Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 936k
Donderdag 26 oktober 2006 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Ingekomen stukken: zie notulen
 3. Europese Centrale Bank (2005) (debat)
 4. Steun voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO - Vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB (debat)
 5. Welkomstwoord
 6. Stemmingen
  6.1. Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie - Begrotingsjaar 2007 (stemming)
  6.2. Ontwerp van algemene begroting 2007 (Afdeling III) (stemming)
  6.3. Ontwerp van algemene begroting 2007 (afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII) (stemming)
  6.4. Vissersvloten van ultraperifere regio's (stemming)
  6.5. Herdenking van de Hongaarse revolutie van 1956 (stemming)
  6.6. Moldavië (Transnistrië) (stemming)
  6.7. Georgië (Zuid-Ossetië) (stemming)
  6.8. Uitvoer van giftig afval naar Afrika (stemming)
  6.9. Milieubescherming door het strafrecht (stemming)
  6.10. Europees-mediterrane associatieovereenkomst EG-Syrië (stemming)
  6.11. EU-strategie voor de conferentie van Nairobi inzake klimaatverandering (stemming)
  6.12. "NAIADES", een geïntegreerd Europees actieplan voor de binnenvaart (stemming)
  6.13. Publiek-private samenwerkingen en het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten (stemming)
  6.14. Terbeschikkingstelling van werknemers (stemming)
  6.15. Europese Centrale Bank (jaarverslag 2005) (stemming)
 7. Stemverklaringen
 8. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 9. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
 10. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
 11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 12. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat
  12.1. Tibet
  12.2. Proces tegen Ríos Montt
  12.3. Oezbekistan
 13. Stemmingen
  13.1. Tibet (stemming)
  13.2. Proces tegen Ríos Montt (stemming)
  13.3. Oezbekistan (stemming)
 14. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 15. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het reglement)
 16. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 17. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 18. Onderbreking van de zitting
 ANNEX (Schriftelijke antwoorden)


  

VOORZITTER: JACEK EMIL SARYUSZ-WOLSKI
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 10.05 uur geopend)

 

2. Ingekomen stukken: zie notulen

3. Europese Centrale Bank (2005) (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0349/2006) van Pervenche Berès, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het jaarverslag 2005 van de Europese Centrale Bank (2006/2206(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Pervenche Berès (PSE), rapporteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de president van de Europese Centrale Bank, geachte collega’s, het jaarverslag van de Europese Centrale Bank (ECB) biedt het Europees Parlement altijd de gelegenheid om de balans van het monetair beleid op te maken en om de werkzaamheden van de Commissie economische en monetaire zaken te voltooien dankzij de monetaire dialoog die we vier keer per jaar met de president van de ECB houden. Iedereen herinnert zich dat we vorig jaar het verslag verworpen hebben omdat het niet voldeed aan de beleidslijnen van dit Parlement.

2005 Was een uitzonderlijk jaar waarin de ECB in vijf stappen de rentetarieven heeft verhoogd, een eerste keer op 1 december. Deze opeenvolgende verhogingen vonden plaats in een bijzondere economische context die bepaald werd door de stijging van de aardolieprijs, door een wisselkoers die ongunstig was voor de export van het eurogebied en in het kader van een herstel van de economische groei dat de voorzichtigste waarnemers als fragiel bestempelden.

Met het oog hierop nodigt het verslag met name de ECB uit om de omstandigheden waarin ze haar monetair beleid voert, met aandacht te analyseren. Het verslag benadrukt ook – en ik ben daar tevreden mee – het belang van de euro-dollar-pariteit voor de groei van de Europese Unie en trekt er enkele conclusies uit, die in een sfeer van compromisbereidheid uitgewerkt werden en rekening houdend met het feit dat elke monetaire autoriteit betreffende de wisselkoersen volledig haar verantwoordelijkheden moet opnemen. Ik hoop dat bij de stemming dat compromis nog steeds geldt.

Toch wil ik mijn spijt uitdrukken omdat het onmogelijk bleek in dit verslag melding te maken van de schuldenlast voor gezinnen en van de noodzaak om de coördinatie van het economisch beleid te verbeteren. Sta me toe, mijnheer de Voorzitter, om enkele punten aan te halen die in dit verslag een originele bijdrage leveren.

We denken bijvoorbeeld aan de oproep tot de ECB om het gebruik van 500-eurobiljetten onder de loep te nemen evenals de mogelijkheid om de uitgifte ervan stop te zetten. Ik zou nu echter de aandacht willen vestigen op het belangrijkste voor het Parlement, namelijk de omstandigheden waarin de democratische controle gebeurt en de manier waarop de ECB als instelling werkt. Met het oog hierop wilden we, vóór de volgende vervanging van een van de directieleden, onze bijdrage leveren tot het debat dat aangegaan moet worden tussen de instellingen onderling, opdat de directieleden op een optimale manier de belangen van het eurogebied kunnen vertegenwoordigen. Volgens ons moeten we daartoe bij de ECB toepassen wat ook elders in centrale banken geldt, namelijk een diversiteit aan profielen en een evenwicht in portefeuilles. In het Parlement zijn we het erover eens dat het evenwicht tussen de volkeren niet eeuwig als status quo beschouwd kan worden. Bovendien vinden we dat de diversiteit van de profielen de bijdragen en de pluraliteit van de directieleden zou kunnen verrijken.

Ik hoop dat het Parlement ervoor zal ijveren dat de Raad zijn beslissingsmacht ten volle zal benutten door, wanneer hij zich uitspreekt over een benoeming van een directielid, te kiezen op basis van verschillende kandidaturen. Ik weet welk argument u vaak gebruikt, mijnheer de president van de ECB, en dat u ook soms aanhaalt: verschillende kandidaturen zijn nadelig voor de loopbaan van diegenen die de functie uiteindelijk niet krijgen.

Sta me toe om te zeggen dat wij, als waarnemers van internationale benoemingsprocedures, een heel andere analyse hebben. Op internationaal vlak is de enige betrekking die ingevuld wordt zonder concurrentie of zonder verschillende kandidaturen – en ik kom uit een partij die, zoals u weet, dezer dagen dit proces en al zijn facetten kent – het presidentschap van de Wereldbank. Dat geldt noch voor het Internationaal Monetair Fonds, noch voor de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, noch voor de Internationale Handelsorganisatie. Vanuit dat opzicht vinden wij dat de geïntegreerde ruimte, die het eurogebied is, moet openstaan voor verschillende kandidaturen.

Uiteraard vragen we ook dat het Europees Parlement eindelijk gerechtigd wordt om de benoeming van directieleden goed te keuren. Volgens mij kan dat enkel leiden tot een versterking van hun autoriteit, hun legitimiteit en hun mogelijkheid om met sterke stem voor het eurogebied op te komen, ook op internationaal vlak. Het streefdoel van het Parlement is dat de ECB, naast de Raad en de Eurogroep, internationaal de belangrijkste en legitieme gesprekspartner wordt die we nodig hebben opdat Europa luid en duidelijk kan meespreken over gewichtige onderwerpen die u, mijnheer de president, heeft willen aanhalen en waartoe het Parlement wil bijdragen. Ik denk daarbij natuurlijk aan de kwestie van alternatieve fondsen. Het compromis dat we daarover in de Commissie economische en monetaire zaken uitgewerkt hebben, zal hopelijk ook bij de stemming door alle fracties gesteund worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Trichet, Europese Centrale Bank. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is mij een eer en genoegen om u hier te woord te staan. Ik ben hier om aan het Europees Parlement het jaarverslag 2005 van de Europese Centrale Bank te presenteren. Maar zoals u allen weet, gaat de verhouding tussen het Parlement en de ECB verder dan de specifieke verplichtingen die het Verdrag stipuleert. Mevrouw Berès zei het net: in de loop der jaren hebben we een nauwe dialoog opgebouwd die ook dit jaar intensiever geworden is, dat wil ik graag benadrukken. Dames en heren afgevaardigden, het is reeds de derde keer deze maand dat ik u hier toespreek. Bovendien stonden mijn collega’s binnen de directie van de ECB in nauw contact met het Europees Parlement over verschillende kwesties zoals de hervorming van het IMF, de betalingssystemen en systemen voor clearing en afwikkeling. Van onze kant hechten we enorm veel belang aan de gesprekken over die vraagstukken.

(DE) Om te beginnen wil ik u een kort overzicht geven van de economische en monetaire ontwikkelingen in 2005 en de monetaire maatregelen van de Europese Centrale Bank toelichten. Daarna wil ik graag een paar opmerkingen maken over punten en voorstellen die u naar voren hebt gebracht in uw ontwerpresolutie over het jaarverslag 2005 van de ECB.

(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik neem met voldoening kennis van het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken over het monetair beleid van de Europese Centrale Bank in 2005 en de jaren daarna. Zoals in het ontwerpverslag wordt erkend, is het monetair beleid van de ECB - dat is ontworpen om te voldoen aan onze hoofddoelstelling, het handhaven van prijsstabiliteit - opnieuw succesvol gebleken bij het verankeren van de inflatieverwachtingen op een niveau dat consistent is met prijsstabiliteit, ondanks een aantal door mevrouw Berès genoemde uitdagingen, die met name betrekking hebben op de tot voor kort aanhoudende sterke stijging van de olieprijzen.

Zoals herhaaldelijk is beklemtoond, is die verankering een eerste voorwaarde om te bewerkstelligen dat het monetair beleid een voortdurende bijdrage kan leveren aan de ondersteuning van duurzame economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in het eurogebied, volledig in overeenstemming met artikel 105 van het EG-Verdrag.

In dit verband wil ik benadrukken dat de open en transparante communicatie van de ECB een sleutelelement is bij het in goede banen leiden van de marktverwachtingen. Met name mijn inleidende verklaring tijdens de persconferentie na de eerste vergadering van de raad van bestuur van elke maand geeft een duidelijk beeld van de visie van de raad van bestuur op de stand van zaken in het monetair beleid in reële tijd. Daarom maken we de resultaten van onze besprekingen ook openbaar. De inleidende verklaring is vergelijkbaar met wat andere centrale banken wel een ‘samenvatting van de notulen’ noemen.

In 2005 functioneerde het monetair beleid van de ECB in een omgeving van in toenemende mate verbeterende economische omstandigheden. Terwijl de reële groei van het BBP in de eerste helft van het jaar gematigd bleef, in een omgeving van verhoogde onzekerheden rond de binnenlandse vraag, nam het tempo van de economische bedrijvigheid tijdens de tweede helft van het jaar geleidelijk toe, van gemiddeld ongeveer 1,2 procent op jaarbasis in de eerste helft van 2005 tot gemiddeld ongeveer 1,7 procent op jaarbasis in de tweede helft. De reële groei van het BBP in het eurogebied als geheel bedroeg 1,4 procent.

Wat de prijsontwikkeling betreft, bedroeg de jaarlijkse HCIP-inflatie gemiddeld 2,2 procent in 2005, tegen 2,1 procent in elk van de twee voorgaande jaren. Terwijl de jaarlijkse HCIP-inflatie in de eerste helft van 2005 afnam tot 2,0 procent, voornamelijk als gevolg van gunstige basiseffecten, steeg de HCIP-inflatie in de tweede helft tot boven de 2 procent, waarbij in september een piek werd bereikt met 2,6 procent, voornamelijk als gevolg van de substantiële stijging van de energieprijzen.

Bij het evalueren van de monetaire-beleidsbeslissingen van de ECB in 2005 en in het begin van 2006 is het daarom zinvol om deze periode in twee gedeelten te onderscheiden. In de eerste helft van 2005, tegen de achtergrond van gematigde inflatieontwikkelingen en met de inflatieverwachtingen voor de euro stevig verankerd op een niveau dat in overeenstemming was met prijsstabiliteit, heeft de raad van bestuur geconcludeerd dat het noodzakelijk was om de rentetarieven op hun historisch lage niveau te houden. Tegelijkertijd bleef de raad van bestuur voortdurend waakzaam met betrekking tot de materialisatie van opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit zoals die waren gesignaleerd in zowel de economische als de monetaire analyses van de ECB.

In de tweede helft van 2005 en in het begin van 2006 moesten de mogelijkheid dat de gemiddelde jaarlijkse HCIP-inflatie op middellange termijn boven de 2 procent zou blijven liggen en doorwerking daarvan in de inflatieverwachtingen worden voorkomen. In dit scenario van verhoogde inflatiecijfers bleven de al eerder gesignaleerde risico’s voor deze vooruitzichten van opwaartse aard, met name in verband met verdere stijgingen van de olieprijs en van de indirecte belastingen, en meer in het bijzonder in verband met potentiële tweederonde-effecten in de vorm van hogere lonen en prijzen. Dit werd ook bevestigd door de monetaire analyse, die een krachtige monetaire groei, een robuuste expansie van de kredietverstrekking en ruime liquiditeit liet zien.

Als gevolg hiervan gaf de gebruikelijke kruiscontrole van de economische en monetaire analyses van de ECB eind 2005 aan dat een aanpassing van het nog steeds zeer accommoderend monetair beleid van de ECB duidelijk gerechtvaardigd was om de opwaartse risico’s voor prijsstabiliteit in te perken en de stevige verankering van de langeretermijninflatieverwachtingen in het eurogebied te waarborgen. De raad van bestuur van de ECB heeft daarom in december besloten om de belangrijkste rentetarieven van de ECB met 25 basispunten te verhogen, nadat deze tweeënhalf jaar op een historisch laag niveau waren gehouden. Sindsdien is de raad van bestuur doorgegaan met het inperken van de monetaire accommodatie, waarbij de minimale inschrijvingsrente voor de basis-herfinancieringstransacties van het eurosysteem met 25 basispunten is verhoogd naar 3,25 procent.

Wanneer we naar de recente ontwikkelingen kijken, dan zien we dat alle belangrijke indicatoren van de economische bedrijvigheid in het eurogebied die in de loop van 2006 beschikbaar zijn gekomen een bevestiging vormen van het oordeel van de raad van bestuur dat de economische groei aan kracht heeft gewonnen en bovendien bredere fundamenten heeft gekregen en duurzamer is, voornamelijk omdat de binnenlandse vraag is aangetrokken.

Wat betreft de consumentenprijzen, zal het jaarlijkse HCIP-inflatiecijfer, ondanks de daling in de afgelopen maanden, hoog blijven, op een niveau dat in 2006 gemiddeld boven de 2 procent ligt.

Voor 2007 blijven de inflatierisico’s hoog. Deze risico’s bestaan met name uit een hogere stijging van de lonen dan verwacht, als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt, en het sterker dan verwacht doorwerken van eerdere stijgingen van de olieprijzen. De beoordeling dat er hoge risico’s bestaan wordt bevestigd door de kruiscontrole met de monetaire analyse, gegeven de aanhoudende dynamiek van de monetaire groei en de groei van de kredietverstrekking, de ruime liquiditeit en vanuit het middellangetermijnperspectief de hardnekkige opwaartse tendens in het onderliggende tempo van de monetaire expansie. Dit wordt ook opgemerkt in het verslag van de commissie. De monetaire ontwikkelingen dienen derhalve zeer nauwlettend te worden gevolgd, met name tegen de achtergrond van verbeterde economische condities en sterke ontwikkelingen op de huizenmarkt in vele delen van het eurogebied.

Zoals ik na onze laatste beslissing publiekelijk namens de raad van bestuur heb verklaard, als de aannames en het basisscenario van de raad van bestuur verder worden bevestigd, zal een verdergaande inperking van de monetaire accommodatie gerechtvaardigd blijven. De raad van bestuur zal alle ontwikkelingen daarom zeer nauwlettend blijven volgen om de prijsstabiliteit op de middellange en langere termijn te waarborgen.

Wat betreft het fiscaal beleid, wijzen de begrotingsontwikkelingen in 2005 en 2006 en de plannen voor 2007 op verdere, zij het langzame, verbeteringen van de begrotingssaldi. Dit mag echter geen reden zijn voor zelfgenoegzaamheid. Het blijft van het grootste belang dat de consolidering van de begrotingen verder wordt versterkt in de huidige opwaartse trend en dat procyclisch beleid wordt vermeden, hetgeen het vertrouwen onder marktdeelnemers en het publiek zou doen toenemen.

Op het vlak van de structurele hervormingen verwelkom ik de opvatting van het Europees Parlement dat er allesomvattende structurele hervormingen nodig zijn om de potentiële groei in het eurogebied te verhogen en het aanhoudende economisch herstel te ondersteunen. In dit verband zijn de hervormingsmaatregelen die zijn geïnitieerd in de context van de hernieuwde Lissabon-agenda een welkome aanvullende stap in de goede richting. De succesvolle tenuitvoerlegging van nationale hervormingen die gericht zijn op het wegnemen van rigiditeiten en inefficiënties in de landen van het eurogebied zal de soepele werking van de Economische en Monetaire Unie en de prestaties van het gemeenschappelijk monetair beleid van de ECB ten goede komen.

In uw ontwerpresolutie brengt u een groot aantal punten ter sprake die van belang zijn voor de ECB en ik wil u verzekeren dat we ze met de grootste zorgvuldigheid in overweging zullen nemen. Ik wil direct al onze beoordeling van twee punten met u delen, gezien hun actualiteitswaarde en de uitwisseling van gedachten die ik en mijn collega’s van de directie met u over deze punten hebben gehad.

In uw ontwerpresolutie wordt de ECB opgeroepen om een nadere analyse te maken van de arbitragefondsen - een punt dat u heeft onderstreept. Te midden van de toenemende aandacht voor de activiteiten van arbitragefondsen denk ik dat het niet eerlijk zou zijn als ik niets zou zeggen over hun rol bij de toename van de marktliquiditeit, bij het bieden van belangrijke spreidingmogelijkheden voor beleggers en bij het bevorderen van de financiële innovatie. Dat gezegd hebbende, is het duidelijk dat er potentiële risico’s voor de financiële stabiliteit zijn verbonden aan hun snel groeiende aanwezigheid in het financiële stelsel en het moet nog blijken of ze de marktvolatiliteit zullen vergroten of een groter risico zullen vormen voor hun tegenpartijen in een minder welwillende financiële marktomgeving. Tegen die achtergrond zal de ECB zeker ingaan op uw verzoek om een nadere analyse. Het is mogelijk dat we zullen concluderen dat er alle reden bestaat voor verbetering van het huidige kader, dat in essentie steunt op het toezicht door financiële instellingen die zelf ook weer onder toezicht staan met betrekking tot hun tegenpartijrisico inzake arbitragefondsen. Maar ik merk tevens op dat tot een dergelijke verbetering moet worden besloten door de internationale gemeenschap, en met name op basis van een daarvoor noodzakelijk trans-Atlantisch debat.

Wat betreft de betalings- en vereveningssystemen, wil ik eerst het Europees Parlement bedanken voor de steun die het heeft uitgesproken voor de invoering in november 2007 van het Target2-systeem. Als geïntegreerd hoogwaardig betalingssysteem zal Target2 winst opleveren op het gebied van de efficiency en een beter liquiditeitenbeheer door banken. In dit verband wil ik verwijzen naar de toegenomen druk om ook tot een geïntegreerd platform te komen voor de betaling van transacties met overheidseffecten in euro’s. Het eurosysteem is momenteel doende om in coördinatie met de Europese Commissie en in nauwe samenwerking met de markt de haalbaarheid te onderzoeken van het opzetten van een infrastructuur voor het eurosysteem ten behoeve van betalingsdiensten voor effecten in centrale-bankgeld. Een besluit over deze dienst, die ‘Target2-Effecten’ wordt genoemd, wordt begin 2007 verwacht. Op het gebied van betalingen in de detailhandel steunen wij krachtig de invoering van één gemeenschappelijke binnenlandse betaalmarkt in Europa - SEPA. Wij verwelkomen het initiatief van de Europese Commissie voor een richtlijn inzake betaaldiensten en ik verwelkom de bijdrage van het Europees Parlement aan een snelle aanneming van deze richtlijn om het bankwezen te helpen bij de invoering van de SEPA-betalingsinstrumenten per 1 januari 2008.

Ik dank u zeer voor uw aandacht. Ik ben nu beschikbaar voor het beantwoorden van uw vragen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Kurt Joachim Lauk, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag kwijt dat wij het – zoals ook blijkt uit het verslag – over het geheel genomen volledig eens zijn met wat de Europese Centrale Bank het afgelopen jaar heeft gedaan. Het is met name belangrijk dat de onafhankelijkheid van de ECB gewaarborgd is en blijft.

