgekeurd op basis van een zeer grondige beoordeling van de juridische en economische effecten.
Maria Berger, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij zeer dat wij vandaag naar aanleiding van de mondelinge vraag de gelegenheid krijgen naar de tussenstand te informeren. Ik had gehoopt dat het late tijdstip van ons debat tenminste beloond zou worden met concretere informatie van de Commissie over de stand van zaken. Blijkbaar heb ik me te vroeg verheugd, maar ik hoop wel dat we binnenkort meer weten.
Ik geloof dat zowel het Parlement als de Raad van Ministers, maar ook vele anderen – ik heb zelf aan een door het Oostenrijkse voorzitterschap samen met de Commissie georganiseerde conferentie deelgenomen, waar ik heb gezien hoe groot de belangstelling van praktijkmensen, de academische wereld, het bedrijfsleven en consumentenorganisaties is – hooggespannen, maar ook tegenstrijdige verwachtingen koesteren, en wij allemaal moeten afwachten tot de Commissie wat meer duidelijkheid verschaft over de verdere gang van zaken.
Collega Lehne heeft het al ter sprake gebracht: er heerst grote eensgezindheid over de algemene beginselen, en ongetwijfeld ook over het feit dat eerst het acquis inzake consumentenbescherming wordt aangepakt en de eerste pogingen tot harmonisatie zijn ondernomen. Ik ben zelf vaak rapporteur voor consumentenbelangen geweest, en daarom weet ik welke tegenstrijdigheden in de loop van de tijd zijn ontstaan. Je moet je echter realiseren dat, wanneer je dingen teveel overlaat aan experts en niet aan de politiek, niet alles wat experts als tegenstrijdigheid zien ook een tegenstrijdigheid is; vaak noemt men dat politieke vooruitgang, die we ook in dit Parlement als gevolg van nieuwe inzichten en gewijzigde machtsverhoudingen konden boeken.
Het staat buiten kijf – en dit was een van de belangrijkste uitkomsten van de Conferentie van Wenen – dat de business-to-businesssector ook moet worden aangepakt; hiervoor kan uiteraard geen uitzondering worden gemaakt.
Wel wil ik hieraan toevoegen dat er grote twijfel bestaat over alles wat buiten dit kerngebied van het verbintenissenrecht valt – hier is sprake van een Europese code civil – en hierop zullen we moeten ingaan, daar komen we niet onderuit. Enerzijds is er twijfel over de bevoegdheden, anderzijds over de acceptatie bij de bevolking, en het feit dat juist op het vlak van het burgerlijk recht traditioneel verankerde rechtsstelsels bestaan met een jurisprudentie die gedurende vele jaren is opgebouwd, waarover we niet zouden kunnen beschikken bij een 26e – of in de toekomst wellicht 28e systeem. Ik vraag me af hoe we het burgerlijk recht vorm kunnen geven zonder een opgebouwde jurisprudentie die als basis zou kunnen dienen, en hoe we precieze regelingen kunnen treffen die voor iedereen acceptabel zijn. Ik ben bang dat het bij algemene uitspraken blijft waar we niet echt iets aan hebben.
Ik hoop dat we het nog eens worden over de resolutie. Wij zijn het met name oneens met punt 6, en ik hoop dat we ook in deze concrete aangelegenheid een formulering kunnen bedenken waaruit onze grote eensgezindheid over dit onderwerp weer eens blijkt.
Ryszard Czarnecki (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het ermee eens dat punt 6 erg belangrijk is – deels omdat er hier op dit moment zes parlementsleden aanwezig zijn. Het is de eerste keer dat ik deelneem aan een debat dat zo veel gelijkenissen met de film "The Magnificent Seven" vertoont. De zevende held hier aanwezig is de Voorzitter van het Europees Parlement. Wat een gelukkig toeval!
Net als de vorige sprekers ben ik van mening dat een debat op zo’n laat tijdstip, kort voor middernacht, geen goed idee is. Ik herinner me parlementaire debatten in Polen die tot drie uur ’s nachts doorgingen. Ik had echter nooit gedacht dat dit in Straatsburg mogelijk zou zijn. Blijkbaar ging mijn verbeelding niet ver genoeg.
We wachten op het besluit van de Europese Commissie over het gemeenschappelijk referentiekader. We hopen dat de commissarissen uit Cyprus, Italië en Ierland binnenkort hun definitieve standpunt zullen voorstellen. De essentie van deze wetgeving is ervoor zorgen dat een gewone burger uit Polen, Tsjechië, Frankrijk, Denemarken of een ander land van de Europese Unie gebruik kan maken van dit recht. Het is even