Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van mijn collega Manolis Mavrommatis over de relatie tussen de media en ontwikkelingsvraagstukken gestemd. De vrijheid van meningsuiting en informatie, die is opgenomen in artikel 19 van de in 1948 door de Verenigde Naties aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, geldt als een fundamenteel recht. Mediavrijheid is onontbeerlijk voor het goede bestuur van overheidsinstellingen en bedrijven en draagt bij aan het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen om vóór 2015 een veilige wereld zonder armoede tot stand te brengen.
Mediavrijheid is een voorwaarde voor de toegang tot kennis en transparantie en de pers moet volledig onafhankelijk zijn. Mediavrijheid is van groot belang in de strijd tegen onwetendheid, een eeuwenoude plaag van de mensheid, en voorkomt corruptie. Ofschoon ik het betreur dat niet meer aandacht is besteed aan de kwestie van de verantwoordelijkheid van auteurs, bezitters, gebruikers en verspreiders van met name persoonlijke informatie, levert dit verslag naar mijn idee een wezenlijke bijdrage aan de vrijheid, de vrede en de democratie in de wereld.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De rapporteur stelt in zijn verslag de belangrijke rol van de media in de ontwikkeling van een land aan de orde. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn noodzakelijk in een democratie. Een goede toegang tot de media voor alle groepen in de samenleving is ook nodig om die samenleving goed te laten functioneren.
Er staan echter bepaalde punten in het verslag waar wij sterk tegen zijn. We houden uiteraard vast aan ons standpunt dat er geen hulp mag worden verstrekt op communautair niveau. Dit is een kwestie voor de lidstaten. Verder mag de EU ook geen voorlichtingscampagnes in de lidstaten voeren.
Over het geheel genomen zijn wij het echter eens met de inhoud. Daarom hebben we tijdens de stemming van vandaag voor het verslag gestemd.
Daniel Strož (GUE/NGL), schriftelijk. - (CS) Ik zou willen reageren op het verslag van de heer Mavrommatis, een verslag waarover we zonder voorafgaand debat hebben gestemd. Het bevat naast een reeks inspirerende en onweerlegbare gedachten eveneens een grote hoeveelheid lege en overbodige frases. Niet alleen wordt hiermee op generlei wijze een waarheidsgetrouw beeld geschetst van de situatie in de EU-lidstaten, ze leveren ook geenszins een bijdrage aan de oplossing van de problemen waarmee de Unie zich op dit gebied zou moeten bezighouden.
Met name wil ik wijzen op het feit dat in een aantal lidstaten de media verre van onafhankelijk of professioneel zijn, en al helemaal niet de genoemde “beslissende en fundamentele factor voor de ontwikkeling van het individu” is. Zo zijn in de Tsjechische Republiek de media volledig onderworpen aan de markt en overduidelijk een middel voor politieke manipulatie en misleiding van de publieke opinie. Het is geen geheim dat de belangrijkste media in de Tsjechische Republiek in handen zijn van buitenlandse bedrijven, en dat de regionale pers in handen is van één enkele Duitse uitgever.
Een kenmerkend fenomeen dat met deze situatie samenhangt, is de segregatie van met name linkse opinies, verder het te kijk zetten en criminaliseren van volledige bevolkingsgroepen, alsook het reduceren van de rol van journalisten tot loonslaven die het politieke platform van de uitgever moeten respecteren en uitdragen. Wat betreft de samenballing van mediamacht is er voor de uitgever geen enkele beperking.
De lege maar innemende woorden over ethiek en menselijkheid kan ik dan ook niet anders opvatten dan als flagrante naïviteit, en eveneens als het uit de weg gaan van de werkelijke problemen die er in de Europese Unie op mediagebied bestaan.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). - (CS) Ik heb vóór het verslag gestemd van collega Beazley over initiatieven om onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven. Het moge duidelijk zijn dat de opname van thema’s als gemeenschappelijke Europese geschiedenis, gemeenschappelijke culturele erfenis, en inzicht in het huidige Europese gebeuren, gepaard dient te gaan met de ontwikkeling van zaken als de ondersteuning van meertaligheid. Ik waardeer het feit dat de rapporteur melding maakt van de onderwijswebsite European Schoolnet en de activiteiten ervan. Ook het project eTwinning is absoluut het vermelden waard. Dit project, waarbij meer dan zeventienduizend Europese scholen zijn aangesloten, heeft tot doel opleidingsinstellingen uit verschillende landen met elkaar in contact te brengen om gezamenlijk projecten uit te voeren. Dit initiatiefverslag is voor de lidstaten een goede steun in de rug bij de opname van Europese thema’s in hun onderwijssystemen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb mijn stem gegeven aan het uitstekende verslag van collega Christopher Beazley over initiatieven om nationale onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven. Naarmate de opbouw van Europa vordert, komt iedereen tot het besef hoe cruciaal het is om de burgers, en met name jongeren, vertrouwd te maken met de Europese cultuur. Het is een voorwaarde voor het welslagen van het Europees project, als het gaat om het creëren van een humanistische beschaving. Naast het leren van talen, zouden de geschiedenis en de aardrijkskunde van de Europese Unie, evenals kunsten en burgerschap, disciplines moeten zijn waarin de Europese dimensie voorrang moet krijgen. Ik sta volledig achter de in dit verslag gedane voorstellen, met name om docenten actief te betrekken bij het integreren van de Europese dimensie in het onderwijs. Mijns inziens zouden er soortgelijke stappen moeten worden ondernomen voor universiteiten en voor het levenslang leren.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het is een feit dat er tussen en in lidstaten verschillen bestaan aangaande de integratie van de Europese dimensie in het onderwijs. Het is tevens een feit dat de factor taal bijzonder belangrijk is en daarom zouden programma’s als Comenius en Lingua meer communautaire financiële steun moeten krijgen. We delen evenwel niet de opvatting dat er slechts één visie op de geschiedenis en de zogenaamde Europese waarden bestaat.
Elk land kent zijn eigen specifieke situatie en elk volk heeft zijn eigen geschiedenis. Al naargelang de invalshoek kan zelfs die nationale geschiedenis vanuit verschillende oogpunten bekeken worden.
Wij zijn van mening dat de rijkdom van Europa voorvloeit uit zijn verscheidenheid aan culturen en talen. Die verschillen dienen te blijven bestaan en pogingen tot uniformering moeten vermeden worden.
Hoewel het verslag een aantal positieve zaken benadrukt, zoals taal- en andere vaardigheden - trouwens in het verlengde van eerdere verslagen en al bestaande communautaire programma’s - zijn wij het niet eens met pogingen tot uniformering die het gevolg kunnen zijn van deze ontwikkeling. Daarom hebben we ons onthouden.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan heeft er in het Europees Parlement al eerder op gewezen, en doet dat nu opnieuw, dat uitsluitend de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het onderwijs en voor de inhoud van het onderwijssysteem. Bij een eerdere gelegenheid heeft het Europees Parlement onder andere naar voren gebracht dat het betrokken wil worden bij het taalonderwijs en bij de aanpassing van de onderwijssystemen aan onder andere de nieuwe technologie en de digitalisering. Nu is het de Europese dimensie die in de leerplannen moet worden opgenomen.
Hoe moet de Europese dimensie van de gemeenschappelijke geschiedenis en van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed echter worden gedefinieerd? En door wie?
We moeten handelen volgens het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten moeten zelf democratie en tolerantie in Europa bepleiten in hun leerplannen en in hun contacten met de burgers. Dat soort zaken moet niet van bovenaf, op EU-niveau, worden geregeld.
Wij hebben daarom tegen dit verslag gestemd.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Met dit initiatiefverslag wil men niet aan de nationale bevoegdheden op het gebied van onderwijs komen. Hiermee vraagt men in wezen om opheldering over wat de 'Europese dimensie' inhoudt.