Het is gebleken dat het gematigde rentebeleid van de Bank heeft bijgedragen aan de opleving van de economie, hoewel ditzelfde beleid de afgelopen jaren heel vaak is bekritiseerd. Wij vinden het dan ook niet meer dan juist om het huidige, historisch zeer lage renteniveau een beetje te verhogen als de situatie het verlangt, om inflationaire trends onder controle te houden.

Wij juichen ook de opmerkingen van de ECB toe over de noodzakelijke structurele hervormingen in de lidstaten waartoe het telkens weer oproept. Het is goed om dit te doen, omdat een inflatie met name de lagere en middeninkomens zal treffen. Een hogere inflatie zou deze mensen armer maken. Wij zijn daartegen.

Wij juichen ook het heldere standpunt toe van de president van de ECB met betrekking tot de ontwikkeling van de Europese beurzen. Het is absoluut noodzakelijk dat wij erop letten dat de Europese beurzen binnen Europa worden geconsolideerd en niet gewoon door andere landen worden overgenomen, bijvoorbeeld door de VS. Dit is de enige manier waarop wij kunnen voorkomen dat de regelgeving van de Amerikaanse Commissie van Toezicht op het effecten- en beurswezen (SEC) en de Sarbanes-Oxley Act via de achterdeur in Europa worden geïmplementeerd. Wij hebben goede en transparante marktreguleringen in Europa die zijn toegesneden op onze Europese situatie, en deze mogen niet worden ondermijnd.

Wat betreft het verslag hebben wij er stellig voor gepleit dat de ECB niet wordt gepolitiseerd. Wij, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, zijn dan ook faliekant tegen het openbaar maken van de stemresultaten. Dit zou leiden tot politisering, omdat er dan over stemresultaten gediscussieerd zou worden. Wij zijn ook tegen een nominatieproces dat gepaard gaat met een publiekelijk debat, omdat gekwalificeerde kandidaten dan doodgepraat zouden worden. Wij vinden dat wij deze twee zaken niet kunnen steunen, omdat ze een politisering van de ECB zouden betekenen.

Aan de andere kant willen wij er graag op wijzen dat als de ECB marktdeelnemer wordt op de terreinen afwikkeling en clearing van betalingen en tranches binnen het kader van TARGET2, het ook een goed ondernemingsbestuur moet voeren. Een dergelijk ondernemingsbestuur moet nog worden ontwikkeld. De onafhankelijkheid van de ECB blijft dan gewaarborgd wat zal resulteren in een stabiel economisch beleid dat zal vragen om structurele hervormingen in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Ieke van den Burg, namens de PSE-Fractie. Voorzitter, ik zal me niet laten verleiden om namens mijn fractie uitgebreid in te gaan op het eerste deel van het verhaal van de heer Trichet en op wat collega Lauk net gezegd heeft. Laat ik hier volstaan met te zeggen dat ik blij ben dat we een dergelijke dialoog over politieke zaken - want ook het standpunt van de heer Lauk is uiteraard een politiek standpunt -regelmatig met u kunnen voeren. En ook onlangs hebben we die dialoog nog gehad. Ik denk dat we dat ook moeten voortzetten. Ik denk dat het verslag dat nu voorligt een uiting is van de volwassenheid van die dialoog, dat het hele serieuze onderwerpen aan de orde stelt, met name ook de link tussen monetair beleid en macro-economisch beleid, die voor onze fractie van groot belang is. Ik wil me nu op twee of drie punten concentreren die specifiek aan de orde geweest zijn.

Ten eerste ben ik heel blij met wat u gezegd hebt, meneer Trichet, over de hedge funds, uw commitment om daar inderdaad een betere analyse van te maken en ook veel serieuzer daarmee aan de slag te gaan. Een paar weken geleden in de dialoog hebben we dat heel uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Toen was u nog wat terughoudender. Dus ik ben blij dat dit nu veel duidelijker wordt aangezet - ik heb dat wel eens in een ander verband het zwarte gat van de financiële markten genoemd - omdat dat zwarte gat steeds groter wordt en heel duidelijk ook afgedekt moet gaan worden door het toezicht op financiële markten en op stabiliteit.

Het tweede punt is de benoeming van de directieleden van de ECB. Daar hadden we dit voorjaar naar aanleiding van de benoeming van Jürgen Stark een discussie over. Toen hebben we duidelijk gezegd, omdat wij niets tegen de persoon, de gekwalificeerde persoon Stark hadden, maar wel over de procedure wilden praten, dat we dat los zouden zien van die benoemingsprocedure en dat we daar op terug zouden komen in dit verslag, dat doen we nu.

Ik vind het jammer dat de PPE niet mee wil gaan in het verbeteren van die procedure en het meer volwassen maken van die benoemingsprocedure en van de rol die wij als Europees Parlement daarin kunnen spelen. Maar ik ben blij dat in ieder geval de liberale en andere fracties hier dat wel steunen. Ik hoop dat we daar ook voortgang mee kunnen maken voor de volgende benoeming die overigens pas in 2009/2010 gaat plaatsvinden. Dat is heel belangrijk omdat het niet zo moet zijn dat grote landen een gekwalificeerde zetel hebben en dat dus alleen maar in de Bondskanselarij in Berlijn in dit geval uitgemaakt wordt wie een goede kandidaat is.

Het laatste punt is Target II: wij hebben er heel duidelijk nu voor gekozen om nog geen standpunt daarover in te nemen, noch over de code of conduct die door de Commissie wordt voorbereid, maar wel heel nauwlettend te kijken naar wat u gaat doen en al wel vast aan te geven dat áls de ECB en het eurosysteem daar een actief uitvoerende rol in gaat hebben, er een goed toezicht moet zijn en er een democratische besluitvorming over moet plaatsvinden; daar zijn we het over eens geworden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jules Maaten, namens de ALDE-Fractie. Voorzitter, dit verslag is inderdaad, zoals al eerder is aangegeven, altijd een gelegenheid om nog eens even goed te kijken, niet alleen naar het jaarverslag van de Europese Centrale Bank, maar ook naar waar we als Parlement staan in het debat over het monetair beleid. Ik moet u zeggen, mijn fractie volgt dit keer een traditionele lijn, de lijn die we ook in de afgelopen jaren hebben gevolgd op dit punt. In de eerste plaats is onze lijn voor wat betreft het monetair beleid duidelijk. De onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank mag niet worden aangetast, er mag geen politieke druk zijn en we moeten vermijden dat het monetaire beleid in Europa, in het eurogebied gepolitiseerd wordt.

Het vertrouwen in de Europese Centrale Bank moet wat ons betreft bevestigd worden. In september 2005 werd er een inflatiedruk van 2,6% vastgesteld en de Europese Centrale Bank handelde goed door de historisch zeer lage rentevoet op te trekken. Prijsstabiliteit is de prioriteit van de Europese Centrale Bank en dat moet zo blijven, zoals beschreven in het Verdrag. Dat gezegd hebbende is het ook zo dat wij van mening zijn en blijven dat meer transparantie mogelijk is. Christopher Huhne heeft dit overigens zes jaar geleden al gezegd, toen hij op dit punt rapporteur was. Ik waardeer overigens de inspanningen van de Europese Centrale Bank op dit punt en President dat u hier aanwezig bent in de plenaire zitting is toch weer iets heel anders - hoewel het dezelfde mensen zijn - dan wanneer u bij ons in de Economische en Monetaire Commissie op bezoek bent; dit wordt ook zeer gewaardeerd; ik denk ook dat het uniek is dat u dat doet.

Toch gebeurt veel van de besluitvorming van de Europese Centrale Bank in een voor ons donker kamertje. Nu willen we natuurlijk niet dat het hele Europees Parlement en de BBC bij de vergaderingen van het ECB-bestuur aanwezig zijn, maar we willen wel graag weten welke argumenten er zijn voor of tegen een genomen beslissing en of die beslissing al dan niet unaniem werd genomen, zodat de markt het monetair beleid beter kan inschatten.

Tenslotte, Voorzitter, vragen we om een hervorming van de benoemingsprocedure van de bestuursleden van de ECB. We vinden dat er moet worden afgestapt van de huidige defacto verdeling van de ECB-zetels gebaseerd op de grootte van lidstaten. Dat hoeft niet een groot publiek debat te zijn, maar het kiezen uit meerdere kandidaten lijkt ons echt een beter systeem.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacky Henin, namens de GUE/NGL-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, aangezien we het verslag van de Europese Centrale Bank aan het bespreken zijn, wil ik graag enkele woorden richten tot de president ervan.

Mijnheer Trichet, u bent echt de feniks van een enorm slecht systeem voor alle Europese volkeren. In dat opzicht was u waarschijnlijk de beste militant – tegen uw wil, anders hadden we het wel geweten – van het “neen” van de Fransen en Nederlanders tegen het Europese grondwettelijke verdrag, en we zijn er u erkentelijk voor.

De beginselen die aan de basis liggen van de ECB vormen zelf al een hindernis voor de groei in het eurogebied. Maar wanneer er dan toch, ondanks uw tussenkomst, groei is, zorgt die niet of nauwelijks voor werkgelegenheid en gebeurt die enkel in het voordeel van de rijksten. De ECB gaat er prat op de inflatie bestreden te hebben. In werkelijkheid hebben de werkenden en middenklasse hun koopkracht zien wegsmelten, terwijl de rijken nog nooit zo rijk waren. U verdedigt het slechtste kapitalisme, dat van de renteniers en van de verarming van de midden- en werkende klasse. Uw apathie ten opzichte van het zwakke dollarbeleid dat de VS voeren, vernietigt dagelijks duizenden industriële en gekwalificeerde jobs die een meerwaarde in het eurogebied bieden. U vertegenwoordigt de bank van tegenspoed en massawerkloosheid.

Om die redenen moeten we breken met een Europese Centrale Bank die de bevelen van de financiële markten opvolgt en geen band heeft met de wil van de volkeren van de Unie. Er is dringend nood aan een nieuw verdrag dat de ECB een opdracht geeft aangaande werkgelegenheid, opleiding en onderzoek onder nauwgezette controle van ons Parlement en van de nationale parlementen. Dat nieuwe verdrag moet het financiële stabiliteitspact vervangen door een pact van sociale vooruitgang voor werkgelegenheid en groei, waardoor in de hele Unie de overheidsuitgaven voor gezondheid, onderwijs, opleiding, sociale huisvesting, cultuur, transport en infrastructuur omhoog gaan.

Dankzij deze beslissingen zullen we erin slagen om het vertrouwen van het Europese volk te herstellen. In het andere geval zal de kloof tussen onze instellingen en de verschillende volkeren nog dieper worden. Het verschil in rijkdom tussen de volkeren van de Unie, tussen burgers van eenzelfde land, zou blijven groeien. U zou zo de weg banen voor extremen en anti-Europees nationalisme.

 
  
MPphoto
 
 

  John Whittaker, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, hier zijn we weer, om de Europese Centrale Bank te vertellen hoe hij zijn werk moet doen! Dat is niet alleen tegen de geest van het Verdrag, waarin staat dat de ECB onafhankelijk is, maar het is ook zonde van de tijd, omdat de ECB beleefd naar ons zal luisteren, maar zich er, geheel terecht, weinig van zal aantrekken. De ECB heeft zelf al genoeg problemen, zonder naar dit Europees Parlement te luisteren, om een rentevoet te vinden die past bij twaalf verschillende economieën, en binnenkort nog meer.

Het probleem dat er één beleid gevoerd moet worden voor al die verschillende economieën verdwijnt niet. Op dit moment hebben de grotere economieën van het eurogebied een iets hogere groei, maar, zoals de heer Trichet erkent, is de groei kwetsbaar. Wanneer deze groei hapert, zal het probleem om de juiste rentevoet te vinden heikeler worden. De ECB zal dan worden gedwongen om te kiezen tussen inflatie in Duitsland of een recessie in zuidelijk Europa, met alle nare gevolgen van dien voor de staatsschulden.

Ik vraag me af welk advies dit Parlement dan zal geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de president van de Europese Centrale Bank, gisteren hadden we het hier over borstkanker en leek niemand geïnteresseerd in de strijd tegen de inflatie. Wat wil zeggen dat op het uur van de waarheid in een leven de hiërarchie van de dingen verandert: we gaan over tot de kern van de zaak!

Is de strijd tegen de inflatie wel het fundamentele waar het in een economisch leven om draait? Het feit dat we aan het begin van onze resolutie verwijzen naar de vader van de onafhankelijkheid van de ECB, daarna naar de zoon van de prijsstabiliteit, in de hoop dat de Heilige Geest van de welvaart vanuit de Verenigde Staten zal landen, is misschien goed voor de onafhankelijkheid van de ECB, maar slecht voor de volkeren! Mijnheer Trichet, ik begrijp maar al te goed dat u gebonden bent door de monetaire aggregaten één, twee en drie, door de fine tuning en het schipperen tussen rentetarieven. Maar zelfs in het land van Milton Friedman laat men toe dat Chili een begrotingsoverschot van 1 procent heeft terwijl de VS zelf een budgettaire overdosis nemen. Dit alles mondt uit in de ultieme vraag: moet heel Europa, enkel omdat de Duitse oma in de jaren twintig inflatiediabetes had, dus tachtig jaar later op een suikervrij begrotings- en monetair dieet worden gezet?

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Radwan (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de president van de Europese Centrale Bank, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten steunt het standpunt van de Europese Centrale Bank over muntstabiliteit. We moeten niet bezwijken voor de verleiding om de verantwoordelijkheden van de ECB uit te breiden met terreinen waarop de lidstaten tekortschieten, met andere woorden de terreinen economische en sociale hervormingen. De ECB kan niet in zijn eentje opdraaien voor deze hervormingen en dat kan het zich ook niet veroorloven. Het is in dit verband van wezenlijk belang dat de lidstaten eindelijk aan hun verplichtingen voldoen.

Wij ondersteunen ook de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank, zijn politieke onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid van zijn monetaire beleid, en dit allemaal al vanaf de selectieprocedure voor zijn leden. Ik weet niet wat de uitslag van de stemmingen van vandaag zal zijn. Ik kan u alleen zeggen dat de Fractie van de Europese Volkspartij het idee van non-politisering steunt, te beginnen met de selectieprocedure, en gelooft dat transparantie in de voorgestelde vorm niet van nut is. De Europese Centrale Bank heeft talrijke andere instrumenten in zijn dialoog en maakt daar gebruik van, net als andere centrale banken in de wereld. Hiervoor is een brede meerderheid in dit Parlement.

Aan het onderwerp onafhankelijkheid zou ik willen toevoegen dat wij strijden voor de onafhankelijkheid van monetair beleid. Ik hoop echter ook dat de Europese Centrale Bank zich realiseert dat het het onderwerp onafhankelijkheid niet moet oprekken. We voeren nu al jarenlang een discussie met de Europese Centrale Bank over het onderwerp clearing en afwikkeling, in het bijzonder met mevrouw Tumpel-Gugerell, en ik wil het Parlement er even aan herinneren dat de Europese Centrale Bank hierover een dialoog is begonnen met het Comité van Europese Toezichthouders op het Effectenverkeer en nu een dialoog aangaat met de marktdeelnemers.

Ik wil heel duidelijk stellen dat wij niet tegen een dialoog zijn. Misschien zal de weg die de Europese Centrale Bank voorstelt en die het inslaat, uiteindelijk de juiste zijn. Voor ons gaat dit niet over een materiële beoordeling, maar de weg waarbij de Europese Centrale Bank een deel van de markt wordt, kan niet worden ingeslagen zonder toezicht en zonder feedback met de politiek. Daarom doen wij dit dringende appel – en wij hopen dat de stemming van vandaag verloopt zoals wij allemaal hebben voorspeld – we hebben ‘governance’ nodig, we hebben een instrumentarium voor wet- en regelgeving op dit terrein nodig.

Het is niet goed dat het Parlement en de Commissie erover nadenken of er een richtlijn moet worden opgesteld, of een passend raamwerk moet worden gevonden, en de Europese Centrale Bank dan beweert dat zij daarmee niets te maken heeft en dat zij de weg zal inslaan die ze juist vindt. Maar goed, laten we niet overdrijven; wat betreft monetair beleid staan wij aan uw kant.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, sinds zijn oprichting heeft de Europese Centrale Bank zijn belangrijkste opdracht vervuld, namelijk de strijd tegen de inflatie. Het inflatiepercentage in het eurogebied is op die manier onder dat van de Verenigde Staten of van Groot-Brittannië gebleven. Onze medeburgers denken ten onrechte dat de prijzen gestegen zijn door de euro. Inderdaad, er was een plotse inflatie bij de overgang naar de euro, vooral in de restauratie- en handelssector, waar de prijzen wat te veel afgerond werden. Maar sinds die aanvankelijke inflatiekoorts is de onderliggende inflatie over het algemeen onder controle gebleven. Het op hol slaan van de prijzen op de aardolie- en gasmarkt is een externe schok waarop de Europese Unie slechts in beperkte mate vat heeft. Aangezien de euro echter in waarde gestegen is ten opzichte van de dollar, waarin de prijs van de grondstoffen genoteerd wordt, kwam de schok minder hard aan in het eurogebied dan voor de Amerikanen.

De euro is eigenlijk een schokdemper die Europa beschermd heeft tijdens gebeurtenissen als de oorlog in Irak, de oorlog in Afghanistan of 11 september 2001. Zonder de euro zouden heel wat Europese munten onder druk komen te staan en zouden ze de eenheid van de interne markt hebben bedreigd. De heer Zapatero merkte reeds op dat Spanje nooit zijn troepen uit Irak had kunnen terugtrekken indien zijn valuta de peseta in plaats van de euro was geweest. Maar hoewel de euro Europa goede diensten heeft geleverd en hoewel ik de ECB feliciteer voor het gedane werk, blijf ik ervan overtuigd dat de ECB beter zou kunnen. President Trichet en zijn collega’s hechten nog te veel belang aan de strijd tegen de inflatie terwijl de inflatierisico’s heel beperkt blijven.

De ECB weigert daarentegen het algemene economische beleid van de Unie te steunen. Zij rechtvaardigt dat standpunt met het argument dat het grondwettelijke verdrag stipuleert dat het behoud van de prijsstabiliteit de enige mogelijke steun is voor het algemene economische beleid van Europa. De ECB is en blijft onafhankelijk, zelfs zonder steun van de heer Radwan: een reden te meer om open te staan voor dialoog. Wanneer men onafhankelijk is, mijnheer de president, kan men zich veroorloven om actiever overleg te plegen met de Eurogroep, bijvoorbeeld om tot een krachtigere economische ontwikkeling van Europa te komen. Groei en stabiliteit zijn de twee motoren die Europa vooruithelpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Wolf Klinz (ALDE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de heer Trichet en zijn collega’s voor de goede samenwerking tot dusverre. Het jaarverslag van de ECB is een zeer belangrijk document voor dit Parlement. Het vormt de basis voor de discussie over fundamentele monetaire kwesties. Niet voor niets heeft de voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken persoonlijk de verantwoordelijkheid op zich genomen als rapporteur voor dit onderwerp.

Er is evenwel altijd controverse als we debatteren over benoemingen bij de ECB en de kerntaken van de Bank. We hebben dit net weer ervaren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat alleen door ontelbare compromisvoorstellen in de commissie iets als een gemeenschappelijke standpunt kon worden bereikt. Ik persoonlijk betreur het dat de Fractie van de Europese Sociaal-democraten zich van de eindstemming in de commissie heeft onthouden, ondanks al deze compromissen. Hun besluit laat zien welke moeilijkheden deze fractie nog steeds heeft met een aantal punten uit het verslag. De Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa ondersteunden de onafhankelijkheid van de ECB zonder mitsen en maren.

