De Voorzitter. – U vraagt het woord, mijnheer Carnero González. Ik neem aan dat u een motie van orde heeft. Op grond van welk artikel wilt u het woord voeren?
Carlos Carnero González (PSE). (ES) Ja, mijnheer de Voorzitter, ik wilde alleen wijzen op het feit dat in de media gemeld wordt dat vanochtend in Gaza een Europese burger met de Spaanse nationaliteit, de heer Emilio Morenatti, door een groep gewapende mannen is ontvoerd. Ik zou u willen vragen of u zich tot het voorzitterschap van de Raad en de Commissie zou willen wenden met het verzoek om al het mogelijke te doen…
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Dat is geen motie van orde. Ik begrijp uw bezorgdheid, maar wij moeten het Reglement eerbiedigen. Ik neem nota van wat u gezegd heeft, dank u.
2. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
3. Besluit inzake het verzoek om urgentverklaring
De Voorzitter. – De Raad verzoekt om toepassing van de urgentieprocedure voor het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten [COM(2006)0433 – C6-0295/2006 – 2006/0148(CNS)].
Wie voert het woord namens de Commissie visserij?
Rosa Miguélez Ramos (PSE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, bij afwezigheid van onze voorzitter, de heer Morillon, spreek ik namens de Commissie visserij om dit verzoek om urgentieverklaring van de Raad te steunen. Zoals u heeft gezegd gaat het om de goedkeuring van het voorstel van de Commissie tot wijzing van verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de vissersvloten.
De visserijsector in de ultraperifere regio’s bevindt zich structureel in een precaire situatie. De goedkeuring door de Raad van de verordening over het Europees Visserijfonds ging gepaard met een gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie waarin zij hun steun aan deze regio’s uitspraken en waarin de derogaties met betrekking tot de mogelijkheid om overheidssteun te geven voor de vernieuwing van de in deze gebieden geregistreerde vissersvloten werden verlengd tot 31 december 2006.
Hoewel de verlenging over twee maanden afloopt, is de verordening nog niet van kracht geworden, vanwege de trage besluitvorming in het communautaire bestel. Onze commissie is voor de urgentieverklaring en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan alle noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de financiële steun zonder vertraging aan de sector kan worden verleend.
(Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in)
De Voorzitter. – Dit punt wordt dus ingelast in de stemming van aanstaande donderdag om 11.30 uur. Amendementen kunnen tot uiterlijk morgen, woensdag, 10.00 uur worden ingediend.
4. Herdenking van de Hongaarse opstand van 1956
De Voorzitter. Geachte afgevaardigden, dames en heren, ik wil nu een verklaring afleggen over de zogeheten ‘Hongaarse revolutie’ van oktober 1956, en dat zal ik staande doen.
Het is vandaag een halve eeuw geleden dat het Hongaarse volk in opstand kwam tegen de communistische dictatuur en tegen de bezetting door een buitenlandse macht.
Op 23 oktober 1956 gingen Hongaarse studenten de straten van Boedapest op om te protesteren tegen de communistische regering, en al snel voegden burgers uit alle beroepen en lagen van de bevolking zich bij hen.
Ik moet u zeggen dat dit mijn vroegste jeugdherinnering is die verband houdt met de politiek. In die tijd beheerste het verzet van het Hongaarse volk het nieuws in mijn land. Ik herinner me een leraar op school die ons de feiten uitlegde met behulp van een landkaart, de stemmen op de radio en de krantenfoto’s van de brandende T-34-tanks in het centrum van Boedapest. Voor mij betekende het dat ik me bewust werd van het begrip vrijheidsstrijd.
Twee weken lang was er hoop; daarna zweeg de radio en daalde er een ijzeren stilte neer, waarachter zich duizenden doden en honderden bannelingen bevonden. De opstandelingen in Boedapest hadden nog enige tijd de hoop dat het vrije Westen hun te hulp zou schieten; dat bleek niet het geval. In het Westen had men hen enige tijd doen geloven dat dat wel zou gebeuren.
We moesten machteloos toezien hoe duizenden Hongaren, mannen, vrouwen en kinderen, hun land ontvluchtten en een toevluchtsoord zochten in het Westen. Het was een onbeschrijfelijke tragedie voor het Hongaarse volk, maar het was ook de eerste scheur in het sovjetsysteem – een scheur die daarna zou groeien en uiteindelijk zou leiden tot de val van de Berlijnse Muur – en ongetwijfeld een groots moment in de geschiedenis van Hongarije.
In datzelfde jaar, eind juni, vond de opstand van Poznań plaats, waarbij de arbeiders van de fabriek Cegielski “brood en vrijheid” eisten, ook een belangrijk moment in deze omwenteling. Deze beide gebeurtenissen hielden zonder twijfel met elkaar verband. Tijdens de ceremonie die dit jaar in Hongarije werd georganiseerd ter gelegenheid van de viering van de gebeurtenissen in Poznań, verklaarde de Hongaarse president, László Sólyom, dat “Poznań en Hongarije samen waren opgestaan tegen de Sovjetbezetting”. Op 24 oktober 1956 gingen de Hongaren de straat op met borden waarop geschreven stond: “Poznań-Warschau-Boedapest”.
Dat vormde een inspiratiebron voor alles wat er later zou gebeuren, hoewel dat nog enige tijd op zich zou laten wachten. Dat zou nog enige tijd op zich laten wachten, tot in 1968 in Praag de lente uitbrak. Dat zou nog enige tijd op zich laten wachten, tot de stakingen in Polen in 1970, die uitmondden in de erkenning van Solidarnosc, tien jaar later, als de pikhouweel die de muur zou slopen.
De geschiedenis herhaalde zich in 1989. Hongarije en Polen legden de eerste stenen voor de hereniging van het continent, en ik denk dat dit een goed moment is om te citeren uit de redevoering die Albert Camus in 1957 uitsprak ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de Hongaarse revolutie.
Camus zei: “Het onderworpen en geketende Hongarije heeft de afgelopen twintig jaar meer gedaan voor vrijheid en gerechtigheid dat enig ander volk ter wereld […]. In de huidige geïsoleerdheid van Europa hebben we maar één manier om trouw te blijven aan Hongarije: door nooit datgene te verraden waarvoor de Hongaarse strijders hun leven hebben gegeven, noch in onszelf, noch in anderen, en door nooit, zelfs niet indirect, datgene te rechtvaardigen wat hen heeft gedood. Het zal niet gemakkelijk worden om onszelf deze grote offers waardig te tonen. Maar we moeten het proberen in een Europa dat uiteindelijk verenigd zal zijn, door onze twisten te vergeten, door onze fouten te corrigeren, door onze inzet en onze solidariteit te vermenigvuldigen.”
En vandaag is een verenigd Europa klaar om nieuwe vooruitgang te boeken en om de Europese geest in nog sterkere mate te verspreiden, om zo bij te dragen aan een wereld waar vrijheid, solidariteit en vooruitgang de elementen zijn die ons handelen leiden.
Dat zijn we verplicht aan degenen die gestorven zijn omdat ze in een vrij Europa geloofden.
(Applaus)
Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, vandaag herdenken we de opstand van het Hongaarse volk, die vijftig jaar geleden heeft plaatsgevonden. De Hongaren zijn toen in hun wanhoop in opstand gekomen tegen een totalitaire dictatuur. Vandaag herdenken we de gebeurtenissen van de herfst van 1956, omdat deze mensen het voor ons allemaal hebben gedaan. Ze hebben gestreden voor vrijheid, recht en democratie. Ze hebben de menselijke waardigheid met succes verdedigd. Ze hebben waardig gestreden, zelfs toen ze door de tanks onder de voet werden gelopen. Voor ons allemaal zijn ze gevlucht, voor ons allemaal hebben ze geleden, en voor ons allemaal hebben ze de herinnering tientallen jaren levend gehouden.
De helden van de Hongaarse revolutie zijn onze gezamenlijke helden. Ze zijn helden van Europa. Wij herdenken ze vandaag omdat we hun dank verschuldigd zijn voor hun nalatenschap. Wij betuigen hun vandaag eer, omdat we ons allemaal – en vooral wij in het Europees Parlement – gebonden voelen aan de belofte om ervoor te zorgen dat een dergelijke aantasting van de vrijheid en de menselijke waardigheid in Europa nooit meer voor kan komen. Hun leven staat vóór ons als een reliëf, dat toont tot welke grootse daden wij als mens in staat zijn wanneer we gedwongen worden om onze waarden en de waardigheid van Europa te verdedigen. Wij betuigen onze eerbied.
Wat begon met de eerste grote demonstratie in Boedapest op 23 oktober 1956, en eindigde met de invasie van de Sovjettroepen op 4 november 1956, was een revolutie van de vrijheid. Degenen die aan de Hongaarse volksopstand hebben deelgenomen noemden die toen al terecht een revolutie, een forradalom. De communistische machthebbers noemden die indertijd ten onrechte een contrarevolutie, een ellenforradalom. Het verschil is niet zomaar een klein Hongaars woordje, het verschil is gigantisch. Het is het verschil tussen vrijheid en onvrijheid.
De burgers van Hongarije hebben voor onze Europese waarden gestreden, want de vrijheid waarvoor de helden van de Hongaarse volksopstand in 1956 hebben gevochten, waarvoor ze hun leven hebben gegeven, is een deel van de Europese identiteit. Onze doelstellingen van nu zijn de doelstellingen waar de mensen in Hongarije toen voor hebben gestreden. Niets zou dat duidelijker zichtbaar kunnen maken dan het feit dat we vandaag in het Europees Parlement samen met de vrij gekozen vertegenwoordigers van Hongarije de volksopstand herdenken die in 1956 in dat land heeft plaatsgevonden. Dat blijft voor mij het wonder van mijn generatie. De vrijheid van Hongarije is de vrijheid van Europa geworden, en de vrijheid van Europa blijft de garant voor de vrijheid van Hongarije.
Juist vanwege de gebeurtenissen die vandaag in Boedapest en elders in Hongarije hebben plaatsgevonden zou ik de Hongaarse collega’s uit alle fracties willen zeggen dat ik het zeer waardeer dat ze ervoor hebben gezorgd dat we het eens zijn geworden over een gezamenlijke tekst, een gezamenlijke resolutie. Daaruit blijkt wel dat we ondanks de politieke conflicten van alledag wel degelijk gezamenlijke principes hebben.
Ik doe een beroep op beide partijen om bij de conflicten in Boedapest geen buitensporige middelen te gebruiken, om niet te heftig te reageren op de demonstraties, want we zijn met elkaar verbonden door gezamenlijke waarden. Dat gold in 1956, en dat geldt ook nu, in 2006. Laten we altijd van deze overeenstemming uitgaan, ondanks alle meningsverschillen die we hebben.
(Applaus)
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er is een verband tussen de herdenking van vandaag – vijftig jaar geleden zijn de Hongaren in opstand gekomen tegen de Sovjet-Unie, de onderdrukker van hun land – en de herdenking in de lente van volgend jaar, dan is het namelijk vijftig jaar geleden dat de Verdragen van Rome werden ondertekend.
Deze gebeurtenissen hebben kort na elkaar plaatsgevonden, en beide zijn geïnspireerd door dezelfde geest. De Verdragen van Rome waren bezield door de geest van vrijheid en solidariteit tussen de volkeren. Dat heeft ook de opstand in Hongarije bezield. De Hongaren wilden het juk afwerpen dat ze droegen, ze wilden soeverein zijn, een vrij volk zijn. Daarvoor hebben ze moeten vechten tegen een macht die hun dit recht wilde ontnemen.
Vijftig jaar later denken we aan deze mannen en vrouwen, die aanspraak hebben gemaakt op dit recht dat wij als Europese Unie nu ieder volk garanderen, het recht op vrijheid en zelfbeschikking in onze gemeenschap van democratische staten. De mannen en vrouwen die voor dit recht tegen hun bezetter hebben moeten vechten zijn ware helden van de Europese geschiedenis. Ze hadden namelijk geen wapens, ze konden zich niet verdedigen tegen een leger, ze stonden weerloos en met blote handen tegenover de tanks – we kennen de foto’s daarvan.
De moed van deze mannen en vrouwen is bewonderenswaardig. Deze moed, deze houding, dat heeft de vorige spreker al gezegd, en ook u, mijnheer de Voorzitter, die zijn we niet alleen in Hongarije tegengekomen, maar ook in Polen, en twaalf jaar later ook in Tsjecho-Slowakije. Die moed is ook een deel van het Europese erfgoed, die moed bewijst dat er op dit continent altijd mannen en vrouwen zijn geweest die bereid waren om hun leven voor de vrijheid op het spel te zetten. De moed van deze mannen en vrouwen is een van de grootste geschenken van Hongarije aan Europa, en een van de waardevolste bezittingen van ons Europeanen.
Ik geloof dat de latere val van de Muur, de mogelijkheid om die Muur af te breken, het IJzeren Gordijn opzij te schuiven, mogelijk is gemaakt door de moed in die dagen. Eén ding is namelijk glashelder: iedere vorm van dictatuur is bitter, is pijnlijk, maar geen dictatuur duurt eeuwig. De honger naar vrijheid van een volk, van de burgers, kan niet eeuwig worden onderdrukt. In de geschiedenis van de mensheid is er aan iedere dictatuur vroeger of later een einde gekomen. Er is een einde gekomen aan de communistische dictatuur, aan de stalinistische dictatuur, en ook de andere dictaturen overal ter wereld zullen vroeger of later schipbreuk lijden. De moed die de mannen en vrouwen in Hongarije vijftig jaar geleden aan de dag hebben gelegd is de moed die mannen en vrouwen in andere delen van de wereld nu bewijzen in hun strijd tegen onderdrukking. Dit is dus een permanente strijd.
Vandaag is dit vijftig jaar geleden, en dat is ook een gelegenheid om er nogmaals op te wijzen dat de Hongaren erin geslaagd zijn om zich te bevrijden van de dwang van het Oostblok, om de democratie en de vrijheid in hun land te herstellen, om in vrije zelfbeschikking toe te treden tot de Europese Unie, een daad van vrijheid. In vrije zelfbeschikking zich vrijwillig aan te sluiten bij een internationale gemeenschap is iets heel anders dan onder dwang te worden onderworpen aan een gemeenschap. Dat is nu net de enorme vooruitgang die we in Europa in de afgelopen vijftig jaar hebben geboekt.
In 1956, ten tijde van deze opstand, was ik tien maanden oud, een kind, een baby. Dat ik in vrijheid heb kunnen leven is een enorm voorrecht, een voorrecht dat de Hongaren van mijn generatie niet hebben genoten, en waarvoor ik dankbaar ben. Des te geweldiger is het echter dat wij als in vrijheid geboren West-Europeanen mee mogen maken dat we nu in onze Unie samen mogen leven met diegenen die onder een dictatuur zijn geboren. Ik kan me voor mijn generatie hier en in Hongarije geen mooier cadeau voorstellen.
(Applaus)
Bronisław Geremek, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa wil hulde brengen aan de Hongaarse revolutie van 1956, aan de moed en de vastberadenheid van het Hongaarse volk in zijn strijd voor vrijheid, aan de nagedachtenis van de slachtoffers van repressie en aan het lijden van een geheel volk.
1956 is een keerpunt in de moderne geschiedenis van Europa. Zoals de Voorzitter reeds heeft gezegd, werd de opstand van Poolse arbeiders in Poznań in juni 1956 bloedig onderdrukt. De liberalisering van het bewind in Polen in oktober 1956 was slechts van korte duur. Dat jaar stond in het teken van de gebeurtenissen in Hongarije. De Hongaarse revolutie ging uit van het volk, was nationaal en anticommunistisch. Zij werd door het Sovjetleger meedogenloos neergeslagen. De straten van Boedapest waren het toneel van een bloedige repressie, en in Hongarije waren terreur en onderdrukking lange tijd aan de orde van de dag.
Wij herdenken deze dag vandaag zonder dat we proberen onze rekening met het verleden te vereffenen. Maar de Europese Unie heeft een gemeenschappelijke herinnering nodig om deze gebeurtenissen bij te kunnen schrijven in de annalen van de vrijheid van Europa en om een gemeenschapsgevoel te hebben. De heldenmoed van de mannen en vrouwen uit 1956 mag niet in vergetelheid raken. We moeten Imre Nagy in onze herinnering houden, een communist die een protagonist werd van de anticommunistische revolutie en die heimelijk en lafhartig werd vermoord. We moeten István Bibó in onze herinnering houden, een groot denker en actievoerder in dienst van de vrijheid en de democratie, die in de gevangenis werd gegooid en aan wie het zwijgen werd opgelegd tot het einde van zijn levensdagen.
We mogen niet vergeten dat Europa in 1956 weliswaar uiting gaf aan zijn verontwaardiging over dit drama, maar er verder het zwijgen toe deed en machteloos toekeek. Dit is een les voor het Europa van vandaag en morgen. Het moet sterk, solidair en een eenheid zijn. Het moet in de vrijheid, de democratie en de eerbiediging van de rechten van de mens en van de volkeren zijn bestaansrecht vinden. En wat Hongarije betreft, zouden we vandaag moeten hopen dat het Hongaarse volk en zijn leiders uit de in 1956 getoonde moed de kracht putten om de wijsheid te vinden die nodig is om de politieke tegenstellingen ondergeschikt te maken aan het openbaar welzijn en het gemeenschappelijk belang.
(Applaus)
Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, er lopen allerlei rode draden door de geschiedenis. Een daarvan pakken we vandaag op. Die draad begon op 17 juni 1953 in Duitsland, ging in 1956 verder in Polen en Hongarije, in 1968 in Tsjecho-Slowakije, en eindigde toen het communisme eindelijk was overwonnen.
De opstand in Hongarije was een opstand voor de democratie, een nationale opstand, maar ook een politieke opstand. Ik hoef alleen maar de Petöfi-cirkel te noemen, de groep van Hongaarse intellectuelen die indertijd in Boedapest en later in heel Hongarije samen met de arbeiders de arbeidersraden hebben opgericht. Ze wilden proberen om de democratie nieuw leven in te blazen. Dat is wat er in Hongarije in 1956 gebeurde!
Nu, vijftig jaar later, herdenken we deze opstand. We kunnen nog een tweede feit herdenken, en wel dat het honderd jaar geleden is dat Hannah Arendt werd geboren. Zij was een van de intellectuelen die de kracht hadden om twee vormen van totalitarisme in één ademtocht te noemen, het communisme en het fascisme. Dat is precies wat de geschiedenis ons leert: de democratie is nooit een verworvenheid voor de eeuwigheid. We kunnen de democratie alleen maar opbouwen wanneer we er dag in dag uit voor strijden. Dat zien we in het Polen van vandaag, in het Hongarije van vandaag, en ook in de gevaarlijk ontwikkelingen die we op dit moment bij ons in Frankrijk vaststellen, waar fascistische en rechtsradicale krachten aan het werk zijn. We moeten altijd klaarstaan om voor de democratie te strijden!
De mensen die tegen het fascisme hebben gestreden, vijftig jaar geleden in Hongarije en Polen, in 1968 in Tsjecho-Slowakije, maar ook bij ons, die mensen hebben ons duidelijk gemaakt dat je voor de democratie en de vrijheid soms je leven op het spel moet zetten. Die les moeten we leren, we mogen niet bang zijn voor de waarheid: een totalitair regime is en blijft een totalitair regime, of het nu fascistisch is of communistisch!
(Applaus)
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik denk dat ik een mening verkondig die in mijn fractie wijd verbreid is, wanneer ik zeg dat ik het ermee eens ben dat de Hongaarse opstand van 1956 eerst en vooral beschouwd dient te worden als een volksopstand voor vrijheid en onafhankelijkheid. Tevens vind ik dat wij de bloedige onderdrukking van deze opstand door het Sovjetleger zonder meer moeten veroordelen. Tot slot zie ook ik in deze Hongaarse tragedie een symbolische gebeurtenis, omdat hierdoor de kern wordt blootgelegd van de existentiële crisis van een model dat 33 jaar later zou verdwijnen omdat het er niet in slaagde zich fundamenteel te hervormen.
Wij kunnen echter niet een eenzijdige interpretatie van de moderne geschiedenis accepteren die de communistische gedachte demoniseert. Om bij Hongarije te blijven, wil ik u erop wijzen dat vooraanstaande communisten in dit land een grote rol hebben gespeeld in de beweging tegen het bewind. Wij weten allen welk aandeel Imre Nagy heeft gehad, de hervormingsgezinde communistische minister-president die met zijn leven betaalde voor zijn steun aan de opstandelingen. Minder bekend is dat de beroemde Petöfi-kring, waarvan de activiteiten worden beschouwd als een van de factoren die de aanzet hebben gegeven tot de beweging, was opgericht op initiatief van jonge communisten. En ik zou nog de naam kunnen noemen van de grote communistische filosoof György Lukács, die ook betrokken was bij deze strijd voor hervormingen. Een hele tijd lang waren wij getuige van een groeiende stroom protesten gestimuleerd door communisten, wier kritiek jammer genoeg in de kiem werd gesmoord. De geschiedenis werd niet van tevoren geschreven, en dat is tegenwoordig ook niet het geval.
Laten we derhalve zoveel mogelijk de misdaden uit de tijd van het stalinisme veroordelen, maar laten we niet de geest van de Koude Oorlog weer aanwakkeren, die nooit ook maar ergens bevorderlijk is geweest voor de vrijheid en de onafhankelijkheid. Het herenigde Europa kan meer bereiken wanneer het zich vastberaden op de toekomst richt.
(Applaus van links)
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, meer dan 2 500 tanks tegenover een weerloze bevolking, 75 000 soldaten van het Rode Leger, duizenden slachtoffers, meer dan 2 000 mensen die geëxecuteerd zijn door de regering Kádár die door de Sovjets was geïnstalleerd, 12 000 gevangenen die naar de goelags zijn gestuurd, 200 000 vluchtelingen: dit zijn slechts enkele van de schrikbarende cijfers die de tragedie van een natie samenvatten, maar ook het begin van het einde van een partij en een macht die over ons halve continent heersten, als gevolg van de schandalige en onrechtvaardige akkoorden van Jalta.
De eerste tekenen kwamen uit Berlijn in 1953, gevolgd door de schreeuw om vrijheid in Poznań, Polen, in 1956. Stalin was al drie jaar dood, maar zijn politieke opvolgers gebruikten – ondanks het verslag van Chroesjtsjov aan het twintigste congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie in februari 1956, waarin de ontelbare misdaden van de Georgische dictator aan de kaak werden gesteld – repressieve en strafbare methoden, uit angst dat de macht in Hongarije hun zou ontglippen.
De opstand liep uit op een immense tragedie. De reformistische regering van Imre Nagy werd resoluut weggestuurd en hij werd zelf vermoord. Pas na de val van het communistische Sovjetregime konden de slachtoffers van de voorgaande jaren eindelijk gerehabiliteerd worden. Zij werden door de Hongaarse communistische leiders en de Kominform “gepeupel” genoemd, terwijl ze eigenlijk symbool stonden en nog steeds staan voor menselijke waardigheid, onderdrukt door een van de meest gevoelloze en gewelddadige dictaturen die ooit in de geschiedenis heeft bestaan. Deze immense tragedie moet ons vandaag de dag doen stilstaan bij de negativiteit van een ideologie en een politieke praktijk die miljoenen slachtoffers hebben gemaakt in die gebieden ter wereld waar dit regime heeft geheerst.
Tegenwoordig nemen sommigen, die destijds voorstanders waren van de inzet van tanks en executies, hun acties opnieuw onder de loep en spreken ze, zoals altijd gebeurt, over fouten. Ze hebben het echter niet over de verwerping van deze ideeën die onverbiddelijk tot dictatuur en onderdrukking hebben geleid en leiden. Alleen wanneer we deze ideeën openlijk verwerpen en veroordelen, zijn we verzekerd van een toekomst in vrijheid. Wanneer we de tragedie van de Hongaarse herfst herdenken, zijn wij ons er opnieuw van bewust dat de Unie een bolwerk vormt tegen iedere vorm van vernedering van de waardigheid van het individu en van volken.
Verder houden we in gedachten dat er nog steeds regimes bestaan die de levens van hun burgers in een houdgreep houden en die een bedreiging vormen voor vrije volken: de vele dictaturen ter wereld, van Noord-Korea tot Iran en Cuba. Daarnaast denken we echter ook aan de gevaren van nieuwe vormen van fundamentalisme. Moge het Westen nooit meer voor stilte kiezen en moge Europa een voorvechter van vrijheid en rechtvaardigheid zijn.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, we herdenken vandaag in het Europees Parlement een dramatische politieke gebeurtenis die 50 jaar geleden plaatsvond in Hongarije. De opstand die toen uitbrak en enkele dagen later wreed werd neergeslagen door troepen van de Sovjet-Unie heeft in West-Europa de ogen van velen geopend voor de gevaren van de communistische ideologie, zoals door Moskou gedicteerd. Daarmee gaat de historische betekenis van Boedapest 1956 het lokale of het nationale niveau verre te boven.
Als 13-jarige schooljongen besefte ik slechts dat het geliefde geboorteland van mijn moeder een heroïsche strijd beleefde voor de vrijheid, waarnaar zo hartstochtelijk werd verlangd. De beelden van premier Imre Nagy en generaal Pál Maléter en de strijd tegen de Russische tanks staan op mijn netvlies gegriefd. Wat hoopten we vurig op steun uit het Westen tegen beter weten in. Wat leefden we mee met de slachtoffers en met de vluchtelingen. Toen al leerde ik van mijn ouders dat Hongarije geen Oost-Europees maar een Midden-Europees land was met sterke religieuze en culturele banden met West-Europa.
Nu 50 jaar later is het Sovjetblok ontmanteld en zijn 8 en binnenkort 10 voormalige satellietstaten deel van de Europese Unie. Wat hebben we gedaan met die herwonnen vrijheid? De nationaalsocialistische ideologie werd overwonnen in 1945 en de communistische ideologie 45 jaar later. Maar kwam er wat goeds voor in de plaats? Zijn we in staat op de puinhopen van die ideologieën een samenleving te bouwen van verdraagzaamheid, verantwoordelijkheid en naastenliefde? Geduld en doorzettingsvermogen zijn daarvoor noodzakelijk.
5 jaar bezetting in Nederland vergde minstens 15 jaar van wederopbouw. Een periode van 50 jaar onderdrukking vergt wellicht enkele generaties, voordat alle geslagen wonden geheeld zijn. Moge het Hongaarse volk de moed en de kracht opbrengen om samen het verleden te overwinnen en eensgezind te werken aan een toekomst in vrede en vrijheid.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de viering van de vijftigjarige herdenking van de anticommunistische opstand vestigt de aandacht op de crisis die de socialistische regering van Ferenc Gyurcsány doormaakt. De nieuwe Hongaarse elite heeft de opstand van 1956 en de symbolen van het communisme in ere hersteld om het liberalisme te rechtvaardigen.
Deze strategie is erop gericht om de huidige regering legitimiteit te verschaffen, gezien haar connecties met de communistische intelligentsia, en om een bevolking gerust te stellen die in sociaal opzicht serieus begint te lijden onder de effecten van het liberalisme. Het communisme vormt in feite een excuus voor de uitbuiting – uit zogenaamd sociale motieven – van mensen, zoals vandaag de dag in China is te zien.
Hongarije heeft zijn plaats binnen de Europese Unie, omdat dit land, door zijn ervaring met het verzet tegen totalitarisme, nieuwe politieke gevoeligheden mee zich meebrengt en omdat de inwoners, net als in 1956, over het vermogen beschikken om hoop te wekken.
Vandaag hebben de protesten van extreem rechts tegen premier Ferenc Gyurcsány, die heeft toegegeven te hebben gelogen over de economische status om de verkiezingen van afgelopen april te winnen, 100 000 demonstranten in Boedapest op de been gebracht tijdens de viering van de vijftigste herdenking. Op het plein kwam het tot urenlange gevechten tussen betogers en politie, met arrestaties en gewonden als gevolg. De aanhangers van de voornaamste rechtse oppositiepartij eisen de rol van werkelijke erfgenamen uit 1956 voor zichzelf op.
Het gaat er naar mijn mening niet om de geschiedenis, die iedereen kent of die door de Europese socialisten en communisten wordt miskend, te doen herleven. Het is te makkelijk om te appelleren aan de emoties door te verwijzen naar de lijken van de mannen, vrouwen en kinderen die bezweken zijn onder de slagen die de Sovjet-Unie uit naam van het communisme heeft uitgedeeld. De Italiaanse communisten, Hongarije en de leiders van de Communistische Partij schaarden zich naast de USSR tegen de Hongaarse opstandelingen. Partijsecretaris Palmiro Togliatti en zijn opvolger Luigi Longo verklaarden zich, zelfs jaren later, meerdere malen solidair met het herstel van de internationalistische rechtspraak.
De toenmalige president van de Italiaanse republiek, Giorgio Napolitano, bestempelde de opstandelingen in de krant L’Unità als tuig en verachtelijke provocateurs. Vijftig jaar later komt hij in zijn autobiografie niet terug op deze uitspraak, maar legt hij slechts datgene uit wat alom bekend is, namelijk dat in die jaren de Italiaanse Communistische Partij en het complete Europese socialisme onafscheidelijk verbonden waren met het lot van het socialistische kamp, aangevoerd door de USSR.
We zouden niet zozeer de imperialistische daden van de Sovjet-Unie moeten veroordelen, als wel onze krachtige veroordeling moeten uitspreken over diegenen die er destijds enthousiast voor kozen om, uit naam van het communistische en socialistische internationalisme, de inval te steunen.
De Voorzitter. – Hiermee is dit punt gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). – (EL) Het debat in het Europees Parlement en de resoluties ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de contrarevolutie in Hongarije zijn de zoveelste poging om de geschiedenis te vervalsen en het anticommunisme aan te wakkeren.
De triomfantelijke toespraken van de vertegenwoordigers van het kapitaal en de aanwezigheid van de secretaris-generaal van de NAVO, de Commissievoorzitter en andere imperialistische leiders tijdens de evenementen in Boedapest brachten op de beste wijze tot uiting wat het eigenlijke doel was van de contrarevolutie in Hongarije: de omverwerping van het socialistische systeem en de herinvoering van het kapitalisme.
Uit openbaar gemaakte officiële documenten blijkt trouwens dat de imperialisten hier actief bij betrokken zijn geweest en georganiseerde steun hebben gegeven aan de contrarevolutionaire krachten. Dat is dan ook het beste antwoord aan degenen die de ware aard van de gebeurtenissen willen verdraaien en daar de naam van volksopstand aan willen geven.
Van de Europese Volkspartij, de socialisten, de liberalen en de groenen horen wij dezelfde, haast eentonige kreten over democratie en vrijheid. Daarmee willen zij echter alleen de kapitalistische barbaarsheid heiligen en presenteren als de enige weg voorwaarts voor de volkeren. Daarmee verbergen zij echter tegelijkertijd hun angst voor het socialisme, dat een maatschappelijke noodzakelijkheid is.
De linkse krachten nemen met hun houding een enorme politieke verantwoordelijkheid op zich. Zij weten dat het imperialisme in de voormalige socialistische landen een ondermijnende en agressieve rol heeft gespeeld, dat zij een moorddadige rol hebben gespeeld bij het onderdrukken van de volksbewegingen, maar in naam van de ‘objectiviteit’ nemen zij de imperialistische propaganda over. Daarmee weigeren zij de gebeurtenissen te zien vanuit een klassenoptiek, en aldus geven zij het imperialisme een alibi.
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Ik spreek met grote trots namens de Nieuwe Italiaanse Socialistische Partij, een groepje eigenzinnige Italiaanse socialisten die steeds trouw zijn gebleven aan hun identiteit en die pogingen uit zowel de rechter- als de linkerhoek om hen van de wijs te brengen, hebben weerstaan.
Voor deze rode draad van onafhankelijkheid, die tot op de dag van vandaag doorloopt, was 1956 het cruciale moment. Toen sprak de Italiaanse Socialistische Partij, met Pietro Nenni aan het hoofd, haar krachtige veroordeling uit over de gewelddadige aanval van de communisten, die op bloedige wijze de hoop van het Hongaarse volk de kop indrukten en de oproerlingen afslachtten. Dit was het begin van een nationale opstand van een trots volk, dat niet alleen vocht tegen het fysieke en morele leed dat door het communisme was berokkend, maar ook tegen de politieke en culturele grauwheid die de tradities, de identiteit en het patriottisme van de Hongaarse bevolking verstikte. Zoals gebleken is uit de tragedies die zich in de daaropvolgende jaren voordeden, was praten over communisme en vrijheid altijd een duidelijk oxymoron. De leden van de Nieuwe Italiaanse Socialistische Partij zullen het nooit moe worden deze waarheid te herhalen, een waarheid die in Italië te lang door de Italiaanse Communistische Partij is ontkend.
Daarom eren we de 5 000 Hongaarse martelaren die niet het hoofd hebben gebogen voor onrechtvaardigheid en die tot de dood hebben gevochten om hun recht op een betere toekomst, op een vooruitzicht op vrijheid, democratie en vrede, te doen gelden.
VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter
5. Borstkanker (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over
– Mondelinge vraag (O-0098/2006) van Jan Andersson en Karin Jöns, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, aan de Commissie: Herintreding van borstkankerpatiënten op de arbeidsmarkt en gebruik van het Sociaal Fonds voor de voortgezette opleiding van gezondheidswerkers op het gebied van borstkanker (B6-0433/2006),
– Mondelinge vraag (O-0101/2006) van Karl-Heinz Florenz en Karin Jöns, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, aan de Commissie: Situatie bij de vroegtijdige opsporing en behandeling van borstkanker in de uitgebreide Europese Unie (B6-0434/2006) en
– Mondelinge vraag (O-0116/2006) van Anna Záborská en Karin Jöns, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, aan de Commissie: Follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2003 over borstkanker in de Europese Unie (B6-0436/2006).
Karin Jöns (PSE), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Špidla, commissaris Kyprianou, geachte collega’s, allereerst zou ik de voorzitters van de drie betrokken commissies, Anna Záborská, Karl-Heinz Florenz en Jan Andersson, heel hartelijk willen bedanken voor de uitstekende samenwerking ter voorbereiding van dit debat. Ik zou ook u, mevrouw de Voorzitter, willen bedanken.
Borstkanker stond drie jaar geleden ook al op de agenda, en vandaag moeten we een eerste balans opmaken. Dat lijkt ook bitter nodig te zijn. In de EU-25 krijgen ieder jaar 275 000 vrouwen borstkanker. Het risico dat een vrouw daaraan overlijdt is in sommige lidstaten van de EU dubbel zo hoog als in andere. Daarbij komt helaas nog dat steeds jongere vrouwen de ziekte krijgen. Alleen al in de afgelopen jaren is het aantal gevallen bij vrouwen onder de veertig verdubbeld. Borstkanker is en blijft de belangrijkste doodsoorzaak voor vrouwen tussen de 35 en de 55.
Wat me echter ook verbaast is hoe radicaal er in veel lidstaten nog steeds wordt geopereerd. Zelfs bij patiënten bij wie de aandoening in een zeer vroeg stadium wordt ontdekt is het in sommige landen eerder regel dan uitzondering dat de borst wordt afgezet, hoewel het tegenwoordig bij 80 procent van de operaties mogelijk is om de borst te behouden. U ziet het, de vooruitgang verloopt bijzonder traag. Dat geldt nog sterker voor de nieuwe lidstaten, waar in de hele keten van medische voorzieningen nog meer dingen vreselijk mislopen. Ook in de oude lidstaten zijn de structuren nog steeds ontoereikend, of zelfs rampzalig, maar daar heeft het minder met de overheidsbegroting te maken dan met de financiële en professionele belangen van de artsen.
Laten we beginnen met de vroegtijdige diagnose: het opbouwen van een netwerk in de hele Unie voor mammografische screening volgens de richtsnoeren van de EU kost de overheid per burger een eenmalig bedrag van hoogstens 1,25 euro! Wil iemand ons misschien wijsmaken dat daar geen geld voor is? Als we in de hele EU over een dergelijke infrastructuur zouden beschikken zouden we ieder jaar 31 000 vrouwen het leven kunnen redden en de kosten voor de volksgezondheid en de totale indirecte kosten voor de samenleving aanzienlijk kunnen verlagen.
Kwalitatief hoogwaardige screeningsprogramma’s bestaan tot nu toe echter slechts in elf lidstaten, en in lang niet alle gevallen zijn dit permanente programma’s. Ook in uw land, mijnheer Špidla, moet het er eens mee afgelopen zijn dat opportunistische screenings worden gepresenteerd als een EU-screening. En ook op Cyprus, mijnheer Kyprianou, komt het programma helaas slechts heel langzaam op gang. We weten natuurlijk dat u beiden onze bondgenoten bent, maar toch hadden we het voortgangsverslag dat de Commissie in de lente voor wil leggen liever nu al gehad. We doen ook een beroep op u om meer reclame te maken voor de mogelijkheid om geld uit de structuurfondsen te gebruiken voor het ontwikkelen van een screeningsprogramma.
De beste methodes voor een vroege diagnose leveren echter niets op wanneer daarop een behandeling volgt die onvoldoende of verkeerd is. Het komt telkens weer voor dat operaties en behandelingen bij patiënten met borstkanker worden uitgevoerd in ziekenhuizen die daar vrijwel geen ervaring mee hebben. Daarom zou ik de Commissie hartelijk willen bedanken voor de EU-richtsnoeren voor borstcentra die we vorig jaar van u hebben gekregen. Nu zijn echter de lidstaten aan zet. Zulke centra bestaan tot nu toe namelijk alleen maar in het Verenigd Koninkrijk, en verder nergens in de hele EU, of u het gelooft of niet!
Daarom eisen we in de gemeenschappelijke resolutie die de fracties voor dit debat hebben opgesteld ook dat de lidstaten voor 2016 op hun hele grondgebied voldoende borstcentra opzetten. Dat is voor 2016 namelijk wel degelijk haalbaar. In de hele EU hebben we ongeveer 1 800 zulke centra nodig. Daardoor zou iedere vrouw, waar ze ook woont, de kans krijgen om optimaal behandeld te worden.
We willen zeker weten dat de borstcentra ook werkelijk werken volgens de criteria van de EU, en dat ieder centrum minstens 150 operaties per jaar verricht op patiënten bij wie voor het eerst borstkanker is vastgesteld, dat de specialisten werkelijk alleen maar gespecialiseerd zijn in het behandelen van goedaardige en kwaadaardige aandoeningen van de borst en dat ze echt over ieder geval van borstkanker voor en na de operatie interdisciplinair overleg plegen. Om dit alles te garanderen moeten we nu ook richtsnoeren vastleggen voor de erkenning van borstcentra.
We doen een beroep op u als Commissie om snel te beginnen met het opstellen van dergelijke richtsnoeren. Bovendien vragen we u ook om richtsnoeren uit te laten werken voor de opleiding van verpleegkundigen voor patiënten met borstkanker, die in deze centra als loods en bemiddelaar tussen arts en patiënt tijdens de hele behandeling een heel belangrijke rol kunnen spelen.
(Applaus)
De Voorzitter. – Heel hartelijk dank, mevrouw Jöns, en dat zeg ik op persoonlijke titel.
Jan Andersson (PSE), auteur. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Jöns graag bedanken voor haar grote betrokkenheid en voor het feit dat zij dit uiterst belangrijke probleem heeft aangepakt.
Zoals mevrouw Jöns al zei, is dit de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen. Het is ook de meest voorkomende doodsoorzaak onder vrouwen in de leeftijdsgroep 35-59 jaar. Bovendien weten we dat borstkanker bij jongere vrouwen toeneemt en dat de mogelijkheden om de ziekte te ontdekken zeer sterk variëren per EU-lidstaat, evenals de mogelijkheid om een mammografie te laten maken. Ik weet van mijn eigen land, Zweden, waar we al heel lang werken met mammografie voor vrouwen in bepaalde leeftijdsgroepen, dat de mammografie effect heeft gehad in die zin dat de sterfte onder vrouwen is afgenomen, en dat het belangrijk is om de ziekte vroeg te ontdekken om met een goede behandeling te kunnen komen. Dit alles maakt de inspanningen die worden genoemd in de door mevrouw Jöns besproken resoluties uiterst belangrijk.
Bij het onderhavige werk zijn drie commissies betrokken. Wij van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken hebben geen specifieke verantwoordelijkheid voor gezondheids- en gezondheidszorgkwesties, maar wel voor de relatie met de arbeidsmarkt. Gelukkig beschikken we thans over een arbeidsmarkt die vrouwen wil opnemen en waar vrouwen in steeds ruimere mate aan deelnemen. In mijn eigen land is de deelname van vrouwen aan betaald werk even hoog als die van mannen.
Als een vrouw een ernstige ziekte zoals borstkanker krijgt, is een van de wezenlijke behandelingsaspecten dat zij de tijd krijgt voor de behandeling. Soms kan ze blijven werken, maar dan moet ze ook met de werkgever bespreken hoe de arbeidsomstandigheden kunnen worden aangepast zodat het werken mogelijk blijft in de tijd dat ze aan een behandeling deelneemt. Ook kan het zijn dat ze een tijd lang ernstig ziek is, maar dat ze het beter krijgt door de behandeling en weer kan terugkeren naar het werk. De vraag is in dat geval hoe de betrokkene zodanig re-integreert dat zij goed functioneert en dat de behandeling van de borstkanker geen negatieve invloed heeft op de relatie met het werk.
Het is belangrijk dat wij deze kwesties aan de orde stellen. Dat is het ene punt van zorg voor de Commissie werkgelegenheid. Het andere punt is dat van het personeel dat zich met deze vraagstukken bezighoudt. Er worden steeds nieuwe vorderingen gemaakt op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en methoden om borstkanker te behandelen. Het is belangrijk dat het personeel in de gezondheidszorg permanent op de hoogte blijft van de nieuwe methoden die worden ontwikkeld. We hebben zoals bekend ook op Europees niveau instrumenten om bij te dragen aan de ontwikkeling van de competentie van personeel, speciaal in het kader van het Sociaal Fonds. Ook voor deze activiteit moeten we het Sociaal Fonds kunnen gebruiken voor competentieontwikkeling, zodat het personeel de beste methoden kan toepassen. In dit verband is ook het proces van Lissabon van belang. Het proces van Lissabon gaat immers over beste praktijken, en dat betekent dat we moeten kijken naar de landen die het verst zijn gekomen.
Ter afsluiting zou ik iets willen zeggen waarover ik ook met mevrouw Jöns heb gesproken. Dit is een ziekte die vrouwen treft, maar het is belangrijk dat ook wij mannen ons inspannen voor betere methoden. Het moeten niet alleen vrouwen zijn die zich inzetten voor betere methoden voor de behandeling van ziektes die vrouwen treffen. Wij moeten dat allemaal doen – zowel mannen als vrouwen.
(Applaus)
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben mevrouw Jöns heel dankbaar dat ik mijn naam aan deze vraag heb mogen verbinden. Ik heb dat met plezier gedaan, en wel omdat me in dit debat is opgevallen hoe weinig ik tot nu toe over dit onderwerp heb gehoord. Terwijl ik naar de debatten hierover luisterde viel me op hoe laf we in Europa toch zijn! Hoeveel onzinnige debatten hebben we niet gevoerd, en op hoeveel belangrijke vragen hebben we nooit een antwoord gegeven! Ik zal proberen om mijn politieke gewicht voor deze zaak in de waagschaal te werpen, want inhoudelijk heb ik absoluut niets toe te voegen aan wat mevrouw Jöns en de andere collega’s hebben gezegd.
Ik zou een beroep op beide commissarissen willen doen: ik hoop dat ze de moed opbrengen om dit onderwerp aan te pakken, en dat ze de lafhartigheid van de Raad aan de kaak stellen. De Raad is namelijk vaak wat lafhartig geweest – dat heb ik ook zelf maar al te vaak meegemaakt – en heeft gezegd: dat valt onder de subsidiariteit, dat is een taak voor de lidstaten. Informatie en communicatie zijn de voornaamste taken voor de toekomst, ook als het gaat om deze vreselijke ziekte. Daarom doe ik een beroep op beide commissarissen: maak gebruik van alle politieke middelen waarover u beschikt, probeer de Raad van het belang van deze zaak te overtuigen, leg richtsnoeren vast!
Het is toch niet te geloven dat we zelfs richtsnoeren hebben voor het plaatsen van een ladder, maar niet voor het bestrijden van borstkanker, de gevaarlijkste ziekte de we in Europa hebben. Het lijkt me ook een buitengewoon goed en interessant idee om een opleiding op hoog niveau voor borstverpleegsters in het leven te roepen. Op mijn onvoorwaardelijke steun kunt u rekenen!
(Applaus)
Anna Záborská (PPE-DE), auteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, we zijn hier wederom bijeen in een plenaire vergadering om te debatteren over een onderwerp dat zowel de volksgezondheid als het leven van vrouwen en gezinnen in onze kieskringen raakt: borstkanker.
Reeds in 2003 heeft de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid een vraag over dit onderwerp gesteld aan de Europese Commissie. Commissaris, toen heeft uw voorgangster, mevrouw Diamantopoulou, de eerste stappen genomen om tegemoet te komen aan de verzoeken van het Parlement.
Nu verzoeken wij u te erkennen dat wij vooruitgang hebben geboekt. De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid houdt zich bezig met het terugbrengen van het sterftecijfer van vrouwen met borstkanker, met het verbeteren van hun kwaliteit van leven en met het verstrekken van informatie aan vrouwen en hun belangenorganisaties, maar ook aan hun naasten, over de risico’s en de behandeling van borstkanker.
We moeten in dit debat ook aandacht besteden aan de rol van de mannen. Echtgenoten, vaders en hun kinderen worden ook getroffen door deze vrouwenziekten. Ik wil ook niet de talrijke ouders vergeten wier dochters getroffen worden door deze ziekte en die hen steunen.
Binnen de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid houden wij ons bezig met de verschillende aspecten van deze ziekte, opdat Europa op een dag verlost is van borstkanker. Ik ben verheugd over de grote belangstelling voor dit onderwerp binnen de commissie. Ik wil mijn collega’s bedanken voor hun uitstekende samenwerking, die echt erkend dient te worden.
Borstkanker is een voor alle vrouwen binnen de Europese Unie belangrijk onderwerp op het gebied van de volksgezondheid. Om de twee minuten wordt bij een vrouw borstkanker gediagnosticeerd. Om de zes minuten overlijdt een vrouw eraan. Deze ziekte maakt geen onderscheid op grond van ras, godsdienst of cultuur.
De eerlijkheid gebiedt ons om zonder uitzondering alle oorzaken van borstkanker te erkennen. Het zou nuttig zijn om de stijgingspercentages te vergelijken tussen de lidstaten om tot een effectieve strategie te komen. Alle vrouwen moeten zonder problemen toegang kunnen krijgen tot de diagnosemiddelen en tot goede behandelingen in een vroegtijdig stadium, ongeacht hun herkomst, sociale status of opleidingsniveau. Op deze wijze zouden we duizenden levens kunnen redden. Dit zou een voorbeeld zijn van echte positieve discriminatie. Het is belangrijk om elke vrouw bewust te maken van het gevaar van deze ziekte en de middelen te verhogen die worden uitgetrokken voor de preventie van en het onderzoek naar borstkanker in de lidstaten.
Commissarissen, net als ik weet u uit ervaring dat de medische apparatuur te duur is voor de regionale ziekenhuizen in de nieuwe lidstaten. De medische industrie is niet bereid iets te ondernemen op het financiële vlak, zij is er te zeer op uit om winst te maken. Desondanks wil ik u vragen serieus de mogelijkheid te onderzoeken om borstkankerpreventie te financieren via de structuurfondsen. Dankzij de inspanningen van politici, medici en wetenschappers om in alle lidstaten een samenwerkingsverband op touw te zetten, zouden wij kunnen zorgen voor gelijke toegang tot de onderzoeksmiddelen en de gezondheidszorg. Enkel en alleen door deze nauwe samenwerking kan de bestrijding van borstkanker ideologische scheidslijnen en persoonlijke tegenstellingen overbruggen.
(Applaus)
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag het Parlement bedanken voor het organiseren van dit debat over borstkanker. Uit de zeer gedetailleerde vragen blijkt hoeveel verschillende kwesties hiermee samenhangen. Ik zal niet proberen om op iedere vraag apart in te gaan; dat zou een onmogelijke opgave zijn gezien mijn beperkte spreektijd. Ik wil echter met alle genoegen in een later stadium gedetailleerdere informatie verstrekken.
Voordat ik inga op drie hoofdpunten, wil ik eerst nog even zeggen dat het inderdaad, zoals veel sprekers hebben gezegd, een groot probleem is. Elk jaar wordt bij 270 000 vrouwen in de Europese Unie de diagnose borstkanker gesteld. Dat is van grote invloed op hun leven en op dat van hun familieleden en het brengt aanzienlijke medische, sociale en economische kosten met zich mee.
Het eerste punt waarop ik graag wil ingaan – een punt dat al eerder is genoemd – betreft de vooruitgang die we hebben geboekt sinds de resolutie van het Europees Parlement van 5 juni 2003. Het is waar dat er in de resolutie enkele ambitieuze doelen waren gesteld die de lidstaten in 2008 bereikt zouden moeten hebben, in het bijzonder een daling van 25 procent van het sterftecijfer en een verkleining van het verschil in overlevingskansen van borstkankerpatiënten in de lidstaten tot 5 procent. Ik moet toegeven dat het nog te vroeg is om precies te kunnen zeggen hoeveel vooruitgang er is geboekt. De lidstaten hebben beloofd om aan het einde van dit jaar, drie jaar nadat de aanbevelingen van de Raad zijn aangenomen, verslag uit te brengen aan de Commissie over de stand van zaken. De Commissie zal daarom in 2007 met een uitvoeringsverslag komen. Ik kan u verzekeren dat de publicatie van het verslag niet zal worden vertraagd doordat bepaalde lidstaten hebben verzuimd gegevens te verstrekken. In plaats daarvan zullen die lidstaten expliciet in het verslag worden genoemd.
Er zijn al signalen dat de resolutie en andere maatregelen positieve effecten hebben gehad en derhalve al zinvol blijken te zijn. We verwachten vooruitgang op punten zoals de uitwisseling van informatie over de beste praktijken, opdat deze overal in de EU kunnen worden toegepast, en de richtsnoeren voor het screenen op borstkanker, waardoor het sterftecijfer aanzienlijk kan worden verlaagd. Naast de resultaten ten aanzien van het sterftecijfer hopen we ook over gegevens te beschikken die ons een duidelijk beeld verschaffen van de hoeveelheid tijd die nodig zal zijn om bestaande ongelijkheden weg te werken en de vorderingen die daarmee zijn gemaakt.
Het tweede algemene punt waarover ik het graag wil hebben, is onderzoek. Borstkanker zal een belangrijke plaats innemen in het zevende kaderprogramma. De aandacht zal hierbij zowel zijn gericht op opsporing van de ziekte als – en dat is zeer cruciaal – op de oorzaken, met andere woorden: hoe de ziekte kan worden voorkomen.
Wat de opsporing betreft richt het onderzoek zich vooral op het verbeteren van de screening op borstkanker en op alternatieven voor de conventionele mammografie om de ziekte in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen. Onder het zesde kaderprogramma vielen bijvoorbeeld al mammografie met moleculaire beeldvorming en de toepassing van positronemissietomografie – PET – en dan speciaal ontwikkeld voor borstkankeronderzoek. Hoe vroeger de ziekte wordt opgespoord, des te groter is de kans op een succesvolle behandeling. Het gaat dan echter nog steeds om het behandelen van de ziekte en niet om het voorkomen. Daarom verheugt het mij zeer dat het onderzoek naar de oorzaken een prioriteit is in het kaderprogramma. Dat onderzoek richt zich op drie sleutelfactoren: genetica, milieu en levenswijze.
Het derde punt dat ik wil noemen is de noodzaak van campagnes: deze kunnen een zeer belangrijke rol spelen bij volksgezondheidsvraagstukken, omdat ze individuen, autoriteiten en beleidsvormers, en uiteraard hen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg bewuster maken van belangrijke aspecten. Daardoor krijgen individuen niet alleen meer grip op hun eigen situatie, maar worden beleidsmakers ook aangespoord om voorrang te geven aan dit probleem, wat zij soms verzuimen.
De resolutie van het Europees Parlement van 2003 is een effectief onderdeel geweest van een continue bewustmakingscampagne. Vrouwen bewust maken van het belang van screening is een essentieel onderdeel geweest van de Europese initiatieven in de strijd tegen borstkanker. Dergelijke campagnes kunnen worden gesteund via ons volksgezondheidsprogramma.
Tot besluit wil ik opmerken dat we het er allemaal over eens zijn dat borstkanker moet worden bestreden en uit voorbeelden van de beste praktijken weten we dat er waardevolle resultaten kunnen worden bereikt. We moeten echter beseffen dat het een continu proces is. We mogen nooit zelfvoldaan achterover leunen, ook al zijn we optimistisch geworden door het aanvankelijke succes van bepaalde inspanningen en initiatieven. Er is een coherente en op samenwerking geschoeide aanpak nodig, die met name gericht is op de drie aspecten die ik hiervoor al heb genoemd.
We moeten uiteraard toegeven dat de meeste van deze initiatieven in de eerste plaats een taak zijn voor de lidstaten, maar de Europese Unie kan en zal – net als op het gebied van onderzoek – steun bieden waar zij kan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ondersteuning voor de richtsnoeren voor borstkankerscreening, die zal plaatsvinden binnen het kader van het huidige en het toekomstige volksgezondheidsprogramma, het netwerk van de Europese Raad en het EU-netwerk voor de informatie over kanker in Europa. Er is een nieuw project voorgedragen, dat antwoord geeft op enkele van de vragen over uitbreiding van de richtsnoeren. De EU-richtsnoeren zullen zodanig worden aangepast dat er niet alleen normen worden opgesteld voor borstkankerverpleegkundigen, maar ook dat er specificaties komen voor speciale borstcentra. Er zullen normen, principes en maatstaven komen waaraan de lidstaten hun screening, opleiding en behandeling op het gebied van borstkanker moeten aanpassen. In deze initiatieven wordt ook rekening gehouden met de behoefte aan informatie en advies in de nieuwe lidstaten; tevens zullen ze ertoe bijdragen dat de relevante deskundigen worden opgenomen in bestaande netwerken.
We mogen nooit vergeten dat er elk jaar bijna een kwart miljoen vrouwen afhankelijk zijn van dit soort initiatieven. Zij en hun familieleden zijn afhankelijk van de prioriteit die wij en de lidstaten aan dit belangrijke en serieuze probleem zullen geven. We mogen ze niet in de steek laten.
(Applaus)
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, iedereen in deze vergaderzaal weet dat borstkanker voor mensen die daaraan lijden een verschrikkelijke ziekte is. Wij weten allemaal wat een vreselijke beproeving dit is, ook voor hun families en hun naaste omgeving. Deze ziekte kan iemands leven totaal op zijn kop zetten. De behandeling is zwaar en langdurig, en maakt het patiënten vaak onmogelijk om te werken of een normaal leven te leiden. Mijn collega-commissaris, de heer Kyprianou, sprak zo-even over vraagstukken rond gezondheid en preventie met betrekking tot borstkanker.
In mijn korte toespraak wil ik mij graag concentreren op de terugkeer van borstkankerpatiënten in het arbeidsproces. Borstkanker betekent voor mensen een ernstige verstoring van hun leven. Het leven neemt een heel totaal andere wending, en vrouwen zijn daar vaak slecht op voorbereid, al kunnen zij in de praktijk vaak beter met de situatie omgaan dan hun familieleden, vrienden, collega’s en werkgevers. Laatstgenoemden weten vaak niet hoe zij zich ten opzichte van vrouwen met borstkanker moeten gedragen. Er bestaat geen oplossing die in alle situaties passend is. Iedere situatie moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Er is weinig informatie of advies voorhanden over hoe men vanuit juridisch, werkgelegenheids-, gezondheids- of psychologisch oogpunt het best met borstkankerpatiënten kan omgaan.
Wij moeten als Gemeenschap zorgen dat er betere mechanismen komen om borstkankerpatiënten te helpen. De ervaring heeft geleerd dat het voor vrouwen met borstkanker beter is om te blijven werken, mits zij daar uiteraard fysiek en mentaal toe in staat zijn. Om het leven voor patiënten beter te maken in een periode dat zij zich niet goed voelen, moet het mogelijk worden regelingen te treffen voor speciale werktijden en aangepaste vakanties, bijvoorbeeld in combinatie met thuis werken. Hierdoor kunnen zij gemakkelijker en sneller weer in het arbeidsproces terugkeren. Steun van werkgevers en collega’s kan een heel belangrijke rol spelen tijdens de behandeling. Ook moet steeds psychologische hulp beschikbaar zijn. Daartoe moet een voorlichtings- en bewustmakingscampagne worden opgezet die gericht is op werkgevers en werksituaties in het algemeen.
Zoals ik al zei, is het belangrijk dat wij zodanige omstandigheden creëren dat vrouwen met borstkanker snel en met succes op de arbeidsmarkt kunnen terugkeren. De speciaal aangepaste werkafspraken die tijdens de behandeling nodig kunnen zijn, moeten wellicht nog enige tijd nadat de behandeling is gestopt worden voortgezet om de patiënt bij zijn of haar terugkeer te helpen. Borstkankerpatiënten mogen op het werk niet worden gediscrimineerd. De Europese richtlijn van november 2000 biedt een algemeen kader voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep en verbiedt discriminatie op grond van een handicap. Het blijft de vraag of langdurige ziekte onder het begrip handicap valt. In het Verenigd Koninkrijk is, na lange discussies over dit onderwerp, de wet die de discriminatie van mensen met een handicap verbiedt, aangepast, en hij voorziet nu ook in bescherming tegen discriminatie van mensen die aan kanker lijden. Het Europese Hof van Justitie zal uitsluitsel moeten geven over de vraag of deze interpretatie van toepassing is op de richtlijn inzake het verbod op discriminatie.
De EU-wetgeving, in het bijzonder Richtlijn 89/391/EEG inzake maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, schrijft ook voor dat werkgevers de aard van het werk moeten aanpassen aan de gezondheidssituatie van de werknemer, waaronder impliciet ook mensen met chronische en langdurige ziekten vallen. Ik ben blij met het voorstel om een handvest op te stellen ter bescherming van mensen met chronische en langdurige ziekten op het werk. Ik vind echter dat een dergelijk handvest moet worden opgesteld door de sociale partners, in samenspraak met de bevoegde instellingen op nationaal niveau.
Naast wetgevingsinstrumenten steunt de Commissie de samenwerking tussen de lidstaten ook in het kader van de open coördinatiemethode voor het beleid inzake sociale bescherming. Investeren in de gezondheid is een van de doelstellingen van de nieuwe structuurfondsen voor 2007-2013, in het bijzonder in de convergentieregio’s. Het doel is het aantal gezonde arbeidsjaren te verhogen en zoveel mogelijk mensen in staat te stellen een actieve rol te spelen in de maatschappij. Deze doelstelling betreft zowel de gezondheidsinfrastructuur als de opleiding van medisch personeel, een vraagstuk dat in dit Parlement al eerder aan de orde is geweest. De maatregelen op dit gebied kunnen onder meer op het vlak liggen van gezondheidsbevordering, ziektepreventie, kennisuitwisseling en de opleiding van hooggekwalificeerd personeel.
Geachte afgevaardigden, het Europese sociale model is gebaseerd op solidariteit met de meest kwetsbare leden van de maatschappij, voor wie wij een morele verantwoordelijkheid hebben. Borstkankerpatiënten zijn fysiek en mentaal zwak en kwetsbaar, en tegelijkertijd moeten zij tegen deze ziekte vechten. Zij hebben ondersteuning nodig, zij hebben goede gezondheidszorg nodig, zij hebben bescherming tegen discriminatie nodig, en zij moeten de kans krijgen in het arbeidsproces terug te keren onder zo goed mogelijke omstandigheden.
Geachte afgevaardigden, ik denk dat u wat dit betreft op ons kunt rekenen.
(Applaus)
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we hebben een opsomming gehoord van alle dingen die nodig zijn en het Parlement zegt dat er actie moet worden ondernomen om deze dingen te verwezenlijken.
Deze resolutie zet de deur open voor een van die zeldzame momenten van totale eensgezindheid in dit Parlement: eensgezindheid in alle commissies en alle politieke fracties. Deze eensgezindheid betreft een ziekte die onder de zeldzame ziekten valt. Het is een van de zeldzame ziekten die niet het gevolg zijn van armoede; deze ziekte is het gevolg van toenemende welvaart. Daarom is het in belangrijke mate een Europese ziekte, die zich steeds meer verbreidt.
De meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen is borstkanker. We kennen de cijfers: 275 000 nieuwe gevallen per jaar en 88 000 sterfgevallen per jaar. Daarom dringen we aan op een betere hulpverlening en beter onderzoek. De medische wetenschap biedt echter reden tot hoop: een vroege diagnosticering, nieuwe medicijnen, gespecialiseerde verpleegkundigen, nieuwe behandelingen en kennis die kan leiden tot preventie. Al deze dingen betekenen dat we de vreselijke tol die deze ziekte onder vrouwen eist, niet hoeven te accepteren.
Het is echter ook een ziekte die mannen treft. Elk jaar sterven er duizend mannen in de Europese Unie aan borstkanker. Dat aantal is te vergelijken met een volledig gevulde vergaderzaal hier, waarbij alle parlementszetels, de tribunes en de tolkencabines zijn bezet. Zoveel mannen overlijden er elk jaar aan borstkanker. Ook voor mannen is er behoefte aan gespecialiseerde zorg. Zij hebben ook problemen, want de ziekte is bij mannen weliswaar gemakkelijker te ontdekken, maar dit gebeurt vaak pas in een laat stadium, waardoor de tumoren al te groot zijn. Dus ook zij moeten worden gescreend. Te veel mannen kunnen het niet aan. Ze zitten niet alleen met het feit van de ziekte, maar hebben er ook moeite mee om naar huis te gaan en hun familieleden te vertellen dat ze borstkanker hebben. Ze hebben er moeite mee om naar het café te gaan en hun vrienden te vertellen dat ze borstkanker hebben. Sommigen – en dat zijn er te veel – plegen liever zelfmoord dan dat ze de consequenties van de diagnose onder ogen zien. Dat is onze schuld. We helpen ze niet om het aan te kunnen, maar dat is wel onze plicht. Onze boodschap aan mannen en vrouwen is dat we een eensgezinde resolutie hebben en we dringen bij de Commissie aan op eensgezinde maatregelen.
Stephen Hughes, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag mevrouw Jöns bedanken dat zij deze kwestie opnieuw in het Parlement aan de orde heeft gesteld. Borstkanker is niet alleen een vrouwenziekte, zoals de heer Bowis en mevrouw Záborská ook al opmerkten. Honderdduizenden mannen, honderdduizenden families worden elk jaar door de ziekte getroffen. Mijn schoonmoeder is aan borstkanker overleden en de oudste zuster van mijn vrouw kreeg tien jaar geleden te horen dat ze borstkanker had, maar zij is er weer bovenop gekomen dankzij een tijdige en succesvolle behandeling. U kunt zich dus wel voorstellen dat deze ziekte een schaduw op mij en mijn familie heeft geworpen. Zoals we al hebben gehoord, is het echter vooral een beproeving voor de 275 000 vrouwen per jaar in de EU die deze ziekte krijgen en de 88 000 vrouwen per jaar in de EU die, triest genoeg, aan de ziekte overlijden, en uiteraard ook voor hun naaste familie.
Dit zijn cijfers die drastisch kunnen en moeten worden verlaagd. Er is verder onderzoek nodig naar preventie. Wat ik echter vooral schokkend vind, is dat de sterftecijfers in de diverse lidstaten tot maar liefst 50 procent variëren en de cijfers van borstamputaties tot wel 60 procent. Ook dat is onaanvaardbaar. Het is duidelijk dringend nodig dat de beste praktijken gelijk worden verdeeld over alle regio's in de gehele Unie. Die beste praktijken moeten worden gebaseerd op de Europese richtsnoeren voor de kwaliteitsbewaking ten aanzien van de screening en diagnosticering van borstkanker.
Een andere dringende kwestie is het feit dat een toenemend aantal relatief jonge vrouwen borstkanker ontwikkelt: 47 procent is jonger dan 55 jaar. Als we hieraan toevoegen dat zo'n 20 procent, een vijfde van alle ex-borstkankerpatiënten, niet meer aan het werk gaat, wordt het wel duidelijk dat er iets moet gebeuren, willen we het in Lissabon gestelde doel van de arbeidsparticipatie van vrouwen halen. Daarom sluit ik mij van harte aan bij de oproep in de resolutie – en ik ben blij dat commissaris Špidla daar vandaag positief op heeft gereageerd – om een handvest op te stellen ter bescherming van de rechten van borstkankerpatiënten en chronisch zieke werknemers om hun re-integratie te vergemakkelijken. Hun werkuren moeten worden afgestemd op hun behandelingsschema en hun terugkeer naar de werkplek moet aansluiten bij hun revalidatie.
In mijn eigen regio krijgen vijf vrouwen per dag te horen dat ze borstkanker hebben. Ik hoop dat gedegen preventieonderzoek ertoe zal leiden dat dit aantal daalt. Ik hoop ook dat onze inspanningen ertoe zullen leiden dat de diagnose borstkanker geen doodvonnis hoeft te betekenen; een diagnose moet de aanzet vormen voor een tijdig, behoedzaam, menswaardig ingrijpen, een succesvolle behandeling en een terugkeer naar het werkende leven en een actief, voldoening schenkend bestaan.
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag mevrouw Jöns bedanken voor dit prijzenswaardige initiatief. Ze heeft er enorm veel tijd aan besteed.
Europese vrouwen hebben, zoals we hebben gehoord, een kans van een op tien in hun leven dat ze borstkanker ontwikkelen. Borstkanker is de belangrijkste doodsoorzaak van vrouwen tussen de 35 en de 59 jaar en de tweede doodsoorzaak in het algemeen. De heer Bowis had volkomen gelijk: we mogen niet vergeten dat het weliswaar vooral vrouwen zijn die door deze ziekte worden getroffen, maar dat er elk jaar ook duizend mannen aan borstkanker overlijden.
Toch wordt er nog niet genoeg door de lidstaten gedaan. Met geavanceerde screeningstechnieken kan borstkanker in een vroeg stadium worden opgespoord. De Europese Commissie heeft in april nieuwe richtsnoeren uitgegeven met betrekking tot de screening en diagnosticering van borstkanker. Het aantal sterfgevallen in Europa ten gevolge van borstkanker zou hierdoor naar schatting met 32 000 kunnen worden verlaagd. Veel lidstaten beschikken echter niet over de benodigde technische voorzieningen of gespecialiseerde verpleegkundigen. Ik spoor alle lidstaten aan om deze Europese richtsnoeren te onderschrijven, maar vooral om ze uit te voeren.
We moeten meer aan voorlichting doen. Iemands levenswijze en genetische aanleg kunnen kennelijk invloed hebben op het ontstaan van borstkanker. Wat ook al is gezegd, is dat we er tevens voor moeten zorgen dat borstkankerpatiënten niet worden gediscrimineerd in hun werkomgeving. Ze moeten kunnen blijven doorwerken tijdens de behandeling als ze dat willen, en als dat niet gaat, moeten ze naderhand weer hun oude werk kunnen hervatten. Dat valt in principe onder de richtlijn uit 2000 voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, zoals bij ons in het Verenigd Koninkrijk ook het geval is. In veel lidstaten wordt borstkanker echter niet als reden voor arbeidsongeschiktheid gezien en daarom moeten we arbeidsongeschiktheid definiëren. Er zijn zoveel mensen die borstkanker krijgen dat we dat goed geregeld moeten hebben.
Er moet ook een uitwisseling van beste praktijken plaatsvinden, vooral omdat er wel 50 procent verschil zit tussen de sterftecijfers in de lidstaten. We moeten er allemaal voor zorgen dat dit onderwerp hoog op de politieke agenda blijft staan.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, er ligt een uitstekende ontwerpresolutie op tafel. Daarin wordt veel gezegd over betere preventie en behandeling van borstkanker. Velen hebben erop gewezen dat er voorstellen worden gedaan voor bijvoorbeeld een betere screening. Dat is inderdaad een goede zaak, en daar moeten we ook de nodige aandacht aan geven.
Ik wil er echter nogmaals op wijzen dat ook de preventie belangrijk is. Het is namelijk een sprookje dat genetische factoren en het leefpatroon de enige reden zijn waarom vrouwen deze ziekte krijgen. Uit nieuw onderzoek blijkt dat schadelijke milieufactoren zoals giftige chemische stoffen of verhoogde straling de oorzaak zijn van de helft van alle gevallen van borstkanker. Daar moeten we ook iets aan doen. We moeten naar alle oorzaken zoeken, en we moeten ook bij de Europese wetgeving voor chemische stoffen primair denken aan de volksgezondheid.
In de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid hebben we al gekozen voor meer aandacht voor de volksgezondheid en de milieubescherming in Europa. Als we vandaag stemmen over een resolutie inzake borstkanker, kiezen we ook voor een sterk REACH, want het is wel duidelijk dat vrouwen vanwege hun hormonale systeem bijzonder gevoelig zijn voor de schadelijke gevolgen van chemische stoffen. Uit onderzoek in de VS blijkt dat vrouwen op boerenbedrijven waar op de akkers bepaalde pesticiden worden gebruikt een verhoogd risico lopen om borstkanker te krijgen. Ook vrouwen die binnen een straal van een mijl van een stortplaats voor herbiciden en pesticiden wonen, lopen een hoger risico. We weten dat er in cosmetica tot nu toe veel weekmakers zijn gebruikt die de groei van kankercellen in de borst bevorderen.
In de strijd tegen borstkanker zouden we nog meer aandacht moeten geven aan de preventie!
Adamos Adamou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik heb naar alle voorgaande sprekers geluisterd en wil ook van mijn kant de auteurs van de resolutie, evenals al degenen die zich volledig inzetten voor de strijd tegen borstkanker, van harte bedanken.
Ik wil, mijnheer de commissaris, vooral de aandacht vestigen op de ongelijkheden bij de behandeling. Het is bekend dat er in die tien nieuwe lidstaten hogere overlijdenspercentages zijn, maar ook dat de programma’s voor vroegtijdige opsporing daar nog in de kinderschoenen staan, als ik het zo mag zeggen. Ik zonder daarbij mijn eigen land niet uit, dat zoals u misschien wel weet een proefprogramma heeft en geen nationaal programma. Het is jammer, mijnheer de commissaris, dat het lot bepaalt in welk land je borstkanker krijgt, in welk land je in een ziekenhuis wordt opgenomen, en in wat voor een ziekenhuis. Dit komt omdat het niet zo gemakkelijk is de richtsnoeren voor ontwikkeling van, ten eerste, kwalitatief hoogwaardige mammografische controle en, ten tweede, landen met instellingen waar gespecialiseerde zorg wordt verleend – borstkankerklinieken – met gespecialiseerd personeel, te consolideren.
