16. Toetreding van de EG tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht - Rol van het Europees Parlement bij de werkzaamheden van de Conferentie van Den Haag na toetreding van de Gemeenschap (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- de aanbeveling (A6-0250/2006) van Diana Wallis, namens de Commissie juridische zaken, inzake het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (COM(2005)0639 7591/2006 C6-0138/2006 2005/0251(AVC)), en
- de mondelinge vraag (O-0076/2006) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken, aan de Commissie, over de rol van het Europees Parlement bij de werkzaamheden van de Conferentie van Den Haag na toetreding van de Gemeenschap (B6-0324/2006).
Diana Wallis (ALDE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we weten allemaal dat de mobiliteit van de burgers van Europa enorm is toegenomen. Dit hebben we zelf ook openlijk aangemoedigd binnen onze grenzen door de toepassing van het beginsel van vrij verkeer. De mobiliteit van onze burgers strekt zich echter uit over de hele wereld en burgers kunnen in allerlei onwaarschijnlijke situaties en moeilijkheden verzeild raken waardoor ze bij rechtbanken met het burgerlijk recht te maken krijgen. Zo is nu eenmaal het moderne leven. Voor zover dat haalbaar is, willen wij hen een bepaalde mate van zekerheid bieden in die momenten van persoonlijke crisis.
Al meer dan honderd jaar werkt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht onvermoeibaar en met een steeds groter aantal landen in de gehele wereld aan het samenvoegen van een groot aantal internationale verdragen over onderwerpen uit het privaatrecht: de verkoop van goederen, testamentaire bepalingen, de ontvoering van kinderen, de onderhoudsplicht, verkeersongelukken. Het streven is om een samenhangend wettelijk kader te scheppen in een wereld die steeds mobieler wordt.
Toen ik nog praktiserend advocaat was, kon ik vaak een beroep doen op de Haagse verdragen wanneer ik cliënten bijstond die in problemen waren geraakt waaraan een grensoverschrijdende dimensie zat. Die cliënten hadden reden om dankbaar te zijn voor het bestaan van deze tamelijk onbekende organisatie. De afgelopen jaren heb ik als afgevaardigde het voorrecht gehad om namens dit Parlement vele bijeenkomsten van de Haagse Conferentie te mogen bijwonen, om de mensen achter de nogal technische en op het eerste gezicht weinig opwindende werkzaamheden te leren kennen, om de juristen van de Haagse Conferentie en nationale experts aan het werk te zien, om ze uiterst complexe en technische overeenkomsten te zien opstellen en sluiten met het doel om onze burgers te helpen. Het is moeilijk werk, gezien ook het almaar toenemend aantal wettelijke tradities en culturele waarden. En terwijl het misschien technisch werk mag lijken, liggen er zeer belangrijke politieke keuzen ten grondslag aan deze schijnbaar droge wettelijke vraagstukken. Dit werk verdient het meer in de schijnwerpers te komen te staan en ik hoop dat onze betrokkenheid zal bijdragen aan dat proces.
Tot nu toe wordt de Gemeenschap vertegenwoordigd door alle individuele lidstaten en vanuit mijn beperkte waarneming geeft dit ook rijkheid en kracht aan het werk van de Conferentie, vanwege de diversiteit van onze eigen wettelijke tradities en onze eigen ervaring met het vergelijken van rechtsstelsels. Het is echter ook duidelijk dat er, gelet op de nieuwe bevoegdheden van de Gemeenschap na het Verdrag van Amsterdam, alle reden is om de Gemeenschap in de Conferentie als Gemeenschap te laten functioneren. In de praktijk gebeurt dit al door middel van de gezamenlijke coördinatiebijeenkomsten en de Conferentie werkt sowieso op basis van consensus. Daarom heb ik er absoluut geen probleem mee om mijn collega's in dit Parlement aan te bevelen in te stemmen met de toetreding van de Gemeenschap tot de Haagse Conferentie. Dat is een goede zaak en een positieve ontwikkeling en de tijd is er rijp voor.