De belangrijkste taak van de Bank is en blijft de stabiliteit van de euro. Tot dusverre heeft het deze taak zeer goed vervuld. We mogen onafhankelijkheid en prijsstabiliteit in geen geval uithollen. Er moet daarom ook in de toekomst geen politieke druk worden uitgeoefend, en de leden van de Directie moeten puur op basis van hun expertise en niet op grond van nationaliteit worden gekozen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ashley Mote (NI). (EN) Mijnheer de Voorzitter, opnieuw is het nodig om de aandacht te vestigen op het feit dat de ECB grote aantallen 500-eurobiljetten blijft drukken, waar alleen degenen die op oneerlijke wijze rijk worden of geld witwassen iets aan hebben. Dat aantal gedrukte 500-eurobiljetten is de laatste tijd zelfs gestegen. En dat terwijl de Sunday Times in Londen onlangs een uitgebreid artikel heeft gepubliceerd waarin gedetailleerd werd beschreven hoe deze biljetten in Spanje, Italië en Griekenland rechtstreeks worden gebruikt voor het witwassen van geld. De enig mogelijke conclusie die we kunnen trekken is dat de ECB actief betrokken is bij het faciliteren en stimuleren van witwaspraktijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Dariusz Rosati (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een gunstig oordeel over de activiteiten van de Europese Centrale Bank in 2005. Ik wil echter ook duidelijk verklaren dat de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement de onafhankelijkheid van de Centrale Bank volledig respecteert en ondersteunt. Wij geloven dat deze onafhankelijkheid een absolute voorwaarde is voor het voeren van een gepast monetair beleid in de Economische en Monetaire Unie. Ze is echter ook een garantie voor de waarde van onze gemeenschappelijke munt.

Ik wil nu drie punten naar voren brengen die uitvoerig in dit Parlement besproken zijn. Ten eerste is het nog steeds niet duidelijk wat het relatieve belang is van de twee pijlers van het door de ECB gevoerd monetair beleid. Ik heb het hier over de geldhoeveelheid enerzijds en de andere informatie over de toekomstige inflatie anderzijds. Wij weten dan ook niet of, en in welke mate, de ontwikkelingen op het gebied van de geldhoeveelheid een doorslaggevende factor zijn voor de ECB bij het vaststellen van de rentevoeten. Als men duidelijke regels hiervoor vaststelt, kan men de transparantie en effectiviteit van het monetair beleid verbeteren.

Ten tweede is er dringend behoefte aan een duidelijke interpretatie van het mandaat van het ECB, zoals dit is neergelegd in artikel 105, lid 1, van het Verdrag. Met name moet de ECB verklaren hoe zij haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag met betrekking tot de ondersteuning van het economisch beleid van de Europese Unie denkt na te komen met gelijktijdige handhaving van de prijsstabiliteit. Ook moet de ECB verklaren uit welke bronnen zij daarbij zal putten. Ik wil erop wijzen dat in het Verdrag een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen deze twee doelstellingen. Deze zijn dus niet uitwisselbaar. Als de ECB hier een duidelijk standpunt inneemt, kunnen misverstanden met betrekking tot de vraag of de ECB ook verantwoordelijk is voor het bewerkstelligen van andere doelstellingen dan prijsstabiliteit, worden vermeden.

Ten derde geeft de ECB een verkeerde interpretatie van het toe te passen inflatiecriterium bij de beoordeling van de mate van voorbereiding van de nieuwe lidstaten voor toetreding tot het eurogebied. Het Verdrag stelt duidelijk dat de maatstaf gevormd wordt door het gemiddelde inflatiepercentage van, en ik citeer: “de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren”. In het Verdrag wordt geen gewag gemaakt van de laagste prijzen. De ECB heeft prijsstabiliteit gedefinieerd als een inflatiepercentage dat dicht bij, maar beneden de 2 procent ligt. Bij de beoordeling van de mate van voorbereiding van de kandidaat-landen past de ECB echter een andere definitie toe, namelijk het gemiddelde van de drie landen met het laagste inflatiepercentage. Er kunnen niet twee uiteenlopende definities zijn van een en dezelfde Verdragsbepaling, en daarom vraag ik de ECB om deze situatie te verduidelijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Antolín Sánchez Presedo (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de president Trichet, geachte collega’s, de presentatie van en het debat over het jaarverslag 2005 van de Centrale Bank in het Europees Parlement vormen de jaarrekening die de onafhankelijkheid van de Centrale Bank verenigbaar maakt met zijn democratische controle.

Ik zou drie korte opmerkingen willen maken over de impact van het monetair beleid, de noodzaak tot financiële integratie, en de toekomstige samenstelling van de directie.

De doelstellingen van het monetair beleid zijn het controleren van de inflatie en het bijdragen aan de verwezenlijking van de economische doelstellingen van algemene aard. Eind 2005, na tweeënhalf jaar zonder ingrijpen, heeft de Europese Centrale Bank de rentevoeten verhoogd, de inflatie lag twee tiende boven de 2 procent, en in het eurogebied deed zich een bescheiden groei voor van 1,4 procent.

Dit zijn de macro-economische gegevens, maar de resultaten van het monetair beleid maken een meer gedetailleerde benadering noodzakelijk, waarvoor we aan de ene kant de interne verschillen moeten onderzoeken, die op het gebied van de groei en de inflatie aanzienlijk zijn tussen de lidstaten van het eurogebied. Dit is belangrijk om de impact van het monetair beleid te kunnen nagaan, en vooral om te garanderen dat er geen langdurige onevenwichtigheden bestaan. In de tweede plaats dienen we ook te weten hoe deze monetaire beleidsvoorwaarden vertaald worden naar de markt, en vooral naar het midden- en kleinbedrijf.

In het jaar 2005 heeft de Europese Centrale Bank zijn eerste verslag over de financiële integratie in het eurogebied gepubliceerd, en ik wens de bank daarmee geluk. Het is een belangrijke bijdrage. De versnelde globalisering brengt veranderingen teweeg in de markten en de financiële producten, wat ons voor nieuwe uitdagingen stelt. Toen de Europese munt ontworpen werd, konden de risico’s van het stelsel nog worden aangepakt met behulp van monetaire beleidsinstrumenten. Nu zijn er echter nieuwe initiatieven nodig. Het is dan ook belangrijk dat we vooruitgang boeken in de Economische en Monetaire Unie, om nieuwe doelen te bereiken, maar ook om ervoor te zorgen dat het monetair beleid bij deze nieuwe risico’s doeltreffend blijft.

Ten slotte, wat de samenstelling van de directie betreft, sta ik achter versterking van de parlementaire controle, om meer vakkundigheid en competentie te bereiken, en ook een genderperspectief, mijnheer de president, want op de groepsfoto van uw bestuursorgaan staat maar een enkele vrouw.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Trichet, Europese Centrale Bank. (FR) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe te reageren ter zake van een aantal kwesties die ter sprake zijn gebracht.

Allereerst wil ik de Parlementsleden bedanken. Ik was heel getroffen door de gerichte aard van de opmerkingen, het commentaar en de aanbevelingen die ik hier heb gehoord.

Betreffende de onafhankelijkheid zou ik willen zeggen, in naam van alle directieleden en van de raad van bestuur van de ECB, hoe belangrijk we het vinden dat zoveel Parlementsleden de onafhankelijkheid van de ECB als een kernpunt beschouwen. Ik geef toe dat we aan de Europese economie het monetaire en financiële kader dat haar eigen is absoluut niet hadden kunnen geven zonder de geloofwaardigheid die ons toegezegd wordt door het beginsel van onafhankelijkheid, dat erkend wordt door uw Parlement, door de hele wereld en door alle marktdeelnemers, waar ook ter wereld. Dat staat zo in het Verdrag, dat wordt erkend en is een fundamentele troef van Europa.

Ik hecht eraan nog eens alle Parlementsleden te bedanken die zich zo duidelijk over dat punt uitgesproken hebben.

(EN) Dan kom ik nu bij een aantal andere punten die naar voren zijn gebracht en die zeker belangrijk zijn in de ogen van een aantal leden van het Parlement. Ik moet zeggen dat de vraag over de benoeming van de leden van de directie er een is die gesteld zou moeten worden aan de daartoe bevoegde organen, in het bijzonder de Raad, want die zijn daarvoor verantwoordelijk. Wij worden benoemd in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag, en zoals u weet geeft niet alleen het Parlement zijn oordeel over de kwaliteit van de verschillende betrokken personen, maar ook de raad van bestuur. Ik weet dat het Parlement graag niet alleen een adviserende rol wil hebben, maar ook verantwoordelijkheid voor het besluit zelf wil dragen. Ik respecteer dat gevoel. Ik besef dat de ECB het Parlement en de Raad de zaak moet laten bespreken, op voorwaarde dat de absolute onafhankelijkheid en de totale afwezigheid van politisering volledig gewaarborgd zijn, want als de instelling onder politisering zou lijden, zou zij niet kunnen leveren wat ze nu levert, namelijk prijsstabiliteit, iets dat ook afhankelijk is van een sterke geloofwaardigheid van de ECB, zodat de inflatieverwachtingen stevig kunnen worden verankerd.

Wat betreft de verschillende opmerkingen over de dialoog tussen het Parlement en de ECB, is deze dialoog in mijn optiek verbeterd als het gaat om zowel de frequentie als de interactie, en ik heb goed geluisterd naar alle opmerkingen die hier zijn gemaakt, waaronder die over het beheer van ons mogelijke Target2-Effecten-systeem. Over dat punt, dat u na aan het hart ligt, mijnheer Radwan, en dat geldt ook voor andere leden van het Parlement, wil ik zeggen dat het ons streven is - en het betreft hier echt werk in uitvoering - om de voordelen van de Europese integratie na de succesvolle invoering van de euro te maximaliseren, aangezien het duidelijk is dat de beschikbaarheid van één enkel betalingssysteem voor effecten in euro’s ongetwijfeld vooruitgang betekent.

De tweede doelstelling is het maximaliseren van de efficiëntie van dat systeem en daarvoor is waarschijnlijk nodig dat contanten en effecten in hetzelfde IT-platform worden verwerkt, in overeenstemming met wat met een technische term bekend staat als een ‘geïntegreerd model’.

Het derde punt, dat belangrijk is vanuit ons eigen perspectief, is de vraag hoe we de controle van de Centrale Bank op de bankrekeningen die zijn geopend in ons eigen boek kunnen maximaliseren. We hebben een krachtige lijn gekozen op dit punt, in de overtuiging dat oplossingen waarmee voorkomen wordt dat centrale banken gedwongen worden om het beheer van hun rekeningen uit te besteden, geen goede zouden zijn.

Dat zijn de drie belangrijkste redenen waarom we hieraan werken, door middel van een dialoog met de markt, wat heel belangrijk is, en natuurlijk met het Parlement.

Er is nog een aantal andere punten genoemd. Ik zal niet terugkomen op het punt van de arbitragefondsen dat met name mevrouw Van den Burg naar voren heeft gebracht. Op de vraag of we wel voldoende transparant en open zijn met betrekking tot de communicatie, herhaal ik dat het niet zo is dat we beslissingen achter gesloten deuren nemen, zonder dat er verder iemand bij is. De commissaris en de voorzitter van de Eurogroep, Jean-Claude Juncker, worden uitgenodigd voor alle vergaderingen van de raad van bestuur. Ook worden ze iedere twee weken uitgenodigd om onze discussies en besprekingen bij te wonen, zodat ze zo dichtbij als mogelijk bij het besluitvormingsproces kunnen zijn. Ikzelf heb het voorrecht om elke maand voor de Eurogroep te verschijnen. Dus er zijn elke maand drie gelegenheden om van gedachten te wisselen en een zo groot mogelijk begrip te krijgen van de wijze waarop het besluitvormingsproces werkelijk werkt. Mij lijkt het dat we, gezien vanuit dat standpunt, mondiaal gezien het best georganiseerde systeem van contacten hebben. Dat is niet nieuw; het was de traditie van de Bundesbank, van de Banque de France en van nog een aantal andere centrale banken. We mogen het belang daarvan niet onderschatten. Enkele van de opmerkingen die zijn gemaakt, gaan hieraan voorbij.

Wat betreft de transparantie van ons concept van monetair beleid, zijn we in een positie waar we zeggen dat ons belangrijkste doel prijsstabiliteit is, omdat dat is wat het Verdrag bepaalt. We geven een aritmetische definitie van prijsstabiliteit als inflatiepercentage dat dicht bij, maar beneden de 2 procent ligt. Iedereen weet dat. We hebben een tweepijlerstrategie die heel duidelijk is. In dit opzicht zijn we veel transparanter en preciezer. We leggen een veel hogere maatstaf aan om onze eigen prestaties te meten dan onze zuster-centrale banken doen. Ik wil mezelf niet tot een centrale bank in het bijzonder richten, maar aan de andere kant van de Atlantische Oceaan is er een zusterbank die, om op zichzelf heel goede redenen, een andere benadering hanteert van het begrip prijsstabiliteit waar het de duidelijkheid van dat doel betreft. Vanuit dat gezichtspunt zijn we zeer transparant. De hele wereld weet dat we transparant zijn en het is een van de redenen waarom de inflatieverwachtingen verankerd zijn in overeenstemming met onze definitie van prijsstabiliteit, wat een fundamenteel resultaat is.

Mijnheer de Voorzitter, ik zou nu graag heel kort willen reageren op opmerkingen van enkele Parlementsleden. Het feit dat we geloofwaardig zijn en dat onze anticipatie op de inflatie beantwoordt aan onze definitie van prijsstabiliteit, biedt de Europese economie een uitzonderlijk gunstig financieel kader.

Ik vraag de Parlementsleden die kritiek uitoefenden op ons monetair beleid, dat te orthodox zou zijn, om zich de rentetarieven voor de geest te halen van de markten op middellange en lange termijn in hun landen voor de invoering van de euro. In werkelijkheid gaat de anticipatie op de inflatie uit van een inflatie die veel hoger ligt dan diegene, die we momenteel zelf aan de Europeanen kunnen verzekeren. Merk op dat een lage inflatie vooral van belang is voor de minder gegoeden onder ons aangezien ze daardoor hun koopkracht behouden. Bovendien heb ik vastgesteld dat heel wat Parlementsleden ons vragen om heel waakzaam te blijven op dat vlak. Ik ben er dus ten stelligste van overtuigd dat er een heel eenvoudig verband bestaat tussen onze eerste doelstelling zoals opgenomen in het Verdrag en artikel 105.

Het behalen van die eerste doelstelling is een noodzakelijke, zij het ontoereikende, voorwaarde opdat we de richting kunnen inslaan die iedereen in dit Parlement wenst, uiteraard werkgelegenheid en groei. Prijsstabiliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor duurzame groei en voor het creëren van duurzame banen.

(EN) Als ik daar nog de tijd voor heb, zal ik nog enkele opmerkingen maken. Wat betreft de 500-eurobiljetten ben ik het volledig oneens met de opmerking dat wij actief het witwassen van geld zouden bevorderen. Zoals u weet, was het hebben van biljetten met een hoge denominatie een sterke traditie in veel landen van het eurogebied en we hebben besloten om de verschillende tradities niet drastisch te wijzigen. Dus het biljet wordt in sommige landen gebruikt, maar in andere niet. Het blijft een optie en we hebben besloten om die optie in stand te houden voor de landen en economieën die eraan gewend waren.

Ik denk dat ik hiermee alle andere vragen die gesteld waren heb beantwoord. De heer Whittaker zinspeelde op een confectiebeleid voor allemaal verschillende economieën. Europa is een uitgestrekte continentale economie en wanneer op 1 januari van het volgend jaar Slovenië erbij komt, zal het eurogebied 315 miljoen inwoners hebben. Dat is vergelijkbaar met het inwonertal van de Verenigde Staten, 300 miljoen, en onze economie is dus van dezelfde orde van grootte. Wanneer je de spreiding, de standaarddeviatie van de groei en van de inflatie meet tussen verschillende landen van verschillende grootte, zie je dat deze ruwweg gelijk is voor beide economieën. Dat is niet algemeen bekend, maar het is de moeite waard om hierop te wijzen, omdat het kenmerkend voor een uitgestrekte continentale economie lijkt te zijn.

Dat betekent niet dat we maar moeten incalculeren dat er hardnekkige verschillen zullen blijven bestaan, en dit is een van de zaken die we met name in de Eurogroep hebben besproken. We moeten over deze vraag nadenken, maar nogmaals, het zou waarschijnlijk niet goed zijn als we zouden vergeten dat er altijd een element van spreiding zal zijn dat te maken heeft met de omvang van de betrokken economie.

(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ik het grootste deel van de vragen beantwoord heb, maar ik blijf uiteraard ter beschikking van het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Dank u wel, mijnheer Trichet.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 11.30 uur plaats.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Het verslag van mijn collega Berès over het jaarverslag 2005 van de Europese Centrale Bank is ontgoochelend omdat het niet voldoende benadrukt dat er politiek beraad moet komen over het gebruik van de euro ter bevordering van groei en werkgelegenheid.

In een steeds ingewikkeldere wereld, die gekenmerkt wordt door een gewelddadige economische en sociale oorlog, is het vandaag een vergissing om geen kwalitatief en breed politiek debat te voeren over dat onderwerp, en dat kan in de toekomst een fout worden. De ECB en haar president, mijnheer Jean-Claude Trichet, mogen niet uit het oog verliezen dat artikel 105 van het EG-Verdrag duidelijk bepaalt dat, zonder afbreuk te doen aan de doelstelling van prijsstabiliteit, het Europese systeem van centrale banken dient bij te dragen tot het economische beleid van de Unie. Op een moment waarop de prijsstijging van grondstoffen en energie een natuurlijke neiging tot inflatie in de wereld veroorzaakt, moeten we nadenken over de invloed van deze situatie op onze interne markt en op onze gemeenschappelijke munt. We moeten ons ernstig afvragen of dit niet het moment is om de euro te doen evolueren van een opmerkelijk technisch succes naar een politieke munt.

 

4. Steun voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO - Vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag (A6-0319/2006) van Jan Mulder, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) [COM(2006)0237 - C6-0237/2006 - 2006/0082(CNS)];

- het verslag (A6-0315/2006) van Lutz Goepel, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers voorziet, en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 [COM(2006)0241 - C6-0235/2006 - 2006/0083(CNS)].

 
  
MPphoto
 
 

  Lutz Goepel (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, volgens de agenda hadden we deze morgen een debat kunnen voeren, en afsluiten, over het verslag-Mulder en mijn eigen verslag, voordat we de gelegenheid kregen om erover te stemmen.

Ons rest nu nog precies achttien minuten tot de stemming. Het is volslagen oneerlijk ten opzichte van onze landbouwers en agrariërs om een debat van deze aard te beginnen en dan misschien een zo belangrijk onderwerp als de vrijwillige modulatie van twintig procent – met andere woorden, een beleid waarbij een vijfde van de bestaande rechtstreekse betalingen aan landbouwers wordt verschoven of gekort – af te sluiten met een soort van toevallige stemming vanmiddag.

Ik verzoek om uitstel van dit debat tot november.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Verzoekt u om uitstel van het debat of van de stemming?

 
  
MPphoto
 
 

  Lutz Goepel (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wanneer moeten we dit debat voeren? Toch niet nu, in de resterende vijftien minuten? Namens mijn fractie en mijn collega-parlementsleden verzoek ik het debat uit te stellen. Ik realiseer me dat een dergelijk verzoek volgens het Reglement 24 uur voor het debat had moeten worden ingediend, maar 24 uur voor het debat wist ik niet dat het Parlement zich niet aan zijn agenda zou houden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Katerina Batzeli (PSE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en geef volledige steun aan het voorstel van de rapporteur, de heer Goepel, om het debat en de stemming uit te stellen tot november.

 
  
MPphoto
 
 

  Niels Busk (ALDE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, vandaag neem ik waar voor Jan Mulder, die wegens persoonlijke omstandigheden afwezig is en ik wil heel graag namens mijn fractie het voorstel van de heer Goepel steunen. Tegelijkertijd wil ik ook enige kritiek uiten op het voorzitterschap. Het is ten zeerste ongepast dat deze bijzonder belangrijke kwestie – die wij noodzakelijkerwijs, ook al vanwege de tijd, deze week moesten behandelen – op zo’n manier wordt miskend en zo’n behandeling krijgt. Om die reden steun ik het voorstel van de heer Goepel om zowel de behandeling als de stemming uit te stellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Neil Parish (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun mevrouw Batzeli, de heer Goepel en de heer Busk. Dit is een zeer belangrijk debat: het gaat over de hele toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit gaat alle landen van de Europese Unie aan, maar het Verenigd Koninkrijk nog het meest. Aangezien we vanmiddag onze vluchten moeten halen, is het simpelweg onmogelijk om hierover nu te debatteren. We moeten het debat en de stemming echt uitstellen tot november. Ik hoop dat u dit kunt accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ook namens mijn fractie wil ik het verzoek van de rapporteur steunen. Kijkend naar het verslag zouden zelfs oningewijden kunnen vertellen dat wij hier eerder te maken hebben met een formele aangelegenheid. Hierdoor wordt het oog onttrokken aan, zoals de heer Parish al zei, het fundamentele beraad over de financiering van het landbouwbeleid in de komende jaren en het standpunt van het Parlement over dit onderwerp. Daarom moeten wij op een passend tijdstip over dit onderwerp debatteren als we er genoeg tijd voor hebben. Dit onderwerp moet de aandacht krijgen die het verdient.