Natuurlijk laat ik niet na hier te wijzen op hetgeen de heer Bowis zojuist al zei, namelijk dat ook mannen borstkanker kunnen krijgen en wij het dus niet uitsluitend over vrouwen mogen hebben. Nu wij vandaag naar aanleiding van dit prachtige initiatief een debat voeren over borstkanker wil ik, mijnheer de commissaris, duidelijk maken dat de andere vormen van kanker geen ondergeschoven kind mogen zijn.
Wij kunnen met dezelfde richtsnoeren ook de gevolgen en overlijdenspercentages van andere vormen van kanker verminderen. Wat wij nodig hebben is een strategie voor kanker in zijn geheel, een strategie voor de coördinatie van de 25 lidstaten. Ook moeten wij ophouden om telkens weer met de dooddoener van de subsidiariteit op de proppen te komen. Het gevolg daarvan is namelijk dat er geen middelen van de structuurfondsen worden gegeven voor de ontwikkeling van deze programma’s. Ik verzoek u vriendelijk deze vraagstukken te onderzoeken.
Liam Aylward, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik steun van ganser harte de vraag van de drie commissies aan de Commissie over dit zeer belangrijke onderwerp. Ik ben ook zeer verheugd over de positieve reactie van de commissarissen.
Ik heb deze resolutie over borstkanker medeondertekend, omdat ik geloof dat de Europese Unie op dit gebied veel voor de lidstaten kan doen door uitvoerig onderzoek te verrichten, maatstaven op te stellen en de beste praktijken te verbreiden, en ook door de lidstaten omvangrijke professionele, materiële en technische steun te bieden via Europese programma's.
Waar wetgevers en gezondheidsteams zich momenteel ten aanzien van borstkanker vooral mee bezig moeten houden, is dat elke vrouw, ongeacht woonplaats, sociale positie, beroep en opleiding, toegang moet hebben tot kwalitatief hoogstaande screening, behandeling en nazorg in het geval van kanker.
We moeten zorgen dat vrouwen, jong en oud, beter worden geïnformeerd over de risico's van en de behandelingsmethoden voor borstkanker om zodoende het sterftecijfer onder vrouwen te verlagen en hun levenskwaliteit te verbeteren, en we moeten hen helpen om weer te gaan deelnemen aan het arbeidsproces, als ze weer aan de slag willen gaan.
Er is behoefte aan uitvoeriger onderzoek naar de oorzaken van borstkanker, met name naar de gevolgen van schadelijke chemische stoffen en de milieuvervuiling, voeding, levenswijze en genetische factoren.
Ik doe een beroep op de Commissie om via het zevende kaderprogramma financiële steun te bieden voor de verdere ontwikkeling van bloedonderzoeken, om geld beschikbaar te stellen voor een omvangrijk onderzoek naar de oorzaken van borstkanker, om lidstaten aan te sporen om informatie- en adviescentra in het leven te roepen, en om tevens verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de resultaten van recenter onderzoek dat op dit zeer belangrijke gebied wordt verricht.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de alarmerende statistieken over het aantal vrouwen dat aan borstkanker lijdt of sterft, schreeuwen om een resolutie. Die moet de Commissie en de lidstaten ertoe aanzetten om de epidemie tegen te gaan en een algemene screening op borstkanker in te voeren. De verontrustende cijfers wijzen eveneens op de noodzaak van borstkankerpreventie die het mogelijk maakt om potentiële risicofactoren weg te nemen. Ik acht het bijgevolg wenselijk dat we logische conclusies trekken uit reeds bestaande onderzoeken. Daaruit blijkt dat borstkanker niet alleen het gevolg is van schadelijke chemische stoffen, maar dat het gebruik van hormonen als voorbehoedsmiddelen op jonge leeftijd en vervangende hormoonbehandelingen de belangrijkste ziekteoorzaken zijn. Daarnaast kan borstkanker het resultaat zijn van complicaties bij abortus.
Bovendien komt borstkanker vaak voor bij vrouwen zonder kinderen, bij vrouwen die op latere leeftijd zwanger zijn of laat in de menopauze terechtkomen. Hoe meer kinderen een vrouw echter op de wereld zet, des te onwaarschijnlijker is het dat ze ooit borst-, baarmoeder- of eierstokkanker krijgt. Een van de redenen voor het stijgende aantal kankergevallen ligt dus ook in de feministische kijk op de vrouw, waarbij men vrouwen het moederschap wil ontnemen en ze als potentiële arbeidskrachten wil benutten, hen bijna dwingt om hun voortplantingsdrang te beteugelen en ze op die manier bijna als dieren behandelt.
Volgens psycho-oncologen bestaat er wel degelijk een verband tussen het toenemende aantal kankergevallen en de steeds vaker voorkomende psychische stoornissen, voornamelijk depressies. Zij tasten de immuniteit aan en bevorderen de ontwikkeling van kankergezwellen. Om die reden moeten we in de strijd tegen borstkanker een krachtig pleidooi houden voor de cultuur van het leven als alternatief voor de wijdverbreide opvatting dat alles om ons heen in verval is.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Ik wil u op de hoogte brengen van de resultaten van de besprekingen die op 20 oktober 2006 zijn gehouden in een van de grootste en oudste vrouwenorganisaties van Slowakije, de Unie van Slowaakse Vrouwen. Tijdens de bijeenkomst discussieerden de vrouwen over de onduldbare situatie met betrekking tot borstkanker in Slowakije en andere Europese landen. Tegenwoordig is kanker te genezen als het vroeg genoeg wordt geconstateerd. Gezien het feit dat de ziekte te voorkomen is, sterven er dus vrouwen mede door onze onwetendheid. Dat is de reden waarom ik u hier op de hoogte wil stellen van het initiatief ‘Don’t Let Us Die’ waartoe op 20 oktober besloten is. Ik roep politici, artsen, patiënten en het grote publiek op te voorkomen dat hun moeders, echtgenotes, partners en dochters sterven aan een ziekte die niet dodelijk hoeft te zijn.
Het Europees Parlement stelt verordeningen vast voor natuurbescherming, er worden Europese snelwegen gebouwd, maar aan investering in de volksgezondheid wordt te weinig aandacht besteed. De Europese Unie streeft er ook naar de verschillen in levensstijl tussen lidstaten te verkleinen. Zeker, we doen het op veel gebieden goed. De statistieken over de mate waarin kanker geneeslijk is – en de overlevingspercentages voor borstkanker zijn daarbij inbegrepen – wijzen echter op grote verschillen tussen de lidstaten. Slowaakse vrouwen hebben 30 procent minder kans om dit type kanker te overleven dan veel vrouwen in West-Europa.
Het is betreurenswaardig dat we niet daadwerkelijk de screening kunnen garanderen die nodig is om het overlevingspercentage te verhogen. Vrouwen moeten in de gelegenheid worden gesteld zich ’s avonds of in het weekend door hun arts te laten onderzoeken en tegelijkertijd moeten artsen en medisch personeel naar behoren worden beloond voor dit extra werk.
Ik denk dat de meerderheid van de vrouwen zich bewust is van dit probleem en zich verantwoordelijk gedraagt. Het enige wat ze nodig hebben is een geschikte toegang tot een arts. Preventie is echter niet gratis; daar zijn aanzienlijke financiële middelen voor nodig. Daarom moet iedereen meer druk uitoefenen om ervoor te zorgen dat de uitgaven ten behoeve van preventie niet ondergesneeuwd raken door andere prioriteiten. We moeten een begroting aannemen die voorziet in het investeren in preventie, wat niet alleen betekent dat ziekenhuizen goed worden uitgerust en dat er mammografie- en echografieapparatuur wordt aangeschaft, maar vooral dat er geïnvesteerd wordt in personele middelen zodat er voldoende medisch personeel beschikbaar is om die apparatuur te bedienen.
Cristina Gutiérrez-Cortines (PPE-DE). (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op iets dat al gezegd is.
In de eerste plaats denk ik dat de Europese Commissie een uitstekend beleid voert door te proberen allerlei aspecten te harmoniseren op een gebied waarop ze geen werkelijke bevoegdheden heeft, maar wel een leidende rol kan spelen, en vandaar dat wij er bij de Commissie op aandringen om haar beleid uit te breiden, om te blijven aandringen op zelfonderzoek en om informatie over de verschillen tussen de lidstaten te blijven verspreiden, niet om te veroordelen, maar wel om duidelijk te wijzen op die gebreken, en vooral denk ik dat de Commissie haar website zou moeten uitbreiden en bijvoorbeeld informatie over zelfonderzoek en andere mogelijke handelingen op haar website zou moeten plaatsen, zoals sommige commerciële bedrijven al doen.
In de tweede plaats wil ik de aandacht vestigen op het drama dat borstkanker normaal gesproken voor een gezin betekent. Ik begrijp dat het zeer vaak voorkomt dat gezinnen stuk gaan en dat vrouwen hun situatie geheim houden, juist omdat de kanker hun werkritme verstoort, hun gewone leven verstoort en hun zou verhinderen om voor hun gezin te zorgen wanneer ze geopereerd zouden moeten worden.
Daarom denk ik dat de Europese Unie haar werkterrein moet uitbreiden en zich ook moet bezighouden met die hulp aan gezinnen en met bewustmaking.
Dorette Corbey (PSE). – Voorzitter, collega's, commissarissen, het is al gezegd: borstkanker is een groot en toenemend gezondheidsprobleem. Na longkanker is borstkanker de meest voorkomende kanker. Bij longkanker is een deel van de oorzaken bekend. Roken en asbest zijn belangrijke oorzaken en luchtverontreiniging is een risicofactor. Aan longkanker kun je nog iets doen om het te voorkomen. Stoppen met roken bijvoorbeeld.
Bij borstkanker is in feite weinig bekend, maar er zijn statistieken. Nederland is het land waar borstkanker relatief het meest voorkomt. Er zijn ook statistische verbanden, en ik bedank de commissaris voor de uitgebreide en secure beantwoording van mijn schriftelijke vraag. Commissaris, u stelt dat er een verband is tussen zwaarlijvigheid en borstkanker. Er is een verband tussen op late leeftijd kinderen krijgen en borstkanker. Er is een sociaaleconomische factor: lage-inkomensgroepen doen minder mee aan screening en lopen daardoor meer risico op sterfte. En tenslotte, en mogelijk het meest belangrijk, hormonen, met name oestrogenen zijn volgens de Commissie bepalend voor het risico op borstkanker. Dat kunnen oestrogenen zijn van verschillende bronnen. Chemische verontreiniging oftewel blootstelling aan milieufactoren, maar ook medicijn- of pilgebruik.
Commissaris, dit is belangrijke informatie. Bij alle contacten die ik heb met vrouwengroepen komen deze twee factoren steeds naar voren. Veel borstkankerpatiënten hebben zelf het vermoeden dat hun ziekte iets te maken heeft met het milieu, met medicijnen of met het pilgebruik. Kunt u daarom aanzetten geven om het onderzoek met spoed voort te zetten? Er is meer duidelijkheid nodig over de effecten van hormoonontregelende stoffen in het milieu en van het gebruik van hormonen als medicijn of als voorbehoedsmiddelen.
Collega's, ik wil met name Karin Jöns bedanken voor haar aanhoudende betrokkenheid en inzet voor vrouwen met borstkanker. Haar werk is echt een inspiratie voor veel vrouwen. Ik wil óók mijn waardering uitspreken voor Europa Donna. Europa Donna zou ik nog even willen bedanken voor het uitstekende werk dat zij doen en dankzij Europa Donna kunnen Europese landen van elkaar leren; dat is precies wat we moeten doen!
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, aangezien de Europese bevolking steeds ouder wordt, zal het aantal gevallen van kanker de komende jaren sterk toenemen. Velen maken zich zorgen over de toereikendheid van de middelen voor medische zorg en de toename van de kosten. Dit heeft te maken met economische groei en ook met de toename van de eigen kosten van de patiënten. Het waarborgen van gelijke mogelijkheden voor de burgers in de gezondheidszorg en de verpleging is een belangrijke politieke kwestie in zowel de lidstaten als op communautair niveau. Wij moeten ervoor zorgen dat een hogere leeftijd niet betekent dat mensen minder recht hebben op diensten en goede zorg.
Voorts wil ik iets zeggen over de integratie van patiënten op de arbeidsmarkt. Ik begrijp dat het voor economische groei belangrijk is om mensen weer aan het werk te krijgen. Dit is vaak ook belangrijk voor patiënten. Wij, de patiënten, zijn in het algemeen heel normale mensen. Toch moeten wij ook humaan zijn wanneer wij mensen laten herintreden op de arbeidsmarkt. Uit het oogpunt van humaniteit is het van belang dat iedereen voldoende tijd krijgt zich van een ziekte te herstellen. Wij moeten beseffen dat de hersteltijd per persoon verschilt.
Satu Hassi (Verts/ALE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil de rapporteur hartelijk bedanken voor het uitstekende werk. Ik wil protesteren tegen de uitspraak van commissaris Špidla dat borstkanker een gewoon leven in de weg staat. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. Ik ben zelf een voorbeeld van iemand waarbij borstkanker, mits vroegtijdig opgespoord, geopereerd en goed behandeld, een gewoon leven en gewoon werk op geen enkele wijze belemmert.
Finland is een van de Europese landen waar borstkanker het snelst algemeen wordt, maar dankzij screening en behandeling is het sterftecijfer al decennialang niet meer toegenomen. Het verbeteren van screening en behandeling alleen is echter niet voldoende: wij moeten ook de oorzaken van kanker aanpakken. Mijn collega's, de heer Breyer en mevrouw Corbey, zeiden dat nieuwe onderzoeken aantonen dat maar liefst de helft van de nieuwe gevallen van borstkanker kan worden verklaard door milieufactoren, waaronder industriële chemicaliën, waar wij continu aan worden blootgesteld. Bijzonder gevaarlijk is een hormoonontregelende cocktail van chemicaliën, vooral voor de foetus en in de puberteit. Hier moeten wij iets tegen doen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, het is bekend dat borstkanker niet alleen de meest voorkomende vorm van kanker onder vrouwen is maar ook de belangrijkste doodsoorzaak van vrouwen tussen de 35 en de 59 jaar.
Dat betekent dat het noodzakelijk is het voorlichtingsbeleid over screening op borstkanker te verbeteren en te intensiveren, programma’s uit te voeren voor het in een vroeg stadium ontdekken van borstkanker en meer steun te geven aan onderzoek naar de preventie van borstkanker. Daarom zijn de door ons aan de Commissie gestelde vragen zo belangrijk. Wij spreken de hoop uit dat er ook van de kant van de lidstaten positieve antwoorden komen teneinde te verzekeren dat alle vrouwen – ongeacht hun sociaaleconomische positie – toegang hebben tot alle preventiemaatregelen, screeningsprogramma’s, tijdige ontdekking en behandeling van borstkanker naast re-integratie in de arbeidsmarkt zonder gediscrimineerd te worden.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, in Frankrijk betekent borstkanker in de praktijk tijdens de onderzoeksfase in de eerste plaats een mammografie, gevolgd door anatomische pathologie, waarmee het bestaan van een kankergezwel wordt bevestigd. Dit onderzoek zou moeten worden uitgebreid tot de lever, de hersenen en de botten, omdat uitzaaiingen het meest voorkomen in deze organen.
In het gunstigste geval wordt in Frankrijk een scan gemaakt van de botten; MRI- en vooral PET-scans, die dienen voor een vroegtijdige diagnose door het meten van metabolische processen, worden niet gemaakt. Wanneer patiëntes tijdens hun behandeling worden bestraald, gebeurt dit door een röntgenassistent. Hierdoor wordt soms per ongeluk het gebied rond het hart en de schildklier bestraald. Wanneer een patiënte na de behandeling wordt onderzocht omdat ze rugklachten heeft en het scintigram een verdachte vlek op het bot laat zien, wordt er nog steeds geen PET-scan gemaakt. Waarom niet? Omdat er in Frankrijk voor 35 miljoen vrouwen slechts twee PET-scans zijn. Waarom? Omdat het sobere begrotingspact uitgaven voor ziekenhuisapparatuur verbiedt. Hierdoor overlijden in Europa vrouwen aan borstkanker, maar ook aan de ideologische kanker van de Europese Commissie die budgettair malthusianisme en wilde vrijhandel heet.
Françoise Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, te veel vrouwen, en vaak veel te jonge vrouwen, overlijden in de Europese Unie aan borstkanker. Deze sterfgevallen zijn onaanvaardbaar aangezien wij weten dat deze vorm van kanker genezen kan worden door vroegtijdige opsporing. Wij zijn ons allen bewust van het geestelijke en lichamelijke trauma dat vrouwen oplopen bij wie deze ziekte wordt vastgesteld: zij moeten hun gezinsleven en hun beroepsleven opnieuw inrichten en er gewoonweg mee leren leven. Er is echter op Europees niveau absoluut geen sprake van harmonisatie ten aanzien van de wijze waarop wij de plaag die borstkanker heet, een halt toeroepen. Slechts tien lidstaten voeren onderzoeksprogramma’s uit, met wisselend succes. Europese vrouwen worden derhalve geconfronteerd met een overduidelijk oneerlijke situatie, om de eenvoudige reden dat zij in een bepaald land of zelfs in een bepaalde stad wonen.
Commissaris, ons doel is deze ziekte uit te roeien omdat wij weten dat zij – afgezien van de traumatische ervaring voor de patiënte – kosten met zich mee brengt voor onze samenleving. De oplossing voor deze plaag is vroegtijdig en verplicht onderzoek dat op touw wordt gezet door de regeringen van de lidstaten. Om effect te sorteren, moet dit onderzoek gratis zijn en vooral goed worden uitgevoerd, wat impliceert dat in de gehele Europese Unie de modernste apparatuur ter beschikking staat. De digitale mammografie, die vroeger microcalcificaties – de meest voorkomende symptomen van borstkanker – soms niet kon aantonen, is aanzienlijk verbeterd. Wanneer zullen wij dus in de gehele Europese Unie beschikken over digitale mammografen, commissaris?
Voorwaarde voor efficiënt onderzoek is tevens dat ieder apparaat wordt geijkt en derhalve aan kwaliteitscontroles wordt onderworpen, aangezien er niets erger is dan vrouwen een vals gevoel van zekerheid geven door mogelijkerwijs slecht röntgenonderzoek. Voor efficiënt onderzoek is apparatuur alleen niet voldoende: de artsen die deze tests doen, moeten permanente opleidingen volgen, regelmatig deelnemen aan bijscholingscursussen en verplichte tests afleggen waarbij hun vaardigheden worden getoetst.
De vrouwen ten slotte hebben informatie nodig over borstkankerpreventie: zij hebben advies nodig over een gezonde levenswijze en voedselveiligheid en ze mogen niet bang zijn voor het onderzoek. Wetenschappelijk onderzoek moet ons in staat stellen vooruitgang te boeken bij het vinden van de oorzaken van borstkanker. Ik ben ervan overtuigd dat wij opnieuw kunnen laten zien wat de Europese Unie doet om de gezondheid van Europese vrouwen te verbeteren, wanneer wij de handen ineenslaan. Over dit onderwerp zou zeker unanimiteit moeten bestaan in de Europese Unie: nul doden als gevolg van borstkanker in Europa!
Anne Ferreira (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissarissen, om te beginnen wil ik mijn collega-afgevaardigden bedanken voor het vele werk dat zij hebben verzet en voor hun duidelijke opmerkingen. Wij debatteren vandaag over een ernstig probleem: om ons hiervan te overtuigen, hoeven we alleen maar te kijken naar de alarmerende statistieken over het vóórkomen van borstkanker in Europa en het aantal sterfgevallen te zien dat deze ziekte veroorzaakt. Dit probleem is des te ernstiger omdat er grote verschillen bestaan tussen de landen, zowel ten aanzien van de preventie als van de behandeling van kanker. Deze verschillen zijn sinds de laatste uitbreiding alleen maar groter geworden.
Hoewel in de Verdragen staat dat de Europese Unie samen met de lidstaten de gezondheid van de Europese burgers zal beschermen en bevorderen, moeten wij meer nadruk leggen op het woordje “samen”. Wij hebben namelijk niet voldoende rekening gehouden met de richtsnoeren en de aanbevelingen van de EU. We moeten nu actie ondernemen tegen deze situatie en haar niet langer gedogen. De Europese Unie moet ervoor zorgen dat haar burgers gelijke toegang hebben tot de opsporing en de bestrijding van deze ziekte en tot de beste behandelingen die beschikbaar zijn. Wij kunnen dit doen via wetgeving en de begroting alsmede via de structuurfondsen en onderzoeksprogramma’s.
Wij moeten alle middelen kanaliseren die noodzakelijk zijn om alle oorzaken van deze ziekte te onderzoeken, of ze nu van milieutechnische, sociale of genetische aard zijn, en om onderzoek te doen naar innovatieve behandelingen. De Commissie dient ons voorstellen in die richting te doen. Ik vind echt dat de Europese Unie van de bestrijding van borstkanker, en van kanker in het algemeen, een prioritair beleidsterrein zou moeten maken aangezien we samen altijd sterker staan. Dat is de meerwaarde die de burgers van Europa verwachten van de Europese Unie.
Studies, diagnoses, evaluaties en resoluties zijn noodzakelijk, maar daden zijn van primair belang. De Commissie en de Raad moeten derhalve luisteren naar onze alarmkreet en geen tijd meer verliezen.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we discussiëren vandaag over een uitstekende resolutie, die implicaties heeft voor alle vrouwen en in feite alle gezinnen in de EU. Zoals gezegd, overlijdt er elke zes minuten een vrouw in de EU aan kanker. Dat is een uiterst schokkend cijfer, dat ons tot onmiddellijke actie zou moeten aanzetten.
Screening op borstkanker, dat volgens de WHO de sterfte aan borstkanker met wel 35 procent kan terugdringen, wordt op landelijke basis slechts in elf lidstaten aangeboden. Dat is een schande! En dat geldt ook voor mijn eigen land, Ierland, waar nog steeds geen landelijke controle op borstkanker plaatsvindt. De sterfte ten gevolge van borstkanker is in de Republiek Ierland aanzienlijk hoger dan in Noord-Ierland, waar de screening wel goed geregeld is. Bij ons vindt die screening, net als in veel andere Europese landen, nog niet op landelijke basis plaats.
Tot slot twee cruciale punten: in elk land moet door het hele land borstkankerzorg voorhanden zijn, die zich concentreert in interdisciplinaire borstcentra op geschikte locaties; verder moeten vrouwen boven de 69 of, in het geval van Ierland, boven de 65 niet van screening worden uitgesloten.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ook ik wil de bevoegde parlementaire commissies van harte gelukwensen met het initiatief dat zij genomen hebben tot dit gezamenlijke debat van vandaag over borstkanker. Borstkanker is een wijd verspreid en steeds groter wordend gezondheidsrisico voor vrouwen en mannen, en treft ook steeds jongere mensen.
Er is reeds gewag gemaakt van de gevolgen, die niet alleen het persoonlijk en gezinsleven maar ook het maatschappelijk en productief leven ontregelen. Daarom vragen wij dringend ervoor te zorgen dat de communautaire strategie is opgewassen is tegen de huidige situatie, tegen de nieuwe tendensen en nieuwe uitdagingen voor de gezondheid van de burgers. Ook vragen wij dat met alle mogelijke middelen wordt gestreefd naar de verwezenlijking van de gestelde streefdoelen voor een waarneembare vermindering.
Borstkanker is een ziekte waarin juiste preventieve controle een grote rol speelt. Dat blijkt uit de statistische gegevens, en dat werd ook vandaag nog in het debat gezegd. Dat betekent echter dat wij moeten beschikken over moderne apparatuur en gespecialiseerd personeel. Het programma “Europa tegen kanker” moet het hoofd bieden aan deze uitdagingen, in synergie met alle andere mogelijkheden van de structuurfondsen, de onderzoekprogramma’s, enzovoort.
Heel belangrijk is, zoals reeds gezegd, ook een juiste medische en psychologische observatie van patiënten. De lidstaten hebben derhalve samen met de regionale en lokale autoriteiten de plicht om ervoor te zorgen dat alle burgers, zelfs in de verste uithoeken van hun regio’s, toegang hebben tot preventie, observatie en behandeling. Dat is vooral belangrijk voor de nieuwe lidstaten, zeer zeker als wij voor ogen houden dat wij zeer binnenkort nog eens twee nieuwe leden opnemen in ‘onze familie’.
Ik wilde hier eveneens wijzen op de rol die het maatschappelijk middenveld speelt bij de voorlichting en de ondersteuning van patiënten. In de verschillende landen lopen momenteel talrijke interessante initiatieven, en er is zelfs een Europees netwerk daarvan opgezet. Wij moeten deze werkzaamheden ondersteunen, met name in de nieuwe lidstaten, en de mogelijkheid bieden tot uitwisseling van goede praktijken en het creëren van toegevoegde waarde. De gezondheid van de burgers zal er alleen maar baat bij hebben.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou vooral Karin Jöns willen feliciteren en bedanken. Ze heeft niet alleen het initiatief genomen voor de ontwerpresoluties die we vandaag behandelen, en voor de vraag over borstkanker, ze heeft ons ook permanent gewezen op het belang van dit onderwerp. Daardoor zal een overgrote meerderheid van de leden morgen voor deze ontwerpresolutie stemmen.
Borstkanker is de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen tussen de 35 en de 59, of ze nu kinderen hebben of niet. In de Europese Unie sterven ieder jaar 88 000 vrouwen en 1 000 mannen aan borstkanker. Een screening op borstkanker kan het aantal vrouwen tussen de 50 en de 69 dat aan borstkanker sterft aanzienlijk verlagen. Er bestaan sinds 1992 EU-richtsnoeren over dit onderwerp, maar die zijn slechts in elf lidstaten omgezet. De mortaliteit van vrouwen varieert heel sterk. Daarom verwachten we ook heel veel van het voortgangsverslag dat commissaris Kyprianou voor 2007 heeft aangekondigd.
Het Europees Parlement houdt zich vandaag echter niet alleen bezig met de vroege diagnose van borstkanker en de optimale therapie, maar ook met de preventie. We moeten diepgaand onderzoek verrichten naar de oorzaken van borstkanker, vooral naar de rol van schadelijke chemische stoffen, milieufactoren, de voeding, het levenspatroon en genetische invloeden. We moeten ook vaststellen wat de relatie tussen die factoren is.
Over een paar weken zal het Parlement stemmen over het nieuwe Europese beleid voor chemische stoffen, en dan krijgen we de kans om een duidelijk signaal te laten horen, dan kunnen we duidelijk maken dat we de preventie van kanker en preventieve controles serieus nemen.
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, heren commissarissen, geachte collega’s, we hebben vandaag de verpletterende cijfers gehoord die aantonen hoe ernstig de gevolgen van borstkanker zijn voor het leven van vrouwen, maar ook van mannen. Het is een kwestie van toeval of een behandeling snel en efficiënt plaatsvindt, en hoe hoog de overlevingskans van een vrouw vervolgens is.
Ik ben coördinatrice in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en ook ik houd me al jaren met dit onderwerp bezig. We hebben ook al veel nieuwe kennis verworven, daaraan kan het niet liggen. We hebben al meer dan tien jaar Europese richtsnoeren voor een kwalitatief hoogwaardige mammografie. In België, waar ik mijn tweede woonplaats heb, krijg ik bijvoorbeeld een uitnodiging voor een bevolkingsonderzoek, terwijl er in mijn eigen land, in Duitsland, niets gebeurt. Het leven van moeders, dochters en echtgenotes zou kunnen worden gered, en het leed zou kunnen worden verzacht.
Alles gaat echter met een slakkengangetje. Onze Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft in 2003 een uitstekend verslag voorgelegd met allerlei voorstellen, maar er gebeurt niet veel. Op het Europese niveau bestaat de politieke wil wel, maar in de lidstaten volgens mij niet, daar is nog heel wat werk aan de winkel. In het zevende kaderprogramma voor onderzoek krijgen we nu weer de kans om nogmaals druk uit te oefenen, om ervoor te zorgen dat er meer geld naar het onderzoek gaat.
Ook bij andere vrouwenaandoeningen, zoals migraine, is er heel weinig politieke druk uitgeoefend om onderzoek te verrichten en een interdisciplinair beleid te voeren. Interdisciplinaire borstcentra kunnen heel efficiënt werk leveren, dat is in de Verenigde Staten in de afgelopen twintig jaar wel aangetoond. Intussen bestaan ze ook in Europa, maar ook hier lijkt de politieke wil te ontbreken om er meer op te richten.
Daarom zou ik zeggen: laat ons allemaal samen in het Europees Parlement het leed bestrijden dat borstkanker veroorzaakt. Daarvan moet iedereen kunnen profiteren, niet alleen degenen die het zich kunnen permitteren!
Edite Estrela (PSE). – (PT) Niettegenstaande de geboekte vooruitgang bij het ontdekken en behandelen van borstkanker is borstkanker nog steeds de belangrijkste doodsoorzaak van vrouwen tussen de 35 en de 55 jaar. Volgens berekeningen sterven alleen al in Europa zo’n 130 000 vrouwen per jaar aan borstkanker. Elke tweeënhalve minuut wordt er bij een vrouw borstkanker geconstateerd. Het is essentieel dat alle vrouwen toegang hebben tot informatie, preventie en adequate behandeling. Landelijk mammografisch borstkankeronderzoek dient in alle lidstaten verplicht te zijn en er zijn meer voorlichtingscampagnes nodig over een gezonde levensstijl. De preventie en behandeling van borstkanker moeten ook een van de prioriteiten zijn in het zevende kaderprogramma voor onderzoek, nu studies aantonen dat naast genetische factoren ook milieufactoren en levensstijl bijdragen aan de ontwikkeling van borstkanker.
Britta Thomsen (PSE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, borstkanker is de meest voorkomende doodsoorzaak bij vrouwen tussen de 35 en 50 jaar, en het varieert sterk van land tot land hoeveel vrouwen deze ziekte overleven. We moeten de lidstaten aansporen om voorlichtings- en adviescentra over erfelijke borstkanker op te richten, en we moeten de Commissie aansporen om elke twee jaar een voortgangsverslag in dezen te presenteren. Het is belangrijk dat het onderzoek naar borstkanker prioriteit krijgt. Daarom moet het onderzoeksprogramma van de EU, het zevende kaderprogramma, ook middelen reserveren voor onderzoek naar borstkanker, niet alleen naar de fysiologische en technische aspecten en naar alternatieven voor de conventionele behandelingsvormen, maar ook naar de sociale gevolgen en vooral ook naar onderzoek naar de oorzaken van borstkanker. Het is noodzakelijk dat we van elkaar leren, en het is natuurlijk juist dit soort samenwerking waarvoor de EU ook een goed kader vormt. De EU moet leiding geven aan Europese campagnes voor preventie en voor voorlichting aan vrouwen hoe ze hun borsten kunnen onderzoeken. Alle lidstaten moeten nationale programma’s voor mammografie invoeren, omdat een tijdige ontdekking van borstkanker de sterfte significant kan doen dalen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de statistieken over het aantal kankergevallen in de Europese Unie zijn ronduit alarmerend. Na longkanker is borstkanker de meest voorkomende vorm van kanker. In de Europese Unie wordt er elke twee minuten een nieuw geval van borstkanker vastgesteld en sterft er elke zes minuten een vrouw aan de gevolgen van deze ziekte.
Regelmatige onderzoeken en het streven naar een efficiënte diagnose van kankertumoren zijn de beste manier om borstkanker tegen te gaan. Zo zou de algemene toepassing van mammografieën het sterftecijfer voor borstkanker bij vrouwen met 35 procent kunnen terugdringen, op voorwaarde dat de onderzoeken regelmatig worden uitgevoerd en voor iedereen gemakkelijk toegankelijk zijn. Hoewel de EU-richtsnoeren voor screening op borstkanker en de daarmee verbonden kwaliteitscriteria intussen al vijftien jaar van kracht zijn, heeft bijna de helft van de lidstaten van de Europese Unie dergelijke regelmatige onderzoeksprogramma’s nog niet ingevoerd. Hierin moet verandering komen. Als Europees Parlement verwachten we van de Europese Commissie een duidelijk antwoord op de volgende vraag: welke maatregelen wil de Commissie nemen om de lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van de gestelde doelen? Het terugdringen van de gemiddelde mortaliteitscoëfficiënt met 25 procent tegen 2008 is daar één van.
In de strijd tegen borstkanker is een gecoördineerde strategie op Europees niveau onontbeerlijk. Het is de hoogste tijd om de daad bij het woord te voegen. Er sterven jaarlijks immers meer dan honderdduizend vrouwen aan borstkanker.
Marta Vincenzi (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in het debat zijn de volgende onderwerpen onder de aandacht gebracht: de preventie, de kwaliteit van de gezondheidszorg, de dringende behoefte aan onderzoek, en het recht op waardigheid en werk. Deze onderwerpen maken een integrerend deel uit van de Lissabon-strategie.
Het politieke doel van het Parlement is derhalve om er de aandacht op te vestigen dat er dringend gecoördineerde maatregelen nodig zijn, die door de Commissie moeten worden uitgevoerd door een meer sturende en meer zichtbare rol ten opzichte van de lidstaten aan te nemen. Het is niet voldoende om doelen voor 2008 te blijven stellen: we moeten controleren waar we staan ten opzichte van die doelen, corrigerend optreden en weten hoeveel vooruitgang er is geboekt. Er zijn op dit gebied geen prijzen te winnen door modellanden, anderzijds worden er ook geen sancties opgelegd aan landen die geen vooruitgang boeken. Ik stel daarom aan de commissarissen voor om een soort zwarte lijst op te stellen van landen die geen vooruitgang boeken, zoals we reeds eerder hebben gedaan met vliegtuigmaatschappijen die geen veiligheid garanderen. Laten we gebruik maken van de macht van de publieke opinie, samen met de wetenschappelijke gemeenschap, om het communautaire beleid te steunen.
Karin Jöns (PSE), auteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, dit was een heel belangrijk debat, en ook een heel goed debat. We hebben eens te meer bewezen dat het Europees Parlement werkelijk achter de vrouwen staat die borstkanker krijgen, en achter hun gezinnen. Voor zover ik weet zijn we trouwens het enige parlement in de Europese Unie dat zich in het kader van de internationale maand van de borstkanker regelmatig bezig houdt met structurele maatregelen voor een vroege diagnose en voor het verbeteren van de behandeling van borstkanker.
Ik zou de Commissie hartelijk willen bedanken, omdat ze heeft beloofd om nu ook een procedure uit te werken voor de erkenning van interdisciplinaire borstcentra en van de beroepsopleiding van borstverpleegsters. Maar, heren commissarissen, we zouden pas echt tevreden zijn wanneer u deze richtsnoeren ook op internet zou publiceren; in dit tijdperk van de moderne communicatie lijkt me dat niet teveel gevraagd! We blijven hopen dat u ook de bestaande richtsnoeren niet alleen in de vorm van een boek zult publiceren.
In dit debat is de aandacht voor het eerst op een volledig nieuw aspect gevestigd. Hoe moet je vrouwen die ziek zijn geworden behandelen in het arbeidsproces, hoe kunnen ze weer worden geïntegreerd op de arbeidsmarkt? In dat verband is er gevraagd om een voorlichtingscampagne voor de werkgevers. Als ik u goed begrepen heb, mijnheer Špidla, heeft u ons dat vandaag ook beloofd. Mijn dank daarvoor! Het is in dit verband ook heel belangrijk dat er een handvest komt voor de rechten van chronisch zieke personen op het werk. Ik denk dat de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken zich over deze kwestie zal buigen.
Tot slot wil ik nog een opmerking maken. Er wordt vaak gevraagd hoe je moet omgaan met vrouwen die borstkanker hebben. Het antwoord is: net zoals je met andere kankerpatiënten omgaat. Je mag ze niet stigmatiseren, wat helaas maar al te vaak gebeurt, je moet gewoon met ze omgaan, dat is wat ze nodig hebben.
De Voorzitter. – Dank u, mevrouw Jöns. Hoewel ik slechts geacht word dit debat voor te zitten, zal ik ‘buiten mijn boekje gaan’ en mij scharen achter uw oproep de richtsnoeren op internet te zetten. De Commissie hoeft het boek niet te gebruiken als middel om haar kosten terug te verdienen.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de afgevaardigden graag bedanken voor dit zeer boeiende en nuttige debat. Ik wist vanaf het begin dat we aan dezelfde kant stonden, maar het is goed om elkaar daarin te bevestigen wanneer het maar mogelijk is. Ik wil heel kort reageren op enkele specifieke punten en vervolgens een alomvattende, algemene opmerking maken.
We zijn ons bewust van het feit dat borstkanker ook bij mannen voorkomt, zoals de heer Bowis opmerkte. We moeten het bij hen als een zeldzame ziekte beschouwen, aangezien borstkanker veel minder voorkomt bij mannen dan bij vrouwen. We kijken ernaar en zullen het spoedig bespreken met deskundigen om te zien hoe we dit kunnen opnemen in toekomstige richtsnoeren, maar dan wel als een zeldzame ziekte en op de manier waarop we ook met andere zeldzame ziekten omgaan.
Ik herhaal graag nog eens dat er op het gebied van onderzoek ook aandacht is voor milieuoorzaken. Het nieuwe zevende kaderprogramma biedt daarvoor ruimte. Wat betreft de wisselwerking tussen genetische factoren en het milieu en de ontwikkeling van kanker wordt gekeken naar levenswijze en andere belangrijke risicofactoren. Daardoor krijgen we meer inzicht in de oorzaken van de ziekte. Dat heeft prioriteit, omdat voorkomen veel belangrijker is dan genezen.
De heer Adamou stelde andere vormen van kanker aan de orde. Daar zijn we mee bezig; we concentreren ons niet op één verschijningsvorm. Elke vorm van kanker staat op zich en heeft zijn eigen specifieke richtsnoeren en specifieke aanpak nodig. We verwachten volgend jaar richtsnoeren te hebben voor baarmoederhalskanker, in 2008 voor prostaatkanker en in 2009 voor dikkedarmkanker. We moeten evalueren, we moeten onderzoeksresultaten vergaren, we moeten de zaken op een rijtje zetten en dan met richtsnoeren komen.
We houden ons ook bezig met andere verschijnselen, zoals het hepatitis B- en het hepatitis C-virus, omdat we weten dat deze virussen tot leverkanker kunnen leiden, en met aspecten zoals tabak, zwaarlijvigheid en andere oorzaken van kanker.
We hebben richtsnoeren en aanbevelingen doen uitgaan over de wijze waarop lidstaten het beste hiermee en met de ongelijkheden kunnen omgaan. Deze hebben geen juridische geldigheid, dus we kunnen ze niet bij de lidstaten afdwingen. Het gaat om beste praktijken. Met uw hulp kunnen we de lidstaten stimuleren en druk op hen uitoefenen om zich aan de richtsnoeren te houden. Ik kijk uit naar het debat dat naar aanleiding van het verslag hierover zal plaatsvinden. Dan kunnen we bespreken wat ervan is geworden en in hoeverre de lidstaten zich eraan hebben gehouden.
Dit is een verontrustende zaak. De cijfers zijn schrikbarend. Als we al druk moeten uitoefenen op de lidstaten om zich op het gebied van borstkanker van hun taak te kwijten, kunt u zich voorstellen hoe het gaat met zeldzame ziekten waaraan veel minder mensen lijden. Om het cynisch en bot te zeggen: er is geen grote politieke druk. Het is beter om daar maar niet al te lang bij stil te staan, want dan kan het zijn dat de paniek toeslaat. Het is onze taak om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun verplichtingen nakomen en de aanbevelingen en richtsnoeren opvolgen die zij aanvaarden. Wij zullen ons niet alleen richten op de aanpak van borstkanker, maar ook op de ongelijkheden die helaas nog steeds binnen de Europese Unie bestaan, zowel binnen de lidstaten zelf als tussen de lidstaten onderling. Dit is niet de Europese Unie van solidariteit waarnaar we als leden allemaal streven.
Hiermee kom ik op het gebruik van de structuurfondsen. Het geld is er, maar zolang de lidstaten het niet als een prioriteit zien om het geld aan de volksgezondheid te besteden, kunnen we niets doen. Nogmaals: het is een uitdaging voor ons om ervoor te zorgen dat de lidstaten het beleid overnemen.
Zolang de lidstaten niet inzien dat uitgaven voor de volksgezondheid geen kosten zijn, maar een investering – en daarvan moeten we hen overtuigen – zal de situatie niet verbeteren. Waar het hier op aankomt, is samenwerking.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren. Ik dank u voor dit debat, dat buitengewoon vruchtbaar is geweest en waarin het onderwerp borstkanker heel duidelijk vanuit een heleboel verschillende hoeken is belicht. Ik ben blij dat in het debat ook andere onderwerpen ter sprake zijn gekomen, waaronder sociale vraagstukken. Daaruit blijkt maar weer dat het bij deze ziekte om meer gaat dan medische factoren alleen. Het raakt ook de strijd tegen discriminatie op de werkplek en in de maatschappij als geheel.
Het is ook duidelijk dat de directe mogelijkheden van de EU beperkt zijn, al maken wij ook niet optimaal gebruik van de mogelijkheden die we wel hebben. Dit laatste is mijns inziens een van de grootste uitdagingen waarvoor wij ons geplaatst zien. Ik dank het hele Parlement, want ik ben er stellig van overtuigd dat wij, als wij volharden in onze vastberadenheid en politieke wil om dit probleem op te lossen, het ook werkelijk kunnen oplossen, direct of indirect. Omdat het zowel bij sociaal als bij medisch beleid altijd om praktische resultaten gaat, en die resultaten individuele mensen betreffen, kan iedere vooruitgang, hoe groot of klein ook, uiteindelijk worden omgezet in mensenlevens. Ik ben ervan overtuigd dat wij een dergelijke vooruitgang kunnen realiseren en dat de gevolgen daarvan duidelijk zullen blijken.
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat is ontwerpresolutie B6-0528/2006 ingediend, overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI Ondervoorzitter
6. Programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (Media 2007) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0337/2006) van Ruth Hieronymi, namens de Commissie cultuur en onderwijs, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (Media 2007) (06233/2/2006 – C6-0271/2006 – 2004/0151(COD)).
Ruth Hieronymi (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, vandaag bespreken we Media 2007, dat is de derde generatie van een programma ter ondersteuning van de Europese filmindustrie.
Ik zou de collega’s van de Commissie cultuur en onderwijs en van de adviserende commissies van harte willen bedanken voor de uitstekende samenwerking. Ik zou zeker ook commissaris Reding en haar medewerkers willen bedanken, die samen met het Parlement alles in het werk hebben gesteld om bij te dragen tot de verdere ontwikkeling en het succes van de Europese audiovisuele industrie.
Precies één jaar geleden, op 25 oktober 2005, hebben we dit voorstel voor een programma met een grote meerderheid aangenomen. We wilden het programma op tijd – en dat betekent dus binnenkort – aannemen, zodat de filmmakers in Europa er daadwerkelijk vanaf 1 januari 2007 gebruik van zouden kunnen maken. De Europese Raad heeft helaas onvoldoende visie gehad om zich aan dit tijdsschema te houden, en was in het begin niet bijzonder constructief tijdens de onderhandelingen over de financiën.
Het programma Media 2007 heeft dezelfde opbouw als zijn succesvolle voorgangers Media en Media Plus. Het houdt zich bezig met de opleiding, de ontwikkeling en de distributie in de audiovisuele sector, maar niet met de productie. Daarvoor zijn de lidstaten verantwoordelijk. Het programma Media is van het grootste belang, omdat de audiovisuele sector – zoals we allemaal weten – een van de snelst groeiende bedrijfstakken is, niet alleen in Europa, maar overal ter wereld. Als Europa bij wil blijven moet het de juiste keuzes maken.
Het programma Media geeft een antwoord op de twee grootste problemen van de Europese markt voor audiovisuele producten. Het eerste probleem is de fragmentatie van de markt, vooral vanwege onze culturele, taalkundige en nationale diversiteit. Dat is een bron van rijkdom, een van grootste bronnen van rijkdom in Europa, maar het is tegelijkertijd een grote hindernis voor het opbouwen van een markt. Het tweede probleem van de audiovisuele markt in Europa is het chronische gebrek aan financiële middelen. Met het programma Media kunnen we deze problemen aanpakken.
90 procent van de Europese films die buiten hun eigen land worden verkocht zijn gesubsidieerd door het Media-programma, en iedere euro die door Media wordt geïnvesteerd leidt tot verdere investeringen van 20 euro. Daarom was het absoluut juist dat de Commissie, en vooral commissaris Reding, ervoor hebben gestreden dat de Europese Unie voldoende steun ter beschikking stelt en dat ze een bedrag van een miljard euro heeft voorgesteld. Dat bedrag heeft het in de onderhandelingen met de Raad helaas niet gehaald, en is verlaagd tot 671 miljoen euro. Dat betekent dat we de status quo handhaven en geen verdere ontwikkeling mogelijk maken.
Desondanks bevat het nieuwe programma drie prioriteiten: ten eerste de digitalisering, ten tweede een verdergaande samenwerking op alle niveaus en ten derde een betere toegang tot de financiële instellingen die gespecialiseerd zijn op de ondersteuning van de filmindustrie. Al met al kan ik alleen maar zeggen dat we met nadruk pleiten voor een snelle start van dit programma, voor een goede tenuitvoerlegging en de volgende keer hopelijk ook voldoende financiële middelen.
Viviane Reding, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik weet dat iedereen in het Parlement net als ik veel waarde hecht aan het Media-programma, een programma dat zijn vruchten heeft afgeworpen en dat de Europese audiovisuele sector sinds zijn invoering heeft ondersteund. Dit programma is nu toe aan zijn vierde generatie. Het feit dat wij de basisstructuur hebben gehandhaafd, terwijl we innovatieve aanpassingen hebben gedaan ten aanzien van de specifieke elementen die verband houden met de technologische vooruitgang, toont aan dat het programma zijn waarde heeft bewezen, dat het belangrijk is, dat het unaniem wordt erkend door degenen die werken in deze sector, en dat het onmisbaar is voor de toekomst van onze audiovisuele creativiteit en ons audiovisuele erfgoed.
Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd over de permanente steun van het Europees Parlement en met name over de constructieve en niet aflatende steun van zijn rapporteur, mevrouw Hieronymi. De aanbeveling voor de tweede lezing is een nieuwe stap naar een snelle inwerkingtreding van het programma in 2007. Het Parlement heeft zijn werk gedaan, nu moet de Raad nog de definitieve beslissingen nemen. Ik hoop dat degenen die werken in de audiovisuele sector hierdoor vanaf volgend jaar zonder problemen of obstakels kunnen profiteren van deze steun, die om meerdere redenen onmisbaar is voor hen: in de eerste plaats met het oog op de culturele verscheidenheid van Europa, in de tweede plaats met het oog op het maken van Europese producties en tot slot met het oog op een gezonde contentindustrie. Wat mij betreft, ik zal me net als in het verleden sterk maken voor goedkeuring van dit besluit, die een cruciale stap vormt voor de toekomst van de Europese audiovisuele sector.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat het Europees Parlement vandaag een voorstel heeft ontvangen tot goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector is mijns inziens te danken aan de hardnekkige, persoonlijke inzet en het systematische werk van een groot aantal leden maar van vooral de rapporteur, mevrouw Ruth Hieronymi, die ik, als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, oprecht wil gelukwensen. Mijn gelukwensen gaan eveneens uit naar commissaris Reding, de voortrekster in de reeks Media-programma’s.
In samenwerking met de Europese Commissie en de Raad hebben wij uiteindelijk een definitieve versie van het Media-programma 2007-2013 kunnen opstellen. Dit programma geeft een bijzondere toegevoegde waarde aan de ontwikkeling van de Europese audiovisuele sector. Deze sector is zeer belangrijk. Hij zal niet alleen economische voordelen opleveren en naar verwachting zorgen voor meer werkgelegenheid in de Europese Unie en een sterker mededingingsvermogen van de audiovisuele industrie, maar heeft ook een bijzondere sociale en culturele waarde.
De huidige audiovisuele sector biedt ons enorme mogelijkheden om stereotypen op grond van geslacht te bestrijden en om in de Europese samenlevingen een mentaliteit en gedragingen te cultiveren die wortelen in tradities, in onvergankelijke waarden en in de eerbiediging van de waardigheid en uniciteit van de mens.
Dankzij de bijdrage van het Europees Parlement aan de versterking van het preproductieve en postproductieve stadium van de meeste Europese audiovisuele producenten, zal het nieuwe Media 2007 het belang van de audiovisuele sector voor de bevordering van de culturele dialoog en het taalkundig en cultureel erfgoed blijven bekrachtigen.
Wij hopen eveneens dat in het kader van de mededinging op wereldschaal en de strategische doelstellingen van Lissabon een gerespecteerde, krachtige Europese industrie met een gedifferentieerde inhoud bevorderd zal worden, om Europese waarden te ontwikkelen en toegankelijk te maken, door bijzondere aandacht te schenken aan het bevorderen van de minder gesproken talen….
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Marianne Mikko, namens de PSE-Fractie. (ET) Dames en heren, ik wil om te beginnen nogmaals mevrouw Hieronymi feliciteren, de rapporteur, die van Media 2007 op kundige wijze een uitstekend document heeft gemaakt waarmee de Europese filmindustrie kan worden ondersteund.
Ik ben blij, maar ook bezorgd; blij dat de steun voor digitalisering een centraal onderdeel van het programma Media 2007 is geworden, maar bezorgd dat met het huidige niveau van financiering de Europese filmindustrie niet concurrerend zal zijn.
Digitalisering is een uitdaging die de Europese audiovisuele sector nodig heeft om zijn innovatieve vermogen te ontwikkelen. Digitalisering kan een effectief middel worden om de versplintering van de Europese markt te boven te komen.
Mijn dank aan de Commissie, de Raad en al mijn collega’s die het standpunt hebben gesteund dat ik als schaduwrapporteur heb ingenomen. Wat betreft de huidige situatie, het aandeel van Amerikaanse producties op de Europese televisiekanalen heeft opnieuw een recordniveau bereikt. En Hollywood regeert ook in onze bioscopen.
Er is een tijd geweest dat de cinema van Fassbinder en van de Franse ‘nouvelle vague’ was. Meer recent was hij van Kaurismäki en de Dogma-groep. Nu wil het intelligente Europese filmpubliek Aziatische filmproducties zien.
Ik weet dat de opkomst van briljante filmmakers grotendeels een zaak van toeval is. De huidige gebrekkige financiering betekent echter dat het volgende Europese filmgenie misschien in Amerika gaat werken of helemaal een ander beroep kiest.
De media vormen geen gewone bedrijfstak. De media zijn een middel om een identiteit te creëren, en omdat de Europese Unie niet kan functioneren zonder een Europese identiteit wil ik hier nogmaals benadrukken hoe essentieel het is dat we onze filmindustrie ondersteunen.
Ik wil u allen bedanken voor al het werk dat u heeft gedaan, maar ik moet eindigen met de conclusie dat wat er is bereikt op het gebied van de financiering onder het niveau ligt waarmee we zijn begonnen. Daarom heb ik medelijden met Europa.
Alfonso Andria, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het is alweer een jaar geleden dat we, tijdens de eerste lezing, het uitstekende werk van de rapporteur hebben geprezen, aan wie ik vandaag opnieuw mijn complimenten wil overbrengen voor haar recente verrichtingen. Verder hebben mevrouw Hieronymi, ikzelf en andere Europese parlementsleden deze punten afgelopen september besproken met leden van de Italiaanse regering en medewerkers uit de sector, tijdens een lang en interessant debat in het kader van de 57e jaargang van het prestigieuze filmfestival van Venetië.
Wij zijn ons bewust van de vertraging die is ontstaan. Het Europees Parlement heeft, met een groot verantwoordelijkheidsgevoel, zeer snel gehandeld en vandaag brengt het de definitieve tekst van het verslag over het Media-programma onder de aandacht van het Parlement. Dit programma is uiteraard aanzienlijk verbeterd: de middelen zijn beter toegankelijk gemaakt voor de potentiële begunstigden, de samenwerking met andere communautaire programma’s binnen de sector van het onderwijs, opleiding en onderzoek, is verbeterd en daarnaast zijn de kredieten voor de audiovisuele sector beter toegankelijk, zodat er een einde kan worden gemaakt aan de structurele onderinvestering binnen deze sector.
Verder leidt het gebruik van nieuwe technologieën tot een broodnodige verschuiving in de richting van rationalisering van de kosten en daaruit voortvloeiende concurrentie. Ik stel daarom voor dat de Commissie zich inzet om de uitgevoerde pilot-projecten te beoordelen en succesvolle ervaringen te delen.
Ten slotte wil ik opnieuw het voorstel indienen dat ik vorig jaar, in de context van het verslag over het behoud van ons filmisch erfgoed, aan dit Parlement heb voorgelegd, namelijk het voorstel om een thematisch Europees filmarchief op te stellen om te zorgen voor een nauwkeurige selectie van films over geschiedkundige gebeurtenissen en gebeurtenissen die betrekking hebben op de ontwikkeling van het communautaire project.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik zou allereerst Ruth Hieronymi heel hartelijk willen danken voor haar werk, en commissaris Reding voor de goede samenwerking.
Het is duidelijk dat we in ons mediabeleid de specifieke esthetische taal van de Europese film verder moeten ontwikkelen. Het is een kernelement van onze culturele identiteit dat we strijden tegen de overheersing door Hollywood, dat we onze eigen Europese films in al hun diversiteit vertonen en de productie en de distributie ervan mogelijk maken. We weten dat de audiovisuele industrie ook voor de Lissabon-strategie en de economische ontwikkeling van Europa van het allergrootste belang is. Dat is echter niet alleen een economische kwestie, het heeft ook alles te maken met ons cultureel beleid, met de culturele identiteit en de diversiteit.
Net als de sprekers die voor mij het woord hebben gevoerd stel ik vast dat er te weinig geld beschikbaar is. We moeten snel van start gaan, en zorgen voor meer middelen voor ons Media-programma.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag de rapporteur, mevrouw Hieronymi, complimenteren met haar werk en commissaris Reding met haar inspanningen ten behoeve van dit programma.
Ik steun de voortzetting van het Media-programma voor de periode 2007-2013. We mogen niet vergeten hoe belangrijk het is dat we, naarmate Europa verder integreert, onze specifieke culturele en taalkundige verschillen binnen de EU als geheel proberen te beschermen en te bevorderen. We mogen nooit vergeten dat de diversiteit van Europa zijn grootste kracht is. Het Media-programma zal in de komende zes jaar een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de audiovisuele sector in Europa.
Het Europees Parlement heeft via amendementen bereikt dat in het Media-programma de grote betekenis van de Europese film voor de interculturele dialoog, voor de taalkundige en culturele diversiteit en voor niet-discriminatie is opgenomen.
Thomas Wise, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit voorstel is de zoveelste poging om communautaire idealen en censuur op te leggen aan een nietsvermoedend publiek. Het heeft niet zozeer te maken met het verlenen van steun aan bepaalde sectoren in de EU, als wel met het beschermen van die sectoren tegen concurrentie van buitenaf in de echte wereld.
De volgende vraag is onontkoombaar: waarom is dit voorstel noodzakelijk? Nou, misschien omdat de EU door de tenuitvoerlegging van een dergelijk programma het zoveelste gebied kan ontginnen waarop zij haar boodschap kan overbrengen aan mensen die niet geloven of zelfs maar op de gedachte komen dat ze gemanipuleerd worden. Ik citeer: “Er zij op gewezen dat in het Media-programma … thans op helderder wijze wordt verwezen naar de betekenis van de Europese film voor interculturele dialoog …”. Het programma gaat echter voorbij aan de grotere interculturele dialoog tussen de verschillende Europese culturen en aan de culturen in andere gebieden van de wereld, zoals India. En dat is niet het enige; uit alle onderdelen van het verslag blijkt dat dit een hernieuwde poging is om de commerciële marktwerking te belemmeren.
Wij krijgen te horen dat dit programma 671 miljoen euro gaat kosten. Wij weten ook dat wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Waar is echter de meerwaarde? Wie profiteert hiervan? Er wordt geheel aan voorbij gegaan naar welke programma’s de burgers zelf willen kijken aangezien hun keuzevrijheid wordt beperkt. De EU trekt hier wel profijt van omdat zij de burgers een verwrongen beeld van de markt opdringt. Ach ja, de burgers van de EU, die arme mensen die het Europees burgerschap opgedrongen hebben gekregen waaraan voorlopig nog geen ontsnappen mogelijk is.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur van harte bedanken voor haar uitstekende werk. We zijn er ons allen terdege van bewust dat de audiovisuele sector van cruciaal belang is voor de Europese economie. In deze sector zijn meer dan een miljoen mensen aan het werk. Aangezien bijna elk Europees gezin een televisietoestel bezit, vervult de audiovisuele sector eveneens een uitermate belangrijke sociale en culturele rol.
Jammer genoeg – en ik betreur dit ten zeerste – vertegenwoordigen Europese films slechts 26 procent van de Europese audiovisuele markt, tegenover een marktaandeel van 71 procent voor Amerikaanse producties. Ik ben het niet eens met de vorige spreker die dit als een logische gang van zaken beschouwt. Wij moeten ervoor zorgen dat de Europese kijker de keuze heeft uit kwalitatief hoogstaande Europese producties. De procenten die ik net aangehaald heb, zeggen immers niets over de kwaliteit van de films die we kunnen bekijken. Om die reden hoop ik dat het programma Media 2007 zal helpen om het evenwicht tussen Europese en Amerikaanse producties te herstellen.
Het stimuleren van de Europese culturele diversiteit en de Europese filmproductie is een nobel doel dat echter enkel bereikt kan worden wanneer tegelijkertijd het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector wordt versterkt. Het spreekt voor zich dat digitalisering een van de manieren is om de versnippering en de onderinvestering van de Europese audiovisuele markt tegen te gaan. We hebben echter op dit moment het meest behoefte aan een beter distributiesysteem, zowel op Europees als op internationaal niveau. Dankzij de technologische vooruitgang op het gebied van digitale dienstverlening kunnen Europese audiovisuele werken vandaag de dag veel gemakkelijker worden verspreid. Het schrijnende gebrek aan particuliere participatie, vooral wat de financiering van projecten in de audiovisuele sector betreft, staat de volledige uitvoering van Media 2007 echter in de weg. Het huidige aanbod van kredietverlening voor audiovisuele producties is lang niet voldoende, vooral voor filmprojecten van kleine en middelgrote producenten. Hetzelfde geldt voor beurzen voor jonge filmmakers.
Ik hoop ten zeerste dat het programma Media 2007 zijn doel niet mist.
Nikolaos Sifunakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dit is een bijzonder belangrijke dag voor de Commissie cultuur en onderwijs. Vandaag staan wij op het punt om onze definitieve goedkeuring te hechten aan de verslagen van onze collega’s mevrouw Hieronymi, de heer Graça Moura, mevrouw Gröner, mevrouw Pack en de heer Takkula over de meerjarenprogramma’s voor de audiovisuele sector, cultuur, jeugd, onderwijs en Europees burgerschap. Al deze collega’s van onze commissie verdienen onze gelukwensen.
Ondanks de vertraging in de goedkeuring van de programma’s, die te wijten was aan de moeilijkheden bij het bereiken van een akkoord over de financiële vooruitzichten, zijn wij van mening dat de ter beschikking staande middelen, hoe ontoereikend ze ook mogen zijn, de programma’s in ieder geval in staat zullen stellen om hun bijdrage voort te zetten.
Met name het Media-programma kan een belangrijke rol spelen in de verbetering van de concurrentiekracht van de Europese filmindustrie door financiële steun te geven aan de ontwikkeling van audiovisuele werken, te zorgen voor opleiding van de beroepsbeoefenaren in deze sector en steun te geven aan de distributie en het verkeer van Europese werken. Wij moeten hierbij ook wijzen op de inspanningen die mevrouw Reding hiervoor onderneemt.
De ontwikkeling en bevordering van Europese films is van doorslaggevend belang voor het behoud van de culturele veelvoud en de economische ontwikkeling en voor de werkgelegenheid. Helaas is de grote taalkundige en culturele rijkdom en diversiteit in Europa tegelijkertijd ook de oorzaak van het grootste structurele probleem op de audiovisuele markt. Deze markt is versplinterd en in grote mate opgesplitst in nationale markten, waardoor de Europese filmindustrie niet in staat is om een groter deel van de Europese en mondiale markt te veroveren.
Media 2007 moet bijdragen aan de aanpak van de tekortkomingen in het transnationaal verkeer van Europese werken.
Bernat Joan i Marí (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe om allereerst mevrouw Hieronymi met haar uitstekende verslag te feliciteren en te bedanken voor haar werkzaamheden. Die dank geldt ook commissaris Reding voor het standpunt dat zij over dit onderwerp heeft ingenomen.
Ik vind het erg belangrijk dat wij de audiovisuele sector en de Europese film ondersteunen, niet alleen met het oog op het waarborgen van de diversiteit en pluraliteit in Europa, maar ook om de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie te kunnen verwezenlijken. Naar mijn idee is dit programma eveneens van groot belang voor bedreigde culturen, voor de talen van statenloze naties en voor minderheidstalen e.d. De verwijzing in het verslag naar de regionale en lokale niveaus is ook erg belangrijk omdat hierdoor de nadruk wordt gelegd op de noodzaak om een daadwerkelijke diversiteit in de Europese Unie te waarborgen. Dat is een danige steun in de rug. Wij moeten ook de onafhankelijke producenten steunen om voor een verrijking van de audiovisuele producties te zorgen zodat deze tegelijkertijd een beter beeld geven van de realiteit en de Europese cultuur.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, als je in ongeacht welk Europees land naar de televisie kijkt maar geen nieuws ziet, waan je je ergens in een Amerikaanse staat. De Amerikaanse cultuur overheerst. Die weerzinwekkende cultuur met al het geweld, met al de misdaden, verkrachtingen, enzovoort, komt met het grootste gemak onze huiskamer binnen. Wij moeten het Europese gezin beschermen tegen deze cultuur, die niet bij ons past. Natuurlijk moeten wij de Europese film steunen; wij moeten de cultuur en de beschaving van dit continent steunen, maar ik vrees dat wij met de instrumenten uit het verslag weinig kunnen uitrichten.
De televisie is nitroglycerine in de handen van de persoon die haar controleert. De televisie geeft het voer dat deze persoon wil. Ik moet hier ook het door ons gefinancierde Euro News noemen, dat kortgeleden alle Italianen maffiosi noemde wegens bepaalde voorvallen in het voetbal. Welnu, Euro News voert een eigen beleid en gebruikt de naam Macedonië, ofschoon dat geheel in strijd is met wat de Europese Unie doet, die voor dat land de naam FYROM gebruikt.
Laten wij dus financiële steun geven, maar laten wij ook nagaan waar dat geld naartoe gaat en hoe dit door bepaalde mensen wordt gebruikt. Dit is een belangrijke zaak als wij succesvol willen zijn in deze cruciale sector, want hier worden meningen gevormd. Ik vind het ook prima dat, zo u wilt, geld wordt gegeven ter ondersteuning van de geschiedenis van de lidstaten. Ik ken de geschiedenis van Polen niet, en ik denk dat een Pool de geschiedenis van Griekenland niet kent. Wij zijn echter één grote familie. Wij moeten weten waar wij vandaan komen, wie wij zijn en waar wij naartoe willen. Dat zijn dingen die wij moeten financieren en ik hoop dat daarin wordt voorzien, maar daar is natuurlijk moed voor nodig en een andere aanpak dan die we nu hanteren.
Viviane Reding, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Europees Parlement, en vooral de Commissie cultuur en onderwijs, haar voorzitter en haar rapporteur, nog eens bedanken voor hun waardevolle hulp, die in het belang is van de Europese creativiteit en van de verscheidenheid op het gebied van de filmkunst.
Ik deel de mening en de bezorgdheid van de afgevaardigden die zeggen dat de middelen helaas achterblijven bij onze ambities. Wij hebben niet de middelen ontvangen waarom we hadden gevraagd; dat is jammer maar waar. Wij moeten er derhalve voor zorgen dat het nieuwe programma ondanks de geringere middelen de gelegenheid biedt met een schone lei te beginnen, en ons concentreren op de acties die een echte Europese meerwaarde hebben terwijl we de nationale regeringen vragen de andere acties voor hun rekening te nemen.
Zoals de rapporteur reeds zeer goed heeft uitgelegd, gaan we door met de acties die in de loop der jaren hun vruchten hebben afgeworpen. Daarom zullen wij bijvoorbeeld de steun voor video on demand toevoegen, die prioriteit krijgt. Tevens zullen wij de digitalisering ondersteunen, die met name kansen biedt voor het verkeer van Europese producties, en wij zullen de steun voor de distributie verhogen om de synergieën te creëren die noodzakelijk zijn in het tijdperk van de onlinefilm. Wij zullen tevens een nieuwe actie invoeren om de Europese film te ondersteunen op de opkomende markten in andere werelddelen. Dit zijn de belangrijkste onderdelen van dit initiatief, dat de praktisch unanieme steun geniet van het Europees Parlement, van de Raad van ministers en van degenen die in deze sector werken. Mijnheer de Voorzitter, hartelijk bedankt voor de hulp van het Parlement, die van buitenaf zowel door de toeschouwers als de makers van audiovisuele producties op zijn juiste waarde wordt geschat.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
7. Programma Cultuur (2007-2013) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0343/2006) van Vasco Graça Moura, namens de Commissie cultuur en onderwijs, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013) (06235/3/2006 – C6-0269/2006 – 2004/0150(COD)).
Vasco Graça Moura (PPE-DE), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, de behandeling van het kaderprogramma Cultuur 2007-2013 – die morgen met de stemming in de tweede lezing haar hoogtepunt bereikt – was een complex en slepend proces. Het was vooral slepend vanwege een aantal tegenslagen in verband met de financiële vooruitzichten die we ons allemaal nog herinneren. Het complexe karakter daarentegen had van doen met de aard van de materie en de belangstelling die zowel de collega’s van de commissie ten principale als de collega’s van andere adviserende commissies hebben getoond.
Door al die bijdragen is er een zeer rijke dialoog ontstaan over het kaderprogramma Cultuur 2007-2013. Tussen de eerste en de tweede lezing is die dialoog voortgezet met formele en informele bijdragen van zowel de Commissie als de Raad. De gedachtewisseling was vruchtbaar en op een groot aantal punten is er consensus bereikt, wat als zeer positief moet worden gezien.
Het resultaat van dit hele proces is dat in het gemeenschappelijk standpunt de meeste amendementen zijn opgenomen die dit Huis in de eerste lezing had aangenomen. Tot die aangenomen voorstellen behoort een uitdrukkelijke verwijzing naar het belang van het gemeenschappelijk Europees cultureel erfgoed in zowel de overwegingen als in artikel 3 van het dispositief waarin de doelen van het programma staan.
Deze verwijzing houdt in dat bij de uitvoering van de specifieke doelstellingen van het programma er voortdurend rekening wordt gehouden met deze zeer omvangrijke erfenis die in de loop der eeuwen zijn weerslag heeft gevonden op de meest uiteenlopende terreinen van de menselijke activiteit. Daar die erfenis onze beschaving en cultuur betreft, vormt zij tegelijkertijd ook onze identiteit.
Er zijn bevredigende oplossingen gevonden voor de duur van de acties – variërend van één tot vijf jaar – en voor het inschakelen van een variabel aantal culturele actoren per land al naargelang de aard van de acties. Ook is er een goede formulering uit de bus gekomen voor de begrotingsgelden die aan de verschillende sectoren zullen worden toegekend. Met name wil ik het beschikbaar stellen van meer kredieten voor samenwerkingsmaatregelen noemen, dat wil zeggen voor de minder omvangrijke projecten in vergelijking met de grotere of meerdere jaren omvattende samenwerkingsprojecten. Daardoor kunnen ook de activiteiten van kleine actoren – die in de regel dichter bij de burger staan – in aanmerking genomen worden zonder af te zien van het aanmoedigen van grotere, duidelijk zichtbare projecten met een langere looptijd en waarbij meerdere landen betrokken zijn.
Daarnaast wil ik nog wijzen op speciale acties die erop gericht zijn de Europese burgers bewust te maken van de culturele verscheidenheid van de lidstaten. Enkele projecten lopen al, zoals de Europese culturele hoofdsteden en de steun voor Europese instanties die actief zijn op cultureel gebied. Die instanties functioneren in het bijzonder als ambassadeurs van de Europese cultuur en in het verleden heeft het Europees Parlement gezorgd heeft dat meerdere van deze instanties essentiële steun ontvingen.
Indien ten gevolge van de geldende financiële regelgeving de regels veranderen en de desbetreffende organisaties hun subsidieaanvraag in het kader van het programma Cultuur 2007-2013 nog moeten indienen, is het van wezenlijk belang die organisaties niet te vergeten zodat ze hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen.
De Commissie en de Raad verwachten dat de openstelling van het programma voor meerdere disciplines zal zorgen voor veel meer flexibiliteit en veel innovatieve voorstellen. In weerwil van een aantal voorbehouden die ik bij het debat in de eerste lezing heb geformuleerd, hoop ik van harte dat zij gelijk hebben.
In dit overzicht voeren interinstitutionele eensgezindheid en samenwerking de boventoon, maar toch springt er één negatieve noot uit. Ik doel op de zeer geringe middelen die aan het programma Cultuur 2007-2013 zijn toegekend. Al bij de eerste lezing heb ik als rapporteur samen met vele andere sprekers tijdens het debat de gelegenheid gehad op dit punt de aandacht te vestigen.
Dit is een programma van de derde generatie dat verder wil gaan en doeltreffender wil zijn dan zijn voorgangers. Er is een breder aanbod van acties en er zijn meer lidstaten bij betrokken. De beheers- en evaluatiekosten zijn hoger, terwijl het in de begroting beschikbaar gestelde bedrag absoluut niet aan al deze ambities beantwoordt. Dat bedrag spoort ook op geen enkele wijze met wat alle verantwoordelijken – de commissarissen, ministers van cultuur, actoren in de culturele sector en parlementsleden – noodzakelijk achten.
Desalniettemin moeten we maar hopen dat het programma Cultuur 2007-2013 met het grootst mogelijke succes wordt bekroond en een belangrijke bijdrage zal leveren aan het Europees project waar we ons allemaal voor inzetten.
Ján Figel’, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij deugd dat ik hier aan het eind van de tweede onderhandelingsronde aanwezig mag zijn. Ik heb de indruk dat er met het oog op de definitieve stemming en besluitvorming een zeer positieve sfeer heerst. Wij buigen ons thans over de programma’s waarvoor ik verantwoordelijk ben, waaronder de programma’s voor de jeugd, het onderwijs en het burgerschap.
