Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1377k
Dinsdag 26 september 2006 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Ingekomen stukken: zie notulen
 3. Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang (debat)
 4. PROGRESS-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) (debat)
 5. Stemmingen
  5.1. Huisvesting en het regionaal beleid (stemming)
  5.2. Huisvesting en het regionaal beleid (stemming)
  5.3. Verzoek om verdediging van de immuniteit van Jannis Sakellariou (stemming)
  5.4. Media en ontwikkeling (stemming)
  5.5. Initiatieven om onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven (stemming)
  5.6. Luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (stemming)
 6. Plechtige vergadering - Liberia
 7. Stemmingen (voortzetting)
  7.1. Kwijting 2004: Afdeling I, Europees Parlement (stemming)
  7.2. Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (onderwijs en beroepsopleiding) (stemming)
  7.3. Kerncompetenties voor levenslang leren (stemming)
  7.4. Thematische strategie inzake luchtverontreiniging (stemming)
  7.5. Thematische strategie voor het stadsmilieu (stemming)
  7.6. Europees kwalificatiekader (stemming)
 8. Stemverklaringen
 9. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notule
 10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 11. Toetreding van Bulgarije en Roemenië
 12. Vorderingen van Turkije op weg naar toetreding (debat)
 13. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
 14. Progress-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) (voortzetting van het debat)
 15. Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" - Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" (niet-deelnemende lidstaten) (debat)
 16. Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten (debat)
 17. Strategische richtsnoeren inzake cohesie (debat)
 18. Galileo (debat)
 19. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen
 20. Sluiting van de vergadering


  

VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend)

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio Tajani (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil dit Parlement op de hoogte brengen van een terreuraanslag die deze ochtend enkele kilometers buiten Kaboel heeft plaatsgevonden en waarbij een Italiaanse soldaat om het leven is gekomen en twee andere Europese soldaten - twee Italiaanse soldaten - zwaar gewond zijn geraakt en in het ziekenhuis van Kaboel zijn opgenomen.

Ik denk dat het goed is om ons solidair te verklaren met de mannen en vrouwen die meewerken aan de vredesmissies in Afghanistan, Irak en Libanon.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mijnheer Tajani, ik ben u zeer erkentelijk. We zullen dit doorgeven aan de Voorzitter. Ik weet zeker dat hij het nodige zal doen.

 

2. Ingekomen stukken: zie notulen

3. Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0275/2006) van Bernhard Rapkay, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang (2005/2101(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Bernhard Rapkay (PSE), rapporteur. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, mijnheer de voorzitter van de Commissie, het komt niet iedere dag voor dat de voorzitter van de Commissie deelneemt aan een discussie over een initiatiefverslag. Een initiatiefverslag is tenslotte niet altijd een groot evenement, onze eigenlijke taak is de wetgeving, en daar wil ik straks nog op terugkomen. Het feit dat u hier bent, bewijst wel dat de Commissie zelf heel goed weet hoe belangrijk dit onderwerp is voor de burgers, en dus ook voor de leden van het Parlement, die de Europese burgers vertegenwoordigen.

Daarom zou ik een voorganger van de voorzitter van de Commissie willen citeren, niet zo maar een voorganger, maar Jaques Delors, die een paar maanden geleden tijdens een vergadering in het kader van het Comité van de Regio’s heeft geprobeerd om duidelijk te maken wat bij de opbouw van een verenigd Europa de rol is van de diensten van algemeen belang. Hij heeft toen gezegd dat de opbouw van een verenigd Europa op drie principes gebaseerd is. Het eerste is solidariteit, die de burgers nader tot elkaar brengt en gebaseerd is op de sociale, economische en territoriale cohesie. Het tweede is samenwerking, om de transnationale en Europese projecten zoals de Verdragen en de verschillende programma’s om te zetten. Het derde principe is mededinging, die het fundament is van de interne markt en de sociale markteconomie. Het mededingingsrecht is een democratisch recht, en is vooral bedoeld om misbruik van economische macht te beperken en de belangen van de consumenten te beschermen.

Die drie principes zijn ook de basis voor de diensten van algemeen belang en de diensten van algemeen economisch belang. In een driehoek kunnen echter altijd spanningen ontstaan. In dit verslag over de diensten van algemeen belang en de diensten van algemeen economisch belang ligt dat voor de hand.

Openbare diensten zijn een essentieel element in de levenskwaliteit van de individuele burgers. Ze moeten ook een sleutelrol spelen in de Strategie van Lissabon van de Europese Unie. Goede openbare diensten kunnen bijdragen aan de overwinning van economische stagnatie, sociale uitsluiting en isolement, aan de versterking van de sociale en territoriale cohesie, aan de verbetering van de werking van de Europese interne markt en de versterking van onze concurrentiepositie, ook in de handel met derde landen. En toch hoor ik telkens klachten, wanneer ik in mijn eigen regio en ook in andere regio’s spreek met gemeentepolitici en met degenen die deze diensten van algemeen belang moeten leveren. Ze zeggen dat we ons met hun taakstelling bemoeien, dat we het voor hen moeilijker maken om hun werk te doen, dat we niet duidelijk zeggen volgens welke regels ze hun werk moeten doen. Ze vinden dat ze eigenlijk geen rechtszekerheid hebben.

Daarom moeten we beslist de nodige wetsvoorstellen doen om die rechtszekerheid te herstellen. Velen vragen in dit verband wat wij nu eigenlijk willen. Ze zeggen dat we de Commissie hebben, die mededelingen publiceert en richtsnoeren uitvaardigt, en het Europees Hof van Justitie, dat rechtspreekt. Tegen die mensen moet ik zeggen dat dit blijkbaar niet voldoende is. Het leidt bovendien zelfs tot meer rechtsonzekerheid. De Commissie kan met mededelingen en richtsnoeren geen rechtszekerheid creëren. Misschien wekt ze die indruk, maar een mededeling in nu eenmaal geen verankerd recht, waarop men kan bouwen.

Wij moeten als wetgever werkelijk initiatieven nemen, en we doen ook voorstellen, al kan ik die niet allemaal noemen. Ik moet u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, wel vragen om gebruik te maken van uw initiatiefrecht, dat ook een initiatiefplicht is. De bouwstenen voor deze wetgevende initiatieven vindt u in resolutie waarover we morgen stemmen, maar ook in de resoluties die we al eerder hebben aangenomen, bijvoorbeeld met het verslag-Langen of het verslag-Herzog. We schrijven niet voor met welk instrument u precies moet werken - het is uw taak om dat te bedenken, maar daarna is het aan ons, aan iedere fractie voor zich, om de wetsvoorstellen van de Commissie te beoordelen. Wij zullen dat doen aan de hand van wat onze fractie heeft voorgelegd: een voorstel voor een kaderrichtlijn. Op die basis zullen wij de discussie voortzetten. Anderen moeten dat op basis van hun voorstellen doen. Daarna moeten wij in het Parlement samen verder gaan met onze wetgevende taak. Dat kan alleen maar volgens de medebeslissingsprocedure gebeuren. Wij moeten volgens de medebeslissingsprocedure wetgevingsinitiatieven nemen. Wij zijn namelijk de rechtstreeks gekozen, legitieme vertegenwoordigers van de burgers, niet u en uw collega’s in de Commissie, niet al die hoogopgeleide en goed gemotiveerde ambtenaren van de Commissie, en ook niet de regeringen van de lidstaten. We moeten ook in de gemeentes discussiëren met de politici en de burgers. We moeten aan hen verantwoording afleggen. Wij worden voor het beleid verantwoordelijk gemaakt. Daarom moeten we met de medebeslissingsprocedure werken; daarom moeten de rechten van het Parlement volledig worden gerespecteerd.

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, de diensten van algemeen belang vormen de kern van ons Europese maatschappijmodel. De desbetreffende activiteiten bestrijken de meest uiteenlopende terreinen, van netwerkindustrieën - energie, telecom, vervoer en post -, sociale diensten en gezondheidszorg tot beheer van water en afval.

De zogenaamde netwerkindustrieën - zoals vervoer, energie, telecom en post - leveren samen ongeveer 7 procent van ons gemeenschappelijk binnenlands product en 5 procent van alle werkgelegenheid binnen de Europese Unie. Ze zijn dus een essentieel element in het dagelijks leven van de burgers en de ondernemingen van de Unie. Het succes van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid - de Strategie van Lissabon, die voor onze welvaart van doorslaggevende betekenis is - hangt ook af van de kwaliteit en de doeltreffendheid van deze diensten.

Na de publicatie van het Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang is er een debat op gang gekomen over de rol die de Europese Unie uiteindelijk zal moeten spelen met betrekking tot deze diensten. Ik ben daar heel blij mee. Ik wil de rapporteur, de heer Rapkay, en zijn collega’s in de commissies daar graag voor bedanken. Met dit uitstekende verslag hebben ze het debat vooruit geholpen.

De wijze waarop de diensten van algemeen belang functioneren is heel ingewikkeld. Er is op dit vlak een voorturende ontwikkeling waarneembaar. De technologische vooruitgang, het veranderde verwachtingspatroon van de maatschappij en de consumenten, de financiële druk, de modernisering van de overheid - dat alles heeft vergaande gevolgen gehad voor de wijze waarop deze diensten verleend worden. We maken nu een tijd van snelle economische en technologische verandering door, en daarom moeten we voor de diensten van algemeen belang een zinvol en doeltreffend kader scheppen. Dat kader moet de dienstverleners in staat stellen de voor hen vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken en zich aan de zich steeds veranderende omstandigheden aan te passen.

De Commissie wil graag meewerken aan het tot stand brengen van een dergelijk juridisch kader. We moeten ons daarbij door vier beginselen laten leiden. Eerste beginsel: de lidstaten blijven verantwoordelijk voor het kader waarbinnen de diensten van algemeen belang op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden geregeld. We dienen het subsidiariteitsbeginsel dus te respecteren. Er is gewoon geen andere mogelijkheid. Het is mijn vaste overtuiging dat de Europese Unie begrip moet hebben voor het feit dat de situatie in elke lidstaat anders is. Daarom dienen we de per land uiteenlopende praktijken te respecteren. Deze diversiteit is een weerspiegeling van de verschillen in historische ontwikkeling en van uiteenlopende ideeën over de wijze waarop een staat behoort te interveniëren. Ik ben het daarom eens met de in dit verslag opgenomen stelling dat het geen goed idee is om op communautair niveau gelijkluidende definities vast te leggen. De lidstaten moeten de vrijheid blijven behouden om hun diensten van openbaar belang op grond van hun behoeften, structuren en uiteenlopende tradities vorm te geven.

Tweede beginsel: het bevorderen - en behouden - van diensten van algemeen belang die voor iedereen toegankelijk zijn en een kwaliteit-prijsverhouding bieden die verenigbaar is met een open, op mededinging geschoeide markt. Als voorbeeld volstaat een verwijzing naar sectoren als telecommunicatie en luchtvervoer. In die sectoren zijn de diensten van algemeen belang aan het particulier initiatief overgelaten, en de belangen van de consument zijn daarmee goed gediend. We moeten daarbij wel steeds bedenken dat, indien zich een onoplosbaar conflict voordoet tussen de regels voor de interne markt of de mededinging en de uitvoering van de opdrachten die de diensten van algemeen belang zijn toevertrouwd, het algemeen belang moet prevaleren. Dat is in de Verdragen reeds vastgelegd en het Hof heeft dit principe bekrachtigd. De Commissie is gaarne bereid om in dit opzicht advies te verlenen of desgewenst opheldering te verschaffen.

Derde beginsel: het Europees kader voor de diensten van algemeen belang moet ruimte laten voor verschillen en modernisering mogelijk maken. Het moet gebaseerd zijn op de volgende doelstellingen: een gedegen kwaliteit, een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit en universele toegankelijkheid. Het gaat er niet alleen om een antwoord te formuleren op de verwachtingen van de burgers en ondernemingen; ook de sociale en territoriale cohesie moet worden gewaarborgd.

Vierde beginsel: zoals ik al heb aangegeven is rechtszekerheid een zaak van essentieel belang, zowel voor de consumenten als de dienstverleners en de overheid. De overheden op de verschillende niveaus moeten duidelijk aangeven welke regels op de diensten van algemeen belang van toepassing zijn. We moeten op Europees niveau kijken naar de uiteenlopende situaties en de verschillen tussen de sectoren, en vervolgens beslissen of we dit onderwerp het best in één enkele wettekst regelen of aan de hand van op sectorale regelingen. U brengt die kwestie in uw verslag ook aan de orde.

De vier beginselen die ik zojuist genoemd heb, kunnen als richtsnoer voor optreden op communautair niveau dienen. Ons optreden zal eerst en vooral praktisch moeten zijn. We zijn op het niveau van de Europese Unie bezig met het ontwikkelen van een beleid voor die sectoren die daar duidelijk behoefte aan hebben en waar onze bijdrage werkelijk een meerwaarde kan inhouden. Het kan zijn dat er zich problemen van wat meer horizontale aard voordoen, en als dat het geval blijkt te zijn, zullen we daar een oplossing voor moeten vinden.

De Commissie is op dit gebied heel actief geweest, samen met dit Parlement en de Raad. Ik geloof dat we op een aantal gebieden goede vorderingen hebben gemaakt. We hebben de regels met betrekking tot staatssteun voor diensten van algemeen belang aan de hand van het Altmark-arrest kunnen vereenvoudigen en verduidelijken. En we controleren nu hoe het gesteld is met de toepassing van de in januari van kracht geworden regels voor overheidsopdrachten. We hebben een uitvoerige raadpleging georganiseerd met betrekking tot publieke-private partnerschappen en voor 2007 nieuwe initiatieven aangekondigd. We zijn ten aanzien van de diensten voor het openbaar vervoer tot overeenstemming gekomen. Verder hebben we een mededeling over sociale diensten aangenomen, en we zullen nu een raadplegingsprocedure over de diensten in de gezondheidszorg van start laten gaan. Ook de energiesector is momenteel onderwerp van een raadplegingsprocedure. We zullen voorstellen doen, waaronder ook - en ik vind het belangrijk om daarop te wijzen - wetgevingsvoorstellen; het blijft hier dus niet bij mededelingen. Op dit moment werken we aan een herziening van het regelgevingskader voor de elektronische communicatie, en we zullen nog voor het einde van dit jaar een voorstel doen voor een richtlijn inzake postdiensten.

De zojuist genoemde recente vorderingen tonen aan dat de Europese Unie bereid is om het initiatief te nemen op het gebied van de diensten van algemeen belang, en dat ze in die context ook ambities heeft. Ze tonen verder aan dat het Parlement en de Raad hier een belangrijke rol hebben. Zodra het verslag-Rapkay - dat wij zorgvuldig zullen bestuderen - is aangenomen, zal de Commissie verdere stappen ondernemen. We zullen nog voor het einde van dit jaar een mededeling over dit onderwerp uitbrengen.

Dames en heren afgevaardigden, de belangrijkste boodschap die ik in uw verslag heb kunnen lezen, is een tweeledige oproep tot actie. Het gaat er enerzijds om meer rechtszekerheid te verkrijgen met betrekking tot de communautaire regels zoals die voor de diensten van algemeen belang gelden. Wij moeten echter ook aanvaarden dat deze sector in Europa heel divers is en dat de toestand per land verschilt. Ik geloof dat het tijd is dat we het regelgevingskader voor de diensten van algemeen belang in de Europese Unie consolideren. Dat is wat onze medeburgers van ons verwachten. De Commissie zal terdege rekening houden met uw verslag wanneer ze zich dit jaar nog over deze kwestie zal buigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gunnar Hökmark, namens de PPE-DE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is belangrijk één ding duidelijk te stellen in dit debat: er is geen betere manier om een hoge kwaliteit, toegankelijkheid en lage prijzen te bewerkstelligen dan brede concurrentie en breed ondernemerschap in de Europese economie. We hebben allemaal de resultaten en de successen gezien in een aantal sectoren van diensten van algemeen belang die tien of twintig jaar geleden nog als monopolies werden beschouwd. We hebben successen gezien in de telecommunicatiesector en in de luchtvaart, en we zullen ook op nieuwe gebieden successen zien, want we hebben het over diensten die van nature dynamisch zijn en convergeren. Ze vormen een groot en belangrijk deel van de toekomstige kenniseconomie. We moeten deze dienstensectoren openstellen en tegelijkertijd de specifieke oplossingen respecteren die de verschillende lidstaten nodig hebben voor de diensten die zij als diensten van algemeen belang aanmerken.

Ik wil in dit debat onderstrepen dat in het verslag niet wordt gevraagd om een kaderrichtlijn of een horizontaal kader van enigerlei soort. Daarin wordt wel nadruk gelegd op de noodzaak van rechtsduidelijkheid op basis van een sectorale aanpak en verzocht om sectorale richtlijnen waar deze nodig zijn.

Mijnheer Barroso, u hebt de gezondheidszorg genoemd. Als wij terugkijken, zien wij dat de sectorale aanpak de afgelopen jaren heel succesvol is geweest. We vragen dus om rechtsduidelijkheid, op basis van een sectorale aanpak, en kijken uit naar toekomstige sectorale richtlijnen. We onderstrepen dat de Verdragen geen rechtsgrondslag bevatten voor een voorstel dat de werking van de interne markt, de mededingingsregels of de regels inzake overheidsopdrachten stoort. We benadrukken dat op dit gebied respect voor de lidstaten en voor het subsidiariteitsbeginsel moet worden getoond.

In de komende decennia zullen we kansen krijgen voor steeds meer grensoverschrijdende activiteiten op nieuwe gebieden. Ik denk dat patiënten schitterende mogelijkheden zullen krijgen op betere gezondheidszorg in andere landen en dat dit de Europese economie ook meer levenskracht kan geven. We zijn het er evenwel mee eens dat de interne markt moet worden gerespecteerd, net zoals we het subsidiariteitsbeginsel moeten respecteren.

Mijnheer Barroso, ik hoop dat u dit verslag zult lezen en zult vaststellen dat we verder moeten gaan met sectorale richtlijnen en de sectorale aanpak, om rechtsduidelijkheid te scheppen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement beschouwt het verslag van de heer Rapkay en de kwestie van de diensten van algemeen belang als een hoogtepunt in deze zittingsperiode. We hebben een buitengewoon gewaagd iets gedaan en een eigen ontwerprichtlijn voorgelegd, die in grote lijnen de punten bevat die Bernhard Rapkay in zijn verslag heeft toegelicht. Mij is de eer te beurt gevallen, mijnheer de voorzitter van de Commissie, om dit voorstel aan u en aan de toenmalige voorzitter van de Raad, de heer Schüssel, te overhandigen. Ik kom zo terug op een paar hoofdpunten van dit debat, maar voor ons is het in verband met de discussie over de dienstensector belangrijk dat we een strategie bedenken om een evenwicht tot stand te kunnen brengen tussen de interne markt, die wij als sociaaldemocraten nodig en belangrijk vinden, en de bescherming van de belangen van de burgers door sterkere lokale en regionale instellingen. Zij zijn namelijk de instanties die het best in staat zijn om bij het leveren van deze diensten het subsidiariteitsbeginsel in de praktijk te brengen.

Flexibiliteit waar nodig, bescherming waar mogelijk: dat moet de belangrijkste les uit dit debat zijn. Het feit dat u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, na al die Europese Raden in Barcelona, Laken en Nice, en na alle debatten die we hebben gevoerd, vandaag bent gekomen om uw visie te geven, is voor ons een bewijs van het belang dat de Commissie aan dit debat hecht. Daarvoor zijn we u dankbaar. Dat is ook de reden waarom ik als voorzitter van onze fractie in deze discussie het woord voer.

Namens onze fractie kan ik in grote lijnen bevestigen wat Bernhard Rapkay als rapporteur over dit verslag heeft gezegd. Ik zou er echter nog twee opmerkingen aan toe willen voegen. Ik heb namelijk heel goed geluisterd naar de woorden van de heer Hökmark. Het is interessant om te zien in wat voor bochten een overtuigd liberaal zich moet wringen om zijn standpunt over deze kwestie te rechtvaardigen. Natuurlijk zijn we allemaal voor deze interne markt en willen we allemaal dat daar zo veel mogelijk economische groei ontstaat. Wat dat betreft zijn we het allemaal met u eens. Het wordt echter al wat moeilijker bij het subsidiariteitsbeginsel, dat de liberalen eigenlijk altijd naar voren schuiven. Als wij dan dat subsidiariteitsbeginsel willen toepassen om bepaalde sociale normen te verdedigen, die absoluut moeten worden gerespecteerd, is het plotseling een hindernis. Dat gaat niet!

Ik weet niet of het wel zo wenselijk is dat we alle diensten van de gezondheidszorg daadwerkelijk overlaten aan de vrije markt. Ik weet ook niet of we met de armen over elkaar moeten toezien hoe ook nog het allerlaatste gemeentelijke kerkhof wordt gerund volgens de principes van de markteconomie. Dat is volgens mij niet zinvol. Het blijft nodig om de lokale en regionale overheden volgens de regels van de subsidiariteit in staat te stellen om diensten van hoge kwaliteit te leveren, diensten die direct ingaan op de specifieke wensen en eisen van de burgers. Dat is een kernelement van het sociaaldemocratisch beleid en dat zullen wij niet opgeven. We willen echter ook de kans aangrijpen om er met flexibele regels en een open toegang voor te zorgen dat er hoogwaardige producten op de markt komen, dat de lokale en regionale overheden gebruik maken van de interne markt, dat deze zelf vrij kunnen beslissen over de manier waarop die flexibiliteit moet worden ingevuld, en over de manier waarop goede en betaalbare diensten kunnen worden gegarandeerd. Het kan namelijk allebei.

We hebben goed geluisterd, mijnheer de voorzitter, toen u vertelde dat u het hele rechtskader wilt consolideren. Door te erkennen dat er een rechtskader nodig is, heeft u een grote stap gezet. Het feit dat u dat kader nu ook wilt consolideren, wijst erop dat u horizontaal te werk wilt gaan, en niet sectoraal. Ik zou me voor kunnen stellen dat we het daarover vrij makkelijk eens kunnen worden.

Mevrouw de ondervoorzitter, namens onze fractie zou ik willen zeggen dat wat wij hier hebben gedaan met het schrijven van een ontwerprichtlijn, samen met de woorden van Bernhard Rapkay en van de voorzitter van de Commissie, ook u ervan zal overtuigen dat we ons op de juiste weg bevinden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in ‘t Veld, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur loven voor het fantastische werk dat hij heeft verricht. Wij waren het weliswaar niet altijd met elkaar eens, maar hij is bijzonder geduldig geweest en stond open voor samenwerking, waarvoor ik heel dankbaar ben.

Het is heel belangrijk dat we ons standpunt voor eens en altijd duidelijk maken. Het baart me zorgen dat het ontwerpverslag dat we in de commissie hebben goedgekeurd, op zoveel verschillende manieren wordt geïnterpreteerd. Er zijn juichende persverklaringen gegeven waarin werd gesteld dat het Europees Parlement eindelijk om een kaderrichtlijn heeft gevraagd, terwijl andere stellen dat het Europees Parlement de kaderrichtlijn eindelijk voor eens en altijd heeft verworpen. We moeten af van de situatie van afgezwakte compromissen die op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd.

Ik kan namens mijn fractie stellen dat we geen kaderrichtlijn willen. We willen voor Europa geen oplossing die voor iedereen hetzelfde is, en wel omdat we subsidiariteit willen. Maar wat is subsidiariteit? Subsidiariteit houdt in dat de nationale en lokale overheden zelf mogen bepalen wat ze onder diensten van algemeen belang verstaan, dat ze zelf mogen bepalen hoe deze diensten worden georganiseerd en gefinancierd. Subsidiariteit betekent niet automatisch uitzondering van de marktregels. We hebben het hier dus over twee soorten subsidiariteit.

Ik heb aandachtig geluisterd naar wat de heer Barroso heeft gezegd. Hij heeft opnieuw ruimte voor interpretatie gelaten. Ik zou zijn opmerkingen zo willen interpreteren: hij wil eveneens gerichte en concrete oplossingen voor werkelijke problemen. Een andere aanbeveling die ik dit Parlement zou willen doen, is: ga geen dingen repareren die niet kapot zijn! We hebben geen wetgeving nodig, maar oplossingen voor reële problemen. Ik heb voor een lokale overheid gewerkt, dus ik weet wat de echte problemen zijn. De lokale overheden hebben zeer gerechtvaardigde zorgen. We moeten evenwel erkennen dat er ook een neiging tot protectionisme is, en we zullen hierin een juist evenwicht moeten vinden.

We moeten ook af van het ideologische debat, of tenminste eerlijk zijn en toegeven dat de ideologie in zekere mate meespeelt. Sommige mensen vinden op goede gronden dat de overheid ook de leverancier van diensten moet zijn. Ik ben het met mijn collega de heer Hökmark eens dat de markt uitstekende diensten kan leveren. Sommige sectoren zijn geliberaliseerd, en dat heeft niet tot gevolg gehad dat meer mensen werden uitgesloten van toegang tot deze diensten. Integendeel, veel diensten zijn juist binnen het bereik van veel meer mensen gekomen, wat uiterst sociaal is.

Een markt is geen jungle. Zij heeft regels, want als er geen regels zijn, is het geen markt. Elke markt, zelfs de eenvoudigste markt op een marktpleintje, kent regels. En dat is precies wat we bedoelen met de sociale markteconomie die we in Europa hebben. We moeten de diversiteit van de lidstaten erkennen en we moeten de lidstaten zelf laten bepalen wat ze ‘diensten van algemeen belang’ noemen.

Tot slot moeten we niet proberen te definiëren wat precies diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang zijn, want ‘economisch’ slaat niet op de aard van de dienst zelf, maar op de manier waarop deze wordt geleverd. Iedereen zal het er bijvoorbeeld mee eens zijn dat water van algemeen belang is, maar het kan op een zuiver commerciële manier worden geleverd. We mogen onszelf dus niet verliezen in een nutteloos debat over de verschillen tussen ‘van algemeen belang’ en ‘van algemeen economisch belang’. Het enige belang waarnaar we zouden moeten kijken, is het belang van onze burgers en consumenten.

 
  
MPphoto
 
 

  Alain Lipietz, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter, geachte collega’s, ik heb grote waardering voor het betoog van voorzitter Barroso en zijn verklaring dat hij van plan is om ons in het kader van de medebeslissingsprocedure één of zelfs meerdere wetsteksten voor te leggen - hoeveel precies is een punt waar we later op terug zullen komen. Ik ben ook tevreden met de verwijzing naar de vier beginselen. Het was inderdaad van belang dat daar opnieuw op gewezen werd.

De Commissie economische en monetaire zaken heeft ons verzoek om enkel te verwijzen naar wat in artikel 122 van het Grondwettelijk Verdrag staat, niet aanvaard. Erger nog: zelfs ons verzoek om dan maar de strekking van artikel 86 van het huidige Verdrag in herinnering te brengen is afgewezen. Zoals u weet wordt in dat artikel bepaald dat, als er hetzij de facto hetzij de jure een conflict bestaat tussen de markt en de doelstellingen van de openbare diensten, de belangen van deze diensten moeten prevaleren. Het is volgens mij heel belangrijk dat in de tekst van het Parlement wordt bekrachtigd wat we tijdens de behandeling van het Grondwettelijk Verdrag bij stemming zijn overeengekomen, en dat is wat in artikel 122 staat. We moeten er ook voor zorgen dat onze consensus met betrekking tot artikel 86 van het huidige Verdrag in de aan te nemen tekst tot uitdrukking komt.

Wij zouden echter veel verder willen gaan en duidelijk willen aangeven wat er bij de op til zijnde stemming op het spel staat. Als ik het op één punt met mevrouw in ’t Veld eens ben, dan is het wel dat de uiterst voorzichtige en diplomatieke stelling van de heer Rapkay dat we wetgeving moeten opstellen, op verschillende manieren kan worden uitgelegd. We vragen u daarom om ons, op grond van het Verdrag van Amsterdam en het Interinstitutionele Akkoord, een ontwerprichtlijn voor te leggen. Het Parlement is immers een recht op wetgevingsinitiatief toegekend, en wij zijn het geheel eens met de vier beginselen die u heeft opgesomd.

Als we het met mevrouw in ’t Veld ergens niet over eens zijn, dan is het subsidiariteit. Ik geloof dat het verkeerd is subsidiariteit al te strikt op te vatten, als we weten dat bij ontstentenis van een specifieke richtlijn voor de diensten van algemeen belang, de dienstenrichtlijn zal gaan gelden. We hebben namelijk kunnen vaststellen dat het toepassingsgebied van deze dienstenrichtlijn wekelijks, dagelijks, verandert en blijft veranderen. Eerst viel sociale huisvesting onder deze richtlijn, toen even niet, om vervolgens weer wel in de richtlijn te worden opgenomen, zij het ditmaal maar voor een deel. U hoeft de tekst van dit Parlement maar te vergelijken met die van uw Commissie of die van de Raad om vast te stellen dat er in de dienstenrichtlijn geen overeenstemming bestaat over de diensten van algemeen belang. We moeten nu dus wetgeving opstellen om de zaken op te helderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, het algemeen belang, het openbare en gemene goed, de openbare diensten: het zijn, zoals u zelf gezegd heeft, mijnheer de voorzitter van de Commissie, de kernpunten waar we bij dit debat over het begrip “Europees sociaal model” naar verwijzen.

We hebben het dan over het dagelijks leven van de burgers, over hun ideeën met betrekking tot de toekomst en over hun maatschappijbeeld. Het gaat hier om fundamentele waarden als gelijkheid, solidariteit en democratie. Dat zijn uiterst belangrijk zaken en we mogen met betrekking tot dit onderwerp dus geen genoegen nemen met ondeugdelijke definities of krakkemikkige compromissen.

Mijn fractie vindt dat er over drie zaken in ieder geval duidelijkheid moet bestaan. Om te beginnen de verhouding tussen de diensten van algemeen belang en de regels voor de interne markt: mededinging, overheidsopdrachten en staatssteun. We mogen daarbij niet vergeten dat de Commissie en het Hof over bevoegdheden beschikken om controle uit te oefenen en eventuele misbruiken te bestraffen.

Wij geloven dat we behoefte hebben aan een volstrekt nieuwe rechtsgrondslag, een rechtsgrondslag die het mogelijk moet maken dat er in Europa een openbare dienstverlening bestaat die niet aan de markt is onderworpen. Zoals de heer Barroso en de heer Lipietz hebben aangegeven, wordt inderdaad in het Verdrag bepaald dat, als er een conflict bestaat tussen de regels voor de mededinging en de verwezenlijking van de openbare diensten, de diensten voorrang krijgen. Het Verdrag erkent verder dat de lidstaten het recht hebben om zelf te bepalen wat het algemeen belang inhoudt, maar inderdaad bepalen de Commissie en - in laatste instantie - het Hof de grenzen van die vrijheid. En zo kan het gebeuren dat Nederland, een land dat toch niet als antiliberaal bekend staat, een tik op de vingers krijgt omdat het, ik citeer: “Een duidelijke fout heeft begaan in het kader van de openbare dienstverlening, aangezien sommige huishoudens die van de gesubsidieerde huisvestingscoöperatieven een onderkomen huurden, niet tot de sociaal zwakkere groepen behoorden”. In de praktijk leidt dit uitzonderingsstatuut dus tot de afkalving van de openbare diensten tot er van die diensten niets meer over is.

En zo kom ik op het tweede punt dat opheldering behoeft: wat zijn onze ambities op het gebied van de openbare diensten? Wij zijn van mening dat het hier gaat om de grondrechten van de eenentwintigste eeuw, met gelijke rechten en kansen voor iedereen, of het nu gaat om onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, milieu, kinderopvang, informatie, cultuur, vervoer, telecommunicatie, post, energie, watervoorziening, waterafvoer, afvalverwijdering of behoeften waar we nu niet langer om heen kunnen, zoals toegang tot krediet. Deze sectoren zullen moeten worden georganiseerd vanuit een gezichtspunt van maatschappelijke doeltreffendheid. Ze mogen dus niet worden onderworpen aan de druk van de mededinging.

Ook een derde aspect verdient vermelding, en dat is de wijze waarop het subsidiariteitsbeginsel aansluit op het Europese project. Zoals gezegd lopen de ervaringen per land uiteen, of het nu gaat om het beheer van de openbare diensten, de eigendomsverhoudingen of de wijze van financiering. Die keuzes en al hetgeen daaruit voortvloeit, moeten een afspiegeling zijn van de soevereiniteit van elk land.

Moet er dus een kaderrichtlijn komen of niet? In onze fractie wordt hierover nog gediscussieerd. Ik zelf zou willen zeggen: probeer maar! Laat de Commissie maar een dergelijk instrument ontwerpen op basis van de beginselen waar ik zojuist naar heb verwezen. Men zal mij dan vertellen dat dit niet mogelijk is zonder de regels van het Verdrag te schenden. En dat is nu juist waarom wij die regels willen veranderen.

Mevrouw de Voorzitter, ik stel voor dat we deze kwestie bovenaan op de agenda voor een groot debat over de toekomst van Europa zetten. Dan kunnen we zien wat de Europeanen hier werkelijk van denken.

 
  
MPphoto
 
 

  John Whittaker, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is heel begrijpelijk dat men wil bepalen hoever de EU-bemoeienis mag gaan bij de levering van openbare diensten. Als je een bedrijf hebt of een overheidsdienst leidt, is het handig als je weet welke regels er gelden. Ik vind echter verbijsterend dat alles draait om de vaststelling van het onderscheid tussen diensten van algemeen economisch belang en diensten van algemeen niet-economisch belang. Alle diensten zijn toch ‘economisch’, met dien verstande dat ze een economische waarde hebben. Anders zouden ze waarschijnlijk niet worden aangeboden. Ik vrees dat pogingen om tot zo'n definitie te komen alleen maar zullen leiden tot meer verwarring, minder efficiency en meer ruimte voor ambigue uitspraken van het Europees Hof van Justitie.

In wezen is het probleem dat nationale en lokale overheden zelf de openbare diensten moeten kunnen beheren, want openbare diensten worden betaald door de nationale regeringen namens hun kiezers. We proberen hier nu echter openbare diensten te onderwerpen aan een gemeenschappelijk stel Europese regels. Heeft iemand de inherente tegenspraak opgemerkt? De heer Barroso heeft een ambitieus werkprogramma voor de Commissie geschetst. Ik zeg hier tegen hem: laat het alstublieft rusten. Laat de nationale regeringen alstublieft hun gang gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Castex (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter, geachte collega's, u heeft, mijnheer de voorzitter, erop gewezen dat elk land van de Unie op het gebied van de openbare diensten een eigen geschiedenis en eigen opvattingen heeft. Bij de opbouw van Europa moeten we die diversiteit respecteren, maar tegelijkertijd moeten wij vasthouden aan een reeks gedeelde waarden ten aanzien van sociale rechtvaardigheid, gelijkheid en solidariteit. Zo kunnen we een gemeenschappelijk kader ontwikkelen voor de Europese openbare diensten. We mogen dit onderwerp niet benaderen vanuit een mededingingsoptiek. We weten immers dat de voordelen die de openbare diensten de maatschappij bieden tot uitdrukking komen op het gebied van onderwijs, gezondheid, veiligheid en samenhang, samenhang tussen de lidstaten en tussen de burgers van die lidstaten.

We zullen, zoals reeds is opgemerkt, binnenkort een richtlijn aannemen die de dienstenmarkt op communautair niveau zal openstellen. We weten wat erop het spel staat bij deze dienstenmarkt in het kader van de WTO-onderhandelingen. Het is van groot belang dat we binnen zowel een communautaire als een mondiale context een juridisch onderscheid maken tussen commerciële en niet-commerciële diensten. Voor de eerste categorie diensten moet vrij verkeer worden ingevoerd; voor de tweede moeten we regelingen vaststellen. Moeten zaken als gezondheidszorg, onderwijs, sociale huisvesting en watervoorziening uitsluitend aan het profijtbeginsel ondergeschikt worden gemaakt? Natuurlijk niet! Er is hier maar één argument, en dat is het algemeen belang en sociale vooruitgang voor iedereen. Alleen de overheid, om het even op welk niveau, kan dit algemeen belang garanderen.

Onze medeburgers zijn terecht bang dat het Europees project als gevolg van de liberalisering en de mondialisering zal verwateren. We moeten rekening houden met hun eisen op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid, sociale verantwoordelijkheid en respect voor het milieu. Mijnheer de commissaris, is de beste garantie die wij onze verontruste medeburgers kunnen bieden niet gelegen in een Europees rechtskader voor openbare diensten?

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de heer Rapkay voor de grote hoeveelheid werk die hij voor dit verslag heeft verricht. Ik ben heel blij dat voorzitter Barroso hier vanochtend aanwezig is voor dit belangrijke onderwerp. Het is een teken van het belang dat de Commissie aan deze zaak hecht.

In het Parlement is brede consensus over de rol van de diensten van algemeen belang, economisch belang, en over de betekenis hiervan. Er is echter verdeeldheid over met name de te volgen strategie en, in sommige gevallen, over de tactiek. Het Parlement wil, evenals de Commissie, waarborgen dat eventuele wetgeving en eventuele maatregelen op dat gebied volgens de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld. Dat is enorm belangrijk voor de geloofwaardigheid van wat we doen op dit gebied, en voor de legitimiteit daarvan in de ogen van onze burgers.

Ik ben voor een kaderrichtlijn. Dat was een van de dingen waartoe de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken in haar advies over dit verslag had besloten. Twee weken geleden heeft het Parlement echter ‘nee’ gezegd tegen een kaderrichtlijn. Ik vind dat het een vergissing zou zijn opnieuw te proberen er een kaderrichtlijn door te drukken.

We moeten een pragmatische manier zien te vinden om verder te komen en te bewerkstelligen dat we zowel duidelijkheid krijgen als de zekerheid dat het vandaag door u geschetste beginsel wordt gehandhaafd, namelijk dat in wetgeving wordt vastgelegd wat er moet gebeuren als het recht van de burger op openbare diensten botst met de markt. We mogen dat vraagstuk niet van geval tot geval overlaten aan uitspraken van rechtbanken. Als we dat wel doen, eindigen we met allerlei strijdige resultaten. In dit verband ben ik voor een kaderrichtlijn. Misschien is die op een andere manier haalbaar. We moeten daarnaar blijven streven.

Ik ben blij dat u beloofd hebt actie te zullen ondernemen op het gebied van de sociale diensten en gezondheidszorg. Dat is ook een urgente kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  Werner Langen (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik geef u het standpunt van de commissie, en niet het mijne, hoewel die twee niet veel van elkaar afwijken.

De commissie heeft met een grote meerderheid gestemd voor 18 punten, die vrijwel volledig zijn overgenomen in het verslag van de heer Rapkay. De meerderheid voor dit advies was ruim, omdat we op basis van de eerder door het Europees Parlement aangenomen resoluties een gezamenlijke strategie hebben kunnen ontwikkelen.

Ik ben heel blij dat de voorzitter van de Commissie aanwezig is. Het feit dat er tegen het einde van het jaar weer een nieuwe mededeling komt, bevalt me echter helemaal niet. Sinds 2000 laveren we van mededeling naar mededeling, van interpretatie naar verklaring van een Top, zonder dat de juridische onzekerheden ooit worden opgehelderd, wat dringend nodig is. De Commissie moet uit haar eigen huid kunnen kruipen, het verzet van de commissaris voor mededinging doorbreken en eindelijk een aantal dingen ophelderen, die anders zouden moeten worden opgehelderd door het Europees Hof van Justitie.

Dat betekent niet - en de Commissie industrie, onderzoek en energie heeft dat ook duidelijk gezegd - dat we voor een kaderrichtlijn zijn. Daarvoor bestaat geen rechtsgrondslag, ook niet in de ontwerp-Grondwet. Het is vanzelfsprekend dat we voor zoveel mogelijk onderwerpen de medebeslissingsprocedure willen volgen. Het zou echter fout zijn om besluiten te nemen waarvoor we niet bevoegd zijn.

We hebben gekozen voor meerdere principes, die overeenstemmen met wat hier ook door de voorzitter van de Commissie is gezegd: het subsidiariteitsprincipe, het principe dat ieder niveau zelf moet beslissen maar zich aan de mededingingsregels moet houden, het principe dat subsidies op een transparante manier moeten worden gegeven en het principe dat de Commissie moet controleren of er misbruik plaatsvindt.

Daardoor kunnen we vandaag op basis van het verslag-Rapkay een goed advies afgeven met instructies voor de Commissie. Nu moet de Commissie aan de slag.

 
  
MPphoto
 
 

  József Szájer (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. - (HU) Mevrouw de Voorzitter, de heer Schulz heeft blijkbaar heel goede ogen, want hij ziet dingen in de resolutie die er niet in staan.

Ik wil erop wijzen dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming heeft ingestemd met een groot deel van het Witboek dat de Commissie aan het Parlement heeft voorgelegd. Wij hebben ook onze instemming betuigd met het standpunt dat er geen behoefte is aan een kaderrichtlijn op communautair niveau. Afgezien daarvan gaat het mijns inziens bij deze vraagstukken om drie essentiële, fundamentele principes.

Het eerste en allerbelangrijkste principe is dat van de subsidiariteit. Wij hebben in Europa een grote verscheidenheid aan systemen voor openbare dienstverlening. Men mag deze verscheidenheid niet reduceren tot uniformiteit. Bijgevolg mag Europa, als Europa geen verantwoordelijkheid wil nemen voor openbare dienstverlening, deze systemen niet uniformiseren. Deze vraagstukken moeten met andere woorden onder de bevoegdheid blijven vallen van de lokale autoriteiten.

Het tweede principe betreft de kwestie van de geleidelijke aanpak. De Europese Unie en de Europese Commissie gaan de goede kant uit met hun besluit voor een geleidelijke regulering, en dat brengt mij meteen bij het derde punt, bij de kwestie van de sectorale aanpak. Wij waren reeds zeer succesvol bij de regulering van diverse sectoren, onder andere op telecommunicatiegebied. Wij zouden nu dit voorbeeld moeten volgen en daarop continu toezicht moeten uitoefenen.

Ook ik wil, evenals onze commissie, instemming betuigen met de evidente noodzaak van meer rechtszekerheid. Aangezien ik een nieuwe lidstaat vertegenwoordig, wil ik eveneens duidelijk maken dat met het oog op het beginsel van gelijke toegang, de Europese Unie inderdaad een gemeenschappelijke basis moet garanderen met behulp van harmonisatie en cohesiemiddelen. In de nieuwe lidstaten zijn de instrumenten voor de versterking van de mededinging en consumentenbescherming veelal heel zwak. Daarom is het noodzakelijk deze te versterken, juist om in deze gebieden te kunnen zorgen voor zowel gelijke toegang als concurrentie.

Het verslag over de diensten van algemeen belang is volgens mij een goed verslag en ik geloof dat de heer Rapkay en zijn collega’s uitmuntend werk hebben verricht. Ik wil wel iedereen vragen dit niet mis te verstaan en in het verslag geen dingen te zien die er niet in staan. Daarmee bedoel ik dat wij hier niet kunnen spreken van een kaderrichtlijn of een mededeling over een kaderrichtlijn.

Het is heel belangrijk dat de kwestie van de algemene dienstenrichtlijn nauw in verband gebracht wordt met dit vraagstuk. Ook hier moeten wij de zaken duidelijk voor ogen houden. De dienstenrichtlijn heeft met betrekking tot talrijke punten een kader gegeven waarbinnen wij kunnen werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Emanuel Jardim Fernandes (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. - (PT) Mijnheer Barroso, geachte collega’s, als rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme over het Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang heb ik net als de Commissie het standpunt verdedigd de diensten van algemeen belang uit te sluiten van de werkingssfeer van de richtlijn betreffende de diensten voor de interne markt, gezien de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten om die diensten te definiëren, organiseren, financieren, evalueren en controleren. Het Parlement heeft dat principe nu bevestigd, wat goed is voor de werking van de interne markt, de solidariteit met de burgers en de eerbiediging van de bevoegdheden van de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten.

Ten tweede pleiten we met het oog op de rechtszekerheid voor een definitie en een beschrijving van de diensten van algemeen belang en een verduidelijking van het onderscheid tussen diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en diensten van algemeen (niet-economisch) belang (DAB). Ten derde pleiten we, net als de voorzitter van de Commissie, voor een kaderwet inzake DAB en DAEB, voor een algemeen rechtskader of zo u wilt een kaderrichtlijn. Belangrijk is met name het vastleggen van zowel de minimumvereisten waaraan die activiteiten dienen te voldoen als de algemene criteria voor het uitvoeren, organiseren, evalueren en controleren door de lidstaten en de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten.

Het feit dat deze wet ook de diensten van algemeen economisch belang omvat, neemt niet weg dat er specifieke wetgeving kan bestaan voor sectoren als het vervoer. Over het algemeen staan de ideeën die wij voorstaan in het verslag-Rapkay. Daarom heeft het mijn steun en instemming, hoewel ik vóór een aantal noodzakelijke amendementen zal stemmen.

Tot slot, mevrouw de Voorzitter, rest mij slechts de opmerking dat ik het betreur dat het verslag geen verwijzing bevat naar de ultraperifere regio’s. Die geografische context vormt de rechtvaardiging om diensten die het nu nog niet zijn of kunnen zijn, tot diensten van algemeen belang te maken. Ik hoop dat de Commissie en haar voorzitter niet alleen rekening zullen houden met dit verslag maar ook met de opmerkingen die ik hier heb gemaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Markus Pieper (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte collega’s, openbaar korteafstandvervoer, afvalverwerking, sociale diensten, watervoorziening: we zijn het er allemaal over eens dat dit bevoegdheden van de regio’s zijn. Ik ben blij dat dit in het verslag-Rapkay in principe ook zo staat. De rapporteur heeft in veel opzichten rekening gehouden met het advies van de Commissie regionale ontwikkeling.

Wij eisen dat nadrukkelijk ‘ja’ wordt gezegd tegen de subsidiariteit, maar dat ook voor meer rechtszekerheid wordt gezorgd op de gebieden waar conflicten bestaan tussen de diensten van algemeen belang en het Europese mededingingsrecht: het subsidierecht, de kwestie van de PPP, de sociale diensten en ook de definities van de concepten.

Diensten van algemeen belang betekenen voor een Fransman iets anders dan voor een Pool, een Zweed of een Duitser. Daarom mag er ook geen uniforme Europese kaderrichtlijn voor diensten van algemeen belang komen, zoals de socialisten willen. We willen geen uniforme EU-normen. Het heeft geen zin om de Griekse of Tsjechische regio’s voor te schrijven wat ze moeten beschouwen als diensten van algemeen belang. Helaas heeft links in dit Parlement een aantal passages erdoor gekregen die indirect tot een dergelijke kaderrichtlijn zouden kunnen leiden. Daarom vraag ik me werkelijk af wat u eigenlijk wilt, dames en heren. Wilt u de bestaande rechtsonzekerheid nog vergroten met een algemeen toepasbare kaderrichtlijn? Wilt u misschien via een achterdeurtje het Europese mededingingsrecht uithollen, en op die manier uw socialistische ideeën over de diensten van algemeen belang opleggen aan de Europese regio’s? Tegen beide intenties zeggen wij met nadruk: nee! Als er rechtsonzekerheid bestaat, moeten we die voor ieder gebied en in iedere bedrijfstak uit de weg ruimen.

Dat betekent veel werk, maar ik weet zeker dat een sectorale aanpak de enige manier is om het Europese concept van subsidiariteit op de interne markt te respecteren. Europa mag geen criteria voorschrijven voor kwaliteit en kosten. De definitie van diensten van algemeen belang, de financiering ervan en de manier waarop ze worden geleverd moeten een taak van de regio’s blijven, want de regio’s dragen daarvoor ook de politieke verantwoordelijkheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil vragen of de Commissie regionale ontwikkeling werkelijk een bastion is van de Europese Volkspartij. Wat we van de heer Pieper hebben beluisterd was een zuiver EVP-standpunt, en niet het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - We zullen er tijdens de tweede helft van de zittingsperiode nog eens over na moeten denken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de rapporteur van de commissie ten principale en ook de rapporteurs van de medeadviserende commissies doen wat de heer Langen net heeft gedaan. Uit welke fractie ze ook komen, ze moeten het standpunt en het resultaat van de stemming in hun commissie weergeven. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen dat vandaag ook heeft gedaan. Wanneer u daaraan twijfelt, kunt u de verslagen nog eens nalezen. Ik ben een buitenstaander, en ben niet zo goed vertrouwd met deze materie, en ik was ook wat verbaasd over een aantal bijdragen, maar we kunnen daar zeker nog eens op terugkomen tijdens de volgende zittingsperiode, misschien naar aanleiding van de hervorming van de parlementaire procedures.

De laatste spreker die de kans krijgt om het standpunt van haar commissie weer te geven is mevrouw Stauner.

 
  
MPphoto
 
 

  Gabriele Stauner (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken . - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte collega’s, het subsidiariteitsbeginsel is sinds Maastricht vastgelegd in het EG-Verdrag, maar desondanks speelt het een zeer bescheiden rol. Subsidiariteit zou echter altijd moeten gelden, tenzij alleen het Europese niveau bevoegd is voor een bepaalde kwestie.

Dat is echter zeker niet het geval bij de diensten van algemeen belang, die vandaag ter discussie staan. Daarom zou een Europese regeling voor dit onderwerp ongetwijfeld een inbreuk betekenen op het subsidiariteitsbeginsel. Wanneer we zouden ingrijpen in goed functionerende structuren die in de loop der jaren in de lidstaten zijn ontstaan, zou dat ook een inbreuk zijn op de principes van de rechtsstaat, op de principes van noodzakelijkheid en proportionaliteit van ieder beleid.

Als de EU geen bevoegdheid heeft, kan Europa deze diensten dus ook niet definiëren. Dat kan alleen de nationale of regionale wetgever doen. Bovendien blijkt alleen al uit de pogingen van het Witboek om concepten te definiëren - en volgens mij zijn ze allemaal gekunsteld en krampachtig - dat dit voorstel niet haalbaar is en er geen draagvlak voor bestaat.

Een Lissabon-strategie, of wat voor strategie dan ook, kan nooit een vervanging voor een rechtsgrondslag zijn. Dat geldt evenzeer voor beleidsprincipes als mededinging en economische en sociale cohesie.

Daarom kan deze discussie slechts tot één resultaat leiden: we mogen onze vingers niet verbranden aan een Europese regeling voor diensten van algemeen belang, omdat er nu eenmaal geen Europese rechtsgrondslag voor bestaat! Ik zou u willen vragen om u aan te sluiten bij het advies van de Commissie juridische zaken. Kiest u voor een begrijpelijk Europa, voor een Europa van de burger.

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Thyssen (PPE-DE). - Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, als beslissingen worden genomen met een marktcorrigerend doel of een markcorrigerende uitwerking, dan weten we dat we in dit Huis altijd in politiek gevoelig vaarwater komen. En als we in concrete situaties de principes van subsidiariteit en proportionaliteit willen toepassen, dan is er dikwijls dezelfde gevoeligheid en dan is de ideologische inslag nooit ver weg. Toch is rapporteur Rapkay erin geslaagd een evenwichtig verslag op te stellen en ik wil de rapporteur hiervoor oprecht feliciteren.

Ik ben heel gelukkig te weten ten eerste dat het belang van de beschikbaarheid van diensten van algemeen belang wordt onderstreept en ten tweede dat bevestigd wordt wat ook in het gemeenschappelijk standpunt over de dienstenrichtlijn staat, namelijk dat het aan de lidstaten toekomt te bepalen wat diensten van algemeen belang zijn. Ten derde vind ik het goed dat de vraag naar rechtszekerheid prominent aanwezig is.

Ik heb geen probleem met wat sommigen hier de dubbelzinnige bewoordingen van de rapporteur noemen. Ik zou dat eerder een wijze aanpak noemen, misschien een diplomatieke aanpak, maar in elk geval een aanpak die ons verder op weg naar oplossingen kan helpen. Er wordt niet expliciet naar een kaderrichtlijn gevraagd. De sectoriële verschillen worden in dit verslag erkend. Als dit verslag goedgekeurd wordt, tonen we duidelijk dat we meer belang hechten aan de inhoudelijke essentie dan aan de discussie over de vorm. En daarover moet het voor ons toch gaan.

Laat ons dus maar dicht bij dat verslag van Rapkay blijven. De Commissie weet dan waar een brede meerderheid in het Parlement is, waar nog verschillen zitten. Dan kunnen we verder, in afwachting van wat de mededeling van de Commissie ons oplevert, stappen ondernemen naar een evenwichtige benadering die de burgers van ons mogen verwachten.

 
  
MPphoto
 
 

  Harlem Désir (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik geloof dat het tijd is geworden om in politiek en juridisch opzicht duidelijkheid te verschaffen over de diensten van algemeen belang.

Er moet duidelijkheid komen op politiek vlak, aangezien het debat over de openbare diensten een schaduw werpt over om het even welk ander Europees debat. Het debat over deze diensten heeft de discussies over het Grondwettelijk Verdrag vergiftigd en is op zijn beurt zelf vergiftigd door het oorspronkelijke voorstel voor een richtlijn betreffende de diensten op de interne markt. Dat voorstel had immers ook betrekking op een hele reeks sociale diensten en diensten van algemeen economisch belang.

De openbare diensten zijn door het optreden van de Commissie en de interventies van de Europese Unie op de helling gezet. Dat heeft wantrouwen gewekt, en dat wantrouwen zit heel diep. En vaak terecht, als je kijkt naar de onevenwichtige verhouding tussen de regels voor de interne markt en de regels die het behoud van het algemeen belang moeten garanderen, of naar de gevolgen van een aantal sectorale richtlijnen die niet de beloofde dan wel verwachte resultaten hebben opgeleverd. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de prijsontwikkelingen in de energiesector. De - gegronde - twijfels met betrekking tot de postdiensten zijn een ander voorbeeld.

Ook op juridisch vlak is er behoefte aan duidelijkheid. U heeft dat zojuist zelf ook gezegd, mijnheer de commissaris, toen u een opsomming gaf van de wetgevingsinitiatieven die de afgelopen periode door de Commissie zijn genomen met het oog op een eenduidige interpretatie van de Verdragen en het gemeenschapsrecht: staatssteun, reglementering van staatssteun, reizigersvervoer, financiering en compensaties, enzovoorts.

We hebben behoefte aan sectorale initiatieven, enerzijds, en een horizontaal kader, anderzijds. Ik geloof dus dat het niet verstandig is om bij dit debat de ene oplossing tegenover de andere te stellen. Er zullen sectorale initiatieven moeten worden genomen op het vlak van bijvoorbeeld de diensten voor de gezondheidszorg en de sociale diensten van algemeen belang. U heeft dat zelf ook gezegd. Maar er zullen ook horizontale initiatieven moeten worden ontwikkeld. Waarom? Omdat we, zoals u terecht heeft aangegeven, moeten vasthouden aan een aantal beginselen, waaronder het beginsel dat elke lidstaat en de daarvan afhankelijke lokale overheden het recht hebben om zelf te bepalen wat ze als diensten van algemeen belang of diensten van algemeen economisch belang beschouwen. Die definities lopen per lidstaat inderdaad uiteen. Bovendien kunnen de organisatiemodaliteiten en de wijze van de financiering verschillen, terwijl ook de algemene contouren van de openbare dienstensector niet overal dezelfde zijn; die kunnen zelfs per regio of plaats verschillen.

Er is geen wetgeving en daarom wordt het aan het Hof - en soms aan de Commissie - overgelaten om de Verdragen te interpreteren. En die interpretatie heeft geleid tot een inconsistente en vlottende jurisprudentie, met als gevolg rechtsonzekerheid voor de lokale overheden, de dienstverleners en de gebruikers. Bovendien is zo de vrees ontstaan dat de taken die met de diensten van algemeen belang moeten worden verricht, ondergeschikt worden gemaakt aan de belangen van de interne markt, aan de mededinging of de particuliere ondernemers. Daarom hebben we deze, voor een fractie van het Europees Parlement ietwat ongewone stap gezet en het initiatief genomen om een horizontale kaderrichtlijn op te stellen voor het behoud van diensten van algemeen economisch belang, en dat is niet alleen een symbolische, maar ook een politieke daad.

We willen daarmee aantonen dat er met voldoende politieke wil in de Verdragen een rechtsgrond kan worden gevonden om een richtlijn op te stellen waarmee we een antwoord kunnen formuleren op de problemen die zich nu voordoen. Vanuit die optiek wil ik mevrouw in ’t Veld graag het volgende antwoorden. Ik geloof dat we om het subsidiariteitsbeginsel te beschermen juist behoefte hebben aan een dergelijk juridisch kader. Dat is precies wat we met dit voorstel voor een kaderrichtlijn willen aantonen. Ik verzoek mevrouw in ’t Veld dit initiatief eens goed te bekijken. Het is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en het voortbestaan van de openbare diensten en taken van algemeen belang te verzekeren.

Ik geloof dat het nu aan de wetgever is om regels vast te leggen. En dan spreekt het voor zich dat het Europees Parlement, als vertegenwoordiger van de burgers, de regeringen en de lidstaten in het kader van een openbaar debat mogen aangeven hoe artikel 86 van het Verdrag dient te worden uitgelegd en waar de binnenmarkt en de mededinging pas op de plaats moeten maken voor het behoud van het algemeen belang. Zoals u zelf heeft aangegeven, mijnheer de voorzitter van de Commissie, vormen de openbare diensten de kern van ons Europese sociale model. De burgers zijn aan die diensten gehecht. Ze verhogen de kwaliteit van het bestaan, ze dragen ertoe bij dat de grondrechten gerealiseerd kunnen worden en ze zorgen voor meer economische, sociale en territoriale samenhang. En dat niet alleen: ze verhogen ook het concurrentievermogen van ons werelddeel en de daarvan afhankelijke gebiedsdelen.

Het is nu zaak - en niet alleen vanuit juridisch oogpunt, maar ook op grond van politieke overwegingen - om te laten zien dat de Unie geen bedreiging vormt voor de openbare diensten, dat ze niet van plan is deze diensten weg te drukken, maar, integendeel, dat ze er juist op uit is deze diensten te behouden, te stimuleren en te ontwikkelen.

 
  
  

VOORZITTER: MARIO MAURO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Bernard Lehideux (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, tijdens het debat over het sociale model heb ik erop gewezen dat onze medeburgers een Europa willen dat tegemoet komt aan hun directe behoeften. Het voortbestaan van kwalitatief goede diensten van algemeen belang is één van die behoeften. In Europa is de juridische situatie van deze diensten nu echter veel te breekbaar geworden. Het is beslist een slechte zaak dat diensten die voor de sociale cohesie van onze maatschappijen van levensbelang zijn, van de jurisprudentie van het Hof afhankelijk zijn geworden. Zoals we allemaal weten, hebben rechters nooit zoveel macht als wanneer de politiek het laat afweten. We moeten dus op communautair niveau een wettelijk kader ontwikkelen waarin de modaliteiten en de doelstellingen van de organisatie van de diensten van algemeen belang zijn vastgelegd.

Mijnheer de voorzitter van de Commissie, zelfs als niet iedereen overtuigd is, wil dat nog niet zeggen dat we de zaken hoeven op te helderen. Integendeel! Ik behoor tot degenen die de Commissie hebben gevraagd om, zodra mogelijk, een voorstel te doen voor een kaderrichtlijn betreffende diensten van algemeen belang. En nu wil ik graag heel eerlijk iets zeggen tegen al degenen die zich hiertegen verzetten en pleiten voor een sectorale benadering. Dat is welbeschouwd geen alternatief. Het is een drogbeeld. En onze medeburgers zijn niet blind. Ze begrijpen heel goed dat een keuze voor deze benadering er alleen maar toe zal leiden dat het nog langer zal duren voor ze rechtszekerheid verkrijgen, waar ze met betrekking tot de diensten van algemeen belang - en dan vooral de sociale diensten - zo dringend om vragen.

Daar komt bij dat een kaderinstrument het niet onmogelijk maakt om rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van bepaalde sectoren. Het tegendeel is waar: het vastleggen van een kader betekent niet dat je alles gelijkschakelt. Mijnheer de voorzitter, beste collega's, laten we ons niet aan onze verantwoordelijkheden onttrekken. Er wacht ons veel wetgevingsarbeid. Daarmee zullen we bewijzen dat de Unie de beste garantie is voor een hoog niveau van solidariteit en sociale cohesie.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Pierre Jonckheer (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, nu is het eindelijk mijn beurt om u te bedanken voor uw aanwezigheid hier, mijnheer Barroso.

We praten nu al jaren over transsectorale Europese wetgeving op het gebied van de diensten van algemeen economisch belang. Het Europees Parlement heeft zich in 2001 en in 2004 vóór dit soort wetgeving uitgesproken, en de Europese Commissie - de Commissie-Prodi - heeft aan die wens geen gevolg gegeven, op grond van het juridische argument dat er geen rechtsgrond voor bestond, aangevuld met het politieke argument als zou er in de Raad niet de nodige politieke meerderheid bestaan om op dit punt verder te komen. Wat dat laatste argument betreft, toont de verwijzing naar artikel 322 van het ontwerp voor het Grondwettelijk Verdrag onomstootbaar aan dat er in de Raad politieke overeenstemming bestond om vooruit te komen.

Er is ons een voorstel voor een richtlijn inzake de interne dienstenmarkt voorgelegd, en dat voorstel heeft ook betrekking op een aantal diensten van algemeen economisch belang. Talrijke experts voorspellen dat deze richtlijn niet zal verhinderen dat er frequent een beroep op het Hof van Justitie zal worden gedaan. Het dus maar de vraag of de doelstelling van deze richtlijn - meer rechtszekerheid scheppen over de interne dienstenmarkt - zal worden verwezenlijkt.

Zoals een aantal collega's reeds heeft aangegeven, zullen we morgen over een resolutie van het Europees Parlement stemmen waarmee in wezen een stap terug wordt gezet ten opzichte van de resoluties van 2001 en 2004. Daarom hebben we een reeks amendementen ingediend die erop gericht zijn duidelijkheid te verschaffen.

De socialistische fractie heeft door een groep deskundigen een voorstel voor een kaderrichtlijn laten opstellen, maar de werkelijke politieke nieuwigheid is volgens mij dat ook het Europees Vakverbond een voorstel heeft geformuleerd. Ook andere verenigingen - ik denk daarbij in de eerste plaats aan het Europees Verbindingscomité “diensten van algemeen belang”, een comité dat alles over dit onderwerp weet - hebben voorstellen van juridische aard gedaan, waarin wordt aangegeven dat een kaderrichtlijn inderdaad een mogelijkheid is, als deze maar voldoet aan de vier beginselen die u in uw eerste betoog heeft genoemd.

Daarom vragen wij u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, om op basis van artikel 192 van het huidige Verdrag verder te gaan, en niet bij wijze van antwoord over een aantal maanden wederom een raadplegingsboek of witboek uit te brengen.

Ik wil graag eindigen op een wat politiekere noot. Ik geloof dat we de reële - of irreële - angst van een aantal burgers niet moeten onderschatten. Deze mensen menen dat er een sterke spanning bestaat tussen de invoering van een mededingingsrecht dat - wat de algemene bepalingen betreft - een horizontaal recht is, en de verdediging van de diensten van algemeen belang op Europees niveau. Zoals een aantal collega's heeft aangegeven, mijnheer de voorzitter, stelt een kaderrichtlijn de Raad en het Europees Parlement in staat om de Commissie - en welbeschouwd ook het Hof - duidelijk te maken wat voor soort algemene bepalingen ze voor de Europese diensten van algemeen belang willen laten gelden. Ik geloof dat dit de inzet van dit hele debat is. Ik had liever andere politieke meerderheden dan die welke we nu zien, maar we zullen het er nu mee moeten doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Sahra Wagenknecht (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, er wordt in Europa al tien jaar op een grove en meedogenloze manier geliberaliseerd. Elementaire diensten, zoals de energievoorziening, grote delen van het vervoer, maar ook onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en ziekenhuizen worden overgelaten aan de spelregels van markt en winst. Ten dele gebeurt dit onder aegide van de voorschriften uit Brussel inzake liberalisering, ten dele onder druk van het Europees Hof van Justitie, maar ten dele ook op initiatief van neoliberale regeringen. Zij beweren dat hierdoor werkgelegenheid ontstaat, dat meer concurrentie tot lagere prijzen voor de consument leidt, dat particuliere investeerders efficiënter werken. Wanneer we de balans opmaken van de liberalisering in de afgelopen tien jaar zien we dat deze neoliberale leugens heel duidelijk zijn weerlegd. Alleen al in de energievoorziening en bij de posterijen zijn er honderdduizenden banen verloren gegaan. Wie nog werk heeft, werkt meestal onder slechtere arbeidsvoorwaarden. Dat kan je begroeten als hogere productiviteit. Je kunt het kind echter ook bij zijn naam noemen: het is een vorm van exploitatie. De consumenten hebben vrijwel nooit geprofiteerd van lagere prijzen. In Duitsland is de elektriciteit bijvoorbeeld duurder dan ooit.

Dat de sociaaldemocraat Rapkay deze balans in zijn verslag als een succes verkoopt en pleit voor nog meer sectorale liberaliseringen, bewijst dat hij niets heeft geleerd uit de ervaringen, en geen hart heeft voor degenen die voor de gevolgen moeten bloeden.

Wie de regels van de interne markt wil toepassen op de diensten van algemeen belang, wil van gezondheid, onderwijs en mobiliteit goederen maken, die alleen welgestelde consumenten zich nog kunnen permitteren, want kapitalistische markten dekken niet de vraag. Ze kijken altijd alleen maar naar dat gedeelte van de vraag dat over koopkracht beschikt, want alleen daar kan winst worden geboekt. Van een dergelijk Europa dromen misschien de rijken en de grote concerns. Links droomt van iets anders! Wij zullen samen met de sociale bewegingen in Europa blijven strijden voor een alternatief voor dit ongebreidelde kapitalisme.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens-Peter Bonde (IND/DEM). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, bij mij thuis stonden geen geleerde boeken. Mijn familie bestond uit boeren en ambachtslieden. Degelijke onderwijzers van de openbare lagere school en een gratis abonnement op de welvoorziene bibliotheek openden de wereld van het boek voor mij. Bibliotheken, opleidingen, zorg, verpleging, water, sociale verzekeringen, ziekenzorg en welzijnszorg worden hier voorzieningen van algemeen belang genoemd, in tegenstelling tot de meer specifieke economische diensten van algemeen belang, zoals een bezoek aan de kapper of het kopen van een huis. Tanden, brillen en persoonlijke verzorging liggen er tussenin. Het Hof heeft met talrijke arresten een gemeenschappelijke markt voor vele diensten geschapen. De kern van een democratie is echter dat men niet alleen met zijn portemonnee stemt, zoals op de markt, maar dat men ook als kiezer over de inrichting van de samenleving stemt. Willen wij particuliere ziekenhuizen en dure artsenrekeningen? Willen wij betalen voor het lenen van boeken? Moet het openbaar vervoer goedkoper worden? Moet grootmoeder elke dag worden gewassen in het verpleeghuis? Moet op de kinderen worden gepast in een discount-kleuterschool of moeten ze worden ontwikkeld door goed opgeleide basisschoolleraren? De Deense Junibeweging steunt de gemeenschappelijke markt van goederen en diensten en is tegen nationale discriminatie, maar we willen ook de kiezers in elk land toestaan om een scheiding te maken tussen markt en samenleving en om het kwaliteits- en serviceniveau en de consumentenrechten vast te stellen.

We willen ook vasthouden aan het Deense overeenkomstenmodel, waarin lonen en arbeidsomstandigheden worden vastgelegd in overeenkomsten die worden nageleefd, en aan het sociale model waarbij we hoge belastingen betalen om iedereen sociale burgerrechten te geven. Hier moet het democratische bestuur de markt kunnen sturen, zodat er ook algemene diensten beschikbaar zijn voor degenen die niet met een zilveren lepel in de mond geboren zijn. We willen met Grundtvig kunnen blijven zingen: “Wij hebben het ver gebracht met onze rijkdom, als slechts weinig mensen te veel hebben, en nog minder mensen te weinig hebben.”

 
  
MPphoto
 
 

  Leopold Józef Rutowicz (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het Witboek van de Commissie over de diensten van algemeen belang is inderdaad noodzakelijk voor het creëren van een gemeenschappelijke markt. In de toekomst dienen deze diensten en de manier waarop zij worden verleend, preciezer te worden gedefinieerd. We dienen er rekening mee te houden dat de manier waarop deze diensten worden geleverd, op dit moment voor een groot gedeelte wordt bepaald door zowel in de individuele lidstaten gevonden oplossingen als door nationale wetgeving. We kunnen deze diensten pas in gemeenschappelijke Europese regels vatten als we het dienstensysteem in de Europese Unie hebben verbeterd. De juridische status van de diensten van algemeen belang en van de maatregelen ter bescherming van de consumenten moet worden gespecificeerd.

Het verslag van de heer Rapkay, waarvoor ik hem graag zou willen bedanken, geeft een duidelijke beschrijving van de huidige juridische situatie en de reikwijdte van verdere activiteiten. We moeten dit verslag echt zien te gebruiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Radwan (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, vandaag behandelen we een verslag over een heel veelzijdig onderwerp. De heer Schulz kwam weer eens aanzetten met zijn gemeentelijke kerkhof, maar gemeentelijke structuren kunnen zo groot zijn als een concern - zo breed is het spectrum, al is het de vraag of zulke grote structuren altijd verstandig zijn.

Waarover hebben we het vandaag eigenlijk? Het gaat erom dat we enerzijds de regels van de markt hebben, en anderzijds de subsidiariteit. Dat kan wel degelijk tot een conflict leiden, en het resultaat is niet altijd logisch. Ik ben absoluut voor subsidiariteit, voor plaatselijke oplossingen. Een uniforme definitie in een Europa van misschien wel zevenentwintig landen - en ik loop even vooruitloop op het besluit van vandaag - leidt tot een eenheidsworst, en dat is niet mijn keuze. Europa moet zich altijd afvragen: wat is de toegevoegde waarde van een Europees beleid, wat is het voordeel daarvan voor de burger? Waarom hebben we het vandaag voortdurend over een kaderrichtlijn, terwijl de rapporteur zelf zegt dat hij in zijn verslag niet vraagt om een kaderrichtlijn voor dit onderwerp? Ik heb het gevoel dat bepaalde sprekers gewoon proberen om er, via deze discussie en via de toepassing van de dienstenrichtlijn, voor te zorgen dat bepaalde regio’s niet aan concurrentie worden blootgesteld, dat er voor hen een uitzondering komt. Het gevaar bestaat dat we de regels van de markt afschaffen, maar ook dat er een Europese definitie komt van de diensten van algemeen belang, een Europese eenheidsworst. Dat kan niet ons doel zijn. Daarvoor is Europa te heterogeen.

Wat de burgers, de gemeentes en de gemeentepolitici terecht eisen is rechtszekerheid. Ze willen weten wat kan en wat niet kan. Daarover heerst veel verwarring. Als voorbeeld noem ik München, de stad waar ik geboren ben. Daar worden op dit moment vier grote ziekenhuizen in één vennootschap ondergebracht, en men weet niet wat men wel en wat men niet aan de Commissie moet voorleggen. Hier ligt een taak voor de Commissie, in samenwerking met het Parlement. Ook onze fractie heeft er namelijk grote moeite mee dat de Commissie zich het recht voorbehoud om van alles willekeurig te beslissen, volgens het motto: we doen gewoon wat volgens ons juist is, en spreken daarover niet met de betrokken volksvertegenwoordigers en met de betrokken burgers. In dat verband is het van het grootste belang - en het is ook de allerhoogste tijd dat we daarover discussiëren - dat de burger begrijpt waarom hetgeen we doen, goed is voor hem. Dat is namelijk niet altijd het geval, vooral in dit verband. Wat wij hier beslissen wordt door de burgers vaak heel anders begrepen. Daarvoor moeten we een communicatiestrategie ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt, en ik citeer: “Het optreden van de Gemeenschap gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken”. Die bepaling staat bekend als het subsidiariteitsbeginsel. Voorzitter Barroso heeft zojuist nog eens benadrukt hoe belangrijk dit beginsel is.

Het is echter duidelijk dat we het voor het verwezenlijken van cohesie sociale beleidsmaatregelen op lange termijn moeten nemen, als we de burgers tenminste openbare diensten van goede kwaliteit willen bieden. De gemeenteraden, de lokale overheden, staan het dichtst bij de burger. De lokaal gekozen vertegenwoordigers bevinden zich dus in de beste positie om te bepalen welke diensten voor het welzijn van de burgers, inzonderheid de zwakste onder hen, noodzakelijk zijn.

De Unie heeft zich tientallen jaren niet met de openbare diensten bemoeid, en dat was ook logisch. Nu de grote interne markt geïmplementeerd wordt, zien we echter dat particuliere dienstverleners steeds meer rechtszaken tegen plaatselijke overheden aanspannen. De uitspraken van het Europees Gerechtshof zijn niet altijd bevredigend en soms zelfs tegenstrijdig. Als excuus voor het Hof kunnen we aanvoeren dat het begrip openbare dienstverlening niet erg gemakkelijk in een definitie is te vatten.

De praktijk loopt in alle vijfentwintig lidstaten sterk uiteen. Voorzitter Barroso heeft zojuist gezegd dat we respect moeten tonen voor de verschillen tussen de nationale, regionale en plaatselijke omstandigheden. Daarom pleit de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement al jaren voor het opstellen van een duidelijk juridisch kader dat de openbare diensten in staat moet stellen goed te functioneren.

