Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag-Roure gestemd omdat de VS de strijd tegen het terrorisme dankbaar aangrijpt om andere landen te verleiden tot het doorgeven van persoonlijke gegevens. Volgens Europese bepalingen inzake gegevensbescherming geldt de VS echter als een onveilig derde land waar gegevens onvoldoende worden beschermd, en dat is niet verenigbaar met de overeenkomst inzake passagiersgegevens, die op zichzelf kritiek verdient. Ook de banken schijnen nu onder druk te worden gezet om geldstromingen openbaar te maken. Dit alles dient, hopelijk, een goed doel. De Europese Unie moet echter ophouden de idee van de "doorzichtige mens" te propageren, maar dient de gegevensbescherming weer serieus te nemen.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Dit verslag is duidelijk een zoveelste stap op de weg naar een totale harmonisatie van het strafrechtelijk stelsel van de lidstaten. Zoals altijd houden dit soort voorstellen een langdurig en zeer ingewikkeld compromis tussen de lidstaten in. De Zweedse partij Junilistan is altijd een toegewijd aanhanger van het zelfbeschikkingsrecht op het punt van het strafrecht, en we hechten zeer veel waarde aan de rechtszekerheid. Het verslag geeft onder andere particuliere actoren het recht om onder bepaalde voorwaarden kennis te nemen van zeer persoonlijke gegevens, en die ontwikkeling biedt volgens Junilistan onvoldoende rechtszekerheid. Weliswaar bevatten de amendementen van het Parlement bepaalde garanties voor de rechtszekerheid van individuen, maar het voorstel in zijn geheel betekent een grote stap in de richting van supranationale controle op de kern van het zelfbeschikkingsrecht van een rechtsstaat, namelijk het strafrecht.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen het verslag gestemd omdat er, niettegenstaande de verbeteringen die daarmee in de ontwerprichtlijn van de Europese Commissie worden aangebracht, in feite totale instemming wordt betuigd met de filosofie die daaraan ten grondslag ligt, en die filosofie is dat de politie en de repressieve mechanismen van niet alleen de EU-lidstaten maar ook derde landen (zie: Verenigde Staten) en zelfs particulieren (!) de onbeperkte en praktisch oncontroleerbare mogelijkheid moeten hebben om persoonlijke gegevens, met inbegrip van gegevens met betrekking tot politieke en vakbondsactiviteiten en tot ideologische, filosofische en godsdienstige opvattingen, van alle EU-burgers te vergaren, te verwerken en uit te wisselen.
Elke EU-burger wordt het doelwit van dit gigantisch ‘registratie’-mechanisme dat door de EU op poten wordt gezet. Het is immers toegestaan de persoonlijke gegevens van iedere persoon te vergaren en door te geven, ook indien die persoon van niets verdacht wordt, en wel enkel en alleen om redenen van openbare orde en veiligheid.
In feite maakt men korte metten met het recht op privéleven en met de bescherming van de persoonlijke gegevens. De voorgestelde richtlijn gaat zogenaamd over de bescherming van de persoonlijke gegevens, maar in feite wordt van de uitzondering op deze bescherming de regel gemaakt, aangezien het volstaat om een beroep te doen op de openbare orde, en wordt van de regel, oftewel de gegevensbescherming, een bijna onmogelijk op te leggen uitzondering gemaakt.
- Verslag-Díaz de Mera García Consuegra (A6-0276/2006)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn collega Agustín Díaz de Mera García Consuegra gestemd over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het programma “Pericles” voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij. Deze kwestie is van essentieel belang voor de goede werking van onze eenheidsmunt, en het verheugt me dat het besluit wordt uitgebreid tot de lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone. Interessant is in dit verband dat het aantal valse eurobiljetten zich weliswaar lijkt te stabiliseren op 50 000 per maand, maar dat er tevens een verontrustende explosieve toename is van het aantal valse munten. Deze situatie is aanleiding genoeg om je af te vragen of het wellicht zinvol is een eeneurobiljet in omloop te brengen, naar analogie van het eendollarbiljet in de Verenigde Staten van Amerika, dat niet alleen namaak tegengaat, maar ook nuttig kan zijn in de dagelijkse praktijk van handel en burgers.
Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Aan de invoering van de euro en de daarmee samenhangende afschaffing van de nationale munteenheden van de EU-landen zit slechts één positieve kant: de terugdringing van de valsemunterij.
Zo was in 2005 het totale aantal uit de omloop gehaalde valse euromunten beduidend lager dan het globale aantal in de oude nationale munteenheden luidende valse munten vóór de invoering van de euro.
Dat is vooral te danken aan de goede samenwerking tussen het Europees Bureau voor fraudebestrijding, de Europese Centrale Bank, Europol, Interpol en de bevoegde nationale instanties.
Maar afgezien van namaak in de ware zin van het woord, hebben we ook te maken met de recente opkomst van nieuwe munten die als twee druppels water lijken op twee-euromunten. Sinds 1 januari 2005 heeft Turkije een nieuwe munt, "de nieuwe Turkse lira". De nieuwe munt van 1 lira ziet er precies hetzelfde uit en heeft precies hetzelfde formaat als de munt van 2 euro. Toeval of handig nagemaakt? Zie daar maar eens achter te komen ...
Het probleem is dat deze Turkse munten al in Europa in omloop zijn, wat ongetwijfeld de voorbode is van de intrede van Turkije in Europa zoals aangekondigd door onze Europese leiders en eurocraten, tegen de wil van de volkeren zelf.
Waakzaamheid is geboden, Turkije klopt meer dan ooit aan onze poort!
- Verslag-Díaz de Mera García Consuegra (A6-0277/2006)
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) Ik onthoud mij van stemming over dit verslag omdat ik vind dat de EU even veel middelen moet inzetten voor de bescherming van de Zweedse kroon en andere EU-valuta’s als voor de bescherming van de euro. Bestrijding van vervalsing is natuurlijk positief, speciaal wanneer ze is gebaseerd op samenwerking en conferenties en niet op meer controle door de politie.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben niet vóór het verslag van de heer Demetriou gestemd, hoewel het een aanzienlijke verbetering inhoudt ten opzichte van het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad. Waarom hebben wij niet vóór gestemd? Omdat dit besluit als geheel, ondanks alles, opmerkelijk dubbelzinnig blijft. Wat betekent precies het rekening houden met strafrechtelijke beslissingen in een lidstaat? Is het de bedoeling de toepassing van de regel non bis in idem te voorkomen die is bedoeld om onrechtvaardige dubbele veroordelingen te vermijden? Dat zou een logische zaak zijn.
Maar wat als, omgekeerd, die beslissingen in aanmerking worden genomen om iemand als schuldige te betitelen vanwege feiten die niet als strafbaar zijn aangemerkt in zijn eigen land? Zal bijvoorbeeld de historicus David Irving, die op dit moment ten onrechte gevangen zit in Oostenrijk omdat hij zijn mening kenbaar heeft gemaakt, na terugkeer in zijn land, wat hopelijk spoedig zal gebeuren, worden beschouwd als een crimineel en een onverbeterlijke recidivist, terwijl we het hier toch hebben over iemand die gezien kan worden als de grootste Britse historicus op het gebied van de Tweede Wereldoorlog?
Dit zijn slechts enkele van de onduidelijkheden die in deze tekst voorkomen en naar onze mening voldoende aanleiding geven tot onze terughoudendheid, temeer daar er een verdrag bestaat, het verdrag van 1970. Zoals in het verslag terecht wordt gesteld, kan een kaderbesluit een internationaal verdrag niet eenzijdig wijzigen. Dit werpt bovendien het probleem op van de staten die geen lid zijn van de Europese Unie en het verdrag niettemin hebben geratificeerd. Dit voorbehoud van onze kant na de ratificatie werpt een nieuw probleem van internationaal recht op, dat wij liever oplossen op basis van het conventionele internationale recht.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van mijn collega Panayiotis Demetriou gestemd over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie. Gezien de werking van de interne markt en de mobiliteit van de Europeanen binnen de Unie moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder een in een lidstaat uitgesproken veroordeling in aanmerking genomen moet kunnen worden bij een nieuwe strafrechtelijke procedure die betrekking heeft op andere feiten in een andere lidstaat. Het wordt onontkoombaar om het beginsel van wederzijdse erkenning van veroordelingen in te voeren en als logisch uitvloeisel hiervan over te gaan tot de ordening en uitwisseling van de toepasselijke gegevens. Dit is een noodzakelijke, zij het op zich nog niet toereikende voorwaarde voor de totstandbrenging van een Europese juridische ruimte, nu wij er inmiddels van overtuigd zijn dat de Europese democratie vooral moet steunen op het recht en, omgekeerd, dat het recht moet voortkomen uit de democratie.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt rechtszekerheid van individuen een zeer belangrijk thema, waarover geen compromissen mogen worden gesloten. Het strafrecht behoort tot de kern van de soevereiniteit en het zelfbeschikkingsrecht van een land. Dat er vandaag de dag zeer verschillende rechtsculturen in de EU bestaan staat buiten kijf, en hetzelfde geldt voor de visie op de rechtszekerheid en de onpartijdigheid van rechtbanken. Het voorstel houdt het gevaar in dat het Verdrag van ’s-Gravenhage over de internationale geldigheid van strafvonnissen wordt uitgehold. Dat verdrag is al in 1972 ondertekend en is sindsdien met succes toegepast.
Junilistan vindt de amendementen van het Parlement weliswaar doordachter, maar in zijn geheel is het verslag opnieuw een stap in de richting van een supranationale Unie. Daarom stemmen wij om principiële redenen tegen het voorstel.
Sylvia-Yvonne Kaufmann (GUE/NGL), schriftelijk. (DE) Een onwrikbaar beginsel in alle moderne strafrechtstelsels is het beginsel van nulla poena sine lege. Dat wil zeggen dat slechts een straf mag worden opgelegd voor een feit dat strafbaar was op het moment dat het werd gepleegd.
Met betrekking tot het gepresenteerde kaderbesluit betekent dit dat een eerdere veroordeling in land A bij een nieuw strafproces in land B buiten beschouwing dient te blijven als de strafbare handeling in land B volgens het eigen recht niet strafbaar was. Dit kan uiteindelijk alleen worden vastgesteld indien bijvoorbeeld een rechter in land B de gehele procedure in land A, inclusief het gerechtelijk vooronderzoek, dus bijvoorbeeld de getuigenverhoren, nogmaals uitvoert. Dit is echter wenselijk noch mogelijk, en daarom moet het voldoende zijn als de rechter gerede twijfels heeft over de strafbaarheid van het feit. Als een rechter dergelijke twijfels koestert, dan moet hij een dergelijke eerdere veroordeling buiten beschouwing laten.
Helaas is dit in dit kaderbesluit niet expliciet geregeld. Hierover had ik een amendement willen indienen, ware het niet dat er in de commissie geen tijd was om hierover te discussiëren omdat de indieningstermijn voor de amendementen in het zomerreces viel en de stemming onmiddellijk daarna plaatsvond, zonder verdere discussie in de commissie. Ik betreur dit ten zeerste, want het geschetste probleem had kunnen worden vermeden als er iets meer tijd voor was genomen.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Wij moeten erop wijzen dat er veeleer samenwerking dan harmonisatie aan alle maatregelen op dit gebied ten grondslag moet liggen. Het is zonder twijfel een waardevol verslag, maar wij moeten sterk blijven hameren op het feit dat het buitengewoon belangrijk is dat de verschillende nationale rechtstradities gerespecteerd worden. Wij moeten ervoor waken dat wij de wet niet te veel gaan voorschrijven. Daarom hebben mijn Britse conservatieve collega’s en ik ons van stemming over dit verslag onthouden.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Het verslag gaat de richting uit van homogenisering van de strafprocedures en ‘communautarisering’ van het strafrecht op EU-niveau. Dit valt binnen het kader van de uitvoering van het Haags programma dat tot doel heeft een gemeenschappelijke “ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid” te verwezenlijken.