Laat ons met het thema cultuur beginnen. Dat is niet alleen zeer symbolisch, maar ook uiterst belangrijk, omdat wij ervan overtuigd zijn dat cultuur – net als in het verleden – de basis vormt voor veel belangrijke antwoorden in verband met de toekomst van Europa. Sta mij toe om in herinnering te roepen dat voorzitter Barroso in december 2004 heeft gezegd dat culturele waarden belangrijker zijn dan economische waarden omdat de economie ons weliswaar helpt om te leven, maar dat dat leven pas door de cultuur de moeite waard wordt.
Het doet mij genoegen dat ik mag constateren dat onze instellingen tijdens het wetgevingsproces een uitstekende samenwerkingsbereidheid hebben getoond waardoor een zeer bevredigend resultaat tot stand is gebracht. Ik wil met name de rapporteur, de heer Graça Moura, bedanken voor zijn voortreffelijke bijdrage. Dat geldt overigens ook voor de gehele Commissie cultuur en onderwijs onder voorzitterschap van de heer Sifunakis. De steun van de Cultuurcommissie voor dit programma heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de komende besluitvorming.
Het doet mij ook veel plezier dat de algemene lijn zoals die door de Commissie in het oorspronkelijke voorstel is uitgezet, zowel op de steun van het Parlement als van de Raad kan rekenen. In het volgende programma Cultuur zal de nadruk dan ook in de eerste plaats liggen op het bevorderen van de transnationale mobiliteit van mensen die in de cultuursector werken en in de tweede plaats op de transnationale roulatie van kunstwerken en artistieke en culturele producten. Tot slot zal de aandacht ook uitgaan naar het bevorderen van een interculturele dialoog.
Ik ben ervan overtuigd dat dit programma – dankzij het bevorderen van de interacties tussen burgers – een bijdrage zal leveren aan zowel het opbloeien van de multilaterale samenwerking binnen Europa als aan de ontwikkeling van een Europese identiteit. Wij hebben daarvoor 400 miljoen euro tot onze beschikking.
Ik wil ook het Europees Parlement voor zijn steun bedanken. Wellicht dat wij op iets meer steun hadden gehoopt, maar van belang is dat wij ons ten eerste bewust zijn van de beperkingen en ten tweede gelukkig hebben kunnen constateren dat de steun wel toeneemt. Er komen nog meer mogelijkheden om een samenwerking op touw te zetten. Zoals de heer Graça Moura zojuist al zei, moeten wij daarbij wel efficiënt te werk gaan.
Ik kan hierbij bevestigen dat de Commissie de drie amendementen uit het verslag kan overnemen omdat zij in overeenstemming zijn met het compromis dat tussen onze drie instellingen is gesloten. Ik hoop van ganser harte dat de volgende Raad Cultuur hierover in november een definitief besluit zal nemen.
Bogusław Sonik, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik kan me volledig vinden in de algemene doelstelling van het programma, namelijk de bevordering van een gemeenschappelijke Europese culturele ruimte en de versterking van het gevoel van Europees burgerschap. Dit zijn zeer lovenswaardige doelen.
Tot mijn grote verbazing las ik in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van juni laatstleden echter dat het programma Cultuur (2007-2013) moet bijdragen tot, en ik citeer: “de versterking van de transsectorale doelstellingen van de Europese Gemeenschap, door bij te dragen tot de opheffing van elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.” Transsectorale doelstellingen van de Europese Gemeenschap? Begrijpt u dit soort nieuwspraak, dames en heren? Is dit een verwijzing naar de wedergeboorte van het socialistisch realisme? Of betekent het dat toekomstige projecten in de eerste plaats beoordeeld zullen worden op basis van hun vermeende discriminerende impact? Misschien kunnen we die beoordeling dan maar beter overlaten aan het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat in Wenen of aan het onlangs opgerichte Europees Instituut voor Gendergelijkheid. Ik zou willen opmerken dat ik dergelijke bewoordingen niet heb teruggevonden in de vorige versie van het programma, Cultuur 2000.
Meer dan vijftig jaar lang was Europa een verdeeld continent. Dit programma zou dan ook moeten bijdragen tot een beter inzicht in en begrip voor de culturele verscheidenheid van de Europese volkeren. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de culturen in Centraal- en Oost-Europa die lange tijd onderdrukt zijn door het totalitaire communistische regime. Deze gedachte zou ons leidmotief moeten zijn bij het uitwerken van projecten voor het nieuwe programma Cultuur (2007-2013). Cultuur moet beschouwd worden als een uitstekend middel om de culturele integratie – en niet zozeer de ideologische integratie – van 27 lidstaten van de Europese Unie te bevorderen. Cultuur moet zich in volle vrijheid kunnen ontwikkelen. Enkel dan kan ze de boodschap van vrijheid op een doeltreffende manier uitdragen.
Guy Bono, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur, de heer Graça Moura, gelukwensen met het werk dat hij heeft verzet ten aanzien van het zeer belangrijke programma Cultuur 2007, en vooral met de overeenstemming die hij heeft bereikt namens het Europees Parlement.
Ik wil de drie punten die ik binnen de Commissie cultuur en onderwijs heb verdedigd voor de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement kort de revue laten passeren. Allereerst moeten we ten aanzien van het transversale aspect van het programma constateren dat de bereikte overeenstemming in de goede richting gaat: niemand kan bezwaar maken tegen de versterking van de coherentie van het programma, waardoor een einde komt aan de versnippering die lange tijd kenmerkend is geweest voor de culturele activiteiten van de Europese Unie. Intenties zijn echter één ding, de voorgestelde middelen zijn iets heel anders.
Ik kom nu bij het tweede punt, het budget, dat zojuist ook is genoemd door de rapporteur en de commissaris. Ik zeg en ik blijf zo lang als nodig zeggen dat de Europese Unie er niet bij gebaat is om ambitieuze doelstellingen vast te stellen, bijvoorbeeld de bevordering van de culturele verscheidenheid en samenwerking, wanneer het beschikbare budget niet voldoende is omdat het niet meer dan vijftien eurocent per burger per jaar bedraagt. Wij hadden gevraagd om een substantiële verhoging van het budget voor dit programma opdat het een bijdrage kan leveren aan de bloei van een Europese cultuur en identiteit, waardoor we het nationale eigenbelang kunnen laten varen en uit de crisis kunnen geraken waarin de Unie zich sinds anderhalf jaar bevindt. Ik wil erop wijzen dat wij met de financiële vooruitzichten voor 2007-2013, die de communautaire uitgaven stabiel houden op 1 procent van het bbp van de Europese Unie, de doelstellingen die wij ons hebben gesteld in dit programma, niet kunnen bereiken of aan de cultuur niet die rol kunnen geven die wij voor haar in gedachten hebben bij de opbouw van een sterker Europa met meer solidariteit. Daarom kunnen wij het ons niet veroorloven dit programma een tweede keer af te keuren en de invoering ervan uit te stellen. Zoals Aristide Briand al zei, moeten wij bij gebrek aan middelen voor ons beleid een beleid voeren dat past bij onze middelen. We moeten derhalve snel handelen en dit programma op korte termijn ten uitvoer leggen, zodat we de culturele organisaties in het veld niet benadelen, die rekenen op deze middelen en die reeds maanden op een beslissing zitten te wachten.
Claire Gibault, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, om te beginnen wil ik de heer Graça Moura gelukwensen met het kwalitatief goede werk dat hij heeft verzet, en ik wil hem bedanken voor het open oor dat hij altijd heeft gehad voor onze voorstellen. Zijn verslag is uitstekend, wat niet verwonderlijk is omdat het is opgesteld door deze Portugese schrijver die een fervent pleitbezorger is voor de Portugese taal.
Als schaduwrapporteur van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa wil ik er bij het Parlement op aandringen hem volledig te steunen. Dit programma bevat de volgende doelstellingen: bevorderen van de transnationale mobiliteit van de mensen die in de culturele sector werkzaam zijn, aanmoedigen van het transnationale verkeer van kunstwerken en culturele en artistieke producten en bevorderen van de interculturele dialoog. In dit licht vraag ik me af hoe we met een dermate beperkt budget de taalkundige verscheidenheid kunnen beschermen en bevorderen alsmede het leren van talen, het muziekonderwijs en het onderwijs in uitvoerende kunsten kunnen bevorderen. Ik vraag me tevens af hoe wij met dit programma de externe zichtbaarheid van de Europese Unie kunnen bevorderen en ontwikkelen door bevordering van haar culturele verscheidenheid en van de aspecten die al haar culturen gemeen hebben.
Ik ben derhalve zeer teleurgesteld dat de Commissie niet heeft begrepen hoe belangrijk de cultuur is voor onze Europese identiteit, en ik vind het bijzonder ernstig dat zij op basis van het interinstitutioneel akkoord over de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 een dermate karig budget van slechts 354 miljoen euro heeft kunnen goedkeuren, tegenover de 600 miljoen waarom de rapporteur had gevraagd en de 408 miljoen die de Commissie had voorgesteld.
Het budget van het programma Cultuur 2007 voor de periode 2007-2013 maakt slechts 0,04 procent uit van de begroting van de Europese Unie die in de financiële vooruitzichten is vastgelegd.
Alle kunstenaars in Europa zullen zich erover verbazen dat de Europese instellingen cultuur nog steeds beschouwen als een tierelantijntje, als een overbodige luxe. Wanneer bevordering van de cultuur bestaat in verhoging van bewustzijnsniveaus en beteugeling van obscurantisme, geeft Europa met dit uitgeklede budget niet het goede voorbeeld.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik zou allereerst de heer Graça Moura willen bedanken voor zijn werk in verband met dit belangrijke aspect van ons Europees beleid.
Wanneer we het over het belang van het cultuurbeleid voor Europa hebben komt altijd wel iemand met de spreuk: you do not fall in love with the internal market. Europa is nu eenmaal meer dan een interne markt, al kunnen we er niet buiten. Europa heeft heel veel te maken met onze culturele identiteit en met onze culturele rijkdom, die we willen bewaren en verder ontwikkelen. Cultuur kan de mensen van elkaar verwijderen, vooral wanneer we de nadruk op de verschillen leggen. Ons cultuurbeleid is echter gebaseerd op het feit dat cultuur de Europese burgers met elkaar te verbindt, ze in staat te stelt om met elkaar in contact te komen, dat cultuur een band met de wereld schept, met allerlei verschillende werelden. We mogen niet bang zijn dat de verschillen worden genivelleerd, we moeten die verschillen juist bevorderen. Dat is het hart van ons Europees cultuurbeleid.
Daarom zijn de drie doelstellingen ook juist: het bevorderen van een culturele uitwisseling, van de mobiliteit van kunstenaars en van de interculturele dialoog. Dat is echter niet mogelijk met het bedrag dat tot nu toe op tafel ligt. Wanneer we voor Europa een actiever cultuurbeleid willen voeren, moeten we de moed hebben om daarvoor in de komende jaren in de begroting meer geld ter beschikking te stellen.
Zdzisław Zbigniew Podkański , namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de levensstandaard van een volk hangt af van zijn materiële bezittingen. Zijn identiteit daarentegen wordt bepaald door zijn cultuur in de ruime zin van het woord. Cultuur vormt niet alleen de rijkdom van een volk, maar is tevens de drijvende kracht achter zijn voortbestaan en ontwikkeling. Daarnaast draagt cultuur bij tot de bevordering van het wederzijdse begrip tussen volkeren en tot hun onderlinge integratie. Cultuur ontwikkelt zich in de loop der geschiedenis. Cultuur houdt niet van ingrijpende veranderingen en wordt evenmin graag in een bepaalde richting gedwongen. Cultuur heeft behoefte aan vrijheid.
Het programma Cultuur (2007-2013) dat we vandaag behandelen, heeft tot doel de doelstellingen te ordenen en in aantal te beperken. Het wil eveneens de transnationale mobiliteit van de culturele actoren, het transnationale verkeer van artistieke werken en producten alsmede de interculturele dialoog bevorderen.
Vanuit het simplistische oogpunt van de Europese integratie zijn de voorgestelde doelstellingen begrijpelijk. Met het oog op de culturele ontplooiing, de betekenis en het multifunctionele karakter van cultuur, is de geplande aanpak echter te beperkt om in die vorm aanvaard te kunnen worden. Het is van essentieel belang om eveneens maatregelen te voorzien ter bescherming en ter ondersteuning van culturele bronnen daar waar hun voortbestaan wordt bedreigd.
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik spreek namens de Nieuwe Italiaanse Socialistische Partij.
Het Europees cultureel erfgoed vormt een belangrijk onderdeel van de rijkdom van de Unie en ik ben de drie instellingen daarom dankbaar voor de inspanningen die zij tot dusver hebben verricht om dit onderdeel te beschermen en te bevorderen.
De grote waarde van het programma Cultuur die, naar ik hoop, ook gedurende de volgende programmeringsperiode behouden blijft, is niet alleen gelegen in de bevordering van de mobiliteit van personen en werken in de sector binnen de Gemeenschap, maar vooral in de grote gelegenheid die dit programma biedt voor de kleine ondernemers en de kleine gemeenschappen binnen de Europese Unie om hun eigen geschiedenis en identiteit levend te houden.
De bevordering van individuele culturen op lokaal niveau is in feite buitengewoon waardevol, zowel voor de Europese Unie in het algemeen, die haar eenheid en kracht baseert op de diversiteit binnen de grenzen, als voor de economie van het sociale netwerk en de regionale realiteit op alle niveaus.
Ik sta daarom volledig achter het voorstel van de Commissie om een evenwicht te zoeken tussen projecten op kleine en grote schaal, om de toegang voor kleine ondernemers tot het programma beter mogelijk te maken en om de helft van de beschikbare fondsen aan dit soort maatregelen toe te wijzen.
Ján Figel’, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met de uiterst positieve reacties; wellicht dat het noodzakelijk is om nog meer te ondernemen. Wij willen allemaal meer voor de cultuur doen omdat dit belangrijk is voor de Europese mentaliteit en identiteit en om samen te leven in een steeds groter wordend Europees huis. Volgens mij is “eenheid in verscheidenheid” het beste motto voor Europa. Als de diversiteit toeneemt, is dat een uitnodiging om de eenheid te bevorderen en te intensiveren. Naar mijn idee kan een eenheid die op waarden is gebaseerd, het beste door ons programma Cultuur bevorderd worden.
Ik ben ervan overtuigd dat een aantal opmerkingen – waarvan het merendeel verband houdt met de begroting – een aansporing vormt om in de toekomst meer te ondernemen. Zoals u wellicht weet, hadden wij bij het vorige programma zeven cent per cultuur per jaar per burger beschikbaar. De heer Bono zei zojuist al dat dit straks vijftien cent zal zijn. Er zijn ook voorstellen gedaan om dat bedrag van vorig jaar te vertienvoudigen tot zeventig cent per cultuur. In dat verband wil ik er alleen maar op wijzen dat het Parlement de begrotingsautoriteit van de Unie is. Met uw steun – en wellicht zelfs een nog grotere steun in de toekomst – kunnen wij meer ruimte creëren. Het programma voor een actief Europees burgerschap is ook gebaseerd op de cultuurbepaling van artikel 151 van het Verdrag. Overigens valt dit in de eerste plaats onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de lidstaten. Wij steunen de lidstaten bij hun samenwerking, maar wij treden niet in hun plaats.
2008 is het Europees Jaar van de interculturele dialoog. Het feit dat wij erin zijn geslaagd om in het kader van de UNESCO de onderhandelingen af te ronden over een nieuwe overeenkomst voor het beschermen en bevorderen van de culturele diversiteit, is voldoende bewijs voor het succes van onze Unie. Ik kan het Parlement de verzekering geven dat wij door de tenuitvoerlegging van het programma zodra het definitieve besluit is genomen, in staat zullen zijn om via het Cultuurprogramma voor Europa op kwantitatief en kwalitatief niveau meer voor de cultuur te doen. Ik ben ervan overtuigd dat wij nog menige kans krijgen om samen aan die tenuitvoerlegging te werken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
Bijlage – Verklaring van de Commissie
De Commissie wenst de aandacht van de wetgevende autoriteit erop te vestigen dat het financieel pakket dat genoemd wordt in het basisbesluit waarmee het cultuurprogamma (2007-2013) in het leven wordt geroepen, in de huidige koersen moet worden uitgedrukt en dat dit uiterlijk gebeurt bij de definitieve publicatie in het Publicatieblad. Dit is in overeenstemming met de standaard begrotingspraktijk en zal er, met alle gepaste transparantie, mede toe bijdragen dat het besluit van de wetgevende autoriteit in acht wordt genomen. Voor het programma in kwestie is het bedrag, op basis van de huidige koersen, 400 miljoen euro.
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
8. Stemmingen
De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Verenigde Naties: goedkeuring van voertuigen van de categorieën M2 en M3 wat hun algemene constructie betreft (stemming)
8.2. Aanwerving van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de toetreding van Bulgarije en Roemenië (stemming)
8.3. Wijziging van de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Galileo (stemming)
8.4. Financiële bijdrage van Noorwegen aan de werkzaamheden van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) (stemming)
8.5. Verzoek om opheffing van de immuniteit van Bogdan Golik (stemming)
8.6. Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Mario Borghezio (stemming)
8.7. Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2006 (stemming)
8.8. Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2006 (stemming)
8.9. Strategisch partnerschap tussen de EU en Zuid-Afrika (stemming)
8.10. Financieringsinstrument voor het milieu (Life+) (stemming)
8.11. Programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (Media 2007) (stemming)
8.12. Programma Cultuur (2007-2013) (stemming)
8.13. Communautair mechanisme voor civiele bescherming (stemming)
8.14. Uitvoeringsmaatregelen (niveau 2) van de transparantierichtlijn (stemming)
8.15. Uitvoeringsmaatregelen (niveau 2) van de prospectusrichtlijn (stemming)
8.16. Rol en plaats van vrouwelijke immigranten in de Europese Unie (stemming)
8.17. Terugvordering van subsidies (stemming)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn verwijzing naar het Reglement is gebaseerd op artikel 6, lid 7, en op artikel 7 van het Reglement betreffende immuniteit. Aangezien er geen debat heeft plaatsgevonden, worden er geen mondelinge stemverklaringen afgegeven. Ten aanzien van de zaak waarvoor onze collega-afgevaardigde de heer Borghezio, wordt vervolgd – hij heeft na een vonnis alleen maar het woordje “schande” op het trottoir geschreven, dat overigens van het trottoir verwijderd kon worden – wil ik na deze huichelachtige beslissing slechts dit zeggen: schande over de rapporteur, schande over de Commissie en schande over dit Parlement van schijnheiligen en huichelaars die bij de verdediging van immuniteit een opportunistische jurisprudentie toepassen.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik steun het verslag van de heer Chichester. Ik ben van mening dat de Galileo-satelliet voor het verwezenlijken van twee essentiële doelstellingen van belang is. Ten eerste is de EU hierdoor in staat om in samenwerking met haar partners – en onafhankelijk van de Verenigde Staten – een wereldwijd satellietsysteem te ontwikkelen en te gebruiken, waardoor wij op dit vlak over een autonome capaciteit beschikken. Ten tweede is dit een symbool voor het belang dat de EU hecht aan het spelen van een steeds grotere rol bij mondiale kwesties. Deze politieke dimensie op zich is al van cruciaal belang, los van alle technologische en materiële voordelen die Galileo met zich meebrengt.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Hierbij wil ik het standpunt van de Zweedse partij Junilistan van 27 september jongstleden herhalen.
Ik heb tegen dit verslag gestemd, omdat het het voorstel van de Raad inzake de gewijzigde begroting nr. 3 afwijst. Junilistan vindt in afwijking van de meerderheid van de Begrotingscommissie dat de Raad het volste recht heeft om de uitgaven tussen de verschillende instellingen van de EU tijdens de uitvoering van de begroting te herverdelen, als hij dat gepast vindt.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De gewijzigde begroting betreft drie verschillende onderdelen op drie volstrekt verschillende gebieden. Ik heb besloten tegen het hele pakket te stemmen zoals dat is gepresenteerd.
Wat betreft de in totaal 259 miljoen euro als financiële steun voor het stimuleren van de economische ontwikkeling in de Turks-Cypriotische bevolkingsgroep, kan men zich afvragen: is er nog een allesomvattende oplossing voor een vreedzame en stabiele ontwikkeling op Cyprus als de EU in deze situatie aanzienlijke financiële middelen aan Cyprus verschaft?
Wat betreft de bijdrage voor het Europees jaar van gelijke kansen, heeft de Zweedse partij Junilistan al eerder haar twijfel aan het hele project geuit.
Wat begrotingsaanpassingen ten gevolge van moderniseringen van het boekhoudsysteem betreft: dat is eerder een technische kwestie, al sta ik sceptisch tegenover de activiteiten van het Europees Ontwikkelingsfonds in het algemeen.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik sta positief tegenover dit verslag omdat het een ondersteuning vormt van het voorstel van de EU voor een strategisch partnerschap met Zuid-Afrika. Het gaat om een uitgebreid voorstel waarbij gestreefd wordt naar een echte politieke samenwerking met de belangrijkste politieke machtsfactor en de sterkste economie in subsaharaans Afrika; Zuid-Afrika is immers verantwoordelijk voor 50 procent van het bbp in de deze regio.
In het verslag wordt waardering geuit voor de vooruitgang die er in Zuid-Afrika na het afschaffen van de apartheid is bereikt bij het opbouwen en verstevigen van een functionerende parlementaire democratie. Ook zijn er door Zuid-Afrika als ‘een ontwikkelingsland van middeninkomens’ nieuwe economische stappen gezet en presenteert het land zich nadrukkelijker als leider van de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika. Desalniettemin ligt de nadruk in het verslag op de noodzaak om de aanzienlijke sociale uitdagingen aan te pakken waarmee het land wordt geconfronteerd, zoals met name de hoge incidentie van hiv/aids (op dit moment is 18,8 procent van de bevolking geïnfecteerd) en het enorme werkloosheidspercentage van meer dan 40 procent.
Ik sta dan ook achter de oproep in het verslag om het aanpakken van hiv/aids prioriteit te geven bij de economische ontwikkeling. Ik sluit mij ook aan bij de nadruk die erop wordt gelegd dat het om een strategisch partnerschap dient te gaan. Hierbij moet één enkel coherent en duidelijk kader worden gecreëerd dat alle samenwerkingsgebieden omvat met het oog op betere resultaten in het belang van de bevolking en economie van Zuid-Afrika.
Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De Europese Unie is de belangrijkste handelspartner van Zuid-Afrika en de grootste donor van ontwikkelingshulp voor dit land.
De Zuid-Afrikaanse economie maakt 50 procent uit van het bbp van subsaharaans Afrika. Zuid-Afrika is een motor voor de ontwikkeling van Afrika en een politieke macht die ijvert voor vrede in Afrikaanse regio’s die met elkaar in conflict zijn.
Daarom vind ik het absoluut noodzakelijk dat het Europees Parlement thans, twaalf jaar na het einde van de apartheid, de oprichting van een strategisch partnerschap met Zuid-Afrika ondersteunt.
In dit verslag wordt de nadruk gelegd op de bestrijding van aids. Tevens worden maatregelen genoemd met het oog op economisch herstel en bestrijding van economische ongelijkheid en er wordt verwezen naar integratie en steun voor uitwisselingen alsmede naar het bevorderen van buitenlandse investeringen. Zuid-Afrika wordt gevraagd zijn invloed aan te wenden om een vreedzame oplossing voor de politieke crisis in Zimbabwe te bevorderen.
Een nieuwe economische, sociale, gezondheids- of politieke crisis zou verstrekkende gevolgen hebben voor heel zuidelijk Afrika en Réunion, dat talrijke economische en culturele banden heeft met Zuid-Afrika. Deze overeenkomst is belangrijk voor Europa, maar essentieel voor Réunion, omdat wij alles te winnen hebben bij stabiliteit van ons buurland en onze partner in zuidelijk Afrika.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, naar aanleiding van het verslag van mevrouw Isler Béguin over het financieringsinstrument voor het milieu, wil ik mijn grote bezorgdheid uitspreken over het milieu met betrekking tot gepensioneerden in Italië. Ik heb voor dit verslag gestemd, maar ik had er veel meer van harte voor gestemd als deze richtlijn niet alleen het milieu, maar ook de gepensioneerden in Italië zou beschermen.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om me uit te spreken tegen de centrumlinkse regering van president Prodi, die een amendement op artikel 85, lid 6, van de begrotingswet heeft ingediend, waardoor van 500 000 Italiaanse werknemers die in Zwitserland hebben gewerkt, zeker driekwart van het pensioen waar ze op basis van de uitspraken van het Hof van Cassatie recht op hebben, wordt ingehouden. Een ‘milieu’ waarin gepensioneerden beroofd worden van hun recht op een eerlijk pensioen, is niet gezond.
Liam Aylward (UEN), schriftelijk. – (EN) Sinds 1992 is Life van onschatbare waarde gebleken voor het milieubeleid van de EU. Nu bestaat de mogelijkheid om van Life+ een nog waardevoller instrument te maken, met name voor de kleinere en nieuwere lidstaten. Zij kunnen in de periode 2007-2013, waarin 2 miljard euro beschikbaar is, rekenen op een evenwichtigere verdeling van de begroting. Ik sta echter volledig achter het voorstel van de Raad om de tenuitvoerlegging van 80 tot 85 procent van de begroting te delegeren aan nationale agentschappen en dat is dan ook de reden dat ik tegen dit verslag heb gestemd.
Het totale bedrag dat voor Ierland in het programma is voorzien, bedraagt bijvoorbeeld 25 miljoen euro. Dit bedrag zou via cofinancieringsinstrumenten verdubbeld kunnen worden tot maximaal 50 miljoen euro. De Ierse milieuprojecten die van het zevenjarenprogramma zouden kunnen profiteren, zijn onder andere gericht op afvalpreventie, afvalvermindering en recyclinginitiatieven, het ontwikkelen van innovatieve technologieën met positieve milieueffecten, lokale en regionale voorlichtingscampagnes op milieugebied en het ontwikkelen van speciale natuurbeschermingsgebieden.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het in dit verslag behandelde gemeenschappelijk standpunt van de Raad vertoont grote verschillen met het oorspronkelijke Commissievoorstel van 2004. Het nieuwe deel “Natuur en biodiversiteit” heeft onder meer tot doel het netwerk Natura 2000 te ondersteunen en de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging ervan voort te zetten, ook met betrekking tot de habitats en de soorten aan de kusten en in zee. Maar het doel is vooral uiterlijk in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit in de Gemeenschap te stoppen. Het opnemen van dit deel in het programma Life+ komt tegemoet aan het standpunt dat het Parlement bij de eerste lezing in juli 2005 heeft ingenomen. Ons lijkt dat een positieve zaak.
Hoewel wij het programma en zijn doelstellingen steunen, betreuren we het evenwel dat de middelen die zijn uitgetrokken voor de uitvoering van het programma Life+ – dat de periode vanaf 1 januari 2007 tot 31 december 2013 omvat – duidelijk ontoereikend zijn als gevolg van het slechte akkoord over het begrotingskader 2007-2013. Het bedrag blijft trouwens achter bij de door de Commissie zelf gemaakte raming, waarin zoals bekend de behoeften van het netwerk Natura 2000 op 6,1 miljard euro per jaar werden geschat – oftewel 3 miljard aan cofinanciering. Dat is lager dan wat de Commissie in 2004 heeft voorgesteld, want de garantie voor de cofinanciering van het netwerk Natura uit de structuurfondsen kan niet alle behoeften dekken.
Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het programma Life+ en zijn voorlopers zijn het belangrijkste financieringsinstrument voor milieuprojecten in de Europese Unie.
De Raad heeft zich hardvochtig opgesteld en de fout gemaakt het begrote bedrag aanzienlijk te reduceren. Het Europees Parlement heeft, in overeenstemming met de financiële vooruitzichten, het oorspronkelijk overeengekomen bedrag voor de financiering van het netwerk Natura 2000 voor natuurbehoud en biodiversiteit weer opgevoerd.
In het voorstel is een amendement opgenomen dat beoogt ervoor te zorgen dat de Europese subsidies niet besteed worden aan andere met het programma Life+ verbonden bestemmingen, zoals personeelskosten, daar het beheer van de projecten gedelegeerd is aan de lidstaten en er geen sprake is van het gebruikelijke beheer door gedetacheerd personeel.
Voorts staat er in een compromisamendement dat bij het uitblijven van een akkoord tijdens de tweede lezing, er maatregelen zullen worden genomen om de financiering van de lopende projecten veilig te stellen.
Voor Portugal is dit verslag erg belangrijk, daar een groot deel van het vasteland en de ultraperifere regio’s deel uitmaakt van het netwerk Natura 2000, waarvan de financiering in dit verslag wordt bepaald.
De afgevaardigden van de Portugese sociaaldemocratische partij PSD steunen derhalve het verslag van mevrouw Isler Béguin.
Caroline Jackson (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Hoewel ik van mening ben dat er via Life goed werk is verzet, is het probleem dat de vraag groter is dan het aanbod. Daarnaast is het moeilijk om toezicht te houden op wat er met het geld gebeurt omdat het om redelijk kleine bedragen gaat die voor een groot aantal projecten zijn bestemd. In het verslag wordt aan deze kwesties geen aandacht besteed.
In 2003 heeft de Rekenkamer het Life-programma geëvalueerd en geconstateerd dat de financiële begunstigden geen afdoende transparante en gedetailleerde boekhouding konden overleggen. Life-geld is bijvoorbeeld ook gebruikt voor de aankoop van aanzienlijke percelen grond waarbij er onvoldoende garanties zijn of die gebieden ook na afloop van de tenuitvoerleggingsperiode van de acties nog steeds voor natuurbehoud gebruikt worden. De Rekenkamer heeft de Commissie gevraagd of er een adequaat beheersysteem ontwikkeld is.
Gezien de huidige structuur van Life moet de Commissie die vraag ontkennend beantwoorden. Het is dan ook volkomen aanvaardbaar en logisch dat de beheertaak aan de lidstaten wordt overgedragen. Dat betekent niet dat er Life-geld aan milieuprojecten onttrokken zal worden, maar het betekent wel dat het geld beter besteed kan worden en het toezicht daarop een effectiever karakter krijgt.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb de amendementen op het gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot Life+ gesteund. Ik maak mij met name zorgen over de eis dat ten minste 55 procent van de begrotingsmiddelen van Life+ toegewezen moet worden aan steunmaatregelen ter instandhouding van de natuur en biodiversiteit. Dit zijn weliswaar belangrijke gebieden, maar door een dergelijk vereiste worden de lidstaten in hun mogelijkheden beperkt om middelen toe te wijzen aan projecten die betrekking hebben op hun eigen milieuprioriteiten, zoals de klimaatverandering.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Hierbij herhaal ik het negatieve standpunt dat de Zweedse partij Junilistan innam bij de eerste lezing van dit onderwerp in september 2005.
De vraag die wij ons moeten stellen is de volgende: moet de EU dit soort politieke kwesties behandelen of valt dat onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten? Het antwoord van Junilistan is duidelijk: dit is een zaak voor de lidstaten.
Als de lidstaten speciale middelen willen inzetten om de nationale filmindustrie te bevorderen, dan hebben ze daar natuurlijk het volste recht toe. De EU moet echter geen speciale programma’s opzetten om de Europese filmindustrie te steunen. Als meerdere EU-landen het nodig vinden om samen te werken op dit politieke gebied, kunnen ze dat doen zonder de inmenging van de EU.
Internationale overeenkomsten of vormen van samenwerking tussen filmmaatschappijen kunnen plaatsvinden buiten het kader van de EU.
De EU heeft geen behoefte aan nog meer verstrekkende en kostbare projecten. In plaats daarvan moet de EU streven naar een beperkte samenwerking inzake belangrijke en echt grensoverschrijdende kwesties.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb om de volgende redenen tegen het verslag-Graça Moura gestemd: aan het programma Cultuur 2007-2013 ligt de visie ten grondslag dat culturele netwerken alleen maar in de beginfase financiële steun nodig hebben, en dat ze daarna hun eigen kosten kunnen dekken. Dat staat haaks op het niet-commerciële karakter van die netwerken en op de duurzaamheid van de steun, waar de EU altijd naar streeft.
In dit programma Cultuur wordt bovendien in abstracte bewoordingen voorgesteld om de interculturele dialoog te bevorderen, en daardoor kan alles of niets onder dit punt vallen. De transparantie is dus ver te zoeken, en daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik bedank de heer Romagnoli voor zijn technische ondersteuning, waardoor ik nu deze stemverklaring over het verslag van de heer Graça Moura tot vaststelling van het programma Cultuur af kan leggen.
Ik heb voor gestemd omdat ik geloof in de toekomst van deze Europese Unie, maar ik wil benadrukken dat er geen cultuur bestaat wanneer in Italië de sociaalcommunistische regering van president Prodi besluit om overeenkomstig artikel 85, lid 6, van de begrotingswet een deel van het pensioen van 500 000 gepensioneerden Italianen die in Zwitserland hebben gewerkt, in te houden. Dit is in strijd met de uitspraken van het Hof van Cassatie, die bepaalden dat deze gepensioneerden recht hadden op een pensioen dat vier keer zo hoog ligt als hun huidige pensioenuitkering. Dit is niet eerlijk en ik hoop dat “cultuur” tevens respect voor de rechten van de gepensioneerden betekent.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Culturele kwesties zijn natuurlijk heel belangrijk. De Zweedse partij Junilistan is van mening dat cultuurbeleid in beginsel door de lidstaten moet worden verzorgd. Wat het Europees cultureel erfgoed betreft, kan het echter op zijn plaats zijn dat bepaalde kwesties op communautair niveau worden behandeld. Wij vinden echter dat dit cultuurprogramma veel te royale middelen heeft gekregen voor een activiteit die in hoofdzaak de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoort te zijn.
Ik heb daarom tegen de amendementen in dit verslag gestemd.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Ik feliciteer de heer Graça Moura met zijn aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013).
Ik steun in het bijzonder het in het gemeenschappelijk standpunt opgenomen amendement over de financiële steun voor de in artikel 8, lid 2, letter d) van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013) genoemde acties.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag van de heer Papadimoulis wijkt licht af van de voorgaande verslagen, omdat in dit verslag wordt gesproken over de invoering van een communautair mechanisme voor civiele bescherming.
Ik heb voor dit verslag gestemd, ook al zou ik graag hebben gezien dat er niet alleen op de civiele bescherming wordt toegezien, maar ook op de bescherming van de gepensioneerden. Ik verwijs hierbij naar de gepensioneerde Italianen, die beschermd zouden moeten worden door de Italiaanse president, de heer Prodi, en door zijn sociaalcommunistische meerderheid. Zij hebben besloten om overeenkomstig artikel 85, lid 6, van de begrotingswet zeker driekwart van het pensioen van 500 000 gepensioneerde Italianen die in Zwitserland hebben gewerkt, in te houden. Deze beslissing is in strijd met de uitspraken van het Hof van Cassatie, die de Italiaanse regering verplicht stelt om de correcte pensioenen uit te keren aan deze gepensioneerden.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het mechanisme voor civiele bescherming werd vijf jaar geleden ingesteld met het doel de middelen voor civiele bescherming bij noodsituaties binnen en buiten de EU te mobiliseren en te coördineren. Om het hoofd te bieden aan noodsituaties hebben in 2005 meer dan tien landen een beroep gedaan op dit mechanisme.
Het voorstel beoogt het mechanisme op grond van de sinds 2001 opgedane ervaring te versterken, een rechtsgrond te bieden voor toekomstige communautaire acties op het vlak van civiele bescherming en een aanvulling te geven op het instrument voor snelle respons en paraatheid bij noodsituaties.
Dit verslag ruimt ook voor de dimensie ‘volksgezondheid’ een plaats in bij civiele bescherming en het bekrachtigt nog eens het belang van solidariteit tussen de lidstaten en een efficiënter Europees monitoringssysteem. Ook wijst de rapporteur op ruimtelijke ordening en bodembestemming en het inzetten van militaire middelen om noodsituaties te voorkomen of te bestrijden.
Dit mechanisme is erg belangrijk voor Europa als geheel, maar met name voor Portugal. Mijn land wordt elke zomer geteisterd door ernstige droogte en omvangrijke bosbranden. Dergelijke noodsituaties vallen onder de werkingssfeer van dit mechanisme.
Om al deze redenen steunen de afgevaardigden van de Portugese sociaaldemocratische partij PSD het verslag-Papadimoulis.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het verslag dat vandaag is aangenomen, is over het algemeen positief en leidt tot een consistentere en efficiëntere reactie van de Europese Unie en de lidstaten op noodsituaties. Over een aantal deelaspecten verschillen we echter nog van mening.
Zoals bekend is de hoofddoelstelling van civiele bescherming het voorkomen van collectieve risico’s en ernstige ongevallen of rampen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Daarom dienen we de collectieve risico’s te beperken en wanneer zich een ramp voltrekt de gevolgen ervan te neutraliseren, hulp en bijstand te verlenen aan mensen of andere levende wezens die in gevaar verkeren, goederen en andere zaken van culturele of ecologische waarde en groot publiek belang te beschermen en de getroffenen te helpen de draad van hun normale dagelijkse leven weer op te pakken.
Wij vinden het belangrijk dat er nadruk wordt gelegd op onderzoek, scholing, preventie en toezicht en dat de uitwisseling van informatie gestimuleerd wordt om lessen te kunnen trekken uit positieve en negatieve ervaringen bij bijstandsverlening en eventuele tekortkomingen te kunnen verhelpen.
Wij spreken ook onze steun uit voor het opzetten van een specifiek en gepast netwerk voor communicatie bij noodsituaties en uitgebreide informatiecampagnes en het nemen van op het publiek, met name jongeren, gerichte initiatieven op het gebied van onderwijs en bewustmaking.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor dit verslag gestemd.
Preventie is van fundamenteel belang om risico’s te beperken, maar wij kunnen niet elke ramp voorkomen. Daarom moet de Europese Unie in geval van een noodsituatie niet meer vertrouwen op improvisatie.
“De mens begaat steeds de fout dat hij bij mooi weer geen rekening houdt met onweer”, aldus Machiavelli. De Europese Unie moet laten zien dat hij ongelijk had.
Voordat we een actieprogramma opstellen, moeten we de bestaande materiële en menselijke middelen inventariseren. Op basis van deze informatie zal de onmisbare coördinatie tussen de lidstaten tot stand komen, niet alleen om de ramp aan te pakken, maar ook om de Europese acties ter plekke beter zichtbaar te maken.
Het is tevens van fundamenteel belang om zo snel mogelijk nieuwe faciliteiten te installeren in bekende risicogebieden, met name tegen brand en overstroming.
De bescherming van het individu en de solidariteit tussen lidstaten zijn grondbeginselen van de Europese Unie. Daarom begrijp ik niet waarom de Raad zich verzet tegen de ontwikkeling van deze acties op het gebied van civiele bescherming, om nog maar te zwijgen van de oprichting van een speciale communautaire macht.
De lidstaten zijn weliswaar in de eerste plaats verantwoordelijk voor de civiele bescherming, maar het geeft geen pas achteloos verder te gaan.
(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Jens Holm en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Wij verwelkomen het voorstel van de Commissie ter verbetering van het mechanisme voor civiele bescherming dat in 2001 is ingevoerd. Europa en de rest van de wereld worden getroffen door allerlei rampen en crises, en een intensieve coördinatie om deze aan te pakken is natuurlijk wenselijk. Helaas hebben we moeten constateren dat het voorstel van de Commissie en het verslag van de heer Papadimoulis expliciet aangeven dat er militaire middelen ter beschikking van de civiele bescherming moeten worden gesteld. Wij zijn sterk tegen alle soorten initiatieven tot militaire samenwerking in de Europese Unie. Daarom hebben wij besloten om bij de eindstemming van vandaag tegen het verslag-Papadimoulis en tevens tegen het voorstel van de Commissie te stemmen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De ontwikkeling van sterke en toereikende mechanismen voor preventie en bestrijding van natuurrampen is van doorslaggevend belang voor de bescherming en ondersteuning van en hulpverlening aan de slachtoffers van natuurrampen en voor de aanpak van milieurampen.
In Griekenland is tijdens de recente overstromingen in een vrij groot aantal gebieden weer eens gebleken hoe ontoereikend de bestaande mechanismen zijn. Het beleid van de Griekse regeringen vertoont misdadige tekortkomingen, vooral als het gaat om de strategie voor preventie en herstel van verwoestingen (bescherming tegen overstroming en tegen aardbevingen) en voor hulpverlening aan slachtoffers.
Een grensoverschrijdend mechanisme voor civiele bescherming kan bijdragen aan de bestrijding van natuurrampen. Een dergelijke mechanisme mag echter onder geen beding de taak overnemen van de mechanismen van de lidstaten, die moeten worden uitgebreid en op autonome wijze moeten worden versterkt.
Evenmin mogen de mechanismen voor civiele bescherming worden gebruikt om eventuele verantwoordelijkheden te verhullen, die aan het daglicht komen bij opzettelijk veroorzaakte milieurampen. De instelling van mechanismen voor de bestrijding van rampen die het gevolg zijn van opzettelijk of nalatig gedrag (zoals voorgesteld) geeft de bedrijven nog meer ruimte om te doen en laten wat zij willen, met alle negatieve gevolgen van dien voor het milieu en de volksgezondheid.
Met name kunnen wij niet instemmen met de instelling van een mechanisme voor respons in geval van ‘terreurdaden’. De praktijk van de afgelopen jaren heeft bevestigd dat de strijd tegen het ‘terrorisme’ erop is gericht de volksbeweging, de klassenbeweging, de vakbeweging, te verstikken en te manipuleren. De ‘preventie van terrorisme’ via de bewakingsmechanismen, die volgens het voorstel moeten worden versterkt, leidt tot een nog grotere beknotting van de democratische vrijheden.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb dit verslag gesteund omdat ik van mening ben – gezien de kosten die als gevolg van “rampen” voor de lidstaten ontstaan in de vorm van mensenlevens, economische verliezen en letsel – dat het zinvol is om hulpmiddelen in “pools” samen te voegen om schaalvoordelen te creëren op het gebied van logistiek en vervoer.
Sebastiano (Nello) Musumeci (UEN), schriftelijk. (IT) Het is bekend dat in Europa civiele bescherming met betrekking tot natuurrampen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Helaas is in sommige van deze landen sprake van verontrustende vertragingen en een gevoel van onverschilligheid door gebrek aan coördinatie.
Het is dan ook om die reden dat ik al jarenlang pleit voor de oprichting van een Europees agentschap voor civiele bescherming, dat als taak heeft de verschillende nationale wetgevingen in lijn met elkaar te brengen en dat niet alleen verantwoordelijk is voor het voorkomen en voorspellen van risico’s, maar ook voor het beheer van noodsituaties.
Zowel in het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties, als in het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming, wordt opmerkelijk genoeg echter niet volledig en serieus rekening gehouden met alle relevante activiteiten. Hiermee bedoel ik alle activiteiten die gericht zijn op het bestuderen van rampen en het aanwijzen van hun oorzaken, op het bepalen van de risico’s en het vaststellen welke gebieden extra kwetsbaar zijn wanneer ze aan zulke risico's worden blootgesteld – met andere woorden het voorzien van risico’s. Al deze activiteiten zijn echter van cruciaal belang om natuurrampen doeltreffend het hoofd te kunnen bieden.
Dit agentschap, dat gebaseerd is op het model van de Amerikaanse Federal Emergency Management Agency, zou niet alleen de schade van natuurrampen moeten herstellen, maar ook en vooral preventieve maatregelen moeten financieren die de oorzaken van rampen wegnemen of terugdringen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) Ik ben tegen het voorstel van de Commissie om elkaars militaire capaciteit te gebruiken. Een coördinatiecentrum dat kan helpen om brandbestrijdingshelikopters daarheen te brengen waar ze voor een speciaal geval het meest nodig zijn, is echter een verstandig en rendabel idee. Bovendien is er bij grote rampen een groot gebrek aan zeer geavanceerde brandschadepreventie. En dan is het heel goed dat we elkaar snel kunnen helpen. Dat is precies het soort samenwerking waar de EU zich aan zou moeten wijden. Ik stem voor.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hoe kan er sprake zijn van transparantie in Europa, wanneer er in een van de 25 lidstaten, namelijk Italië, aan 500 000 gepensioneerden die in Zwitserland hebben gewerkt en terug zijn gegaan naar Italië, pensioenen worden uitgekeerd die slechts 25 procent bedragen van de pensioenen die worden uitgekeerd aan Italiaanse werknemers die in Italië werken?
Het klopt dat Zwitserland nog geen lid is van de Europese Unie, maar het maakt wel deel uit van de Europese Economische Ruimte. Het zou wel zo fatsoenlijk zijn als de lidstaten van de Europese Unie op een correcte manier om zouden gaan met hun eigen burgers die in het buitenland hebben gewerkt en recht hebben op hetzelfde pensioen als de inwonende burgers.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, er zijn meerdere redenen waarom ik tegen dit verslag heb gestemd, en ik zeg dat ook namens de delegatie van de Oostenrijkse Volkspartij ÖVP. Eén reden is dat er in dit verslag wordt voorgesteld om personen die illegaal in de Europese Unie zijn geïmmigreerd dezelfde rechten te geven, of zelfs meer, als personen die legaal zijn gekomen, bijvoorbeeld het recht op huisvesting, op een uitkering voor het gezin, of op gezondheidszorg en toegang tot het onderwijs. In dit verslag wordt ook geëist om nieuwe redenen voor het verlenen van asiel te erkennen, zoals een gedwongen huwelijk, of een zogenaamd gearrangeerd huwelijk. Op die manier kan je echter geen problemen oplossen, je creëert alleen maar nieuwe problemen. Dergelijke maatregelen trekken feitelijk juist meer mensen aan, en dat leidt tot nog meer illegale immigratie.
Andreas Mölzer (NI). – Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb tegen het verslag-Kratsa-Tsagaropoulou gestemd, en wel om de volgende redenen. Wanneer het uitsluitend gaat om legaal geïmmigreerde vrouwen moeten we ze natuurlijk helpen om wegwijs te worden in ons stelsel van normen en waarden en zich te integreren, met alle gevolgen van dien voor het eigen gezin. Er kunnen tenslotte vooral in de tweede en derde generatie van immigranten conflicten ontstaan, en we hebben in Frankrijk vast moet stellen dat dit tot geweld kan leiden, dat is misschien zelfs onvermijdelijk. De problemen die door culturele of religieuze factoren ontstaan, zoals gedwongen huwelijken, eremoorden en genitale verminkingen, moeten echter hoe dan ook in de kiem worden gesmoord. Iedere gezinshereniging ten gunste van een tweede, derde of vierde echtgenote moet absoluut worden verhinderd, ook al vanwege het verbod op bigamie, dat in Europa gebruikelijk is. Daarmee is onvoldoende rekening gehouden, en daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
Michl Ebner (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb tegen het verslag-Kratsa-Tsagaropoulou gestemd, want ik ben van mening dat legale en illegale immigratie hier over één kam worden geschoren. Het verschil tussen deze twee fenomenen wordt onvoldoende duidelijk gemaakt, en uiteindelijk wordt daarmee zelfs aangemoedigd tot illegale immigratie. Dat lijkt me politiek gezien fout, dat is het verkeerde signaal. We zouden de legale immigratie beter moeten organiseren en regelen, en de illegale immigratie met harde hand moeten bestrijden. Tot slot ben ik van mening dat we de problemen in de ontwikkelingslanden ter plaatse op moeten lossen, en veel meer dan tot nu toe moeten doen om de menselijke, economische, sociale en religieuze problemen daar op te lossen.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, smakelijk eten alvast, want ik denk dat dit de laatste stemverklaring is van vandaag. Ik heb gestemd voor het verslag-Kratsa-Tsagaropoulou over de rol en plaats van vrouwelijke immigranten in de Europese Unie.
Ook in dit geval zou ik er voorstander van zijn geweest als er in het verslag verwezen zou worden naar de situatie van ongeveer 260 000 Italiaanse vrouwen die naar Zwitserland zijn geëmigreerd om te werken en voor hun gezinnen te zorgen en die, eenmaal teruggekeerd in Italië, slechts 25 procent van de pensioenuitkering hebben ontvangen die ze verkregen zouden hebben wanneer ze onder dezelfde voorwaarden in Italië werkzaam waren geweest. En dit ondanks de wederzijdse overeenkomst tussen Italië en Zwitserland.
Ik denk dat het niet juist is om op deze manier om te gaan met vrouwen in het algemeen en al helemaal niet met gepensioneerde bejaarden. Lang leve de gepensioneerden!
David Casa (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Wij zijn het er allemaal over eens dat het probleem van de illegale immigratie grondig aangepakt moet worden en dat deze onfortuinlijke mensen met het respect bejegend dienen te worden waar alle mensen recht op hebben. Wij mogen daarbij echter niet uit het oog verliezen dat de toestroom van illegale buitenlanders naar onze landen de autoriteiten zware hoofdbrekens kost, met name in de mediterrane landen. Ik zou het dan ook verstandiger vinden om allereerst de Dublin-II-verordeningen aan te passen voordat wij ons op iets vastleggen wat wel eens een maatje te groot voor ons zou kunnen zijn.
Daar zijn wij eigenlijk ook toe verplicht, niet alleen vanwege de staat waarin onze detentiecentra verkeren en de spanningen die dat in onze landen met zich meebrengt, maar ook uit respect voor de immigranten zelf. Wij moeten hun geen valse hoop geven. Ik vind dat wij eerst onze zaakjes intern op orde moeten brengen voordat wij iets beloven waarvan ik zeker weet dat wij dat op dit moment niet waar kunnen maken. Ik dring er bij alle betrokken partijen dan ook voor de zoveelste keer op aan om de koe bij de horens te vatten en een serieuze poging te ondernemen om Dublin II aan te passen.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De Zweedse conservatieven hebben vandaag gestemd voor het verslag over de immigratie van vrouwen.
De fundamentele rechten van immigranten moeten worden gerespecteerd en mogen niet afhangen van het geslacht of van de sociale groep waartoe men behoort. Wij steunen een gemeenschappelijke regeling voor het migratiebeleid, en dat is een natuurlijke voortzetting van de samenwerking in het kader van Schengen. Wij zijn echter tegen een gemeenschappelijk integratiebeleid, omdat deze kwestie het beste kan worden geregeld door de lidstaten zelf.
Wij willen ook geen registratie van verminking van vrouwelijke geslachtsdelen, omdat dat een inbreuk op de persoonlijke integriteit vormt, die wij niet kunnen steunen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het is bekend dat het aantal vrouwelijk immigranten in de Europese Unie voortdurend toeneemt en thans al ongeveer 54 procent uitmaakt van het totaal aantal immigranten. De oorzaken van deze ontwikkeling lopen ten zeerste uiteen maar economische redenen, gezinshereniging en asielaanvragen van vluchtelingen spelen de hoofdrol. In het algemeen hebben de vrouwen met talrijke moeilijkheden en vele vormen van discriminatie te kampen en daarom moet de steunverlening door de overheid, met name de sociale instellingen en diensten, versterkt worden.
Het is buitengewoon belangrijk de internationale verdragen toe te passen, in het bijzonder het Verdrag inzake gezinshereniging. Voor vrouwelijke – legale en illegale – immigranten dienen alle mensenrechten te gelden, zoals het recht op onderwijs voor hun kinderen, gezinstoelagen en gezondheidszorg. Wij menen dat vrouwelijke immigranten die in het kader van gezinshereniging een lidstaat van de Europese Unie binnenkomen, hoe dan ook op zo’n kort mogelijke termijn een eigen verblijfsstatus dienen te krijgen die losstaat van die van hun echtgenoot.
Wij vinden het ook belangrijk dat vrouwen en jonge immigranten – met name als ze het slachtoffer zijn van lichamelijk of geestelijk geweld, waaronder ook gedwongen en gearrangeerde huwelijken vallen – een verblijfsvergunning krijgen en de nodige steun ontvangen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag over vrouwelijke migranten is verontrustend. Uit de situaties die hierin worden geschilderd (geen status, uitbuiting, verminking, eerwraak enzovoorts), blijkt dat het immigratie- en integratiebeleid jammerlijk mislukt is. Het verslag lijkt aan te tonen dat immigranten in de Europese Unie willen vasthouden aan hun praktijken en gewoonten, hoewel sommige hiervan volledig indruisen tegen onze wetten en waarden. Er wordt vergeten te vermelden dat vrouwelijke migranten zelf, of vrouwen die afstammen van migranten, soms meer waarde hechten aan eerbiediging van hun tradities dan aan naleving van de wetten en dat zij derhalve geenszins een bijdrage leveren aan de bevordering van de integratie van hun kinderen, zoals de rapporteur in al haar naïviteit denkt.
Tevens wordt het feit over het hoofd gezien dat huwelijken tussen een onderdaan van niet-Europese herkomst en iemand uit zijn of haar herkomstland – in Frankrijk en zeker ook in andere EU-landen – de belangrijkste reden voor immigratie zijn geworden, nog vóór gezinshereniging. Wanneer dit schijnhuwelijken zijn, vormen zij een bron van illegale immigratie. Wanneer dat niet het geval is, is het een feit dat een van de huwelijkspartners ondanks zijn of haar officiële nationaliteit niet geïntegreerd is en het nog lang niet zal zijn.
Wanneer wij op deze weg doorgaan, bevorderen wij slechts de gettovorming in onze samenlevingen en vergroten wij het risico van confrontaties tussen gemeenschappen.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan heeft al eerder geconstateerd dat de EU een Unie van waarden is. Ik heb daarom besloten om mijn steun te geven aan passages waarin duidelijk wordt gemaakt dat alle groepen in de samenleving gelijke rechten moeten hebben.
Junilistan steunt constructieve maatregelen waarmee gestreefd wordt naar meer integratie van kwetsbare sociale groepen. Wij zijn echter van mening dat het in hoofdzaak de taak is van de nationale parlementen en de regionale autoriteiten om dit belangrijke probleem aan te pakken. Ik sta kritisch tegenover de algemene trend dat de instellingen van de EU ernaar streven om meer invloed en bevoegdheden op steeds meer gebieden te verwerven. Het is belangrijk om een duidelijke scheidslijn te trekken tussen de zaken waarover de EU moet beslissen en de zaken die op nationaal en niveau moeten liggen.
Marine Le Pen (NI), schriftelijk. – (FR) Dit verslag is het spoor volkomen bijster: alle hersenspinsels van links en van de groenen zijn erin samengebracht. Om maar een paar voorbeelden te noemen: in paragraaf 7 worden de lidstaten opgeroepen vrouwelijke migranten met een onregelmatige status en van wie de kinderen normaal naar school gaan, het recht te geven op gezinstoelagen; in paragraaf 10 wordt de wens geuit de procedures voor de verlening van verblijfsvergunningen te vereenvoudigen; en in paragraaf 17 ten slotte is er sprake van vrouwelijke immigranten actiever te laten deelnemen aan het sociale en politieke leven van de gastlanden.
Werkelijk alles wordt gedaan om een probleem – namelijk de illegale immigratie – als het ware om te toveren in wat goed, moreel en humanistisch is, namelijk legale immigratie.
Er wordt met geen woord gerept over het opzetten van beleid gericht op de terugkeer van deze illegalen naar het land van herkomst, en al evenmin over de mogelijkheid een samenhangend en doeltreffend beleid op te zetten voor ontwikkelingssamenwerking in deze landen om deze groeiende uittocht uit met name Afrikaanse landen in te dammen.
Niets van dat al: dit verslag is van begin tot eind gebaseerd op de wil om almaar meer immigranten binnen te halen en hun almaar meer rechten te verlenen.
Verslagen als deze dragen niet bij aan het opbouwen van Europa, ze draaien Europa de nek om.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid tegen dit verslag gestemd, omdat ik de paragrafen 6 en 7 onaanvaardbaar en ontoelaatbaar vind. Mensen met een onregelmatige status het recht verlenen op gezinstoelagen en gezondheidszorg zie ik namelijk als een aanzet tot massa-immigratie, en dat is onaanvaardbaar, gezien de immigratieproblemen waar we nu al mee te maken hebben.
Bovendien zal een aanwas van de illegale immigratie de omstandigheden waar migranten mee te maken krijgen, verder verslechteren. Het kan niet zo zijn dat de Europese Unie een verslag goedkeurt waarin het werk van de mensensmokkelaars nog meer wordt aangemoedigd en dat veel vrouwen ertoe brengt hun leven te wagen om illegaal naar Europa te migreren, enkel in de hoop van de sociale voorzieningen te kunnen profiteren.
Desalniettemin zou ik willen onderstrepen dat de bescherming van de rechten van de vrouw mij na aan het hart ligt. De inspanningen in het kader van dit verslag om de grondrechten van vrouwelijke migranten te waarborgen acht ik alleszins prijzenswaardig. We moeten echter elke maatregel vermijden die negatieve effecten met zich zou meebrengen, waardoor de situatie van diezelfde vrouwen de facto nog moeilijker wordt.
Lydia Schenardi (NI), schriftelijk. – (FR) Onderzoeken, statistieken, verslagen, evaluaties: de Europese Commissie heeft zich de afgelopen paar maanden, met steun van het Parlement, gestort op het analyseren van de sociale, professionele, politieke, economische en gezinssituatie van vrouwelijke migranten in hun gastland. Prima, want er zijn op dit moment maar heel weinig betrouwbare gegevens die op dit terrein gebruikt kunnen worden, terwijl wij allen weten dat de vormen van discriminatie tegen vrouwen, en daarbij denk ik met name aan moslimvrouwen, legio zijn.
Wat me echter zorgen baart in dit verslag, is dat er rechten in naar voren worden gebracht van vrouwelijke immigranten die illegaal het Europees grondgebied zijn binnengekomen: stemrecht, recht op kinderbijslag, recht op huisvesting, het recht om op het grondgebied van het ontvangende land te blijven ... Er wordt in dit verslag een heel pakket van rechten opgesomd en gewenst, maar vreemd genoeg wordt er met geen woord gerept over het beleid van terugkeer naar het land van herkomst, of over een beleid voor ontwikkelingshulp aan al die dikwijls Afrikaanse landen die de leveranciers zijn van de immigratie in Europa.
Europa blijft maar ongebreideld binnenlaten. In feite vormt Europa hetgeen zij als onaanvaardbaar beschouwt, te weten illegale immigratie, om tot wat zij als humanitair en moreel verantwoord beschouwt, te weten legale immigratie op demografische gronden.
James Elles (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Dit is een belangrijk verslag en veel van de voorstellen die hierin vervat zijn, verdienen het om ook ten uitvoer te worden gelegd. Er zijn dringend maatregelen noodzakelijk om het terugvorderingspercentage te verhogen. Mijn Britse conservatieve collega’s en ik kunnen het verslag als geheel echter niet steunen, omdat wij het er in beginsel niet mee eens zijn dat de oprichting van een Europees openbaar ministerie – zoals aangehaald in de punten 43 tot en met 45 van het verslag – de oplossing op lange termijn is voor veel van de problemen op dit gebied.
Een dergelijk openbaar ministerie zou namelijk een onaanvaardbare inbreuk zijn op de constitutionele verantwoordelijkheid die lidstaten voor hun rechtsstelsel hebben. Aangezien er daarnaast een terechte brede weerstand tegen de oprichting van zo’n instantie bestaat, brengt het benadrukken van de noodzaak het grote risico met zich mee dat de echte problemen uit het oog worden verloren. Dat is de reden dat wij ons genoopt zien ons bij de eindstemming van stemming te onthouden.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het terugvorderen van communautaire subsidies die onterecht zijn verleend – waarbij elke situatie natuurlijk op zich moet worden onderzocht – vereist inderdaad meer aandacht, met name van de kant van de lidstaten.
Kijk eens naar de verplaatsing van bedrijven die jarenlang communautaire subsidies hebben ontvangen of naar situaties waarin de volksgezondheid in een of meerdere lidstaten in gevaar verkeert. In dergelijke gevallen moet de samenwerking tussen de verschillende landen en instanties het snel terugvorderen van de desbetreffende bedragen vergemakkelijken en verbeteren en voorkomen dat de betrokken bedrijven of organisaties communautaire subsidies blijven ontvangen.
We kunnen het er echter niet mee eens zijn dat het terugvorderen – op zich terecht – gebruikt wordt om weer een grote stap richting federalisme te zetten. Het verslag stelt voor op EU-niveau een openbaar ministerie en een officier van justitie in te stellen. Dat zou een verdere inperking betekenen van de soevereiniteit van de lidstaten.
De Voorzitter. – Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd.
(De vergadering wordt om 12.35 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter
11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
12. Samenstelling Parlement: zie notulen
13. Welkomstwoord
De Voorzitter. – Mij is meegedeeld dat wij een bezoeker van naam te gast hebben op de officiële tribune: de heer Akbar Ganji, vermaard schrijver en journalist, die in maart is vrijgelaten na een gevangenisstraf van zes jaar wegens zijn activiteiten ter ondersteuning van de democratie en de persvrijheid in Iran.
Mijnheer Ganji, wij heten u zeer hartelijk welkom in het Europees Parlement.
(Applaus)
Het Europees Parlement heeft de heer Ganji actief gesteund tijdens zijn lange verblijf in de gevangenis en zijn hongerstaking. Bij diverse gelegenheden heeft het Parlement opgeroepen tot zijn vrijlating, met name in de resolutie over Iran van 13 oktober 2005 en ook middels verscheidene brieven en interventies van de Voorzitter van het Parlement en de voorzitters van de delegatie voor de betrekkingen met Iran en de Subcommissie mensenrechten.
De heer Ganji heeft vanmiddag deelgenomen aan een gezamenlijke bijeenkomst van deze organen en ik twijfel er niet aan dat zij veel geleerd hebben van zijn kennis en ervaring.
14. Ontwerp van algemene begroting 2007 (Afdeling III) – Ontwerp van algemene begroting 2007 (afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de begrotingsprocedure 2007.
In dit debat behandelen wij de volgende verslagen:
– Verslag (A6-0358/2006) van James Elles, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007 [C6-0299/2006 – 2006/2018(BUD)] en de nota's van wijzigingen nr. 1/2007 (5733/2006 – C6-0000/2006) en nr. 2/2007 (9010/2006 – C6-0000/2006) op het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, Afdeling III – Commissie, en
– Verslag (A6-0356/2006) van Louis Grech, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007 (Afdeling I – Europees Parlement; Afdeling II – Raad; Afdeling IV – Hof van Justitie; Afdeling V – Rekenkamer; Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité; Afdeling VII – Comité van de regio's; Afdeling VIII (A) – Europese Ombudsman; Afdeling VIII (B) – Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming [C6-0300/2006 – 2006/2018(BUD)].
James Elles (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u voor de inleiding op dit eerste begrotingsdebat voor 2007. Om te beginnen wil ik graag iedereen bedanken die ertoe bijgedragen heeft dat wij dit stadium nu hebben bereikt, met name de medewerkers van het secretariaat van de Begrotingscommissie van dit Parlement en iedereen die daar op een of andere manier aan verbonden is. Zonder hun bijdrage zouden wij veel minder goed voorbereid zijn dan nu het geval is.
Bij het opstellen van de richtsnoeren voor de begroting 2007 – een begroting die van eerdere versies verschilt omdat het de eerste begroting is in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten – is in het eerste gedeelte van het jaar veel tijd besteed aan de onderhandelingen over die financiële vooruitzichten. Immers, het gaat om een ongebruikelijke begroting nu een aantal programma’s nog steeds niet operationeel is. De betreffende meerjarenprogramma’s naderen nu echter hun voltooiing, en naar wij hopen zal ook het Financieel Reglement begin volgend jaar gereed zijn, zodat dit als basis kan dienen voor onze plannen.
Wat de algemene overwegingen betreft, zijn er drie overwegingen waar ik graag nader op in wil gaan. Zij vormen namelijk de basis voor de strategische benadering die door de Begrotingscommissie is gehanteerd met het oog op het voorleggen van deze begroting aan het Parlement.
De eerste overweging heeft betrekking op de constatering dat het tempo van de globalisering buiten Europa bepalend is voor onze beleidsvorming; dat hebben wij ook al in mei vastgesteld tijdens de discussies over de jaarlijkse beleidsstrategie. Naar mijn idee hebben wij terecht kritiek op de Commissie geuit vanwege haar passieve en zelfgenoegzame houding op dit punt. In ons begrotingsbeleid moeten wij rekening kunnen houden met de effecten van ontwikkelingen elders in de wereld.
In de tweede plaats zijn wij ons er terdege van bewust dat wij als gevolg van de uitkomst van de discussies over de financiële vooruitzichten over minder middelen beschikken dan wij aanvankelijk hadden gehoopt. Dat betekent dat wij bij het opstellen van ons beleid duidelijke prioriteiten hebben moeten stellen.
In de derde plaats moeten wij beter met onze burgers communiceren en hun het vertrouwen geven dat wij in staat zijn om een effectief begrotingsbeleid te voeren.
Dat gezegd hebbende, moeten wij ons de vraag stellen waar dit proces waar wij voor gekozen hebben nu eigenlijk toe heeft geleid. Allereerst de algemene vooruitzichten. Ik vind dat wij uiterst behoedzaam te werk zijn gegaan door aanzienlijke marges binnen de verschillende onderdelen van de begroting toe te staan, waarbij wij ruim onder het plafond zijn gebleven zoals dat in het interinstitutioneel akkoord (IIA) is vastgelegd. Voor de eerste keer sinds 2000 doen wij ook geen beroep op het flexibiliteitsinstrument.
Wat de betalingskredieten betreft, hebben wij een horizontale benadering gehanteerd die aansluit bij de benadering zoals die door Reimer Böge is gevolgd. Hij is onze rapporteur voor de financiële vooruitzichten en zijn verslag is door dit Parlement inmiddels aangenomen. Dat betekent dat wij een aantal prioritaire sectoren hebben gedefinieerd. Die benadering komt ook tot uiting in het feit dat wij tijdens de eerste lezing de hoogte van de betalingskredieten op 1,04 procent hebben bepaald. Ook dat is ruim beneden het plafond van 1,06 procent dat voor 2007 is toegestaan. In de meeste gevallen heeft dit er ook toe geleid dat de verhouding tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten lager dan 80 procent is.
Wat de proefprojecten en voorbereidende acties betreft, hebben wij een scala aan mogelijkheden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het interne beleid, dat gericht is op het bevorderen van innovatie en waar we, op het gebied van veiligheid, kijken naar een belangrijk initiatief over migratiebeheer, dankzij onze collega de heer Deprez van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Daarnaast doel ik ook zeer zeker op het externe beleid waar wij bijvoorbeeld moeten bezien op welke manier wij goede betrekkingen met China en India op kunnen bouwen. Zoals vanaf het eerste moment is gebleken, beschikken wij in de huidige globaliserende wereld immers niet over de juiste netwerken om onze eigen ondernemers en wetenschappers en die uit China en India bij elkaar te brengen. Dat willen wij verbeteren door middel van de voorbereidende acties die in het kader van de begroting 2007 goedgekeurd dienen te worden.
Met betrekking tot de betalingskredieten wil ik tot slot nog wijzen op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het GBVB. Een aantal leden van de Raad is van mening dat wij niet echt een royaal gebaar hebben gemaakt met onze bezuiniging van 50 procent op dit vlak. Er waren zelfs voorstanders van 100 procent, maar wij zijn erin geslaagd om met 50 procent een goed compromis tot stand te brengen. Er zijn namelijk mensen – met name in de Commissie buitenlandse zaken, maar ook elders in dit Parlement – die nu eindelijk een keer graag zouden zien dat de belofte van Raad wordt ingelost over de wijze waarop het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid door het Parlement en de Raad wordt vormgegeven.
Iets soortgelijks speelt ook bij de speciale vertegenwoordigers. Op dit vlak hebben wij voorgesteld om het gehele bedrag over te hevelen naar de EU-delegaties. In de eerste lezing hebben wij erop gewezen, dat als wij dan al geen speciale behandeling krijgen, wij in ieder geval duidelijkheid willen over de wijze waarop deze mensen worden benoemd. In het betreffende amendement verzoeken wij om richtsnoeren voor de besluitvorming over het creëren van een post voor een speciale EU-vertegenwoordiger en het selecteren en benoemen van de betreffende personen. Ook dienen hun werkzaamheden grondig en objectief beoordeeld te worden.
Dan ga ik nu over op het tweede aspect, te weten het waarborgen van kwaliteit in ruil voor de bestede middelen. Dit is een innovatief concept dat ertoe moet leiden dat er een einde aan de praktijken komt om het ene gat met het andere te vullen. Ik geloof niet dat er iemand in dit Parlement is die bezwaren heeft tegen dit specifieke concept. Hiermee willen wij namelijk de begrotingslijnen in kaart brengen waarvan wij uit de beschikbare verslagen weten dat het beleid uit hoofde van die lijnen kwantitatief dan wel kwalitatief slecht ten uitvoer wordt gelegd.
De Begrotingscommissie heeft onze eigen kosten-batenanalyses, de verslagen van de Rekenkamer, de “budget forecast alerts” en de syntheseverslagen van de Commissie grondig bestudeerd. Overigens zou het wel prettig zijn geweest als de rapporteur van de Commissie begrotingscontrole een grotere bijdrage aan dit proces had kunnen leveren. Maar goed, dit terzijde. Dankzij die evaluatie hebben wij een aantal begrotingslijnen kunnen aanwijzen in verband waarmee tijdens de eerste lezing in de Begrotingscommissie unaniem is besloten om 30 procent van de kredieten in de reserve te plaatsen. De bedoeling is om de gereserveerde gelden in het kader van de tweede lezing aan het eind van het jaar vrij te geven, mits wij op 15 november een bevredigende toelichting van de Commissie krijgen. Op die datum vindt er een gezamenlijke bijeenkomst plaats van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole om deze lijnen te evalueren en om te bezien of zij inmiddels weer op een positieve wijze functioneren. De achterliggende gedachte is dat wij de begroting kunnen ‘ontdoen’ van die lijnen die niet effectief functioneren, om ons doel te verwezenlijken: een positieve betrouwbaarheidsverklaring.
De Raad heeft weliswaar gesuggereerd dat dit mogelijk in strijd was met het Financieel Reglement, maar ik ben van mening dat uit artikel 43, lid 1, sub b, duidelijk blijkt dat, als er voldoende aanleiding is om geld in de reserve te plaatsen, wij het recht hebben om dat ook daadwerkelijk te doen.
Het zou mooi zijn als wij aan het eind van dit proces – wellicht in de marge van onze bemiddelingsbijeenkomst met de Raad op 21 november of bij onze stemming in december – een gemeenschappelijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie kunnen afgeven over de wijze waarop wij het concept van kwaliteit in ruil voor de bestede middelen op een gestructureerde basis kunnen gebruiken. Daardoor zou dit concept in onze procedures geïntegreerd kunnen worden zodat het niet langer op een arbitraire manier toegepast hoeft te worden.