Dat is alles wat de socialistische fractie wil. We willen zoveel mogelijk rechtszekerheid voor alle verleners van openbare diensten. We mogen het niet aan de rechters in Luxemburg overlaten om te bepalen wat de kwaliteit van de te verlenen openbare diensten moet zijn. Volgens voorzitter Barroso leveren deze diensten tezamen 7 procent van het communautair BBP, terwijl ze 5 procent van alle werkgelegenheid binnen de Europese Unie verschaffen. Dat toont aan hoe efficiënt ze zijn. Uiteindelijk is het aan de kiezer om te bepalen welke universele diensten ze willen. Voormalig commissaris Lord Cockfield - met Jacques Delors één van de ontwerpers van de interne markt - liet zich graag het volgende ontvallen:

(EN) ‘De Commissie moet de regeringen helpen zuinig om te springen met het geld van de belastingbetalers.’

(FR) En dat is niet zo. Per slot van rekening is het niet de taak van de Commissie om te bepalen hoe openbare middelen moeten worden gebruikt, maar de taak van de belastingbetalers zelf. De kiezers zijn soeverein. Zij bepalen of hun plaatselijke of regionale overheden hun belastingsgeld naar behoren gebruiken. Dat heet democratie.

Degenen die in een volmaakt vrije markt geloven zullen tegenwerpen dat het Verdrag de Commissie verplicht elke staatssteun die de mededinging verstoort te verbieden. Artikel 86 stelt echter dat zulke steun alleen verboden is, en ik citeer: "voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt". En je kunt bezwaarlijk beweren dat door plaatselijke overheden verleende openbare diensten de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

Mijnheer de voorzitter, u heeft zojuist aangekondigd dat we voor het einde van dit jaar een mededeling zullen ontvangen. Ik ben het met mijn collega van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de heer Langen, eens dat we al meer dan genoeg teksten hebben ontvangen die weliswaar goed geschreven zijn maar werkelijke politieke betekenis ontberen. Alstublieft, mijnheer Barroso: u kunt ons zoveel wetsvoorstellen voorleggen als u verkiest, maar geef dit Parlement nu eindelijk de gelegenheid om op te treden als medewetgever op een terrein dat, zoals u zelf zei, de kern van ons Europese sociale model vormt.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vandaag bespreken wij het Witboek over diensten van algemeen belang, dat de Europese Commissie meer dan twee jaar geleden heeft gepubliceerd. Het is spijtig dat de liberalisatie van de dienstenmarkt tot nu toe echt ontoereikend was. Het Witboek geeft enkel een heel abstracte definitie van diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang. Het concept ‘openbare dienstverlening’ wordt helemaal niet gedefinieerd en daarom ook niet gebruikt in het Witboek. In plaats daarvan wordt verwezen naar ‘openbaredienstverplichtingen’ waaronder het lucht-, spoor- en wegvervoer en de energiesector vallen, die ook worden aangeduid als diensten van algemeen economisch belang. Daarom is het moeilijk te begrijpen waar wij het precies over hebben. Het belangrijkste resultaat dat wij van het Witboek verwachtten, was dat daarmee wetgeving werd opgesteld voor de regulering en handhaving van een van de belangrijkste vrijheden op de interne markt van de EU, namelijk het vrij verkeer van diensten.

De situatie met betrekking tot de diensten van algemeen belang lijkt erg op die van de dienstenrichtlijn die, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, de diensten van economisch belang en diensten van algemeen belang had moeten dekken en die nu, met een aantal uitzonderingen, vervoer en postdiensten uitsluit en de stroom-, gas- en watervoorziening uitzondert van het oorsprongsbeginsel. Met andere woorden, de meeste diensten in de EU kunnen eigenlijk niet worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met de beginselen van de interne markt, te weten concurrentie, vertegenwoordiging van consumentenbelangen en vrij verkeer van diensten. Marktprotectionisme tast niet alleen het mededingingsvermogen van de economie aan maar maakt het momenteel ook onmogelijk - en zal het onmogelijk blijven maken - om de consumenten te voorzien van diensten van goede kwaliteit op het juiste tijdstip. Dit is zonder meer duidelijk als men door de landen van de Europese Unie reist.

Wat de diensten van algemeen belang betreft, is de opstelling van een duidelijke definitie de eerste opgave. Een dergelijke definitie is noodzakelijk om een stokje te steken voor eventuele ‘vrije interpretaties’ van de kant van de lidstaten bij hun pogingen om de markt te beschermen. Het is noodzakelijk om voor die diensten wetgeving op te stellen waarin naar behoren rekening wordt gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en met het beginsel van openstelling van de dienstenmarkt tot de concurrentie, zodat de burgers van elk land daar de vruchten van kunnen plukken en het mededingingsvermogen van de EU wordt versterkt. Ik geef toe dat regionaal en lokaal bestuur een belangrijke factor is in de dienstverlening, maar dit wordt wel vaak gebruikt om marktprotectionisme te verbergen, terwijl diensten in feite ‘big business’ zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de diensten van algemeen belang zijn de kern van het sociale model voor Europa. Dat was uw eerste zin, mijnheer Barroso. In uw toespraak zingt u echter alleen de lof van efficiënte markten, en niet van solidariteit en van het absolute grondrecht op toegang tot dergelijke diensten.

De burgers verwachten van de Europese Unie echter helderheid. Ze willen horen dat ze gegarandeerd toegang zullen houden tot de basisdiensten die ze nodig hebben om te leven. Dat moet ook een universele toegang zijn en mag niet afhankelijk zijn van sociale status of woonplaats. De burgers zullen ons alleen maar vertrouwen wanneer we ervoor zorgen dat de diensten van algemeen belang principieel beschermd zijn en niet bloot staan aan de krachten op de markt. Wanneer u de diensten van algemeen belang wilt koppelen aan de efficiëntie van de markten, mijnheer Barroso, dan probeert u het hart uit het Europese sociale model te halen. U juicht omdat bepaalde krachten in dit Parlement voor een sectorale aanpak pleiten, waardoor u alle vrijheid zou krijgen om de basisvoorzieningen te liberaliseren. De meest recente voorbeelden in uw mededeling over de sociale dienstverlening spreken in dat opzicht boekdelen. U definieert sociale basisvoorzieningen als een economische activiteit. U geeft een nieuwe interpretatie aan arresten van het Europees Hof van Justitie.

Ook uw voorstellen voor de gezondheidszorg, waar u voorrang wilt geven aan mobiliteit van patiënten boven basisvoorzieningen, spreken boekdelen. Daaruit blijkt dat het een illusie is om te geloven dat de markt de grondrechten kan garanderen. De enige garantie voor de bescherming van deze diensten van algemeen belang is een duidelijke kaderrichtlijn, waarin wordt geregeld dat de diensten die een basisvoorziening zijn, niet vallen onder de regels van het Europese mededingingsrecht. Dat zijn diensten die natuurlijk in aanmerking komen voor overheidssubsidies, en die bedoeld zijn om de basisvoorziening te waarborgen, en niet om er primair een marktbelang mee te verwerven. Ook de leveranciers van diensten van algemeen belang die volgens economische criteria werken, kunnen basisvoorzieningen leveren. Ook in dat geval moet aan de universele toegang daartoe voorrang worden gegeven boven de belangen van de markt.

Daarom moet een dergelijke kaderrichtlijn de tegenhanger zijn van de dienstenrichtlijn. Zo kan die bescherming worden gegarandeerd. Dat is op dit moment de enige manier om een oplossing te vinden, want de dienstenrichtlijn voor de gewone diensten bestaat tenslotte al. Daarom vindt er op de rechtervleugel volgens mij een schijngevecht plaats. Rechts denkt dat ze gewoon over hun schouder kunnen kijken, en dat de sectorale aanpak of het afzien van een Europese aanpak een oplossing is.

 
  
MPphoto
 
 

  Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL). - Voorzitter, het uitsluiten van diensten van algemeen belang van de werkingssfeer van de omstreden dienstenrichtlijn leidde destijds tot het idee van een overwinning. De publieke sector zou gevrijwaard blijven van Bolkestein, maar dat was mogelijk slechts een Pyrrusoverwinning. De diensten van algemeen belang worden immers nu pas gedefinieerd. In de strijd om een richtlijn over dit soort diensten zou uitgevochten moeten worden wat tot het domein van de markt behoort en wat niet, en vooral wie daarover het beste kan oordelen.

Wat wij onder algemeen belang verstaan zullen we met hand en tand verdedigen tegen liberalisering. Marktwerking in bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg, cultuur: we hebben er ervaring mee en we hebben er schoon genoeg van! Wij kennen Europa als een 'rupsje nooit genoeg' waar het gaat om liberalisering van zaken die niet aan de markt, maar eigenlijk aan de samenleving toebehoren. Met de deur op een kiertje zal het huidige Europa het niet nalaten om deze snel en gulzig wagenwijd open te gooien.

Dat laatste zien we nu al gebeuren met een nieuwe beginnende aanval van de Commissie op de zorg. Wat ons betreft wordt deze richtlijn vooral een middel voor burgers, leerlingen, patiënten, consumenten om zich te verweren tegen dit 'rupsje nooit genoeg' van de alsmaar verder liberaliserende Unie. De richtlijn moet duidelijk maken dat het de lidstaten en hun burgers zijn die bepalen wat diensten van algemeen belang zijn en dat brengt de politiek weer dichter bij de burger, daar waar deze hoort.

 
  
MPphoto
 
 

  Johannes Blokland (IND/DEM). - Voorzitter, in de negentiende eeuw heeft de overheid veel oorspronkelijk overheidsvreemde taken op zich genomen. Onderwijs, toegang tot gezondheidszorg en regulering van de arbeidstijden zijn voorbeelden van taken die voordien niet primair tot haar taken behoorden. Het was en is noodzakelijk dat de overheid taken reguleert waar de markt faalt.

Het onderscheid tussen diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang is theoretisch. Het maken van dat onderscheid is dan ook bedoeld om diensten vrij te geven aan de markt en overheidsingrijpen te beperken. Het beperken van overheidsingrijpen is een goed streven op terreinen waar van burgers zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid mag worden verwacht. Wel mag het maken van dat onderscheid niet betekenen dat toegang voor burgers wordt beperkt.

Ik pleit dan ook voor terughoudend opereren in het vrijgeven aan de markt van diensten van algemeen economisch belang. De samenleving wordt gediend door een overheid die recht doet aan zwakken en zorg draagt voor toegang tot diensten die essentieel zijn voor het dagelijks leven.

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte collega’s, ik heb het gevoel dat we in dit debat te veel schaduwgevechten leveren, en te weinig respect hebben voor het recht en de burger.

We moeten ons eigen recht serieus nemen! In het Grondwettelijk Verdrag schrijven we dat de Europese Unie in verscheidenheid verenigd is. Een bewijs van deze verscheidenheid wordt ook geleverd door de vele vormen van diensten van algemeen belang. Verenigd zijn we op de interne markt. We mogen niet de fout maken een automatische tegenstelling te construeren tussen verscheidenheid en interne markt!

Ten tweede wil ik duidelijk zeggen dat we voor de sociale markeconomie zijn. Voor ons is de markt geen doel op zich. De markt draagt een sociale verantwoordelijkheid, ook voor de duurzaamheid. Waar de grenzen van de markt precies liggen, is een kwestie van politieke verantwoordelijkheid. Als de markt bepaalde taken voor de samenleving niet kan uitvoeren, of er niet borg voor kan staan, dan moet het mogelijk zijn dat de leveranciers van diensten van algemeen belang in de bres springen. Dat is geen tegenstelling tot de markt. Veel instellingen die diensten van algemeen belang leveren, beconcurreren elkaar volgens de regels van de markteconomie.

Ten derde zijn we ook voor subsidiariteit. Die staat niet haaks op de principes van de Europese Unie, maar is een essentieel kenmerk van het sociaaleconomische model van de Unie. We hebben besloten dat de diensten van algemeen belang niet onder de dienstenrichtlijn vallen, omdat we ze subsidiair willen definiëren. En nu bespreken we de vraag of een kaderrichtlijn daarvoor de juiste oplossing is, of niet. Wij zijn van mening dat het mogelijk is om de burgers sociale zekerheid, voorzieningszekerheid en kwaliteit tegen een billijke prijs te garanderen. Wij vinden ook dat de politiek een rol speelt in het spanningsveld tussen de markt en de particuliere sector. Er moet een nieuw partnerschap komen tussen staat en privé-sector. Dat is dan de basis voor de diensten van algemeen belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Vergnaud (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, ik wil onze rapporteur, de heer Rapkay, graag gelukwensen met zijn verslag. Dat verslag heeft bijgedragen tot het hervatten van het debat over de diensten van algemeen belang. Ik sta volledig achter zijn voorstellen om meer rechtszekerheid te scheppen voor de diensten van algemeen belang. Ik steun ook alle voorstellen die zijn bedoeld om in de gehele EU diensten van goede kwaliteit tegen de best mogelijk prijs te verlenen en daarbij het sociale evenwicht te respecteren, met de garantie dat ook op de lange duur in deze diensten zal worden voorzien.

Ik ben echter heel wat sceptischer als het erom gaat de Commissie te verzoeken opheldering te verschaffen over de wijze waarop de mededingingsregels en de internemarktregels op de openbare diensten moeten worden toegepast. De heer Barroso - die ik bij deze bedank voor zijn aanwezigheid hier - heeft zojuist immers bevestigd dat mededinging volgens hem de consumenten ten goede zou komen.

Zoals de rapporteur u duidelijk heeft gemaakt, bestaat er voor de openbare diensten geen duidelijk rechtskader. Het beheer en de financiering zijn dus afhankelijk van onzekere factoren, te weten de Commissie en het Hof, die naar eigen goeddunken van rol kunnen verwisselen en tegelijkertijd als wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht kunnen optreden.

Het Parlement vraagt de Commissie al vijftien jaar om wetgeving voor te bereiden. En wat hebben we daarmee bereikt? De Commissie stelt nu voor een mededeling op te stellen om meer rechtszekerheid te scheppen met betrekking tot diensten. Ze is verder bereid een hele reeks sectorale richtlijnen uit te werken.

Ik ben zelf voorstander van een kaderrichtlijn, een rechtskader dat de diensten van algemeen belang op een positieve wijze definieert, en niet in termen van uitzonderingen. Die regels zouden moeten prevaleren boven de regels voor de mededinging. Essentiële sectoren als onderwijs, gezondheidszorg en water mogen niet worden geliberaliseerd, en er moet een regeling worden getroffen voor gebieden waar zowel sociale als economische en milieufactoren meespelen.

Diensten van algemeen belang versterken bij de burgers het gevoel dat ze tot Europa behoren. Ze vormen een essentieel onderdeel van de solidariteit en ze spelen een belangrijke rol bij het concretiseren van de sociale rechten. Ik wil geen Europa met een model dat uitsluitend is gebaseerd op fiscale en sociale mededinging tussen lidstaten. Het is mijn bedoeling dat Europa met de zojuist genoemde kaderrichtlijn meer wordt dan alleen maar een markt. De richtlijn moet bijdragen tot een maatschappij waarin alle openbare diensten veilig zijn gesteld. Deze zijn immers een doorslaggevende factor in de sociale en territoriale cohesie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ian Hudghton (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik in dit Parlement werd gekozen, was ik het hoofd van een Schotse lokale instantie die, als ik dat mag zeggen, heel succesvol was als het erom ging ‘waar voor geld’ te bieden en tegemoet te komen aan de lokale verwachtingen met betrekking tot openbare dienstverlening in het graafschap Angus in Schotland.

Het voornaamste belang van de lokale overheid hield indertijd - en ook nu nog - verband met de bescherming van haar recht op lokaal zelfbestuur. Het is daarom van primair belang dat we door middel van een nieuw EU-initiatief een einde maken aan de onzekerheid. Laten we geen genoegen nemen met wollige formuleringen over onmisbare openbare diensten. Laten we op geen enkele manier aan het beginsel van lokaal zelfbestuur tornen. Laten we een duidelijk onderscheid maken tussen particulier ondernemerschap, dat onderworpen is aan het mededingingsrecht van de EU, en openbare diensten. Openbare diensten hebben een lokaal karakter en worden geleverd voor het algemeen welzijn. Ze hebben geen of slechts een gering grensoverschrijdend effect en zouden los moeten staan van de Europese mededingingsregels.

Ook eventuele normen voor diensten van algemeen belang moeten lokaal worden vastgesteld. Sommige lokale overheden staan sceptisch tegenover de noodzaak van nieuwe EU-wetgeving. Ik vind dat, als we ooit een kaderrichtlijn krijgen, deze keiharde garanties moet bieden voor de rechten van lokale overheden om openbare diensten te definiëren, te organiseren en te financieren op de manier die zij juist achten.

Ik besef dat het wegnemen van obstakels voor het commercieel aanbieden van diensten belangrijke economische voordelen zal hebben voor het bedrijfsleven, maar laten we het publiek niet verder tegen ons in het harnas jagen door ons te bemoeien met de levering van essentiële lokale openbare diensten of door de levering daarvan zelfs te ondermijnen.

 
  
MPphoto
 
 

  Roberto Musacchio (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als er iets is waaruit blijkt dat er een Europees sociaal model bestaat, zijn het de diensten. Deze moeten beschermd worden aangezien ze een element zijn van burgerschap. Wij moeten ons nu uitspreken over de vraag of er al dan niet diensten van algemeen belang moeten komen voor alle Europeanen en zo ja, hoe.

Naar aanleiding van de Bolkestein-richtlijn was er een zekere verwarring ontstaan over het verschil tussen diensten van economisch belang en diensten van algemeen belang. Daarom moeten we nu opheldering verschaffen over de vraag welke diensten een kwestie van markt en welke diensten een kwestie van rechten zijn. Daartoe hebben we, in een reeks amendementen, voorstellen van het EVV overgenomen waarin is vastgesteld dat alle diensten van algemeen belang, ook economische diensten, dat wil zeggen diensten waar burgers op een directe of indirecte manier aan meebetalen - dat zijn ze dus bijna allemaal - weer in handen van de overheid en de staat moeten komen en universeel, toegankelijk, opeisbaar en van goede kwaliteit moeten zijn. Met andere woorden, het moeten diensten zijn en geen goederen; het moet Europa zijn en niet Noord-Amerika.

We verzoeken iedereen om deze amendementen, waarin het standpunt van de vakbonden wordt weergegeven, te steunen. Op deze manier kunnen wij ook duidelijk maken wat men bedoelt met een eventuele kaderrichtlijn, dat wil zeggen wij kunnen uitleggen hoe Europa over zijn eigen sociale model denkt en wat zijn voorstel aan de lidstaten is met betrekking tot algemene diensten, tot diensten van economisch belang en diensten van algemeen belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Louis (IND/DEM). - (FR) Mijnheer Barroso, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in het verslag wordt terecht verwezen naar het subsidiariteitsbeginsel, als rechtsgrondslag voor alles wat op de diensten van algemeen belang betrekking heeft. Dat beginsel is evenwel vrij vaag gedefinieerd. We zijn begonnen met een vervangingsbeginsel en uitgekomen op een delegatiebeginsel. Bij het definiëren van de diensten van algemeen belang moeten we dus wel afstand nemen van bijzondere omstandigheden en nationale behoeften.

Eens te meer moeten we vaststellen dat er helaas geen aandacht is geschonken aan de onmiskenbare waarschuwing die het Franse en het Nederlandse volk u hebben gegeven. Ik wijs u er daarom opnieuw op dat de diensten van algemeen belang de Europese Unie alleen aangaan vanuit het oogpunt van de mededinging, en zelfs dat staat niet vast. Wat er nu gebeurt, is een ernstige aanslag op de vrijheid van de lidstaten om zelf te bepalen welke opdrachten ze in overeenstemming met de wensen van hun burgers aan openbare dienstverlening toevertrouwen.

Neen, het is niet aanvaardbaar dat landen die historisch gezien geen cultuur van openbare diensten hebben, andere landen die wel zo'n cultuur hebben, verhinderen om de noodzakelijk geachte openbare diensten op te zetten. Als u het subsidiariteitsbeginsel werkelijk zou respecteren, zou u deze landen toestaan om de openbare diensten - diensten die voor het leven in onze maatschappijen onmisbaar zijn - op nationaal niveau te omschrijven, te organiseren en te beheren, zo dicht mogelijk bij de burgers.

Wij geloven dat alleen een sterke overheid in staat is om op het gebied van onderwijs, gezondheid, vervoer, energie en milieu voor de eerstvolgende decennia een toekomst te garanderen, en daarmee bedoel ik geen toekomst die uitsluitend is gedefinieerd in termen van kwartaalopbrengsten van aandelen.

(Spreker wordt door de Voorzitter verzocht om af te ronden)

De enige regel die we nodig hebben, is de soevereiniteitsregel. Deze houdt in dat elke staat vrij is om zelf zijn openbare diensten te organiseren, en dat voorts die openbaredienstverplichtingen voorrang hebben boven communautair mededingingsrecht.

 
  
MPphoto
 
 

  Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil dit debat graag terugvoeren naar - zoals de heer Karas zei - de mensen waar het hier echt om gaat: onze burgers die openbare diensten afnemen. We weten dat deze openbare diensten in veel gevallen niet goed genoeg en niet efficiënt genoeg zijn en tegen veel te hoge kosten worden geleverd.

We zijn blij dat de heer Barroso vanochtend hier is. Hij heeft een belangrijk punt genoemd onder de beginselen die hij wil naleven bij het streven naar openbare dienstverlening van hoge kwaliteit. Hij noemde als cruciale factor de manier waarop met de technologie deze diensten kunnen worden getransformeerd en nieuwe organisatiemodellen en leveringsmodellen kunnen worden toegepast. Al die dingen zouden wij hier moeten bespreken. We zouden moeten nadenken over de diversiteit die ervoor zorgt dat de beste geesten, de beste technologie, de beste mensen en de beste managers worden ingezet om deze diensten te leveren.

In het huidige debat is echter, met name door de overkant van dit Parlement, vooral gesproken over organisatiemodellen en protectionisme. Nu de dienstenrichtlijn, dankzij onze inspanningen, is vastgesteld, kunnen meer van die goede breinen worden losgelaten op het leveren van diensten. Zoals uit recente hoorzittingen in onze commissie is gebleken, ligt er werk te wachten op het gebied van de overheidsopdrachten. Er ligt werk te wachten op het gebied van het mededingingsrecht. Als dat werk wordt opgenomen in het consolidatieplan van de heer Barroso, is dat mooi. We willen echter geen richtlijn van het hier uiteengezette soort, want dat is een puur politieke richtlijn. Ze hebben zich in hun betogen in de kaart laten kijken. Mevrouw Schroedter heeft gezegd dat de richtlijn bescherming zou bieden tegen liberalisering. Daar draait het juist om, mijnheer Barroso! Laat u er niet mee in. Vertelt u ons vandaag dat u het van uw agenda haalt. Ik heb in mijn commissie gevraagd welke problemen deze ontwerprichtlijn voor onze burgers zou moeten oplossen, maar ik heb geen antwoord gekregen. Wanneer degenen aan de linkerzijde van het politieke spectrum ons een uitgebreide analyse van deze problemen geven, zullen we er misschien over na kunnen denken, maar we hebben vandaag veel belangrijkere dingen te doen dan over hun politieke verklaring te debatteren.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Ieke van den Burg (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als coördinator van de PSE-leden van de Commissie economische en monetaire zaken heb ik gevraagd de laatste spreker van de PSE-Fractie te mogen zijn, juist om enkele vooroordelen en misverstanden over dit debat te kunnen wegnemen. Ik hoop dus dat ik in staat ben om enkele van de misverstanden uit de weg te ruimen.

Allereerst wil ik de heer Barroso bedanken voor zijn toespraak. In de PSE-Fractie hebben wij volledig begrip voor zijn vier beginselen. Dat geldt ook voor zijn mening dat er meer rechtszekerheid moet komen voor de aanbieders van diensten - of zij nu overheidinstanties, particuliere aanbieders of iets ertussenin zijn - en voor de lidstaten, de gedecentraliseerde overheden en de burgers. De heer Harbour heeft terecht opgemerkt dat dit een cruciaal element is.

Ik denk dat de heer Barroso het verslag dat de heer Rapkay namens de Commissie economische en monetaire zaken heeft opgesteld, en waar we in de commissie met grote meerderheid voor hebben gestemd, juist heeft geïnterpreteerd. We hebben geen voorkeur uitgesproken voor een bepaald type rechtsinstrument, maar we hebben wel duidelijk gemaakt dat wetgevingsinitiatieven nodig zijn en dat we op dit punt een volwaardig politiek besluitvormingsproces moeten krijgen, waarbij zowel het Parlement als de Raad volledig betrokken zijn. De medebeslissingsprocedure is de juiste manier om deze politieke vraagstukken aan te pakken. Dat is de boodschap van het verslag. Het verslag zegt niet dat er alleen een horizontaal instrument, of alleen sectorale instrumenten moeten komen. Het laat de opties open en zegt dat beide methoden naast elkaar kunnen worden gebruikt.

Uit de debatten zal duidelijk zijn geworden dat de voorkeuren verschillen, maar ook dat er veel vooroordelen bestaan ten aanzien van de opties en de voorkeuren die wij propageren. In mijn fractie heb ik een groep juridisch deskundigen voorgezeten die een tekst hebben opgesteld. Helaas heb ik de indruk dat velen deze tekst niet hebben gelezen. Als de heer Harbour de tekst wel had gelezen, zou hij hebben gezien dat het geen politieke verklaring is, maar een duidelijke poging om de regels van de markt en de mededingingsregels te verzoenen met de subsidiariteit die we voor lokale overheden willen garanderen, alsook met de kwaliteitsaspecten en het belang van openbare dienstverlening, van diensten van algemeen belang en economisch belang voor de burgers van Europa. Dit is niet ideologisch. Het is een concrete poging om deze zaken met elkaar te verzoenen. Het ontwerp staat open voor discussie, en we hopen dat u mee zult doen aan de discussie over dit ontwerp. Het is echter aan de Commissie om met echte voorstellen te komen. Daarna kunnen we gaan werken aan de wetgevingsmethoden en formuleringen.

Met het oog op de stemming over dit verslag wil ik opnieuw stellen dat we het erover eens zijn dat wij het oneens zijn over de vraag welke instrumenten de voorkeur hebben. Er liggen nu amendementen van beide zijden, van de ALDE-Fractie en van de Verts/ALE-Fractie, om opnieuw te proberen een besluit over een voorkeur te forceren. Ik vind dat niet verstandig. Ik ben het helemaal met mevrouw Thyssen eens dat het verstandiger is bij de eerder bereikte overeenstemming te blijven en deze kwestie open te laten. Het is de Commissie die een besluit moet nemen. Als een van deze amendementen wordt aangenomen, zal het enige resultaat zijn dat het hele verslag wegvalt. Dat zou jammer zijn, want de heer Rapkay en de Commissie economische en monetaire zaken hebben, zoals iedereen heeft gezegd, een goed verslag opgesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Jiří Maštálka (GUE/NGL). - (CS) Ik zou graag collega Rapkay willen bedanken voor zijn verslag. Ik moet zeggen dat ik na grondige bestudering van de documenten over deze problematiek en na het volgen van het langdurige debat erover, me op een aantal punten wel kan vinden in de gedachte van een kaderrichtlijn over diensten van algemeen belang. Zo'n richtlijn dient te waarborgen dat diensten van algemeen belang kunnen fungeren als een van de hoofdpijlers van het Europees sociaal model. Zij dient te zorgen voor rechtszekerheid, voor een rechtsgrondslag gebaseerd op algemene principes zoals gelijke toegang, hoogwaardige dienstverlening, redelijke prijsstelling, veelzijdigheid en veiligheid. Het is uiteraard noodzakelijk om een evenwicht aan te brengen tussen de vrije markt en de openbare instellingen die verantwoordelijk zijn voor de diensten van algemeen belang. Maar het verslag doet ook nieuwe vragen rijzen. Zullen we echt in staat zijn om een kaderrichtlijn te creëren die de hiervoor genoemde principes in zich draagt? En zal de kaderrichtlijn daadwerkelijk zorg kunnen dragen voor de bescherming van de diensten van algemeen belang?

 
  
MPphoto
 
 

  Karsten Friedrich Hoppenstedt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, allereerst zou ik de rapporteur willen bedanken voor de goede samenwerking in de Commissie economische zaken. Ik hoop dat die goede samenwerking ook morgen kan worden voortgezet. Ik ben ook blij dat duidelijk wordt hoe belangrijk dit verslag is, omdat we hier keuzes maken voor de levering van diensten van algemeen belang door de gemeentes. Dat blijkt ook wel uit de duur van dit debat.

Iedereen die jaren actief is geweest in de politiek op gemeentelijk en regionaal niveau weet dat voor de burgers de politiek voor de eigen deur begint. De autonomie van de gemeentes, en dus ook de bevoegdheden van de plaatselijke overheden, mogen niet worden aangetast, ondanks alle verschillende Europese structuren. Dat is ook belangrijk met het oog op de subsidiariteit. Dat betekent dat de gemeentes een grote bijdrage moeten leveren aan het definiëren van de diensten van algemeen belang, en aan het leveren van die diensten. Dat betekent allereerst dat we de juiste keuzes moeten maken om die diensten tegen een zo laag mogelijke prijs aan de burgers aan te kunnen bieden. Dat betekent natuurlijk ook dat de openbare en particuliere aanbieders hier samen als partners bij moeten worden betrokken.

We moeten nogmaals een beroep doen op alle betrokken partijen om een weg te bewandelen waarmee kan worden voorkomen dat de beperkte activiteiten die de gemeentes op de markt uitoefenen, automatisch onder de Europese regels komen te vallen. Anders maken we het voor de gemeentes moeilijk om gebruik te maken van publiek/private partnerschappen, terwijl die de burgers toch ten goede zouden komen. We moeten zorgen voor rechtszekerheid waardoor de gemeentes creatieve oplossingen kunnen bedenken om hun diensten aan te bieden, ze niet worden bedolven onder bureaucratie en ze op de lange termijn kunnen plannen. Wanneer we de gemeentes rechtszekerheid en een gegarandeerd recht op autonomie kunnen bieden, en wanneer wij ze bovendien de ruimte geven voor meer creativiteit, dan kunnen we ze een geweldige impuls geven en ervoor zorgen dat ze bijdragen aan meer groei in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). - Voorzitter, in de tekst van de resolutie is een goede balans gevonden tussen de vrijheid die lidstaten ook in de toekomst moeten behouden als het gaat om de organisatie en definiëring van hun publieke taak enerzijds en het naleven van de interne marktregels anderzijds. De focus van Europa -en ook daar is de tekst van de resolutie duidelijk over - moet gericht zijn op legal clarification en een sectorale benadering daar waar er problemen zijn en onduidelijkheid bestaat.

We vragen om rechtszekerheid, maar rechtszekerheid betekent niet het beperken van mededinging en protectionisme. We vragen om rechtszekerheid ook om lokale en regionale overheden te helpen, maar we moeten er ons goed van bewust zijn dat diezelfde lokale overheden hun eigen keuzeruimte willen behouden en geen extra opgelegde regels willen.

We moeten vooral ruimte bieden aan de diversiteit en die diversiteit niet bevriezen in een horizontaal regelgevend kader. De dynamiek moet overeind blijven voor een slagvaardig Europa. Voorzitter Barroso, ik waardeer het zeer dat u persoonlijk bij dit debat aanwezig is. Wij vragen aan u duidelijkheid, maar u mag ook duidelijkheid van ons verwachten. Dus de EVP zal stemmen tegen het amendement van de socialisten waarin wordt gevraagd om een kaderwet.

Collega van den Burg sprak over de vooroordelen en het misbegrijpen van de intenties van de socialistische fractie. Maar uw fractievoorzitter, de heer Schulz, voedt zelfs die vooroordelen, want hij zegt dat we sociale normen moeten waarborgen op Europees niveau, dat we op Europees niveau ook die kwaliteitsnormen en de kwaliteit van de dienstverlening moeten waarborgen. Dat gaat mij te ver en daarom: geen kaderwet en geen horizontaal regelgevend kader.

 
  
MPphoto
 
 

  Małgorzata Handzlik (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag de rapporteur willen complimenteren met zijn excellente verslag en hem willen bedanken voor zijn verregaande onderhandelings- en discussiebereidheid. Dankzij deze bereidwilligheid is dit verslag een uitgewogen compromis geworden tussen verschillende politieke alternatieven. Het is een zeer belangrijke stap in de richting van een definitie van de juridische status van diensten van algemeen belang.

Er dient speciaal te worden gewezen op het feit dat, wat EU-wetgeving aangaat, een kaderrichtlijn inzake diensten van algemeen belang onnodig is. Bij deze categorie van diensten dient de aandacht specifiek op bepaalde sectoren te worden gericht, en dus geen algemene benadering te worden gekozen. We moeten de lidstaten de ruimte bieden om zelf te bepalen wat voor hen, in lijn met hun specifieke regionale kenmerken, diensten van algemeen belang zijn. Dit recht dient door de lidstaten echter niet te worden aangewend om te handelen in strijd met het Verdrag, vooral niet op het vlak van vrije mededinging, staatssteun en overheidsopdrachten.

De lidstaten dienen dus de mogelijkheid te worden geboden om voor hun eigen grondgebied te definiëren wat diensten van algemeen belang zijn, zonder de mogelijkheid te hebben dit recht te misbruiken, zoals zij vaak plegen te doen. Diensten van algemeen belang worden vaak gebruikt als argument voor de bescherming van het algemeen belang tegen de principes van de interne markt. Naar mijn mening levert een kaderrichtlijn geen bevredigende oplossing op, noch voor de Europese economie, noch voor de consument, oftewel de Europese burger. Op dit vraagstuk dient een sectorale benadering te worden losgelaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) De mondialisering confronteert ons met een grotere marktopenstelling, meer concurrentie en steeds snellere innovatie. Al deze uitdagingen vergen meer soepelheid en aanpasbaarheid. Openbare dienstverlening maakt deel uit van het sociaal model en moet daarom voortdurend worden aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen in de mondialisering, aan de democratische veranderingen en de wetenschappelijke vooruitgang.

Het Europees Parlement heeft de dienstenrichtlijn in eerste lezing goedgekeurd en de werkingssfeer daarvan vastgelegd. In de werkingssfeer van de dienstenrichtlijn werden ook de diensten van algemeen economisch belang opgenomen. De goedgekeurde ontwerprichtlijn is niet van toepassing op de diensten van algemeen belang, zoals gezondheidsdiensten en vervoersdiensten. In de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie hebben de diensten van algemeen belang zich zo ontwikkeld dat de uiteenlopende regionale tradities worden weerspiegeld. Daarom wil ik onderstrepen dat het absoluut noodzakelijk is te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig dit beginsel besluit elke lidstaat voor zichzelf welke diensten moeten worden verleend door openbare instellingen en welke sectoren moeten worden geliberaliseerd.

In Slowakije hebben de door de bevolking gekozen lokale en regionale autoriteiten goed werk verricht bij het verlenen van diensten van algemeen belang, en zij zijn in staat om de rechten te blijven verdedigen die verband houden met medebeslissing, consumentenbescherming en openbaar welzijn. De bevoegde overheidsinstanties moeten de geschikte instrumenten krijgen om in staat te zijn zowel de concurrentie te versterken als de consumenten te beschermen. Het is belangrijk dat de lidstaten meer bevoegdheden krijgen om toezicht te houden op een efficiënte verwezenlijking van de met het overheidsbeleid nagestreefde doelstellingen, zoals betaalbare prijzen en hoge kwaliteitsnormen.

Dit gezegd zijnde ben ik ervan overtuigd dat het niet noodzakelijk is de Europese Unie extra bevoegdheden te geven voor de verlening van diensten van algemeen belang. Mijn standpunt is duidelijk: er is geen rechtsgrondslag voor een kaderrichtlijn betreffende diensten van algemeen belang. Tot slot wil ik de rapporteur, de heer Rapkay, van harte bedanken voor zijn werk.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Schwab (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte collega’s, allereerst zou ik alle collega’s willen bedanken die een grote rol hebben gespeeld bij de behandeling van dit onderwerp, zoals de heer Szájer van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de heer Rapkay, de rapporteur van het Parlement, en de heer Hökmark, de schaduwrapporteur van onze fractie.

Mijnheer de voorzitter van de Commissie, wat u vanochtend heeft gezegd is volgens mij een heel goede reactie op de wensen die de PSE-Fractie in haar ontwerp voor een kaderrichtlijn in het Parlement heeft geuit. We zijn en blijven weliswaar van mening dat we geen kaderrichtlijn nodig hebben, maar in deze tekst worden drie gebieden genoemd waar een conflict bestaat tussen de belangen van het lagere, gemeentelijke niveau enerzijds, en de belangen van een efficiënte Europese interne markt anderzijds. We moeten als Europees Parlement natuurlijk altijd strijden voor een sterke interne markt, maar ik wil er toch op wijzen dat het niet per se verkeerd is om bepaalde zaken, zoals het aanbestedingsrecht, het mededingingsrecht of het subsidierecht, over te laten aan de gemeentes. We moeten vooral zorgen voor meer rechtszekerheid met betrekking tot deze onderwerpen. Of de mededeling die u heeft aangekondigd, een afdoende oplossing is, valt te bezien. In ieder geval denk ik dat een mededeling een betere oplossing is voor dit probleem dan een kaderrichtlijn.

We moeten het dilemma tussen markt en subsidiariteit namelijk veel meer vanuit het standpunt van de burger bekijken. Dat heeft de heer Radwan ook al gezegd. Ook het Europese sociale model - ik vraag me trouwens af hoe het mogelijk is om telkens weer te verwijzen naar het Europese sociale model zonder daar ooit iets concreets over te zeggen - gaat uit van een burger, van een consument die overal in Europa van een zo goedkoop mogelijke dienstverlening gebruik kan maken. In zoverre heeft de heer Hudghton absoluut gelijk als hij de prestaties prijst van de Schotse gemeentes, die hun diensten tot nu toe voor heel lage, marktconforme prijzen aan konden bieden. Dat kan alleen maar zo blijven wanneer we ze daarvoor de nodige rechtszekerheid bieden. Dat betekent echter niet dat we voor dit onderwerp de markt mogen uitschakelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb drie opmerkingen.

Allereerst denk ik dat diensten open moeten zijn voor mededinging. Daarvoor zitten we hier en daarom hebben we Europese integratie. Het is duidelijk dat de lidstaten de overheidsdiensten niet in stand kunnen houden zonder de hulp van de particuliere sector. Dit hele debat gaat over het hebben van specifieke openbare diensten van algemeen belang. Het heeft plaatsgevonden in een land vlak bij mijn eigen land, Finland: de Sovjetunie. Het is absurd te denken dat diensten van algemeen belang alleen door de overheidssector kunnen worden geleverd. Ik wil daarom graag samenwerkingsverbanden tussen overheid en bedrijfsleven bevorderen. We moeten lessen trekken uit het debat dat we over de dienstenrichtlijn hebben gevoerd.

Mijn tweede punt is: geen kaderrichtlijn! Er is geen basis voor. Ik wil niet dat de Commissie met iets komt, zelfs niet met een consoliderend document. Deze diensten vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Een kaderrichtlijn voegt niets van waarde toe. Laten we de feiten onder ogen zien: de studie van de Commissie maakt duidelijk dat er grote verschillen zijn tussen wat als een dienst van algemeen belang wordt beschouwd in bijvoorbeeld Finland en wat een dienst van algemeen belang wordt gevonden in Frankrijk. Dit debat is een rookgordijn voor monopolies en protectionisme. Dat is in mijn ogen volstrekt anti-Europees.

Tot slot schaar ik me achter hetgeen mijn Poolse collega, mevrouw Handzlik, heeft gezegd. Wat is de juiste oplossing? Het is duidelijk dat we een sectorale aanpak nodig hebben. We moeten de zaak sector voor sector bekijken, ons richten op samenwerking en duidelijke prioriteiten stellen: gezondheidszorg, postdiensten, water- en gasvoorziening, enzovoort, maar zonder richtlijn. Laten we ons daar verre van houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Rosalyne Bachelot-Narquin (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, mijnheer Barroso, u heeft terecht verwezen naar de vier grondbeginselen waar we ons door moeten laten leiden bij het nadenken over de diensten van algemeen belang. Paradoxaal genoeg zou men de indruk kunnen krijgen dat u nu de aanzet hebt gegeven tot een nieuw debat over de vraag of er een kaderrichtlijn voor diensten van algemeen economisch belang moet worden opgesteld, of dat het verstandiger is sectorale initiatieven te ontplooien voor de sociale en gezondheidsdiensten.

De stemming over de dienstenrichtlijn heeft de balans doen doorslaan naar de tweede oplossing. De werkelijke scheidslijn loopt namelijk niet tussen diensten van algemeen economisch belang en diensten van algemeen belang. In het kader van de diensten van algemeen economisch belang is het belangrijkste onderscheid dat tussen sociale en gezondheidsdiensten enerzijds en overige diensten anderzijds. Met het uiterst doorwrochte juridische werk dat de rapporteur, de heer Rapkay, samen met onze collega Hökmark heeft verricht, is die ontwikkeling een extra impuls gegeven. Er is namelijk een juridische brug geslagen tussen de dienstenrichtlijn en de sectorale instrumenten.

Een kaderrichtlijn inzake diensten van algemeen economisch belang stelt ons inderdaad voor drie problemen. Om te beginnen geeft het Verdrag betreffende de Europese Unie ons geen rechtsgrondslag. Daar is al vaak op gewezen. Daar komt bij dat een kaderrichtlijn onverenigbaar zou zijn met de werkingssfeer van de dienstenrichtlijn, zoals we daar op 29 mei in eerste lezing over hebben gestemd. Tot slot zou een dergelijke richtlijn bij lange na niet volstaan om de bij de betrokken partijen bestaande behoefte aan rechtszekerheid te bevredigen, terwijl ze moeilijk verenigbaar zou zijn met de subsidiariteit waartoe de lidstaten en de plaatselijke overheden hebben opgeroepen.

Welke instrument we ook kiezen en door welke ideologische argumenten we ons bij onze keus ook laten leiden, dat is uiteindelijk niet de kwestie waar het hier om gaat. Het werk om duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de sociale en gezondheidsdiensten van algemeen belang moet worden voortgezet. Dat is, mijnheer Barroso, het praktische probleem waarvoor de rechtstreeks betrokkenen zich gesteld zien.

 
  
MPphoto
 
 

  Eoin Ryan (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een bijzonder interessant debat. Zoals u weet, heeft de Commissie een Witboek gepresenteerd waarin zij aanbeveelt een kaderrichtlijn vast te stellen voor diensten van algemeen belang. Ik ben het echter niet eens met die aanpak. Ik vind dat we steun moeten geven aan verordeningen die specifieke economische sectoren regelen. Ik ben het in beginsel zeker eens met het idee, maar ik vind dat een overkoepelende richtlijn tot grote verwarring zou leiden in het debat, vooral in het debat in de lidstaten. Als de mensen niet precies begrijpen wat de kaderrichtlijn inhoudt, zou dat tot hysterie kunnen leiden. Ik ben daarom van mening dat we veel specifieker te werk moeten gaan en sector voor sector naar de richtlijn en de bestaande aanbieders van diensten moeten kijken. We proberen de diensten hier zo te verbeteren voor de burgers van Europa dat zij precies begrijpen wat er wordt voorgesteld. Dan zullen de consumenten niet bang zijn dat met een Europese richtlijn de bestaande diensten in hun land worden geprivatiseerd of ondermijnd. Het is heel belangrijk dit in aller duidelijkheid aan te pakken, zodat de mensen precies begrijpen wat de Commissie en het Parlement voorstellen.

De EU is bevoegd in zaken als telecommunicatie, vervoer en energie, maar zij is krachtens de EU-Verdragen niet bevoegd om omvangrijke wetgeving vast te stellen voor zaken die de werking van sociale diensten, gezondheidszorg en onderwijs in de verschillende lidstaten regelen. Het debat komt neer op de kwestie van de bevoegdheden van de EU-instellingen versus de bevoegdheden van de lidstaten. We moeten heel voorzichtig zijn op dat punt.

Het verbaast me dat enkele lidstaten daar tegen zijn, terwijl ze heel erg voor belastingharmonisatie tussen de lidstaten zijn. In mijn ogen is dat in tegenspraak met wat ze in dit debat zeggen. Ik geloof niet in belastingharmonisatie. Ik ben van mening dat de lidstaten hun eigen belastingsstelsel moeten kunnen hebben. Dat zou de mededinging binnen de Unie bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Martinez (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barroso, collega’s, onderwijs, gezondheidszorg, posterijen, water en vervoer zijn voor het functioneren van een maatschappij van fundamenteel belang. Openbare diensten voor de burgers, diensten in het belang van de burgers, moeten een gedegen juridische onderbouw hebben, wil men ze goed beheren.

In Europa hebben landen als Frankrijk een coöperatieve werkwijze ontwikkeld voor het beheer van alles wat de maatschappij als geheel toebehoort en door allen gedeeld wordt. Het gaat hier om een heel intelligente techniek om diensten algemeen - of liever: universeel - toegankelijk te maken, en die techniek zou nu als inspiratie kunnen dienen voor stoutmoedige oplossingen voor problemen op het gebied van de watervoorziening, het onderwijs en van al die dingen die we in deze wereld samen bezitten en delen. De Commissie blijkt er echter op uit te zijn de reikwijdte van dit instrument voor het sturen van de maatschappij te verkleinen of het misschien zelfs helemaal uit te bannen.

De reden waarom men iets dat een eeuw lang goed heeft gewerkt, probeert kapot te maken is dat men gelooft in een alles zaligmakende markt en in een profeet die kennis heet. Daarom moeten alle diensten worden geprivatiseerd, precies zoals de Wereldhandelsorganisatie dat het liefst ziet. En dan gaat het ook om het soort diensten dat het werk tijdens onze zittingen mogelijk maakt - ik heb het nu over het sociale afbraakpand dat wij in dit Parlement zelf hebben opgezet. Er zijn hier immers 300 mensen te werk gesteld zonder enige sociale bescherming.

Mijnheer Barroso, behalve de technische problemen waar sommige afgevaardigden - zoals de heer Désir nu net - op hebben gewezen, is er ook een cultureel probleem. Het gaat daarbij om een keuze. We organiseren onze maatschappijen ofwel volgens de regels van de markt - en dan geldt het recht van de sterkste -, ofwel op basis van de rede.

Mijnheer Barroso, wilt u op deze wijze, van de ene liaan - het Internationaal Monetair Fonds - naar de andere - de Wereldhandelsorganisatie - overspringend, verder gaan en ons blijven voorhouden dat de markt alles oplost? Of bent u bereid met ons aan tafel te gaan zitten om problemen die op een redelijke wijze op te lossen zijn ook inderdaad op een redelijke wijze op te lossen?

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso , voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wilde allereerst zeggen dat ik dit debat heel erg op prijs gesteld heb. Ik vond het echt buitengewoon interessant en ik denk dat het buitengewoon nuttig zal zijn. Wij hebben onze tijd goed besteed en ik heb me een veel concreter beeld kunnen vormen van uw ideeën op dit punt, maar ook van de problemen die vooruitgang bij de behandeling van deze kwestie tegen kunnen houden.

Het debat heeft bevestigd dat we op een aantal punten nog niet op één lijn zitten, zoals sommigen van u hebben benadrukt. Het verslag-Rapkay is uiteraard een verstandig en intelligent verslag, dat probeert een middenweg te vinden. Dat neemt echter niet weg dat het bepaalde vragen niet afdoende weet te beantwoorden, en hierdoor zult u beter begrijpen hoeveel moeite de Commissie jarenlang heeft gehad om het onderwerp af te bakenen en preciezere definities te geven. De materie is namelijk complex. Laten we dat erkennen. Zelfs in een vast tijdruimte-kader is het een lastig vraagstuk, omdat principes met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht die soms met elkaar in tegenspraak lijken. Dat geldt voor beginselen als de interne markt en mededinging, die cruciaal zijn voor onze Gemeenschap, die vastgelegd zijn in de Verdragen en waaraan de Commissie absoluut moet vasthouden - laat daarover geen misverstand bestaan. Hetzelfde geldt eveneens voor de beginselen van overheidsingrijpen en algemeen belang.

Een op zich al lastige kwestie wordt alleen maar complexer in een veranderend kader van ruimte en tijd. Zoals sommigen van u hebben benadrukt, staat de tijd nooit stil, getuige de structurele veranderingen binnen onze markten, de toegenomen internationale concurrentiedruk en de zeer ingrijpende technologische veranderingen. Maar ook in territoriaal opzicht zijn er grote verschillen tussen onze lidstaten, en kan de mate van interventie sterk variëren op nationaal, regionaal en zelfs lokaal niveau. Het vraagstuk is dan ook buitengewoon complex en daarom is het zo moeilijk, zo niet onmogelijk, alles over één kam te scheren volgens het principe “one size fits all”.

Wil dat zeggen dat we op Europees niveau niets kunnen doen? Daar ben ik het niet mee eens, integendeel. Maar hoe moeten we daarbij te werk gaan? Laten we eerst eens kijken wat we niet moeten doen. Ik denk dat er twee extreme benaderingen zijn die we koste wat kost moeten vermijden. De eerste is zeggen dat Europa zich helemaal niet mag bemoeien met diensten van algemeen belang, omdat ze zijn zaak niet zijn. Dat is een misvatting. Diensten van algemeen belang gaan ook ons aan, omdat ze een centrale plaats innemen in ons maatschappijmodel en we ze willen behouden. Europa heeft dan ook recht van spreken in deze kwestie.

De andere radicale aanpak is te zeggen dat wij moeten reglementeren, omdat wij daarmee - en u hebt op dat punt geen blad voor de mond genomen - een vuist kunnen maken tegen wat er in de Verdragen staat. Het idee daarachter is dat de Verdragen vooral streven naar liberalisering, terwijl nu de tijd is gekomen om deze ontwikkeling ongedaan te maken door regels aan te nemen die haaks staan op de regels van de interne markt. Dat kunnen we niet accepteren. De interne markt is onze kracht. Het is een van de grote successen van de Europese eenwording.

Als wij echter deze extreme standpunten vermijden - enerzijds absoluut minimale Europese interventie en anderzijds een zeer hoge mate van interventie om de werking van de markt tegen te gaan - wat kunnen we dan nog doen? Na dit debat te hebben gevolgd lijkt het me dat de oplossing gelegen is in de beginselen die ik aan het begin heb genoemd en waarop ook in het verslag Rapkay wordt gewezen. Ik zou u dan ook het volgende voorstel willen doen, dames en heren: in plaats van een academisch debat te voeren over de zin en onzin van een kaderrichtlijn waarover - zoals blijkt uit de discussie - geen consensus bestaat, doen we er beter aan ons op de essentie te richten, zoals de meeste afgevaardigden lijken te willen. Waar bestaat overeenstemming over? Over de subsidiariteit, die we allemaal wenselijk achten. Ik denk dat we het nationale niveau en het lokale niveau op dit punt moeten respecteren. We moeten de compatibiliteit garanderen tussen de interne markt en het algemene belang in alle gevallen waar deze overduidelijk met elkaar in tegenspraak zijn.

Bovendien - en dat is naar mijn idee misschien wel het belangrijkste punt - is het zaak te bepalen wat de essentiële kenmerken van openbare diensten zijn. We willen allemaal dat deze diensten van hoge kwaliteit zijn, een goede prijs-kwaliteitverhouding hebben en voor iedereen toegankelijk zijn. We kunnen dan ook instemmen met het principe om de openbare diensten te moderniseren, maar zonder deze essentiële aspecten te vergeten. Tot slot moet ook de noodzaak van extra juridische waarborgen niet uit het oog worden verloren.

Na de verschillende fracties te hebben ontmoet en te hebben geluisterd naar de heer Rapkay, mevrouw Thyssen en vele anderen, meen ik te mogen zeggen dat er, als we het eens zijn over deze vier punten, in deze kwestie wel degelijk consensus bestaat en dat een compromis haalbaar is. Ik denk dat het mogelijk is vooruitgang te boeken in deze kwestie en toch vast te houden aan de principes die ten grondslag liggen aan ons Europese model, zoals de interne markt, het naleven van de mededingingsregels en het behartigen van het algemene belang. De mededeling die we binnenkort zullen presenteren, zal in deze richting gaan, en ik denk dat het debat dat ik hier vandaag heb bijgewoond nuttig is om onze ideeën uit te kristalliseren. Wij zullen iets voorstellen waaruit blijkt dat we vooruitgang hebben geboekt in onze zienswijze en ik hoop in onze beslissingen over een zo belangrijk thema, dat als geen ander belichaamt waar het voor Europa en voor onze medeburgers om draait.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat we ons in grote lijnen allemaal kunnen vinden in wat voorzitter Barroso zojuist gezegd heeft. Hij belooft ons een mededeling. Wij zien daar reikhalzend naar uit. Maar kan de voorzitter ons zeggen of hij zijn diensten eveneens zal vragen om wetgevende teksten voor te stellen, zodat het Parlement daarover eindelijk een debat kan voeren als medewetgever?

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso , voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, na de diverse standpunten te hebben beluisterd kan ik op dit moment het volgende zeggen.

Zoals ik reeds zei, zullen wij vóór het einde van het jaar een mededeling presenteren die zal voortborduren op eerdere gedachtewisselingen.

Wat de wetgevende teksten betreft, heeft het debat van vandaag naar mijn idee duidelijk gemaakt dat er nog lang geen consensus bestaat over een kaderrichtlijn. Voor verschillende sectoren zullen er nochtans wetgevende initiatieven worden genomen; dat spreekt voor zich. Ik denk dat we moeten nadenken - en zelf ga ik daarover nadenken met mijn diensten, want de Commissie is meer dan een verzameling diensten, het college en de voorzitter hebben ook ideeën - , over wat we in algemenere zin kunnen doen. Ik kan op dit moment nog niet zeggen hoe ons voorstel eruit zal zien, maar - en nu loop ik op iets vooruit waarvoor ik geen verplichtingen kan aangaan namens de Commissie, want dat is een kwestie die ik zelf nog moet voorleggen aan het college - gezien het debat lijkt het me mogelijk een benadering te kiezen die de hier genoemde beginselen verenigt, temeer daar we, zoals velen van u hebben benadrukt, nu geen verdeeldheid moeten zaaien tussen het Parlement en Europa over de vraag of regelgeving al dan niet gepast is, met name wanneer het gaat om het subsidiariteitsbeginsel.

Ik wilde besluiten met een opmerking van politieke aard. Ik wend me tot u als de overtuigde Europeanen die u bent. Als we in deze kwestie vooruitgang willen boeken is het cruciaal om een polarisatie zoals bij de dienstenrichtlijn te voorkomen. Net zoals het Parlement samen met de instellingen een constructief politiek compromis heeft weten te bereiken ten aanzien van deze richtlijn, is bij deze kwestie volgens mij een zelfde benadering noodzakelijk. Als we lijnrecht tegenover elkaar komen te staan met een keuze tussen twee uitersten - vóór of tegen algemene regelgeving op dit punt - steven we naar mijn idee af op een confrontatie waarmee het Europa zoals wij dat allemaal voor ogen hebben, niet gediend zal zijn.

Dus laten we ons richten op de essentie. Het verslag Rapkay bevat immers genoeg zaken waar we het over eens zijn. Vervolgens zullen we een oplossing vinden voor de besluitvormingsinstrumenten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.

 

4. PROGRESS-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0300/2006), namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, betreffende het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - PROGRESS (06282/3/2006 - C6-0272/2006 - 2004/0158(COD)) (rapporteur: Karin Jöns).

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Jöns (PSE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, we hebben lang moeten wachten, maar ons geduld is beloond. Vandaag zullen we stemmen over het grootste actieprogramma voor werkgelegenheid en sociaal beleid dat de Europese Unie ooit heeft voorgelegd. Progress - de naam zegt het al - staat borg voor vooruitgang en maatschappelijke solidariteit. Daarom was het voor het Parlement belangrijk dat Progress daadwerkelijk, zoals voorzien, begin januari 2007 van start ging. En dat zal dankzij deze stemming ook lukken, omdat de Raad ons tegemoet is gekomen.

Daarom zou ik iedereen willen bedanken die eraan heeft meegewerkt dat Progress geworden is wat het nu is, namelijk een werkelijk alomvattend strategisch instrument, dat vooral ook over de nodige financiële middelen beschikt voor werkelijk duurzame resultaten in de strijd tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting.

Ik zou echter ook graag nogmaals een woord van dank willen richten tot de begrotingsdeskundigen uit alle fracties. Zij hebben tijdens de triloog het onmogelijke mogelijk gemaakt, en na moeizame onderhandelingen voor Progress bijna 20 procent meer middelen in de wacht weten te slepen.

Vroeger werd er telkens weer over geklaagd dat de meerjarenprogramma’s die we tot nu toe hebben gehad - dat zijn dus de programma’s voor de arbeidsmarkt, de sociale integratie, de bestrijding van discriminatie en gelijke kansen - niet genoeg opleveren om de doelstellingen van ons sociaal beleid daadwerkelijk te bereiken, dat wil zeggen: een snellere uitwisseling tussen de lidstaten van de tot nu met hun beleid opgedane ervaringen, van concepten en maatregelen om samen verdere indicatoren te ontwikkelen en doelmatigere maatregelen te nemen.

We waren het er toch wel over eens dat die uitwisseling anders moest worden georganiseerd, dat er meer structuur aan moest worden gegeven en dat de samenwerking strakker moest worden geregeld. Dat is precies wat we willen bereiken met Progress. Het is dus niet alleen de bedoeling om de bestaande programma’s te bundelen, maar we willen ook de structuur van de samenwerking verbeteren en alle politieke niveaus hierbij betrekken. Dat betekent bijvoorbeeld dat het functioneren in een netwerk en het van elkaar leren op transnationaal en nationaal niveau plaats moeten vinden, maar ook op regionaal en plaatselijk niveau, en dus niet alleen maar op Europees niveau.

Ik ben ook heel blij dat we de Commissie en de Raad er uiteindelijk van hebben kunnen overtuigen dat we de transnationale uitwisseling van ervaringen moeten blijven ondersteunen. Kent u een beter voorbeeld van de Europese toegevoegde waarde die we telkens weer opeisen? Bovendien krijgen we een forum om de onderzoek- en analyseresultaten, maar ook de opgedane ervaringen, de best practice, eindelijk sneller met elkaar te delen. Dat forum moet zich bezig houden met de evaluatie en de omzetting van de doelstellingen van het sociaal beleid. Bovendien moet het worden betrokken bij de verdere ontwikkeling van strategieën en de vaststelling van nieuwe prioriteiten.

Verder is het goed nieuws dat we erin geslaagd zijn om de sociale partners en de ngo’s een veel grotere rol te geven dan de Commissie in haar oorspronkelijke voorstel had voorzien. Ze worden nu ook betrokken bij de constructieve begeleiding en de verdere ontwikkeling van de strategieën, en zijn bij hun activiteiten niet beperkt tot het bereiken van zuiver Europese doelstellingen.

We hebben als Parlement echter ook onze eigen invloed versterkt. We zijn volledig betrokken bij de uitvoering, maar ook bij de evaluatie van het programma. Voor het eerst worden de activiteitenverslagen van de Commissie niet alleen naar het programmacomité gestuurd, maar ook naar ons.

Tot slot zou ik vooral u, commissaris Špidla, van harte willen bedanken. Zonder uw steun waren we er namelijk nooit in geslaagd om het concept gender mainstreaming - dat eigenlijk meer is dan alleen maar een concept - zo degelijk te verankeren in alle taalversies.

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden. Na het akkoord van mei dit jaar over de financiële vooruitzichten kon reeds worden vermoed dat de onderhandelingen over het Progress-programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit snel en succesvol zouden kunnen worden afgerond. Progress is het belangrijkste beleidsinstrument ter ondersteuning van de ambitieuze sociale doelen die de Europese Unie zichzelf in de Strategie van Lissabon heeft gesteld. Ons vermoeden is inderdaad bewaarheid. En zo maakt u zich nu vandaag op voor de stemming over het besluit waarmee dit programma daadwerkelijk vorm krijgt.

Ik zou graag namens de Commissie speciaal mijn dank willen betuigen aan de leden van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voor hun uitstekende werk en de inspanningen die zij tijdens de gehele onderhandelingsperiode hebben ondernomen. Mijn bijzondere dank gaat uit naar de rapporteur van het Parlement over dit vraagstuk, mevrouw Jöns. Eveneens wil ik alle betrokken schaduwrapporteurs bedanken, want zonder hen was een zo goede ontknoping niet mogelijk geweest.

In dit document worden begrippen gehanteerd die voorkomen in het akkoord tussen de instellingen. De kwesties die tijdens de eerste lezing in 2005 door het Parlement te berde waren gebracht, werden toen reeds in de overwegingen meegenomen. De verdeling van de begroting over de verschillende beleidsgebieden waarop ons programma betrekking heeft, vormt een weerspiegeling van uw verwachtingen. We zijn tegemoet gekomen aan uw wens het belang van het onderdeel gendergelijkheid binnen het programma te versterken, en dat geldt ook voor het onderdeel sociale cohesie en sociale zekerheid. Eveneens wordt het Parlement elk jaar nauw betrokken bij de stemmingen over de bedragen die benodigd zijn voor de uitvoering van de uit het programma voortvloeiende activiteiten. Over dit punt waren het Parlement en de Commissie het met elkaar eens. Wij vonden dat dit op volledig transparante wijze diende te geschieden. Ik kan met tevredenheid constateren dat dit standpunt uiteindelijk door de Raad is overgenomen, waarmee deze eveneens de weg bereid heeft voor een snelle afronding van de onderhandelingen.

Tot slot zou ik graag de leden van dit Parlement willen bedanken. Zij hebben met hun grote vastberadenheid om tot een bevredigend akkoord te komen, alsook met hun inspanningen hiertoe, in grote mate bijgedragen aan dit zeer goede resultaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Atkins (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, kunt u uitleggen of een goede reden geven waarom de stemmingen willekeurig zijn uitgesteld tot 11.40 uur, terwijl ze eerder stonden aangekondigd voor 11.30 uur? Er was geen noodzaak dit debat nu te beginnen. De administratie van dit Parlement plaats het gemak van het voorzitterschap weer boven de belangen van de afgevaardigden. Dat is onaanvaardbaar.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat wordt voortgezet omdat er enige vertraging is ontstaan in de werkzaamheden betreffende de stemming.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. - (SV) Ik zal het debat niet veel langer maken. Ik wil allereerst een speciaal woord van dank richten tot mevrouw Jöns voor haar werk aan het Progress-programma. Dat heeft ze op uitstekende wijze gedaan. Haar werk heeft het mogelijk gemaakt snel tot een oplossing te komen en, in tegenstelling tot de vorige keer, heel snel van start te gaan. Progress is een belangrijk programma, een allesomvattend programma voor werkgelegenheid, sociale vraagstukken en gendergelijkheid en tegen discriminatie. Wij hebben ons achter dit concept van een allesomvattend programma geschaard. Een van de oplossingen was als Europees Parlement inspanningen te ondernemen om in het kader van de meerjarenbegroting meer geld uit te trekken voor dit programma. Hier gaat het immers om het sociale Europa, waarover wij het zo vaak hebben. Door het akkoord over de verhoging van de middelen voor het Progress-programma werd het ook gemakkelijker om een akkoord te sluiten over het programma in zijn geheel. Er was wat onenigheid over de vraagstukken gendergelijkheid en sociale integratie, maar die kwesties zijn nu opgelost. Voor deze delen van het programma zijn meer middelen toegekend om te kunnen zorgen voor meer gendergelijkheid, meer sociale integratie en meer sociale bescherming. Dat is niet ten koste gegaan van andere programmaonderdelen, maar de middelen zijn uit de reserve gehaald. Dit vind ik een zeer goede oplossing en ik geloof dat Progress een belangrijke rol zal spelen in de opbouw van het toekomstige sociale Europa. Ik wil mevrouw Jöns nogmaals bedanken voor haar zeer goed werk.

 
  
  

Aangezien het tijdstip van de stemmingen is aangebroken wordt het debat onderbroken. Het zal om 21.00 uur worden voortgezet.

 
  
  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 

5. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - We gaan nu over tot de stemming.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

5.1. Huisvesting en het regionaal beleid (stemming)

5.2. Huisvesting en het regionaal beleid (stemming)

5.3. Verzoek om verdediging van de immuniteit van Jannis Sakellariou (stemming)

5.4. Media en ontwikkeling (stemming)

5.5. Initiatieven om onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven (stemming)
  

Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley (PPE-DE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een zeer korte tekstuele verduidelijking, die betrekking heeft op paragraaf 1. De laatste zinsnede luidt: ‘(…) om hen’ - dat wil zeggen scholieren - ‘op hun rol als toekomstige burgers en leden van de Europese Unie voor te bereiden’. Ik stel voor het woord ‘toekomstige’ te schrappen, zodat de tekst komt te luiden: ‘(…) om hen op hun rol als burgers en leden van de Europese Unie voor te bereiden’.

 
  
  

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

 

5.6. Luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (stemming)
  

(De vergadering wordt om 11.55 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

 

6. Plechtige vergadering - Liberia
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mevrouw de president, het is het Europees Parlement een groot genoegen u te mogen verwelkomen in zijn plenaire vergadering, en het is mij een eer om u, de eerste vrouw die tot president van een Afrikaans land is verkozen, evenals de delegatie van ministers en volksvertegenwoordigers die u vergezelt, welkom te mogen heten.

(Applaus)

Ik mag niet nalaten mijn collega’s afgevaardigden in het Europees Parlement erop te wijzen dat de delegatie van president Johnson Sirleaf meer parlementsleden telt dan ministers.

Ik zou het Parlement eraan willen herinneren dat u in 1979, inmiddels 27 jaar geleden, de eerste vrouw was die minister van Financiën werd in uw land.

Helaas werd uw land het jaar daarop getroffen door een staatsgreep. Het jaar 1980 was het begin van een kwart eeuw geweld in Liberia, van een burgeroorlog die 14 jaar voortduurde, van de systematische plundering van de hulpbronnen van het land, en van een grootscheepse schending van de mensenrechten van de bevolking.

De gevolgen van deze afschuwelijke, slepende oorlog - die zo lang was als de Europese godsdienstoorlogen ooit - zijn buitengewoon dramatisch: 250 000 slachtoffers in een land van drie miljoen inwoners, oftewel bijna 10 procent van de bevolking. Een miljoen mensen zijn hun huis kwijtgeraakt - waarvan sommigen nu terugkeren - en zeer veel vrouwen werden verkracht: meer dan 25 000. Tijdens die periode, leefde - als men het leven mag noemen - drie kwart van de bevolking van minder dan een dollar per dag, en was 85 procent van de bevolking werkloos. Met andere woorden: er was geen economie in de betekenis die wij in de ontwikkelde Westerse maatschappijen aan dat begrip geven.

Mevrouw de president, in die omstandigheden kan het voor geen enkele politicus een gemakkelijke opdracht zijn om het presidentschap van een land te aanvaarden.

Ons Parlement is verheugd over de rol die de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft gespeeld in de vredesbesprekingen van 2002, die leidden tot de door u gewonnen presidentsverkiezingen van november jongstleden.

Het Europees Parlement heeft waarnemers naar die verkiezingen gezonden, en het hoofd van die delegatie, de heer Van den Berg, heeft in zijn verslag verklaard dat, afgezien van een paar kleine incidenten, deze verkiezingen in overeenstemming met de vigerende regels waren verlopen.

Wij verwelkomen u hier vandaag als een symbool van de rechtsstaat, van vrede, democratie, vrouwenrechten en bestrijding van corruptie en straffeloosheid.

Collega's, als u de biografie van de president van Liberia leest, zult u zien hoe dikwijls zij haar functies heeft neergelegd omdat zij het oneens was met de manier waarop de regeringen het corruptieprobleem in haar land aanpakten.

U zult zich ook herinneren dat ik in april jongstleden, hier in de plenaire vergadering, mijn genoegen heb kunnen uiten over de arrestatie en uitlevering van Charles Taylor, waartoe het Europees Parlement in meerdere resoluties had opgeroepen, en die eindelijk op verzoek van de president werden uitgevoerd. Dit betekent een vooruitgang in de strijd tegen de straffeloosheid van oorlogsmisdadigers in de hele wereld. Wij juichen het dan ook toe, en ik wilde u dat, nu u vandaag hier bent, graag persoonlijk zeggen.

Na zoveel ellende, willen wij u onze ondersteuning aanbieden.

Het is goed dat de geweren tot zwijgen zijn gebracht. Zodra de geweren zwijgen, begint evenwel de taak van de wederopbouw van het land - een taak die minder belangstelling wekt bij de televisiecamera's - en dan bestaat het gevaar dat, als er niet meer gevochten wordt, het land vergeten wordt.

Het zou niet de eerste keer zijn dat een samenleving, na het bereiken van vrede, de weg tot verzoening niet vindt en dat de economie de weg tot ontwikkeling niet vindt. Als u die weg volgt, mevrouw de president, zult u merken dat Europa u vergezelt en u helpt om ervoor te zorgen dat Liberia weer het symbool van vrijheid wordt dat het bij zijn ontstaan was.

Wij hopen en wensen dat u voor alle mensen in uw land een toekomst van hoop kunt opbouwen, dat als symbool zal dienen voor heel Afrika.

Het woord is aan u, mevrouw de president.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Ellen Johnson Sirleaf, president van de Republiek Liberia. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het is met een diep gevoel van dankbaarheid dat ik vandaag met mijn delegatie bij u ben ter gelegenheid van uw plechtige vergadering. Namens de regering en het volk van Liberia wil ik u hartelijk groeten en u, geachte afgevaardigden, en via u uw regeringen en volken, mijn felicitaties overbrengen. Ik voel mij vereerd dat ik de gelegenheid krijg enkele opmerkingen te maken.

Het is nauwelijks acht maanden geleden dat de volle verantwoordelijkheid voor de wederopbouw van Liberia, na de burgeroorlog en na onze overwinning in de democratische verkiezingen van 2005, aan ons werd overgedragen. We hebben deze verantwoordelijkheid geaccepteerd wel wetend hoe groot de uitdagingen zijn waar ons land na veertien jaar burgeroorlog en verwoesting mee geconfronteerd is. De schade en de negatieve gevolgen zijn enorm en hebben de armoede in het hele land vergroot. Door sancties en bezuinigingen op de activiteiten in productieve sectoren als de landbouw, de bosbouw en de mijnbouw is het huidige BBP per hoofd van de bevolking 163 dollar (2005). Dit is een daling met 90 procent ten opzichte van het vooroorlogse niveau, van het BBP van vóór de jaren tachtig van de vorige eeuw.

De uitvoer is in dezelfde periode met meer dan 95 procent gedaald. Onze torenhoge buitenlandse schuld wordt geschat op 3,7 miljard dollar en vertegenwoordigt 800 procent van het BBP en 3000 procent van de inkomsten uit export. De binnenlandse schuld en de niet met lonen verband houdende betalingsachterstanden worden geschat op 700 miljoen dollar. Onze begroting, die onlangs is vastgesteld op 129 miljoen dollar, is weliswaar met meer dan 50 procent gestegen ten opzichte van het vorige begrotingsjaar, maar bedraagt nog altijd minder dan 30 procent van de begroting van twintig jaar geleden.

Toen we ons ambt aanvaardden, was er geen elektriciteit en geen water. De scholen en klinieken lagen in puin en de wegen waren onbegaanbaar. De bestuursinstellingen waren compleet ingestort en de corruptie tierde welig. Het aantal HIV/aids-patiënten was torenhoog. Maar weinig kinderen gingen naar school, en veel kinderen stierven aan behandelbare ziekten. Tegenwoordig leeft meer dan drie kwart van onze bevolking onder de armoedegrens van 1 dollar per dag. Een overweldigende meerderheid van deze mensen, hoofdzakelijk jongeren, is werkloos of heeft werk in de informele sector.

Het doet mij evenwel genoegen u te kunnen vertellen dat de Liberianen een veerkrachtig volk zijn. Zelfs na alles wat de mensen van Liberia hebben meegemaakt, hebben ze vertrouwen in een nieuw begin. Ze rekenen erop dat ik met de regering de voorwaarden schep die de verwezenlijking van hun dromen waarborgt.

Hun dromen zijn niet ingewikkeld. Ze willen slechts de eenvoudige dingen die veel mensen voor vanzelfsprekend houden: een leven in vrede, een goede opleiding en de mogelijkheid om te voorzien in het levensonderhoud van hun gezin. Dat is voor Liberianen toch niet te veel om van te dromen.

De tijd dringt echter. Zoals u allemaal weet, is er een groot risico dat een samenleving na een conflict terugkeert naar oorlog, als de regering en de internationale gemeenschap op belangrijke momenten niet in staat zijn grote inspanningen te leveren en deze ook langere tijd vol te houden.

Liberia bevindt zich nu op een van deze belangrijke momenten. Onze inspanningen zullen, tezamen met die van onze partners, in de komende vier maanden, het komende jaar en daarna, de toekomst van onze natie bepalen. Als we te lang wachten met de invoering van de noodzakelijke beleidsveranderingen en hervormingen, of als onze internationale partners te lang wachten met het opvoeren van hun steun, verliezen we mogelijk de beste kans die Liberia in een generatie tijd heeft gehad, om voorgoed een einde te maken aan het conflict en om de basis te leggen voor groei en welvaart. We kunnen het ons niet permitteren dat te laten gebeuren.

(Applaus)

We moeten de potentiële winst van de felbevochten vrede van Liberia snel consolideren en een einde maken aan de economische en financiële aderlating. We moeten een antwoord vinden op de diepe wonden van de burgeroorlog en het nationaal bestuur versterken. Ook moeten we snel nieuwe maatregelen voor structurele hervormingen treffen. We moeten onze aanpak baseren op de kernbeginselen van democratie, verantwoording en rekenschap, vrij ondernemerschap, goed bestuur, respect voor de mensenrechten en een billijke verdeling van onze natuurlijke rijkdommen.