Er bestaan diverse programma's voor docentenuitwisselingen en voor studenten, zoals het programma Erasmus/Socrates. In het Verenigd Koninkrijk zijn evenwel veel studenten die geen weet hebben van deze mogelijkheden, en het Verenigd Koninkrijk raakt achterop bij andere landen waar het gaat om het naar het buitenland zenden van studenten.
Sinds de Labour-regering talen niet langer verplicht heeft gesteld voor het eindexamen, is het aantal studenten dat Frans of Duits studeert, alleen al dit jaar 14 procent lager dan vorig jaar.
Door de ambigue formulering van het mondelinge amendement, konden de Britse conservatieven dit verslag niet in zijn geheel aanvaarden.
Bairbre de Brún en Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Onze steun voor het verslag Beazley is een weerspiegeling van onze wens dat door een sterke nadruk op talenonderwijs een cultuur van meertaligheid wordt gecreëerd in de onderwijsstelsels in Ierland. We zijn ook van mening dat alle burgers toegang moeten hebben tot gedetailleerde en objectieve informatie over de Europese Unie en de manier waarop de Europese Unie hun leven beïnvloedt.
De steun van Sinn Féin voor het verslag Beazley (A6-0267/2006) over initiatieven om onderwijsprogramma's met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven mag niet worden gezien als goedkeuring van een grotere rol voor de Europese Unie in de onderwijsstelsels van de lidstaten. Onderwijs is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten, en moet dat ook blijven.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Het debat over de Europese dimensie in het onderwijs kan makkelijk onopgemerkt blijven, terwijl het juist fundamentele zaken betreft.
Wij mogen niet vergeten dat onze besluiten over onderwijszaken van beslissende invloed zullen zijn op de toekomstige generaties, op hun bestaan en hun kijk op de wereld.
Daarom acht ik de opmerkingen van de heer Beazley over taalvaardigheden uiterst belangrijk. In dit verband zou ik erop willen wijzen dat de Europese Indicator voor taalvaardigheid geen verkeerd en contraproductief signaal mag geven door het op brede schaal leren van slechts enkele Europese talen te stimuleren.
De rol van de overige Europese talen buiten Europa is zeer belangrijk. De kennis van die talen vormt een kapitaal dat in heel Europa dient te worden gestimuleerd.
We dienen daarbij de voorbeelden van landen als Oostenrijk, Spanje, Portugal en Slovenië te volgen. In de onderwijsstelsels van deze landen is de Europese dimensie goed geïntegreerd en het leren van Europese talen in het algemeen wordt er gestimuleerd.
De Europese dimensie in het onderwijs mag niet worden verwaarloosd. Dat geldt met name als we kijken naar de Europese aanwezigheid in de wereld, de nieuwe uitdagingen op het vlak van economische groei en de doelstellingen voor het samenwerkingsbeleid met de rest van de wereld.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik feliciteer onze rapporteur met zijn initiatief. Onderwijs is een bevoegdheid van de lidstaten en moet dat ook blijven. In Schotland beheren we ons eigen onderwijsstelsel, en we doen dat al eeuwen. Onze rapporteur maakt evenwel de zeer terechte opmerking dat onze jongeren vaak slecht zijn uitgerust om als burger te participeren wanneer ze van school komen, en dat ze vaak weinig weten over de EU of over andere regeringen die voor hen werken. De stappen die in dit verslag zijn uiteengezet, zijn interessant huiswerk voor docenten in de hele EU.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Ik steun weliswaar initiatieven om het leren van vreemde talen te bevorderen, om de kennis van de cultuur en geschiedenis van de vele Europese landen te verbeteren en om een eerlijk debat te stimuleren over de aard van de EU, met inbegrip van haar vele fundamentele tekortkomingen, maar ik ben fel tegen maatregelen die zijn bedoeld om steun voor het Europese project van politieke integratie in te prenten en de valse identiteit van 'Europees' burger te creëren. Het verslag haalt deze verschillende aspecten door elkaar. Ik heb me daarom onthouden van stemming.
Richard Seeber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, schone lucht is toch wel voor iedereen een centraal punt. We mogen ook niet vergeten dat slechte lucht in Europa ongetwijfeld meer kost dan wat het bedrijfsleven moet betalen voor de uitvoering van deze strategie. De uitzonderingen en de mogelijke verlengingen in het compromis zijn echter te ingewikkeld, en waarschijnlijk ook heel moeilijk in de praktijk toe te passen. Daarom wijst de Oostenrijkse ÖVP-delegatie het merendeel van deze compromissen af. We moeten in dat verband ook denken aan de better regulation, en in dat opzicht voldoen ze niet aan de eisen. Daarom zeggen we nee tegen het grootste deel van het pakket. We geven de voorkeur aan het standpunt van de Raad.
Joseph Muscat (PSE). - (MT) Ik heb mijn stem gegeven aan de verslagen-Krahmer en -Corbey omdat ik voor een betere luchtkwaliteit en strengere controles op dit terrein ben. De belangrijkste overweging bij het nemen van mijn beslissing was de wijze waarop burgers uit Malta en Gozo op dit moment worden behandeld door de autoriteiten van het land. We bevinden ons in een situatie waarin niet alleen de Europese regels worden geschonden, maar waarin ook mensen de informatie wordt ontzegd waarop ze recht hebben als ze hun gezondheid en het milieu willen beschermen. Een concreet voorbeeld hiervan was het feit dat de autoriteiten pas na tussenkomst van mij publiekelijk hebben toegegeven dat Malta zich niet houdt aan de Europese richtlijnen met betrekking tot de emissies door krachtcentrales in mijn land. Bovendien hebben we de fase bereikt dat de apparatuur die de vervuiling door de krachtcentrales van Marsa en Delimara meet, al maanden niet meer functioneert, nadat deze naar verluidt was getroffen door de bliksem. Het Maltese dagblad l-orizzont heeft gisteren onthuld dat we nog steeds geen adequate maatregelen nemen, gezien het feit dat er nog geen nieuwe apparatuur is aangeschaft. Dit is niet acceptabel en het is aan de verantwoordelijke autoriteiten en de Europese Commissie om dit niet naleven van de regels zeer nauwlettend te volgen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn collega Holger Krahmer gestemd over de ontwerpwetgevingsresolutie in eerste lezing inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Dit voorstel voor een richtlijn zal de plaats innemen van vijf afzonderlijke juridische instrumenten en bijdragen aan “beter wetgeven”, en dat is een prima zaak. Luchtvervuiling tegengaan is een plicht voor de toekomstige generaties en het werd, gezien de recente ontwikkelingen op het gebied van de wetenschap en de gezondheidsvraagstukken, vanzelfsprekend om de huidige wetsteksten te herzien en te vereenvoudigen. We mogen ons gelukkig prijzen dat het bedrijfsleven en vervoersmaatschappijen regels ingevoerd hebben die streng genoeg zijn om de problemen het hoofd te bieden, met name als het gaat om de gezondheid van onze medeburgers. Het is nu zaak nauwlettend toe te zien op de omzetting en tenuitvoerlegging door de lidstaten.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM), schriftelijk. - (DA) Wij scharen ons achter gemeenschappelijke minimumregels voor luchtverontreiniging. Als rechtsgrondslag hanteert de richtlijn weliswaar de artikelen 175 en 176, waaruit blijkt dat de lidstaten een verdergaande bescherming kunnen handhaven of invoeren, maar in artikel 176 staat ook dat deze bescherming ter kennis van de Commissie moet worden gebracht en niet in strijd mag zijn met de Verdragen. Grenswaarden voor luchtverontreiniging kunnen in conflict komen met de interne markt, en wij vinden dan ook niet dat een richtlijn met de artikelen 175 en 176 als rechtsgrondslag op zichzelf een voldoende garantie is voor het recht van de lidstaten om hogere beschermingsniveaus te handhaven of in te voeren.
Toch stemmen wij voor, omdat wij gemeenschappelijke minimumregels willen, en we zullen daarom tijdens de tweede lezing door het Europees Parlement voorstellen indienen met betrekking tot een rechtsgrondslag voor de richtlijn waarmee dit recht van de lidstaten kan worden gegarandeerd en verduidelijkt.
Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. - (FR) Schone lucht voor de burgers, voor hun gezondheid en levenskwaliteit, is een nobel streven.
Helaas is het verslag waarover we zojuist hebben gestemd niet opgewassen tegen de uitdaging.
Deze tekst blijft achter bij de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en wij geven daarmee geen antwoorden op de noodtoestand in de volksgezondheid
PM 2,5 zijn de fijnste en voor het organisme gevaarlijkste deeltjes; daarom zou hun drempelwaarde niet meer dan 12 microgram mogen bedragen.
Bovendien weerspiegelen de toepassingstermijnen, die gaan tot 2015, niet de ernst van het probleem, en het is niet aanvaardbaar dat er op dit punt afwijkingen worden toegekend.
Ik betreur tevens dat de fracties onmiddellijk bij deze eerste lezing een compromis hebben bereikt, waardoor het Parlement zijn werk niet naar behoren kan doen en we vastzitten aan een standpunt dat bij lange na niet beantwoordt aan onze politieke doelstellingen.
Tot slot komt dit verslag niet tegemoet aan de ambities ten aanzien van het milieu, waarvan we nochtans duidelijk blijk hebben gegeven, zowel tegenover de internationale gemeenschap als jegens de Europese burger.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De sterke mate van luchtverontreiniging, vooral in de dichtbevolkte regio’s en agglomeraties van de EU, is medeverantwoordelijk voor talrijke aandoeningen van de luchtwegen en ernstige schade voor de ecosystemen. Met name kinderen, bejaarden en mensen die in de buurt van grote steden of doorgaande wegen wonen, zijn het meest kwetsbaar.
De grenswaarden voor de verontreiniging in het oorspronkelijke Commissievoorstel waren al een stap achteruit in vergelijking met wat in 1999 was overeengekomen in richtlijn 1999/30/EG. Ik wil met name wijzen op de grenswaarden voor fijn stofdeeltjes (PM2,5), die zeer hoog zijn en boven de door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen waarden liggen.
Helaas heeft het Europese Parlement tijdens de behandeling de door de GUE/NGL-Fractie ingediende voorstellen verworpen.
Het document dat we nu hebben goedgekeurd, heeft een beperkte reikwijdte. Daar het evenwel een aantal positieve voorstellen bevat die streven naar een bepaald evenwicht bij de bestrijding van vervuiling - zij het in afgezwakte vorm - hebben we ons onthouden.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb me onthouden van stemming over het verslag Krahmer dat grotendeels onbegrijpelijk is voor gewone stervelingen, met inbegrip van de wetgever die geacht wordt wetten op te stellen. Wanneer het Parlement de kwaliteit van de omgevingslucht wil verbeteren, zou het zich moeten beperken tot het vaststellen van de grote principes en het algemene kader en het aan deskundigen moeten overlaten om de drempelwaarden vast te stellen.
Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De luchtkwaliteit is van doorslaggevend belang voor de gezondheid en de kwaliteit van het bestaan van de Europese burgers.
Deze ontwerprichtlijn is gericht op vereenvoudiging van de milieuwetgeving en vormt de samenvatting van vijf bestaande rechtsinstrumenten betreffende luchtkwaliteit. Het voorstel is erg belangrijk, daar het de doelstellingen van de bestaande wetsteksten aanscherpt.
Daarom steunen wij de invoering van nieuwe doelstellingen voor PM10 en met name het vastleggen van streefwaarden voor PM2,5. Die fijne stofdeeltjes worden het meest schadelijk geacht voor de menselijke gezondheid, terwijl er tot nu toe geen Europese wetgeving voor bestond.
Wij hebben een aantal amendementen ingediend. Die hebben onder meer tot doel elke vijf jaar de richtlijn te herzien zodat de meest recente wetenschappelijke kennis kan worden verwerkt, garanties te bieden voor de luchtkwaliteit, bepaalde gebieden die we niet relevant achten vanwege de geringe blootstelling van het publiek of die naar behoren worden gecontroleerd, uit te sluiten en tot slot de regels te vereenvoudigen voor metingen langs wegen.
De PSD-leden steunen het aldus gewijzigde verslag-Krahmer.
Sebastiano (Nello) Musumeci (UEN), schriftelijk. - (IT) Het hoge aantal aandoeningen van de luchtwegen en het verlies van mensenlevens als gevolg van een toenemende luchtvervuiling laten zien hoe dringend het is om extra communautaire wetgeving voor de gezondheidsbescherming uit te vaardigen waarmee de uitstoot van voor de mens schadelijke gassen nog verder aan banden kan worden gelegd.
Met name de extreem hoge percentages van aangeboren afwijkingen in enkele industriegebieden binnen de Europese Unie baren grote zorgen.
Het voorbeeld van de petrochemische fabrieken in Sicilië is tekenend: van de 13 000 baby's die tussen 1992 en 2002 zijn geboren, hebben er bijna 1 000 misvormde hart- en bloedvaatstelsels en misvormde spijsverteringsstelsels. Daarnaast ligt het sterftecijfer onder mannen met maagkanker 57 procent hoger dan het gemiddelde in Italië.
Ook in enkele stedelijke gebieden, zoals Messina, waar dag en nacht veel verkeer is van voertuigen die vanaf Sicilië naar het Europese vasteland vertrekken en andersom, is de situatie inmiddels ondraaglijk geworden.
De positieve houding van de UEN ten aanzien van het verslag-Krahmer is een extra stimulans om de komende jaren de strijd tegen de luchtvervuiling in Europa voort te zetten.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. - (FR) Luchtvervuiling vormt een groot gevaar voor de volksgezondheid. De fijne stofdeeltjes die vrijkomen bij bepaalde menselijke activiteiten zouden de levensverwachting van de Europeanen met ongeveer negen maanden beperken, om maar wat te noemen. Alleen al in België overlijden jaarlijks bijna 13.000 mensen voortijdig doordat ze deeltjes inademen die vrijkomen uit met name dieselmotoren. Deze aandoeningen van de luchtwegen zijn stuk voor stuk vermijdbaar en de wetgevende lichamen zouden een duidelijk signaal moeten afgeven: schone lucht voor Europa staat of valt met strenge milieunormen.
Dat is niet het signaal dat het Europees Parlement vandaag afgeeft door het verslag van mijn collega Holger Krahmer over de CAFE-richtlijn goed te keuren. Ik vind het jammer dat mijn collega’s ten aanzien van een voor de burger zo belangrijk onderwerp als de gezondheidseffecten van luchtvervuiling een gebrek aan ambitie aan de dag hebben gelegd en vooral hebben geprobeerd bepaalde industriële sectoren niet tegen zich in het harnas te jagen. Ik hoop dat het Europees Parlement in tweede lezing tot inkeer komt, zich gevoeliger toont voor de argumenten van specialisten op het gebied van de luchtkwaliteit en geen genoegen neemt met normen die soepeler zijn dan de normen die momenteel van kracht zijn. Met deze stemming heeft Californië nog nooit zo ver weg geleken!
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. - Dat het Parlement vandaag de bestaande regelgeving inzake luchtkwaliteit aanzienlijk verzwakt, is een levensgroot schandaal. Voor het eerst neemt het Parlement zelfs een zwakkere positie in dan de Raad. Nochtans bestaat er voldoende wetenschappelijk bewijs dat luchtvervuiling door fijne stofdeeltjes zorgt voor zowat 3,6 miljoen verloren levensjaren. Dat zijn jaarlijks 348.000 voortijdige sterfgevallen.