Sta mij toe om een paar slotopmerkingen over andere aspecten te maken – begrotingscontrole en kwaliteit in ruil voor de bestede middelen. Mijn eerste opmerking heeft betrekking op het gedeeld beheer. Gisteravond was de voorzitter van de Rekenkamer in de Commissie begrotingscontrole aanwezig. Hij heeft daar op een aantal problemen gewezen en zei daarbij tot mijn grote verbazing en die van veel andere collega’s dat hij niet zo veel waarde hecht aan een gedeeld beheer omdat de Raad alleen maar betaalt en het de Commissie is die verantwoording draagt voor het aftekenen van de begroting. Naar mijn idee is het onmogelijk om een betrouwbaarheidsverklaring te krijgen als de lidstaten hun eigen begrotingsverantwoordelijkheid niet nemen voor het geld dat zij betalen, en dat is toch 75 tot 80 procent van de begroting. Daarom vinden wij een gedeeld beheer belangrijk met het oog op de tenuitvoerlegging van de IIA-bepaling.
Dan onze werkzaamheden in verband met de agentschappen. De betreffende activiteiten zijn overigens op vakkundige wijze door mevrouw Haug voor ons gecoördineerd. Wij hebben besloten om gedeelten van de verhogingen in de reserve te plaatsen zodat wij eerst van die agentschappen kunnen vernemen wat zij met het geld en hun werkprogramma’s gaan doen, om te zorgen dat wij weer waar voor ons geld krijgen.
In de laatste, maar zeker niet de minste plaats, is er de kwestie van de administratie. Wij hebben ons niet kunnen aansluiten bij de initiatieven van de Raad om het aantal Commissieposten in de komende jaren effectief met ongeveer 2 000 posten terug te dringen. Wij zijn van mening dat de Commissie eerst voor 30 april 2007 een onderzoek in moet stellen en een tussentijdse balans op dient te maken van de personeelsbehoeften die er bestaan voordat er een besluit genomen kan worden over dergelijke ingrijpende bezuinigingen.
Daarnaast verzoeken wij de Commissie om een overzicht van de stand van zaken over alle nog uitstaande verordeningsvoorstellen die ingetrokken zouden kunnen worden. Waar wij echter met name prijs op zouden stellen, is duidelijkheid over de afstemming van het huidige begrotingsproces en het wetgevingsaspect van het werkprogramma waarover de Commissie vandaag een besluit neemt. Als er dan een definitief besluit genomen is over deze begroting, en hopelijk gebeurt dat in december, en we beschikken over de resolutie van het Parlement betreffende het werkprogramma over de wetgeving, dan kunnen beide componenten geïntegreerd worden. Indien wij daarin slagen, kan de Commissievoorzitter vervolgens in februari 2007 in dit Parlement komen vertellen hoe het definitieve werkprogramma van de Unie eruitziet. Een andere aanpak creëert alleen maar onduidelijkheid voor de burgers.
Ik wil dan ook besluiten met de opmerking dat deze begroting wat de prioriteiten betreft een begroting is die consequent is en naar de toekomst kijkt. Met het oog op het “waar voor ons geld krijgen” is het een begroting die coherent en verstandig is. Indien wij de beide bouwstenen combineren, kunnen wij tot slot de herziening die tegen 2008/2009 plaatsvindt, met vertrouwen tegemoet zien. Het standpunt van het Europees Parlement is dan namelijk zodanig duidelijk dat, als er verhogingen voor bepaalde beleidslijnen of acties noodzakelijk blijken, wij goed voorbereid zijn om het debat over de betreffende beleidskwesties aan te gaan.
(Applaus)
Louis Grech (PSE), rapporteur. – (MT) De begrotingsverhoging die voor 2007 was toegekend aan de andere afdelingen was in vergelijking met die van 2006 slechts marginaal en veel kleiner dan waarom gevraagd was in het voorontwerp van raming. De overeengekomen verhoging weerspiegelt het inflatiepercentage en de bedragen die gemoeid zijn met de specifieke prioriteiten van elke instelling. De Begrotingscommissie besloot meer dan 10 miljoen euro van de circa 29 miljoen euro die de Raad gesnoeid had in de begrotingen van de andere afdelingen, het Parlement en de Raad uitgezonderd, weer in de begroting op te nemen.
De begroting voor 2007 was gebaseerd op de wezenlijke prioriteiten van de instellingen en zorgde dat niets hun operationele en functionele efficiëntie in de weg stond. Globaal gesproken bedraagt de verhoging voor de instellingen 31 miljoen euro, tegenover de 48 miljoen euro waarom verzocht was.
Mijnheer de Voorzitter, in de loop der jaren werden de ramingen van sommige instellingen steeds meer gekenmerkt door overdreven marges. Deze praktijk, of beter gezegd, kwalijke praktijk, leidde tot een onpraktisch systeem van overschrijvingen op het laatste moment of het annuleren van bepaalde kredieten. Het zal moeilijk zijn deze situatie te hanteren wanneer over een paar jaar de aankoop van onroerend goed begint af te nemen. In dit verband zijn wij van mening dat een aanpak die steeds meer op activiteiten gebaseerd is effectiever zou zijn. Bovendien moeten de begrotingsramingen op een meer gestandaardiseerde wijze gepresenteerd worden, de motiveringen duidelijker onderbouwd worden en de ramingen accurater zijn.
Wat het Parlement betreft, was de Begrotingscommissie het ermee eens dat de begroting voor 2007 uiteindelijk 0,1397 miljard euro moet bedragen, dat wil zeggen 25 miljoen euro onder het 20%-plafond. Dit niveau komt overeen met 19,65 procent van de administratieve uitgaven in het kader van hoofdstuk 5. Het Parlement doet in dit verband echter geen afstand van zijn gebruikelijke aandeel van 20 procent. De commissie hecht haar steun aan de opname van niet-gebruikte middelen voor onvoorziene, maar gerechtvaardigde uitgaven via ‘gewijzigde begrotingen’. Het tot stand brengen van een efficiënte structuur en de herschikking van personeel dienen de belangrijkste doelstellingen te zijn in de strategische planning voor de lijst van het aantal ambten voor 2007. Bovendien wordt herbezetting van posten die vacant zijn geworden als gevolg van pensionering niet als automatisch proces beschouwd.
Wat betreft de ondersteuning van en dienstverlening aan de leden van het Parlement, zijn wij het met de secretaris-generaal eens dat de voornaamste doelstellingen van het plan “Raising the game” over het geheel genomen zijn behaald. Herhaaldelijk klinkt echter de klacht dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de ondersteunende diensten waarvan de leden gebruik kunnen maken. De Administratie dient hierin uiterlijk tegen het einde van dit jaar verbetering te brengen.
Mijnheer de Voorzitter, door tijdgebrek kan ik niet uitvoerig ingaan op alle prioriteiten die in de begroting en in mijn verslag voor 2007 aan de orde komen. Deze prioriteiten hebben betrekking op de volgende zaken: de 48 miljoen euro die is uitgetrokken voor uitgaven in verband met de uitbreiding van de Unie met Bulgarije en Roemenië; de maatregelen die genomen zijn met het oog op de vereenvoudiging en verbetering van wetgeving; het tegen het licht houden van de kostenefficiëntie van vertaaldiensten, met name wat betreft de lengte van teksten; de goedkeuring van 9,5 miljoen euro aan aanvullende fondsen voor de verbetering van het bezoekersprogramma; het besluit 6,7 miljoen euro in de reserve te laten staan voor Web-TV, waarover een definitieve beslissing zal worden genomen na een presentatie van het prototype in de Begrotingscommissie; en de noodzaak de uitgaven in verband met meertaligheid beter onder controle te houden, iets waarvoor wij 3 miljoen euro in de reserve hebben geplaatst. Er moeten sancties komen tegen het misbruik dat sommigen, inclusief politieke partijen, van deze dienst maken. Er wordt 50 miljoen euro in de reserve gehouden voor gebouwen en we moeten erop toezien dat het gebouwenbeleid regelmatig wordt geëvalueerd.
Tot besluit moet ik zeggen dat de tenuitvoerlegging van de begroting beter beheerd moet worden als we de doelstellingen willen realiseren. Verder moeten jaarverslagen gebaseerd worden op meer gedetailleerde informatie over de werkzaamheden die door de instellingen worden verricht. Deze verslagen zouden gebruikt moeten worden om verzoeken om extra financiering te rechtvaardigen, zodat het Parlement rationelere besluiten kan nemen over de toewijzing van middelen. Op deze manier zouden begrotingen die door de Europese belastingbetalers worden gefinancierd echte meerwaarde geven aan hun dagelijks leven.
Afrondend wil ik iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan die verslag. Mijn dank gaat met name uit naar de secretaris-generaal, die zijn ontslag heeft ingediend. Wij zullen hem missen; of hij ons ook zal missen, is een ander verhaal.
Ulla-Maj Wideroos, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is voor mij een eer hier aanwezig te zijn bij het parlementaire debat over de begroting voor 2007. Ik kan u verzekeren dat wij met belangstelling kennis zullen nemen van de zaken die in dit debat naar voren komen en deze aan al onze collega's zullen doorgeven.
De voorbereiding van de begroting is een langdurig proces. Ik waardeer de directe sfeer van het debat, die dit hele jaar onder de leden van de Raad en het Parlement heeft geheerst. De laatste keer bespraken wij dit onderwerp op 18 oktober in de triloog. Ik was toen in de gelegenheid enkele eerste reacties te geven op de ontwerpamendementen van de Begrotingscommissie, waar de plenaire vergadering donderdag over stemt. Voordat ik enkele zaken presenteer die voor de Raad belangrijk zijn, wil ik enkele zaken op het gebied van kwaliteit behandelen die belangrijk zijn voor de werkzaamheden van de Europese Unie als geheel.
Het is nu mijn bedoeling duidelijke taal te spreken en de dingen bij hun naam te noemen. Naar mijn mening is de Begrotingscommissie onder leiding van de heer Elles en de heer Grech onbevooroordeeld te werk gegaan door zich onder andere te richten op de vraag wat er met het geld van de burgers en de belastingbetalers kan worden bereikt. Hopelijk wordt ook de Commissie bij dit werk betrokken.
Het waarborgen van kwaliteit in ruil voor de bestede middelen uit het belastinggeld van de Europese Unie, moet een regelmatig proces worden. ‘Waar voor ons geld’ moet het concept zijn waarvan de hele begrotingsprocedure doortrokken moet zijn.
Naar mijn mening moet men zich in de eerste lezing van de begroting op de feiten richten. Ik vind niet dat de begrotingsautoriteiten hun eerste lezing moeten gebruiken om politieke uitspraken te doen.
Ik zei al op 5 september 2006 bij de presentatie van de ontwerpbegroting door de Raad, dat de begrotingsprocedure van de Europese Unie behoefte heeft aan innovatie. Zonder innovatieve begrotingsoplossingen kunnen wij het concurrentievermogen van de Europese Unie niet verbeteren en de administratie van de instellingen niet doeltreffender maken. De begrotingsautoriteiten moeten concrete maatregelen nemen om deze doelen al in de begroting voor 2007 te bereiken.
Vanuit het perspectief van de Raad is het plan van het Parlement om zonder aanwijsbare noodzaak de betalingskredieten aanzienlijk te verhogen niet de juiste manier om een brug te slaan tussen de Europese Unie en de burgers. Zo'n grote verhoging zorgt alleen maar voor een enorm overschot in het eerste jaar. De begroting voor 2007 moet gebaseerd zijn op een realistische en goed gemotiveerde behoefte aan kredieten.
Een halvering van de begroting voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid is onaanvaardbaar. In het vijf maanden geleden gesloten interinstitutioneel akkoord keurde het Parlement een gemiddeld bedrag van 250 miljoen euro per jaar goed. Hiermee vergeleken vind ik het door de Commissie voorgestelde en door de Raad gesteunde bedrag van 159 miljoen euro redelijk. Ik wil daarom vragen hoe het voorstel van het Parlement van 73 miljoen euro te verdedigen is. Ik hoop dat de plenaire vergadering op deze twee gebieden op verantwoordelijke wijze te werk gaat.
De begrotingsautoriteiten moeten in de nabije toekomst een procedure met betrekking tot het gebruik van de reserves ontwikkelen. Kredieten moeten niet alleen om tactische redenen in de reserve worden geplaatst. De bepalingen van het Financieel Reglement moeten ook hierbij letterlijk worden genomen.
Zoals wij allemaal goed weten, is de begroting voor 2007 de eerste begroting die door het nieuwe interinstitutioneel akkoord wordt gedekt. Het is van groot belang dat alle oude bekende aspecten ervan, zoals de plafonds en toereikende marges, van meet af aan worden geëerbiedigd. Het nieuwe akkoord bevat ook nieuwe bepalingen over bijvoorbeeld proefprojecten en voorbereidende maatregelen. Ik wil het belang benadrukken van deze bepalingen, waarin duidelijk staat dat proefprojecten en voorbereidende maatregelen niet het alleenrecht zijn van één begrotingsautoriteit. Zowel het Parlement als de Raad moet ook in dit opzicht de inhoud van het nieuwe interinstitutioneel akkoord eerbiedigen.
De begroting voor 2007 is een pakket. Het is belangrijk dat de begrotingsautoriteiten in het kader van de begrotingsprocedure het gezamenlijk overeengekomen pakket realiseren. De centrale delen van het totale pakket zijn met elkaar verbonden.
Tot slot wil ik terugkomen op de herziening van het Financieel Reglement. Hierover maken het Parlement en de Commissie zich grote zorgen en zij hebben de Raad opgeroepen haast te maken. Recentelijk bracht Voorzitter Borrell deze zaak ter sprake in een gesprek met premier Vanhanen op 17 oktober. Ik kan nu verheugd mededelen dat de Raad op 19 oktober een gemeenschappelijk standpunt heeft aangenomen over de herziening van het Financieel Reglement. Op die manier kunnen wij op 21 november met het Parlement onderhandelen over het Financieel Reglement. Het spijt mij dat het ons niet helemaal is gelukt ons aan het tijdschema te houden dat de commissaris voor begrotingszaken in juni in haar brief heeft voorgesteld. De Commissie had gewenst dat de vergadering vorige week al had plaatsgevonden. Ik denk echter dat het door mij genoemde tijdschema iedereen voldoende tijd biedt om met een alomvattende oplossing te komen.
Ik hoop dat deze korte opmerkingen van mij u meer duidelijkheid geven over de standpunten van de Raad. Ik ben er absoluut van overtuigd dat het Parlement en de Raad in de debatten van de komende weken een goede gemeenschappelijke oplossing voor de begroting voor 2007 kunnen vinden.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil hierbij graag de dank van de Commissie overbrengen voor het werk dat door de Begrotingscommissie en haar rapporteur is verzet. In het proces ter voorbereiding op de eerste lezing zijn zij onder meer dan 1 200 voorstellen van andere Parlementaire commissies bedolven. Wij weten allemaal wat dit betekent en hoe het is opgelost. Over het algemeen staat de Commissie positief tegenover het voorstel dat door het Parlement met het oog op de stemming van morgen op tafel is gelegd. Sta mij echter toe om op drie gevoelige kwesties nader in te gaan die wij graag samen met het Parlement vóór de tweede lezing willen oplossen.
Het eerste punt betreft de horizontale reserve van 30 procent van de begrotingslijnen voor het vergroten van het effect van programma’s. Wij zijn een beetje bezorgd over de eerste toepassing van het concept. Wij hebben niets tegen het beleidsmatige uitgangspunt (dat hebben wij vanaf het begin ondersteund), maar hebben wel moeite met de eerste toepassing, en dan niet alleen met het bedrag in het algemeen, maar ook met de voorwaarden die daarmee verband houden. De Commissie en haar secretariaat zijn echter bereid om medio november de hoorzittingen bij te wonen waarvoor het Parlement ons heeft uitgenodigd. Wij zullen dan een zo duidelijk mogelijke toelichting geven, zodat het Parlement zoveel mogelijk geld uit die reserve kan vrijgeven met het oog op de tweede lezing.
Het tweede aspect betreft agentschappen, met name de drie nieuwe agentschappen. Het is de bedoeling dat zij in 2007 operationeel zullen zijn. De Begrotingscommissie heeft een aantal voorbereidende maatregelen hiervoor echter geschrapt. Ik begrijp dat dit met name te maken heeft met paragraaf 47 van ons nieuwe Interinstitutioneel Akkoord. De betrekkingen tussen de twee begrotingsautoriteiten behoeven dan ook verduidelijking en de nieuwe procedures moeten afgebakend. Daarom zullen wij voorstellen doen om in de nabije toekomst technische bijeenkomsten tussen de drie instellingen te houden teneinde de situatie te verhelderen zodat deze drie agentschappen alsnog in januari 2007 opgericht kunnen worden.
Het derde aspect heeft betrekking op een reserve van 50 miljoen euro in rubriek 5 voor salarissen voor het personeel van de Commissie. Wij bedanken het Parlement weliswaar voor het terugdraaien van de bezuinigingen zoals die door de Raad zijn aangebracht, maar het feit dat het om reserves gaat, baart ons enig zorgen omdat er veel en harde voorwaarden aan verbonden zijn. Zoals ik in het begin echter al zei, zullen wij vóór 15 november en, voorafgaand aan de definitieve bemiddeling met beide takken van de begrotingsautoriteit, trachten om zo veel mogelijk informatie te verstrekken. Als die reserves per 1 januari in ieder geval niet minstens voor een deel worden vrijgegeven, kunnen wij helemaal geen wervingsactiviteiten verrichten, dus ook niet in de nieuwe lidstaten en ook niet ter vervanging van medewerkers die met pensioen zijn gegaan.
Over het algemeen zijn wij positief. Wij zijn bereid om nauw met het Parlement samen te werken bij het vrijgeven van reserves en om aan alle voorwaarden te voldoen zoals die tijdens de eerste lezing aan ons zijn voorgesteld. Wij hopen dat wij vóór 21 november een akkoord zullen bereiken dat voor alle drie de instellingen positief en acceptabel is.
István Szent-Iványi (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (HU) Het hoofdstuk buitenlandse zaken was misschien wel de grootste verliezer in de begroting voor de komende zeven jaar, wat meteen de vraag doet rijzen of de Europese Unie haar rol als mondiale speler wel zal kunnen vervullen. Het is vooral betreurenswaardig dat de Raad tijdens het jaarlijkse begrotingsproces zelfs nog meer forse bezuinigingen heeft doorgevoerd in zijn begroting voor buitenlandse zaken. Het was om deze reden dat de Commissie buitenlandse zaken besloten heeft op vele punten terug te grijpen op het voorontwerp van begroting en zo de oorspronkelijke bedragen toe te kennen.
Onze ordening van de prioriteiten van het Europees Parlement op het gebied van buitenlandse zaken weerspiegelt onze overtuiging dat het noodzakelijk is meer middelen te spenderen aan de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, meer te besteden aan die landen die ten oosten liggen van de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen en meer humanitaire hulp te bieden aan Palestina.
De Begrotingscommissie was het niet met al onze voorstellen eens en daarom dienen wij deze voorstellen opnieuw in namens de Commissie buitenlandse zaken. Wij doen een beroep op u om in het belang van een solide en consequent buitenlands beleid het voorstel van de Commissie buitenlandse zaken aan te nemen.
VOORZITTER: ANTONIOS TRAKATELLIS Ondervoorzitter
Jürgen Schröder (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik onze collega James Elles geluk willen wensen met zijn strategische keuzes, bijvoorbeeld in verband met China en India. Dat is iets nieuws, en we moeten het heel serieus nemen.
In de Commissie regionale ontwikkeling hebben we weten te bereiken dat de middelen uit het voorontwerp van begroting weer worden opgevoerd en de begroting transparant blijft. We zijn er ook in geslaagd om een verslag op te stellen dat al op dezelfde lijn ligt als het verslag van onze collega Gay Mitchell over een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking. Desondanks heb ik twee amendementen aan de plenaire vergadering voorgelegd, die in de Commissie begrotingscontrole niet waren goedgekeurd.
Het eerste amendement is nummer 250, dat gaat over een proefproject voor het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden. Ik wil er nog eens aan herinneren dat we dit jaar al een verslag over het MKB in ontwikkelingslanden hebben aangenomen. Als we de ontwikkelingslanden willen helpen bij het opbouwen van een middenstand moeten we sterker de nadruk leggen op het MKB. Het zou toch werkelijk vervelend zijn als we een beroep doen op de ontwikkelingslanden om meer voor het MKB te doen, zonder dat te onderbouwen met een proefproject.
Het tweede amendement is nummer 253. Dat gaat over de uitwisseling met andere parlementen. Het heeft dus gevolgen voor de begroting van het Europees Parlement, maar ook voor de mogelijkheid om samen te werken het andere parlementen, zoals het Pan-Afrikaanse of het Afghaanse parlement. Het Europees Parlement kan op die manier werkelijk een positieve invloed hebben op het democratiseringsproces in de wereld. Daarom doe ik een dringend beroep op u om op donderdag ook met dit amendement in te stemmen!
Ona Juknevičienė (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (LT) De begroting is essentieel voor de tenuitvoerlegging van projecten die belangrijk en nuttig zijn voor de Gemeenschap en haar burgers. Een voorbeeld van zo’n project is het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, waarvoor 500 miljoen euro wordt uitgetrokken.
Ik heb voorgesteld de middelen in de reserve van de begroting van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voor volgend jaar op te nemen. In december zullen we daarover stemmen. Ik zou echter nogmaals uw aandacht, en vooral de aandacht van de Commissie, willen vestigen op de regels die voor het gebruik van de middelen zijn vastgesteld, dames en heren. Het is de vraag of het geld daadwerkelijk terechtkomt bij een bepaalde werkloze. Het geld mag niet verkeerd worden aangewend zoals zo vaak het geval is geweest met hulp van donoren aan ondernemingen die gereorganiseerd worden.
Ik voorzie een aanzienlijk risico dat de middelen van de Commissie misbruikt gaan worden. Dat is waar wij, de leden van de Commissie economische en monetaire zaken, tegen hebben gestemd. We kunnen de regels niet accepteren tenzij ze aanmerkelijk worden gewijzigd. Ik roep u daarom op zich vastberaden op te stellen en te eisen dat de Commissie garandeert dat middelen op een transparante en effectieve wijze worden gebruikt.
Jutta Haug (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, we bespreken hier het eerste begrotingsjaar dat valt onder de financiële vooruitzichten waarover we in april hebben onderhandeld en die we in mei hebben aangenomen. Die zijn een financieel keurslijf, en dat maakt het niet makkelijker om onze politieke doelstellingen daadwerkelijk te bereiken.
Bij het opstellen van het voorontwerp van begroting voor 2007 is de Commissie heel voorzichtig te werk gegaan. De Raad heeft, zoals gebruikelijk niet gehinderd door enige kennis van zaken, vrolijk verder gesnoeid. De Commissie milieubeheer heeft geprobeerd om te redden wat er te redden viel. We hebben bijvoorbeeld de cijfers uit het voorontwerp van begroting weer opgevoerd en op een klein aantal lijnen de bedragen op een verantwoorde manier verhoogd.
Alle amendementen van de Commissie milieubeheer zijn door de Commissie begrotingscontrole overgenomen, en ik zou de collega’s in die commissie daarvoor hartelijk willen bedanken. Desondanks kunnen we niet tevreden zijn met de algehele situatie, ook al omdat er in het begrotingsjaar 2007 op dit moment nog steeds problemen moeten worden opgelost bij Life+ en bij het actieprogramma volksgezondheid.
Het enige gebied waarvoor we de toekomst optimistisch tegemoet kunnen zien, omdat de ontwikkeling en de financiering ervan er goed uitzien, is de situatie in de agentschappen, niet alleen degene waarvoor de Commissie milieubeheer om inhoudelijke redenen verantwoordelijk is, maar allemaal. In de afgelopen twee jaar is de samenwerking met de agentschappen sterk verbeterd. Voor het einde van dit jaar zullen zij ons zelfs hun organigram en hun plannen voor personeelsontwikkeling sturen. Mijn positieve oordeel geldt voor alle agentschappen.
Er zijn echter nog problemen bij de drie nieuwe agentschappen – het Instituut voor gendergelijkheid, het Europees Bureau voor de grondrechten en het Europees Chemicaliënagentschap – en die problemen zijn niet alleen van technische aard, zoals de commissaris net beweerde. We hebben voor alle drie nog geen rechtsgrondslag. Het Parlement wacht nog steeds op het begin van de onderhandelingen met de Raad, op basis van artikel 47 van het interinstitutioneel akkoord, over de vraag waar het geld voor de drie nieuwe agentschappen vandaan moet komen. Geacht voorzitterschap van de Raad, misschien kunt u de procedure hiervoor een beetje versnellen!
Neena Gill (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag drie opmerkingen maken. In de eerste plaats wil ik de rapporteur bedanken voor de verhoging van de betalingskredieten ten behoeve van prioritaire programma’s die verband houden met de Lissabon-agenda, zoals het programma voor innovatie en onderzoek en het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Dit zijn namelijk belangrijke initiatieven, die niet alleen werk bieden aan waardevolle en zeer deskundige Europese wetenschappers, maar die de EU ook voorbereiden op de uitdagingen waarmee zij als een van de mondiale leiders geconfronteerd zal worden. Wij mogen de significante en positieve effecten van deze programma’s voor onze regio’s en burgers niet over het hoofd zien.
In de tweede plaats wil ik het verslag graag aanbevelen vanwege de extra aandacht die uitgaat naar het Galileo-programma. Daarvoor zijn in het ontwerp van de algemene begroting 2007 namelijk te weinig financiële middelen uitgetrokken. Dit communautaire modelprogramma brengt een grote technologische, economische en politieke uitdaging met zich mee en wij moeten hierbij vastberaden te werk gaan. Het is voor mij onbegrijpelijk als wij hierop zouden bezuinigen. Het zou de EU zwaar in verlegenheid brengen als dit project door een gebrek aan financiële steun vertraagd wordt of zelfs mislukt.
In de derde plaats wil ik erop wijzen dat er op veel gebieden extra middelen nodig zijn, zoals op het gebied waar ik zojuist aan refereerde. Ik begrijp dan ook niet dat, als de Commissie industrie, onderzoek en energie een verzoek voor een kleiner budget indient, er niet bezuinigd wordt op het programma voor veiligheid en ruimteonderzoek. Op dit punt zouden de betalingskredieten juist verlaagd en niet verhoogd moeten worden.
Dan de meer algemene kwesties die niet specifiek tot het terrein van onze commissie behoren. Wat de structuurfondsen betreft, steun ik het voorstel in het verslag om de betalingskredieten te verhogen. Dankzij die structuurfondsen kunnen de gewone burgers namelijk in de praktijk ervaren welke voordelen het beleid van de EU oplevert in hun dagelijks leven. Een goed voorbeeld hiervan is mijn eigen regio, de West Midlands. Hier hebben de EU-fondsen als een katalysator gefungeerd voor het creëren van nieuwe mogelijkheden voor de lokale gemeenschappen en voor het revitaliseren van hun ontwikkeling.
Bij de externe betrekkingen moeten wij er rekening mee houden dat Azië een van de grootste en dichtstbevolkte gebieden ter wereld is. Dit continent herbergt 60 procent van de wereldbevolking. Ik ben dan ook verbaasd dat de Commissie hierop heeft bezuinigd. Vorig jaar is geld voor de tsunami-ramp weggehaald bij andere Aziatische programma’s zonder dat daar een verhoging tegenover staat. Nu de steun vanwege de tsunami is gereduceerd, heeft de Commissie dit jaar weer een bezuiniging doorgevoerd. Is de Commissie vergeten dat de Aziatische programma’s die het slachtoffer van die bezuinigingen zijn, dit geld hard nodig hebben, zeker ook als de EU serieus van plan is om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken? Ik zou graag van de Commissie willen weten wat hier de reden van is.
Ik verwelkom de oproep in dit verslag voor transparantie bij de toewijzing van fondsen voor informatie en communicatie. Wij hebben op elk vlak volledige transparantie nodig zodat het belastinggeld van de Europese burgers dat aan EU-beleid wordt uitgegeven, volledig traceerbaar is. De betreffende gegevens dienen ook op internet te worden gepubliceerd. Op die manier is precies na te gaan hoeveel geld naar wie gaat. Dit principe geldt trouwens net zo goed voor de werkzaamheden van de afgevaardigden van dit Parlement, en met name op landbouwgebied.
Tot slot wil ik de beide rapporteurs, de heer Elles en de heer Grech, feliciteren met de uitstekende verslagen die zij hebben opgesteld. Ik dank hen voor het vele werk dat zij hebben verricht.
Bill Newton Dunn (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, één minuut, twee opmerkingen. Simpel gezegd is de situatie zo dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming gestemd heeft vóór het stabiliseren van de financiële middelen voor consumentenbescherming, zoals voorgesteld door de Commissie, en tegen de ingrijpende bezuinigingen die de Raad wil doorvoeren. Wij steunen derhalve de status quo zoals die door de Commissie is voorgesteld.
In de tweede plaats wil ik de aandacht vestigen op de begroting die het Parlement heeft voorgesteld voor de communicatie met de burgers. Elk jaar hebben de leden van het Amerikaanse Congres vier keer de mogelijkheid om hun kiezers een nieuwsbrief van vier pagina’s te sturen waarin zij melding kunnen maken van de geweldige successen die zij hebben geboekt. Ik stel een amendement voor dat ons de mogelijkheid biedt om één keer per jaar een gratis nieuwsbrief van vier kantjes aan al onze kiezers te sturen waarin wij hun kunnen vertellen wat wij nu precies doen. Ik hoop dat mijn collega’s dit amendement zullen steunen omdat wij hierdoor een deel van de communicatiekloof kunnen dichten. Er zitten thans een paar kiezers op de bezoekerstribune, maar er bevinden zich miljoenen kiezers daarbuiten die niet weten wat wij allemaal doen en waarmee wij dus dringend moeten communiceren.
Anne E. Jensen (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de fungerend Raadsvoorzitter, in de financiële vooruitzichten is het bedrag voor de Europese netwerken – de dertig vervoersprojecten met de hoogste prioriteit – verlaagd tot een derde van het bedrag dat de Commissie oorspronkelijk nodig vond. De wettelijke grondslag voor de financiering is nog steeds niet in orde en we weten verder niet hoe het gekorte bedrag over de volgende jaren moet worden verdeeld. Daarom hebben wij besloten om het hele bedrag voor 2007, bijna 800 miljoen euro, in reserve te houden totdat alles duidelijk is. We kunnen immers geen gebruik maken van de begroting van het eerste jaar zonder een helder idee te hebben van wat er de volgende jaren gaat gebeuren. Je bouwt nu eenmaal geen halve brug, het is een kwestie van het één of het ander.
Wat betreft de drie agentschappen voor veiligheid in de zeevaart, de luchtvaart en de spoorwegen, willen wij dat de cijfers van de Commissie opnieuw in de begroting worden opgenomen. Het gaat om nieuwe agentschappen in opbouw, die behoefte hebben aan arbeidsrust.
Last but not least wil ik speciaal wijzen op het proefproject voor veilige rustplaatsen langs de Europese snelwegen. Met de striktere regels voor de rij- en rusttijden van de chauffeurs is het belangrijk dat de Europese chauffeurs onder fatsoenlijke en veilige omstandigheden kunnen rusten.
Marian Harkin (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteur graag willen complimenteren: hij is absoluut doelgericht te werk gegaan. Indien wij onze burgers effectieve programma’s willen voorleggen, dienen de betalingkredieten in de algemene begroting 2007 op te lopen tot 1,04 procent van het bni van de EU. Het is daarbij ook van cruciaal belang dat wij voor onze beschikbare middelen het uitgangspunt ‘kwaliteit in ruil voor bestede middelen’ hanteren. Iemand merkte op dat de Raad betaalt, maar dat klopt niet. In de praktijk zijn het de burgers die betalen. Wij hebben hier te maken met geld van de belastingbetalers; zij hebben hun geld aan ons toevertrouwd en verwachten terecht op elk vlak positieve resultaten onder het motto ‘waar voor ons geld’.
Als rapporteur van de Commissie regionale ontwikkeling dring ik er met klem op aan dat de kredieten in het voorontwerp van begroting weer op het oude niveau worden teruggebracht en dat cohesie wordt aangemerkt als een van de beleidsprioriteiten van de EU.
Tot slot doe ik een beroep op de Commissie om een toelichting te geven op de rechtsgrondslag van het vredesprogramma en om middelen vrij te maken voor het Internationale Fonds voor Ierland (IFI). Als Ierse afgevaardigde in het Europees Parlement ben ik blij dat ik de gelegenheid heb om de EU te bedanken voor de continue steun voor vrede en voor de financiële middelen voor het IFI. De EU heeft inmiddels ruim 1 miljard euro ter beschikking gesteld voor het bevorderen van het vredesproces en voor meer begrip en tolerantie. U heeft daardoor regionale gemeenschappen gesteund en uw vertrouwen laten blijken in de gewone mensen in de grensstreken in Ierland. U heeft uw deel gedaan en daar mag u zich op voorstaan.
Marc Tarabella (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de rapporteur, dames en heren, op enkele uitzonderingen na heeft de Begrotingscommissie alle amendementen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling overgenomen.
Allereerst ben ik blij dat de amendementen aangaande het herstel van de begrotingslijnen van het voorontwerp van begroting zijn goedgekeurd. Nog meer ben ik ingenomen met de goedkeuring van de amendementen over de verhoging van de steun voor de minst begunstigden: voedselhulp, restituties voor melk en zuivelproducten, gratis verstrekking van groenten en fruit, afzetbevordering, schoolmelkprogramma's, en steun voor de bijenteelt. Wel hadden we graag gewild dat er rekening was gehouden met in het bijzonder de premies voor zoogkoeien, die van vitaal belang zijn in probleemgebieden, steun voor energiegewassen, en proefprojecten inzake energie-efficiëntie. Wij zullen zo vrij zijn om in de plenaire vergadering opnieuw amendementen met die strekking in te dienen.
Over het geheel genomen vinden wij dat de Begrotingscommissie meer aandacht heeft gehad voor de amendementen die wij hebben ingediend, dan wij hadden durven hopen. Wij willen u bedanken, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de rapporteur, dames en heren, voor de constructieve houding waarmee u uw keuzen gemaakt heeft.
Rosa Miguélez Ramos (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie visserij. (ES) Mijnheer de Voorzitter, onze commissie heeft enkele opmerkingen geformuleerd in verband met de verlagingen die de Raad heeft aangebracht ten opzichte van de Commissievoorstellen.
De belangrijkste van die verlagingen betreft de korting van tien miljoen euro op de reserve voor internationale overeenkomsten, geld dat wordt weggehaald – verdwijnt – bij zowel de vastleggingskredieten als de betalingskredieten. De Commissie visserij is van mening dat dit zelfs een probleem zou kunnen vormen bij de nakoming van de wettelijke verplichtingen van de Unie op dit terrein, en daarom vragen wij dat de eerdere bedragen worden heropgevoerd.
De andere verlagingen die de Raad heeft voorgesteld betreffen de betalingskredieten in het kader van het Europees Visserijfonds: een verlaging van 23 miljoen euro voor de convergentieregio’s en 7 miljoen euro voor regio’s die niet in die categorie vallen. Volgens de Commissie visserij wordt het, wanneer deze kortingen realiteit worden, onmogelijk om het voorschot van 7 procent te betalen dat in de EVF-verordening is bepaald.
Het totale bedrag voor de visserij is al zodanig bescheiden, dames en heren, dat wij deze verlagingen onaanvaardbaar vinden. Behalve dat ze willekeurig en niet te rechtvaardigen zijn, gaat er een verkeerd signaal van uit op een kritiek moment voor de sector, en daarom vraagt de Commissie visserij dat de in het voorontwerp van begroting van de Commissie opgenomen bedragen weer worden opgevoerd.
Helga Trüpel (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in principe ben ik het eens met het concept van ‘waar voor ons geld’, want we moeten op een efficiënte en zuinige manier met geld omgaan. We moeten echter wel – en op dit punt hebben wij tegenstrijdige doelstellingen – genoeg geld hebben om de burgers te inspireren en de opbouw van Europa voort te zetten. Wanneer we onvoldoende middelen hebben zal ons dat niet lukken.
Ik wil nog eens herinneren aan de debatten die we vanochtend hebben gevoerd over het cultuurprogramma en over het Europese cultuurbeleid, en wijs op de debatten die we vanavond zullen voeren over levenslang leren, over het jeugdbeleid in de komende jaren en over het programma ‘Europa voor de burger’. Vanochtend werd erover geklaagd, en vanavond zal dat weer gebeuren, dat we daarvoor niet genoeg geld ter beschikking stellen, hoewel dit onderwerpen zijn die directe gevolgen hebben voor de burgers van Europa en hen in contact brengen met Europa.
Ons grote probleem is hoe we de burgers enthousiast kunnen maken voor Europa, hoe we ze kunnen bezielen. Daarom mogen we in deze programma’s vooral niet snoeien, we moeten juist meer investeren in de toekomst van Europa. Daarom heeft de Commissie cultuur en onderwijs de voorstellen van de Raad om de bedragen voor deze programma’s te verlagen uiterst consequent van de hand gewezen.
Gérard Deprez (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wideroos, mevrouw Grybauskaitė, dames en heren, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken wil ik allereerst mijn welverdiende dank betuigen aan de algemeen rapporteur, onze collega en vriend James Elles, en aan de Begrotingscommissie als geheel, voor de wijze waarop zij de prioriteiten van onze commissie in aanmerking heeft genomen.
Van die prioriteiten zijn er twee die wat de begroting betreft overduidelijk een heel speciale inspanning verdienden. De eerste betrof een betere controle van de buitengrenzen van de Unie, die op dit moment voortdurend blootstaan aan een aanzienlijke migratiedruk, in het bijzonder op de zuidflank. Men hoeft maar iedere dag naar de televisie te kijken en de kranten te lezen om daar niet langer aan te twijfelen. Deze situatie noopte tot een verhoging van de operationele middelen van het agentschap Frontex dat wij hiervoor hebben opgericht. Dit is gelukkig gebeurd, met name dankzij de steun van onze algemeen rapporteur en van onze Spaanse collega's die ons hebben geholpen bij het rechtzetten van – ik aarzel, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, tussen de woorden stupiditeit en incoherentie, maar ik kies stupiditeit – de stupiditeit van de Raad, die zelf in weerwil van de huidige omstandigheden de middelen van Frontex juist had verlaagd.
Daarnaast hadden wij nog een tweede prioriteit, die eveneens door ons gehele Parlement wordt erkend en waar ook de Europese burgers in grote meerderheid – afgaande op alle beschikbare opiniepeilingen – achter staan, namelijk de verhoging van de middelen voor de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad, die, zoals u weet, de binnengrenzen van de Unie overschrijden. Ook op dat punt is onze boodschap overgekomen bij de Begrotingscommissie, die met name de middelen voor Eurojust verhoogd heeft. Ook deze waren verlaagd op de ontwerpbegroting van de Raad. Mevrouw Wideroos, u mag zelf een passende kwalificatie voor deze verlaging kiezen.
Ik zal ronduit zeggen dat, wat betreft de rubriek “vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, de Raad noch aan de behoeften, noch aan de verwachtingen van de burgers voldoet. Het zal ons Parlement tot eer strekken als het via zijn stemming de inconsistenties rechtzet van het standpunt van de Raad, waarvan de leden maar al te graag mooie woorden uiten, maar geen zin hebben om gezamenlijk ernstige, gemeenschappelijke problemen aan te pakken. Het is bedroevend!
Carlos Carnero González (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. (ES) Mijnheer de Voorzitter, er wordt wel eens gezegd dat kennis geen ruimte inneemt, maar in dit geval denk ik dat het debat en het nadenken over de toekomst van Europa wel degelijk een plek moeten krijgen in de begroting.
Toen we in juli een vergadering hadden met de algemene rapporteur, heb ik hem namens de Commissie constitutionele zaken gezegd dat dit aspect misschien het minst belangrijk mocht lijken in dit debat, maar dat het dat in werkelijkheid niet was.
Het debat gaat immers over hoe we willen dat de toekomst van Europa eruit gaat zien, en als we de daad bij het woord willen voegen moeten we daarvoor middelen beschikbaar stellen, en met name middelen om de burgers voor te lichten, om de instellingen te versterken die zich bezighouden met de betrekkingen tussen het maatschappelijk middenveld en de Europese instellingen, en om het debat te stimuleren.
Gaan we dat bereiken met de begroting die we hebben?
De amendementen die de Commissie constitutionele zaken heeft ingediend zijn tot op zekere hoogte overgenomen door de Begrotingscommissie. Op deze manier zullen we dat denkproces echt kunnen bevorderen en er bovendien voor kunnen zorgen dat de burgers het debat dat wij hier houden begrijpen, al is het maar een beetje, en weten wat voor begroting de Europese Unie heeft.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega’s, de heer Elles en de heer Grech, graag bedanken voor de grote hoeveelheid werk die zij hebben verzet in verband met de begroting van de EU voor 2007.
Hoewel ik de aanpak van onze rapporteurs steun, vind ik meer in het algemeen dat wij ervoor moeten zorgen dat er uiteindelijk wel genoeg geld beschikbaar is voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Daarnaast moeten wij een oplossing zien te vinden voor de financiering van de agentschappen. Voor de lopende onderhandelingen is het echter noodzakelijk dat alle partijen de verplichtingen nakomen die zij in een eerder stadium op zich hebben genomen. Deze opmerking is met name voor de Raad bedoeld, die herhaaldelijk grote bezuinigingen op de begroting heeft voorgesteld op gebieden waaraan het Europees Parlement groot belang hecht.
Namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid wil ik een aantal kwesties aan de orde stellen die helaas elk jaar weer terugkomen. Het beginsel van gender mainstreaming is vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam en dat betekent dat gendergelijkheid niet alleen van toepassing is op maatregelen die specifiek bedoeld zijn om gelijke kansen te bevorderen, maar doorgevoerd moet worden in alle beleidsmaatregelen en op alle niveaus van het begrotingsproces door middel van gender budgeting. In 2003 heeft dit Parlement een resolutie over gender budgeting aangenomen met als strekking dat overheidsbegrotingen vanuit een genderperspectief opgesteld moeten worden. Helaas is er geen verandering opgetreden en wordt er nog steeds geen rekening gehouden met het feit dat overheidsbegrotingen, inclusief de EU-begroting, niet genderneutraal zijn en een verschillende impact hebben op mannen en vrouwen.
Er dient dan ook gebruik te worden gemaakt van een gender budgeting-benadering om alle relevante begrotingsgerelateerde programma's, acties en beleidsmaatregelen te evalueren en te herstructureren, en om te bepalen in welke mate de middelen op een vanuit genderoogpunt gelijke dan wel ongelijke wijze worden ingezet. Op deze manier dient het uiteindelijke doel van gendergelijkheid verwezenlijkt te worden, waarbij vrouwen en mannen gelijke kansen krijgen.
Toen de Finse minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Tuula Haatainen, de Commissie rechten van de vrouw begin oktober toesprak, benadrukte zij dat het belangrijk is dat beleidsmaatregelen voor het bevorderen van die gelijkheid in de budgettaire planning worden geïntegreerd. Zij heeft daarbij op het Finse voorbeeld gewezen omdat daar getracht wordt om bij alle beleidsaspecten rekening te houden met gendergelijkheid en dat niet alleen in de nationale, maar ook in de EU-begroting. Ik hoop van ganser harte dat het Finse voorzitterschap op dit vlak succes zal boeken.
Alexandra Dobolyi (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie verzoekschriften. – (HU) Ik wil namens de Commissie verzoekschriften het woord voeren over de begroting voor de Europese Ombudsman. We hebben het er vaak over dat Europa dichter bij zijn burgers moet worden gebracht, dat we de burgers moeten helpen een beter beeld te krijgen van wat de Europese Unie werkelijk inhoudt.
Het bureau van de Europese Ombudsman is een kleine instelling, en een die op dit gebied een enorme hoeveelheid werk verzet. Het is dan ook uitermate belangrijk dat de Ombudsman over voldoende begrotingsmiddelen kan beschikken om zijn taken succesvol en effectief uit te voeren. Afgelopen april hebben we ons tijdens de kwijtingsprocedure uiterst lovend uitgelaten over de Europese Ombudsman. Ik zou iedereen eraan willen herinneren dat wij deze instelling een voorbeeld noemden voor andere instellingen, met duidelijk afgebakende bevoegdheden en een goed beheerde begroting.
De Europese Ombudsman is spaarzaam waar het vertaalkosten betreft en wil ook geen nieuwe posten opvoeren. Het is precies om die reden dat ik namens mijn commissie het Parlement verzoek om, met het oog op de komende uitbreiding, een bescheiden begrotingsverhoging te steunen waar de Ombudsman om verzocht heeft, daarbij benadrukkend dat er begrotingsdiscipline betracht moet worden en dat de burgers diensten van hoog niveau verleend moeten worden.
Ville Itälä, namens de PPE-DE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur voor de begroting van het Parlement, de heer Grech, bedanken. Het was plezierig als schaduwrapporteur met hem samen te werken en gezamenlijke compromissen te sluiten. Ik feliciteer hem met het goede eindresultaat dat wij hebben bereikt. Wij moeten vooral beseffen wat de beginselen zijn op basis waarvan de begroting wordt opgesteld. Allereerst moeten wij precies weten hoe wij het geld van de belastingbetalers gaan gebruiken. Een ander beginsel is dat wij het geld gebruiken voor wat noodzakelijk is. Wij moeten niet allemaal leuke en interessante dingen doen, maar alleen wat echt noodzakelijk is.
Het beginsel van een toename van 20 procent is hopeloos verouderd. Het leidt soms tot idiote dingen, zoals het voorstel voor internettelevisie. Het idee achter internettelevisie is dat het Parlement een eigen televisiekanaal krijgt. Het geld dat daarvoor wordt gebruikt, kan absoluut niet aan de belastingbetaler worden verantwoord. Als voorbeeld kan ik de toespraak noemen die de Finse onderminister van Financiën in Brussel hield bij aanvang van het Finse voorzitterschap. De toespraak werd via internettelevisie uitgezonden naar alle Europeanen, maar in heel Europa waren slechts veertien geïnteresseerde kijkers te vinden, waarvan de helft medewerkers van de minister waren. Als wij voor slechts een handjevol mensen tientallen miljoenen investeren, dan wordt het geld absoluut verkeerd besteed. Het is effectiever om dit geld te gebruiken om bijvoorbeeld journalisten van kleine plaatselijke en regionale kranten hierheen te halen, waarna zij artikelen schrijven over het Parlement en wat hier gebeurt. Deze kranten worden goed gelezen, maar internettelevisie wordt absoluut niet bekeken.
Wij moeten alle begrotingslijnen nauwkeurig evalueren en monitoren en dit geldt vooral voor het bouwbeleid. Ik ben blij dat wij een gemeenschappelijk standpunt hebben gevonden, want de gebouwen in Straatsburg hebben een schandaal veroorzaakt en wij hebben geen behoefte meer aan dergelijke publiciteit. Daarom moeten wij veel voorzichtiger met het geld omspringen.
Catherine Guy-Quint, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wideroos, mevrouw Grybauskaitė, dames en heren, staat u mij toe eerst de beide rapporteurs James Elles en Louis Grech te bedanken. Door hun harde werk en hun doorzettingsvermogen hebben zij richting weten te geven aan onze werkzaamheden voor deze eerste lezing van de begroting.
Deze eerste begroting voor de programmeringsperiode 2007-2013 is nogal bescheiden: ze vertegenwoordigt slechts 1,04 procent van het bbp. Dat is niet alleen erg bescheiden, maar het is waarschijnlijk onvoldoende ten opzichte van de uitdagingen die de Europese Unie wachten: de energiecrisis, de vertrouwenscrisis, de conflicten in de wereld, de stijgende armoede en onzekerheid, terwijl de Europeanen steeds meer van de Europese Unie verwachten. Dit beperkte kader dwingt ons tot een grote bescheidenheid. Het draait bij de benadering van deze begroting voor 2007 dan ook om de kwaliteit en niet alleen om de kwantiteit.
Deze begroting heeft ons bovendien gedwongen tot een tweeslachtige strategie, want niet alleen zijn de rechtsgrondslagen voor het nieuwe beleid nog niet gereed, wij zijn evenmin gereed om al het door de burgers gewenste beleid te verdedigen en ten uitvoer te leggen. We willen zo ambitieus zijn als de burgers van ons verwachten, maar we moeten ook realistisch zijn, want we weten niet of we dat beleid wel zullen kunnen uitvoeren. Voor de socialisten zou toch minimaal het voorontwerp van begroting moeten worden hersteld voor alle beleid waar wij aan hechten, in het bijzonder de doelstellingen van Lissabon en het beleid van Göteborg, en niet te vergeten werkgelegenheid, solidariteit, milieu en plattelandsontwikkeling.
2007 moet het jaar worden waarin we ons communicatiebeleid grondig vernieuwen, gezien het feit dat we tot nu toe eigenlijk geen aandacht hebben gehad voor de burgers. Ook pleit ik op het terrein van het buitenlands beleid voor een evenwichtig beheer, in het bijzonder van de grenzen van de Unie, want we kunnen niet volstaan met een unilaterale benadering die alleen op het beschermen van de openbare veiligheid is gericht. Met uw welnemen zou ik twee belangrijke punten willen uitlichten: ten eerste de rol van de medefinanciering met de Europese Investeringsbank van de investeringen uit hoofde van de EU-begroting om de strategie van Lissabon en die van Göteborg weer op gang te brengen, en daarnaast de rol van proefprojecten en voorbereidende acties, die altijd het ontstaan van nieuwe ideeën hebben bevorderd en die ten uitvoer gelegd zouden moeten worden.
Waar ik me echt grote zorgen over maak is de uitvoering van deze begroting. Onze rapporteur heeft gekozen voor een kwalitatieve benadering van de uitgaven. Dit komt neer op het verdedigen van de gebruikelijke financiering van onze prioriteiten, maar vormt bovendien een oproep aan het adres van de Commissie om de politieke keuzen van het Europees Parlement volledig te eerbiedigen. En het Parlement heeft de mogelijkheid om de wijze waarop het beleid door de andere instellingen gevoerd wordt, te bekritiseren, omdat het Verdrag en de interinstitutionele akkoorden dat toestaan. Het Parlement is een van de takken van de begrotingsautoriteit en we willen niet onze macht verliezen door alle gezag over de tenuitvoerlegging van onze stemmingen uit handen te geven. Maar is het billijk als wij in naam van die macht diezelfde instellingen voor de voeten lopen bij de uitoefening van hun prerogatieven? Nee, het zou gevaarlijk, ja contraproductief zijn om ons al te zeer te willen mengen in de administratieve praktijk. En tegen de Raad zeg ik: de Commissie kan onmogelijk beter presteren indien we er tegelijkertijd mee instemmen de aanwerving voor nieuwe posten binnen die instelling bevriezen. We hebben echter weinig speelruimte als al onze prioriteiten worden bijgesteld naargelang van het onvermogen van de Europese Commissie om beleid ten uitvoer te leggen, zoals te vrezen valt met het laatste voorstel voor een begrotingslijn.
Tot slot en bij wijze van conclusie zou ik willen zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat de Raad zich zou moeten realiseren dat hij zijn gezichtspunt niet kan afdwingen, omdat de prioriteiten van een Europees politiek project door ons gezamenlijk gedragen moeten worden, en we, als we de begroting te ver uitkleden, niet een van deze beleidsmaatregelen waarvan de Europese burgers zoveel verwachten, meer zullen kunnen ontwikkelen.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de door ons ingediende begroting is een verantwoorde en verstandige begroting. De lukrake bezuinigingen van de Raad op de administratieve uitgaven hebben wij niet geaccepteerd, maar aan de andere kant hebben we 50 miljoen euro van de administratieve begroting van de Commissie in reserve gehouden, en geëist dat we een betere verklaring krijgen van de ontwikkeling in bepaalde onderdelen van de uitgaven. We moeten onze ogen niet sluiten voor de feiten als we de begroting vaststellen, maar we moeten in detail treden en ervoor zorgen dat precies die middelen beschikbaar zijn die nodig zijn.
In dit verband wil ik onze rapporteur, de heer Elles, bedanken voor de aanpak die hij in de begrotingswerkzaamheden van dit jaar heeft gekozen. Ik denk aan de zogeheten ‘waarde voor ons geld’-gedachtegang, waarbij rekening wordt gehouden met de kritiek van de Rekenkamer, kosten-batenanalyses en andere verslagen. Speciaal wil ik wijzen op de kosten-batenanalyses als een goed nieuw middel, waarmee we een veel beter overzicht hebben over bijvoorbeeld de ontwikkeling in het voorlichtings- en communicatiebeleid van de Commissie en de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Speciaal namens de liberale fractie wil ik met nadruk wijzen op de behoefte aan voldoende middelen voor het mensenrechten- en asielbeleid en voor het buitenlands beleid. Er is een schril contrast tussen enerzijds de mooie woorden van de regeringsleiders in hun formele toespraken en anderzijds de middelen die hun ministers van financiën ter beschikking willen stellen. Op hetzelfde moment dat de regeringsleiders benadrukken dat de EU een eendrachtig vluchtelingenbeleid moet voeren en dat ze steun moet geven aan Frontex, het agentschap voor het beheer van de gemeenschappelijke grens, zijn de ministers van financiën bezig om op de middelen voor dat agentschap te bezuinigen. Dat is natuurlijk inconsequent. Ik ben blij dat we moesten afspreken om dit recht te zetten.
In verband met de financiële vooruitzichten is het buitenlands beleid van de EU slecht aangepakt. Dat de begroting die wij vandaag presenteren echter duidelijk een verantwoorde begroting is, blijkt uit het feit dat het Parlement niet heeft geprobeerd om het interinstitutioneel akkoord op het spel te zetten. We hebben een begroting opgesteld binnen het kader van de overeenkomst. Het buitenlands beleid is echter een gebied dat de komende jaren nauwe aandacht vereist. Ik vind dat wij in de EU speciaal tegenover de nabije buren in Midden- en Oost-Europa de verplichting hebben om te bevorderen dat de economie zich beter ontwikkelt en dat men er een reëel uitzicht en een reële hoop heeft op een positieve democratische ontwikkeling. Het geld moet goed gebruikt worden en daarom verlangen wij dat de Commissie ervoor zorgt dat de kritiek van de Rekenkamer op de steun aan Rusland in de nieuwe programma’s wordt verwerkt.
Wat betreft de begroting van het Parlement en andere instellingen heeft mijn fractie de lijn gevolgd van onze rapporteur, de heer Grech, die ik ook graag wil bedanken voor zijn goede en serieuze werk. Dat werk betekent dat de begroting iets onder het niveau ligt dat oorspronkelijk door de instellingen werd aangekondigd, maar nadat elke instelling grondig is geanalyseerd, heeft men de reële behoeften vastgesteld en daarmee is een passende marge geschapen. We hebben een aantal discussies gewijd aan de vraag in hoeverre het Parlement behoefte heeft aan 20 procent van de gezamenlijke administratieve uitgaven, en we zijn uitgekomen op een getal dat aan de lage kant is. Mijn fractie steunt het beleid van de laatste jaren waarbij het Parlement de gebouwen koopt die het gebruikt, maar we moeten een duidelijker totaaloverzicht krijgen van de financiële middelen die de komende jaren nodig zullen zijn voor gebouwen.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de begrotingsdebatten in het Europees Parlement hebben niet bepaald de reputatie dat ze bijzonder sexy zijn. Ze zijn echter wel belangrijk, omdat we daar – ook in de begroting voor 2007 – de accenten plaatsen voor onze werkzaamheden in de komende jaren.
U weet dat de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie niet heeft ingestemd met de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013, omdat we van mening zijn dat deze financiële planning onvoldoende problemen oplost. Dat geldt volgens ons ook voor de begroting voor 2007, en we vragen ons af of we ons met dit voorstel werkelijk op de juiste weg bevinden.
We zijn het bijvoorbeeld niet eens met ons landbouwbeleid, en vinden dat er nog steeds te veel geld wordt uitgegeven voor exportsubsidies voor landbouwproducten. Onze diepvrieskippen zijn op de markt in Afrika vijftig procent goedkoper dan de kippen die de Afrikanen zelf produceren. En dan klagen we vervolgens dat er teveel vluchtelingen uit Afrika komen! Met dit landbouwbeleid veroorzaken we dit probleem ten dele zelf.
Een ander voorbeeld is het visserijbeleid. Ons vangstquota zijn nog steeds te hoog, en we brengen de visbestanden in gevaar. Ook dit beleid zou de Europese Unie moeten veranderen.
Een derde voorbeeld is ons tabaksbeleid. We geven nog steeds subsidies aan de tabakstelers, maar tegelijkertijd verbieden we reclame voor tabak. Ook dat lijkt me geen consequent en verstandig Europees beleid.
Op dit moment hebben we in veel landen de globaliseringsblues, denkt u maar aan het referendum in Frankrijk. Daarom zouden we een rechtvaardiger globaliseringbeleid moeten voeren. We zouden met nog meer nadruk moeten pleiten voor fair trade, we zouden meer moeten doen om in te lossen wat we in verband met de millenniumontwikkelingsdoelstellingen hebben beloofd. We lopen achter op de rest van de wereld als het gaat om de strijd tegen armoede.
Europa zou echter ook meer moeten doen voor een energiebeleid voor de toekomst. We zouden meer moeten investeren in het onderzoek naar hernieuwbare energiebronnen. Dat zou ons minder afhankelijk maken van de heer Poetin, en zou ons in staat stellen om duidelijker te laten horen wat onze kritiek is op zijn autocratische regime.
Wat zouden dus de juiste prioriteiten zijn? We zouden meer moeten investeren in onderwijs, onderzoek, cultuur, media en in de culturele industrie, een belangrijke pijler van de Lissabon-strategie. Op die manier zouden we die strategie beter kunnen aanpassen aan de uitdagingen van de toekomst. We moeten in Europa eensgezinder zijn wat onze politieke keuzes betreft. Dat is de enige manier om een verantwoord gemeenschappelijk buitenlands beleid te kunnen voeren, een preventief beleid, dat een civiliserend effect heeft, dat het maatschappelijk middenveld in de landen van het nabuurschapbeleid steunt, dat als het echt nodig is echter ook de basis voor een interventie kan zijn. Daarvoor geven we echter te weinig geld uit. Ik wil heel graag dat ‘waar voor ons geld’ onze meetlat wordt, maar een andere meetlat moet ‘goed geld voor Europa’ zijn. Wanneer we slechts één procent van ons bruto nationaal inkomen uitgeven voor Europa, is dat niet genoeg voor de belangrijke taken die we terecht op het Europese niveau uit willen voeren.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wilde ook “mevrouw de minister” zeggen, maar dat doe ik niet. Wij behandelen nu een soort virtuele versie van de Europese begroting. Na de lezing door de Raad was het niveau van de betalingskredieten 1 procent van het totale bruto binnenlands product van de lidstaten. Het Parlement verhoogt dit in zijn eerste lezing tot 1,04 procent. Dat wordt gedaan door in de ontwerpbegroting de kredieten te verhogen, die wij virtueel kunnen noemen, omdat het niet de gewoonte van het Parlement is om tot het laatst toe aan zijn toenames vast te houden.
De Raad is gewoonlijk de winnaar in onderhandelingen. De geloofwaardigheid van het Parlement is in het geding als dat weer gebeurt. Onze fractie eist dat het Parlement aan zijn prioriteiten vasthoudt.
Rapporteur James Elles is innovatief geweest bij het zoeken naar de kredieten waarbij de Commissie de begrotingen van voorgaande jaren niet ten uitvoer heeft gelegd. Wij steunen zijn aanpak om een deel van dit geld in de reserve te plaatsen en pas na de juiste berekeningen vrij te geven.
Onze fractie steunt het recht van de nieuwe lidstaten om ernaar te streven dat ook hun burgers in dienst van de Commissie kunnen treden. Zodoende kunnen wij de door de Raad voorgestelde bezuinigingen op het personeel van de Commissie niet steunen.
De overheid, dus ook de Europese Unie, kan in verschillende economische processen als katalysator werken. Anderzijds kan hetzelfde geld ook worden gebruikt voor administratieve projecten van eurocraten waarmee in feite het vertrouwen van de burgers in de Europese Unie wordt aangetast. Een van die projecten is het Prince-programma. Een ander project wordt het zogeheten plan D (Democratie, Dialoog, Debat). Het gevaar bestaat dat het eigen internettelevisiekanaal van het Parlement ook een van die projecten wordt. Onze fractie staat niet achter het gebruik van kredieten van de Commissie en het Parlement om europropaganda te maken en wij willen ook geen militarisering van de Europese Unie met geld van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid.
Wojciech Roszkowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in eerste instantie zou ik namens de UEN-Fractie beide rapporteurs willen gelukwensen en bedanken voor de inspanningen die ze hebben geleverd. Dit jaar hebben we te maken met een bijzonder interessante begrotingssituatie. De voorzichtige budgettering van de Commissie werd slechts in geringe mate naar beneden bijgesteld door de Raad. De Begrotingscommissie van het Europees Parlement op haar beurt stelt voor om de financiële toezeggingen en uitgaven op te trekken tot boven de door de Commissie voorgestelde maxima. Dit standpunt verdient uiteraard onze steun, aangezien alleen een ruimere begroting de Unie in staat zal stellen de uitdagingen aan te gaan waar ze vandaag de dag mee wordt geconfronteerd. Ik denk hierbij aan de naderende uitbreiding en de toenemende concurrentie wereldwijd.
We kunnen nu alleen maar hopen dat er in november een aanvaardbaar compromis kan worden bereikt en dat de begroting daarmee dichter bij het voorstel van het Parlement komt te staan dan bij dat van de Raad. Omdat de Raad naar goede gewoonte probeert te besparen op de uitgaven, is het een goede zaak dat de heer Elles de ‘waar voor ons geld’-aanpak heeft voorgesteld. Die benadering gaat ervan uit dat we onze doelstellingen enkel zullen bereiken wanneer we op een efficiëntere manier te werk gaan. Aangezien de begroting voor 2007 de eerste begroting is van de nieuwe financiële vooruitzichten, hopen wij dat ze een gunstig voorteken voor de volgende jaren mag zijn.
Ik wil eveneens van de gelegenheid gebruik maken om iedereen die de mensenrechten hoog in het vaandel draagt nog eens op te roepen om de amendementen van de UEN-Fractie te steunen. Wij roepen de Europese Unie daarin op om niet langer projecten te financieren die gedwongen abortus in derde landen promoten. Ik wens te benadrukken dat het hier om gedwongen abortus gaat en dus niet om abortus als dusdanig.
Het verwerpen van deze amendementen zou synoniem staan met het steunen van praktijken die de fundamentele rechten van de mens met de voeten treden. Het zou een bewijs zijn van de hypocrisie van al diegenen die hier voortdurend de mensenrechten bepleiten, maar tegelijkertijd een handje helpen bij de schending ervan.
Dariusz Maciej Grabowski, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats de rapporteurs bedanken. Toch is de begroting voor 2007 naar mijn mening geen goede begroting. De meerderheid van de Parlementsleden is zich daarvan bewust, maar slechts een enkeling durft dit hardop uit te spreken. De begroting voor 2007 is een slechte begroting omdat ze de bestaande moeilijkheden niet aanpakt en zelfs niet probeert een oplossing te bieden voor de belangrijkste problemen waarmee de Europese Unie op dit moment wordt geconfronteerd. Ik denk hierbij aan de zwakke economische groei en het toenemende verschil in ontwikkelingsniveau tussen de landen van de oude en de nieuwe Unie. De begroting voor 2007 is ook een slechte begroting omdat ze niet ingaat op de nieuwe uitdagingen waarop de samenlevingen en de economieën van de EU-lidstaten een antwoord moeten vinden. Voorbeelden hiervan zijn de onstabiele situatie op de grondstoffenmarkt en de daarmee verbonden scherpe stijging van de energieprijzen, evenals – en dit aspect is van wezenlijk belang – de enorme economische migratie van de nieuwe naar de oude EU-lidstaten en de snel stijgende sociale en economische kosten in de arme landen ten gevolge daarvan.
Als de amendementen van de IND/DEM-Fractie aangenomen zouden worden, zou de begroting voor 2007 het begin kunnen betekenen van een nieuwe aanpak voor de financiering van de landbouwsector. Rekening houdend met het sterke verzet waarop de amendementen zijn gestuit in de Begrotingscommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, zullen ze ongetwijfeld door het Parlement verworpen worden. Dit bewijst zeer duidelijk hoeveel macht de grootgrondbezitters en agro-industriële bedrijven bezitten. Tegelijkertijd komt hierdoor wel het ware gezicht van dit Parlement aan het licht – een Parlement dat de belangen van een rijke minderheid verdedigt ten nadele van een veel grotere meerderheid arme boeren. Ik wil hierbij onderstrepen dat de bespaarde middelen uitgetrokken hadden kunnen worden om ondernemerschap, onderzoek en ontwikkeling, evenals investeringen in infrastructuur, te ondersteunen. In de begroting voor 2007 stijgen de administratieve uitgaven en wordt in de oprichting van nieuwe bureaus en agentschappen voorzien. We zijn hier absoluut tegen.
Kortom, de IND/DEM-Fractie zal tegen de begroting voor 2007 stemmen en rekent erop dat ook andere Parlementsleden in dit Huis dat zullen doen.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) Wat de passiva betreft is het door de Raad ingediende ontwerp van begroting van de Europese Unie volledig in overeenstemming met de verhoudingsfactoren van de goedgekeurde financiële langetermijnvooruitzichten voor 2007-2013. De kredieten voor mededingingsvermogen en cohesie met het oog op groei en werkgelegenheid zijn fors gestegen, evenals de kredieten op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, de civiele samenleving en de status van de Europese Unie als globale partner.
Conform de financiële vooruitzichten zijn de uitgaven voor rechtstreekse betalingen in de landbouw verlaagd; de uitgaven voor plattelandsontwikkeling daarentegen zijn toegenomen.
Helaas is, als gevolg van de inspanningen van de Raad om de totale omvang van de financiering beduidend te beperken, de positieve tendens wat betreft betalingen grotendeels afgenomen. De bedenkingen van de Raad omtrent het vermogen van de begunstigden om gebruik te maken van kredieten voor begrote uitgaven hebben een aantal negatieve consequenties gehad. Aangezien de Raad de sleutel in handen heeft voor een succesvol gebruik van middelen, zie ik die bedenkingen van de Raad als bedenkingen tegenover zichzelf. De overtuiging van het Parlement dat de beschikbare middelen goed en efficiënt zullen worden aangewend overtreft echter de verwachtingen van de Raad. Ik zal dan ook voor die amendementen stemmen die ervoor zorgen dat de betalingsparameters meer in overeenstemming worden gebracht met de financiële vooruitzichten voor de lange termijn.
Janusz Lewandowski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in deze cruciale fase van het werk aan de begroting voor 2007 krijg ik de indruk dat het Europees Parlement in sterkere mate dan de Raad rekening houdt met de prioriteiten, de cijfers en de beginselen van interinstitutionele samenwerking, waarover we een onderling akkoord bereikt hebben in de meerjarige financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013. Als de vertegenwoordigers van de burgers die ons hebben verkozen, hebben we goed zicht op de onrust die in de lidstaten heerst over het al dan niet tijdig in werking treden van de nieuwe generatie meerjarenprogramma’s. Bij de evaluatie van het begrotingsjaar 2007 zal dit een van de belangrijkste criteria zijn. Voorts is iedereen het erover eens dat we behoefte hebben aan nieuwe financiële regels. We zullen daarom druk blijven uitoefenen op het Finse voorzitterschap, in de hoop dat we onze werkzaamheden in 2007 kunnen baseren op een nieuwe financiële regeling.
De rationalisering van de begroting, een motto dat hier herhaaldelijk is aangehaald, is dit jaar een feit. Onze rapporteur, de heer Elles, heeft een zeer consequent standpunt voorgesteld en heeft daarvoor de steun van het Parlement gekregen. Dit betekent een sterke financiering voor de prioritaire begrotingslijnen, terwijl voor de begrotingslijnen waarvan we niet zeker weten dat ze volledig zullen worden gebruikt een reserve van 30 procent wordt gehandhaafd. Ik vermoed dat we ons daar allemaal in kunnen vinden. Over de kwestie van de werkgelegenheid en salariëring van het administratief personeel zal er ongetwijfeld meer onenigheid bestaan. Om haar nieuwe functies te kunnen vervullen, heeft de Europese Unie ons inziens nood aan gemotiveerd administratief personeel en een stabiele personeelssituatie. Daarnaast moeten er werknemers uit de nieuwe lidstaten aangeworven worden. Ik ben er zeker van dat we het hierover tijdens de bemiddelingsprocedure in november veel moeilijker eens zullen worden.
Persoonlijk ga ik niet volledig akkoord met de geografische focus van de begroting, aangezien ik van mening ben dat we ons in eerste instantie op het Europese continent moeten concentreren. De verantwoordelijkheid die we voor Europa dragen, neemt toe naarmate de Europese Unie groter wordt. Dit idee zou duidelijk tot uiting moeten komen in de geografische focus die van toepassing is op de verdeling van de fondsen. We behouden echter voldoende marge en doen geen beroep op het flexibiliteitsinstrument. Het zou ook mogelijk moeten zijn om nog dit jaar een compromis te bereiken. Laten we daartoe donderdag een krachtig signaal geven met een duidelijke stemming in het Europees Parlement.
Giovanni Pittella (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben rapporteurs Elles en Grech zeer erkentelijk en ik heet mevrouw de commissaris en al mijn collega's welkom. Ik wil slechts twee zeer korte opmerkingen maken.
De eerste opmerking gaat over wat mevrouw Guy-Quint heeft gezegd. Wie bewijs wilde zien van de ontoereikendheid van de financiële vooruitzichten 2007-2013 is op zijn wenken bediend. De eerste begroting van het nieuwe financiële kader laat duidelijk zien dat de middelen niet toereikend zijn. De rapporteur heeft op een aantal punten hoog spel gespeeld, en de fracties hebben hem hier en daar terecht gecorrigeerd, maar niets heeft verandering kunnen brengen in de strikte beperkingen die het meerjarige financiële kader oplegt.
Na dit eerste bewijs zal het duidelijk zijn, ook voor degenen die beweren dat 1 procent van het bruto nationaal inkomen voldoende is om de communautaire begroting op peil te houden, dat er daarentegen behoefte is aan verandering, aan een tussentijdse herziening. Ik nodig het Parlement daarom uit om zich vanaf vandaag al voor te bereiden op deze uitdaging.