Wat moeten we, dit gezegd zijnde, als eerste doen? In onze inspanningen om een terugkeer naar het conflict te voorkomen en de basis voor duurzame ontwikkeling te leggen, staan strategieën voor vermindering van de armoede centraal. We baseren onze strategie op vier pijlers van wederopbouw en ontwikkeling.

De eerste pijler is vergroting van de veiligheid en consolidatie van de vrede in ons land. Zonder vrede en veiligheid zijn ontwikkeling en welvaart onmogelijk. We moeten de inspanningen om onze troepen te trainen verdubbelen, niet alleen omdat ze getraind moeten worden in veiligheidszaken, maar ook omdat ze verantwoording moeten afleggen tegenover de mensen. Onze veiligheidstroepen zijn in de loop van de jaren behoorlijk corrupt en grotendeels disfunctioneel geweest. Ze genoten geen vertrouwen bij de bevolking en werden ingezet om de bevolking te terroriseren en zich in politieke processen te mengen, zonder inachtneming van de juiste procedures of de wet. We willen dat veranderen. We moeten een duidelijke nationale strategie ontwikkelen die rekening houdt met de geleidelijke terugtrekking van de VN-vredesmacht.

We zijn al met dit proces begonnen. We hebben de op non-actief stelling van leden van onze gewapende strijdkrachten voltooid en we zijn goed op weg met het werven van een nieuw leger van tweeduizend soldaten, dat adequaat zal worden opgeleid en goed zal worden uitgerust. Met veel hulp van VN-agentschappen en andere partners hebben we, sinds de inauguratie, de terugkeer van zeventigduizend vluchtelingen en vijftigduizend binnenlands ontheemden bevorderd. De politie en andere veiligheidseenheden worden gereorganiseerd en opgeleid. Het is belangrijk dat we de middelen vinden om hen in te zetten voor productieve taken.

Op de tweede plaats moeten we onze economie revitaliseren. We moeten ons sterk richten op de landbouw, zowel op voedsel als op marktgewassen, en daarbij de nadruk leggen op het herstel van onze traditionele rubberindustrie. We verwachten ook een snelle groei in onze bosbouw en mijnbouw en in andere industrieën die zijn gebaseerd op natuurlijke rijkdommen. Ons beleid is namelijk gericht op het scheppen van een investeringsklimaat dat investeringen aanmoedigt in activiteiten waarmee Liberia internationaal kan concurreren. Deze activiteiten zullen de banen scheppen die nodig zijn om de huidige werkloosheid van 80 procent, onder vooral jongeren, te verminderen.

Voor dit doel hebben we alle concessieovereenkomsten in de bosbouw die niet voldoen, geannuleerd, en zijn we volop bezig met de vaststelling van een nieuw concessiekader voor onze natuurlijke rijkdommen om een sterke groei van deze sectoren te bewerkstelligen. We hebben een agressieve houding aangenomen bij het innen van de bedragen die men de overheid verschuldigd is, en de inkomsten zijn nu al met meer dan 20 procent gestegen. We hebben overeenstemming bereikt met het Internationaal Monetair Fonds over een programma voor toezicht op het personeel, en onze prestaties zijn tot nu toe naar ieders mening goed. We leggen de laatste hand aan onze interim-strategie voor armoedebestrijding, waarin prioritaire acties voor de periode juli 2006 - december 2007 worden geformuleerd. Deze strategie bouwt voort op ons 150-dagen actieplan. 70 procent van de gewenste resultaten daarvan is al gerealiseerd.

Het derde element van onze visie is de verbetering van het democratisch bestuur. De overconcentratie van de macht en het gesloten politieke systeem hebben corruptie gevoed, de toegang tot de besluitvormingsprocessen beperkt, paal en perk gesteld aan de participatie van het maatschappelijk middenveld in de bestuursprocessen en de vijandelijkheden en rivaliteit tussen etnische groepen en klassen aangewakkerd. We proberen deze beknotting van de democratie en de ontwikkeling door wetswijzigingen en beleidsveranderingen aan te pakken.

Wij zijn vastbesloten om de corruptie te bestrijden, die het weefsel van onze natie en maatschappij heeft weggevreten. We maken goede vorderingen met de ontwikkeling van een sterke anticorruptiestrategie en een ondersteunend wet- en regelgevingskader. Ons zwakke justitiële stelsel wordt momenteel hervormd en versterkt. We streven naar decentralisering van de besluitvorming en willen de district- en gemeentebesturen passende middelen geven voor de ondersteuning van de programma's en projecten die ze zelf hebben vastgesteld. We streven er nadrukkelijk naar de mensen, en vooral de armen en kwetsbaren, in staat te stellen deel te nemen aan het ontwikkelingsproces.

(Applaus)

De vierde en laatste pijler van onze agenda is de revitalisering van onze sociale en fysieke infrastructuur. Onderwijs is essentieel voor vernieuwing en verzoening. Om onze visie van onderwijs voor iedereen, jong en oud, te kunnen verwezenlijken, moeten we toezien op de uitvoering van het beleid van volledig universeel primair onderwijs, en moeten we in gemeenschappen in het hele land alfabetiseringsprogramma's introduceren, waarbij onze veerkrachtige marktvrouwen de belangrijkste doelgroep zijn.

(Applaus)

We beseffen dat geen enkele natie zich kan ontwikkelen wanneer 70 procent van de bevolking ongeletterd is. We moeten vooral een antwoord vinden voor onze door de oorlog getroffen jongeren, en we moeten hun kansen geven om naar school te gaan en programma's te volgen om vaardigheden te verwerven.

We moeten ook onze gezondheidsvoorzieningen herstellen, die geheel of gedeeltelijk zijn verwoest. Slechts 10 procent van onze bevolking heeft momenteel toegang tot gezondheidszorg. Dit moet op de middellange termijn omhoog worden gebracht naar minstens 50 procent. We moeten het groeiende HIV/aids-probleem aanpakken, maar ook malaria, parasieten, ondervoeding en andere ziekten bestrijden waaraan zo vele van onze kinderen overlijden.

Onze wegen verkeren in een verschrikkelijke staat. Zonder een fatsoenlijk wegennet zal het vrijwel onmogelijk zijn de veiligheid te consolideren, nieuwe economische activiteit aan te moedigen en het lokaal bestuur te versterken. We moeten ook andere sociale infrastructuur verbeteren, zoals watervoorziening en riolering. In juli van dit jaar hebben we een van onze belangrijkste successen behaald toen we erin slaagden om, voor het eerst in vijftien jaar, onze hoofdstad, Monrovia, gedeeltelijk van water en elektriciteit te voorzien.

(Applaus)

We zijn er trots op dat we in zes maanden hebben weten te bereiken wat eerdere regeringen in vele jaren niet wisten te bereiken. We bedanken de Europese Unie, via de Europese Commissie, voor al hetgeen zij heeft gedaan om ons in dit eerste begin te steunen. Maar deze prestatie is pas een begin.

Het is onze missie de Liberiaanse regering weer te laten werken en ervoor te zorgen dat zij betere diensten verleend aan het Liberiaanse volk. De uitdagingen waarvoor deze missie ons stelt, zijn zo ontzagwekkend en de behoeften en verwachtingen van onze bevolking zo enorm, dat onze regering dit niet in haar eentje op bevredigende wijze aankan. Er is dringend behoefte aan het smeden en opbouwen van sterke strategische partnerschappen. Ik wil daarom deze gelegenheid gebruiken om onze diepe waardering uit te spreken voor de voortdurende bijstand die we in de loop van de jaren hebben ontvangen, zowel van de Europese Gemeenschap als geheel als van afzonderlijke lidstaten.

(Applaus)

De regering en het volk van Liberia waarderen deze gezamenlijke steun, en we willen deze graag gebruiken voor het herstel, de wederopbouw en de ontwikkeling van ons land. We interesseren ons voor de lopende hervormingen in het kader van de ontwikkelingssteun van de Europese Unie aan Afrikaanse naties, alsook voor de nieuwe Europese consensus over ontwikkeling die tot doel heeft om armoede uit te roeien. Wij willen met onze collega's samenwerken en de lopende onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst tot een goed einde brengen. Wij beseffen dat daarbij overeenstemming moet worden bereikt over een billijk evenwicht tussen de verschillende ontwikkelingsverplichtingen die doorgaans voortvloeien uit dergelijke partnerschapsovereenkomsten. Ook de geplande Europese Ontwikkelingsdag zal zonder twijfel de inhoud en de resultaten van uw partnerschap met onze landen verbeteren. We verwelkomen dit innoverend initiatief en kijken uit naar de goede resultaten ervan.

Samenvattend: we zijn goed van start gegaan. Daarvoor danken we het Liberiaanse volk en de internationale gemeenschap, met inbegrip van de Europese Unie en de Europese Commissie, die in dit opzicht belangrijke partners zijn. Het is evenwel slechts een begin. In de komende paar maanden zullen we hard werken aan de planning van onze partnerschapsconferentie, die zal plaatshebben in het eerste kwartaal van het komende jaar, en aan de ontwikkeling van onze middellangetermijnstrategie voor armoedebestrijding en groei. We zullen onze sterke start voortzetten in het begrotingsproces en passende fiscale maatregelen vaststellen met het GEMAP-kader.

Het is evenwel essentieel dat de Liberianen in de komende paar maanden gestage, tastbare vooruitgang zien. Ik wil al onze partners vragen in de komende paar weken nauw met ons samen te werken, zodat we ervoor kunnen zorgen dat de vele activiteiten die tijdens het komende droge seizoen ten uitvoer moeten worden gelegd, klaar zijn om op tijd van start te gaan. We kunnen ons niet veroorloven tijd te verliezen. In veel projecten moeten we het uitbetalings- en uitvoeringsproces versnellen. We vragen via de Europese Commissie met name uw steun voor deze doelstelling.

Ik wil er ook zeker van zijn dat we niet met hiaten in de kritische steun worden geconfronteerd tijdens de overgangsperiode waarin onze noodprogramma's worden beëindigd en de ontwikkelingsprogramma's voor de langere termijn worden opgetart. In te veel landen verloopt deze overgang niet soepel en gaat kritische stootkracht verloren.

Tot slot wil ik er zeker van zijn dat de inspanningen van de regering en haar partners volledig worden gesynchroniseerd en geharmoniseerd. Om ons optimaal op de partnerconferentie voor te bereiden moeten we ervoor zorgen dat de partners de belangrijkste initiatieven steunen, dat er geen sprake is van onnodige overlap en duplicatie, en dat we er, met een goede planning en snelle en effectieve tenuitvoerlegging, zeker van kunnen zijn dat we dit kritische moment in de geschiedenis van Liberia benutten om een einde te maken aan het conflict en het proces van wederopbouw en ontwikkeling te versnellen.

We zijn blij dat ons land gezegend is. Liberia is geen arm land, maar een land dat slecht is geleid. We willen dit veranderen en de doelen verwezenlijken die ons uit de crisis van het verleden naar de kansen van het heden zullen brengen. We zijn als volk vastbesloten uit de as van een oud, turbulent verleden een nieuw Liberia met een hoopvolle toekomst vol beloften op te bouwen. We zetten ons in voor strategische partnerschappen op basis van wederzijds respect en wederzijdse baten. We danken u allen, collectief en bilateraal, voor de steun die u tot nu toe hebt gegeven. We danken u, Voorzitter Borrell Fontelles, dat we de gelegenheid hebben gekregen hier te zijn, en we kijken ernaar uit in de komende maanden en in de toekomst met elk van uw landen samen te werken. Dank u wel.

(Staand applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Mevrouw de president, ik wil u graag kort bedanken voor uw woorden.

Ik ben er zeker van dat uw aanwezigheid hier in het Europees Parlement en de woorden die u tot ons hebt gesproken, zullen helpen om heel Europa bewust te maken van de problemen van uw land. Zij zijn voor ons een stimulans om ons in te zetten voor de ontwikkeling in Afrika.

We zien allemaal hoezeer de immigratie vanuit Afrika Europa bezighoudt, en we weten allemaal dat we de samenwerkingsrelatie waar u vandaag over gesproken hebt, alleen kunnen vestigen indien wij de door u beschreven problemen oplossen.

Hartelijk bedankt, mevrouw de president.

(Applaus)

(De plechtige vergadering wordt om 12.30 uur gesloten)

 

7. Stemmingen (voortzetting)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - We gaan verder met de stemmingen.

 

7.1. Kwijting 2004: Afdeling I, Europees Parlement (stemming)
  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 

7.2. Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit (onderwijs en beroepsopleiding) (stemming)

7.3. Kerncompetenties voor levenslang leren (stemming)

7.4. Thematische strategie inzake luchtverontreiniging (stemming)

7.5. Thematische strategie voor het stadsmilieu (stemming)
  

Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 
 

  Gyula Hegyi (PSE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek om hoofdelijke stemming over de volgende twee amendementen, amendement 3 (paragraaf 7) en amendement 4 (paragraaf 25), omdat deze amendementen volkomen tegen de geest van mijn verslag indruisen.

 
  
MPphoto
 
 

  Renate Sommer (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het om principiële redenen verkeerd dat vlak voor een stemming plotseling om hoofdelijke stemmingen wordt gevraagd. We zijn helemaal niet bang om onze naam onder deze tekst te plaatsen, maar ik vind dit om principiële redenen niet juist, want dit schept een precedent.

 
  
  

(Het verzoek wordt niet in aanmerking genomen)

 

7.6. Europees kwalificatiekader (stemming)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Hiermee is de stemming beëindigd.

 

8. Stemverklaringen
  

- Verslag-Mavrommatis (A6-0264/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van mijn collega Manolis Mavrommatis over de relatie tussen de media en ontwikkelingsvraagstukken gestemd. De vrijheid van meningsuiting en informatie, die is opgenomen in artikel 19 van de in 1948 door de Verenigde Naties aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, geldt als een fundamenteel recht. Mediavrijheid is onontbeerlijk voor het goede bestuur van overheidsinstellingen en bedrijven en draagt bij aan het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen om vóór 2015 een veilige wereld zonder armoede tot stand te brengen.

Mediavrijheid is een voorwaarde voor de toegang tot kennis en transparantie en de pers moet volledig onafhankelijk zijn. Mediavrijheid is van groot belang in de strijd tegen onwetendheid, een eeuwenoude plaag van de mensheid, en voorkomt corruptie. Ofschoon ik het betreur dat niet meer aandacht is besteed aan de kwestie van de verantwoordelijkheid van auteurs, bezitters, gebruikers en verspreiders van met name persoonlijke informatie, levert dit verslag naar mijn idee een wezenlijke bijdrage aan de vrijheid, de vrede en de democratie in de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De rapporteur stelt in zijn verslag de belangrijke rol van de media in de ontwikkeling van een land aan de orde. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn noodzakelijk in een democratie. Een goede toegang tot de media voor alle groepen in de samenleving is ook nodig om die samenleving goed te laten functioneren.

Er staan echter bepaalde punten in het verslag waar wij sterk tegen zijn. We houden uiteraard vast aan ons standpunt dat er geen hulp mag worden verstrekt op communautair niveau. Dit is een kwestie voor de lidstaten. Verder mag de EU ook geen voorlichtingscampagnes in de lidstaten voeren.

Over het geheel genomen zijn wij het echter eens met de inhoud. Daarom hebben we tijdens de stemming van vandaag voor het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Strož (GUE/NGL), schriftelijk. - (CS) Ik zou willen reageren op het verslag van de heer Mavrommatis, een verslag waarover we zonder voorafgaand debat hebben gestemd. Het bevat naast een reeks inspirerende en onweerlegbare gedachten eveneens een grote hoeveelheid lege en overbodige frases. Niet alleen wordt hiermee op generlei wijze een waarheidsgetrouw beeld geschetst van de situatie in de EU-lidstaten, ze leveren ook geenszins een bijdrage aan de oplossing van de problemen waarmee de Unie zich op dit gebied zou moeten bezighouden.

Met name wil ik wijzen op het feit dat in een aantal lidstaten de media verre van onafhankelijk of professioneel zijn, en al helemaal niet de genoemde “beslissende en fundamentele factor voor de ontwikkeling van het individu” is. Zo zijn in de Tsjechische Republiek de media volledig onderworpen aan de markt en overduidelijk een middel voor politieke manipulatie en misleiding van de publieke opinie. Het is geen geheim dat de belangrijkste media in de Tsjechische Republiek in handen zijn van buitenlandse bedrijven, en dat de regionale pers in handen is van één enkele Duitse uitgever.

Een kenmerkend fenomeen dat met deze situatie samenhangt, is de segregatie van met name linkse opinies, verder het te kijk zetten en criminaliseren van volledige bevolkingsgroepen, alsook het reduceren van de rol van journalisten tot loonslaven die het politieke platform van de uitgever moeten respecteren en uitdragen. Wat betreft de samenballing van mediamacht is er voor de uitgever geen enkele beperking.

De lege maar innemende woorden over ethiek en menselijkheid kan ik dan ook niet anders opvatten dan als flagrante naïviteit, en eveneens als het uit de weg gaan van de werkelijke problemen die er in de Europese Unie op mediagebied bestaan.

 
  
  

- Verslag-Beazley (A6-0267/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Tomáš Zatloukal (PPE-DE). - (CS) Ik heb vóór het verslag gestemd van collega Beazley over initiatieven om onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven. Het moge duidelijk zijn dat de opname van thema’s als gemeenschappelijke Europese geschiedenis, gemeenschappelijke culturele erfenis, en inzicht in het huidige Europese gebeuren, gepaard dient te gaan met de ontwikkeling van zaken als de ondersteuning van meertaligheid. Ik waardeer het feit dat de rapporteur melding maakt van de onderwijswebsite European Schoolnet en de activiteiten ervan. Ook het project eTwinning is absoluut het vermelden waard. Dit project, waarbij meer dan zeventienduizend Europese scholen zijn aangesloten, heeft tot doel opleidingsinstellingen uit verschillende landen met elkaar in contact te brengen om gezamenlijk projecten uit te voeren. Dit initiatiefverslag is voor de lidstaten een goede steun in de rug bij de opname van Europese thema’s in hun onderwijssystemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb mijn stem gegeven aan het uitstekende verslag van collega Christopher Beazley over initiatieven om nationale onderwijsprogramma’s met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven. Naarmate de opbouw van Europa vordert, komt iedereen tot het besef hoe cruciaal het is om de burgers, en met name jongeren, vertrouwd te maken met de Europese cultuur. Het is een voorwaarde voor het welslagen van het Europees project, als het gaat om het creëren van een humanistische beschaving. Naast het leren van talen, zouden de geschiedenis en de aardrijkskunde van de Europese Unie, evenals kunsten en burgerschap, disciplines moeten zijn waarin de Europese dimensie voorrang moet krijgen. Ik sta volledig achter de in dit verslag gedane voorstellen, met name om docenten actief te betrekken bij het integreren van de Europese dimensie in het onderwijs. Mijns inziens zouden er soortgelijke stappen moeten worden ondernomen voor universiteiten en voor het levenslang leren.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het is een feit dat er tussen en in lidstaten verschillen bestaan aangaande de integratie van de Europese dimensie in het onderwijs. Het is tevens een feit dat de factor taal bijzonder belangrijk is en daarom zouden programma’s als Comenius en Lingua meer communautaire financiële steun moeten krijgen. We delen evenwel niet de opvatting dat er slechts één visie op de geschiedenis en de zogenaamde Europese waarden bestaat.

Elk land kent zijn eigen specifieke situatie en elk volk heeft zijn eigen geschiedenis. Al naargelang de invalshoek kan zelfs die nationale geschiedenis vanuit verschillende oogpunten bekeken worden.

Wij zijn van mening dat de rijkdom van Europa voorvloeit uit zijn verscheidenheid aan culturen en talen. Die verschillen dienen te blijven bestaan en pogingen tot uniformering moeten vermeden worden.

Hoewel het verslag een aantal positieve zaken benadrukt, zoals taal- en andere vaardigheden - trouwens in het verlengde van eerdere verslagen en al bestaande communautaire programma’s - zijn wij het niet eens met pogingen tot uniformering die het gevolg kunnen zijn van deze ontwikkeling. Daarom hebben we ons onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan heeft er in het Europees Parlement al eerder op gewezen, en doet dat nu opnieuw, dat uitsluitend de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het onderwijs en voor de inhoud van het onderwijssysteem. Bij een eerdere gelegenheid heeft het Europees Parlement onder andere naar voren gebracht dat het betrokken wil worden bij het taalonderwijs en bij de aanpassing van de onderwijssystemen aan onder andere de nieuwe technologie en de digitalisering. Nu is het de Europese dimensie die in de leerplannen moet worden opgenomen.

Hoe moet de Europese dimensie van de gemeenschappelijke geschiedenis en van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed echter worden gedefinieerd? En door wie?

We moeten handelen volgens het subsidiariteitsbeginsel. De lidstaten moeten zelf democratie en tolerantie in Europa bepleiten in hun leerplannen en in hun contacten met de burgers. Dat soort zaken moet niet van bovenaf, op EU-niveau, worden geregeld.

Wij hebben daarom tegen dit verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Met dit initiatiefverslag wil men niet aan de nationale bevoegdheden op het gebied van onderwijs komen. Hiermee vraagt men in wezen om opheldering over wat de 'Europese dimensie' inhoudt.

Er bestaan diverse programma's voor docentenuitwisselingen en voor studenten, zoals het programma Erasmus/Socrates. In het Verenigd Koninkrijk zijn evenwel veel studenten die geen weet hebben van deze mogelijkheden, en het Verenigd Koninkrijk raakt achterop bij andere landen waar het gaat om het naar het buitenland zenden van studenten.

Sinds de Labour-regering talen niet langer verplicht heeft gesteld voor het eindexamen, is het aantal studenten dat Frans of Duits studeert, alleen al dit jaar 14 procent lager dan vorig jaar.

Door de ambigue formulering van het mondelinge amendement, konden de Britse conservatieven dit verslag niet in zijn geheel aanvaarden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún en Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Onze steun voor het verslag Beazley is een weerspiegeling van onze wens dat door een sterke nadruk op talenonderwijs een cultuur van meertaligheid wordt gecreëerd in de onderwijsstelsels in Ierland. We zijn ook van mening dat alle burgers toegang moeten hebben tot gedetailleerde en objectieve informatie over de Europese Unie en de manier waarop de Europese Unie hun leven beïnvloedt.

De steun van Sinn Féin voor het verslag Beazley (A6-0267/2006) over initiatieven om onderwijsprogramma's met passende steunmaatregelen een Europese dimensie te geven mag niet worden gezien als goedkeuring van een grotere rol voor de Europese Unie in de onderwijsstelsels van de lidstaten. Onderwijs is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten, en moet dat ook blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Het debat over de Europese dimensie in het onderwijs kan makkelijk onopgemerkt blijven, terwijl het juist fundamentele zaken betreft.

Wij mogen niet vergeten dat onze besluiten over onderwijszaken van beslissende invloed zullen zijn op de toekomstige generaties, op hun bestaan en hun kijk op de wereld.

Daarom acht ik de opmerkingen van de heer Beazley over taalvaardigheden uiterst belangrijk. In dit verband zou ik erop willen wijzen dat de Europese Indicator voor taalvaardigheid geen verkeerd en contraproductief signaal mag geven door het op brede schaal leren van slechts enkele Europese talen te stimuleren.

De rol van de overige Europese talen buiten Europa is zeer belangrijk. De kennis van die talen vormt een kapitaal dat in heel Europa dient te worden gestimuleerd.

We dienen daarbij de voorbeelden van landen als Oostenrijk, Spanje, Portugal en Slovenië te volgen. In de onderwijsstelsels van deze landen is de Europese dimensie goed geïntegreerd en het leren van Europese talen in het algemeen wordt er gestimuleerd.

De Europese dimensie in het onderwijs mag niet worden verwaarloosd. Dat geldt met name als we kijken naar de Europese aanwezigheid in de wereld, de nieuwe uitdagingen op het vlak van economische groei en de doelstellingen voor het samenwerkingsbeleid met de rest van de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik feliciteer onze rapporteur met zijn initiatief. Onderwijs is een bevoegdheid van de lidstaten en moet dat ook blijven. In Schotland beheren we ons eigen onderwijsstelsel, en we doen dat al eeuwen. Onze rapporteur maakt evenwel de zeer terechte opmerking dat onze jongeren vaak slecht zijn uitgerust om als burger te participeren wanneer ze van school komen, en dat ze vaak weinig weten over de EU of over andere regeringen die voor hen werken. De stappen die in dit verslag zijn uiteengezet, zijn interessant huiswerk voor docenten in de hele EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Ik steun weliswaar initiatieven om het leren van vreemde talen te bevorderen, om de kennis van de cultuur en geschiedenis van de vele Europese landen te verbeteren en om een eerlijk debat te stimuleren over de aard van de EU, met inbegrip van haar vele fundamentele tekortkomingen, maar ik ben fel tegen maatregelen die zijn bedoeld om steun voor het Europese project van politieke integratie in te prenten en de valse identiteit van 'Europees' burger te creëren. Het verslag haalt deze verschillende aspecten door elkaar. Ik heb me daarom onthouden van stemming.

 
  
  

- Verslag-Krahmer (A6-0234/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Seeber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, schone lucht is toch wel voor iedereen een centraal punt. We mogen ook niet vergeten dat slechte lucht in Europa ongetwijfeld meer kost dan wat het bedrijfsleven moet betalen voor de uitvoering van deze strategie. De uitzonderingen en de mogelijke verlengingen in het compromis zijn echter te ingewikkeld, en waarschijnlijk ook heel moeilijk in de praktijk toe te passen. Daarom wijst de Oostenrijkse ÖVP-delegatie het merendeel van deze compromissen af. We moeten in dat verband ook denken aan de better regulation, en in dat opzicht voldoen ze niet aan de eisen. Daarom zeggen we nee tegen het grootste deel van het pakket. We geven de voorkeur aan het standpunt van de Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Muscat (PSE). - (MT) Ik heb mijn stem gegeven aan de verslagen-Krahmer en -Corbey omdat ik voor een betere luchtkwaliteit en strengere controles op dit terrein ben. De belangrijkste overweging bij het nemen van mijn beslissing was de wijze waarop burgers uit Malta en Gozo op dit moment worden behandeld door de autoriteiten van het land. We bevinden ons in een situatie waarin niet alleen de Europese regels worden geschonden, maar waarin ook mensen de informatie wordt ontzegd waarop ze recht hebben als ze hun gezondheid en het milieu willen beschermen. Een concreet voorbeeld hiervan was het feit dat de autoriteiten pas na tussenkomst van mij publiekelijk hebben toegegeven dat Malta zich niet houdt aan de Europese richtlijnen met betrekking tot de emissies door krachtcentrales in mijn land. Bovendien hebben we de fase bereikt dat de apparatuur die de vervuiling door de krachtcentrales van Marsa en Delimara meet, al maanden niet meer functioneert, nadat deze naar verluidt was getroffen door de bliksem. Het Maltese dagblad l-orizzont heeft gisteren onthuld dat we nog steeds geen adequate maatregelen nemen, gezien het feit dat er nog geen nieuwe apparatuur is aangeschaft. Dit is niet acceptabel en het is aan de verantwoordelijke autoriteiten en de Europese Commissie om dit niet naleven van de regels zeer nauwlettend te volgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn collega Holger Krahmer gestemd over de ontwerpwetgevingsresolutie in eerste lezing inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. Dit voorstel voor een richtlijn zal de plaats innemen van vijf afzonderlijke juridische instrumenten en bijdragen aan “beter wetgeven”, en dat is een prima zaak. Luchtvervuiling tegengaan is een plicht voor de toekomstige generaties en het werd, gezien de recente ontwikkelingen op het gebied van de wetenschap en de gezondheidsvraagstukken, vanzelfsprekend om de huidige wetsteksten te herzien en te vereenvoudigen. We mogen ons gelukkig prijzen dat het bedrijfsleven en vervoersmaatschappijen regels ingevoerd hebben die streng genoeg zijn om de problemen het hoofd te bieden, met name als het gaat om de gezondheid van onze medeburgers. Het is nu zaak nauwlettend toe te zien op de omzetting en tenuitvoerlegging door de lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens-Peter Bonde (IND/DEM), schriftelijk. - (DA) Wij scharen ons achter gemeenschappelijke minimumregels voor luchtverontreiniging. Als rechtsgrondslag hanteert de richtlijn weliswaar de artikelen 175 en 176, waaruit blijkt dat de lidstaten een verdergaande bescherming kunnen handhaven of invoeren, maar in artikel 176 staat ook dat deze bescherming ter kennis van de Commissie moet worden gebracht en niet in strijd mag zijn met de Verdragen. Grenswaarden voor luchtverontreiniging kunnen in conflict komen met de interne markt, en wij vinden dan ook niet dat een richtlijn met de artikelen 175 en 176 als rechtsgrondslag op zichzelf een voldoende garantie is voor het recht van de lidstaten om hogere beschermingsniveaus te handhaven of in te voeren.

Toch stemmen wij voor, omdat wij gemeenschappelijke minimumregels willen, en we zullen daarom tijdens de tweede lezing door het Europees Parlement voorstellen indienen met betrekking tot een rechtsgrondslag voor de richtlijn waarmee dit recht van de lidstaten kan worden gegarandeerd en verduidelijkt.

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. - (FR) Schone lucht voor de burgers, voor hun gezondheid en levenskwaliteit, is een nobel streven.

Helaas is het verslag waarover we zojuist hebben gestemd niet opgewassen tegen de uitdaging.

Deze tekst blijft achter bij de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en wij geven daarmee geen antwoorden op de noodtoestand in de volksgezondheid

PM 2,5 zijn de fijnste en voor het organisme gevaarlijkste deeltjes; daarom zou hun drempelwaarde niet meer dan 12 microgram mogen bedragen.

Bovendien weerspiegelen de toepassingstermijnen, die gaan tot 2015, niet de ernst van het probleem, en het is niet aanvaardbaar dat er op dit punt afwijkingen worden toegekend.

Ik betreur tevens dat de fracties onmiddellijk bij deze eerste lezing een compromis hebben bereikt, waardoor het Parlement zijn werk niet naar behoren kan doen en we vastzitten aan een standpunt dat bij lange na niet beantwoordt aan onze politieke doelstellingen.

Tot slot komt dit verslag niet tegemoet aan de ambities ten aanzien van het milieu, waarvan we nochtans duidelijk blijk hebben gegeven, zowel tegenover de internationale gemeenschap als jegens de Europese burger.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De sterke mate van luchtverontreiniging, vooral in de dichtbevolkte regio’s en agglomeraties van de EU, is medeverantwoordelijk voor talrijke aandoeningen van de luchtwegen en ernstige schade voor de ecosystemen. Met name kinderen, bejaarden en mensen die in de buurt van grote steden of doorgaande wegen wonen, zijn het meest kwetsbaar.

De grenswaarden voor de verontreiniging in het oorspronkelijke Commissievoorstel waren al een stap achteruit in vergelijking met wat in 1999 was overeengekomen in richtlijn 1999/30/EG. Ik wil met name wijzen op de grenswaarden voor fijn stofdeeltjes (PM2,5), die zeer hoog zijn en boven de door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen waarden liggen.

Helaas heeft het Europese Parlement tijdens de behandeling de door de GUE/NGL-Fractie ingediende voorstellen verworpen.

Het document dat we nu hebben goedgekeurd, heeft een beperkte reikwijdte. Daar het evenwel een aantal positieve voorstellen bevat die streven naar een bepaald evenwicht bij de bestrijding van vervuiling - zij het in afgezwakte vorm - hebben we ons onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb me onthouden van stemming over het verslag Krahmer dat grotendeels onbegrijpelijk is voor gewone stervelingen, met inbegrip van de wetgever die geacht wordt wetten op te stellen. Wanneer het Parlement de kwaliteit van de omgevingslucht wil verbeteren, zou het zich moeten beperken tot het vaststellen van de grote principes en het algemene kader en het aan deskundigen moeten overlaten om de drempelwaarden vast te stellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De luchtkwaliteit is van doorslaggevend belang voor de gezondheid en de kwaliteit van het bestaan van de Europese burgers.

Deze ontwerprichtlijn is gericht op vereenvoudiging van de milieuwetgeving en vormt de samenvatting van vijf bestaande rechtsinstrumenten betreffende luchtkwaliteit. Het voorstel is erg belangrijk, daar het de doelstellingen van de bestaande wetsteksten aanscherpt.

Daarom steunen wij de invoering van nieuwe doelstellingen voor PM10 en met name het vastleggen van streefwaarden voor PM2,5. Die fijne stofdeeltjes worden het meest schadelijk geacht voor de menselijke gezondheid, terwijl er tot nu toe geen Europese wetgeving voor bestond.

Wij hebben een aantal amendementen ingediend. Die hebben onder meer tot doel elke vijf jaar de richtlijn te herzien zodat de meest recente wetenschappelijke kennis kan worden verwerkt, garanties te bieden voor de luchtkwaliteit, bepaalde gebieden die we niet relevant achten vanwege de geringe blootstelling van het publiek of die naar behoren worden gecontroleerd, uit te sluiten en tot slot de regels te vereenvoudigen voor metingen langs wegen.

De PSD-leden steunen het aldus gewijzigde verslag-Krahmer.

 
  
MPphoto
 
 

  Sebastiano (Nello) Musumeci (UEN), schriftelijk. - (IT) Het hoge aantal aandoeningen van de luchtwegen en het verlies van mensenlevens als gevolg van een toenemende luchtvervuiling laten zien hoe dringend het is om extra communautaire wetgeving voor de gezondheidsbescherming uit te vaardigen waarmee de uitstoot van voor de mens schadelijke gassen nog verder aan banden kan worden gelegd.

Met name de extreem hoge percentages van aangeboren afwijkingen in enkele industriegebieden binnen de Europese Unie baren grote zorgen.

Het voorbeeld van de petrochemische fabrieken in Sicilië is tekenend: van de 13 000 baby's die tussen 1992 en 2002 zijn geboren, hebben er bijna 1 000 misvormde hart- en bloedvaatstelsels en misvormde spijsverteringsstelsels. Daarnaast ligt het sterftecijfer onder mannen met maagkanker 57 procent hoger dan het gemiddelde in Italië.

Ook in enkele stedelijke gebieden, zoals Messina, waar dag en nacht veel verkeer is van voertuigen die vanaf Sicilië naar het Europese vasteland vertrekken en andersom, is de situatie inmiddels ondraaglijk geworden.

De positieve houding van de UEN ten aanzien van het verslag-Krahmer is een extra stimulans om de komende jaren de strijd tegen de luchtvervuiling in Europa voort te zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. - (FR) Luchtvervuiling vormt een groot gevaar voor de volksgezondheid. De fijne stofdeeltjes die vrijkomen bij bepaalde menselijke activiteiten zouden de levensverwachting van de Europeanen met ongeveer negen maanden beperken, om maar wat te noemen. Alleen al in België overlijden jaarlijks bijna 13.000 mensen voortijdig doordat ze deeltjes inademen die vrijkomen uit met name dieselmotoren. Deze aandoeningen van de luchtwegen zijn stuk voor stuk vermijdbaar en de wetgevende lichamen zouden een duidelijk signaal moeten afgeven: schone lucht voor Europa staat of valt met strenge milieunormen.

Dat is niet het signaal dat het Europees Parlement vandaag afgeeft door het verslag van mijn collega Holger Krahmer over de CAFE-richtlijn goed te keuren. Ik vind het jammer dat mijn collega’s ten aanzien van een voor de burger zo belangrijk onderwerp als de gezondheidseffecten van luchtvervuiling een gebrek aan ambitie aan de dag hebben gelegd en vooral hebben geprobeerd bepaalde industriële sectoren niet tegen zich in het harnas te jagen. Ik hoop dat het Europees Parlement in tweede lezing tot inkeer komt, zich gevoeliger toont voor de argumenten van specialisten op het gebied van de luchtkwaliteit en geen genoegen neemt met normen die soepeler zijn dan de normen die momenteel van kracht zijn. Met deze stemming heeft Californië nog nooit zo ver weg geleken!

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. - Dat het Parlement vandaag de bestaande regelgeving inzake luchtkwaliteit aanzienlijk verzwakt, is een levensgroot schandaal. Voor het eerst neemt het Parlement zelfs een zwakkere positie in dan de Raad. Nochtans bestaat er voldoende wetenschappelijk bewijs dat luchtvervuiling door fijne stofdeeltjes zorgt voor zowat 3,6 miljoen verloren levensjaren. Dat zijn jaarlijks 348.000 voortijdige sterfgevallen.

Tot 2020 kost de luchtvervuiling door ozon en door fijn stof Europa jaarlijks 189 tot 609 miljard euro! Het standpunt van het EP ligt aanzienlijk lager dan de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en die niveaus zijn haalbaar gebleken in grote steden in industrielanden. Erger nog, het EP biedt lidstaten de kans het aantal kalenderdagen dat de grenswaarde voor PM10-stofdeeltjes per kalenderjaar overschreden wordt, uit te breiden van 35 dagen tot 55. Struisvogelpolitiek dus. Dat een strengere aanpak haalbaar is, bewijzen de VS die al in 1997 een jaarlijkse grenswaarde van 15 µg/m3 voor PM2,5 uitvaardigden! Die limiet moet uiterlijk tegen 2010 gehaald worden. Een staat als Californië gaat nog verder. Daar geldt sinds 2003 een grenswaarde van 12 µg/m3. Het EP houdt het bij 20 µg/m3 te halen tegen ... 2015! Als de Raad onvoldoende tegengewicht biedt tegen deze afzwakking, moet de Commissie het voorstel terugtrekken.

 
  
  

- Verslag-Ferber (A6-0280/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Richard James Ashworth (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieven wijzen met instemming op de opmerking van de Rekenkamer dat er vooruitgang is geboekt op het gebied van de integriteit van de rekeningen van de EU. We zijn echter allesbehalve blij te moeten lezen dat er volgens de Rekenkamer nog steeds zwakke punten zijn in de toezichts- en controlesystemen. We staan achter het standpunt van de rapporteur dat deze zwakke punten met de grootste urgentie moeten worden aangepakt.

Wat betreft de huur van de Parlementsgebouwen in Straatsburg door het Europees Parlement, nemen wij nota van, en stemmen wij in met het in het verslag genoemde feit dat de Administratie van het Parlement correct heeft gehandeld, maar dat de stad Straatsburg geen goede trouw aan de dag heeft gelegd. We zijn evenwel van mening dat de verdere instandhouding van twee locaties door het Europees Parlement geen goede besteding van het geld van de Europese belastingbetaler is. We kunnen een voorstel om de Parlementsgebouwen in Straatsburg te kopen daarom niet steunen.

De Britse conservatieven hebben zich om deze redenen onthouden bij de eindstemming over het verslag Ferber.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb vóór kwijting gestemd, maar heb me onthouden van stemming over de resolutie, omdat de Commissie begrotingscontrole hoofd- en bijzaken door elkaar blijft halen. Het Parlement kan niet een bij het Verdrag bepaalde zetel wijzigen enkel en alleen door een resolutie aan te nemen.

Wat de huren en koopprijzen van de gebouwen in Straatsburg betreft, slaat de Commissie begrotingscontrole de plank volledig mis. In een markteconomie is het onmogelijk te praten van een billijke huur, want elke huur of koopprijs komt tot stand in overleg tussen eigenaar en huurder of koper. Ook al kunnen we stellen dat de handelwijze van de stad niet bepaald elegant was, was er van onrechtmatigheid of malversatie geen sprake. Dat is wel wat sommige afgevaardigden en bepaalde media hebben beweerd, uiteraard zonder enig bewijs. Ik wil me distantiëren van deze laag-bij-de-grondse figuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan is van mening dat aan de Voorzitter geen kwijting mag worden verleend voor het begrotingsjaar 2004, en wel om twee hoofdredenen.

Ten eerste vinden wij dat de leiding van het Europees Parlement een even grote verantwoordelijkheid heeft als de stad Straatsburg voor het feit dat men jarenlang een te hoge huur heeft betaald voor de panden in Straatsburg. Dit heeft de belastingbetalers in de EU veel geld gekost, en het Parlement moet in dit geval streng optreden om de te hoge huur terugbetaald te krijgen. Omdat er op dit moment nog steeds informatie ontbreekt over de omvang van de extra betalingen (zie paragraaf 19, vijfde streepje van de ontwerpresolutie), vinden wij dat men ook nog niet tot op de bodem kan gaan met deze kwestie.

Ten tweede vinden wij dat het Europees Parlement als instelling niet verantwoordelijk moet worden gesteld voor het tekort in de aanvullende pensioenregeling van de leden van het Europees Parlement. De pensioenrechten van de leden moeten worden gekoppeld aan het investeringsresultaat van hun pensioenfonds. Zo werkt dat voor gewone burgers in de EU, en leden van het Europees Parlement moeten in dit opzicht geen speciaal luxueus voordeel hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Silvana Koch-Mehrin (ALDE), schriftelijk. - (DE) De stemming over het verslag over de kwijting voor de begroting 2004 (Europees Parlement) is uitgesteld, om te onderzoeken wat er is gebeurd met de huurovereenkomst voor de gebouwen in Straatsburg. Daardoor heeft het Europees Parlement misschien wel zestig miljoen euro teveel betaald aan de stad Straatsburg. Het is uitgesloten dat het Europees Parlement compensatie ontvangt voor de ontstane schade.

Bovendien is er vastgesteld dat niet iedereen altijd oprecht, open en vastberaden geweest is. Ondanks deze feiten wordt er nu voorgesteld om de gebouwen in Straatsburg te kopen. De FDP in het Europees Parlement is van mening dat het verkeerd is dat het Europees Parlement de gebouwen in Straatsburg koopt. Het is niet verantwoord dat het Europees Parlement zich op de lange termijn bindt aan Straatsburg.

Daarom hebben we de voorstellen hierover van de hand gewezen. De FDP pleit ervoor om het Europees Instituut voor technologie in Straatsburg te vestigen, en het Parlement één enkele zetel in Brussel te geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Kartika Tamara Liotard en Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Dit verslag gaat om meer dan goedkeuring van de rekening over het dienstjaar 2004. Zonder amendement 9 betekent het ook een machtiging aan het Bureau van dit Parlement om de reserve te besteden aan het in eigendom verwerven van gebouwen in Straatsburg.

Wij verzetten ons niet tegen de berekening waaruit blijkt dat aankoop op de lange termijn voordeliger is dan voortzetting van een huurovereenkomst. Als het alleen daarom ging, zouden wij voor stemmen. Belangrijker is dat het gaat om een belangrijke bijdrage aan het duurzaam kunnen voortzetten van de maandelijkse vergaderweken in Straatsburg.

Die kosten per jaar 200.000.000 euro, of inmiddels meer. Het Nederlandse parlement heeft zich in september 1999 eensgezind uitgesproken tegen het blijven vergaderen van het Europees Parlement in twee verschillende steden. Daardoor werden de Nederlandse vertegenwoordigers in alle EU-organen opgeroepen om daaraan zo snel mogelijk een eind te maken. Dat is in overeenstemming met wat de media en de publieke opinie in Nederland daarvan al vele jaren vinden.

Aankoop van gebouwen in Straatsburg wordt in Nederland gezien als een van de belangrijkste besluiten van dit Parlement, maar het komt na de in dit agendapunt verstopte aankoopmachtiging helemaal niet meer afzonderlijk aan de orde. Op grond daarvan stemmen wij tegen

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) De grootste verdienste van het verslag-Ferber is dat het een einde maakt aan een polemiek die al veel te lang duurde. Daarom stem ik vóór deze kwijting.

Ik ben echter niet blij met een aantal beweringen in het verslag. Ofschoon vastgesteld is dat de stad Straatsburg geen enkele onrechtmatigheid heeft begaan, heeft een aantal afgevaardigden de naar verluidt weinig elegante aanpak dankbaar aangegrepen om de kwestie van de zetel weer aan de orde te stellen.

Ik heb de ‘gebouwenaffaire’ aandachtig gevolgd en het lijkt me duidelijk dat kwade trouw hoogtij heeft gevierd. Wanneer het Europees Parlement, waarvan de afgevaardigden onvoldoende geïnformeerd waren over een complexe wettelijke regeling, beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de onderverhuur van de gebouwen, is dat gewoon niet waar. Het is nooit de bedoeling van de stad Straatsburg geweest om dit Parlement “het vel over de oren te trekken”.

Tot slot is de geplande aankoop van drie gebouwen goed nieuws voor de Europese belastingbetaler.

Het stemt me treurig te moeten constateren dat het pensioenfonds van de afgevaardigden ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld, onder het motto “maak zoveel mogelijk zwart, er blijft altijd wel wat van hangen”.

 
  
MPphoto
 
 

  Cecilia Malmström en Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. - (SV) Vandaag hebben wij besloten om te stemmen voor het verslag-Ferber over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004. Men heeft niet kunnen bevestigen dat er sprake was van criminele handelingen bij de huur van twee van de gebouwen die het Europees Parlement in Straatsburg gebruikt. Tegelijk zal het duidelijk zijn dat het beginsel van “verantwoord financieel beheer”, dat is verankerd in het Financieel Reglement, niet ten volle is gerespecteerd.

Vanuit een strikt financieel oogpunt is het kopen van de onderhavige gebouwen op de lange termijn een goede zaak. Desondanks vinden wij dat het in de huidige situatie wenselijk zou zijn om een dergelijk besluit voor de toekomst te bewaren, vooral omdat de dubbele zetel van het Parlement een veelbesproken thema is. Een miljoen burgers van de EU hebben hun handtekening gezet onder het burgerinitiatief dat tot doel heeft om een eind te maken aan het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg. Wij staan geheel achter de eis dat het Parlement slechts één werkplek dient te hebben, namelijk Brussel.

Het verslag behandelt ook belangrijke vraagstukken zoals de vergoedingen voor de leden, de secretariaatsvergoedingen en de vrijwillige pensioenregeling. Wij hebben besloten om niet mee te doen aan de pensioenregeling. Volgens ons is het absurd dat de Europese belastingbetalers meebetalen aan een fonds waarbij de vraag of dat winst oplevert of niet, geen enkele rol speelt.

 
  
MPphoto
 
 

  Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) We kunnen alleen maar blij zijn met de ondertekening van de raamovereenkomst waarmee het Parlement de gebouwen WIC, SDM en IPE3 rechtstreeks koopt voor een bedrag van 143.125 miljoen euro. Toch valt de vertrouwensbreuk in de relatie tussen Straatsburg en het Parlement met deze overeenkomst niet zo maar te lijmen.

We kunnen hieruit een aantal lessen trekken. Allereerst moet er een verbod komen op onroerendgoedtransacties waarbij meerdere partijen betrokken zijn, omdat dit gepaard gaat met uiterst complexe juridische en financiële constructies die indruisen tegen het transparantiebeginsel. Evenzeer is het zaak het vastgoedbeleid van het Parlement, en zelfs van alle Europese instellingen, grondig te herzien door een Europees Agentschap voor gebouwen in het leven te roepen met duidelijk omlijnde taken en bevoegdheden.

Wat het huidige debat over één zetel betreft, wijs ik erop dat de referentie in dezen nog altijd Protocol 12 bij het Verdrag van Amsterdam is en dat het Parlement dientengevolge niet bevoegd is op dit gebied.

Tot slot lijkt het me van uitermate groot belang dat het gebruik van de secretariaatsvergoeding inzichtelijker wordt en vooral dat onze medewerkers snel een statuut krijgen, zodat arbeidsvoorwaarden, evenals fiscale en sociale zekerheidskwesties wettelijk geregeld worden. Het sociale Europa begint bij onszelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De vestigingsplaats van de instellingen is niet louter een geografische, logistieke of economische kwestie. Bij de keuze van een bepaalde stad als zetel voor een communautaire instelling weegt terecht altijd een politieke factor mee. Daaruit vloeit echter niet voort dat elke politieke keuze, los van economische en logistieke overwegingen, gerechtvaardigd zou zijn.

Wat betreft het Europees Parlement is de keuze voor Straatsburg ingegeven door historische redenen. Als we echter afwegen wat de economische redelijkheid en praktische uitvoerbaarheid vereisen, dan is die keuze niet meer van deze tijd. Die keuze staat hier niet ter discussie, maar we dienen er wel rekening mee te houden.

Eigenlijk zouden we verwachten dat de stad Straatsburg de aanwezigheid van het Parlement op alle mogelijke manieren zou bevorderen. In dat verband zou het ook aanvaardbaar zijn als de stad Straatsburg een aantal kosten voor haar rekening zou nemen, daar dat onder dergelijke omstandigheden volgens de regels van de gastvrijheid vaak gebruikelijk is. We komen echter tot de ontdekking - of liever gezegd het vermoeden, daar de verantwoordelijke instanties geen volledige opheldering verschaffen - dat het Europees Parlement in Straatsburg voorwerp is van onroerendgoedtransacties waarmee de gemeente ten onrechte winst opstrijkt. Daaruit blijkt dat goede trouw, de deugd der gastvrijheid en redelijkheid ontbreken. Daarover spreken wij onze scherpe veroordeling uit en bij de toekomstige keuzes over de vestigingsplaats van het Europees Parlement dienen we er rekening mee te houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik heb gestemd tegen het voorstel om het Europees Instituut voor Technologie in Straatsburg te vestigen, want ik vind dit een onverstandig idee. De voorstellen voor het EIT komen van de Commissie, en ze zijn serieus het overdenken waard, maar wij mogen ze niet gebruiken om een oplossing te vinden voor ons eigen dilemma of we wel of niet uit Straatsburg moeten vertrekken. Het Parlement moet één locatie hebben, in Brussel, en het idee voor het EIT moet verder worden uitgewerkt. Het gaat om twee verschillende vraagstukken en het is onverantwoord te proberen ze op deze manier aan elkaar te koppelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. - (EN) De petitie met een miljoen handtekeningen waarin wordt gevraagd het Europees Parlement één zetel in Brussel te geven, moet worden toegejuicht. Dit Parlement is het enige parlement in de wereld dat niets te zeggen heeft over zijn zetel. De Raad moet voor eens en altijd een einde aan deze situatie maken. De mensen van Europa hebben gesproken. We moeten naar hen luisteren. Het Europees Parlement moet één locatie krijgen, namelijk Brussel.

Een andere zaak is dat ik graag mijn verzet tegen het tweede pensioenschema wil laten notuleren. Omdat amendement 5 is verworpen, kan ik het verslag niet steunen en zal ik tegen het verslag moeten stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jeffrey Titford (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Het verslag beschrijft dit Parlement als “het democratische orgaan van de EU dat de burgers vertegenwoordigt”, maar iedereen zou moeten beseffen hoe weinig het Parlement deze omschrijving verdient.

We hebben in deze instelling geen debatten, maar een strak gecontroleerde en georkestreerde spreektijd, zonder enige gelegenheid om op anderen te reageren. We doen gewoon alsof, in wat een zwakke afspiegeling van een parlement is.

Het beste voorbeeld hiervan is de petitie met een miljoen handtekeningen, waarmee wordt verzocht een einde te maken aan de volstrekt zinloze en waanzinnig dure maandelijkse pelgrimstocht naar Straatsburg. Dit Parlement negeert dit dringende verzoek van de mensen die we geacht worden te vertegenwoordigen, en overweegt serieus deze gebouwen te kopen en deze bizarre regeling een permanent karakter te geven.

Het is prima dat dit verslag vraagtekens plaatst bij de ‘goede trouw’ van de stad Straatsburg, maar de werkelijkheid is dat deze stad de beste overeenkomst voor zich heeft geregeld die zij krijgen kon. Dit Parlement heeft het contract gedwee ondertekend, zonder de moeite te nemen naar de voorwaarden te kijken en zonder te proberen door onderhandelingen gunstigere voorwaarden te bedingen. Met andere woorden: ze zijn ons te slim af geweest!

 
  
MPphoto
 
 

  Helga Trüpel (Verts/ALE), schriftelijk. - (DE) Wij hebben vandaag voor het verslag-Ferber gestemd, hoewel het een basis vormt voor de koop van de Parlementsgebouwen in Straatsburg. Onze goedkeuring vormt echter geen besluit vooraf ten aanzien van de zetel van het Europees Parlement. Evenals meer dan een miljoen andere Europeanen hebben wij het initiatief OneSeat ondersteund en samen met de burgers zullen wij ons ervoor blijven inzetten dat de activiteiten van het Parlement van Straatsburg naar Brussel worden verplaatst.

 
  
MPphoto
 
 

  Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Er is alle reden voor kritiek op bepaalde activiteiten van het Europees Parlement. Men heeft echter niet kunnen bevestigen dat er sprake is geweest van criminele handelingen.

De vrijwillige pensioenregeling voor de leden van het Europees Parlement is een soort aanvullende pensioenverzekering die boven op het gewone pensioen van de leden komt. De regeling houdt in dat de Europese belastingbetalers moeten opdraaien voor twee derde van alle betalingen (op dit moment 2 088 euro per maand per Parlementslid dat ervoor heeft gekozen om aan deze regeling mee te doen). Het resterende derde deel is tot op dit moment betaald uit de secretariaatsvergoeding van de leden, ondanks het feit dat de Rekenkamer al in 1999 opmerkingen heeft gemaakt over deze constructie en meende dat de betalingen geheel privé zouden moeten gebeuren, om klachten te voorkomen dat “openbare middelen worden gebruikt om de kosten van particuliere pensioenbijdragen te dekken”. Een opmerking die op zichzelf merkwaardig overkomt, als men bedenkt dat de regeling erop gebaseerd is dat twee derde van alle betalingen uit de begroting van de EU komt. Ik vind dat de hele regeling op zo kort mogelijke termijn moet worden afgeschaft.

Verder heb ik gestemd voor de amendementen waarmee men wil verhinderen dat het Parlement de Parlementsgebouwen in Straatsburg koopt. Op korte termijn zou een koop tot financiële besparingen leiden, maar men moet ernaar streven om een koop in zo’n geval te financieren door verkoop van de Parlementsgebouwen in Brussel. Het belangrijkste is dat de zetel van de EU tot één plaats wordt beperkt.

 
  
  

- Verslag-Prets (A6-0255/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, buitenlandse studies en schriftelijke cursussen worden steeds populairder, niet in de laatste plaats dankzij de miljoenen euro’s aan EU-subsidies. Enerzijds is dit een groot voordeel voor de studenten zelf, die de mogelijkheid hebben naast hun vaktechnische kwaliteiten ook hun persoonlijke vaardigheden verder te ontwikkelen, maar anderzijds hebben binnenlandse universiteiten steeds meer buitenlandse studenten. Mijns inziens is het echter verbazingwekkend dat bijvoorbeeld in Oostenrijk mensen met een universitaire opleiding slechts een klein percentage van de bevolking vormen en toch een groot deel van de werklozen uitmaken. In het licht hiervan is het wellicht verstandig te overwegen buitenlandstages sterker te stimuleren en ook de mogelijkheden van beroepsbegeleidende opleidingen en schriftelijke cursussen uit te breiden. Om die reden heb ik voor het verslag-Prets gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Tomáš Zatloukal (PPE-DE). - (CS) Ik heb vóór het verslag over transnationale mobiliteit gestemd, omdat studenten dankzij deze vorm van mobiliteit hoogkwalitatieve kennis en vaardigheden kunnen verwerven, en ook omdat het goed is voor hun latere carrière. Ik ben ingenomen met het feit dat het verslag principes bevat die, indien goed toegepast, zullen bijdragen aan de vergroting van de efficiëntie van alle mogelijke soorten georganiseerde mobiliteit op onderwijsgebied. Met behulp van de Europas krijgen onderwijsinstellingen en werkgevers de beschikking over transparante informatie over het verloop en de kwaliteit van stages en opgedane praktijkervaring. Het verslag is een goede basis voor verdere ondersteuning van onderwijs en beroepsopleidingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Gelet op het belang van het verslag-Prets over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Gemeenschap zal de Britse conservatieve delegatie van de PPE-DE-Fractie voor het verslag stemmen.

Onze delegatie blijft zich evenwel verzetten tegen de woordkeuze 'politieke integratie' in amendement 3 op overweging 1a (nieuw), want deze woordkeuze impliceert een constitutionele regeling in de EU. Dit komt niet overeen met de huidige situatie, en zo'n regeling heeft niet de goedkeuring van de vijfentwintig lidstaten gekregen.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb vóór het verslag-Prets (A6-0255/2006) gestemd over het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit, omdat ik het van wezenlijk belang vind maatregelen te nemen om een aanzienlijke verhoging van de mobiliteit te garanderen als integraal bestanddeel van het Europees burgerschap.

Het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit moet een bijdrage leveren aan de verhoging van het algemene Europese kwaliteitsniveau bij mobiliteit, aan erkenning op bredere schaal van genoten onderwijs en beroepsopleiding, titels, kwalificaties en socialezekerheidsuitkeringen en het wekken van wederzijds vertrouwen teneinde de samenwerking tussen de bij de mobiliteit betrokken autoriteiten, organisaties en deelnemers te verbeteren en te versterken.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Zweedse partij Junilistan is sterk voorstander van meer mobiliteit in Europa, vooral in de onderwijs- en beroepsopleidingssector. Er rijzen echter altijd vragen wanneer de bureaucratie een goed doel overneemt. Wij stemmen voor het compromis, maar zijn tegen amendement 47. Hier wordt toegevoegd dat “autoriteiten, organisaties en overige actoren die betrokken zijn bij de mobiliteit in de herkomst- en gastlanden, het statuut, dat een belangrijk referentiedocument is, in de respectieve talen moeten uitreiken aan alle studenten en personen die een opleiding volgen.”

Wij vinden dat het aan de afzonderlijke lidstaten is om de taken te verrichten waartoe zij zich hebben verbonden.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik wens mevrouw Prets geluk met haar verslag - dat op het juiste moment komt - over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over transnationale mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding in de Europese Gemeenschap: Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit. Ik steun het verslag en in het bijzonder de amendementen die tot doel hebben de autoriteiten in Europa aan te sporen maatregelen te treffen aangaande steun voor de verbetering van de mobiliteit in Europa en de mobiliteit van onderzoekers, studenten en docenten in de EU te bevorderen.

De mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding levert een buitengewoon belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het gevoel bij Europa te horen. Dat leidt tot het ontstaan van een Europees bewustzijn en de ontwikkeling van een Europees burgerschap. Bovendien vormt die mobiliteit een stimulans voor de totstandkoming van een maatschappij die gebaseerd is op kennis, innovatie en ondernemingsgeest.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Wanneer Europese burgers zich een programma van de EU eigen maken, is dat een bewijs van zijn succes. Dat was en is nog steeds duidelijk het geval met de programma’s die de mobiliteit van studenten bevorderen. Er doen zoveel jongeren aan mee dat er al gesproken wordt over de “Erasmus-generatie”, die jaar na jaar in omvang toeneemt.

Door dergelijke successen gaan wij in een Europees burgerschap geloven.

Het politieke initiatief van de Europese Unie is echter snel overvleugeld door het succes van de communautaire programma’s. Nu dienen we de achterstand in te halen en een reeks maatregelen te nemen om de laatste resterende obstakels (op wettelijk, administratief en financieel vlak) uit de weg te ruimen en zo veel mogelijk profijt te trekken van de mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding.

Ik steun dit verslag, daar het de goedkeuring van het Europees Handvest voor kwaliteit bij mobiliteit bepleit. Daarbij legt het niet alleen de nadruk op meer mobiliteit maar ook op meer kwaliteit en een optimale ontplooiing van het menselijk kapitaal.

Elke verbetering van de mobiliteit in het onderwijs en de beroepsopleiding levert een onmiskenbare bijdrage aan de totstandbrenging van een kenniseconomie en het scheppen van werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling, die de hoekstenen vormen van de Lissabon-strategie.

 
  
  

- Verslag-Trüpel (A6-0262/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij bij het verslag-Trüpel van stemming onthouden, omdat het verwerven van zogenaamde kerncompetenties, basisvaardigheden zoals lezen, schrijven, rekenen en logisch, kritisch denken veronderstelt. Zoals uit de Pisa-studie blijkt, hebben wij op dit gebied echter te kampen met problemen. Daarbij zorgt een groot aandeel buitenlanders in schoolklassen voor ernstige problemen bij het verwerven van deze basisvaardigheden.

Als wij niet snel bovengrenzen wat betreft het aandeel buitenlanders in schoolklassen vastleggen, dan zullen deze klassen niet alleen verder te lijden hebben onder voorgeprogrammeerde conflicten tussen de verschillende groeperingen en culturen, maar ook steeds meer problemen krijgen om kerncompetenties te verwerven.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega Helga Trüpel gestemd, over het voorstel voor een aanbeveling in eerste lezing van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren. Het is namelijk van wezenlijk belang voor de Europese burgers dat zij door opleiding redelijk zeker kunnen zijn van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in een kennismaatschappij zoals die is gedefinieerd in de strategie van Lissabon. Ik stel met tevredenheid vast dat het ondernemerschap een van de acht kerncompetenties is waarover de Europeaan zou moeten beschikken. Iedereen moet beseffen dat zijn kwalificaties weliswaar noodzakelijk maar niet voldoende zijn. Ook is het van belang dat het "ondernemerschap" wordt doorgegeven. Dit zal een aanzienlijke troef zijn in handen van degenen die het zich, dankzij de toepassing van deze aanbeveling door de lidstaten, eigen weten te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Gelet op het belang van het verslag Trüpel inzake de kerncompetenties voor levenslang leren zal de Britse conservatieve delegatie van de PPE-DE-Fractie voor het verslag stemmen.

De delegatie kan het verslag weliswaar in algemene zin steunen, maar is het er, met betrekking tot amendement 1 op overweging 4, niet mee eens dat het vaststellen van streefpercentages voor de werkgelegenheidsgraad een effectieve bijdrage is aan een hogere werkgelegenheid. Zij beseft evenwel dat dit amendement slechts een herformulering is van het standpunt van de Europese Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik feliciteer mevrouw Trüpel met haar verslag over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren. Ik heb voor gestemd, en geef in het bijzonder steun aan de noodzaak om meer te investeren in onderwijs en beroepsopleiding.

Ik vind het in dit verband voorts erg belangrijk de Europese burgers de nodige instrumenten te geven om zich aan te passen aan de karakteristieke arbeidsmarkt van een kennismaatschappij.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. - (SK) De mondialisering plaatst de EU continu voor nieuwe uitdagingen, waardoor alle Europese burgers gedwongen worden om constant hun kennis en vaardigheden bij te schaven en meer bekwaamheden te verwerven, zowel in hun privé-leven als in hun openbaar en beroepsleven. De noodzaak om toegang te krijgen tot de kerncompetenties die de grondslag vormen voor persoonlijke ontplooiing, sociale inclusie, actief burgerschap en het vinden van een baan, vloeit voort uit de groei van de kenniseconomie in de context van het Lissabon-proces en houdt verband met de vooruitzichten op een baan.

Daarom heb ik voor het verslag-Trüpel gestemd, met inbegrip van de aanbevelingen van de Commissie, aangezien dit een Europees referentie-instrument is voor de kerncompetenties en aangeeft hoe men via levenslang leren alle Europese burgers toegang kan verzekeren tot deze competenties. Dit document levert een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de Strategie van Lissabon voor groei en banen en met name ook aan de uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik kom uit een land waar nog veel analfabetisme bestaat, het aantal langdurig werklozen zeer omvangrijk is en ongeveer 50 procent van de leerlingen de middelbare school niet afmaakt. Ik heb dit verslag dan ook gesteund, daar levenslang leren hiermee tot een prioriteit wordt gemaakt van de hervorming van de arbeidsmarkt.

De door de mondialisering en nieuwe technologieën uitgeoefende druk heeft, zoals bekend, duidelijk gemaakt dat er tekortkomingen zijn bij een reeks kerncompetenties, waardoor de aanpassing van de werknemers aan een steeds flexibeler arbeidsmarkt wordt gehinderd.

Met de goedkeuring van een Europees referentiekader kunnen er tegelijkertijd zowel voor studenten als voor werknemers maatregelen worden genomen. In het onderwijs en de beroepsopleiding kunnen de jongeren worden toegerust met de kerncompetenties die ze nodig hebben om in het arbeidsproces opgenomen te worden, terwijl de kerncompetenties van de werknemers door levenslang leren verder worden ontwikkeld en geactualiseerd. Het beleid beïnvloedt op die manier zowel het verwerven van de competenties als de verdere ontwikkeling en actualisering ervan.

Door zich te richten op groei en werkgelegenheid valt dit initiatief onder de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Het wordt gefinancierd door de nieuwe generatie communautaire programma’s (2007-2013), zoals het ESF. Dat fonds maakt levenslang leren tot één van zijn beleidsprioriteiten.

Ik steun dit verslag, omdat het een modern sociaal beleid bepleit dat spoort met de nieuwe realiteit van de maatschappij waarin wij leven en werken.

 
  
  

- Verslag-Corbey (A6-0235/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Seeber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben een groot voorstander van de strategie die de rapporteur heeft uitgewerkt, maar wil hierbij twee kanttekeningen plaatsen. Ten eerste bevat de strategie betreffende schonere lucht voor Europa geen verplichte doelstellingen, en dat zou wel het geval moeten zijn. Ten tweede zou de Gemeenschap de lidstaten en de regio’s zelf moeten laten beslissen hoe ze deze doelstellingen willen bereiken. Ten gevolge van een zeer groot aantal communautaire bepalingen wordt deze keuzemogelijkheid ingeperkt. Denk bijvoorbeeld aan de Eurovignetrichtlijn die tolheffingen voor zware vrachtvoertuigen verbiedt in gebieden waar sprake is van ernstige milieu- en luchtvervuiling.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De rapporteur stelt in zijn verslag de thematische strategie van de Commissie inzake luchtverontreiniging aan de orde.

De Zweedse partij Junilistan vindt grensoverschrijdende milieuproblemen een kwestie die op communautair niveau moet worden behandeld. Luchtverontreiniging is een voorbeeld van zo’n probleem.

In paragraaf 25 worden het Europees Parlement, de Commissie en de Raad opgeroepen om een interinstitutioneel akkoord te sluiten waarin ze zich vastleggen op de streefwaarden voor luchtkwaliteit. Junilistan wil natuurlijk ook een betere wetgeving, maar volgens ons is die moeilijk te bereiken als de wetgevende en de uitvoerende macht bij voorbaat afspreken welke regels in de toekomst zullen gelden. Daarom hebben wij bij de stemming van vandaag tegen het verslag gestemd.

 
  
  

- Verslag-Hegyi (A6-0233/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Péter Olajos (PPE-DE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, tweederde van de inwoners van mijn land, Hongarije, leeft in steden. Dat zijn de mensen die het meest blootgesteld zijn aan de door industrie en vervoer veroorzaakte milieuschade. Dit is voor ons reden genoeg om speciale inspanningen te ondernemen voor de verbetering van het stadsmilieu.

Vooral de situatie in Boedapest is slecht, en daarom vond ik het belangrijk om steun te geven aan dit verslag, ofschoon er verschillende dingen in staan die mij niet bevallen. De heer Hegyi verwacht EU-maatregelen op talrijke gebieden die uitsluitend onder de bevoegdheden van de lidstaten of de lokale overheden vallen. Ik begrijp wel waarom hij dat verwacht, want net als ik woont hij in Boedapest, waar in de afgelopen jaren niets is gedaan om de milieukwaliteit te verbeteren.

EU-normen kunnen inderdaad belangrijke prikkels zijn en op de naleving daarvan moet strikt worden toegezien. Wij kunnen echter niet van de Unie verwachten dat zij de milieuproblemen van de Europese steden oplost met maatregelen waarin gedetailleerde specifieke programma’s zijn uiteengezet. Dat is de taak van de lokale overheden. Straatsburg of Brussel kunnen hun falen niet goed maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb vóór het verslag-Hegyi gestemd over de thematische strategie voor het stadsmilieu, daar het van fundamenteel belang is de algemene milieuprestaties van de steden te verbeteren door minder bureaucratie, meer efficiëntie bij de uitvoering van het milieubeleid en een betere milieuplanning voor de lange termijn.

Ongeveer 80 procent van de Europese bevolking woont in steden, maar de verdediging van hun behoeften en belangen in de Europese fondsen, projecten, initiatieven en strategieën schiet soms tekort. Daarom dient de communautaire wetgeving strengere eisen te stellen, waarbij het verbeteren van de levenskwaliteit van de Europese stadsbewoners voorop dient te staan. Dat kan met name geschieden door de goedkeuring van stedelijke beheersplannen voor duurzaam stadsvervoer.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het verslag dat het Europees Parlement vandaag heeft aangenomen bevat een aantal positieve zaken, waar wij achter staan. Ik noem het grootschaliger gebruik van milieuvriendelijkere vormen van vervoer, het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer, geringere dichtheid van de bebouwing, meer groenvoorzieningen in stedelijke gebieden, renovatie van vervallen gebouwen en - met name in oude stadscentra - betere milieuprestaties van gebouwen door isolering en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

Zoals de rapporteur in zijn verslag stelt, is het ook belangrijk dat de uitwisseling op EU-niveau van goede praktijken betreffende de strategie en de planning voor duurzaam stadsbeheer, en een versterkte betrokkenheid van de burgers bij de daaraan voorafgaande openbare debatten worden bevorderd.

Dat vereist natuurlijk wel meer financiële steun van de Gemeenschap, waar helaas geen sprake van is. Integendeel zelfs, de Europese Unie voert steeds meer verplichtingen in en stelt steeds meer voorwaarden zonder daar op gepaste wijze financiële middelen tegenover te stellen. Daardoor kan de ongelijkheid tussen de rijkste landen en regio’s en de benadeelde gebieden toenemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Bij duurzame ontwikkeling staat bereikbaarheid centraal. Vervoer vervult dan ook bij elk debat over het beleid voor de steden een spilfunctie.

Daar er uiteenlopende ideeën bestaan voor de oplossing van de milieuproblemen en de verstopping die onze steden teistert, meen ik dat wij ons intensief bezig moeten houden met de gevolgen voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het bestaan, in de zin van sociaaleconomische dynamiek.

Het idee van duurzame stadsvervoersplannen is ongetwijfeld belangrijk, maar we mogen niet vergeten dat het noodzakelijk is dit instrument op flexibele wijze, toegesneden op de specifieke situatie in elke stad, in te zetten.

Het gebruik van milieuvriendelijke vervoersmiddelen en technologieën is een sleutelfactor bij het streven naar een schoner stadsmilieu. De verspreiding van die technieken kan slechts effectief zijn door ervaringen en goede praktijken uit te wisselen tussen plaatselijke en nationale autoriteiten.

Het lijkt me dan ook duidelijk dat met het oog op de bevordering van een geïntegreerde aanpak van het beleid voor de steden het uiterst belangrijk is publiek-private partnerschappen te stimuleren en de al bestaande communautaire instrumenten voor steunverlening aan het beleid voor de steden op efficiënte wijze te beheren.

Slechts met op de concrete situatie van elke lidstaat toegesneden maatregelen zullen we een duurzame toekomst van onze steden en de harmonieuze groei van onze samenlevingen kunnen garanderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. - (SV) Ik stem voor dit verslag, ook al staan er negatieve punten in, zoals groene gebieden per inwoner en de manier waarop men lawaai van geluidsinstallaties in woningen in het stadsmilieu kan verminderen. Dat zijn duidelijk lokale kwesties waarover op lokaal niveau moet worden beslist. Positieve zaken zoals fileheffingen, minder autoverkeer en lokale duurzaamheidsplannen zijn echter in de meerderheid, en rechtse regeringen kunnen zeker een duwtje van de EU in deze gebruiken.

De inhoud moet echter het karakter van een aanbeveling behouden en mag niet leiden tot een uitvoerige wetgeving.

 
  
MPphoto
 
 

  Renate Sommer (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Als schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (christen-democraten) en Europese Democraten voor het verslag over de thematische strategie voor het stadsmilieu heb ik er bij de leden van mijn fractie op aangedrongen zich bij de eindstemming van stemming te onthouden.

Met het verslag wordt beoogd het subsidiariteitsbeginsel te ondermijnen.

Toch was een algehele afkeuring van het verslag mijns inziens niet gerechtvaardigd, aangezien het voornamelijk reeds bestaande reguleringen beschrijft, oproept tot het uitwisselen van kennis tussen de steden en er eenvoudigweg bij de Europese Commissie op aandringt richtlijnen op te stellen. Met name in de nieuwe lidstaten is het absoluut van essentieel belang het stadsmilieu door middel van dergelijke maatregelen te verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Gabriele Stauner (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Tijdens de stemming over het verslag over de thematische strategie voor het stadsmilieu heb ik mij van stemming onthouden.

Met het verslag wordt beoogd het subsidiariteitsbeginsel te ondermijnen.

Toch was een algehele afkeuring van het verslag mijns inziens niet gerechtvaardigd, aangezien het voornamelijk reeds bestaande reguleringen beschrijft, oproept tot het uitwisselen van kennis tussen de steden en er eenvoudigweg bij de Europese Commissie op aandringt richtlijnen op te stellen. Met name in de nieuwe lidstaten is het absoluut van essentieel belang het stadsmilieu door middel van dergelijke maatregelen te verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Thomas Ulmer (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Ik heb tegen dit verslag gestemd, niet omdat ik het werk van de heer Hegy wil bagatelliseren, maar omdat subsidiariteit wordt geminacht en de EU en haar instellingen zich in nationale aangelegenheden mengen. Dat is mijns inziens niet gerechtvaardigd. De tendens dat Europa zich steeds meer gaat bemoeien met het dagelijkse leven van de burgers, ook als dat feitelijk niet nodig is, is een van de belangrijkste redenen waarom mensen een steeds grotere afkeer van Europa krijgen.

 
  
  

- Verslag-Thomas Mann (A6-0248/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Daar de wederzijdse erkenning van kwalificaties door de lidstaten van de Europese Unie belangrijk is voor degenen die zich elders willen vestigen, kan de invoering van een Europees kwalificatiekader voordelen opleveren.