Er is echter een "maar"; dat wordt verwoord aan het eind van de toelichting in mijn verslag en meer gedetailleerd in de ontwerpresolutie van onze voorzitter. Bij het overdragen van deze bevoegdheid aan de Gemeenschap zal het Parlement mogelijkerwijs een deel van zijn zwaarbevochten wetgevende macht verliezen. Ik zeg "mogelijkerwijs verliezen", want vanavond kijken we naar de commissaris in de hoop dat hij ons gerust zal stellen en dat het Parlement volledig betrokken zal blijven bij onderhandelingen over nieuwe verdragen en de ratificatie van oude en nieuwe verdragen door de Gemeenschap. We moeten nieuwe werkmethoden vinden waarin de positie van het Parlement als medewetgever samen met de Raad ten volle wordt geëerbiedigd.
Hoe prettig ik het de afgelopen jaren ook heb gevonden om als een soort ad-hocvertegenwoordiger van dit Parlement de bijeenkomsten van de Haagse Conferentie bij te wonen, we hebben nu behoefte aan iets wat veel formeler en transparanter is en wat een afspiegeling is van de nieuwe rol van onze instellingen in dit proces.
Ik heb er al eerder op gezinspeeld dat de verdragen waarover in Den Haag wordt onderhandeld veel meer aandacht verdienen. Ze verdienen die aandacht omdat hiermee in toenemende mate ook het maken van politieke keuzen en het afwegen van belangen gemoeid is. Dit is werk dat roept om meer parlementaire betrokkenheid en ik weet dat de Haagse Conferentie dat ook zou toejuichen. Er zijn al discussies gestart over een soort parlementair forum. Daarnaar zouden we moeten streven.
Dat betekent echter zeker niet dat dit Parlement geen rol meer zou moeten spelen in het wetgevend proces van de Gemeenschap met betrekking tot het werk van de Conferentie. Het gaat hier om een aanvullende activiteit, die binnen onze bevoegdheden valt. Ik hoop dat de collega's het ermee eens zijn dat wij het initiatief hiertoe moeten nemen, wellicht door een eerste bijeenkomst te organiseren.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou deze gelegenheid willen aangrijpen om mijn welgemeende dank te betuigen aan mevrouw Wallis voor haar verslag en aan de heer Gargani voor de vraag die hij voor vanavond heeft ingediend.
Het moge duidelijk zijn dat de twee onderwerpen nauw met elkaar samenhangen en ik kan bevestigen dat ik ook zeer opgetogen ben over de aanbeveling in het verslag van mevrouw Wallis dat het Europees Parlement instemt met de toetreding van de Gemeenschap tot de Haagse Conferentie. Ik ben het voorts eens met wat mevrouw Wallis in haar inleiding zei over het belang van de Haagse Conferentie en het werk dat de afgelopen jaren is verzet.
Het staat echter als een paal boven water dat de Gemeenschap door toe te treden tot de Haagse Conferentie in staat zal zijn een status te verwerven die daadwerkelijk in overeenstemming is met haar nieuwe rol als een hoofdrolspeler op het internationale toneel, met andere woorden, als een partij waarvoor een praktische en formele rol is weggelegd in de activiteiten van de Haagse Conferentie.
Toetreding zal een grotere coherentie – of consistentie, zoals ik het ook zou kunnen noemen – mogelijk maken tussen de regels die in de Gemeenschap, in de Europese Unie van kracht zijn en de internationale instrumenten die worden voorbereid. Deze behoefte aan een grotere coherentie rechtvaardigt en billijkt de formele toetreding van de Gemeenschap tot de Haagse Conferentie.