Mijn tweede opmerking is kort. De heer Elles heeft er goed aan gedaan om voor te stellen dat gecontroleerd wordt wat bestedingen opleveren, een voorstel dat onze goedkeuring en steun wegdraagt. Het is goed om optimale transparantie te verschaffen, maar het is ook goed om geen afbreuk te doen aan het fundamentele beleid van de Europese Unie.
Kyösti Virrankoski (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst wil ik de algemeen rapporteur voor de begroting, de heer Elles, bedanken voor zijn uitstekende voorbereidende werk. Hij heeft aangetoond een grondige kennis te hebben van de werkzaamheden van de Europese Unie en het beheer van haar geld. Zijn benadering is goed gemotiveerd en moedig. Ook wil ik de heer Grech bedanken voor zijn goede en verantwoordelijke werk en de heer Lewandowski voor het kundig leiden van de Begrotingscommissie.
De begroting voor 2007 is de eerste die in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten wordt opgesteld. Zij is ook de eerste bron van financiering voor nieuwe programma's en de laatste voor oude verplichtingen. De ontwerpbegroting is gematigd. Ze blijft binnen het kader van de financiële vooruitzichten en er wordt niet eens in voorgesteld om het flexibiliteitsinstrument te gebruiken. Toch staan er duidelijke prioriteiten in. Naar mijn mening is het zeer terecht dat de kredieten voor onderwijs, onderzoek en ontwikkeling zijn verhoogd. Wij moeten in het kader van de strategie van Lissabon meer tot stand brengen dan alleen maar een stapel papier. Daarom moeten wij de voorwaarden voor bedrijfsactiviteiten gunstiger maken, wat een duidelijke versterking zal betekenen van het concurrentievermogen en innovatie in het kader van het CIP-programma. Dit alles behoort tot de doelstellingen van mijn fractie.
De noordse dimensie en de samenwerking in het Oostzeegebied staan al lang op de agenda en de ontwikkeling ervan wordt als belangrijk beschouwd. Mijn fractie heeft twee ontwerpamendementen ingediend, nr. 492 en nr. 493, waarin de motivering voor de begrotingslijnen met betrekking tot trans-Europese weg- en gasnetwerken wordt aangevuld met de vermelding dat er ook geld kan worden gebruikt voor de financiering van projecten die de genoemde strategieën uitvoeren. Ik hoop op steun voor deze ontwerpamendementen.
Gérard Onesta (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mijn betoog toespitsen op de begroting voor het Europees Parlement. Wie begroting voor het Europees Parlement zegt, zegt verslag-Grech, en ik zou Louis hartelijk willen bedanken voor de kwaliteit van zijn werk, en vooral voor de sfeer van overleg die hij heeft weten te creëren. Hij zal een jaar lang – en dat is erg lang, een jaar – alle vrijmakingen en reserves moeten beheren, en ik meen dat we in hem een open, consistente en eerlijke gesprekspartner zullen hebben.
Voor de tweede maal in zijn geschiedenis zal het Parlement het mythische maximum van 20 procent niet halen. Het is zinnig om in termen van een operationele begroting te denken, maar we moeten heel goed opletten en klaarstaan om snel te reageren, als we, zoals in het verslag-Grech wordt voorgesteld, meer geld willen activeren voor de aankoop van gebouwen, gezien het feit dat de procedures zeer lang zijn: het Bureau moet zich erover uitspreken, de Begrotingscommissie moet een advies uitbrengen en de Raad moet ons het groene licht geven. Als ik bijvoorbeeld dezer dagen een gebouw zou moeten kopen in Londen of Parijs, ben ik er niet zeker van dat we binnen enkele weken de middelen zouden kunnen vrijmaken die we daar nochtans vorig jaar voor hadden voorzien. Het is dus leuk en aardig om onder de grens van 20 procent te blijven, maar dan moeten we wel klaarstaan om snel onze slag te kunnen slaan, mocht zich een gelegenheid voordoen.
Het tweede zeer belangrijke punt in het verslag-Grech, is dat we in onze doelstellingen de burger centraal stellen. Volgend jaar zullen we voor het eerst met een nieuw proces beginnen, door de tenuitvoerlegging van een parlementair Web-TV-project, het begin van de werkzaamheden in ons Bezoekerscentrum, en de bijeenkomst van de eerste Agora voor de burgers, waarin de burgers worden betrokken bij onze wetgevingswerkzaamheden. Ik denk dat wij ons uiterste best hebben gedaan in die richting, en ik zou niet willen afronden, mijnheer de Voorzitter, zonder te benadrukken – aangezien we gisteravond het nieuws van zijn vertrek kregen – dat Julian Priestley, onze secretaris-generaal, in de tien jaar dat hij aan het hoofd stond van de administratie, veel werk heeft verzet om onze begrotingsprocedure moderner, strikter en transparanter te maken.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de ontwerpbegroting staat geheel in dienst van het volksvijandig en reactionair beleid van de Europese Unie.
Dit valt binnen het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013, die op maat zijn gesneden van de maatregelen ter ondersteuning van het Europees kapitaal. Met de begroting 2007 worden de tegen de belangen van de arbeiders gerichte strategie van Lissabon en de interne markt bevorderd. Tegelijkertijd worden de middelen voor heel wat regio’s verminderd, bijvoorbeeld in Griekenland, en worden de ongelijkheid en de asymmetrie nog groter. Uiteindelijk mogen deze regio’s zelfs niet meer onder het toch al karige Cohesiefonds vallen. Met de begroting 2007 wordt het mes gezet in de middelen voor de landbouw en de laatste hand gelegd aan de toepassing van het hervormde GLB dat tegen de belangen van de landbouwers ingaat en talloze kleine boeren zal dwingen het bijltje erbij neer te gooien. Ook zullen daardoor honderden banen worden geschrapt.
Dat is de hedendaagse geest van de Europese Unie: intensivering van het werk, massale werkloosheid, hongerlonen en schrale pensioenen. Er wordt natuurlijk ook flink gesnoeid in de volksgezondheid en de socialezekerheidsstelsels, waar de privatiseringen worden voortgezet. De middelen voor het mededingingsvermogen, het industrieel innovatiebeleid en de ondernemersgeest worden echter wel met 98 procent verhoogd. Ook wordt er meer geld uitgetrokken voor maatregelen voor inzetbaarheid, tijdelijk werk en klassensamenwerking – sociale dialoog heet dat. Dit is een klassenbegroting, een onrechtvaardige begroting die door de volksklasse zal worden veroordeeld, aangezien zij ongelijkheid, onrechtvaardigheid, armoede, en een nog grotere uitbuiting van de werknemers en grotere winst van het kapitaal met zich mee brengt. Daarom moet deze begroting verworpen worden.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de begroting voor 2007 is niet enkel de eerste begroting van de nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013. Het is eveneens de eerste begroting voor een Unie met 27 lidstaten, na de uitbreiding met Roemenië en Bulgarije. Alleen al om deze twee redenen zouden de uitgaven in deze begroting zo hoog mogelijk moeten zijn. In de financiële vooruitzichten voor 2007-2013 is vastgelegd dat de uitgaven niet meer dan 1,06 procent van het bruto nationaal product van de Europese Unie mogen bedragen. In het ontwerp van de Europese Commissie bedroegen de uitgaven echter nauwelijks 116 miljard euro, wat overeenkomt met slechts 0,99 procent van het bruto nationaal product van de EU. De Raad stelde op zijn beurt verdere besparingen voor ter waarde van 1,75 miljard euro.
In deze context juichen we het standpunt van de Begrotingscommissie van het Europees Parlement natuurlijk toe. Zij stelde uitgaven voor een bedrag van 121,9 miljard euro voor, wat overeenkomt met 1,04 procent van het bruto nationaal product en circa 5,1 miljard euro meer is dan in het voorstel van de Commissie.
Ik hoop daarom ten zeerste dat het voorstel van de Begrotingscommissie wordt aangenomen door het Europees Parlement en vervolgens met succes verdedigd zal worden tijdens de onderhandelingen met de Raad en de Europese Commissie.
Michael Henry Nattrass (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in zijn verslag beweert de heer Elles dat het voor beleidsmakers van wezenlijk belang is om de aandacht vooral te richten op de vraag wat de reële uitdagingen zijn waarvoor de EU zich de komende jaren gesteld zal zien. Toen David Cameron afgelopen jaar echter campagne voerde voor het leiderschap van de partij van de heer Elles zei hij het volgende tegen de Daily Telegraph: “Wij moeten de cultuur binnen de EU ter discussie stellen zodat de Unie zich op zijn echte taak gaat richten: ervoor zorgen dat de interne markt adequaat functioneert en zich sterk maken voor de vrije handel.” Tot de beleidsprioriteiten van de heer Elles behoren echter het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het Europees nabuurschapsbeleid, terroristische dreigingen, grenscontroles en immigratie, het milieu en communicatie.
Dit is de verborgen agenda van de Britse conservatieven en die is heel anders dan de agenda die de heer Cameron presenteerde toen hij de stemmen nodig had van de meer eurosceptisch gestemde leden van zijn partij. Wij hebben het hier uiteraard wel over dezelfde heer Cameron die vorig jaar net deed alsof hij de PPE-DE-Fractie de rug toe wilde keren. Nu, een jaar later, mag de heer Elles vrijelijk de agenda van de PPE-DE-Fractie promoten. Zijn echte leider, de heer Poettering, zal hier ongetwijfeld buitengewoon verheugd over zijn.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou het Finse voorzitterschap met nadruk willen bedanken voor het initiatief om eindelijk eens iets te doen aan de heilige koe van het vervullen van vacatures in de Unie.
Ik vind het uitgesproken betreurenswaardig dat het voorstel in paragraaf 29 van het verslag-Elles om ten minste eens 200 posten af te schaffen, en dat aantal dan later te verhogen, wordt afgewezen. Dat is werkelijk de verkeerde weg! Volkomen fout is ook wat Catherine Guy-Quint, de dame die dit amendement heeft ingediend, in de commissievergadering heeft gezegd, ik citeer: “Ik heb tot nu toe geen enkele rationele reden voor die bezuinigingen gehoord. Daarachter zitten alleen maar persoonlijke rancune, gekwetste ijdelheid, intriges en agressie.” Het tegendeel is natuurlijk het geval! Het is juist verstandig, de EU heeft allerlei taken al verricht, en het zou een juist signaal zijn als we eindelijk ook zelf eens een beetje zouden bezuinigen.
Ingeborg Gräßle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, geachte collega’s, deze begroting voor 2007 is voor het eerst een duidelijke voorzetting van de begroting voor 2005. Daarvoor ben ik de rapporteur heel dankbaar! Bij de uitvoering van de begroting moeten we meer doen om de verspilling van Europees geld te bestrijden. Er wordt vaak ten onrechte van dat geld geprofiteerd, en het beleid is vaak niet doeltreffend.
Het voorstel om bij de Commissie posten te schrappen is tot nu toe zeer omstreden. Wij zeggen nee, maar met een slag om de arm, en nemen de proef op de som. Hoever wil de Raad gaan om de Commissie de kans te geven om haar efficiëntie te verhogen, bijvoorbeeld in haar kantoren in Luxemburg? Hoe goed is de Commissie zelf voorbereid op haar toekomstige taken? Ze zal zich namelijk minder met de wetgeving bezighouden, en meer met de omzetting van het gemeenschapsrecht. Er zijn maar twee posten voor ambtenaren die zich bezig houden met de controle op toepassing van het gemeenschapsrecht op het gebied van de milieubescherming, en daarover gaat maar liefst veertig procent van onze wetgeving.
Iets anders waarmee we in de begroting van het Parlement rekening moeten houden, zijn de middelen om een verder verlies van de geloofwaardigheid van Europa te voorkomen. In 2007 zullen we negen vertalers en tolken voor het Iers in dienst nemen, hoewel acht van de dertien Ierse collega´s die taal niet spreken. Zestig leden reizen rond met de nieuwe parlementaire vergadering van EUROLAT en houden zich door dat te doen geenszins aan de usances voor parlementaire vergaderingen, zoals intergouvernementele overeenkomsten. Het Parlement laat in 2007 bouwwerkzaamheden uitvoeren in alle drie de vergaderplaatsen, en ik vind het steeds moeilijker om dit uit te leggen aan bezoekersgroepen en aan mijn kiezers thuis.
Dat zijn allemaal interessante onderwerpen, aan de hand waarvan we kunnen aantonen dat we de kritiek van de Rekenkamer serieus nemen en dat we vastberaden zijn om de begroting van de EU beter uit te voeren.
VOORZITTER: JACEK EMIL SARYUSZ-WOLSKI Ondervoorzitter
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, 2007 is het eerste jaar van de nieuwe zevenjarige financiële vooruitzichten. Het is daarom van fundamenteel belang dat de Europese instellingen de werkelijke behoeften en prioriteiten voor de volgende jaren nu al duidelijk vastleggen.
Beginselen als begrotingsdiscipline en meer efficiëntie moeten uiteraard behouden blijven. Tegelijkertijd kunnen we echter beter afzien van de zeer hoge uitgavenmarges die in het verleden meer dan eens tot verspilling van financiële middelen hebben geleid. Het is daarentegen aangewezen om vast te houden aan de huidige strategie betreffende de aankoop van de gebouwen die we gebruiken. Dit zal op lange termijn besparingen opleveren, waardoor er extra middelen beschikbaar komen voor de financiering van andere projecten. Een herziening van het personeelsbeleid lijkt eveneens onontkoombaar, vooral wat betreft de uitbesteding van opdrachten, aangezien deze een negatieve uitwerking heeft op de continuïteit en de stabiliteit van onze werkzaamheden en bijgevolg het functioneren van de instellingen in gevaar zou kunnen brengen.
Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft, moeten we ons in de eerste plaats concentreren op de nieuwe mogelijkheden die de uitbreiding met zich meebrengt. Dit proces moet ook informatie over de huisvesting van nieuwe personeelsleden omvatten. De bezuinigingen op de begroting van elk van de instellingen, zoals voorgesteld door de Raad, mogen geen doel op zichzelf zijn. Met het oog op de voorbije uitbreiding in 2004 en de volgende uitbreiding die met rasse schreden nadert, moet in de eerste plaats het doeltreffend functioneren van alle Europese instellingen worden gegarandeerd.
Tot slot wil ik beide rapporteurs van harte bedanken voor dit uitstekend voorbereide document en alle aanwezigen feliciteren met dit geslaagde compromis en deze ambitieuze begroting.
Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, om te beginnen zou ik graag op mijn beurt onze rapporteurs, James Elles en Louis Grech, willen feliciteren met het werk dat zij geleverd hebben, en zou ik al mijn collega's willen bedanken voor het enorme werk dat de Begrotingscommissie dit keer heeft verricht bij het bestuderen van de twaalfhonderd amendementen, om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de 450 miljoen Europeanen.
Allereerst zou ook ik nogmaals willen benadrukken dat ik betreur hoe weinig de lidstaten in het kader van de financiële vooruitzichten hebben willen bijdragen aan de Europese begroting. Deze bijdrage is zeker niet voldoende om het beleid ten uitvoer te leggen dat de Europese Unie op dit moment geacht wordt in de richting te sturen die de Europeanen willen.
Binnen dat kader is de speelruimte van ons Parlement betrekkelijk gering. Als onze ambitie realistisch, ja bescheiden moet zijn, laten we haar dan ten minste zo duidelijk mogelijk maken. Dat is het voorstel van de Begrotingscommissie, en dat is waar wij ons vandaag en de komende weken over moeten buigen, waarbij we het meest doelmatige beleid om die doelstellingen te bereiken prioriteit moeten verlenen, om zo tot een kenniseconomie te komen die de best presterende ter wereld is. Om die reden ben ik blij met de extra inspanningen die met name, via de voorstellen, zijn uitgegaan naar het beleid inzake onderzoek, innovatie en ontwikkeling, naar de steun aan KMO's, naar proefprojecten, naar kredieten voor cultuurbeleid dat, overeenkomstig de aanbevelingen van onze collega Marielle de Sarnez, voor de Europeanen een hoeksteen vormt voor ons gemeenschappelijk project.
Tot slot ben ik blij met de aanzienlijke verhoging van de middelen voor het beleid ten bate van de minstbedeelden in Europa, in overeenstemming met het humanistische en realistische imago van onze Europese integratie.
Ter afronding wil ik zeggen dat ik blij ben dat er op het gebied van het buitenlands beleid een evenwicht is gevonden waarbij het vredesproces in Palestina in aanmerking wordt genomen, ook al zullen de kanttekeningen die zijn gemaakt ons mijns inziens in staat stellen om de komende weken een stevig signaal af te geven aan de Raad, aangezien wij ons in het stadium van de eerste lezing bevinden.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Het voorstel van het Europees Parlement voor de communautaire begroting voor 2007 beloopt 1,04 procent van het communautair bruto nationaal inkomen en is een verbetering ten opzichte van de voorstellen van de Europese Commissie en de Europese Raad, die voor de betalingskredieten respectievelijk op 0,99 en 0,98 procent van het bni uitkomen. Het wekt echter geen verbazing dat ook het voorstel van het Europees Parlement al meteen in het eerste jaar achterblijft bij de in de financiële vooruitzichten overeengekomen 1,06 procent van het communautair bni. Gezien de behoeften van een uitgebreide Europese Unie vinden wij dat percentage op zich al ontoereikend om echte economische en sociale samenhang te bereiken.
Daar dit nog een onderhandelingsfase is, hopen wij dat het Europees Parlement in tegenstelling tot het verleden er in ieder geval naar streeft de in de financiële vooruitzichten overeengekomen minimumbedragen zo veel mogelijk te respecteren en deze financiële middelen aan te wenden voor een daadwerkelijk beleid voor economische en sociale samenhang en een echt ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Wij vinden het positief dat de Begrotingscommissie van het Europees Parlement een aantal door ons ingediende ontwerpamendementen heeft goedgekeurd. Wij betreuren evenwel de verwerping van een aantal andere belangrijke voorstellen van onze kant, zoals maatregelen ter compensatie van de stijging van de brandstofprijzen in de visserijsector, een communautair steunprogramma voor de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij als antwoord op de specifieke problemen van deze sector – iets wat trouwens in overeenstemming is met eerder door het Europees Parlement goedgekeurde standpunten – en het verhogen van het voor convergentie uitgetrokken bedrag in het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ten behoeve van de volledige compensatie van de zogenaamde “door het statistische effect getroffen regio’s”, zoals Algarve, waarop dit jaar ongeveer 20 procent bezuinigd wordt.
Liam Aylward (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag één specifieke budgettaire kwestie aan de orde stellen. De Commissie zit op dit moment in de afrondende fase van haar programma voor de volksgezondheid 2007-2013. Wij weten allemaal dat de Commissie in het recente verleden zeer effectieve voorlichtingscampagnes heeft gevoerd om de gevaren van roken en aids in de Europese Unie te benadrukken.
De Commissie heeft de beschikking over een budget van 56 miljoen euro per jaar om risico’s voor de volksgezondheid onder de aandacht te brengen en om in heel Europa voorlichtingscampagnes te houden. Naar mijn idee is het nu tijd dat de Commissie een voorlichtingscampagne organiseert om op de problemen, de risico’s en de behandeling in verband met depressie in de Unie te wijzen. Ik heb ook al veel regeringen in Europa aangeschreven om hun steun voor dit politieke initiatief te verwerven.
Een op de vier mensen in Europa gaat minimaal één keer in zijn of haar leven door een langere periode met geestelijke problemen. Tot wel achttien miljoen mensen tussen de 16 en 26 jaar in de Europese Unie lijden aan een ernstige depressie. In Europa zijn depressies en angststoornissen de meest voorkomende psychische stoornissen. Uit onderzoeken is gebleken dat depressie in 2020 de belangrijkste ziekte in de ontwikkelde wereld zal zijn. In Oost- en Midden-Europa komen depressies zelfs nog veel vaker voor.
Wij hebben het probleem gedefinieerd; wij hebben de financiële middelen om het onder de aandacht te brengen; nu is het tijd om de uitdaging aan te gaan.
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste vindt de Zweedse partij Junilistan dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU op de schroothoop moet. Zoals ik zovele malen eerder heb benadrukt in dit Parlement, is het landbouwbeleid verwerpelijk, omdat het geld naar de verkeerde ontvangers gaat, die vaak zeer rijk zijn. Bovendien worden de arme landen van de wereld beroofd van een reële kans om hun landbouwproducten op de Europese markt te verkopen, omdat we een landbouw subsidiëren die niet concurrerend is.
Ten tweede vindt Junilistan dat het structuurbeleid moet worden gerenationaliseerd. De EU-middelen die naar Zweden terugvloeien zijn aan een groot aantal voorwaarden verbonden en in de meeste gevallen niet afgestemd op Zweedse behoeften.
Volgend jaar stijgt de bijdrage van Zweden aan de begroting van de EU tot ruim 3 miljard euro. Daarvan vloeit circa 1 miljard euro terug. Daarom vindt Junilistan ten derde dat de lidmaatschapsbijdrage van Zweden moet worden gehalveerd, gezien het concurrentievervalsende en onrechtvaardige karakter van het landbouw- en handelsbeleid van de EU.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Europese begroting is als het toneel van Bertolt Brecht. Terwijl we Wachten op Godot – terwijl we wachten op 2014 en op eigen inkomstenbronnen – beheren we de uiterst bescheiden kredieten: 116 miljoen euro aan betalingskredieten, ofwel nog geen 1 procent van het bruto nationaal inkomen. Er wordt hier een spelletje gespeeld. Zo veranderen we de nomenclatuur door van acht naar zes rubrieken te gaan. We maken grapjes: het Europa van de 17 miljoen werklozen heet in rubriek 1 “groei en werkgelegenheid”. De begroting van het GLB, dat veehouderijen en fruit- en groenteteelt vernietigt, en dat 400 000 hectaren wegneemt, heet in rubriek 2: “Instandhouding van hulpbronnen”.
Afgezien van deze vormveranderingen is alles aan deze begroting klassiek. We zien opnieuw een financieel kader voor de jaren 2007-2013, opgenomen in een interinstitutioneel akkoord, het vierde, van 17 mei jongstleden. We zien opnieuw de malthusiaanse financiële toewijzingen, bijvoorbeeld voor landbouw: de uitgaven voor de markt zullen blindelings met meer dan 500 miljoen euro worden gekortwiekt. Ook de grote klassieken zien we terug: 7 miljard euro om op het wereldtoneel buitenlands beleid te spelen, 5 miljard euro voor een kaderprogramma voor onderzoek dat niet veel zal onderzoeken, 850 miljoen euro voor de trans-Europese netwerken.
Dit alles terwijl we wachten op de herziening van 2008-2009 waarbij over van alles gediscussieerd zal worden, over de Britse korting maar ook en vooral over de landbouw en de landbouwbegroting. Het grote begrotingsdebat zal dus plaatshebben in de periode 2010-2014. Terwijl we wachten op een debat over visserij, over Erasmus en over de burgers, geven we er de voorkeur aan, tijdens deze begrotingsnamiddag, terwijl we de thee maar overslaan, want het is bijna 17.00 uur, om de kleine begrotingskoekjes rond te delen waarmee onze rapporteur zijn magnifieke verslag heeft versierd. Want dat is toch wel heel prettig.
Antonis Samaras (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie is het meest ambitieuze project van de geschiedenis. Dit project financieren wij echter met een minimaal bedrag: 1 procent van het bbp. Het probleem is echter niet alleen dat wij heel weinig beschikbaar stellen: de Commissie en de Raad willen zelfs die minimale bedragen niet helemaal uitgeven.
De Commissie was in haar voorontwerp uitgegaan van slechts 1 procent. De Raad heeft dat nog eens verminderd tot 0,98 procent, en wij hebben het verhoogd tot 1,04 procent. De Raad wringt zich in alle bochten om de financiële middelen voor de Unie te verminderen, de Commissie wringt zich niet in alle bochten om de Unie te verdedigen en dus kan alleen het Europees Parlement die rol vervullen.
Ook hebben velen voorgesteld om een deel van de kredieten voor de landbouwuitgaven in de reserve te stoppen. Wij hebben dit voorstel verworpen. Als men de Europese landbouwers kapot maakt, voert men geen ontwikkelingsbeleid en evenmin een eenmakingsbeleid; dan voert men gewoon een rampzalig beleid.
Dan nu een politiek gevoelig punt. Wij hebben het amendement voor de restauratie van christelijke kerken in Noord-Cyprus opnieuw ingediend. Met de aanneming van dit amendement kunnen wij uiting geven aan het respect van Europa voor het culturele erfgoed en de toepassing van de Europese beginselen inzake een vreedzame samenleving van verschillende religieuze en etnische groepen versterken.
Dan nog een laatste opmerking, mijnheer de Voorzitter. Tot nu toe werden wij achteraf geïnformeerd over de besluiten van de Raad over het GBVB. Dat mag zo niet doorgaan. Wij moeten de Raad vragen ons van tevoren te informeren over alle fundamentele keuzes, voordat er besluiten worden genomen, die wij dan later moeten medefinancieren. Om ervoor te zorgen dat deze boodschap aankomt bij de Raad, hebben wij de kredieten voor het GBVB met 50 procent verminderd. Ik wil hier dan ook zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat de heer Elles absoluut gelijk heeft als hij zegt dat mevrouw de minister zich vergist als zij van mening is dat wat wij zo hebben gehandeld om wat zijzelf ‘tactische redenen’ noemde. Ik hoop dat de Raad nu nog eens nadenkt over de houding die hij tot nu toe heeft ingenomen.
Vladimír Maňka (PSE). – (SK) Veiligheid van de energievoorziening is een van de politieke prioriteiten van de nieuwe financiële vooruitzichten en de begroting van de Europese Unie voor 2007. Het onderwerp maakt deel uit van het programma voor concurrentievermogen en innovatie, en er is ook een afzonderlijk onderzoeksprogramma opgenomen in het zevende kaderprogramma.
Onze doelen op dit terrein zijn ambitieus: we willen het niet-duurzame, op fossiele brandstoffen gebaseerde energiestelsel transformeren tot een duurzaam stelsel waarin gebruik wordt gemaakt van een verscheidenheid aan energiebronnen; we moeten de energie-efficiëntie verbeteren, energievoorraden veiligstellen, klimaatverandering voorkomen, en de concurrentiekracht van Europese ondernemingen versterken, allereerst in de energiesector en vervolgens in andere sectoren.
De strategie van de Europese Unie en de Europese begroting vormen belangrijke factoren als het erom gaat iets te doen aan de sombere vooruitzichten voor Europese burgers wat betreft een duurzame, stabiele en betaalbare energievoorziening.
Het lijdt geen twijfel dat de begroting voor 2007, dat wil zeggen, het eerste jaar van een nieuwe programmeringsperiode, vanuit strategisch oogpunt van belang is. Benadrukt moet echter worden dat de middelen beperkt zijn en dat veel afhangt van de vraag hoe efficiënt ze worden ingezet.
Markus Ferber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de voorzitter van de Raad, geachte collega’s, het begrotingsjaar 2007 is een heel spannend jaar, omdat we nu voor het eerst gevolgen moeten verbinden aan de afspraken die de staatshoofden en regeringsleiders in december vorig jaar hebben gemaakt over hun politieke prioriteiten voor de financiële vooruitzichten, en aan wat het Parlement en de Raad in mei van dit jaar met elkaar hebben afgesproken.
Over een aantal punten maak ik me toch wel ernstige zorgen. We zullen deze week nog moeten stemmen over een groot aantal rechtsgrondslagen voor meerjarenprogramma’s die vanaf 1 januari volgend jaar van start moeten gaan. Op dit moment zitten we in de fase waarin de lidstaten hun kaderplannen voor het uitvoeren van het structuurbeleid moeten opstellen en indienen bij de Commissie. Ik denk dat de begroting voor 2007 een bezuinigingsbegroting gaat worden omdat allerlei programma’s niet eens op gang kunnen komen, hoewel ze wel dringend nodig zijn.
Als iemand die afkomstig is uit een land dat het voorrecht geniet om 20 procent van de begroting van de Europese Unie te mogen dekken, wil ik in alle duidelijkheid zeggen dat het ons erom gaat dat we, wanneer er om zoveel geld wordt gevraagd – als percentage van het bruto nationaal inkomen is het weliswaar niet meer geworden dan vroeger, maar door de uitbreiding is dat bruto nationaal inkomen wel gestegen – natuurlijk ook waar voor ons geld moeten krijgen.
Daarom ben ik heel blij dat onze rapporteur, James Elles, heeft gezegd: we willen meer geld uitgeven voor programma’s, en minder voor het beheer. De Commissie moet echter nog aantonen dat ze in staat is om de programma’s naar behoren uit te voeren, en dat niet al het geld aan het beheer opgaat. Een ander vraagstuk waar we grip op moeten krijgen, is het vraagstuk van de agentschappen: het is kennelijk de bedoeling om er nog drie op te richten.
Voor de begroting van het Parlement geldt hetzelfde: ons geslaagde gebouwenbeleid moet iets opbrengen. Het is onaanvaardbaar dat we de begroting voor het Parlement voordurend opblazen, omdat er nu geld beschikbaar is, en dat we dan betalen voor dingen waar op dit moment misschien helemaal geen vraag naar is, zoals Web-TV.
We willen dus value for money, waar voor ons geld, daar komt het op aan. Als ik eens kijk naar het verslag van de Rekenkamer, dat vanochtend aan ons is voorgelegd, zie ik nog heel wat mogelijkheden en kansen.
Szabolcs Fazakas (PSE). – (HU) Ik wil mij aansluiten bij de heer Ferber: de begroting 2007 is inderdaad van bijzonder belang voor heel Europa en met name voor de nieuwe lidstaten, met inbegrip van Hongarije. Dit is het eerste jaar van de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 waarin wij betrokken waren bij het opstellen van de begroting, en deze is dus volledig op ons van toepassing. Het is bijgevolg zeer belangrijk dat 2007 een goed startpunt vormt voor de volgende jaren, vooral omdat het opstellen van de begroting een langdurig en niet altijd soepel verlopend proces is geweest.
Dit levert niet alleen buitengewone kansen op voor ons allen, maar stelt ons ook voor een verantwoordelijkheid. Het is een kans in die zin dat wij, door gebruik te maken van de middelen die in de financiële vooruitzichten zijn goedgekeurd, niet alleen kunnen beginnen aan onze eigen inhaalslag, maar ook aan de structuur- en cohesieprogramma’s die het fundament vormen voor de toekomst en de concurrentiekracht van Europa. Tegelijkertijd moeten we de verantwoordelijkheid nemen voor het overstijgen van het nationale eigenbelang, dat helaas heel gewoon is geworden in zowel de oude als de nieuwe lidstaten als het gaat om het opstellen van de begroting. Laten we de gemeenschappelijke waarden van Europa als geheel en de internationale rol van de EU niet veronachtzamen.
Simon Busuttil (PPE-DE). – (MT) In de begroting die dit Parlement volgend jaar zal goedkeuren, zal voor het eerst geld worden gereserveerd voor een nieuw fonds, het Buitengrenzenfonds, dat is opgezet met het uitdrukkelijke doel lidstaten te helpen hun grenzen te versterken om de ononderbroken stroom van illegale immigratie in te perken. De ernst van de noodsituatie die de illegale immigratie vormt in aanmerking genomen, is het bijna niet te geloven dat dit pas de eerste keer is dat de Europese Unie een fonds in het leven roept dat speciaal bestemd is voor het beheer van de buitengrenzen, maar goed, het is ons in elk geval gelukt. Dankzij dit Parlement zal de begroting voor dit Buitengrenzenfonds ruimer zijn dan die waarom de Commissie zelf had verzocht. Ik heb het over een begroting van 170 miljoen euro om onze grenzen effectiever te beschermen en daardoor de toevloed terug te dringen. Mijn tweede punt betreft Frontex, het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen. Tot dusver heeft dit agentschap, dat nog maar een jaar operationeel is, onvoldoende middelen toegewezen gekregen om zijn werk te kunnen doen. Het zegt genoeg dat ik gisteren een personeelsadvertentie van Frontex in de krant zag staan voor een directeur die verantwoordelijk zou zijn voor de Frontex-patrouilles op zee, terwijl Frontex tot vorige week patrouilles in de Middellandse Zee coördineerde. Hieruit blijkt dat we dit agentschap niet aan zijn lot moeten overlaten in de veronderstelling dat het alle problemen wel zal oplossen. Het stemt dan ook, zelfs in dit opzicht, tevreden dat dit Parlement voor een groter budget zal stemmen dan de begroting waarom de Commissie verzocht had, bijna 35 miljoen euro, om dit agentschap te versterken en het te helpen zijn taken effectiever uit te voeren. Het valt te betreuren, mijnheer de Voorzitter, dat sommige Europese regeringen, in plaats van dit voorbeeld te volgen, zich uitermate vrekkig hebben getoond en geprobeerd hebben te snoeien in de Frontex-begroting. Wij willen hun te kennen geven dat het Europees Parlement zijn uiterste best zal doen om ervoor te zorgen dat Frontex alle middelen krijgt die het nodig heeft om zich van zijn taken te kunnen kwijten.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de prioriteiten van deze begroting zouden duidelijk moeten zijn en daarvoor zouden voldoende middelen moeten zijn uitgetrokken, teneinde de integratie van de nieuwe lidstaten te bevorderden. In plaats daarvan heeft in de Raad een boekhoudersmentaliteit, een mentaliteit van kredietverminderingen, de overhand gehad en bleef de Commissie gevangen zitten in haar angstvallige standpunt.
Hoe moeten wij nu de strategie van Lissabon verwezenlijken? Hoe moet men nu de programma’s voor de structuurfondsen voltooien? Met 425 miljoen euro minder? Hoe moet men nu het beleid voor plattelandsontwikkeling uitvoeren? Met het artificiële overhevelen van de eerste pijler via het vrijwillige modulatiemechanisme, of door – zoals wordt voorgesteld – de middelen voor de landbouwontwikkeling in de reserve te stoppen, in afwachting van een besluit van de Commissie en van uitleg over de vrijwillige modulatie? Hoe moeten wij de rol van de Unie in het extern optreden versterken, in de Balkan, in Palestina, en op immigratiegebied? Met een vermindering van de GBVB-kredieten met 50 procent? Hoe moet Europa de Amerikaanse concurrentie op het gebied van onderzoek en mededingingsvermogen het hoofd bieden?
Enerzijds beleidsprioriteiten vaststellen maar anderzijds niet de nodige begrotingsmiddelen ter beschikking stellen voor de verwezenlijking ervan: dat kan niet. Wij worden ongeloofwaardig en dat zal de toekomst van de Europese Unie ondermijnen.
László Surján (PPE-DE). – (HU) Ik zou graag vier gedachten met u delen en een opmerking plaatsen bij één probleem. De middelen die de Commissie voor de begroting van volgend jaar heeft voorgesteld, liggen ruim onder de middelen die voorzien zijn in de financiële vooruitzichten. Het concurrentievermogen van de EU gaat eerder achteruit dan vooruit. Ten tweede, het is een nachtmerrie dat de Raad geprobeerd heeft zelfs in dit bescheiden voorstel het mes te zetten. Ten derde, de begroting biedt in haar huidige vorm geen enkele ruimte voor ontwikkeling, maar weerspiegelt slechts een mislukte poging tot overleven. Ten vierde, het is goed nieuws voor de nieuwe lidstaten dat de enorme bezuinigingswoede de steun voor de cohesiefondsen niet aantast, of slechts in zeer geringe mate.
Het – zonder twijfel aanzienlijke – probleem is dat een van de kenmerken van de Unie weliswaar wordt aangeduid als ‘eenheid in verscheidenheid’, maar dat wij op dit moment bij lange na niet aan die vereiste voldoen. De voorstellen worden ofwel te laat vertaald, ofwel op het laatste nippertje, en soms slechts in grote lijnen. We zijn gedwongen deel te nemen aan vele vergaderingen waarin slechts voor een paar parlementsleden tolkdiensten in hun moedertaal beschikbaar zijn. De uitbreiding van de Unie in januari zal de terechte vraag op dit gebied alleen maar verder doen toenemen. Taalverscheidenheid is een waarde die we onder geen beding mogen opgeven.
Herbert Bösch (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, meerdere sprekers hebben er voor mij al op gewezen dat dit de eerste begroting in de nieuwe financiële periode is, en dat dit een bezuinigingsbegroting is. Bezuinigd wordt er echter alleen maar op de belangen van de Europese burgers. We worden geconfronteerd met een verkeerd begrotingsbeleid van de lidstaten.
In de komende zeven jaar zullen we het voor de trans-Europese netwerken bijvoorbeeld met maar 8 miljard euro moeten stellen, terwijl we eigenlijk 20 miljard nodig hebben. De Raad oefent zoals gebruikelijk weer druk op ons uit: wanneer u als Parlement niet snel hiermee instemt, kunnen we in 2007 niet op tijd met de programma’s van start gaan. We zullen en mogen niet toelaten dat de Raad, die de interne besluitvorming vaak maandenlang vertraagt, het Parlement of iemand anders als zondebok bestempelt!
Bij deze gelegenheid zou ik de Commissie eraan willen herinneren dat het Parlement degene is die het standpunt van de Commissie telkens weer verdedigt, en niet de Raad. Het zou toch wel eens aardig zijn als de Commissie zich daarvan bewust zou zijn, en zich door de Raad niet telkens als handlanger zou laten misbruiken.
Voor de tweede pijler van het landbouwbeleid, het plattelandsbeleid, is een volkomen onaanvaardbaar voorstel gedaan om een gat in de begroting te verbergen. Daarover moeten we deze week ook nog een besluit nemen. Er wordt voorgesteld dat de lidstaten het recht krijgen om maximaal 20 procent van het geld uit de eerste pijler over te hevelen naar de tweede pijler, het plattelandsbeleid. Daar is niet goed over nagedacht. Het is een inbreuk op de rechten van dit Parlement, en dat moeten we van de hand wijzen. Wat hebben deze twee zaken met elkaar gemeen, de trans-Europese netwerken en het plattelandsbeleid? Ten eerste zijn ze allebei het slachtoffer geworden van een onverantwoord bezuinigingsbeleid van de Raad. Ten tweede is de Commissie in beide gevallen teruggekomen op haar oorspronkelijke standpunt en heeft ze er stilzwijgend mee ingestemd om als handlanger van de Raad te fungeren. Ten derde moeten we in beide gevallen proberen om geld in de reserve te plaatsen, om op die manier druk uit te oefenen op de Raad en ook op de Commissie. Zo kunnen we uiteindelijk misschien nog redden wat er te redden valt.
Salvador Garriga Polledo (PPE-DE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil om te beginnen de twee rapporteurs feliciteren, James Elles en Louis Grech, die beiden in hun respectieve verslagen over de ontwerpbegroting getoond hebben over gezond verstand te beschikken.
Gezond verstand betekent niet noodzakelijkerwijs een akkoord met de Raad, omdat het niet noodzakelijkerwijs betekent dat we het eens zijn met de ongedifferentieerde verlagingen die de Raad heeft voorgesteld in die begrotingslijnen die de Raad niet interesseren, dat wil zeggen alle begrotingslijnen die geen betrekking hebben op een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waar het Parlement wel een verlaging heeft voorgesteld.
We zijn het zeer eens met het ‘waar-voor-ons-geld’-beginsel dat voor de algemene begroting bepleit wordt door onze rapporteur, met name nu, nu we met zulke buitengewone financiële beperkingen te maken hebben. De heersende ideologie in de Europese Unie, die niet door iedereen wordt gedeeld, om de éénprocentsnorm op de begroting toe te passen, maakt het sowieso noodzakelijk om een nauwkeurige analyse te maken van de begrotingslijnen, van het niveau van de uitvoering daarvan en van de toegevoegde waarde van Europa. Misschien verstaan wij niet hetzelfde onder het begrip ‘waar voor ons geld’ als de Raad, maar het is sowieso een goed beginsel om als leidraad te dienen bij het opstellen van de begroting.
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om de fungerend voorzitter van de Raad te bedanken dat zij hier gedurende het grootste deel van het begrotingsdebat aanwezig is geweest; dat gebeurt doorgaans niet, en daarom bedank ik haar.
Vraagstukken als de strijd tegen het terrorisme, de financiering van een immigratiebeleid dat echt gemeenschappelijk is of het uitvoeren van beleid dat verband houdt met de Lissabon-strategie, worden door het Europees Parlement in zijn eerste lezing als prioritair gezien. We zijn het eens met de strategie voor de betalingskredieten die onze rapporteur voorstelt, evenals met de voorgestelde benadering van de financiering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, beschouwen wij de begrotingsreserves als een zeer nuttig instrument, niet alleen voor de financiële onderhandelingen en voor een goed financieel beheer, maar ook omdat wij als begrotingsautoriteit op deze wijze informatie kunnen krijgen die de Commissie ons vaak, om praktische redenen, maar met moeite kan verstrekken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag om 11.30 uur plaats.
(In afwachting van het vragenuur wordt de vergadering om 17.05 uur onderbroken en om 17.30 uur hervat)
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
15. Samenstelling Parlement: zie notulen
16. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het vragenuur (B6-0437/2006).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter. –
Vraag nr. 40 van Robert Evans (H-0809/06):
Betreft: Overboeking door luchtvaartmaatschappijen
Is de Commissie, gelet op Verordening (EG) nr. 261/2004(1) inzake de rechten van luchtreizigers, bereid aanvullende maatregelen te overwegen ter ontmoediging van de thans gebruikelijke overboeking door luchtvaartmaatschappijen?
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie ontvangt nu minder klachten wegens overboeking dan voor de verhoging van de compensatiebedragen bij Verordening (EG) nr. 261/2004. Op dit moment houdt slechts 8 procent van de door de Commissie ontvangen klachten over de rechten van luchtreizigers verband met gevallen van overboeking of instapweigering, terwijl 60 procent betrekking heeft op vertragingen of annuleringen. Deze tendens heeft onder andere te maken met de opkomst van de low-costmaatschappijen en het toenemende gebruik van chartermaatschappijen, die niet geneigd zijn overboeking in hun werkmethoden op te nemen.
Sinds deze verordening in werking is getreden, hebben de luchtvaartmaatschappijen meer flexibiliteit aan den dag gelegd om vrijwilligers te zoeken die ermee akkoord gaan van hun reservering af te zien in ruil voor bepaalde overeengekomen voordelen. Deze praktijk zet luchtvaartmaatschappijen ertoe aan onmiddellijk ter plekke een oplossing te vinden voor het probleem.
Ik wil de heer Evans er evenwel op wijzen dat de Commissie, overeenkomstig artikel 17 van de verordening, begin 2007 verslag zal uitbrengen aan het Parlement en de Raad over het functioneren en de toepassing van deze verordening. Deze mededeling zal gebaseerd zijn op een door een externe consultant uitgevoerd onderzoek. Voor de aanwerving van deze externe consultant is overigens al een aanbesteding gepubliceerd.
Overboeking is een van de punten die in dit onderzoek aan bod zullen komen en uiteraard zal de Commissie wachten tot zij kennis genomen heeft van de uitkomsten van dit onderzoek alvorens te besluiten of er al dan niet reden is tot aanpassing van de wetgeving. Dus, mijnheer Evans, als er één effect is van deze nieuwe verordeningen inzake de rechten van luchtreizigers, dan is het wel de afname van het overboeken, dat in bepaalde gevallen inderdaad – dat valt niet te ontkennen – een gewoonte was geworden die zeer nadelig uitpakte voor de passagiers.
Gary Titley (PSE). – (EN) Ik wil de commissaris graag bedanken voor zijn uitgebreide en duidelijke antwoord. Het is echter een feit dat mensen nog steeds klagen over die overboekingen.
Mijn andere probleem is dat er nog steeds luchtvaartmaatschappijen zijn die de Verordening inzake de rechten van luchtreizigers negeren en hun passagiers vertellen dat die verordening niet op hen van toepassing is. Gaat de Commissie met harde hand optreden tegen die maatschappijen die blijkbaar denken dat zij boven de wet en boven EU-verordeningen staan?
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Zeker, mijnheer Titley, we moeten er absoluut op toezien dat deze rechten van luchtreizigers worden toegepast. Ik moet overigens zeggen dat ik momenteel probeer om alle luchthavens zover te krijgen dat ze de rechten van de passagiers ophangen, om duidelijk te maken dat alle passagiers op de hoogte moeten worden gesteld van het feit dat ze niet te maken mogen krijgen met een overboeking zonder dat hun daarvoor een aanzienlijke compensatie wordt aangeboden, zoals de verordening vereist. De drie sleutelwoorden op dit vlak zijn: voorlichting, onderzoek en toezicht, zoals ik al aangaf. Vervolgens zullen we zien of het nodig is sancties op te leggen of in elk geval de lidstaten die niet werkelijk hebben toegezien op de toepassing van deze rechten voor passagiers, voor het Hof van Justitie te dagen.
Tot zover, mijnheer Titley. Ik wil u bedanken voor deze vraag, die ons eraan herinnert hoe belangrijk het is dat het Europees recht wordt toegepast.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, u heeft er terecht op gewezen dat we allemaal samen een probleem hebben opgelost, of tenminste ten dele, en wel het probleem van de overboekingen. In deze richtlijn uit 2004 hadden we de lat voor de vertragingen heel laag gelegd, omdat de luchtvaartmaatschappijen ons indertijd hadden meegedeeld dat ze na de ramp van 11 september met strenge regels financieel eigenlijk niet meer rond zouden kunnen komen. De luchtvaartmaatschappijen laten gewoon systematisch toe dat de vertragingen oplopen. In de loop van een dag en na meerdere starts en landingen kan de vertraging wel oplopen tot meerdere uren, maar er wordt geen enkele financiële compensatie betaald. Voor de treinpassagiers leggen we strenge regels voor de compensatie vast, in bepaalde gevallen krijgen ze het hele bedrag terug, maar de passagiers in de luchtvaart ...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Ik wil graag even kort tegen de heer Rack zeggen dat wij vele klachten ontvangen over buitensporige vertragingen en dat wij deze controle juist willen uitvoeren om precies te bepalen met welke middelen we een betere toepassing van de nieuwe rechten voor passagiers kunnen bewerkstelligen. U hebt gelijk: als Europees burgers hebben we recht op een behoorlijke behandeling als luchtreiziger en straks ook als treinreizigers. U kunt er dus gerust op zijn, mijnheer Rack, dat de commissaris voor vervoer er wel degelijk naar streeft om steeds strenger toe te zien op de rechten van de passagiers.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter, ik ben blij dat er blijkbaar relatief weinig klachten worden ingediend. Ik heb echter zelf meegemaakt – wij vliegen nogal vaak – dat mijn laatste drie vluchten alle drie overboekt waren.
Ik zou graag willen weten of er bepaalde luchtvaartmaatschappijen zijn die zich hier vaker aan schuldig maken. Zou je kunnen zeggen dat er bepaalde maatschappijen zijn die zelfs systematisch aan overboeking doen? Zo ja, zou het dan niet denkbaar zijn dat we stappen ondernemen tegen deze bedrijven, zonder meteen een inbreukprocedure te starten? Daarbij zou het dus niet alleen om een schadeclaim gaan, maar ook om een klacht tegen het bedrijf zelf. Zouden we misschien een betere informatiecampagne kunnen voeren om de passagiers erop te wijzen dat ze misschien recht hebben op een schadevergoeding?
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan bevestigen dat de klachten wegens overboeking zijn afgenomen: in 2001 maakten zij meer dan 16 procent van de klachten uit, tegen 7 procent nu. Ik ben er evenwel net als u stellig van overtuigd dat personen die door deze praktijk getroffen worden zich in elk van de lidstaten moeten wenden tot de instantie die met de behandeling van deze klachten is belast. Bovendien – zoals ik u al zei – zullen wij dankzij deze controle een veel vollediger beeld van deze problemen kunnen krijgen. Zo zullen we te weten kunnen komen welke vervoerders hier een gewoonte van maken en welke van hen een serieuze waarschuwing verdienen.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 41 van Michl Ebner (H-0812/06):
Betreft: Bescherming van de jeugd in chatboxen
Van internetfora en chatboxen wordt voornamelijk door jongeren gebruik gemaakt. Ze zijn bestemd voor het snel en ongecompliceerd uitwisselen van meningen. In principe is het verheugend dat er gebruik van nieuwe media wordt gemaakt, maar jongeren zijn in het net uiterst moeilijk te beschermen. Iedereen die daarvoor belangstelling heeft kan zich voor een bepaalde chat aanmelden en moet daarvoor enkele persoonlijke gegevens verstrekken. Vaak zijn die gegevens echter niet te controleren. Kinderen en jongeren kunnen daarom niet weten met wie zij in een concreet geval te maken hebben. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat personen die zich aan strafbare feiten schuldig hebben gemaakt met opgave van onjuiste gegevens in een chatbox inloggen.
Heeft de Commissie in verband met de bescherming van kinderen en jongeren plannen om maatregelen in verband met chatboxen te nemen? Beschikt de Commissie over een strategie voor de manier waarop zij stappen tegen het misbruik van chatfora voor kinderen en jongeren denkt te nemen?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de mededeling die de Europese Commissie afgelopen juli op mijn verzoek heeft aangenomen, komt het algemene thema van een Europese strategie voor de bescherming van kinderrechten aan bod. Het is duidelijk dat binnen deze Europese strategie extra aandacht wordt besteed aan het gevaar dat jongeren en kinderen lopen om slachtoffer te worden van de handelingen van criminele pedofielen die het internet gebruiken.
Wij staan achter een zeer krachtig preventief optreden. Wij zijn in het bijzonder voorstander van de oprichting van een internationale databank waarin alle belangrijke gegevens worden verzameld van misdadigers en van degenen die het internet gebruiken voor pedofiele doeleinden. Op deze manier kunnen we vooral de verspreiding tegengaan van afbeeldingen die – overduidelijk uit motieven die met seksuele uitbuiting te maken hebben – gericht zijn op kinderen en jongeren, en kunnen we de schuldigen, dat wil zeggen diegenen die het internet voor dergelijke doeleinden gebruiken, de pas afsnijden en aanpakken.
Wij hebben verder besloten om een programma te financieren dat “Safer internet plus” heet en dat bestaat uit een Europees netwerk van telefoonlijnen en met name internetcommunicatie met als doel het voor internetbezoekers mogelijk te maken om samen te werken met de politie. Via dit systeem voor een veiliger gebruik van het internet, dat “Safer internet plus” heet, kunnen internetgebruikers de politie of internetproviders informeren over eventuele bedreigende ‘hits’ en daarmee over de aanwezigheid van personen die het internet voor pornografische doeleinden gebruiken.
Daarnaast hebben we onlangs een mededeling over mensenhandel opgesteld waarin een speciaal hoofdstuk is gewijd aan kinderen en aan het geweld tegen kinderen. Ik bekijk momenteel de toepassing van het kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. Naast de toepassing van dit kaderbesluit denk ik dat we in staat zijn maatregelen in te stellen om het wetgevend kader verder te versterken en om nog harder op te treden tegen de seksuele uitbuiting via het internet die kinderen schaadt. Ik zal voor het eind van dit jaar hierover berichten middels een mededeling van de Commissie.
Ten slotte zal het algemene thema computercriminaliteit begin volgend jaar aangepakt worden met behulp van een strategisch document met daarin een hoofdstuk dat speciaal aan de bescherming van kinderen is gewijd. Zoals de heer Ebner weet, hebben wij het programma Daphne opnieuw gefinancierd. Het programma Daphne II richt zich op Europese initiatieven die niet alleen het geweld tegen kinderen, maar ook tegen vrouwen bestrijden, en beschikt over een budget van 50 miljoen euro voor de nieuwe operationele fase. Wij willen met dit systeem de beste methodes voor de preventie van geweld tegen kinderen versterken en communicatiecampagnes op touw zetten die een meer verantwoordelijk internetgebruik door kinderen en jongeren moeten bevorderen.
Michl Ebner (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben de heer Frattini zeer erkentelijk voor zijn gedetailleerde antwoord. Ik moet toegeven dat hij uitgebreid werk heeft geleverd op dit gebied en ik denk dat hij erin zal slagen om de veiligheid en de bescherming die wij onze kinderen gunnen, veilig te stellen.
Ik hoop dat dit programma en de bijbehorende activiteiten hun vruchten afwerpen en daarnaast hoop ik persoonlijk dat het Parlement hier vierkant achter gaat staan.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben de heer Ebner zeer erkentelijk.
Op dit moment bevinden we ons in de implementatiefase. Het Europees strategisch plan biedt echter nog andere belangrijke voordelen. We denken erover om op korte termijn een Europese telefonische noodlijn voor kinderen in moeilijkheden op te zetten. Deze noodlijn bestaat in heel Europa uit dezelfde drie cijfers – 116 – gevolgd door een landnummer voor ieder afzonderlijk land. Dit noodnummer kan kinderen die ontvoerd, verdwaald of in moeilijkheden zijn, helpen.
Verder ben ik, samen met de belangrijkste internationale creditcardmaatschappijen, de mogelijkheden aan het bekijken om de creditcards te blokkeren van hen die pedofiele websites bezoeken om pornografisch materiaal waar kinderen bij betrokken zijn, te kopen. Iedereen zal begrijpen dat een bedreiging als deze op zich al een sterk ontmoedigend signaal zal zijn voor dit soort misdadigers.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Ik stel deze vraag als vader van Emily, die aanstaande vrijdag haar vijfde verjaardag viert, en van Oliver, die binnenkort tweeënhalf jaar wordt. Oliver surft nog niet op internet, maar Emily wel.
Ik ben het volledig eens met de standpunten zoals die door de commissaris en de voorgaande sprekers naar voren zijn gebracht in verband met het beschermen van onze jeugd. Kan de commissaris echter garanderen dat dit niet leidt tot het opleggen van beperkingen op het algemeen gebruik van internet? Het laatste wat wij namelijk willen is koppen in de krant dat de Europese Unie het vrije gebruik van internet aan banden wil leggen.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, natuurlijk denkt niemand aan een beperking van het internetgebruik. Internet is een van de meest bijzondere communicatiemiddelen, in zoverre dat het kinderen en jongeren over de hele wereld in staat stelt om met elkaar in contact te treden.
Het is echter wel duidelijk dat we de misdadigers die het internet gebruiken om nauwer in contact te komen met jongeren – die uiteraard beschermd moeten worden –moeten tegenhouden en aanpakken. Het is dan ook niet door beperking van het internetgebruik, maar door verscherping van de preventie en de controle dat wij kinderen kunnen helpen volkomen veilig gebruik te maken van internet.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 42 van Paulo Casaca (H-0827/06):
Betreft: Steniging van 7 vrouwen in Perzië
Volgens bericht MDE 13/111/2006 van Amnesty International lopen in Perzië 7 vrouwen – Parisa Akbari, Iran Eskandari, Chairieh Valania, Sjamameh Gorbani, Kobra Naddzjar, Sogra en Fatemeh Mola'i – gevaar om binnenkort gestenigd te worden.
Ondanks herhaalde beloften – vaak genoeg overgebracht door de Europese autoriteiten – over moratoriums of schorsing van de barbaarse praktijk door het regiem in Perzië, blijven de berichten over veroordelingen en terechtstellingen van vrouwen, sinds de Europese unie haar 'dialoog over de rechten van de mens' met het regiem aangevat heeft, alsmaar toenemen.
Kan de Europese Commissie uitleggen wat de oorzaken van de volledige mislukking van haar doelstellingen voor de rechten van de mens zijn, die ze voor haar politiek van dialoog met het regiem van Perzië aangekondigd had? Welke concrete stappen onderneemt ze om de moord op de 7 vrouwen te verhinderen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie maakt zich nog steeds grote zorgen over de mensenrechten in Iran en beschouwt met name executies door middel van steniging als iets weerzinwekkends. Ik ken de berichten van Amnesty International over veroordelingen tot executie door steniging waarnaar de geachte afgevaardigden verwijzen. Steniging is een wrede, onmenselijke en vernederende vorm van straf. De Commissie vindt dergelijke praktijken dan ook volstrekt onaanvaardbaar. De EU heeft Iran herhaaldelijk en op steeds dringender wijze verzocht om het gebruik van de doodstraf te beperken. Wij hebben er ook op aangedrongen dat het vonnis uitsluitend in overeenstemming met de minimale vereisten van de VN mag worden voltrokken, met inbegrip van de voorwaarde dat een doodvonnis slechts voor de zwaarste misdaden opgelegd mag worden.
In december 2002 heeft de EU een dialoog over de mensenrechten met de Iraanse autoriteiten in gang gezet. Bij die dialoog zijn ook vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties betrokken geweest. Een van de concrete resultaten toentertijd was de toezegging van Iraanse kant dat er een moratorium op steniging zou worden afgekondigd. Helaas is die dialoog sinds de zomer van 2004 stopgezet door onwil van de Iraanse autoriteiten. Er zijn inmiddels echter wel weer onder voorbehoud data vastgesteld voor een nieuwe discussieronde over de mensenrechten medio december.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de Iraanse autoriteiten hebben inderdaad een moratorium toegezegd maar zijn die belofte niet nagekomen. Dat verbaast ons natuurlijk absoluut niet.
Maar het probleem dat ik de commissaris zou willen voorleggen betreft de reden waarom de Commissie aan blijft dringen op een dialoog met een fanatieke kliek die Iran tiranniseert en geen dialoog voert met de grote massa andersdenkende Iraniërs. Ik zou u een in uw moedertaal geschreven boek willen aanraden, We are Iran, met bijdragen van vele Iraniërs die er volledig andere ideeën op nahouden en met wie de Commissie zou moeten praten.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Wij praten met alle soorten maatschappelijke organisaties in Iran. Het is lastig dat de geachte afgevaardigde ons enerzijds verzoekt protest aan te tekenen, te pleiten bij de Iraanse autoriteiten, op te komen voor de mensenrechten en stelling te nemen tegen deze afschuwelijke praktijken, en dat hij ons anderzijds bekritiseert voor het feit dat wij een dialoog zijn aangegaan. Zonder dialoog is het namelijk veel moeilijker, zo niet onmogelijk om ons standpunt over te brengen.
Ik denk dat de Europese aanpak de juiste aanpak is. In nauwe samenwerking met ambassades van de EU-landen in Teheran volgt de Commissie de situatie ter plaatse zeer nauwlettend, met name met betrekking tot de doodstraf. Zodra de Commissie geïnformeerd wordt over een doodvonnis tegen jongeren of gewaar wordt dat vrouwen gevaar lopen gestenigd te worden, zet de EU onmiddellijk démarches met de gerechtelijke en andere bevoegde autoriteiten in gang. De EU vertrouwt dus niet uitsluitend op die dialoog. Wanneer zich dergelijke gevallen voordoen, maakt de Unie haar standpunten zeer direct en duidelijk kenbaar. Dat zal ook in de toekomst niet veranderen.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Commissaris, u zegt dat de Europese Commissie de mensenrechtensituatie in Iran zeer serieus neemt. Zou u mij dan kunnen vertellen wanneer deze kwestie in andere dialogen met Iran besproken wordt? Er is thans een dialoog gaande over het nucleaire programma in Iran. Worden de mensenrechten ook tijdens dergelijke onderhandelingen of tijdens onderhandelingen over handelskwesties besproken? Dit is een ernstige zaak. Volgens mij is het dan ook niet toereikend om te zeggen dat getracht wordt om de onderhandelingen over de mensenrechten weer vlot te trekken. Dit onderwerp moet bij alle dialogen met Iran op de agenda staan. Wanneer bent u voornemens om dat te gaan doen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie onderneemt via verschillende kanalen actie in gevallen waarin de mensenrechten in het geding zijn. Zij vertrouwt niet alleen op de mensenrechtendialoog; de laatste bijeenkomst over mensenrechten heeft overigens in juni 2004 plaatsgevonden en binnenkort is er weer een nieuwe bijeenkomst gepland. Wij tekenen daarnaast via uiteenlopende diplomatieke kanalen een diplomatiek protest aan in aanvulling op de geagendeerde dialoog. Zo zullen wij ook in de toekomst te werk blijven gaan.
Edite Estrela (PSE). – (PT) Naar aanleiding van wat mijn collega’s hebben gezegd, zou ik willen weten wat het standpunt van de Commissie is over de ontvoering van zwangere vrouwen en kleine kinderen als middel om de Iraanse oppositie het zwijgen op te leggen. Die ontvoeringen zijn een aanslag op de rechten van de vrouw en op de mensenrechten in het algemeen. Ik zou willen weten of de Commissie hiervan op de hoogte is en wat haar standpunt dienaangaande is.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Wij volgen individuele gevallen op de voet. Wij weten dat er een aantal vrouwen is dat met een executie door steniging wordt bedreigd. Onze standpunten hieromtrent zijn afdoende bekend en vaak naar voren gebracht. Er bestaat geen enkele twijfel in Iran over onze aversie tegen deze praktijken. In individuele gevallen kunt u er te allen tijde van verzekerd zijn dat wij alle beschikbare middelen zullen gebruiken om ons standpunt duidelijk te maken. Wij zullen daarbij ook een zo groot mogelijke druk uitoefenen.
Tweede deel
De Voorzitter. –
Vraag nr. 43 van Lambert van Nistelrooij (H-0831/06):
Betreft: Voorstel van de Europese Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over Roaming op openbare mobiele netwerken in de Gemeenschap
Na publicatie door de Europese Commissie van haar plan om te komen tot een verordening op de roaming-activiteiten van de mobiele telefoonbedrijven (COM(2006)0382 def.), blijkt dat in het voorstel van de Commissie weinig informatie is te vinden over de gevolgen van de specifieke situatie van de bewoners en bedrijven aan de binnengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie inzake roamingkosten.
Bezit de Commissie informatie over de kosten waarmee de 'binnen-grensregio's' worden geconfronteerd?
Wat denkt de Commissie te ondernemen opdat de telefoonoperatoren tegemoet te komen aan de specifieke noden van de bewoners en de economische activiteiten in de EU – 'binnen-grensregio's'?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik ben de geachte afgevaardigde dankbaar dat hij deze vraag stelt. Dit biedt mij namelijk de gelegenheid om een antwoord te geven op een kwestie die voor het Parlement zeer belangrijk is gezien de aandacht die in de afgelopen jaren is besteed aan het onderwerp internationale roaming.
Zoals bekend, zijn er voor de burgers twee problemen: ten eerste de hoge prijs die zij voor mobiel bellen moeten betalen als zij de grens oversteken en ten tweede het probleem van de onbedoelde roaming via een buitenlands netwerk, niet omdat zij een grens zijn overgestoken, maar omdat zij in een grensgebied wonen. In een competitieve markt is de verwachting dat er doorgaans een convergentie van prijzen en kosten zal plaatsvinden. Met betrekking tot roaming is er echter al vele jaren geen enkel bewijs voor een echte koppeling tussen prijzen en de onderliggende kosten. Dit punt is ook duidelijk naar voren gekomen in de effectrapportage die in het kader van de door mij voorgestelde verordening is opgesteld.
De kwestie is eigenlijk heel eenvoudig. Waarom zou een Franse klant die net de grens met Italië is overgestoken en die een lokaal telefoongesprek voert hier 50 cent tot meer dan 1 euro per minuut voor moeten betalen, terwijl een Italiaanse klant die ook een lokaal gesprek voert slechts tussen de 10 en 13 cent in rekening gebracht krijgt? Ik geef toe dat er wat extra kosten zijn als iemand met zijn of haar telefoon vanuit een buurland belt, maar dergelijk grote prijsverschillen zijn nauwelijks te rechtvaardigen.
Op alle andere telecomgebieden – zowel wat vaste als breedbandverbindingen betreft – hebben de Europese consumenten van aanzienlijk betere prijzen en keuzemogelijkheden en van een hogere kwaliteit kunnen profiteren; internationale roaming vormt hierop de enige uitzondering. Er zijn miljoenen burgers die zich al jaren ergeren aan deze hoge prijzen. Naar schatting leven er ongeveer 99 miljoen Europese burgers in regio’s waar de afstand tot de grenzen minder dan vijftig kilometer bedraagt. Circa 11 miljoen burgers woont zelfs op minder dan 5 kilometer van een grens. Zij hebben de meeste last van die buitengewoon hoge roamingprijzen.
De verordening die ik heb voorgesteld is thans onderwerp van discussie in dit Parlement en in de Raad. In die verordening worden aanzienlijke verlagingen van de roamingprijzen voorgesteld voor alle Europeanen, dus zowel voor consumenten als voor zakelijke reizigers. Het moge duidelijk zijn dat de mensen die in de ‘binnen-grensregio’s’ wonen en roamen, tot de groep zullen behoren die het meeste profijt van deze verordening heeft zodra die in werking is getreden.
Vanuit technisch perspectief zullen de consumenten die in die regio’s wonen vanwege de aard van mobiele netwerken overigens wel een bedrag aan roamingkosten moeten betalen. Als de verordening wordt aangenomen, kunnen zij er echter nu op vertrouwen dat de prijzen veel redelijker zullen zijn dan nu het geval is.
Dan is er nog de kwestie van het onbedoeld roamen, iets wat altijd kan gebeuren waar mobiele diensten beschikbaar zijn in grensgebieden. Daarom is het voor de mensen die daar wonen ook zeer belangrijk dat de prijzen dichter in de buurt van de kosten komen te liggen.
Ik lever vaak kritiek op de exploitanten omdat zij te hoge prijzen hanteren. Aan de andere kant moet ik ook zeggen dat de exploitanten zelf al de gewenste kant op gaan, ere wie ere toekomt. Zo is het een goede zaak dat exploitanten in Ierland en in het Verenigd Koninkrijk een begin hebben gemaakt met aanbieden van tarieven die voor het hele eiland gelden. Dat betekent bijvoorbeeld dat burgers in Ierland en Noord-Ierland nu slechts één enkel tarief betalen, ongeacht waar zij zich op het eiland bevinden. Dat is een goed voorbeeld van beste praktijken. Ik zou graag zien dat dergelijke initiatieven meer gestimuleerd worden en navolging krijgen in andere delen van Europa.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – Voorzitter, bij de roamingkosten, met name in de grensgebieden, gaat het in totaal om zo'n 5 miljard euro per jaar; dit is onaanvaardbaar en eigenlijk ook onnodig voor bedrijven en voor burgers. Ik dank dan ook mevrouw Reding voor haar zeer krachtige interventie in de afgelopen maanden en ook vandaag, maar een vrijwillige oplossing tussen bedrijven in de grensstreken van die roaming, waarvan je amper op de hoogte bent, waarbij je een aantal keren per dag van het ene netwerk in het andere netwerk wordt gedrukt, dat is toch een geweldig probleem; ik denk dan ook dat het op vrijwillige basis onvoldoende snel tot een oplossing komt. Ik vraag de commissaris, de Commissie, dan ook of zij in die richting wil rapporteren over die voortgang. Ik weet dat de organisatie van de grensregio's daar ook graag over wil meedenken, ik denk dat we daar moeten intensiveren.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Helaas beschikken de nationale toezichthouders niet over expliciete bevoegdheden om onbedoelde roaming te voorkomen of te reduceren. Zoals ook uit het probleem van de internationale roaming blijkt, is er op dit vlak nog geen sprake van een interne markt. Daarom moeten wij de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden om goede praktijken te kunnen traceren en deze onder de aandacht te brengen. In Ierland hebben Comreg en Ofcom bijvoorbeeld besloten om een gezamenlijke werkgroep op te zetten om de omvang van het probleem van het onbedoeld roamen door mobiele bellers te onderzoeken. Wij verwelkomen en stimuleren dergelijke initiatieven uiteraard. Het is op dit moment echter nog niet mogelijk om dit probleem op grotere schaal aan te pakken via het normale reguleringsproces.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mevrouw de commissaris, de toeslagen voor bellen in het buitenland met de nieuwe UMTS-technologie zijn nog hoger dan in het gewone GSM-net. Wie in het buitenland belt, krijgt daarvoor al gauw een gepeperde rekening, zelfs als hij via een partnernet belt. Op de rekening staat dan meestal niet of er per minuut of per volume wordt afgerekend.
Is de Commissie van plan om de roamingverordening te gebruiken om ook hier voor meer transparantie te zorgen?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik ben mede door dit Parlement nadrukkelijk gevraagd om iets aan het probleem te doen van de mobiele beltarieven voor internationale roaming. Toen ik deze kwestie onderzocht, was er geen specifieke behoefte aan actie met betrekking tot datadiensten, zoals sms. Toen de nationale regelgevende instanties de Commissie verzochten om iets te ondernemen, maakten zij zich eigenlijk alleen zorgen over de hoge internationale roamingtarieven voor spraaktelefonie. Uit de vele discussies die ik heb gevoerd, met name met afgevaardigden van dit Parlement en met burgers, weet ik dat er ook een probleem op datagebied bestaat. Het Parlement evalueert het voorstel voor een verordening op dit moment en heeft dan ook de mogelijkheid om een stap verder te gaan dan de Commissie. Ik wil daarbij ook een beroep doen op de betrokken bedrijven zelf, aangezien het bedrijfsleven voortdurend klaagt dat wij ons bemoeien met de prijsregulering. Exploitanten hebben nu de kans om te laten zien dat zij zelf in staat zijn om de prijzen te verlagen zodat regelgevers en politici niet tussenbeide hoeven te komen.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (EN) Commissaris, u heeft een aantal overtuigende voorbeelden gegeven van de absurde situatie die er met betrekking tot de roamingprijzen in verschillende landen bestaat. U heeft daarbij echter niet de nieuwe lidstaten van de EU genoemd, terwijl de situatie daar zelfs nog slechter is. Is de Commissie voornemens speciale aandacht aan de nieuwe lidstaten van de EU te besteden om een einde te maken aan de zeer grote verschillen in de tarieven voor algemene mobiele telefonie en roaming?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) De voorgestelde verordening betreffende de internationale roamingtarieven is op alle Europese lidstaten van toepassing, dus ook op de nieuwe lidstaten. In oktober 2005 heeft de Commissie met het oog op de transparantie een website gelanceerd met álle tarieven, dus ook die in de nieuwe lidstaten. Die tarieven worden over een jaar geëvalueerd om te bekijken hoe deze zich in de verschillende lidstaten hebben ontwikkeld. Zoals gezegd, ben ik voornemens om regelgeving uit te vaardigen met behulp van het Europees Parlement en de Raad; dat zijn namelijk de wetgevers. Over een paar weken is de website bijgewerkt en kunt u zelf constateren of de algemene tarieven in de verschillende landen gedaald zijn en wat de tendens in het afgelopen jaar is geweest.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 44 van Stavros Arnaoutakis (H-0840/06):
Betreft: Gebruik van internet via breedbandverbinding
Volgens recente gegevens van de Commissie, meer bepaald van het Directoraat-generaal informatiemaatschappij en media, is slechts 13% van de scholen in Griekenland via een breedbandverbinding op het internet aangesloten. Met dit percentage bekleedt Griekenland de laatste plaats van 27 landen in Europa. De kennis en het gebruik van computers zijn vandaag de dag een absolute noodzaak, terwijl een krachtige breedbandaansluiting op het internet een fundamenteel instrument voor ontwikkeling en concurrentievermogen kan zijn, zoals de bevoegde commissaris, Viviane Reding, op 29 september 2006 nog heeft verklaard.