Het is positief dat het verslag zich uitspreekt tegen verplichte criteria voor het verloop, de inhoud, de duur en de plaats van opleidingen en cursussen. We vinden het ook positief dat volgens het voorstel de organisatie en validatie van levenslang leren een bevoegdheid van de lidstaten is en niet eenvoudig in het EQF-kader kan worden ingepast.

Het is evenwel essentieel zeer nauwlettend de ontwikkeling, de uitgangspunten en de nagestreefde doelstellingen van dit Europees kwalificatiekader te volgen.

Welnu, op dit vlak bevat het verslag een aantal tegenspraken. De pogingen het EQF te plaatsen in het perspectief van het zogenaamde Bologna-proces en het de zogeheten Lissabon-strategie vormen daar een voorbeeld van. We weten immers dat de Lissabon-strategie vooral tot doel heeft de belangen te behartigen van de economische en financiële groepen. Daarom hebben wij ons onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik steun dit verslag, daar ik ervan overtuigd ben dat de invoering van het Europees kwalificatiekader (EQF) een bijdrage zal leveren aan grotere inzetbaarheid en geografische mobiliteit van de werknemers in de Europese Unie.

Ik ben het eens met deze Europese aanpak, daar zo een antwoord wordt gegeven op de uitdagingen van de kennismaatschappij en de nieuwe eisen van de Europese arbeidsmarkt. De achterliggende filosofie van het EQF is immers juist gebaseerd op het bevorderen van het concurrentievermogen van de Europese economie en de sociale cohesie, in overeenstemming met de doelstellingen van de Lissabon-strategie.

Ik kan dan ook niet anders dan mijn steun geven aan initiatieven die ertoe bijdragen een centralere plaats in te ruimen voor de mogelijkheden van de burgers werk te vinden door hun beroepsmobiliteit te vergroten via de erkenning, vergelijkbaarheid en overdraagbaarheid van beroepskwalificaties in de communautaire ruimte.

Ik betreur het echter dat dit initiatief niet voldoende is toegesneden op de realiteit van de arbeidsmarkt en het belang van de beroepsopleiding verwaarloost door vooral te wedden op het paard van de academische scholing.

 

9. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notule
  

(De vergadering wordt om 13.05 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

 

10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

11. Toetreding van Bulgarije en Roemenië
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is de mededeling van de Commissie over de toetreding van Bulgarije en Roemenië.

 
  
MPphoto
 
 

  José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft zojuist haar laatste verslag over de toetreding van Bulgarije en Roemenië goedgekeurd. Onze conclusie is dat beide landen in staat zijn om op 1 januari 2007 de rechten en plichten van het EU-lidmaatschap op zich te nemen.

(Applaus)

De toetreding van Bulgarije en Roemenië zal een historische prestatie markeren: de voltooiing van de vijfde uitbreiding van de Europese Unie, die een verdere stap is in de hereniging van onze Europese familie.

Ik feliciteer bij deze gelegenheid het volk en de overheid van zowel Bulgarije als Roemenië met alle inspanningen die ze hebben geleverd om aan de voorwaarden voor toetreding tot de Europese Unie te voldoen. Ik wil ook u, geachte afgevaardigden, bedanken voor de constructieve rol die het Parlement heeft gespeeld. Het Europees Parlement is altijd een groot voorstander geweest van de politieke, economische en culturele voordelen van uitbreiding. Met uw steun konden in Europa vrede, stabiliteit en welvaart worden verspreid.

De laatste uitbreiding is, net als eerdere uitbreidingen, een groot succes gebleken. Deze uitbreiding heeft bevestigd dat uitbreiding van de Unie, mist zij zorgvuldig wordt begeleid, zowel voor de bestaande als voor de toetredende lidstaten een win-winsituatie oplevert. Uitbreiding stimuleert de economische groei en de sociale samenhang en versterkt de rol en de invloed van de Europese Unie in de wereld.

Dat Bulgarije en Roemenië nu klaar zijn voor de toetreding, is een direct resultaat van de onafgebroken vooruitgang die beide landen de laatste jaren, maar vooral sinds ons laatste verslag in mei hebben geboekt. De Commissie neemt haar verantwoordelijkheid als hoedster van de Verdragen zeer serieus. We moeten op de eerste plaats het functioneren van de Europese Unie beschermen. De goedkeuring van de toetredingsdatum van 2007 voor Bulgarije en Roemenië is gebaseerd op een strenge, eerlijke en objectieve beoordeling, zoals commissaris Rehn zo meteen in detail zal uitleggen.

Bulgarije en Roemenië hebben het juiste antwoord gevonden op onze strenge voorwaarden. Door de probleemgebieden aan te pakken die we in mei hebben genoemd, hebben ze aanzienlijke vooruitgang geboekt. Het verslag van vandaag noemt evenwel ook enkele gebieden waarop de beide landen nog verdere vooruitgang moeten boeken. Ze moeten de huidige hervormingsijver tot het moment van toetreding en ook daarna vasthouden. De Commissie heeft enkele begeleidende maatregelen opgesteld voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië.

De Commissie zal met name een mechanisme opzetten voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van de corruptie en de georganiseerde misdaad. Het mechanisme omvat specifieke benchmarks waaraan moet worden voldaan. De Commissie zal het Parlement en de Raad regelmatig verslag uitbrengen over de geboekte vooruitgang. Als de geboekte vooruitgang daar aanleiding toe geeft, kan de Commissie de vrijwaringsmaatregelen inroepen die in het toetredingsverdrag worden uiteengezet.

De Commissie beschikt nog over andere begeleidende maatregelen, die ervoor zullen zorgen dat de Unie tot aan en na de toetreding van beide landen goed kan blijven functioneren. De regels van de Europese Unie voorzien in brede maatregelen waarmee we potentiële risico's in de toetredende landen en in de huidige lidstaten kunnen voorkomen en punten van zorg kunnen aanpakken, zoals de voedselveiligheid of het beheer van het geld van de Europese belastingbetalers.

De strikte toepassing van deze begeleidende maatregelen onderstreept de nadruk die we op conditionaliteit hebben gelegd tijdens de voorbereidingen op de toetreding van beide landen. We zijn er daarom van overtuigd dat de uitbreiding ook deze keer weer soepel zal verlopen, op een manier die het functioneren van de Europese Unie niet zal compromitteren, maar zal versterken.

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat we, wanneer we uitbreiden, efficiënt kunnen blijven functioneren. Ik wil deze gelegenheid benutten om mijn standpunt duidelijk te maken over toekomstige uitbreidingen. Ik ben van mening dat er, na de voltooiing van deze vijfde uitbreiding met de toetreding van Bulgarije en Roemenië, eerst een institutionele regeling moet komen voordat een verdere uitbreiding kan plaatsvinden. Dat is de juiste manier om te waarborgen dat onze uitgebreide Unie op een efficiënte en harmonieuze manier zal blijven functioneren. Het Verdrag van Nice schrijft in elk geval voor dat we ons institutionele bestel aanpassen na de toetreding van het zevenentwintigste lid. De Europese Raad heeft afgelopen juni in zijn conclusies de koers uitgezet voor die institutionele regeling, en ik hoop dat we er voor het einde van 2008 in zullen slagen tot zo'n regeling te komen. Wanneer we dat tijdschema aanhouden, respecteren we onze verplichtingen jegens de landen waarvoor we de mogelijkheid van toetreding hebben geopend, en verwezenlijken we ons strategische doel de vrede, democratie en welvaart op ons continent te consolideren.

We kijken uit naar het historische moment dat Bulgarije en Roemenië in 2007 lid worden van de Europese Unie. Ik verwacht dat beide landen energiek aan het Europese integratieproces zullen bijdragen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, net als voorzitter Barroso wil ik Bulgarije en Roemenië feliciteren met de historische prestatie die zij hebben geleverd. In de afgelopen maanden hebben beide landen laten zien dat zij klaar zijn voor toetreding tot de Europese Unie. De sleutel tot dit succes waren de grote inspanningen van de kant van Bulgarije en Roemenië, die ook nog eens krachtig door de Unie werden gestimuleerd en ondersteund. Verder wil ik graag, in navolging van voorzitter Barroso, het Europees Parlement bedanken voor de continue steun die het heeft verleend aan het geleidelijke en zorgvuldig beheerde toetredingsproces van beide landen.

De beoordeling van de Commissie is gebaseerd op een nog strenger systeem van conditionaliteit dan voorheen. Vooral de laatste twee jaar hebben Bulgarije en Roemenië in het kader van dit systeem ingrijpende maatregelen getroffen. Dit heeft geresulteerd in een opvallende transformatie, waarbij met name in de afgelopen drie à vier maanden hervormingen in diverse sectoren zijn doorgevoerd. De strategie die we in mei van dit jaar hebben opgesteld, heeft dus goed gewerkt, tot welzijn van Europa, Bulgarije en Roemenië.

In het verslag dat we vandaag bespreken, wordt aandacht besteed aan de gebieden waarop in mei nog verdere vorderingen nodig waren. De voorbereidingen van Bulgarije en Roemenië op de toetreding waren toen al grotendeels afgerond.

Wat betreft de politieke criteria heeft Bulgarije de hervorming van het justitiële stelsel voortgezet. Het rechtskader is verbeterd, bijvoorbeeld via regels voor de totstandkoming van objectieve procedures voor de benoeming en beoordeling van magistraten, wat erg belangrijk is voor de onafhankelijkheid van de rechtbanken. De lopende voorbereidingen voor grondwettelijke hervormingen op dit terrein zijn eveneens zeer welkom.

De strijd tegen corruptie heeft ertoe geleid dat meer ambtenaren hun persoonlijke vermogen moeten aangeven en dat er interne bureaus voor de opsporing van fraude zijn opgericht. De openbare aanklager stelt zich nog steeds proactief op ten aanzien van verzoeken om de onschendbaarheid van parlementsleden op te heffen.

Wat betreft de bestrijding van de georganiseerde misdaad zijn er meer deskundigen aangetrokken en is er enkele malen met succes tegen criminele netwerken opgetreden. Het aantal succesvolle vervolgingen is momenteel echter nog gering en de praktijk op dit gebied moet verder worden verbeterd.

Roemenië heeft verdere vooruitgang geboekt in de hervorming van zijn justitiële stelsel en de resultaten zijn tastbaar en positief. De interpretatie en toepassing van de wet worden verder geharmoniseerd en het personeel binnen het justitiële stelsel wordt uitgebreid.

Er zijn duidelijke en tastbare vorderingen gemaakt in de corruptiebestrijding. De stafrechtelijke aansprakelijkheid is uitgebreid tot rechtspersonen en de regels voor de financiering van politieke partijen zijn aangescherpt. Dit heeft geleid tot verder onpartijdig onderzoek en het aanhangig maken van nieuwe zaken in verband met corruptie op hoog niveau.

In het verslag wordt een beperkt aantal gebieden genoemd waarop verdere vooruitgang moet worden geboekt in de aanloop naar de toetreding en daarna. Daarom worden in dit verslag ook begeleidende maatregelen beschreven die de Commissie bij de toetreding zal treffen, tenzij voor de resterende punten van zorg een oplossing is gevonden.

De Commissie zal een mechanisme opzetten voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de strijd tegen corruptie en de georganiseerde misdaad. Zoals voorzitter Barroso reeds heeft gezegd, zijn hiervoor toetsingscriteria vastgesteld die rekening houden met de bijzondere omstandigheden van elk land. Door middel van dit mechanisme kan de Commissie de landen helpen hun hervormingen nauwgezet en krachtdadig voort te zetten en nagaan of de verwachte vorderingen daadwerkelijk worden gerealiseerd.

De Commissie zal eveneens Bulgarije en Roemenië verzoeken om tweemaal per jaar verslag uit te brengen over de vorderingen ten aanzien van deze specifieke toetsingscriteria. Deze verslaglegging dient plaats te vinden tot aan de toetsingscriteria is voldaan. Het eerste verslag moet eind maart 2007 worden overgelegd. Vervolgens zullen wij in juni 2007 verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. Daarnaast zal de Commissie de vrijwaringsmaatregelen van het toetredingsverdrag toepassen, als Bulgarije of Roemenië niet adequaat aan de toetsingscriteria voldoet. In het verslag wordt tevens onderstreept dat de EU-voorschriften voldoende garanties geven voor een correct beheer van de landbouw- en structuurfondsen van de EU.

De nieuwe verordening voor de structuurfondsen zorgt ervoor dat deze fondsen, die uiteraard met geld van de Europese belastingbetaler worden gefinancierd, een goede bestemming krijgen. Betalingen kunnen worden onderbroken, opgeschort of ingetrokken, als de Commissie onregelmatigheden of fraude (met inbegrip van corruptie) vermoedt of constateert. Bovendien kunnen, naast deze vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot de EU-fondsen, financiële correcties worden toegepast als bij de regelmatige financiële controles individuele of systematische onregelmatigheden worden vastgesteld.

Het risico bestaat nog steeds dat de voorbereidingen voor het beheer van de landbouwfondsen op het moment van toetreding nog niet zijn afgerond. Als voorzorg hebben we daarom specifieke bepalingen opgesteld om te waarborgen dat Bulgarije en Roemenië deze fondsen op de juiste wijze beheren.

Dit geeft beide landen de tijd om hun voorbereidingen in 2007 te voltooien. Lukt dat evenwel niet, dan kan de Commissie de betalingen aan de twee landen verminderen. Natuurlijk hopen we dat een dergelijke ingreep niet nodig is. Dit mechanisme moet namelijk worden beschouwd als een stimulans voor Bulgarije en Roemenië om aan hun verplichtingen te voldoen.

Wat betreft de derde vrijwaringsmaatregel, voedselveiligheid, zijn er enkele maatregelen getroffen in verband met dierziekten. Deze maatregelen zullen na de toetreding van kracht blijven. Ook kunnen direct na de toetreding beperkingen nodig zijn als het gaat om het gebruik van bepaalde dierlijke bijproducten. Zuivel-, vlees- en visbedrijven die niet aan de regels voldoen, krijgen geen toegang tot de interne markt, maar mogen wel voor de nationale markt produceren. Zij krijgen daarvoor een specifiek etiket. Na drie jaar moeten ze aan de EU-voorschriften voldoen, anders worden ze gesloten.

Ik heb uiteengezet dat de Europese wet- en regelgeving en het toetredingsverdrag voldoende garanties bieden. Daarom ben ik ervan overtuigd dat Bulgarije en Roemenië een verrijking voor de Unie zullen betekenen zonder dat het correcte functioneren van het EU-beleid en de EU-instellingen in gevaar komt. De belangen van de EU en van onze burgers en het geld van de Europese belastingbetaler worden veiliggesteld.

In het algemeen moeten Bulgarije en Roemenië worden geprezen omdat zij vergaande inspanningen hebben geleverd om hun wetgeving en hun bestuur in lijn te brengen met de wet- en regelgeving van de Europese Unie. Het resultaat van die inspanningen mag er zijn. Uit ons verslag blijkt dan ook dat beide landen in 2007 klaar zullen zijn om tot de Unie toe te treden. Dankzij de voorgestelde begeleidende maatregelen zullen de hervormingen in de twee landen een duurzaam en onomkeerbaar karakter krijgen.

Ik reken op uw steun, zodat het toetredingsverdrag snel kan worden geratificeerd door de lidstaten die dat tot nu toe nog niet hebben gedaan. Bulgarije en Roemenië hebben zich opmerkelijke inspanningen getroost om in onze gelederen te worden opgenomen en zij verdienen onze complimenten en een bijzonder warm welkom.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, Bulgarije en Roemenië vormen een wezenlijk onderdeel van de vijfde uitbreiding van de Europese Unie. Zoals bekend is het ons doel om beide landen op 1 januari 2007 als lidstaten te verwelkomen. Wat dit betreft kan de mededeling van de Commissie met tevredenheid worden begroet.

Gedurende het hele uitbreidingsproces is rekening gehouden met de standpunten van het Europees Parlement ten aanzien van de voorbereidingen van Bulgarije en Roemenië op het lidmaatschap. Namens het Finse voorzitterschap wil ik het Europees Parlement bedanken voor zijn grote inzet voor de toetreding van beide landen tot de Europese Unie.

De Europese Unie heeft de vorderingen die beide landen hebben gemaakt bij het doorvoeren van de noodzakelijke hervormingen en het voldoen aan de toetredingscriteria overeenkomstig het toetredingsverdrag nauwkeurig gevolgd. Ofschoon de Europese Raad van juni Bulgarije en Roemenië complimenteerde met de hervormingsmaatregelen die zij de afgelopen tijd hadden genomen, riep hij beide landen op zich nog meer in te spannen om de overgebleven problemen, die werden genoemd in het voortgangsverslag dat de Commissie afgelopen mei presenteerde, vastberaden en onmiddellijk op te lossen.

Het Finse voorzitterschap heeft beide landen aangespoord de onopgeloste vraagstukken aan te pakken. Deze betreffen vooral de hervorming van het gerechtelijke apparaat, de bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie en administratieve maatregelen in enkele kernzaken. De bijeenkomsten van de Associatieraad zijn een gelegenheid om de voortgang te beoordelen die gemaakt is met betrekking tot de communautaire regelgeving en hebben duidelijk aangetoond dat de noodzakelijke hervormingen onmiddellijk moeten worden besloten en uitgevoerd. De vergaderingen van de gemengde parlementaire commissies hebben bij dit werk ook een cruciale rol gespeeld.

Het Finse voorzitterschap houdt rekening met de aanbevelingen in de verslagen van de Commissie. Wij willen Bulgarije en Roemenië bedanken voor hun inspanningen om aan de toetredingscriteria te voldoen. Bulgarije en Roemenië moeten nu onmiddellijk alle overgebleven problemen aanpakken. Ik weet dat beide landen reeds pogingen ondernemen om deze problemen op te lossen.

De Raad neemt nota van de plannen van de Commissie met betrekking tot de vrijwaringsmaatregelen en de verbeterde monitoring, die ingediend zouden kunnen worden op basis van de artikelen 37 en 38 van het toetredingsverdrag, als de vooruitgang op deze terreinen onvoldoende is.

De Raad is nu van plan de mededeling en de aanbevelingen van de Commissie grondig te bestuderen en de belangrijkste kwesties op een allesomvattende manier te beoordelen. De Raad zal hierbij natuurlijk ook rekening houden met de standpunten van het Europees Parlement.

Het proces van ratificatie van het toetredingsverdrag is al vergevorderd en wij vertrouwen erop dat het op tijd zal worden afgerond.

Mijnheer de Voorzitter, hoewel de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie meer te maken heeft met het volgende punt op de agenda, wil ik hier zeggen dat de Europese Raad in juni 2006 heeft bevestigd dat hij de bestaande verplichtingen zal naleven. Het Finse voorzitterschap zal op basis van deze besluiten handelen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, commissaris Rehn, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, de Fractie van de Europese Volkspartij (christen-democraten) en de Europese Democraten juicht het voorstel van de Commissie om Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2007 tot de Europese Unie te laten toetreden toe. Bulgarije en Roemenië zijn twee grote landen met een Europese cultuur en door de toetreding zullen zij lid van onze Europese familie worden. Onze fractie heeft, net als andere fracties, reeds afgevaardigden uit Bulgarije en Roemenië in haar midden. De Bulgaren worden vertegenwoordigd door mevrouw Cappone en de Roemenen door mevrouw Marinescu. De afgelopen maanden hebben wij een goed samenwerkingsniveau kunnen opbouwen.

Namens de PPE-DE-Fractie wil ik onze waardering uitspreken voor zowel Bulgarije als Roemenië - aan het adres van niet alleen de regeringen, maar met name ook de mensen in beide landen - vanwege de enorme inspanningen die zij hebben verricht sinds de val van het communisme. Deze landen werden immers veertig, vijftig jaar door het communisme geregeerd. Er was geen rechtsstaat, geen regering die zich daaraan diende te houden en er waren geen onafhankelijke rechters. Als wij naar al deze factoren kijken, dan zien we hoeveel inspanningen deze beide volken, net als de volken van andere voormalige communistische landen, hebben moeten verrichten. Soms kijken wij in de zogenaamde ‘oude’ Europese Unie kritisch naar deze landen, maar dan zou ik willen zeggen dat wij de geweldige prestatie van de mensen in deze landen niet uit het oog mogen verliezen en daar onze waardering voor moeten uitspreken.

(Applaus)

Over het geheel genomen beschouwen wij het voorstel dat u heeft ingediend, mijnheer Barroso en mijnheer Rehn - en ik zou met name mijnheer Rehn uitdrukkelijk willen danken voor zijn zeer oprechte inspanningen van de afgelopen jaren - als een evenwichtig voorstel. Enerzijds is het lidmaatschap gepland voor 1 januari 2007 maar anderzijds mogen wij niet uit het oog verliezen dat er nog veel werk moet worden verricht. Het zou onverantwoord zijn, niet alleen ten opzichte van de mensen in de huidige Europese Unie, maar ook ten opzichte van Bulgarije en Roemenië, indien wij zouden zwijgen over al het werk dat nog moet gebeuren.

Zowel de heer Barroso als de heer Rehn heeft opgemerkt dat er vooralsnog sprake is van grote tekortkomingen bij het gebruik van de Europese middelen, dat het risico op corruptie aanwezig is en dat er nog steeds enorme problemen zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en de interne veiligheid. Commissaris Rehn heeft immers uitdrukkelijk aangegeven dat er nog aanzienlijke verbeteringen nodig zijn in het ten uitvoer leggen van strafvervolgingen. Dat wil zeggen: de wetten zijn er wel, maar deze moeten ook daadwerkelijk worden toegepast. Ernstige wetsovertredingen moeten eveneens door de rechtbanken worden vervolgd en de verantwoordelijken moeten rekenschap afleggen. Hier zullen wij onder andere aan worden herinnerd door het feit dat beide landen over zes maanden een voortgangsrapport moeten presenteren.

Commissaris Rehn heeft mijns inziens zeer verstandig opgemerkt dat de zogenaamde vrijwaringsclausules - die ook wel als overgangsbepalingen omschreven kunnen worden - hopelijk niet toegepast hoeven te worden. Of deze al dan niet toegepast moeten worden, hangt af van de vooruitgang die bij de hervormingen worden geboekt. Als deze hervormingen, die ook na 1 januari 2007 met alle kracht moeten worden voortgezet, niet worden doorgevoerd, dan treden deze vrijwaringsclausules in werking. Daar moeten wij te allen tijde rekening mee houden.

Tegen de mensen in Bulgarije en Roemenië wil ik ondanks alle vreugde over de toetreding het volgende zeggen. De Europese Unie waartoe u op 1 januari 2007 toetreedt, is niet het paradijs op aarde! Wij hebben immers bij andere landen kunnen zien dat het enthousiasme aanzienlijk afnam als men eenmaal lid van de Europese Unie was geworden. U hoeft uiteraard niet lyrisch te zijn over Europa, maar u moet het te allen tijde steunen en wij moeten ons er allemaal van bewust zijn dat wij als Europese Unie alleen een gemeenschappelijke toekomst in de eenentwintigste eeuw hebben als onze Unie is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en slagvaardig is. Ik hoop dat dit bewustzijn nooit verloren gaat in de twee landen die nu toetreden, in Bulgarije en Roemenië, of in de andere landen van de Europese Unie.

De heer Barroso heeft terecht gesproken over de institutionele consolidatie van de Europese Unie die aan iedere uitbreiding vooraf dient te gaan. Namens het deel van onze fractie dat de Europese Volkspartij vertegenwoordigt, zeg ik “ja” tegen institutionele consolidatie, maar wij zijn ambitieus wat dat betreft. Wij willen dat de beginselen en de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag, met inbegrip van de waarden, een wettige en daarmee politieke realiteit worden. Dat is de belangrijkste agenda in de voor ons liggende maanden en jaren. Laten wij ons daar dus gezamenlijk voor inzetten! In die zin willen wij Bulgarije en Roemenië van harte welkom heten!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als mensen uit mijn kiesdistrict mij vragen waarom ik de toetreding van Bulgarije en Roemenië steun, ondanks het feit dat er nog zoveel problemen zijn, ondanks het feit dat de vorige uitbreiding nog niet is verwerkt, de Grondwet niet is aangenomen en er nog zoveel onopgeloste problemen in de landen zelf zijn, probeer ik niet te antwoorden door naar de diverse problemen te verwijzen. Dat is de taak van commissaris Rehn, en daar heeft hij zich vandaag van gekweten. Er zijn in Bulgarije en Roemenië nog steeds verschillende kwesties die opgelost moeten worden. Er zijn diverse problemen die nog moeten worden omschreven en waarvoor de regeringen een oplossing moeten vinden door onder meer de bevolking te overtuigen van de noodzaak van hervormingen. Dit wordt allemaal gedaan en is ook allemaal noodzakelijk. De tekortkomingen moeten worden verholpen.

Dit is echter niet het tijdstip of de plek om over de verschillende problemen te discussiëren. De toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 betekent dat de integratie in Europa, die haar gelijke in de wereld niet kent, wordt voortgezet. Onze grootvaders en grootmoeders waren trots op de West-Europese integratie. Waarom zijn wij eigenlijk niet trots op de pan-Europese integratie, die wij met het debat van vandaag voortzetten? Bulgarije en Roemenië behoren tot Europa en ik ben het eens met de woorden van de heer Poettering van zojuist, die zei dat wij hen welkom moeten heten. Namens mijn fractie zeg ik “ja, ze zijn welkom”.

(Applaus)

Wat hier op het spel staat is niets minder dan de beëindiging van de deling van ons continent. Die deling druiste in tegen de historische ontwikkeling en werd na de Tweede Wereldoorlog bittere werkelijkheid. Ik ben in West-Europa geboren. Ik ben geboren in een land dat verdeeld was en dat dol was van vreugde toen het zijn eenheid weer kon herstellen - en terecht, want Duitsland had het verdiend.

Wat Duitsland verdiend had, heeft echter het gehele continent verdiend. De mensen die tegen de communistische dictatuur in Bulgarije en Roemenië hebben gestreden, het volk daar, dat de voorbije zestien jaar een transformatieproces moest ondergaan dat zwaarder was dan de lasten waarmee de mensen in West-Europa de afgelopen jaren werden geconfronteerd: om al deze redenen verdienen beide landen het om tot de Europese Unie te worden toegelaten. Immers, welke problemen zouden gemakkelijker opgelost kunnen worden als ze buiten de Unie bleven? Welke van onze zorgen zouden minder worden, als zij niet toetraden? Het antwoord is dat niets er beter op zou worden, als wij hen erbuiten lieten! Het tegendeel is waar: de onzekerheid in de landen en in het gehele Zwarte Zeegebied zou toenemen, als wij hen niet opnamen. Daarom is het een kwestie van gezond verstand hen in onze gelederen op te nemen.

Alles wat in de Europese geschiedenis is bereikt en waarvoor gestreden moest worden, is bereikt tegen alle scepsis in. Ik ben er vrijwel zeker van dat de staatshoofden en regeringsleiders van België, Luxemburg, Nederland en Frankrijk ook geen staande ovaties kregen toen zij in 1950-52 hun burgers verkondigden dat het noodzakelijk was Duitsland op te nemen in de toenmalige Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Er waren heel veel mensen die zeiden: Duitsland heeft pas ons land tweemaal verwoest en nu moeten wij het in onze Gemeenschap opnemen? Nu moeten wij het geld geven? Desalniettemin waren de staatshoofden en regeringsleiders ervan overtuigd dat de integratie van Duitsland in de Europese Gemeenschap tot vrede en economische groei zou leiden en dat de integratie de haat en vijandigheid zou helpen overwinnen - en dat is gelukt!

Wij doen nu niets anders. De burgers van onze landen vragen of wij niet te veel hooi op onze vork nemen, of wij hier niet te veel geld aan uitgeven, of dit niet te veel kost en of dit alles niet te onzeker is. Het enige dat wij kunnen antwoorden is dat het ons doel is de economische kracht en sociale cohesie te versterken en de integratie van culturen en volkeren als vredebrengend project te exporteren. Dat wil zeggen dat wat in het oude Europa intern is gerealiseerd moet worden uitgebreid naar de landen die daar tot op heden niet van konden profiteren. Dit alles gebeurt niet door een verdrag te ondertekenen. Daar moet voor worden gestreden en gewerkt - en we moeten toch ergens beginnen. Dit betekent ook de moed hebben om, ondanks alle scepsis en weerstand, onomwonden te zeggen dat de Europese eenwording de juiste weg was, zowel in het Westen als in het Oosten, omdat deze eenwording zorgt voor vrede, economische groei en meer ruimte voor economische ontwikkeling binnen de interne markt. Ieder land dat wij tot de EU toelaten, is een verrijking voor de Europese interne markt. Het schept sociale cohesie en het helpt Europa de omvang te krijgen die het als economische ruimte nodig heeft om op lange termijn het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie.

Alles bij elkaar zijn er genoeg kleine dingen waar we wel iets op aan te merken hebben: dit gebeurt nog niet goed, hier zijn nog hervormingen noodzakelijk, daar moet de overheid worden hervormd, en weer ergens anders moeten justitie, politie en landbouw worden hervormd. Dat klopt allemaal, en dat moet ook allemaal gebeuren. Het verandert echter niets aan het feit dat wij Roemenië en Bulgarije in ons midden moeten opnemen, omdat wij hen nodig hebben.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, er is een Roemeens spreekwoord: Unde-s doi puterea creste. Het betekent: met twee of meer staan wij we sterker. In ons geval hebben we te maken met twee partijen, namelijk Bulgarije en Roemenië, die erkennen dat zij in de Europese Unie sterker staan, en de Europese Unie, die sterker staat met Roemenië en Bulgarije in haar gelederen.

De grootte speelt hier een rol. Met de supranationale uitdagingen waarvoor we ons vandaag in de wereld gesteld zien, geldt: hoe meer landen onze waarden delen en een goed bestuur en democratie binnen onze Unie in de praktijk brengen, des te meer zijn wij in staat deze waarden buiten de EU-grenzen te bevorderen. Daarom verwelkom ik de burgers van Roemenië en Bulgarije. Ik verwelkom hun regeringen waarin liberalen en democraten een belangrijke rol spelen, iets waar zij trots op zijn. Ik verwelkom in het bijzonder Meglena Kuneva en Anca Boagiu, die namens hun landen de uitvoerige onderhandelingen als een koppel zwanen hebben gevoerd. Samen gleden zij schijnbaar sereen over het water maar onder het oppervlak spartelden zij hevig met hun poten.

Ik wil de Europese Commissie en vooral commissaris Rehn bedanken. Onder het Finse voorzitterschap is een moeilijke taak creatief aangepakt en op passende wijze voltooid.

Allemaal erkennen we dat we er nog niet zijn. De Europese Unie is in beweging. De wet- en regelgeving veranderen voortdurend. Bulgarije en Roemenië zijn bezig zichzelf te ontwikkelen. Soms wordt in democratieën crisismanagement toegepast: vaak worden problemen pas opgelost als er geen andere uitweg is. We erkennen dat er slechts een beperkte rekbaarheid zit in het beheer van het openbare leven. Bovendien erkennen we dat er, net als bij eerdere uitbreidingen, overgangsperioden en vrijwaringsclausules nodig zijn.

Ik roep de regeringen en burgers van beide landen met klem op door te gaan met hun hervormingen. Degenen die betwijfelen of deze landen klaar zijn voor toetreding, wil ik vragen: zijn zij, zijn wij beter af als zij buiten de Unie blijven? Moeten we “nee” zeggen of “nog niet”? De Amerikaanse commentator Mencken zei ooit het volgende: “Voor elk complex vraagstuk is er een duidelijk, eenvoudig en verkeerd antwoord.” Beide landen buiten de Unie houden, zou een verkeerd antwoord zijn.

Ik ben echter blij dat de Commissie in haar verslag aangeeft dat de criminaliteit krachtiger moet worden bestreden en dat er serieuzere pogingen moeten worden ondernomen om de situatie van de Roma in de twee landen te verbeteren. Rechtsstaat en sociale integratie behoren tot de grondslagen van onze Unie. De regeringen van beide landen dienen meer actie te ondernemen en de Commissie dient daarop namens ons toezicht te houden.

Of een samenleving gezond is, heeft niet zozeer te maken met wat die samenleving bezit, als wel met de richting die zij wil inslaan. Volgens mij gaan beide landen de goede richting op. In de lofzang op de heiligen Cyrillus en Methodius wordt de volgende oproep gedaan: “Mensen bruisend van nieuw leven, loop vooruit, uw toekomst tegemoet, realiseer uw glorieuze bestemming.” Laten we die bestemming samen realiseren.

In Roemenië en Bulgarije moet er hard worden gewerkt om de Europese Unie gestalte te geven. De Europese Unie is iets waaraan we samen bouwen. Het is geen project dat van boven af kan worden opgelegd. Het moet vanaf de grond worden opgebouwd. De Roemeense schrijver Adrian Marino vat het als volgt samen: “Sa aducem Europa, din nou, la noi acasă” – “Wij moeten Europa ons huis binnenbrengen”.

Ook in de Europese Unie is er echter werk aan de winkel. Wij dienen onze burgers ervan te overtuigen dat de toetreding van Roemenië en Bulgarije voor hen netto niet negatief uitpakt. Zoals in het verslag van commissaris Špidla wordt aangegeven, moeten wij hun uitleggen dat landen die nieuwe landen als partner verwelkomen, daar economisch wel bij varen. Wij dienen hen erop te wijzen dat de investeerders richting goedkope arbeid gaan als we de goedkope arbeid niet toelaten waar de investeerders zich bevinden. Dat wij nieuwe landen als Roemenië en Bulgarije in de Unie opnemen, leidt tot een win-winsituatie. We zullen allemaal winnaars zijn.

Sommigen vragen zich af of we hier getuige zijn van de laatste uitbreiding. Mijns inziens moet er eerst duidelijkheid komen over de Europese Grondwet voordat we nog meer landen toelaten. Ik hoop dat de voorzitter van de Commissie dit bedoelde, toen hij zei dat dit wel eens de laatste uitbreiding zou kunnen zijn. We zijn het onze burgers en de burgers van deze twee toekomstige lidstaten verschuldigd nu eerst de problemen met betrekking tot onze Grondwet op te lossen. Zolang deze kwestie nog speelt, moeten we de deur voor nieuwe landen gesloten houden. Voor vandaag geldt echter: laten we Roemenië en Bulgarije welkom heten, niet vanuit een gevoel van triomf maar vanuit een gevoel van tevredenheid over het werk dat is verricht.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Cohn-Bendit , namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik heb in dit Parlement zelden een hypocrieter debat meegemaakt dan dat van vandaag.

Ten eerste heeft dit Parlement niets meer in te brengen. Wij hebben een jaar geleden besloten ‘ja’ te zeggen. Dan kunt u me zeggen: “ze hebben ons 150 pagina’s geleverd”. Ik verzeker u dat u met de 100 bladzijden die we hier hebben, een jaar geleden ‘nee’ zou hebben gezegd, maar vandaag moet u ‘ja’ zeggen, omdat u hoe dan ook ‘ja’ hebt gezegd. Dit Parlement wordt dus in de houdgreep genomen en daar is het nog blij mee ook. Bravo, u bent aan zet!

Ten tweede heeft de heer Barroso zojuist een buitengewone mededeling gedaan: “maar de volgende keer zal een institutionele hervorming nodig zijn!” Wij zeiden dat toen we met tien waren; wij zeiden dat toen we met vijftien waren; wij zeiden dat met zeventien, we zeiden dat met vijfentwintig, wij zeggen dat met zevenentwintig en ik weet zeker dat wanneer er dertig, vijfendertig, veertig of zelfs vijfenveertig lidstaten zijn, we zullen zeggen dat het de laatste keer is. En we zullen allemaal dood zijn en het zal de laatste keer zijn, volgend jaar in Jeruzalem.

Ik ben het zat. Ik ben het zat om deze leugens aan te horen, want hoe zult u ‘nee’ kunnen zeggen tegen de Balkanlanden met de argumenten van de heer Schultz, met de dichterlijke argumenten van de heer Watson? U hebt het gehad over vrede, maar het is duidelijk dat de toekomst van de Balkanlanden binnen de Europese Unie ligt. Het is duidelijk dat de toekomst van Roemenie en Bulgarije binnen de Europese Unie ligt. Ze moeten Europees worden! Het probleem is hoe, onder welke voorwaarden, hoe snel en op welke manier! Het is helaas niet de poëzie die de dagelijkse politiek bepaalt, en vandaag vraag ik u één ding: wees eens serieus. Ik zeg u in alle ernst dat als dit verslag betrekking had gehad op Turkije, u allen ‘nee’ had gezegd!

De argumenten van vrede, de toekomst, de markt, mijn grootmoeder, mijn grootvader zouden dezelfde zijn geweest, maar nee.... u hanteert immers een heel eenvoudig ideologisch uitgangspunt, waarop niks af te dingen valt: de Europese Unie moet uitbreiden. Er ontstaat een trechtereffect. De Commissie en de Raad beslissen, de Raad beslist, de Commissie volgt, het Parlement vervult zijn rol van jaknikker, en alles begint te glijden, te glijden, te glijden en verdwijnt in de trechter. Niemand kan meer iets uitrichten want een trechtereffect is niet tegen te houden... en je kunt met geen mogelijkheid politieke problemen aankaarten.

Leest u toch zelf: wat de media betreft zijn de voorwaarden van billijkheid niet gegarandeerd, maar dat geeft niks, dat komt wel. In een dergelijk geval is het justitieel systeem niet onafhankelijk, maar dat geeft niks, dat komt wel. De mechanismen ter bescherming van de minderheden zijn nog niet voorhanden, maar dat geeft niks, dat komt wel. Wanneer en hoe komt dat? Hoe weet u dat dat wel komt? In feite hebben wij problemen.

Ten aanzien van de immigratieproblematiek is de Raad overigens niet in staat het beleid inzake rechtspraak en recht erdoor te krijgen en op te nemen onder de eerste pijler. Unanimiteit is niet vereist. Met zevenentwintig wordt dat veel makkelijker! U zult zien, het wordt stukken eenvoudiger alles erdoor te krijgen met eenparigheid van stemmen.

En de Duitse regering belooft ons dat alles op z’n pootjes terechtkomt dankzij de Grondwet! Maar hoe? Hoe krijg je deze Grondwet in de zevenentwintig lidstaten ingevoerd? Niemand weet het, helemaal niemand. Maar we zien wel wat op ons afkomt.

Ik vind persoonlijk dat we hypocriet zijn. Ja, de toekomst van Roemenie en Bulgarije ligt in Europa; ja, de Balkanlanden moeten toetreden, maar wijzelf zijn niet in staat van Europa een echt Europa te maken. En het ergste is, en daarmee sluit ik af, dat we met de uitbreiding zoals die nu plaatsvindt, afsteven op een renationalisering van hoe lidstaten denken, van politiek en van praktijken. Dat hebt u tijdens de laatste Raadsvergadering gezien. Welnu, ik zeg u dat we machteloos zijn, maar als Parlement zijn we daar trots op!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. - Voorzitter, in 2004 werden Roemenië en Bulgarije minder rijp gevonden dan de tien staten die toen lid werden. Er was geen twijfel over dat ze met enige vertraging een gelijkwaardige behandeling zouden krijgen. De Fractie van Europees Verenigd Links heeft dit streven altijd ondersteund. Daarbij is ons uitgangspunt dat die landen niet in de eerste plaats moeten worden beoordeeld op privatiseringen, op bezuinigingen, op goede betrekkingen met internationaal werkzame grote ondernemingen of op hun lidmaatschap van de NATO. Wij leggen in ons oordeel de nadruk op mensenrechten, behoorlijk democratisch bestuur en goed milieubeleid.

Bij de stemming in 2005 heb ik ingestemd met het principe van de toekomstige toetreding van Bulgarije en Roemenië. De vraag bleef toen open wanneer en hoe deze uitbreiding op een goede manier zou kunnen plaatsvinden. Dit Parlement heeft ten aanzien van Roemenië het recht bedongen om tot uitstel te besluiten, terwijl voor Bulgarije de toepassing van die mogelijkheid geheel aan de Raad werd overgelaten. Dat gebeurde op een moment dat de verontrusting over de tekortkomingen in Roemenië het grootst was en werd verwacht dat Bulgarije de minste problemen zou opleveren. Inmiddels is juist over Bulgarije de verontrusting gegroeid.

In beide landen is de situatie voor de Roma-bevolkingsgroep slechter dan in de meeste andere nieuw toegetreden staten. In een aantal gevallen wordt de plek waar zij reeds lang wonen, illegaal verklaard en worden ze daaruit verjaagd. Ook voor de mensen die behoren tot de Hongaarse minderheid in Roemenië of tot de Turkse minderheid in Bulgarije bestaan problemen, al zijn die minder groot dan in het recente verleden. Het is niet langer doelbewuste achterstelling door de overheid maar wel laksheid tegenover de discriminatie die door ultranationalisten tegen deze groepen wordt uitgeoefend. Ook het antisemitisme is nog steeds niet verdwenen.

Bij eerdere debatten over dit onderwerp deed mijn fractie voorstellen om verbeteringen te eisen, onder meer naar aanleiding van de illegale betalingen die in Bulgarije worden gevraagd aan doorreizende ingezetenen van de Europese Unie van Turkse afkomst. Een meerderheid van dit Parlement heeft onze eisen helaas niet gesteund. Dat was wel het geval met betrekking tot Rosia Montana, waar mijnbouw met behulp van gevaarlijk gif wordt voorbereid. In een op 23 september door Roemenië verspreide mededeling wordt gemeld dat een milieueffectrapportage is gestart en dat met buurland Hongarije wordt overlegd over het gevaar dat giftig afvalwater daarheen stroomt. Omdat er nog geen eindresultaat is kan het op 11 oktober helaas niet worden betrokken bij het eindoordeel van dit Parlement over het Roemeense lidmaatschap.

Mijn fractie vreest dat na de toetreding nog veel problemen zullen moeten worden opgelost en dat bij tegenvallers een verdere uitbreiding van de Europese Unie bij de publieke opinie in de huidige lidstaten steeds meer omstreden zal worden. Desondanks ziet het er na de voorbereidende discussie naar uit dat een meerderheid van mijn fractie bij de stemming zal instemmen met toetreding per 1 januari 2007. Een belangrijk argument daarvoor is dat eerder ook andere lidstaten zijn toegetreden ondanks hun onopgeloste problemen en dat een jaar uitstel geen belangrijke verbeteringen zal opleveren.

Tot slot moet ik u anderzijds melden dat mijn partij, de socialistische partij, zich op grond van de vele problemen in het Nederlandse parlement samen met de christen-democraten tegen toetredingsdatum 2007 heeft uitgesproken. We denken dat er nog heel wat problemen opgelost zouden moeten worden, maar de echte stemming vindt op 11 oktober plaats.

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil voorzitter Barroso, commissaris Rehn en fungerend voorzitter van de Raad Lehtomäki welkom heten en net als mijn collega’s mijn instemming betuigen met het zeer verstandige besluit om Roemenië en Bulgarije per 1 januari 2007 tot de Europese Unie te laten toetreden.

Ondanks alle moeilijkheden hebben deze beide landen de afgelopen twaalf tot dertien jaar een fenomenale prestatie geleverd: een verandering van cultuur, een verandering van houding, betrokkenheid, openheid en transparantie! Alleen al de ontelbare wijzigingen die in de wetgeving zijn aangebracht om het acquis communautair over te nemen zijn indrukwekkend: geen enkele bestaande lidstaat had dit in zo korte tijd voor elkaar kunnen krijgen.

We kunnen spreken over het theoretische belang van deze uitbreiding en over de abstracte en politieke argumenten. Het allerbelangrijkste argument is echter dat de 7,5 miljoen Bulgaren en de 22 miljoen Roemenen nu dezelfde kansen moeten krijgen als de inwoners van de huidige EU-lidstaten. Die kansen kregen wij toen wij zwakker waren, toen wij kleine landen waren met armere economieën, met minder ontwikkelde justitiële stelsels, met minder ontwikkelde staatshuishoudingen en onderwijsstelsels.

Uiteraard moet er nog veel werk worden verzet. Voortdurende hervormingen zijn noodzakelijk. Constante waakzaamheid is nodig om te voorkomen dat de mens het openbare leven verstoort, ontwricht of uitholt. Daarom zijn er vrijwaringsclausules opgesteld. Laten wij echter blij zijn met wat tot dusver is bereikt.

Ik heb slechts één klein punt van kritiek en dat betreft de voortdurende moeilijkheden in beide landen als het gaat om verlaten of verweesde kinderen en kinderen en jongeren met een handicap. Zij krijgen nog steeds niet de steun, de autonomie en de bescherming die zij nodig hebben.

Vele jaren geleden zei een Ier met een veel grotere reputatie dan ik: “Geen enkele persoon of groep heeft het recht de vooruitgang van een volk tegen te houden.” Wij hebben niet het recht de hereniging van Europa tegen te houden om daarmee de fouten uit het verleden goed te maken. Net als in alle goede gezinnen het geval is, moeten we de ambitieuze leden van ons gezin aanmoedigen om gemeenschappelijke idealen, doelen en normen na te streven.

Wij moeten Roemenië en Bulgarije verwelkomen, hun ambtenaren, regeringen en bevolking met de tot dusver behaalde resultaten feliciteren, terugdenken aan de verschrikkingen waar zij doorheen zijn gegaan en uitkijken naar de stralende toekomst die voor hen en voor ons is weggelegd.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Železný, namens de IND/DEM-Fractie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, wij, afgevaardigden uit de postcommunistische landen die reeds lid zijn van de Europese Unie, voelen in sterke mate dezelfde verleiding als die waarvoor de vertegenwoordigers van de oorspronkelijke, oude, ontwikkelde, westerse - noem maar een lovende kenschetsing - destijds zijn bezweken en nu nog steeds bezwijken. Wij zitten nu veilig binnen de vestingmuren en minzaam kijken we neer naar de nieuwkomers die proberen de vesting van hun dromen binnen te komen. We bekijken ze eens goed van alle kanten en we leren hun de les. Gelukkig maar dat wijzelf in de Tsjechische Republiek dit schandelijke opgestoken vingertje en het onophoudelijke opleggen van nieuwe onzinnige voorwaarden, quota en achterstellende beperkingen, nog niet zo lang geleden zelf aan den lijve hebben ondervonden. Daarom zijn wij nu in staat onze solidariteit uit te spreken met beide landen. Want we weten namelijk dat veel van de problemen die Roemenië en Bulgarije vandaag de dag dwars zitten, niet zelf vrijwillig door deze landen zijn gekozen. Ze zijn het gevolg van het feit dat zij, net zoals wij, zo’n halve eeuw lang geen normale ontwikkelingen, geen markteconomie en geen vrije representatieve democratie hadden. Net als wij kwamen zij als gevolg van een beslissing van de naoorlogse grootmachten in de verkeerde helft van Europa terecht, en beide volkeren hebben flink te lijden gehad onder de communistische dictatuur.

We zijn er dan ook van overtuigd dat wij in de Tsjechische Republiek de verleiding zullen kunnen weerstaan om hen bloot te stellen aan verdere beledigende beperkingen op het gebied van het vrije verkeer, de werkgelegenheid en de dienstverlening. Het is meer dan genoeg dat de westerse protectionistische landen van de EU hen daar ongetwijfeld aan zullen onderwerpen. Ik weet zeker dat wij hen zullen behandelen op de manier die wij, tevergeefs, verwachtten van de vijftien westerse landen, toen wij volwaardig lid werden. We zijn nog steeds tweederangs lidstaten. Ik weet dan ook zeker dat wij van de twee nieuwe lidstaten geen derderangs lidstaten zullen maken, zeer zeker niet omdat, terwijl de Europese Unie Roemenië en Bulgarije de les leest - toch twee landen met een Europese traditie, cultuur en met Europese waarden - diezelfde Unie een gevaarlijk toetredingsspel aan het spelen is met Turkije, en daarbij een oogje dicht knijpt voor de manier waarop dit land omgaat met minderheden, democratische principes, religieuze pluraliteit, vrouwenrechten en zijn gewelddadige verleden. Ik geloof er heilig in dat de twee buitengewoon Europese landen Roemenië en Bulgarije binnenkort volwaardig lid van ons gezelschap zullen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Irena Belohorská (NI). - (SK) Ik ben blij dat de Bulgaarse en de Roemeense regering enerzijds en de Europese Unie anderzijds een consensus hebben bereikt na de opbouwende onderhandelingen over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU.

Als Europese afgevaardigde uit Slowakije - een land dat pas twee jaar geleden tot de EU is toegetreden - ben ik blij dat Roemenië en Slowakije op 1 januari 2007 lid zullen worden van de Europese Unie, en ik geef dan ook volledige steun aan hun toetreding. Ik hoop eveneens dat niemand in de Unie deze nieuwe leden als minderwaardig zullen zien, en dat hun gezonde economische en democratische instellingen stevig zullen blijven groeien.

Wat de tekortkomingen betreft die zo vaak in verband met deze landen werden genoemd, wil ik de aandacht vestigen op de nieuwe wetgeving van Roemenië waarmee internationale adopties worden verboden. Internationale adoptie is zowel een globaal als ethisch vraagstuk. In kinderen handelen, in de verkeerde veronderstelling dat dit in het belang van de kinderen is, is onaanvaardbaar in de Europese Unie. Een land dat handel drijft met zijn eigen burgers, met de burgers die zijn toekomstpotentieel zijn, speelt de internationale georganiseerde misdaad in de kaart. Een dergelijk land moet zijn prioriteiten herzien, niet alleen op papier maar ook in de praktijk. Dat land moet diep nadenken over de middelen die nodig zijn om die doelstellingen te bereiken. Kinderverkoop is contraproductief, betekent verspilling van het potentieel van het land en ondermijnt het begrip zelf van gezinsondersteuning.

Als volledig lid van de Europese Unie, en met alle rechten die voortvloeien uit lidmaatschap, zou Roemenië in staat moeten zijn om voor zijn burgers te zorgen: van de wieg tot het graf, zoals de Roemeense premier dat vorige week stelde. Het is noodzakelijk het maatschappelijke werk te verbeteren, te zorgen voor goed geschoolde adoptiecounselors in Roemenië en nationale adopties te vereenvoudigen.

Ondanks de alom bekende problemen met betrekking tot de uitvoering van de wet, ben ik van mening dat de inwerkingtreding daarvan een zeer belangrijke stap in de goede richting was. Deze wet zal ongetwijfeld worden beschouwd als zijnde volledig in overeenstemming met de normen van de Europese wetgeving.

Onze Roemeense en Bulgaarse vrienden zijn van harte welkom hier!

 
  
  

VOORZITTER: ANTONIOS TRAKATELLIS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de commissaris, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, langzaam komt er een einde aan een lange periode van discussies in de Commissie buitenlandse zaken over deze beide landen, waarvan wij de toetreding tot de Europese Unie vanaf het begin hebben ondersteund. Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wij ons bij vele toetredingen zorgen maakten, maar dat al deze toetredingen uiteindelijk een politiek en economisch succes zijn gebleken. Ze hebben tot een win-winsituatie geleid. Er zijn eveneens verschillende overgangsregels ten gunste van beide zijden, zodat toetreding vanuit het standpunt van de Europese Unie zonder grote controversen kan plaatsvinden. Voorbeelden daarvan zijn de regels voor het vrij verkeer van werknemers en het feit dat de grenscontroles voor personen nog niet zijn opgeheven, omdat deze landen nog geen lid zijn van Schengen.

Ofschoon wij de nieuwe lidstaten welkom heten, moeten wij duidelijk maken dat iedere uitbreiding alleen functioneert als de regels worden nageleefd. De verklaring van de Commissie vandaag dat er benchmarking- en monitoring-processen zijn, waarmee kwesties in verband met het rechtssysteem, met corruptie, witwasserij en de georganiseerde criminaliteit kunnen worden opgelost, is zeer belangrijk. Wij zullen dus moeten afwachten of deze in geval van nood daadwerkelijk zullen worden toegepast. Dat geldt ook voor de juridische voorwaarden en controles met betrekking tot de structuurfondsen en landbouwfondsen, evenals voor de openstelling van de levensmiddelenmarkten.

De Commissie draagt op dit moment een zeer grote verantwoordelijkheid, want alleen als dit functioneert en ze haar mechanismen op geloofwaardige wijze benut, kan de toekomst van de Europese Unie worden veiliggesteld. Alleen dan kunnen wij ook in de toekomst nadenken over uitbreidingen. Het is bijzonder belangrijk dat wij deze landen opnemen, maar het is ook belangrijk dat beide zijden zich aan de regels houden. Anders zouden wij uiteindelijk voor grote problemen kunnen komen te staan. Ik zal derhalve nauwkeurig in de gaten houden hoe de Commissie de mogelijkheden die ze vandaag heeft genoemd, in de praktijk zal benutten.

Tot slot wil ik opmerken dat het Grondwettelijk Verdrag is opgesteld voor de Unie van Vijfentwintig, of Zevenentwintig, na deze uitbreiding met de landen die het zo zwaar te verduren hebben gehad onder het communisme. De Europese Unie zal echter niet door haar omvang een rol in deze wereld kunnen spelen, maar door haar innerlijke kracht. Omvang is geen teken van kracht. Ik wil het Parlement er op dit belangrijke moment derhalve op wijzen dat de Europese Unie haar huiswerk nog niet heeft gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij moeten commissaris Rehn en het personeel van het directoraat-generaal Uitbreiding, in het bijzonder Timo Summa en mevrouw Bridget Czarnota, bedanken voor de zeer professionele instelling en de grote toewijding waarmee zij vele maanden en jaren hun werkzaamheden met betrekking tot Bulgarije hebben verricht. Het lijdt geen twijfel dat Bulgarije en Roemenië zijn doorgelicht op een uiterst grondige wijze, op een wijze die vermoedelijk zijn weerga in de geschiedenis van de EU niet kent. Dit heeft niet alleen te maken met de landen in kwestie, maar ook met het groeiende scepticisme over uitbreiding van de EU in bepaalde politieke kringen. Dat is jammer. Ik hoop dat uitbreiding tot hervorming en verandering in de Europese Unie leidt.

Tot mijn vreugde heeft de Commissie bevestigd dat de toetreding van Bulgarije op 1 januari 2007 behoort plaats te vinden. Uitstel dient geen enkel doel. Tegelijkertijd beseffen we dat er nog veel gedaan moet worden. In Bulgarije zijn voortdurende hervormingen nodig, niet alleen met het oog op de toetreding maar ook omwille van Bulgarije zelf en zijn burgers. Momenteel is in iedere sector het sleutelwoord "transparantie”, of het nu gaat om overheidsopdrachten, de benoeming van ambtenaren of magistraten of de redenen waarom een bepaald onderzoek plotseling wordt stopgezet. De burgers moeten het vertrouwen hebben dat de gezagsdragers in alle openheid en in hun belang handelen.

Natuurlijk treffen de Bulgaarse autoriteiten nog steeds talrijke maatregelen. Ik ben bijzonder verheugd over de recente aankondiging dat de hulp is ingeroepen van de diensten van de voormalige Nederlandse openbare aanklager, die de openbare aanklager van Bulgarije moeten bijstaan. Ik wil andere landen oproepen soortgelijke assistentie aan te bieden.

Over de migratie van werknemers wil ik het volgende zeggen. Veel van onze landen en vooral het Verenigd Koninkrijk hebben de gevolgen gezien van meer dan tien jaar mislukt en rampzalig immigratiebeleid, dat overigens grotendeels geen verband hield met de Europese Unie. Het is jammer dat Bulgarije en Roemenië nu misschien de gevolgen van dit beleid zullen ondervinden.

Bulgarije heeft een immense inspanning moeten leveren om te herstellen van wat door vijftig jaar communisme is aangericht. Nu zien we een land met een stabiele democratie, een veerkrachtige economie, een groei van 5 procent en meer directe buitenlandse investeringen dan ooit. Bulgarije bevordert de stabiliteit in de regio en is lid van de NAVO. Goed gedaan, Bulgarije - en welkom!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Marinus Wiersma (PSE), plaatsvervangend rapporteur. - Voorzitter, ik vervang mijn collega Pierre Moscovici, onze rapporteur voor Roemenië, die helaas op dit belangrijke moment niet aanwezig kon zijn. Laat ik beginnen met beide landen van harte te feliciteren met de conclusies die de Commissie vandaag heeft gepresenteerd over de toetredingsdatum van Roemenië en Bulgarije. Ik heet beide landen van harte welkom en in het bijzonder Roemenië. Na alles wat er gebeurd is, de geschiedenis van dat land, vijftig jaar dictatuur, vijftien jaar hard werken, wordt nu de prijs daarvoor gegeven door de Europese Unie in de vorm van lidmaatschap.

Mijn fractie heeft consistent de toetreding van beide landen, Bulgarije en Roemenië, gesteund. Het zijn verschillende regeringen geweest, niet alleen de huidige maar ook de voorgaande, die het mogelijk gemaakt hebben dat in Roemenie de dynamiek is ontstaan die nu ook leidt tot de conclusie die de Europese Commissie heeft voorgelegd. Het is een enorme prestatie van beide landen en een belangrijke dag in Boekarest en in Sofia, in Bulgarije en in Roemenië.

Ik ben ook blij met de opmerking die de voorzitter van de Commissie maakte dat op basis van de permanente vooruitgang van die twee landen ook nu kan worden besloten die uitstelvariant niet te gebruiken, maar gewoon op 1 januari volgend jaar te beginnen. De Commissie heeft aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn, ook voor de Commissie in samenwerking met deze twee nieuwe lidstaten, om ervoor te zorgen dat de open kwesties die er nog zijn, de komende jaren zorgvuldig worden opgeruimd in een proces van verificatie en samenwerking tussen de Europese Commissie en deze twee landen, en dit op basis van duidelijk en concreet geformuleerde doelen waaraan zowel de Commissie als de twee regeringen zich zullen committeren. Het verdrag biedt voldoende garanties voor de Commissie om ervoor te zorgen dat de belangen van de Unie in dat proces gewaarborgd zijn. Een jaar uitstel zou waarschijnlijk betekend hebben dat beide kanten zich niet langer zouden inspannen en zou tot een soort automatisch lidmaatschap leiden. Nu wordt gebruik gemaakt van de vooruitgang en de dynamiek die in beide landen heerst om de laatste restjes van het toetredingsproces op een grondige manier weg te werken en het bureau zo snel mogelijk leeg te maken.

Kortom, gefeliciteerd, dank aan de Commissie, dank aan Commissaris Rehn voor alle werk dat hij de afgelopen jaren verricht heeft en nogmaals mijn gelukwensen aan Roemenië en Bulgarije.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt op donderdag plaats.

 

12. Vorderingen van Turkije op weg naar toetreding (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0269/2006) van Camiel Eurlings, namens de Commissie buitenlandse zaken over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding(2006/2118(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Camiel Eurlings (PPE-DE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het slotdebat over dit verslag over Turkije vindt plaats op een bijzonder moment. Het verslag gaat vooraf aan het voortgangsverslag van de Europese Commissie en biedt daarom een unieke gelegenheid om de houding van de Commissie te beïnvloeden en te verrijken.

Het is evenwel niet echt noodzakelijk om de Commissie op dit punt te beïnvloeden. Het verslag dat ik in de Commissie buitenlandse zaken heb ingediend en dat ik nu hier aan deze vergadering voorleg, is in zeer goede samenwerking met de Europese Commissie en met commissaris Rehn voorbereid. Ik denk daarbij ook aan de woorden van de heer Rehn bij de indiening van mijn verslag in de Commissie buitenlandse zaken. Het waren lovende woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlieten.

De Commissie buitenlandse zaken heeft het verslag met overgrote meerderheid goedgekeurd: 54 leden waren voor, 6 tegen. Het verslag is eerlijk maar streng genoemd: eerlijk omdat het op feiten gebaseerd is en een constructief karakter heeft, en streng omdat er helaas reden is voor kritiek of in ieder geval voor een flinke stimulans vanuit het Parlement.

De hoofdconclusie van het verslag is dat het Europees Parlement betreurt dat er vertraging is opgetreden in de hervormingen. Bij aanvang van de onderhandelingen in 2004, toen we een besluit namen, hadden we verwacht dat de indrukwekkende hervormingen van 2002-2004 zouden worden voortgezet. Helaas verlopen de hervormingen nu minder snel. Dat wil niet zeggen dat er niets is gebeurd. Ik wil de Turkse politici complimenteren met hun negende maatregelenpakket voor wetshervormingen en met de vele voorstellen die door het parlement werden aangenomen. Ik complimenteer ook de Turkse ambtenaren met hun professionele opstelling in de onderhandelingen, waardoor het eerste hoofdstuk voorlopig kon worden gesloten.

Waarom hebben we dan kritiek? Omdat we graag meer vooruitgang hadden gezien als het gaat om de belangrijkste politieke hervormingen. Ik zal een paar essentiële punten noemen. Ten eerste, wat betreft de vrijheid van meningsuiting heeft het Parlement reeds kritiek geleverd op enkele delen van het nieuwe wetboek van strafrecht. Hoewel dit nieuwe wetboek een grote verbetering betekent ten opzichte van de oude situatie, hebben we onze twijfels over bepaalde artikelen, vooral over artikel 301. Sommige mensen zijn vrijgelaten. Uit de bevestiging van het vonnis van de heer Hrant Dink blijkt echter - zoals ook de bekende journalist Ali Birand heel duidelijk heeft aangegeven - dat artikel 301 moet worden gewijzigd of ingetrokken. Ik roep de Turkse regering en de Turkse bevolking op daarvan de noodzaak in te zien. Het is belangrijk voor de vrijheid van de Turkse bevolking en voor het imago van Turkije in Europa en de rest van de wereld.

Ten tweede moet er nog veel gedaan worden met betrekking tot de vrijheid van godsdienst. Enkele weken geleden was ik in Turkije. Tot voor kort werden kloosters en kerken in beslag genomen en de nieuwe voorgestelde wet inzake stichtingen biedt onvoldoende soelaas, zoals de commissaris reeds heeft gezegd. Dit moet ophouden. De religieuze minderheden moeten hun bezittingen terugkrijgen en de wet inzake stichtingen moet zodanig worden gewijzigd dat als teruggave van eigendommen onmogelijk is, de kerken in elk geval op een bevredigende wijze schadeloos worden gesteld.

Ook de opleiding van geestelijken moet worden hervat. Sinds 1971 zijn de seminaries gesloten en voor een land dat bij Europa wil horen, is het erg belangrijk dat daar even gemakkelijk een christelijke kerk kan worden gebouwd als een Turkse moskee in de rest van de Europese Unie.

Wij willen dat deze hervormingen prioriteit krijgen, want dat is in de geest van Europa. Wij vragen dit als Parlement en Turkije heeft in het herziene toetredingspartnerschap beloofd de prioriteiten voor de korte termijn voor eind 2007 te realiseren. Vervolgens heeft het Parlement Turkije opgeroepen de afspraken na te komen.

Een derde punt dat ons zorgen baart, is de situatie in het zuidoosten van Turkije. Wij veroordelen met klem de acties van de PKK en elke vorm van terrorisme. Wij veroordelen het geweld met klem - er is nooit een rechtvaardiging voor terroristische activiteiten. Tegelijkertijd vragen we Turkije contact te zoeken met vreedzame gesprekspartners, te streven naar een politieke oplossing en te investeren in de sociale en economische ontwikkeling van het zuidoosten.

Een laatste belangrijk punt is Cyprus. Bij de start van de onderhandelingen is afgesproken dat Turkije Cyprus niet formeel hoefde te erkennen, maar dat er een Protocol van Ankara zou komen om de betrekkingen enigszins te normaliseren. Het Protocol werd ondertekend en de Raad verzocht Turkije om het voor eind 2006 uit te voeren. Het is van belang dat Turkije zijn toezeggingen nakomt en voor eind 2006 uitvoering geeft aan het Protocol. De geloofwaardigheid van Turkije en die van onze instellingen staat namelijk op het spel. Als Parlement hebben we ook heel duidelijk gemaakt dat er, wat betreft het noordelijke deel van Cyprus, harder moet worden gewerkt aan een handelsregeling. Maar ook hier geldt dat ondertekenen niet toereikend is: Turkije moet doen wat het heeft beloofd.

Ik zal eindigen met een laatste punt en proberen het kort te houden. Een overgrote meerderheid in de Commissie buitenlandse zaken stond achter de hoofdlijnen van dit verslag, en ik wil de leden daarvoor bedanken omdat we er een belangrijk signaal mee afgeven. Er was echter een gevoel van onbehaaglijkheid met betrekking tot een amendement over de Armeense genocide. Ik zal mijn standpunt in twee zinnen duidelijk maken. In paragraaf 50 van het verslag heb ik als rapporteur getracht een standpunt te formuleren dat zowel stellig als realistisch is. Er staat dat erkenning formeel niet tot de criteria van Kopenhagen behoort. Het is echter onontbeerlijk dat een land dat onderweg is naar Europa, zijn geschiedenis verwerkt en daarom willen we dat er commissies worden ingesteld, dat er onderzoek wordt verricht en dat er een open discussie komt. Volgens mij getuigt dat van een strenge maar eerlijke houding waaraan niemand aanstoot kan nemen.

Ik weet dat er een amendement van mevrouw De Keyser met een andere tekst voorligt. Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van iedere afgevaardigde om naar eigen eer en geweten te stemmen, maar als u het mij vraagt, is de tekst in paragraaf 50 de best mogelijke tekst, die ons het verst zal brengen.

Ik ben te lang aan het woord geweest. Ik wil de afgevaardigden opnieuw bedanken voor hun steun tot nu toe en als rapporteur voor de Turkse toetreding hoop ik dat dit strenge maar eerlijke signaal door Turkse politici en de Turkse bevolking zal worden opgevat als een aanmoediging om het hervormingsproces nieuw leven in te blazen en de hervormingsgezinde krachten sterk te ondersteunen. Dan kan ik in mijn volgende verslag als rapporteur een positievere toon aanslaan.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens het Finse voorzitterschap wil ik het Europees Parlement en vooral Camiel Eurlings bedanken voor het alomvattend verslag over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding.

Elk debat is een goede gelegenheid om meer te weten te komen over het toetredingsproces van Turkije, om de burgers van de EU-landen en Turkije te inspireren actief aan dit proces deel te nemen en de Turkse regering in haar toetredingsdoelen te steunen. Het Finse voorzitterschap houdt natuurlijk rekening met de standpunten van het Europees Parlement.

Begin november komt de Commissie met haar jaarverslag over de vorderingen in de toetredingsonderhandelingen met Turkije. De Europese Raad zal dit verslag zeer zorgvuldig bekijken. In het debat van vandaag wil ik de aandacht vestigen op enkele punten in deze onderhandelingen.

Het Finse voorzitterschap deelt de zorg van het Europees Parlement over het hervormingsproces in Turkije. Turkije moet de uitvoering van politieke hervormingen en het hervormingsproces in het algemeen versnellen. Een volledige en doeltreffende uitvoering is van wezenlijk belang om te kunnen waarborgen dat de hervormingen duurzaam en onomkeerbaar zijn. Er zijn concrete resultaten nodig.

Wij delen de zorg van het Parlement over de trage vorderingen die Turkije maakt op de cruciale gebieden van de grondvrijheden en de mensenrechten. Hoewel de situatie in Turkije is verbeterd in vergelijking met vijf jaar geleden, moet het land doorgaan met concrete hervormingen, vooral op het gebied van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, culturele rechten, vrouwenrechten en maatregelen tegen marteling en mishandeling. De meeste van deze zaken worden in het herziene toetredingspartnerschap omschreven als prioriteiten, waar Turkije onmiddellijk de benodigde maatregelen voor moet nemen.

Momenteel wacht het voorzitterschap op de aanneming van het negende maatregelenpakket voor wetshervormingen in Turkije, dat oplossingen moet bieden voor enkele van de gebreken die ik zojuist noemde. De nieuwe wetten moeten volledig verenigbaar zijn met de EU-normen.

Vooral wat de vrijheid van meningsuiting betreft verwacht de Raad onmiddellijke maatregelen van Turkije, zodat in de toekomst kan worden voorkomen dat er gerechtelijke procedures worden aangespannen tegen personen die geweldloze meningen uiten. Wat de vrijheid van godsdienst betreft verwachten wij dat de wetgeving inzake de rechten van de niet-moslimminderheden volledig, onmiddellijk en overeenkomstig de Europese normen wordt geïmplementeerd.

Wij zijn net als het Parlement bezorgd over de situatie in Zuidoost-Turkije. Het voorzitterschap heeft de recente bomaanslagen in verscheidene plaatsen in Turkije veroordeeld en als onzinnige terreurdaden bestempeld. Terreurdaden kunnen nooit gerechtvaardigd zijn. Dit is een complexe zaak, die wij als onderdeel van het hervormingsproces nauwgezet volgen. Turkije moet snel een alomvattende benadering ontwikkelen om de regionale verschillen te verkleinen. Het doel moet hierbij zijn dat Turkije betere economische, sociale en culturele mogelijkheden creëert voor al zijn burgers, inclusief de Koerden.

De vorderingen van Turkije in het toetredingsproces worden gemeten aan niet alleen de criteria van Kopenhagen maar de criteria van het onderhandelingskader, waartoe ook de implementatie van het aanvullend protocol bij de Overeenkomst van Ankara hoort. Vorderingen op dit gebied zijn essentieel voor de voortzetting van de onderhandelingen. Turkije moet het protocol volledig toepassen op alle lidstaten van de Europese Unie en belemmeringen voor het vrij verkeer van goederen wegnemen, met inbegrip van vervoersbeperkingen. Het openen van onderhandelingen die hier direct mee verband houden, hangt af van de mate waarin Turkije zijn contractuele verplichtingen ten aanzien van de lidstaten naleeft. Als Turkije deze verplichtingen niet naleeft, zal dit van grote invloed zijn op de voortgang van de onderhandelingen.

Er is toezicht op de vorderingen met betrekking tot alle wezenlijke kwesties die worden genoemd in de verklaring van de Europese Gemeenschap en de lidstaten van 21 september 2005.

Om te kunnen voldoen aan de normen en lidmaatschapscriteria van de Europese Unie is voortdurende ondernemingszin en vastberadenheid nodig. Deze vastberadenheid wordt behalve van het kandidaat-land ook van de Europese Unie zelf geëist. Ik wil daarom heel duidelijk zeggen dat het toetredingsproces van Turkije voor ons zeer belangrijk is en het Finse voorzitterschap zal alles in het werk stellen om vooruitgang in de toetredingsonderhandelingen mogelijk te maken.

De Europese Unie steunt Turkije in zijn aspiraties om lid te worden, maar de vorderingen in de toetredingsonderhandelingen hangen natuurlijk grotendeels van Turkije zelf af. Het onderhandelingsproces gaat door zolang Turkije het hervormingsproces voortzet en zijn verplichtingen naleeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, Commissie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik mij verontschuldigen voor het feit dat ik, tegen mijn gewoonte in, halverwege dit debat moet gaan, omdat ik samen met de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, om 16.30 uur, ofwel over tien minuten, aan een persconferentie deel moet nemen. Meteen daarna gaan wij samen naar Sofia, Bulgarije, en Boekarest, Roemenië, om in deze twee toekomstige EU-lidstaten het Commissiebesluit van vandaag en de inhoud van het debat in het Parlement toe te lichten. Het spijt mij dat ik twee heren moet dienen, maar het voorgaande debat liep een beetje uit en ik heb helaas geen ander alternatief.

(EN) Mijnheer de Voorzitter, in het vorige debat heeft mevrouw Lehtomäki namens de Raad een uitspraak gedaan over de toekomst van de uitbreiding. Net als voorzitter Barroso ben ik blij met deze uitspraak en ik wil nog eens benadrukken dat wij ons hard maken voor een geconsolideerde uitbreidingsagenda en dat ons beleid daarop is afgestemd. De beoogde uitbreiding betreft het zuidoosten van Europa en niet alleen Bulgarije en Roemenië. Turkije en Kroatië en de andere landen van de Westelijke Balkan vallen eveneens daaronder. We zijn voorzichtig als het gaat om nieuwe toezeggingen, maar de bestaande beloften aan de landen van Zuidoost-Europa willen we hoe dan ook nakomen: pacta sunt servanda. Zij kunnen tot de Europese Unie toetreden zodra zij aan de voorwaarden voldoen. Dat is op de Top van Thessaloniki in 2003 met de landen van de Westelijke Balkan afgesproken. Terwijl wij ons intern voorbereiden op een nieuwe institutionele regeling, gaat het geleidelijke en zorgvuldig beheerde toetredingsproces met deze Zuidoost-Europese landen door. Wij kunnen onze verantwoordelijkheden voor vrede, stabiliteit, vrijheid en democratie niet zomaar voor een tijdje opzijschuiven.

Wij verwachten dat de lidstaten van de EU in 2008 overeenstemming over een nieuwe institutionele regeling kunnen bereiken. Daarom moet deze regeling gereed zijn voordat het volgende lid toetreedt. Vermoedelijk zal Kroatië als eerste in de EU worden opgenomen. Als dat land zijn hervormingen op nauwgezette en effectieve wijze doorvoert, kan het rond het eind van dit decennium klaar zijn voor lidmaatschap.

Ik wil de heer Eurlings bedanken voor zijn verslag, dat de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding helpt te beoordelen. Tevens wil ik de leden van de Commissie buitenlandse zaken voor hun inbreng bedanken.

De toetreding van Turkije is voortdurend onderwerp van discussie. Het is waar dat het afgelopen jaar in dat land de vaart uit de hervormingen is verdwenen. We mogen echter niet uit het oog verliezen wat er in de laatste tien jaar allemaal is bereikt, en evenmin mogen we onze beloften aan Turkije vergeten. Het doel van de onderhandelingen die op 3 oktober 2005 begonnen, was een volwaardig EU-lidmaatschap van Turkije. Het is een proces met een open einde dat geen automatismen kent.