Zoals u allen weet, zal de Gemeenschap, wanneer het Europees Parlement daarmee heeft ingestemd, formeel kunnen toetreden tot de Haagse Conferentie zodra twee derde van de landen die zijn aangesloten bij de Conferentie de wijzigingen in de statuten hebben goedgekeurd. Ik meen u te kunnen zeggen dat deze bijzonder grote meerderheid tegen het eind van dit jaar – en dat is dus al tamelijk snel – bereikt zal worden. Een aantal lidstaten heeft hun standpunt nog niet bekendgemaakt, maar ik heb er vertrouwen in dat tegen december van dit jaar het groene licht zal worden gegeven.
Zowel mevrouw Wallis als de heer Gargani vestigen de aandacht op het probleem welke rol het Parlement zal krijgen wanneer de Gemeenschap eenmaal formeel is toegetreden tot de Haagse Conferentie. Ik kan u zeggen dat ik persoonlijk en uit hoofde van mijn functie vastbesloten ben erop toe te zien dat er in alle opzichten wordt samengewerkt met het Parlement, ook als de Gemeenschap is toegetreden tot de Haagse Conferentie.
Zoals wij allen weten is de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen de Commissie en het Europees Parlement onlangs gewijzigd: deze overeenkomst maakt het duidelijk mogelijk dat het Parlement, ook op formeel niveau, betrokken wordt bij de onderhandelingen over internationale overeenkomsten op het gebied van de communautaire bevoegdheden, en dit valt zonder meer onder de communautaire bevoegdheden.
Ik kan mevrouw Wallis en alle afgevaardigden verzekeren dat het Parlement volledig en voortdurend op de hoogte zal worden gehouden van de onderhandelingsactiviteiten en dat het Parlement binnen de delegaties bij de onderhandelingen betrokken zal worden. Zoals mevrouw Wallis maar al te goed weet, is dit iets waar ik volkomen achter sta; wat de delegaties betreft is het beslist denkbaar dat leden van dit Parlement in de officiële delegatie worden opgenomen. Ik kan, tot besluit, deze mogelijkheid nu meteen bevestigen en wanneer de Gemeenschap formeel is toegetreden tot de Haagse Conferentie, zal zij ook werkelijkheid worden.
Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, de toetreding van de Gemeenschap tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht is zonder meer een goede zaak. De Gemeenschap zal zo actief kunnen bijdragen tot de vaststelling van de prioriteiten van de Conferentie en erop kunnen toezien dat die op de juiste wijze worden afgestemd op het werkprogramma van de Commissie. Toch dienen er nu al flankerende maatregelen te worden getroffen om ervoor te zorgen dat de civielrechtelijke ruimte niet aan kracht inboet en haar sterke punten zoals wij die kennen behoudt, namelijk een in het kader van gemeenschappelijke waarden versterkte politieke solidariteit, het beginsel van de wederzijdse erkenning van gerechtelijke uitspraken en de totstandbrenging van een geïntegreerde interne markt.
De flankerende maatregelen zouden kunnen bestaan uit het vaststellen van het mandaat door de Raad en het Parlement op terreinen waarop de medebeslissingsprocedure van toepassing is, het opstellen van juridische en economische impactstudies in de beginfase van de onderhandelingen en het op gang brengen van een structureel denkproces over het al dan niet opnemen van ontkoppelingsclausules in de ontwerpversies van verdragen.
Ik ben het met onze rapporteur, die ik feliciteer, eens dat het Parlement geraadpleegd moet worden met betrekking tot de vaststelling van de prioriteiten van het werkprogramma van de Conferentie en de ontwerpversies van verdragen. Het uitgangspunt moet overigens niet zijn dat de Gemeenschap stelselmatig partij wordt bij alle bestaande verdragen. Deze toetreding tot bestaande verdragen moet van geval tot geval worden bekeken door de Raad en het Europees Parlement.
Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, na wat de commissaris, de heer Frattini, heeft gezegd, lijkt het erop dat we ons doel hebben bereikt, ook al is het laat geworden.