Tot 2020 kost de luchtvervuiling door ozon en door fijn stof Europa jaarlijks 189 tot 609 miljard euro! Het standpunt van het EP ligt aanzienlijk lager dan de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en die niveaus zijn haalbaar gebleken in grote steden in industrielanden. Erger nog, het EP biedt lidstaten de kans het aantal kalenderdagen dat de grenswaarde voor PM10-stofdeeltjes per kalenderjaar overschreden wordt, uit te breiden van 35 dagen tot 55. Struisvogelpolitiek dus. Dat een strengere aanpak haalbaar is, bewijzen de VS die al in 1997 een jaarlijkse grenswaarde van 15 µg/m3 voor PM2,5 uitvaardigden! Die limiet moet uiterlijk tegen 2010 gehaald worden. Een staat als Californië gaat nog verder. Daar geldt sinds 2003 een grenswaarde van 12 µg/m3. Het EP houdt het bij 20 µg/m3 te halen tegen ... 2015! Als de Raad onvoldoende tegengewicht biedt tegen deze afzwakking, moet de Commissie het voorstel terugtrekken.
Richard James Ashworth (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieven wijzen met instemming op de opmerking van de Rekenkamer dat er vooruitgang is geboekt op het gebied van de integriteit van de rekeningen van de EU. We zijn echter allesbehalve blij te moeten lezen dat er volgens de Rekenkamer nog steeds zwakke punten zijn in de toezichts- en controlesystemen. We staan achter het standpunt van de rapporteur dat deze zwakke punten met de grootste urgentie moeten worden aangepakt.
Wat betreft de huur van de Parlementsgebouwen in Straatsburg door het Europees Parlement, nemen wij nota van, en stemmen wij in met het in het verslag genoemde feit dat de Administratie van het Parlement correct heeft gehandeld, maar dat de stad Straatsburg geen goede trouw aan de dag heeft gelegd. We zijn evenwel van mening dat de verdere instandhouding van twee locaties door het Europees Parlement geen goede besteding van het geld van de Europese belastingbetaler is. We kunnen een voorstel om de Parlementsgebouwen in Straatsburg te kopen daarom niet steunen.
De Britse conservatieven hebben zich om deze redenen onthouden bij de eindstemming over het verslag Ferber.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór kwijting gestemd, maar heb me onthouden van stemming over de resolutie, omdat de Commissie begrotingscontrole hoofd- en bijzaken door elkaar blijft halen. Het Parlement kan niet een bij het Verdrag bepaalde zetel wijzigen enkel en alleen door een resolutie aan te nemen.
Wat de huren en koopprijzen van de gebouwen in Straatsburg betreft, slaat de Commissie begrotingscontrole de plank volledig mis. In een markteconomie is het onmogelijk te praten van een billijke huur, want elke huur of koopprijs komt tot stand in overleg tussen eigenaar en huurder of koper. Ook al kunnen we stellen dat de handelwijze van de stad niet bepaald elegant was, was er van onrechtmatigheid of malversatie geen sprake. Dat is wel wat sommige afgevaardigden en bepaalde media hebben beweerd, uiteraard zonder enig bewijs. Ik wil me distantiëren van deze laag-bij-de-grondse figuren.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan is van mening dat aan de Voorzitter geen kwijting mag worden verleend voor het begrotingsjaar 2004, en wel om twee hoofdredenen.
Ten eerste vinden wij dat de leiding van het Europees Parlement een even grote verantwoordelijkheid heeft als de stad Straatsburg voor het feit dat men jarenlang een te hoge huur heeft betaald voor de panden in Straatsburg. Dit heeft de belastingbetalers in de EU veel geld gekost, en het Parlement moet in dit geval streng optreden om de te hoge huur terugbetaald te krijgen. Omdat er op dit moment nog steeds informatie ontbreekt over de omvang van de extra betalingen (zie paragraaf 19, vijfde streepje van de ontwerpresolutie), vinden wij dat men ook nog niet tot op de bodem kan gaan met deze kwestie.
Ten tweede vinden wij dat het Europees Parlement als instelling niet verantwoordelijk moet worden gesteld voor het tekort in de aanvullende pensioenregeling van de leden van het Europees Parlement. De pensioenrechten van de leden moeten worden gekoppeld aan het investeringsresultaat van hun pensioenfonds. Zo werkt dat voor gewone burgers in de EU, en leden van het Europees Parlement moeten in dit opzicht geen speciaal luxueus voordeel hebben.
Silvana Koch-Mehrin (ALDE), schriftelijk. - (DE) De stemming over het verslag over de kwijting voor de begroting 2004 (Europees Parlement) is uitgesteld, om te onderzoeken wat er is gebeurd met de huurovereenkomst voor de gebouwen in Straatsburg. Daardoor heeft het Europees Parlement misschien wel zestig miljoen euro teveel betaald aan de stad Straatsburg. Het is uitgesloten dat het Europees Parlement compensatie ontvangt voor de ontstane schade.
Bovendien is er vastgesteld dat niet iedereen altijd oprecht, open en vastberaden geweest is. Ondanks deze feiten wordt er nu voorgesteld om de gebouwen in Straatsburg te kopen. De FDP in het Europees Parlement is van mening dat het verkeerd is dat het Europees Parlement de gebouwen in Straatsburg koopt. Het is niet verantwoord dat het Europees Parlement zich op de lange termijn bindt aan Straatsburg.
Daarom hebben we de voorstellen hierover van de hand gewezen. De FDP pleit ervoor om het Europees Instituut voor technologie in Straatsburg te vestigen, en het Parlement één enkele zetel in Brussel te geven.
Kartika Tamara Liotard en Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Dit verslag gaat om meer dan goedkeuring van de rekening over het dienstjaar 2004. Zonder amendement 9 betekent het ook een machtiging aan het Bureau van dit Parlement om de reserve te besteden aan het in eigendom verwerven van gebouwen in Straatsburg.
Wij verzetten ons niet tegen de berekening waaruit blijkt dat aankoop op de lange termijn voordeliger is dan voortzetting van een huurovereenkomst. Als het alleen daarom ging, zouden wij voor stemmen. Belangrijker is dat het gaat om een belangrijke bijdrage aan het duurzaam kunnen voortzetten van de maandelijkse vergaderweken in Straatsburg.
Die kosten per jaar 200.000.000 euro, of inmiddels meer. Het Nederlandse parlement heeft zich in september 1999 eensgezind uitgesproken tegen het blijven vergaderen van het Europees Parlement in twee verschillende steden. Daardoor werden de Nederlandse vertegenwoordigers in alle EU-organen opgeroepen om daaraan zo snel mogelijk een eind te maken. Dat is in overeenstemming met wat de media en de publieke opinie in Nederland daarvan al vele jaren vinden.
Aankoop van gebouwen in Straatsburg wordt in Nederland gezien als een van de belangrijkste besluiten van dit Parlement, maar het komt na de in dit agendapunt verstopte aankoopmachtiging helemaal niet meer afzonderlijk aan de orde. Op grond daarvan stemmen wij tegen
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) De grootste verdienste van het verslag-Ferber is dat het een einde maakt aan een polemiek die al veel te lang duurde. Daarom stem ik vóór deze kwijting.
Ik ben echter niet blij met een aantal beweringen in het verslag. Ofschoon vastgesteld is dat de stad Straatsburg geen enkele onrechtmatigheid heeft begaan, heeft een aantal afgevaardigden de naar verluidt weinig elegante aanpak dankbaar aangegrepen om de kwestie van de zetel weer aan de orde te stellen.
Ik heb de ‘gebouwenaffaire’ aandachtig gevolgd en het lijkt me duidelijk dat kwade trouw hoogtij heeft gevierd. Wanneer het Europees Parlement, waarvan de afgevaardigden onvoldoende geïnformeerd waren over een complexe wettelijke regeling, beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de onderverhuur van de gebouwen, is dat gewoon niet waar. Het is nooit de bedoeling van de stad Straatsburg geweest om dit Parlement “het vel over de oren te trekken”.
Tot slot is de geplande aankoop van drie gebouwen goed nieuws voor de Europese belastingbetaler.
Het stemt me treurig te moeten constateren dat het pensioenfonds van de afgevaardigden ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld, onder het motto “maak zoveel mogelijk zwart, er blijft altijd wel wat van hangen”.