De beloften komen voort uit het inzicht dat opneming van Turkije in de EU voor beide partijen voordelig zou zijn. Het is in het belang van de Europese Unie dat Turkije een democratisch, stabiel en steeds welvarender land wordt. De strategische betekenis van Turkije bleek opnieuw toen dat land besloot deel te nemen aan de UNIFIL-missie in Libanon.

De laatste twaalf maanden is er bij de hervormingen te weinig vooruitgang geboekt. Er moeten nieuwe initiatieven worden ontplooid, en er dient sprake te zijn van tastbare vorderingen voordat de Commissie haar verslag op 8 november presenteert.

Ten eerste vormt de vrijheid van meningsuiting de hoeksteen van de hervormingen. Nog steeds worden journalisten, schrijvers, uitgevers en mensenrechtenactivisten vervolgd wegens overtreding van het beruchte artikel 301 van het wetboek van strafrecht op de vage beschuldiging van “belediging van de Turkse identiteit”. In juli deed het hof van cassatie uitspraak in de zaak Hrant Dink. Deze uitspraak vormde jurisprudentie over dit beruchte artikel 301, dat in strijd is met Europese normen. Ondanks de vrijspraak van romanschrijfstr Elif Shafak vorige week is de vrijheid van meningsuiting in Turkije dus nog steeds niet gewaarborgd.

De rechtszaken leiden tot zelfcensuur en schaden het belangrijke werk van journalisten, intellectuelen en activisten. Ik heb herhaaldelijk daarover mijn zorgen geuit, ook vorige week nog tijdens een ontmoeting met de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Gül. Ik ben het beu om voortdurend in herhaling te moeten vallen, maar ik zal hierop blijven hameren totdat mijn ambtstermijn afloopt, of totdat deze tekortkoming is goedgemaakt. Ik kan mij niet voorstellen dat een EU-lidstaat zich niet houdt aan een fundamenteel beginsel als de vrijheid van meningsuiting. Het is nu de hoogste tijd dat Turkije de restrictieve artikelen in het wetboek van strafrecht wijzigt en in overeenstemming brengt met het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens.

Het gaat hierbij ook om het interne debat in Turkije waarnaar de rapporteur, de heer Eurlings, verwees. In Turkije is een open en constructieve uitwisseling van meningen nodig, ook over de meest gevoelige kwesties. Dat is nodig voor het democratische proces in Turkije en om de uitdagingen van morgen aan te kunnen. Tevens is het van belang voor de verzoening met de buren van Turkije, waaronder Armenië. Verzoening ligt ten grondslag aan het Europese integratieproces en is daar tevens een uitvloeisel van. Daarom roep ik Turkije met klem op concrete stappen in deze richting te zetten.

Ten tweede ben ik het volledig met de rapporteur en de Raad eens als het gaat om het belangrijke vraagstuk van de vrijheid van godsdienst. De tekortkomingen op dit gebied moeten worden verholpen via de wet inzake stichtingen die op dit moment in de Turkse Grote Nationale Assemblee wordt besproken. Beperkingen op eigendomsrechten, het beheer van stichtingen en de opleiding van geestelijken moeten worden opgeheven.

Er zijn ook moslimminderheden die met discriminatie worden geconfronteerd. De alevieten, een gemeenschap van 15 tot 20 miljoen mensen, hebben te maken met wettelijke beperkingen wat betreft het bouwen van gebedshuizen en ontvangen geen financiële steun van de overheidsinstantie die zich bezighoudt met religie.

In het zuidoosten van het land worden de positieve ontwikkelingen die sinds de opheffing van de noodtoestand enige jaren geleden zichtbaar waren, tenietgedaan door de huidige spiraal van geweld. Het terrorisme is onze gemeenschappelijke vijand. Zowel Turkije als de EU veroordeelt de acties van de PKK en ik betreur ten zeerste de dood van onschuldige mensen bij de aanslagen die het hele jaar door in Turkije hebben plaatsgevonden.

Een beleid dat uitsluitend op veiligheidsoverwegingen is gebaseerd, is evenwel niet voldoende om de problemen in de regio aan te pakken. De sociaaleconomische situatie in het zuidoosten is verslechterd, niet alleen door het gebrek aan veiligheid maar ook door hoge werkloosheid en grote armoede. Wij verwachten dat Turkije binnenkort een strategie goedkeurt waarin aandacht wordt geschonken aan alle behoeften van deze regio op economisch, sociaal en cultureel gebied.

Nu zal ik ingaan op de verplichtingen waaraan Turkije dient te voldoen. Wij verwachten dat Turkije het aanvullende protocol van de Overeenkomst van Ankara volledig uitvoert. Dat betekent dat Turkije de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, inclusief voor vervoersmiddelen, moet wegnemen. Die belemmeringen zijn namelijk in strijd met de associatieovereenkomst. Daarom moet Turkije zijn havens openstellen voor alle schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, ook die van de Republiek Cyprus. Zoals in het onderhandelingskader uiteen is gezet, wordt de vooruitgang in de onderhandelingen mede bepaald door het antwoord op de vraag of Turkije aan zijn verplichtingen voldoet. Ik wil daarbij nog eens benadrukken dat de verplichtingen van Turkije die in het Protocol van Ankara zijn vastgelegd, niet gekoppeld zijn aan de beëindiging van de economische isolatie van de Turks-Cypriotische gemeenschap.

In het ontwerpverslag wordt de Raad terecht verzocht hernieuwde inspanningen te ondernemen om overeenstemming te bereiken over een regeling voor de bevordering van het handelsverkeer met betrekking tot het noordelijke deel van Cyprus. De Commissie geeft haar volledige steun aan de serieuze pogingen van het Finse voorzitterschap om de impasse rond de handelsregeling te doorbreken, zodat de Raad en de EU-lidstaten hun toezeggingen eenvoudiger kunnen naleven. Het is ook goed te onderstrepen dat Turkije zich constructief blijft opstellen bij het zoeken naar een allesomvattende regeling voor de kwestie-Cyprus die zowel voor de Grieks-Cyprioten als voor de Turks-Cyprioten aanvaardbaar is en die gebaseerd is op de beginselen waarop de EU is gegrondvest.

Samengevat is het in ons wederzijds belang dat Turkije zijn beleid van democratische, maatschappelijke en economische transformatie voortzet, met als doel toetreding tot de EU. Als Turkije daarin met onze aanhoudende steun slaagt, kan het een nog solidere brug tussen beschavingen worden, en wel op een moment waarop de relatie tussen Europa en de islam de grootste uitdaging van onze tijd vormt. Turkije is wat dit betreft een belangrijke toetssteen, en deze ontwikkeling is van belang voor onze eigen toekomst en die van onze kinderen en kleinkinderen.

De Commissie is bereid Turkije gedurende het hele proces te steunen, maar uiteindelijk moet Turkije zelf de nodige stappen zetten. Vorige week is in het Turkse parlement een buitengewone vergadering gehouden om het negende hervormingspakket versneld te kunnen goedkeuren. Dat is een welkome stap in de goede richting. Toch moet Turkije krachtdadiger zijn in zijn hervormingen, wil het vooruitgang boeken op de weg naar toetreding. Laten we daarbij bedenken dat, zoals premier Erdogan reeds aangaf, de criteria van Kopenhagen moeten worden omgedoopt tot de criteria van Ankara. Deze criteria zijn namelijk allereerst bedoeld om het welzijn van de Turkse burgers te bevorderen en hun rechten te versterken, en niet om uitsluitend de EU te behagen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Emine Bozkurt (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. - Voorzitter, ik wil beginnen met collega Eurlings te bedanken voor zijn harde werk, dat niet altijd even gemakkelijk is geweest. Helaas is het verslag zoals het er nu uitziet, door toedoen van tegenstanders van een Turkse toetreding tot de EU, voor velen van ons een teleurstelling geworden, een teleurstelling ook voor hervormingsgezinde Turken, een teleurstelling voor Europeanen die Turkije als bondgenoot willen en niet in de laatste plaats een teleurstelling voor de vrouwen in Turkije.

Als rapporteur vrouwenrechten heb ik gezien dat Turkije wel degelijk vorderingen maakt op het gebied van vrouwenrechten, mede als gevolg van de druk van de EU in het algemeen en het Europees Parlement in het bijzonder. De strategie van uitbreiding om kandidaat-lidstaten aan te sporen tot hervormingen, werkt. Maar het werkt alleen als die hervormingen ook erkend worden. Zoals de partij van de heer Eurlings in Nederland zo graag zegt, na het zuur moet het zoet komen.

Het verslag Eurlings erkent de dingen die Turkije al gedaan heeft niet. Het is negatief, niet alleen qua inhoud maar ook qua toon. Dit is dé manier om hervormingen in Turkije te dwarsbomen, door de publieke steun ervoor te ondermijnen en Turkse eurosceptici een machtig wapen te geven voor de komende verkiezingen in Turkije. Wat we echt willen is toch dat de kritiek in dat verslag omgezet wordt in daden, daar wordt iedereen beter van.

Het kan ook anders: noem hervormingen die wel al succesvol zijn geweest, neem kennis van de eerste stappen die Turkije heeft ondernomen om in het reine te komen met zijn verleden en spoor aan tot verdere pogingen, maar haal erkenning van genocides eruit als voorwaarde voor lidmaatschap. Dit is geen deel van de Kopenhagen-criteria en is dus ook terecht nooit aan een lidstaat gevraagd. Schrap alle referenties naar het geprivilegieerde partnerschap. Doel van de onderhandelingen is lidmaatschap van een hervormd Turkije. Voer deze veranderingen door en we kunnen de Turken behouden voor Europa. Voer deze veranderingen door en we kunnen deze seculiere staat met zijn moslimbevolking verwelkomen als bondgenoot in de strijd tegen terrorisme en fundamentalisme. Verandert u dit niet dan laat u de hervormers in Turkije, miljoenen mannen en vrouwen, simpelweg in de kou staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, ik weet niet of de laatste bijdrage een persoonlijke mening was of het standpunt van de verantwoordelijke commissie.

Ik wil de heer Eurlings bijzonder hartelijk danken voor het zeer evenwichtige verslag dat hij heeft gepresenteerd. Menige kritiek die vandaag door verschillende fracties is geuit, is door leden van deze fractie voor het eerst ter sprake gebracht in dit verslag. Dat mag evenmin worden vergeten, bijvoorbeeld in verband met de mediakwestie.

Het is belangrijk om vast te stellen dat de onderhandelingen gaande zijn en dat deze door beide zijden op constructieve wijze moeten worden gevoerd. Wij zijn het erover eens dat Turkije perspectief op toetreding tot de EU moet hebben, maar wij moeten duidelijk maken - zoals de commissaris eveneens heeft opgemerkt - dat het hervormingsproces sinds 3 oktober is vertraagd. Het is juist en noodzakelijk hierop te wijzen, en wel aan de hand van een aantal concrete kwesties op het gebied van de mensenrechten, de rechten van minderheden, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie. Het is eveneens belangrijk om duidelijk te maken dat dit voorwaarden zijn voor vooruitgang.

Het Europees Parlement heeft in een besluit aan het begin van de onderhandelingen verklaard dat er bij het begin van de onderhandelingen moet zijn voldaan aan de politieke criteria, niet aan het eind.

Er zijn diverse zaken die mij bij dit debat storen - dat is haast een mentaliteitsprobleem - zoals het feit dat het niet is toegestaan feiten bij naam te noemen, omdat dit in Turkije als kritiek zou kunnen worden opgevat of verkeerd begrepen zou kunnen worden. Dergelijke onderhandelingen kunnen alleen worden gevoerd, als de feiten daadwerkelijk worden genoemd. Alleen dan kunnen wij vooruitgang boeken. Het is immers onze taak onze burgers mee te nemen op deze weg. Als er niet aan de voorwaarden wordt voldaan en feiten niet onomwonden ter sprake mogen worden gebracht, dan hebben we een probleem.

Alleen degenen die voldoen aan alle criteria, inclusief de politieke criteria en de voorwaarden voor de onderhandelingen, kunnen toetreden tot de Europese Unie. Dat betekent dat nu eindelijk moet worden begonnen met de implementatie van het Protocol van Ankara, hetgeen tot dusver niet is gebeurd. De kwestie-Cyprus moet - zoals is vastgelegd - nog dit jaar worden opgelost en dat kan niet meer worden uitgesteld, omdat anders niemand ons nog serieus neemt.

Overigens moet eveneens duidelijk worden gemaakt dat de uitbreidingscapaciteit van de Europese Unie van doorslaggevend belang is. Dat betekent ook dat volgens het onderhandelingsmandaat de financiële vooruitzichten pas vanaf 2013 onderhandelingen toestaan over de hoofdstukken met financiële gevolgen. Ook dat moet duidelijk worden gemaakt, want uit deze bepalingen in het onderhandelingsmandaat blijkt wel dat de Europese Unie op dit moment niet de capaciteiten voor een uitbreiding heeft wat betreft haar financiële mogelijkheden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. - Voorzitter, het is vandaag een belangrijke discussie over een zaak die ons allen aangaat: onderhandelingen met Turkije, de toekomst van Turkije in relatie tot de Europese Unie. Turkije is een sleutelpartner in een cruciale regio. Het is meer dan ooit duidelijk dat we Turkije aan de Europese Unie moeten binden en dat we de hervormers in het land moeten ondersteunen. Turkije heeft zich gecommitteerd aan een UNIFIL-operatie in Libanon. We moeten Turkije bijstaan om een positieve en constructieve rol te spelen op dat vlak in de regio. We hebben daar absoluut een partner nodig.

Het onderhandelingsproces is de beste manier om een betere en sterkere relatie met Turkije te ontwikkelen. De onderhandelingen zullen een lange tijd duren, dat weten we allemaal. Maar wij blijven bij het standpunt dat een kritische doch constructieve dialoog de beste wijze is om dat proces tot een succesvol einde te brengen. De verslagen van het Europees Parlement dienen daarom evenwichtig te zijn en het einddoel, het lidmaatschap, niet uit het oog te verliezen. Voortbouwen op de vooruitgang die de afgelopen jaren geboekt is, maar ook constateren dat er in de afgelopen jaren vertragingen zijn opgetreden.

Binnen een reeks amendementen van onze fractie proberen we een aantal zaken in dat verslag wat evenwichtiger te maken en, reagerend op wat de heer Brok zei, onze fractie hoeft natuurlijk niet automatisch te accepteren wat er uit de Commissie buitenlandse zaken komt. Speculatie over alternatieve associatievormen doen het proces geen goed, dat is ons blijvend bezwaar met artikel 71 in het verslag. We mogen daarover geen verwarring laten bestaan.

De onderhandelingen worden gevoerd met het oog op volledig lidmaatschap. Dat staat gelukkig helder in het verslag Eurlings, daarover zijn wij het ook eens en ik twijfel ook niet aan de inzet van de heer Eurlings op dat punt. Wel is het duidelijk - en ik sluit aan bij wat de heer Brok daarover zei - dat de huidige institutionele kaders niet voldoende zijn voor toetreding van nieuwe lidstaten na de twee waarover we vandaag eerder gesproken hebben. En dat is gelukkig ook in het verslag Eurlings helder verwoord: zonder noodzakelijke hervormingen in het kader van het institutionele proces accepteren wij geen verdere besluiten over uitbreiding.

Dan de twee punten waar het ons eigenlijk om gaat in het verslag. Ten eerste wat de Armeense genocide betreft ben ik het eens met het standpunt dat de heer Eurlings daarover heeft ingenomen. Het compromis dat wij gesloten hadden in de onderhandelingen is namelijk precies datgene wat wij nodig hebben: een oproep aan de Turkse regering om die genocide te erkennen, een goed intern debat te voeren in Turkije, maar daar niet aan te koppelen dat dat een voorwaarde is voor lidmaatschap van de Europese Unie. Ik hoop dat we er morgen in slagen dat onderdeel uit het verslag te verwijderen. Die hele zaak is formeel geen onderdeel van de Kopenhagen-criteria en dat moet ook zo blijven.

Tenslotte wat Cyprus betreft zijn we het eens met de stelling dat het Ankara-protocol geratificeerd moet worden. Tegelijk vinden we ook dat we iets moeten doen om de Turks-Cyprioten op Cyprus meer te helpen. Onze fractie zal vanavond nog een keer discussiëren over de voorliggende stemlijst en op basis daarvan en op basis van de stemming van morgen zullen we ons eindoordeel vellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrew Duff, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het beslist met mevrouw Bozkurt en de heer Wiersma eens dat de onderhavige resolutie niet evenwichtig genoeg is. In het kader van het toetredingsproces heeft het Parlement de speciale taak om de groei van de parlementaire democratie in Turkije te bevorderen. Onze kritiek dient constructief te zijn en Turkije aan te moedigen de ingeslagen weg naar modernisering te blijven bewandelen in plaats van deze te blokkeren.

Het is goed om de bestaande obstakels voor de vrijheid van meningsuiting nadrukkelijk te noemen, maar we mogen geen onnodige barrières opwerpen voor de voortgang van het proces dat we hebben opgestart. We moeten vaart brengen in de reactie, proberen consequent te zijn en vooral eerlijkheid betrachten, met name als het gaat om Cyprus en Armenië.

De kandidatuur van Turkije is van wezenlijk belang voor de Unie. Als er een treinbotsing plaats zou vinden in Cyprus, dan zouden daar twee treinen betrokken zijn. Een van die treinen vervoert de inspanningen van Turkije om een levensvatbare vorm van Europese islam te creëren, waarbij de profeet en de Verlichting elkaar ontmoeten. Als deze missie slaagt, zal zowel de islam als het christendom de wreedheden van de veertiende eeuw ver achter zich kunnen laten. De tweede trein vervoert de Europese inspanningen om een krachtig gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid te ontwikkelen, waaraan Turkije een bijzondere bijdrage zal kunnen leveren.

Wellicht vormt het feit dat Turkse troepen onder Frans commando aan de missie in Libanon deelnemen, een keerpunt voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en een welkome voorbode van de dingen die nog komen.

In het proces dat moet leiden tot het EU-lidmaatschap van Turkije, is er sprake van tweerichtingsverkeer.

 
  
MPphoto
 
 

  Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie. - Voorzitter, ik heb een groot probleem met het verslag-Eurlings zoals het nu voorligt. Voor alle duidelijkheid, dat probleem zit hem niet in de vele kritische paragrafen waarin de Turkse regering wordt opgeroepen om meer te doen en sneller hervormingen door te voeren. Zo is er terecht een oproep aan de Turkse regering om het beruchte artikel 301, dat al geleid heeft tot tientallen processen tegen schrijvers en journalisten, zo snel mogelijk uit het strafrecht te halen.

Mijn probleem met het verslag zit hem in de enkele paragrafen waarbij het verslag volstrekt uit de bocht vliegt, met name de paragraaf waarin de erkenning van de Armeense genocide als een soort voorwaarde voor toetreding wordt genoemd en de Cyprus-paragrafen, waarin het lijkt alsof Turkije de enige is die schuldig is aan het huidige probleem. Het oorspronkelijke verslag, zoals het voorgelegd is door de rapporteur, was kritisch maar fair en er zijn goede afspraken gemaakt tijdens onze behandeling in de Commissie buitenlandse zaken om het verslag te verbeteren door vele amendementen.

Waar het fout is gegaan, is dat er tijdens die behandeling op het laatste moment via allerlei mondelinge amendementen formuleringen aan het verslag zijn toegevoegd die het evenwicht dat in het verslag zat, eruit hebben gehaald. Dat was een groot succes voor een aantal lobbygroepen, maar dat heeft het verslag drastisch verslechterd. En wat wij willen, wat mijn fractie wil door het indienen van een aantal amendementen, is eigenlijk terug te keren naar het oorspronkelijke verslag Eurlings omdat dat in onze ogen zowel kritisch als fair was.

Ik ben dan ook blij vandaag te horen, maar ook te lezen in de interviews van de rapporteur in de Turkse pers, dat hij onder het motto: "beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald", bereid is de pogingen om het verslag weer terug te brengen naar zijn oorspronkelijke vorm, te steunen. Ik reken dan ook op zijn steun morgen tijdens de stemmingen.

Waarom is het zo belangrijk dat het verslag kritisch maar tegelijkertijd fair is? Ik wil heel graag dat het Europees Parlement een rol blijft spelen in het hervormingsdebat in Turkije door die groepen en die mensen te steunen die net als wij voor hetzelfde vechten in hun dagelijkse werk. Het zijn juist die mensen die ons de afgelopen weken aangesproken hebben en hebben gezegd: dit verslag in zijn huidige vorm helpt ons niet. Het geeft alleen maar wind in de rug van degenen die in Turkije tegen de hervormingen zijn en ik wil niet dat het Europees Parlement die mensen helpt die Turkije niet vooruit willen helpen.

Als dat verslag niet verandert, als dat verslag in zijn huidige vorm blijft, dan betekent dat dat wij onszelf buiten de discussie zetten Want dan worden al onze terechte punten die in het verslag genoemd worden, niet meer serieus genomen en dat is niet hoe ik de rol van het Europees Parlement zie. Daarom zijn de veranderingen nodig, ik reken op uw steun, ik reken op de steun van de rapporteur. Ik hoop echt dat de meerderheid van het Parlement bereid is om die weg te gaan: constructief, kritisch maar fair en niet de doodlopende weg van het verslag in zijn huidige vorm.

 
  
MPphoto
 
 

  Vittorio Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links heeft vóór de opening van de onderhandelingen met Turkije gestemd, maar wij zijn van mening dat binnen deze onderhandelingen de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie centraal moet staan. Deze eerbiediging moet onlosmakelijk verbonden zijn met de politieke en diplomatieke oplossing van de Koerdische kwestie.

Vorige week heb ik deelgenomen aan de delegatie van de Subcommissie mensenrechten die Turkije bezocht, en ik ben met een totaal andere indruk teruggekomen dan ik gehoopt had. Met name in het Turkse Koerdistan troffen we een dramatische situatie aan. Dat is namelijk een compleet bezet gebied. Een ding is met z'n allen het terrorisme veroordelen, maar iets heel anders is een hele bevolking als terroristen beschouwen, minderjarige jongens opsluiten enkel en alleen omdat ze het V-gebaar maken, gewoon doorgaan met folteren en rechters overplaatsen die bijvoorbeeld een onderzoek instellen naar politieagenten die verantwoordelijk worden gehouden voor een aanslag.

Als Parlement moeten we de oproep van de DTP tot een staakt-het-vuren steunen en de PKK verzoeken om positief op dit verzoek te reageren. We moeten de Turkse regering vragen om rechtstreekse besprekingen te voeren met de DTP om tot een politieke oplossing te komen, want er is geen alternatief.

De problemen hebben echter niet alleen betrekking op de Koerdische kwestie. We waren allen zeer verheugd over de oplossing die was gevonden voor Elif Shafak, evenals over de eerdere oplossing voor Ohran Pamuk, maar er bestaat een gevaar dat dit slechts als show voor het Westen wordt opgevoerd. Er zijn ten minste nog tachtig andere schrijvers en journalisten die op grond van artikel 301 zijn aangeklaagd.

Tegelijkertijd heeft de Turkse regering de antiterrorismewet in haar oorspronkelijke formulering aangenomen, ondanks verzet van niet alleen Europa maar ook de Verenigde Naties. Verder hebben we in de provincie Hakkari, eveneens in Koerdistan, geconstateerd dat er 7 000 dorpswachters zijn op een bevolking van 250 000 mensen. Dit betekent dat de politie - op de afschaffing waarvan de Europese Unie al geruime tijd aandringt - rechtstreeks verantwoording aflegt aan de regering.

Wij vragen het Parlement, de Commissie en de Raad om door te gaan met de onderhandelingen met Turkije, maar daarbij de mensenrechten centraal te stellen en niet alleen ideologische debatten te voeren en economische belangen te behartigen. Wij denken dat een toekomst met een multicultureel en multireligieus Europa mogelijk is, mits in dat Europa eenieders mensenrechten worden geëerbiedigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is inderdaad waar dat de toon van het verslag over Turkije her en der onderkoeld is, maar daar wordt het juist des te eerlijker van. Al meer dan veertig jaar lang stelt dit land, een kandidaat voor lidmaatschap van de Europese Unie, zich vijandig op jegens zijn buurlanden, waaronder lidstaten van de Europese Unie.

Het is eveneens ons recht en onze plicht om niet alleen opheldering te vragen over in het verleden aangedaan onrecht, maar ook Turkije te vragen maatregelen te nemen tegen de steeds slechter wordende situatie, waarin onder mee de mensenrechten van de christelijke minderheid in Turkije worden geschonden. De enigen op wie deze minderheid bij de verdediging van haar zaak kan bouwen, zijn wij. Tegen deze achtergrond is het onmogelijk om niet te verwijzen naar de schandelijke uitlatingen van vertegenwoordigers van de Turkse regering met betrekking tot de door Paus Benedictus XVI in Regensburg gehouden lezing. Door mee te gaan met de extreme delen van de islamitische publieke opinie, heeft deze regering twee stappen terug gezet. Desondanks mogen we Turkije niet de rug toekeren. Ik weet echter zeker dat andere vormen van samenwerking dan lidmaatschap de nodige economische en politieke vruchten kunnen afwerpen.

Er dient ook te worden gewezen op het grote gebrek aan evenwicht dat onze houding ten opzichte van toekomstige uitbreidingen nog steeds kenmerkt. Er is grote vooruitgang geboekt met het politieke proces in de aanloop naar het Turkse lidmaatschap van de Europese Unie, maar het Oekraïense lidmaatschap is in de ijskast gezet, ofschoon dít land niet elk jaar 250 zaken verliest voor het Hof voor de Rechten van de Mens. Het zijn niet de Oekraïners die bij bosjes asiel aanvragen; het is niet Oekraïne dat voortdurend op gespannen voet leeft met zijn buren als gevolg van conflicten nu en in het verleden. Zolang dit gebrek aan evenwicht in de politieke betrekkingen blijft bestaan, zal Oekraïne gevangen blijven zitten in het keurslijf waarin het land zestig jaar geleden werd gestopt met decreten van het communistische Rusland van Stalin.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. - Voorzitter, collega Eurlings heeft een wetenswaardig verslag geschreven. Daarop dringen zich een tweetal vragen aan Raad en Commissie op. Zij betreffen het fenomeen van de zogenoemde 'diepe staat' (derin devlet) en het schrijnende gebrek aan godsdienstvrijheid in de Republiek Turkije. De anti-Europese krachten in Turkije ballen zich samen in ontransparante staatsstructuren, nationalistische kringen in leger, politie, gendarmerie en veiligheidsdiensten. In hoeverre blokkeren deze krachten, samengevat onder de noemer van de 'diepe staat', de huidige toetredingsonderhandelingen?

Hardnekkige speculaties brengen diezelfde omineuze 'diepe staat' in direct verband met de moord op de Italiaanse geestelijke Andrea Santoro in Trabzon februari dit jaar. Dat brengt mij bij de ronduit vernederende positie van de christelijke kerk in Turkije. Hun voorgangers en leden worden als buitenlanders beschouwd. Contacten tussen kerken en overheid verlopen via het ministerie van Buitenlandse Zaken nota bene. Raad en Commissie, ik zou graag op dit punt actie van u willen zien. Of maakt soms de vrees van een islamitische opmars in Turkije u terughoudend om aan te dringen op volledige godsdienstvrijheid in het land van Atatürk?

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, nu moeten wij de prijs betalen voor het feit dat de Commissie niet één oog, maar vaak beide ogen heeft dichtgeknepen. De Turkse hervormingen hoeven maar op papier te bestaan en wij vieren al de vermeende vooruitgang. Zo werd de uitvoering van een verplichting met betrekking tot het overnemen van internationale verdragen inzake mensenrechten - die voor Turkije op grond van zijn lidmaatschap van de Raad van Europa al meer dan vijftig jaar bestond - in 2004 als een groot succes gevierd! In 1999 besloot de Europese Raad dat er voor het begin van de onderhandelingen voldaan moest zijn aan de criteria van Kopenhagen. Bovendien zijn nog andere politieke voorwaarden vastgelegd in verband met de conflicten met Griekenland en Cyprus. Kennelijk was het nog niet genoeg dat de Commissie tot dusver zeer gul is geweest in haar interpretatie met betrekking tot Turkije: nu wil men ook de termijn voor de erkenning van Cyprus opnieuw verlengen, in de vage hoop dat Turkije zich daar alsnog aan gaat houden.

Turkije wijst de nu gestelde eis om daadwerkelijk te voldoen aan de criteria van de hand als politiek gemotiveerd en onrealistisch, en het lijkt het besluit van het Europees Parlement te beschouwen als niet-bindend. Op een voor hem typische manier vraagt Turkije de afgevaardigden zelfs om blijk te geven van politiek verstand en dus door te gaan met het kleuren van de situatie. De werkelijkheid ziet er immers anders uit: Turkije is eenvoudigweg nog niet rijp om toe te treden tot de Europese Unie. Cyprus wordt niet daadwerkelijk erkend; er is geen sprake van een echt bewustzijn van het onrecht dat met genocide op de Armeniërs werd aangedaan of van een echte bereidheid om het Koerdische volk rechtvaardig te behandelen. Hierop is slechts één antwoord mogelijk - dat de burgers in heel Europa overigens al lang geven - namelijk dat wij alle mogelijke steun verlenen aan de hervormingskrachten in Turkije, maar dat wij duidelijk “nee” zeggen tegen toetreding van Turkije tot de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio Tajani (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik wil met name in gaan op één bepaald aspect van het verslag van de heer Eurlings, namelijk de interreligieuze dialoog. Momenteel staat dit thema overal in de wereld in de schijnwerpers wegens de recente gebeurtenissen, wegens de ontstane polemieken, wegens de aandacht voor de woorden van paus Benedictus XVI in Duitsland en wegens de reacties daarop van de islamitische wereld.

Gisteren heeft er een belangrijke bijeenkomst plaatsgevonden die heeft laten zien hoe belangrijk een constructieve en positieve dialoog tussen vertegenwoordigers van verschillende religies, tussen christenen en moslims, voor ons allen kan zijn. De bijeenkomst was gebaseerd op het beginsel van wederkerigheid, waarbij beide partijen het recht hebben om hun eigen ideeën erop na te houden, hun eigen waarden te verdedigen en hun eigen geloof uit te dragen. Dit beginsel geldt dus voor moslims in gebieden waar de christenen in de meerderheid zijn en voor christenen waar de moslims in de meerderheid zijn.

Ook de Turkse ambassadeur was gisteren aanwezig op Castel Gandolfo voor een ontmoeting met de paus. Ze hebben lang over deze onderwerpen gesproken en ik denk daarom dat het aanstaande bezoek van paus Benedictus XVI van cruciaal belang zal zijn. Dit bezoek zal belangrijk zijn omdat het naar mijn idee de dialoog tussen christenen en moslims in Turkije zal bevorderen, tussen de moslims die de meerderheid vormen en de christenen - katholieken, protestanten en orthodoxen - die in de minderheid zijn in Turkije.

Daarom hebben we met rapporteur Eurlings en de heer Tannock een amendement ingediend, dat wij nu onder de aandacht van het gehele Parlement, dus ook van de andere politieke krachten, brengen. Het doel is om de dialoog tussen christenen en moslims, tussen het christendom en de islam, te bevorderen, onder andere door middel van een krachtige boodschap van het Parlement. Laten we het extremisme buiten de deur houden, de fundamentalisten isoleren en laten we een gesprek aangaan met diegenen die oprecht vrede in het Midden-Oosten en Afrika tot stand willen brengen.

Ten slotte is het ondersteunen van de hervormingen en het bevorderen van de dialoog tussen christenen en moslims ook in het belang van Turkije zelf. De vorderingen die Turkije boekt op weg naar toetreding tot de Unie kunnen vooral worden gemeten aan de hand van de behaalde resultaten binnen de interreligieuze dialoog, aan de hand van de eerbiediging van de rechten van de minderheden en de burgerrechten van alle mensen die in Turkije wonen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Tajani. Wij zijn het absoluut met hem eens dat de interreligieuze dialoog, en met name de dialoog tussen de christelijke religies en de islam, zeer belangrijk is. Vooral daarom waren wij absoluut niet blij met de woorden van de paus. Ik waardeer echter zowel zijn verontschuldigingen voor die uitspraak als het initiatief waarover gisteren overeenstemming is bereikt met de islamitische landen en waarmee de dialoog nieuw leven wordt ingeblazen. Vooral daarom is voor ons een mogelijk lidmaatschap van Turkije, een Europese weg van Turkije, zo belangrijk, aangezien deze dialoog hiermee ondersteund kan worden.

Turkije is voor ons eveneens van belang als strategische partner in het vredesproces in het Midden-Oosten, dat ongetwijfeld behoorlijk gestimuleerd kan worden als Turkije de weg naar de Europese Unie aflegt. Desalniettemin - en op dit punt ben ik het volledig eens met de rapporteur, de heer Eurlings, die ik wil danken voor zijn inspanningen - moeten wij kritisch zijn waar kritiek op zijn plaats is. Jaren geleden was ikzelf rapporteur van het Europees Parlement. Ik ben bijzonder blij dat het proces wordt voortgezet, dat met Turkije wordt onderhandeld en dat er inderdaad het een en ander is veranderd in het land. Ik ben echter zeer teleurgesteld over het feit dat Turkije onvoldoende vooruitgang heeft geboekt in een groot aantal kwesties. Een voorbeeld hiervan is de vrijheid van meningsuiting. Hoewel vele schrijvers worden vrijgesproken, is het schandalig dat zij voor hun mening überhaupt worden vervolgd. Dat is onaanvaardbaar en moet worden voorkomen.

Met betrekking tot de Koerdische kwestie heeft, zoals reeds is opgemerkt, niemand in dit Parlement begrip voor terrorisme en de PKK moet nu voor eens en voor altijd zijn steun aan het vredesproces betuigen. De regering moet echter haar deel doen om de vrede met economische, sociale en politieke maatregelen te bevorderen. Ze moet zich losmaken van de krachten - het leger en het veiligheidsapparaat - die geen vreedzame dialoog willen, zeer zeker niet over de Koerdische kwestie.

Wat dat betreft heeft de rapporteur echt geprobeerd - ofschoon wij nog het een en ander willen wijzigen - om duidelijk te zeggen: ja, wij willen dat Turkije de Europese bewandelt. Wij zullen daarom echter - ook in het belang van Turkije - niet afzien van onze terechte eisen, want degene die hier het meeste van profiteert, is niet de Europese Unie maar Turkije zelf.

 
  
  

VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Louis Bourlanges (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, er hangt een mysterie rond het verslag-Eurlings, maar dat mysterie is niet wat men beweert dat het is. Het is niet de harde toon van het verslag. Dit verslag herhaalt wat wij - terecht - steeds hebben gezegd. Het stelt dat de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting niet naar behoren gerespecteerd worden in Turkije. Het stelt dat religieuze minderheden niet het recht hebben op eigendom, dat zij niet mogen publiceren of lesgeven, zoals overal in de Europese Unie wel het geval is. Het stelt dat als je lid wordt van een club, je toch op zijn minst de hand schudt van alle leden en geen hetze voert tegen een van deze leden. En tot slot stelt het dat er een genocide op de Armeniërs heeft plaatsgevonden, dat er niets kan worden opgebouwd als deze genocide niet wordt erkend, en daar is niks nieuws aan. We hebben het in 2004 gezegd, we hebben in 2004 gevraagd de volkenmoord te erkennen en in 2005 hebben we gezegd dat dit een eerste vereiste moest zijn. Dit Parlement zou bakzeil halen als het paragraaf 49 niet goedkeurde.

Het ware mysterie van het verslag is dat het voet bij stuk houdt. Zie hier een instelling die blijft zeggen wat ze enkele jaren geleden ook al zei. In het klimaat van algehele degeneratie waarover Daniel Cohn-Bendit zich daarnet zo kritisch heeft uitgelaten, is dat ongewoon. Het is ongewoon dat we vandaag zeggen dat wat we gisteren zeiden, centraal moet blijven staan. Het mysterie van het verslag Eurlings is dat er voor de eerste keer in de geschiedenis van de onderhandelingen een land is dat al vóór toetreding een stap terug zet en niet erna, en ons te verstaan geeft dat toetreding moet plaatsvinden op zijn voorwaarden en niet op de onze. Het mysterie van het verslag Eurlings is dat deze instelling, in tegenstelling tot de Commissie in haar verslag over Bulgarije en Roemenië, besloten heeft de waarheid te zeggen, te zeggen waar het op staat, de feiten te vermelden. En ofschoon ik weet - Guy Béart zei het een tijdje geleden - dat de eerste die de waarheid zegt, moet worden geëxecuteerd, hoop ik dat dit niet zal gelden voor de heer Eurlings en zijn verslag, dat ik van ganser harte steun.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Cem Özdemir (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur danken voor zijn pogingen om de sfeer hier in het Parlement te vatten en om te vormen tot een meerderheid. Mijns inziens is het besluit van de Commissie buitenlandse zaken echter veeleer de vijand van het goede.

Dit wil ik aan de hand van twee voorbeelden duidelijk maken. Het eerste punt is wat mijn collega zojuist aan het einde van zijn bijdrage ter sprake bracht, namelijk de Armeense kwestie. Ik was aanwezig bij de conferentie over de Armeense kwestie in Istanbul, die door velen inmiddels als ‘historisch’ wordt omschreven, en ik heb daar zelf een toespraak gehouden. Deze conferentie in Istanbul was de eerste in haar soort, waarin over alle kwesties in dit verband - inclusief die van de scherpste critici - kon worden gediscussieerd. De deelnemers aan deze conferentie, van Taner Akçam tot Halil Berktay en Hrant Dink - die op dit moment worstelt met artikel 301 - hebben mij allen verzocht hier uitdrukkelijk aan te geven dat iedereen die het debat in Turkije wil stimuleren, van de erkenning van de genocide geen voorwaarde voor het lidmaatschap van de Europese Unie moet maken. Daarom wil ik de volgende oproep doen aan mijn collega’s: eenieder die het debat vooruit wil helpen, eenieder die een bijdrage wil leveren aan verandering in Turkije, moet luisteren naar de stemmen van de oppositie in het land. Ik hoop dat de grens tussen Turkije en Armenië ooit eenzelfde grens wordt als tussen Duitsland en Frankrijk, maar daar is onze hulp voor nodig.

Ten tweede zijn wij het er ook met betrekking tot de kwestie-Cyprus allemaal over eens dat Turkije zich aan zijn deel van de afspraken moet houden en het Protocol van Ankara moet implementeren. Er zit echter ook een politiek aspect aan de afspraken, en dat houdt verband met het feit dat de burgers van het noordelijk deel van het eiland Cyprus, de Turks-Cyprioten, van ons verwachten dat wij ons aan ons deel van de afspraken houden. Zij willen dat wij een einde maken aan het economisch isolement en het isolement op onderwijsgebied waar de mensen in het noorden van het eiland onder te lijden hebben. Turkije moet het Protocol van Ankara implementeren, maar ook wij moeten een bijdrage leveren aan het beëindigen van het isolement van de mensen van Turkse afkomst in het noordelijk deel van het eiland Cyprus.

 
  
MPphoto
 
 

  Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, om ervoor te zorgen dat het toetredingsproces van Turkije zonder strubbelingen verloopt, moet Turkije doen wat ook de vorige toetredingslanden hebben gedaan en zijn conventionele verplichtingen nakomen. Dan moet het bijvoorbeeld zijn havens en luchthavens openen voor Cyprische schepen en vliegtuigen en zijn veto tegen de deelneming van Cyprus aan internationale organisaties en multilaterale verdragen intrekken.

Turkije blijft dit echter weigeren en schendt daarmee op flagrante wijze de associatieovereenkomst, de douane-unie en het aanvullend protocol. Daarin staan namelijk de conventionele verplichtingen van Turkije jegens de Europese Unie, en ten onrechte brengt Turkije deze in verband met de kwestie-Cyprus.

Toch kan, mijnheer de Voorzitter, het voorstel van de Cyprische regering voor een gezamenlijk gebruik van de haven van Ammochostos (Famagusta), onder het beschermheerschap van de Verenigde Naties en met gelijktijdig toezicht door de Europese Commissie, in combinatie met de teruggave van het omheinde gebied aan de wettige inwoners, een uitweg bieden uit de huidige uitzichtloze situatie.

Wij, leden van de Cyprische communistische partij (AKEL), ijveren voor een oplossing van de kwestie-Cyprus, voor eerbiediging van de mensenrechten van alle Cyprioten - Turks- en Grieks-Cyprioten - en willen geen hinderpalen opwerpen voor de toetreding van Turkije. Anderzijds kunnen wij niet toelaten dat Turkije zijn conventionele verplichtingen jegens de Europese Unie niet nakomt, wat ten koste gaat van Cyprus, en verzetten wij ons tegen de niet-eerbiediging van de mensenrechten van alle inwoners van Turkije en de niet-erkenning van de genocide op de Armeniërs.

Daarom begrijpen wij, mijnheer de Voorzitter, niet welke gedachtegang schuil gaat achter de amendementen die tot doel hebben Turkije vrij te stellen van zijn verplichtingen. Een dergelijke gedachtegang is absoluut niet nodig en zal enkel ongewenste gevolgen hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Mogens N.J. Camre (UEN). - (DA) Dank u, mijnheer de Voorzitter, de naam luidt “Europese Unie”, mijnheer Erdogan, heeft u misschien een landkaart? Zo eenvoudig kan de vraag over de opneming van Turkije in de EU worden beantwoord. Turkije is geen Europees land en daarom moet Turkije geen lid worden van de Europese Unie. De regeringsleiders van de EU hebben Turkije beloofd dat het op bepaalde voorwaarden lid kan worden van de EU, maar die regeringsleiders hebben hun bevolking niet achter zich. Twee op de drie Europese burgers willen Turkije niet als lid, en daar zullen de regeringsleiders uiteindelijk voor moeten buigen, als ze het vertrouwen van hun burgers niet willen verliezen.

Het verslag van de heer Eurlings is een uitstekend bewijs van het feit dat de burgers van de EU hun houdingen op feiten baseren en niet op gevoelens. Ik raad u aan om voor het verslag te stemmen, ook al kunnen sommige formuleringen zo worden uitgelegd dat we de opneming van Turkije als einddoel zien, zij het als een ver einddoel. De Turkse regering heeft keer op keer laten zien dat zij de Europese waarden niet erkent, doch integendeel eist dat wij onacceptabele Turkse en islamitische waarden respecteren. Dat hebben we gezien in de zaak rond de beruchte Deense Mohammed-cartoons in de krant Jyllands-Posten, en eveneens in de Turkse uitvallen tegen de toespraak van paus Benedictus in Regensburg. Turkije houdt op onwettige wijze Noord-Cyprus bezet en meent dat het de EU kan dwingen om dat te aanvaarden. Turkije wil de vrijheid van Europa smoren, onze vrijheid van meningsuiting, en een lidmaatschap zou neerkomen op de vorming van een parallelle samenleving die gericht is tegen de Europese cultuur. Het is hoog tijd dat we de waarheid spreken.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Rogalski (IND/DEM). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, Europa heeft een lange geschiedenis van betrekkingen met Turkije. Helaas bestaat deze geschiedenis bijna geheel uit pijnlijke gebeurtenissen en daden van onrecht. Het is een geschiedenis van voortdurende invasies en oorlogen en van de bezetting van Midden- en Zuid-Europa. Dit is wat de Europeanen eeuwenlang hebben moeten verduren.

Vandaag de dag is er niet veel veranderd. Turkije vormt nog altijd een bedreiging voor zijn buren. Zo blijft Turkije nog steeds doorgaan met het illegale embargo tegen Armenië, en vormt het een bedreiging voor Griekenland, aangezien het het recht van Griekenland om de grenzen van zijn eigen territoriale wateren vast te stellen betwist. Ook blijft Turkije doorgaan met de discriminatie van de Koerden, en weigert het land de volledige onafhankelijkheid van Cyprus, een lidstaat van de Europese Unie, te erkennen. Dat is gewoonweg te gek voor woorden. Turkije vormt een bedreiging voor de stabiliteit in deze regio en wij - klaarblijkelijk blind voor de feiten - voeren onderhandelingen met dit land over een toekomstig lidmaatschap van de Europese Unie. Ook wordt een aantal voor ons onvervreemdbare waarden niet door Turkije onderschreven. Het land schendt de mensenrechten, pleegt inbreuk op de grondvrijheden en beperkt de toegang ertoe. Het vervolgt politieke oppositiegroeperingen, zoals de familie van Leyla Zana, een laureaat van de Sacharov-prijs van het Europees Parlement. Tevens beperkt Turkije de vrijheid van godsdienst, hetgeen geleid heeft tot de moord op een Italiaanse missionaris.

Dit is de naakte waarheid over Turkije. Ik geloof er niet in dat Turkije de rol van bruggenhoofd tussen Europa en de moslimwereld zal kunnen spelen. Integendeel, ik denk dat Turkije wel eens een doorgangspoort voor terrorisme zou kunnen worden. Turkije maakt deel uit van een wereld die ons in termen van cultuur en tradities vreemd is. We moeten dit feit onderkennen en onszelf afvragen: quo vadis, Europa? Dient de Unie Europees te zijn of Euraziatisch?

Toelating van Turkije tot de Europese Unie zal een gevaarlijk precedent vormen, een precedent dat het einde zal betekenen van het Europa zoals wij dat nu kennen. De toetredingsonderhandelingen met Turkije dienen dan ook zo snel mogelijk te worden stopgezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Francesco Enrico Speroni (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Turkse minister-president Erdogan heeft de lezing, die door de paus op de universiteit van Regensburg is gehouden, zwaar bekritiseerd. Deze lezing was gebaseerd op religie met een theologische en geen politieke inslag.

Het feit dat het de minister-president was die de paus bekritiseerde en niet een Turkse religieuze leider, laat zien dat in dat land het heilige en het profane, religie en politiek, nog steeds op onacceptabele wijze op één hoop worden gegooid. De scheiding waar wij binnen onze Europese Unie aan gewend zijn, bestaat hier niet.

Deze verwarring is reden temeer om Turkije niet tot de Europese Unie te laten toetreden, ook al zal de allerbelangrijkste reden hiervoor nooit terzijde geschoven kunnen worden, namelijk dat Turkije niet kan toetreden tot de Unie omdat het geografisch gezien niet in Europa ligt.

 
  
MPphoto
 
 

  Giorgos Dimitrakopoulos (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Eurlings van harte gelukwensen met zijn uitstekende werk en verslag. Natuurlijk maak ik ook van deze gelegenheid gebruik om te herhalen dat wij voor het Europees perspectief van Turkije zijn.

In feite is het verslag-Eurlings niet enkel een waarschuwing, een boodschap aan het adres van Turkije met betrekking tot de stappen die Turkije moet zetten en de verplichtingen die het moet nakomen om zijn Europese weg te kunnen voortzetten, maar het is tevens een herbevestiging van de beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest en waarvan niet afgeweken mag worden. Als collega Eurlings namelijk over de eerbiediging van de mensenrechten en de minderheidsrechten spreekt, herhaalt hij in feite een Europees beginsel. Hetzelfde doet hij als hij spreekt over institutionele hervormingen, over een vreedzame oplossing van de geschillen en als hij erop aandringt dat de handtekening die onder het Protocol van Ankara is gezet, wordt gehonoreerd en dit Protocol onmiddellijk wordt toegepast.

Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, zoals u weet komt elk land, elk volk dat zijn geschiedenis vergeet of niet onder ogen ziet, op een gegeven moment voor problemen te staan. Paragraaf 50, waarin gesproken wordt over de tragische geschiedenis van de Armeniërs, de Grieken uit de Pontus en de Assyriërs, heeft juist dat doel. Daarin wordt Turkije namelijk gevraagd om in het reine te komen met zijn geschiedenis. Deze paragraaf is het resultaat van een brede consensus en moet blijven zoals deze nu is. Men mag hieraan geen andere wending geven door de daarop ingediende amendementen aan te nemen.

Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik al degenen die het verslag overdreven streng vinden, eraan herinneren dat er in Turkije democratische burgers zijn die een modern Turkije, een ontwikkeld, progressief, Europees georiënteerd Turkije willen en die daarom strijden tegen het welbekende establishment. Zij hebben een boodschap nodig, en die boodschap geven wij als wij voor het verslag-Eurlings stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pasqualina Napoletano (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, bij de beoordeling van de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding tot de Unie zouden wij ons sterker moeten richten op een inhoudelijke evaluatie van al hetgeen verband houdt met de criteria van Kopenhagen evenals van de dossiers inzake het communautair acquis.

Ik wil nieuwe criteria liever vermijden, aangezien die onze aandacht zou afleiden van een proces dat op zich al lastig genoeg is en van ons transparantie, coherentie en objectiviteit vergt. Ik ben het daarom eens met paragraaf 50, zoals deze door de rapporteur is voorgesteld, over het vraagstuk van de genocide op de Armeniërs.

Dit land speelt een cruciale rol in het geopolitieke gebied dat loopt van de Mashrek tot Zuidoost-Azië en de Kaukasus. Daarom moeten wij al diegenen steunen die zich willen inzetten voor een democratisch en vreedzaam Turkije. We moeten dan ook streng zijn in ons oordeel en de Turkse regering, samen met andere overheidsorganen en -instellingen, en de Turkse samenleving verzoeken om zich serieus in te zetten voor de onderwerpen waarvoor belangrijkere en gestage vorderingen nodig zijn. Ik noem de burgerrechten, de politieke en sociale rechten, de vrijheid van meningsuiting en in het bijzonder de rechten van de minderheden, met name die van de Koerdische minderheden en van de vrouwen, die eigenlijk de meerderheid vormen.

We willen graag dat het terrorisme krachtig wordt veroordeeld en het Protocol van Ankara binnen de gestelde termijnen wordt uitgevoerd.

Laten wij tenslotte proberen ons te houden aan de kern van de zaak en op geloofwaardige en doeltreffende manier invloed blijven uitoefenen op de interne ontwikkelingen in dit land en op zijn externe rol bij de vreedzame stabilisering van een explosief gebied, waar zich de grootste bedreigingen voor de vrede ophopen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lapo Pistelli (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, degenen die voor de start van de onderhandelingen met Turkije hebben gestemd, hebben reeds herhaaldelijk de gelegenheid gehad om uit te leggen om welke goede redenen het land op korte termijn zou moeten toetreden. Ik hoef die dus niet te herhalen.

Dit jaarlijkse debat over de gemaakte vooruitgang is echter een thermometer die exact de bereikte hervormingen en de stemming van het publiek meet. Ik denk dat het duidelijk merkbaar is dat er de afgelopen periode een koudefront over beide gebieden is getrokken.

Wij zijn tegen gearrangeerde huwelijken: om met elkaar te trouwen, moet je elkaar goed kennen en van elkaar houden, en dit geldt ook voor de ambitieuze doelstelling van Turkije. De Turkse regering moet zich daarom nog meer inzetten voor de hervormingen en de boodschap binnen het eigen maatschappelijk middenveld zien over te brengen.

Het verslag is in dit opzicht keihard, maar het is wel loyaal en het is ook juist dat de onderhandelingen hard en loyaal zijn. Na de toetreding van Bulgarije en Roemenië groeit echter ook in Europa de scepsis over een verdere uitbreiding als de regels niet gewijzigd worden. Het ziet ernaar uit dat deze scepsis ook de Westelijke Balkan zal bereiken.

Daarom mogen we de uitbreiding niet blokkeren, maar in plaats daarvan moeten we aansturen op een hervorming van de regels. De vraag over Turkije is in feite ook een vraag over onszelf en over hetgeen we willen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Flautre (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, vorige week was ik met andere collega’s van de Subcommissie mensenrechten in de provincie Akari, in het uiterste zuidoosten van Turkije, slechts enkele bergtoppen verwijderd van Irak en Iran. In dit gebied spraken we met ouders, wanhopige ouders die machteloos toezagen hoe hun jonge zonen de bergen introkken. Naar verluidt zouden ruim 200 jongeren zich in de afgelopen weken hebben aangesloten bij de gewapende groeperingen van de PKK. We spraken ook met jonge meisjes die zich teweer stellen tegen feodale familiestructuren, tegen het economische en sociale isolement en tegen het dagelijkse geweld. We hoorden talloze verhalen over jonge meisjes die zelfmoord plegen.

In Akari en elders viel geen optimisme, laat staan enthousiasme, over de toekomst te bespeuren. Tal van buitengewoon nauwkeurige feiten wijzen op het geweld door de veiligheidstroepen, onder meer tegen de boerenbevolking, maar ook op buitengerechtelijke arrestaties en het martelen van jongeren, zoals in Diyarbakir dit jaar. Het gedwongen ontslag van de openbaar aanklager van Van, die de verantwoordelijkheid van legerofficieren voor de aanslag van Semdinli had aangetoond, was eveneens bijzonder traumatiserend. Nog afgezien van de wapenfeiten over de vuile oorlog die erdoor aan het licht komen, is het onaanvaardbaar dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht wordt ondermijnd.

Iedereen zegt en iedereen weet dat er geen militair antwoord is op de Koerdische kwestie en toch lijkt alleen deze, met de controleposten, de tanks, de soldaten en de gewapende aanvallen, effect te sorteren. De PKK moet een eenzijdige wapenstilstand afkondigen. En als deze stand houdt, hetgeen we natuurlijk hopen, moet deze gevolgd worden door een breed politiek voorstel. De aandacht en de steun van de Europese Unie zullen cruciaal zijn. De verslechterende situatie in het zuidoosten werkt zich nadelig uit op de mensenrechtensituatie in het hele land. Onze niet-gouvernementele gesprekspartners lieten zich stuk voor stuk kritisch uit over de antiterrorismewet. De wet is in strijd met het internationaal recht en doet mogelijk zelfs de vooruitgang teniet die is geboekt bij de laatste wetswijzigingen.

Bovendien speelt de situatie in het zuidoosten de nationalisten in de kaart, die zich openlijk en soms met geweld verzetten tegen het democratiseringsproces. De schrijfster Magden Perihan spreekt van een bosbrand. Ze spreekt van hooliganadvocaten. Er moeten onmiddellijk maatregelen worden genomen, met name moet artikel 301 uit het wetboek van strafrecht worden afgeschaft, de antiterrorismewet in overeenstemming worden gebracht met het internationaal recht, straffeloosheid worden tegengegaan - in 2005 zijn slechts twee van de 305 aangeklaagde politieagenten veroordeeld -, de wet inzake schadevergoedingen ten uitvoer worden gelegd - 2000 van de 3000 zaken zijn afgehandeld in de provincie Akari - en tot slot de landelijke kiesdrempel van tien procent worden afgeschaft, die belet dat het volk op democratische wijze zijn stem kan laten horen.

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland zullen tegen het verslag-Eurlings stemmen. Ten eerste zijn wij tegen toetreding van Turkije tot de Europese Unie, en wel om dezelfde redenen als wij indertijd tegen de toetreding van Griekenland waren en dus niet om politieke redenen.

Ten tweede lijkt dit verslag - net als andere verslagen - op een elastiekje. Telkens weer wordt het aangepast aan de tegenstellingen die er in de Europese Unie bestaan: de ene keer is het streng en de andere keer wat inschikkelijker.

Ten derde worden er in het verslag enkel vrome wensen geuit - steeds weer dezelfde wensen zonder ooit een concrete maatregel - bij serieuze en omstreden aspecten van de houding van Turkije ten aanzien van de volkenrechtkwesties, zoals voorbeeld de uit 40 000 man sterke Turkse bezettingsmacht op Cyprus en het feit dat Turkije op provocerende wijze de resoluties en besluiten van de VN negeert, met als toppunt de weigering van Turkije om de Cyprische Republiek te erkennen. Daarom vragen wij of er iets concreet is gebeurd op deze gebieden sinds het vorige verslag. Nee! Turkije blijft op provocerende wijze al deze resoluties negeren, maar u blijft gewoon dezelfde koers varen!

Ten vierde zijn wij het radicaal oneens met de indirecte verwijzing in paragraaf 51 naar de grensgeschillen tussen Griekenland en Turkije, evenals met de conclusies van Helsinki, waarin staat dat deze geschillen voorgelegd moeten worden aan het Internationaal Hof van Justitie.....

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Seán Ó Neachtain (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat ik als lid van de contactgroep op hoog niveau van het Europees Parlement voor de betrekkingen met het noorden van Cyprus heel goed besef dat de Turks-Cyprioten zich geïsoleerd voelen na de verwerping van het plan-Annan. Naar mijn mening moet de Europese Unie samen met de Verenigde Naties blijven werken aan vrede en verzoening op het eiland Cyprus.

Ook Turkije dient echter aan enkele belangrijke verplichtingen te voldoen. Zo moet Turkije zijn havens en vliegvelden openstellen voor Cypriotische schepen en vliegtuigen, wat tijdens de toetredingsonderhandelingen is afgesproken. Ik vind ook dat Turkije moet overwegen om artikel 301 van zijn wetboek van strafrecht te schrappen. Op grond van dit artikel worden tientallen Turkse schrijvers aangeklaagd wegens belediging van de Turkse identiteit.

Het is duidelijk dat er aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd voor de mensenrechten en de grondvrijheden in Turkije. Het gaat hier om belangrijke vraagstukken. Ik wil benadrukken dat de Turkse regering zo spoedig mogelijk met deze vraagstukken aan de slag moet gaan, omdat zij een wezenlijk onderdeel van de toetredingsonderhandelingen vormen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, waarom wil Turkije eigenlijk lid worden van de Europese Unie? Misschien wil het net als zoveel andere landen parasiteren op de rug van de Britse en Duitse belastingbetalers. Misschien ziet het een mogelijkheid om enkele van zijn werklozen en criminelen naar Groot-Brittannië te exporteren. De Turken zouden echter ook eens moeten nadenken over de gevolgen voor hun eigen samenleving.

Gisteren nog waarschuwde de stafchef van het Turkse leger, generaal İlker Başbuğ, voor het gevaar van islamitische extremisten die de godsdienst politiseren. Hij beloofde dat het Turkse leger het seculiere karakter van de Republiek Turkije zou beschermen. In het verleden hadden de Turken geen onenigheid met de Europese Unie. Wellicht zullen ze er nu achter komen dat de islamitische extremisten in hun land de EU-wetgeving op het gebied van non-discriminatie, gelijkheid en mensenrechten ten eigen voordele kunnen uitbuiten. Misschien moeten de Turken door schade en schande wijs worden. Ze zullen beseffen dat het lidmaatschap van de Europese Unie betekent dat je het roer uit handen moet geven en dat je zelf niet langer je bestemming kunt bepalen.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). - Voorzitter, het was een historische vergissing om onderhandelingen te beginnen met Turkije omdat de Europese Unie, zoals de naam het zegt, een Europees project is. Nu moeten we toekijken hoe alles fout loopt. Turkije is een islamitisch land met een overwegend autoritaire en patriarchale cultuur. Dan kun je als EU best duidelijk tonen wie de baas is in het onderhandelingsproces, maar nu blijkt in feite het omgekeerde. Turkije weigert zijn verplichtingen ten aanzien van Cyprus na te leven en durft nu zelfs te eisen dat Europa het zogenaamde isolement van het bezette deel van Cyprus zou doorbreken. Turkije stelt zélf voorwaarden.

De Commissie en de Raad hebben de kiezers in Europa voorgehouden dat de onderhandelingen op elk moment kunnen worden stilgelegd als Turkije niet meewerkt. Nu wringen ze zich in alle mogelijke bochten om toch nog maar niet te moeten handelen. Eerst wil men het Europees gerechtshof een uitspraak laten doen over de kwestie Cyprus. Nu wil men de onderhandelingen zo voeren dat de gevoelige hoofdstukken pas op het einde aan het bod komen. Dat allemaal om tijd te winnen en om achteraf te kunnen zeggen dat we niet meer terug kunnen. Waar is de geloofwaardigheid van de Europese Unie?

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Toubon (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, dit verslag is uitstekend. Wij steunen het, omdat het een keerpunt vormt en laat zien dat het Parlement zich bewust wordt van de werkelijke betrekkingen tussen Turkije en de Europese Unie.

Het is het meest kritische verslag dat de afgelopen decennia in dit Parlement is opgesteld. Het bevat met name drie punten die voor ons van cruciaal belang zijn: de opnamecapaciteit van de Europese Unie moet als criterium worden gehanteerd; het is absoluut noodzakelijk dat Turkije zich normaal opstelt tegenover Cyprus, dat een volwaardig lid is van de Europese Unie, en de Armeense genocide moet worden erkend als voorwaarde voor toetreding. Ik wijs mijn Franse sociaaldemocratische collega’s erop dat dit deel uitmaakte van hun programma voor de Europese verkiezingen van 2004.

De aanneming van dit verslag - en wij willen het graag aangenomen zien - moet politieke gevolgen hebben. Ik vraag de Commissie allereerst om geen verstoppertje meer te spelen en op 8 november een oprecht verslag voor te leggen en geen kindersprookje, zoals ze op dit gebied geneigd is te doen. Ik verzoek de Raad om de situatie nuchter en onverschrokken te benaderen en te overwegen de onderhandelingen af te breken, waarvan gewone stervelingen momenteel de zin niet inzien.

Niet alleen het geval Turkije maar het hele uitbreidingsproces staat ter discussie. We moeten elke nieuwe uitbreiding opschorten totdat we de Europese Unie de beschikking hebben gegeven over doeltreffende besluitvormingsmechanismen en een toereikende begroting. Doorgaan tegen beter weten in zou het Europese ideaal, dat wil zeggen de totstandbrenging van een politieke unie, ondermijnen en de kloof tussen het gezond verstand van de burger en de blindheid van de leiders alleen maar breder maken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Véronique De Keyser (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, er is gezegd dat de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement rechtsomkeer heeft gemaakt in haar standpunt ten aanzien van Turkije. Ik zal ons standpunt, dat vanaf het begin duidelijk is geweest, dan ook nogmaals uiteenzetten. Wij streven op termijn naar toetreding van Turkije, omdat wij geloven - en dit is een heuse politieke doelstelling - in een multicultureel Europa, dat ondanks het secularisme ruimte biedt voor meerdere religies, dat gericht is op vrede en open staat voor de rest van de wereld.

Met deze insteek hebben we binnen de Commissie buitenlandse zaken duidelijke signalen afgegeven aan Turkije, met name als het gaat om de mensenrechten, de rechten van vrouwen, de rechten van minderheden en de erkenning van Cyprus. Dat hebben we gedaan om het Europa van morgen gestalte te geven, dat niet het Europa zal zijn dat de heer Sarkozy, mevrouw Merkel en waarschijnlijk ook de paus voor ogen hebben. We hebben nog een hele lange weg te gaan, en het verslag-Eurlings, waarvan de nieuwe versie niet bepaald evenwichtig is, werpt direct al een obstakel op.

Dit verslag benadrukt terecht dat het huidige democratiseringsproces in Turkije niet zo snel vordert als we zouden wensen, maar het gaat voorbij aan enkele belangrijke terreinen waarop Turkije vooruitgang heeft geboekt, zoals buitenlandse zaken, en daarbij doel ik op de deelname aan de UNIFIL en ook op het feit dat het land zich afzijdig heeft gehouden in de oorlog in Irak. Met haar amendementen heeft de sociaal-democratische fractie dan ook geprobeerd het beeld wat bij te stellen of, met andere woorden, de toon wat te verzachten.

Wat Armenië betreft, heeft de heer Eurlings me zojuist gehekeld. Voor alle duidelijkheid: het Parlement heeft de Armeense genocide erkend en er zal in deze zaal nooit sprake zijn van enig revisionisme. Wij hebben de plicht de herinnering levend te houden aan de anderhalf miljoen Armeniërs die in 1915 zijn vermoord, dat wil zeggen vóór de Turkse Republiek onder Atatürk een feit werd. Deze plicht hebben we niet alleen in Europa maar wereldwijd, en daarom hebben we de VN verzocht onverwijld een commissie van internationale deskundigen op dit gebied naar Turkije te sturen.

Maar we willen niet de fout maken deze tragedie als een excuus te gebruiken, zoals sommigen doen, om de kandidatuur van Turkije tegen te houden of de deur op een kier te zetten naar een vulgaire vorm van islamofobie. Na zeer moeizame debatten en bijzonder gevoelige onderhandelingen binnen mijn fractie - dat verzeker ik u - hebben wij gekozen voor de lijn die diverse malen is genoemd en waarvoor ik de verantwoordelijkheid neem. Ik kan u verzekeren dat het geen eenvoudige lijn is: voor ons is de erkenning van de Armeense genocide geen eerste vereiste, maar het is duidelijk, dames en heren, dat wanneer het moment daar is om de voors en tegens van toetreding tegen elkaar af te zetten, dit gevoelige punt zeer zwaar zal wegen, en Turkije weet dat. Voorlopig verwachten we van Turkije dat het de herinnering levend houdt, haar stabiliserende rol in het Midden-Oosten blijft vervullen en vooruitgang boekt op het gebied...

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze Europese Unie is een realiteit omdat elk lid zich strikt aan onze Europese beginselen en waarden dient te houden. Over deze beginselen en waarden kan niet worden onderhandeld en dat moet duidelijk zijn voor alle leden en kandidaat-leden van de EU. Turkije is welkom binnen onze Unie en ik hoop van harte dat het tot de EU zal toetreden, maar het moet wel onze Europese beginselen en waarden aanvaarden en eerbiedigen. Turkije, niet de EU, moet de nodige veranderingen doorvoeren met het oog op de toetreding en wij moeten ons standpunt klip en klaar aan Turkije overbrengen. We moeten geen list bedenken om Turkije binnenboord te krijgen. Turkije moet alleen lid worden van de EU als het dat echt wil en als het precies weet waaraan het dient te voldoen. Dat wordt in het verslag-Eurlings op heldere, vastberaden en eerlijke wijze aangegeven.

Het verslag-Eurlings is de uitkomst van veel discussie en debat en de Commissie buitenlandse zaken heeft talrijke compromisamendementen goedgekeurd, waardoor uiteindelijk het zo gewenste evenwicht ontstond. Laten we dit verslag steunen en in dit stadium geen amendementen over belangrijke kwesties aannemen, omdat die vermoedelijk meer kwaad dan goed zullen doen. Ik wil enkele collega's erop wijzen dat Turkije hervormingen zal invoeren wanneer wij de Turkse bevolking de waarheid vertellen en niet wanneer wij de waarheid voor hen verbergen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nils Lundgren (IND/DEM). - (SV) De vertegenwoordigers van de Zweedse partij Junilistan in het Europees Parlement hebben gestemd tegen het voorstel om onderhandelingen over lidmaatschap met Turkije te beginnen. De reden voor onze tegenstem was niet dat Turkije buiten de Europese Unie zou liggen en ook niet dat Turkije een islamitisch land is. Wij hebben erop gewezen dat Turkije nog steeds een lange weg moet gaan om te voldoen aan de eisen die wij aan het EU-lidmaatschap stellen. En we hebben onze bange vermoedens geuit dat met de opening van onderhandelingen de druk op Turkije om een democratische rechtsstaat te vestigen met volledige mensenrechten voor vrouwen, Koerden, christenen, vakbonden en schrijvers, zou afnemen. Dat is inderdaad gebeurd. De eerdere veelbelovende ontwikkelingen zijn afgebroken en op sommige gebieden veranderd in een achteruitgang. We zijn in de onwaardige situatie beland dat de EU eisen begint te stellen aan de vormgeving van het kiesstelsel en een nieuwe grondwet in de soevereine staat Turkije. Dat is niet de taak van de EU. Het is de taak van Turkije om te kiezen hoe het aan de eisen van de EU wil voldoen. Het is de taak van Turkije om eigen oplossingen te kiezen. In afwachting van voldoende hervormingen moeten de onderhandelingen over lidmaatschap worden uitgesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Paweł Bartłomiej Piskorski (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ons debat over Turkije is onmiskenbaar kritischer en daarom ook beduidend opener dan bij eerdere gelegenheden. We mogen echter niet vergeten onszelf af te vragen waar onze fundamentele belangen liggen.

Op basis van alle hoofdcriteria - die hier niet hoeven te worden herhaald - is Turkije niet geschikt voor het lidmaatschap van de Europese Unie. We hebben het gehad over de kwestie-Cyprus, over mensenrechten en burgerrechten, over godsdienst en over de Armeense gemeenschap. Desalniettemin is het in het fundamentele belang van de Europese Unie dat landen als Turkije en Oekraïne dichter bij haar in de buurt komen. Wat dit betreft is de Europese Unie niet geheel eerlijk geweest. We hebben niet openlijk toegegeven dat er met de toetreding van landen als Turkije in feite een eind komt aan een aantal Europese beleidsvormen, met name het economisch, het structuur- en het landbouwbeleid.

We moeten openlijk zeggen wat de gevolgen van de toetreding van deze grote landen voor de Europese Unie zullen zijn, aangezien deze lichte oneerlijkheid onze partners, inclusief Turkije, niet ontgaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, Turkije is geen Europees land. Zijn toetreding zal de EU te ver uitrekken, overbelasten, verzwakken, misschien zelfs in gevaar brengen. Wie dit zegt, stelt zichzelf bloot aan het verwijt dat hij het hervormingsproces niet wil steunen en de criteria er niet door wil drukken. Maar ook voor een geprivilegieerd partnerschap moeten de criteria van Kopenhagen worden nageleefd en hervormingen worden gestimuleerd, met name in het belang van de Turkse bevolking zelf.

We moeten onszelf kritische vragen stellen. Wie wil dat Turkije volwaardig lid wordt, ziet misschien graag een ander Turkije, maar hij zal slechts een andere Europese Unie krijgen, een vrijhandelszone gegarneerd met politieke elementen. Wat betreft Turkije zelf moeten we onszelf de volgende vragen stellen. Is secularisme echt verenigbaar met democratie als het een minderheid betreft, als het een eliteproject is? Is godsdienstvrijheid echt verenigbaar met een als secularisme vermomde staatsislam? Zijn minderhedenrechten echt verenigbaar met kemalisme, wat een soort Turks jakobinisme is? Dit zijn allemaal serieuze, gefundeerde vragen die wij onszelf moeten stellen. We mogen niet langer op een doodlopende weg blijven rennen met aan het einde een mogelijke afwijzing van toetreding van Turkije door de Europese lidstaten en volkeren, met verschrikkelijke gevolgen voor de binnenlandse stabiliteit van Turkije.

Wij zijn verplicht om Turkije - juist omdat het een belangrijke partner is - eerlijk te bejegenen en fatsoenlijke criteria uit te werken voor een degelijk, op maat gesneden partnerschap, dat zowel de belangen van Turkije behartigt als die van de Europese Unie, in plaats van steeds weer een ander plaatje van Turkije te schilderen dat niets, maar dan ook niets lijkt op de realiteit. Daarom moeten we ervoor waken terug te vallen onder de lijn die in het verslag-Eurlings wordt getrokken, een verslag waar ik in de commissie tegen heb gestemd, omdat het me niet ver genoeg ging. Maar over deze lijn moeten wij het eens zijn, anders geven wij een rampzalig signaal af aan Turkije.

 
  
MPphoto
 
 

  Vural Öger (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in december 2004 heeft dit Parlement met 402 stemmen vóór duidelijk besloten om toetredingsonderhandelingen met Turkije te openen. Dit was een duidelijk signaal. Vandaag debatteren wij over het verslag over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding, een verslag waarvan de intentie eigenlijk had moeten zijn om de onderhandelingen met Turkije en zijn toetredingsproces constructief te begeleiden. Het komt mij echter voor dat dit verslag-Eurlings ons doel - het EU-lidmaatschap van Turkije - uit het oog verliest. Ik vraag me dan ook af wat wij willen. Moet Turkije zich houden aan zijn hervormingskoers - en dan moeten wij het ook eerlijk behandelen - of zeggen we dat Turkije, wat het ook doet, nooit lid van de EU zal worden. Onze Turkse partners worden geconfronteerd met allerlei negatieve voorbeelden. De bereikte vorderingen en positieve voorbeelden worden vrijwel geheel genegeerd.

Dat is geen eerlijke behandeling. Het is waar dat Turkije moet blijven werken aan zijn hervormingsproces. Het is ook waar dat het zijn verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Ankara moet naleven: mensenrechten, democratie en bescherming van minderheden zijn voorwaarden voor toetreding tot de EU.

Als Turkije voldoet aan de reeds vastgelegde criteria en verder gaat met zijn hervormingsproces, moeten wij ook vasthouden aan de doelstelling van EU-lidmaatschap. Dit moet in ons verslag overeind blijven. Ik zou dit een heel duidelijk signaal vinden. Als de rapporteur of het Parlement een andere mening is toegedaan, moet dat in een verslag over Turkije ook worden gezegd, anders verliest het Europees Parlement met dergelijke halve waarheden zijn geloofwaardigheid. Wij hebben in Straatsburg in oktober 2005 het besluit genomen om de toetredingsonderhandelingen met Turkije te openen, en wij moeten ons daar nu aan houden.

Ik heb altijd gezegd dat Turkije nog niet klaar is voor toetreding, maar wel klaar om onderhandelingen te beginnen. Europa moet begrip en solidariteit tonen door dit in te zien en te ondersteunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Lambsdorff (ALDE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben echt verbaasd over deze discussie. Je zou verwachten dat maar een hele kleine meerderheid in de commissie voor het verslag-Eurlings was. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft echter voor het verslag gestemd. Met 54 stemmen voor is het verslag in de commissie goedgekeurd. Dezelfde Sociaal-democratische Fractie - mevrouw De Keyser, de heer Wiersma, beiden zeer gewaardeerde collega's - ageert nu volledig tegen dat waar zij onlangs in de commissie nog voor was. Dit verbaast mij enorm. Ik zou tegen mevrouw De Keyser willen zeggen dat ik onder ‘helderheid’ iets anders versta.