Ik steun daarom dit verzoek en vraag u ermee in te stemmen en het Bureau te informeren over het belang van dit dispuut. Misschien was het Bureau zich daar nog niet bewust van.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL).(PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde alleen maar zeggen dat ik instem met het voorstel om het debat en de stemming uit te stellen tot november, om de reeds genoemde redenen, dat wil zeggen omdat dit een te belangrijk onderwerp is om in vijftien minuten of zelfs nog minder af te raffelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste wil ik vragen gewoon over dit verzoek te stemmen zodat u dan ook de aanbeveling van dit Parlement hebt. Ten tweede is het mogelijk dat wij alleen over het uitstel stemmen. Het besluit wanneer dit onderwerp dan weer op de agenda wordt gezet, is natuurlijk een zaak voor de Conferentie van voorzitters en uiteindelijk voor het hele Parlement. Persoonlijk ben ik er evenwel voor om beide uit te stellen. Misschien kunnen we erover stemmen en dan ziet u de duidelijke wil van het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Reimer Böge (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sta achter het verzoek van de rapporteur en achter dat wat de heer Swoboda heeft gezegd. Als rapporteur voor de financiële planning wil ik er ook op wijzen dat dit ongelukkige voorstel is gebaseerd op de conclusies van de Europese Raad en dat de Commissie verplicht was met een voorstel te komen voor deze zogenaamde vrijwillige modulatie.

In het kader van de onderhandelingen over de financiële planning hebben wij ons standpunt expliciet gereserveerd voor de wetgevingsprocedure. Dat is precies wat de rapporteur nu ziet. Gezien het belang van dit onderwerp vind ik het gepast om de Raad te verzoeken na een uitstel aanwezig te zijn bij het volgende debat en ons te bevestigen dat hij inderdaad acte de présence zal geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Janusz Wojciechowski (UEN).(PL) Namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten wil ik alleen maar zeggen dat ik het roerend eens ben met het voorstel van de heer Goepel. Dit zijn belangrijke verslagen en zij verdienen besproken te worden onder serieuze omstandigheden, niet onder de huidige. Ik steun de heer Goepel volledig.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De argumenten hebben mij overtuigd. In mijn hoedanigheid van Voorzitter van deze vergadering stel ik voor de agenda te wijzigen door de gecombineerde behandeling van de verslagen van de heer Mulder en de heer Goepel van de agenda te schrappen.

(Het Parlement gaat akkoord met het voorstel de twee verslagen van de agenda te schrappen)

 
  
MPphoto
 
 

  Lutz Goepel (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle politieke partijen en fracties hartelijk danken.

(Applaus en gelach)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. We hebben een redelijke oplossing gevonden. Het debat zal op een passender tijdstip en onder gunstigere omstandigheden worden gehouden.

(De vergadering wordt om 11.20 uur onderbroken en om 11.40 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

 

5. Welkomstwoord
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dames en heren, alvorens over te gaan op de stemming over de begroting wil ik u ervan op de hoogte stellen dat de heer Antonio Leal Labrín, voorzitter van de Kamer van Afgevaardigden van Chili, op de officiële tribune heeft plaatsgenomen.

(Applaus)

De heer Leal Labrín wordt vergezeld door de heer Gonzalo Duarte Leiva en de heer Germán Becker Alvear, leden van het Chileense Parlement. Wij heten hen welkom en bedanken hen voor hun bezoek aan het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement en wijs in dit verband op artikel 188 daarvan. We hebben net vernomen dat, na de bijeenkomst van het Bureau, de Israëlische regering mevrouw Marine Le Pen wil uitsluiten van politieke discussies met de Israëlische delegatie. Zij is lid van die delegatie in een geest van discussie, dialoog en openheid.

Ik wil de heer Brok bedanken voor zijn uiterst correcte houding. Ook het volgende wil ik duidelijk stellen: toen de heer Krivine op eenzelfde manier uitgesloten werd door een beslissing van de regering van de Verenigde Staten en ongeacht het meningsverschil dat ons van elkaar scheidt, waren we het allemaal volledig eens dat het niet aan de regering van het gastland is om de samenstelling van de delegatie van het Europees Parlement te bepalen.

Ik durf dus de hoop uit te drukken, mijnheer de Voorzitter, dat u als hoeder van de rechten van de Parlementsleden uw best zult doen om dat punt onder de aandacht van de Israëlische autoriteiten te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, u zou eerst het woord moeten geven aan de heer Brok, aangezien hij hierover iets wil zeggen. Ik vind het geen probleem om daarna te spreken, en dus verzoek ik na de heer Brok het woord te mogen voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De Conferentie van voorzitters heeft besloten de reis van de ad-hocdelegatie naar Libanon, Israël en Palestina tot een later tijdstip uit te stellen. Ik hoop dat dit antwoord de bezorgdheid waarvan u blijk hebt gegeven, wegneemt.

Dank u dat u de aandacht van het Parlement op deze kwestie hebt gevestigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Carnero González (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet, probeer ik in mijn betogen serieus te zijn, en aangezien er in het Reglement staat dat alle documenten voor officieel gebruik in dit Huis beschikbaar moeten zijn in alle officiële talen, vestig ik uw aandacht op het feit dat ik nu ga stemmen voor amendementen die maar in drie talen beschikbaar zijn: Engels, Frans en Duits, drie alleszins respectabele talen, net zoals de overige.

Omdat dit in de toekomst tot problemen kan leiden, vestig ik de aandacht op het feit dat deze tekst niet in alle officiële talen beschikbaar is; natuurlijk ook niet in de mijne.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De diensten van het Secretariaat-generaal hebben mij meegedeeld dat ze er zeker van zijn dat ze in alle talen, waaronder die van u en mij, beschikbaar zijn. Als ik het goed heb begrepen, verwees u niet naar de teksten waarover we gaan stemmen maar naar de stemlijst. Die is zoals gebruikelijk in drie taalversies beschikbaar, maar de teksten waarover we gaan stemmen zijn in alle taalversies beschikbaar. Er is dus geen inbreuk gepleegd op het Reglement. Niettemin zullen wij ons over deze kwestie buigen met het oog op latere plenaire vergaderingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik de uitlatingen van de fractie daar achterin van de hand wil wijzen, mag ik misschien een opmerking maken. De rechten van alle leden van dit Parlement worden gegarandeerd, allemaal op dezelfde manier. Als wij een reis ondernemen naar een regio als deze is evenwicht van groot belang, en elk aspect van de reis moet professioneel zijn voorbereid.

Dat het deze keer niet mogelijk was om op het geplande tijdstip te gaan, had te maken met technische redenen. We gaan de reis evenwel op een later tijdstip maken. We kunnen niet toestaan dat de groep Le Pen hier iets geheimzinnigs en mysterieus van maakt wat er niet is, en ik wil hun uitlatingen dan ook ten stelligste van de hand wijzen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Wat er is gebeurd is dat de Conferentie van voorzitters, nadat u bent gehoord, heeft besloten de reis van de ad-hocdelegatie uit te stellen. Dat is alles; al het andere is een kwestie van meningen of interpretaties en die mag iedereen hebben.

 

6. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. We gaan nu over tot de stemming.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

6.1. Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie - Begrotingsjaar 2007 (stemming)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dames en heren, op grond van de Verdragen is een voorwaarde voor de aanneming van ontwerpamendementen over de zogeheten niet-verplichte uitgaven dat de meerderheid van de leden, dat wil zeggen 367 stemmen, ze goedkeurt. Dat staat zo in de Verdragen. Voor ontwerpamendementen over verplichte uitgaven is een meerderheid van de uitgebrachte stemmen voldoende.

Vóór de stemming stelt de heer Elles voor een aantal technische aanpassingen aan te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  James Elles (PPE-DE), rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is goed dat we nu stemmen over de begroting van 2007.

Voordat we beginnen met de stemming over de eerste lezing van het Parlement, wil ik meedelen dat er enkele technische aanpassingen nodig zijn. De lijst met technische aanpassingen is aan de stemmingslijsten toegevoegd, zodat ik geen lange lijst nummers hoef voor te lezen. Na afloop van de stemming zullen deze aanpassingen worden uitgevoerd door de desbetreffende diensten en in de notulen van de vergadering worden opgenomen.

 
  
  

(Het Parlement gaat akkoord met de technische aanpassingen die de heer Elles heeft voorgesteld)

(Vóór de stemming over Afdeling I)

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Grech (PSE), rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u meedelen dat de resolutie zal worden aangepast aan de hand van de uitkomst van de stemming over de begrotingsamendementen. Alle noodzakelijke technische correcties zullen door de diensten van de vergadering worden uitgevoerd.

 
  
  

(Het Parlement gaat ermee akkoord)

 

6.2. Ontwerp van algemene begroting 2007 (Afdeling III) (stemming)

6.3. Ontwerp van algemene begroting 2007 (afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII) (stemming)
  

Vóór de stemming over paragraaf 31

 
  
MPphoto
 
 

  Jacky Henin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, omdat nooit bewezen is dat met dezelfde hoeveelheid personeel en werkuren de Manpower-oplossing voor de hulpfunctionarissen voor de zittingen goedkoper is en omdat het Parlement voortdurend probeert te bezuinigen, willen we helpen door op het einde van paragraaf 31 de volgende zin toe te voegen: "verwerpt, aangezien het te duur is, de oplossing om beroep te doen op een uitzendbureau ter vervanging van hulpfunctionarissen voor de zittingen".

(Applaus)

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement niet in aanmerking)

Vóór de stemming over amendement 7

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Grech (PSE), rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel voor dat de tekst van paragraaf 58 van het verslag wordt vervangen door de volgende tekst: “stelt vast dat het toezicht op de uitvoering van de begroting van de EU in het kader van zijn begrotingsprocedure is verbeterd; verzoekt de bevoegde commissies om het opzetten van een structuur en een procedure na te gaan om de evaluatie van de uitvoering voor 2007 samen met de vakcommissies uit te oefenen; zo zal dit ook van nut zijn voor de voorbereiding van de begrotingsherziening in 2008-2009; verzoekt de secretaris-generaal zorg te dragen voor de logistieke faciliteiten (zalen en vertolking) om geregelde toezichtsvergaderingen te organiseren op basis van de prioriteiten die door de betrokken commissies worden gesteld”.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS ROCA
Ondervoorzitter

 

6.4. Vissersvloten van ultraperifere regio's (stemming)

6.5. Herdenking van de Hongaarse revolutie van 1956 (stemming)
  

Vóór de stemming over overweging J

 
  
MPphoto
 
 

  Michael Cramer (Verts/ALE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hoewel deze resolutie een verband legt tussen de Hongaarse revolutie en de andere pogingen tot verzet in Oost-Europa, maakt het geen melding van de opstand op 17 juni 1953 in de DDR, toen in meer dan zevenhonderd steden en gemeenten stakingen en demonstraties plaatsvonden die door Sovjettanks werden neergeslagen. Ik wil daarom het volgende invoegen in overweging J:

(EN) “in het besef van het historische en politieke verband tussen de Hongaarse revolutie in oktober 1956 en diverse andere vormen van verzet en verzetsbewegingen, zoals de massademonstraties in Oost-Duitsland in juni 1953, demonstraties in het Poolse Poznań in juni 1956, de Praagse lente in 1968, de geboorte van Solidariteit in Polen in 1980 en de democratiebewegingen in de voormalige USSR, met name die van de Baltische volkeren;”.

(Applaus)

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 

6.6. Moldavië (Transnistrië) (stemming)

6.7. Georgië (Zuid-Ossetië) (stemming)

6.8. Uitvoer van giftig afval naar Afrika (stemming)

6.9. Milieubescherming door het strafrecht (stemming)

6.10. Europees-mediterrane associatieovereenkomst EG-Syrië (stemming)

6.11. EU-strategie voor de conferentie van Nairobi inzake klimaatverandering (stemming)

6.12. "NAIADES", een geïntegreerd Europees actieplan voor de binnenvaart (stemming)

6.13. Publiek-private samenwerkingen en het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten (stemming)
  

Over paragraaf 45

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld (PPE-DE). – (FR) Het spijt me, maar u bent jammer genoeg de oorspronkelijke tekst van paragraaf 45 vergeten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hartelijk dank voor deze constructieve opmerking, maar we hebben gestemd over het desbetreffende amendement en dus hoefden wij niet te stemmen over de tekst waar u naar verwijst.

 

6.14. Terbeschikkingstelling van werknemers (stemming)
  

Vóór de stemming over amendement 7

 
  
MPphoto
 
 

  Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, in overeenstemming met de rapporteur en de schaduwrapporteurs moet de tekst als volgt gelezen worden: "considers that for ensuring", etcetera.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 

6.15. Europese Centrale Bank (jaarverslag 2005) (stemming)
  

Vóór de stemming over amendement 7

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Alvaro (ALDE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mag ik even heel kort interrumperen, aangezien dit verslag niet echt onbelangrijk is, en vragen hoe legitiem een stemming is als minder dan de helft van de leden aanwezig is? Ik wil onze tijd niet verdoen, dat heeft de vorige Voorzitter al genoeg gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Ja, mijnheer Alvaro, ik neem kennis van uw bezorgdheid, maar wij hebben gecontroleerd of er een quorum is die in overeenstemming is met het Reglement en de stemming is dus geldig.

Vóór de stemming over amendement 11

 
  
MPphoto
 
 

  Pervenche Berès (PSE), rapporteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij wensen een mondeling amendement in te dienen betreffende amendement 12 van de PPE-DE-Fractie inzake de postmarkt.

(EN) Ik zal het in het Engels zeggen. In plaats van “haar eigen betalingsinfrastructuur” moeten we zeggen “een betalingsinfrastructuur”.

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hiermee is de stemming beëindigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Neil Parish (PPE-DE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u slechts bedanken voor de snelle en efficiënte wijze waarop u de werkzaamheden hebt georganiseerd sinds u het voorzitterschap bekleedt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dat zijn woorden naar het hart van de Voorzitter!

(Gelach)

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is alleen om te zeggen dat ik een fout heb gemaakt bij het uitbrengen van mijn vorige stem. Ik dacht dat het de stemming over het amendement was in plaats van de eindstemming over het verslag-Berès. Ik heb tegen gestemd terwijl ik voor had willen stemmen. Dit voor de goede orde. Dank u voor uw efficiëntie.

 

7. Stemverklaringen
  

Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie - Begrotingsjaar 2007

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, Nigel Farage, Jeffrey Titford en Thomas Wise (IND/DEM), schriftelijk. (EN) De UKIP heeft voor iedere verlaging of annulering van de betalingen gestemd, met name die met betrekking tot subsidies en propaganda, uitgaande van het principe dat deze middelen niet voor deze doeleinden hadden mogen worden gebruikt.

Wat betreft Euronews, dat is schaamteloze propaganda en de media moeten onafhankelijk blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. (EN) Roken kost ieder jaar een half miljoen burgers van de EU het leven. Roken is de grootste oorzaak van voorkombare ziekten in de EU. Het is teleurstellend dat de amendementen 376, 489 en 529 zijn verworpen (232 stemmen voor, 333 stemmen tegen). De subsidies voor de tabaksteelt in de EU moeten worden beëindigd.

 
  
  

- Verslag-Elles (A6-0358/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE). (EN) Ik heb mij onthouden van stemming over amendement 3 omdat ik mijn twijfels had over de bedoeling van de studie die in paragraaf 23 wordt voorgesteld, maar ik steun paragraaf 23 op zichzelf ten volle.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Anna Hedh en Inger Segelström (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij willen dat de begroting bijdraagt tot een duurzame sociale, economische en ecologische ontwikkeling voor de EU, conform de strategie van Lissabon. We hebben daarom besloten om bij de stemming die amendementen te steunen waarin prioriteit wordt gegeven aan onderzoek, ontwikkeling en opleiding. Wij willen echter geen steun verlenen aan de amendementen waarin meer geld wordt gegeven aan directe landbouwsteun en exportbijdragen, omdat deze steun reeds buitenproportioneel is. Deze steun leidt ook tot een ineffectieve landbouw, die schadelijk is voor het milieu en die door dumping van overschotten de kloof tussen armen en rijken in de wereld helpt vergroten.

We willen evenmin geld geven aan steun voor tabaksteelt, omdat die steun direct bijdraagt aan problemen voor de volksgezondheid. Wij vinden dat deze steun snel moet worden afgebouwd, zodat hij op korte termijn geheel kan worden afgeschaft. Het geld dat daarmee wordt bespaard, kan dan bijvoorbeeld worden gebruikt voor maatregelen om het gebruik en de afhankelijkheid van tabak te verminderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Brigitte Douay (PSE), schriftelijk.(FR) Het Europees Parlement heeft op donderdag 26 oktober de eerste lezing van de begroting van 2007 van de Europese Unie aangenomen. Het gaat om een bedrag van 120 miljard euro, het eerste deel van de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013, die in mei goedgekeurd werden. Ze werden echter niet gesteund door de Franse socialisten, volgens hen omdat ze geen antwoord bieden op de grote uitdagingen van de toekomst.

In die context is de begroting van 2007 heel bescheiden, ze bedraagt namelijk 1,04 procent van het BNI van de Europese Unie.

De talrijke beperkingen, zowel de interne als internationale, belasten de Europese Unie en hebben het Parlement ertoe gebracht prioriteiten te stellen waardoor de burgers de meerwaarde van de Europese Unie beter inzien.

De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft besloten om de begroting van 2007 goed te keuren, nu zij garanties heeft gekregen inzake haar prioriteiten betreffende de strategie van Lissabon en van Göteborg. Het gaat voornamelijk om onderwijs, opleiding, onderzoek en duurzame ontwikkeling. Ook de hernieuwing van het communicatiebeleid en de oprichting van nieuwe proefprojecten zijn positief voor de toekomst van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk. (PT) Ik heb tegen amendement 811 van de Begrotingscommissie met betrekking tot de programma's voor plattelandsontwikkeling gestemd, evenals tegen amendement 3 op paragraaf 23, omdat daarmee de financiële middelen voor plattelandsontwikkeling worden beperkt en de vrijwillige modulatie overeenkomstig de door de Commissie voorgestelde voorwaarden wordt geblokkeerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) In deze begroting wordt opnieuw geen geld gevonden voor het nakomen van onze verplichtingen, met name in verband met ons opkomend gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het vermogen van de EU om een rol te spelen op het mondiale toneel wordt ernstig gefrustreerd door een paar boekhoudkundige dorknopers in onze nationale hoofdstad. Hiervoor dragen zij een grote verantwoordelijkheid.

Vanwege twee details zal ik tegen het amendement van de ultranationalistische en katholieke fundamentalisten uit Polen stemmen, die aandringen op verzet tegen ‘gedwongen’ abortus. Uiteraard ben ik tegen dat idee, maar de EU steunt zo’n programma helemaal niet. Dit is eerder een poging om het Amerikaanse christelijk-evangelische fanatisme het ontwikkelingsbeleid van de EU binnen te smokkelen en juist om die reden moeten we ons hiertegen verzetten.

Ten tweede wil ik een goede controle op de uitgaven en wil ik waar voor mijn geld. Maar sommige afgevaardigden misbruiken deze eisen om de diensten van de Commissie te binden aan overdreven bureaucratische regels die het werk zullen storen en hinderen in plaats van helpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt dat de begroting van de EU moet worden beperkt tot 1 procent van het gemiddelde BNI van de lidstaten. Daarom heb ik besloten te stemmen tegen alle verhogingen die het Europees Parlement heeft voorgesteld. Tegelijkertijd verwelkomt Junilistan de weinige besparingsvoorstellen die dezer dagen door de Begrotingscommissie of door individuele leden in de vorm van amendementen zijn ingediend

Er zijn nogal wat ongelukkige begrotingsposten, maar Junilistan betreurt speciaal de hoge steunbedragen voor het landbouwbeleid van de EU, het Cohesiefonds en de visserijbranche en de begrotingsposten voor steun aan allerlei voorlichtingscampagnes.

Junilistan vindt voorts dat het voortdurende heen en weer reizen tussen Straatsburg en Brussel moet worden aangepakt en dat het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s moeten worden afgeschaft.