Cecilia Malmström en Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. - (SV) Vandaag hebben wij besloten om te stemmen voor het verslag-Ferber over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004. Men heeft niet kunnen bevestigen dat er sprake was van criminele handelingen bij de huur van twee van de gebouwen die het Europees Parlement in Straatsburg gebruikt. Tegelijk zal het duidelijk zijn dat het beginsel van “verantwoord financieel beheer”, dat is verankerd in het Financieel Reglement, niet ten volle is gerespecteerd.
Vanuit een strikt financieel oogpunt is het kopen van de onderhavige gebouwen op de lange termijn een goede zaak. Desondanks vinden wij dat het in de huidige situatie wenselijk zou zijn om een dergelijk besluit voor de toekomst te bewaren, vooral omdat de dubbele zetel van het Parlement een veelbesproken thema is. Een miljoen burgers van de EU hebben hun handtekening gezet onder het burgerinitiatief dat tot doel heeft om een eind te maken aan het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg. Wij staan geheel achter de eis dat het Parlement slechts één werkplek dient te hebben, namelijk Brussel.
Het verslag behandelt ook belangrijke vraagstukken zoals de vergoedingen voor de leden, de secretariaatsvergoedingen en de vrijwillige pensioenregeling. Wij hebben besloten om niet mee te doen aan de pensioenregeling. Volgens ons is het absurd dat de Europese belastingbetalers meebetalen aan een fonds waarbij de vraag of dat winst oplevert of niet, geen enkele rol speelt.
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) We kunnen alleen maar blij zijn met de ondertekening van de raamovereenkomst waarmee het Parlement de gebouwen WIC, SDM en IPE3 rechtstreeks koopt voor een bedrag van 143.125 miljoen euro. Toch valt de vertrouwensbreuk in de relatie tussen Straatsburg en het Parlement met deze overeenkomst niet zo maar te lijmen.
We kunnen hieruit een aantal lessen trekken. Allereerst moet er een verbod komen op onroerendgoedtransacties waarbij meerdere partijen betrokken zijn, omdat dit gepaard gaat met uiterst complexe juridische en financiële constructies die indruisen tegen het transparantiebeginsel. Evenzeer is het zaak het vastgoedbeleid van het Parlement, en zelfs van alle Europese instellingen, grondig te herzien door een Europees Agentschap voor gebouwen in het leven te roepen met duidelijk omlijnde taken en bevoegdheden.
Wat het huidige debat over één zetel betreft, wijs ik erop dat de referentie in dezen nog altijd Protocol 12 bij het Verdrag van Amsterdam is en dat het Parlement dientengevolge niet bevoegd is op dit gebied.
Tot slot lijkt het me van uitermate groot belang dat het gebruik van de secretariaatsvergoeding inzichtelijker wordt en vooral dat onze medewerkers snel een statuut krijgen, zodat arbeidsvoorwaarden, evenals fiscale en sociale zekerheidskwesties wettelijk geregeld worden. Het sociale Europa begint bij onszelf.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De vestigingsplaats van de instellingen is niet louter een geografische, logistieke of economische kwestie. Bij de keuze van een bepaalde stad als zetel voor een communautaire instelling weegt terecht altijd een politieke factor mee. Daaruit vloeit echter niet voort dat elke politieke keuze, los van economische en logistieke overwegingen, gerechtvaardigd zou zijn.
Wat betreft het Europees Parlement is de keuze voor Straatsburg ingegeven door historische redenen. Als we echter afwegen wat de economische redelijkheid en praktische uitvoerbaarheid vereisen, dan is die keuze niet meer van deze tijd. Die keuze staat hier niet ter discussie, maar we dienen er wel rekening mee te houden.
Eigenlijk zouden we verwachten dat de stad Straatsburg de aanwezigheid van het Parlement op alle mogelijke manieren zou bevorderen. In dat verband zou het ook aanvaardbaar zijn als de stad Straatsburg een aantal kosten voor haar rekening zou nemen, daar dat onder dergelijke omstandigheden volgens de regels van de gastvrijheid vaak gebruikelijk is. We komen echter tot de ontdekking - of liever gezegd het vermoeden, daar de verantwoordelijke instanties geen volledige opheldering verschaffen - dat het Europees Parlement in Straatsburg voorwerp is van onroerendgoedtransacties waarmee de gemeente ten onrechte winst opstrijkt. Daaruit blijkt dat goede trouw, de deugd der gastvrijheid en redelijkheid ontbreken. Daarover spreken wij onze scherpe veroordeling uit en bij de toekomstige keuzes over de vestigingsplaats van het Europees Parlement dienen we er rekening mee te houden.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik heb gestemd tegen het voorstel om het Europees Instituut voor Technologie in Straatsburg te vestigen, want ik vind dit een onverstandig idee. De voorstellen voor het EIT komen van de Commissie, en ze zijn serieus het overdenken waard, maar wij mogen ze niet gebruiken om een oplossing te vinden voor ons eigen dilemma of we wel of niet uit Straatsburg moeten vertrekken. Het Parlement moet één locatie hebben, in Brussel, en het idee voor het EIT moet verder worden uitgewerkt. Het gaat om twee verschillende vraagstukken en het is onverantwoord te proberen ze op deze manier aan elkaar te koppelen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) De petitie met een miljoen handtekeningen waarin wordt gevraagd het Europees Parlement één zetel in Brussel te geven, moet worden toegejuicht. Dit Parlement is het enige parlement in de wereld dat niets te zeggen heeft over zijn zetel. De Raad moet voor eens en altijd een einde aan deze situatie maken. De mensen van Europa hebben gesproken. We moeten naar hen luisteren. Het Europees Parlement moet één locatie krijgen, namelijk Brussel.
Een andere zaak is dat ik graag mijn verzet tegen het tweede pensioenschema wil laten notuleren. Omdat amendement 5 is verworpen, kan ik het verslag niet steunen en zal ik tegen het verslag moeten stemmen.
Jeffrey Titford (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Het verslag beschrijft dit Parlement als “het democratische orgaan van de EU dat de burgers vertegenwoordigt”, maar iedereen zou moeten beseffen hoe weinig het Parlement deze omschrijving verdient.
We hebben in deze instelling geen debatten, maar een strak gecontroleerde en georkestreerde spreektijd, zonder enige gelegenheid om op anderen te reageren. We doen gewoon alsof, in wat een zwakke afspiegeling van een parlement is.
Het beste voorbeeld hiervan is de petitie met een miljoen handtekeningen, waarmee wordt verzocht een einde te maken aan de volstrekt zinloze en waanzinnig dure maandelijkse pelgrimstocht naar Straatsburg. Dit Parlement negeert dit dringende verzoek van de mensen die we geacht worden te vertegenwoordigen, en overweegt serieus deze gebouwen te kopen en deze bizarre regeling een permanent karakter te geven.
Het is prima dat dit verslag vraagtekens plaatst bij de ‘goede trouw’ van de stad Straatsburg, maar de werkelijkheid is dat deze stad de beste overeenkomst voor zich heeft geregeld die zij krijgen kon. Dit Parlement heeft het contract gedwee ondertekend, zonder de moeite te nemen naar de voorwaarden te kijken en zonder te proberen door onderhandelingen gunstigere voorwaarden te bedingen. Met andere woorden: ze zijn ons te slim af geweest!
Helga Trüpel (Verts/ALE), schriftelijk. - (DE) Wij hebben vandaag voor het verslag-Ferber gestemd, hoewel het een basis vormt voor de koop van de Parlementsgebouwen in Straatsburg. Onze goedkeuring vormt echter geen besluit vooraf ten aanzien van de zetel van het Europees Parlement. Evenals meer dan een miljoen andere Europeanen hebben wij het initiatief OneSeat ondersteund en samen met de burgers zullen wij ons ervoor blijven inzetten dat de activiteiten van het Parlement van Straatsburg naar Brussel worden verplaatst.
Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Er is alle reden voor kritiek op bepaalde activiteiten van het Europees Parlement. Men heeft echter niet kunnen bevestigen dat er sprake is geweest van criminele handelingen.
De vrijwillige pensioenregeling voor de leden van het Europees Parlement is een soort aanvullende pensioenverzekering die boven op het gewone pensioen van de leden komt. De regeling houdt in dat de Europese belastingbetalers moeten opdraaien voor twee derde van alle betalingen (op dit moment 2 088 euro per maand per Parlementslid dat ervoor heeft gekozen om aan deze regeling mee te doen). Het resterende derde deel is tot op dit moment betaald uit de secretariaatsvergoeding van de leden, ondanks het feit dat de Rekenkamer al in 1999 opmerkingen heeft gemaakt over deze constructie en meende dat de betalingen geheel privé zouden moeten gebeuren, om klachten te voorkomen dat “openbare middelen worden gebruikt om de kosten van particuliere pensioenbijdragen te dekken”. Een opmerking die op zichzelf merkwaardig overkomt, als men bedenkt dat de regeling erop gebaseerd is dat twee derde van alle betalingen uit de begroting van de EU komt. Ik vind dat de hele regeling op zo kort mogelijke termijn moet worden afgeschaft.
Verder heb ik gestemd voor de amendementen waarmee men wil verhinderen dat het Parlement de Parlementsgebouwen in Straatsburg koopt. Op korte termijn zou een koop tot financiële besparingen leiden, maar men moet ernaar streven om een koop in zo’n geval te financieren door verkoop van de Parlementsgebouwen in Brussel. Het belangrijkste is dat de zetel van de EU tot één plaats wordt beperkt.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, buitenlandse studies en schriftelijke cursussen worden steeds populairder, niet in de laatste plaats dankzij de miljoenen euro’s aan EU-subsidies. Enerzijds is dit een groot voordeel voor de studenten zelf, die de mogelijkheid hebben naast hun vaktechnische kwaliteiten ook hun persoonlijke vaardigheden verder te ontwikkelen, maar anderzijds hebben binnenlandse universiteiten steeds meer buitenlandse studenten. Mijns inziens is het echter verbazingwekkend dat bijvoorbeeld in Oostenrijk mensen met een universitaire opleiding slechts een klein percentage van de bevolking vormen en toch een groot deel van de werklozen uitmaken. In het licht hiervan is het wellicht verstandig te overwegen buitenlandstages sterker te stimuleren en ook de mogelijkheden van beroepsbegeleidende opleidingen en schriftelijke cursussen uit te breiden. Om die reden heb ik voor het verslag-Prets gestemd.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). - (CS) Ik heb vóór het verslag over transnationale mobiliteit gestemd, omdat studenten dankzij deze vorm van mobiliteit hoogkwalitatieve kennis en vaardigheden kunnen verwerven, en ook omdat het goed is voor hun latere carrière. Ik ben ingenomen met het feit dat het verslag principes bevat die, indien goed toegepast, zullen bijdragen aan de vergroting van de efficiëntie van alle mogelijke soorten georganiseerde mobiliteit op onderwijsgebied. Met behulp van de Europas krijgen onderwijsinstellingen en werkgevers de beschikking over transparante informatie over het verloop en de kwaliteit van stages en opgedane praktijkervaring. Het verslag is een goede basis voor verdere ondersteuning van onderwijs en beroepsopleidingen.
Christopher Beazley (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Gelet op het belang van het verslag-Prets over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Gemeenschap zal de Britse conservatieve delegatie van de PPE-DE-Fractie voor het verslag stemmen.
Onze delegatie blijft zich evenwel verzetten tegen de woordkeuze 'politieke integratie' in amendement 3 op overweging 1a (nieuw), want deze woordkeuze impliceert een constitutionele regeling in de EU. Dit komt niet overeen met de huidige situatie, en zo'n regeling heeft niet de goedkeuring van de vijfentwintig lidstaten gekregen.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb vóór het verslag-Prets (A6-0255/2006) gestemd over het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit, omdat ik het van wezenlijk belang vind maatregelen te nemen om een aanzienlijke verhoging van de mobiliteit te garanderen als integraal bestanddeel van het Europees burgerschap.
Het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit moet een bijdrage leveren aan de verhoging van het algemene Europese kwaliteitsniveau bij mobiliteit, aan erkenning op bredere schaal van genoten onderwijs en beroepsopleiding, titels, kwalificaties en socialezekerheidsuitkeringen en het wekken van wederzijds vertrouwen teneinde de samenwerking tussen de bij de mobiliteit betrokken autoriteiten, organisaties en deelnemers te verbeteren en te versterken.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan is sterk voorstander van meer mobiliteit in Europa, vooral in de onderwijs- en beroepsopleidingssector. Er rijzen echter altijd vragen wanneer de bureaucratie een goed doel overneemt. Wij stemmen voor het compromis, maar zijn tegen amendement 47. Hier wordt toegevoegd dat “autoriteiten, organisaties en overige actoren die betrokken zijn bij de mobiliteit in de herkomst- en gastlanden, het statuut, dat een belangrijk referentiedocument is, in de respectieve talen moeten uitreiken aan alle studenten en personen die een opleiding volgen.”
Wij vinden dat het aan de afzonderlijke lidstaten is om de taken te verrichten waartoe zij zich hebben verbonden.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik wens mevrouw Prets geluk met haar verslag - dat op het juiste moment komt - over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit. Ik steun het verslag en in het bijzonder de amendementen die tot doel hebben de autoriteiten in Europa aan te sporen maatregelen te treffen aangaande steun voor de verbetering van de mobiliteit in Europa en de mobiliteit van onderzoekers, studenten en docenten in de EU te bevorderen.
De mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding levert een buitengewoon belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het gevoel bij Europa te horen. Dat leidt tot het ontstaan van een Europees bewustzijn en de ontwikkeling van een Europees burgerschap. Bovendien vormt die mobiliteit een stimulans voor de totstandkoming van een maatschappij die gebaseerd is op kennis, innovatie en ondernemingsgeest.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Wanneer Europese burgers zich een programma van de EU eigen maken, is dat een bewijs van zijn succes. Dat was en is nog steeds duidelijk het geval met de programma’s die de mobiliteit van studenten bevorderen. Er doen zoveel jongeren aan mee dat er al gesproken wordt over de “Erasmus-generatie”, die jaar na jaar in omvang toeneemt.
Door dergelijke successen gaan wij in een Europees burgerschap geloven.
Het politieke initiatief van de Europese Unie is echter snel overvleugeld door het succes van de communautaire programma’s. Nu dienen we de achterstand in te halen en een reeks maatregelen te nemen om de laatste resterende obstakels (op wettelijk, administratief en financieel vlak) uit de weg te ruimen en zo veel mogelijk profijt te trekken van de mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding.
Ik steun dit verslag, daar het de goedkeuring van het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit bepleit. Daarbij legt het niet alleen de nadruk op meer mobiliteit maar ook op meer kwaliteit en een optimale ontplooiing van het menselijk kapitaal.
Elke verbetering van de mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding levert een onmiskenbare bijdrage aan de totstandbrenging van een kenniseconomie en het scheppen van werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling, die de hoekstenen vormen van de Lissabon-strategie.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij bij het verslag-Trüpel van stemming onthouden, omdat het verwerven van zogenaamde kerncompetenties, basisvaardigheden zoals lezen, schrijven, rekenen en logisch, kritisch denken veronderstelt. Zoals uit de Pisa-studie blijkt, hebben wij op dit gebied echter te kampen met problemen. Daarbij zorgt een groot aandeel buitenlanders in schoolklassen voor ernstige problemen bij het verwerven van deze basisvaardigheden.