Wij moeten onszelf een paar kritische vragen stellen, met als belangrijkste vraag of wij de mensen met ons hebben meegenomen op deze uitbreidingstour, op deze tour van onderhandelingtour met Turkije. Het antwoord daarop is eenduidig 'nee'. De mensen zijn hier heel kritisch over. Ik zeg dit uitdrukkelijk ook tegen de Commissie en de Raad. Waar komt deze discussie over de opnamecapaciteit van de EU dan vandaan? Waar komt deze stemmingswisseling in het Parlement vandaan? Wij voeren hier allemaal regelmatig gesprekken met de burgers en we merken de scepsis, de terughoudendheid en voor een deel zelfs de massale afwijzing van de toetreding van Turkije. Dit is ook de reden waarom ik de Raad en de Commissie waarschuw. Er mogen geen nieuwe toezeggingen worden gedaan, geen nieuwe perspectieven worden geboden, zolang de EU niet is hervormd. Over een ding zijn wij het allemaal eens: wij hebben institutionele vooruitgang nodig. Ik ben overigens van mening dat we dit debat in Brussel hadden moeten voeren en niet in Straatsburg.

 
  
MPphoto
 
 

  Renate Sommer (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, problemen kunnen niet worden opgelost als ze niet worden benoemd. Mooipraten helpt nooit. Beste Camiel Eurlings, je beschrijft heel precies wat in Turkije niet strookt met de Europese opvattingen. Ik wil je bedanken voor je verslag. In feite is er op vrijwel alle politiek relevante terreinen zo goed als geen vooruitgang geboekt, en in sommige gevallen is de situatie zelfs verslechterd. Aan niet één van de politieke criteria van Kopenhagen is tot op heden voldaan. Desondanks zijn, tegen alle regels in, de onderhandelingen geopend. Wat wij vorig jaar vreesden, is bewaarheid. Door de toetredingsonderhandelingen te openen hebben wij een van de laatste pressiemiddelen uit handen gegeven om hervormingen af te dwingen. Het hervormingsproces is op sterven na dood. Overheidsorganen zijn er niet of onvoldoende in geslaagd om reeds besloten hervormingen te implementeren, of - zoals onlangs gebeurde - zijn dergelijke hervormingen door besluiten van het parlement weer teruggedraaid. Het Turks parlement heeft bijvoorbeeld een nieuwe antiterreurwet aangenomen, ondanks hevige protesten van de Commissie, met als gevolg een verdere beknotting van de toch al beperkte vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.

De minister-president van Turkije slaat politieke munt buit het EU-proces en probeert het land onopvallend te islamiseren. Hierdoor speelt hij de nationalisten in de kaart die zich hevig weren tegen de europeanisering. Wil premier Erdoğan eigenlijk wel tot de EU toetreden? Zijn weigering om Cyprus te erkennen, onderstreept op zijn minst dat hij de EU niet accepteert. Is een dergelijke kandidaat acceptabel? Cyprus is een lakmoesproef. Als Turkse politici op dit punt niet toegeven, moeten de onderhandelingen worden opgeschort. Turkije heeft nu plichten, zonder mitsen en maren, en zonder nieuwe voorwaarden en eisen te stellen. De Commissie moet dit in zijn vaandel schrijven en ook de Raad moet dit eindelijk afdwingen en doorzetten. Al het andere zou oneerlijk zijn tegenover het Turkse volk, dat zijn hoop op ons heeft gevestigd. Alleen met onze druk zullen er veranderingen komen. Als wij Europeanen weer overstag gaan, maken wij onszelf definitief belachelijk en zal niemand ons meer serieus nemen. Dan zal er in dat land niets veranderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, men zou een ernstige fout begaan in de betrekkingen tussen Europa en Turkije als men ofwel de aanzienlijke vooruitgang die is gemaakt bagatelliseert en enkel hamert op de negatieve kanten van Turkije, ofwel een idyllisch beeld schept en de realiteit verbergt. Zowel de ene mening als de andere heeft voorstanders in Europa, en eenieder heeft zo zijn eigen redenen. Wij mogen echter aan de uitbreidingsmoeheid en de institutionele crisis van de Europese Unie geen tegenstrijdige boodschappen aan het adres van Turkije toevoegen. Het is hoog tijd dat wij eindelijk een duidelijke boodschap afgeven, een boodschap die strookt met de genomen besluiten. Wij moeten het negende hervormingspakket dat de Turkse regering heeft uitgevaardigd als een positief element beschouwen en toejuichen, maar ook beseffen dat op de keper beschouwt de inhoud daarvan de Europese normen niet haalt. De verklaring van de vice-premier van de Turkse regering, de heer Mehmet Ali Sahin, dat zijn regering niet van plan is om de Theologische Faculteit van Halki te laten functioneren, is inderdaad zorgwekkend en zet ons tot nadenken. Aan de eisen van de Oecumenische Patriarch van Konstantinopel (Istanbul) en aan de eisen van de Griekse minderheid op Imbros en Tenedos zal naar ik vrees niet worden voldaan.

Mijnheer de Voorzitter, zoals zojuist ook commissaris Rehn zei, moet het beginsel van het volkenrecht “pacta sunt servanda’ worden geëerbiedigd. Dat geldt voor Turkije, maar ook voor de Europese Unie. Wij moeten steevast blijven streven naar het strategische doel van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Daarnaast moet Turkije echter onverwijld overgaan tot de ratificatie van het Aanvullend Protocol en via een concreet tijdschema zorgen voor de toepassing daarvan.

De Europese weg kan Turkije stabiliteit en ontwikkeling garanderen, maar dan moet Turkije wel de fobieën en syndromen uit het verleden van zich afschudden. Ik denk aan het syndroom van het Verdrag van Sèvres. Daarom geloof ik, mijnheer de Voorzitter, dat een poging om in het reine te komen met zijn verleden geen bron is van onzekerheid en gevaar. Daarmee geeft een land veeleer blijk van democratische volwassenheid en zelfvertrouwen. De eis dat Turkije zijn traumatisch, historisch verleden in de conflicten met de Armeniërs en de Grieken uit de Pontus erkent, zal dan ook geen destabiliserende werking hebben op de etnische stereotypen van Turkije.

Met het amendement dat wij daarvoor hebben ingediend stellen wij geen nieuwe voorwaarden aan Turkije. Wij zijn er tegen dat van de erkenning van de genocide op de Armeniërs en de Grieken uit de Pontus een politieke voorwaarde wordt gemaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Marco Cappato (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik denk dat dit verslag en dit debat een teken zijn dat Europa zijn poorten sluit. Sommige collega's hebben tenminste de moed om dat openlijk te zeggen. Zij beschouwen Europa als een religieus feit en een religieuze ruimte, en dat is de dood van het politiek Europa.

Ik dacht echter dat de droom, dat de redenen die ons inspireerden tot de droom van een federaal Europa, juist gelegen waren in ons streven naar uitbreiding van de ruimte van de rechtsstaat en de democratie.

Dit is het grote aanbod dat we Turkije zouden moeten doen. Juist nu het islamitisch fundamentalisme terrein wint in de wereld, moeten we hierop aandringen en dit concreet tot uitdrukking brengen in een verslag, teneinde het toetredingsproces te kunnen bespoedigen. Dan zou de kritiek, zelfs de meest zware kritiek, wellicht nut hebben.

Feitelijk dienen zich hier duidelijk verschillende oplossingen aan: geen politieke toetreding, geen volledige toetreding van Turkije, maar veeleer versterkte samenwerkingsovereenkomsten. Geen van deze oplossingen heeft de kracht van een politieke boodschap en van volledige toetreding.

Als we op die weg verdergaan - de weg die gisteren helaas ook president Barroso tijdens zijn verklaring aangaf - zal niet alleen Turkije maar ook het politiek Europa verder van ons verwijderd raken, en dat zal onze verantwoordelijkheid zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de EU en mijn partij ondersteunen het Turkse streven naar EU-lidmaatschap. Laat niemand echter onderschatten voor welke uitdagingen wij komen te staan wanneer Turkije in de EU wordt opgenomen. Het land heeft zeer veel inwoners en krijgt dus grote politieke invloed in de EU. Turkije is relatief arm en zal dan ook om een flinke bijdrage uit de structuurfondsen vragen. En dan hebben we nog de culturele en religieuze identiteit die duidelijk verschilt van de onze.

Momenteel is er een discussie gaande over grootschalige immigratie en vooral over de problemen met de integratie van de bestaande moslimminderheden in onze landen. Bij toetreding van Turkije zal het onbeperkt vrij verkeer van Turkse werknemers ons beslist grote zorgen gaan baren. Het Turkse lidmaatschap van de Organisatie van de Islamitische Conferentie zal zeker complicaties veroorzaken voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Uit een recente opiniepeiling van het German Marshall Fund of the United States in Turkije blijkt dat de stemming er sterker anti-Amerikaans en anti-Israëlisch is dan in alle EU-landen en kandidaat-lidstaten. Zelf vind ik het echter verontrustender dat onder de Turken brede steun bestaat voor het theocratische Iran.

Uiteraard moet Turkije handelen in overeenstemming met alle bepalingen van de criteria van Kopenhagen op economisch en politiek gebied en bij mensenrechten, voordat het land tot de EU kan toetreden. Er zijn duidelijke voorbeelden van niet-aflatende discriminatie van christelijke minderheden, zoals de Grieks-orthodoxe en de Syrisch-orthodoxe minderheden, en van de voortdurende inperking van de vrijheid van meningsuiting, zoals artikel 301 van het wetboek van strafrecht waarin een verbod op het beledigen van de Turkse identiteit is opgenomen.

Ik vind het uitermate betreurenswaardig dat Turkije niet met zijn verleden in het reine komt, waaronder de Armeense genocide in 1915 en de blokkade van de Republiek Armenië. De kritieke punten in het toetredingsproces liggen momenteel echter op een ander vlak: Turkije weigert de Republiek Cyprus te erkennen, waar het sinds de invasie in 1974 nog steeds troepen stationeert, en het land voert de Overeenkomst van Ankara over de uitgebreide douane-unie niet uit waardoor Cypriotische schepen niet in Turkse havens mogen aanleggen. Ook is er nog steeds sprake van foltering, ondanks het verbod door de overheid. Koerdische opstandelingen zouden nog steeds worden gemarteld, zoals we ook van mevrouw Flautre hebben gehoord. We kunnen er daarom zeker van zijn dat de toetredingsonderhandelingen zeer lang zullen duren. Ik sluit af met te zeggen dat ik volledig achter het verslag-Eurlings sta.

 
  
MPphoto
 
 

  Inger Segelström (PSE). - (SV) Ik wil de heer Eurlings bedanken voor zijn verslag. Als leden van de Zweedse sociaal-democratische delegatie zijn wij vóór Turks lidmaatschap, wanneer is voldaan aan de criteria die wij ook voor alle andere landen hebben gehanteerd. We mogen geen hogere eisen stellen of een speciale aanpak toepassen voor Turkije, zoals sommigen hebben betoogd. Op dit moment is de EU de waarborg voor vooruitgang in Turkije, omdat zij Turkije aanmoedigt maar ook omdat zij eisen stelt op het gebied van mensenrechten. Een voormalig lid van het Europees Parlement, die nu sociaal-democratisch parlementslid in Zweden is, heeft de Turkse ambassadeur geschreven naar aanleiding van het feit dat 1 200 kinderboeken van Zweedse kinderboekenschrijvers, gebruikt door Zweedse scholen en gefinancierd door de Zweedse dienst voor internationale ontwikkeling en het Olof Palme Center, tegengehouden zijn door de Turkse douane. Dat is onbegrijpelijk voor mij, en daarom heb ik de Raad hierover een vraag gesteld. Ik steun de democratisering in Turkije, en dit soort problemen moeten we oplossen. Ik deel de kritische opmerkingen over dit verslag die naar voren zijn gebracht door de overige sprekers van de sociaal-democratische fractie. Laten wij de successen toejuichen en de problemen oplossen, maar laten we vasthouden aan het standpunt dat wij in de EU Turkije als lid willen zien wanneer de tijd daar is en het democratisch tekort verleden tijd is.

 
  
MPphoto
 
 

  Ioannis Kasoulides (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Rehn heeft in de Commissie buitenlandse zaken onder andere gezegd dat de vaart uit de hervormingen is, dat met het wetboek van strafrecht nog steeds de vrijheid van meningsuiting wordt onderdrukt. Er zijn berichten over inmenging van het leger in de rechtspraak, beperkingen in het eigendomsrecht van niet-islamitische religieuze instellingen en een verslechtering van de mensenrechtensituatie in het zuidoosten van Turkije. Dat is de kern van de zaak en van het verslag-Eurlings.

Sommige fracties willen met amendementen de situatie ten goede keren. Hoe stellen zij zich dat voor? Door een serie amendementen tegen Cyprus in te dienen en zo te proberen het evenwicht te herstellen? Bewijzen we Turkije een dienst als we het aanmoedigen om het Protocol niet uit te breiden door er nieuwe voorwaarden aan te koppelen? Bewijzen we Turkije een dienst als we de passage schrappen die aandringt op de terugtrekking van de Turkse troepen? Kunt u zich voorstellen wat er zou gebeuren als Turkije vrijwillig een deel van zijn troepen uit Cyprus zou terugtrekken, en hoezeer dat in het voordeel van Turkije zou werken? Of wat er zou gebeuren als we de paragraaf schrapten waarin we Turkije vragen geen veto’s uit te spreken over de deelname van Cyprus in internationale organisaties, en ga zo maar door? Bovendien rijden we de twee Cypriotische leiders in de wielen, die al een modus operandi zijn overeengekomen in hun streven naar een oplossing, door hun onderhandelingsvoorwaarden te suggereren die zij geen van beide vooraf gesteld hebben. Is Turkije daarmee gediend? Ik denk van niet.

Ten slotte, wijs ik erop dat het onze morele plicht jegens de Armeense gemeenschap in Europa is om erkenning van de Armeense volkerenmoord te verlangen.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, indien Turkije niet wordt geïntegreerd in de Europese Unie, zal dat leiden tot een vergroting van het wantrouwen tussen het Westen en de moslimwereld, tot een versterking van de fundamentalistische tendensen, en dan zullen de onheilsprofetieën over een botsing der beschavingen nieuw leven worden ingeblazen. Turkije dient de nodige hervormingen door te voeren en zijn eigen verleden op dezelfde wijze onder ogen te zien als andere Europese landen dat hebben gedaan en nog steeds doen. Het Europees Parlement kan echter geen toetredingscriteria voor Turkije opstellen op basis van historische en morele factoren, indien zulke criteria in het verleden niet op andere kandidaatslidstaten van toepassing waren.

Er rust een buitengewone politieke verantwoordelijkheid op onze schouders. Ik zou uw aandacht willen vestigen op de meest recente opiniepeilingen en onderzoeken naar de opvattingen van de Europese elite, uitgevoerd door The German Marshall Fund of the United States. Volgens deze peilingen “is de houding van Turkije tegenover de Verenigde Staten en Europa bekoeld maar tegenover Iran warmer geworden”. Tegelijkertijd echter “worden deze trends niet weerspiegeld in de meer kritische houding van de jongere Turkse generatie die het meest positief tegenover beide staat”. We mogen dit pro-Europese potentieel vooral niet onbenut laten!

 
  
MPphoto
 
 

  Simon Coveney (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, vorige week was ik met leden van de Subcommissie mensenrechten in Turkije. Ons doel was om de voortgang op het gebied van de mensenrechten te toetsen, evenals de gevolgen van de hervormingen voor de samenleving. Al met al heeft de heer Eurlings uitstekend werk geleverd en een streng doch rechtvaardig verslag voorgelegd over de weg naar toetreding die Turkije tot nu toe heeft afgelegd.

Ik vind dat het Armeense vraagstuk in het verslag genoemd moet worden, maar we moeten er geen nieuwe voorwaarde voor lidmaatschap van maken en vasthouden aan de oorspronkelijke criteria, willen we onze geloofwaardigheid niet verliezen.

Ik ben voorstander van het idee van Turkse toetreding, al besef ik dat dat een lange, zware weg zal worden. Van dit verslag dient het duidelijke signaal uit te gaan dat lidmaatschap tot de mogelijkheden behoort, maar dat daar wel een aanzienlijke en aanhoudende hervormingsinspanning voor nodig is.

De twee mensenrechtenaspecten waar ik kort bij stil zou willen staan, zijn de vrijheid van meningsuiting en de nog altijd onopgeloste Koerdische kwestie, die om een nieuwe benadering vraagt. Ondanks de hervormingsprogramma’s - waarvan we nu het negende hebben lopen - gaat de vrijheid van meningsuiting nog altijd niet zover dat journalisten en schrijvers zich vrijelijk en kritisch uit kunnen laten over Turkije en zijn regeringsleden. Artikel 301 van het wetboek van strafrecht blijft van kracht en stelt straffen in het vooruitzicht voor wie zich schuldig maakt aan “een openlijke belediging van de Turkse identiteit of Turkse overheidsinstellingen”. Dat kan overtreders komen te staan op een gevangenisstraf van drie jaar. Niet minder dan zestig van dergelijke overtredingen worden momenteel door de openbaar aanklager aan schrijvers ten laste gelegd. Hoewel de geruchtmakende zaak tegen de schrijfster Elif Shafak vorige week op vrijspraak uitliep, zal de pers zich tot zelfcensuur gedwongen blijven voelen zolang artikel 301 niet volledig afgeschaft is.

De Koerdische kwestie wordt gekenmerkt door een aanhoudende guerrilla in het zuidoosten, een Koerdisch deel van Turkije. Zij vertoont terroristische trekken en dient veroordeeld te worden. PKK-terreur en de zware militaire middelen waarmee die beantwoord wordt, veroorzaken groot leed onder de burgerbevolking in het zuidoosten. Nodig is een nieuwe aanpak, een aanpak die gebruikt maakt van diplomatieke en politieke middelen in plaats van geweld.

 
  
MPphoto
 
 

  Glenis Willmott (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een jaar geleden juichten de leden van Labour in het Europees Parlement het begin van de toetredingsonderhandelingen toe. We zien dan ook uit naar het Turks lidmaatschap van de Europese Unie.

We zien in dat het Parlement, nu de actieve fase van de onderhandelingen begonnen is, in zijn verslagen een eerlijk beeld moet geven over de vorderingen. Er zijn ernstige problemen, vooral wat de vrijheid van meningsuiting betreft. Een verdere reorganisatie van de veiligheidsdiensten en de rechterlijke macht is essentieel, evenals meer voortgang bij de invoering van nieuwe wetgeving op het gebied van de mensenrechten. Dat neemt niet weg dat onze kritiek altijd afgewogen moet zijn, billijk en oprecht, met evenveel oog voor de vorderingen als voor de tekortkomingen.

Alleen al het vooruitzicht van EU-lidmaatschap heeft hervormers en mensenrechtenactivisten de kracht gegeven om op noodzakelijke hervormingen aan te dringen. Laten we hun onze onverdeelde steun geven. We moeten geen nieuwe voorwaarden vooraf aan het lidmaatschap verbinden, die we eerdere kandidaten ook niet gesteld hebben, en we mogen er geen misverstand over laten bestaan dat een volledig lidmaatschap inzet van de onderhandelingen is en ook ons als enig doel voor ogen staat.

In een EU waar Turkije deel van uitmaakt, zullen waarden als multiculturalisme en wederzijds respect tussen verschillende religies diep verankerd zijn, wat de positie van alle volksgroepen versterkt.

 
  
  

VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Ville Itälä (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik Camiel Eurlings bedanken. Hij heeft uitstekend werk verricht en zelfs een zeer moedig verslag opgesteld, dat op zijn eigen wijze suggereert dat de uitbreiding veel te snel plaatsvindt. Met betrekking tot Turkije moet er nog zoveel worden gedaan dat lidmaatschap binnen tien jaar ondenkbaar is.

Ik was blij in de krant van vanmorgen te kunnen lezen dat het volgens Commissievoorzitter Barroso onverstandig is om met de uitbreiding door te gaan voordat de kwestie van de Grondwet is opgelost. Ik ben het volledig met hem eens. Wij kunnen niet zo'n grote uitbreiding, zoals in het geval van Turkije, voorbereiden en tegelijkertijd de kwestie van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa behandelen. Wij moeten veel beter luisteren naar de publieke opinie, naar de mening van de mensen. Als wij bedenken wat er in de referenda in Frankrijk en Nederland is gebeurd, zou het beter zijn om rekening te houden met wat de burgers hierover denken.

Wij moeten ook overwegen hoe ver en hoe snel de Europese Unie kan uitbreiden. Als de burgers geen antwoord krijgen op de vraag hoe snel de uitbreiding plaatsvindt, kunnen zij onmogelijk vertrouwen stellen in de huidige Europese Unie. Het is jammer dat commissaris Rehn is weggegaan. Ik had hem nog willen vragen wat plan B is als er toch snel vorderingen worden gemaakt, waardoor Turkije over ongeveer tien jaar lid kan worden van de Europese Unie en er bijvoorbeeld in Frankrijk een referendum wordt gehouden. Als de bevolking ‘nee’ zegt, dan kunnen wij het lidmaatschap niet accepteren. Wat is het plan en wat moeten wij dan doen om de Turken niet teleur te stellen en het hele project niet te laten stranden, omdat er in een referendum weer eens onverwacht tegen wordt gestemd? Maar misschien krijgen we het antwoord hierop later pas.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Sonik (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de huidige toetredingsonderhandelingen met Turkije moeten worden voortgezet. Turkije dient dezelfde behandeling te krijgen als alle andere landen waarmee we in het verleden hebben onderhandeld. Het harmonisatieproces van de Turkse met de Europese wetgeving zal Turkije helpen zijn economie te moderniseren en te liberaliseren en dichterbij de fundamentele waarden van de Europese Unie te komen.

Turkije is een land dat de ongelooflijk moeilijke taak op zich heeft genomen om de islam te scheiden van de bestuursstructuren. De seculiere aard van dit moslimland is het waard om te worden gekoesterd. Het is iets dat we juist bijzonder moeten ondersteunen in een wereld waar het extreme en fanatieke gezicht van de islam zich steeds meer laat zien. Desalniettemin dient Turkije te weten dat het niet kan rekenen op een speciale behandeling. Ankara mag niet verwachten dat de Unie haar normen zal verlagen, en haar wetten en haar vereisten uit hoofde van de Europese Verdragen zal afzwakken.

In het bijzonder wil ik stil staan bij de burgerrechten en de burgerlijk vrijheden. Alleen het wijzigen van wetten en juridische bepalingen is onvoldoende. De overheidsinstellingen en de rechterlijke macht dienen voortdurend aandacht te besteden aan de burgerlijke vrijheden, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. De vooruitgang op dit vlak zal worden beoordeeld op niets anders dan harde feiten. Ankara dient dit goed te begrijpen en mag zich niet beledigd voelen door het feit dat we vragen stellen, de situatie evalueren en nagaan of de rechten van de Koerdische minderheid worden nageleefd en dezelfde zijn als die van alle andere etnische minderheden in de Europese Unie. Deze rechten houden onder meer in dat de Koerden in elke fase van het onderwijssysteem, en wel vanaf de peuterschool, naar eigen scholen moeten kunnen gaan waar in het Koerdisch les wordt gegeven. De nieuwe antiterrorismewetgeving mag niet worden aangewend om de burgerrechten te beknotten en minderheden te discrimineren.

De Europese Unie zal ook de vrijheden van de christenen, die hun jaren geleden gesloten seminarie nog steeds niet kunnen heropenen, onder de loep nemen. Indien christelijke scholen niet vrij mogen opereren, zal Turkije onmogelijk lid kunnen worden van de Europese Unie. Tot slot nog dit: we spreken nu wel over Turkije, maar we mogen niet vergeten dat het voor Europa even belangrijk is om in de toekomst associatieonderhandelingen te openen met Oekraïne.

 
  
MPphoto
 
 

  Werner Langen (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, nu dit debat ten einde loopt, wil ik het Parlement er nogmaals aan herinneren dat de heer Eurlings een goed en constructief verslag heeft gepresenteerd, ook al wordt dit niet zo gezien en is het bekritiseerd in Turkije.

Het feit dat de uitkomst van de onderhandelingen open is en kan - en naar mijn mening moet - leiden tot alternatieven voor volledig lidmaatschap, is niet nieuw, maar onderwerp van discussie in de Raad en het Parlement. Ik wil uitdrukkelijk commissaris Rehn tegenspreken die in zijn openingstoespraak zei dat hij het einde van de onderhandelingen en de toetreding aan het einde van dit decennium verwacht. Dat is over minder dan vier jaar.

Niemand van degenen die Turkije als volwaardig lid wil hebben, zegt dat het huidige Turkije kan toetreden. Turkije moet eerst fundamenteel veranderen. Turkije moet de mensenrechten, de vrijheid van godsdienst en rechten van minderheden erkennen en naleven. Het moet de Armeense kwestie ophelderen en op actieve wijze streven naar erkenning van Cyprus. Of is er iemand in Turkije die gelooft dat Turkije lid kan worden van de EU zonder een andere volwaardige lidstaat te erkennen? Een insider zei onlangs dat Cyprus pas zal worden erkend als Turkije volwaardig lid wordt of uit zichzelf de onderhandelingen afbreekt. Als de EU, inclusief de Commissie, dit tolereert, zullen wij al onze mogelijkheden uit handen geven om Europa bijeen te houden.

Wat betreft de vrijheid van godsdienst is het opmerkelijk dat de Turkse autoriteiten - de plaatsvervangende partijvoorzitter, de hoogste vertegenwoordiger van de dienst religieuze zaken, een staatsambtenaar - de toespraak van de paus al hadden veroordeeld voordat ze hem zelfs hadden gelezen. Paus Benedictus XVI is vergeleken met Hitler en Mussolini. Dat zijn ongehoorde uitspraken die de intolerantie en het islamisme in de hoofden van de mensen met wie wij moeten onderhandelen, laten zien en documenteren. Met het oog op het groeiend nationalisme en de starre houding van de regering Erdoğan heb ik grote twijfels over de politieke wil om daadwerkelijk soevereiniteit aan de EU af te staan.

Daarom is het verslag-Eurlings goed en noodzakelijk. Turkije moet de adviezen en vereisten zien als een kans en niet als een bedreiging.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. In dit verdienstelijke en grondige debat zijn de uitdagingen en problemen met betrekking tot de toetredingsonderhandelingen met Turkije zeer duidelijk naar voren gebracht. Daarnaast is echter ook de enorm grote betekenis van Turkije voor de Europese Unie duidelijk gemaakt.

Het Finse voorzitterschap bevordert de toetredingsonderhandelingen in overeenstemming met de algemene beginselen van de uitbreiding, te weten gelijke behandeling van kandidaat-landen en vorderingen op basis van eigen verdiensten. Het is goed er nog eens aan te herinneren dat de Europese Raad in de zomer van 2006 heeft bevestigd vast te zullen houden aan de bestaande verplichtingen met betrekking tot de uitbreiding en het werk op basis hiervan te zullen voortzetten. Turkije staat voor veel uitdagingen, maar het is duidelijk dat de toetredingsonderhandelingen steun geven aan de voortzetting van het hervormingsproces in Turkije, en dat is in ieders belang.

Een van de belangrijkste zaken is dat Turkije het aanvullende protocol van de Overeenkomst van Ankara moet ratificeren en implementeren. Op dit moment werken wij actief aan een oplossing die enerzijds rechtstreekse handel tussen de Europese Unie en Noord-Cyprus mogelijk maakt en anderzijds waarborgt dat Turkije zijn havens ook voor Cypriotische schepen openstelt.

Naast de toetredingsonderhandelingen is het van belang in het kader van de Verenigde Naties een alomvattende oplossing voor de kwestie Cyprus te vinden.

Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u voor dit verdienstelijke en dynamische debat.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst wil ik de rapporteur bedanken voor het werk dat hij heeft verricht. Dit is natuurlijk een belangrijke bijdrage. Het is een bijzonder interessante evaluatie die beslist stof zal opleveren voor het verslag van de Commissie van 8 november. Hoewel wij het niet noodzakelijkerwijs eens zijn met alle punten uit het verslag, denk ik dat het belangrijk is dat het Parlement deze kwestie aan de orde heeft gesteld en met zijn bijdrage ons eigen standpunt verheldert.

Tijdens het zojuist gevoerde debat is naar mijn mening uitstekend naar voren gekomen wat de uitdagingen zijn in het toetredingsproces van Turkije, dat bijna een jaar geleden begonnen is. De Commissie zal uiteraard rekening houden met dit debat, wanneer zij op 8 november haar eigen verslag presenteert. Dit verslag zal zoals altijd streng en objectief zijn, maar niet inschikkelijk. Het zal gebaseerd zijn op een breed scala aan informatiebronnen, met inbegrip van zowel de officiële gegevens van de regering als de analyses van niet-gouvernementele organisaties (uit Turkije of daarbuiten) en belangrijke internationale instellingen. In dit verslag zal tevens rekening worden gehouden met de verslagen van de commissies van het Parlement, evenals met het verslag-Bozkurt.

Met alle respect dat ik u, mijnheer Toubon, verschuldigd ben en toedraag, wil ik u graag geruststellen. Het wordt geen kinderverhaaltje. De Commissie heeft trouwens niet de gewoonte om dat te doen wat u haar zo plotseling voor de voeten werpt. Zij voelt zich evenmin geroepen - al was het alleen maar om u een plezier te doen - om een eenzijdig, ongenuanceerd of onvolledig verslag te produceren.

Het is dus belangrijk dat wij ons voortdurend realiseren wat er bij dit project op het spel staat. Uit het besluit dat op 3 oktober 2005 is genomen, blijkt natuurlijk dat wij ons aan onze beloftes willen houden, maar het weerspiegelt ook een krachtig wederzijds belang. Zojuist merkte iemand op dat Turkije bij deze kwestie meer te winnen had dan Europa. Daar ben ik beslist niet van overtuigd. Ik denk dat Turkije Europa uiteraard nodig heeft om het proces van modernisering en democratisering voort te zetten en de ontwikkeling van zijn economie te ondersteunen, maar ik geloof dat Europa Turkije evenzeer aan zijn zijde nodig heeft, als een pool van vrede, stabiliteit, democratie en welvaart.

Zoals iemand heeft gezegd, hoef je maar naar de actualiteit te kijken om dagelijks te beseffen wat de strategische waarde van dit proces is. Of het nu om Iran, Irak, het Midden-Oosten in het algemeen, de dialoog tussen de volkeren of de energiecrisis gaat: Turkije ontpopt zich telkens weer als een land dat een sleutelfactor en een onmisbare troef voor Europa is. Dit ontslaat Turkije natuurlijk in geen geval van de verplichtingen waaraan iedere kandidaat voor de toetreding moet voldoen, en de Europese Unie ziet daar nauwlettend op toe. Hierbij werpt zij zich echter niet op als een schoolmeester die met het stokje in de hand les geeft.

Wij moeten bedenken dat Turkije zichzelf kandidaat heeft gesteld. Turkije heeft deze stap gezet. Daarmee heeft dit land aanvaard dat er een oplossing moest worden gevonden voor de problemen die met de Europese integratie samenhangen. Turkije zag juist in deze integratie de oplossing voor zijn eigen toekomst en voor die van zijn burgers. Vanuit dat oogpunt moet Turkije het hervormingsproces, waaraan het zelf zo moedig was begonnen, nu onverschrokken voortzetten en versterken. Wat ons betreft, wij zullen Turkije natuurlijk voortdurend in die richting blijven aanmoedigen. Turkije streeft ernaar zich bij Europa aan te sluiten. Ik denk dat wij Turkije die kans moeten geven. Het moet een faire kans zijn, die voortvloeit uit duidelijke en transparante regels die meteen bij het begin zijn vastgelegd en die niet veranderd mogen worden naar gelang men goed of slecht gehumeurd is.

Ik zou nog iets willen toevoegen. In debatten over dit vraagstuk heb ik soms het gevoel - en niet alleen in deze vergaderzaal - dat wij Turkije vandaag moeten beoordelen voor toetreding morgen. Het spreekt voor zich dat de toetreding niet voor morgen is en dat het proces nog wel een tijdje kan duren. Dit is dus slechts een tussentijdse evaluatie. We oordelen over vooruitgang, over vorderingen, die soms te veel tijd in beslag nemen, en we oordelen zelfs over achteruitgang. Het is duidelijk dat het om een zich ontwikkelend proces gaat. Daarom is het bijzonder onrechtvaardig om een momentopname te maken. Dat is niet waar het bij toetreding om gaat. Dat is trouwens ook in geen enkel uitbreidingsproces in het verleden gedaan. Waarom zouden wij Turkije dan anders moeten behandelen?

Ik wil tot slot nog even kort stilstaan bij de Armeense kwestie. Deze kwestie maakt deel uit van de plicht om de herinnering aan het verleden levend te houden. Ze maakt deel uit van ons erfgoed van waarden, en heeft daarom mijn volle aandacht en die van Europa. Ik wil er niettemin op wijzen dat een dergelijke kwestie nooit - nu noch in het verleden - een door de Europese Raad vastgestelde voorwaarde was voor het openen van onderhandelingen of voor toetreding zelf, of het nu gaat om Turkije of om welke andere kandidaat-lidstaat dan ook. Als wij dit nu als voorwaarde stellen, zou dat betekenen dat wij halverwege de spelregels veranderen en dat zou in Turkije sterk gevoeld worden als een truc van de Europese Unie om nieuwe voorwaarden te stellen en toetreding koste wat kost tegen te houden.

Aan de andere kant is het van essentieel belang dat de vrijheid van meningsuiting - ook met betrekking tot de gevoelige onderwerpen die samenhangen met de geschiedenis van Turkije - volledig geëerbiedigd wordt in dit land. De ervaring van onze eigen landen leert dat een debat over het verleden, hoe pijnlijk dit ook moge zijn, altijd ontstaat uit een bewustwordingsproces van binnenuit in onze samenlevingen en zelden of nooit op bevel of onder opgedrongen voorwaarden van buitenaf. Deze hele discussie hangt nauw samen met het beginsel “verzoening”, dat een van de diepe drijfveren van het Europese project is.

De Commissie is altijd duidelijk geweest over dit onderwerp. De betrekkingen van Turkije met Armenië moeten verbeterd worden. Dat begint met het instellen van diplomatieke betrekkingen en met het openstellen van de landgrens, die momenteel gesloten is. Het toetredingsperspectief van Turkije moet leiden tot een verbetering van de bilaterale betrekkingen en tot verzoening, ook met betrekking tot het verleden. Wij verwachten uiteraard van Turkije dat het dit onderwerp behandelt als een noodzakelijk onderdeel van een vrij en open publiek debat waarin alle gezichtspunten kunnen worden uitgewisseld.

Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, dit is de reactie van de Commissie en mijn persoonlijke indruk na dit uitermate interessante debat. Ik zal mijn bevindingen uiteraard doorgeven aan de heer Rehn, die beter op de hoogte is van deze vraagstukken dan ik. U hoeft er geen moment aan te twijfelen dat uw bijdrage aan het verslag van 8 november bijzonder op prijs wordt gesteld.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). - Voorzitter, ik wou alleen maar protesteren tegen het feit dat Commissaris Rehn niet aanwezig was op dit belangrijke debat. De reden die hij daarvoor heeft aangegeven, vind ik niet aanvaardbaar. Ik vind het dan ook niet serieus ten opzichte van het Europees Parlement. Hij had een antwoord kunnen geven op de vele opmerkingen die gemaakt zijn naar aanleiding van het verslag Eurlings.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik kan u meedelen dat de heer Rehn andere verplichtingen had, waardoor hij niet bij deze vergadering aanwezig kon zijn. Mijnheer Michel, het woord is aan u.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. - Voorzitter, beste collega, ik zou willen herinneren aan het feit dat commissaris Olli Rehn al zeer uitvoerig heeft uitgelegd dat hij absoluut niet kon blijven. Dat was echt spijtig voor het debat, maar ik heb toch geprobeerd hem te vervangen door de argumenten uiteen te zetten en de vragen te beantwoorden. Ik zal natuurlijk verslag uitbrengen aan Olli Rehn en ik ben ervan overtuigd dat hij in de volgende vergaderingen heel waarschijnlijk deze vragen zal kunnen komen beantwoorden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.

 

13. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0429/2006).

Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.

Eerste deel

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 33 van Avril Doyle (H-0756/06):

Betreft: Programma 2008-2012 voor de handel in emissierechten – Nationale toewijzingsprogramma's

Kan de Commissie in verband met de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten haar standpunt mededelen over het feit dat de termijn van 30 juni 2006 waarop alle lidstaten hun nationale toewijzingsprogramma's hadden moeten indienen en waarop zijzelf een verslag over de NTP's had moeten publiceren, is verstreken zonder dat deze taken volbracht zijn. Minder dan de helft van alle lidstaten hebben hun NTP's ingediend. Welke maatregelen overweegt de Commissie om ervoor te zorgen dat de tweede Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten in 2008 op tijd wordt verwezenlijkt?

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, tot gisteren hadden dertien lidstaten de Commissie officieel in kennis gesteld van hun nationale toewijzingsplannen. Ongeveer de helft van de plannen ontbreekt dus nog, maar er zij op gewezen dat de genotificeerde plannen meer dan zestig procent dekken van de emissierechten die de Commissie voor de eerste handelsperiode heeft goedgekeurd. De lidstaten die kennisgeving hebben gedaan van hun plannen zijn: België, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Polen, Slowakije, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. De overige lidstaten moeten natuurlijk ook kennisgeving doen van hun plannen.

De meeste van deze plannen zijn beschikbaar in de vorm van een ontwerp en worden momenteel onderworpen aan een openbare raadplegingsprocedure op nationaal niveau. Het gaat hierbij om Oostenrijk, Cyprus, Finland, Italië, Nederland, Portugal en Spanje. Een groot aantal van deze lidstaten is reeds flink opgeschoten met de raadplegingsprocedure en zal naar verwachting de Commissie in de komende weken in kennis stellen van de plannen. De Commissie hecht er groot belang aan dat de overige lidstaten hun plannen voor de tweede fase zo snel mogelijk indienen. Zij heeft reeds brieven de deur uit gedaan waarin de lidstaten worden geattendeerd op hun verplichtingen. Als er nog meer vertragingen optreden zal de Commissie overwegen om op grond van artikel 226 van het Verdrag een inbreukprocedure in te stellen tegen de lidstaten die te laat zijn. Uit de haar ter beschikking staande inlichtingen meent de Commissie evenwel te mogen opmaken dat ook deze laatste lidstaten voor eind 2006 kennisgeving zullen doen van hun plannen.

De Commissie is reeds bezig met de evaluatie van de genotificeerde nationale toewijzingsplannen. Zij is van plan om in de herfst een besluit terzake te nemen, dat wil zeggen binnen de termijn van drie maanden na de voltooiing van de plannen, zoals voorzien in de richtlijn betreffende de emissierechtenhandel. Aldus zal de Commissie voor kerstmis een besluit kunnen nemen over het leeuwendeel van de emissierechtenmarkt en het evaluatieproces voor eind voorjaar 2007 kunnen afronden. Op die manier zullen alle lidstaten tijdig en zonder strubbelingen kunnen overgaan naar de tweede fase van het mechanisme voor de handel in emissierechten van de Europese Unie in 2008.

Natuurlijk kan de Commissie niets inhoudelijks zeggen over de evaluaties die momenteel worden gemaakt. Zij zal echter elk ter beschikking staand, politiek en juridisch instrument aangrijpen om ervoor te zorgen dat de plannen beantwoorden aan de verplichtingen van Kyoto en aan de gevalideerde emissiegegevens voor 2005, teneinde de bedrijven gelijke concurrentievoorwaarden te garanderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bedoeling van de nationale toewijzingsplannen (NTP’s) is nu juist om de Gemeenschapsregeling voor de handel in emissierechten zó in te richten, dat het klimaat er optimaal van profiteert. Het gebrek aan transparantie, dat kenmerkend is voor de besluitvorming met betrekking tot de eerste NTP’s in de meeste lidstaten, heeft gerede twijfels gewekt over de betrouwbaarheid van de cijfers in de eerste lichting van deze plannen.

In het eerste jaar, 2005, lag de werkelijke kooldioxide-uitstoot in 21 landen 44 miljoen ton onder de hoeveelheid die per CO2-uitstootvergunning aan deze 21 landen was toegewezen. Dat had tot gevolg dat er absoluut geen druk werd uitgeoefend in de richting van uitstootvermindering en dat er een bijzonder onrustige handel in koolstofkredieten ontstond. Zult u erop aandringen dat de cijfers waarop de doelstellingen in de tweede ronde van NTP’s gebaseerd worden en de bronnen waaruit de cijfers geput zijn, openbaar gemaakt worden, zodat een onafhankelijke toetsing mogelijk wordt, het klimaat optimaal profiteert en er eerlijke concurrentie op de interne markt heerst?

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) De criteria voor het opstellen van nationale toewijzingsplannen in de tweede handelsperiode staan omschreven in de richtlijn. Het zijn er twaalf, maar twee ervan zijn erg belangrijk. Met het eerste criterium wordt beoordeeld of een lidstaat al dan niet op koers ligt met zijn eigen reductiedoelstelling en in welke mate de toewijzingen in het kader van het emissiehandelssysteem, samen met andere maatregelen, bijdragen aan de verwezenlijking van die doelstelling. Het tweede criterium betreft de beschikbaarheid van openbare gegevens over de uitstoot van gassen. Voor de tweede handelsperiode verkeren we in de gelukkige omstandigheid dat we cijfers over de daadwerkelijke uitstoot in 2005 hebben: deze is zoals we eerder omschreven hebben. Het zal in hoge mate van deze beide criteria afhangen of de nationale toewijzingsplannen ook die schaarste creëren, die op de markt moet heersen om bedrijven en installaties ertoe aan te zetten voldoende te investeren in een reductie van de kooldioxide-uitstoot.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). - (EN) Kan de commissaris mij uitleggen wat voor zin het heeft een beleid te voeren dat de lidstaten ertoe dwingt hun uitstoot drastisch te verminderen, dat resulteert in stijgende energieprijzen en een dalende industriële productie in Europa, als we tegelijkertijd de handel met en de productie in China stimuleren, ’s werelds grootste vervuiler, zonder daar waterdichte afspraken over een verminderde uitstoot aan te verbinden? Ik ben niet tegen de handel met China, maar ik heb wel bezwaar tegen het gebrek aan druk op dat land om zijn uitstoot te verminderen.

Komt het er per saldo niet op neer dat we banen en uitstoot ruilen …

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) In onze plannen voor de periode na 2012 hechten wij er veel waarde aan dat alle bedrijven die een grote uitstoot van kooldioxide en andere broeikasgassen veroorzaken bij het proces worden betrokken.

U merkt terecht op dat China een van de grootste vervuilers is, maar u vergeet dat de Verenigde Staten de grootste vervuiler zijn en ongeveer 25 procent van de broeikasgassen voor hun rekening nemen. China komt op de tweede plaats, met ongeveer 14 procent, samen met de Europese Unie. Om evenwel het evenwicht te scheppen dat nodig is om ervoor te zorgen dat elk land zijn bijdrage levert aan de strijd tegen de klimaatverandering, moeten we wel rekening houden met een van de uitkomsten van de VN-Conferentie over klimaatverandering, namelijk dat elk land op een gemeenschappelijke maar gedifferentieerde manier moet bijdragen. Dat betekent dat landen als China, India en andere zich snel ontwikkelende landen - die historisch gezien minder hebben bijgedragen aan het ontstaan van het broeikaseffect en waar het inkomen per hoofd van de bevolking slechts een fractie is van dat van de ontwikkelde landen - op een andere manier moeten bijdragen, namelijk op een manier die past bij hun mogelijkheden, die hun economische ontwikkeling niet belemmert, maar ook geen oneerlijke concurrentie ten opzichte van andere landen veroorzaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Esko Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ten gevolge van de handel in emissierechten is de prijs van elektriciteit in Europa in het algemeen gestegen, maar is ook los hiervan de prijs van elektriciteit gestegen. Dat betekent dat ook de prijs van kernenergie en waterkracht is gestegen, wat de producenten extra winsten heeft opgeleverd.

De Noordse landen hebben een interne elektriciteitsmarkt en de prijs van emissierechten is op de Noordse elektriciteitsbeurs direct doorberekend in de prijs van elektriciteit. De prijs van emissierechten is echter ook doorberekend in de prijs van kernenergie en waterkracht en heeft zo voor extra winsten gezorgd voor de producenten ervan. Wanneer de toewijzingen worden herzien, is de Commissie dan van plan iets te doen tegen de extra winsten die de producenten uit de emissiehandel halen?

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) U hebt gelijk. Er zijn nogal wat elektriciteitsmaatschappijen die onverhoopte winst maken omdat zij de kosten van de vrije toewijzing doorberekend hebben in de elektriciteitsprijs. Dat betekent dus dat er in Europa sprake is van onverhoopte winst.

Er zijn twee manieren om daartegen op te treden. De ene is het veilen van een deel van de emissierechten, in plaats van ze vrij toe te wijzen. Dat is een mogelijkheid voor de tweede handelsperiode. Landen kunnen ongeveer 10 procent van de toewijzingen veilen. Met de opbrengst daarvan kunnen ze dan de innovatie bevorderen of de belasting op arbeid verlagen, om maar iets te noemen. De tweede manier is de liberalisatie van de gas- en energiemarkt in de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 34 van Danute Budreikaite (H-0760/06):

Betreft: Uitbreiding Schengen-ruimte

De Europese Unie bereid zich voor op de uitbreiding van de Schengen-ruimte. Volgens sommige bronnen zou het echter niet mogelijk zijn om in 2007 de controles aan de binnengrenzen af te schaffen wegens technische problemen in verband met de databank voor de bescherming van de buitengrenzen.

Kan de Commissie meedelen hoe de voorbereiding op de uitbreiding van de Schengen-ruimte verloopt? Wanneer is de uitbreiding van de Schengen-ruimte effectief mogelijk? Hoe bereiden de kandidaat-lidstaten zich voor op de implementatie van de vereisten van de Schengen-ruimte?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Ten eerste is SIS II van cruciaal belang, omdat het misschien wel de enige absolute voorwaarde is voor uitbreiding van de Schengen-ruimte, een waarlijk Europees gebied waar mensen zich vrijelijk kunnen bewegen.

Ten tweede is de uitbreiding van de Schengen-ruimte een politieke prioriteit voor de Europese Unie en zal dat ook blijven. Ik verzeker u dat de Commissie en ikzelf alles in het werk zullen stellen om dit doel zo snel mogelijk te bereiken.

Er zijn enkele problemen geweest in de eerste fase van de technische implementatie van dit uiterst complexe systeem, dat zoals u weet het centrale deel hier in Straatsburg gaat verbinden met de informatiesystemen van alle afzonderlijke lidstaten. Sommige problemen en vertragingen zijn te wijten aan rechtszaken. Bij het gebruiksklaar maken van de locatie in Straatsburg hebben zich technische problemen voorgedaan, maar die zijn nu naar volle tevredenheid opgelost, in nauwe samenwerking met de Franse autoriteiten. Een ruime meerderheid van de lidstaten heeft een uitstel van minstens drie maanden gevraagd om de noodzakelijke verbindingen tussen het centrale systeem en de nationale systemen te kunnen testen.

Mijn vierde punt is dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de rechtsgrondslag. We werken daar heel hard aan. Een paar dagen geleden hebben de rapporteur, het voorzitterschap van de Raad en ikzelf in een erg vruchtbare trialoog geprobeerd tot overeenstemming te komen.

Bij de implementatie van de nationale projecten is vertraging ontstaan in op één na alle lidstaten die zich aan willen sluiten bij de Schengen-ruimte. Alle deskundigen in alle lidstaten, inclusief de nieuwe, waren en zijn uitstekend op de hoogte van de huidige situatie. Vandaar ook dat de nationale deskundigen voorgesteld hebben een nieuw tijdpad voor de implementatie van SISII af te spreken.

Volgende week zal de Raad Binnenlandse Zaken waarschijnlijk instemmen met een nieuw tijdpad voor de implementatie van SIS II, een tijdpad dat inzichtelijk en realistisch is. De Raad zal waarschijnlijk ook een taakgroep van nationale deskundigen uit de lidstaten instellen, die de vinger aan de pols moet houden bij de implementatie van de nationale systemen.

Daarna krijgen we dan een concrete mogelijkheid om te discussiëren over een realistisch tijdpad. Enerzijds is dat echt een kwestie van politieke wil, maar anderzijds ook een uiterst complexe technische opgave. De vertraging is niet te wijten aan politieke, maar aan technische problemen en alle lidstaten zijn daarop geattendeerd door hun nationale deskundigen, die in het Technisch Comité samenwerken.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw antwoord. Toen de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie het Schengen-vraagstuk de vorige week in Tampere bespraken, deden geruchten de ronde dat dit nog steeds een politieke zaak is en dat niet alle landen tegelijkertijd tot het nieuwe systeem zullen toetreden, maar pas als ze er klaar voor zijn. De oude leden zullen eerst toetreden tot het systeem, en dan zullen de nieuwe landen volgen. Ik wilde u vragen of u dit kunt bevestigen of kunt ontkennen, wat ik natuurlijk veel liever zou hebben. Wij verwachten een vlug antwoord met betrekking tot een realistische agenda en een realistische datum voor de uitbreiding.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn antwoord luidt definitief ja: de uitvoering van het SIS II-project is een absolute voorwaarde voor de eenmaking en uitbreiding van de Schengen-ruimte.

Ik denk dat het tijdpad, dat volgende week door de Raad goedgekeurd zal worden, precieze data op zal leveren voor de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Schengen-ruimte.

Zoals gezegd bestaat er een tweede voorwaarde. Iedere nieuwe lidstaat moet namelijk in staat zijn om zijn nationale maatregelen voor de veiligheid en de grenscontrole aan te passen, zoals is vastgelegd in de Schengen-overeenkomst zelf. Wanneer aan deze twee voorwaarden wordt voldaan, zal de door de Raad vastgestelde datum de datum zijn waarop toetreding tot het Schengen-gebied een zekerheid is.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, om te beginnen wil ik de commissaris hartelijk danken voor het engagement dat hij heeft getoond bij het realiseren van Schengen.

Ik heb twee vragen. Tijdens discussies werd gezegd dat gedurende een overgangsfase eerst voldaan zou moeten worden aan ‘Schengen plus’, voordat Schengen II verwezenlijkt zou kunnen worden. Is ‘Schengen plus’ een voorwaarde voor de implementatie van Schengen II? Ik verwijs hierbij naar Slovenië dat Schengen II blijkbaar al heeft gerealiseerd.

Mijn tweede vraag is deze: in welke extra koppeling van bestanden wordt met Schengen II voorzien?

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de mogelijkheid van een tussentijdse oplossing, te weten een Schengen I plus, werd geopperd door een delegatie. Naar mijn idee moet deze oplossing serieus in overweging worden genomen, mits zij ons de toegevoegde waarde oplevert die Schengen II ons ongetwijfeld zal brengen.

Ik wil mijn collega's graag herinneren aan het feit dat de Commissie zelf meer dan een jaar geleden met dit idee is gekomen. Kortom: waarom zouden we geen tussenoplossing zoeken tussen Schengen I en Schengen II? Die oplossing hadden wij inderdaad Schengen I plus genoemd.

Op dat moment wees een grote meerderheid van de lidstaten deze tussenoplossing van de hand omdat ze lang niet zo zeker was als Schengen II. Zoals u weet is die mogelijkheid opnieuw naar voren gebracht door de Portugese delegatie. We zullen deze opnieuw beoordelen, maar alles hangt af van de toegevoegde waarde die ze ons brengt.

De volgende vraag is: "Wat is de toegevoegde waarde?". Schengen II wordt gekenmerkt door een directe koppeling in real time tussen het centraal systeem in Straatsburg, een tweede centraal systeem in Salzburg en de nationale systemen, die met elkaar verbonden zijn door directe uitwisseling van informatie in een korter tijdsbestek en met een veiligere bescherming van persoonlijke gegevens dan op dit moment het geval is.

Dit is het belangrijkste aspect waardoor mijns inziens Schengen II het meest vooruitstrevende voorstel is dat momenteel op tafel ligt.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Mijnheer de commissaris, ik zou u een vraag over veiligheid willen stellen. Natuurlijk twijfel ik niet aan het grote belang dat de Commissie hecht aan de veiligheid en de betrouwbaarheid van de Schengen-grenzen. Maar u weet ook dat de nieuwe Schengen-landen miljoenen euro’s gestoken hebben in de aanleg van dit informatiesysteem. Met het uitstel van toetreding tot het Schengen-systeem ontstaat in deze landen een zekere vrees dat deze systemen verouderd raken en dan niet meer aan de nieuwe eisen voldoen.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) U komt met een gewichtige vraag. Veel collega’s en ministers hebben in Tampere precies dezelfde vraag opgeworpen. Mijn reactie van toen zou ik hier willen herhalen. Ik ben mij bewust van de gevolgen die uitstel kan hebben en van de extra kosten die dat met zich mee kan brengen. Vandaar dat ik alle ministers heb beloofd dat ik terdege de mogelijkheid zal onderzoeken om de extra kosten die voortvloeien uit het uitstel van de feitelijke ingebruikname van SIS II, in elk geval gedeeltelijk te verdisconteren. Ik zou daarvoor bijvoorbeeld nog eens naar het IT-vergoedingssysteem kunnen kijken. De mogelijkheid om geld uit te geven heb ik al eerder tot eind 2007 verlengd. Wat weerhoudt ons ervan een verdere verlenging in overweging te nemen, of te zoeken naar een alternatieve dekking voor deze extra kosten? Nu kan ik bijvoorbeeld niet meebetalen aan zaken als de salarissen van politiemensen, maar naar de veiligheidsinfrastructuur zal ik nog eens heel goed kijken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik wil erop wijzen dat de uitbreiding van de Schengen-ruimte op de agenda van onze plenaire vergadering van oktober staat. Dan zullen we de gelegenheid hebben om op dit onderwerp terug te komen, in tegenwoordigheid van de heer Frattini.

Vraag nr. 35 van Proinsias De Rossa (H-0769/06):

Betreft: Lectoren vreemde talen in Italië

Zal de Commissie herziening van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 18 juli 2006 in de zaak C-119/04 eisen op grond van het feit dat belangrijke informatie over de werkelijke arbeidssituatie van lectoren vreemde talen in Italië was achtergehouden voor het Hof?

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in zijn arrest van 18 juni 2006 in de zaak C 119/04 stelt het Hof van Justitie dat gezien het feit dat de Italiaanse Republiek op de datum waarop de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken, niet is overgegaan tot de erkenning van de verworven rechten van voormalige lectoren die taalkundig medewerker en deskundige waren geworden - terwijl alle binnenlandse werknemers wel een dergelijke erkenning genoten - dit land heeft nagelaten alle maatregelen te nemen die het had moeten nemen uit hoofde van het arrest Commissie tegen Italië in de zaak C 212/99 van 26 juni 2001, en aldus niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 228 van het EG-Verdrag. Het Hof heeft echter geoordeeld dat er geen redenen bestaan voor het opleggen van een geldboete, zoals de Commissie had gevraagd. Op het moment waarop het Hof zich over de zaak in kwestie boog, beschikte het namelijk niet over voldoende informatie om te kunnen beoordelen of er nog altijd sprake was van niet-naleving. De Commissie wil de geachte afgevaardigde er graag op wijzen dat het Hof eveneens vermeldde dat wet 2/2004, waarin de hervatting van de loopbanen van voormalige lectoren vreemde talen onder voor hen voordeligere voorwaarden, niet wordt uitgesloten, voor de desbetreffende universiteiten een aanvaardbare rechtsgrondslag vormt om met terugwerkende kracht de carrières van de lectoren te hernieuwen. Toch erkende het Hof dat nog nader dient te worden bekeken of de na de uitvaardiging van de wet genomen maatregelen daadwerkelijk zijn toegepast. De Commissiediensten bestuderen momenteel de inhoud en de gevolgen van dit arrest, en gaan na wat de beste handelswijze is. Een van de belangrijkste kwesties die in samenhang hiermee dient te worden opgelost, is de vraag of daadwerkelijk - zoals beweerd door de Italiaanse instellingen - de rechten in de praktijk zijn erkend en hernieuwd, en eveneens betalingen met terugwerkende kracht aan de rechthebbenden zijn verricht.

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa (PSE). - (EN) Is mijnheer de commissaris niet met mij van mening dat het een schandaal is dat het Europese Hof van Justitie de Italiaanse overheid geen boete opgelegd heeft, gezien het feit dat de zaak bijna twintig jaar geleden voor het eerst onder de aandacht van de Commissie gebracht is en dat alle arresten die het Hof hierover heeft uitgevaardigd in het nadeel van Italië zijn uitgevallen? Ik denk ook aan het feit dat de universiteit La Sapienza - als ik het wel heb - tot op de dag van vandaag weigert om zich te houden aan de afgesproken criteria?

Vindt hij het daarnaast ook niet vreemd dat het Hof met enig recht kan zeggen dat het niet genoeg bewijsmateriaal van de Commissie heeft gekregen om een boete op te kunnen leggen?

Zou de commissaris er, zelfs in deze late fase, voor willen zorgen dat het arrest van het Hof wordt herzien en dat de Italiaanse overheid gedwongen wordt…

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Geachte afgevaardigde, de Commissie had tijdens de behandeling van deze zaak een bepaald standpunt. Zij heeft deze ten overstaan van het Hof toegelicht en vervolgens heeft het Hof geoordeeld. Dit is formeel-juridisch en inhoudelijk gezien de procedurele situatie waarin we ons nu bevinden. Het is namelijk nu aan de Commissie om te onderzoeken of het arrest volledig is toegepast, of er met terugwerkende kracht betalingen zijn gedaan, en of er sprake is geweest van hernieuwing van loopbanen. Dat is onze taak en zo zullen we te werk gaan. Welke maatregelen er eventueel zullen worden genomen, valt op dit moment nog te bezien. Het leidend beginsel is mijns inziens in ieder geval dat het juridisch kader van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap dient te worden gerespecteerd, iets wat de Commissie te allen tijde op zeer nauwgezette wijze doet. De Commissie heeft tijdens de behandeling van de zaak haar standpunt genoegzaam uiteengezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE). - (EN) Het doet mij deugd dat u erop toe zult zien dat het arrest ook wordt nageleefd. Ik denk dat het nu 21 jaar geleden is dat een voormalig collega, Hugh McMahon, de zaak samen met de heer De Rossa aan het rollen heeft gebracht. Misschien moeten we alvast een datum prikken om een feestje te vieren wanneer de zaak meerderjarig wordt, want er lijkt bar weinig schot in te zitten.

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Geachte afgevaardigde, tijdens de contentieuze procedure heeft de Commissie altijd volgehouden dat er uit het arrest van 2001 een resultaatsverplichting voortvloeit wat betreft een daadwerkelijke uitbetaling met terugwerkende kracht van de salarissen en sociale bijdragen die de voormalige lectoren verschuldigd waren. Tevens heeft zij telkens de in wet 2/2004 toegepaste criteria met betrekking tot het achteraf vaststellen van het carrièreverloop van de lectoren, in twijfel getrokken. Het Hof heeft echter besloten of geconstateerd dat het niet over voldoende bewijs beschikte om aan te tonen dat dit arrest totnogtoe niet is uitgevoerd. Het nam in overweging dat de Italiaanse universiteiten informatie overlegd hadden over de uitvoering van deze betalingen, of op z’n minst een deel ervan. Het Hof stond niet stil bij het feit dat deze verklaringen zijn overlegd door de universiteiten en niet door de lectoren zelf.

Dames en heren, de zaken liggen er als volgt voor: het arrest van het Hof is een gegeven en het is nu aan de Commissie om zo snel mogelijk de desbetreffende feiten te verifiëren en haar plan te trekken voor het verdere verloop. Of het proces heropend zal worden, of dat er iets anders zal worden gedaan, moet nog worden bezien. Ik kan u slechts zeggen dat mij persoonlijk de duur van dit proces buitengewoon lang voorkomt, en ik ben van mening dat een van de wezenskenmerken van rechtszekerheid, een van de uiterst belangrijke elementen van rechtszekerheid, eruit bestaat, dat binnen een redelijke termijn genoegdoening wordt bereikt. Dat betekent niet stante pede, want sommige gevallen zijn complex, maar binnen een termijn die als redelijk kan worden beschouwd.

 
  
  

Tweede deel

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 36 van Esko Seppänen (H-0738/06):

Betreft: Administratieve uitgaven van de Commissie

In zijn ontwerpbegroting 2007 voorziet de Raad in aanzienlijke besparingen op het gebied van administratieve uitgaven, die zouden worden verwezenlijkt door posten te schrappen bij de Commissie. Hoe zou het aantal ambtenaren van de Commissie na die eventuele schrappingen de komende jaren evolueren en hoe het aantal personeelsleden van de gedecentraliseerde agentschappen?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaité, Commissie. - (EN) U stelt een vraag die van groot belang is voor de Commissie en alle andere Europese instellingen. Het voorstel dat we van de Raad gekregen hebben is tweeledig: het ene deel is rechtstreeks gerelateerd aan de begroting voor 2007, het andere rechtstreeks aan de zevenjarige periode van 2007 tot en met 2013. Ik zou in mijn antwoord op uw vraag nader in willen gaan op de consequenties die beide onderdelen van het voorstel hebben.

Om met de begroting van 2007 te beginnen: de Raad heeft de kredieten met 56 miljoen euro verlaagd. Dat betekent dat de Commissie niet eens haar huidige personeelsbestand zou kunnen handhaven. De Raad heeft weliswaar ingestemd met 801 nieuwe posten voor de nieuwe lidstaten, maar weigerde tegelijkertijd om het bedrag vrij te maken dat nodig is om de bijbehorende salarissen te betalen. Dat maakt feitelijk elke vorm van personeelsaanwerving onmogelijk, zowel uit de oude als de nieuwe lidstaten. De Commissie is nu evenmin in staat personeel te vervangen dat in 2007 met pensioen gaat. Dat betekent dat het personeelsbestand reëel met ongeveer 420 posten afneemt. Door dit voorstel kan in heel 2007 geen personeel aangeworven worden.

Uw vraag ging ook over de agentschappen. De Raad heeft tevens voorgesteld om ongeveer 29 miljoen euro op de agentschappen te bezuinigen.

Het tweede deel van het voorstel bestaat uit verminderingen van het aantal posten in de zevenjarige periode. Ook hier is het voorstel van de Raad tweeledig: ten eerste zou elke instelling de helft van alle vrijkomende banen uit haar organigram moeten schrappen. Er gaan geruchten dat het voorstel alledrie de instellingen betreft, Parlement, Raad en Commissie. Daarnaast zou de Commissie nog eens 500 banen extra moeten schrappen, wat de Raad rechtvaardigt met een verwijzing naar de concentratie van programma’s en de nieuwe managementstrategieën. Dit kan de Commissie in de komende periode van zeven jaar wel 2000 banen gaan kosten, en de Raad en het Parlement ongeveer tweehonderd.

Op verzoek van de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement heb ik begin september het werkdocument ondertekend met daarin alle technische details en cijfers van dat voorstel. Als u wilt, kunnen we u dat pakket vandaag nog ter informatie doen toekomen, zodat u de kwestie diepgaander kunt bestuderen.

Voor de Commissie alleen betekent het voorstel een verlies van een kleine tweeduizend banen, wat gelijk staat aan bijna vier directoraten-generaal. Het komt ook neer op ongeveer de helft van de banen die in de voorgaande jaren voor de uitbreiding van de EU geschapen zijn. Het voorstel houdt ook totaal geen rekening met het feit dat de Europese instellingen geen nationale regeringen zijn en dat Raad en Parlement heel verschillende functies vervullen. Zo is de Europese Commissie een van de goedkoopste overheidsdiensten ter wereld. De drie instellingen samen - Raad, Parlement en Commissie - gebruiken samen maar 5 procent van alle administratieve uitgaven, terwijl in de meeste van onze lidstaten vergelijkbare instellingen vier tot vijf keer meer kosten.

Het voorstel is voor ons onaanvaardbaar, omdat het geen rekening houdt met het geografische evenwicht, dat we van de Raad juist moeten scheppen. Het houdt ook geen rekeningen met de linguïstische diversiteit, die we ook moeten handhaven. Met geen van die dingen is rekening gehouden.

Daarom kunnen wij als Commissie ons niet aan de indruk onttrekken dat men hiermee probeert de discussie over het Interinstitutionele Akkoord te heropenen, een akkoord dat we nog maar vier maanden geleden ondertekend hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Esko Seppänen (GUE/NGL). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik dank u voor uw grondige antwoord. Ik wil hierbij zeggen dat de Commissie na het indienen van de vraag de leden van de Begrotingscommissie ook schriftelijk materiaal heeft gegeven om deze zaak te verduidelijken.

Ik zou een aanvullende vraag willen stellen. Kan de Commissie bestaande posten naar believen tussen de belangrijkste administratieve instanties verschuiven wanneer zij daartoe besluit, zonder dat er een apart begrotingsbesluit hoeft te worden genomen door de begrotingsautoriteit in de Raad of het Parlement? Kan de Commissie vrij posten van het ene naar het andere directoraat-generaal verschuiven?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaité, Commissie. - (EN) Elk jaar doen we aan herschikking. Jaarlijks bieden we zo’n vierhonderd mensen intern een andere baan. Waar we het hier over hebben zijn banen waarvoor geen middelen beschikbaar zijn gemaakt om de salarissen te betalen. Inside maakt deel uit van ons zogenaamde programma voor productiviteitsverhoging, dat in 2002 als onderdeel van het hervormingsprogramma gepresenteerd werd. Als er wijzigingen in de prioriteiten zijn, herschikken we mensen intern. Dat is al jaren gangbaar.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mevrouw de commissaris, bent u van plan maatregelen te nemen, en zo ja, welke, om ervoor te zorgen dat extra rekening wordt gehouden met de nieuwe EU-lidstaten als ambtenarenposten bij de Commissie moeten worden bezet, zonder evenwel de administratieve uitgaven te verhogen?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaité, Commissie. - (EN) Ja. In 2003 hebben Parlement en Raad besloten in de vier jaar tussen 2004 en 2008 3400 nieuwe banen te scheppen in het kader van de uitbreiding van de EU. Elk jaar hebben we die posten gekregen, met inbegrip van het bedrag voor de salarissen. Ook dit jaar kregen we 801 posten, maar dit keer zonder salarissen. We kunnen niet toveren en het geld voor die 801 posten ineens ergens anders vandaan halen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik hoop dat deze vraag over de administratie van de Commissie mij de gelegenheid biedt een aanvullende vraag te stellen over een onderwerp waarover ik de afgelopen jaren twee keer ben gecontacteerd.

De administratieve praktijken van de Commissie hebben nog steeds de betreurenswaardige eigenschap dat de vergoedingen voor wetenschappelijke projecten veel te laat worden betaald. Dit gebeurt vooral wanneer een onderzoeker of wetenschapper op uitnodiging van de Commissie naar Brussel komt om bijvoorbeeld onderzoeks- en wetenschappelijke projecten te beoordelen. De onderzoeker betaalt zijn reis en hotelkosten, doet zijn werk en moet soms maanden wachten voordat de Commissie deze kosten en het werk vergoedt. Ik heb vandaag ontdekt dat dit soms vijf maanden duurt.

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. - (EN) Dit betreft vooral het Financieel Reglement en de regels voor de financiële tenuitvoerlegging. De door de Commissie voorbereide vereenvoudigingsprocedures zijn in mei goedgekeurd. Dit pakket nieuwe wetgeving ligt op de tafel van de Raad en op de tafel van de Begrotingscommissie bij mevrouw Grässle, die hiervoor rapporteur is. Zij kan bevestigen dat wij ongeveer 80% van de voorstellen van het Europees Parlement hebben overgenomen. Het is een heel goed pakket, maar nu zal veel afhangen van de vraag of het Finse voorzitterschap het goedkeurt en van de onderhandelingen tussen Raad en Parlement, ofschoon het een besluit van de Raad blijft. Al met al hoop ik ten zeerste dat er vanaf 2007 nog veel meer kan worden vereenvoudigd, met name voor de betalingsprocedures van dit soort projecten. Maar dat is een andere kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 37 van Ingeborg Grässle (H-0758/06):

Betreft: Financiële correcties naar aanleiding van de modernisering van de boekhouding en vragenlijst van de Commissie over de rekeningen die haar betreffen

Waarom probeert de Commissie de financiële correcties nog vóór het verslag van de Europese Rekenkamer van 23 oktober 2006 over de modernisering van de boekhouding aan te brengen?

Hoeveel rekeningen, waarop rubriek 1.3.1. van het voorontwerp van aanvullende begroting nr. 5 voor de algemene begroting 2006 van toepassing is, bevinden zich ook op de op 2 juni 2006, blz. 46 (aanvulling op vragen E-4819/05 en H-0212/06) op een schriftelijke vraag van het Parlement verstrekte lijst van bankrekeningen van de Commissie over haar tot dusver onbekende eigen bankrekeningen? Om welk totaalbedrag gaat het bij de ten minste 377 onbekende rekeningen? Om welke rekeningen en om welke bedragen gaat het bij de in de gewijzigde begroting nr. 5 genoemde "insolvente banken", "kastekorten" en "lasten uit het verleden"? Hoe zijn de kastekorten ontstaan en was dat het gevolg van de opening van bankrekeningen naast de begroting? Wat zijn "lasten uit het verleden" en waardoor zijn deze ontstaan?

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. - (EN) Deze vraag valt uiteen in zeven subvragen, en ik wil daar graag zo exact en technisch mogelijk op ingaan, want de vragen waren boekhoudkundig gezien zeer specifiek en exact.

Uw vraag heeft overwegend betrekking op onze personeelsbegroting en op ons verzoek om een begrotingslijn in het leven te roepen die de Commissie in staat moet stellen - waar naar behoren gerechtvaardigd - tot afschrijving van posten op tussenrekeningen en afschrijving van verliezen die onvermijdelijk ontstaan wanneer rekeningen worden beheerd in 145 landen, waarvan sommige met een zwak bankwezen en andere politieke instabiliteit.

De instelling van deze begrotingslijn weerspiegelt het door de Commissie gevoerde beleid van administratieve rigueur en transparantie om alle oude bestanden op te ruimen, die overwegend betrekking hebben op de jaren vóór 2000. Dat is vooral omdat we nu een nieuw boekhoudstelsel op basis van periodetoerekening invoeren. Dankzij dit stelsel kunnen, en moeten, wij transparanter en strenger zijn met onze administratie.

Dit voorstel voor een nieuwe begrotingslijn is gepresenteerd in de gewijzigde begroting 5, onder begrotingspost 40, en vermeldt de volgende vijf soorten transacties als transacties die we nader zullen onderzoeken. Ten eerste, correcties voor het dekken van bedragen op rekeningen van banken buiten de Europese Unie die in het afgelopen jaar failliet zijn gegaan. Ten tweede, kastekorten voor gelden ter goede rekening. Ten derde, de verrekening van sommige langlopende operaties die hoofdzakelijk worden uitgevoerd door delegaties en vertegenwoordigingen uit hoofde van regelingen voor gelden ter goede rekening in het buitenland. Ten vierde, terugbetaling van hoofdsom en/of rente wegens achterstallige betalingen en de vraag of verrekening heeft plaatsgevonden, en voldoening van niet terugvorderbare BTW.

De Commissie zal deze begrotingslijn jaarlijks opnemen in haar VOB-voorstel, aangezien het inmiddels algemeen gebruik is om niet-verhaalbare uitgaven af te schrijven in plaats van ze voor onbepaalde tijd op tussenrekeningen te laten staan, zoals in het verleden algemeen gebeurde. Een tussenrekening is per definitie niet alleen een bankrekening maar fungeert tevens als boekhoudadministratie waarin de jaarrekening van de Commissie is opgenomen buiten het overzicht van de EU-begroting om, omdat het hier transacties betreft die boekhoudkundig nog moeten worden geregulariseerd maar die om uiteenlopende, hiervoor toegelichte redenen niet kunnen worden toegeschreven aan een bepaalde begrotingslijn van de EU. Er is derhalve geen verband met de bankrekeningen vermeld in mijn antwoord van 2 juli dit jaar. Die rekeningen zijn geopend of beheerd door andere medewerkers dan de rekenplichtige, zowel op het grondgebied van de Europese Unie als daarbuiten.

Wat het jaarverslag 2005 van de Rekenkamer betreft, hiermee houdt dit voorstel ook geen enkel verband anders dan het feit dat de Rekenkamer de Commissie voortdurend aanspoort om duidelijkheid te brengen in deze tussenrekeningen. Het verslag verscheen nog op tijd om de tussenrekening voor het einde van het lopende boekjaar op te ruimen. Dat hebben we gedaan met de gewijzigde begroting.

Wat betreft de belangrijkste soorten transactie op een aantal rekeningen waarnaar u vraagt, en de betrokken geldbedragen, kan ik u vandaag enkele voorbeelden geven. Verloren middelen na faillissementen bedragen 1,3 miljoen euro, waarvan het grootste deel, 1 miljoen euro, in Kazachstan in 1996. Verloren middelen wegens lasten uit het verleden belopen momenteel 3,5 miljoen euro voor gelden ter goede rekening buiten de Europese Unie en slechts 100 000 euro voor gelden ter goede rekening van vertegenwoordigingen. Dit is het gevolg van een groot aantal verschillende omstandigheden waarbij de ondersteunende documenten die nodig zijn om de overigens reguliere uitgaven te staven, niet kunnen worden teruggevonden, ondanks langdurig zoekwerk. Al deze bedragen hebben betrekking op jaren vóór 2000.