De commissaris zei dat de mogelijkheid van deelname door dit Parlement aan de procedure voor goedkeuring van verdragen door de Haagse Conferentie is voorzien in de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen de instellingen en dat het Europees Parlement daarom officieel kan deelnemen aan deze besprekingen. Hij heeft met name gewezen op de mogelijkheid dat leden van het Europees Parlement deel uitmaken van de officiële delegatie. Ik denk dat we de commissaris allereerst moeten bedanken voor de generositeit van zijn woorden, want een juridische verplichting is er niet.
Voor het overige wil ik me aansluiten bij de verklaringen van de eerdere sprekers die hebben gezegd dat juridische samenwerking in burgerlijke zaken momenteel krachtens het Verdrag van Amsterdam tot de bevoegdheid van de Europese Unie behoort, en dat we bovendien beschikken over het Haagse programma om die samenwerking in burgerlijke zaken ten uitvoer te leggen. Dit raakt derhalve aan de kern van de Europese Unie en vraagt om gezamenlijke actie van de drie instellingen, zodat samenwerking buitengewoon gepast is.
De ontwerpresolutie die de heer Gargani namens de Commissie juridische zaken heeft gepresenteerd, bevat nog een interessante suggestie, namelijk dat niet alleen het Europees Parlement met de Commissie samenwerkt tijdens de besprekingen in het kader van de Haagse Conferentie, maar ook dat er een soort parlementair forum wordt opgericht – een taak die dit Parlement op zich zou kunnen nemen – waarin wij kunnen samenkomen met nationale parlementariërs. Het Europese privaatrecht is nog altijd overwegend nationaal recht en een dergelijk parlementair forum zou harmonisering mogelijk maken.
Zoals we weten, is het grote probleem van het internationaal privaatrecht en van het privaatrecht in algemene zin, dat het verankerd is in nationale rechtsstelsels die bovendien voortkomen uit verschillende tradities. Wanneer we denken aan harmonisering, codificering of samenvoeging van het privaatrecht, dan zou een parlementair forum – misschien voorlopig met dat specifieke doel – een goed instrument zijn om de indruk te vermijden dat er geen verband is tussen de Europese instellingen en de nationale juridische tradities.
Evenals de anderen die op dit gebied actief zijn geweest, heb ik ondervonden hoe geweldig moeilijk het is om ook maar enige vooruitgang te boeken op het terrein van het privaatrecht, als gevolg van de verschillende nationale tradities. Het onderhavige voorstel, dat meer aan het Parlement zelf is gericht dan aan de Commissie, zou echter bijzonder positief uitpakken, omdat we nu de standpunten van de nationale parlementen zouden kunnen harmoniseren en, op grond van onze deelname, de geharmoniseerde standpunten aan de Haagse conferentie zouden kunnen voorleggen.
Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, uit het onderwerp van vandaag blijkt de volwassen staat die de Europese Unie heeft bereikt. Toen ik, nog niet zoveel jaren geleden, bijeenkwam met anderen die internationaal privaatrecht doceerden aan verschillende universiteiten, was het nog ketterij om het internationaal privaatrecht of het privaatrecht in één adem te noemen met het recht van de Europese Unie, eenvoudigweg omdat de Europese Unie zich bezighield met visserij, hooguit ook met internationaal recht en mededinging, maar toch niet met privaatrechtelijke kwesties.
Inmiddels heeft de Europese Unie veel te zeggen op privaatrechtelijk gebied. Ook al is er nog een lange weg te gaan, tegenwoordig houdt zij zich bezig met de particuliere gevolgen – privaatrecht – van het Europees burgerschap, de directe gevolgen daarvan voor de persoonlijke levenssfeer van mensen en met de gevolgen die de vrijheid van vestiging en verkeer hebben voor het privaatrecht van personen en bedrijven.
Dit alles was destijds aanleiding om deze materie in het Verdrag van Amsterdam op te nemen en om een ontwikkeling in gang te zetten die ervoor moest zorgen dat de Europese Unie – de Europese Gemeenschap, om precies te zijn – deze bevoegdheden zou krijgen. Zo kon een grote hoeveelheid wetgeving worden opgesteld en was de omzetting van bestaande wetten in Europese wetgeving mogelijk, ook al hadden die wetten al een min of meer communautair karakter, zoals het Verdrag van Brussel.