In het verslag wordt voorgesteld om het toch al reactionaire karakter van het Commissievoorstel voor een kaderbesluit nog verder aan te scherpen. Daarmee wordt immers de mogelijkheid geboden om in een bepaalde lidstaat rekening te houden met een veroordeling in een andere EU-lidstaat, zelfs indien de daad waarvoor de betrokkene is veroordeeld geen strafbaar feit is volgens het recht van het land dat rekening houdt met de elders uitgesproken veroordeling.
Aldus wordt met EU-wetgeving een extra instrument geboden om aan het nationaal strafrecht supranationale EU-regelingen op te leggen waarin wordt vastgesteld welke gedragingen volgens de EU als strafbaar moeten worden aangemerkt.
Dit is de zoveelste maatregel die men neemt om de individuele vrijheden te beknotten. Het doelwit hiervan is de actie van de massale volksbeweging. Men wil namelijk de voorwaarden creëren voor het strafbaar stellen van de strijd en de actie van de volksbeweging.
De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen het verslag gestemd en roept de werknemers op om via de arbeidersbeweging, en meer in het algemeen de volksbeweging, hun actie op te voeren en de democratische rechten en volksvrijheden te beschermen.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb in afwijking van de instructies van mijn Fractie tegen het verslag-Santos over de visserijovereenkomst met Guinee-Bissau gestemd. In de afgelopen zeven jaar is mijn bezorgdheid over de aard van de diverse visserijovereenkomsten die de Europese Unie met veel en uiteenlopende landen heeft gesloten, alleen maar toegenomen. Dat is ook tot op heden in mijn stemgedrag tot uiting gekomen.
Ik heb een aantal jaren geleden het verslag van de Rekenkamer over een aantal van deze visserijovereenkomsten gelezen. In dat verslag worden specifieke twijfels geuit en vraagtekens gezet bij de vraag of er voor de betrokken landen wel voordelen aan die overeenkomsten zijn verbonden. De lokale visserijgemeenschappen hebben daar in ieder geval weinig baat bij en voordelen voor de ecologie van de lokale visgronden zijn er al helemaal niet. Ik vind het met name een kwalijke zaak dat de EU voor een appel en een ei visrechten opslorpt om die te laten misbruiken door rijke en voornamelijk Spaanse vissersvloten. Dat is de reden dat ik tegen dit verslag heb gestemd.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De verlenging van deze visserijovereenkomst zal de mogelijkheid bieden om de nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Guinee-Bissau beter voor te bereiden
De grootste moeilijkheid waar de communautaire vloot momenteel mee te kampen heeft, is het overduidelijke gebrek aan middelen om inspectie en surveillance te verrichten in de exclusieve economische zone van het land, dat wil zeggen buiten de 12-mijlszone. Door dit gebrek aan middelen vinden illegale praktijken plaats die de duurzaamheid van de visvangstactiviteiten van de communautaire vloot in gevaar brengen.
Door de verlenging zullen ook de visserijkansen van de Europese vloot worden behouden en zal de regering van Guinee-Bissau in staat worden gesteld goede visserijpraktijken te waarborgen voor de EU, op grond van duurzaamheid van de betrokken hulpbronnen.
Ik stem voor dit verslag.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag wordt van ons gevraagd om weer eens goedkeuring te verlenen aan een visserijovereenkomst waardoor ons desastreuze beleid naar een derde land wordt geëxporteerd. Deze overeenkomst heeft geen positief effect op de ontwikkeling van dat land, het milieubeheer en de geloofwaardigheid van de EU. Ik zal dan ook tegen dergelijke overeenkomsten blijven stemmen.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij van stemming onthouden met betrekking tot het verslag-Pittella over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2006. Dat wil niet zeggen dat ik geen waardering heb voor de rapporteur. Integendeel, ik heb juist bijzonder veel waardering voor de heer Pittella en ik ben ervan overtuigd dat er niets mis is met deze aanpassing van de begroting. Ik heb echter wel degelijk een probleem aangaande de procedure: een stemming bij gekwalificeerde meerderheid zonder stemindicaties, geen controle van de stemmen in de zaal en absoluut geen toezicht op het proces dat hieraan ten grondslag ligt.
Sta mij toe de bezorgdheid die veel van mijn kiezers over de Europese begroting hebben aan u voor te leggen. Ik heb onlangs in mijn regio bijeenkomsten bezocht in Daventry en in Brixworth waar men eraan twijfelde of de financiële middelen überhaupt wel besteed werden en of de begroting adequaat ten uitvoer werd gelegd. Het heen en weer schuiven van grote bedragen tussen begrotingslijnen - hetgeen overigens ook niet in overeenstemming is met het weloverwogen politieke standpunt van het Parlement ten tijde van het begrotingsproces - is een zorgwekkende ontwikkeling die steeds vaker voorkomt. Dat is de reden dat ik mij van stemming over het verslag-Pittella heb onthouden.
Lena Ek, Cecilia Malmström en Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Vandaag hebben we gestemd over een gewijzigde begroting inzake de inkomstenkant van de EU-begroting. De gewijzigde begroting omvat onder andere de herberekening van de bijdragen die noodzakelijk zijn om de Britse korting te financieren. Wij vinden het absurd en achterhaald dat een lidstaat een dergelijke voordelige uitzonderingspositie krijgt, en in dat verband willen wij het belang benadrukken van de herziening van de EU-begroting die is gepland voor 2008/2009. Het is van cruciaal belang dat bij deze herziening zowel de Britse korting als het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt aangepakt.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij hebben tegen dit verslag gestemd, omdat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3 van de Raad erin wordt afgewezen. In tegenstelling tot de meerderheid van de Begrotingscommissie vinden wij dat de Raad volstrekt gerechtigd is om de uitgaven voor de verschillende instellingen van de EU anders te verdelen, als hij dat gepast vindt.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Met de goedkeuring van het Progress-programma worden alle communautaire activiteiten die voordien waren verspreid over verschillende programma’s, bijeengebracht, bijvoorbeeld de strijd tegen discriminatie, de communautaire strategie voor gelijkheid van mannen en vrouwen, stimulansen op het gebied van de werkgelegenheid, activiteiten met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en activiteiten in de strijd tegen sociale uitsluiting.
Tijdens het debat en de onderhandelingen zijn wij erin geslaagd verbeteringen aan te brengen in diverse aspecten van het oorspronkelijk Commissievoorstel voor Progress. Daarin is nu een aantal voorstellen opgenomen die ik namens mijn fractie had gedaan in het kader van het advies dat ik namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid mocht opstellen. Helaas werden enkele belangrijke aspecten in verband met het cofinancieringsbedrag niet geamendeerd. Dit is een stap achteruit voor de maatschappelijke organisaties die werken op het gebied van armoede en sociale uitsluiting, aangezien dat bedrag is verminderd van 90 procent, het onderhandelingsresultaat van 2001, naar de huidige 80 procent, een forfaitair bedrag voor alle maatschappelijke organisaties. Er kunnen uitzondering worden toegekend, maar het zal heel moeilijk zijn om die goedgekeurd te krijgen.
Dit is de belangrijkste reden waarom wij ons hebben onthouden tijdens de stemming over het verslag waarmee het Progress-programma wordt goedgekeurd.
Roger Helmer (NI), schriftelijk. - (EN) Zoals zo veel dingen die in dit Parlement aan bod komen, is de bedoeling achter de doelstellingen van dit programma goed.
Ik twijfel echter of het tot veel praktische resultaten zal leiden. Het voorgestelde budget van 650 miljoen EUR is zowel te hoog als te laag: te hoog omdat met een dergelijk bedrag, als het verstandig wordt gebruikt, in potentie iets goeds te verwezenlijken is; te laag omdat de voorziene brede veranderingen met ongeveer 1,50 EUR per Europese burger niet te realiseren zijn. Het meeste geld zal opgaan aan administratie, toewijzing en evaluatie, zodat er maar heel weinig geld overblijft om concrete resultaten tot stand te brengen.
Zullen wij het dan nooit leren? Elke keer weer moeten wij constateren dat goedbedoelde programma’s zoals het onderhavige niet tot de gewenste resultaten leiden. Toch proberen wij het elke keer weer opnieuw. De hoop wint het op dat punt van de ervaring.
Ook nu is er weer sprake van een volgende gecentraliseerde poging om de wereld te verbeteren. Sta mij toe om genadeloos eerlijk tegen u te zijn. Het belangrijkste effect van deze maatregel is dat wij in dit Parlement het gevoel krijgen dat wij “iets ondernomen hebben”. Het geeft ons een beetje de uitstraling van weldoener. Degenen voor wie het eigenlijk bedoeld is, zullen echter niets van dat programma merken.
Rome staat in brand, maar wij hobbelen rustig door. Of moet ik eigenlijk zeggen, wij hobbelen rustig door terwijl het Verdrag van Rome in brand staat.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Het programma Progress wil voor de periode 2007-2013 de communautaire programma’s inzake sociale bescherming, arbeidsvoorwaarden, enzovoort op laten gaan in één tekst. Dit allegaartje is instrument nummer zoveel dat net zo weinig nut heeft voor de samenleving als de inefficiënte "Strategie van Lissabon" voor de economische groei in Europa.
Bovendien draagt dit programma een duidelijk ideologisch stempel. Hoewel de gelijkheid van mannen en vrouwen en de behartiging van de belangen van gehandicapten prijzenswaardige doelstellingen zijn, kan de bescherming van "personen die op Gemeenschapsniveau het slachtoffer kunnen worden van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of religieuze overtuiging" zo uitpakken dat het zwijgen worden opgelegd aan de oppositie tegen het huidige, in de Europese landen gevoerde immigratiebeleid, dat onze stelsels van sociale bescherming al dertig jaar lang onder druk zet.
Afgezien van de kosten versterkt dit voorstel de macht van de Europees-Brusselse bureaucratie, die in hoge mate verantwoordelijk is voor de puinhopen in meerdere van onze bedrijfstakken, de verwoesting van ons platteland en daarmee voor de sociale achteruitgang waarvan de Europese volkeren het slachtoffer zijn.
Alleen een nieuw Europa der vaderlanden dat gebaseerd is op de solidariteit tussen de volkeren, kan echte maatschappelijke vooruitgang brengen in onze landen.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Het overkoepelende doel van het communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit, Progress, is financiële ondersteuning te geven bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, en te helpen bij het bereiken van de streefdoelen van de sociale agenda in de context van de Lissabon-agenda.
Het gedeeltelijk politiek akkoord over het gemeenschappelijk standpunt bevat reeds het merendeel van de amendementen die het Parlement op de tekst van het voorstel had ingediend. In grote lijnen hebben het Parlement, de Raad en de Commissie ten aanzien van dit programma hetzelfde standpunt ingenomen.
Daarom geef ik mijn volledige steun aan de tekst van het gemeenschappelijke standpunt, dat de voorwaarden creëert voor een snelle goedkeuring van het voorstel voor een besluit tot vaststelling van het programma. Deze tekst tornt niet aan de inhoud van het oorspronkelijke Commissievoorstel, maar brengt meer duidelijkheid en transparantie in de uitvoering van het programma en vooral in de begrotingszaken.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Naarmate Europa ouder wordt en de economie een steeds sterker wereldomspannend karakter krijgt, moet er meer belang worden gehecht aan het sociale beleid en moet de regionale en sociale cohesie in Europa worden versterkt.
Het Progress-programma is meer dan een belangrijk instrument voor het sociaal beleid. Daarmee geeft het Parlement aan te erkennen dat het overheidsbeleid een centrale rol moet blijven spelen bij de bevordering van werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale insluiting, goede arbeidsomstandigheden, diversiteit en gendergelijkheid evenals bij de strijd tegen discriminatie.
Natuurlijk moet Europa de economische groei-indicatoren in de gaten houden en verbeteren.
Om dit mogelijk te maken moeten de lidstaten beseffen dat er vooruitgang nodig is bij een aantal sleutelaspecten. Zo moet er meer concrete vooruitgang zijn bij de opbouw van de interne markt.