Deze week (de week van 23 oktober 2006) constateerde de Rekenkamer van de EU voor de dertiende achtereenvolgende maal dat hij niet kon garanderen dat meer dan een klein deel van de begroting op juiste wijze of voor het juiste doel was gebruikt.

Hoe kan deze waanzinnige situatie voortduren waarbij men jaar na jaar financiële middelen reserveert terwijl slechts voor een klein deel daarvan kan worden gegarandeerd dat ze worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld?

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Wij willen weliswaar nogmaals duidelijk maken dat wij het oneens zijn met enkele hoofdaspecten van de onderhandelingsstrategie en met de prioriteiten die het Parlement heeft vastgesteld voor de communautaire begroting 2007, maar toch willen wij ook pleiten voor aanneming van een aantal van onze voorstellen, die tot doel hebben om:

- de voor convergentie van het Europees Sociaal Fonds beschikbaar gestelde kredieten te verhogen;

- de samenwerking tussen en de totstandbrenging van verenigingen van micro-, kleine en middelgrote bedrijven te bevorderen;

- de bossen te beschermen en te behouden met maatregelen en acties voor toezicht op en preventie van bosbranden;

- het cultureel erfgoed te bevorderen, te behouden en te beschermen, zoals La Rute del Cister (de Cister-route) en het UNESCO werelderfgoed;

- de samenwerking te bevorderen tussen boerenbonden en andere belanghebbenden in plattelandsgebieden, teneinde die gebieden nieuw leven in te kunnen blazen, en gezinsbedrijven en kleine en middelgrote bedrijven in de landbouw evenals jonge landbouwers aan te moedigen;

- studies te verrichten naar of verslagen op te stellen over kinderarbeid in de EU, bedrijfsverplaatsingen en werkgelegenheid, de gemeenschappelijke munt, de prijs van essentiële goederen en bankkosten en -provisies, en de gevolgen van nieuwe technologieën voor de werkplek en arbeidsgerelateerde ziekten;

- informatie te verschaffen over en verduidelijking te geven van de rechten van seizoenwerkers die buiten hun land van herkomst werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens Holm, Kartika Tamara Liotard, Erik Meijer en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) Wij zijn tegen verdere expansie van de EU-begroting, die op dit moment al te hoog is en waarvan een groot deel voor de verkeerde doeleinden wordt gebruikt. Op dit moment lijken het bedenken van nieuwe doelstellingen voor de Unie en het eisen van financiering daarvoor via de EU elkaar wederzijds te versterken. Dat betekent dat er weer hogere bijdragen van de lidstaten worden gevraagd, maar ook dat er weer nieuwe middelen in een bureaucratisch, inefficiënt en ingewikkeld systeem worden gepompt. Er worden echter ook heel veel wenselijke initiatieven via de begroting gefinancierd en wij steunen redelijke veranderingen in de toewijzing van de bestaande middelen. Maar ons verzet tegen een almaar groeiende begroting is groot en daarom hebben we ervoor gekozen om bij de eindstemming tegen het verslag te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk.(FR) Deze stemming maakt deel uit van een onaanvaardbaar meerjarig begrotingskader. Uit een gedetailleerd onderzoek van de begrotingslijnen blijkt een schrijnend tekort aan middelen op verschillende vlakken zoals onderzoek, innovatie, grote technologische projecten zoals Galileo of de grote trans-Europese netwerken. Deze begroting zal niet zorgen voor een heropleving van de groei in Europa.

De Europese hulp aan landen in het zuiden, aan Afrika en de Maghreblanden is mijlenver verwijderd van een ontwikkelingsbeleid dat nochtans dringend nodig is om het hoofd te bieden aan de onevenwichtigheden in de migratie en aan de ellende.

Er moet dringend een Europese belasting uitgewerkt worden, die garantie biedt voor een hoog niveau van eigen inkomsten voor een Europese begroting die eindelijk opgewassen is tegen de situatie.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Opnieuw nemen we een begroting aan die niet kan beantwoorden aan de verplichtingen die zijn aangegaan door de instellingen van de Europese Unie. Dat geldt met name voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en het ontwikkelingsbeleid. Dit zal in de wereld zeker de indruk versterken dat de EU het laat afweten wanneer de daad bij het woord moet worden gevoegd.

Dat gezegd hebbende, verwelkom ik de nadruk die in deze begroting wordt gelegd op een goede controle en op het begrip ‘waar krijgen voor je geld’.

 
  
  

- Verslag-Grech (A6-0356/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik betreur dat voor de paragrafen 18 en 44 van het verslag-Grech geen aparte stemming is gehouden. Dan had ik namelijk tegengestemd. Sommige leden van de Begrotingscommissie willen hun achterhoedegevecht tegen het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders met betrekking tot de drie werklocaties van ons Parlement maar niet opgeven. Dat we over drie werklocaties beschikken brengt inderdaad kosten met zich mee, maar deze kosten als "onnodig" aanmerken is op zijn minst inopportuun. Deze decentralisatie heeft ook grote voordelen voor onze afgevaardigden en voor de instelling zelf. Bovendien is het ter discussie stellen van de noodzaak voor onze ambtenaren om in Straatsburg aanwezig te zijn tijdens de plenaire vergaderingen een heuse belediging voor de Administratie, waarvan ik weet dat ze de ambtenaren die een reisopdracht krijgen zorgvuldig kiest.

Ik zou eveneens tegen paragraaf 44 hebben gestemd, waarin een negatief oordeel wordt geveld over de "Straatsburg-ervaring". Ik protesteer tegen deze insinuatie. Met de aankoop van de drie gebouwen in Straatsburg waarvan het geen eigenaar was, heeft het Parlement een gouden deal gemaakt. Het betreft een buitengewoon verstandige uitgave, die belangrijke besparingen mogelijk maakt op de openbare middelen, in vergelijking met de uitgaven aan huur. Ik had van bepaalde leden van de Begrotingscommissie een objectiever oordeel verwacht, temeer daar zij de besluiten over de zetel dienen te respecteren, of ze dat leuk vinden of niet.

 
  
  

- Verslag-Elles (A6-0358/2006) en verslag-Grech (A6-0356/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder (IND/DEM), schriftelijk. De rapporteurs Grech en Elles kiezen terecht voor een verhoging van de efficiency bij de behandeling van de begroting 2007.

Het stellen van prioriteiten is eveneens een noodzakelijk en verstandig element in de benadering van rapporteur Elles. Dit betekent echter niet automatisch dat er meer geld moet gaan naar de prioritaire begrotingslijnen. Veeleer verdienen de niet-prioritaire begrotingslijnen een kritischer bejegening. In de meeste amendementen wordt er helaas toch gekozen voor het verhogen van de begrote middelen.

Daarnaast heb ik een specifieke opmerking bij de meertaligheid. Het is goed dat ook daar aandacht is voor vergroting van de efficiency. Het mag echter niet zo zijn dat de aandacht voor kostenvermindering ertoe leidt dat de meertaligheid in het gedrang komt.

Al met al is het goed dat er in navolging van de positie van de Raad meer aandacht is gekomen voor doelmatig en zuiniger begroten. De resolutie van de heer Grech krijgt met name om die reden dan ook mijn steun.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben vandaag gestemd voor de verslagen over de begroting van de EU voor 2007. Wij verwelkomen de pogingen om de belastingbetalers meer waar voor hun geld te geven. Verder steunen wij de investeringen in onderzoek en ontwikkeling en de ambitie om de positie van de EU als wereldwijde speler te versterken. Wij verwerpen echter de voorstellen om de middelen voor de landbouwsteun en de regionale steun te verhogen. Zoals altijd staan wij ook sceptisch tegenover centraal opgestelde campagnes en opinievorming.

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag over de kredieten voor het Europees Parlement gestemd, maar ik betreur dat voor de paragrafen 18 en 44 van het verslag-Grech geen aparte stemming is gehouden. Dan had ik namelijk tegengestemd.

Sommige leden van de Begrotingscommissie willen hun achterhoedegevecht tegen het besluit van de staatshoofden en regeringsleiders met betrekking tot de drie werklocaties van ons Parlement – namelijk Straatsburg, Luxemburg en Brussel – maar niet opgeven. Dat we over drie werklocaties beschikken brengt inderdaad kosten met zich mee, maar deze kosten als "onnodig" aanmerken is op zijn minst kort door de bocht. Deze decentralisatie – die door een meerderheid binnen de Begrotingscommissie ten onrechte als "geografische verspreiding" wordt aangeduid – heeft ook grote voordelen voor onze afgevaardigden en voor de instelling zelf. Bovendien is het ter discussie stellen van de noodzaak voor onze ambtenaren om in Straatsburg aanwezig te zijn tijdens de plenaire vergaderingen een heuse belediging voor het Bureau en vooral voor de Administratie, waarvan ik weet dat ze de ambtenaren die een reisopdracht naar Straatsburg krijgen zorgvuldig kiest.

Ik zou eveneens tegen paragraaf 44 hebben gestemd, waarin de Administratie, na wat neerbuigend de "Straatsburg-ervaring" heet, wordt verzocht "strengere, waterdichte en transparante procedures toe te passen bij de aankoop van gebouwen" ...

(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)

 
  
  

- Voorstel voor een verordening (C6-0295/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Met het oog op de structurele, economische en sociale situatie in de visserijsector in de ultraperifere gebieden en de aanneming van het nieuw Europees Visserijfonds is het van cruciaal belang dat de in Verordening (EG) nr. 639/2004 opgenomen afwijkingen van de criteria en voorwaarden met betrekking tot de structurele maatregelen voor het behoud en het duurzaam gebruik van visbestanden uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden verlengd.

Het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de verlenging van deze afwijkingen voor de perifere gebieden tot 31 december 2006 en de praktische uitvoering van de tijdens de herziening van 2008 uitgevaardigde maatregelen moet natuurlijk op de eerste de beste gelegenheid die zich daarvoor aanbiedt, worden aangenomen, zodat ook het gewenste effect wordt gesorteerd in de betrokken gebieden.

Ofschoon ik akkoord ga met de strekking van het voorstel en de inhoud van dit document, ben ik erg teleurgesteld over het feit dat de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de hernieuwing en modernisering van de vloot in de ultraperifere gebieden niet kunnen worden uitgevaardigd voor de door de komende financiële vooruitzichten gedekte periode, en dat men zich dus niet kan houden aan het voor 2008 vastgesteld tijdskader.

Desalniettemin heb ik voor de voorgestelde verordening gestemd, juist omdat de afwijking voorziet in positieve discriminatie van de perifere gebieden.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het doel van dit voorstel is om de aan de vissersvloten in de ultraperifere gebieden toegekende afwijkingen te verlengen tot 31 december 2006 en daarna tot 31 december 2007. Deze afwijkingen hebben betrekking op de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot en de bepalingen inzake steun voor de vernieuwing en modernisering van de vloot.

Het is uitermate urgent dat dit voorstel wordt aangenomen, gezien de specifieke structurele, sociale en economische omstandigheden van de visserij-industrie in de ultraperifere gebieden, zoals de Azoren en Madeira, en gezien de permanente moeilijkheden en problemen waaraan deze regio’s sowieso al het hoofd moeten bieden, zoals hun beperkte markten en hun verafgelegen positie.

De kern van het probleem is dat de economische activiteiten - in dit geval de visserij - in een groot aantal van deze regio’s van groot economisch en sociaal belang zijn. Daarbij denk ik met name aan de noodzaak om de mensen van verse vis te voorzien.

Gezien de behoeften en het feit dat de situatie waarin de vloot verkeert, eerder is toe te schrijven aan structurele dan aan economische factoren - zoals de Commissie en de Raad ook erkend hebben - zouden deze afwijkingen een permanent karakter moeten krijgen en worden opgenomen in het Europees Visserijfonds 2007-2013.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het Europees Parlement neemt vandaag volgens de urgentieprocedure een verordening van de Raad aan betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten, waarmee de op dit moment geldende verordening met een jaar wordt verlengd.

De belangrijkste afwijkingen die worden toegestaan betreffen de uitbreiding van de capaciteit van de vloot, overheidssteun voor de vernieuwing van schepen en steun voor modernisering.

Met deze verordening wordt rekening gehouden met de huidige situatie van de visserijsector in de ultraperifere gebieden. Deze heeft nog een belangrijk ontwikkelingspotentieel en beschikt over overvloedige visbestanden. Het zou dan ook ondenkbaar en contraproductief zijn om de vissersvloten van deze regio dergelijke aanpassingen te onthouden!

Ik hoop dat de overzeese visserijactoren van deze verlenging zullen weten te profiteren om hun vloot te vernieuwen en te moderniseren.

Wat ik daarentegen betreur is dat de Europese Commissie vooralsnog geen enkele beleidslijn voor de langere termijn voorstelt. Ik heb al meermaals verzocht om een verdere verlenging van de afwijkingen na 2006. Het was slimmer geweest als dit voorstel meteen zou zijn aanvaard, in plaats van ons Parlement iedere jaar weer te vragen of de afwijkingen, die absoluut van levensbelang zijn voor de visserij in onze gebieden, weer met een jaartje kunnen worden verlengd!

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0548/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik zal deze resolutie steunen. De tragedie van deze mislukte revolutie, die hardhandig werd neergeslagen door de imperiale Sovjettroepen, waarbij duizenden doden zijn gevallen, is dat daarmee een einde werd gemaakt aan de geleidelijke ontworsteling aan de onderdrukking door de Sovjet-Unie om vervolgens aansluiting te zoeken bij de rest van de wereld, aan een langzame maar zekere weg naar pluralisme en democratie. In plaats daarvan vluchtten tienduizenden mensen het land uit.

Ik herinner me dat ik als zesjarig jongetje het zoontje van Hongaarse vluchtelingen moest ophalen voor zijn eerste dag op mijn school in Gloucester. Het verdriet en de angst die ik bij hem en zijn familie zag was waarschijnlijk mijn eerste ervaring met de gevolgen die onderdrukking heeft voor de levens en de toekomst van gewone mensen. Ik ben dat nooit vergeten.

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. (EL) De Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland hebben geweigerd deel te nemen aan de stemming in verband met de vijftigste verjaardag van de contrarevolutionaire gebeurtenissen in Hongarije, die is uitgemond in anticommunistische hysterie.

Met de resolutie die de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa samen met nog andere fracties, met uitzondering van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links hebben ondertekend, schaart men zich achter het anticommunistische memorandum dat van de Raad van Europa werd overgenomen en nu in het Europees Parlement wordt geherintroduceerd.

Dit memorandum noemt de gebeurtenissen die door het imperialisme werden ondersteund of zelfs georganiseerd om socialistische regimes uit het zadel te wippen, volksrevoluties en democratische bewegingen. Al degenen die het socialisme te vuur en te zwaard hebben bestreden, worden, zonder enig onderscheid, als verzetstrijders en democraten beschouwd. Het is nu wel duidelijk geworden dat de politieke krachten waarop de EU steunt, moreel en politiek bijdragen aan de heropleving van het fascisme in de Baltische staten en andere landen, dat zij aanzetten tot en het voortouw nemen in het verbieden van de activiteiten van de communisten, zoals in Tsjechië en daarvoor in andere landen.

In de oproep die de dienaren van de kapitalistische barbaarsheid in paragraaf 3 van de verwerpelijke resolutie doen tot de ‘democratische gemeenschap’, volgens welke zij “de repressieve en antidemocratische communistische ideologie ondubbelzinnig moet afwijzen”, komt hun angst voor deze ideologie tot uiting.

Wij willen degenen die dromen van een definitieve overheersing van het barbaars, op uitbuiting berustend kapitalistisch systeem eraan herinneren dat de communistische ideologie de grootste sociale revoluties heeft voortgebracht en nog grotere zal voortbrengen, juist omdat zij strijdt voor een samenleving waarin uitbuiting van de mens door de mens niet meer voorkomt.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Een van de meest positieve aspecten van de recente uitbreiding van de EU is dat met deze uitbreiding ook ons collectief geheugen groter is geworden. De meesten onder ons herinneren zich de Hongaarse opstand als iets dat ver terug ligt in het verleden en ver van ons verwijderd is, zelfs in politiek opzicht. De toetreding van landen als Polen, de Baltische landen, Slovenië en Hongarije heeft een ander collectief geheugen met zich meegebracht dat wij hebben verinnerlijkt en dat wij nu al anderhalf jaar lang volledig met ons meedragen. Dat heeft geleid tot een andere geostrategische perceptie van onze plaats in de wereld, die we ons eigen moeten maken en voortdurend moeten actualiseren, en die nieuw licht heeft geworpen op de democratische strijd van de twintigste eeuw.

Anderzijds moet dit moment ons van nature eraan herinneren dat het communisme romantisch noch utopisch was. De geschiedenis van het communisme is er een van onderdrukking, geweld en onmenselijkheid, en dat mogen wij niet vergeten.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0537/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. (EL) De resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Zuid-Ossetië geeft uiting aan de imperialistische plannen van de EU in het gebied. Het is bekend dat Georgië slechts één stap verwijderd is van zijn toetreding tot de NAVO, en dat de aan de imperialisten onderdanige regering van de heer Saakasjvili reeds heeft ingestemd met de vestiging van Amerikaanse bases op haar grondgebied.

Achter de schijnheilige verklaringen over de eerbiediging van de soevereiniteit en de territoriale onschendbaarheid van Georgië en achter de veroordeling van de onafhankelijkheidsbewegingen van Abchazië en Zuid-Ossetië gaan doelbewuste pogingen van de EU schuil om Rusland te omsingelen en onder druk te zetten, met de blik op de markt en op met name de energiemarkt van Rusland, en in het kader van de interne imperialistische wedijver en tegenstellingen.

De EU verdedigt nu de zogenaamde territoriale onschendbaarheid van Georgië maar zij is er met hetzelfde gemak toe in staat om morgen, als de strategische belangen van de monopolies in het gebied dat vereisen, deze te ondermijnen door steun te geven aan de afscheidingsbewegingen die zij nu veroordeelt. De volkeren van dit gebied hebben rijke ervaringen opgedaan met de communautaire interventiepolitiek, met het aanmoedigen en ondersteunen van elk soort ‘gekleurde revoluties’, met de politiek van de ‘wortel en de zweep’. Daarom moeten zij daar hun conclusies uit trekken. Zij moeten zich verheffen, zich verzetten en de politiek van de EU en de andere imperialistische krachten en van de in hun dienst staande regeringen onderuit te halen.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0545/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verwelkom deze stemming over de uitvoer van giftig afval naar Afrika. Het recente incident waarbij een Nederlands bedrijf giftig afval heeft gedumpt in Ivoorkust laat zien dat velen in Europa Afrika nog steeds als een dumpplaats zien.

Ik hoop dat de Nederlandse autoriteiten geen middel onbeproefd zullen laten om de verantwoordelijken voor het gerecht te slepen.

 
  
  

- Verslag-Hieronymi (A6-0337/2006) (stemming van dinsdag 24 oktober)

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI).(IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega’s, het verslag-Hieronymi gaat uit van een prijzenswaardige doelstelling, namelijk het ondersteunen van de Europese audiovisuele productie, die zich geconfronteerd ziet met overweldigende concurrentie van onder andere Amerikaanse producties.

Om dat doel te bereiken, moet volgens het verslag het maken van coproducties worden aangemoedigd, moeten gecoördineerde marketingstrategieën worden gesteund en moet de distributie van de producten van de Unie op de interne markt en daarbuiten worden bevorderd. De financiële middelen die voor het programma worden uitgetrokken lijken evenwel zeer beperkt. Bovendien lijkt het, juist omdat de middelen beperkt zijn, absoluut niet zinvol om het programma ook open te stellen voor niet-Europese landen.

Mijns inziens zou de overheidssteun aan de sector, zowel op nationaal als op Europees niveau, gericht moeten zijn op audiovisuele producties die informatief en vormend bedoeld zijn, dus educatief in strikte zin, en op projecten die er een werkelijk zinvolle bijdrage aan kunnen leveren dat er een einde komt aan het huidige stelsel, dat van Europa een culturele kolonie van de VS maakt. Ik vind dat het verslag in dit opzicht niet ver genoeg gaat.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0544/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. Het is duidelijk dat veel bedrijven en individuele personen stelselmatig wetten overtreden die bedoeld zijn om het milieu te beschermen. Die vinden het vaak goedkoper om boetes te betalen dan om zich aan de wetten inzake het dumpen of transporteren van giftig afval te houden. Als we het milieu willen beschermen, moeten we zowel strafrechtelijke als civiele stappen overwegen tegen degenen die de wetten overtreden.