Als wij niet snel bovengrenzen wat betreft het aandeel buitenlanders in schoolklassen vastleggen, dan zullen deze klassen niet alleen verder te lijden hebben onder voorgeprogrammeerde conflicten tussen de verschillende groeperingen en culturen, maar ook steeds meer problemen krijgen om kerncompetenties te verwerven.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega Helga Trüpel gestemd, over het voorstel voor een aanbeveling in eerste lezing van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren. Het is namelijk van wezenlijk belang voor de Europese burgers dat zij door opleiding redelijk zeker kunnen zijn van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in een kennismaatschappij zoals die is gedefinieerd in de strategie van Lissabon. Ik stel met tevredenheid vast dat het ondernemerschap een van de acht kerncompetenties is waarover de Europeaan zou moeten beschikken. Iedereen moet beseffen dat zijn kwalificaties weliswaar noodzakelijk maar niet voldoende zijn. Ook is het van belang dat het "ondernemerschap" wordt doorgegeven. Dit zal een aanzienlijke troef zijn in handen van degenen die het zich, dankzij de toepassing van deze aanbeveling door de lidstaten, eigen weten te maken.
Christopher Beazley (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Gelet op het belang van het verslag Trüpel inzake de kerncompetenties voor levenslang leren zal de Britse conservatieve delegatie van de PPE-DE-Fractie voor het verslag stemmen.
De delegatie kan het verslag weliswaar in algemene zin steunen, maar is het er, met betrekking tot amendement 1 op overweging 4, niet mee eens dat het vaststellen van streefpercentages voor de werkgelegenheidsgraad een effectieve bijdrage is aan een hogere werkgelegenheid. Zij beseft evenwel dat dit amendement slechts een herformulering is van het standpunt van de Europese Raad.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik feliciteer mevrouw Trüpel met haar verslag over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren. Ik heb voor gestemd, en geef in het bijzonder steun aan de noodzaak om meer te investeren in onderwijs en beroepsopleiding.
Ik vind het in dit verband voorts erg belangrijk de Europese burgers de nodige instrumenten te geven om zich aan te passen aan de karakteristieke arbeidsmarkt van een kennismaatschappij.
Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. - (SK) De mondialisering plaatst de EU continu voor nieuwe uitdagingen, waardoor alle Europese burgers gedwongen worden om constant hun kennis en vaardigheden bij te schaven en meer bekwaamheden te verwerven, zowel in hun privé-leven als in hun openbaar en beroepsleven. De noodzaak om toegang te krijgen tot de kerncompetenties die de grondslag vormen voor persoonlijke ontplooiing, sociale inclusie, actief burgerschap en het vinden van een baan, vloeit voort uit de groei van de kenniseconomie in de context van het Lissabon-proces en houdt verband met de vooruitzichten op een baan.
Daarom heb ik voor het verslag-Trüpel gestemd, met inbegrip van de aanbevelingen van de Commissie, aangezien dit een Europees referentie-instrument is voor de kerncompetenties en aangeeft hoe men via levenslang leren alle Europese burgers toegang kan verzekeren tot deze competenties. Dit document levert een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de Strategie van Lissabon voor groei en banen en met name ook aan de uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik kom uit een land waar nog veel analfabetisme bestaat, het aantal langdurig werklozen zeer omvangrijk is en ongeveer 50 procent van de leerlingen de middelbare school niet afmaakt. Ik heb dit verslag dan ook gesteund, daar levenslang leren hiermee tot een prioriteit wordt gemaakt van de hervorming van de arbeidsmarkt.
De door de mondialisering en nieuwe technologieën uitgeoefende druk heeft, zoals bekend, duidelijk gemaakt dat er tekortkomingen zijn bij een reeks kerncompetenties, waardoor de aanpassing van de werknemers aan een steeds flexibeler arbeidsmarkt wordt gehinderd.
Met de goedkeuring van een Europees referentiekader kunnen er tegelijkertijd zowel voor studenten als voor werknemers maatregelen worden genomen. In het onderwijs en de beroepsopleiding kunnen de jongeren worden toegerust met de kerncompetenties die ze nodig hebben om in het arbeidsproces opgenomen te worden, terwijl de kerncompetenties van de werknemers door levenslang leren verder worden ontwikkeld en geactualiseerd. Het beleid beïnvloedt op die manier zowel het verwerven van de competenties als de verdere ontwikkeling en actualisering ervan.
Door zich te richten op groei en werkgelegenheid valt dit initiatief onder de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Het wordt gefinancierd door de nieuwe generatie communautaire programma’s (2007-2013), zoals het ESF. Dat fonds maakt levenslang leren tot één van zijn beleidsprioriteiten.
Ik steun dit verslag, omdat het een modern sociaal beleid bepleit dat spoort met de nieuwe realiteit van de maatschappij waarin wij leven en werken.
Richard Seeber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben een groot voorstander van de strategie die de rapporteur heeft uitgewerkt, maar wil hierbij twee kanttekeningen plaatsen. Ten eerste bevat de strategie betreffende schonere lucht voor Europa geen verplichte doelstellingen, en dat zou wel het geval moeten zijn. Ten tweede zou de Gemeenschap de lidstaten en de regio’s zelf moeten laten beslissen hoe ze deze doelstellingen willen bereiken. Ten gevolge van een zeer groot aantal communautaire bepalingen wordt deze keuzemogelijkheid ingeperkt. Denk bijvoorbeeld aan de Eurovignetrichtlijn die tolheffingen voor zware vrachtvoertuigen verbiedt in gebieden waar sprake is van ernstige milieu- en luchtvervuiling.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De rapporteur stelt in zijn verslag de thematische strategie van de Commissie inzake luchtverontreiniging aan de orde.
De Zweedse partij Junilistan vindt grensoverschrijdende milieuproblemen een kwestie die op communautair niveau moet worden behandeld. Luchtverontreiniging is een voorbeeld van zo’n probleem.
In paragraaf 25 worden het Europees Parlement, de Commissie en de Raad opgeroepen om een interinstitutioneel akkoord te sluiten waarin ze zich vastleggen op de streefwaarden voor luchtkwaliteit. Junilistan wil natuurlijk ook een betere wetgeving, maar volgens ons is die moeilijk te bereiken als de wetgevende en de uitvoerende macht bij voorbaat afspreken welke regels in de toekomst zullen gelden. Daarom hebben wij bij de stemming van vandaag tegen het verslag gestemd.
Péter Olajos (PPE-DE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, tweederde van de inwoners van mijn land, Hongarije, leeft in steden. Dat zijn de mensen die het meest blootgesteld zijn aan de door industrie en vervoer veroorzaakte milieuschade. Dit is voor ons reden genoeg om speciale inspanningen te ondernemen voor de verbetering van het stadsmilieu.
Vooral de situatie in Boedapest is slecht, en daarom vond ik het belangrijk om steun te geven aan dit verslag, ofschoon er verschillende dingen in staan die mij niet bevallen. De heer Hegyi verwacht EU-maatregelen op talrijke gebieden die uitsluitend onder de bevoegdheden van de lidstaten of de lokale overheden vallen. Ik begrijp wel waarom hij dat verwacht, want net als ik woont hij in Boedapest, waar in de afgelopen jaren niets is gedaan om de milieukwaliteit te verbeteren.
EU-normen kunnen inderdaad belangrijke prikkels zijn en op de naleving daarvan moet strikt worden toegezien. Wij kunnen echter niet van de Unie verwachten dat zij de milieuproblemen van de Europese steden oplost met maatregelen waarin gedetailleerde specifieke programma’s zijn uiteengezet. Dat is de taak van de lokale overheden. Straatsburg of Brussel kunnen hun falen niet goed maken.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb vóór het verslag-Hegyi gestemd over de thematische strategie voor het stadsmilieu, daar het van fundamenteel belang is de algemene milieuprestaties van de steden te verbeteren door minder bureaucratie, meer efficiëntie bij de uitvoering van het milieubeleid en een betere milieuplanning voor de lange termijn.