Het standpunt dat er behoefte is aan meer Europa en minder eigenbelang, is eveneens een belangrijke factor in het welslagen van het regionaal en sociaal cohesiebeleid.
Ik juich de vereenvoudiging toe die dankzij Progress mogelijk wordt via de voortzetting van de activiteiten die werden opgestart met vier vorige programma’s. Dit strookt met de intentie van de Commissie om de financiële instrumenten van de EU te consolideren en te stroomlijnen.
Bernadette Bourzai (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór instemming met de strategische richtsnoeren inzake cohesie gestemd, maar wil benadrukken dat de hervorming van het regionaal beleid zich niet alleen heeft voltrokken binnen het lastige kader van de vernieuwing van de financiële vooruitzichten, maar ook in het kader van het weer op gang brengen van de strategie van Lissabon, waardoor de doelstellingen van het regionaal beleid duidelijk een andere wending hebben gekregen.
Een bijstelling van de koers die alleen in de richting gaat van innovatie, kenniseconomie en concurrentievermogen in de oude lidstaten, volstaat niet met het oog op de doelstellingen van territoriale cohesie en duurzaamheid, die in mijn ogen prioriteit genieten.
Ik betreur met name dat geen instemming van het Parlement is gevraagd voor de ombuiging van de kredietstroom in de richting van de doelstellingen van Lissabon en voor de classificatie van de uitgaven.
Ook betreur ik het dat de territoriale dimensie van de cohesie niet met zoveel woorden is bestempeld als volwaardig strategisch richtsnoer. Voor de ontwikkeling van de afgelegen landelijke gebieden is dit overigens niet genoeg. Ik maak me zorgen over het lot van die gebieden in de programmering, aangezien we nog steeds geen duidelijke scheidslijn hebben tussen het optreden van het EFRO en dat van het ELFPO, dat is ingebed in het GLB en over zeer beperkte middelen beschikt.
Brigitte Douay (PSE), schriftelijk. – (FR) De communautaire strategische richtsnoeren voor 2007-2013 zijn uiteindelijk aangenomen door het Europees Parlement. Ik heb vóór de aanbevelingen van de rapporteur gestemd, die deze richtsnoeren goedkeurt.
Wel heb ik tijdens het debat de aandacht van de Commissie gevestigd op de uitdaging van de grensoverschrijdende samenwerking die de verschillen tussen grensgebieden in de Unie moet verkleinen, wat alleen mogelijk is als uiteenlopende toewijzingen uit de structuurfondsen die voortvloeien uit de statistische nomenclatuur, geen belemmeringen opwerpen voor de cohesiedoelstelling en geen toename van de ongelijkheid inhouden.
Het is van essentieel belang om aan weerszijden van de grenzen de voorwaarden te scheppen voor een evenwichtige economische, sociale en territoriale ontwikkeling en vooral aandacht te schenken aan de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE), schriftelijk. - (PT) Een snelle goedkeuring van de communautaire strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid is van groot belang om vorderingen te maken in het huidige proces van opstelling van de programma’s die met de Europese fondsen in de lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd in het kader van de hervorming van het cohesiebeleid 2007-2013. Deze nieuwe financiële programma’s moeten immers per 1 januari 2007 operationeel zijn.
Het Parlement heeft zich tijdens zijn vergadering van 18 mei uitgesproken over deze richtsnoeren door middel van de resolutie die werd aangenomen uitgaande van het verslag-Krehl over de voorbereiding van de procedure voor het verlenen van instemming met de communautaire strategische richtsnoeren voor de periode 2007-2013 (Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en banen). Ik geef daar steun aan en heb dienovereenkomstig gestemd.
De aanbeveling die mevrouw Krehl doet met betrekking tot het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de communautaire strategische richtsnoeren voor cohesie is gebaseerd op de Parlementsresolutie van 18 mei.
Daarom heb ik voor gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Nu de meerderheid van het Parlement de communautaire strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid 2007-2013 heeft goedgekeurd, is het aan de lidstaten om hun nationale referentiekaders in te dienen.
Wij gaan niet akkoord met de verandering die deze strategische richtsnoeren met zich meebrengen, aangezien cohesie nu de tweede viool moet spelen en moet onderdoen voor mededinging. Met andere woorden, het doel van economische en sociale cohesie wordt van bijkomstig belang in vergelijking met de doelstellingen van de Strategie van Lissabon en de desbetreffende neoliberale agenda, waarmee de markten en overheidsdiensten worden geliberaliseerd, deregulering wordt aangemoedigd, banen steeds onzekerder worden, de sociale zekerheid wordt geprivatiseerd en onderwijs en onderzoek tegen de hoogste bieder worden uitverkocht.
Dit is met andere woorden een agenda die de economische en sociale cohesie ondermijnt en territoriale verschillen en sociale ongelijkheden in de hand werkt.
De vaststelling van een minimumbedrag voor deze doelstellingen - tenminste 60 procent voor de convergentieregio’s - is daarom onaanvaardbaar. Daarmee worden tegenstrijdige doelstellingen tegenover elkaar gezet, en dat in een context waarin de middelen zijn verminderd tot 0,37 procent van het communautair BBP, tegenover 0,41 procent in het vorig kader.
Verder zijn wij er - vooral in deze context - tegen dat het gebruik van privaat-publieke partnerschappen wordt vergroot.
Daarom hebben wij tegen gestemd.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer onze rapporteur, mevrouw Krehl, met haar zeer evenwichtige verslag over deze belangrijke kwestie. In Schotland hebben wij al jarenlang ervaring met een effectief en goed gebruik van structuurfondsen. Het is van essentieel belang dat die structuurfondsen zich blijven ontwikkelen om in te kunnen spelen op de Europese behoeften. In dit verslag wordt op adequate wijze rekening gehouden met de betrokken ontwikkelingen en wordt een aantal nuttige voorstellen gedaan om op dit vlak vooruitgang te boeken. Ik steun dit verslag dan ook van ganser harte.
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil toelichten waarom ik, na de interessante debatten van gisteren en de stemmingen van vandaag, tegen het verslag-Rapkay heb gestemd. Simpelweg omdat ik slechts kan constateren dat het een eclatante overwinning van de liberalen is.
Wij hebben gestemd vóór de deregulering van de overheidsdiensten, tegen een kaderrichtlijn, tegen het onderscheid tussen diensten van algemeen economisch belang en diensten van algemeen belang, vóór de toepassing van de mededingingswetgeving op alle diensten van algemeen belang en de nauwkeurige afbakening van die diensten, tegen de definitie van in-house, met andere woorden de overheidsbedrijven, tegen de verduidelijking van de criteria van het Altmark-arrest. Dit alles betekent een aanzienlijke verslechtering ten opzichte van de voorgaande resoluties, die van de heer Herzog en die van de heer Langen in 2001, en de Commissie stelt ons nou net een nieuwe mededeling aan het eind van het jaar in het vooruitzicht.
Het komt erop neer dat wij de interpretatie van complete hoofdstukken van het Gemeenschapsrecht en van tal van lokale overheidsdiensten nu geheel en al overlaten aan het Hof. Wat wordt verstaan onder direct eigen beheer? Wat wordt verstaan onder een intergemeentelijke organisatievorm? Wat wordt verstaan onder een publiek-private onderneming? Wat zijn concessieovereenkomsten in verband met het markt- en mededingingsrecht? We weten het nog steeds niet, en daarom zal ik me blijven inzetten voor flankerende teksten die de subsidiariteit veiligstellen. Ik denk dat we helaas nog steeds ver van ons doel verwijderd zijn en op dit moment de slag verloren hebben, maar ik hoop dat dit geen definitieve nederlaag is.
Jean-Louis Bourlanges (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben niet vóór het verslag-Rapkay gestemd om een heel duidelijke reden: het houdt een volstrekt ongerechtvaardigde verslechtering in ten opzichte van de tekst van de Grondwet zelf.
Volgens de tekst van de ontwerp-Grondwet zouden de beginselen en de voorwaarden voor het verrichten, doen uitvoeren en financieren van de diensten van algemeen economisch belang worden vastgesteld bij Europese wet. Het ging dus om wat in de huidige terminologie een kaderrichtlijn heet. Het verslag is daar niet alleen inhoudelijk van afgeweken, het heeft door het verwerpen van amendement 10 de tekst van de Grondwet zelfs formeel verworpen en publiekelijk zijn verzet daartegen kenbaar gemaakt.
Het baart mij dan ook zorgen dat dit Parlement van zijn spoor afwijkt, dit Parlement dat de tekst van de Grondwet massaal zegt te ondersteunen, maar dat iedere keer volstrekt ongegrond terugkrabbelt als er iets in het geding is dat belangrijk, zo niet van levensbelang is voor de publieke opinie in een aantal landen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn collega Bernhard Rapkay gestemd over het Witboek van de Europese Commissie betreffende diensten van algemeen belang (DAB), omdat het een evenwichtig verslag is. Hij heeft met name de moed om aan te geven dat een uniforme definitie van DAB onmogelijk is in een zo heterogene economische en sociale omgeving als die van de Europese Unie, en dat het subsidiariteitsbeginsel op dit terrein moet worden versterkt door de lidstaten zelf te laten bepalen wat wel en niet onder algemeen belang valt, en hen rechtstreeks de verantwoordelijkheid voor hun beslissingen op zich te laten nemen. Na de problemen bij het bereiken van een politiek compromis in eerste lezing over de dienstenrichtlijn, is het nu het debat over de DAB dat nog lang niet gesloten is. Er bestaat immers dringend behoefte aan Europese wetgeving in bepaalde sectoren, met name maatschappelijke en gezondheidsdiensten van algemeen belang, om die juridisch gezien veilig te stellen. Tot slot zal dit dossier een belangrijke factor zijn waar het gaat om het concurrentievermogen van de Europese ruimte, dat wij moeten bewaken.
Bernadette Bourzai (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen het verslag van de heer Rapkay gestemd over het Witboek betreffende diensten van algemeen belang, aangezien diverse amendementen die mij na aan het hart lagen, verworpen zijn, met name dat waarin een kaderrichtlijn over diensten van algemeen belang wordt bepleit, en de amendementen waarin wordt verzocht om een verduidelijking van de criteria voor het onderscheid tussen DAB en DAEB en de criteria voor het toekennen van een vergoeding voor verrichtingen van openbare diensten en van inhouse (diensten in eigen productie).
We mogen niet toegeven op deze punten, die van kapitaal belang zijn voor de toekomst van onze openbare diensten in onze landen, laat staan met minder genoegen nemen dan waar het Parlement mee akkoord is gegaan via de resolutie-Herzog in 2004 en de resolutie-Langen in 2001, zeker niet nu de PSE-Fractie een voorstel voor een kaderrichtlijn over diensten van algemeen belang heeft opgesteld dat nog verder gaat.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE), schriftelijk. - (PT) Als rapporteur voor het advies van de Commissie vervoer en toerisme over het Witboek van de Commissie inzake diensten van algemeen belang (DAB) heb ik gestreden voor:
- de volledige uitsluiting van de DAB - van zowel de niet-economische (DANEB) als de economische (DAEB) - van de werkingssfeer van de richtlijn betreffende diensten in de interne markt (dienstenrichtlijn)
- de aanneming daarentegen van een kaderrichtlijn, kaderwetgeving of algemeen juridisch kader - hoe men het ook mag noemen - voor DAB (met inbegrip van DAEB, ofschoon dit niet belet dat deze DAEB worden onderworpen aan een specifieke sectorale regelgeving) en
- de vaststelling en beschrijving van DAB, gepaard met een verduidelijking van het onderscheid tussen DANEB en DAEB, teneinde rechtszekerheid te creëren.
Algemeen gesproken heb ik het gevoel dat deze ideeën in dit verslag toereikend zijn behandeld. Daarom heb ik hier steun aan gegeven en voor het verslag gestemd.
Ik ben evenwel teleurgesteld over het feit dat in het verslag niet een ander fundamenteel idee uit het door mij opgestelde advies is overgenomen, waarin stond dat in de context van de DAB de unieke situatie van de randgebieden moet worden erkend, gezien hun bijzondere structurele en permanente handicaps.
Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb om de volgende redenen tegen het verslag van de heer Rapkay gestemd. In de eerste plaats gaat er geen verzoek uit naar de Commissie om met een voorstel voor een kaderrichtlijn over DAB te komen. Van nu af aan hangt overheden, publiek-private partnerschappen en intergemeentelijke organisatievormen de dreiging van procedures uit naam van het mededingingsrecht boven het hoofd. De heer Barroso had het bij het rechte eind tijdens het plenaire debat, toen hij vaststelde dat er geen consensus bestond over een voorstel voor een kaderrichtlijn.
Omdat zij weigert DAB en specifiek daarop van toepassing zijnde wetgeving vast te leggen, levert de Commissie de openbare diensten over aan de regels van de markt, en daarmee aan het mededingingsrecht.
Er is geen tijd meer voor de zoveelste mededeling of nieuwe sectorgerichte voorstellen. Wij verwachten van de Commissie dat zij zich houdt aan de besluiten van het Europees Parlement en het gevoerde liberaliseringsbeleid zo snel mogelijk gaat evalueren. Wij weten dat de resultaten ver achterblijven bij de genoemde doelstellingen.
Deze resolutie beschouwt de diensten van algemeen belang niet als een fundamentele pijler van het Europees sociaal model, of als een instrument voor de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op sociaal, economisch en milieugebied en die op het gebied van de territoriale cohesie.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Wij hebben tegen dit verslag gestemd omdat de opzet hiervan is de openbare diensten te onderwerpen aan concurrentie en aan een toekomstige interne dienstenmarkt, in het licht van het compromis van de Raad met betrekking tot de beruchte Bolkestein-richtlijn.
Tegelijkertijd worden hiermee de gevolgen verdoezeld die de reeds plaatsgevonden sectorale liberalisaties hebben gehad op gebieden als vervoer, energie en communicatie. In tegenstelling tot hetgeen wordt beweerd - en zoals ook talrijke gebruikersgroeperingen en organisaties voor consumentenbescherming hebben bewezen - heeft de liberalisatie geleid tot een moeilijkere toegang tot diensten, tot lagere dienstverleningskwaliteit, hogere prijzen en het verlies van duizenden banen, onder het mom van sectorale herstructureringen.
Het idee om de diensten van algemeen belang op te splitsen in diensten van algemeen economisch en algemeen niet-economisch belang, vanuit een handelsperspectief bekeken, maakt deel uit van de pogingen om bijna alle overheidsdiensten over te leveren aan de genade van de markten.
Ons standpunt is erop gericht de exclusieve bevoegdheid en soevereiniteit van de lidstaten te verdedigen als het gaat om de vaststelling van de manier waarop openbare diensten moeten worden gefinancierd en hoe die financiering moet worden georganiseerd. Openbaar eigenaarschap is per slot van rekening een fundamenteel element om openbare diensten van hoge kwaliteit te kunnen beschermen en om ervoor te kunnen zorgen dat iedereen er op heel het EU-gebied toegang toe heeft, dat de diensten worden verleend tegen sociaal gezien redelijke prijzen en de eindgebruikers op democratische wijze betrokken worden bij het bepalen, beheren en vaststellen van de kwaliteit van deze diensten.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Rapkay over de diensten van algemeen belang, of dat nu economisch is of niet, stelt ons het zoveelste wetgevingsbroddelwerkje van Europese makelij en nieuwe bemoeizucht van de Commissie met de begrotings- en belastingssystemen van de lidstaten en hun lagere overheden in het vooruitzicht, dit alles onder totale schending van het subsidiariteitsbeginsel, dat toch bij herhaling wordt genoemd door de rapporteur.
We moeten de Europese burgers ervan blijven doordringen dat de liberalisering van de openbare diensten, met de bekende gevolgen, een juridische overval van de Commissie van Brussel is op de verdragen.
De markt op zich vormt geen enkele garantie voor de kwaliteit of de uitvoering van deze diensten, of het nu gaat om maatschappelijke diensten, diensten op het gebeid van ruimtelijke ordening of diensten van strategisch en nationaal belang.
Of ze nu rendabel zijn of niet, openbare diensten mogen alleen maar onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wat geldt voor de definitie en organisatie ervan, de regels voor de toewijzing, het aantal en de aard van de instellingen waaraan ze worden toevertrouwd en de wijze van financiering.
Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen het verslag-Rapkay gestemd, omdat ik van mening ben dat er in de definitieve tekst geen adequate steun wordt gegeven aan diensten van algemeen belang (openbare diensten). Richtlijnen op een sectorale basis hebben slechts een soort “kaasschaafeffect” wat het algemeen belang betreft, en het bedrijfsleven maakt dankbaar gebruik van de vrijgekomen sectoren. Er zijn bepaalde onderdelen van de sociale diensten die de onderwijssector ondersteunen en bepaalde vormen van huisvesting dienen een algemeen belang zelfs als zij niet expliciet op een sociale achterstandssector en dergelijke gericht zijn - een sectorale aanpak is dus niet afdoende. Voordat wij ons met specifieke sectoren kunnen gaan bezighouden, hebben wij allereerst een overkoepelende kaderrichtlijn nodig waarin dat algemeen belang wordt omschreven. Zo hebben wij dat op milieugebied al vaker aangepakt. Wij kunnen hier ongetwijfeld een rechtsgrondslag voor vinden. Het is niet voldoende als mensen beweren dat dit tot de bevoegdheden van de lidstaten behoort als de regeringen van diezelfde lidstaten tegelijkertijd gebruik maken van marktregels, de Dienstenrichtlijn en andere middelen om de liberalisering weer via de achterdeur binnen te halen. Ik hoop dat degenen die het amendement over de liberalisering hebben gesteund, die tegen een horizontale richtlijn hebben gestemd en hun steun hebben gegeven aan het definitieve verslag, in staat zullen zijn om hun collega’s in de lokale en regionale regeringen uit te leggen waarom zij de openbare diensten die hun collega’s moeten leveren, niet feller verdedigd hebben.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Rapkay over de diensten van algemeen belang (DAB) lijkt op het eerste gezicht aanlokkelijk. Er wordt gewag gemaakt van een betere bescherming van de openbare diensten, een betere bescherming van het subsidiariteitsbeginsel, de democratische eerbiediging van nationale tradities en de verduidelijking van de omschrijvingen van DAB, onder meer door de invoering van het concept van de diensten van "niet-economisch" belang.
Deze goede intenties zijn wellicht bedrieglijk, vooral omdat het erop lijkt dat het voorstel voor een kaderrichtlijn vandaag vaarwel is gezegd. Dit neemt niet weg dat tal van dwingende regels, zoals de controle op de financieringsinstrumenten, afbreuk dreigen te gaan doen aan de bevoegdheden van de lidstaten. Het risico van nieuwe Europese bemoeizucht in de toekomst blijft dus bestaan.
Tot slot zie ik helemaal niets dat mij ertoe zou kunnen brengen vóór deze tekst te stemmen, die verwijst naar het grondwettelijk verdrag, de Grondwet die, volgens het verslag, de DAB beter zou beschermen tegen de wirwar van de huidige Europese wetgeving. Ik herinner er echter aan dat de Europese Grondwet langs democratische weg is verworpen door de Nederlandse en Franse bevolking.
Deze tekst, die uiteindelijk de kool en de geit spaart, verdient slechts een onthouding bij de stemming.
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen het verslag-Rapkay gestemd, omdat het niet onderkent dat er een kaderrichtlijn voor de DAB en de DAEB moet komen, zodat de deur open blijft staan voor verdere deregulering, die onze openbare diensten zelf, en ook de toegang daartoe voor iedereen en overal, onder druk zet.
Een kaderrichtlijn zou waarborgen moeten bieden voor de gelijktrekking van de gebruikers, de gelijke behandeling van burgers en gebieden, de ruimtelijke ordening en het duurzame karakter van de dienstverlening, alsmede het niveau van de diensten.
Deze liberaliseringstrend, die onbevredigend is voor de werknemers in deze sector én de burgers, moet zo snel mogelijk een halt worden toegeroepen.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Het grootkapitaal heeft nu zijn oog laten vallen op de overheidsdiensten, die worden onderscheiden naar diensten van economische en niet-economische aard. Het doel is de fundamentele volksbehoeften te commercialiseren en de winst van het grootkapitaal te vergroten.
De EU maakt het verbod op staatssteun nog scherper, onder het mom van de bescherming van de mededinging. Zij streeft naar volledige liberalisatie en privatisering van de diensten, opdat het grootkapitaal de mogelijkheid krijgt deze markt te penetreren. De lidstaten hebben besloten om in het kader van de interne markt en het Stabiliteitspact het volksbezit uit te verkopen en de plutocratie een handje te helpen. Volgens de EU moeten de voor het kapitaal winstgevende diensten in de uitverkoop worden gedaan.
De resultaten van dit beleid zullen bijzonder pijnlijk zijn voor de werknemers: verlies van duizenden arbeidsplaatsen, ongunstigere arbeidsrelaties, verlaging van de levensstandaard. Vooral de gebruikers van deze diensten en in het bijzonder de volksklasse zullen de negatieve gevolgen hiervan moeten ondergaan. Die gevolgen doen zich trouwens nu al gevoelen in de sectoren waar de diensten het ‘slachtoffer’ zijn geworden van de kapitalistische herstructureringen en het privatiseringsbeleid.
De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen de resolutie van het EP gestemd waarin wordt ingestemd met het onderscheid tussen openbare diensten van economische en niet-economische aard en waarmee de uitverkoop van de diensten en hun commercialisering worden bevorderd. Zij schaart zich aan de zijde van de werknemers in hun strijd voor betere en goedkopere openbare diensten, voor een hogere levensstandaard van het volk en tegen de monopolistische winsten.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Of wij nu voor of tegen het kapitalistisch en markteconomiemodel zijn, er zal altijd behoefte zijn aan directe of indirecte openbare dienstverlening door openbare instanties. Daarom en gezien het feit dat dit vraagstuk herhaaldelijk opduikt in diverse communautaire wetgevingen - zij het dan alleen om het van hun werkingsfeer uit te sluiten - is het begrijpelijk dat de Commissie met een mening over dit vraagstuk komt.
Dit gezegd zijnde, wil ik drie opmerkingen maken met het oog op de toekomstige ontwikkelingen. Ten eerste is het voor de EU niet mogelijk om diensten van algemeen economisch belang te verlenen. Dit geldt in nog sterkere mate voor de diensten van algemeen belang (waarbij eventuele uitzonderingen idealiter gebaseerd zouden moeten zijn op samenwerking tussen de lidstaten). Wetgeving met betrekking tot deze diensten moet steeds meer plaatsvinden op nationaal niveau, ofschoon ze ook moet stroken met de regels van de interne markt en de beginselen van vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening.
Tot slot ben ik onthutst over het feit dat in de resolutie over dit vraagstuk de Commissie wordt gevraagd een allesomvattende analyse voor te leggen “van de weerslag van de tot op heden doorgevoerde liberalisering, met name over de situatie van de consumenten en de betrokken werknemers”. Met het woord “betrokken” wordt een ideologische invalshoek gekozen in een context die onpartijdig zou moeten zijn.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De interne markt van de EU is succesvol gebleken bij de liberalisering van een groot aantal dienstensectoren, waarvan de Europese consumenten en werknemers uiteindelijk de vruchten hebben geplukt.
Om de Europese economie echter een extra duwtje in de rug te kunnen geven is het noodzakelijk dat de EU opnieuw een kwalitatieve sprong vooruit maakt en haar interne markt voltooit. Dan zal zij er maximaal profijt van hebben.
Deze sprong vooruit zou kunnen bestaan uit initiatieven op het gebied van de diensten van algemeen belang (DAB), openbare diensten die niet van commerciële aard zijn en die met vooral openbare middelen worden gefinancierd.