 
  
  

- Verslag-De Keyser (A6-0334/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt dat de EU zich niet moet bemoeien met de interne aangelegenheden van andere landen. Om principiële redenen is het belangrijk dat we ons houden aan het beleid waarmee we de verkiezingen zijn ingegaan. Het staat buiten kijf dat Syrië zijn relatie tot Israël moet verbeteren.

Junilistan is een fervent tegenstander van alle totalitaire regimes en wij veroordelen alle landen die ervoor kiezen om het terrorisme in al zijn vormen te steunen. Het is duidelijk dat het buitenlands beleid van de EU wordt gestuurd door allerlei speciale belangen van bepaalde lidstaten in regio’s over de hele wereld. Ik vind dit beleid zeer verraderlijk en destructief, en het onderhavige verslag is daar een goed voorbeeld van. De EU probeert de relatie van Syrië met zijn buurlanden te beïnvloeden, en dat is onaanvaardbaar.

Ik kies ervoor om mij om principiële redenen van stemming te onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Natuurlijk hebben wij geen probleem met de sluiting van een associatieovereenkomst met Syrië. Zoals wij weten is Syrië het enige land in dit gebied waarmee de EG geen associatieovereenkomst heeft. Wij zijn echter wel vierkant tegen een aantal hoofdpunten uit het verslag.

Het verslag staat in het teken van een op interventionisme en bemoeienis gebaseerde aanpak van een hele reeks vraagstukken die onder de soevereiniteit van het Syrische volk zouden moeten vallen. Daar komt nog bij dat het Parlement Syrië als de verantwoordelijke beschouwt voor de situatie in het Midden-Oosten en allerlei beschuldigingen richt aan het adres van het land. Datzelfde doet het echter niet ten opzichte van Israël en de VS, die de hoofdverantwoordelijken zijn voor de gevaarlijke en tragische situatie in het gebied. Van de doelstellingen van het verslag maken bijvoorbeeld ook de overgang van het politieke bestel in Syrië en de totstandbrenging van een ‘open markteconomie’ deel uit. Daarmee wil men Syrië dwingen om te voldoen aan de VN-resoluties met betrekking tot Libanon, ofschoon wordt verzwegen dat Israël nog steeds een gedeelte van het Syrische grondgebied bezet houdt, Libanon blijft aanvallen en zijn beleid van staatsterrorisme tegen Palestina voortzet. Het verslag oefent echter kritiek uit op Syrië en vraagt het land om “zijn huidige buitenlandse beleid en regionale afstemming” te herzien.

Dit is voor ons aanvaardbaar.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verwelkom deze overeenkomst. Syrië heeft veel werk te verzetten op het gebied van de mensenrechten, de betrekkingen met zijn buurlanden en de behandeling van minderheden. Ik ben echter van mening dat een constructieve overeenkomst een stap in de goede richting is.

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. Europa moet afstand houden van Syrië. Niet omdat dit land volgens de Amerikaanse president Bush deel uitmaakt van de as van het kwaad, maar omdat het de eigen bevolking onderdrukt en voor anderen onnodige overlast oplevert. Syrië is sinds vele jaren een dictatuur onder leiding van vader en zoon El Assad. Veel inwoners van dat land werden genoodzaakt om naar het buitenland te vluchten, omdat ze anders zouden worden opgesloten of volledig onvindbaar zouden worden. Opposities kunnen zich niet binnenslands organiseren. Niet alleen politieke tegenstanders, maar ook Koerden en Christenen voelen zich bedreigd. In het buurland Libanon was Syrië verantwoordelijk voor een jarenlange militaire bezetting, voor politieke moorden en voor de bewapening van Hezbollah. In buurland Israël wordt Syrië gezien als de meest onredelijke buur die nooit vrede en verzoening wil, en kan men het optreden van Syrië misbruiken als een van de argumenten om niet voortvarend te werken aan een vredesovereenkomst met een Palestijnse buurstaat. Syrië heeft recent een Nederlander van Iraanse afkomst in het geheim uitgeleverd aan Iran. De positie van de EU ten opzichte van Syrië is nog steeds te veel gericht op goede relaties met alle Middellandse Zeelanden en te weinig op democratie en mensenrechten.

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. (EL) Met de verklaringen van de Raad en de Commissie en de resolutie van het Europees Parlement wordt een brutale en onverhulde aanval gepleegd op Syrië. Men wil Syrië dwingen een verklaring van berouw af te leggen voor zijn politiek en zich te onderwerpen aan het imperialisme.

Naar aanleiding van het debat over de sluiting van een Euro-mediterrane associatieovereenkomst EU/Syrië worden dreigementen geuit aan het adres van Syrië, wegens zijn houding in de oorlog in Irak, de solidariteit met het Palestijnse en het Libanese volk en zijn weigering om zich te scharen achter de imperialistische plannen.

Het escalerend agressiebeleid van de EU maakt duidelijk wat het karakter is van Resolutie 1701 van de VN en is een voorbode van de rol die de militaire bezettingsmacht van de EU-lidstaten in het gebied zal gaan spelen.

Dit verslag is de Europese versie van de Amerikaanse propaganda die gericht is tegen Syrië en die dit land indeelt bij de as van het kwaad.

Wij hebben tegen het verslag gestemd om uiting te geven aan van onze solidariteit met de volkeren van Syrië en het Midden-Oosten, die het doelwit zijn van de Amerikaanse en Europese imperialisten.

De EU, de VS en de NAVO werken gezamenlijk aan de toepassing van het ‘Midden-Oosten’-plan van de NAVO, dat tot doel heeft de landen en volkeren te onderwerpen. Voor ons is de aanneming van het onderhavige verslag door de politieke krachten die zich links noemen, politiek gezien onaanvaardbaar, omdat zij zich scharen achter het imperialistische beleid van de EU en de VS en een alibi creëren voor het ontketenen van nieuwe oorlogen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ofschoon dit verslag, in de versie die na onderhandelingen door de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten tot stand kwam, in grote lijnen evenwichtig is, heb ik toch nog een of twee voorbehouden ten aanzien van de aanneming daarvan.

Door haar status en haar logistieke moeilijkheden heeft de EU de bevoegdheid noch het vermogen om op te treden als een wereldmacht. Zij heeft daar ook niet de militaire en financiële middelen voor, en wat het allerbelangrijkst is, zij heeft daar geen mandaat voor. Dit betekent evenwel niet dat de EU een passief lid van de internationale gemeenschap moet zijn. De omvang van Europa als markt, hulpverlener, toevluchtsoord voor immigranten en buur, zorgen ervoor of zouden ervoor moeten zorgen dat de EU een partner is in de buitenlandse politiek. Ik heb het niet over de traditionele verwijzing naar de deugden van een soft power of het debat over de noodzaak van alternatieve assen. Ik heb het veeleer over het vermogen van de EU om, juist wegens deze dimensies, invloed uit te oefenen op en verandering te brengen in de politiek in het Middellandse Zeegebied, een van de belangrijkste gebieden van de wereld.

Op middellange termijn zou de EU in staat moeten zijn om invloed uit te oefenen op haar buren, net als zij invloed heeft uitgeoefend op de landen die zich gedurende de opeenvolgende uitbreidingsronden bij haar hebben aangesloten. Wij zouden bij onze buren in het Middellandse Zeegebied dan ook een effect moeten teweegbrengen dat overeenkomt met pretoetredingsverwachtingen. Helaas wordt met deze overeenkomst een dergelijk ambitie niet opgewekt.

 
  
  

- Ontwerpresolutie (B6-0543/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. – (FR) De Conferentie van de Partijen in Montréal van vorig jaar werd afgesloten met het minimumbesluit om de discussies over het Kyoto-protocol en de daarin gestelde doelen na 2012 voort te zetten.

Aan de vooravond van de nieuwe jaarlijkse conferentie is de situatie nog net zo onzeker, zodat er donkere wolken blijven hangen boven de toekomst van het Kyoto-protocol, vooral na de verklaringen van de nieuwe regering van Canada.

Deze situatie is noch begrijpelijk noch aanvaardbaar, nu er steeds meer alarmbellen gaan rinkelen en men er in de vooruitzichten van uitgaat dat de CO2-uitstoot tussen nu en 2030 met de helft zal toenemen, hetgeen indruist tegen de doelstellingen op dit vlak, waar ons Parlement geregeld de aandacht op vestigt.

In de Europese Unie bestaat een zeer brede consensus op dit terrein. Zo heeft het EVV (Europees Verbond van Vakverenigingen) zijn steun gegeven aan zeer ambitieuze doelstellingen voor het bestrijden van de klimaatverandering.

Het is dringend noodzakelijk dat we in actie komen en besluiten en maatregelen nemen die zijn opgewassen tegen de uitdagingen waar Europa en de hele wereld voor staan. Als we die uitdagingen aangaan vormt dat een belangrijke impuls voor onderzoek en technologische innovatie, evenals voor een modernisering van ons productieapparaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Een van de belangrijkste problemen waarmee de wereld zich op dit moment geconfronteerd ziet, is de klimaatverandering en wat we daar tegen moeten doen. Dit is niet langer iets waar we mee kunnen wachten tot morgen, maar iets waarvoor we nu een oplossing moeten vinden. Wij moeten nu actie ondernemen. Alle bewijzen die worden aangedragen door wetenschappers in de hele wereld wijzen precies daarop, ook al liegt de regering-Bush om zijn eigen wetenschappers in dit debat de mond te snoeren.

Het probleem is de Amerikaanse regering. Iedereen is met afschuw vervuld door de gevolgen van de tweede Golfoorlog voor de gewone mensen in Irak, met de recente schattingen dat er meer dan 650.000 doden zijn gevallen onder de burgerbevolking. Maar het niet ondertekenen van het Kyoto-protocol bedreigt miljarden mensen over de hele wereld, en het bestaan van landen als Bangladesh en de Malediven staat rechtsreeks op het spel. Dat zal de erfenis van de deze Amerikaanse regering worden, tenzij de Amerikanen bereid zijn om de zaak opnieuw te bekijken. Maar ik ben bang dat niemand zo blind is als hij die niet wil zien!

 
  
  

- Verslag-Wortmann-Kool (A6-0299/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI).(FR) Mijnheer de Voorzitter, het programma Naiades voor de ontwikkeling van de binnenwateren en het verslag van mevrouw Wortmann-Kool bevatten uitstekende punten. Ik zou echter de mij geboden gelegenheid willen aangrijpen om aan te dringen op de noodzaak om de verbinding tussen de Rijn en de Rhône te voltooien. Door deze buitengewoon belangrijke as kunnen het Zuiden van Frankrijk en het westelijk Middellandse Zeegebied worden verbonden met het Rijn-Main-Donau-bassin, en zodoende met de nieuwe en opkomende markten van de landen van Midden- en Oost-Europa tot aan de Zwarte Zee. Ik denk dat dit absoluut een prioritair programma is en ik hoop dat in de eerste plaats aan de voltooiing van deze verbinding – waarvan ik de moeilijkheden op technisch en milieugebied zeker ken maar niet onoverkomelijk acht – de middelen zullen worden besteed die in het kader van dit programma worden gemobiliseerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) In het verslag-Wortmann-Kool wordt aangedrongen op een actieve bevordering van de momenteel onvoldoende ontwikkelde binnenvaart.

Deze veilige en milieuvriendelijke vervoersmodus heeft nog een grote hoeveelheid vrije capaciteit in zijn infrastructuur en kan ertoe bijdragen dat men overstapt op andere vervoersmodi en verlichting wordt gebracht in de verkeersproblemen die zich in andere vervoersmodi voordoen.

Bovendien lijkt het mij dat zich, door de toegenomen handel na de uitbreiding, nieuwe markten kunnen ontwikkelen, waarvan deze vervoersmodus er een is.

De uitvaardiging van maatregelen om het evenwicht tussen de verschillende vervoersmodi te herstellen, is van groot belang voor de toekomst van een duurzaam vervoersbeleid. Daarom ben ik vierkant voor de ontwikkeling van een binnenlands waterwegennet dat vanaf de ontwikkelingsfase alle strategische gebieden kan omvatten die belangrijk zijn voor een optimale ontwikkeling van deze markt.

Bijgevolg is het, ook rekening houdend met de verschillende eigenschappen van het Europees grondgebied, van vitaal belang dat er een passend juridisch kader wordt vastgesteld dat de markten in staat stelt zich te ontwikkelen. Dat kan dan op zijn beurt bijdragen aan de verplaatsing van het vervoer naar alternatieve vervoersmodi. Als Portugees lid van het EP geef ik daarom steun aan dit programma, dat niet in dienst staat van nationaal eigenbelang en mijns inziens een positief effect zal hebben op de vervoersmarkt in Portugal.

 
  
  

- Verslag-Weiler (A6-0363/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) De publiek-private partnerschappen zijn heel populair in de lidstaten van de EU, waarvan - hoe kan het anders - het Verenigd Koninkrijk Europees kampioen is. Helaas zijn deze partnerschappen echter een eufemisme voor privatisering of voorbereiding op privatisering van openbaar bezit en openbare diensten. Deze worden verkocht tegen een spotprijsje en zullen voor lange tijd een melkkoe zijn voor particuliere investeerders. De voorstanders zeggen dat dit zal leiden tot een beter risicobeheer, maar daarbij verliezen zij één ding uit het oog, namelijk dat particuliere bedrijven de winst vasthouden en uiteindelijk altijd de overheid zal moeten dokken als het partnerschap spaak loopt of indien de particuliere bedrijven daarmee niet de winst behalen die zij hadden verwacht. Dit gaat algemeen op, voor de meest uitlopende gebieden, van uitbesteding van autowegen, beheer van ziekenhuizen en scholen tot de opneming van investeringsprojecten onder het toepassingsgebied van de structuurfondsen.

De PPP’s zijn een middel om de verantwoordelijkheden van de staat uit te besteden, en dit is voor ons onaanvaardbaar. Bovendien wil men met dit initiatief juridische regelingen op communautair vlak treffen. Daarom hebben wij maar één keuze: tegen dit verslag stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Fruteau (PSE), schriftelijk. – (FR) Het vandaag in stemming gebrachte verslag-Weiler bevat een aantal positieve punten met betrekking tot de toekomst van publiek-private partnerschappen, met name ten aanzien van het groenboek en Mededeling COM(2005)0569 van de Europese Commissie.

In dat opzicht ben ik blij met het duidelijke onderscheid dat wordt voorgesteld tussen overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten en met het verzoek om een wetgevingsinitiatief inzake de laatstgenoemde.

Hoewel ik ten zeerste betreur dat het Europees Parlement deze weg niet verder heeft willen volgen voor wat betreft de geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerkingen (GPPS), vormen de in plenaire vergadering aangenomen amendementen een algemeen erkende stap vooruit in de richting van een toekomstige definitie van inhouse-diensten, dat wil zeggen in de richting van meer zekerheid in de situatie van de lagere overheden in Europa.

Deze tussentijdse tekst is weliswaar niet zonder onvolkomenheden, maar biedt in mijn ogen een reeks verbeteringen die verklaren waarom ik uiteindelijk heb voorgestemd, en die de Commissie volledig dient te verwerken in haar toekomstige voorstellen over dit onderwerp.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het communautair rechtskader voor publiek-private partnerschappen (PPP) moet inderdaad nodig worden verduidelijkt. Bij deze verduidelijking moet echter een aantal beginselen in acht worden genomen, te weten: een en ander moet echt beperkt blijven tussen de partnerschappen tussen de publieke en de private sector; er moet een onderscheid worden gemaakt tussen PPP-contracten enerzijds en PPP-concessieovereenkomsten anderzijds; er moet rekening worden houden met de specifieke kenmerken van beide en er moet dus worden afgezien van iedere nieuwe specifieke regelgeving voor PPP's; de regels van de procedure van gunning via onderhandelingen mogen niet ter discussie worden gesteld; de nationale overheden moeten vrij de vorm kunnen kiezen (oprichting van gemengde ondernemingen of andere rechtsvormen, overname van een private onderneming door een publieke structuur, uitbesteding, enzovoorts); en ten slotte moet erop worden toegezien dat alle communautaire initiatieven voldoen aan de voorschriften voor de openbare dienstverlening en de nationale keuzen op het betreffende terrein.

Voor dit alles zijn waarschijnlijk geen nieuwe dwingende besluiten nodig. Aangezien de interventie van de Europese Unie op deze terreinen onvermijdelijk lijkt, moeten we in elk geval zorgen dat deze niet leidt tot de totstandkoming van een van die bureaucratische machinerieën waar het Europa van Brussel patent op heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De publiek-private partnerschappen zijn de achterdeur waardoor de sector van de overheidsdiensten wordt overgeleverd aan het particulier kapitaal. Zij vormen voor het Europees kapitaal de belangrijkste weg om zich de openbare infrastructuur en diensten toe te eigenen door de hinderpalen en problemen te omzeilen.

Zij zijn eveneens een middel om gewetens af te kopen, de volksbeweging te desoriënteren, de steun van de overheidssector te beperken door de diensten van algemeen belang geleidelijk aan te privatiseren en te commercialiseren, met name op het niveau van het lokaal bestuur. Het doel is hogere winsten voor het grootkapitaal en nog meer uitbuiting.

Met het verslag worden weliswaar inspanningen ondernomen om het gebruik van PPP’s aan voorwaarden te onderwerpen en er democratische controle op uit te oefenen, maar deze zijn slechts een alibi en een vrome wens. Daarmee wordt het namelijk nog gemakkelijker om heel de dienstensector in verhoogd tempo in handen te spelen van het particulier kapitaal, met alle nadelige gevolgen van dien voor de werknemers. Die gevolgen worden ook op bedekte wijze in het verslag zelf aangegeven.

Waar het om gaat is niet zozeer dat de regels inzake overheidsopdrachten worden nageleefd, noch de manier waarop die opdrachten worden gegund. Belangrijk is veeleer het feit dat het beheer en de overdracht van openbare rijkdom gepaard gaan met een aanval op de rechten van de werknemers, teneinde de winst van het kapitaal nog meer op te kunnen voeren.

Wij hebben tegen het verslag gestemd en roepen alle volkeren op om deze frontale aanval van het kapitaal en het EU-beleid af te slaan.

 
  
  

- Verslag-Schroedter (A6-0308/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een stemverklaring afleggen met betrekking tot paragraaf 4 van het verslag-Schroedter over de detachering van werknemers.

Ik steun het voorstel voor een richtlijn betreffende de vereisten voor veerboten die regelmatige diensten voor het vervoer van passagiers en auto’s tussen de lidstaten verrichten. Het doet me veel genoegen om te zien dat het Parlement dat ook doet.

Ik doe dat omdat wij in Ierland hebben gezien wat er gebeurd is met de werknemers van veerboten en de - in meerderheid buitenlandse - werknemers die hen hebben vervangen op de Ierse veerboten. Wij hadden een goed gedocumenteerde situatie - en dit heeft zich zeer onlangs afgespeeld, mijnheer de Voorzitter - waarin een bepaalde werknemer ongeveer één euro per uur betaald kreeg. Hierbij dient te worden vermeld dat het Ierse minimumloon iets boven de acht euro per uur ligt.

Er vielen gedwongen ontslagen, geen vrijwillige, omdat het aanbod dat op tafel lag substantiële loonsverlagingen en een aanzienlijke verslechtering van de arbeidsvoorwaarden behelsde. De als gevolg van de ontslagronde vrijgekomen banen werden voor het merendeel opgevuld door buitenlandse werknemers, waarvan velen slechts de helft van het Ierse minimumloon verdienen. In deze situatie worden alle werknemers gewoonweg uitgebuit, wordt er geen bescherming geboden, wordt de vreemdelingenhaat bevorderd en wordt zeker voldaan aan de omschrijving ‘neerwaartse spiraal’.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE).(SK) Volgens de basisbeginselen van de EU inzake het vrije verkeer van personen en diensten binnen de Europese Unie is discriminatie op grond van nationaliteit tegen werkenden uit andere lidstaten op het gebied van arbeid, beloning of andere arbeidsbetrekkingen verboden.

Maar hoe is de situatie werkelijk? Sommige lidstaten houden vast aan de overgangsperioden die van toepassing zijn op het creëren van arbeidsmarkten. De richtlijn betreffende ter beschikking gestelde werknemers staat in nauw verband met de dienstenrichtlijn en, ondanks het felle en gerechtvaardigde verzet van afgevaardigden uit de nieuwe lidstaten, schrapte het Europees Parlement in eerste lezing artikel 24 en 25 van de ontwerprichtlijn betreffende diensten in de interne markt.