Tot slot wil ik slechts opmerken dat de instelling van deze begrotingslijn niet alleen deel uitmaakt van de lopende modernisering van het boekhoudstelsel van de Commissie maar ook voortkomt uit het door de Commissie gevoerde beleid van administratieve rigueur en transparantie om alle oude bestanden op te ruimen. Met ingang van 2006 wordt dit een algemeen, jaarlijks terugkerend gebruik.

Verder bevestig ik dat er, ondanks de grondige inventarisatie, geen bankrekeningen zijn gevonden die de Commissie in deze fase onbekend waren.

 
  
MPphoto
 
 

  Ingeborg Gräßle (PPE-DE). - (DE) Ik bedank de commissaris voor haar antwoord. De vertaling is af en toe weggevallen, omdat de tolk niet kon volgen wat de commissaris zei. Ik heb geprobeerd de commissaris te volgen en vastgesteld dat zij een van mijn vragen niet heeft beantwoord, namelijk de vraag over de 377 rekeningen buiten de begroting die ik in mijn vraag van 2 juli heb genoemd. Dit is de tweede keer dat deze vraag om welk totaalbedrag het hier gaat, niet wordt beantwoord. Ik wil hier graag aan toevoegen dat er een rekening van de Economat-supermarkt bestaat van 7 miljoen euro. Ik wil de commissaris vragen om ons te zeggen waaraan deze 7 miljoen euro is uitgegeven.

 
  
MPphoto
 
 

  Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. - (EN) Ik kan u nu geen antwoord geven over die specifieke bedragen, want dat u daarnaar zou vragen, bleek niet uit de brief of de mondelinge vraag. Ik begreep dat de vraag in wezen het voorstel tot wijziging van de begroting betrof, en daarop heb ik geprobeerd te antwoorden. Als u een toelichting op specifieke bedragen wilt, krijgt u die schriftelijk.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 38 van Justas Vincas Paleckis (H-0700/06):

Betreft: Exodus van wetenschappers en gekwalificeerde arbeidskrachten uit de nieuwe EU-lidstaten

De interne grenzen en belemmeringen in de EU vallen geleidelijk aan weg en zullen over enkele jaren volledig verdwenen zijn. De steeds verdergaande integratie van de nieuwe en oude EU-lidstaten leidt tot een exodus van wetenschappers en gekwalificeerde arbeidskrachten die steeds omvangrijker wordt. De nieuwe lidstaten raken een groot deel van hun meest dynamische burgers, die in hun geboorteland een goede opleiding hebben gevolgd of vakkennis hebben opgedaan, aan de oudere en duidelijk rijkere lidstaten kwijt. Het lijkt erop alsof de Europese Unie met een zichtbare hand de nieuwe lidstaten via diverse fondsen steun verleent, terwijl zij deze met een onzichtbare hand weer terugneemt door jonge vakmensen aan te trekken.

De oprichting van een specifiek communautair fonds (bijvoorbeeld een globaliseringsfonds) om de gevolgen van de kennisvlucht en het wegtrekken van gekwalificeerde arbeidskrachten tegen te gaan, zou een oplossing voor deze situatie kunnen zijn. De landen die gekwalificeerde vakmensen naar zich toe halen, zullen een hogere bijdrage aan het fonds moeten leveren. De aldus vergaarde financiële middelen zouden kunnen worden gebruikt voor verbetering van de opleidingssystemen in de landen die geconfronteerd worden met een exodus van hun arbeidskrachten en voor het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen in die landen.

Wat denkt de Commissie van dit voorstel of van andere voorstellen van dien aard? Is zij het ermee eens dat een in wezen positief streven - de totstandbrenging van een gemeenschappelijke arbeidsmarkt - ook kan leiden tot een fundamenteel probleem, te weten het wegtrekken van wetenschappers en van gekwalificeerde arbeidskrachten, en dat dit probleem gezamenlijk door de Europese Unie en alle 25 lidstaten dient te worden opgelost?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) De vraag van de afgevaardigde gaat over de kwestie van de exodus van wetenschappers of gekwalificeerde arbeidskrachten uit lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden. Hij oppert dat de Commissie een speciaal nieuw fonds instelt om de gevolgen van die kennisvlucht tegen te gaan.

Het vrije verkeer van personen is een van de fundamentele vrijheden die bij het communautair recht zijn gewaarborgd. Na de uitbreiding in 2004 nam in de EU de mobiliteit vanuit nieuwe lidstaten toe, in weerwil van de getroffen overgangsmaatregelen voor het vrije verkeer van werknemers uit acht nieuwe landen. In het onlangs gepubliceerde Commissieverslag over de werking van de overgangsmaatregelen hebben wij er evenwel op gewezen dat de stromen vanuit de tien nieuwe lidstaten redelijk beperkt zijn in verhouding tot de algehele bevolking in de werkende leeftijd en dat zij in elk geval voor een deel in evenwicht zijn met de stromen uit de oorspronkelijke vijftien lidstaten.

Het verslag toont aan dat migratiestromen worden aangedreven door factoren die verband houden met vraag en aanbod, zowel in het land van oorsprong als in het land van bestemming. Bovendien stelt het verslag, wat nog belangrijker is, dat een aanzienlijk percentage van de migrerende werknemers in een ander land er niet voor onbepaalde tijd werk zoekt maar er slechts een beperkte tijd blijft. Migrerende werknemers keren dan ook veelal terug naar hun land van herkomst, dat vervolgens profiteert van de in het buitenland opgedane ervaring, met name door hooggeschoolde werknemers. In die zin kunnen we spreken van kenniswinst ("brain gain").

Verder zij opgemerkt dat de "oude" lidstaten weliswaar talent aantrekken vanuit de nieuwe lidstaten, maar dat de Verenigde Staten van Amerika de populairste bestemming blijkt te zijn voor studenten uit het hoger onderwijs of opgeleide mensen uit de nieuwe lidstaten. Het probleem van het verlies aan kennis lijkt, voor zover er sprake van is, meer samen te hangen met het verschil in salariëring tussen het land van herkomst en de landen van bestemming dan met de kwaliteit van het onderwijsstelsel in het land van herkomst van de migranten. De nieuwe lidstaten doen het heel goed volgens de meeste indicatoren van het programma Onderwijs en opleiding 2010, dat werkt met benchmarks en zeer concrete doelstellingen.

Het antwoord op de kwestie schuilt in een goede benutting van de aanzienlijke kansen die worden geboden door de structuurfondsen voor de periode 2007 tot en met 2013. De structuurfondsen leveren een substantiële bijdrage tot de economieën van nieuwe lidstaten en bieden bij een juist gebruik de middelen om te zorgen voor stabiele groei en verruiming van de werkgelegenheid.

De geleidelijke convergentie van de economieën van de nieuwe lidstaten met die van de oudere lidstaten brengt, als het goed is, met zich mee dat ook de huidige verschillen in salariëring afnemen, waarmee een belangrijke oorzaak van de kennisvlucht wegvalt.

In plaats van een speciaal fonds in te stellen of het streven naar regulering van de migratie te ondersteunen zou de Commissie daarom de nieuwe lidstaten willen aanmoedigen om een doelmatig gebruik te maken van de structuurfondsen. Met name het Europees Sociaal Fonds zal in de periode vanaf 2007 een brede benadering van onderwijs en opleiding blijven ondersteunen, namelijk door het ondersteunen van maatregelen voor een betere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en een grotere relevantie voor de arbeidsmarkt van basis- en beroepsonderwijs en -opleidingen, een en ander om vernieuwing te stimuleren en in het kader van een kenniseconomie.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE). - (LT) Mijnheer de commissaris, hartelijk dank voor uw grondige antwoord. Ik moet echter toegeven dat dit antwoord niet echt mijn vrees heeft weggenomen. Het gebruik van de middelen is inderdaad een heel belangrijk vraagstuk voor het vrij verkeer, maar de nieuwe lidstaten zullen doodbloeden als zij hun beste mensen weggeven aan de oude leden die veel rijker zijn. Ik wil u dan ook nogmaals vragen of u enige rechtvaardigheid ziet in de situatie zoals deze nu is. Voelt u ook niet ergens aan dat het solidariteitsbeginsel is geschonden?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) Ik zou niet spreken van onrechtvaardigheid maar veeleer van vrijheid. Vrijheid is wat we hebben, en verantwoordelijkheid is daarvan de beste component, of de natuurlijke wederhelft.

Het verschijnsel van de kennisvlucht doet zich niet alleen voor vanuit de nieuwe naar de oudere lidstaten. Hetzelfde gebeurt vanuit de Unie naar de meest competitieve partners in de wereld. Tijdens mijn verblijf in Frankrijk en Duitsland hoorde ik anderen praten over de kennisvlucht naar de Verenigde Staten. Dus of we onderkennen de problemen en het gebrek aan competitiviteit, het gebrek aan waarde dat wordt gehecht aan kennis of het gebrek aan respect voor kennis in Europa, en we verbeteren de condities voor de intellectuele eigendom van octrooien op dit continent voor de talrijke kwesties in verband met vernieuwing en de vertaling van kennis naar het alledaagse leven, de echte economie, productie en diensten, of we zullen het achteraf betreuren of erger nog, want de tijd staat niet stil en de mondialisering gaat niet ongemerkt aan ons leven voorbij.

Ons beleid, onze programma's en strategieën - alles is op dit doel gericht. Ik wil niet vooruitlopen op ontwikkelingen binnen de Commissie, maar over enkele weken wil ik bijvoorbeeld een voorstel doen voor de instelling van een Europees instituut voor technologie. Of we scheppen de ruimte voor een Europese dimensie in kennis en toepassing van kennis en we werken toe naar gezamenlijke verbetering of, zoals ik al zei, we verliezen tijd en momentum. Ik wil daar nu niet uitgebreid op ingaan; misschien vertel ik er volgende keer meer over. Tijdens de top die in oktober in Lahti wordt gehouden, komen de tien punten voor verbetering van de vernieuwing in Europa als het goed is aan de orde. De eerste twee daarvan zijn onderwijs en universiteiten en een technologisch instituut, en dan zijn er nog andere punten.

Ik denk dat het politieke besef van het probleem er is. Als daar de politieke wil om tot resultaat te komen bijkomt, kunnen we in de toekomst betere antwoorden vinden en betere situaties creëren. Daar moeten we naartoe werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Commissaris, kunt u, gelet op de mededeling over Roemenië en Bulgarije, commentaar geven op de opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat zij niet van plan zijn hun markten open te zetten voor werknemers uit deze twee lidstaten? Bent u het ermee eens dat veel van de ontvangende landen behoefte hebben aan een beleid gericht op de integratie van werknemers uit nieuwe lidstaten, om eerlijk om te gaan met hun behoeften, en dat we gekwalificeerde migranten moeten toestaan om de loopbaan waarvoor zij in de ontvangende lidstaten gekwalificeerd zijn, te vervolgen?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) Dank u wel, niet alleen voor de vraag maar ook voor de aansporing om open te blijven. Politiek gezien is Europa mijns inziens synoniem met openheid. Als dat zo is, slagen we er meestal in om problemen op te lossen. Sluiten we ons af, dan raken we geïsoleerd en worden de problemen na verloop van tijd meestal nog groter. Interne besluitvorming en de openstelling van de arbeidsmarkt zijn dan uiteraard kwesties van de lidstaten zelf. De Commissie heeft altijd gepleit voor openheid of tenminste voor een geleidelijke openstelling, in plaats van moratoria. Uit het verslag over de tweede verjaardag van de uitbreiding blijkt dat de landen die hun markt hebben opengesteld, daarvan hebben geprofiteerd, hetgeen bevestigt dat integratie in Europa tot nu toe een win-winsituatie is geweest. Natuurlijk moeten bepaalde regels en criteria in acht worden genomen, en waar dat gebeurt zullen de lidstaten die zich het meest opstellen er het meest profijt van hebben.

Wat kwalificaties en integratie betreft, wordt deze maand een belangrijke bijdrage geleverd door de Commissie. Gisteravond werd in dit Huis gedebatteerd over een Europees kader voor kwalificaties, dat als basismatrix moet dienen voor vergelijking en overdracht van kwalificaties tussen verschillende autonome nationale kwalificatiesystemen of kwalificatiekaders. De waarde van de kwalificaties wordt zo hoger, omdat we ze leesbaarder en overdraagbaar maken en de mensen in staat stellen om ze op een meer geëigende wijze te gebruiken. Dat is een van de belangrijkste juridische en politieke instrumenten om ervoor te zorgen dat de inwoners van dezelfde Unie meer burger dan toerist zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Vorig jaar heeft de Europese Commissie het Groenboek over het beheer van de economische migratie in de Europese Unie gepubliceerd, waarin werd voorgesteld compensatie te bieden voor de kosten die de ‘brain drain’ met zich mee brengt voor derde landen, oftewel ontwikkelingslanden. Deze economische migranten doen precies hetzelfde als de Litouwers die naar andere landen van de Europese Unie gaan, maar in dat geval wordt het eerder vrij verkeer genoemd in plaats van economische migratie. Waarom zou de Commissie de maatregelen die zij voorstelt voor derde landen ook niet toepassen op de interne markt?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) Het is niet onze bedoeling om een kennisvlucht te stimuleren of voor te stellen, maar om kennis te mobiliseren. Er zijn veel gevallen te noemen waarin we wel samen moeten streven naar het vrijmaken van het potentieel in onze lidstaten en onze universiteiten, in de nieuwe generatie studenten en onderzoekers, omdat we anders achterop raken door een gebrek aan groei en een gebrek aan nieuwe, betere banen. Zelfs in de programma's waarvoor ik verantwoordelijk ben, stimuleren of motiveren we ingezetenen uit derde landen niet om hun land van herkomst te verlaten maar juist om terug te keren en mee te werken aan de opbouw van hun samenleving en economie, in nauwe samenwerking met Europese landen, Europese instellingen of universiteiten.

In plaats van ons te beklagen over hoe weinig we hebben gedaan om de kennisvlucht tegen te houden en het Europese potentieel te herstellen, zouden we ons moeten richten op een geloofwaardige tenuitvoerlegging van onze volgende generatie programma's. We willen nog meer mobiliteit in combinatie, uiteraard, met vrijheid. Ik kom ook uit een nieuwe lidstaat en mijn antwoord is meestal dat we niet moeten betreuren dat er meer jongeren vertrekken dan terugkeren, maar de voorwaarden moeten scheppen waarmee in Slowakije, Litouwen of Letland een echt Europees perspectief ontstaat of wordt geboden. Na twee jaar lidmaatschap van de Unie wordt het steeds duidelijker dat er sprake is van een Europeanisering van de voorwaarden en vooruitzichten voor jongeren, maar dat gaat geleidelijk en neemt zijn tijd. De veel genoemde succesverhalen van Ierland en Finland zijn slechts het logische resultaat van langetermijnbeleid dat een blijvend centrale rol toekent aan onderwijs, opleiding, kennis en onderzoek. Dat is een goed voorbeeld voor ons allen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 39 van Gyula Hegyi (H-0701/06):

Betreft: Talenonderwijs

Zowel de Europese Unie als de lidstaten investeren enorme bedragen in het talenonderwijs. Desondanks zijn de resultaten matig, want uit onderzoekt blijkt dat slechts de helft van de EU-burgers een gesprek in een vreemde taal kan voeren.

Is de Commissie voornemens in actie te komen om de lidstaten ertoe aan te zetten de verschillende methoden in het talenonderwijs, waaronder ook de nieuwe technieken, onbevooroordeeld op hun doeltreffendheid te toetsen?

Waarom worden de publicaties van de Europese Unie niet in de talen van de nieuwe lidstaten vertaald?

 
  
MPphoto
 
 

  Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit gebeurt nu elke maand opnieuw. Afgevaardigden hebben vragen ingediend voor beantwoording door de Commissie, maar moeten toezien hoe u toestaat dat de ene na de andere aanvullende vraag wordt gesteld en de commissarissen ongehinderd door kunnen gaan met hun antwoorden en niet toekomen aan onze vragen. Het is een schande hoe de afgevaardigden worden behandeld, een echte schande. Ik maak daar ernstig bezwaar tegen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Ik begrijp uw ergernis volkomen, en deel deze ook tot op zekere hoogte, maar het is niet geheel juist als u zegt dat de vragen niet zullen worden beantwoord, daar ze schriftelijk zullen worden beantwoord. Ik ben niet verantwoordelijk voor het vaststellen van het Reglement. Ik ben enkel de scheidsrechter die de regels interpreteert, en u zult begrijpen dat we het vragenuur niet eindeloos kunnen laten voortduren. Mijnheer Figel’, het woord is weer aan u.

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) Hoewel het altijd lastig is om te schatten hoe doelmatig investeringen in het onderwijs zijn, is er, voor zover de Commissie bekend is, geen onderzoek waaruit zou blijken dat het rendement van investeringen in het talenonderwijs lager is dan in andere vormen van onderwijs. Integendeel, men is het er algemeen over eens dat geld besteed aan verworven taalvaardigheid garant staat voor een goed rendement voor de personen in kwestie, hun familie, het bedrijf waar zij werken, en de samenleving in algemene zin voor wat betreft een hoger salaris, een betere baan en meer bedrijfskansen.

Volgens een recent Eurobarometeronderzoek geeft ruim 50% van de Europese burgers aan een gesprek te kunnen voeren in één vreemde taal. Dat percentage is bemoedigend, hoewel nog ver verwijderd van onze doelstelling dat alle Europese burgers in staat moeten zijn om naast hun moedertaal in tenminste twee vreemde talen te communiceren. Daartoe bevordert de Commissie talenonderwijs en taalkundige verscheidenheid via haar programma's voor onderwijs en opleiding en via vele andere uitwisselingsprogramma's.

De actie Lingua 1 van het Socrates-programma beoogt het bevorderen van de verspreiding van innoverende methoden en voorbeelden van goed gebruik in het vreemdetalenonderwijs. Daarnaast wordt elk jaar het Europees keurmerk voor innoverende projecten binnen het vreemdetalenonderwijs toegekend aan de meest innoverende taalverwervingsprojecten in elke lidstaat. De Commissie is wettelijk verplicht tot vertaling in alle officiële talen van communautaire wetgeving en de gerelateerde documenten die nodig zijn om burgers, bedrijven en andere belanghebbenden in staat te stellen van hun rechten gebruik te maken en hun verplichtingen na te komen.

Wat andere documenten betreft, die worden vertaald op basis van echte behoefte en rekening houdend met de beschikbare capaciteit. Dat beginsel geldt voor alle officiële talen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gyula Hegyi (PSE). - (EN) Mijn ervaring wijst uit dat veel mensen vreemde talen leren maar dat niet zo velen van hen die in het dagelijks leven kunnen spreken. Ik denk dat het daarom heel belangrijk is te beschikken over een communautair criterium voor het vergelijken van de diverse talenonderwijsmethoden. Dat zou zeer nuttig zijn.

Wat uw andere opmerking betreft, mijnheer de commissaris, volgens cijfers van InfoPoint Brussel zijn er ongeveer 25 procent meer EU-publicaties in talen van oudere lidstaten dan publicaties in talen van de nieuwe lidstaten. Die cijfers zijn dus juist, voor zover ik weet.

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. - (EN) In antwoord op uw eerste opmerking, kan ik u zeggen dat we daar concreet aan werken, met name door het instellen van een Europese indicator voor taalvaardigheid, waarmee we de situatie doelmatig kunnen evalueren en sturen en waarmee we feedback en verbeteringen in het talenonderwijs mogelijk maken.

Bij publicaties is de verhouding iets dat de totale productie weerspiegelt, maar de invloed van de nieuwe talen komt neer op een vergroting van de taalkundige verscheidenheid van de Unie. We moeten volledig in deze meertalige omgeving functioneren, omdat die ons definieert en ons een verbinding met de burgers biedt. Dat moeten we verder ontwikkelen, niet alleen in de Unie als geheel maar ook, en juist, in de instellingen. Daarmee zijn we bezig. Ik wil er niet veel over zeggen, omdat mij is gevraagd mijn antwoorden korter te maken. Misschien kan ik in antwoord op andere vragen ingaan op de manieren waarop we meertaligheid in onze instellingen willen bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - De vragen nrs. 40 t/m 43 zullen schriftelijk worden beantwoord.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 44 van Ignasi Guardans Cambó (H-0694/06):

Betreft: Vertraging bij de aanleg van de hogesnelheidslijn Perpignan-Montpellier

De Commissie heeft conform de besluiten van de Europese Raad van Essen, beschikking 1692/96/EG(1) en de voorstellen van de "Van Miert-groep" de totstandbrenging van de hogesnelheidslijn Lissabon-Madrid-Barcelona-Perpignan-Montpellier opgenomen in de lijst van 30 prioritaire projecten van het trans-Europees vervoersnet. Volgens beschikking 884/2004/EG(2) dient de verbinding tussen Perpignan en Montpellier in 2015 tot stand te zijn gebracht. Frankrijk heeft onlangs evenwel laten weten dat het de voltooiing van deze spoorlijn wil uitstellen tot het jaar 2030. Indien de EU ermee instemt dat Frankrijk dit overheidsproject als een interne aangelegenheid beschouwt, dan staat zij toe dat twee lidstaten wat spoorverbindingen betreft geïsoleerd blijven en werkt zij de mobiliteit van de burgers en de ontwikkeling van het goederenvervoer tegen.

Is de Commissie door de Franse regering officieel op de hoogte gebracht van de wijziging van het tijdschema voor de aanleg van de hogesnelheidslijn Perpignan-Montpellier? Wat vindt de Commissie van deze vertraging? Welke maatregelen is zij van plan te treffen om ervoor te zorgen dat Europese besluiten inzake grote infrastructuurprojecten niet worden genegeerd door een lidstaat die vermeende nationale belangen wil behartigen, ten detrimente van zijn buurlanden?

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Geachte afgevaardigde, de Commissie heeft op 20 juli 2005 de heer Etienne Davignon benoemd tot Europees coördinator om de ontwikkeling van prioritaire as nr. 3, hogesnelheidslijn zuid, waarvan het traject Perpignan-Montpellier deel uitmaakt, aan te sturen.

In het eerste jaarverslag van de coördinator, de heer Davignon, dat op 13 september openbaar is gemaakt, wordt melding gemaakt van mogelijke vertraging in de uitvoering van het betreffende baanvak. De realisatie van dit gedeelte wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van beschermde zones en een sterk geconcentreerde bebouwing. Na overleg met de Franse autoriteiten is gebleken dat de vertraging veel geringer had moeten zijn dan de door u genoemde data. Hoewel het waarschijnlijk is dat de datum van 2015 niet kan worden gehaald, lijkt een datum van 2020 voor de ingebruikname van deze infrastructuur beslist reëel en het is zelfs denkbaar dat dit traject eerder kan worden gerealiseerd.

De Commissie wil binnen het meerjarig financieel kader 2007-2013 een aanzienlijk deel van de beschikbare communautaire middelen bestemmen voor de dertig prioritaire projecten. Geachte afgevaardigde, in haar gewijzigd voorstel voor een verordening tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap zal de Commissie naar verwachting bijzondere aandacht schenken aan projecten die gericht zijn op de verwijdering van knelpunten, aan grensoverschrijdende projecten en ook aan projecten voor de waterwegen.

Ik ben zo vrij dit even te onderstrepen, mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigde, opdat het Parlement een spoedige aanneming van deze financiële verordening mogelijk maakt, waarmee wij de financiering sneller rond kunnen krijgen en de realisatie van zowel deze prioritaire as nr. 3 als de overige assen kunnen bespoedigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ignasi Guardans Cambó (ALDE). - (FR) Ik dank u, mijnheer de commissaris. Hoe kan de Europese Unie haar geloofwaardigheid tegenover de burgers behouden, als zij een project van Europees belang afkondigt, een datum voor de realisatie ervan vaststelt en vervolgens toestaat dat de autoriteiten van de lidstaten dit project als een binnenlands project beschouwen en tijdens een persconferentie verklaren dat ze het niet tijdig zullen voltooien?

U zegt dat de door mij genoemde datum overdreven is; dat is de datum die de Franse autoriteiten tijdens de persconferentie hebben gegeven. Het jaartal 2030 is door de Franse autoriteiten genoemd. Dan begrijpt u misschien dat ik eerder vertrouw op de Franse autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Wat hebt u ons zojuist gezegd? Wat blijft er over van de geloofwaardigheid van de Commissie, die ervoor moet zorgen dat de Europese besluiten worden uitgevoerd, als alles vervolgens vergeefs blijkt te zijn?

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Ik heb het jaartal 2020 genoemd nadat ik de Franse autoriteiten had geraadpleegd. U hebt gelijk, geachte afgevaardigde, ik ben de eerste die graag zou zien dat de realisatie van de belangrijke Europese netwerken binnen een passende termijn plaatsvindt. Dit hangt echter ook af van de inspanningen van de lidstaten. Bovendien weet u dat wij in plaats van de twintig miljard euro, waarop we in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 hadden gehoopt, er slechts acht miljard hebben gekregen.

Dit gezegd hebbende, zijn de heer Davignon, de coördinator, en ik niet van plan om toe te staan dat de Franse autoriteiten de toekomst van deze belangrijke corridor, die als prioritair project is aangemerkt, als het ware in gevaar brengen. Ik beschouw dit dus als een persoonlijke verplichting, geachte afgevaardigde, en wij zullen er alles aan doen om hier verandering in te brengen. Er mag dan een ongelukkige aankondiging zijn geweest voor een tijdschema dat ik persoonlijk echt buitensporig vind, maar ik kan u verzekeren dat de commissaris voor Vervoer ervoor zal strijden dat het zo niet gebeurt en dat wij een veel redelijker tijdschema krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luis de Grandes Pascual (PPE-DE). - (ES) Commissaris, er zijn dan wel dertig prioritaire projecten gekozen, maar het is bijzonder verontrustend dat sommige lidstaten die door hun traagheid tot spookprojecten hebben herleid. Ik zal precies zijn: de coördinator van project nr. 3 heeft zich erover beklaagd dat er in de planning van het traject Figueras-Perpignan helaas enorme vertragingen zijn opgetreden.

De vraag is dan ook, commissaris: in hoeverre bent u bereid druk uit te oefenen op de Franse en de Spaanse regering om ervoor te zorgen dat ze hun verplichtingen nakomen en prioriteit verlenen aan dit traject?

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Geachte afgevaardigde, de nationale programma’s zullen worden onderzocht door het directoraat-generaal Vervoer en door mijzelf, en tijdens de onderhandelingen met zowel Frankrijk als Spanje krijgen wij nog de gelegenheid om op de prioriteiten te wijzen. Er is geen sprake van dat wij de Europese financiële middelen verspreiden over alle projecten, zonder dat daar, van de zijde van de lidstaten, een belangrijke bijdrage aan onze prioriteiten tegenover staat. Het lijkt mij dus dat wij voor deze onderhandelingen over de juiste middelen beschikken om de lidstaten te overtuigen.

Verder denk ik dat wij de lidstaten moeiteloos kunnen doordringen van het enorme belang van deze corridors, die het vervoer in Europa - zowel het personenvervoer als het vrachtvervoer - volledig zullen veranderen. Ik vind dan ook dat wij deze problemen niet uitsluitend op een negatieve en al te pessimistische manier moeten bekijken. Het klopt dat wij de lidstaten moeten overtuigen, maar nogmaals, wat mij betreft, ik ben van plan om mij, met de steun van het Parlement, in te zetten voor de voortgang van deze projecten die uiteindelijk - als ik daar nog even op mag wijzen - door de lidstaten zelf zijn vastgesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 45 van Marc Tarabella (H-0697/06):

Betreft: Slechte toepassing van Verordening (EG) nr. 261/2004 betreffende de rechten van luchtreizigers

In haar antwoord op mijn vraag E-1422/06 over hetzelfde onderwerp preciseert de Commissie dat de lidstaten niet verplicht zijn om haar in kennis te stellen van de behandeling van de ontvangen klachten noch van de door de luchtvaartmaatschappijen aangedragen oplossingen bij overboeking, aanzienlijke vertragingen of annuleringen van vluchten.

Kan de Commissie derhalve preciseren op welke reële gegevens zij op 1 januari 2007 het verslag aan het Parlement en de Raad over de toepassing van Verordening (EG) nr. 261/2004(3) denkt te baseren? Hoe denkt zij te zorgen voor een homogene interpretatie en toepassing van de verordening, als zij door de lidstaten niet in kennis wordt gesteld van het aan de klachten gegeven gevolg?

Hoe denkt zij te verhinderen dat de luchtvaartmaatschappijen de gebruikers met niet te verifiëren motieven opzadelen om de verordening niet toe te passen, zodat deze een dode letter blijft?

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) De Commissie heeft hierop reeds geantwoord in het kader van een schriftelijke vraag. De lidstaten zijn niet verplicht om informatie over de behandeling van klachten van luchtreizigers of over sancties die aan luchtvaartmaatschappijen worden opgelegd, door te geven. Maar de Commissie organiseert natuurlijk regelmatig bijeenkomsten met de nationale controleorganen teneinde harmonisatie in de toepassing van de verordening te bewerkstelligen en de contacten tussen deze organen te versterken, opdat zij informatie over de klachtenafhandeling uitwisselen.

In verband hiermee werkt de Commissie nauw met de lidstaten samen om een handleiding op te stellen die uitleg geeft over de bepalingen van de verordening. Ik wijs er nog even op dat het gaat om Verordening (EG) nr. 261/2004. Ik zal het Europees Parlement en de Raad in de loop van januari 2007 een mededeling voorleggen over de werking en toepassing van deze verordening.

De Commissie heeft een aanbesteding gepubliceerd voor de selectie van een externe consultant die een inventarisatie kan maken van de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de toepassing van deze verordening.

De Commissie wil met name onderzoeken hoe het is gesteld met instapweigeringen, annuleringen en vertragingen, en hoe de verordening in deze gevallen wordt toegepast. De resultaten van dit onderzoek zullen in mijn mededeling worden opgenomen.

Ik wil u graag meedelen, geachte afgevaardigde, dat de Commissie meer dan 5 500 brieven heeft geregistreerd in verband met de rechten van luchtreizigers. Deze brieven worden zorgvuldig afgehandeld. We kunnen er bepaalde tendensen uit distilleren. Alle onderdelen van deze monitoring zullen worden gebruikt bij de inbreukprocedures die de Commissie zal inleiden tegen lidstaten die zich niet houden aan hun verplichtingen tegenover de burgers en die de rechten van deze burgers in hun hoedanigheid van luchtreizigers niet eerbiedigen.

Voordat wij deze procedures kunnen inleiden, dienen wij echter over voldoende informatie te beschikken. In de achttien maanden waarin deze verordening ten uitvoer wordt gelegd, heeft de Commissie een kritische hoeveelheid informatie verzameld en als de tijd rijp is, zal zij in actie kunnen komen.

Ik dank u voor uw vraag, want ik ben er persoonlijk bijzonder op gebrand dat deze passagiersrechten nu werkelijkheid worden in de Europese ruimte.

 
  
MPphoto
 
 

  Marc Tarabella (PSE). - (FR) Mijnheer de commissaris, kan de Commissie mij aanvullende informatie verschaffen over de wijzigingen die zij van plan is aan te brengen in de verordening betreffende de rechten van passagiers, teneinde - in de eerste plaats - rekening te houden met de honderden klachten die bijvoorbeeld bij regionale consumentencentra zijn geregistreerd en die getuigen van ofwel ernstige leemtes, ofwel een slechte toepassing van de bestaande regelgeving inzake de rechten van deze passagiers?

Ten tweede, hoe denkt zij het begrip “overmacht” nauwkeurig te definiëren, een argument dat stelselmatig door de luchtvaartmaatschappijen wordt aangevoerd om de verordening niet te hoeven toepassen? Tot slot zou ik de Commissie eveneens willen vragen hoe zij in de toekomst rekening denkt te houden met problemen als die waarmee honderden Franse reizigers te maken kregen, toen zij onlangs in Turkije en in Israël vast kwamen te zitten als gevolg van tekortkomingen van chartermaatschappijen die niet onder welke Europese regelgeving dan ook vallen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) De Commissie heeft drie vergaderingen met de nationale controleorganen belegd - op 19 mei 2005, op 17 februari 2006 en onlangs nog op 14 september 2006 - teneinde de coördinatie tussen de verschillende lidstaten te versterken en de toepassing van de bepalingen van de betreffende verordening te harmoniseren.

Ondertussen hebben wij een informatief document opgesteld in de vorm van vragen en antwoorden dat de dagelijkse afhandeling door de nationale controleorganen zal vergemakkelijken. Dit document is in de loop van juli 2006 verspreid.

Ik heb u gezegd, geachte afgevaardigde, dat ik dankzij deze kritische hoeveelheid informatie, met het oog op de mededeling die ik in het Parlement zal presenteren, daadwerkelijk een aantal verbeteringen zal kunnen voorstellen, waarmee kan worden gezorgd voor een correcte toepassing van het nieuwe recht dat wij ten behoeve van de passagiers hebben ingesteld. Ik herhaal het nog eens: het directoraat-generaal Vervoer heeft 5 623 brieven verwerkt, waaruit wij reeds bepaalde tendensen kunnen opmaken.

Vermeldenswaardig is bijvoorbeeld dat wij tot onze tevredenheid een duidelijke afname van het verschijnsel “overboeking” hebben geconstateerd.

Maar u hebt gelijk: de incidenten van afgelopen zomer dienen eveneens in aanmerking te worden genomen. Ik hoop dat ik, wanneer ik echt een totaalbeeld van de situatie heb, voor dit Parlement rekenschap kan afleggen van de aangebrachte verbeteringen, maar ook van hetgeen ons nog te doen staat om te kunnen waarborgen dat deze nieuwe regels daadwerkelijk worden toegepast.

Ik dank u voor het stellen van deze vraag, die voor mij tevens een aansporing vormt om nog beter op te letten.

 
  
MPphoto
 
 

  Elizabeth Lynne (ALDE) . - (EN) Het gaat gewoon om de luchtvaartmaatschappijen. Mijns inziens zijn zij het die de passagiers op hun rechten moeten wijzen, maar in diverse gevallen, met name bij Air France, wordt ons verteld dat het niet van de luchtvaartmaatschappij afhangt. Wat doet de Commissie momenteel om ervoor te zorgen dat luchtvaartmaatschappijen hun verantwoordelijkheid serieus nemen? Ik heb voor diverse passagiers moeten interveniëren omdat hun werd gezegd dat zij bijvoorbeeld de kosten van overnachting niet vergoed kregen. Ik zei hun dat dat niet terecht was en dat zij volgens de nieuwe wet wel recht hadden op die vergoeding.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Jazeker, geachte afgevaardigde, ik heb aangegeven dat wij een controleorgaan zouden vragen de balans op te maken van instapweigeringen, annuleringen en vertragingen, van de toepassing van de verordening door de luchtvaartmaatschappijen en de nationale autoriteiten, en van de mate waarin de nationale controleorganen onafhankelijk zijn van de nationale autoriteiten van de burgerluchtvaart.

U hebt volstrekt gelijk. Het is niet voldoende dat de passagiers rechten hebben; de luchtvaartmaatschappijen en nationale autoriteiten moeten deze rechten ook daadwerkelijk ter kennis kunnen brengen van de betrokkenen. Het onderzoek zal overigens worden uitgevoerd in samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen, consumenten- en passagiersorganisaties en de nationale autoriteiten.

Persoonlijk denk ik dat wij er, in het licht van dit onderzoek, in de toekomst veel beter voor kunnen zorgen dat de passagiers worden geïnformeerd, hetgeen inderdaad een absoluut noodzakelijke voorwaarde is om de toepassing van deze nieuwe regels te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).

De vragen 63, 64 en 77 zullen niet worden beantwoord, daar ze onderwerpen betreffen die al op de agenda staan voor de huidige vergadering.

Het vragenuur aan de Commissie is gesloten.

(De vergadering wordt om 19.50 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT
Ondervoorzitter

 
  

(1) PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.
(2) PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1.
(3) PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.


14. Progress-programma (werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit) (voortzetting van het debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag van Karin Jöns over de vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Jerzy Kułakowski, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese instellingen hebben eindelijk een gemeenschappelijk standpunt goedgekeurd over Progress, het communautaire programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit. Ik ben van mening dat dit een zeer belangrijke stap is, zowel met het oog op de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van een samenhangend en doorzichtig sociaal beleid in de Europese Unie als voor de omzetting ervan in een nationaal sociaal beleid in elk van de lidstaten. Het Progress-programma vereenvoudigt de verschillende onderdelen van dit beleid, ordent ze en voegt ze samen tot een groter geheel. Aangezien we daar tot op heden niet in geslaagd waren, beschouw ik dit als het belangrijkste resultaat van ons gemeenschappelijke debat.

De opsplitsing van het programma in vijf onderdelen is een juiste en verstandige beslissing. Werkgelegenheid is de belangrijkste uitdaging waar de Europese Unie, haar besluitvormers en burgers op dit moment mee worden geconfronteerd. Sociale bescherming en sociale integratie zouden als twee afzonderlijke elementen kunnen worden opgevat, maar zijn waarschijnlijk terecht in een en hetzelfde programmaonderdeel opgenomen. Sociale bescherming kan immers beschouwd worden als een van de noodzakelijke voorwaarden voor een geslaagde sociale integratie. Goede arbeidsomstandigheden zijn een aanvulling op een beleid dat de werkgelegenheid niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief wil verbeteren. Discriminatiebestrijding en de bevordering van verscheidenheid betekenen de concrete omzetting van het beginsel van positieve tolerantie en pluralisme, dat een belangrijk kenmerk van de Europese Unie zou moeten zijn en dat volgens mij ook is. Het streven naar volledige gelijkheid van mannen en vrouwen is de verwezenlijking van een beginsel dat reeds in het Verdrag van Rome was opgenomen, maar tot op heden onvoldoende in praktijk is gebracht.

Ik wil nog twee zaken opmerken. Ten eerste, werkgelegenheid is onze voornaamste uitdaging en dat mogen we bij de verdeling van de financiële middelen niet uit het oog verliezen. De gelijkheid van mannen en vrouwen is echter even belangrijk als de discriminatiebestrijding en de bevordering van verscheidenheid. Ten tweede zou ik erop willen wijzen dat we onvoldoende aandacht hebben besteed aan de sociale dialoog, hoewel die voor de tenuitvoerlegging van het programma onontbeerlijk is. Het lijkt me correct om een lijst op te stellen van de instellingen en organisaties die recht hebben op toegang tot het programma. Het Progress-programma zal een beslissende bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in onze socialebeleidsagenda.

 
  
MPphoto
 
 

  Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook wij juichen dit verslag over Progress toe. Wij hopen dat het de dringend noodzakelijke wind in de rug is voor het gendergelijkheidsbeleid van de EU. Na de teleurstellende gender equality roadmap van de Commissie is het des te belangrijker dat er zoveel mogelijk geld wordt vrijgemaakt voor het uitvoeren van analysen en pr-activiteiten met betrekking tot het gendergelijkheidsbeleid van de EU in de lidstaten. Ik ben blij dat mijn medeafgevaardigden de rem hebben gezet, of nog zullen zetten, op de rationalisatiedruk van de Commissie en hebben vastgehouden aan een verhoging van de middelen voor Progress. Het is te danken aan de hardnekkigheid van het Parlement dat de middelen voor werkgelegenheid en sociale solidariteit zijn verhoogd.

Zoals we allemaal weten kunnen politici niet handelen zonder geld. De doelstelling van het gelijkheidsbeleid moet dan ook zijn om geld beschikbaar te stellen, omdat dit beleid zonder geld onmogelijk kan worden voortgezet. Het was een succes voor het Parlement dat het de verplichting tot gender mainstreaming op alle programmaterreinen heeft kunnen doorzetten. We zijn er weliswaar niet in geslaagd om een onafhankelijk actieprogramma door te zetten, maar we hebben wel een taak over de hele linie doorgezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Mary Lou McDonald, namens de GUE/NGL-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het programma Progress speelt een belangrijke rol bij het creëren van werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit en dat is des te belangrijker in een tijd dat de drang om winsten boven mensen te stellen, zo velen uitsluit en marginaliseert.

We zijn teleurgesteld dat de voorstellen van het Parlement niet in hun geheel zijn goedgekeurd en dat de Raad heeft besloten het programma af te zwakken op de gebieden gelijkheid en migrantenrechten en tevens, en dat is cruciaal, in relatie met de begroting. Wij vinden het echter belangrijk dat de tenuitvoerlegging van het programma geen vertraging oploopt, want allerlei uiterst belangrijke werkzaamheden kunnen dan niet worden uitgevoerd. Ik wil de rapporteur bedanken voor haar inzet om het programma te versterken en ik hoop dat we in de toekomst kunnen samenwerken teneinde EU-actie op het gebied van de bestrijding van sociale uitsluiting hoger op de agenda te krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn steun willen uitspreken voor alle activiteiten van de Europese instellingen die tot doel hebben de werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit te bevorderen en in het bijzonder voor Progress, het nieuwe communautaire programma dat we op dit moment behandelen. Ik hoop dat het programma geen zoveelste ondoeltreffend instrument wordt dat onze gemeenschappelijke fondsen opslorpt. Ik hoop daarentegen dat het rechtstreeks zal bijdragen tot een kentering in de moeilijke situatie die vele EU-landen op dit gebied kennen.

Ik zou het volgende willen onderstrepen: het behoud van het Europees sociaal model, ondanks de demografische teruggang die in heel Europa een feit is, staat hier op het spel. De situatie in de Scandinavische landen toont aan dat het wel degelijk mogelijk is om dit model toe te passen en tegelijkertijd de economische groei op een behoorlijk niveau te handhaven. Het spreekt voor zich dat de sleutel tot het succes van die landen hun hoge arbeidsparticipatie is, die doorgaans meer dan 70 procent bedraagt, zowel voor mannen als voor vrouwen. Zoals we weten, ligt die participatiegraad in de meerderheid van de EU-lidstaten aanzienlijk lager. In Polen bijvoorbeeld bedraagt de arbeidsparticipatie van mannen nauwelijks 51 procent, van vrouwen amper 46 procent. Uit deze cijfers blijkt overduidelijk dat het onontbeerlijk is om de werkgelegenheid een belangrijke impuls te geven, vooral in de nieuwe lidstaten.

Een andere zeer belangrijke kwestie is het probleem van armoede en sociale uitsluiting. We kunnen niet toelaten dat er in het hart van Europa, een van de rijkste gebieden op aarde, nog steeds mensen in armoede leven en honger lijden. In Polen leeft meer dan 10 procent van de bevolking onder de armoedegrens. Ik hoop dat het Progress-programma een bijdrage kan leveren om deze situatie te verbeteren.

Het welgestelde Europa zou meer solidariteit aan de dag moeten leggen tegenover die groepen in de samenleving die zich in een zeer moeilijke financiële situatie bevinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren met haar werk met betrekking tot Progress, een nieuwe en allesomvattende structuur voor maatschappelijke solidariteit.

Gedurende lange tijd hebben de sociale partners naar begrotingsmiddelen, menskracht en zelfs goodwill gekeken alsof het stukken taart waren waar ze, als hongerige kinderen, gedwongen om moesten vechten. Progress zal hopelijk het wedstrijdelement wegnemen uit de toewijzing van begrotings- en andere middelen aan sociale partners die mensen vertegenwoordigen die vanwege hun situatie - hun fysieke, geestelijke, sociale, etnische, economische situatie, of ze werk hebben of niet, enzovoorts - de steun van de bredere gemeenschap nodig hebben.

Ik wil nogmaals benadrukken dat er binnen Progress meer ruimte voor kleine en nieuwe NGO’s moet komen. Om te overleven en het goed te doen, hebben die enige aanmoediging nodig. Het kan niet zo zijn dat alleen de oudere, grotere NGO’s, vakbonden en andere organisaties erkend en gesteund worden. Behoeften veranderen en nieuwe behoeften ontstaan. We moeten niet vergeten dat de reeds lang gevestigde organisaties ooit ook klein zijn geweest.

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa, namens de PSE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, hopelijk zal het nog op tijd zijn! Ik verwelkom dit nieuwe communautaire programma, dat vier eerdere programma’s bijeenbrengt en probeert te stroomlijnen en dat meer geld uittrekt voor de uitvoering ervan. Ik wil de rapporteur, mevrouw Jöns, mijn eigen fractie, commissaris Špidla en de Raad feliciteren omdat ze grotendeels hebben ingestemd met het merendeel van de amendementen die door het Parlement waren ingediend en waar de Commissie hard voor heeft gestreden. Het is belangrijk dat er meer geld beschikbaar komt, maar het is ook belangrijk dat we hiermee het Europa van de sociale bescherming en de sociale integratie, dat de burgers duidelijk willen, een stevige zet in de rug geven.

Het verheugt me met name dat we erin geslaagd zijn om de mainstreaming van genderaspecten in dit nieuwe programma op te nemen. Ik zie ernaar uit om onze ervaringen te delen met organisaties uit heel Europa op conferenties en dergelijke. Het is een triest feit dat de Europese Unie in de loop der jaren betrokken is geweest bij een groot aantal proefprojecten, maar dat een heleboel lessen die uit die projecten en programma’s zijn getrokken, niet zijn gemainstreamd. Hopelijk zal het feit dat gendermainstreaming in ieder geval in dit programma is opgenomen ertoe leiden dat gendermainstreaming onderdeel wordt van al het beleid dat de Europese Unie en de lidstaten ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacek Protasiewicz, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, met de verwezenlijking van de Lissabonstrategie hebben de leiders van de Europese Unie de lidstaten voor een zeer ambitieus doel gesteld. De sterk uiteenlopende ervaringen in de verschillende EU-landen, bijvoorbeeld op het vlak van werkgelegenheid, tonen aan hoe ambitieus die doelstelling wel is.

In een aantal landen benadert de arbeidsparticipatie de beoogde indicatoren die – ik herinner u er kort aan – vastgelegd zijn op 70 procent voor mannen, 60 procent voor vrouwen en 50 procent voor de leeftijdscategorie tussen 55 en 64 jaar. Er zijn echter ook landen, vooral nieuwe EU-lidstaten, waar de doelstellingen van de Lissabonstrategie nog lang niet bereikt zijn. Vanuit dit oogpunt wens ik nogmaals mijn tevredenheid uit te drukken over het initiatief tot vaststelling van Progress, het nieuwe communautaire programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit.

Als lid van de PPE-DE-Fractie wil ik op dit beslissende moment benadrukken dat mijn fractie van meet af aan, sinds de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken haar werkzaamheden heeft aangevat, niet enkel voorstander is geweest van een verhoging van de fondsen voor specifieke actieterreinen, maar eveneens van een vermindering van de beoogde reserve van 10 procent, zoals in het ontwerpprogramma was opgenomen. De PPE-DE-Fractie heeft in het bijzonder de nadruk gelegd op de noodzaak om de eigen bijdragen van de begunstigden te verlagen. Om die reden juichen we toe dat de middelen voor het Progress-programma tot meer dan 743 miljoen euro zijn opgetrokken. Gelukkig was deze verhoging al overeengekomen in het Inter-institutioneel Akkoord en opgenomen in de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013.

Tot slot verwelkom ik het feit dat het merendeel van de door het Europees Parlement ingediende amendementen is overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Dat is een zeer positieve ontwikkeling, vooral met het oog op een efficiënter gebruik van de financiële middelen om de arbeidsparticipatie van vrouwen en personen met een handicap te bevorderen. De lage participatiegraad van voornamelijk personen met een handicap vormt in mijn land een belangrijk probleem. Ik hoop daarom dat we er dankzij het Progress-programma in zullen slagen om die situatie in de loop van de volgende zeven jaar te verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Evangelia Tzampazi (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Jöns, van harte gelukwensen met de efficiënte manier waarop zij dit vraagstuk heeft aangepakt.

Het communautair Progress-programma is een zeer belangrijk instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de agenda van Lissabon op het gebied van de werkgelegenheid en het sociaal beleid. Hoe belangrijk dit instrument is, blijkt wel uit de consensus die hierover bestaat onder alle instellingen van de Europese Unie.

Wij moeten beklemtonen dat de verwijzing naar een volledige en gelijkwaardige toegang van mensen met een handicap tot alle met het Progress-programma gefinancierde activiteiten, bijdraagt aan de verwezenlijking van de fundamentele doelstellingen van het programma, dat wil zeggen aan discriminatiebestrijding en maatschappelijke integratie.

Ik wil echter tegelijkertijd duidelijk maken dat ik groot belang hecht aan de bepaling inzake mogelijke compensatie voor de extra lasten - financiële en andere lasten - die gepaard gaan met handicaps. Daarmee kan namelijk worden gezorgd voor een gelijkwaardige deelneming van gehandicapten aan de activiteiten van het programma.

Tot slot wil ik benadrukken dat ook niet-gouvernementele organisaties van mensen met een handicap op regionaal, nationaal en Europees niveau betrokken moeten worden bij de activiteiten van het programma die tot doel hebben goede praktijken door te geven, zoals de uitwisseling van informatie met het oog op de voorlichting van de burgers over maatschappelijke integratie en sociale bescherming.

 
  
MPphoto
 
 

  Alejandro Cercas (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik mijn complimenten overbrengen aan de rapporteur, mevrouw Jöns, aan de commissaris en aan de Raad, omdat ze zo snel zulk goed werk hebben geleverd. Dankzij hen heeft Europa vanaf 1 januari de beschikking over dit instrument, waarmee we hopelijk, zoals gezegd, een sprong vooruit kunnen maken om de samenhang en de complementariteit van de reeds bestaande programma’s te verbeteren.

In de tweede plaats, mijnheer de Voorzitter, ben ik blij dat we het Lissabonproces als geheel blijkbaar serieus zijn gaan nemen. Dit proces dwingt ons een economische hervorming door te voeren en ongetwijfeld ook om Europa te moderniseren, maar tegelijkertijd drukt het ons nog eens met de neus op het feit dat we, om die economische hervorming te doen slagen, een samenleving moeten opbouwen die meer samenhang en integratie vertoont. Ik denk dat we met Progress vandaag op tafel kunnen stellen dat degenen die zeggen dat het sociale Europa uitsluitend een zaak van de lidstaten is, het bij het verkeerde eind hebben.

Europa heeft veel te zeggen, veel te doen en ofschoon het duidelijk nog de lidstaten zijn die blijven werken aan de opbouw van hun welvaartstaat, geeft Europa een toegevoegde waarde in de vorm van samenhang en informatie en helpt het onze lidstaten om de enorme uitdagingen aan te gaan die voor ons liggen in dit tijdperk van globalisering.

Daarom hoop ik dat de Commissie verstandig tewerk gaat, want dit instrument is in financieel opzicht niet groot maar het moet verstandig worden gebruikt. Ik hoop dat we kunnen doorgaan met deze aanpak van samenwerken, van het niet uit het oog verliezen van onze prioriteiten en van het maken van onze Agenda tot de Agenda van de burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Katalin Lévai (PSE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik Karin Jöns feliciteren met dit uitstekende programma. Met het oog op de Lissabon-strategie vind ik het zeer belangrijk om dergelijke initiatieven te nemen, want het doel ervan is de werkgelegenheid te verbeteren, de maatschappelijke solidariteit te versterken en de Europese Unie op die manier concurrerender te maken.

We hebben ambitieuze doelen nodig: het herstellen van volledige werkgelegenheid, het verbeteren van de kwaliteit en productiviteit van het werk en het versterken van de maatschappelijke solidariteit. In dit opzicht wil ik met name dat deel van het programma benadrukken waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan gendermainstreaming en de uitvoering van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen in het sociaal beleid.

Verder stemt het mij tevreden dat er in de aanbeveling naar wordt gestreefd rekening te houden met de bijzondere behoeften van mensen met een handicap. Ik denk tevens dat gepaste samenwerking met andere commissies bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van het programma belangrijk is. Mijns inziens had aan de bescherming van minderheden, en met name van de Roma-minderheden, een apart deel van het verslag moeten worden gewijd, en misschien was het de moeite waard geweest om verhoudingsgewijs meer geld beschikbaar te stellen voor de financiering van gendergelijkheid.

Als we deze doelen willen bereiken, moet de tenuitvoerlegging van het Progress-programma gepaard gaan met het delen van informatie in heel Europa en het verspreiden van beste praktijken over de gehele Gemeenschap. Al met al ligt er een programma aan ons voor dat alleen kan worden verwezenlijkt door overal in Europa met elkaar samen te werken en dat is iets wat op elk terrein onze steun verdient.

 
  
MPphoto
 
 

  Teresa Riera Madurell (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal hier uitsluitend ingaan op de acties voor de gelijkheid van man en vrouw.

Geachte dames en heren, toen wij halverwege het jaar 2004 allemaal hoopten dat de Europese Commissie een nieuw actieplan zou lanceren voor de gelijkheid van man en vrouw, kwam zij in plaats daarvan en tot onze verrassing met het voorstel voor Progress, een programma ter bevordering van de werkgelegenheid en de solidariteit, dat acties omvatte ten behoeve van de gelijkheid van man en vrouw, maar dan in een breder kader van sociale acties.

Vanuit de overtuiging dat het nog steeds nodig was om meer en op meer gedifferentieerde wijze aandacht te schenken aan de gelijkheid van man en vrouw, heeft de Commissie rechten van de vrouw van meet af aan bezwaar gemaakt tegen het onderbrengen van het programma voor gelijkheid van man en vrouw bij Progress, terwijl zij pleitte voor meer begrotingsmiddelen en aandrong op de noodzaak om de gelijkheid tussen man en vrouw te benaderen als iets dat alle communautaire beleidsvormen gemeen hebben.

Op deze manier ontstond er een belangrijke en positieve onderhandeling die is voortgezet gedurende de hele parlementaire behandeling die nu wordt afgesloten, met resultaten die we meer dan redelijk kunnen noemen. De acties voor de gelijkheid van man en vrouw blijven onder Progress vallen en daarmee zijn we niet blij. Het Daphne-programma hebben we kunnen afscheiden, maar hier is dat niet mogelijk geweest.

We blijven erop hameren dat het beleid voor gelijkheid meer zichtbaar moet worden, wat niet wegneemt dat wij de rapporteur, mevrouw Jöns, de rapporteurs voor advies en ook de Commissie en de Raad willen gelukwensen met hun gezamenlijk werk, omdat dit het wel degelijk mogelijk heeft gemaakt het oorspronkelijke voorstel te verbeteren wat betreft de inhoud en de financiering, en ook wat betreft de integratie van het genderperspectief in alle acties van het programma.

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Geachte afgevaardigden, ik zou graag nogmaals mijn dank willen betuigen aan de rapporteur en aan allen die aan dit verslag hebben bijgedragen. Ik geloof dat ik op basis van het debat mag concluderen dat het verslag wordt beschouwd als een gemeenschappelijk succes voor de Europese instellingen. Uit het debat komt naar voren dat het programma wordt beschouwd als zijnde rationeel van opzet en toegerust met de benodigde middelen. Het is eveneens duidelijk dat de wijze waarop het verslag werd ingediend, naar aller mening in lijn is met de omstandigheden en ik zou willen benadrukken dat het verslag eveneens direct aan het Parlement zal worden voorgelegd. Dames en heren, het is dus aan ons om de kans aan te grijpen om vanaf 1 januari volgend jaar te zorgen voor een effectieve en succesvolle toepassing van alle elementen en doelstellingen van het programma, zodat we aan de verwachtingen kunnen voldoen die we ongetwijfeld met deze succesvolle fase hebben opgeroepen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Ik bedank de hele groep van sprekers, die voor 50 procent uit vrouwen bestond.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

 

15. Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" - Bescherming van de euro tegen valsemunterij "Pericles" (niet-deelnemende lidstaten) (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag (A6-0276/2006) van Agustín Díaz de Mera García Consuegra, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "Pericles") [COM(2006)0243 - C6-0179/2006 - 2006/0078(CNS)], en

- het verslag (A6-0277/2006) van Agustín Díaz de Mera García Consuegra, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een besluit van de Raad waarbij de toepassing van Besluit 2006/.../EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma "Pericles") wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten [COM(2006)0243 - C6-0180/2006 - 2006/0079(CNS)].

 
  
MPphoto
 
 

  Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen mijn oprechte dankbaarheid uitspreken aan de rapporteur, de heer Díaz de Mera García Consuegra, voor zijn steun aan het Commissievoorstel tot uitbreiding van het programma Pericles. Pericles, een communautair programma voor uitwisseling, bijstand en opleiding op het terrein van de bescherming van de euro tegen valsemunterij, is ingesteld bij een besluit van de Raad van 2001 en is bedoeld als ondersteuning en aanvulling op de maatregelen die door de lidstaten worden genomen om de euro te beschermen tegen valsemunterij.

Met in eerste instantie een looptijd van vier jaar - van 2002 tot en met 2005 - bedroeg het totale referentiebedrag voor dit programma vier miljoen euro. Het Pericles-programma omvat een breed scala van acties die niet alleen in de Europese Unie zelf, maar ook in derde landen of kandidaat-lidstaten worden georganiseerd. Deze acties zijn gericht op verschillende doelgroepen en deelnemers, op alle gebieden die van belang zijn voor de bescherming van de euro - politie, justitie, financieel en technisch personeel - en zijn bedoeld om netwerken te creëren die nuttig kunnen zijn bij het verwezenlijken van een grotere efficiëntie op het gebied van de bestrijding van het delict van valsemunterij. Daarnaast draagt Pericles bij aan een effectievere samenwerking tussen politiediensten en vertegenwoordigers van justitiële en financiële instellingen. Desondanks blijft het vervalsen van euro’s een ernstig en vooral symbolisch belangrijk probleem, ook al is de omvang ervan niet alarmerend.

Sinds midden 2003 heeft het aantal ontdekte in omloop zijnde valse eurobiljetten zich gestabiliseerd op het niveau van ongeveer 50 000 per maand, een niveau dat lager is dan het voor de invoering van de euro was, lager is dan bij de Amerikaanse dollar, en zeer laag is in verhouding met de negen miljard echte eurobiljetten die zijn. Het aantal valse euromunten blijft historisch gezien eveneens op een laag niveau. Politiediensten hebben onlangs een aantal succesvolle operaties uitgevoerd waarbij werkplaatsen zijn ontmanteld en grote hoeveelheden valse bankbiljetten en munten in beslag zijn genomen voordat ze in omloop konden worden gebracht.

Het Pericles-programma speelt een belangrijke rol als het gaat om het halen van resultaten op het gebied van de bescherming van de euro en de bestrijding van het delict van valsemunterij. Er is duidelijk behoefte aan verdere gezamenlijke actie om deze vorm van misdaad te bestrijden.

Het Pericles-programma is onlangs geëvalueerd. De conclusie was dat het programma het bewustzijn heeft vergroot, de doelgroepen heeft bereikt, met name politiefunctionarissen, en dat de activiteiten en de uitwisseling van informatie relevant waren in het licht van de doelstellingen van het programma.

Gebaseerd op de positieve evaluatie van Pericles en de onverminderde noodzaak van dit programma, heeft de Commissie in 2005 besloten het programma uit te breiden. In afwachting van een akkoord over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 besloot de Raad in eerste instantie om het Pericles-programma met slechts één jaar te verlengen, tot en met 2006, maar legde de Raad zich wel politiek vast op de voortzetting van het programma. Vervolgens, voortbouwend op het gebleken succes van het programma, kwam de Commissie met een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de uitbreiding van het Pericles-programma in de periode 2007-2013. De jaarlijkse hoeveelheid geld per jaar blijft ongewijzigd, ongeveer een miljoen euro, wat betekent dat het totale referentiebedrag zeven miljoen euro bedraagt. Het voorstel van de Commissie om de uitbreiding te laten lopen tot het jaar 2013 is ook een weerspiegeling van de gedachte dat het praktischer is om de looptijd van het programma overeen te laten komen met de looptijd van het financiële kader van de Gemeenschap.

Ik wil het Parlement, en met name de rapporteur, nogmaals bedanken voor hun aandacht voor de bescherming van een zo belangrijk element van onze gezamenlijke Europese identiteit en ons Europees erfgoed als de gemeenschappelijke munt is. De overheidsautoriteiten op zowel nationaal als Europees niveau, en ook het bedrijfsleven, moeten hun inspanningen en samenwerking voortzetten en doorgaan met het uitwisselen van knowhow. Alleen door gezamenlijk op te treden zullen we de belangen van handelaren, consumenten en de economie in het algemeen kunnen beschermen tegen het clandestien winst maken door middel van het vervalsen van ons geld.

 
  
MPphoto
 
 

  Agustín Díaz de Mera García Consuegra (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de bescherming van de euro tegen vervalsing is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de Europese munt. In dit verband sta ik volledig achter de opmerkingen van de heer Kallas.

De invoering van de euro als Europese munt was een hele uitdaging. De dollar is de munt die op het ogenblik, als transnationale munt, reservemunt en voor wereldwijde transacties, het meest vervalst wordt.

Helaas heeft de euro deze eigenschappen – zij het in mindere mate - gemeen met de dollar, en daarom zijn wij sinds zijn ontstaan gedwongen geweest om tal van maatregelen te nemen en die ook aan te passen om vervalsing te voorkomen.

Het Pericles-programma heeft tot doel om acties te steunen en complementeren die gestart zijn door de lidstaten en door de bestaande programma’s ter bescherming van de euro middels uitwisselingen, bijstand en opleidingen om onze Europese munt tegen vervalsing te beschermen.

Zoals bekend werd het programma vastgesteld bij het besluit van de Raad van 17 december 2001, waarin de Commissie verplicht werd om evaluatieverslagen over het programma voor te leggen in combinatie met een voorstel over de voortzetting dan wel aanpassing van het programma.

Het eerste verslag werd op 30 november 2004 voorgelegd aan het Parlement en de Raad. Naderhand, op 8 april, heeft de Commissie een voorstel gedaan op grond waarvan de Raad het programma verlengde tot en met 2006, waarbij het een begroting van een miljoen euro kreeg toebedeeld en als eis werd gesteld dat het Parlement en de Commissie een uitvoerig verslag over de resultaten van het programma zou worden voorgelegd.

Wat de evaluatie betreft heeft Pericles onmiskenbaar een positieve bijdrage geleverd aan de bescherming van de euro en de bestrijding van de valsemunterij, wat zijn voortzetting volkomen rechtvaardigt. Met name het beeld van de communautaire dimensie van de euro is verbeterd, en de deelnemers hebben meer inzicht gekregen in de wetgeving en de beschikbare instrumenten; in de periode 2002-2006 is er een globaal verplichtingenniveau bereikt van 80 procent van het oorspronkelijke referentiebedrag; er zijn 64 projecten ontwikkeld waarbij 76 landen betrokken zijn; de complementariteit van het nationale en het communautaire niveau is duidelijk aangetoond – 48 van de 64 initiatieven zijn afkomstig van de lidstaten, terwijl 16 afkomstig waren van de Commissie of van OLAF; het programma heeft een internationale dimensie gekregen, waarin niet alleen een rol is weggelegd voor de lidstaten en de kandidaat-landen, maar ook voor andere staten buiten de Unie waarin de productie van valse bankbiljetten veel voorkomt, zoals Colombia; er zijn aanzienlijke structurele verbeteringen doorgevoerd, zoals de oprichting, in diverse landen, van nationale centrale bureaus voor de bestrijding van valsemunterij; verder zijn de Europese Centrale Bank en andere organisaties zoals Europol, OLAF en Interpol systematisch betrokken bij de acties van Pericles.

De huidige resultaten van het Pericles-programma zijn veelbelovend, zoals blijkt uit het halfjaarlijks verslag van de Europese Centrale Bank over de vervalsing van de euro.

Het wordt steeds moeilijker om onze munt te vervalsen. De gegevens over de eerste zes maanden van dit jaar tonen aan dat het aantal valse bankbiljetten afneemt in verhouding tot de toename van het aantal echte in omloop gebrachte bankbiljetten. Zoals de commissaris al zei, worden er maandelijks 50 000 eurobankbiljetten vervalst, terwijl er in totaal negen miljard euro aan echte bankbiljetten in omloop is.

Tussen januari en juni dit jaar zijn er 300 000 valse bankbiljetten uit de roulatie gehaald. Van het totale aantal valse bankbiljetten dat in de eerste zes maanden van dit jaar geconfisqueerd werd, bestond 44 procent uit biljetten van twintig euro, en 36 procent uit biljetten van vijftig euro, wat betekent dat de vervalsing van biljetten van twintig euro aanzienlijk is toegenomen. De honderdeurobiljetten maken overigens 12 procent uit van het totale aantal vervalste bankbiljetten, terwijl die van vijfhonderd euro maar 1 procent uitmaken.

Kortom, mijnheer de Voorzitter, ik ben sta helemaal achter het voorstel. Het is van vitaal belang dat de communautaire wetgever erop toeziet dat de uitbreiding van het programma adequaat wordt gekoppeld aan zowel de financiële vooruitzichten als aan de invoering van de euro in de nieuwe lidstaten.

De Raad stelt het Pericles-besluit uit tot er een definitief akkoord is bereikt over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013; wij zijn het er volkomen mee eens om de looptijd van het programma af te stemmen op de looptijd van de financiële vooruitzichten, met een jaarlijkse begroting van een miljoen euro.

Om al deze redenen stel ik het Europees Parlement voor om de voorstellen van de Commissie onder deze voorwaarden aan te nemen, waarbij het Pericles-programma gewijzigd en verlengd wordt.

Ik zou nog één ding willen zeggen, mijnheer de Voorzitter, namelijk dat ik het niet eens ben met de verandering van het tijdstip van dit debat. Ik ben hierover niet geraadpleegd en ik heb geen uitleg gekregen. Ik zou nu in mijn land moeten zijn bij de slachtoffers van terreuraanslagen, maar uit respect voor u allen ben ik hier. Wanneer mijn betoog er op zit, zal ik meteen vertrekken om hen terzijde te staan, en ik bied u allen en vooral u, mijnheer Kallas, de verontschuldigingen aan waarop u recht heeft, en die mij niet zijn aangeboden.

Ik verzoek u begrip op te brengen voor de redenen waarom ik hier niet langer aanwezig zal kunnen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Kennelijk is er aan het tijdschema niets veranderd. We begonnen vanmorgen echter met het verslag-Rapkay en vervolgens verliep de vergadering zoals gepland in de agenda. Ik dank u echter voor uw opmerkingen. Het spijt me dat u hierdoor last hebt ondervonden.

 
  
MPphoto
 
 

  Agustín Díaz de Mera García Consuegra (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek met kennis van zaken en ik denk dat u ook goed op de hoogte moet zijn.

Ik heb de agenda van vandaag in mijn bezit, met het tijdschema en het tijdstip van de stemming over de twee Pericles-verslagen vanochtend. De twee Pericles-verslagen hadden dus vanochtend in stemming moeten worden gebracht, dat staat hier in drukletters, mijnheer de Voorzitter.

Daarom bied ik u de verontschuldigingen aan die míj niet aangeboden zijn, om deze zaal nu te verlaten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Wij hebben begrip voor uw positie en zullen u schriftelijk nadere uitleg geven over wat er is gebeurd vanuit dit perspectief. Dank u wel voor uw opmerkingen en het spijt me dat u zoveel ongemak heeft ondervonden.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, met de euro hebben we een van de veiligste munten ter wereld en dat moet ook zo blijven. Dit moet echter niet als vanzelfsprekend worden beschouwd, want er zijn permanente maatregelen voor nodig om het zo te houden. Hiermee bedoel ik enerzijds de technische maatregelen die genomen zijn en bij vernieuwingen nog steeds zullen worden genomen, en anderzijds opleiding en uitwisseling. Pericles als een ondersteunend actieprogramma – dat tot dusverre zeer succesvol is met 64 projecten en meer dan 3 000 deelnemers uit 76 landen – laat zien hoe groot de belangstelling voor dit actieprogramma in feite was. Vervalsingen en verliezen zijn afgenomen. Ik kan een voorbeeld geven voor mijn land, Oostenrijk, namelijk dat de confiscaties het afgelopen jaar met meer dan 40 procent zijn teruggelopen en de verliezen met meer dan 50 procent zijn verminderd. Dit is in zekere mate aan dit programma te danken.

De evaluatie door OLAF heeft echter ook bepaalde zwakke plekken blootgelegd. Ik bedank de Commissie en de rapporteur voor het feit dat zij dit als gelegenheid hebben aangegrepen om het nieuwe Pericles-programma op poten te zetten dat zal lopen tot 2013. Ik vind het heel belangrijk dat er nieuwe prioriteiten worden gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van praktische opleiding en personeelsuitwisseling en dat er, vooruitlopend op de nieuwe generatie eurobiljetten, specifieke opleidingen zijn in de nieuwe technische aspecten. Ik verwelkom ook de uitbreiding naar landen die de euro willen invoeren, dat wil zeggen naar de partnerlanden waar daadwerkelijk vervalsingen plaatsvinden, en ook specifiek naar groepen mensen die er tot dusverre niet zo bij waren betrokken als bij het eerste deel, toen het programma in het bijzonder voor rechtshandhavinginstanties werd gebruikt.

Wij moeten nu een beroep doen op de lidstaten om het programma optimaal te gebruiken, zodat we de toekomst optimistisch tegemoet kunnen zien en van de euro de veiligste munt ter wereld kunnen maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Donato Tommaso Veraldi, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil bevestigen dat ik positief aankijk tegen het besluit van de Raad van 30 januari 2006, dat een wijziging en verlenging inhoudt van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, waarvoor ik als schaduwrapporteur optreed.

Het besluit voorziet tevens in uitbreiding van het programma tot de niet-deelnemende lidstaten. Het voornaamste doel van het programma is om in alle lidstaten een uniforme bescherming van de euro te verzekeren door middel van uitwisselingen, bijstand en opleiding, waarbij overigens wel rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden voor iedere lidstaat.

In mei jongstleden heeft de Commissie een evaluatieverslag gepresenteerd dat over de gehele linie gezien positief was, vanwege de grote bijdrage die het programma heeft geleverd op het vlak van bescherming van de euro en strijd tegen valsemunterij. Met behulp van het Pericles-programma is men geografische gebieden op het spoor gekomen, zoals Colombia, waar met groot gemak valse bankbiljetten worden afgedrukt. Deze resultaten zijn te danken aan de betere structuren die tot stand zijn gebracht. Zo zijn er in diverse landen nationale bureaus voor bestrijding van valsemunterij opgericht.

Het is dus belangrijk te blijven zorgen voor samenwerking tussen de Europese instellingen, te weten de Commissie, OLAF, de Europese Centrale Bank en Europol, om de gebieden te kunnen opsporen waar de meeste valse euro’s worden geproduceerd.

Dankzij de uitbreiding van het programma kunnen de acties van surveillering, opleiding en technische bijstand worden voortgezet. Deze zijn van vitaal belang om de bescherming van de euro tegen valsemunterij te kunnen handhaven. Bovendien wordt met dit programma de efficiency verhoogd via uitbreiding van de technische bijstand. Dankzij deelname van Europol komt er zelfs financiële bijstand voor samenwerking bij grensoverschrijdende operaties.

Ook moet er bijzondere aandacht worden besteed aan de nieuwe lidstaten, vooral die landen die de euro als eenheidsmunt gaan invoeren.

Kortom, mijn oordeel luidt positief, zowel wat betreft de voortzetting van het programma zoals de Raad dat voorstelt, als wat betreft de uitbreiding van het programma tot de niet-deelnemende lidstaten. Op deze manier kunnen de nodige maatregelen worden getroffen zodat de euro overal op dezelfde manier beschermd wordt, ook in de lidstaten die de euro nog niet als officiële munt hebben aangenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, het besluit van de Raad om de looptijd van het Pericles-programma te verlengen heeft onze instemming. Ook de uitbreiding van het programma tot lidstaten die niet deelnemen aan de euro is noodzakelijk en gewenst. Het is immers van groot belang dat het vertrouwen in de euro niet wordt ondermijnd door vervalsingen. Er zijn twee zaken die op dit moment vragen oproepen rond de euro.

In de eerste plaats het gebruik van de euro als betaalmiddel in landen buiten de eurozone. Met name in Montenegro en Turkije wordt de euro op grote schaal als betaalmiddel geaccepteerd. Kan Commissaris Kallas aangeven op welke wijze deze landen bij het programma betrokken worden om vervalsingen en het in omloop brengen van vervalste euromunten te bestrijden? In 2004 heeft het Europees Parlement het verslag aangenomen over op euromunten lijkende medailles en penningen. Er was sprake van een sterke stijging van fraude met penningen die op euromunten lijken. Commissaris, kunt u zeggen of de verordening van de Raad op dit punt effect gesorteerd heeft?

 
  
MPphoto
 
 

  Marek Aleksander Czarnecki (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds in het kader van het Verdrag van Maastricht werd besloten om in de Europese Unie een gemeenschappelijke munt in te voeren, worden we geconfronteerd met de gevaren die daaruit voortvloeien. Vervalsing bestaat al sinds de mens zich bewust werd van de waarde van namaakgoederen. Als we het vertrouwen van de Europese burgers in de gemeenschappelijke munt niet willen verliezen, is het uiterst belangrijk om de valsemunterij van euro’s een halt toe te roepen. Om die reden werd het Pericles-programma in het leven geroepen.

Op dit moment is het van wezenlijk belang dat de communautaire wetgeving garandeert dat bij de verlenging van het programma rekening wordt gehouden met de uiterste termijn voor de invoering van de euro in de nieuwe lidstaten, evenals met het in omloop brengen van een nieuwe reeks bankbiljetten. Het is tevens noodzakelijk dat we erop toezien dat de bevoegdheden elkaar in dit belangrijke proces niet overlappen en dat de gezamenlijke activiteiten van de verschillende instellingen elkaar aanvullen en niet met elkaar in strijd zijn. Om die reden lijkt het me logisch dat de Europese Commissie en Europol samen de nieuwe initiatieven beoordelen die in het kader van het Pericles-programma zullen worden gefinancierd.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook wij geloven dat de euro passende bescherming behoeft via een pakket homogene, geïntegreerde en doeltreffende maatregelen en nauwe samenwerking op Europees en internationaal niveau. We zijn daarom heel tevreden met dit Pericles-programma.