Ik ben van mening dat de taak om de DAB nauwkeurig te definiëren, formuleren, organiseren en financieren uitsluitend bij de lidstaten moet liggen. Daarbij moet de werkelijkheid in de lidstaten worden weerspiegeld en de regionale en lokale autonomie worden gerespecteerd.
De verlening van DAB op lokaal, regionaal en nationaal niveau was in strijd met de communautaire wetgeving. Deze diensten zitten juridisch gezien in een grijze zone op Europees niveau, aangezien niet duidelijk is welke regels van toepassing zijn op DAB. Ik denk bijvoorbeeld aan de regels voor mededinging, openbare aanbesteding en interne markt. De jurisprudentie van het Hof van Justitie heeft weinig gedaan om de mist te doen optrekken.
Ik geef steun aan het verslag omdat daarmee wordt gestreefd naar een duidelijk onderscheid tussen enerzijds de uitvoering van communautaire wetgeving en anderzijds de verwezenlijking van de doelstellingen van openbaar belang bij de verlening van diensten van algemeen belang.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de delegatie van de Oostenrijkse Volkspartij heeft vóór het eerste gedeelte van punt 69 gestemd omdat wij dit beschouwen als een proces met een open einde. Het tweede gedeelte keurden wij echter af omdat het strijdig is met het eerste gedeelte. Uiteindelijk hebben wij vóór gestemd omdat dit verslag geen oordeel velt over het uiteindelijke doel, maar over de voortgang van de onderhandelingen, en omdat het kritisch en objectief de rechtsgemeenschap en de besluiten van de Europese Unie bespreekt en geen finaal oordeel is waarover wordt gestemd. Ik wilde deze verklaring afleggen, daar er zich anders tegenstrijdigheden kunnen voordoen die vatbaar zijn voor verkeerde interpretaties.
Michl Ebner (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb bewust en met overtuiging voor het eerste gedeelte van punt 69 gestemd en tegen het tweede gedeelte. Ik ben namelijk van mening dat het goede werk van medeafgevaardigde Eurlings en vele andere medeafgevaardigden toch een opsomming is van onderwerpen en omstandigheden die niet pleiten voor toetreding van Turkije. Dat is een reden waarom toetreding niet het einddoel van de onderhandelingen dient te zijn.
Derhalve heb ik tegen het verslag als geheel gestemd. We dienen ons te concentreren op punt 71, waarin wordt geprobeerd voor Turkije een manier te vinden om het land te verankeren in de Europese structuren. Dit geldt ook voor andere buurlanden, die we geen lidmaatschap in het vooruitzicht moeten stellen als we toch al van mening zijn dat dit nooit tot stand zal komen.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, hoewel het verslag-Eurlings zonder twijfel hier en daar positieve en interessante aspecten heeft, heb ik ertegen gestemd, met name omdat het al met al duidelijk maakt dat Turkije niet klaar is om tot Europa toe te treden en ook dat het land daar nooit klaar voor zal zijn. Toch heb ik ertegen gestemd omdat de Turkse regering een puur pro-formabeleid voert, waarbij tot een paar hervormingen wordt besloten zonder dat deze ten uitvoer worden gelegd, laat staan dat de oplossing van explosieve onderwerpen ook maar een stap dichterbij komt, zoals het conflict omtrent Cyprus, het Koerdische vraagstuk of de erkenning van de Armeense volkenmoord. Al deze kwesties hadden al opgelost moeten zijn voor het begin van de onderhandelingen, te meer omdat Turkije de afgelopen jaren ruim 1,3 miljard euro aan pretoetredingssteun heeft ontvangen. Naar mijn mening is het hoog tijd om eerlijk "nee" te zeggen tegen de toetredingsonderhandelingen, een "nee" dat de burgers van Europa allang hebben uitgesproken.
Jacques Toubon (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, velen van ons hebben zich onthouden van stemming over het verslag-Eurlings, om de volgende redenen.
Wij zouden vóór dit verslag hebben gestemd, omdat, zoals ik gisteren zei, in dit Parlement nog nooit een verslag is aangenomen dat zich zó kritisch heeft uitgelaten over de houding van Turkije ten opzichte van de Europese Unie. Helaas is het Parlement er in de stemmingen niet mee akkoord gegaan dat de erkenning van de Armeense genocide als toetredingsvoorwaarde geldt, en bovendien heeft het, ondanks onze stem en die van tal van onze collega’s, een bepaling aangenomen die er impliciet van uitgaat dat de onderhandelingen alleen maar tot toetreding kunnen leiden.
Wij zijn het niet met deze twee punten eens. Maar omdat wij helemaal niets tegen de inspanningen van de heer Eurlings en de Commissie buitenlandse zaken als zodanig hebben, inspanningen waarvan namens dit Parlement een krachtig signaal is uitgegaan, hebben wij ons van stemming onthouden.
Koenraad Dillen (NI). – Voorzitter, ik was eerst van plan vandaag om voor het verslag Eurlings te stemmen, maar gezien een aantal amendementen, met name de amendementen over Armenië, ben ik tijdens de stemming van mening veranderd en heb ik op het einde tegen dit verslag gestemd. Ook al meen ik, als principiële tegenstander van de toetreding van Turkije, dat dit verslag voorbijgaat aan de essentie van de zaak.
Maar het verslag Eurlings bewees wel dat de geesten in dit Parlement en in Europa de laatste twee jaar in de goede richting zijn geëvolueerd en dat we ons meer bewust worden van de talloze punten waarop Ankara tekort schiet om überhaupt de toetredingscriteria van Kopenhagen te vervullen. Het was ook een goede zaak dat de rapporteur aan de Armeense genocide herinnerde, maar de stemming van vandaag bewijst hoe liberalen, groenen en socialisten in dit Parlement vandaag in hun hemd gezet worden. Zij hebben zo hun mond vol over mensenrechten en grote principes, maar als puntje bij paaltje komt, trekken zij omwille van de realpolitiek hun staart in. Een plattere houding kan men zich moeilijk voorstellen. Niet elke genocide heeft blijkbaar recht op onze herinnering.
Hetzelfde geldt voor de kwestie Cyprus waarvan velen in dit Parlement blijken te vergeten dat Turkije de noordelijke helft al meer dan dertig jaar met een terreurregime onder de knoet houdt. Dit land kan nooit en mag nooit lid worden van de Europese Unie.
Philip Claeys (NI). – Voorzitter, ik heb ook tegen het verslag Eurlings gestemd omdat het verslag er nog altijd vanuit gaat dat de toetreding van Turkije wenselijk blijft. Als men de indrukwekkende waslijst van zware problemen bekijkt zou men nochtans beter moeten weten. De verwijdering van de essentiële passage over de Armeense genocide is een schandelijke zaak. Als Parlement nemen we in feite afstand van de twee resoluties die we daarover al in het verleden hebben aangenomen. Het is ook een hart onder de riem voor de Turkse regering, die haar politiek van staatsnegationisme rustig kan voortzetten.
In dat verband moet ik ook het gebrek aan ruggengraat van de linkse fracties veroordelen. De Waalse Parti Socialiste bijvoorbeeld trok haar steun voor de erkenning van de Armeense genocide in uit schrik om binnen twee weken stemmen te verliezen bij de steeds talrijker wordende Turkse kiezers in Brussel. Tot daar de grote principes die men beweert te verdedigen. Van hypocrisie gesproken!
Albert Deß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil een stemverklaring afgeven over het verslag-Eurlings. Het verslag bevat weliswaar veel uitspraken waarmee ik het eens kan zijn, maar ik heb het uiteindelijk van de hand gewezen omdat ik principieel tegen een volledig EU-lidmaatschap van Turkije ben en het verslag weliswaar veel voorwaarden bevat, maar een volledig lidmaatschap niet uitsluit. Ik heb ook tegen het verslag gestemd omdat er niet in wordt geëist dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije onmiddellijk worden opgeschort.
Het is onaanvaardbaar dat er nog steeds wordt onderhandeld met een Turkse regering waarin paus Benedictus pas geleden werd vergeleken met Hitler en Mussolini. Het waren juist politici van Turkse afkomst die zich het hatelijkst uitlieten over de rede van paus Benedictus in mijn land. Maar ik vertrouw in deze kwestie op de Franse bevolking. Ik ga ervan uit dat de toetreding niet tot stand komt omdat de meerderheid in Frankrijk ertegen zal stemmen.
Jean-Louis Bourlanges (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn bij de UDF zeer krachtig voorstander van het verslag van de heer Eurlings, omdat het uitgesproken waarheden bevat die ook gezegd moeten worden. Desondanks moesten wij ons van stemming onthouden. Waarom? In de eerste plaats omdat dit verslag het idee van een versterkt partnerschap als alternatief voor echte toetreding lijkt uit te sluiten. Dit is niet realistisch. En vooral ook omdat het Parlement door de verwerping van de paragraaf over Armenië een uiterst negatief signaal afgeeft.
Ik wijs erop dat wij in 2004 een resolutie hebben aangenomen waarin de erkenning van de Armeense genocide werd geëist, en in 2005 een waarin werd geëist dat de toetreding mede afhankelijk wordt gesteld van de erkenning van deze genocide.
Vandaag zijn we dat allemaal vergeten. Welk signaal gaat hiervan uit? Het signaal dat dit Parlement niet bij zijn standpunten blijft en de ogen sluit voor zijn eigen resoluties. De Turken kunnen dit simpelweg opvatten als: u hoeft geen haast te maken met vooruitgang op dit punt, u kunt ermee doorgaan mensen die zelfs maar de herinnering aan de genocide in leven houden, in hun vrijheid van meningsuiting te beknotten, en uiteindelijk zullen wij niet van u eisen dat u deze genocide erkent. Dit is een uiterst negatief en ernstig signaal. Ik betreur het dat dit is afgegeven en dat het ons heeft belet vóór het overigens uitstekende verslag van de heer Eurlings te stemmen.
Mario Borghezio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we hebben een belangrijke resolutie aangenomen over de Armeense genocide en ik heb mij tijdens het debat en de beoordeling van de zogenaamde vorderingen van Turkije op weg naar de toetreding tot de Europese Unie voortdurend afgevraagd wat we anders van Turkije kunnen vragen dan een duidelijke toezegging op dit punt – nauwkeuriger gezegd: wat we anders van Turkije kunnen vragen dan dat het zich ertoe verplicht de mensenrechten te eerbiedigen en de waarden in acht te nemen waarop de Europese Unie gebaseerd is.
De stemming van vandaag heeft echter wederom de hypocrisie van de politieke correctheid aangetoond. Men wil de eis dat er een helder standpunt wordt ingenomen, weglaten uit de eisen die Europa verplicht is te stellen aan de Turkse regering en aan de Turkse instellingen – aan degenen dus die de woorden en het geplande bezoek van de paus begroet hebben met grove uitspraken en gewelddadige bedreigingen waar de maffia nog een puntje aan had kunnen zuigen.
Europa kijkt toe, terwijl Turkse kinderen uit hun schoolboeken leren dat de Armeense genocide een verzinsel is. Mensen die zeggen dat we zeer aandachtig moeten luisteren naar de kritiek op degenen die de geschiedenis willen herschrijven, hebben dus gelijk. Het is een schandaal! Turkije weigert en blijft weigeren de rechten van volkeren te erkennen – de rechten van Armeniërs, dat mag duidelijk zijn, maar ook die van de Koerden. En ondertussen hult Europa zich in een hypocriet en schandalig stilzwijgen. Europa is dus niet langer het Europa van de mensenrechten, maar het Europa dat de mensenrechten een zorg zal zijn!