Wat denkt de Commissie te ondernemen om een land als Griekenland aan te moedigen om de scholen uit te rusten met computers met een breedbandaansluiting op het internet? Hoe denkt de Commissie acties te ondersteunen om informatiemiddelen in te voeren op scholen en bij instanties en organisaties in afgelegen regio's, met name in eiland- en berggebieden?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) De geachte afgevaardigde heeft gelijk: de Griekse markt voor elektronische communicatie heeft helaas te lijden onder een zeer grote vertraging in de omzetting van het regelgevingskader. Dat had al vanaf 2003 van kracht moeten zijn. Griekenland heeft die omzetting echter pas in juni 2006 afgerond. Wij hebben heel duidelijk kunnen constateren dat er in landen waar dat kader niet van kracht is, geen concurrentie plaatsvindt. En zonder concurrentie wordt er minder geïnvesteerd. Dat is een van de problemen in Griekenland.
Een meer positief aspect is dat Griekenland via de structurele steun van de EU aanspraak kan maken op een aanzienlijke cofinanciering voor investeringen die gericht zijn op het bevorderen van een snellere verspreiding van ICT in dat land. Dat geldt met name voor breedbandinternet op scholen en voor publiekrechtelijke organisaties in afgelegen eiland- en berggebieden. Ook via het Cohesiefonds kunnen in Griekenland projecten worden gefinancierd voor het aanschaffen van ICT-apparatuur voor scholen en publiekrechtelijke regionale organisaties, inclusief organisaties in afgelegen eiland- of berggebieden.
Zoals u weet, heeft Griekenland de tenuitvoerlegging van een groot project in gang gezet voor de toegang tot breedbandverbindingen voor Griekse regio’s buiten Athene en Thessaloniki die daar nog niet over beschikken en die onder normale omstandigheden een dergelijke verbinding ook niet zouden krijgen.
De Griekse regering heeft ook het Diodos-programma gelanceerd. In het kader van dit project is er een Grieks educatief netwerk met een hoge capaciteit gecreëerd. Het nieuwe netwerk wordt door providers gebruikt om tegen een prijs die naar verwachting de helft zal bedragen van de huidige verkoopprijzen geavanceerde internetdiensten te bieden aan onderzoeksinstellingen en wetenschappelijke en educatieve organisaties.
U weet wellicht ook dat de Commissie druk bezig is met het dichten van de digitale kloof. Daartoe heeft de Commissie onlangs een mededeling gepubliceerd over het dichten van de breedbandkloof. In die mededeling wordt een krachtige toezegging gedaan om breedbandverbindingen voor alle Europeanen mogelijk te maken via beleidsmaatregelen, begrotingssteun en regulerende instrumenten. In dat verband kan er een beroep worden gedaan op de structuurfondsen, maar ook – en dat is nieuw – op de fondsen voor plattelandsontwikkeling, waarbij de regels voor staatssteun uiteraard volledig in acht worden genomen. De mededeling bevat een voorstel voor een actie gericht op het versterken van het huidige beleid en de nationale breedbandstrategieën en op het bevorderen van het uitwisselen van beste praktijken via een website. Naar ons idee is het zeer belangrijk dat regio’s ervaren wat er in andere regio’s is gebeurd en inzicht krijgen in wat zij eventueel over kunnen nemen of aan hun eigen specifieke behoeften aan kunnen passen. Wat dat betreft, hopen wij dat de vele aanhoudende problemen die in sommige regio’s bestaan, met name in Griekenland, geleidelijk opgelost kunnen worden.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw de commissaris bedanken voor haar antwoord. Mijn vraag is daarmee volledig beantwoord. Ik wil haar met name ook bedanken voor haar komst naar Kreta, waar zij het ENISA, het Europese Bureau voor netwerk- en informatieveiligheid, heeft bezocht en op die manier heeft geholpen bij de oplossing van een groot aantal problemen in dit bureau. Zowel Griekenland als Kreta danken u hartelijk voor uw bezoek aan Heraklion.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Behalve dat het een prachtig eiland is, probeert Kreta ook met alle macht om de bestaande breedbandkloof te dichten. Ik weet dat de geachte afgevaardigde in zijn hoedanigheid als vertegenwoordiger van Kreta een bijdrage levert aan het verwezenlijken van dat doel. Alle steun die wij kunnen verstrekken, dient uiteraard via de Griekse regering te verlopen. Bij de structuurfondsen en de fondsen voor plattelandsontwikkeling dient het initiatief immers van de regering uit te gaan. De Commissie is bereid om hulp te bieden zodat de brede kloof die er nog steeds bestaat in de niet-stedelijke gebieden in Griekenland, gaandeweg gedicht kan worden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Ik wil de commissaris graag bedanken. In Ierland gaat het al beter met de scholen en hebben leerlingen voldoende breedbandmogelijkheden zolang ze op school zijn. Wanneer zij thuis komen, is de situatie echter slechter: 25 procent van de bevolking heeft geen toegang tot een breedbandverbinding. Heeft de Commissie serieus overwogen om de kloof via nieuwe technologieën, zoals WiMAX, te dichten hoewel daarvoor wel een spectrum- en frequentietoegankelijkheid vereist is? Heeft u dit overwogen en wat is uw conclusie? Veel van mijn kiezers hebben namelijk geen toegang tot breedband en leerlingen kunnen thuis geen gebruik maken van deze technologie.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Het is duidelijk dat er veel technieken en technologieën zijn waarmee de breedbandkloof gedicht kan worden. De Commissie heeft echter altijd consequent gezegd dat wij een technologisch neutrale oplossing nodig hebben. Wij kunnen niet de voorkeur geven aan de ene technologie boven een andere technologie want soms vormt een combinatie van technologieën de juiste aanpak. Vezelverbindingen zijn niet altijd het antwoord; soms kunnen satellieten efficiënter zijn. De Noordse landen kennen bijvoorbeeld veel geografische en afstandsproblemen en hier lag de oplossing in een combinatie van technologieën besloten. Ik weet uit de statistische gegevens over scholen met een internettoegang via breedband dat Ierland niet echt geweldig presteert. Dat is verwonderlijk omdat ik weet dat het onderwijs over nieuwe technologieën in Ierland op een hoog niveau plaatsvindt. Ik hoop dan ook dat de breedbandkloof in Ierland gedicht kan worden en dat alle scholen in de toekomst in staat zijn de wereld via nieuwe technologieën te verkennen.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Het doet mij deugd dat de commissaris in haar eerste antwoord in verband met het leveren van breedbanddiensten heeft benadrukt hoe belangrijk het is dat concurrentie bevorderd wordt en de verplichtingen nagekomen worden. Ik zou graag willen weten of zij het Parlement de bevestiging kan geven dat zij de oproep van bepaalde exploitanten, en zelfs regelgevende instanties, zal weerstaan om bepaalde investeringen in breedband tijdelijk niet langer te reguleren door als het ware een reguleringsvakantie in te stellen. Tegen de achtergrond dat zij en ik volgende week het wereldwijde forum over internetgovernance zullen bijwonen, zou ik ook willen vragen of zij kan bevestigen dat zij zich bij ons aan zal sluiten bij het promoten van de voordelen van concurrentie op mondiale schaal teneinde het niveau van de breedbandverbindingen wereldwijd te verhogen en de kosten te verlagen.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan op beide vragen een positief antwoord geven. Het eerste antwoord is heel duidelijk. Ik zal geen reguleringsvakanties toestaan, ook niet in grote landen, omdat dergelijke vakanties indruisen tegen de belangen van onze burgers die slechts toegang hebben tot één enkele provider omdat er geen concurrentie is. Een dergelijke situatie leidt tot hoge prijzen en is niet in het belang van de sector in het algemeen. Ik ben dus tegen reguleringsvakanties.
Het antwoord op uw tweede vraag luidt eveneens “ja”. Ik zal volgende week inderdaad de wereldconferentie over internetgovernance bijwonen. Ik zal daar ook gesprekken met parlementariërs voeren en ik juich het toe dat het Europees Parlement een delegatie naar deze zeer belangrijke conferentie stuurt, omdat de stem van de burgers van Europa gehoord moet worden.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 45 van Jim Higgins (H-0855/06):
Betreft: Europees register van Internet-domeinnamen
Kan de Commissie meedelen hoeveel aanvragen voor .eu-domeinnamen er tot de start van de Sunrise 2-periode zijn ingediend bij EURid? Wat is het gemiddeld percentage afgewezen aanvragen, en, in het bijzonder, hoeveel procent van de Ierse aanvragen zijn er afgewezen? Kan de Commissie uitleggen waarom het gemiddelde cijfer voor de EU zo ver afwijkt van de cijfers voor Ierse aanvragen? Is de Commissie op de hoogte van het feit dat de registrar de Ierse registreerders niet van de nodige middelen heeft voorzien om de aanvraagprocedure naar behoren te kunnen doorlopen? Indien zij toegeeft dat er informatie ontbrak, is de ADR-procedure dan de aangewezen methode om de problemen van de Ierse aanvragers op te lossen? Tot slot, is de Commissie nu overtuigd dat alle nodige informatie van de registrar beschikbaar is voor de registreerders?
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan de geachte afgevaardigde antwoorden dat volgens de informatie die ik van het register heb ontvangen het aantal aanvragen tijdens de Sunrise-periode 346 218 bedroeg, waarbij er 181 306 tijdens de eerste fase en 164 912 tijdens de tweede fase zijn ingediend.
Op dit moment is 46 procent van de Ierse aanvragen afgewezen ten opzichte van 34 procent van alle Europese aanvragen. De volledige tabel met een overzicht van alle aanvragen opgesplitst naar eventuele oudere rechten en landen van herkomst is te vinden op de website van het register.
De aard van de bewijsstukken die aanvragers dienen te overleggen, is afhankelijk van de nationale wetgeving van de lidstaat waar dat oudere recht is vastgesteld. Er bestaan enorme verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten en dat uit zich ook in de mate van ingewikkeldheid van de bewijzen die nodig zijn om het bestaan van een ouder recht aan te tonen. Dit veroorzaakt hogere of lagere afwijzingspercentages voor aanvragen uit bepaalde landen zoals Ierland.
Met betrekking tot de vraag of het register de Ierse registrars van de benodigde middelen heeft voorzien om aan alle vereisten van de aanvraagprocedure te kunnen voldoen, is de Commissie zich niet bewust van enige specifieke discriminatie op dit punt. Vanaf oktober 2005 – dat is twee maanden voor aanvang van de Sunrise-periode – heeft het register op zijn website in alle officiële talen een uitgebreide beschrijving gepubliceerd van alle technische en administratieve vereisten met betrekking tot de registratieprocedures. Die informatie is overigens nog steeds voor alle belangstellenden online beschikbaar. Voor diezelfde periode heeft het register een helpdesk opgezet waar aanvragers in een van de twintig officiële talen met hun vragen terecht konden voor een snel antwoord.
Het doel van ADR, de procedure voor alternatieve geschillenbeslechting, is het op korte termijn beslechten van geschillen tussen houders van domeinnamen over zaken als cyber-squatting, ofwel het ‘kraken’ van slapende domeinnamen, en intellectuele eigendomsrechten. Ook individuele afwijzingen kunnen via een dergelijke procedure worden betwist. Indien een Ierse aanvrager van mening is dat hij of zij onder een van deze categorieën valt, is de Commissie van mening dat de procedure voor alternatieve geschillenbeslechting inderdaad de aangewezen en eerlijkste methode is om het probleem op te lossen.
Samengevat is de Commissie van mening dat de informatie die door het openbaar register is verstrekt, afdoende is voor aanvragers en registrars om de registratie van domeinnamen voort te kunnen zetten gedurende de registratieperiode en ook daarna.
Jim Higgins (PPE-DE). – (EN) Ik dank u voor uw antwoord, commissaris. Ondanks onze mindere prestaties op breedbandgebied is het goed om van de Commissie erkenning te krijgen voor de ontwikkelingen in Noord-Ierland en Ierland met betrekking tot roaming. Ik hoop dat dit initiatief in andere landen navolging krijgt.
In haar antwoord heeft de commissaris de schuld nadrukkelijk bij de nationale regeringen neergelegd omdat hun wetgeving niet adequaat functioneert. Dat geldt niet alleen voor Ierland, maar ook voor het Verenigd Koninkrijk. De heer Patrik Lindén, de communicatiemanager van EURid, heeft dit wel zeer hard geformuleerd. Ik zal uw boodschap terugkoppelen. Ik zal er daarbij zeker op wijzen dat een groot deel van de verantwoordelijkheid voor het feit dat wij op lokaal en nationaal niveau ver achterlopen bij de rest van Europa, bij onze eigen regering en wetgeving berust.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (EN) Uit hoofde van het juridisch kader dat is opgezet voor het Dot.EU-register is de Commissie niet verantwoordelijk voor beslissingen over de interpretatie van het nationaal recht in verband met de validering van oudere rechten. Deze taak wordt uitgevoerd door de validator die door het register is geselecteerd, te weten PriceWaterhouse Coopers. Dat is het eerste punt.
Het tweede punt is dat dit besluit om in die zin het nationale recht te eerbiedigen, ook is genomen in overleg met het Europees Parlement. Ik heb al eerder gezegd dat er enorme verschillen tussen de nationale wetgevingen bestaan, maar ik zou niet durven zeggen dat de ene wet beter is dan de andere. Het nationale recht is verbonden met nationale gewoonten en met de culturele diversiteit van onze landen. Het is dan ook een zaak van de nationale regeringen om dat recht te veranderen of juist ongewijzigd te handhaven.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 46 van Sarah Ludford (H-0784/06):
Betreft: Eerlijke handel
In uw antwoord op het verslag van het Europees Parlement over eerlijke handel (Fair Trade) en ontwikkeling van juli jl. onderstreepte u dat de EU een coherent gemeenschappelijk beleidskader inzake eerlijke handel zou moeten krijgen en zegde u toe te zullen nagaan hoe de Commissie de verschillende certificerings- en garantiemethodes zou kunnen steunen en de consument zou kunnen helpen correcte en transparante informatie te verkrijgen. Welke conclusies heeft u verder kunnen trekken ten aanzien van een EU-beleid ter ondersteuning van eerlijke handel?
Terwijl er goed ontwikkelde distributie- en etiketteringsstructuren bestaan voor eerlijke handel in voedsel en dranken, is dit niet het geval bij kleding. Zo moeten vrouwen in Bangladesh bijvoorbeeld 80-urige werkweken in textielfabrieken maken om 10 euro per maand te verdienen met de productie van goedkope kleding voor Europese winkelketens. Hoe denkt de Commissie samen te werken met ngo's om de ontwikkeling van internationale normen voor eerlijke handel en certificering voor de productie van kleding te ondersteunen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Dankzij de eerlijke handel (Fair Trade) is er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het streven om geëtiketteerde producten in de schappen van de supermarkten te krijgen en te integreren in de dagelijkse koopgewoonten en -praktijken. Helaas kan dit nog niet gezegd worden voor ambachtelijke producten en kleding. Als onderdeel van de follow-up op het verslag van het Parlement zal de Commissie overwegen of er ruimte voor acties is op dit gebied.
Toen ik in juli in dit Parlement heb gezegd dat wij een eerlijk en coherent beleidskader nodig hebben om de armoede aan te pakken en ontwikkeling te bevorderen doelde ik daarmee niet alleen op Fair Trade. Ik heb toen overigens wel gezegd dat het verslag over eerlijke handel en ontwikkeling een nuttige rol zou kunnen spelen. De Commissie bestudeert thans de manier waarop er nog meer profijt getrokken kan worden van de rol van de Fair Trade-beweging. Daarnaast kan zij echter ook nog een aantal andere en bredere maatregelen nemen.
In samenwerking met ontwikkelingslanden kunnen wij niet alleen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en internationale arbeidsnormen bevorderen, maar ook een betere interactie tussen fatsoenlijke werkomstandigheden en andere beleidsterreinen. Het nieuwe thematische programma voor het investeren in mensen is daarvoor een belangrijk instrument. Dit programma omvat onder andere voorlichting, opleidingen, het uitwisselen van informatie en de ontwikkeling van een aantal indicatoren om de vooruitgang te kunnen controleren.
Het besef dat er een relatie bestaat tussen fatsoenlijk werk en het terugdringen van armoede wordt in Europa steeds groter. In de Europese Consensus inzake ontwikkeling – een document dat in 2005 is gepubliceerd – worden werkgelegenheid en sociale cohesie aangemerkt als een van de negen gebieden voor communautaire acties. Werkgelegenheid, fatsoenlijk werk en sociale cohesie staan daarnaast ook centraal in de EU-Afrika-strategie.
In mei 2006 heeft de Commissie een mededeling aangenomen over fatsoenlijk werk voor iedereen. Deze zal in december tijdens de conferentie van de Commissie over fatsoenlijk werk en globalisering worden gepresenteerd. Tijdens die conferentie zullen deze onderwerpen binnen een veel ruimer kader uitgebreid worden besproken.
Wij leveren via onze permanente handelsgerelateerde activiteiten op bilateraal en regionaal niveau ook een bijdrage aan het vaststellen van internationale normen voor alle producten, inclusief textiel. Een voorbeeld hiervan is een programma ter ondersteuning van een hogere kwaliteit in Bangladesh dat gericht is op het verbeteren van kwaliteitsnormen, metrologie en accreditatiesystemen in dit land. Hierdoor willen wij ervoor zorgen dat de nationale laboratoria regionale en multilaterale erkenning krijgen en waarborgen dat de certificaten voor de overeenstemmingsbeoordeling ook worden geaccepteerd. Daarnaast zal de basisfunctie van het normalisatie- en testinstituut van Bangladesh versterkt worden om beter te kunnen functioneren als normalisatie-instantie op het gebied van de metrologie.
Door dit programma is Bangladesh in staat om niet alleen aan de multilaterale vereisten te voldoen, maar om ook het concurrentievermogen van zijn exportindustrie te verbeteren. Doel van het project is het tot stand brengen van publiek-private partnerschappen. Daarnaast dient met name het bewustzijn vergroot te worden van het belang van systemen voor kwaliteits- en milieubeheer en sociale normen (het aantal bedrijven met een ISO 14000- en SA 800- certificatie is inmiddels al toegenomen). Bovendien moet de consumentenbond in het land meer mogelijkheden krijgen om druk uit te kunnen oefenen teneinde veranderingen door te voeren en te zorgen dat er effectiever op de naleving van de normen wordt gecontroleerd.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Ik dank u voor uw antwoord, commissaris. Ik ben het volledig met u eens dat er bij de handel en ontwikkeling veel meer kwesties een rol spelen dan alleen maar een eerlijke handel. Ik zou echter toch graag nog steeds van de Commissie willen weten of zij gerichte ondersteuning zal geven bij het ontwikkelen van duidelijke criteria voor certificerings- en garantiemethodes ten behoeve van Fair Trade. Ik zou ook graag van u willen horen op welke manier u de transparantie in de prijsvorming wilt verbeteren zodat consumenten niet alleen kunnen zien dat de premie voor een eerlijke handel ook doorwerkt in de prijs in de supermarkt, maar ook zelf kunnen zien of de prijs van een spotgoedkoop jurkje van 10 pond of 15 euro niet tot stand is gekomen ten koste van fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden van textielarbeiders.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Ik sympathiseer met het standpunt van de geachte afgevaardigde. Ik denk dat consumenteninformatie en consumentenmacht in dit verband inderdaad de sleutel vormt. Fair Trade is afhankelijk van consumenten die gehoord hebben van de problemen waarmee arme arbeiders worden geconfronteerd en die daar iets aan willen doen. Wij kunnen daarbij met name een ondersteunende rol spelen door consumenten meer duidelijkheid te verschaffen over wat er precies te koop is. Daarnaast kijken wij ook naar mogelijkheden om de Fair Trade-beweging te ondersteunen als deze met gerichte verzoeken komt. Ik zal deze graag in overweging nemen bij onze evaluatie van de maatregelen die wij kunnen nemen om die beweging de komende weken en maanden te ondersteunen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerlijke handel is niet alleen voor textiel belangrijk, maar ook voor energie. In Rusland betaalt de industrie met een hoog energieverbruik 8 dollar voor een vat olie, en ook gas is heel goedkoop. Hoe zit het volgens u met de overlevingskansen van onze energie-intensieve industrie, en wat zullen de gevolgen hiervan zijn voor de toetreding van Rusland tot de WTO?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Dit is een intrigerende vraag die beslist een stuk verder gaat dan de vraag die oorspronkelijk aan mij is gesteld. Wij begeven ons nu waarschijnlijk zelfs op een heel ander terrein, maar dat neemt niet weg dat dit een fascinerend onderwerp is.
De beste manier waarop wij de betrekkingen tussen Europa en Rusland waar het gaat om vraag en aanbod op energiegebied kunnen verbeteren, versterken, intensiveren en voor beide partijen bevredigender kunnen maken, is in de eerste plaats door Rusland ervan te overtuigen dat het een ander, transparanter beleid moet gaan hanteren voor een vrije doorvoer. Dat beleid moet in ieder geval gebaseerd zijn op de handelsregels van de WTO. Ik zie niet in waarom energieproducten niet net als alle andere producten ook aan die mondiale handelsregels onderworpen zouden moeten zijn. Ik ben echter ook van mening dat wij de energiebetrekkingen tussen Rusland en de EU het beste kunnen verbeteren door die betrekkingen te verankeren in een breder kader van handelsonderhandelingen en -overeenkomsten met als doel een integratie van de Russische en Europese economieën tot stand te brengen op basis van eerlijke en transparante marktregels en gezamenlijke normen.
Tegen die achtergrond zie ik uit naar de bredere handelsonderhandelingen in het kader waarvan de verwezenlijking van dit doel dichterbij zou kunnen worden gebracht. Ik hoop dat die onderhandelingen een nieuwe impuls zullen krijgen na de toetreding van Rusland tot de WTO.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de commissaris, een van de vele obstakels voor de ontwikkeling van een eerlijke handel zijn de pogingen die zo nu en dan door andere landen worden ondernomen om producten in Europa te dumpen tegen een prijs die lager is dan de kosten. Het meest recente voorbeeld hiervan zijn schoenen. Mijn vraag heeft niets van doen met hoe goed of slecht het schoenenbesluit is, mijn vraag gaat over de procedure op basis waarvan dat besluit is genomen. Ik heb begrepen dat twaalf landen tegen hebben gestemd, dat negen landen vóór hebben gestemd en dat er vier onthoudingen waren. Zou u de logica achter deze procedure nader kunnen toelichten, commissaris?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Volgens mij heeft de geachte afgevaardigde zich nu vrijwillig aangemeld om straks weer terug te komen in deze zaal om rond of zelfs na middernacht deel te nemen aan het debat over het verslag-Muscardini van dit Parlement. Dat verslag gaat over handelsbeschermende instrumenten. Het zou mij deugd doen als hij dat debat morgen in alle vroegte bijwoont. Helaas staat hij niet op de sprekerslijst, maar hij zal ongetwijfeld graag willen horen wat er tijdens het debat gezegd wordt zodat hij op een andere wijze een vervolg aan deze kwestie kan geven.
Mijn korte antwoord op zijn vraag is dat het de taak van de Commissie is om de regels te handhaven. Daarbij maakt het niet uit of het WTO-regels of om het eigen communautaire recht gaat. Wij moeten dat op een objectieve en transparante manier doen. Zoals ik echter ook al eens bij eerdere gelegenheden heb gezegd, ben ik er vast van overtuigd dat degenen onder ons die in de vrije handel geloven, waar nodig ook een eerlijke handel moeten voorstaan. Dat uitgangspunt zal ook tot uiting komen in ons groenboek waarin het gebruik van handelsbeschermende instrumenten in de Gemeenschap geëvalueerd zal worden. Dat groenboek zal in de komende maanden gepubliceerd worden. Ik zie ernaar uit om met de geachte afgevaardigde van gedachten te wisselen en naar zijn standpunten en bijdragen te luisteren in het kader van het debat rondom dat groenboek.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 47 van Seán Ó Neachtain (H-0790/06):
Betreft: Wereldhandelsoverleg
Kan de Commissie een volledige, uitgebreide verklaring afleggen over de huidige stand van zaken in het wereldhandelsoverleg?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Op 5 september heb ik een volledige en uitgebreide verklaring voor dit Parlement afgelegd over de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkelingsagenda van Doha. Helaas kan ik niets anders zeggen dan dat er sindsdien geen grote vooruitgang is geboekt; de onderhandelingen zijn nog steeds opgeschort.
Het is wel van belang om hierbij op te merken dat alle belangrijke betrokkenen bij die onderhandelingen sindsdien hebben onderstreept dat zij nog steeds een groot belang hechten aan de Doha-ronde en bereid blijven om de onderhandelingen te hervatten zodra de politieke omstandigheden dat toestaan. Dat heb ik zowel gemerkt tijdens de G-20-bijeenkomst in Rio, die ik persoonlijk heb bijgewoond, als tijdens de bijeenkomst in Australië van de Cairns-groep, waar ik vertegenwoordigd was; beide bijeenkomsten vonden in september plaats. Er is echter meer voor nodig om de ontwikkelingsagenda van Doha weer op de rails te krijgen. Alle partijen zullen zich flexibel en realistisch op moeten stellen en zoveel water bij de wijn moeten doen dat er op alle gebieden van de onderhandelingen echt vooruitgang kan worden geboekt.
De deur staat op een kier om de onderhandelingen te kunnen hervatten in de periode tussen de tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten op 7 november en het vroege voorjaar van 2007, wanneer het Amerikaanse Congres zich gaat buigen over een nieuwe landbouwwet.
Ik heb eind september een bezoek aan Washington gebracht om meer inzicht te krijgen in het standpunt van de VS over de ontwikkelingsagenda van Doha, om de uitgangspunten van het Congres over dit onderwerp nader te onderzoeken en om ons eigen standpunt toe te lichten. Ik heb gesproken met beleidsmakers van de regering, met een aantal belangrijke “wetgevers” op Capitol Hill en met organisaties als het National Farm Bureau (het nationale landbouwbureau) en de National Association of Manufacturers (de nationale vereniging van producenten).
De politieke situatie in de Verenigde Staten is gecompliceerd. Ik heb echter moed geput uit mijn contacten met de regering omdat ik gemerkt heb dat de bereidwilligheid wel degelijk aanwezig is om de Doha-ronde tijdens de ambtstermijn van president Bush af te ronden. Hiervoor dient dan wel een behoorlijke dosis politiek kapitaal geïnvesteerd te worden, zoals de verlenging door het Congres van de bevoegdheid van de president om de handel te bevorderen (de zogeheten “Trade Promotion Authority”).
In de komende weken moet onze strategie dan ook gericht zijn op het in kaart brengen van de politieke voorwaarden voor het hervatten van de onderhandelingen en op de voorbereidingen om – bij gebrek aan nieuwe toezeggingen – toch vooruitgang te boeken. In het kader van het single-undertaking-principe, d.w.z. het principe dat er pas een akkoord is wanneer àlle partijen het over àlle onderwerpen met elkaar eens zijn, moeten wij er ook voor zorgen dat de ontwikkelingskwesties absoluut niet uit het oog verloren worden.
Ik ben er vast van overtuigd dat wij, als de ontwikkelingsagenda van Doha mislukt of de opschorting te lang duurt, grote economische en politieke risico’s lopen. Er is veel te winnen bij deze ontwikkelingsagenda, bijvoorbeeld op het vlak van lagere landbouwsubsidies, lagere tarieven voor industriële en landbouwproducten en een betere regelgeving en meer ontwikkelingsmogelijkheden; dat betekent echter ook dat er veel te verliezen is als de onderhandelingen mislukken. Wij mogen de bredere structurele gevolgen van een mislukking voor het multilaterale stelsel in het algemeen niet onderschatten. De ontwikkelingsagenda van Doha moet en zal dan ook ons belangrijkste aandachtspunt blijven. De EU is bereid om, zodra zich een reële mogelijkheid voordoet, terug te keren naar de onderhandelingstafel van de WTO.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (EN) Ik heb in dit Parlement al vaak tegen u gezegd dat de landbouw goed is voor 5 procent van de wereldhandel en dat de overige 95 procent bij de onderhandelingen over een eerlijke handel door die 5 procent wordt geblokkeerd. Wordt het niet tijd dat wij die blokkade verwijderen? Wordt het niet eens tijd, commissaris, dat wij onze aandacht uit laten gaan naar het leeuwendeel van de wereldhandel en dat wij op een apart niveau een regeling voor de landbouw treffen?
Als u meer toezeggingen doet wat de Europese landbouw betreft, schendt u de afspraken die de lidstaten hebben gemaakt over agrarische subsidies en steun. Wordt het dus nu niet tijd om ons op het leeuwendeel van de wereldhandel te concentreren en de landbouw even buiten beschouwing te laten?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan het met dit standpunt niet eens zijn. Wij hebben een duidelijke verplichting om middels onderhandelingen overeenstemming te bereiken over de herstructurering van de handel in agrarische producten. Die verplichting hebben wij niet alleen vanwege objectieve gronden, maar ook omdat ze in het oorspronkelijke Doha-mandaat is vastgelegd.
Wij zijn ook verplicht om dit te doen omdat de landbouwhervormingen achter zijn gebleven bij de voortschrijdende grote veranderingen die zich in de rest van het internationale handelsstelsel hebben voorgedaan. Die veranderingen hebben een gunstig en positief effect op de industriële tarieven gehad. Vreemd genoeg is de agrarische sector echter gebaseerd op een stelsel van landbouwsteun, en in sommige gevallen uitvoersubsidies, met een zeer handelsverstorende werking.
Als gevolg van de hervormingen die wij in Europa hebben doorgevoerd, herstellen wij langzaam maar zeker van die handelsverstorende effecten van onze steunmechanismen voor de landbouw. Dat kan zeker van de Verenigde Staten nog niet worden gezegd. Ik vind het belangrijk dat wij geen afscheid nemen van deze onderhandelingsronde voordat wij alle mogelijkheden grondig hebben onderzocht om die permanente veranderingen in de landbouwsteun en landbouwhandel door te voeren waarvan de ontwikkelingslanden veel profijt zullen trekken.
David Martin (PSE). – (EN) Commissaris, maakt u zich ook zorgen over het feit dat de stortvloed aan bilaterale handelsovereenkomsten – en dan doel ik niet alleen op communautaire bilaterale handelsovereenkomsten – op dit moment alleen maar groter wordt en een bedreiging vormt voor het weer op gang brengen van de WTO-onderhandelingen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Ik geloof niet dat dit een bedreiging vormt, maar ik onderken het risico dat hierdoor een deel van de energie en capaciteit om te onderhandelen, wordt opgeslorpt. De verschillende landen en onderhandelaars moeten altijd keuzes maken in verband met de onderhandelingsvorm waaraan zij de voorkeur geven: een multilaterale of bilaterale vorm. Gezien het langetermijnkarakter van de onderhandelingen waaraan wij deel gaan nemen en de duidelijke volgorde van de initiatieven die wij willen nemen, kan ik u de verzekering geven dat ik onder geen beding zal toestaan dat er afbreuk wordt gedaan onze eigen onderhandelingsinspanningen en toezeggingen in het WTO-kader als gevolg van het streven naar bilaterale vrijhandelsovereenkomsten.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een opmerking en een vraag.
Het is verbazingwekkend hoezeer bepaalde derde handelspartners blijven aandringen op landbouwonderhandelingen, gezien het geringe aandeel van landbouwproducten in de handelsstromen op wereldschaal.
Bent u, mijnheer de commissaris, van mening dat de opkomende economieën echt bereid zijn om bij te dragen aan deze onderhandelingsronde door wezenlijke toezeggingen te doen op het gebied van industriële producten en de diensten, of denkt u dat zij gewoon een eenzijdige ontwapening door de ontwikkelde landen voor ogen hebben?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Ik denk dat de opkomende landen economisch gezien ongetwijfeld kunnen voldoen aan de eisen die wij stellen. Dat is niet alleen een gevolg van het feit dat zij een proportionele en vergelijkbare tegenprestatie dienen te leveren aangezien dit een van de uitgangspunten van het wereldhandelsstelsel en de bijbehorende onderhandelingen is. De belangrijkste reden is echter dat deze landen er zelf profijt van kunnen trekken als zij hun industriële sectoren steeds verder openstellen middels een redelijke verlaging van de toegepaste industriële tarieven. Ik zeg “toegepaste” omdat de geconsolideerde rechten naar beneden zullen gaan. In veel van de opkomende economieën worden deze rechten al op eigen initiatief verlaagd. Ik denk dat er voor de mondiale economie in het algemeen en voor Europa in het bijzonder veel voordelen aan verbonden zijn als deze autonome verlagingen van de tarieven door een soort blokkeringsregeling geconsolideerd worden zodat de liberalisering niet meer teruggedraaid kan worden.
Ik denk dat onze onderhandelingspartners inmiddels ook beseffen dat er, los van de economische overwegingen, op politiek niveau sprake moet zijn van wederkerigheid, flexibiliteit en toezeggingen op het gebied van de industriële tarieven en diensten. Dat is noodzakelijk als wij onze kiezers ondubbelzinnig duidelijk willen maken dat de kolossale investeringen die wij in deze ronde doen om de onderhandelingen succesvol af te kunnen ronden, op den duur absoluut tot een waardevol rendement zullen leiden.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 52 van Bernd Posselt (H-0807/06):
Betreft: Invoering van de euro in Zweden
Welke maatregelen plant de Commissie om Zweden er eindelijk toe te bewegen zijn in het Verdrag neergelegde verplichtingen ten aanzien van de euro na te komen?
Welke invloed heeft het negatieve voorbeeld van Zweden op het debat over de invoering van de euro in Polen en de Tsjechische Republiek?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Zweden is momenteel een van de elf lidstaten die een derogatie hebben met betrekking tot de invoering van de euro. De lidstaten die een derogatie hebben moeten de euro verplicht als munteenheid aannemen en moeten zich inspannen om te voldoen aan de in het Verdrag vastgestelde convergentiecriteria. In het Verdrag worden echter geen expliciete termijnen vastgesteld waarbinnen de lidstaten aan deze verplichting moeten voldoen.
In het convergentieverslag van 2004 concludeerde de Commissie dat Zweden voldeed aan het criterium van prijsstabiliteit, aan het criterium met betrekking tot de overheidsbegroting, en aan het convergentiecriterium met betrekking tot de lange rente. In hetzelfde convergentieverslag concludeerde de Commissie echter ook dat Zweden niet voldeed aan het wisselkoerscriterium, dat vereist dat het desbetreffende land, zonder grote spanningen en gedurende ten minste twee jaar voor het moment van de beoordeling, binnen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel is gebleven.
Bovendien wees de Commissie er in het convergentieverslag van 2004 op dat de Zweedse wetgeving niet volledig verenigbaar was met de artikelen 108 en 109 van het Verdrag. Met het oog hierop concludeerde de Commissie dat er geen aanleiding bestond om de status van Zweden als lidstaat met een derogatie op dit gebied te wijzigen.
In overeenstemming met het Verdrag zullen de Commissie en de Europese Centrale Bank het volgende convergentieverslag nog voor het eind van dit jaar publiceren. De nieuwe lidstaten hebben zich verplicht om de euro aan te nemen zodra zij voldoen aan de in het Verdrag vastgelegde criteria. In verband hiermee zal Slovenië op 1 januari 2007 tot het eurogebied toetreden, willen Cyprus en Malta op 1 januari 2008 en Slowakije op 1 januari 2009 toetreden en zijn andere lidstaten, die al eerder specifieke doelstellingen hadden geformuleerd, bezig met de herziening daarvan.
In ieder geval hebben, zoals ik aan het begin van mijn antwoord nog eens heb gezegd, op de twee lidstaten met een uitzonderingsclausule – het Verenigd Koninkrijk en Denemarken – na, de overige leden van de Europese Unie die de eenheidsmunt nog niet hebben aangenomen, en die nu een derogatie hebben, de verplichting om de euro aan te nemen en zich in te spannen om aan die criteria te voldoen, maar is daar geen verplichte datum voor vastgesteld.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u nog graag twee concrete vragen willen stellen.
Ten eerste: wanneer een lidstaat, bijvoorbeeld Zweden, zonder een basis daarvoor in het verdrag, jarenlang blijft bij zijn besluit om de euro niet in te voeren, zal de Commissie dan ooit juridische stappen zetten, bijvoorbeeld door naar het Hof te stappen, of zal ze ook over twintig jaar nog steeds niets ondernemen?
Ten tweede: hoe zit het met Polen, Tsjechië en Hongarije? Mogen we daar iets verwachten, vooral van Hongarije?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Posselt, we moeten de verplichting van lidstaten om zich voor te bereiden op het aannemen van de euro niet verwarren met de stappen die de Commissie en de Raad kunnen ondernemen – en die ze in de praktijk ook ondernemen – tegen de lidstaten die niet voldoen aan enige bepaling van het Verdrag, met betrekking tot de begrotingsdiscipline bijvoorbeeld, zoals het geval is met Hongarije en andere lidstaten.
De voorbereidingen op het aannemen van de eenheidsmunt hebben te maken met begrotingsdiscipline, maar ook met stabiele wisselkoersen, die door de markten worden bepaald in overeenstemming met de economische situatie in de lidstaten. Ook hebben ze te maken met de hervorming van de wetgeving om het statuut van de centrale bank van de desbetreffende lidstaat aan te passen aan de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken, en ze hebben ook te maken met de ontwikkeling van de inflatie.
Daarom zijn de factoren om te voldoen aan de criteria voor het aannemen van de eenheidsmunt deels afhankelijk van politieke besluiten die rechtstreeks door de regeringen of door de parlementen van de lidstaten worden genomen, en deels van factoren die ze niet altijd onder controle hebben. En daarom, hoewel het in de toekomst theoretisch mogelijk zal worden om de inbreukprocedures toe te passen op lidstaten die zich niet voorbereiden, achten wij dat op dit moment niet nodig, en ook niet wenselijk.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Mijnheer de commissaris, als een welvarend en economisch stabiel land als Zweden al niet in staat is de euro in te voeren, kan ik niet anders dan vraagtekens plaatsen bij de toekomst van het project eurozone. Het is evident dat de meeste van de huidige eurolanden niet voldoen aan een of meer van de criteria van Maastricht. Litouwen, bijvoorbeeld, voldoet niet aan het inflatiecriterium van 0,07 procent.
Hoe denkt u dat de eurozone zich in de toekomst zal ontwikkelen? Volgens sommige voorspellingen zal de euro binnen vijftien jaar verdwijnen. Welke maatregelen moeten worden genomen om dit te voorkomen?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mevrouw Budreikaitė, ik denk niet dat de toekomst van de euro in het geding is. Absoluut niet. De euro is enkele jaren na de invoering in 1999 en vijf jaar nadat meer dan 300 miljoen Europeanen hem voor het eerst in de vorm van munten en biljetten in hun portemonnee met zich mee konden dragen, een realiteit die door de gebruikers ervan als een succes wordt gezien.
Daarom is de vraag in mijn optiek niet of de euro toekomst heeft; de vraag is of de landen die zich niet naar behoren voorbereiden op de aanneming van de euro de gevolgen daarvan gaan voelen. Dat is de werkelijke vraag. Iedere keer als ik contact heb met de autoriteiten van de landen die in de toekomst de euro zullen gaan invoeren, maar die nu nog niet voldoen aan de in het Verdrag vastgestelde criteria, spoor ik ze aan om een geloofwaardige en effectieve strategie te ontwikkelen om aan die criteria te voldoen en de euro te kunnen aannemen.
We beleven jaren waarin er op de financiële markten ruime liquiditeit is, de rentetarieven laag zijn en de herinneringen aan monetaire crises en volatiliteit van de rentetarieven in Europa aan het vervagen zijn, maar niemand kan ons garanderen dat deze situaties, die we kennen uit het verleden, zich in de toekomst niet meer zullen voordoen. Hopelijk niet, maar de mogelijkheid bestaat. We hebben gezien hoe 311 miljoen Europeanen de voordelen hebben ondervonden van de gemeenschappelijke munt, en we hebben ook gezien hoe de Europese lidstaten allemaal de voordelen hebben ondervonden van het feit dat twaalf van hen de gemeenschappelijke munt al hebben aangenomen.
Daarom zijn er argumenten te over voorhanden om de lidstaten die de euro nog niet hebben aangenomen ervan te overtuigen dat ze zich moeten voorbereiden en een economisch beleid moeten voeren dat erop gericht is om te voldoen aan die criteria en om een munt te versterken die nu al, zeven jaar na zijn geboorte, de op één na belangrijkste munteenheid ter wereld is.
Hélène Goudin (IND/DEM). – Het Zweedse volk heeft in een referendum met een grote meerderheid nee gezegd tegen deelname aan de Economische en Monetaire Unie. De heer Posselt wil de uitslag van een referendum negeren. Dat is onverenigbaar met een democratisch wereldbeeld. De economie van Zweden heeft geen negatieve gevolgen ondervonden van het feit dat we buiten de monetaire unie staan.
Ik roep de commissaris op om de uitslag van het Zweedse referendum volledig te steunen en zich te distantiëren van het betreurenswaardige en ondemocratische standpunt van de heer Posselt.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mevrouw Goudin, ik weet heel goed dat er in 2003 in Zweden een referendum is gehouden. Ik weet heel goed wat de uitkomst daarvan was. Helaas was de uitkomst negatief, maar u weet ongetwijfeld, net als alle andere leden van dit Huis, dat alle lidstaten het Verdrag moeten naleven en dat het houden van een referendum weliswaar politieke problemen heeft veroorzaakt met betrekking tot de naleving van het Verdrag, maar dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag gewoon blijven bestaan.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 53 van Justas Vincas Paleckis (H-0823/06):
Betreft: Aansluiting bij eurozone
Alle nieuwe lidstaten die in 2004 tot de Europese Unie toegetreden zijn, hebben zich ertoe verbonden om bij de Europese muntunie aan te sluiten. Vorig jaar is gebleken dat hoe langer hoe meer nieuwe lidstaten de aansluiting tot een alsmaar latere datum uitstellen, soms zonder te weten wanneer ze aan de convergentiecriteria zullen kunnen voldoen. Het valt moeilijk te ontkennen dat het door de snelle economische ontwikkeling van de nieuwe lidstaten nog lang zal duren voordat een aantal van de voorwaarden die met de convergentiecriteria vastgelegd worden (bvb de inflatie), verwezenlijkt zijn. Onder dergelijke omstandigheden is het weinig waarschijnlijk dat kunstmatige strikte maatregelen die de economische ontwikkelingen zouden verstoren, onmisbaar zijn om de inflatie af te remmen.
De kandidaat-landen voor toetreding tot de eurozone hebben veel waardering voor de raadplegingen van de Europese Commissie, die de lidstaten behulpzaam is om zo spoedig mogelijk aan de toetredingscriteria tot de muntunie te voldoen, zonder de economische ontwikkelingen in de verschillende landen te hinderen. Welke aanvullende beleidsvormen overweegt de Europese Commissie naast haar raadplegingen, nu alsmaar duidelijker blijkt dat sommige nieuwe lidstaten om uiteenlopende redenen pas na zeer geruime tijd in staat zullen zijn om aan de toetredingsvoorwaarden voor de eurozone te voldoen als die strikt toegepast worden? Hoe ziet de Europese Commissie de uitbreiding van de eurozone in tijdsperspectief? Wat zou haar antwoord zijn als bepaalde nieuwe lidstaten de invoering van de euro tot na 2013 zouden proberen uit te stellen?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Paleckis, door het Toetredingsverdrag te ondertekenen hebben de tien lidstaten die zich in mei 2004 bij de Europese Unie aansloten ermee ingestemd de euro aan te nemen zodra zij zouden voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden. Van deze landen wordt verwacht, net als van Zweden – waarover we het zojuist hebben gehad – dat ze een beleid voeren dat ertoe leidt dat aan die voorwaarden wordt voldaan. Zoals ik echter in mijn vorige antwoord heb gezegd, wordt in het Toetredingsverdrag geen enkele vaste termijn vastgesteld waarbinnen zij dit bereikt moeten hebben.
Veel nieuwe lidstaten hebben streefdata en strategieën vastgesteld voor de aanneming van de euro en zo vorm gegeven aan hun politieke wil om een duidelijk convergentiebeleid te voeren.
De verantwoordelijkheid om dat beleid uit te voeren ligt bij de lidstaten, voor wie de toepassing van een op stabiliteit gericht beleid bijdraagt aan het bereiken van een doelstelling die veel breder is dan het simpelweg voldoen aan de convergentiecriteria met het oog op de aanneming van de euro. Dat beleid is ook nodig om een hoge en duurzame groei te waarborgen, evenals financiële stabiliteit op middellange termijn.
Hoewel de Commissie de inspanningen van de lidstaten met een derogatie met betrekking tot de toetreding tot de eurozone steunt, valt onmogelijk te voorspellen in welk tempo die eurozone zal worden uitgebreid. De Commissie is van mening dat het bereiken van een hoge mate van duurzame convergentie, in overeenstemming met het Verdrag, een noodzakelijke voorwaarde is om van de invoering van de euro een succes te maken, zowel voor de huidige leden van de eurozone als voor de toekomstige leden.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (EN) Ik dank de commissaris voor zijn uitgebreide antwoord. U heeft onlangs Litouwen bezocht, een land dat weinig geluk had met zijn poging de euro in te voeren, omdat de inflatie 0,07 procent boven het gestelde criterium lag. Is het naar uw idee voor Litouwen raadzaam om in de toekomst de toetreding tot de euro op eigen houtje te verwezenlijken of juist samen met de twee andere Baltische staten, Letland en Estland?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Paleckis, toen Litouwen, tegelijk met Slovenië, in de eerste helft van dit jaar de Commissie en de Europese Centrale Bank verzocht om een uitspraak te doen over de mate waarin werd voldaan aan de in het Verdrag vastgestelde criteria voor toetreding tot de monetaire unie, was het antwoord van de Commissie, dat vervolgens werd bevestigd door de Raad, in het geval van Litouwen helaas negatief en in het geval van Slovenië positief. En in het geval van Litouwen was het negatief omdat Litouwen op dat moment niet voldeed aan het inflatiecriterium.
U sprak over het verschil dat er op een gegeven moment bestond tussen de gemiddelde inflatie in Litouwen over de laatste twaalf maanden en de referentiewaarde, die berekend is conform het Protocol bij het Verdrag van Maastricht, met betrekking tot de inflatie die maximaal is toegestaan om als nieuw lid te kunnen toetreden tot de eurozone. Het is waar dat het verschil op dat moment erg klein was, minder dan 0,1 procent. Nu, enkele maanden later, blijkt uit de laatste gegevens van Eurostat over de inflatie in de maand september helaas dat de gemiddelde inflatie in Litouwen over de laatste twaalf maanden 0,7 punten boven de referentiewaarde ligt; het verschil is binnen een paar maanden verzevenvoudigd.
Zoals ik tegen de Litouwse autoriteiten heb kunnen zeggen tijdens mijn recente bezoek aan dat land, moeten we nu niet gaan discussiëren over het kleine verschil dat er in het verleden bestond, en moeten we nu zelfs niet gaan discussiëren over de datum of de toetredingsvoorwaarden. Op dit moment gaat het erom dat Litouwen, en dat geldt ook voor de andere landen die zich zo spoedig mogelijk willen aansluiten bij de euro, besluit welke strategie het in het economisch beleid wil hanteren en welke maatregelen het in het kader van zo’n samenhangende strategie voor het economisch beleid wil nemen en implementeren om te kunnen voldoen aan de criteria uit het Verdrag.
Gelet op het feit dat de gemiddelde inflatie in Litouwen ten opzichte van de maximale referentiewaarde, die momenteel 2,8 procent bedraagt, is gestegen, heb ik er bij de Litouwse autoriteiten op aangedrongen om zo’n strategie te ontwerpen en heb ik opnieuw de medewerking van de Europese Commissie aangeboden om samen met de autoriteiten van die lidstaat te zoeken naar de beste, meest effectieve strategie om de inflatie onder controle te krijgen, zonder daarbij de economische groei in gevaar te brengen, die fantastisch is in Litouwen, evenmin als de prachtige resultaten die de Litouwse economie ook in veel andere opzichten laat zien.
Ik denk dat dat niet alleen de zienswijze van de Europese Commissie is, maar ook van alle lidstaten die graag willen dat Litouwen op een dag, zo spoedig mogelijk, voldoet aan de voorwaarden en toetreedt tot de eurozone, zoals Slovenië op 1 januari aanstaande zal doen. Als Litouwen daarbij gezelschap krijgt van andere lidstaten, van de andere Baltische staten, dan is dat des te beter. Maar we kunnen de parameters voor de beoordeling of er wel of niet wordt voldaan aan de criteria uit het Verdrag niet veranderen, hoe graag we ook zouden willen dat die beoordeling positief uitvalt.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (EN) Commissaris, u zei dat Slovenië op 1 januari 2007 tot het eurogebied zal toetreden, Malta en Cyprus in 2008 en Slowakije in 2009. Heeft u tijdens uw recente bezoek aan Litouwen een concrete datum voorgesteld waarop dat land tot het eurogebied kan toetreden? Heeft u inmiddels al een actieplan van de regering ontvangen waarin ook aandacht wordt geschonken aan corruptiebestrijding?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) De enige datum die vaststaat is die van 1 januari 2007 voor Slovenië, al is het waar dat de Europese Raad zich in juni achter het voorstel van de Commissie heeft geschaard en dat de Raad Ecofin heeft bevestigd dat Litouwen aan vrijwel alle voorwaarden voor toetreding tot de eurozone heeft voldaan.
Ik heb in mijn antwoord gezegd dat Cyprus en Malta zich op 1 januari 2008 willen aansluiten bij de eurozone, maar de analyse en de beoordeling van de mate waarin is voldaan aan de criteria moeten nog plaatsvinden. En ik heb in mijn antwoord gezegd dat Slowakije per 1 januari 2009 lid wil worden van de eurogroep, en te zijner tijd moet beoordeeld worden of Slowakije voldoet aan de voorwaarden of niet.
In ons volgende convergentieverslag, dat in december door de Commissie zal worden aangenomen aan dit Parlement zal worden toegezonden, zullen we beoordelen in hoeverre de landen met een derogatie op dat precieze moment voldoen aan de voorwaarden. Maar de betrokken lidstaten moeten aan de voorwaarden voldoen vóór de datum waarop ze willen toetreden tot de eurozone.
De Litouwse autoriteiten hadden een streefdatum vastgesteld en op dit moment moeten ze een nieuwe datum vaststellen. Toen ik Litouwen in september bezocht, was er nog geen besluit gevallen over die nieuwe datum. Het is mij niet bekend dat er tussen mijn laatste bezoek en nu een besluit over de datum is genomen.
Ik blijf er bij de autoriteiten van Litouwen en de autoriteiten van andere lidstaten die zich in gelijke omstandigheden bevinden op aandringen dat zij eerst een strategie ontwerpen en dan pas met een datum komen, omdat als er geen strategie is, de data die worden vastgesteld later weer gewijzigd moeten worden, want een besluit over de datum is op zichzelf niet voldoende om aan de gestelde criteria te voldoen.
David Martin (PSE). – (EN) Commissaris, ik sluit mij volledig aan bij uw opmerking dat de kandidaat-lidstaten aan de convergentiecriteria moeten voldoen. Bent u het er echter mee eens dat het voor deze landen zeer frustrerend moet zijn dat zij worstelen om aan die criteria te voldoen terwijl zij tegelijkertijd kunnen constateren dat de huidige deelnemers aan het eurogebied hun verplichtingen systematisch niet nakomen? Ik weet dat u deze kwestie aan de Raad heeft voorgelegd. Wat zult u in de toekomst ondernemen om te zorgen dat de huidige deelnemers aan het eurogebied zich aan hun wettelijke verplichtingen houden?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Martin, ik begrijp de frustratie van de lidstaten die kandidaat zijn om tot de eurozone toe te treden, maar wier kandidatuur geen succes heeft omdat ze bijvoorbeeld niet voldoen aan het inflatiecriterium, en die zien dat bepaalde landen die al in 1999 of 2001 tot de eurozone zijn toegetreden, daar nog steeds toe behoren ook al voldoen ze in sommige gevallen nog steeds niet aan het inflatiecriterium en in andere gevallen aan het criterium met betrekking tot het begrotingstekort, en in weer andere gevallen aan het criterium met betrekking tot de staatsschuld.
Op lidstaten die niet voldoen aan het criterium met betrekking tot de begrotingsdiscipline – tekorten en schulden – worden de instrumenten toegepast waarin is voorzien in het Verdrag, met behulp van de mechanismen van het Stabiliteits- en Groeipact. Tegen degenen die suggereerden dat het nieuwe Stabiliteitspact ineffectief en te flexibel zou zijn, moet ik zeggen dat dat Pact nu strikt en volledig wordt toegepast. Sinds het nieuwe Pact van kracht is, heeft zich in de Raad geen enkel meningsverschil voorgedaan als het ging om het aanvaarden en steunen van de Commissievoorstellen, en binnen de eurozone is er geen enkele lidstaat geweest die de aanbevelingen van de Raad – op voorstel van de Commissie – om de begrotingsdiscipline te herstellen, niet heeft opgevolgd. Dat is buiten de eurozone wel gebeurd, maar binnen de eurozone niet.
Daar staat tegenover dat er wel enkele landen van de eurozone zijn met een inflatie die hoger ligt dan de referentiewaarde van 2,8 procent die ik zojuist heb genoemd. Er zijn geen instrumenten om op te treden tegen landen van de eurozone die een hogere inflatie hebben dan de referentiewaarde. Er is één heel krachtig instrument, maar dat is niet in handen van de Commissie, noch van het Parlement, noch van de Raad. Dat is een marktinstrument, want die landen verliezen aan concurrentiekracht en hun burgers en bedrijven draaien op voor de gevolgen van het verlies aan concurrentiekracht, dat per definitie niet meer kan worden teruggewonnen door het aanpassen van de wisselkoers, omdat ze de gemeenschappelijke munt hebben aangenomen.
De Voorzitter. –
Vraag nr. 54 van Gay Mitchell (H-0846/06):
Betreft: Effect uitbreiding op Eurozone
Welk effect zal de toetreding van Bulgarije en Roemenië volgens de Commissie hebben op de Eurozone?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Mitchell, de Commissie verwacht niet dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië onmiddellijk gevolgen zal hebben voor de samenstelling van de eurozone.
Na de toetreding op 1 januari aanstaande zullen beide landen deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie als lidstaten met een derogatie, en zullen ze volledig meedoen aan de multilaterale supervisie van het economisch beleid, in overeenstemming met het bepaalde in het Verdrag, net als de andere lidstaten van de Unie die niet tot de eurozone behoren.
Wanneer ze eenmaal tot de Europese Unie zijn toegetreden, zullen Bulgarije en Roemenië, als leden die geen ‘opt-out’-clausule hebben, ernaar moeten streven om te voldoen aan de convergentiecriteria, teneinde in de toekomst de euro te kunnen aannemen. Maar voor de overige landen van de eurozone voorzie ik geen enkel effect, buiten het feit zelf, dat heel positief is, dat de Unie er twee nieuwe leden bij krijgt.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het met de commissaris eens dat de euro garant staat voor transparantie bij de koersvorming en dat het reizen dankzij de euro er gemakkelijker op geworden is. En het is inderdaad zo dat wij door deze ene munteenheid met name een groter eenheidsgevoel onder Europeanen hebben gecreëerd dan met alle andere acties die wij samen ondernomen hebben. Dat zijn allemaal positieve ontwikkelingen.
Ik heb begrepen dat de Europese economie zich weliswaar in een afkoelingsperiode bevindt, maar dat de groei in 2006 naar verwachting nog steeds 2,5 procent zal bedragen, de grootste groei sinds 2000. Dat is een goede zaak, maar een tragere mondiale groei en hogere rentetarieven zouden de Europese economische groei kunnen belemmeren. Zou de commissaris dit Parlement kunnen vertellen of hij nog veranderingen in de economische groei verwacht na de aanstaande uitbreiding? Zou hij ook kunnen aangeven wat het effect daarvan zal zijn?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Mijnheer Mitchell, het is waar dat de eurozone en de Europese Unie als geheel groeien, ook in het jaar 2006, waarin het economisch herstel duidelijk is ingezet. Maar ondanks dit economisch herstel blijven de groeicijfers achter bij de verwachtingen die we hadden bij het ingaan van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, en in zekere zin zou er door sommigen geprobeerd kunnen worden om een verband te leggen tussen die in vergelijking met andere zones van de wereldeconomie lage groei en het bestaan van de eenheidsmunt of het bestaan van de Economische en Monetaire Unie.
Ik denk dat de meest nauwgezette analyses, niet alleen die van de Commissie maar ook die van andere instellingen, buiten de Europese Unie, tot dezelfde conclusie komen als wij, namelijk dat de obstakels voor groei in Europa, met name in de belangrijkste economieën van de eurozone, in wezen structureel van aard zijn. Daarom moeten we niet alleen de operationele regels en de regels met betrekking tot de begrotingsdiscipline of de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank bij het vormgeven aan de Economische en Monetaire Unie respecteren, maar moeten we daarnaast de nadruk leggen op een beleid dat gericht is op structurele groei, wat wij in ons jargon de Lissabon-strategie noemen. Het lijkt erop dat onze economieën een combinatie van een gezond macro-economisch beleid, gericht op stabiliteit, en een beleid van ambitieuze structurele hervormingen nodig hebben.
Vanuit dat perspectief heeft de uitbreiding, de komst van tien nieuwe leden in mei 2004, gewerkt als stimulans, als een aansporing en als een positieve prikkel voor de Europese economie als geheel. Enkele maanden geleden, in mei 2006, toen het twee jaar geleden was dat de Unie er tien nieuwe lidstaten bij kreeg, heeft de Commissie onder mijn verantwoordelijkheid een mededeling over de economische gevolgen van de uitbreiding gepubliceerd. Ons oordeel over de economische gevolgen van de uitbreiding was heel positief; heel positief voor de nieuwe lidstaten en ook voor de oude lidstaten, voor de Europese Unie van de vijftien, onder andere omdat de nieuwe lidstaten over het algemeen een groter vermogen laten zien om structurele hervormingen door te voeren en de noodzakelijke structurele veranderingen aan te brengen. Het is waar dat ze zijn gestart vanuit een achterstandssituatie. En ze hebben dynamiek ingebracht, een positieve druk, die ook de economieën van de oude Europese Unie van de vijftien een impuls geeft om de pas te versnellen bij het in gang zetten van structureel beleid.
Ik denk dat een aantal van de positieve effecten van de structurele hervormingen die gericht zijn op een hogere groei zich beginnen te laten voelen in deze herstelfase. Het is nog te vroeg om te zeggen in hoeverre de verbetering van de productiviteit die we gezien hebben in de eerste twee trimesters van dit jaar, uitsluitend zijn terug te voeren op het verloop van de economische cyclus. De Europese Centrale Bank neigt ernaar om te denken dat praktisch de hele toename van de productiviteit in de afgelopen trimesters te maken heeft met de economische cyclus, maar ik denk dat er enkele tekenen zijn die aangeven dat de structurele hervormingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en waarvan het tempo aan het toenemen is dankzij de positieve impuls die de uitbereiding heeft gegeven, ook een rol beginnen te spelen bij die toename van de productiviteit.
De Voorzitter. – De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur aan de Commissie is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.15 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
17. Programma "Jeugd in actie" (2007-2013) (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0341/2006), namens de Commissie cultuur en onderwijs, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma "Jeugd in actie" voor de periode 2007-2013 (06236/3/2006 C6-0273/2006 2004/0152(COD)) (rapporteur: Lissy Gröner).
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het aantal aanwezige afgevaardigden tijdens deze plenaire vergadering is beslist geen graadmeter voor het belang van het onderwerp dat we vandaag behandelen. Het actieprogramma "Jeugd in actie" voor de periode 2007-2013 is wel degelijk een mijlpaal voor onze jonge Europese medeburgers. Ik bedank de Commissie en de Raad voor de zeer constructieve samenwerking.
We hebben in eerste lezing 58 amendementen behandeld die grotendeels in het ontwerp zijn verwerkt. Met dit resultaat van de informele onderhandelingen komen we nu tot het gemeenschappelijk standpunt dat we straks kunnen aanvaarden en waarover wij het in tweede lezing eens kunnen worden.
De drie instellingen hebben erg hun best gedaan om samen met en voor de jongeren in de Europese Unie tussen de 15 en 18 jaar – de circa 170 miljoen burgers die de voornaamste doelgroep vormen – een oplossing te vinden die Europa voor hen concreet maakt, die bijdraagt aan een vermindering van de bureaucratie in het programma en die de toegang tot het programma voor kansarme jongeren moet vergemakkelijken.
We streven met het programma de volgende algemene doelen na: in de eerste plaats het bevorderen van burgerschap. We willen het voor jonge mensen gemakkelijker maken om zich te organiseren en hun ook de mogelijkheid bieden om op Europees niveau samen te werken, waardoor bijvoorbeeld verkiezingsmoeheid kan worden tegengegaan en belangstelling voor politiek kan worden gewekt.
In de tweede plaats willen we de onderlinge solidariteit en verdraagzaamheid onder jongeren bevorderen, vooral met het oog op de versterking van de sociale samenhang in de Europese Unie. Op deze wijze kunnen jongeren gezamenlijk nieuwe levensstijlen en modellen ontwikkelen om met elkaar samen te leven.
We willen het wederzijds begrip tussen jongeren bevorderen en ook de multiculturele verscheidenheid, die wij in Europa als een kostbaar bezit beschouwen. We willen daarnaast systemen ter ondersteuning van jongerenorganisaties bevorderen, maatschappelijke organisaties op jeugdgebied steunen en de samenhang tussen jongeren stimuleren, waarbij ook jongeren buiten de grenzen van Europa moeten worden betrokken. Voor dat doel hebben we in de onderhandelingen een budget van 885 miljoen euro kunnen vrijmaken.
Als rapporteur heb ik voorgesteld een minimumbudget vast te stellen voor elk van de vijf volgende acties: van de beschikbare financiële middelen moet 30 procent gaan naar "Jeugd voor Europa" – de traditionele uitwisselingen van jongeren.
Het "Europees vrijwilligerswerk" houdt in dat men gedurende een periode van minimaal twee en maximaal twaalf maanden een activiteit van algemeen nut en zonder winstoogmerk verricht in een ander land dan waar men woont. Voor deze actie moet minstens 23 procent van de middelen beschikbaar zijn.
"Jeugd voor de wereld" is een nieuwe actie die het begrip voor andere volkeren wil stimuleren door te pleiten voor een open blik op de wereld. Dat is op verschillende niveaus erg belangrijk. Daarvoor moet 6 procent van de totale middelen worden gereserveerd.
Voor de actie "Jongerenwerkers en ondersteuningssystemen" moet minstens 15 procent worden uitgetrokken. Daarmee moeten onder meer het Europees Jeugdforum en de oprichting van netwerken van jongerenorganisaties en jongerenwerkers worden gesteund.
Tot slot moet 4 procent van de middelen gaan naar de stimulering van de Europese samenwerking op het terrein van het jeugdbeleid. In totaal wordt dus 76 procent van het budget aan de acties besteed. Dat biedt de Commissie voldoende ruimte om naargelang de behoefte verdere activiteiten te ondernemen.
De beste benadering is dat we de uitdagingen aangaan. We hebben de middelen om het speciale initiatief "Europese jeugdweek" te financieren. We willen dat aan het Europees pact voor de jeugd, dat in 2005 door de Raad werd gesloten, handen en voeten wordt gegeven.
We kunnen niet werkeloos toezien wanneer er onder jongeren onlusten uitbreken of wanneer jongeren in de Europese Unie geen werk en geen perspectieven hebben. We moeten ervoor zorgen dat jongeren een perspectief wordt geboden. We willen dat de lidstaten deze acties krachtig steunen. Wij alleen kunnen het probleem niet oplossen.
Daarom doe ik een beroep op de lidstaten om zich actief voor het programma in te zetten. Ik adviseer het Parlement om met het bereikte compromis in te stemmen en het gemeenschappelijk standpunt zonder wijzigingen goed te keuren.
Ján Figel’, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het komt niet zo vaak voor dat we een dergelijke krachtige consensus bereiken als nu het geval is. Ik wil degenen die dat mogelijk hebben gemaakt, bedanken want het is geen automatisme. Dankzij deze consensus kunnen we in de komende weken waarschijnlijk het programma "Jeugd in actie" officieel goedkeuren. Ik wil in het bijzonder mevrouw Gröner, de rapporteur voor het programma, en de Commissie cultuur en onderwijs bedanken, die zich tijdens de procedure zeer constructief hebben opgesteld. Ik betuig mijn dank aan de commissie en haar voorzitter, de heer Sifunakis, voor hun steun.
Door deze consensus en de gemaakte vorderingen is volledige continuïteit, zonder onderbreking, tussen het huidige en het toekomstige programma "Jeugd" mogelijk. Dat is heel anders dan zeven jaar geleden, toen het vorige programma "Jeugd" verscheidene maanden voor een groot deel werd opgeschort.
Het nieuwe programma is een gedeeltelijke maar belangrijke reactie op de prioriteiten van de Unie: burgerschap, groei en vrede. Ten eerste, wat burgerschap betreft, helpt het jonge Europeanen uit te groeien tot behulpzame, verantwoordelijke, actieve en tolerante burgers in een pluralistische samenleving. Het is voor onze samenlevingen een grote uitdaging jongeren meer te betrekken bij het leven van plaatselijke, nationale en Europese gemeenschappen en actief burgerschap te bevorderen. Ook moeten jongeren bewuster worden gemaakt van het feit dat zij bij Europa horen, en dient hun besef van Europees burgerschap te worden vergroot.
Ten tweede is het evenzeer noodzakelijk jongeren te helpen hun ambities te verwezenlijken door ze de mogelijkheid te bieden hun kennis en vaardigheden op minder formele wijze te verrijken. Niet-formele onderwijsactiviteiten dienen op Europees niveau te worden ondersteund en erkend, omdat zij bijdragen aan de groei van Europa. Daarom ben ik erg blij dat er meer ruimte voor Europees vrijwilligerswerk komt.
Tot slot willen jongeren graag nieuwe relaties met andere jonge Europeanen en jongeren over de hele wereld aanknopen en streven zij naar wederzijds begrip, verdraagzaamheid en openheid. Deze houding vormt een belangrijke bijdrage aan de wereldvrede.
Of de onderhandelingen over dit programma zouden vorderen, was afhankelijk van het feit of er afgelopen mei overeenstemming over de financiële vooruitzichten kon worden bereikt. Na de goedkeuring van dit begrotingskader en het besluit om 885 miljoen euro in lopende prijzen aan het programma "Jeugd in actie" toe te kennen, hebben de instellingen aangetoond dat zij snel en constructief kunnen reageren zodat er zonder enig verder uitstel een nieuw programma kon worden vastgesteld. Volgens mij hebben de Europese instellingen daarmee vandaag een zeer krachtig signaal aan de jongeren afgegeven.
Rolf Berend, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de aanbeveling betreffende het gemeenschappelijk standpunt is een groot aantal amendementen van het Parlement uit de eerste lezing verwerkt.
De begrotingsmiddelen voor het programma "Jeugd in actie" bedragen, zoals mevrouw Gröner al zei, voor de periode 2007-2013 885 miljoen euro. Dat bedrag is gebaseerd op het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013. Toch wil ik in herinnering roepen dat in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was uitgegaan van 913 miljoen euro. Het Europees Parlement wilde dat bedrag verhogen tot 1,1 miljard euro. We zijn nu in het gemeenschappelijk standpunt uitgekomen op 885 miljoen euro. Dat komt weliswaar niet overeen met onze wensen, maar we weten nu wel waar we de komende jaren aan toe zijn. Het is goed dat we het programma in deze vorm vandaag of morgen kunnen goedkeuren.
De belangrijkste doelgroep voor "Jeugd in actie" is de categorie jongeren tussen de 15 en 28 jaar, ook al staan bepaalde acties ook open voor 13- en 30-jarigen. Mijn fractie juicht het toe dat belangrijke onderdelen van het gemeenschappelijk standpunt op initiatief van het Europees Parlement meer prioriteit konden krijgen, zoals de participatie van jongeren in het democratische bestel, het propageren van fundamentele waarden als menselijke waardigheid, mensenrechten, verdraagzaamheid en non-discriminatie, het beschermen van de deelnemers door middel van een behoorlijke verzekering – wat een heel belangrijk punt is –, de Europese jeugdweken, jeugdseminars en gestructureerde dialogen tussen jongeren, uitwisselingen van jongeren in Europa en de aangrenzende landen en niet in de laatste plaats de financiële ondersteuning van het Europees Jeugdforum met 2 miljoen euro.
Ik wil mevrouw Gröner bedanken en namens mijn fractie de hoop uitspreken dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad morgen zonder wijzigingen door een grote meerderheid van het Parlement wordt aangenomen.
Christa Prets, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in een tijd waarin wij discussiëren over de demografische uitdagingen van de eenentwintigste eeuw, waarin sprake is van rellen onder jongeren in Frankrijk en waarin nationalistische partijen steeds meer steun verwerven, is het enorm belangrijk om jongeren te betrekken bij initiatieven die zijn gericht op het bevorderen van het begrip voor andere opvattingen en culturen. Daarmee wordt de basis gelegd voor meer solidariteit binnen Europa.
Juist voor jongeren die niet in het kader van een officiële opleiding via programma's als Erasmus, Comenius of Leonardo mobiel worden of kunnen worden, moet er een mogelijkheid zijn om waardevolle ervaringen op te doen met interculturele contacten. Daartoe moeten de rol en de betekenis van informeel leren veel meer worden onderkend. Naar mijn overtuiging is het terecht dat in het programma prioriteit wordt gegeven aan de actie "Jeugd voor Europa", die zich richt op uitwisselingen en initiatieven van jongeren. We zouden ook het Europees Jeugdforum moeten uitnodigen om in de commissie regelmatig verslag te komen doen van de activiteiten die het onderneemt, zodat alle leden kennis kunnen nemen van dit waardevolle werk en daarmee hun voordeel kunnen doen.
Tijdens de verschillende discussies met jongerenorganisaties kwamen allerlei problemen aan de orde, waaronder de verschillende procedures voor het verstrekken van visa en het gebrek aan reflectie op de vraag waarom die verschillen er zijn. Ik verzoek u de jongeren meer bij dit soort kwesties te betrekken.
Jolanta Dičkutė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik juich het verslag van mevrouw Gröner en het gemeenschappelijk standpunt dat we hebben weten te bereiken, toe. Ik ben blij dat jongeren in de landen die aan de Europese Unie grenzen – Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en de landen van de noordelijke Kaukasus – volgend jaar al van het nieuwe programma kunnen profiteren.