Wij steunen dit gedetailleerde verslag over de tenuitvoerlegging en de resultaten van dit programma zoals dat nu aan het Parlement wordt voorgelegd. We willen er in dit verband graag op wijzen dat de resultaten beslist positief zijn. In de loop van de laatste zes maanden van het jaar 2003 is het aantal in omloop zijnde valse biljetten gestabiliseerd. Die cijfers steken gunstig af bij die welke we voor de invoering van de introductie van de euro of in vergelijking met de vervalsingen van de Amerikaanse dollar constateerden. Het aantal valse munten blijft weliswaar stijgen, maar dat aantal is vergeleken bij het aantal vervalste oude munten nog steeds laag. Met andere woorden: er wordt betrekkelijk weinig valsemunterij bedreven. De goede samenwerking tussen de betrokken diensten speelt daarbij een belangrijke rol. Er is actie ondernomen om de valsemunterij tegen te gaan en grote hoeveelheden munten en biljetten zijn geconfisqueerd voordat ze in omloop konden worden gebracht.

De doelstellingen van dit programma zijn dus voor een belangrijk deel verwezenlijkt. We hebben bovendien kunnen vaststellen op welke plaatsen er binnen en buiten de Unie de meeste valsemunterij wordt bedreven. Het programma heeft het tot slot ook mogelijk gemaakt een reeks structurele verbeteringen aan te brengen. In een aantal landen zijn bijvoorbeeld centrale lichamen opgezet om valsemunterij van de euro te bestrijden.

Daarom steun ik het verslag van de heer Díaz de Mera. Dat verslag is bedoeld om het programma tot einde 2013 voort te zetten teneinde de geldigheidsduur ervan samen te laten vallen met die van de financiële vooruitzichten. Het is verder de bedoeling – en dat wil ik graag benadrukken – dat dit programma in het vervolg ook in niet-deelnemende lidstaten wordt toegepast.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI).(DE) Mijnheer de Voorzitter, de uitbreiding van het Pericles-programma is zonder twijfel belangrijk. Het heeft echter geen zin om de euro als onvervalsbaar aan te prijzen en hem diverse veiligheidskenmerken te geven als onze burgers en kassiers deze kenmerken niet kennen of niet goed kunnen toepassen. Het is waar dat de mensen nu bewuster zijn en dat biljetten van honderd euro en meer worden gecontroleerd, maar aangezien valse briefjes van twintig en vijftig euro tegenwoordig ongeveer 80 procent van de vervalsingen uitmaken, moeten we de bewustwording van de problemen nog verder vergroten. Helaas maakt de grote omvang van het gebied waar de euro wordt gebruikt, het ook aantrekkelijk voor vervalsers om vervalste munten van hoogwaardige kwaliteit te maken. Bovendien is het door de vooruitgang op het gebied van druktechnologie voor de leek steeds moeilijker om echte van vervalste biljetten te onderscheiden. Met jaarlijks ongeveer 600 000 uit de roulatie genomen valse biljetten moet hier nog veel werk worden verricht, temeer omdat niet alleen het aantal toeneemt, maar vervalsers ook steeds vaker hun oog op munten laten vallen.

De enige manier om een halt toe te roepen aan de groei van het aantal vervalsingen is door vergroting van de bewustwording, wat het idee was achter het organiseren van meer workshops over dit thema, inclusief door of in de EU-informatiepunten. Het zou met name zinvol zijn om meer informatie te verstrekken in elk van de gebieden waar het aantal imitaties – vervalst geld – is toegenomen. Het is wellicht ook zinvol om het project opsporing via sms uit te breiden naar zakenmensen om de daders te kunnen arresteren, wat in Oostenrijk al met enig succes wordt gedaan.

In ieder geval zou de realisatie van een eurozone met een onvervalsbare munt een belangrijke zorg van ons allemaal moeten zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld (PPE-DE). – (SV) Allereerst wil ik de rapporteur, de heer Díaz de Mera García Consuegra, bedanken voor zijn werk op dit punt. Het is misschien niet zo’n opwindend thema, maar het is wel heel belangrijk. De heer Díaz de Mera García Consuegra heeft een goed verslag opgesteld. Dat wil ik graag benadrukken omdat ik zelf rapporteur voor dit onderwerp was toen het tijdens de vorige verkiezingscampagne actueel was. Toen waren de meningen wat meer verdeeld, vooral over de vraag welke denominaties zouden worden vervalst. Achteraf gezien is gebleken dat de lijn van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten de juiste was. Velen dachten dat de vijfhonderdeurobiljetten het meest zouden worden vervalst, maar wij van de PPE-DE-Fractie waren van oordeel dat het risico groter was voor de lagere denominaties, zoals de biljetten van twintig en vijftig euro. Verheugend genoeg omarmt de heer Díaz de Mera García Consuegra het idee van een nauwkeurige controle, ook in landen die de euro nog niet als valuta hebben ingevoerd. Daar zijn de gevaren voor vervalsingen nog groter, omdat de bevolking niet in dezelfde mate voorbereid is als in de landen van de eurozone. Voor mensen in deze landen is het moeilijker om onderscheid te maken tussen echte en valse eurobiljetten en heel vaak is men daar ook minder achterdochtig. Het probleem van de vervalsingen is gelukkig veel kleiner gebleken dan men vreesde, misschien juist dankzij het Pericles-programma en vooral dankzij de grote draagwijdte die het heeft gekregen. Dit is opnieuw een voorbeeld van goed werk van de EU. Dit is een gebied waar we niet zoveel conflicten meer hebben, maar er is alle reden om de burgers te informeren over dit programma, dat ons allen beschermt in ons dagelijks leven.

 
  
MPphoto
 
 

  Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie.(EN) Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun opmerkingen en voor hun steun voor het Pericles-programma, dat een instrument is bij de bestrijding van valsemunterij. Valsemunterij is politiek gezien een ernstig delict, dat in zekere zin een vernedering van de autoriteiten inhoudt, maar de strijd ertegen is van alle tijden.

De bestrijding van de vervalsing van euromunten in de Europese Unie is betrekkelijk succesvol. Ook de samenwerking tussen de Europese Centrale Bank, Europol en OLAF verloopt betrekkelijk efficiënt. De eurobiljetten zijn van hoge kwaliteit. Maar dat doet niets af aan het belang dat het bestrijden van valsemunterij heeft. In mijn vorige functies heb ik veel met dit onderwerp te maken gehad. Het grootste probleem zijn altijd de straten en duistere cafés waar de vervalste biljetten in omloop worden gebracht. Dat verklaart ook waarom er geen valse biljetten van vijfhonderd euro worden gevonden.

Een specifieke vraag ging over Turkije en Montenegro. Montenegro is een bijzonder geval. Het heeft de euro als officieel betaalmiddel. Het gaat hier niet zozeer om vervalsingen als wel om het monetair beleid van de Europese Unie. Ik weet dat mijn collega’s aan het nadenken zijn over een manier om hiermee om te gaan.

Turkije heeft beloofd - ik heb Turkije bezocht en dit met de Turkse autoriteiten besproken - om alle munten die op euromunten lijken geleidelijk aan het verkeer te onttrekken. Het veranderen van de productiestructuur gaat enige tijd in beslag nemen, maar ze hebben in ieder geval beloofd dat ze het gaan doen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De gecombineerde behandeling is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

 

16. Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0268/2006) van Panayiotis Demetriou, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie [COM(2005)0091 - C6-0235/2005 - 2005/0018(CNS)].

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de rapporteur bedanken voor de kwaliteit van zijn verslag en voor de uitstekende samenwerking. Op dit moment wordt er weinig, zo niet helemaal geen rekening gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie. Dat is niet aanvaardbaar in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daarom is de doelstelling van de Europese Unie tweeledig: ten eerste moet informatie over strafrechtelijke veroordelingen op een efficiënte wijze circuleren tussen de lidstaten, en ten tweede moet het mogelijk worden om die informatie te gebruiken buiten het grondgebied van de lidstaat waar de veroordeling is uitgesproken.

Het belangrijkste doel van het voorstel is het bepalen van de voorwaarden waaronder een veroordeling die is uitgesproken in een andere lidstaat in aanmerking kan worden genomen in strafrechtelijke procedures met betrekking tot andere feiten. Terwijl de gevolgen die zijn verbonden aan het bestaan van een eerdere veroordeling sterk kunnen verschillen tussen de lidstaten, is het voorstel niet gericht op het harmoniseren van die gevolgen. Het basisbeginsel van het voorstel - en daar ben ik het volledig mee eens - is eerder het beginsel van assimilatie, waarbij het doel is om ervoor te zorgen dat die gevolgen gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een eerdere veroordeling door een nationale rechter.

In overeenstemming met dat beginsel beperkt het voorstel zich niet tot de fase van het strafproces zelf, maar is het van toepassing op alle verschillende fasen van strafrechtelijke procedures waarbij nationale wetgeving gevolgen kan verbinden aan een eerdere veroordeling. Het omvat de fase die voorafgaat aan het eigenlijke proces, waarbij het bestaan van een eerdere veroordeling bijvoorbeeld van invloed kan zijn op besluiten over voorlopige hechtenis, en het omvat ook de fase na afloop van het proces, waarbij er met name gevolgen kunnen zijn voor de tenuitvoerlegging van de straf.

De Commissie steun dit verslag volledig en ziet uit naar een nauwe samenwerking met de rapporteur.

 
  
MPphoto
 
 

  Panayiotis Demetriou (PPE-DE), rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel voor de manier waarop in de Europese Unie rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten maakt deel uit van de institutionele regelingen die de Commissie bevordert in het kader van de verwezenlijking van de conclusies van de Europese Raad van Tampere. Ik wil allereerst hulde betuigen aan vicevoorzitter en commissaris Frattini voor de inspanningen die hij onderneemt om deze conclusies van de Europese Raad van Tampere te verwezenlijken.

Het voorstel is een nieuwe stap op weg naar uitbreiding van de justitiële samenwerking en ontwikkeling van het vertrouwen tussen de lidstaten op het gebied van de rechtspraak. Dit is de zoveelste maatregel voor de bevordering van het beginsel van wederzijds erkenning van gerechtelijke besluiten - van zowel civiele als strafrechtelijke aard -, dat als de hoeksteen van de justitiële samenwerking in de Unie wordt beschouwd.

Met het oog op een efficiëntere misdaadbestrijding moest men een manier zien te vinden om rekening te houden met veroordelingen in andere lidstaten, vooral omdat de bestaande relevante Europese verdragen van 1959 en 1970 ondoeltreffend zijn gebleken.

Het voorstel zoals dat er nu uitziet, beperkt zich echter tot de regeling van vraagstukken van materieel recht. De regeling van de procedurele vraagstukken wil men overlaten aan het andere voorstel dat hangend is in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en waarvoor mijn vriend en collega, de heer Díaz de Mera, rapporteur is. Dat voorstel is de keerzijde van dezelfde medaille. Met het ter stemming voorgelegde voorstel worden administratieve veroordelingen van de definitie van veroordeling uitgesloten, omdat deze in de meeste lidstaten niet worden opgenomen in het strafregister en omdat er geen homogene aanpak bestaat met betrekking tot de vraag wat een administratieve veroordeling is. Men streeft ernaar een door een rechtbank van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling qua betekenis en gewicht te harmoniseren met die van de rechtbank in het land waarin de nieuwe strafprocedure plaatsvindt. Als iemand dan veroordeeld wordt voor een vergrijp dat niet bestaat in het land waarin de nieuwe zaak aanhangig is gemaakt, wordt geen rekening gehouden met de veroordeling. Op die manier wordt het onderhavig voorstel gevrijwaard van de verwarring en onzekerheid die het ten deel zou vallen als de bepalingen van het oorspronkelijk voorstel voor een selectief rekening houden met veroordelingen en afwijkingen aangenomen waren. Wel blijft de lidstaat verplicht om geen rekening te houden met veroordelingen in een andere lidstaat als daarmee het non bis in idem- beginsel wordt geschonden en als sprake is van verjaring en amnestie.

Wij zijn van mening dat zoals het ter stemming voorliggend voorstel er nu uitziet, voldoende tegemoet wordt gekomen aan zowel het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen als het beleid voor een geleidelijke harmonisatie van het recht.

Ik wil opnieuw onderstrepen dat de onderhavige maatregel, net als andere, soortgelijke maatregelen, gegrondvest is op de beginselen van wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen. Het is echter belangrijk dat de Raad zo spoedig mogelijk overgaat tot goedkeuring van het drastische voorstel betreffende minimumcriteria in strafrechtelijke procedures, dat enkele maanden geleden door het Europees Parlement werd goedgekeurd en dat bovengenoemde beginselen zal versterken.

Waarom talmt de Raad zo lang bij dit uitermate belangrijke vraagstuk?

Tot slot wil ik de verklaring van eergisteren van het Fins voorzitterschap toejuichen, waarin het zei meer vaart te willen zetten achter de wetgevingswerkzaamheden en achter het toezicht op de toepassing van de besluiten met betrekking tot strafrechtelijke vraagstukken. Laten wij hopen dat deze verklaring in praktijk zal worden gebracht.

 
  
MPphoto
 
 

  Ioannis Varvitsiotis, namens de PPE-DE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, dames en heren, wij zien dat de laatste zeven jaar instrumenten worden ontwikkeld - zoals het Europees aanhoudingsbevel of het overbrengen van gevangenen - die tot doel hebben het wederzijds vertrouwen tussen de nationale gerechtelijke autoriteiten te verbeteren en een beleid te ontwikkelen dat leidt tot convergentie van het strafrecht.

Nu gaan wij onze goedkeuring hechten aan een besluit van de Commissie tot invoering van een nieuw systeem, van een systeem dat de lidstaten in staat moet stellen om in strafprocedures rekening te houden met veroordelingen die eerder tegen dezelfde persoon zijn uitgesproken door een andere lidstaat van de Europese Unie. De eerder door andere lidstaten gewezen vonnissen krijgen dezelfde geldigheid als wanneer ze waren gewezen door de lidstaat waar de nieuwe strafprocedure is begonnen. Ik wil nog iets toevoegen aan de argumenten die de heer Demetriou reeds naar voren bracht met betrekking tot de noodzakelijkheid van deze maatregel, en zeggen dat deze maatregel absoluut logisch is. Eerdere veroordelingen drukken immers een stempel op de persoonlijkheid van de dader en spelen een belangrijke rol bij het vaststellen van de strafmaat.

Tot slot wil ik de rapporteur gelukwensen. Hij is er met zijn amendementen in geslaagd om een compromis te bewerkstelligen tussen de meningen van de Raad en de Commissie, die op bepaalde punten sterk uiteenliepen. Tot slot hoop ik dat de verklaring van het Fins voorzitterschap niet slechts een verklaring blijft maar ook hard wordt gemaakt. Het is noodzakelijk snel stappen te zetten op weg naar eenmaking van het strafrecht.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna, namens de PSE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, met inachtneming van de huidige verschillen tussen de nationale rechtssystemen, is het zeer wenselijk om de wederzijdse erkenning van gerechtelijke veroordelingen tussen de lidstaten van de Europese Unie zoveel mogelijk te bevorderen.

Zoals de Europese Raad van Tampere al aangaf, is het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking in zowel civiele als strafzaken. Dat overwegende is het van het allergrootste belang om een rechtsgrondslag te ontwerpen waarmee een veroordeling die is uitgesproken in een lidstaat in aanmerking kan worden genomen in een nieuwe strafrechtelijke procedure tegen dezelfde persoon voor andere feiten die in een andere lidstaat zijn gepleegd.

Het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit moet in zijn geamendeerde versie worden goedgekeurd. Het doel van het beginsel van wederzijdse erkenning is om eerdere veroordelingen in een andere lidstaat dezelfde geldigheid en dezelfde gevolgen te geven als veroordelingen die door een nationale rechter zijn uitgesproken. Daarbij moet expliciet worden vermeld dat een lidstaat niet verplicht is om de in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling ten uitvoer te leggen, maar slechts zijn eigen conclusies uit de eerdere zaak hoeft te trekken in de nieuwe procedure.

Bovendien zullen de gevolgen van eerdere veroordelingen nog steeds onderworpen zijn aan het nationale recht in elke lidstaat. Het gaat hier om het invoeren van het beginsel van assimilatie van veroordelingen die in andere lidstaten zijn uitgesproken, waarbij het aan het nationale rechtssysteem blijft om zijn eigen conclusies te trekken uit het beginsel. Ik kan het echter niet anders dan als noodzakelijk beschouwen dat eerdere veroordelingen in aanmerking worden genomen, mits hun gewicht in de andere evaluatie gelijk is aan de veroordeling die is uitgesproken in de lidstaat waar de procedure is geopend.

Bovendien moet bij strafrechtelijke procedures in de lidstaat een in kracht van gewijsde gegane veroordeling voor feiten die niet strafbaar zijn in die lidstaat, niet in aanmerking worden genomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag zien we opnieuw een voorbeeld van hoe de zogenaamde heilzame crisis de Europese Unie de gelegenheid geeft om nog meer politieke integratie door te drukken. Er is inderdaad een probleem. De politie van Londen geeft toe dat het merendeel van de georganiseerde misdaad daar nu gerund wordt door allerlei etnische bendes, waarvan er vele afkomstig zijn uit verschillende EU-landen. Daarbij zijn de individuele criminelen die naar Groot-Brittannië zijn gekomen om hun beroep uit te oefenen nog buiten beschouwing gelaten.

Het echte probleem ligt bij het Britse open-grenzenbeleid en het recht van EU-burgers om ongehinderd het Verenigd Koninkrijk binnen te komen, en bij het feit dat de regering volledig afstand heeft gedaan van iedere controle over wie er kan binnenkomen en wie niet, waar die persoon ook vandaan komt in de wereld. Maar het meest veelzeggende deel van dit verslag is de verwijzing naar de Europese Raad van Tampere, die het Verenigd Koninkrijk een Europees rechtssysteem wil opleggen, en de opmerking: “Er is nog een lange weg te gaan voordat de rechtspraak in alle lidstaten van de Europese Unie op soortgelijke wijze zal worden uitgevoerd op het gebied van procedures, bewijsvoering en ook inhoudelijk”.

Ja, er is inderdaad nog een lange weg te gaan, en laten we hopen dat dat nog lang zo zal blijven. Groot-Brittannië kent nog steeds het “habeas corpus”-beginsel - het recht op een juryproces en het uitgangspunt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen - en sommigen van ons willen en zijn ook van plan om die garanties te behouden. Het antwoord van de Britse Independence Party op dit verslag is “Nee, bedankt”.

 
  
MPphoto
 
 

  Marek Aleksander Czarnecki (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het kaderbesluit dat we vandaag bespreken, is met het oog op de assimilatie en de harmonisatie van het recht van buitengewoon belang. Net als de rapporteur ben ik van oordeel dat de nationale wetgeving het enige criterium is voor het besluit of en in welke mate rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan eerdere buitenlandse veroordelingen.

Een aantal basisbeginselen zoals ne bis in idem, verjaring van de strafvervolging of van de straf, gevallen van amnestie en de schrapping van de vermelding van de veroordeling in de nationale strafregisters, mogen echter niet uit het oog verloren worden. Daarom ben ik van mening dat artikel 4 gehandhaafd moet blijven. Bovendien moet onderstreept worden dat een buitenlandse veroordeling in een strafrechtelijke procedure in een lidstaat niet in aanmerking mag worden genomen wanneer de feiten in die lidstaat niet strafbaar zijn.

Voorts vind ik, net als de rapporteur, dat de bepalingen van artikel 6 eerder thuishoren in het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen tussen de lidstaten van gegevens uit het strafregister.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI). (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals dat het geval is bij veel harmonisatievoorstellen van de Europese Unie, heeft dit voorstel voor wederzijdse erkenning van strafrechtelijke veroordelingen in de hele Gemeenschap een zekere simplistische en plausibele aantrekkingskracht. Maar vergis u niet: het is onderdeel van een groter plan voor een geïntegreerd en door de EU gecontroleerd strafrechtelijk systeem, waaraan de nationale systemen noodzakelijkerwijs ondergeschikt moeten worden gemaakt.

Voor mij behoren strafrechtelijke zaken intrinsiek tot het nationale domein en moet dat ook zo blijven. Vandaar dat ik het verzet tijdens de Europese Raad van ministers van afgelopen vrijdag tegen het nog verder inleveren van het nationale vetorecht verwelkom. Ik hoop dat het volgehouden wordt.

Niet alleen vanwege mijn verzet tegen het grotere plan waarvan het deel uitmaakt, maar ook omdat het de bescherming van mijn kiezers tegen oneerlijkheid vermindert, ben ik tegen dit voorstel.

De barbaarse ervaringen van Britse onderdanen in het buitenland bevestigen mijn visie dat we veel te verliezen hebben bij de integratie van strafrechtelijke systemen. Denk aan de vertoning met de Britse vliegtuigspotters in Griekenland. Denk aan de onthutsende veroordeling van Kevin Sweeney in Nederland. Waarom moet het mogelijk zijn dat armzalige veroordelingen, die zijn verkregen op grond van lagere normen dan die in het Verenigd Koninkrijk worden toegepast, gebruikt kunnen worden tegen burgers van het Verenigd Koninkrijk in hun eigen land? Ik zeg dat dat niet mogelijk moet zijn. Daarom ben ik tegen dit voorstel.

Ter bescherming van mijn kiezers zeg ik: “Britse normen voor Britse burgers”.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

 

17. Strategische richtsnoeren inzake cohesie (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling (A6-0281/2006) van Constanze Angela Krehl, namens de Commissie regionale ontwikkeling, betreffende het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie [11807/2006 - C6-0266/2006 - 2006/0131(AVC)].

 
  
MPphoto
 
 

  Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik zeggen, namens commissaris Špidla en mijzelf, dat we het verslag over strategische richtsnoeren inzake cohesie dat de Commissie regionale ontwikkeling op 11 september heeft aangenomen, zeer verwelkomen. Ik wil in het bijzonder mevrouw Krehl bedanken voor haar grote inzet bij het opstellen van het verslag en ook voor de goede samenwerking bij dit dossier gedurende het afgelopen jaar.

Ik ben dankbaar voor de steun van de Commissie regionale ontwikkeling en het Parlement en de ideeën die ze in deze periode naar voren hebben gebracht met betrekking tot wat misschien wel het belangrijkste en meest vernieuwende onderdeel van het nieuwe cohesiebeleid is voor de periode 2007-2013. Met behulp van de richtsnoeren proberen we te bereiken dat de prioriteiten van de Gemeenschap beter worden geïntegreerd in de nationale en regionale ontwikkelingsplannen die door de Europese Unie worden gesteund. Met deze richtsnoeren proberen we een duidelijke en consistente aanpak te ontwikkelen die moet dienen ter bevordering van de groei en de werkgelegenheid in het kader van de hernieuwde Lissabonstrategie. Ik denk dat de richtsnoeren hogelijk hebben geprofiteerd van de bijdrage van het Parlement.

Ik wil uw aandacht vestigen op de consideransen die aan het document zijn toegevoegd sinds het Parlement afgelopen mei met zijn verslag kwam. Deze zijn belangrijk in de zin dat ze de politieke koers laten zien die aan de richtsnoeren ten grondslag ligt. De consideransen zijn in belangrijke mate gebaseerd op de voorstellen in het verslag van mevrouw Krehl. De consideransen richten de aandacht op het belang van partnerschap (considerans 16), op de bijdrage van infrastructuur aan convergentie (considerans 11), op gelijke kansen en de bestrijding van discriminatie (considerans 15), op het belang van duurzame ontwikkeling voor het milieu (considerans 14) en op territoriale cohesie en de stedelijke dimensie (considerans 12).

Het is opmerkenswaardig dat de Raad en de lidstaten met het aannemen van deze consideransen in feite een memo aan zichzelf hebben geschreven over de vraag hoe de volgende programma’s moeten worden beheerd. Dat is duidelijk erg belangrijk voor ons in het licht van de komende programmaonderhandelingen.

Behalve de consideransen is de tekst ook versterkt op gebieden die voor het Parlement van groot belang zijn. We hebben met name meer aandacht gegeven aan territoriale cohesie. Onderdeel hiervan is een sterkere bewoording van de stedelijke problematiek. We hebben de tekst ook aangepast op het gebied van de drie initiatieven - Jasper, Jeremy en Jessica - die u krachtig heeft gesteund. Deze moeten onder andere bijdragen aan een uitgebreidere toepassing van publiekprivate partnerschappen in onze programma’s, wat een van de aanbevelingen is in uw verslag over de richtsnoeren. Er zijn nog veel andere gebieden waarop ik denk dat u zult zien dat de Commissie heeft geprobeerd de wensen van het Parlement een plaats te geven.

Ik hoef de inhoud van het document niet nog eens samen te vatten, maar misschien is het de moeite waard om de visie die ten grondslag ligt aan het nieuwe cohesiebeleid in gedachten te houden, een visie die de strategische richtlijnen kan helpen verwezenlijken. Deze visie concentreert zich op de economische ontwikkeling, die in toenemende mate wordt aangedreven door lokale en regionale bronnen, of dat nu innovatieve kleine en middelgrote bedrijven, plaatselijke lokale vaardigheden of academische instellingen zijn. Deze visie gaat over het verder ontwikkelen van ons unieke bestuurssysteem, met zijn meerdere niveaus, door het beleid dichterbij het lokale en regionale niveau te brengen, dichterbij de mensen te brengen en dichterbij de plaats te brengen waar groei en werkgelegenheid worden gecreëerd.

Ik weet dat sommigen van u de wens hebben uitgesproken dat er meer debat komt over de strategische richtsnoeren, dus ik ben benieuwd naar uw opvattingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Constanze Angela Krehl (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, met het debat van vandaag en de stemming van morgen legt het Europees Parlement de sluitsteen van tweeënhalf jaar werk aan de voorbereiding van de wetgeving inzake het cohesiebeleid voor de jaren 2007-2013. Dit is een cohesiebeleid dat voor de eerste keer moet functioneren met 25 – of 27 – lidstaten, waarbij de nieuwe lidstaten allemaal cohesielanden zijn en zeer sterk profiteren van het toekomstig cohesie- en structuurbeleid. Wij willen dat de stemming van morgen de weg vrijmaakt voor de opstelling, indiening en Commissiegoedkeuring van de operationele programma's in de regio’s, zodat volgend jaar een vroegtijdig begin is gegarandeerd van de projecten in de achtergestelde regio's van de Europese Unie.

Terugblikkend wil ik iedereen heel hartelijk bedanken voor de samenwerking die ik heb ontvangen voor het verslag over de strategische richtsnoeren. Het voorstel van de Commissie was goed; we hebben er gezamenlijk aan gewerkt – dat wil zeggen met de Commissie en de Raad – en ik wil hier uitdrukkelijk zeggen dat wij heel veel rechtstreeks contact hebben gehad met de regio's. De bezoeken die ik als rapporteur heb kunnen brengen aan Lissabon, Madrid, Bratislava, Praag, Stockholm en Helsinki, hebben aanzienlijk bijgedragen aan de kwaliteit van het verslag dat uiteindelijk gezamenlijk is goedgekeurd, in de commissie en in de plenaire vergadering.

Ik ben heel blij dat de aanvullende prioriteiten die het Europees Parlement voor de richtsnoeren wilde inbrengen, daadwerkelijk zijn terug te vinden in het document dat de Raad in augustus heeft goedgekeurd.

Het meest belangrijke punt is waarschijnlijk het heldere standpunt dat wij de EU op duurzame wijze willen ontwikkelen, dat wij meer op het oog hebben dan alleen economische doelstellingen op korte termijn, maar juist streven naar duurzame verbeteringen, inclusief betere arbeids- en levensomstandigheden, met name ook in de achtergestelde en onderontwikkelde regio's van de EU. Daarom was het zo belangrijk voor ons dat toegang tot de fondsen van het cohesiebeleid niet-discriminerend is. Het definitieve document dat nu voor ons ligt, legt nogmaals uitdrukkelijk vast dat gehandicapte en oudere mensen en degenen met een migratieachtergrond precies dezelfde toegang hebben tot financiële middelen als alle anderen mensen. Dit is een belangrijk signaal voor de burgers in de regio's.

We vonden het belangrijk om te benadrukken dat de EU ernaar streeft om niet zomaar banen te scheppen, maar kwalitatief betere, duurzame banen. Dit is nauw verbonden met betere scholing en betere mogelijkheden om onderzoeksinstellingen op te richten, en ook met de mogelijkheid om de resultaten van deze onderzoeksinstellingen sneller en op grotere schaal beschikbaar te maken voor het midden- en kleinbedrijf. We hebben dit allemaal nog sterker verankerd in de strategische richtsnoeren.

Heel belangrijk vinden wij – na een lang, uitvoerig debat – het terrein van steun aan steden en stedelijke gebieden, omdat daar 80 procent van de Europese bevolking woont. Daarom moeten wij de financiële middelen concentreren op dit terrein, niet alleen voor het creëren van werkgelegenheid, maar bijvoorbeeld ook voor het ontwikkelen van transportinfrastructuur of het verbeteren van de milieusituatie in de steden.

Wij hebben vooral een punt benadrukt, en dat is de territoriale samenwerking die in een uitgebreide Europese Unie belangrijker dan ooit is om ons in staat te stellen van elkaar te leren en samen projecten te ontwikkelen. Afgelopen week kon ik bij een werkgroepbezoek aan Hongarije voor de eerste keer met eigen ogen zien welke strategisch intelligente visies en ideeën er ook in de nieuwe lidstaten ontstaan. Misschien kunnen sommige regio’s die al jarenlang geld ontvangen uit het Cohesiefonds van de Europese Unie, een voorbeeld nemen aan de nieuwe lidstaten. Hiervoor moeten we evenwel territoriale samenwerking promoten.

Een ander punt – waarover ik met name spreek in mijn hoedanigheid als coördinatrice van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement – heeft betrekking op de bevordering van kansengelijkheid in de Europese Unie, met name voor vrouwen en jonge mensen. In de nieuwe steunperiode moet de Gemeenschap voortborduren op het succes dat zij heeft geboekt met Equal, en doorgaan met het uitvoeren van de netwerken. Dit is ook opgenomen in de richtsnoeren. In zijn geheel kunnen wij, het Parlement, de resultaten van de onderhandelingen als een groot succes beschouwen, niet alleen voor het Parlement, maar ook voor de burgers.

Geen succes of compromis kan overleven zonder een “maar”. Er is natuurlijk ook een “maar” bij deze richtsnoeren. Het Europees Parlement vond het heel belangrijk om de samenwerking met de sociale partners en de burgers te versterken, en dit is ook terug te vinden in de richtsnoeren, in het verslag dat uiteindelijk door de Raad is goedgekeurd, maar helaas slechts in zeer afgezwakte vorm. Wij als Parlement zullen ervoor zorgen dat wij bij de tussentijdse evaluatie van de structurele steunperiode nogmaals aan het woord komen en deze richtsnoeren gezamenlijk herzien. Dit zal betrekking hebben op de samenwerking, en we zullen ook zeer zorgvuldig onderzoeken of earmarking echt een goed idee van de Raad was, of dat het alleen meer bureaucratie met zich meebrengt voor de betrokkenen. Als dit het geval is, zullen we zeker strijden voor de afschaffing ervan, want het Europees Parlement heeft een verantwoordelijkheid en plicht jegens de burgers, een plicht die het ook zal nakomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Olbrycht, namens de PPE-DE-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst mevrouw Krehl van harte willen bedanken, niet alleen voor haar verslag, maar ook voor de moeite die zij zich heeft getroost om het standpunt van het Europees Parlement uit te werken. Dit verslag van het Parlement betreft de communautaire strategische richtsnoeren en vormt een uitstekend voorbeeld van inter-institutionele samenwerking.

Het Europees Parlement heeft, via de werkzaamheden van zijn Commissie regionale ontwikkeling, getracht om in de loop van de wetgevingsprocedure zijn verwachtingen duidelijk te maken. Vandaag stellen we vast dat met vrijwel al die verwachtingen rekening gehouden is. Hoewel er een duidelijk verschil bestaat tussen de strategische richtsnoeren in hun huidige vorm en de eerder gepubliceerde lijst met uitgaven voor de Lissabonstrategie, die later als bijlage bij de verordening is gevoegd, zijn wij, Parlementsleden, van mening dat we de definitieve versie van de strategische richtsnoeren moeten steunen, aangezien ze aan onze verwachtingen tegemoet komt.

De strategische richtsnoeren kunnen door de lidstaten worden gebruikt als een interne, coherente basis voor de planning van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. We hopen dat de afzonderlijke lidstaten, die de richtsnoeren aanvankelijk in de vorm van een richtlijn van de Raad hadden goedgekeurd, zich nu bereid zullen tonen om ze in praktijk te brengen. Hoeveel vastberadenheid de nationale regeringen daarbij aan de dag leggen, zal bijvoorbeeld blijken uit de mate waarin ze gebruik maken van het richtsnoer om tijdens de planningsfase de rol van de steden te versterken of uit de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde revitalisatieprogramma’s. De strategische richtsnoeren zijn onontbeerlijk voor het tot stand brengen van een kader om het cohesiebeleid in de periode 2007-2013 ten uitvoer te leggen. Om die reden ben ik van mening dat het Parlement zijn steun zou moeten verlenen aan dit voorstel dat rekening houdt met de opmerkingen van dit Huis.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis, namens de PSE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik kan niet anders zeggen dan dat ik voldaan ben, en ik wil de rapporteur van dit verslag dan ook van harte gelukwensen met het feit dat zowel de Raad als de Commissie hebben ingestemd met enkele zeer belangrijke punten die het Europees Parlement naar voren had gebracht. De verbeteringen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst betreffen de richtsnoeren inzake het beginsel van duurzame ontwikkeling die moeten worden gevolgd bij de maatregelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, evenals het verbod op discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, godsdienst, handicaps - waarbij de nadruk is gelegd op de toegankelijkheid voor mensen met een handicap in alle stadia van de voorbereiding en verwezenlijking van de programma’s en projecten -, de beklemtoning van de stadsdimensie, de verbindingen tussen steden en plattelandsgebieden en het opzetten van partnerschappen in het algemeen.

Voor het welslagen van de programma’s is volgens ons de mate waarin alle belanghebbende instanties op zowel regionaal als lokaal vlak, en met name de sociale partners en de lokale besturen, betrokken worden bij de planning en de verwezenlijking van de programma’s, van doorslaggevend belang. De verwezenlijking van het doel van economische en sociale samenhang tijdens de nieuwe programmeringperiode is inderdaad een grote uitdaging, zeer zeker nu de ongelijkheden in de uitgebreide Unie groter en de middelen voor toepassing van het cohesiebeleid geringer worden.

De strategische richtsnoeren zijn een belangrijk instrument voor een effectievere en doelgerichtere besteding van de middelen. Tegelijkertijd versterken zij de strategische inhoud van het cohesiebeleid en verschaffen zij een kader voor synergie tussen het cohesiebeleid en de strategie van Lissabon.

Waarde collega’s, wij staan aan het begin van een nieuw tijdperk voor het cohesiebeleid. In de nieuwe programmeringperiode, en met het oog op de tussentijdse herziening, zal het cohesiebeleid moeten aantonen dat zijn bestaan noodzakelijk is - als ik dat zo mag zeggen - en voortgezet moet worden. Al hetgeen ik zojuist heb genoemd zal, samen met de andere kwaliteitskenmerken die het Parlement heeft opgenomen in ofwel de verordeningen of de richtsnoeren, het cohesiebeleid helpen zijn doelstellingen te bereiken. De lidstaten en de regio’s moeten daar rekening mee houden bij de uitwerking van de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma’s. Een juiste toepassing maar ook het toezicht op een juiste toepassing zijn een zaak die ons allen aangaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Marie Beaupuy, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik, in navolging van mijn collega's, mevrouw Krehl bedanken voor het gedane werk, en ook u, mevrouw Hübner, wil ik bedanken voor de kwaliteit van de betrekkingen die wij met u en al uw diensten hebben gehad gedurende al die maanden dat we naar deze stemming van morgen hebben toegewerkt. Het zal niemand verbazen dat mijn fractie voor deze tekst zal stemmen. Wij hebben daar tenminste twee redenen voor. Ten eerste wordt het merendeel van de verzoeken van onze fractie in aanmerking genomen, evenals – naar ik meen – de verzoeken van de meerderheid van ons. Daarnaast zijn we hier al veel langer mee bezig dan gepland en is het dus van belang dat deze tekst wordt aangenomen.

Ik wil graag vier opmerkingen maken. Allereerst zou ik u erop willen wijzen – zoals mijn collega's al meermalen hebben gedaan – dat in artikel 1 van de tekst die de Raad op 18 augustus heeft goedgekeurd letterlijk staat geschreven, mevrouw de commissaris, “dat het een oriënterend kader voor de lidstaten betreft”. Ik weet dat het in de huidige situatie niet chic wordt geacht om de 25 staatshoofden en regeringsleiders richtlijnen te willen opleggen die van de Commissie of het Parlement afkomstig zijn. Ik zou nochtans graag willen benadrukken dat we liever een iets minder vrijblijvende tekst hadden gehad. Zoals sommigen van mijn collega's, waaronder mevrouw Krehl, al zeiden, zullen we zorgen dat we straks bij de evaluatie halverwege de standpunten klaar hebben waarmee eventuele afwijkingen van de gewenste lijn kunnen worden gecorrigeerd.

Als tweede punt ben ik zo vrij de nadruk te leggen op de motivering van deze strategische richtsnoeren. De contacten die ik op dit moment onderhoud hebben het over een Brusselse "technostructuur", en een Parlement dat over strategische richtsnoeren beslist. Het is allemaal heel ingewikkeld. Mensen vergeten te snel, veel te snel, dat het feitelijk aan deze structuurfondsen en aan deze richtsnoeren te danken is dat we in voorgaande jaren – in Portugal, Spanje en Ierland – aanzienlijke resultaten hebben geboekt, hetgeen ten goede is gekomen aan mensen die onder ongunstige omstandigheden in achtergestelde gebieden leven. Zij vergeten dat ons streven naar solidariteit, dat vandaag de dag tot uiting komt in dit cohesiebeleid, erop gericht is alle bevolkingsgroepen en elke inwoner van de achtergestelde gebieden toegang te geven tot dezelfde voordelen als de mensen in de gebieden met een gunstiger situatie.

Ik zou kort willen zeggen hoezeer ik het in deze tekst waardeer dat er vanaf het begin een flexibele benadering wordt aangekondigd. Met een dergelijke benadering, waarbij rekening gehouden wordt met de sterke en zwakke punten van iedere regio, zou met name prioriteit kunnen worden gegeven aan vervoer, milieu en energie.

Tot slot, waarderen wij – net als onze collega's van de interfractiewerkgroep die dit punt al benadrukten – dat in deze tekst het belang van de steden wordt onderstreept. Zelf was ik een paar dagen geleden in Duitsland, en ik kan zeggen – mijn Duitse collega's moeten het maar zeggen als ik het mis heb – dat 90 procent van de Duitse bevolking in steden met meer dan 2 000 inwoners woont. In de ons voorgelegde tekst wordt dit belang van de stad onderstreept. Wat ik zou willen zeggen, is dat er, afgezien van de woorden, afgezien van de bedragen die aan het Cohesiefonds zullen worden besteed, een manier zal zijn om het fonds te gebruiken.

Mevrouw de commissaris, in uw mededeling over het cohesiebeleid en de steden hebt u een speciale plaats ingeruimd voor de geïntegreerde benadering. Ik zou, in dit stadium van het debat, willen benadrukken dat wij buitengewoon alert moeten blijven en er bovenal voor moeten zorgen dat de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde benadering niet alleen de steden zelf betreft, maar ook de gemeenschappen rondom de steden. Wij hebben daar vanmiddag over gesproken met onze collega, mevrouw Bourzai, die hier aanwezig is: het gaat niet alleen om de stad zelf, maar om het hele gebied eromheen, in een straal van 10, 20, 50 of 100 kilometer, waar mensen met elkaar hun dagelijks leven leiden. En om op een harmonieuze manier samen te leven moet er een goede onderlinge samenhang zijn tussen verschillende thema's als vervoer, sociale voorzieningen en onderwijs.

Ik zal afronden met erop te wijzen dat ook de nationale, regionale, lokale en overige actoren goed onderling verbonden moeten worden. En om van alle violen en piano's een goed orkest te maken heb je een dirigent nodig. Wij zullen er voor zorgen dat er voor al die voorzieningen een goede dirigent is, die in staat is dit Cohesiefonds tot een succes te maken.

 
  
  

VOORZITTER: INGO FRIEDRICH
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún, namens de GUE/NGL-Fractie. (Spreekster spreekt Iers)

(EN) Ik wil de commissaris bedanken voor het feit dat zij zo regelmatig naar het Parlement komt om haar voorstellen te bespreken. Ik wil met name mevrouw Krehl bedanken voor haar inspanningen om een aantal verbeteringen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie aan te brengen, vooral met betrekking tot partnerschap, de rol van steden en hun achterland, het maatschappelijk middenveld, toegankelijkheid voor mensen met een handicap, en het milieu. Ik moet echter opnieuw wijzen op een punt van zorg waar ik al herhaaldelijk op heb gewezen, het koppelen van middelen aan bepaalde bestemmingen (earmarking), dat een centraal punt blijft in de richtsnoeren van de Commissie. Dat wordt door de lidstaten gebruikt om het belang van veel zaken waar het Parlement naar streeft en waar mensen hier vanavond over hebben gesproken te relativeren, en dat zullen ze ook blijven doen. En daarbij wordt Lissabon belangrijker gevonden dan Göteborg en worden sommige elementen van Lissabon weer belangrijker gevonden dan andere.

In Ierland maakt men zich op dit moment zorgen over iets anders, iets dat niets te maken heeft met de richtsnoeren, en ik maak van de gelegenheid gebruikt om dit aan te kaarten, namelijk dat in het toekomstige “vredesprogramma” de fondsen zullen worden toegewezen op een wijze die in tegenspraak is met maatregelen en bepalingen die bedoeld zijn om de gelijkheid te bevorderen. Ik hoop de commissaris hierover nog nader te spreken.

(Spreekster vervolgt in het Iers)

(EN) We moeten niet vergeten wat de oorspronkelijke redenen voor deze fondsen en programma’s waren en we moeten die bij de tussentijdse evaluatie opnieuw tegen het licht houden. Zoals mevrouw Beaupuy ons in herinnering heeft gebracht, hebben wij in Ierland, zowel in het noorden als in het zuiden, veel profijt gehad van deze middelen en grote stappen kunnen zetten. We moeten onze solidariteit hoog in het vaandel houden en andere gebieden in staat stellen om dat in de toekomst ook te doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Krehl graag gelukwensen met haar werk. We hebben vandaag in het Europees Parlement de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie besproken. Met het oog op die uitbreiding zou ik willen wijzen op een stelling die is opgenomen in de inleiding van de beslissing van de Raad. Ze luidt als volgt: "De uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten vormt een ongekende gelegenheid om zowel het economische concurrentievermogen als de interne cohesie in de Unie te versterken."

We moeten ons er uiteraard terdege van bewust zijn dat er tussen de verschillende regio’s op dit moment nog grote verschillen bestaan op het vlak van rijkdom en ontwikkelingsniveau. Toch zien we nu al, nauwelijks 28 maanden na de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten, dat zelfs de armste gebieden in een stroomversnelling terechtgekomen zijn en relatief hoge groeipercentages noteren. Ik zeg dit als inwoner van zo’n regio, Podkarpacie, in het zuidoosten van Polen.

De term cohesie staat niet voor eenvormigheid of uniformiteit, maar beschrijft veeleer een toestand waarin een bepaalde structuur zonder interne spanningen of breuken als geheel kan blijven bestaan. Op die manier zie ik het cohesiebeleid van de Europese Unie. Maatregelen die worden genomen om de solidariteit tussen staten en naties in onze Gemeenschap te bevorderen, zullen een sneller en groter succes kennen naarmate de macro-economische stabiliteit toeneemt en de noodzakelijke structurele veranderingen op een meer doeltreffende manier worden doorgevoerd.

Het is bijgevolg van doorslaggevend belang dat de cohesiebeginselen voor de hele Europese Unie worden vastgelegd en afgestemd zijn op de strategische referentiekaders van de afzonderlijke landen. Het is daarom een heuglijk feit dat het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 de minst ontwikkelde gebieden financieel zal ondersteunen en zich in de eerste plaats op de ontwikkeling van de economische groei en een toename van de werkgelegenheid zal richten. Met tevredenheid stel ik vast dat de nadruk op de territoriale dimensie van het cohesiebeleid wordt gelegd. Er wordt gestreefd naar een evenwicht tussen de ontwikkeling van stedelijke en plattelandsgebieden, evenals van regio’s met specifieke kenmerken.

Het zal cruciaal zijn om de financiële instrumenten op een zinvolle manier aan te wenden. Om die reden zal de tussentijdse evaluatie een zeer belangrijke rol spelen. We moeten ons bij ons Europees handelen laten leiden door een langetermijnvisie. Ik ben derhalve van mening dat we de Lissabonstrategie nieuw leven moeten inblazen. We dienen innovatie op alle mogelijke terreinen te stimuleren, we hebben nood aan een economie gebaseerd op kennis en onderwijs, we moeten ondernemerschap bevorderen, zowel in grote als in kleinere bedrijven. Een dergelijke aanpak staat garant voor succes. We mogen echter niet vergeten dat al onze maatregelen oog moeten hebben voor de mens als individu, als gezinslid, als onderdeel van lokale en regionale gemeenschappen, als inwoner van een specifiek land en als burger van de hele Gemeenschap. Dit geldt eveneens voor personen met een handicap. Daarom is het uiterst belangrijk dat bij het cohesiebeleid de demografische dimensie in aanmerking wordt genomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, met het verslag van mevrouw Krehl - die ik van harte gelukwens met haar werk - ronden wij de wetgeving met betrekking tot de structuurfondsen voor de periode 2007-2013 af en gaan wij over naar de praktijk, dat wil zeggen naar de toepassing van de wetgeving.

De vraag luidt: is de wetgeving waarvoor wij hebben gestemd, beter? Mijn antwoord is: nee! Mijns inziens had deze beter en zelfs veel beter kunnen zijn. Aangezien er echter bepaalde vormen van evenwicht bestaan in deze Unie, in de Unie waar onze landen lid van zijn, in de Europese Unie van vijfentwintig lidstaten, kan ik niet anders zeggen dan dat deze wetgeving de best mogelijke is. Daarom staan wij nu voor een uitdaging: wij moeten nagaan hoe de lidstaten en de regio’s de 308 miljard euro van de cohesiebegroting kunnen absorberen, maar vooral ook hoe zij echt munt kunnen slaan uit dit geld. In dat kader zijn de strategische richtsnoeren waar wij vandaag over spreken zeer belangrijk, juist omdat zij de inhoud van het cohesiebeleid betreffen. Waar zal dit geld naar toe gaan? Welke sectoren genieten prioriteit? En natuurlijk klopt het volkomen dat het cohesiebeleid verbonden is met de strategie van Lissabon, hetgeen ook duidelijk naar voren komt uit de richtsnoeren. Het zou misschien correcter zijn geweest indien deze band duidelijker en concreter tot uitdrukking was gebracht, als aan het Lissabonbeleid een minder ruime definitie was gegeven en daar alleen bepaalde sectoren, speerpuntsectoren voor de economie van de Europese Unie, in onder waren gebracht.

Hoe dan ook, het uur van de verantwoordelijkheid is aangebroken: het uur van de verantwoordelijkheid van de Commissie, het uur van de verantwoordelijkheid van de lidstaten - en van met name de tien nieuwe lidstaten die stoomcursussen nodig hebben om te leren hoe het communautair bestek werkt - maar ook het uur van onze verantwoordelijkheid, omdat wij controle moeten uitoefenen.

Ons karwei is vandaag niet af; ik zou zeggen dat het vandaag pas begint.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Bourzai (PSE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, om te beginnen zou ik onze collega, mevrouw Krehl, willen bedanken voor en feliciteren met haar verslag, en dan vooral haar eerste initiatiefverslag. Dankzij dat verslag kon het Europees Parlement vroeg genoeg zijn mening geven over de richtsnoeren voor de cohesie om gehoord te worden en invloed te kunnen uitoefenen op de tweede door de Commissie voorgestelde versie, waarover wij nu debatteren.

Het mag namelijk wel benadrukt worden dat de procedure ietwat verrassend is geweest. Terwijl we op communautair niveau nog geen strategische richtsnoeren hadden aangenomen, waren de lidstaten al begonnen met de voorbereidingen voor de aanpassingen op nationaal niveau. Natuurlijk beoogden de lidstaten daarmee een zo doelmatig mogelijk gebruik van de nieuwe structuurfondsen vanaf 2007, en dat is ook volkomen legitiem, maar het brengt wel het risico met zich mee van een gebrek aan samenhang over het geheel genomen.

De hervorming van het regionaal beleid is namelijk doorgevoerd tegen de complexe achtergrond van de uitbreiding en de totstandkoming van de nieuwe financiële vooruitzichten, maar ook tegen de achtergrond van de strategie van Lissabon, waardoor de doelstellingen duidelijk zijn bijgesteld. Welnu, het is niet voldoende ons alleen maar op innovatie, kenniseconomie, concurrentievermogen en ondernemerschap te richten om de doelstellingen van de territoriale cohesie en de duurzame ontwikkeling, die mij prioritair lijken, zeker te stellen.

Ik betreur in het bijzonder dat de oormerking van fondsen voor de doelstellingen van Lissabon en de classificatie van de uitgaven niet ter goedkeuring zijn voorgelegd aan het Europees Parlement. Ik betreur bovendien dat de territoriale dimensie van de cohesie niet uitdrukkelijk in aanmerking is genomen als strategisch richtsnoer, al heb ik notitie genomen van de ontwikkelingen op het gebied van het stedelijk beleid. Ik maak me echter zorgen over de lacunes op het gebied van het platteland, waarvoor de middelen nauwelijks ...

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Alfonso Andria (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de communautaire strategische richtsnoeren bepalen de beginselen en prioriteiten van het cohesiebeleid en reiken maatregelen aan om te garanderen dat de Europese regio’s volledig kunnen profiteren van de 308 miljard euro die zijn uitgetrokken voor nationale en regionale hulpprogramma’s in de komende zeven jaar.

Ik wil het hier met name hebben over een factor die doorslaggevend is voor de doeltreffendheid van het cohesiebeleid: de kwaliteit van het partnerschap tussen alle partijen die op plaatselijk en regionaal niveau betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de programma’s. De strategieën zijn opgezet op een niveau dat zo dicht mogelijk bij de burger ligt, zodat ze werkelijk een vast onderdeel kunnen uitmaken van het beleid voor bevordering van groei en werkgelegenheid. De rol van het midden- en kleinbedrijf, de noodzaak om in te gaan op de plaatselijke behoefte aan vakmanschap, het belang van groeperingen, de behoefte aan plaatselijke innovatiecentra: dat is allemaal zo belangrijk dat in de meeste gevallen een bottom-up aanpak vereist is.

Deze betrokkenheid slaat niet alleen op de economische agenda maar geldt tevens voor de burgers, die meer rechtstreeks betrokken raken via de partnerschappen en de bestuursmechanismen op verschillende niveaus, in het kader waarvan het cohesiebeleid wordt gevoerd om de doelstellingen van groei en werkgelegenheid van de Unie te verwezenlijken. Een nauwere samenwerking tussen de Commissie en de overheden van de lidstaten is absoluut noodzakelijk om een cohesiestrategie te kunnen bepalen waarbij de communautaire prioriteiten in een nationale en regionale context worden behandeld. Met behulp van een operationeel programma kan dit ook een nuttige weerslag op plaatselijk niveau opleveren.

Ik wil mevrouw Krehl van harte feliciteren. Zij heeft met de haar gebruikelijke bedrevenheid het debat over dit belangrijke vraagstuk dat centraal staat in de onderhavige aanbeveling, met grote bekwaamheid aangezwengeld.

Ik constateer met veel genoegen, mevrouw de commissaris, dat in de tekst van de strategische richtsnoeren bewust wordt ingegaan op het belangrijke werk dat het Parlement in de afgelopen twee jaar heeft verricht. Dit is iets waar wij ten zeerste aan hechten. In de tekst worden belangrijke vraagstukken onder de loep genomen waarover mijn collega’s zich gebogen hebben, vraagstukken die door de bevoegde parlementaire commissie zijn behandeld en in dit Huis zijn besproken.

Afsluitend, ik hoop, of ga er eigenlijk van uit, dat mijn collega’s hun steun zullen geven aan deze wetgevingsresolutie, om op die manier een kroon te zetten op alle inspanningen die ervoor zijn geleverd.

 
  
MPphoto
 
 

  Rolf Berend (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, om te beginnen wil ik graag mijn waardering en felicitaties uitspreken aan het adres van mevrouw Krehl voor deze belangrijke bouwsteen van het cohesiebeleid voor de komende jaren. Het is immers de taak van de strategische richtsnoeren om de verordening inzake de structuurfondsen aan te vullen en de nationale en regionale instanties te ondersteunen bij de planning van programma’s. Op deze manier bevatten deze richtsnoeren de politieke prioriteiten voor de uit te voeren investeringen.

De nieuwe strategische richtsnoeren focussen terecht meer dan vroeger op groei en banen, met de nadruk op kennis- en informatiemaatschappij, ondernemerschap en werkgelegenheid. Met andere woorden, prioriteit heeft hier de strategie van Lissabon, maar ik zou graag willen benadrukken dat dit nooit als doelstelling op zichzelf geldt, maar juist – binnen het kader van het cohesiebeleid – altijd met het oog op het bereiken van de doelstelling van sterkere economische samenhang en pan-Europees concurrentievermogen. Hierbij moeten deze richtsnoeren ook rekening houden met het bevorderen van investeringen in individuele bedrijven door middel van subsidies die speciaal zijn ontworpen voor het MKB.

Bezorgdheid moet nog steeds worden uitgesproken over de hoge administratieve lasten op het gebied van het Europees structuurbeleid, die helaas niet veel afnemen door de voorwaarden die in deze richtsnoeren zijn vastgelegd. Ik wil ook graag benadrukken dat wij niet alleen intelligent, efficiënt en doelmatig gebruik moeten maken van de middelen die ons ter beschikking staan, maar ook veel belang moeten hechten aan particuliere medefinanciering op projectniveau. Helaas wordt er in verband met de structuurfondsen nog steeds veel te weinig gebruikgemaakt van publiekprivate samenwerking, met name vanwege een groot aantal onopgeloste juridische kwesties. We moeten er nu alles aan doen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat landen hun operationele programma’s spoedig kunnen indienen, en met name om een soepele overgang naar de nieuwe steunperiode voor hen mogelijk te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Iraxte García Pérez (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil mijn betoog beginnen met nogmaals een dankwoord uit te spreken aan mevrouw Krehl, want dankzij haar werk hebben we in het Parlement een gemeenschappelijk standpunt weten te bereiken, wat ongetwijfeld heeft geleid tot een aanzienlijke inhoudelijke verbetering van deze strategische richtlijnen. Zo zullen we de Europese regio’s de kans kunnen geven om de voor dit doel toegekende begrotingsbijdrage zo goed mogelijk te benutten en we hebben de grondslagen voor de nationale strategische kaders voorgesteld, dat wil zeggen het streven naar evenwicht tussen groei en territoriale cohesie.

We mogen niet vergeten dat Europa bestaat uit een breed spectrum van regio’s die vele overeenkomsten maar ook vele verschillen vertonen, die we moeten benaderen vanuit het perspectief van de cohesie: de stad versus het platteland met de landbouw als voornaamste economische activiteit, ultraperifere regio’s, eilanden en streken die geleidelijk ontvolkt raken. Kortom, het cohesiebeleid dient erop gericht te zijn de specifieke problemen van elke regio aan te pakken en op die manier te garanderen dat de regio’s gelijke kansen krijgen.

In het kader van de strategische richtlijnen zijn dan ook aanbevelingen opgenomen die alle aandacht verdienen: het creëren van meer en betere arbeidsplaatsen; het bevorderen van innovatie en van de kenniseconomie die moeten helpen de digitale kloof te overbruggen; meer milieu-investeringen om de duurzaamheid en het beheer van de natuurlijke rijkdommen te waarborgen; verbetering van de vervoersinfrastructuren en de toegankelijkheid om gelijke kansen te bieden aan de mensen die daar het meest behoefte aan hebben, zoals ouderen, gehandicapten of vrouwen. De opneming van deze punten is van cruciale betekenis geweest voor een adequate implementatie van het cohesiebeleid, en zij zullen ervoor zorgen dat de doelstellingen die bij de aanvang geformuleerd zijn, gerealiseerd worden.

Tenslotte zij erop gewezen dat rekening is gehouden met het beginsel van participatie in de opzet van het Europese beleid. Daardoor hebben we de basis gelegd voor het mobiliseren van het economisch groeipotentieel dat elke regio rijk is, met een cohesiebeleid dat het geografisch evenwicht van de economische ontwikkeling zal kunnen verbeteren en de groei van de Unie als geheel kan bevorderen, en dat, kortom, de grondslagen kan leggen voor een sterker Europa met meer cohesie en solidariteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Ambroise Guellec (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, we weten vrijwel zeker wat de uitkomst zal zijn van de stemming van morgen over de strategische richtsnoeren. Waarschijnlijk zal ons Parlement deze zo goed als unaniem goedkeuren. Met velen van mijn collega's denk ik dat het werk van onze rapporteur daar iets mee te maken zal hebben.

Iedereen weet echter dat het nogal laat is om er hier en nu over te praten. In de meeste landen is de uitwerking van de operationele programma's al flink gevorderd. Wat voor ons van belang is, is natuurlijk wat daarna komt. Waaraan zal het regionaal beleid van de Unie, dat bijna 40 procent van de communautaire begroting vertegenwoordigt, echt ten goede komen: aan de strategie van Lissabon, aan de territoriale samenhang, of aan allebei? Wij hopen het laatste.

Hoe dan ook heb ik de indruk dat het principe waarover het Parlement niet is geraadpleegd, het oormerken, dat vooral betrekking heeft op de oude lidstaten, een van de meest technocratische en – naar mijn bescheiden mening – een van de minst intelligente principes is die ooit in Europa zijn verzonnen. Het is de optelsom van twee technocratieën, die van de Commissie, die een solide reputatie heeft op dit gebied, en die van de lidstaten, die even veelvormig is als ontwikkeld. Wat zal daaruit voortkomen? Men mag er nog altijd het beste van hopen. Daarvoor zullen we de behandeling van de door de lidstaten ingediende operationele programma’s door de Commissie moeten afwachten, hetgeen maanden gaat duren.

Ik hoop dat die programma’s in de eerste plaats tegemoet zullen komen aan de behoeften en de wensen van de mensen in de steden en de mensen op het platteland waarvoor ze bestemd zijn. We weten dat u, mevrouw de commissaris, altijd veel aandacht hebt voor dit soort door het gezond verstand ingegeven zorgen. Ik wil u op het hart drukken uw gesprekspartners en uw medewerkers ervan te overtuigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie zijn een van de belangrijkste documenten voor de planning van de uitgaven van de structuurfondsen in de lidstaten van de Europese Unie. In dit document zijn de voornaamste prioriteiten vastgelegd voor landen die in de periode 2007-2013 een beroep willen doen op hulp uit het Cohesiefonds. Op basis van de richtsnoeren kan elke lidstaat een strategisch referentiekader uitwerken waarin de nationale prioriteiten voor ontwikkeling worden gedefinieerd. De strategische richtsnoeren zullen ervoor zorgen dat nieuwe maatregelen die in het kader van het toekomstige cohesiebeleid worden genomen, in de eerste plaats gericht zullen zijn op de versterking van het concurrentievermogen en de bevordering van de economische groei en werkgelegenheid.

Als de Europese Unie die doelstelling wil bereiken, moet ze zich in eerste instantie concentreren op kennis, innovatie en investeringen in menselijk kapitaal en moet ze inspanningen leveren om de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de afzonderlijke regio’s weg te werken. Een doeltreffend gebruik van de beschikbare fondsen is daarbij van cruciaal belang en verlangt onder andere maatregelen die de publiekprivate samenwerking stimuleren, voornamelijk op lokaal niveau. Het is tevens zeer belangrijk om bijzondere aandacht te besteden aan de stedelijke dimensie, aangezien net steden en stedelijke agglomeraties vaak te kampen hebben met problemen als misdaad, sociale uitsluiting, vervuiling en verkeersoverlast.

Het Europees Parlement zou tevreden moeten zijn met de huidige versie van de strategische richtsnoeren. We kunnen nu alleen maar hopen dat de lidstaten op basis van deze richtsnoeren in staat zullen zijn om het cohesiebeleid op een doeltreffende manier ten uitvoer te leggen.

Tot slot zou ik de rapporteur, mevrouw Kehl, willen gelukwensen met dit zeer grondig voorbereide document.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – Voorzitter, ook van mijn kant veel lof voor het verslag-Krehl en de resultaten die nu ook zijn opgenomen in de richtlijn. Dat geldt ook voor de resultaten die in de afgelopen 2,5 jaar door mevrouw Hübner in het debat op het Europees niveau zijn bereikt. Ik ben voorstander van de earmarking. Dat mag in deze zaal ook wel eens gezegd worden, ik heb het nog niet gehoord. Maar dat wil ook zeggen dat we de vrijblijvendheid en de versnippering links en rechts in het beleid kunnen voorkomen. We updaten hiermee het cohesiebeleid naar een nieuwe agenda: afrekenen op de Lissabonagenda.

Het accent verschuift van minder beton en minder asfalt naar het opleiden van onze mensen in de kennissamenleving. Een scherpe concurrentie die de komende twintig jaar op wereldschaal plaatsvindt, daarop zullen we de nadruk moeten leggen. Centraal is dan de rol van het Parlement in de nieuwe periode, bij de tussentijdse herziening van 2009-2010. Spannend wordt het dan: dan wordt landbouw afgewogen tegen cohesiebeleid en tegen de externe rol van Europa in de wereld. De focus zal dan nog meer liggen op de toegevoegde waarde van het beleid. Het is om die rol dat ik het amendement van de Groenen betreffende een grotere rol van het Parlement bij de herijking ook mee heb ondersteund in de commissie.

Ik vraag ook nu aan de Europese Commissie, aan de commissaris of wij voldoende informatie zullen krijgen om het debat over de financiële herprioritering 2013-2020 hier goed te kunnen voeren. Ik vraag u om ons informatie te geven over wat de nationale staten nu doen. Ik voel een huiver bij onze lidstaten om adequaat te rapporteren, ik vind dat een echte schande. Men krijgt de middelen en dient adequaat te reageren.

De nieuwe synthese voor de nieuwe periode en de nieuwe financiële verhoudingen, dat vraagt inderdaad om sterk herijkt beleid en een blijvende rol voor de regio's en de steden in het cohesiebeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Jamila Madeira (PSE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, men beveelt ons aan het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie goed te keuren. Dit voorstel moet dienen als basis voor het uitwerken van nationale strategische referentiekaders, en ik geloof dat dit voor de Raad een uitstekende intentieverklaring is. We zijn mevrouw Krehl daarvoor veel verschuldigd. Deze strategische richtsnoeren maken duidelijk dat Europa zich dient te concentreren op de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen – doelstellingen die me bijzonder na aan het hart gaan. Het gaat er niet alleen om werkgelegenheid en groei te stimuleren, we moeten ook innovatie bevorderen en zo de aanzet geven tot een kenniseconomie.

In ons streven de uitdagingen waarvoor de EU zich in de wereld gesteld ziet, aan te gaan in het licht van onze nieuwe omvang en schaal, moeten wij er steeds voor zorgen dat alle partijen kunnen participeren – of dat nu de sociale partners, NGO's, lokale of regionale overheden zijn. We zijn een reus geworden met de daarbij behorende ambities. We kunnen het ons daarom niet veroorloven om het even welk deel van ons grondgebied te verwaarlozen. De doelstellingen die we voor onszelf hebben vastgelegd, moeten we samen zien te verwezenlijken.

We moeten bewijzen dat ons klassieke veelgelaagde maatschappijmodel voldoende solide is. Volledige werkgelegenheid, goed opgeleide werkkrachten, levenslang leren en een verhoogde productiviteit zijn absolute voorwaarden als we economische, sociale en territoriale cohesie binnen de EU willen verwezenlijken. We zullen er samen voor moeten zorgen dat deze voorwaarden binnen ieders bereik komen.

Het verslag legt de nodige nadruk op innovatie en de rol die onderzoekers daarbij spelen. Er worden daarom niet alleen maatregelen voorgesteld om mensen met talent te bewegen in Europa te blijven maar ook voorstellen gedaan voor het opzetten van centra van uitmuntendheid. Ik geloof inderdaad dat dit fundamentele factoren zijn voor de economische ontwikkeling van de regio's van de lidstaten.

We worden ons er steeds sterker van bewust dat we de kennis-hotspots moeten verspreiden en verplaatsen van de dichtbevolkte centra naar schaarser bevolkte streken. Die streken zouden zich heel goed lenen voor de vestiging van zulke centra van uitmuntendheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio De Blasio (PPE-DE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, de communautaire strategische richtsnoeren voor de komende zeven jaar die aan ons voorliggen betekenen een aanzienlijke stap, en zijn bijzonder bruikbaar om vorm te geven aan het cohesiebeleid van de nieuwe lidstaten, hetgeen uiteindelijk voor ons allen zal betekenen dat Europa over een paar jaar meer verenigd is en meer samenhang zal vertonen.

Het Europees Parlement heeft met de grootst mogelijke snelheid gewerkt aan de voorbereiding van de communautaire strategische richtsnoeren, en nu is het aan de lidstaten om nationale ontwikkelingsplannen op te stellen die zo goed, geloofwaardig en haalbaar mogelijk zijn, en die aan de Europese Unie voor te leggen.

Staat u mij toe de aandacht te vestigen op enkele aspecten van het document die tot nu toe niet erg zijn benadrukt, en die derhalve niet op dezelfde wijze een prikkel vormden toen de lidstaten hun eigen ontwikkelingsplannen opstelden. Ik wil eerst dat deel van het document noemen waarin de nadruk wordt gelegd op de brede deelname en betrokkenheid van de diverse niet-gouvernementele en beroepsorganisaties, en waarin erop wordt aangedrongen dat iedereen die een rol speelt in het voorbereidingsproces voor de nationale ontwikkelingsplannen van de lidstaten even veel te zeggen krijgt.

De zienswijze waarin gezondheid wordt beschouwd als een economische waarde en een drijvende kracht achter ontwikkeling betekent een grote vooruitgang in het document, waarin wordt aanbevolen dezelfde benadering te hanteren bij de voorbereiding van nationale ontwikkelingsplannen. Tegenwoordig betekent gezondheid niet alleen meer de verbetering van de gezondheidszorg of van de toegankelijkheid ervan, maar gaat het ook om het scheppen van meer en betere banen, de doelen van duurzame ontwikkeling, alsmede om het beginsel van gelijke kansen dat al is genoemd. De aandacht voor de verbetering van de transparantie en het afleggen van verantwoording met betrekking tot de steun van de Europese Unie is een bijzonder belangrijke stap vooruit, en versterkt zo het vertrouwen tussen de lidstaten.

We weten allemaal wat een enorme opgave het is een dergelijk document voor te bereiden. Ik kan dan ook niet anders dan de rapporteur, mevrouw Krehl, en de schaduwrapporteur, de heer Olbrycht, bedanken voor en feliciteren met hun uitstekende werk.

 
  
MPphoto
 
 

  Brigitte Douay (PSE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, het terugdringen van de ongelijkheden tussen gebieden, met name grensgebieden, is een belangrijke uitdaging voor de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap. In dat opzicht dient de nadruk te worden gelegd op de acties die een effect op de lange termijn hebben, zoals niet alleen de acties op het terrein van vervoer en milieu, maar ook die in het kader van de strategie van Lissabon en op het gebied van steun aan de KMO's en de grensoverschrijdende arbeidsmarkt.

In dit streven naar een gelijkmatige ontwikkeling valt evenwel te betreuren dat de grensregio's die als basis zijn genomen voor het regionaal beleid, soms eenheden van zeer verschillende omvang of bevolking zijn, waartussen belangrijke verschillen kunnen bestaan die verband houden met de statistieknomenclatuur. Dat kan namelijk leiden tot een scheve verdeling van de structuurfondsen, en dan is het risico niet gering dat de versterking van het concurrentievermogen van deze grensregio's ontaardt in een felle competitie tussen naburige regio's. De verschillen in ontwikkeling waartoe dit aan weerszijden van de grenzen zou kunnen leiden, zouden het cohesiebeleid van de Europese Unie kunnen ondermijnen, terwijl dat beleid juist als een van de doelstellingen heeft om het negatieve effect van de grenzen te verkleinen.

Hoe kunnen we dan de betrokken burgers laten zien wat de toegevoegde waarde is van de Europese Unie? Het is dus absoluut noodzakelijk om de omstandigheden te optimaliseren voor een evenwichtige grensoverschrijdende sociaaleconomische ontwikkeling en om in het bijzonder aandacht te schenken aan programma's die op deze grensoverschrijdende samenwerking zijn gericht.

Tot slot zou ik mevrouw Krehl willen bedanken voor haar verslag en vooral voor de grenzeloze geestdrift waarmee ze zich inzet voor een duurzame cohesie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jim Higgins (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom de strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid en de drie door de Commissie vastgestelde prioriteiten. Net als alle anderen complimenteer ik de rapporteur, mevrouw Krehl.

Als Iers lid van het Europees Parlement en afkomstig uit een economie die in vijftien jaar van een van de zwakste economieën van de Europese Unie is getransformeerd in een van de sterkste, wil ik hier graag erkennen dat het Cohesiefonds en de structuurfondsen een enorme rol hebben gespeeld bij het tot stand brengen van het economische wonder dat Ierland de bijnaam “Keltische tijger” heeft opgeleverd. De 308 miljard euro voor 2007-2013 zullen voor het merendeel naar de nieuwe lidstaten gaan. Het bedrag dat Ierland krijgt is gedaald van 3,7 miljard euro in de periode 2000-2006 naar 901 miljoen euro, wat een barometer van ons economisch succes is. Ik heb daar geen probleem mee.

Ik wil mijn collega’s uit de nieuwe lidstaten echter vragen hun nationale regeringen niet de macht te geven om op het niveau van de centrale overheid te beslissen hoe en waaraan het geld wordt besteed. Ze hebben regionale structuren nodig, met echte ontwikkelingsmacht en echte beslissingsbevoegdheid voor de regio’s.

Ik spreek uit ervaring. Ik vertegenwoordig een kiesdistrict in Ierland dat bekend staat als de Border, Midland en Westland-regio, ofwel de BMW-regio. Het is een van de armste regio’s, het ligt aan de Atlantische Oceaan en is grotendeels bergachtig. Het is de enige regio in Ierland die nog steeds de doelstelling 1-status heeft, hoewel dat vanwege de nationale economische prestaties per 31 december 2006 ophoudt. Middelen uit het Cohesiefonds en de structuurfondsen die bedoeld waren voor regio’s als de mijne zijn al die jaren naar Dublin en het oosten en zuiden van het land gesluisd en zijn ook gebruikt voor het medefinancieren van nationale ontwikkelingsplannen. Ik overdrijf niet. 680 miljoen euro die bedoeld waren voor de BMW-regio zijn naar Dublin, het oosten en het zuiden gegaan. Waarom? Omdat er in Ierland geen regionale autoriteit bestaat met echte beslissingsmacht. Alles wordt in Dublin beslist, op het niveau van de centrale overheid.

Nu moeten de nieuwe lidstaten ervoor zorgen dat ze echte regionale autoriteiten krijgen - niet alleen papieren tijgers - want anders zullen zij hetzelfde ervaren als wij. Commissaris Hübner heeft dat vanavond herhaald. Ik denk dat dat zou moeten gebeuren, het moet gebeuren, en de Commissie heeft hierbij een rol te spelen, want zij moet erop aandringen dat het ook werkelijk gebeurt.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ook ik wil mevrouw Krehl graag gelukwensen met haar uitstekende verslag over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende communautaire strategische richtsnoeren. Dit verslag heeft er in een belangrijke mate toe bijgedragen dat de Raad een aantal van de standpunten van het Parlement heeft overgenomen, onder andere op het gebied van duurzame ontwikkeling, de stedelijke dimensie, gelijke kansen en hernieuwbare energiebronnen. De aan het Parlement gerichte aanbeveling van mevrouw Krehl om vóór te stemmen is om deze – en andere reden – gerechtvaardigd.

Zodra deze beschikking van de Raad is aangenomen zullen de lidstaten niet veel tijd meer hebben om strategieën voor de tenuitvoerlegging van de structuurfondsen aan de Commissie voor te leggen, waarin deze communautaire richtsnoeren zijn verwerkt. Het is beslist jammer dat een dergelijk korte termijn negatieve gevolgen kan hebben voor de implementatie van het nieuwe cohesiebeleid vanaf januari 2007.

Ik ben het eens met de voorgestelde richtsnoeren en prioriteiten, en dat geldt in het bijzonder voor de stelling dat het cohesiebeleid een essentieel instrument is voor de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon.

We mogen intussen niet vergeten dat de strategie van Lissabon er vooral op gericht is het concurrentievermogen binnen Europa te vergroten, terwijl het cohesiebeleid nu juist is gebaseerd op het solidariteitsbeginsel. Het zal niet altijd eenvoudig zijn om die twee uiteenlopende benaderingen met elkaar te verenigen, maar er zal toch een evenwicht moeten worden gevonden.

Ik heb daarom ook mijn ernstige twijfels bij het idee om de lidstaten te verplichten een groot deel van de fondsen opzij te zetten voor het verwezenl