Renate Sommer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag-Eurlings gestemd omdat ik het een goed verslag vind, een kritisch verslag en het beste dat we in deze categorie tot nog toe hebben gezien. Ik heb ervoor gestemd, hoewel niet alles me bevalt. Mij bevalt bijvoorbeeld niet hoe het Armeense vraagstuk in dit verslag wordt benaderd. Stel je eens voor dat in Duitsland de holocaust die onder Hitler heeft plaatsgevonden altijd tussen aanhalingstekens werd gezet of slechts werd aangeduid als de "zogeheten holocaust". Iets soortgelijks doet Turkije met het Armeense vraagstuk. Ik heb voor het verslag-Eurlings gestemd, ook al heeft een meerderheid de zinsnede laten opnemen dat het volledig lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie het doel moet zijn. Daar ben ik natuurlijk niet voor omdat Turkije niet voldoet aan de toetredingsvereisten en ook niet aan onze eisen wenst te voldoen. En omdat ik weet, zoals iedereen hier, dat de Europese Unie zich Turkije niet kan permitteren. Daarom viel het me niet zwaar om voor het verslag te stemmen, want de formuleringen die tegen mijn zin in werden opgenomen en die ik zojuist heb opgenoemd, zijn dermate onzinnig dat het verslag desondanks het standpunt van het Parlement goed weergeeft.
James Hugh Allister (NI), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen het verslag-Eurlings gestemd, omdat ik er nog steeds radicaal op tegen ben dat het niet-Europese Turkije lid wordt van de EU. Degenen die beweren dat dat Turkije, naarmate de kans op dat lidmaatschap groter wordt, eerder geneigd zal zijn om de democratische beginselen en mensenrechten volledig te respecteren, zullen moeten constateren dat zij de plank helemaal mis hebben geslagen. Dat blijkt eigenlijk ook al uit het feit dat er in het verslag toegegeven wordt dat enige vooruitgang van betekenis ontbreekt. Wat de hervormingen, mensenrechten, godsdienstvrijheid, Cyprus en Armenië betreft, hebben wij niets bereikt, maar daar staan wel miljoenen euro’s aan verspilde toetredingssteun tegenover. Die verspilling zal ook in de toekomst blijven doorgaan. Het is niet de eerste keer dat de EU voor schut wordt gezet.
De drang van de EU naar een eindeloze uitbreiding wordt voortgestuwd door een kolossaal verlangen naar een ego-strelende status als wereldmacht. Dat loopt parallel met het streven naar een status als supermacht via een Europese grondwet, een grondwet die inmiddels al verworpen is. Het lidmaatschap van Turkije, een nog verdergaande uitbreiding en de grondwet maken allemaal deel uit van hetzelfde Grote Plan.
Bernadette Bourzai (PSE), schriftelijk. – (FR) Een jaar na de opening van de toetredingsonderhandelingen met Turkije maakt het verslag-Eurlings de balans op van de vorderingen en problemen.
Het verslag is evenwichtiger geworden door amendementen waarin rekening wordt gehouden met de inspanningen die Turkije zich heeft getroost, zonder voorbij te gaan aan de kwesties die nog steeds problematisch zijn, zoals het niet-ondertekenen van het protocol van Ankara door Turkije en de omgang met minderheden.
De Armeense genocide moet zonder meer door Turkije worden erkend. Afgaande op de criteria van Kopenhagen kan van deze erkenning echter geen conditio sine qua non voor de toetreding worden gemaakt.
De paragraaf over eventuele geprivilegieerde samenwerking tussen de EU en Turkije in geval van mislukking van de onderhandelingen is voorbarig. Het betreffende proces is nog in volle gang en we kunnen op dit moment nog niet pessimistisch vooruitlopen op de afloop van die onderhandelingen.
Met deze stem wil ik aangeven dat Turkije nog heel wat vooruitgang moet boeken voordat het lid kan worden van de Europese Unie, maar er moeten geen nieuwe barrières voor dat eventuele lidmaatschap worden opgeworpen.
Volgens mij is de toetreding van Turkije tot de EU zowel een kans voor Turkije als Europa.
Marco Cappato (ALDE), schriftelijk. (IT) Mijnheer de Voorzitter, namens de Transnationale Radicale Partij heb ik tegen het verslag van collega Eurlings over Turkije gestemd. Met dit verslag bekrachtigt dit Parlement namelijk dat de Europese Unie zich voor de zoveelste keer afsluit voor het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten. In plaats van dat het Parlement laat zien het Europese integratieproces van Turkije te willen versnellen, schildert het alternatieve wegen om Ankara en Brussel nader tot elkaar te brengen die niets te maken hebben met serieuze toetredingsonderhandelingen.
De EU kan zich niet in zichzelf terugtrekken en zich uitsluitend op haar eigen Grondwet concentreren, zoals voorzitter Barroso enkele dagen geleden heeft verklaard. En het kan evenmin hopen dat er met de hulp van de Heilige Vader een dialoog tot stand wordt gebracht met de moslimwereld en het Midden-Oosten, zoals in het verslag-Eurlings wordt bepleit. Josef Ratzinger is niet Javier Solana.
We moeten daarentegen het federalistische en democratische streven weer nieuw leven inblazen, te beginnen met de oproep van Marco Pannella tot vrede in het Midden-Oosten, om te komen tot een Europa waarin zoveel mogelijk vrouwen en mannen mee kunnen doen aan een politiek project van vrijheid, democratische hervorming en vrede.
Richard Corbett (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun aan dit verslag gegeven. Ik ben voorstander van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie nadat de toetredingsonderhandelingen zijn afgerond. Daarbij geldt natuurlijk wel de voorwaarde dat Turkije aan de noodzakelijke criteria heeft voldaan op het gebied van de mensenrechten, het functioneren van het democratische stelsel en het respect voor minderheden. Daarnaast zal het land zich ook met zijn verleden moeten verzoenen.
Lena Ek, Cecilia Malmström en Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De ontwikkelingen in Turkije zijn op verscheidene gebieden zeer zorgelijk. Er is gewezen op diverse gevallen waarin journalisten en schrijvers zijn gearresteerd en aangeklaagd omdat ze misdaden tegen “de Turkse identiteit” hebben begaan. Hoewel deze ontwikkelingen natuurlijk zeer verontrustend zijn, mag men tegelijkertijd de democratische en hervormingsgezinde krachten in het land niet vergeten. Dat is nu onze taak als EU: deze krachten blijven helpen en steunen om Turkije weer in het juiste spoor te krijgen.
De heer Eurlings stelt in zijn verslag gerechtvaardigde kritiek op Turkije aan de orde, maar hij neemt ook de kritiek op dat Turkije anders zou worden behandeld dan andere kandidaat-lidstaten. Dat is onaanvaardbaar. Het is belangrijk dat Turkije afrekent met zijn verleden, zoals met de kwestie-Armenië. Maar dat mag niet bepalend zijn voor het al dan niet voortzetten van de onderhandelingen met Turkije.
Het is belangrijk dat de EU nu haar verantwoordelijkheid beseft en dat we de fundamentalisten en de reactionaire krachten niet in de kaart spelen, maar dat we een evenwichtig verslag bij de stemming erdoor krijgen. Daarom hebben wij besloten te stemmen voor paragraaf 50 en de amendementen waaruit een constructieve houding tegenover Turkije blijkt.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen amendement 51 van mijn eigen Fractie gestemd op paragraaf 50 van het verslag van de heer Eurlings over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding. Ik heb dat met enige spijt in mijn hart gedaan, maar als amendement 51 aangenomen zou worden, zou de verwijzing naar onder andere de Assyrische gemeenschap verdwijnen. Ik heb er consequent over geklaagd dat de nijpende situatie en zelfs het bestaan van de Assyrische gemeenschap in Irak wordt genegeerd en het zou hypocriet zijn als ik ten opzichte van Turkije niet precies hetzelfde standpunt zou innemen. Ik heb dan ook tegen de andere amendementen op deze paragraaf gestemd.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen het verslag-Eurlings gestemd, omdat het een afspiegeling is van de toenemende hypocrisie van Europa ten opzichte van Turkije. Volgens mij is het Turkijes bestemming om lid te worden van de Europese Unie. Turkije is altijd een onderdeel van de politieke, economische en culturele geschiedenis van Europa geweest. Het is duidelijk dat Turkije nog een krachtsinspanning moet leveren op tal van terreinen, maar bepaalde politieke krachten in de Raad en het Parlement blijven maar barrières voor Turkije opwerpen. Ik distantieer me van deze onwaardige manoeuvres, die eigenlijk alleen maar één doel dienen: Europa "christelijk" houden!
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Als u Turkije niet ten onrechte een Europees land had genoemd, wat het niet is, zou u vandaag niet in de positie verkeren dat u een aantal waarheden onder ogen moet zien.
U zegt ons vandaag dat de religieuze, en met name christelijke, minderheden in Turkije worden onderdrukt. Dat de eerbiediging van de mensenrechten in het algemeen, en die van vrouwen in het bijzonder, in Turkije niet gewaarborgd is. U komt tot de ontdekking dat Turkije nog steeds weigert Cyprus te erkennen, toch een lidstaat van deze Unie waar zij zo graag tot wil toetreden, en regelmatig voor grensincidenten zorgt met een andere lidstaat, Griekenland. U verklaart dat Turkije een van de grondrechten van de Europese Unie schendt, namelijk vrij verkeer. En deze opsomming is verre van uitputtend.
En alles wat u daaruit concludeert, is: "we moeten doorgaan met onderhandelen, maar let wel, helemaal aan het eind kunnen we nog altijd nee zeggen". Wie gelooft er nou in zo’n fabeltje?
Op 3 december jongstleden had u moeten luisteren naar de Europese volkeren, die in meerderheid tegen de intrede van Turkije in Europa zijn. U had Turkije een geprivilegieerd partnerschap moeten aanbieden dat recht doet aan onze verschillen, en niet deze politiek-diplomatieke schijnvertoning, die vernederend is voor alle partijen en met name voor het Turkse volk.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – Het verslag behandelt de vorderingen die Turkije tot nu toe heeft gemaakt met het oog op een toekomstige aansluiting bij de EU. Slechts één hoofdstuk, “Wetenschap en onderzoek”, is geopend en voorlopig gesloten. Er is dus nog steeds een heel lange weg te gaan.
De Zweedse partij Junilistan ziet de geografische ligging of de godsdienst van Turkije niet als een bezwaar voor een eventueel lidmaatschap van de EU. Wij vinden dat men dezelfde eisen voor aansluiting moet stellen als men bij eerdere uitbreidingen heeft gedaan – niet meer en niet minder. Turkije voldoet niet aan de criteria van Kopenhagen en in de huidige situatie is een lidmaatschap van de EU dan ook niet aan de orde.
Het is echter niet alleen Turkije dat zich moet aanpassen. Het landbouwbeleid en de structuurfondsen van de EU moeten worden hervormd. Een toekomstig eventueel Verdrag is een andere kwestie die moet worden afgehandeld voordat verdere uitbreidingen van de EU kunnen plaatsvinden, vooral met het oog op het stemgewicht van de lidstaten en om te voorkomen dat een klein aantal grote lidstaten de kans krijgt om de hele Unie te domineren.
Zowel Turkije als de EU moet nog een lange politieke en economische weg gaan voordat een Turks lidmaatschap aan de orde kan komen, maar indien en wanneer die dag komt, zal Junilistan Turkije verwelkomen.
Daarom hebben wij voor dit verslag gestemd.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb me van stemming over dit verslag onthouden.
Het aan de plenaire vergadering voorgelegde verslag heeft als verdienste dat eindelijk de realiteit onder ogen wordt gezien. Het Parlement heeft maar al te lang blijk gegeven van een gebrek aan realisme in dit dossier. Hoewel in dit verslag krachtiger standpunten worden ingenomen dan voorheen, betreur ik het gebrek aan moed bij het Parlement inzake de kwestie van de erkenning van de Armeense genocide. Daarom heb ik besloten me bij de eindstemming van stemming te onthouden.
Ik ben al jaren tegenstandster van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, maar wil wel een geprivilegieerd partnerschap met dit land. Er zijn op dit moment meer Europese afgevaardigden voor dit standpunt te vinden, dat een paar jaar geleden nog maar een zeer kleine minderheid achter zich wist.
Turkije erkent een van de lidstaten van de Europese Unie, de Republiek Cyprus, niet en houdt dit land al dertig jaar bezet! Turkije erkent de Armeense genocide niet. Turkije erkent de vrijheid van vereniging niet, en 97 procent van zijn grondgebied ligt buiten Europa.