In deze context is de toetreding van de Europese Unie – de Gemeenschap, in strikte zin – tot de Haagse Conferentie een heel belangrijke stap die er, nogmaals, op wijst dat de Europese Unie volwassen is geworden. We hebben nog een lange weg te gaan, onder meer wat betreft de wijze van totstandkoming van die voorschriften: derde pijler, eerste pijler, enzovoorts. Het is nu niet het moment om daarover te debatteren, maar het is iets wat zou leiden tot een verbetering van de kwaliteit van onze eigen wetgeving en wat de Europese Unie ongetwijfeld in staat zou stellen om haar eigen prioriteiten in te brengen in de Haagse Conferentie.
Ook al is het middernacht en zijn er maar heel weinig afgevaardigden aanwezig, dit is een bewijs en een echt teken van de volwassenheid van de Europese Unie op gebieden die zeer direct betrekking hebben op de burger.
Daniel Strož, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's. Wat het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toetreding van de EG tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht betreft, wil ik hier zeggen dat het een absoluut cruciale stap is, vooral omdat de Gemeenschap hiermee op basis van het Verdrag van Amsterdam de bevoegdheid verkrijgt om maatregelen goed te keuren op het vlak van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen voor zover dat nodig is voor de goede werking van de interne markt. Veel van de stappen die op basis van deze bevoegdheid door de Gemeenschap zijn ondernomen of in voorbereiding zijn, overlappen met de activiteiten van de Haagse Conferentie. Aangezien met de goedkeuring van de genoemde interne instrumenten de externe bevoegdheden waarop deze instrumenten betrekking hebben, zijn overgeheveld van de lidstaten naar de Gemeenschap, is het voor de Gemeenschap absoluut noodzakelijk om volwaardig lid te worden van de Haagse Conferentie. Ook met het oog op een continue versterking van de rechtszekerheid voor de burger, is dit naar mijn mening volledig op zijn plaats.
Andrzej Jan Szejna (PSE) – (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is de Gemeenschap bevoegd om maatregelen te nemen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen voor zover dat nodig is voor de goede werking van de interne markt. Het is een feit dat op dit gebied tot dusver een reeks juridische instrumenten is aangenomen en dat er nog meer maatregelen op stapel staan. De toetreding tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zal de Europese Unie in de gelegenheid stellen deel te nemen aan de onderhandelingen die voorafgaan aan de totstandkoming van de Haagse verdragen op de gebieden waarvoor zij bevoegd is. Hierdoor zal de Europese wetgeving beter kunnen worden afgestemd op de internationale instrumenten die worden aangenomen en worden de rechten en plichten die uit de bedoelde verdragen voortvloeien ook van toepassing op de Gemeenschap.
Bovendien wordt met deze toetreding een belangrijke stap gezet naar een diepere Europese integratie, aangezien de Europese Unie een nieuwe internationale rol krijgt toebedeeld op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.
Ik stel met voldoening vast dat in het Statuut van de Conferentie de nodige wijzigingen zijn aangebracht om de Gemeenschap te kunnen laten toetreden. Zij zal binnenkort als volwaardig lid aanvaard worden.
Verder wil ik nog onderstrepen dat ik persoonlijk bijzonder ingenomen ben met de woorden van commissaris Frattini. Vanuit het perspectief van het Europees Parlement, dat een actieve rol heeft gespeeld in het wetgevingsproces van de Gemeenschap, en met name vanuit het perspectief van de Commissie juridische zaken en interne markt, die verantwoordelijk is voor het privaatrecht, moeten wij bijzondere aandacht besteden aan de procedurele kaders waarin de methoden en regels worden vastgesteld voor de toekomstige betrokkenheid van het Parlement bij de werkzaamheden van de Haagse Conferentie en de raadpleging over ontwerpen voor Haagse verdragen.