Het lidmaatschap van de Europese Unie heeft een positieve invloed op tal van aspecten van het leven in de lidstaten. Met hun hedendaagse en toekomstige uitdagingen en problemen vormen jongeren hierop geen uitzondering. De 75 miljoen jongeren in de Europese Unie hebben op veel manieren geluk. Ze kunnen zich vrij verplaatsen, studeren en werken in uiteenlopende EU-landen, hun vreemdetalenkennis verbeteren, deelnemen aan culturele uitwisselingen, enzovoort. Desalniettemin zijn deze voordelen ook meteen de uitdagingen en taken waarvoor de steeds sterker vergrijzende bevolking van het Europa van nu staat. Dat ik het heb over een vergrijzend Europa is geen toeval; ik doel hiermee op de omstandigheid dat we ons terdege bewust moeten zijn van het belang van jongeren, dat niet onderschat mag worden; we moeten alles in het werk stellen om hen actief te betrekken bij de politieke en ontwikkelingsprocessen in de Europese Unie.
Er wordt zeer nadrukkelijk op gewezen dat het realiseren van de doelstellingen van de Lissabon-strategie een factor van groot belang is voor jongeren; we mogen echter niet vergeten dat jongeren ook zelf een uiterst belangrijke rol spelen in het bereiken van deze doelstellingen. Investeren in jongeren is een van de hoekstenen van snellere ontwikkeling en meer werkgelegenheid in Europa. Het is uiteraard ook zeer belangrijk dat de lidstaten zelf de aanbevelingen van de Raad op de juiste wijze ondersteunen en specifieke maatregelen treffen. We kennen een heleboel voorbeelden van goede programma's, die desondanks toch niet volledig zijn uitgevoerd. Hiervoor is nauwere dialoog en samenwerking tussen jongeren en politici op nationaal en Europees niveau nodig. We moeten jongeren beschouwen als een bron van positieve energie, niet als last.
Ons doel is het vertrouwen van jongeren in de doelstellingen van deze belangrijke Europese instelling en de lidstaten te versterken om alle mogelijke twijfel weg te nemen over de in brede kring aanvaarde rol van jongeren bij de groei, ontwikkeling en stabiliteit van de Europese Unie.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Gröner bedanken voor het werk dat ze voor dit verslag heeft verricht. We vinden allemaal dat Europa voor jonge mensen de kans bij uitstek moet zijn om zich vrij in Europa te bewegen, hun horizon te verbreden, meer talen te leren en hun kwalificaties door onderwijs en opleiding te verbeteren. Doel van dat alles is dat ze zich ontwikkelen tot betrouwbare en verantwoordelijke mensen die kunnen functioneren in de open Europese samenleving.
Daarnaast is het natuurlijk ook van belang dat we bij jongeren een draagvlak creëren voor Europa. We moeten ons ervan bewust zijn dat het de jongeren zijn die Europa moeten opbouwen en in de toekomst verder moeten ontwikkelen. Met andere woorden: zij moeten vooral zelf ontdekken wat zij in de toekomst met Europa willen.
Willen we slagen in onze missie om de kansen voor jongeren te verbeteren, dan zijn daarvoor ook initiatieven op andere beleidsterreinen nodig. Met name het economisch beleid is van belang, maar dat geldt ook voor het onderwijsbeleid en het sociaal beleid en natuurlijk ook voor de doelstellingen van de strategie van Lissabon die zojuist werden genoemd. Ik hoop van harte dat we het belang van dit beleidsterrein onderkennen en niet veronachtzamen, want de toekomst van Europa ligt in de handen van jongeren.
Ljudmila Novak (PPE-DE). – (SL) Het verslag over "Jeugd in actie" is heel belangrijk om reeds bij de jeugd een Europees bewustzijn en een Europees burgerschap te creëren. We weten allemaal dat onze burgers zich soms moeilijk identificeren met de Europese dimensie en dat de Europese instellingen tamelijk ver van hun bed zijn, ergens daar in Brussel.
Aan de hand van dit verslag wilden we methoden zoeken om het Europese burgerschap concreter te maken door solidariteit, initiatief en creativiteit te bevorderen. Omdat vooral de jeugd openstaat voor vernieuwing, hebben we ons gericht op jongeren tussen dertien en dertig jaar. Het is goed dat we jongeren, die steeds vaker ook in de politiek hun verantwoordelijkheid nemen, middelen en omstandigheden bieden om hun aandacht ook op de gemeenschappelijke doelstellingen van Europa te richten.
Van de vijf acties die het programma omvat, wil ik de tweede belichten, namelijk "Europees vrijwilligerswerk". Vrijwilligerswerk is van groot belang voor de ontwikkeling en de toekomst van de maatschappij. Het draagt bij tot de ontwikkeling van bestaande systemen en solidariteit, sociale vooruitgang en andere ontwikkelingen in de samenleving. Daarom moeten we vrijwilligerswerk stimuleren en het de gepaste erkenning geven. Jongeren die in dat kader werken, zijn een schitterend voorbeeld in deze verder zo commerciële wereld die maar al te vaak gericht is op geld en het genot van het individu en waarin we te weinig aandacht schenken aan de mensen om ons heen, wier levens we met een beetje moeite heel wat mooier kunnen maken.
Ook de politiek is een soort vrijwilligerswerk, tenminste in het begin. De meesten van ons zijn waarschijnlijk in hun jeugd via vrijwilligerswerk in de politiek beland. Ik steun dit verslag en hoop dat de jeugd de idealen die erin beschreven staan, zo veel mogelijk realiseert en gebruikt voor haar eigen persoonlijke ontwikkeling en voor het welzijn van de samenleving.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik onze rapporteur, mevrouw Gröner, bedanken voor het uitstekende verslag dat zij heeft afgeleverd. Ik weet zeker dat we het er allemaal over eens zijn dat de inbreng van jongeren essentieel is om de toekomst van Europa vorm te geven. Mijns inziens hoeven we niet te discussiëren over de vraag of jongeren via EU-programma's moeten worden ondersteund. Het is duidelijk aangetoond dat werkelijke integratie in de burgermaatschappij het best tot stand kan worden gebracht door middel van programma's voor jongeren en studenten. Niettemin wil ik enkele zaken aan de orde stellen.
Ten eerste lijkt de begroting voor het programma nog steeds ontoereikend. Ik weet dat de commissaris goed zijn best heeft gedaan, maar ik hoop dat in de definitieve begroting voor de komende jaren meer geld voor dit programma wordt gereserveerd.
Ten tweede ben ik er een groot voorstander van de leeftijd voor deelname te verlagen tot dertien jaar. Iemand op jonge leeftijd kansen bieden, stimuleert de ondernemingszin in latere jaren. Volgens mij is dertien jaar niet te jong om aan het programma "Jeugd in actie" deel te nemen.
Daarnaast kan het programma worden verbeterd door de lijst van landen waarmee jongerenorganisaties mogen samenwerken, zo sterk mogelijk uit te breiden. Landen als China en Rusland zijn belangrijke spelers in de wereldpolitiek en de wereldeconomie. Op jonge leeftijd nauwe banden met deze landen aanknopen, kan alleen maar voordelen opleveren.
Waar we ook naar moeten kijken, is het belang van verhoogde mobiliteit. Het zou een flinke stap in de goede richting zijn als de huidige visumregelingen in landen buiten het Schengengebied werden versoepeld. Maar al te vaak moeten studentenuitwisselingen, programma's voor werken in het buitenland en schooluitstapjes worden afgelast omdat het moeilijk is visa te verkrijgen. Soms wordt een project niet eens opgestart vanwege de ingewikkelde procedures en hoge kosten. Om dit wat eenvoudiger te maken, stel ik voor in alle EU-lidstaten gestandaardiseerde documentatie over het verkrijgen van visa in te voeren. We moeten ook proberen de campagne "Get Visible" te steunen, waarin wordt gepleit voor een apart visum voor vertegenwoordigers van ngo's. Daardoor zouden jongeren veel meer mogelijkheden krijgen om deel te nemen aan programma's voor vrijwilligerswerk, uitwisselingsprogramma's en activiteiten binnen jongerenorganisaties.
Het programma "Jeugd in actie" loopt in 2013 af. Het zou van kortzichtigheid getuigen als ik zou zeggen dat we dan klaar zijn. Het is echter wel een goed begin. Commissaris, ik wil u hartelijk bedanken voor al uw inspanningen in verband met dit onderwerp.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Ik wil alle deelnemers aan het debat bedanken, dat op een iets andere manier, in opeenvolgende fasen, zal worden voortgezet, met name waar het gaat om de uitvoering van het programma. Ik denk dat de consensus voor zich spreekt. Ik wil niet al te ver meer uitweiden, maar vind het wel van groot belang dat de samenwerking in verband met jongeren in de EU en de aandacht voor hen groeiende is, niet alleen als reactie op demografische kwesties, maar ook met het oog op de algemene vooruitzichten voor Europese samenwerking, solidariteit en integratie.
Onlangs is het Europees pact voor de jeugd aangenomen, een paar jaar na het witboek. We hebben nu de kans een nieuw programma voor jongeren te introduceren, dat zowel kwantitatieve als kwalitatieve verbeteringen zou inhouden. Dit is uiterst belangrijk, onder meer omdat de leeftijdsgroep is verruimd en de begroting aanzienlijk is gegroeid.
Natuurlijk hebben we méér voorgesteld, maar dit thema moet ook worden bezien in het licht van de beperkingen en reikwijdte van de financiële vooruitzichten. Bovendien bieden het programma op het gebied van een leven lang leren en het programma inzake burgerschap of burgersamenwerking, samen met een aantal externe programma's en maatregelen van de Gemeenschap, jongeren duidelijk meer kansen. Ik ben bijvoorbeeld in Canada geweest voor een bilaterale overeenkomst tussen de EU en Canada, die niet alleen betrekking zal hebben op universitaire samenwerking, maar ook op jongeren.
Deze specifieke samenwerkingsverbanden met partnerschapslanden op het gebied van jongeren nemen toe en worden intensiever. Ik heb er alle vertrouwen in dat ze vruchten zullen afwerpen.
Ten derde is het van groot belang niet alleen beleid voor, maar ook samen met jongeren te formuleren, aangezien dat meer effect zal sorteren, meer succes zal opleveren en van grotere rijpheid zal getuigen in termen van het maatschappelijk middenveld in het gemeenschappelijke Europa van de toekomst.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
Bijlage – Verklaring van de Commissie
De Commissie wil de wetgevingsautoriteit erop wijzen dat het in het basisbesluit genoemde financieel pakket uiterlijk op de datum van de definitieve bekendmaking ervan in het Publicatieblad, in lopende prijzen dient te worden uitgedrukt. Dit sluit aan bij de normale begrotingspraktijk en zal er, mede vanuit het oogpunt van transparantie, toe bijdragen dat het besluit van de wetgevingsautoriteit wordt nageleefd. Voor het programma "Jeugd in actie" bedraagt de totale som in lopende prijzen 885 miljoen euro.
18. Actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0344/2006), namens de Commissie cultuur en onderwijs, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (06237/3/2006 C6-0274/2006 2004/0153(COD)) (rapporteur: Doris Pack).
Doris Pack (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, met het nieuwe actieprogramma op het gebied van een leven lang leren wilden wij in het kader van het proces van Lissabon een adequaat antwoord geven op de uitdagingen van deze tijd. Ieder van ons bevestigt immers voortdurend dat onderwijs het alfa en omega vormt van het gemeenschappelijke streven van onze lidstaten om in de mondiale concurrentie een toppositie te verwerven.
Helaas hebben de bezuinigingen op de totale begroting ook geleid tot bezuinigingen op dit meerjarenprogramma. De commissaris valt niets te verwijten. Hij heeft zich samen met ons ingezet voor meer, maar de lidstaten wilden dat jammer genoeg niet. Wij kwamen uiteindelijk uit op een bedrag van 14,37 miljard euro voor een periode van zeven jaar. Na de onderhandelingen zijn daarvan in de financiële vooruitzichten nog precies 6,97 miljard euro overgebleven. Toch wil ik alle afgevaardigden complimenteren met het feit dat we er met elkaar in geslaagd zijn om het bedrag dat oorspronkelijk in de financiële vooruitzichten voor dit programma was voorzien, met 800 miljoen euro te verhogen.
Tot zover de hooggestemde idealen en de onzachte landing op aarde.
Het programma op het gebied van een leven lang leren is gebaseerd op de twee programma's Socrates en Leonardo. Het geeft deze programma's verder vorm en zorgt voor synergie. We hebben van de afgelopen programma's geleerd. Onze nationale agentschappen hebben hun problemen met de programma's aan ons voorgelegd en we hebben eigenlijk al die problemen in aanmerking genomen. Het programma op het gebied van een leven lang leren omvat de programma's Comenius voor scholen, Erasmus voor hoger onderwijs, Leonardo voor beroepsonderwijs, Grundtvig voor volwassenenonderwijs, en Jean Monnet ter bevordering van de Europese integratie, alsmede transversale maatregelen.
Aangezien het programma Comenius mijns inziens de basis vormt voor alle andere onderwijsprogramma's, heb ik erop aangedrongen hieraan meer middelen toe te wijzen dan oorspronkelijk door de Commissie was beoogd. Bovendien heb ik het belang benadrukt van meer samenwerking in de grensregio's door middel van nieuwe "Comenius-regiopartnerschappen". Het programma onderstreept ook het belang van de mobiliteit van scholieren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Wie een jaar doorbrengt aan een school in een andere EU-lidstaat, doet een ervaring van onschatbare betekenis op. We hebben in dit programma ook rekening gehouden met de behoeften van kinderen van seizoenarbeiders.
Het programma Leonardo bevordert de mobiliteit van werknemers en partnerschappen op een wijze die tot nu toe alleen bij Erasmus mogelijk was. Bij Erasmus, dat gericht is op het hoger onderwijs, worden de beurzen tot tweehonderd euro per maand verhoogd, omdat de tot nu toe verstrekte financiële steun te weinig is om van te leven en te veel om dood te gaan. Ons oorspronkelijke voorstel van driehonderd euro konden we niet handhaven, omdat dan het aantal deelnemers drastisch had moeten worden teruggebracht. Onder Erasmus vallen ook voorbereidende taalcursussen en reisbeurzen.
Het Grundtvig-programma kreeg betere financiële voorzieningen dan voorheen. Voortaan zijn in het kader van dit programma ook individuele uitwisselingen mogelijk. Het programma is bedoeld als reactie op de huidige situatie op de arbeidsmarkt en op de demografische ontwikkelingen.
Het Parlement wil behalve voor het Europacollege in Brugge, het Europees Universitair Instituut in Florence, het Europees Instituut voor Bestuurskunde in Maastricht en de Academie voor Europees recht in Trier ook speciale steun beschikbaar stellen voor het Europees Agentschap voor de ontwikkeling van onderwijs voor leerlingen met specifieke behoeften in Middelfart en het Centre Internationale de la Formation Européenne in Nice.
Ik ben erg blij dat het voor de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en voor Zwitserland en Turkije mogelijk blijft om aan deze programma's deel te nemen en dat daartoe onlangs ook de landen op de westelijke Balkan zijn uitgenodigd. In dit verband wil ik onderstrepen dat het hoog tijd is om nu eindelijk werk te maken van de versoepeling van het visumbeleid voor Zuidoost-Europa.
Samenvattend wil ik zeggen dat het programma op het gebied van een leven lang leren zal bijdragen aan de verbetering van de onderwijs- en opleidingsprogramma's in de EU. Het zal de mobiliteit bevorderen, partnerschappen en interregionale samenwerking steunen, een structuur bieden voor het uitwisselen van beproefde methoden en het leren van vreemde talen stimuleren. Het programma draagt bij aan een beter begrip van de Europese Unie, het maakt het gemakkelijker om met elkaar in de Unie samen te leven en het helpt om de interculturele dialoog en tolerantie in praktijk te brengen. Eigenlijk is het de beste communicatiestrategie in de EU.
Ján Figel’, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is zoals onze Duitse vrienden zeggen, Bildung ist mehr – onderwijs biedt meer. Het is een sleutel voor veel antwoorden in het leven, die zonder onderwijs nooit gegeven zouden kunnen worden, en het stelt individuen en samenlevingen in staat te werken aan een betere economische, sociale, culturele en politieke toekomst. Daarom weet ik zeker dat een geïntegreerd programma voor een leven lang leren kwantitatief en kwalitatief talrijke nieuwe mogelijkheden biedt; immers, wanneer wij dit programma bezien in combinatie met alle andere Europese activiteiten, blijkt het veel meer in te houden. We stemmen ermee in dat er aan het eind van dit jaar in de lidstaten strategieën voor een leven lang leren worden opgesteld.
Het programma treedt in januari 2007 in werking en we hebben een toetssteen in onze samenwerking ingebouwd om de deelname van volwassenen aan een leven lang leren in de lidstaten te bevorderen. Mevrouw Pack heeft het reeds gezegd: levenslang leren is geen luxe, maar een noodzaak, en ik weet zeker dat mensen daardoor ervaringen zullen opdoen die hun leven verrijken en hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt vergroten.
Leren helpt instellingen in heel Europa kennis aan elkaar over te dragen, te vernieuwen, verbeteringen aan te brengen en te moderniseren. Het verhoogt de transparantie van de systemen van de lidstaten; bij een open samenwerking zien we immers hoe systemen zich ontwikkelen en steeds beter op elkaar aansluiten. Kortom, het is een waardevol Europees instrument dat rechtstreeks ten dienste staat van onze burgers.
Het nieuwe programma biedt ruimere mogelijkheden en zal ongetwijfeld nog meer voordelen opleveren. Daarom doet het mij genoegen dat het Parlement, de Raad en de Commissie vrijwel onmiddellijk na de voltooiing van het financiële kader eerder dit jaar de tekst van het programmabesluit konden vaststellen. Dat was niet gemakkelijk maar als het Parlement het besluit ongewijzigd aanneemt, zoals uw rapporteur voorstelt, kan het programma nog op tijd, dus per 1 januari 2007 ten uitvoer worden gelegd.
Gezien de complexiteit van het programma is dat een prestatie van formaat. Als we een vergelijking maken tussen het verleden en het huidige ingewikkelde programma, zien we hoe hard er is gewerkt. Ik wil in het bijzonder mevrouw Pack, de rapporteur, bedanken omdat zij het met haar deskundigheid en ervaring op dit gebied mogelijk heeft gemaakt om heel snel in tweede lezing tot overeenstemming te komen.
Wat de tekst zelf betreft, staat de Commissie volledig achter het standpunt dat daarin geen wijzigingen moeten worden aangebracht. In lopende prijzen zal er ongeveer 7 miljard euro voor het programma beschikbaar worden gesteld. We moeten echter verder kijken, omdat er steeds meer mogelijkheden komen. Ik wil niet in details treden, maar ik spoor regelmatig ministers aan om te bezien of de mobiliteit van studenten via de structuurfondsen kan worden bevorderd en hoe met behulp van andere programma's als Erasmus Mundus een aantrekkelijker Europese onderwijsruimte tot stand kan worden gebracht.
Onze diensten hebben op volle kracht gewerkt zodat de uitvoeringsregelingen operationeel kunnen worden en wij de eerste oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma voor een leven lang leren vóór het eind van dit jaar kunnen publiceren, en om het programma voor de eindgebruiker toegankelijker en eenvoudiger te maken dan vorig jaar. Dankzij u zijn we al zo vergevorderd. Bedankt daarvoor.
Ivo Belet, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, het is natuurlijk een goede zaak dat we het licht op groen kunnen zetten, zodat deze belangrijke onderwijsprogramma's kunnen doorgaan. En Bildung ist mehr, zoals u terecht opmerkt.
Toch sta ik hier tezamen met de rapporteur met gemengde gevoelens. De lidstaten hadden nooit op deze programma's mogen besparen. Toch niet met de botte bijl, zoals dat nu gebeurd is, en ik herhaal eigenlijk wat mevrouw Pack al gezegd heeft. Dit zijn programma's waarmee we jongeren omturnen tot Europese burgers, de Europeanen van de toekomst. Hoe is het mogelijk dat we in die programma's zodanig het mes gezet hebben? Dat is bijzonder kortzichtig en in elk geval een enorme gemiste kans voor de toekomst van de EU. Ik denk dat de lidstaten hier op een perfecte manier geïllustreerd hebben hoe je in eigen vlees kunt snijden.
Elke Erasmus-student, commissaris, elke Comenius-student, u zult het met mij eens zijn – en ik heb er de voorbije jaren heel veel ontmoet – elke jongere maakt een ervaring mee die hem of haar vormt voor de rest van zijn leven. Het verbreedt je horizon, het verhoogt je kansen op werk, het brengt je in contact met anderen, je ervaart diversiteit, je leert ermee omgaan. Op die manier dragen deze programma's ook bij tot tolerantie en uiteraard tot Europees burgerschap.
Eigenlijk had het Parlement dit beperkte budget niet mogen goedkeuren, dat is een andere kwestie natuurlijk. Ook om sociale redenen, want heel wat studenten die uit sociaal zwakkere kringen, families komen, zullen het nu heel moeilijk krijgen om aan Erasmus deel te nemen. Maar het heeft geen zin, zoals gezegd, om aan de klaagmuur te gaan staan. Daarvoor is het nu te laat. Nu moeten we alles op alles zetten om hiervan het beste te maken.
Ik denk dat de scholen wel creatief genoeg zijn om aanvullende andere financieringsbronnen te zoeken en ook wel te vinden. Misschien kan het bedrijfsleven, al dan niet gesteund door de Europese Unie of door de nationale overheid, hierbij helpen. Waarom zouden bedrijven geen uitwisselingsprojecten sponsoren? Een fabriek bij mij in de buurt – Ford – zou bijvoorbeeld laatstejaars leerlingen of studenten uit kunnen nodigen voor een bezoek aan hun andere fabriek in een ander land over de grens. Het is maar een idee, misschien liggen daar mogelijkheden.
Commissaris, Voorzitter, het is van cruciaal belang dat we de uitwisseling tussen studenten en scholen maximaal stimuleren. Ik hoop nu al, en ik ben er vroeg bij, dat de Raad en de lidstaten bij het volgende meerjarenprogramma wel tot het besef komen dat je niet ongestraft bespaart op dergelijke programma's. Commissaris, ik wens u oprecht heel veel succes bij de uitvoering van het volgende programma 2007-2013.
Christa Prets, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben blij dat we vandaag een dag van cultuur kunnen vieren. Vandaag debatteren en stemmen we immers over vijf belangrijke programma's op het gebied van cultuur. Dat komt in het Parlement niet vaak voor, maar het geeft wel aan hoe belangrijk en nodig het is om dergelijke programma's te ontwikkelen.
Voor alle vijf programma's tezamen – onderwijs, jeugd, cultuur, media en actief burgerschap – is krap 1 procent van de Europese begroting voor de periode 2007-2013 beschikbaar. Dat relativeert alles weer enigszins en zet ons ook met beide benen op de grond. Het is duidelijk dat we voor deze ambitieuze programma's beslist meer financiële steun hadden kunnen gebruiken. Het is al gezegd: wij hadden allemaal meer gewild. Het zijn de lidstaten die dit hebben geblokkeerd.
Over het algemeen genomen vind ik echter dat het programma op het gebied van een leven lang leren de juiste benadering kiest: vereenvoudiging, vaste subsidiebedragen en meer decentralisatie. Dat is in lijn met wat wij hebben gevraagd. De administratieve lasten moeten in verhouding staan tot de financiële steun. Het was natuurlijk goed geweest om hier ook de andere EU-subsidieprogramma's horizontaal te integreren. Ik wil er echter bij de Commissie op aandringen om de zaken ook voor de nationale agentschappen en de subsidieaanvragers eenvoudiger te maken. Momenteel worden de nationale agentschappen gereorganiseerd en dat proces zal zeker nog enige tijd in beslag nemen. Daarvoor is echter ook overleg met en ondersteuning door de Commissie nodig. Wij moeten zelf ook meer de dialoog aangaan, want er moet nog een aantal problemen worden opgelost.
Hopelijk zet de trend naar meer mobiliteit door. Het doel dat we ons hebben gesteld is ervoor te zorgen dat er voor 2012 3 miljoen studenten aan het programma hebben deelgenomen. Dat vergt nog enorme inspanningen en vereist een groot aantal verbeteringen. Ook moet de kwaliteit van de onderwijsstelsels worden geanalyseerd. We moeten erop aandringen dat die kwaliteit niet alleen door de EU, maar ook door de lidstaten zelf wordt gewaarborgd.
Jolanta Dičkutė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik wil eerst mevrouw Pack bedanken voor haar uitstekende verslag. Een leven lang leren is een integraal onderdeel van elke moderne en zich ontwikkelende samenleving, aangezien het welbevinden van de natie gebaseerd is op het onderwijs dat haar bevolking geniet, de ervaringen die die bevolking opdoet en de vaardigheden die zij verwerft. In veel gevallen zijn de mate van geletterdheid en het onderwijsniveau niet alleen bepalend voor iemands gezondheid en welzijn, maar ook voor diens inkomsten en voor de kansen die hij of zij heeft op deelname aan het sociale, politieke en culturele leven.
Op dit moment worden volwassenenonderwijs, opleidingen en professionele ontwikkeling van werkenden in Litouwen, net zo goed als in de gehele Europese Unie, steeds belangrijker, zij het dat ze bij ons nog geen gemeengoed zijn. Volgens de gegevens over 2004 blijft ons land ver achter bij het EU-gemiddelde voor permanente educatie van mensen in de leeftijdsgroep 24-65 jaar – 28 procent in Litouwen tegen 42 procent in de Europese Unie. Veel inwoners van ons land zijn het erover eens dat de belangrijkste drijfveren voor mensen om te studeren, de alsmaar toenemende eisen op de arbeidsmarkt en betere mogelijkheden tot zelfverbetering en zelfverwerkelijking zijn; toch is de leeftijd voor de helft van onze burgers een drempel geworden, omdat ze denken dat ze te oud zijn om te studeren. In Litouwen wordt nog altijd negatief aangekeken tegen mensen op leeftijd die hun kennis willen vergroten. Soms worden bepaalde sociale groepen in feite gewoon gediscrimineerd.
De opvatting dat alleen een competente werknemer goede resultaten kan boeken, kan bijdragen tot het concurrentievoordeel van de onderneming en – belangrijker nog – een gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen kan ontwikkelen, begint steeds meer terrein te winnen. Het zijn echter vooral overheidsinstellingen, en niet zozeer particuliere werkgevers, die de meeste aandacht schenken aan de opleiding van hun werknemers. Dit is een enorm probleem, omdat bijna 70 procent van alle werkenden in dienst is bij particuliere ondernemingen. De voortdurend in ontwikkeling zijnde technologieën en de uitdagingen in de concurrentiesfeer schreeuwen om werknemers met kwalificaties, en die moeten continu op peil gehouden worden.
De financiering wordt dan ook een uiterst belangrijk thema. Ik denk dat dit programma en de steun uit de structuurfondsen van de Europese Unie de huidige verschillen tussen de diverse lidstaten zullen helpen verkleinen en dat de strategie voor een leven lang leren echt zal worden uitgevoerd.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook nu wil ik in de eerste plaats mevrouw Pack bedanken voor de voortreffelijke prestatie die zij met dit verslag heeft geleverd. Er is al gezegd dat zij een van de meest ervaren onderwijsspecialisten van dit Parlement is. Dat blijkt ook uit de prioriteiten en accenten die zij in het verslag heeft verwerkt.
Het is een feit dat Europa een werelddeel is dat arm is aan grondstoffen. Des te belangrijker is het daarom dat we investeren in het menselijk potentieel waarover we beschikken. Landen als China en India nemen een enorme vlucht. Jaarlijks studeren daar grote aantallen mensen af. Wil Europa een kans maken in de geglobaliseerde economie, dan moeten we meer aan onderwijs, onderzoek en ontwikkeling doen. Ik vind eigenlijk niet dat de Europese begroting gericht is op de toekomst. We investeren nog steeds te veel in het traditionele landbouwbeleid en te weinig in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling.
De vorige spreeksters hebben hun ongenoegen al geuit over het totale bedrag dat voor dit beleidsterrein op de begroting wordt uitgetrokken: 1 procent voor de komende zeven jaar is echt te weinig. Ik ben daarover erg teleurgesteld. Ik had werkelijk gehoopt dat het meer zou zijn. We zouden ernaar moeten streven om iedere student in Europa in staat te stellen aan het Erasmus-programma deel te nemen. Dat is de grote kans voor jonge mensen. De ervaring die zij opdoen door in verschillende lidstaten te studeren, maakt hen tot echte Europeanen. Van wat ze daar leren, hebben ze hun hele leven profijt en dat dragen ze natuurlijk ook uit in hun vrienden- en kennissenkring en op het werk. Daarom zijn die ervaringen zo waardevol, niet alleen voor de persoonlijke ontwikkeling, maar ook voor de samenleving. Dat het nu 200 in plaats van 150 euro wordt, is natuurlijk mooi, maar het is niet wat we nodig hebben voor een proactief onderwijsbeleid.
Ik ben het echter wel eens met de woorden van mevrouw Pack: we moeten bij de jongsten beginnen en in die groep meer investeren. Alle onderzoeken bevestigen dat. Daarom is het goed om binnen het programma op het gebied van een leven lang leren meer geld uit te trekken voor Comenius.
Věra Flasarová, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Commissaris, dames en heren, ik ben heel blij met de genuanceerde benadering van mevrouw Pack bij de opstelling van dit verslag. Ik wil graag enkele aspecten van dit vraagstuk belichten.
Een van de gevaren van de moderne wereld is dat mensen niet in staat zijn zich dynamisch aan te passen als gevolg van de te sterk gerichte en gespecialiseerde aard van het onderwijs. Daardoor krijgen zij een beperkte kijk op de wereld en kunnen zij hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt niet ten volle realiseren. De wereld is zo sterk veranderd dat het traditionele idee dat je eens in je leven onderwijs volgt en daarna niet meer, en dat dat je verzekert van een vaste baan en regelmatige promotie tot aan je pensioen, voorgoed verdwenen is. Mensen moeten sneller kunnen reageren op ontwikkelingen in hun omgeving, en de diverse Europese onderwijsprogramma's moeten hen daartoe in staat stellen.
Een leven lang leren helpt mensen om de ontwikkelingen in de wetenschap en de technologie bij te houden, waardoor zij de wereld om hen heen beter kunnen begrijpen. Naast het ontwikkelen van onderwijsprogramma's moeten wij er vooral ook voor zorgen dat een leven lang leren niet een luxe is voor een kleine groep bevoorrechten, maar dat dit voor alle groepen in de maatschappij toegankelijk is, ongeacht sociale positie en sekse.
Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het doel van dit besluit is de vaststelling door het Europees Parlement en de Raad van een geïntegreerd programma op het gebied van een leven lang leren, waarvan de uitvoering voorzien is voor de periode 2007-2013. Met het programma wordt onder andere beoogd de internationale samenwerking tussen universiteiten en scholen te bevorderen en de mobiliteit van studenten, personeelsleden, leerlingen en leraren te stimuleren. Het programma bestaat uit vier sectorale programma's: Comenius voor het basis- en middelbaar onderwijs, Erasmus voor het hoger onderwijs, Leonardo da Vinci voor het beroepsonderwijs en voor beroepsopleidingen en Grundtvig voor volwasseneneducatie.
De beschikbare financiële middelen zijn aanzienlijk verlaagd in vergelijking met de oorspronkelijke versie van het programma. Ten gevolge daarvan werd het aantal kwantitatieve doelstellingen in de verschillende onderdelen van het programma beperkt, evenals de procentuele verdeling van de middelen. Aangezien we dus minder middelen ter beschikking hebben, zal een groot gedeelte van de eerder geplande doelstellingen niet meer worden gerealiseerd. Het gaat onder meer om het bevorderen van de lerarenmobiliteit op korte en lange termijn in het kader van Erasmus en het aanmoedigen van studiebezoeken en vernieuwende en experimentele projecten in het kader van het transversale programma. Overeenkomstig de bepalingen van de nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 werden de begrotingsmiddelen voor de tenuitvoerlegging van het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren met bijna de helft verminderd, van de aanvankelijk voorziene 13,62 miljard euro tot 7,171 miljard euro. Deze verlaging betekent dat er minder beurzen voor projecten beschikbaar zullen zijn en dat armere studenten minder mogelijkheden zullen krijgen om in het buitenland te gaan studeren.
Tot slot zou ik mevrouw Pack van harte willen bedanken voor het verrichte werk.
Andrzej Tomasz Zapałowski, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren is een uitstekend project en de vastgelegde programmadoelstellingen zijn stuk voor stuk relevant. Het programma beoogt de concrete tenuitvoerlegging van een van de pijlers van de Europese Unie, het gemeenschappelijk sociaal beleid. Helaas lijdt het programma, net als vele andere uitstekende projecten in het verleden, onder de gevolgen van bezuinigingen op de beschikbare middelen.
Het programma voorziet onder andere in een grotere bijdrage van het leren tot sociale cohesie en bijgevolg tot het ontstaan van hechtere relaties tussen de verschillende samenlevingen in onze Gemeenschap. Ik vraag me echter af, dames en heren, hoe we deze doelstellingen in de praktijk kunnen verwezenlijken wanneer in de nieuwe lidstaten de overgangsperiodes voor de toegang tot de arbeidsmarkt nog steeds van kracht zijn en een gelijke toegang tot kennis en technologie bijgevolg onmogelijk is? Dit gegeven ondermijnt nog een andere belangrijke doelstelling, namelijk de bevordering van het concurrentievermogen, de mobiliteit en de innovatie van de eerder genoemde arbeidsmarkt. Hoe kan er sprake zijn van dergelijke waarden wanneer er bijvoorbeeld geen wederzijdse erkenning van de gelijkwaardigheid van einddiploma's bestaat en sommige personen dus al aan het begin van hun carrière worden benadeeld?
Tot slot zou ik er op willen wijzen dat de bepalingen en doelstellingen van een schitterend en nobel programma – voor de zoveelste keer op rij – voornamelijk ten goede komen aan de lidstaten van de oude Europese Unie.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, Doris Pack is met het geïntegreerd actieprogramma opgetreden als de drijvende kracht achter de ontwikkeling van de programma's die we vandaag bespreken. Zonder haar elan hadden we niet zoveel verder kunnen komen.
Erasmus is absoluut het populairste programma. Ondanks de verhoging van het budget, zal de nieuwe versie van Erasmus nog steeds afhankelijk zijn van de voorwaarden die in het algemeen voor mobiliteit gelden, zoals de overdraagbaarheid van beurzen, de sociale zekerheid en ook de erkenning van diploma's. Als de mobiliteit de inpassing van de studie in het curriculum vitae niet garandeert, dreigt een Erasmus-jaar een extra studiejaar te betekenen. Mijnheer de commissaris, ik wil u vragen hoe het staat met de integratie van een Erasmus-jaar in het proces van Bologna.
Wat het programma Leonardo betreft, is de mobiliteit van werknemers die beroepsonderwijs volgen een belangrijk punt voor de ambachtelijke sector en de kleine en middelgrote ondernemingen, die ook bewust gemaakt dienen te worden van kwesties op het gebied van mobiliteit. Het voorbereiden van arbeidskrachten op mobiliteit: dat zou via het programma Leonardo gerealiseerd kunnen worden. Daartoe zou de Commissie bewustmakingsactiviteiten moeten ontplooien ten aanzien van ondernemingen en er bovendien op moeten toezien dat het beschikbare budget ook daadwerkelijk wordt gebruikt.
Ik zou eraan willen herinneren dat onze voorouders zich maar al te graag verplaatsten. Kunstenaars en ambachtslieden reisden het meest en zij hebben de samenleving vooruitgang gebracht. Grensoverschrijdende uitwisselingen zijn het beste middel om de grenzen uit de hoofden van onze medeburgers te wissen en te bewijzen dat we beter kunnen.
Tot slot blijf ik herhalen, mijnheer de commissaris, dat, gezien het belang dat voorzitter Barroso aan cultuur hecht, we het lef zouden moeten hebben dit tot Europees beleid te maken. Wie meer budget wil, moet met belangrijke politieke projecten komen waarvan het belang ook erkend wordt. De voortzetting van het debat over de beste middelen om de Commissie vooruit te brengen, zou een goede gelegenheid zijn om een dergelijk beleid luid en duidelijk te bepleiten.
Maria Badia i Cutchet (PSE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, ik wil me aansluiten bij de felicitaties aan het adres van de rapporteur, mevrouw Pack, voor haar uitstekende werk, evenals aan alle andere leden van de Commissie cultuur en onderwijs, wier bijdragen deze tekst verrijkt hebben.
Ik wil echter ook mijn bezorgdheid uiten over de ontwikkeling van het programma voor een leven lang leren. Ik herinner me dat het in het begin erg stimulerend was om te zien hoe we ons en bloc het vuur uit te sloffen liepen om het systeem voor de bevordering van de studentenmobiliteit in Europa te verbeteren. We stemden allemaal vóór verhoging van de middelen voor de programma's Erasmus, Leonardo, Comenius, enzovoorts, omdat we ervan overtuigd waren dat het op de lange termijn om een zeer productieve investering ging. Het verstrekken van financiële steun aan de deelnemers en het tegelijkertijd vereenvoudigen van de procedure voor het verkrijgen van een beurs brachten de doelstellingen van de Lissabon-strategie dichterbij.
Maar naarmate de tijd verstrijkt, kost het me steeds meer moeite om optimistisch te blijven. Ik zie in de onderzoeken dat Europese scholieren van vijftien jaar slecht kunnen lezen, dat de schooluitval hoog is en dat veel jongeren hun school niet afmaken binnen de vastgestelde tijd. Met deze gegevens in de hand vraag ik me af hoe we de uitdagingen van de globalisering het hoofd kunnen bieden. Als we een kennismaatschappij, duurzame economische groei en meer sociale cohesie willen creëren, zullen we vanaf het begin een stevig fundament moeten leggen, en dat kunnen we alleen bereiken met doeltreffend onderwijs. Dat wil zeggen dat we om de uitdagingen van de globalisering het hoofd te kunnen bieden, niet anders kunnen dan meer investeren in onderwijs.
We kunnen de werking van de bestaande programma's verbeteren en we kunnen nieuwe programma’s op te stellen. Als we ons best doen, zullen we zien dat de cijfers ons beetje bij beetje gelijk zullen geven, maar we moeten met zijn allen proberen de lidstaten ervan te overtuigen dat er meer geld naar onderwijs en scholing moet.
Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Commissaris, dames en heren, ik wil nogmaals benadrukken dat het programma dat we bespreken, burgers betere mogelijkheden biedt voor permanente educatie en deelname aan de kennismaatschappij.
Volgens mij zullen wij met de oorspronkelijke versie van het door de Europese Commissie voorgestelde document, die wij weer opgepakt hebben, kunnen zorgen voor een soepeler uitvoering van een programma dat alle lopende initiatieven op onderwijsgebied integreert. Een gebundeld systeem zal duidelijkheid brengen en, belangrijker nog, de mogelijkheid bieden om redundantie op bepaalde terreinen te voorkomen.
De lidstaten die kunnen deelnemen aan programma's voor een leven lang leren, hebben duidelijk baat gehad bij dit EU-initiatief. De programma's Erasmus, Leonardo da Vinci en Jean Monnet bijvoorbeeld zijn welbekend bij de Litouwse bevolking, waaruit blijkt dat de EU-initiatieven op onderwijsgebied zeer effectief worden uitgevoerd.
Ik hoop dat u mijn opvatting deelt dat het programma voor een leven lang leren van essentieel belang is voor het bevorderen van concurrentie en ondernemerschap, maar ook voor het opbouwen van een gemeenschappelijk gevoel van Europees burgerschap op basis van de waarden van de Europese Unie, zoals wederzijds begrip en eerbiediging van mensenrechten en democratie.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik sta volledig achter het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren in de Europese Unie.
We herhalen voortdurend dat het onontbeerlijk is om het Europese concurrentievermogen te verbeteren. De kennisdriehoek – onderwijs, onderzoek en innovatie – vormt de basis voor die versterkte concurrentiepositie. Binnen deze driehoek neemt onderwijs een sleutelpositie in. De onderwijsstelsels in de Unie vallen uiteraard onder de bevoegdheid van de lidstaten, maar een beter geïntegreerd Europees programma inzake onderwijs is desalniettemin zeer welkom. We zijn inmiddels toe aan het zevende kaderprogramma voor onderzoek en beschikken sinds kort over een nieuw communautair kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie. De hoekpunten van de kennisdriehoek in de Europese Unie zijn dus stevig onderbouwd. Ik vraag me echter af hoe het met de zijden van de driehoek zit. Zijn de programma's sterk genoeg met elkaar verbonden en ondersteunen ze elkaar? We mogen de eerder genoemde elementen niet als drie afzonderlijke programma's beschouwen, als drie aparte kerndoelstellingen voor de Europese Unie. Er moet een gemeenschappelijk doel mee worden nagestreefd, te weten de kennismaatschappij.
Ik kan me vinden in de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot een leven lang leren, zoals de aanpassing van het programma Leonardo da Vinci om de overdracht van innovatieve praktijken te vergemakkelijken en van het programma Grundtvig om de innovatieve mobiliteit van lerende volwassenen te bevorderen. Het programma introduceert echter te vaak vernieuwende onderwijsmethodes in plaats van het onderwijs open te stellen voor die innovatieve praktijken zelf en voor toekomstige onderzoekers. Het ontbreekt ons aan een systeem om talenten op te sporen, in het bijzonder onder de deelnemers aan de programma's Comenius en Erasmus voor jongeren, zodat ze zich vervolgens verder kunnen ontplooien in het kader van het programma Marie Curie. Het actieprogramma voor een leven lang leren zou bovendien afgestemd moeten zijn op de prioriteiten van het zevende kaderprogramma voor onderzoek. We moeten al onze inspanningen bundelen om de continuïteit van de kennisdriehoek veilig te stellen, beginnend op school en eindigend bij het Europees Instituut voor Technologie.
Ik feliciteer de commissaris met dit actieprogramma en verzoek hem om bij de tenuitvoerlegging van het programma rekening te houden met deze opmerkingen.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Het is voor mij duidelijk dat ik hieraan niet veel hoef toe te voegen; we kunnen ons beter richten op de uitvoering van wat we al meermaals hebben afgesproken. Onderwijs duurt langer dan een bepaalde periode van het leven. We kunnen de thema's werkgelegenheid en groei aanpakken via een veel beter samenhangende aanpak, want daar draait de Lissabon-strategie om. Onderwijs kan niet los worden gezien van onderzoek en innovatie (die gepaard gaan met creativiteit en kennisbevordering). Kennis moet ook in de praktijk en op innovatieve manieren worden toegepast.
Ik denk dat de Commissie die kant opgaat. Dit blijkt onder meer uit het vorige week tijdens de Top van Lahti gepresenteerde voorstel om een Europees Instituut voor Technologie op te richten. Dit komt ook naar voren in het gehele programma, in het beleid om onderwijs centraal te stellen in de Lissabon-strategie, in de doelstelling om Europa vorm te geven en kennis te genereren voor groei en werkgelegenheid.
De vier pijlers van het programma voor een leven lang leren hebben zeer inspirerende namen – Comenius (Jan Amos Comenius), Leonardo da Vinci, Erasmus van Rotterdam en Grundtvig. Dit is naar mijn mening een belangrijk signaal. We zullen niet alle financiële problemen met dit programma kunnen oplossen, maar we kunnen wel veel inspiratie bieden, met name voor maatregelen op nationaal niveau, zodat onderwijs, dat onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, het middelpunt wordt van de nationale benaderingen of van de Lissabon-strategie. Er zal dan veel meer geld beschikbaar komen, en meer middelen voor mobiliteit en samenwerking op onderwijsgebied zouden we zeker op prijs stellen.
Ik denk dat naderende twintigste verjaardag van Erasmus, het populairste programma in de Europese Unie, een mooie gelegenheid is om de balans op te maken, maar ook een uitdaging voor ons vormt om met zijn allen meer te doen voor onderwijs, jongeren en de toekomst.
Wat de visa en de samenwerking met andere landen betreft, moeten de lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken, per 1 januari 2007 de beschikking over de vereenvoudiging van de visumverlening voor studenten en docenten in het hoger onderwijs en onderzoekers in de gehele Europese Unie ten uitvoer leggen of in nationale wetgeving hebben omgezet.
Als antwoord op de vraag of we harmonisatie of een andere vorm van beleid nodig hebben, zou ik willen zeggen dat we eerder behoefte hebben aan complementariteit en compatibiliteit dan aan de harmonisatie van onze onderwijsstelsels, hetgeen geleidelijk aan wordt bereikt via maatregelen zoals het proces van Bologna.
We roepen niet alleen voortdurend op tot meer, maar ook tot betere investeringen. "Betere investeringen" komt op de eerste plaats, "meer investeringen" op de tweede. "Beter" betekent ook meer publiek-private middelen. Die worden vaak verstrekt in de vorm van mobiliteits- of onderwijsondersteuning vanuit het bedrijfsleven en de industrie.
Tot zover mijn gedachten over enkele van de aangekaarte onderwerpen. Ik wil nogmaals mijn dank overbrengen aan de rapporteur, mevrouw Pack, de gehele commissie en allen die samen hebben gezorgd voor de grote mate van consensus en inzet.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil onze rapporteur complimenteren met het wijze waarop zij dit belangrijke verslag door het Parlement heeft geloodst. Volgend jaar viert het programma Erasmus zijn twintigste verjaardag. Dit programma is ontwikkeld door een van mijn voorgangers, Winnie Ewing, toen zij voorzitter van de Commissie cultuur en onderwijs was. We zijn haar veel dank verschuldigd. Sinds 1987 hebben meer dan 1,2 miljoen studenten uitwisselingscursussen gevolgd aan universiteiten buiten hun eigen land. In het academisch jaar 2004/2005 hebben dankzij het Erasmus-programma meer dan 144 000 studenten hun studie in het buitenland voortgezet. Geen enkel programma biedt zo veel voordelen en langs geen enkele andere weg doen studenten zo veel waardevolle ervaring op cultureel en taalkundig gebied op. En ik kan het weten want ik heb vroeger zelf als student deelgenomen aan een uitwisseling in het kader van het programma Erasmus.
Erasmus heeft zijn bestaansrecht duidelijk aangetoond en vormt een van de successen van de EU. Het aantal studenten dat naar Schotland komt, is bemoedigend; in 2004/2005 waren het er 2 163. Het aantal Schotse studenten dat in het buitenland studeert, blijft daarbij ver achter en bedraagt 1 018. Ik wil dat meer Schotten aan dit programma deelnemen en van de mogelijkheid gebruikmaken om in het buitenland te studeren. Erasmus is een van de manieren waarop we onze jongeren kunnen stimuleren een kijkje over de grens te nemen.
Bijlage – Verklaring van de Commissie
De Commissie wil de wetgevingsautoriteit erop wijzen dat het in het basisbesluit genoemde financieel pakket uiterlijk op de datum van de definitieve bekendmaking ervan in het Publicatieblad, in lopende prijzen dient te worden uitgedrukt. Dit sluit aan bij de normale begrotingspraktijk en zal er, mede vanuit het oogpunt van transparantie, toe bijdragen dat het besluit van de wetgevingsautoriteit wordt nageleefd. Voor het actieprogramma op het gebied van een leven lang leren bedraagt de totale som in lopende prijzen 6 970 miljoen euro.
19. Programma "Europa voor de burger" (2007-2013) (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0342/2006), namens de Commissie cultuur en onderwijs, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma "Europa voor de burger" ter bevordering van een actief Europees burgerschap (09575/1/2006 – C6-0316/2006 – 2005/0041(COD)) (rapporteur: Hannu Takkula).
Hannu Takkula (ALDE), rapporteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil allereerst iedereen bedanken die bij de behandeling van dit verslag betrokken is geweest, vooral de schaduwrapporteurs en de leden van andere commissies die commentaar hebben geleverd. Ik wil in het bijzonder mijn gewaardeerde collega's en coördinatoren mevrouw Pack en mevrouw Prets bedanken, want het zou voor mij als lid van de kleinste fractie onmogelijk zijn geweest dit verslag zonder uw steun op te stellen. Ik ben ook dankbaar voor de uitstekende teamgeest en samenwerking die u in onze commissie heeft getoond.
Het programma voorziet in vier acties. De eerste is "Actieve burgers voor Europa", dat stedenbanden en burgerprojecten omvat. Stedenbanden hebben al bewezen een succesverhaal te zijn en ik hoop dat dit succesverhaal met dit programma wordt voortgezet en nog aan kracht wint. Ook de burgerprojecten zijn zeer belangrijk. Een centrale gedachte bij het opstellen van dit programma was dat ook de Europese Unie een burgerprogramma zou kunnen krijgen dat niet elitair is en dat de mensen, de burgers van de Europese Unie, als iets van hen kunnen beschouwen.
De tweede actie is "Een actieve civiele samenleving in Europa". Hiermee kan structurele steun worden gegeven aan Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid doen (denktanks), aan Europese niet-gouvernementele organisaties en aan projecten van deze organisaties. Ik vind het zeer belangrijk dat ook open universiteiten en volksuniversiteiten, instellingen die geen diploma-eisen stellen, een grotere rol krijgen, omdat dit juist organisaties zijn die het best de gewone mensen weten te bereiken. Hopelijk krijgen op deze manier mensen in de hele Europese Unie toegang tot het programma en beschouwen zij het als iets wat voor hen van belang is.
De derde actie is "Samen voor Europa", die evenementen met een hoog zichtbaarheidsgehalte, onderzoek, en hulpmiddelen voor informatievoorziening en -verspreiding ondersteunt. Zoals wij weten, is het belangrijk de Europese Unie op een goede manier te promoten en dichter bij de mensen te brengen, omdat er op het gebied van informatie en communicatie ook tekortkomingen zijn. Mensen hebben het gevoel dat de besluitvorming ver van hen af staat en zij ervaren de communautaire programma's daardoor ook als afstandelijk. Wij moeten nog veel werk verrichten om de Europese Unie via voorlichting en verschillende evenementen dichter bij de mensen te brengen.
Aan het programma werd een vierde actie toegevoegd: "Actief Europees gedenken". Over deze actie werd in onze commissie hevig gedebatteerd. Uiteindelijk kwamen wij uit op de gedachte dat, toen deze actie uit het programma Cultuur 2000 werd gehaald, het juist de herinnering aan het nazisme en het stalinisme was die wij moesten behouden, zodat dergelijke verschrikkingen zich in Europa nooit meer kunnen voordoen. Wij vinden het heel belangrijk dat ook de volgende generaties kunnen begrijpen wat de Europese identiteit is, wat vrede is en wat stabiliteit is en daarom is het belangrijk ook een actieve herinnering te waarborgen.
Het was natuurlijk ook wenselijk dat de begroting up-to-date zou zijn bij het opstellen van dit programma. Wij weten echter dat er om een of andere reden in het Europees Parlement, of in ieder geval in de Europese Commissie en de Raad, momenteel onvoldoende waardering is voor culturele projecten en hun betekenis. Ik ben zelf van mening dat cultuur en ons maatschappelijk middenveld het fundament vormen waarop ook een actieve en bloeiende economie kan worden gebouwd. Wij van de Commissie cultuur en onderwijs moeten er als cultuur onderlegde mensen voor zorgen dat de begroting in de toekomst effectiever zal zijn. Nu moesten wij onder druk van de Raad enigszins in de begroting snijden ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, maar ik hoop dat met het programma kan worden begonnen en dat het een succesverhaal zal worden.
Tot slot wil mijn dank uitspreken voor de samenwerking en het algemene begrip tussen de Commissie, de Raad en het Parlement. Ik ben zeer blij dat ngo's, open universiteiten en amateursportclubs in het programma zijn opgenomen. Ik hoop dat wanneer dit programma begin 2007 van start gaat, het kan uitgroeien tot een nieuw succesverhaal.
(Applaus)
Ján Figel’, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nog geen half jaar geleden sprak ik hier over hetzelfde programma en vroeg ik het Parlement om snel tot overeenstemming te komen. Destijds had het voorstel een andere titel: "Burgers voor Europa". Nu, een half jaar later, zijn we hier opnieuw, in afwachting van een definitief besluit over een programma met een nieuwe titel, "Europa voor de burger", die u hebt ingebracht. Ik vind dat een opvallende verschuiving, zowel wat betreft de consensus als de bereidheid om naar afronding toe te werken.
Dit programma is erg belangrijk voor burgers en maatschappelijke organisaties. Ik ben zeer tevreden over de kwaliteit en intensiteit van de onderhandelingen die de instellingen over het programma hebben gevoerd. Ik wil vooral de Commissie cultuur en onderwijs hartelijk bedanken voor haar inspanningen om de procedure te versnellen en de rapporteur, de heer Takkula, voor de uitstekende prestaties die hij heeft geleverd, en de prima samenwerking.
Deze stappen in de interinstitutionele procedures gingen gepaard met informele trialoogvergaderingen. Deze bijeenkomsten resulteerden in een compromis dat voor alle drie de instellingen aanvaardbaar was. Het compromis bestaat uit vier amendementen waarover u morgen zult stemmen.
Wat betreft de begroting hebben we een bedrag van 190 miljoen euro aan het programma toegewezen, in prijzen van 2004. Dit komt overeen met 215 miljoen euro in lopende prijzen. Dit is minder dan in het oorspronkelijke Commissievoorstel stond vermeld, maar met dit bedrag kunnen we wel de structuur van het programma behouden en hoeven we alleen het aantal activiteiten te verminderen.
Ik wil nogmaals zeggen dat ik het jammer vind dat de Raad een extra stap aan de comitologieprocedure heeft toegevoegd. Daardoor zal de selectieprocedure voor bepaalde categorieën projecten worden vertraagd. Om snel overeenstemming te bereiken, heeft de Commissie het standpunt van de Raad, dat door u wordt ondersteund, echter overgenomen. Vandaag bespreekt u vier amendementen waarover u zult stemmen: twee daarvan hebben betrekking op de verdeling van de begroting over verschillende acties; één amendement is technisch van aard en zal zorgen voor een snellere inwerkingtreding van het programma; en het laatste amendement behelst een uitbreiding van de doelstellingen van het programma, namelijk met de bevordering van verdraagzaamheid. Dat strookt volledig met de filosofie van het programma.
Ik herhaal nog maar eens dat de Commissie volledig achter het overeengekomen compromis staat en het Parlement derhalve aanmoedigt om deze vier amendementen aan te nemen. Als u dat doet, heeft de Raad toegezegd de overeengekomen tekst snel en in zijn geheel goed te keuren. Dan kan het programma op 1 januari 2007 van kracht worden.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie, wanneer het programma eenmaal is aangenomen, alles in het werk zal stellen om het zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren. Mijn diensten zijn reeds actief bezig met de voorbereidingen daarvoor. We zullen nauw samenwerken met het programmacomité en een intensieve dialoog onderhouden met de organisaties die bij dit programma zijn betrokken.
Tot slot wil ik nog eens herhalen wat de heer Takkula heeft gezegd, namelijk dat de cultuur de basis voor onze samenlevingen vormt. Daarom hebben we de rechtsgrondslag van dit programma gekoppeld aan artikel 151 van het EG-Verdrag, dat over cultuur gaat. Er is veel over gediscussieerd, maar volgens mij is dit een goed voorstel waarmee we juiste weg inslaan. In de toekomst kunnen cultuur en burgerschap hand in hand op weg gaan naar verantwoordelijkheid op alle niveaus van onze publieke en particuliere betrokkenheid in ons leven, en op het gebied van de uitbreiding en de toekomst van onze Unie.
Rolf Berend, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst dank ik de rapporteur, de heer Takkula, voor het zeer goede verslag over "Europa voor de burger". Oorspronkelijk waren het Parlement en de Commissie het eens geworden over een bedrag van 235 miljoen euro. Nu het totaalbedrag vanwege een gebrek aan begrip bij de Raad is teruggebracht tot 190 miljoen euro, zullen we het daarmee moeten doen.
Wij steunen de twee amendementen van de rapporteur: het ene houdt een verlaging met 2 procent in, het andere een verhoging met 2 procent. Wij zijn vooral ingenomen met het feit dat de nieuwe actie 4, die het behoud van gedenkplaatsen betreft, de herinnering levend houdt aan zowel de misdaden van het naziregime als die zijn begaan ten tijde van het regime van Stalin.
Mijnheer de commissaris, ik wil echter nog een probleem aan de orde stellen dat zowel de begunstigden als de beheerders van de programma's naar voren hebben gebracht. Het Europees Parlement wijst erop dat in de resolutie van 5 april 2006 zowel conferenties als seminars worden genoemd. Bilaterale seminars – bijeenkomsten van werkgroepen en deskundigen – vormen met het oog op de kwalificatie van programma's en medewerkers een belangrijk onderdeel van de partnerschappen en moeten daarom op dezelfde wijze als multilaterale conferenties voor subsidies in aanmerking komen.
Verder gaat het Parlement ervan uit dat de Commissie in de beoordelingsprocedure aanvragen van gemeenten en maatschappelijke organisaties gelijk behandelt. Hiermee moet worden voorkomen dat de Commissie – zoals oorspronkelijk de bedoeling was – aan te veel maatschappelijke organisaties aanvullende en buitengewoon zware eisen stelt, zoals zekerheidsstellingen en specifieke bankgaranties, waaraan zij niet of nauwelijks kunnen voldoen.
Emine Bozkurt, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur, de heer Takkula, danken voor zijn goede verslag en de prettige samenwerking. Wat goed dat dit programma er komt! Goed voor de burgers, goed voor ons in het Parlement en goed voor de Europese Unie als geheel. Want het programma "Europa voor de burger" geeft eindelijk aan dat de burgers er niet voor Europa moeten zijn, maar andersom. Europa is er voor de burgers. Alleen als de Europese Unie concrete resultaten voor haar burgers behaalt, kunnen we rekenen op steun voor die Europese Unie. Natuurlijk mogen we best proberen onze burgers aan de EU te binden door uitwisselingsprogramma's en evenementen te organiseren, maar het werkt altijd beter als de burger zelf met initiatieven komt. Dat kan onder dit programma.
Ik dank de heer Takkula, de collega's van alle partijen en de Commissie en de Raad voor de goede samenwerking bij dit dossier. Eén ding moet me wel van het hart. De Europese Unie heeft erkend dat er een kloof is tussen de burgers en de instituties. Dit programma erkent dat en probeert daar op een positieve manier verandering in te brengen. Maar waarom is er dan beknibbeld op dit programma en andere zo belangrijke programma's? Praten over betrokkenheid van de burgers zonder daar geld voor over te hebben, werkt natuurlijk niet.
Ik ga in elk geval aan de slag om de mensen in Nederland attent te maken op dit programma. Ik hoop dat de collega's ook in hun landen dit programma onder de aandacht zullen brengen. Laten we er met zijn allen zó'n succes van maken dat de Raad en de Commissie de volgende keer niet anders kunnen dan het budget van het programma Europa voor de burger te verhogen naar een acceptabel niveau.
Dat het programma "Europa voor de burger" een succes kan worden, daar twijfel ik niet aan. Er zijn in Europa ontelbaar veel mensen die actief willen meewerken aan de integratie van Europa. Dit programma geeft ze de kans zelf deel te nemen aan het proces en dingen te organiseren. Het is enorm belangrijk dat de Europese burgers het gevoel hebben zelf betrokken te zijn bij de ontwikkeling van de EU. Dit programma geeft ze die kans. Mijn oproep aan de burgers van Europa is dan ook: grijp hem!
Marian Harkin, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren met het uitstekende verslag dat hij heeft opgesteld over de bevordering van actief Europees burgerschap.
Velen van ons die werkelijk om de toekomst van Europa geven, geloven dat actief burgerschap belangrijk is voor de voortzetting van het Europese project. De EU is werk in uitvoering; na eeuwen van verdeeldheid is het nu tijd voor onderlinge samenwerking. Deze onderlinge samenwerking moet gunstig uitpakken voor al onze burgers. Anders heeft de EU geen bestaansrecht.
Het is ook belangrijk in te zien dat het hierbij niet alleen om samenwerking tussen de lidstaten gaat. Die is zeker van belang, maar niet genoeg. Onze burgers moeten eveneens met elkaar samenwerken zodat zij een integraal onderdeel van het proces vormen – niet als publiek maar als acteurs op het toneel, niet als waarnemers maar als deelnemers. Dit is een vorm van participatieve democratie die naast de representatieve democratie functioneert. Soms is dat aan beide zijden een ongemakkelijke alliantie, maar we moeten deze constructie wel bevorderen, omdat we anders slechts lippendienst aan onze burgers bewijzen en zij verdienen veel beter.
Het doet mij genoegen dat niet-formele onderwijsprogramma's in dit verslag worden vermeld. Misschien kunnen we daaraan de erkenning van vrijwilligersactiviteiten via de verlening van een Europees vrijwilligerspaspoort toevoegen. Vrijwilligerswerk speelt een grote rol bij actief burgerschap, omdat veel van de in het verslag genoemde activiteiten, zoals stedenbanden, maatschappelijke organisaties en amateursportclubs, gebruikmaken van vrijwilligers. Ook de interculturele dialoog moet worden ondersteund. Allemaal hebben we onze vooroordelen en onze misvattingen over anderen. Alleen wanneer we met elkaar omgaan, beginnen we elkaar echt als mens te zien. Dat is de basis voor onderlinge samenwerking en wederzijds respect.
Ik vind het alleen spijtig dat de beschikbare middelen niet toereikend zijn om de enorme en belangrijke taak die wij ons gesteld hebben, te vervullen. Ik ben het evenwel met de vorige spreekster eens: laten we de mouwen opstropen en aan de slag gaan.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook nu zou ik allereerst de rapporteur, de heer Takkula, willen bedanken.
Ik ben erg blij dat de benaming van het programma is heroverwogen en dat men de aanvankelijke naam "Burgers voor Europa" heeft veranderd in "Europa voor de burger". Dat betekent immers dat ook Europa iets te bieden moet hebben en naar de burgers moet toegaan. Het is belangrijk dat we de burgers bereiken, bij Europa betrekken en op lokaal niveau ontmoeten, dat we hen serieus nemen en luisteren naar wat hen bezighoudt en dat we hen voor Europa en voor de discussies over de toekomst van Europa weten te interesseren.
Stedenbanden zijn een goed instrument om daaraan bij te dragen. Ook een algemene discussie over de Europese angst voor globalisering zal deel uitmaken van de debatten in het kader van dit programma. Dat geldt ook voor de vraag hoe we een evenwicht kunnen vinden tussen een te ver doorgevoerd neoliberalisme enerzijds en etatisme of een teveel aan protectionisme anderzijds.
Ik wil nog een punt noemen, namelijk de aandacht in dit programma voor vernietigingskampen – of het nu om stalinistische of om nazikampen gaat. Ik vind het politiek gezien juist dat we ons blijven bezighouden met de geschiedenis van dit specifieke Europese totalitarisme, dat Europa heeft vernietigd en in de rest van de wereld veel ellende teweeg heeft gebracht. Het blijft onze opdracht voor de toekomst om daaruit lering te trekken en te werken aan een werkelijk open en democratisch Europa. Met dit programma wordt ook beoogd daaraan een bijdrage leveren.
Miguel Portas, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Wij onderschrijven de bezorgdheid en de doelstellingen die in het programma "Europa voor de burger" worden verwoord en daarom hebben we het gesteund. In werkelijkheid heeft het in de Unie niet ontbroken aan een "Europa voor het bedrijfsleven" of een "Europa voor de markt". Integendeel. Maar we hebben te weinig Europa voor de burger, te weinig steun voor een Europees burgerschap met een actieve rol bij de grote thema's waarop we ons gemeenschappelijk gebied opbouwen. De besluiten getuigen van weinig durf, de wetten zijn schaars en van hulp is nauwelijks sprake. Dit programma alleen zal deze situatie niet veranderen. Wij steunen het programma, maar hebben kritiek op de broze begroting: een bezuiniging van 60 procent vergeleken met het oorspronkelijke voorstel is duidelijk buitensporig, maar blijft in lijn met de beperkende en verouderde regel die voorschrijft dat alle programma’s op het gebied van onderwijs, cultuur en jongeren ondergefinancierd worden. Chronische onderfinanciering is geen gevolg van schaarse middelen, maar het resultaat van een weloverwogen politieke keuze ten aanzien van de soort unie die de lidstaten willen en die nogmaals aan het licht kwam bij de goedkeuring van de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 ten koste van onder andere de cultuur.
Er is geen doeltreffend beleid zonder adequate financiering. Woorden en goede bedoelingen zijn mooi, maar beleid moet meer zijn dan dat.
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Takkula, we zijn het met u eens wat betreft uw voorkeur voor transparantie bij de toekenning van financiële middelen aan projecten. Deze moet het resultaat zijn van duidelijke criteria met open aanbestedingsprocedures en onpartijdige beoordelaars. Jammer genoeg is dat niet gebeurd. We zien met voldoening dat er geleidelijk een eind komt aan de schandalige financiering van organisaties buiten aanbestedingen om die zich boven de eerlijke concurrentie plaatsen en nog steeds hoge langetermijnfinanciering ontvangen. Een dergelijke handelwijze brengt het imago van de Unie in gevaar. Het feit dat aan deze organisaties vaak namen zijn gekoppeld van belangrijke personen die carrière hebben gemaakt bij de Europese instellingen maakt de zaak nog ernstiger. Ik kom uit Zuid-Europa en kan alleen maar blij zijn met de frisse wind uit het noorden die door deze kwestie waait.
Ten slotte, wat betreft de nieuwe lijn voor de financiering van gedenktekens voor dictaturen wil ik nog eens ons volledige verzet tegen het gehanteerde criterium tot uiting brengen. Uitsluiting van gedenktekens voor de dictaturen die decennia lang verschillende volken in Zuid-Europa hebben onderdrukt, betekent een gebrek aan respect voor de duizenden slachtoffers van die regimes. Zonder de overwinning op de fascisten van het zuiden zouden de grenzen van de Unie er anders uitzien en zou het grondgebied veel kleiner zijn. Uitsluiting van die dictaturen, van de herinnering eraan geeft de burgers het verkeerde signaal, namelijk dat er dictaturen zouden zijn die niet mogen worden vergeten, naast minder erge of zelfs aanvaardbare dictaturen. Het is ook een onjuist signaal aan de wereld. Een pragmatische houding ten opzichte van dictaturen is meten met twee maten en vergiftigt het buitenlands beleid van de Unie en brengt het in diskrediet. Een criterium dat is gebaseerd op duidelijke democratische beginselen valt te verkiezen boven een middelmatig en armzalig criterium waarbij alleen wordt gekeken naar de schaarste van de middelen.
Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we leveren allemaal een bijdrage aan de totstandkoming van de Europese Unie, maar elk van ons met onze eigen visie, ervaringen en opmerkingen. Hieruit blijkt duidelijk dat we weliswaar veel met elkaar gemeen hebben, maar dat we het ook over talrijke aspecten oneens zijn.
Veel Europese burgers zijn sceptisch over de Europese Unie en trekken de Europese integratie in twijfel. Als reactie hierop gaan sommigen op zoek naar nieuwe manieren om een versnelde Europese integratie mogelijk te maken, terwijl anderen van mening zijn dat, wanneer het integratieproces zich dan toch moet voltrekken, dit op een rustige en doordachte manier moet gebeuren. Zij zijn van mening dat de Europese integratie een project voor de lange termijn moet zijn dat de nationale tradities eerbiedigt en de huidige ervaringen in aanmerking neemt.
Ik ben zeer verheugd over het feit dat er in het programma "Europa voor de burger" talrijke voorstellen van leden van dit Parlement zijn opgenomen, in het bijzonder in het gedeelte over de gedenkplaatsen voor de slachtoffers van totalitaire regimes. Er is financiële steun voorzien voor plaatsen die herinneren aan de gruweldaden van het naziregime en voor monumenten ter nagedachtenis van de misdaden van het stalinistische bewind. Tijdens het debat over dit programma kwam meer dan eens aan bod hoe weinig de burgers zich met het Europese integratieproces identificeren. Daarbij werd terecht een onderscheid gemaakt tussen de burgers uit de oude, de nieuwe en de toekomstige EU-lidstaten. Er is echter onvoldoende aandacht besteed aan een andere belangrijke tendens in de Europese Unie. Terwijl sommigen naar de creatie van één universeel Europees model van nationale identiteit streven en dat doel liefst zo snel mogelijk willen bereiken, geven anderen de voorkeur aan een Europa van naties waarin er ruimte en respect is voor gevoelens van nationale identiteit. Deze laatste groep wil onze gemeenschappelijke culturele waarden bepalen op basis van culturele diversiteit en dialoog.
Witold Tomczak, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het ontwerpdocument met als titel "Europa voor de burger" is een prachtig staaltje van wishful thinking. Iemand is op de proppen gekomen met het volgende idee: wanneer we meer middelen vrijmaken voor het bevorderen van het Europees bewustzijn, het verstrekken van informatie en het betrekken van de Europeanen bij Europese evenementen, komen de burgers vanzelf dichter bij de Unie te staan en zullen ze zich sterker betrokken voelen bij de Europese integratie.
In de Sovjet-Russische invloedssfeer – waar je hele leven in het teken stond van het socialisme, de enige orthodoxe ideologie – werd een gelijksoortige logica gevolgd. Men was er vast van overtuigd dat het zogenaamde socialistische bewustzijn vanzelf tot stand zou komen wanneer men voldoende middelen in evenementen voor het volk zou investeren. Het Sovjetregime deed er alles aan om in de geesten van de Russen, Oekraïners, Georgiërs en andere volkeren de enige orthodoxe Sovjet-Russische identiteit te creëren. Op die manier werd hele volkeren het recht op een eigen identiteit ontnomen.
Nu is er iemand op het idee gekomen dat we de Europeanen wellicht gemakkelijker in de Europese Unie kunnen integreren wanneer het document in kwestie de titel "Europa voor de burger" en niet "Burgers voor Europa" draagt. Ook dat is niets nieuws. De Sovjetburgers waren er niet voor de Sovjet-Unie, de Sovjet-Unie was er voor hen. De waarheid was dat mensen die dachten en handelden als Russen, Polen en Hongaren, een blok aan het been waren van Lenin, Stalin en alle anderen. Mensen die werden opgevoed volgens de principes van de Sovjet-Russische multiculturele samenleving, waren volgzamer en konden gemakkelijker tot slaven van het regime worden gemaakt.
We doen er goed aan niet uit het oog te verliezen dat de werkelijke vrijheid van individuen en burgers aan de nationale culturen ontspruit. Daarom hoort dit document, samen met het gedachtegoed van de voormalige Sovjet-Unie, thuis op de vuilnisbelt van de geschiedenis.