Europa moet dit land bijstaan op de weg naar democratie, maar gezien zijn ligging, geschiedenis en cultuur kan Turkije geen claims leggen op het politieke project van de Europese Unie.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Een jaar is verstreken sinds de opening van de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije en de Turkse autoriteiten hebben geen enkele stap gezet in de richting van erkenning van Cyprus, een EU-lidstaat. Turkije zet eveneens de militaire bezetting van het noorden van dit eiland in de Middellandse Zee onverdroten voort, hetgeen in strijd is met de reeds tientallen jaren geldende VN-resoluties.
Na een jaar van onderhandelingen zijn er rapporten verschenen waaruit blijkt dat de economische situatie van het Koerdische volk achteruit gaat en de legitieme, politieke en culturele rechten van de Koerden worden geschonden. Er zijn ook berichten over toegenomen onderdrukking door de Turkse politie en het Turkse leger in het gebied.
Deze twee vraagstukken zijn kenmerkend voor de talloze twijfels die de toetredingsonderhandelingen met Turkije oproepen. De toetreding van Turkije wordt bevorderd door de grootmachten van de EU, aangezien de grote economische en financiële concerns in die landen de mogelijkheid willen krijgen om de Turkse economie en de Turkse hulpbronnen uit te buiten en zijn geostrategische positie te gebruiken voor hun plannen in het Midden-Oosten, de Kaukasus en Centraal-Azië, die zij willen beïnvloeden en domineren. Het toetredingsproces heeft ook tegenstrijdigheden aan het licht gebracht in de manier waarop de grootmachten hun controle op het EU-besluitvormingsproces delen. Ook heeft dit ertoe gediend de kloof tussen de ambities van de Europese grootmachten en de VS nog dieper te maken ten aanzien van hun onderwerping aan of participatie in het Noord-Amerikaans imperialisme.
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL), schriftelijk. - (CS) Turkije is sinds de middeleeuwen altijd al een enorm fenomeen geweest en een vat vol problemen. Het meest ingewikkelde vraagstuk in verband met Turkije op dit moment zijn de criteria ter beoordeling van de bereikte vooruitgang. Eén hoofdstuk van de toetredingsonderhandelingen is nu afgesloten. Dat is ongetwijfeld een groot succes. Maar niet minder dan 28 hoofdstukken staan er nog open, en dan hebben we het nog niet eens over de criteria van Kopenhagen.
De problemen zijn zeer uiteenlopend van aard, zoals een kieswet waarmee de vrijheden voor burgers, vrouwen en nationale en religieuze minderheden met voeten wordt getreden, een onderontwikkelde infrastructuur in het oosten van het land, gespannen verhoudingen met buurlanden, de werkgelegenheidsstructuur, het politie- en legeroptreden bij de misdaadbestrijding en de bezetting van een deel van een lidstaat van de Europese Unie. Met name de toepassing van de nieuwe wetten zal ongetwijfeld nog lang een moeizaam proces zijn. Aan de andere kant ken ik persoonlijk heel wat hoogopgeleide Turken, en ik weet met welk enthousiasme zij de aanvang van de toetredingsonderhandelingen toejuichten.
Nu er een reeks van amendementen is ingediend, waarmee de meest urgente problemen zijn weggepoetst, is het verslag over de vorderingen van Turkije op de weg naar toetreding voor de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links helaas onacceptabel. Wij zagen ons dan ook gedwongen om tegen de goedgekeurde tekst te stemmen.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Eurlings bevat uitstekende passages, met name over de Armeense genocide die de Turkse autoriteiten weigeren te erkennen, de economische blokkade van Armenië en de weigering om Cyprus te erkennen, een van de lidstaten van de Europese Unie.
Eén van deze punten zou al genoeg moeten zijn om te concluderen dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije stopgezet moeten worden. Alleen, de rapporteur trekt deze conclusie niet, en vergeet vooral de volgende waarheid als een koe te vermelden: Turkije is geen Europees land. Het land ligt voor 95 procent in Azië; de hoofdstad, Ankara, ligt in het hart van Anatolië; door de eliminatie van de christelijke gemeenschappen in de twintigste eeuw is 99 procent van de bevolking islamitisch.
Turkije heeft dus geen enkele reden om tot de Europese Unie toe te treden. Dit is zonneklaar en als zodanig erkend door de volkeren van Europa, met name in Frankrijk en Oostenrijk, doch niet door degenen die ons besturen. De stemming van vanochtend illustreert deze scheidslijn: de meerderheid van ons Parlement heeft niet alleen voor de toetreding gestemd, maar ook punt 49 verworpen waarin de erkenning van de Armeense genocide wordt geëist, en zich daarmee naar de wil van Turkije gevoegd.
Jean-Marie Le Pen (NI), schriftelijk. – (FR) Hoewel het verslag-Eurlings zich kritisch uitlaat over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, met name door te verzoeken om de erkenning van de Armeense genocide, gaat het niet zover dat het vraagtekens zet bij de toetreding zelf.
Het klopt dat de Europese Commissie, Jacques Chirac en de Britten, de belangrijkste verdedigers van het Ottomaanse rijk, klaar staan om elke koersafwijking of maatregel die de toetreding zou kunnen vertragen of verhinderen, te voorkomen.
Wij zijn niet met alle winden mee gewaaid, wij hebben ons niet laten meevoeren op de wisselende golven van de Turkse regering, die met twee monden spreekt tegenover de onderhandelaars van de Europese Commissie en tegenover de grootste lidstaten.
Wij zijn uit principe tegen de toetreding van Turkije. Turkije is geen Europees land en voldoet aan geen van de criteria van Kopenhagen, waarin de voorwaarden rond de toetreding van een land tot de Europese Unie zijn neergelegd.
De onderhandelingen zouden moeten leiden tot een geprivilegieerd partnerschap waarbij de huidige visumplicht voor Turkse onderdanen blijft bestaan.
De toetreding van Turkije zal niet haar beslag krijgen tegen de wil van de Europese volkeren. Als beschermers van het Franse volk zullen wij waken over zijn belangen, onder meer door de toetreding van Turkije tot Europa te verwerpen.
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik ben altijd van mening geweest dat de toetreding van Turkije tot de EU niet haalbaar is binnen de huidige constellatie van de Europese eenwording.
Ik ben voorstander van een Europa met drie cirkels. De eerste is de begrenzing van de federale kern, met de landen die niet alleen ambitieuze sociale doelstellingen delen, maar ook de wil om een "wereldmacht Europa" te zijn, een belangrijke speler op het wereldtoneel. Binnen de tweede vallen de huidige vijfentwintig EU-lidstaten plus Roemenië en Bulgarije. Gezien de problemen en de onontbeerlijke consolidatie van die groep moet elke verdere uitbreiding worden uitgesloten.
De derde omsluit een gebied waarbinnen een nauw en alomvattend partnerschap wordt aangegaan met de buurlanden op de Balkan, in het Middellandse Zeegebied en elders. Ik benadruk het belang van nauwe partnerschappen met de landen in het Middellandse Zeegebied, waarin Turkije en de Maghreb, waarmee ons Europa al van oudsher belangrijke banden onderhoudt, gelijk worden behandeld.
Ik heb me dan ook bij alle stemmingen van stemming onthouden, met uitzondering van de immer door het Parlement bepleite erkenning van de Armeense genocide, opdat niet de indruk ontstaat dat ik ook maar enige principiële vooringenomenheid jegens Turkije koester. Het gaat gewoon om een andere visie op Europa.
Patrick Louis en Philippe de Villiers (IND/DEM), schriftelijk. – (FR) Wij hebben tegen deze tekst gestemd, waarin Turkije al met al een behoorlijk oneerlijk verwijt wordt gemaakt, te weten het verwijt dat Turkije niet-Europees is.
Wat heeft het voor zin om dit land met aanbevelingen en eisen onder druk te zetten: de volkeren van Europa willen geen toetreding van Turkije, want het is in hun ogen zonneklaar: Turkije, en dat is niet als belediging bedoeld, hoort niet bij de Europese familie. Turkije heeft zijn eigen cultuur, zijn eigen waarden, zijn eigen invloedssfeer. Dat is de strekking van het amendement dat wij namens de Fractie Onafhankelijkheid/Democratie hebben ingediend. We moeten vandaag nog ophouden met dit hypocriete en verwoestende spel van de toetredingsonderhandelingen, die alleen maar kunnen uitlopen op een grote crisis, omdat het eventuele toetredingsverdrag geen enkele kans maakt op ratificatie door de volkeren. En zeker niet in Frankrijk, waar deze kwestie per se in de vorm van een referendum aan het volk moet worden voorgelegd.
We geven onze Franse collega’s die gegrepen zijn door schizofrenie, de volgende stof tot nadenken. Terwijl ze zeggen tegen de toetreding van Turkije te zijn, stemmen ze jaar in jaar uit, hier en in het Franse parlement, voor de pretoetredingskredieten voor Turkije, en hebben ze binnen hun eigen Europese fractie, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, waarnemers van de AKP verwelkomd, de islamitische partij van de heer Erdogan.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik sta positief tegenover dit verslag over de toetreding van Turkije. In het verslag wordt aanbevolen om niet alleen de actieve onderhandelingsfase op te starten en het eerste hoofdstuk over wetenschap en onderzoek af te ronden, maar om ook het proces van wetswijzigingen in Turkije weer te hervatten via het negende maatregelenpakket voor wetshervormingen. Hoewel ik verheugd ben over deze vorderingen, betreur ik dat Turkije niet afdoende vooruitgang bij de kwestie-Cyprus heeft geboekt. Die kwestie moet definitief geregeld zijn voordat Turkije kan toetreden; het is essentieel dat Turkije alle lidstaten van de Europese Unie erkent.
Bairbre de Brún en Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Sinn Féin ziet uit naar de toetreding van Turkije tot de EU mits dat gebeurt op dezelfde basis die ook voor andere landen is gehanteerd, inclusief het respect voor de mensenrechten, een burgerregering, de erkenning van de politieke rechten van de Koerdische bevolking en de erkenning van de Republiek Cyprus. Wij verwelkomen het besluit van het Europees Parlement van vandaag waarin vastgelegd is dat de oplossing van het probleem dat veroorzaakt wordt doordat Turkije een deel van Cyprus bezet houdt, een belangrijke kwestie is die afgehandeld dient te zijn voordat Turkije zich bij de EU kan aansluiten. Hoewel wij van mening zijn dat het standpunt van het Parlement in verband met de rechten van de Koerdische bevolking in Turkije tekortschiet, zijn wij verheugd dat de nijpende situatie van de Koerdische bevolking in Turkije een belangrijk onderwerp is in de toetredingsonderhandelingen tussen de Turkije en de EU.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. Onderhandelingen met Turkije zijn in het belang van de Koerden, Armeniërs, godsdienstige minderheden en politieke gevangenen. Ze zijn ook belangrijk voor de miljoenen Europeanen van Turkse afkomst, die zich daardoor bevestigd voelen als gelijkwaardige EU-burgers. Ik hoop dat die onderhandelingen uiteindelijk leiden tot een democratisch, multi-etnisch en multireligieus Turkije, dat in vrede leeft met al zijn buren. Voorlopig ziet het daar niet naar uit.
De kans is groot dat de onderhandelingen snel doodlopen als gevolg van de vertraging in de federalisering van Cyprus en de spanningen tussen Turkije en Cyprus die daardoor voortduren. Bovendien zijn binnen Turkije krachten actief die duurzaam geen gelijke rechten voor afwijkende culturen en meningen willen toestaan, en die elke tegemoetkoming aan Koerden en Armeniërs zien als een aanval op de Turkse eer.
Voordat Turkije eventueel binnenkomt in de EU is daaraan waarschijnlijk dertig jaar onderhandelen met veel onderbrekingen vooraf gegaan. Wie dit proces wil versnellen om Europa te voorzien van een groter leger of meer goedkope arbeidskrachten laat de democratische krachten en de achtergestelden in Turkije in de steek. Toelating van een onveranderd Turkije zal het niveau van democratie en mensenrechten in Europa omlaag trekken en de EU in de publieke opinie nog meer omstreden maken.