Wij achten deze artikelen van cruciaal belang, omdat de basisideeën van de richtlijn betreffende ter beschikking gestelde werknemers per lidstaat verschillend worden uitgelegd en werkenden zich over het algemeen niet bewust zijn van hun rechten uit hoofde van de richtlijn. Helaas moet ik vaststellen dat een richtsnoer van de Commissie de hinderpalen voor het vrije verkeer van arbeid en diensten niet kan wegnemen en derhalve niet de problemen kan oplossen waar ondernemingen en werkenden in de lidstaten mee te maken krijgen tengevolge van de ontoereikende tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende ter beschikking gestelde werknemers.

Ik heb tegen het verslag-Schroedter gestemd omdat het geen amendementen bevat die voorzien in een grotere mobiliteit binnen de communautaire arbeidsmarkt. Ik vrees dat het standpunt van de rapporteur onnodige obstakels opwerpt voor het scheppen van werkgelegenheid en ertoe leidt dat ons streven om de interne markt voor diensten volledig functioneel te maken op niets uitloopt.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Corbett (PSE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dacht dat u wel zou willen weten dat ik voor de resolutie heb gestemd die we hebben aangenomen op basis van het verslag-Schroedter van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, omdat ik van mening ben dat de algemene strekking van het verslag, die is dat we de bestaande wetgeving beter moeten toepassen in plaats van nieuwe wetgeving aan te nemen, op dit moment de juiste is.

Ik denk echter dat er in de nabije toekomst een moment gaat komen, wanneer we hebben geëvalueerd of we erin zijn geslaagd om deze wetgeving beter toe te passen, dat we zullen moeten terugkeren naar de vraag of de oorspronkelijke richtlijn moet worden geamendeerd, geüpdatet of op andere wijze moet worden verbeterd.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Bushill-Matthews (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Als bedrijven uit één land legaal werknemers willen detacheren in andere landen, moet daar gewoon een procedure voor bestaan die niet leidt tot nog meer bureaucratische lasten. Het Parlement moet zijn goedkeuring niet geven aan praktijken die door het Europees Hof van Justitie als illegaal en door de Commissie als disproportioneel zijn beoordeeld. Het verslag-Schroedter over de detachering van werknemers vraagt om meer bureaucratie, zoals ex ante-verklaringen van werkgevers die van plan zijn om werknemers te detacheren en de vereiste om gedetailleerde tijdkaarten bij te houden, enzovoorts. Deze praktijken zijn disproportioneel, bevorderen het protectionisme en ondermijnen de dienstenrichtlijn. Het uitzenden van deze boodschap ondermijnt het engagement van de EU met de Lissabon-agenda voor groei en werkgelegenheid.

De tekst van de Commissie is verstandig en praktisch. Met dit socialistische verslag wordt een poging gedaan om de tekst in de verkeerde richting te duwen. In deze context kunnen de Britse Conservatieven het verslag niet steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) In het verslag wordt erop gewezen dat de detacheringsrichtlijn niet door alle lidstaten volledig wordt toegepast. Daarom is het nodig om een aantal maatregelen te nemen opdat de lidstaten echt minimumnormen kunnen garanderen voor de bescherming en de aanstellingsvoorwaarden van werknemers die tijdelijk in een ander EU-land werken. Junilistan is ervoor dat de wetgeving van het gastland geldt voor de werknemers die in andere lidstaten werken. Dat hebben we onder andere vastgesteld in de debatten over de dienstenrichtlijn. Ik heb op basis van bovenstaande redenering voor het verslag in zijn geheel gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE), schriftelijk. (EN) Ik wil een korte uitleg geven over paragraaf 4 van de oorspronkelijke tekst van het verslag-Schroedter over de toepassing van richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers. Ik steun het voorstel voor een richtlijn betreffende de vereisten ten aanzien van bemanningen van veerboten die regelmatige diensten voor het vervoer van passagiers en auto’s tussen de lidstaten verrichten. Dat doe ik omdat wij in Ierland hebben gezien wat er gebeurd is met de werknemers van veerboten en de in meerderheid buitenlandse werknemers die hen hebben vervangen op de Ierse veerboten. Wij hadden een goed gedocumenteerde situatie waarin een bepaalde werknemer ongeveer één euro per uur betaald kreeg als kapper, en hierbij dient te worden vermeld dat het Ierse minimumloon iets boven de acht euro per uur ligt.

Nadat er ontslagen waren gevallen - en dat waren gedwongen ontslagen, geen vrijwillige, omdat het aanbod dat op tafel lag substantiële loonsverlagingen en een aanzienlijke verslechtering van de arbeidsvoorwaarden behelsde - werden de als gevolg van de ontslagronde vrijgekomen banen voor het merendeel opgevuld door buitenlandse werknemers, waarvan velen slechts de helft van het Ierse minimumloon verdienen. In deze situatie worden alle werknemers gewoonweg uitgebuit, wordt er geen bescherming geboden, wordt de vreemdelingenhaat bevorderd en wordt zeker voldaan aan de beschrijving ‘neerwaartse spiraal’.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. – (FR) Het is niet meer dan rechtmatig dat de rapporteur de helaas chronische liberale driften van de Europese Commissie wil tegengaan.

Het is onaanvaardbaar dat de Commissie in haar mededeling geprobeerd heeft alsnog het oorspronglandbeginsel in te voeren dat door het Europees Parlement is afgewezen tijdens de stemming over de dienstenrichtlijn. Ik ben het eens met de rapporteur die eist dat deze richtlijn zo snel mogelijk strikt wordt toegepast en gecontroleerd, en dat er geldboetes worden ingevoerd.

De Commissie moet zich neerleggen bij de jurisprudentie van het Hof van Justitie, waarin een verschil wordt gemaakt tussen zelfstandigen en gedetacheerde werknemers en zij moet voor deze laatste groep de gunstigste sociale normen waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Wat tijdens de eerste stemming over de Bolkestein-richtlijn werd uitgezonderd wordt nu opnieuw te berde gebracht met de richtsnoeren van de Europese Commissie voor Richtlijn 96/71 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers. Daarmee wordt de misdaad tegen de arbeidersklasse voltooid. Door gebruik te maken van de rechtspraak van het Hof van Justitie maakt de Commissie een eind aan de toch al gebrekkige en beperkte beschermingsregels die de werknemers hadden weten te verwerven en maakt zij korte metten met elke gastlandcontrole op gedetacheerde werknemers. Daarmee legt zij een bom onder de cao’s en de sociale rechten van de werknemers in het algemeen.

De politieke woordvoerders van het Europees kapitaal (de Europese Volkspartij, de Sociaal-democraten en de Liberalen) hebben in februari 2006 voor de Bolkestein-richtlijn gestemd in het Europees Parlement en nu doen zij door middel van een nieuw, onaanvaardbaar compromis in het verslag over de mededeling van de Commissie benepen enkele lauwe aanbevelingen en maken zij het de EU gemakkelijker om de arbeidersbeweging te manipuleren. Aldus bewijzen zij de monopolistische concerns de zoveelste dienst en helpen zij hen in hun streven naar hogere winsten en overexploitatie van de arbeidersklasse.

De escalatie van de strijd van de arbeidersklasse en van de werknemers in het algemeen tegen heel het volksvijandige beleid van de EU is een absolute noodzaak en de enige mogelijkheid om aan de hedendaagse behoeften van het volksgezin te voldoen.

 
  
MPphoto
 
 

  Claude Moraes (PSE), schriftelijk. (EN) De Labour Party in het Europees Parlement (EPLP) heeft het verslag-Schroedter over de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers gesteund, aangezien het nodig is om de tenuitvoerlegging van deze voor de bevordering van het vrije verkeer van werknemers belangrijke wetgeving te verbeteren.

De EPLP onderkent echter dat lidstaten verschillende handhavingsmechanismen hebben en dat er in de lidstaten bijvoorbeeld ook verschillende eisen met betrekking tot het verstrekken van informatie kunnen bestaan. Iedere eis moet proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Het is belangrijk dat deze wetgeving geen onnodige extra lasten voor bedrijven met zich meebrengt en de uitoefening van het recht van buitenlandse dienstverleners om werknemers te detacheren niet in de weg staat.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers is een belangrijke mijlpaal in de Europese arbeidswetgeving. Het verslag-Schroedter wijst op de toepassingsproblemen van de richtlijn en reageert hiermee op een mededeling van de Commissie, die al in 2004 was beloofd, maar pas in april 2006 verscheen. Hierin tracht de Commissie de controlemaatregelen waarover de lidstaten beschikken te beperken door zich te beroepen op arresten van het Hof van Justitie.

Het verslag-Schroedter hertekent het evenwicht tussen economische vrijmaking en sociale bescherming. Zo kunnen bepaalde administratieve maatregelen (bijvoorbeeld sociale inspectie inzake schijnzelfstandigheid, collectieve arbeidsovereenkomsten) niet langer gezien worden als beperking van het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkten van de Europese Unie, zoals ook het Hof van Justitie oordeelt.

De voorwaarden voor minimumbezoldigingen, arbeidsvoorwaarden en gezondheid en veiligheid op het werk en het principe van het ontvangende land, zijn belangrijke instrumenten in het voorkomen van sociale dumping en oneerlijke concurrentie. Ze zorgen tevens voor een eerlijke behandeling van werknemers en dienstverleners. De neoliberale koers die Europa reeds jaren volgt, krijgt met dit verslag een socialere wending. Het Europees Parlement moet zijn verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot sociale bescherming van de werkenden en daarom steun ik het verslag-Schroedter.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. - (PL) Met het verslag-Schroedter over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers worden alle waardevolle bepalingen ondermijnd die de Europese Commissie heeft opgenomen in haar richtsnoeren over de detachering van werknemers, die werden uitgevaardigd na het compromis over de dienstenrichtlijn. Politiek gezien betekent dit dat men terugkrabbelt van dit hard bevochten compromis.

De Europese Commissie had in eerste instantie (in een niet bindend document) aangegeven dat er bovengrenzen waren aan de sociale bescherming en de administratieve regulering van de markt en dat, om ondermijning van het beginsel van vrije dienstverrichting te voorkomen, die bovengrenzen niet overschreden mochten worden door de lidstaten. (Tot de inwerkingtreding van de dienstenrichtlijn, blijft de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers de belangrijkste rechtsgrondslag voor de dienstenmarkt).

Het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ondermijnt alle belangrijke bepalingen van voornoemde richtsnoeren betreffende de detachering van werknemers. Het verdedigt de afschuwelijke status quo op de dienstenmarkt, waar bedrijven uit nieuwe lidstaten systematisch worden lastiggevallen door de overheid, die de mededinging wil beperken. Dit is een duidelijk en eenvoudig geval van protectionisme, ofschoon dit wordt toegepast in naam van de werknemers en de sociale bescherming.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Vergnaud (PSE), schriftelijk. – (FR) Het is een feit: de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers is niet in alle lidstaten naar behoren omgezet en beantwoordt niet aan haar doelen. Dit is te wijten aan verschillende interpretaties van enkele sleutelbegrippen (werknemer, minimumloon, onderaanneming), de moeite voor werknemers en KMO's om aan informatie te komen, alsook problemen met het toezicht op de naleving van de richtlijn.

Voor een doeltreffend systeem voor samenwerking tussen de lidstaten moet de participatie van de sociale partners worden opgevoerd, moeten gedetacheerde werknemers worden geïnformeerd over hun rechten, en moeten ondernemingen, met name KMO's en ambachtelijke bedrijven, worden voorzien van contactpersonen.

Tot slot is het nu van wezenlijk belang dat de Europese Commissie zich buigt over constructieve oplossingen ter voorkoming en uitbanning van oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld door zogenaamde "postbusondernemingen" of dubbele detachering van de ene lidstaat naar de andere, en van sociale dumping door oneigenlijke detachering van werknemers, met name in de vorm van "schijnzelfstandigen".

Het gaat er niet om de verworvenheden van de richtlijn te wijzigen, maar om deze te verbeteren. Daarom heb ik voor het initiatiefverslag van mevrouw Schroedter gestemd.

 
  
  

- Verslag-Berès (A6-0349/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het Parlement heeft het jaarlijkse ritueel van instemming met het monetair beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) weer achter de rug. Ofschoon in het verslag wordt aangedrongen op voorzichtigheid wat de verhoging van de rentevoeten en de noodzaak van investeringen betreft, wordt daarin wel de hoogste prioriteit toegekend aan prijsstabiliteit en begrotingsconsolidering. Daardoor worden evenwel de economische groei, de werkgelegenheid en de koopkracht van de mensen ondermijnd. Als echter, in strijd met het hoofddoel van de ECB, de economische en sociale zorgen ter sprake worden gebracht, wordt het aloude recept weer boven water gehaald, te weten structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Maar dat zal niemand verbazen.

In het verslag staat dat het systeem van benoeming voor de directie goed heeft gewerkt en dat de leden daarvan niet gekozen zouden mogen worden op grond van hun nationaliteit. Daarbij wordt echter uit het oog verloren dat in dit systeem de nationaliteiten van de grootste EU-mogendheden rouleren. Het uiteindelijke resultaat van het in 2003 vastgesteld toerbeurtsysteem voor de raad van bestuur is dat de kleine landen zijn uitgesloten van de monetaire besluitvorming. Het Parlement heeft gezegd gekant te zijn tegen een dergelijke situatie omdat dit systeem te ingewikkeld en oneerlijk zou zijn, en stelt in plaats daarvan een raad van bestuur voor bestaande uit negen leden. Dan mag men twee keer raden wie er dan buiten de boot valt. Om al deze redenen zijn wij gedwongen om tegen te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor mij komt uit het verslag van mevrouw Berès naar voren dat het door de ECB gevoerde monetair beleid een mislukking is. Het enige echt positieve nieuws dat erin te lezen is, is eerlijk gezegd de winst die de Bank heeft gemaakt en het feit dat het binnen de eigen muren ten minste wel werkgelegenheid weet te scheppen, aangezien het personeelsbestand (hoewel Joost mag weten wat die mensen doen) in zeven jaar met 86 procent is gegroeid.

We zijn nu op het punt aangekomen dat de rapporteur, om de waardering voor de euro bij de burgers van Europa op te vijzelen, verzoekt de biljetten te vervangen en die plaatjes van niet-bestaande bruggen te verruilen voor levende wezens, landschappen of bestaande monumenten die zijn geworteld in de cultuur van ons continent.

Mijn collega's van het Front National en ik hebben dikwijls de gelegenheid gehad om hier onze kritiek te uiten op dit beleid, op de rampzalige gevolgen ervan voor de werkgelegenheid en de koopkracht van de Europeanen, op het feit dat het louter gericht is op financiële doelstellingen in plaats van economische, op de nadelige ontstentenis van een deviezenbeleid, en op het huidige beleid van renteverhoging, dat de groei nog wat verder zal belemmeren. Ons oordeel blijft onveranderd.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het Zweedse volk heeft in een referendum met een ruime meerderheid tegen de invoering van de euro gestemd. Ik steun dat standpunt van ganser harte. Dit verslag riekt naar europropaganda en die steun ik dus niet. In paragraaf 26 worden maatregelen voorgesteld om ervoor te zorgen dat de Europeanen zich niet van de euro distantiëren. Paragraaf 27 bevat propaganda voor de Grondwet. Ik ben tegen dit soort formuleringen en heb tegen het verslag in zijn geheel gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Het beleid van de Britse Conservatieven met betrekking tot de euro is duidelijk: wij zijn vastbesloten om het pond te houden. Aangezien de Europese Unie in het algemeen en het eurogebied in het bijzonder echter onze belangrijkste handelspartner is, zijn we altijd waakzaam als de stabiliteit van de euro in het geding is, omdat dit rechtstreeks gevolgen heeft voor de Britse welvaart. Daarom behouden wij ons het recht voor om onze mening te geven wanneer wij denken dat er ongeoorloofde politieke druk wordt uitgeoefend om de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank aan te tasten. Het afgelopen jaar, waarin de rentetarieven zijn gestegen nadat ze op een historisch laag niveau hadden gelegen, heeft de ECB politiek onder vuur gelegen, en er is een poging gewaagd om dit verslag te gebruiken om invloed uit te oefenen op het bestuur van de ECB. Gelukkig wordt in de eindversie van het verslag de onafhankelijkheid van de ECB gerespecteerd, en daarom hebben wij de uitzonderlijke stap genomen om het verslag te steunen, om te laten zien dat wij ons duidelijk uitspreken voor een solide monetair beleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Met de invoering van de euro, zeven jaar geleden, is de koopkracht van de Europeanen aanmerkelijk gedaald. In het "eurogebied" zijn de prijzen voor de dagelijkse consumptie en de vrijetijdsbesteding ontegenzeglijk gestegen, terwijl de tendens op de huizenmarkt nog sterker is door het ontbreken van toezicht op de speculatiefondsen. Zo worden de arbeidsklasse en de middenklasse het zwaarst getroffen, en dan heb ik het nog niet eens over overmatige schulden.

De economische groei van het "eurogebied" is zelfs afgenomen. Het BBP naar volume is gedaald van +1,8 procent in 2004 tot +1,4 procent in 2005. De vooruitzichten voor 2007-2013 zijn nog verontrustender daar de euro de Europese groei nog verder in gevaar zal brengen zodra de wisselkoers met de dollar te gunstig wordt.

Niet alleen geeft deze bank op pro-Europese grondslagen en met een pro-Europese filosofie blijk van een democratisch tekort en een onmiskenbaar gebrek aan transparantie, maar daar komt bij dat geen enkele van de economische en sociale doelstellingen van de Europese Unie gehaald zullen worden. Deze indicatoren moeten duidelijk maken dat we het eurogebied uit moeten en dat de naties hun bevoegdheden met betrekking tot economische, sociale en monetaire besluiten moeten terugkrijgen in een vrij Europa waar bescherming en nationale en communautaire preferentie op de eerste plaats komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Skinner (PSE), schriftelijk. (EN) Hoewel ik het eens kan zijn met de grote lijn van het verslag, met name op het gebied van transparantie en toezicht, is er een onderwerp waarvan ik vind dat het een genuanceerde benadering behoeft - de arbitragefondsen.

Het is terecht dat alle centrale banken waakzaam moeten blijven ten aanzien van arbitragefondsen. De roep om onderzoek naar regelgeving op dit gebied is echter voorbarig. De noodzaak om te reguleren zou wel eens niet in verhouding kunnen staan tot de potentiële dreiging die van deze fondsen lijkt uit te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Sahra Wagenknecht (GUE/NGL), schriftelijk. (DE) Telkens weer argumenteert de ECB dat prijsstabiliteit haar bijdrage is aan meer werkgelegenheid en groei. In het eurogebied is prijsstabiliteit een realiteit; in flink wat sectoren openen geaggregeerde prijsstijgingspercentages van minder dan twee procent zelfs de deur naar deflatie, maar zodra ook maar iets wijst op een economisch herstel in het eurogebied, weet de ECB, met haar blinde fixatie op prijsstabiliteit, alleen te reageren door de rente te verhogen. Zij doet dit ondanks de afwezigheid van zelfs het geringste teken van inflationaire tendensen, zelfs al heerst er onveranderd massale werkloosheid en stijgen de lonen langzamer dan de productiviteit, wat op de lange termijn tot niets anders kan leiden dan ernstige verstoringen in het evenwicht van de nationale economieën. Zij doet dit, hoewel zelfs de kapitaalmarkten met hun extreem lage langetermijnrenten aangeven dat zij voor de toekomst geen sterke prijsstijgingen en duurzaam economisch herstel verwachten, en een blik over de Atlantische Oceaan maakt duidelijk dat zij hier ook weinig reden toe hebben.

Het oorspronkelijke ontwerp van dit verslag was moedig genoeg om kritische standpunten in te nemen. Helaas is hiervan weinig overgebleven na de stemming in de Commissie economische en monetaire zaken, hoewel kritische woorden geen overbodige luxe zijn.

Wat wij in Europa echt nodig hebben is een ander monetair beleid, een beleid dat niet geleid wordt door monetaire dogma’s, maar door sociale verantwoordelijkheid; een beleid dat de belangen van de grote meerderheid van de Europeanen vertegenwoordigt in plaats van alleen de belangen van de financiële haaien en de Europese financiële elite.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hiermee zijn de stemverklaringen beëindigd.