Roger Helmer (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ons besef van burgerschap vloeit net als ons besef van identiteit voort uit onze geschiedenis, onze cultuur, onze taal en onze levenservaring. Het komt van binnenuit. Dit burgerschapsprogramma wordt ons echter van boven opgelegd. Er wordt getracht een besef van burgerschap te creëren dat er niet is. Dit programma is gedoemd te mislukken en is volledig misplaatst.
Ik ben als Brits burger geboren. Ik heb er nooit om gevraagd een Europees burger te zijn. Ik wil geen Europees burgerschap en wijs dat categorisch af. De Europese Grondwet, waarin het begrip EU-burgerschap is opgenomen, is in Frankrijk en Nederland ronduit verworpen en bij een eventuele stemming in het Verenigd Koninkrijk zou beslist hetzelfde gebeuren. De bevordering van dit mislukte concept is dus uiterst omstreden. We gebruiken geld van de belastingbetaler om partij te kiezen in een verhitte discussie en dat is verkeerd, ondemocratisch en schandelijk. Ik roep mijn collega's op dit verslag volledig te verwerpen.
Christopher Beazley (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is zeer belangrijk dat de Raad een gemeenschappelijk standpunt over het programma "Europa voor de burger" heeft aangenomen en ik wil de rapporteur, de heer Takkula, complimenteren met het werk dat hij heeft verricht, en de inzet waarmee hij met name de reikwijdte van het programma heeft verbeterd.
Ik wil stilstaan bij twee onderdelen van het programma: stedenbanden en de gedenktekens voor de slachtoffers van de dictators Hitler en Stalin. Ik roep commissaris Figel’ op zijn werk te coördineren met dat van zijn collega, commissaris Wallström, die belast is met voorlichting en public relations, om de uitwerking van dit uiterst belangrijke verslag en programma zo groot mogelijk te maken.
Ten eerste wil ik het hebben over de stedenbanden. Wat dit betreft, ben ik het volslagen oneens met de vorige spreker. In mijn eigen land zijn er jumelageverenigingen die al vijftig jaar bestaan en tevens zijn er recent enkele nieuwe verenigingen opgericht. Ik wil graag dat de commissarissen eerlijke, gratis en openlijke publiciteit geven aan de toewijding en vrijwilligersactiviteiten van deze organisaties. Zij zijn de enigen die dat kunnen doen. In de provinciestad waar ik woon, Hertford, heb ik plaatselijke burgers en schoolkinderen het Duitse, Franse, Britse en Europese volkslied horen zingen. Dat klinkt oneindig veel beter dan de absurde anti-Europese propaganda waarop we in een groot deel van onze populaire pers worden getrakteerd. We zijn in een strijd om de publieke opinie verwikkeld en we kunnen niet toestaan dat de sceptici als winnaars uit de bus komen. Wij hebben het beste verhaal, maar we moeten het wel aan de mensen vertellen.
Ten tweede, wat betreft de gedenktekens, ben ik erg blij dat de heer Takkula ook de slachtoffers van stalinistische misdrijven heeft genoemd, omdat de helft van onze Europese Unie onder het juk van de dictatuur van Stalin heeft geleefd. Stelt u zich eens het ongeloof voor van de nieuwe burgers van de Europese Unie wanneer hun lijden zou worden genegeerd, terwijl de slachtoffers van Hitlers Derde Rijk wel worden herdacht.
Daarom beveel ik dit verslag en dit programma van harte bij het Parlement en de gehele Europese Unie aan en laten we hopen dat we ditmaal het pleit in ons voordeel zullen beslechten.
Gyula Hegyi (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Hongarije heeft de vijftigste verjaardag van de revolutie van 1956 herdacht. Oude vrouwen en mannen herinneren zich nog de revolutionaire gebeurtenissen waarvan zij getuige waren, en jongeren proberen zich voor te stellen wat er vijftig jaar geleden gebeurde toen de antistalinistische revolutie de Hongaren, zowel hervormingsgezinde communisten als democraten, verenigde. Gisteravond gooiden ongeveer duizend extreemrechtse oproerkraaiers echter roet in het eten. Zij vielen de politie aan en staken winkels in brand. Sommigen wierpen stenen en flessen naar een synagoge en riepen antisemitische leuzen, terwijl ze het vaandel van de Hongaarse nazibeweging bij zich droegen.
Deze tragische gebeurtenissen maken duidelijk hoe belangrijk het is om stil te staan bij de tragedies en misdaden van de twintigste eeuw, en hoe belangrijk het is dat ons de mogelijkheid wordt geboden om dat te doen. Terecht worden we in het verslag van de heer Takkula opgeroepen de slachtoffers van het naziregime en het stalinistische regime te gedenken. Gedenken is echter niet genoeg: we moeten ook de huidige extremistische ideologieën bestrijden. Godzijdank heeft het stalinisme afgedaan; neonazistische extremisten vormen evenwel nog steeds een gevaar. Elke democratische partij dient extreemrechtse ideologieën en geweld te veroordelen. Wij moeten lering trekken uit wat er in de Weimarrepubliek is gebeurd. De kleinste concessie aan extreem rechts kan enorme tragedies tot gevolg hebben.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de gegevens van de eurobarometer zijn zeer zorgwekkend. De meerderheid van de Europese burgers is niet op de hoogte van het systeem van instellingen van de Unie. De rol van de Europese Commissie is onduidelijk tot zeer onduidelijk. De Raad is als instelling praktisch onbekend. De indrukken van de burgers zijn uiterst verward. Velen zijn niet in staat een gefundeerde mening over Europa te formuleren. Maar er is één gemeenschappelijk gegeven: de burgers willen meer informatie en kiezen voor de televisie als voornaamste informatiebron.
We hebben gezien dat een theoretisch of zwak burgerschap, met slechts een vaag gevoel van betrokkenheid, Europa verzwakt. Europa wordt meer gezien als een abstractie dan als een belangrijke factor in ons leven.
Wij willen echter geen theoretisch of zwak burgerschap, maar een concreet en sterk Europa, waarin Europeanen loyaal kunnen zijn aan, en zich kunnen identificeren met een gemeenschap wier bestemming besloten ligt in haar universele waarden. Zonder deze loyaliteit en identificatie zijn beleidsprojecten tot mislukken gedoemd.
Het burgerschap is de grootste uitdaging voor een postnationale maatschappij als de Europese. Het Europees burgerschap is een product van de rede, niet van de traditie. Burgerschap ontstaat niet spontaan, maar moet worden gevormd. We staan voor een nieuw politiek tijdperk, een tijd van verdeling, van nieuwe regeringsvormen. De soevereiniteit van staten is veranderd in een soevereiniteit van personen.
Maar als dat zo is, is het dan niet ironisch dat de politiek de mensen niet warm kan maken voor een project dat hen in het centrum plaatst?
Het programma "Europa voor de burger" voorziet in onvoldoende begrotingsondersteuning en onvoldoende doordachte informatie. We mogen publiciteit over de instellingen – vooral via televisie – waarbij de instellingen en het Europees project centraal staan, niet langer uitstellen.
Europa uitleggen is noodzakelijk om een tot een Europees gevoel te komen.
Ljudmila Novak (PPE-DE). – (SL) Het belangrijkste resultaat van de Europese Unie is dat zij vrede en het vreedzaam samenleven van de Europese volkeren garandeert. Critici van de Europese Unie verwijten ons echter vaak dat de werking van de Europese instellingen te veel kost en te ver van de burgers staat.
Het programma "Europa voor de burger" biedt ons nieuwe acties die zullen helpen om de Europese burgers dichter bij elkaar te brengen, ook die burgers, die geen formeel onderwijs genieten, maar wel op zoek zijn naar nieuwe kennis, ervaringen en contacten met andere burgers van de Europese Unie. In dit programma kunnen steden in het kader van een stedenband met elkaar samenwerken, en het is dus ook toegankelijk voor mensen die zich niet dagelijks bezighouden met grote projecten van de Europese Unie. Rechtstreeks contact en persoonlijke ervaringen dragen echter ook aanmerkelijk bij tot begrip van de Unie, dat stel ik zelf telkens opnieuw vast wanneer groepen uit Slovenië het Europees Parlement bezoeken.
Ook sport heeft een sterk bindend karakter en kan het zwijgen doorbreken als men elkaars talen niet goed spreekt. Deelname aan topsport wordt steeds meer het domein van een kleine club mensen. Dit programma ondersteunt echter internationale samenwerking van grote groepen mensen. Grote projecten leveren veel voordeel op, kleine daarentegen zorgen voor veel tevredenheid bij een heleboel individuen.
De programma's zullen nog succesvoller zijn wanneer de burgers er eenvoudig toegang toe hebben en het niet nodig is om voor elke inschrijving een hele berg formulieren in te vullen. Burgers verliezen vaak hun goede indruk van de Europese Unie doordat er te veel administratieve hindernissen te nemen zijn bij het verkrijgen van middelen. Wanneer we waardevolle programma's aanbieden, moeten we er daarom op Europees en op nationaal niveau voor ijveren dat de procedures voor het verkrijgen van middelen eenvoudiger en de informatie en toegankelijkheid beter worden.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Ik wil u allen bedanken voor uw bijdragen, en met name voor de betrokkenheid die u hebt getoond met betrekking tot het belang om als medeburgers van de EU samen te werken aan de aanpak van bepaalde kwesties of de uitwerking van bepaalde ideeën.
In het programma, dat zelf de rechtsgrondslag voor de tenuitvoerlegging vormt, zullen de voorwaarden worden vastgesteld waaraan ook de Commissie zal moeten voldoen. Het is van belang dat die voorwaarden zo spoedig mogelijk bekend worden en ten uitvoer worden gelegd. Het Parlement zal hierbij worden betrokken via de stuurgroep en de evaluatie van het programma.
Op het gebied van vrijwilligerswerk en verbeteringen in de erkenning van informeel onderwijs zijn we geïnteresseerd in, en streven we naar, vooruitgang, met name wat jongeren betreft. Dit zal gestalte krijgen via de jongerenpass, die het vrijwilligerswerk transparanter en waardevoller moet maken.
Het klopt dat er meer bekendheid moet worden gegeven aan de tot nu toe behaalde resultaten en de successen en aard van deze samenwerking, vooral waar het de samenwerking tussen kleine en grote steden betreft. Meer dan 10 000 gemeenten in de EU werken samen in het kader van het burgerschapsprogramma. Drie weken geleden hebben we elf gouden sterren toegekend aan de beste projecten – projecten die inspireren en echte mensen helpen echte problemen op te lossen in kleine en grote steden in de hele EU. Projecten als deze zouden op bredere schaal ingang kunnen vinden, als ze bekender zouden zijn bij de mensen. In dat opzicht ben ik het met de heer Beazley eens.
Het programma zal ook mogelijkheden voor bijzondere evenementen bieden. Een voorbeeld hiervan zijn de festiviteiten, afgelopen jaar, rond de vijfentwintigste verjaardag van Solidariteit in Polen, die werden bekostigd uit een speciale begrotingslijn en -rubriek. Deze aanpak zal de komende zeven jaar gevolgd kunnen worden via het burgerschapsprogramma.
Tot slot hebben we, naast een "ondernemersvriendelijk" of "marktvriendelijk" Europa, ook echt behoefte aan een "burgervriendelijk" Europa, dat zich bereidwillig opstelt ten aanzien van zijn burgers en die burgers helpt. Dit Europa is gebaseerd op het maatschappelijk middenveld en heeft een zekere mate van rijpheid. Ik zou tevens willen benadrukken dat de naam van het programma slechts één kant van de medaille is, aangezien de relatie tussen "burgers voor Europa" en "Europa voor de burgers" een zeer belangrijke is. Dit is onze ruimte, en tegelijkertijd staat die ruimte ons ten dienste. We moeten die ruimte vormgeven en ontwikkelen en daarvoor de verantwoordelijkheid nemen.
Ik wil de rapporteur en het gehele Parlement nogmaals bedanken voor de zeer constructieve benadering van het programma.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Katalin Lévai (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Staat u mij toe u mijn gelukwensen over te brengen in verband met de totstandkoming van het programma "Europa voor de burger" (2007-2013), en de heer Takkula te feliciteren met de meest recente versie van het verslag.
De institutionele, sociale en politieke betrekkingen in het Europa van nu vormen een dicht netwerk, waarvan de draden sinds de uitbreiding nog nauwer met elkaar zijn verweven. Het vormen van actieve Europese burgers speelt een sleutelrol in dit proces, en de aanwezigheid van dergelijke burgers is onontbeerlijk met het oog op de continuering van de democratische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese Unie.
Als we Europese burgers willen hebben die de verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en hun samenleving, moeten we het accent leggen op wat tegenwoordig wordt beschouwd als "verloren gegane" waarden, zoals vrijheid, billijkheid, verdraagzaamheid en solidariteit, die de fundamentele waarden en het cement van de Europese samenleving vormen. Ik vind de evenwichtige integratie van burgers ook belangrijk, maar bovenal ben ik ervan overtuigd dat we de dialoog tussen verschillende culturen en wereldbeschouwingen moeten bevorderen. Alleen zo kunnen we samen toewerken naar een gemeenschappelijk doel, door onze eigen visies vorm te geven en tegelijk de verschillen met anderen te accepteren en onze diversiteit te respecteren. Alleen wederzijds begrip, solidariteit en het gevoel ergens bij te horen, kunnen de burgers van Europa een bepaalde identiteit geven. Ik steun de inspanningen om een Europees burgerschap tot stand te brengen dat steunt op gemeenschappelijke waarden en een gemeenschappelijke historie en cultuur.
Het is van belang de waarden en prestaties van de burgers van vandaag te bevorderen en te koesteren, en tegelijk te voorkomen dat onze herinneringen aan vroeger in de vergetelheid raken. Als we ons gemeenschappelijk cultureel erfgoed voorop blijven stellen, zullen we een sterker fundament leggen onder onze gezamenlijke toekomst.
Europees burgerschap is in mijn ogen niets anders dan verantwoordelijkheid nemen voor onszelf, ons land en de Europese Unie, en het in vrijheid uitoefenen van onze rechten met eerbiediging van die van anderen. Ook moet het juiste evenwicht worden gevonden tussen democratische rechten en plichten.
Aan een dergelijk gemeenschappelijk Europees burgerschap zal ik gaarne deelnemen.
Bijlage – Verklaring van de Commissie
De Commissie wil de wetgevingsautoriteit erop wijzen dat het in het basisbesluit genoemde financieel pakket uiterlijk op de datum van de definitieve bekendmaking ervan in het Publicatieblad, in lopende prijzen dient te worden uitgedrukt. Dit sluit aan bij de normale begrotingspraktijk en zal er, mede vanuit het oogpunt van transparantie, toe bijdragen dat het besluit van de wetgevingsautoriteit wordt nageleefd. Voor het betreffende programma bedraagt de totale som in lopende prijzen 215 miljoen euro.
20. Beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van perfluoroctaansulfonaten (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0251/2006) van Carl Schlyter, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van perfluoroctaansulfonaten (wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad) (COM(2005)0618 - C6-0418/2005 - 2005/0244(COD)).
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil allereerst de rapporteur, de heer Schlyter, bedanken voor zijn intensieve bemoeienis met dit voorstel, waardoor het mogelijk werd in eerste lezing met de Raad tot overeenstemming te komen.
Dit is een belangrijke richtlijn. De bedoeling ervan is het op de markt brengen en het gebruik van perfluoroctaansulfonaten (PFOS) en daarmee verwante stoffen te beperken. Deze stoffen zijn persistent, sterk bioaccumulerend en toxisch. Ze bezitten eigenschappen waardoor ze onaanvaardbare risico's kunnen opleveren voor de volksgezondheid en het milieu.
De voorgestelde richtlijn is gebaseerd op gerichte risico- en effectbeoordelingen van mogelijke maatregelen. Er is uitvoerig overleg gevoerd met alle betrokkenen. Met de richtlijn wordt het op de markt brengen en het gebruik van PFOS en daarmee verwante stoffen in principe verboden. Uitzonderingen worden slechts in zeer beperkte mate toegestaan. Uitzonderingsregelingen zijn alleen van toepassing op die gevallen waarin het gebruik van kleine hoeveelheden absoluut noodzakelijk is en waarbij volgens het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's geen onaanvaardbare risico's ontstaan.
Al eerder heeft de industrie een einde gemaakt aan grootschalige toepassingen, bijvoorbeeld voor textiel en tapijten. Door deze richtlijn kunnen we ervan op aan dat dergelijke toepassingen niet opnieuw zullen worden ingevoerd.
De voorgestelde richtlijn zorgt niet alleen voor de bescherming van de gezondheid en het milieu, maar draagt ook bij aan een versterking van de interne markt. Hiermee worden immers overal in de Gemeenschap geharmoniseerde regels voor het op de markt brengen en het gebruik van PFOS en daarmee verwante stoffen ingevoerd.
Ten aanzien van de uitzonderingsregelingen die in het voorstel zijn opgenomen, ben ik het ermee eens dat het gebruik van PFOS en daarmee verwante stoffen blijft toegestaan in lichtgevoelige coatings en fotografische materialen, bij verchroming met Cr (VI) en galvanisatie met andere metalen, en in hydraulische vloeistoffen. De risico's die aan deze toepassingen zijn verbonden, zijn namelijk aanvaardbaar en er zijn geen gelijkwaardige alternatieven. Ook is het niet zeker dat het toxicologisch profiel van eventuele alternatieven gunstiger is.
Verder kan ik instemmen met het voorstel om het op de markt brengen en het gebruik van nieuwe brandbestrijdingsschuimen te verbieden en een periode van 54 maanden toe te staan voor het opmaken van nog bestaande voorraden.
Aan de andere kant wil ik op dit moment niet zo ver gaan om de voorgestelde beperkingen ook van toepassing te verklaren op andere geperfluoreerde verbindingen zoals PFOA. Dat zou prematuur zijn, omdat een definitieve risicobeoordeling ontbreekt en er over de huidige toepassingsmogelijkheden en alternatieven nog te weinig bekend is. We kunnen echter op dit onderwerp terugkomen.
Tot slot wil ik nog opmerken dat de nauwe samenwerking tussen Parlement, Raad en Commissie in hoge mate aan het veranderingsproces heeft bijgedragen. De Commissie kan daarom ook instemmen met alle amendementen die door de rapporteur, de heer Schlyter, zijn voorgesteld.
Carl Schlyter (Verts/ALE), rapporteur. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik alle schaduwrapporteurs bedanken voor de zeer constructieve en goede samenwerking. Daardoor hebben we in eerste lezing een oplossing kunnen vinden in samenwerking met de Raad, die in dezen ook goed werk heeft verricht.
Deze oplossing is een verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, en ik ben blij dat ook de Commissie zich nu achter het compromis schaart. PFOS en daarmee verwante stoffen zijn in hoge mate gefluoreerd en extreem moeilijk afbreekbaar. Ze zijn bovendien sterk bioaccumulerend. We hebben geleerd dat gechloreerde organische verbindingen toxisch zijn en tot problemen leiden in de natuur, en we hebben gezien dat gebromeerde organische verbindingen schadelijk zijn. Blusmiddelen bedreigen ons meer dan de branden die ze geacht worden te bestrijden.
Nu zijn de gefluoreerde organische verbindingen aan de beurt. Die zijn extreem stabiel en de verbinding tussen fluor en koolstof is de sterkste van alle verbindingen in de organische chemie. Hun stabiliteit en oppervlakteactiviteit maken PFOS tot een veelgevraagde chemische stof. Jarenlang is deze stof, zoals de commissaris zei, gebruikt bij de oppervlaktebehandeling van chemicaliën en textiele stoffen. De grootste producent zag de gevaren voor zijn werknemers en de consumenten. Zijn werknemers hadden hoge gehalten van de stof in hun lichaam. De producent besloot het PFOS-product Scotchguard van de markt te halen.
Met dit voorstel beoogde de Commissie de herintroductie van PFOS te voorkomen, maar het compromis gaat verder. We hebben nu strengere concentratieregels en leggen de grens voor preparaten op 0,005 procent. Dat is redelijk, omdat zijn eigenschappen als oppervlakteactieve stof maakt dat PFOS in lage concentraties wordt gebruikt. Als de grens bij 0,1 procent was gelegd, zou het gevaar bestaan dat er meer toepassingen door de mazen van het wetgevingsnet zouden glippen. De definitie van oppervlakten met 1 microgram per vierkante meter dient hetzelfde doel.
Het compromis met de Raad houdt ook in dat PFOS in blusschuim wordt verboden. Dat is volstrekt logisch. Er zijn op dit moment immers al alternatieven op de markt zonder gefluoreerde organische verbindingen. Ook een geleidelijke afbouw van de voorraden is op zijn plaats, en in het compromis heeft het Parlement de termijn daarvoor verlengd tot 54 maanden. Iedereen heeft er zelf belang bij om de geleidelijke afbouw te versnellen. De grote oliebrand in Engeland, die ertoe heeft geleid dat miljoenen liters water met PFOS zijn verontreinigd, heeft laten zien welke kosten verbonden zijn aan het gebruik van PFOS. De enige manier om PFOS te vernietigen is verbranding onder hoge temperatuur. Iedereen kan zelf uitrekenen hoe moeilijk het is om miljoenen liters water onder hoge temperaturen te verbranden.
Verchroming is het andere grote toepassingsgebied. Hier beperkt het voorstel het gebruik van hexavalent chroom tot niet-decoratieve bekleding met hard chroom. Deze uitzondering moet bovendien worden herzien na een inventarisatie van overblijvende essentiële toepassingen, een inventarisatie die binnen twee jaar door de lidstaten moet zijn verricht. Ook hier zijn er alternatieven, bijvoorbeeld grotere gesloten systemen, meer ventilatie en in de toekomst hopelijk ook andere processen. Wat betreft overige uitzonderingen zoals fotolithografische processen en antireflecterende coatings en industriële behandeling van fotografische films, gaat het om zeer kleine hoeveelheden. Ook deze uitzonderingen zullen echter niet langer van toepassing zijn als dat technisch en financieel mogelijk is.
Ik wil het ook nog hebben over PFOA, oftewel de zuren en zouten die tot de dezelfde groep stoffen behoren. In Duitsland weten vele Duitsers in het Roergebied hoe het is als het water verontreinigd is. Daar moeten ze hun drinkwater nu uit tankauto's halen en dat is een kostbare en onhoudbare oplossing. We kunnen proberen een eind te maken aan deze verontreinigingen door de toevoeging die is opgenomen in het compromis over PFOA. Volgens dit compromis zal de Commissie de ontwikkeling van de alternatieven analyseren en permanent inventariseren. Als er betrouwbare alternatieven zijn, zullen deze voor PFOA in de plaats komen. Ik geloof dat we hiermee onze tijd vooruit zijn. We moeten deze kwestie aanpakken, want het volgende grote milieuprobleem kan de chemie op het gebied van gefluoreerde organische stoffen en de verschillende varianten daarvan zijn. Dit is de eerste stap op weg naar de bescherming van de mens en het milieu tegen een deel van deze stoffen.
Ik wil er ook op wijzen dat dit een overeenkomst in eerste lezing is, en als het Parlement dit compromis nu steunt, betekent dat ook dat de Raad het steunt en dat we klaar zijn voordat Reach van kracht wordt. Dan wordt deze overeenkomst een bijlage bij de Reach-richtlijn. Als we er morgen niet in slagen om deze overeenkomst tot stand te brengen, dan betekent dat eenvoudigweg het einde van het voorstel, omdat Reach de regie dan overneemt.
Avril Doyle, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat we nog tijdens de eerste lezing tot overeenstemming zullen komen. Ik wil de rapporteur, de heer Schlyter, bedanken voor de uitstekende samenwerking waarvan bij de opstelling van dit verslag sprake was. Het deed mij veel genoegen te horen dat de Commissie instemt met alle compromisamendementen van onze rapporteur. De kans is dan ook groot dat we in eerste lezing een akkoord zullen bereiken.
Perfluoroctaansulfonaten (PFOS) zijn gechloreerde verbindingen met talrijke toepassingen in consumentenproducten als textiel en papier. Zij staan onder meer bekend om hun afstotende eigenschappen en worden dagelijks in vele consumentenproducten gebruikt. Zij kennen ook enkele specifieke industriële toepassingen in uiteenlopende producten en procedés als microchips, blusschuim, verchroming en hydraulische vloeistoffen die in de luchtvaart worden gebruikt. Deze chemische stoffen zijn erg toxisch, persistent en bioaccumulerend.
We hebben verscheidene belangrijke wijzigingen aangebracht in het ontwerpvoorstel, zodat betere bescherming wordt geboden aan mens en milieu. Met name is de maximale hoeveelheid PFOS die als stof of preparaat op de markt kan worden gebracht, aanzienlijk beperkt vergeleken met het oorspronkelijke Commissievoorstel.
Ik ben blij dat perfluoroctaanzuur (PFOA) in de werkingssfeer van deze richtlijn is opgenomen. Volgens een recent onderzoek van de OESO heeft deze stof een soortgelijke structuur en toxiciteit als PFOS; daarom moet ook deze stof geleidelijk worden verboden. De industrie heeft vrijwillig voorgesteld het gebruik van PFOA vanaf 2014 te beperken. Dit is op zichzelf al een duidelijk teken dat wij intuïtief juist hebben gehandeld toen wij erop hamerden dat deze stof in de wetgeving moest worden opgenomen.
Door de wijzigingen die het Parlement heeft voorgesteld, is het voorstel verbeterd en het verslag van de heer Schlyter is zowel evenwichtig als objectief. In het verslag wordt erkend dat er gedurende een beperkte tijd uitzonderingen voor specifiek gebruik nodig zijn voor kritische toepassingen van stoffen waarvoor momenteel geen alternatief bestaat. Zo zijn zeer kleine hoeveelheden PFOS essentieel in de halfgeleidersector en in hydraulische vloeistoffen die in de luchtvaart worden gebruikt. De geleidelijke uitbanning van deze stoffen zal per geval worden beoordeeld, waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe informatie over het gebruik en over veiligere alternatieven. Dat is een constructieve en realistische manier om de betrokken sectoren aan te sporen actief op zoek te gaan naar alternatieven.
Samengevat lijkt het erop dat dit stuk wetgeving tijdens het Finse voorzitterschap zal worden aangenomen, zodat deze toxische chemicaliën niet aan de wachtlijst van Reach hoeven te worden toegevoegd.
Gyula Hegyi, namens de PSE-Fractie. – (HU) Ik juich het door de Raad en het Europees Parlement opgestelde compromispakket toe, dat het voorstel van de Commissie in tal van opzichten aanscherpt. Het is goed om te zien dat het Parlement zo eensgezind is over de kwestie van het verbieden of beperken van een gevaarlijke stof.
Gezondheid, milieubescherming en de hang naar een gezond leven zijn belangrijker dan de beperkte belangen van de industrie. Er bestaat geen enkele twijfel meer over het probleem dat chemische stoffen vormen. Er is strengere wetgeving nodig op het gebied van chemicaliën, en dit is precies het centrale aandachtspunt van Reach, waarmee niet wordt getracht slechts één bepaalde stof te reguleren, maar circa 30 000 verbindingen. Wat het vandaag voorliggende voorstel betreft: het is wetenschappelijk bewezen dat perfluoroctaansulfonaat een gevaarlijke stof is, die de gezondheid van de mens bedreigt en persistent is, ofwel niet biologisch afbreekbaar, en bioaccumulerend, dat wil zeggen dat hij zich ophoopt in lichaamscellen. Daarom moet het gebruik ervan aan banden worden gelegd.
Ik zie het als een belangrijk resultaat dat er meer toepassingen van de stof worden verboden dan in het oorspronkelijke voorstel, terwijl het gebruik ervan voor andere toepassingen slechts gedurende een bepaalde overgangsperiode toegestaan blijft. Bij gevaarlijke branden mogen brandbestrijdingsschuimen nog enige tijd worden toegepast. Als er mensenlevens op het spel staan, moeten we natuurlijk gebruiken wat er voorhanden is. Op de langere termijn echter is het van levensbelang dat de chemische stof wordt vervangen door stoffen die niet schadelijk zijn voor het menselijk lichaam. Ik vind het van een zeer vooruitziende blik getuigen dat het vervangingsbeginsel is opgenomen in deze richtlijn, wat betekent – zoals iedereen ongetwijfeld weet – dat de toxische chemische stof vervangen moet worden door een andere, onschadelijke stof, en dat het onderzoek naar en de invoering van een dergelijke stof de verantwoordelijkheid van de fabrikant is. Op de langere termijn zal het gebruik van PFOS dus alleen nog maar zijn toegestaan als vervanging onmogelijk is, en dan alleen nog voor zover de stof niet rechtstreeks in aanraking komt met het menselijk lichaam.
Ik hoop dat degenen die nu voor het vervangingsbeginsel in deze richtlijn stemmen, dat ook zullen doen met betrekking tot andere verbindingen, zoals die zijn vervat in de Reach-richtlijn.
Holger Krahmer, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur, de heer Schlyter, bedanken voor de goede samenwerking. Het is bekend dat we het niet altijd met elkaar eens zijn. Toch juich ik het toe dat we morgen zullen stemmen over een compromis dat ons in staat stelt in eerste lezing tot overeenstemming te komen.
Wat ik ook toejuich is dat een aantal aanbevelingen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid niet in het compromis is opgenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de voorbarige suggestie om ook PFOA in de richtlijn op te nemen, zonder dat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden. De toxiciteit van PFOS staat buiten kijf en wordt ook door de industrie niet ter discussie gesteld. Per slot van rekening was het de industrie zelf die heeft afgezien van het gebruik van PFOS in bijzonder kritische toepassingen zoals consumentenproducten.
Sommige sectoren die aan de top van de keten van hoogwaardige toepassingen staan, zoals de lucht- en ruimtevaart en de halfgeleiderindustrie, kunnen echter op dit moment niet zonder PFOS. Een verbod op PFOS of een strikt afgebakende uitzonderingsperiode zou sommige sectoren waarin geavanceerde technologieën worden toegepast, de mogelijkheid ontnemen om op de toekomst in te spelen. Het voorstel van de Commissie voorziet al in passende uitzonderingsregelingen, die beslist moeten worden gehandhaafd zolang er geen geschikt alternatief is.
Het probleem met PFOS is echter niet zozeer het gebruik van de stof in deze sectoren, als wel het feit dat de stof nog altijd wordt aangetroffen in oude textielproducten zoals tapijten en kledingstukken en van daaruit in het milieu terechtkomt.
Laat ik met het oog op het komende debat over Reach tot slot nog enkele woorden wijden aan het EU-beleid inzake chemische stoffen. In de chemicaliënwetgeving van de EU moet een evenwicht worden gevonden tussen een in sociaaleconomisch opzicht nuttige toepassing van bepaalde stoffen enerzijds en strenge milieunormen anderzijds. Wanneer er geen geschikte alternatieven voorhanden zijn, moeten uitzonderingen altijd mogelijk zijn, zoals bij PFOS. Doel van het beleid inzake chemische stoffen moet immers een veilig en op risicoanalyses gebaseerd gebruik van chemicaliën zijn en niet een door ideologische motieven ingegeven algemeen verbod op chemische stoffen.
Ik hoop, mijnheer de commissaris, dat u zich zult blijven inzetten voor een verstandig beleid inzake chemische stoffen.
Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte Commissie en leden van het Europees Parlement, we moeten nu een besluit nemen over de beperking van de gevaarlijke en schadelijke stoffen perfluoroctaansulfonaat (PFOS) en de daaraan nauw verwante stof perfluoroctaanzuur (PFOA).
Ik ben bijzonder verheugd dat er zo'n brede steun bestaat voor het gedegen werk dat mijn landgenoot Carl Schlyter heeft verricht. Goed werk, Carl!
Ik vind dat we dit gezamenlijke standpunt in gedachten moeten houden als wij later dit najaar een ander ongelooflijk belangrijk besluit zullen nemen – belangrijk voor zowel het milieu als voor onze gezondheid – namelijk over de chemicaliënwetgeving die bekendstaat als Reach. Ik hoop ook dan weer op een grote steun van links tot rechts, van de Commissie tot de Raad.
PFOS is zoals reeds gezegd een schadelijke stof. Het is bioaccumulerend, dat wil zeggen dat het lang in het milieu en in ons lichaam aanwezig blijft. Bij onderzoek van het Wereldnatuurfonds bij personen uit zeventien landen, werden PFOS en zes andere perfluorverbindingen aangetroffen. Het is dus hoog tijd dat er een beperking komt. Ik ben dan ook blij dat Carl Schlyter en een in beginsel unanieme Milieucommissie de drempelwaarde hebben aangescherpt voor de mate waarin PFOS op de markt mag worden gebruikt. Ik had ook graag gezien dat de commissie duidelijker tijdsaanduidingen had opgenomen voor de geleidelijke afschaffing van PFOS. Afgezien van deze kanttekening vind ik dit verder een uitstekend verslag, en ik en mijn fractie, de GUE/NGL-Fractie, zien ernaar uit om het te steunen.
Ik wil afsluiten met datgene waarmee ik ook begon. Het is goed dat het Parlement beperkingen oplegt aan stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid en het milieu. En het is werkelijk uitstekend dat er zo'n brede steun is voor deze maatregelen. Ik hoop dan ook dat wij dat in gedachten houden als we een besluit moeten nemen over Reach, later dit najaar. Laten we ook dan zorgen voor brede steun voor een krachtige chemicaliënwetgeving.
Peter Liese (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook ik wil me aansluiten bij de woorden van dank aan het adres van de rapporteur.
Dames en heren, stelt u zich eens voor dat u de ouder bent van een jong kind en dat de gezondheidsautoriteit in het district waar u woont zegt: "U mag het drinkwater dat u al maanden of misschien al jaren zelf drinkt, niet meer gebruiken voor de bereiding van babyvoeding en niet meer aan uw kind geven, omdat het zeer hoge concentraties PFOS bevat." Of stelt u zich eens voor dat u burgemeester bent van een middelgrote stad en dat u miljoenen euro's aan publieke middelen – verkregen uit belastingen en leges – moet uitgeven om het drinkwater weer PFOS-vrij te maken. Dan zou u beslist een groot probleem hebben.
Precies dat is een paar weken geleden gebeurd in mijn kiesdistrict Zuid-Westfalen. We hebben er aanzienlijke problemen met de stof PFOS en dat heeft geen lokale oorzaken. We hebben ontdekt dat het spoor van deze ernstige verontreiniging naar andere lidstaten leidt, waarschijnlijk naar België en Nederland.
Het is daarom zeer waarschijnlijk – indien men dat nader zou onderzoeken – dat de problemen waarmee ouders en lokale politici momenteel in mijn regio worden geconfronteerd, ook in een groot aantal andere Europese regio's bestaan. We moeten daarom in dit concrete geval de precieze oorzaak opsporen. Wanneer er mogelijkerwijs geknoeid is met herkomstaanduidingen, dan moet dat worden onderzocht. We moeten het probleem echter ook bij de wortel aanpakken, want de concentratie is in dit geval bijzonder hoog. De stof is echter ook op Antarctica aangetroffen en ook al op de plek waar de Rijn ontspringt, waar nog helemaal geen industrie is.
We moeten hier heel goed naar kijken. Daarom ben ik blij dat we erin geslaagd zijn het voorstel van de Commissie te preciseren en te verbeteren en dat we enkele uitzonderingen die niet terecht waren – zoals de uitzondering voor blusschuim, waarvoor alternatieven bestaan – hebben geschrapt. Het compromis dat we nu hebben bereikt, is goed en dient te worden gesteund.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Schlyter verdient beslist onze complimenten voor zijn uitstekende verslag, waar ik volkomen achter sta. Het belangrijkste aspect van dit wetgevingsvoorstel is waarschijnlijk dat het verhaal van PFOS helaas een schande voor de EU en de internationale consumentenbescherming is en dat de beschreven gang van zaken nooit meer mag worden toegestaan. Hoewel men heel goed wist dat PFOS persistente bioaccumulerende toxische verbindingen vormden, werden zij tientallen jaren op grote schaal gebruikt in talrijke consumentenproducten en diverse industriële toepassingen. Dit heeft geleid tot een onomkeerbare verontreiniging van het milieu en besmetting van zowel dieren als mensen.
Laten we allemaal hopen dat de richtlijn die we hier bespreken, zo snel mogelijk volledig zal worden uitgevoerd. Laten we daarbij echter bedenken dat er ook passende wetgeving nodig is voor de honderden andere geperfluoreerde verbindingen die eveneens erg toxisch zijn en die min of meer vrij kunnen worden gebruikt. Deze verbindingen vergiftigen ons en zullen dat in de nabije toekomst blijven doen.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de heer Schlyter hartelijk danken voor zijn verslag, waaruit een grote betrokkenheid blijkt. PFOS, een halogene koolwaterstof, is een voor mensen toxische stof die carcinogeen en mutageen is.
Voor deze categorie stoffen bestaan geen wetenschappelijke grenswaarden, maar alleen empirische drempelwaarden. De stoffen zijn niet biologisch afbreekbaar, ze zijn in vet oplosbaar en als ze eenmaal zijn geproduceerd, zijn ze zeer persistent. Wanneer ze in het menselijk lichaam zijn opgenomen, kunnen ze vrijwel niet meer worden uitgescheiden.
Naar alle waarschijnlijkheid heeft PFOA in medisch en toxicologisch opzicht een zeer vergelijkbaar of zelfs identiek effect, ook al leveren de wetenschappelijke gegevens daarvoor nog geen harde bewijzen. Reach zal hierop waarschijnlijk van toepassing zijn en het substitutiebeginsel zal een doorslaggevende rol spelen, ook al heb ik daarbij zelf zo mijn bedenkingen. Ondanks alle enthousiasme over de economie en de toegevoegde waarde zou ik als christen die toegevoegde waarde niet willen afwegen tegen het menselijk leven.
Ik ben geschrokken van de concentraties waarin deze stoffen volgens metingen zowel in zee- als zoetwatervissen voorkomen. We gaan – volkomen terecht en met een zuiver geweten – verder dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie en de Raad. De drempelwaarde wordt flink verlaagd tot bijna een honderdste deel. Het aantal uitzonderingen voor verchroming is duidelijk teruggebracht. De uitzondering voor blusschuim is terecht geschrapt, aangezien hierbij onbeperkte hoeveelheden in het milieu terecht kunnen komen. De uitzondering voor gesloten systemen is geschrapt, aangezien nauwelijks te bewijzen valt dat deze inderdaad gesloten zijn.
Alles overziend, wil ik graag mijn dank uitspreken voor de prettige samenwerking en vooral voor de vlotte afhandeling, want we waren in staat om binnen drie maanden tot een werkbaar compromis te komen.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil kort ingaan op de kwestie van PFOA en afsluiten met een zeer principiële opmerking.
Over het onderwerp PFOA is het laatste woord nog niet gezegd. Het was niet mogelijk om een verbod van deze stoffen in de richtlijn op te nemen, omdat we niet over een toereikende risicobeoordeling beschikken en er ook geen effectrapportage voorhanden is. Op dit moment wordt er echter een internationale risicobeoordeling uitgevoerd op het niveau van de OESO. Wij zullen de resultaten daarvan uiteraard zorgvuldig bestuderen en indien nodig voorstellen op dat gebied doen.
Ik woon in dezelfde Duitse deelstaat als de geachte afgevaardigde Liese. De zaak die hij hier heeft geschetst, heb ik zelf met grote interesse gevolgd. Ik kan daarover op dit moment slechts het volgende zeggen: het onderzoek door de Duitse autoriteiten is nog niet afgerond, maar ik heb sterk de indruk dat we hier gewoon te maken hebben met een geval van milieucriminaliteit. Er zijn giftige stoffen in het milieu geloosd, wat in strijd is met de bestaande wetgeving. Of we dat met deze richtlijnen hadden kunnen voorkomen, is een ander verhaal, maar het is denk ik belangrijk dat de heer Liese aandacht voor deze zaak heeft gevraagd. Het bevestigt nog eens duidelijk de risico's die door hem werden genoemd.
In een moderne geïndustrialiseerde samenleving zullen we altijd moeten leven met bepaalde risico's. Dat is onvermijdelijk. We zullen altijd weer opnieuw moeten bepalen welke risico's we aanvaardbaar vinden en welke niet. Er zijn diverse beoordelingscriteria die ons daarbij kunnen helpen.
Ik wil echter één argument noemen dat ik niet accepteer – en dit zeg ik als commissaris voor Ondernemingen en industrie. Wat ik afwijs, is het argument dat we het risico van zeer giftige stoffen in ons milieu moeten accepteren omdat er investeringen zijn gedaan. Ik verwerp het argument dat we zulke stoffen moeten accepteren omdat dat inkomsten oplevert. Ik verwerp zelfs het argument – ook al maak ik daarmee misschien geen vrienden – dat we deze stoffen moeten gebruiken omdat daardoor arbeidsplaatsen worden behouden. Ik vind het volledig misplaatst om de werkgelegenheid in de industrie en het gebruik van giftige stoffen waarvoor alternatieven bestaan, met elkaar in verband te brengen. In een dergelijke situatie is er altijd maar één optie, namelijk de onvoorwaardelijke bescherming van mens en milieu tegen vermijdbare risico's.
Dat is de lijn die in ieder geval aan mijn beleid ten grondslag ligt, als het om dit soort vraagstukken gaat. U zult dat merken wanneer we binnenkort in deze plenaire vergadering zullen debatteren over de belangrijkste, omvangrijkste en modernste wetgeving ter wereld op het gebied van chemische stoffen, namelijk Reach.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
21. Antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0243/2006) van Cristiana Muscardini, namens de Commissie internationale handel, over het jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap (2004) (2006/2136(INI)).
Cristiana Muscardini (UEN), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mijnheer de commissaris, het jaarverslag voor 2004 over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Gemeenschap, dat de diensten van de Commissie ter tafel hebben gelegd, heeft een aantal zaken aan het licht gebracht die onze parlementaire commissie verontrustend vindt. Uit het jaarverslag blijkt een abnormale stijging van het aantal gevallen van handelsbescherming, zowel door de landen die traditioneel hun toevlucht nemen tot deze methoden als door de opkomende landen die lid zijn van de WTO. In vele gevallen zijn de regels en de jurisprudentie van de WTO geheel of gedeeltelijk met voeten getreden, waardoor het communautaire bedrijfsleven schade heeft geleden.
Wat de industrielanden betreft, met de Verenigde Staten voorop, ontstaan er grote problemen door een eenzijdige en halfslachtige toepassing van de regels van de WTO. Sommige opkomende landen passen compenserende heffingen toe, niet om verboden handelspraktijken tegen te gaan maar om hun eigen industrie extra bescherming te bieden tegen producten die uit Europa worden ingevoerd. In vele gevallen zijn de eisen voor het openen van een onderzoek laag en rijst er twijfel of zij wel volledig in overeenstemming zijn met de regels van de WTO.
In het verslag van de Commissie wordt gewag gemaakt van een aantal van deze belangrijke zaken, te weten de "zeroing"-praktijk van de Verenigde Staten, de Indiase antidumpingzaken, de Zuid-Amerikaanse en Australische landbouwzaken en het extensieve en oneerlijke gebruik van vrijwaringsmaatregelen in het algemeen. In veel van de zaken die tegen de Europese Gemeenschap zijn aangespannen, is deze laatste erin geslaagd een bevredigende genoegdoening te krijgen door de geschillen in het kader van de WTO op te lossen.
Vaak komt een dergelijke goede afloop echter te laat en lijdt het Europese bedrijfsleven onherstelbare schade. Als antwoord op het beeld dat de Commissie in haar verslag heeft geschetst, had de Commissie internationale handel instinctmatig kunnen reageren en zich kunnen bedienen van dezelfde methoden en dezelfde handelwijzen als de handelspartners die de regels op het gebied van antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen aan hun laars lappen. Wij hebben dat echter niet gedaan. Wij zijn er namelijk van overtuigd dat de eerbiediging van de handelsregels die op internationaal niveau en in een multilateraal kader zijn vastgesteld, fundamenteel is voor de economische groei en, meer in het algemeen, voor vreedzame betrekkingen tussen de naties. Het ene onrecht beantwoorden met een ander kan nooit iets positiefs opleveren. Dit vooropgesteld, willen wij benadrukken dat de regels moeten worden toegepast en dat er, wanneer dat wordt nagelaten, sancties moeten volgen die garanderen dat het recht wordt gehandhaafd. Als dat niet snel gebeurt, blijft de schade onherstelbaar.
Om dat deel van het Europese bedrijfsleven te beschermen dat zich onrechtvaardig getroffen voelt door onwettige maatregelen, verzoeken wij de Commissie een vastberaden standpunt in te nemen in de WTO-onderhandelingen, die tot doel hebben ervoor te zorgen dat andere WTO-leden handelsbeschermende maatregelen op een doeltreffender en minder willekeurige wijze toepassen, en maatregelen te nemen om de uitvoering van de besluiten van het WTO-orgaan voor de oplossing van geschillen sneller en doeltreffender te maken. Deze punten zouden op de Doha-ontwikkelingsagenda moeten worden gezet als de onderhandelingen worden heropend, wat wij hopen.
Wij roepen de Commissie dus op aan dit onderwerp het belang te hechten dat het verdient in het kader van de initiatieven ter versterking van het externe concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven, die commissaris Mandelson onlangs ten overstaan van de Commissie internationale handel heeft aangekondigd.
Tot besluit doen wij de Commissie de aanbeveling geen preferentiële of bijzondere behandeling toe te kennen aan handelspartners die herhaaldelijk, en met ernstige economische gevolgen voor het Europese bedrijfsleven, verzuimen de regels en de jurisprudentie van de WTO te eerbiedigen.
De Commissie internationale handel is van mening dat we, wanneer we geconfronteerd worden met ernstige situaties, niet met de armen over elkaar mogen blijven zitten. Als we willen bereiken dat de nieuwe internationale handelsregels op de instemming van de burgers kunnen rekenen, moeten we ons ervoor inspannen dat alle partijen een grotere transparantie en consistentie betrachten en het recht eerbiedigen, door maatregelen te treffen variërend van grenscontroles tot het opleggen van gemeenschappelijke sancties aan diegenen die op Europees grondgebied namaakgoederen of illegale goederen verkopen.
We kunnen de conclusies van dit verslag in verband brengen met het recente initiatief van de Commissie tot hervorming van het antidumping- en antisubsidiebeleid van de Europese Gemeenschap, een hervorming die ten doel heeft het gebruik van dergelijke instrumenten door de Commissie te beperken in het kader van de inspanningen om zorgvuldiger en uitvoeriger rekening te houden met het communautaire belang.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Muscardini, en de Commissie internationale handel bedanken voor het uitstekende werk dat zij met betrekking tot dit belangrijke vraagstuk hebben verricht.
De Europese Unie is wereldwijd een belangrijke exporteur en daarom treffen derde landen maatregelen ter bescherming van hun eigen handel. Wanneer zulke maatregelen in overeenstemming zijn met de WTO-regels, kunnen en mogen we niet klagen. In dergelijke gevallen doen we dat ook niet. Soms is er echter wel een probleem. Deze maatregelen kunnen gemakkelijk verworden tot een ernstig en ongerechtvaardigd beletsel voor onze legitieme mogelijkheden om toegang te krijgen tot bepaalde markten.
Daarom moeten we de maatregelen van derde landen tegen onze export nauwlettend in de gaten houden, en in actie komen om de nadelige effecten van zulke maatregelen op onze bedrijven tot een minimum te beperken. En we moeten beslist waakzaam zijn. Waar mogelijk bewandelen we de diplomatieke weg, die het snelst is en de efficiëntste manier vormt om deze kwesties op te lossen wanneer onze partners daartoe de bereidwilligheid tonen. Wanneer de diplomatie echter faalt, aarzelen we niet onze toevlucht tot WTO-panels te nemen en dat is ons goed recht.
Zowel diplomatie als procesvoering hebben tot opmerkelijke successen geleid. Laten we als voorbeeld de Indiase zaken nemen die in het verslag worden genoemd. Langs diplomatieke weg zijn maar liefst twaalf maatregelen ongedaan gemaakt. Wij hopen ook op belangrijke successen wat betreft de landbouwproducten die u hebt vermeld.
Het is algemeen bekend dat de Verenigde Staten in dit kader steeds voor problemen zorgen. De VS is een voorstander van vrije handel, maar velen vinden de wijze waarop dat land zijn handel beschermt, op bepaalde punten onredelijk. Dit geldt vooral in de staalsector waar wij ons jarenlang tegen bepaalde praktijken hebben verzet die verband houden met een groot aantal van zijn dumping- en subsidiemaatregelen. We hebben in Genève een behoorlijk succes geboekt, maar eerlijk gezegd kost het ons veel moeite de VS te dwingen om de uitspraak van geschillen die zij hebben verloren, uit te voeren.
Niet alles valt door middel van diplomatie of procesvoering op te lossen. Daarom zijn we blij met uw steun voor de voorstellen die we tijdens de ontwikkelingsronde van Doha hebben ingediend. Op die manier willen we de regels en gedragslijnen voor het gebruik van antidumping- en handelsbeschermende maatregelen versterken.
De Doha-ronde is opgeschort en dat betreur ik zeer, maar we doen ons uiterste best om hem nieuw leven in te blazen. Wat betreft de bescherming van de handel zouden we dan kunnen werken aan een verbetering van de gedragslijnen volgens de EU-praktijk op dit gebied. Daardoor zou het voor landen moeilijker worden het systeem te misbruiken. Ik vrees dat sommige landen bepaald niet vies zijn van dit oneigenlijke gebruik. De gedragslijnen in het antidumpingsysteem dienen te worden aangescherpt.
Er is meer transparantie nodig in de toepassing van handelsbeschermingsinstrumenten. Regeringen dienen minder willekeurig te werk te gaan. Hun huidige gedrag getuigt gewoon van minachting voor de regels. Het systeem raakt erdoor in diskrediet en er spreekt geen vertrouwen uit in het multilaterale handelssysteem en de belangrijkste instelling ervan, de WTO.
We zijn het met u eens dat geschillenbeslechting een wezenlijk kenmerk van het WTO-systeem vormt, dat bescherming verdient, maar we doen ons best om daarin verbeteringen aan te brengen zodat er sneller oplossingen kunnen worden gevonden.
Waar mogelijk zullen we gebruikmaken van bilaterale handelsovereenkomsten met derde landen om ervoor te zorgen dat onze partners zich aan specifieke verplichtingen houden omtrent het correcte gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten. Dit is geen alternatief voor de versterking en verbetering van de regels van de WTO. Integendeel, het vormt een ondersteuning daarvan. Het is een wijze van zekerstelling zodat we alle beschikbare methoden kunnen hanteren om ervoor te zorgen dat deze instrumenten met verstand en beleid worden toegepast. Dit moet vooral gelden voor landen die daarvan het meest misbruik maken.
Goede praktijken zijn even belangrijk als goede regels. Daarom besteden de diensten van de Commissie veel tijd en middelen aan de verlening van technische bijstand aan derde landen die voor het eerst handelsbeschermingsinstrumenten gaan gebruiken. Wij willen graag dat zij deze instrumenten op correcte en evenwichtige wijze en in overeenstemming met onze eigen hoge normen toepassen.
Deze inspanningen lijken vruchten af te werpen. Eind 2005 constateerden we een welkome verandering in de trend van voorgaande jaren; het aantal zaken dat wegens handelsbescherming tegen exporteurs uit de Gemeenschap was aangespannen, was sterk gedaald, van 33 in 2004 tot 19 in 2005. Markttoegang, inclusief een rechtvaardige en correcte toepassing van de WTO-handelsbeschermingsinstrumenten door onze handelspartners, staat hoog op onze prioriteitenlijst en we blijven de nodige maatregelen treffen om te voorkomen dat onze export onterecht wordt benadeeld.
Natuurlijk is het met onze huidige middelen lastig om elke zaak te volgen. Ik zou graag meer voor onze exporteurs doen, met name voor middelgrote en kleine bedrijven, die vaak weinig ervaring op dit gebied hebben. De EU moet een voorbeeld blijven dat kan worden nagevolgd.
In het verslag staat dat wij worden beschouwd als een matig gebruiker van handelsbeschermingsinstrumenten. Dat is de reputatie die we hebben verworven en die we hoog moeten houden. In die geest heb ik onlangs een proces van bezinning in gang gezet over de wijze waarop de handelsbeschermingsinstrumenten van Europa zoals het antidumpinginstrument functioneren in onze moderne wereldeconomie. Begin 2007 zal er een brede openbare raadpleging plaatsvinden, op basis van een groenboek dat naar verwachting in de komende maanden zal worden gepubliceerd.
Tijdens deze raadpleging kan de Commissie uit uiteenlopende standpunten putten en vaststellen of er mogelijkheden zijn om onze regels en praktijken verder te verbeteren. Onze handelsbeschermingsinstrumenten kunnen in belangrijke mate bijdragen tot vrije en eerlijke handel, waardoor ons concurrentievermogen wordt gestimuleerd. Daartoe is een krachtige en nauwe samenwerking met alle belanghebbenden, waaronder de lidstaten en het bedrijfsleven, nodig, en, voeg ik daaraan toe, de steun en betrokkenheid van het Europees Parlement.
Syed Kamall, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met de algemene teneur van de verslagen van de Commissie en van mevrouw Muscardini, waaruit blijkt dat zij streven naar een zo open en zo correct mogelijk wereldhandelssysteem. Wanneer wij als Gemeenschap naar de antidumpingmaatregelen van derde landen kijken, dienen wij echter moreel leiderschap te tonen en hypocrisie te vermijden.
We zijn het erover eens dat handelsbeschermingsmechanismen vaak gebruikt worden als een excuus om binnenlandse markten van concurrentie te vrijwaren; we moeten echter ook toegeven dat de EU soms via deze mechanismen niet-concurrerende bedrijven tegen ondernemingen buiten de EU beschermt, zoals onlangs in de sectoren schoenen en textiel is gebeurd. Gelukkig passen we deze mechanismen nog steeds spaarzaam toe.
Omdat de Doha-ontwikkelingsronde mogelijk op een fiasco uitloopt, moeten we er met onze handelspartners aan werken dat hun wetgeving en praktijken zo veel mogelijk overeenstemmen met de WTO-regels. Willen we echter op dit gebied enig moreel gezag laten gelden, dan moeten onze eigen antidumping- en antisubsidieonderzoeken transparant en onpartijdig worden uitgevoerd.
Ik maak mij zorgen over de oproep om de belangen van het op export gerichte MKB, dat het hoofd moet bieden aan protectionistische praktijken in het buitenland, via een communautaire aanpak te behartigen. Tijdens de "beha-oorlogen" van het afgelopen jaar zorgde een zogenaamde communautaire aanpak ervoor dat de invoer uit China werd opgeschort en dat middelgrote en kleine modebedrijven in Londen contracten kwijtraakten en klanten voor niet-uitgevoerde orders moesten compenseren. Als dat een communautaire aanpak is, willen we daar in Londen minder van zien.
Wat betreft arbitrage zijn we het er volgens mij allemaal over eens dat elk ad-hocarbitrageorgaan uit deskundigen ter zake moet bestaan. We dienen er echter wel op toe te zien dat de experts die in dergelijke organen zitting nemen, deskundig zijn in de onderzochte sector en dat zij inzicht hebben in de structuur van die sector en in de kosten waar het om gaat. Deskundigen in meer algemene handelsvraagstukken zijn hiervoor niet geschikt.
Over het algemeen wil ik zowel de Commissie als de rapporteur met dit verslag complimenteren.
Francisco Assis, namens de PSE-Fractie. – (PT) Voorzitter, de toename van de internationale handel in de laatste jaren heeft onder andere tot meer concurrentie geleid, en heeft veel landen ertoe gebracht maatregelen te nemen om hun markt te beschermen. Het is dus niet vreemd dat het aantal situaties toeneemt waarin men overgaat tot het treffen van antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen.
Zoals blijkt uit het verslag dat aan ons voorligt, is de Europese export bij verschillende gelegenheden doelwit geweest van dergelijke maatregelen van derde landen. De toename van dergelijke gevallen is zorgwekkend. Er zijn naast de traditionele landen enkele nieuwe spelers op het toneel van de internationale handelsbetrekkingen die hiertoe overgaan.
Het is dus belangrijk dat we dit verschijnsel serieus aanpakken, omdat het verschillende sectoren van de Europese economie behoorlijke schade kan toebrengen. Een serieuze aanpak bestaat natuurlijk in het maken van een zorgvuldig en rigoureus onderscheid tussen de gevallen waarin het gebruik van deze instrumenten volledig voortvloeit uit de gewettigde toepassing van het beginsel van eerlijke handel, en die gevallen waarin het gebruik ervan niet meer is dan een juridische kunstgreep voor het verbloemen van protectionistische intenties in de ongunstigste zin van het woord. Dat onderscheid kan alleen op volstrekt heldere wijze gemaakt worden als we inzetten op versterking van de transparantie van de processen die bedoeld zijn om te bepalen of het gebruik van handelsbeschermende middelen al dan niet gewettigd is. Op die manier kan algehele naleving van de regels en de jurisprudentie van de Wereldhandelsorganisatie worden gegarandeerd. Daarom moet de Commissie zich ervoor inspannen die procedures te verbeteren en het onjuiste gebruik van die instrumenten te ontmoedigen.
Anderzijds moeten we ook de steun benadrukken die de Commissie aan de lidstaten en de Europese industrie heeft gegeven voor die handelsbeschermingszaken die derde landen hebben aangespannen. Deze steun heeft een bijzondere betekenis voor het MKB, waar men van nature minder goed is toegerust om dit soort situaties het hoofd te bieden.
Ten slotte lijkt het ons zinvol dat de Commissie binnen de WTO actief deelneemt aan een gezamenlijke herbeoordeling van de bepalingen die betrekking hebben op handelsbeschermingsinstrumenten, teneinde de waarde van het multilateralisme te benadrukken. We mogen in dit debat echter niet vergeten dat de Europese Unie al het meest open handelsgebied ter wereld is en dat ook de Europeanen legitieme belangen te beschermen hebben.
Daniel Caspary (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil mevrouw Muscardini van harte feliciteren met dit zeer geslaagde verslag.
De vrije toegang tot buitenlandse markten is voor een groot aantal Europese ondernemingen van levensbelang. Op dit moment is er echter in veel gevallen geen sprake van vrije toegang. Derde landen belemmeren de markttoegang van Europese bedrijven en handelen daarmee simpelweg in strijd met bestaande overeenkomsten of in strijd met de WTO-regels. Deze landen maken daarbij handig gebruik van het hele scala van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen, zodat zij er voordeel van hebben en wij worden benadeeld. Het concurrentievermogen van de Europese economie en dus ook de arbeidsmarkt van de Europese Unie hebben ernstig te lijden onder deze problemen. De handelwijze van sommige van onze handelspartners is onacceptabel.
Mijnheer de commissaris, we kunnen als Europese Unie niet toestaan dat andere landen ons op deze wijze behandelen. Alle internationale handelspartners moeten zich aan de regels houden. Ook voor de Europese Unie geldt dat ze derde landen niet op die manier mag behandelen. Ook wij moeten ons aan alle regels houden, zodat we degenen die de regels overtreden op geloofwaardige wijze kunnen aanpakken zonder dat de bal kan worden teruggekaatst. Een eerlijke en vrije wereldhandel is alleen mogelijk wanneer er regels zijn die bindend zijn en waaraan ook iedereen zich houdt.
Wat staat ons dus te doen? Ik roep de Commissie op alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat wij ons als Europeanen aan de regels houden. Ik roep de Commissie op maatregelen te nemen die onze ondernemingen beschermen, als blijkt dat bepaalde handelspartners de regels niet hebben nageleefd. Ik roep de Commissie op consequent gebruik te maken van de bestaande of wellicht verbeterde geschillenprocedure wanneer er in concrete gevallen niet op korte termijn een minnelijke schikking tot stand komt.
Onze toekomstige inspanningen moeten er primair op gericht zijn dat de regels door alle handelspartners worden nageleefd. Alleen wanneer werkelijk iedereen zich aan de regels houdt, hebben de mensen ook op lange termijn profijt van de wereldhandel.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur van harte bedanken voor haar zeer uitgebreide verslag over de vrijwaringsmaatregelen van derde landen tegen de Europese Unie. De analyse van het verslag van mevrouw Muscardini en van het eigen verslag van de Commissie bevestigt jammer genoeg dat het Europese handelsbeleid veel te sterk gericht is op de bescherming van producenten, ten koste van consumenten. Dit is vooral in de landbouw het geval.
De invoerquota, antidumpingheffingen en administratieve barrières voor landbouwproducten kosten elk Europees gezin jaarlijks ongeveer 1 500 dollar. Het spreekt voor zich dat er omstandigheden zijn waarin de invoering van beschermingsmaatregelen gerechtvaardigd is, zij het in een beperkt aantal duidelijk afgebakende gevallen. Er moet in elk geval van tevoren vastgelegd worden onder welke voorwaarden dergelijke maatregelen mogen worden toegepast. Alle beslissingen op dit vlak moeten ruim op voorhand genomen en bekendgemaakt worden, zodat de ondernemers in staat zijn de nodige afspraken te maken voor hun orders en leveringen.
Helaas betalen de marktspelers vandaag de dag nog steeds een veel te hoge tol voor een slecht gepland handelsbeleid en voor plotse beslissingen over de toepassing van vrijwaringstarieven. Die leiden tot commerciële en rechtsonzekerheid en maken het personen die bij de handel betrokken zijn lastiger om snel op veranderingen in te spelen. Daarom is het van wezenlijk belang dat het handelsbeleid stabiel en voorspelbaar is. Preferentiële tarieven moeten begrijpelijk en eenvoudig toepasbaar zijn. De tenuitvoerlegging ervan moet eerst uitvoerig met alle handelspartners worden besproken, zodat elke ondernemer naar behoren is ingelicht en zeker kan zijn van zijn toekomst en zijn orders.
Tot slot wil ik nog kort ingaan op de handel met de ontwikkelingslanden, de Wereldhandelsorganisatie en de Europese Unie. Ontwikkelingslanden zouden hun voordeel moeten kunnen doen met de talrijke mogelijkheden die het lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie hun biedt. We moeten deze landen als gelijkwaardige partners beschouwen. Het is daarom onaanvaardbaar dat de geïndustrialiseerde landen zich schikken naar de belangen van de grote bedrijven die voornamelijk in de Europese Unie en de Verenigde Staten zijn gevestigd.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, na mevrouw Muscardini te hebben gelukgewenst en de commissaris te hebben bedankt voor zijn goed gedetailleerde toespraak, wil ik bij wijze van inleiding zeggen dat het voor het behoud en de versterking van het mededingingsvermogen van de Europese Unie in het nieuwe gemondialiseerde handelsklimaat nodig is dat, ten eerste, Europa meer toegang krijgt tot de markten van derde landen en, ten tweede, er een efficiënte bescherming is tegen oneerlijke handelspraktijken van onze partners.
De Gemeenschap blijft – zoals reeds gezegd – een gematigd gebruiker van handelsbeschermingsinstrumenten. Er worden echter steeds meer handelsbeschermingsmaatregelen tegen de Gemeenschap getroffen en de omvang daarvan begint ons zorgen te baren.
De Unie is een markt die openstaat voor de internationale concurrentie en moet dat ook blijven. Wij zijn tegen protectionisme, maar wij zijn ook tegen concurrentieverstoring. Wij willen niet dat onze partners concurrentievoordelen verwerven door ondoorzichtige praktijken toe te passen en de internationale handelsregels te overtreden.
Er kan geen sprake zijn van een eenzijdige ontwapening van de Unie. "Handelspacifisme" functioneert immers alleen als alle partijen daaraan meedoen. Niemand betwist dat er een toename in het gebruik van handelsbeschermingsmaatregelen tegen de Gemeenschap valt waar te nemen. Daarom moet de Commissie de zaak op de voet volgen en ervoor zorgen dat de verkeerd gebruikte en illegale maatregelen worden ingetrokken, ofwel via overleg ofwel, waar nodig, via een beroep op de juridische organen van de WTO.
Verder zien we ook dat er een naar verhouding groot aantal handelsbeschermingsmaatregelen wordt getroffen tegen Europese landbouwproducten. Daarom is het de verantwoordelijkheid van de Commissie om ervoor te zorgen dat onze handelspartners bij de inzet van antisubsidiemaatregelen in voldoende mate rekening houden met de radicale hervormingen van het GLB.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben in mijn politieke loopbaan nooit voorstander geweest van eenzijdige ontwapening, op welk gebied dan ook. Ik ben altijd een multilateralist geweest, of het nu gaat om ontwapening of om de opstelling van internationale regels om instellingen van mondiaal bestuur in het leven te roepen of om de sluiting van overeenkomsten of de oplossing van geschillen in de wereld. Dit beginsel, deze aanpak pas ik ook toe op het onderwerp dat we nu bespreken, zoals ik in mijn gehele politieke loopbaan heb gedaan.
Er is vanavond opgeroepen tot moreel leiderschap. Voor mij staat moraliteit in dit geval gelijk aan vrijhandel. Vrijhandel is een morele praktijk omdat het mijns inziens de beste manier is om economische groei te stimuleren, levensstandaards te verhogen, mensen kansen te bieden en de armoede in onze wereld te bestrijden. Dat noem ik "moreel".
Ons "morele" streven naar vrijhandel komt echter onder andere tot uiting in ons pleidooi voor eerlijke handel. Wanneer ik om me heen kijk, zie ik dat mensen bezorgd, onzeker en ontevreden zijn over wat er gaande is in de wereldeconomie. Zij voelen zich steeds meer bedreigd door de ingrijpende veranderingen in de structuur en het landschap van de mondiale economie. Ik merk dat men zich begint af te vragen of vrijhandel wel zo'n goed idee is. Ik merk dat men zich begint af te vragen of het niet beter zou zijn zich van de wereldeconomie af te schermen en of onze banen en onze bestaansmiddelen niet beter kunnen worden veiliggesteld door belemmeringen tussen ons en onze handelspartners op te werpen.
Ik wil een zeer krachtig betoog tegen deze instinctieve reactie houden. Ik zal dit pleit tegen een protectionistische houding echter nooit winnen als mensen denken dat ik me onvoldoende sterk maak voor de handhaving en uitvoering van internationaal afgesproken handelsregels tegen concurrerentieverstorend gedrag, overheidsbemoeienis of handelsverstoringen die een van de handelspartners een oneerlijk, onredelijk en onaanvaardbaar voordeel verschaffen. Daarom is het goed en gepast om handelsbeschermingsinstrumenten toe te passen binnen de regels die onze multilaterale instellingen hebben opgesteld.
Ik zou deze regels echter nooit als wapens willen inzetten tegen goedkope concurrentie van anderen of tegen het legitieme gebruik van het relatieve voordeel dat zij hebben. Dat is niet juist en onaanvaardbaar. Tegen de heer Kamall wil ik overigens zeggen dat hiervan in het geval van textiel of schoenen nooit sprake is geweest. Wat betreft schoenen hebben we inderdaad een antidumpingmaatregel ingesteld, na veel onderzoek, analyses, aanbevelingen, discussies en debatten en nadat de lidstaten tot een dergelijke maatregel besloten hadden, zoals het betaamt. Ik geloof beslist in de objectiviteit en de transparantie van de besluitvorming daarover en er lagen zeker geen protectionistische doeleinden aan ten grondslag.
Wat betreft textiel heb ik nooit gezegd dat er sprake was van oneerlijke handel. Ik heb nooit gezegd dat de hevige concurrentie in deze sector het gevolg was van prijs- of marktverstoringen door de Chinezen. Ik heb er alleen maar op gewezen dat we met de afschaffing van de laatste quota in Europa plotseling en onverwachts te maken kregen met een lawine aan Chinese producten. Hadden we ons daartegen niet verzet, dan zou onze markt waarschijnlijk onder deze producten zijn bedolven en zouden de productie, de verkoop, de winsten, de bestaansmiddelen en de werkgelegenheid ernstig zijn verstoord. Dit zou zo plotseling zijn gebeurd dat het volgens mij correct was om door middel van vrijwillige samenwerkingsmaatregelen de snelle groei van de export van Chinese textiel te remmen. Uiteindelijk konden ook onze Chinese handelspartners zich in deze maatregel vinden.
U hebt gelijk als u zegt dat we te allen tijde, bij elke gelegenheid en in alle gevallen onpartijdigheid, transparantie en eerlijkheid moeten betrachten bij de analyse die we verrichten, de conclusies die we trekken, en de wijze waarop we de maatregelen die we graag willen doorvoeren, proberen te onderbouwen.
Mevrouw Handzlik heeft gelijk met haar opmerking dat dit soort marktbemoeienis – legitieme antidumpingmaatregelen of andere toepassingen van handelsbeschermingsinstrumenten – voor enige onzekerheid zorgt en het voor bedrijven moeilijker maakt om vooruit te plannen. De heer Kamall deed een soortgelijke uitspraak. Ik neem dit zeer serieus, omdat ik niet wil dat de maatregelen die ik na goedkeuring door de lidstaten uitvoer, leiden tot een verslechtering van een toch al ongunstige situatie. Door dit soort bemoeienis worden de bevoorradings- en productieketens ondermijnd of verstoord met uiteraard tot gevolg dat bedrijven minder goed of helemaal niet meer vooruit kunnen plannen of hun productie organiseren. Daarom moeten we verstorende ingrepen zo veel mogelijk beperken. Een van de dingen die ik in het kader van ons groenboek en ons onderzoek naar deze kwestie zeer serieus neem, is hoe wij de verstoring tot een minimum kunnen beperken en zo voorspelbaar mogelijk jegens de betrokken bedrijven kunnen handelen.
Tot slot nog even dit: de heer Caspary heeft gezegd – als ik zijn woorden enigszins vrij mag interpreteren – dat wij ons aan de regels moeten houden en deze te allen tijde dienen te versterken en te verbeteren. Ik ben het daarmee eens. Dat is precies wat we met de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA) doen en waarom we een multilateraal systeem en proces hebben waaruit deze regels voortvloeien. Ook hebben we daarom een instelling waar we zorgvuldig de door u bepleite versterking en verbetering kunnen bespreken. Daarom is het WTO-systeem ook zo belangrijk.
Ter afsluiting wil ik zeggen dat welke verstoringen, bemoeienissen en afleidingen ook op onze zeer brede en complexe handelsagenda staan, ik mijn ogen altijd zeer scherp gericht zal houden op de DDA en het belang van de agenda die wij in de DDA bepleiten. Tevens zal ik voor ogen houden hoe wezenlijk het is dat deze onderhandelingen tot een goed einde worden gebracht. Het gaat daarbij niet alleen om markttoegang maar ook om de handelsregels en de versterking daarvan. De Commissie zal ernaar blijven streven een adequate regeling voor deze zaken te treffen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.30 uur plaats.
22. Agenda van de volgende vergaderperiode: zie notulen