Ongeveer 80 procent van de Europese bevolking woont in steden, maar de verdediging van hun behoeften en belangen in de Europese fondsen, projecten, initiatieven en strategieën schiet soms tekort. Daarom dient de communautaire wetgeving strengere eisen te stellen, waarbij het verbeteren van de levenskwaliteit van de Europese stadsbewoners voorop dient te staan. Dat kan met name geschieden door de goedkeuring van stedelijke beheersplannen voor duurzaam stadsvervoer.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het verslag dat het Europees Parlement vandaag heeft aangenomen bevat een aantal positieve zaken, waar wij achter staan. Ik noem het grootschaliger gebruik van milieuvriendelijkere vormen van vervoer, het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer, geringere dichtheid van de bebouwing, meer groenvoorzieningen in stedelijke gebieden, renovatie van vervallen gebouwen en - met name in oude stadscentra - betere milieuprestaties van gebouwen door isolering en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Zoals de rapporteur in zijn verslag stelt, is het ook belangrijk dat de uitwisseling op EU-niveau van goede praktijken betreffende de strategie en de planning voor duurzaam stadsbeheer, en een versterkte betrokkenheid van de burgers bij de daaraan voorafgaande openbare debatten worden bevorderd.
Dat vereist natuurlijk wel meer financiële steun van de Gemeenschap, waar helaas geen sprake van is. Integendeel zelfs, de Europese Unie voert steeds meer verplichtingen in en stelt steeds meer voorwaarden zonder daar op gepaste wijze financiële middelen tegenover te stellen. Daardoor kan de ongelijkheid tussen de rijkste landen en regio’s en de benadeelde gebieden toenemen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Bij duurzame ontwikkeling staat bereikbaarheid centraal. Vervoer vervult dan ook bij elk debat over het beleid voor de steden een spilfunctie.
Daar er uiteenlopende ideeën bestaan voor de oplossing van de milieuproblemen en de verstopping die onze steden teistert, meen ik dat wij ons intensief bezig moeten houden met de gevolgen voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het bestaan, in de zin van sociaaleconomische dynamiek.
Het idee van duurzame stadsvervoersplannen is ongetwijfeld belangrijk, maar we mogen niet vergeten dat het noodzakelijk is dit instrument op flexibele wijze, toegesneden op de specifieke situatie in elke stad, in te zetten.
Het gebruik van milieuvriendelijke vervoersmiddelen en technologieën is een sleutelfactor bij het streven naar een schoner stadsmilieu. De verspreiding van die technieken kan slechts effectief zijn door ervaringen en goede praktijken uit te wisselen tussen plaatselijke en nationale autoriteiten.
Het lijkt me dan ook duidelijk dat met het oog op de bevordering van een geïntegreerde aanpak van het beleid voor de steden het uiterst belangrijk is publiek-private partnerschappen te stimuleren en de al bestaande communautaire instrumenten voor steunverlening aan het beleid voor de steden op efficiënte wijze te beheren.
Slechts met op de concrete situatie van elke lidstaat toegesneden maatregelen zullen we een duurzame toekomst van onze steden en de harmonieuze groei van onze samenlevingen kunnen garanderen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. - (SV) Ik stem voor dit verslag, ook al staan er negatieve punten in, zoals groene gebieden per inwoner en de manier waarop men lawaai van geluidsinstallaties in woningen in het stadsmilieu kan verminderen. Dat zijn duidelijk lokale kwesties waarover op lokaal niveau moet worden beslist. Positieve zaken zoals fileheffingen, minder autoverkeer en lokale duurzaamheidsplannen zijn echter in de meerderheid, en rechtse regeringen kunnen zeker een duwtje van de EU in deze gebruiken.
De inhoud moet echter het karakter van een aanbeveling behouden en mag niet leiden tot een uitvoerige wetgeving.
Renate Sommer (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Als schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (christen-democraten) en Europese Democraten voor het verslag over de thematische strategie voor het stadsmilieu heb ik er bij de leden van mijn fractie op aangedrongen zich bij de eindstemming van stemming te onthouden.
Met het verslag wordt beoogd het subsidiariteitsbeginsel te ondermijnen.
Toch was een algehele afkeuring van het verslag mijns inziens niet gerechtvaardigd, aangezien het voornamelijk reeds bestaande reguleringen beschrijft, oproept tot het uitwisselen van kennis tussen de steden en er eenvoudigweg bij de Europese Commissie op aandringt richtlijnen op te stellen. Met name in de nieuwe lidstaten is het absoluut van essentieel belang het stadsmilieu door middel van dergelijke maatregelen te verbeteren.
Gabriele Stauner (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Tijdens de stemming over het verslag over de thematische strategie voor het stadsmilieu heb ik mij van stemming onthouden.
Met het verslag wordt beoogd het subsidiariteitsbeginsel te ondermijnen.
Toch was een algehele afkeuring van het verslag mijns inziens niet gerechtvaardigd, aangezien het voornamelijk reeds bestaande reguleringen beschrijft, oproept tot het uitwisselen van kennis tussen de steden en er eenvoudigweg bij de Europese Commissie op aandringt richtlijnen op te stellen. Met name in de nieuwe lidstaten is het absoluut van essentieel belang het stadsmilieu door middel van dergelijke maatregelen te verbeteren.
Thomas Ulmer (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik heb tegen dit verslag gestemd, niet omdat ik het werk van de heer Hegy wil bagatelliseren, maar omdat subsidiariteit wordt geminacht en de EU en haar instellingen zich in nationale aangelegenheden mengen. Dat is mijns inziens niet gerechtvaardigd. De tendens dat Europa zich steeds meer gaat bemoeien met het dagelijkse leven van de burgers, ook als dat feitelijk niet nodig is, is een van de belangrijkste redenen waarom mensen een steeds grotere afkeer van Europa krijgen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Daar de wederzijdse erkenning van kwalificaties door de lidstaten van de Europese Unie belangrijk is voor degenen die zich elders willen vestigen, kan de invoering van een Europees kwalificatiekader voordelen opleveren.
Het is positief dat het verslag zich uitspreekt tegen verplichte criteria voor het verloop, de inhoud, de duur en de plaats van opleidingen en cursussen. We vinden het ook positief dat volgens het voorstel de organisatie en validatie van levenslang leren een bevoegdheid van de lidstaten is en niet eenvoudig in het EQF-kader kan worden ingepast.
Het is evenwel essentieel zeer nauwlettend de ontwikkeling, de uitgangspunten en de nagestreefde doelstellingen van dit Europees kwalificatiekader te volgen.
Welnu, op dit vlak bevat het verslag een aantal tegenspraken. De pogingen het EQF te plaatsen in het perspectief van het zogenaamde Bologna-proces en het de zogeheten Lissabon-strategie vormen daar een voorbeeld van. We weten immers dat de Lissabon-strategie vooral tot doel heeft de belangen te behartigen van de economische en financiële groepen. Daarom hebben wij ons onthouden.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik steun dit verslag, daar ik ervan overtuigd ben dat de invoering van het Europees kwalificatiekader (EQF) een bijdrage zal leveren aan grotere inzetbaarheid en geografische mobiliteit van de werknemers in de Europese Unie.
Ik ben het eens met deze Europese aanpak, daar zo een antwoord wordt gegeven op de uitdagingen van de kennismaatschappij en de nieuwe eisen van de Europese arbeidsmarkt. De achterliggende filosofie van het EQF is immers juist gebaseerd op het bevorderen van het concurrentievermogen van de Europese economie en de sociale cohesie, in overeenstemming met de doelstellingen van de Lissabon-strategie.
Ik kan dan ook niet anders dan mijn steun geven aan initiatieven die ertoe bijdragen een centralere plaats in te ruimen voor de mogelijkheden van de burgers werk te vinden door hun beroepsmobiliteit te vergroten via de erkenning, vergelijkbaarheid en overdraagbaarheid van beroepskwalificaties in de communautaire ruimte.
Ik betreur het echter dat dit initiatief niet voldoende is toegesneden op de realiteit van de arbeidsmarkt en het belang van de beroepsopleiding verwaarloost door vooral te wedden op het paard van de academische scholing.