Hartmut Nassauer (PPE-DE), schriftelijk. (DE) Ik heb voor het verslag gestemd, ondanks de hierin verwoorde doelstelling van een volledig lidmaatschap. Samen met andere CDU/CSU-afgevaardigden in het Europees Parlement heb ik in de hoofdelijke stemming op dit punt onze afkeuring van een volledig EU-lidmaatschap van Turkije tot uitdrukking gebracht.
Het verslag verdient onze instemming wegens de realistische en kritische beschouwing van de situatie in Turkije. In het verslag wordt vastgesteld dat Turkije sinds het begin van de toetredingsonderhandelingen op hoofdpunten, zoals mensenrechten en godsdienstvrijheid, nog steeds bij lange na niet voldoet aan de criteria van Kopenhagen. Ook wordt duidelijk vermeld dat men er niet in slaagt om behoorlijk om te gaan met wat de Armeniërs in Turkije is overkomen. Zolang de historische feiten niet worden aanvaard, is een Turks lidmaatschap van de Europese Unie ondenkbaar. Ook wordt in het verslag geëist dat het Cyprus-vraagstuk volledig wordt opgelost. Indien Cyprus niet wordt erkend, moet de EU de toetredingsonderhandelingen opschorten.
Door de toetreding van Turkije zou de EU te groot worden, en daarmee worden verzwakt. Het succesverhaal van de Europese eenwording kan alleen worden voortgezet met een sterke EU. De burgers wijzen een Europa zonder politieke en geografische contouren van de hand. Er is geen plaats voor een uitbreidingsautomatisme. We willen Turkije als belangrijke partner aan de zijde van de Europese Unie en zijn daarom voor een geprivilegieerd partnerschap als alternatief voor een volledig lidmaatschap.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Ik heb voor het verslag-Eurlings over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding tot de Europese Unie gestemd. Ik sta namelijk achter het Europees perspectief van Turkije. De Turkse leiders moeten er echter voor zorgen dat de door hen aangegane verplichtingen op grond van onder meer de criteria van Kopenhagen, worden nageleefd en wel snel.
Het Europees Parlement dringt er terecht op aan dat Turkije de Europese normen in de praktijk naleeft en wijst de druk van de hand die de as Washington-Londen uitoefent om gedaan te krijgen dat Turkije kortingen à la carte worden toegekend.
Ik ben vooral voldaan over de verwerping van de amendementen die tot doel hadden de kwestie-Cyprus te bagatelliseren en over de aanneming van de door de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links ingediende amendementen waarin wordt gewezen op de noodzaak van een politieke oplossing voor het vraagstuk van de Koerden.
De Turkse leiders moeten, via de toepassing van een concrete routekaart, de verplichtingen naleven die zij op zich hebben genomen. Het zou ondenkbaar zijn dat een land dat in de Unie opgenomen wil worden, de Europese beginselen niet in praktijk brengt.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Het debat over de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU zou transparant en duidelijk moeten zijn. Daarin mag van geen enkele kant chantage worden gepleegd. Daarom moet er nadrukkelijk op worden gewezen dat dit een open proces moet zijn waarin het eindresultaat niet bij voorbaat vaststaat. Bovendien moet van meet af aan worden erkend dat het er niet alleen om gaat dat Turkije aan een aantal criteria voldoet, zonder de welke toetreding onmogelijk zou zijn, maar dat de EU ook in staat moet zijn om Turkije te ontvangen en op te nemen.
Anderzijds vind ik - zoals ik ook aan het begin van de onderhandelingsfase heb gesteld - dat onderhandelingen waarin de ene partij de andere niet geheel erkent, zoals het geval is met Turkije in relatie tot Cyprus en dus tot de hele EU, onderhandelingen zijn die op het verkeerde been vertrokken zijn en behept zijn met ernstige tekortkomingen.
Tot slot levert dit proces ook grote kansen op voor de bevordering van de economische openstelling, de ontwikkeling, de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten in Turkije, en die kansen mogen niet verspild worden. Het slechtste resultaat van dit proces zou zijn indien er een diepe kloof zou ontstaan tussen Turkije en de EU.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Ja, ik heb uiteindelijk vóór dit verslag over de toetreding van Turkije gestemd.
Wel met grote tegenzin, dat moet gezegd. We hebben de stemming binnen de Commissie buitenlandse zaken op tal van punten bevestigd: we betreuren het trage tempo van de hervormingen en maken gewag van de nog steeds bestaande tekortkomingen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid, de rechten van minderheden, de rechten van vrouwen en culturele rechten. We zijn zeer duidelijk over de kwestie-Cyprus.
We benadrukken vooral dat de onderhandelingen weliswaar gericht zijn op toetreding, maar dat die geenszins bij voorbaat vaststaat. Tegen die achtergrond heb ik vóór de amendementen op de tekst van de rapporteur gestemd.
Waarom dan dat grote ongenoegen? Vanwege de kwestie van de Armeense genocide, waarbij het Parlement volledig is teruggekomen op zijn eerdere stemmingen. Door toe te geven aan de druk van de socialisten en anderen heeft de plenaire vergadering zojuist een behoorlijke stap terug gedaan: wij eisen niet langer van Turkije dat het de Armeense genocide erkent, als voorwaarde voor de toetreding. Een onacceptabele draai, waar in mijn ogen een rampzalig signaal van uitgaat naar de onderhandelaars: het Parlement komt terug op zijn woorden, verliest zijn geheugen, en, erger nog, laat zijn eis tot herinnering varen.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sta positief tegenover dit realistische verslag, hoewel ik wel vind dat het duidelijker had mogen zijn. In beginsel steun ik een mogelijke toetreding van Turkije mits het land serieuze hervormingen doorvoert en met zijn verleden in het reine komt. Naar mijn idee is dat tot nu toe nog niet gebeurd en wij moeten er dus voor zorgen dat de druk op de ketel blijft. Wat de erkenning van de genocide in Armenië en met name de behandeling van de Koerden betreft, had het verslag compromislozer mogen zijn. In het algemeen steun ik de conclusies en feliciteer ik de rapporteur met een belangrijk stuk werk.
Marc Tarabella (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb besloten me te onthouden van de eindstemming over het initiatiefverslag van Camiel Eurlings over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding.
Ik betwijfel namelijk of zo’n verslag wel opportuun en relevant is, zolang de Europese Commissie, die de voortgang van Turkije op de weg naar toetreding moet volgen, haar verslag nog niet heeft gepubliceerd. Alleen de Europese Commissie is bevoegd over deze voortgang te oordelen.
Bovendien is het verslag-Eurlings in mijn ogen onevenwichtig. De inspanningen die dit verslag van Turkije verlangt op tal van onderwerpen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de rechten van minderheden en de rechten van vrouwen, zijn uiteraard onontbeerlijk, maar de vorderingen van Turkije op het gebied van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten blijven in het verslag onderbelicht. Vanaf het moment dat Turkije kenbaar heeft gemaakt dat het wil toetreden, heeft het zijn best gedaan om aan de toetredingscriteria te voldoen; er moet zeker nog het nodige gebeuren, maar Turkije is op de goede weg.
De tijdens de plenaire vergadering aangenomen amendementen, met name het PSE-amendement dat voorziet in het schrappen van de erkenning van de Armeense genocide als voorwaarde vooraf voor de toetreding, hebben het verslag-Eurlings iets evenwichtiger gemaakt. Toch heeft dit me niet volledig tevreden kunnen stellen
Geoffrey van Orden (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Ik onderken dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije vele jaren in beslag gaan nemen en dat er ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn, maar desalniettemin zijn er veel elementen in het verslag-Eurlings waaraan ik mijn steun kan geven. Toch is het verslag overmatig negatief en zeer onevenwichtig, met name met betrekking tot de kwestie-Cyprus. Er wordt geen aandacht besteed aan de Turks-Cypriotische steun voor het plan-Annan of voor de nog niet ingeloste belofte van de EU om een einde te maken aan het isolement van Noord-Cyprus. Er wordt ook geen oproep gedaan aan de Republiek Cyprus voor een constructieve handreiking. Dat land bepaalt nu (volgens overweging B) het tempo waarin de toetredingsonderhandelingen met Turkije gaan verlopen. De belangen van Cyprus dringen zelfs tot in de NAVO door waar Turkije beschuldigd wordt van het veroorzaken van problemen (paragraaf 54). Daarnaast wordt de toekomstige uitbreiding van de EU specifiek gekoppeld aan een hernieuwde grondwetprocedure en daar ben ik faliekant op tegen. Dat zijn de redenen waarom ik mij van stemming heb onthouden.
Dominique Vlasto (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb besloten me van stemming over het verslag-Eurlings te onthouden, ook al is het een hard verslag.
Zeker, het is een keerpunt in het bewustwordingsproces ten aanzien van de realiteit van de betrekkingen tussen de EU en Turkije, maar het blijft in die zin te eenzijdig dat het veronderstelt en, met het verwerpen van sommige amendementen, ook bevestigt dat de toetreding een doel op zich is. De onmiskenbare vertraging van de hervormingen in Turkije ondanks de opening van de toetredingsonderhandelingen door de Commissie zou juist de optie van een geprivilegieerd partnerschap dichterbij moeten brengen. Het feit dat de opening van die onderhandelingen de hervormingen niet heeft versneld, is verontrustend, en we zouden in onze reactie tot uiting moeten brengen dat we resultaten eisen in plaats van de indruk te wekken dat de toetreding toch wel zal doorgaan, wat er ook gebeurt.
Daarom had erop gewezen moeten worden dat de normalisering van de betrekkingen met Cyprus een conditio sine qua non is voor een eventuele toetreding. Het is onacceptabel dat Turkije het protocol van Ankara, een juridische vorm van minimale erkenning die niet meer dan net aanvaardbaar is, nog altijd niet heeft geratificeerd en ten uitvoer heeft gelegd. Tot slot heb ik mijn steun gegeven aan het amendement over de erkenning van de Armeense genocide als conditio sine qua non voor de eventuele toetreding, aangezien het hier niet gaat om een symbolisch punt, maar om een morele plicht en een historische eis die door de Turkse autoriteiten vervuld moeten worden.
Lars Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Turkije heeft nog een zeer lange weg te gaan voordat een lidmaatschap van de EU aan de orde is. Ik heb eerder tegen het starten van lidmaatschapsonderhandelingen met Turkije gestemd, omdat het nog heel lang op zich zal laten wachten voordat het EU-lidmaatschap zal zijn bereikt. Men kan een onderhandelingsproces niet twintig jaar lang laten voortduren. We dreigen dan te bezwijken voor de pressie om de eisen voor het lidmaatschap te verlichten.
Het is belangrijk om duidelijke eisen aan Turkije te stellen. Er moet voldaan zijn aan de criteria van Kopenhagen voor mensenrechten. De soevereiniteit van Cyprus moet worden gerespecteerd. De genocide van 1915 op Armeniërs en Syriërs/Assyriërs moet worden erkend.
Voordat het EU-lidmaatschap van Turkije aan de orde kan komen, moet er een wijziging in het stemgewicht van de lidstaten plaatsvinden, zodat niet een klein aantal lidstaten met veel inwoners de besluitvorming in de EU zal domineren.
De financiële consequenties van een eventueel Turks lidmaatschap van de EU moeten nauwkeurig worden onderzocht. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het regionale beleid van de EU moeten worden hervormd voordat Turkije EU-lid kan worden. De begroting van de EU moet worden beperkt tot 1 procent van het gezamenlijke BNI van de lidstaten. Een eventueel Turks lidmaatschap mag niet inhouden dat dit plafond wordt overschreden.
Het is belangrijk om vast te stellen dat het feit dat er onderhandelingen met Turkije zijn aangegaan, niet automatisch betekent dat Turkije lid wordt van de EU.
De Voorzitter. Hiermee is dit onderdeel beëindigd.