 

8. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
  

(De vergadering wordt om 13.50 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 

9. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen

10. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen

11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

12. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat.

 

12.1. Tibet
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Tibet(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Jerzy Bielan (UEN), auteur. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, Tibet wordt nu al vijftig jaar lang door China bezet. De Chinese autoriteiten hebben al die tijd een beleid van discriminatie en vervolging gevoerd met als doel de Tibetanen in hun eigen land te marginaliseren. Het Chinese leger heeft zich kortgeleden opnieuw schuldig gemaakt aan een barbaarse slachting. In dit geval werd een weerloze Tibetaanse non vermoord toen zij de grens naar Nepal wilde oversteken. China ontkent dat werd geschoten op Tibetaanse vluchtelingen die Nepal probeerden te bereiken, maar heel het incident werd op film vastgelegd.

Het Parlement mag niet onverschillig blijven en zwijgen over deze laatste voorvallen. Het machts- en onderdrukkingsbeleid van de Chinese autoriteiten jegens de Tibetaanse bevolking mag niet langer worden getolereerd.

Daarom doe ik een beroep op de Volksrepubliek China om een einde te maken aan de schending van de mensenrechten van de Tibetaanse natie en van andere minderheden. Ik vraag de Chinese regering eveneens om het volkenrecht na te leven en de internationale normen inzake mensenrechten en vrijheid van godsdienst te waarborgen. Tibet moet echte autonomie krijgen en het Tibetaanse volk moet vrijheid van godsdienst en onderwijs krijgen.

Tot slot vraag ik de regering van de Volksrepubliek China om de met de Dalai Lama op gang gebrachte dialoog te bespoedigen en zonder dralen te streven naar een voor beide partijen aanvaardbare oplossing voor de kwestie-Tibet.

 
  
MPphoto
 
 

  Eva Lichtenberger (Verts/ALE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vertegenwoordigers van China beschreven de gebeurtenissen van 30 september aan de grens van dat land als een aanval door een bende Tibetanen waarbij de Chinezen zich met veel moeite moesten verdedigen.

Ditmaal bestaat er – in tegenstelling tot veel andere gevallen – een video die duidelijk laat zien dat het tegenovergestelde het geval is. Op deze video is te zien dat de Tibetaanse vluchtelingen niet hebben aangevallen; dat de groep mensen die probeert de grens over te steken, juist bestond uit jonge mensen, kinderen, nonnen en monniken. De Europese Unie moet de Chinese verklaring van het gebeurde ten stelligste van de hand wijzen en vragen om opheldering over de kwestie.

Er moet ook opheldering worden gevraagd over wat er met de kinderen is gebeurd die de Chinese troepen in hechtenis hebben genomen, de huidige verblijfplaats en toestand van deze kinderen en vluchtelingen en de manier waarop in dergelijke situaties aan de grens normaal gesproken wordt gehandeld. Wij als Europese Unie moeten heel duidelijk stellen dat Tibet autonomie moet krijgen binnen de grenzen van China, maar dan wel ware autonomie, in overeenstemming met de ‘middenweg’ die door de Dalai Lama is voorgesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Thomas Mann (PPE-DE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, er was opnieuw een dodelijk incident aan de grens tussen China en Nepal. Toen op 30 september een groep Tibetanen – allemaal ongewapende burgers – naar Nepal probeerde te vluchten via de Nangpa-pas, openden Chinese grenswachten het vuur op hen. Kelsang Namtso, een zeventienjarige non, werd gedood; veel mensen raakten gewond en dertig werden gearresteerd, waaronder vrouwen en negen kinderen.

Ik ben het eens met de vorige sprekers. Deze tragedie zou nooit aan het licht zijn gekomen als daar niet toevallig een Roemeense cameraploeg was geweest die het gebeuren heeft gefilmd. De beelden die zij maakten, verschenen op prime time op de Nederlandse televisie. Ondanks deze documentatie blijft Peking bij zijn standpunt dat er gewonden waren, maar geen doden en dat het bovendien de Tibetanen waren die het vuur hadden geopend en dat de Chinezen zichzelf wel moesten verdedigen.

Wij veroordelen de wrede actie van de Chinese veiligheidsdiensten en verzoeken de autoriteiten om hun gevangenen humaan en in overeenstemming met internationale akkoorden te behandelen, want China heeft het VN-Verdrag voor de rechten van het kind ondertekend dat minderjarigen beschermt tegen arrestatie en willekeur door de staat.

Wat er bij de Nangpa-pas is gebeurd, moet zo snel mogelijk worden onderzocht, en de verantwoordelijken moeten ter verantwoording worden geroepen. Deze aanvallen op weerloze burgers moeten op de agenda worden gezet van de volgende mensenrechtendialoog tussen de EU en China.

Ik dring er bij de vertegenwoordigers van de Commissie op aan dat zij zich een beeld vormen van de situatie door naar het Tibetan Welfare Centre in Kathmandu te gaan zoals onze ad-hocdelegatie van dit Parlement in juli heeft gedaan toen we naar Nepal gingen, dat zij de vluchtelingen die daar aankomen, vragen naar wat zij hebben moeten ondergaan, en dat zij er iets aan doen!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer (GUE/NGL), auteur. Voorzitter, telkens opnieuw spreekt dit Parlement terecht zijn verontwaardiging uit en ik verwacht dat dit helaas nog vaak herhaald zal moeten worden. De situatie in Tibet wordt niet beter maar slechter. Misschien is dat ook wel onze eigen schuld. Al vóór 1951 accepteerden de Europese landen dat Tibet een deel van China moest zijn, alhoewel het op landkaarten niet te vinden was. Dat bleef zo toen in de jaren vijftig de Volksrepubliek China dit onherbergzame gebied met militaire middelen daadwerkelijk onder controle bracht en de Dalai Lama vluchtte naar India.

Inmiddels is Tibet vanuit China beter bereikbaar geworden via de hoogste spoorlijn ter wereld. Buitenlandse bergbeklimmers hebben recent kunnen zien hoe schaamteloos wordt geschoten op inwoners die proberen het land te ontvluchten. De regering en waarschijnlijk ook de grote meerderheid in de publieke opinie in China ziet in Tibet vooral een nog vrijwel leeg gebied dat gekoloniseerd moet worden door Chinezen uit de meest dichtbevolkte gebieden. Doordat de Chinese economie meer dan ooit verweven geraakt met de Europese economie heeft Europa een machtig pressiemiddel. De vraag is of wij dat middel willen gebruiken. Zonder pressie duurt de onderdrukking voort.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bezetting van Tibet door communistisch China is al heel lang een bezoeking voor de democratie en een grote smet op de beginselen van rechtvaardigheid en vrijheid. Steeds opnieuw weer hebben wij de onverdedigbare en meedogenloze wijze waarop het Chinese regime een klein en vredelievend land behandelt dat geïsoleerd op het dak van de wereld ligt, in sterke bewoordingen veroordeeld.

Tijdens het laatste incident hebben soldaten van de Chinese bezettingsmacht het vuur geopend op een groep ongewapende, weerloze burgers die in wanhoop hun land probeerden te ontvluchten via de bergpas over de Nangpa-gletsjer, die gelegen is op een hoogte van ruim 5700 meter. Van de groep maakten veel vrouwen en kinderen deel uit. Een zeventienjarige non werd gedood; een twintigjarige raakte ernstig gewond; er worden nog enkele personen vermist en 29 personen, waaronder veertien kinderen, werden gearresteerd. Enkele leden van de groep slaagden erin om te ontsnappen naar het nabijgelegen Nepal. Gelukkig, en godzijdank, werd het incident gezien door een aantal buitenlandse bergbeklimmers, wier onafhankelijke en betrouwbare verslagen, inclusief videobeelden, de belachelijke leugens die de Chinese autoriteiten in een officiële verklaring over de gebeurtenissen hadden verspreid volledig tegenspraken.

Wij in Europa zijn er altijd snel bij als er acties van totalitaire of onderdrukkende regimes moeten worden veroordeeld, maar in de praktijk worden onze grote woorden niet geëvenaard door onze daden. Behalve betreurenswaardig is dit naar mijn mening ook hypocriet. De welhaast koloniale bezetting van Tibet door China moet, net als iedere andere koloniale bezetting van een land door een ander land, onmiddellijk worden beëindigd. Om te laten zien dat het ons menens is, moeten we tastbare maatregelen nemen tegen China. Ja, we hebben een wapenembargo tegen dat land, maar dat heeft weinig effect. Wat echt effectief zou zijn, is een verbod op de invoer van Chinese goederen; dat zou de communistische leiders in Peking pas echt hoofdpijn bezorgen en dat zou tot verstandige reacties leiden op onze eis dat Tibet zijn vrijheid moet terugkrijgen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Piia-Noora Kauppi, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat er doortastend moet worden opgetreden om de mensenrechtensituatie in China te verbeteren. Dit recente incident geeft ons een duidelijke aanleiding om dit tot een prioriteit van de Europese Unie te maken. Ik vind het absoluut schokkend dat het Chinese staatspersbureau Xinhua de schietpartij als zelfverdediging heeft gekwalificeerd, terwijl videobeelden duidelijk laten zien dat de Tibetaanse vluchtelingen het op een lopen zetten en van een afstand werden beschoten. Er was geen sprake van dreiging tegen de Chinese grenswachten, er is geen geweld gebruikt en er is geen verzet geboden. Geen van de vluchtelingen had een wapen bij zich, zelfs geen mes.

Ik wil het Finse voorzitterschap bedanken en wijzen op zijn werk in de mensenrechtendialoog. Vorige week, op 20 oktober, heeft het Finse voorzitterschap een officiële verklaring doen uitgaan waarin het incident werd veroordeeld. Ik wil het voorzitterschap daarvoor bedanken.

Tot slot moeten we doorgaan met het stimuleren van besprekingen op hoog niveau tussen de Dalai Lama en de Chinese regering, zoals ook in de gezamenlijke resolutie over Tibet staat. Ik wil herhalen dat dit de enige manier is om tot een vreedzame en duurzame oplossing te komen, met echte autonomie voor de Tibetaanse natie.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, namens de PSE-Fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ofschoon de officiële betrekkingen tussen de Chinese regering en de Dalai Lama sedert 2002 zijn hersteld, worden in Tibet de mensenrechten nog regelmatig geschonden. Men schat dat elk jaar 2500 mensen besluiten om te vluchten voor de onderdrukking en om de dagenlange, gevaarlijke reis naar Nepal te ondernemen. De gewelddaden tegen ongewapende burgers baren ons ernstige zorgen. Zo schoot in september jongstleden de Chinese grenswacht op vluchtelingen bij de Nangpa La-bergpas. Deze groep van vluchtelingen, met vrouwen, kinderen en monniken, probeerde de Tibetaanse grens over te steken. Tot nu hebben de Chinese autoriteiten geweigerd de verantwoordelijkheid te nemen voor dit incident, waarbij een persoon om het leven kwam. Ook is het lot onbekend van de kinderen die door de militairen worden vastgehouden.

Het is de taak van de internationale instellingen om vastberaden en efficiënt op te treden en de regering van de Chinese Volksrepubliek te dwingen de onderdrukking van het Tibetaanse volk, zijn onmenselijke behandeling van gevangenen, de folteringen en buitengerechtelijke executies te beëindigen. Nogmaals doen wij vanuit dit Parlement een oproep tot de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten in Tibet. Deze rechten omvatten ook vrije meningsuiting en vrijheid van vereniging. Ook dringen wij aan op een echte dialoog tussen beide partijen, teneinde begrip voor en eerbiediging van de religieuze, politieke en culturele rechten van het Tibetaanse volk te bewerkstelligen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de tweeënhalf jaar dat ik afgevaardigde ben, is dit zeker de derde keer, op zijn minst, dat de schendingen van de mensenrechten in Tibet hier aan de orde worden gesteld, en ik ben bang dat het niet de laatste keer is. Het verschil tussen deze keer en de vorige keren is dat we nu over filmbeelden beschikken die aantonen dat de pogingen van de Chinese autoriteiten om die beelden te ontkennen bedrieglijk zijn, en tegelijkertijd dat de poging van het nieuwsagentschap Xinhua om aan te tonen dat het een actie uit noodweer was, ook nergens op gebaseerd is.

We hebben dus te maken met een incident dat, zoals hier is opgemerkt, beslist moet worden onderzocht. Ik onderschrijf en ondersteun dat voorstel, maar daarnaast dient deze kwestie ook een fundamentele rol te spelen in het kader van de dialoog tussen de Europese Unie en China. Ik herhaal dat dit niet de eerste keer is, maar het begint wel een treurige zaak te worden dat we de gelegenheid hebben om die dialoog met China aan te gaan, en we er, aan de vooravond van de Olympische Spelen van 2008, niet op blijven aandringen dat het probleem van Tibet zou kunnen worden opgelost als er daadwerkelijk een beetje politieke wil bij de Chinese autoriteiten aanwezig was. Tot op heden hebben we daar nog niets van gezien.

 
  
MPphoto
 
 

  Michał Tomasz Kamiński, namens de UEN-Fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag voeren wij een debat over de mensenrechten in China. Dit debat vindt plaats na het tragische en verschrikkelijke grensincident. Daardoor hebben mensen in heel de wereld kunnen zien hoe China omgaat met weerloze mensen die geen enkele bedreiging vormen voor de communistische autoriteiten. Deze arme mensen worden zomaar, zonder enige bedenking, neergeschoten.

Het incident waar wij het over hebben, en waardoor dit debat in het Europees Parlement werd veroorzaakt, herinnert ons aan een bittere waarheid: in China worden de mensenrechten op systematische wijze en in bijna elk aspect van het leven geschonden. De Volksrepubliek China schendt de menselijke, economische en religieuze rechten van zijn burgers. Helaas moeten wij echter ook een andere droevige en onaangename waarheid onder ogen zien, namelijk dat de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie maar al te vaak en op een schijnheilige wijze zwijgen over hetgeen in China gebeurt. Hetzelfde geldt voor de instellingen van de Europese Unie. Als de gemeenschappelijke waarden die ons in dit Parlement en in heel Europa verenigen, echt gemeenschappelijke waarden zijn, zijn wij verplicht om hardop en duidelijk aan te dringen op eerbiediging van de mensenrechten door de Volksrepubliek China.

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet me veel genoegen dat het Parlement zich zo bekommert om Tibet. Ik twijfel niet aan de echtheid van die gevoelens, maar ik zet wel vraagtekens bij de wijze waarop dit Parlement die gevoelens omzet in daden. Vandaag bij de stemming over de begroting hebben we drie amendementen verworpen waarmee Europese ontwikkelingsgelden zouden zijn weggehaald bij programma’s van de overheid of andere organisaties waarmee gedwongen abortus, onvrijwillige sterilisatie en kindermoord worden gefinancierd.

Waarom proberen de Tibetanen uit China te ontsnappen? Vanwege dit soort barbaarse praktijken, naast religieuze en politieke vervolging. Dat zijn de praktijken die het leven onmogelijk maken voor alle minderheden en overwonnen volken op het grondgebied waarop China nu recht doet gelden.

Ik vraag u, geachte commissaris - en ik wil graag een antwoord -, welke rol speelt ons ontwikkelingsbeleid bij al dit lijden?

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Evans (PSE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen tegen mevrouw Sinnott zeggen dat ze de discussie vertroebelt door dit soort zaken erbij te halen, die niets te maken hebben met het onderwerp dat we hier vandaag bespreken.

Jaarlijks vluchten ongeveer 2500 Tibetanen - en mogelijk meer - de grens over, de Himalaya uit, om in ballingschap te gaan. Die vluchten zeker voor de wreedheid van de Chinese bezetting, maar de zaken liggen niet noodzakelijkerwijs zoals gesuggereerd wordt door mevrouw Sinnott.

Het is moeilijk om erachter te komen hoeveel vluchtelingen er worden gearresteerd of neergeschoten door de Chinese grensautoriteiten, omdat de aantijgingen over het algemeen nooit zijn onderzocht. Dit wel heel afschuwelijke incident op 30 september is een schending van de fundamentele VN-beginselen met betrekking tot het gebruik van geweld en vuurwapens door rechtshandhavingsambtenaren. Het is interessant dat er richtlijnen bestaan waarin staat wanneer rechtshandhavingsambtenaren mogen schieten, maar die richtlijnen bepalen dat ze geen vuurwapens mogen gebruiken tegen personen, behalve als er sprake is van zelfverdediging of het verdedigen van anderen tegen een op handen zijnde dreiging waarbij er gevaar voor het leven of voor ernstig letsel bestaat. Degenen die de videobeelden van dit incident hebben gezien, weten dat er in deze situatie geen sprake was van ernstig gevaar voor het leven. Er leek geen enkele aanleiding te bestaan voor de aanval.

Daarom is de voorliggende resolutie erg belangrijk, met name paragraaf 8, waarin er bij de Raad en de Commissie op wordt aangedrongen om hun standpunt over een dialoog tussen de betrokken autoriteiten te herhalen. Dat is een standpunt dat we vanmiddag moeten laten weerklinken: dialoog om een oplossing voor deze situatie te vinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Filip Kaczmarek (PPE-DE). (PL) Mijnheer de Voorzitter, de resolutie waar wij vandaag over stemmen, gaat over de voorvallen van 30 september jongstleden, toen Chinese politieagenten het vuur openden op een groep vluchtende Tibetanen die vrijheid zochten buiten de Volksrepubliek China. Dit was zeker niet het eerste incident van dit soort. Het ongebruikelijke is evenwel dat een dergelijk barbaars gedrag op film werd vastgelegd. Dankzij de televisie en dankzij internet konden wij, samen met miljoenen mensen over de hele wereld, het werkelijke beleid dat de Chinese autoriteiten jegens Tibet voeren, met eigen ogen aanschouwen

Het lot van het Tibetaanse volk is juist zo onfortuinlijk omdat het om een van de meest vredelievende naties van heel de wereld gaat. De Dalai Lama vraagt niet om onafhankelijkheid voor Tibet. De Tibetanen zijn bereid om binnen het door de Chinese grondwet vastgestelde kader te leven. Hoe is het mogelijk dat op zulke mensen wordt geschoten? Hoe is het mogelijk dat zij worden vervolgd en vermoord enkel en alleen omdat zij een beetje vrijheid willen genieten en hun cultureel erfgoed willen beschermen? Kan men deze tragische loop van de gebeurtenissen een halt toeroepen? Ja, als een verbod wordt uitgevaardigd om op mensen te schieten die uit een land wegvluchten waarin ze niet willen leven. Dat is ook in het verleden voorgekomen, en wel dichter bij huis, aan de grens tussen Oost- en West-Duitsland. Grote mogendheden kunnen en mogen hun gezag niet grondvesten op het vermoorden van weerloze vluchtelingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is vandaag al veel gezegd in het Parlement over de situatie in Tibet. De Chinese autoriteiten beweren dat zij de autonomie van Tibet respecteren, maar uit hun optreden blijkt wel wat anders.

Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de aandacht van het Parlement te vestigen op het rapport van Human Rights Watch dat op 6 oktober 2006 werd gepubliceerd. In dit rapport staat bijvoorbeeld dat de internetblog van Woeser, een vooraanstaande Tibetaanse intellectueel, werd gesloten. Deze blog was een van de interessantste politieke en culturele ontwikkelingen in het hedendaags China. Daarin werd de waarheid gezegd over de situatie in Tibet, en de schade beschreven die wordt aangericht aan het milieu en de Tibetaanse cultuur. Woeser is een van de meest vooraanstaande vrouwelijke intellectuelen in het hedendaagse China en haar blog gaf een getrouwe weergave van de huidige gebeurtenissen in Tibet.

Wij mogen niet zomaar een situatie tolereren waarin de Chinese autoriteiten zeggen een bepaalde provincie autonomie te hebben gegeven, maar in de praktijk internetblogs van vooraanstaande intellectuelen sluiten.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie deelt de zorgen die door de geachte afgevaardigden zijn uitgesproken met betrekking tot het recente neerschieten van Tibetaanse vluchtelingen door het Chinese Volksbevrijdingsleger op de grens tussen de Volksrepubliek China en Nepal, met inbegrip van de daaropvolgende dood van een van de vluchtelingen en de gevangenzetting van een aantal van hen.

De Europese Unie heeft de zaak formeel aan de orde gesteld tijdens de recente bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, die op 19 oktober heeft plaatsgevonden in Peking, zoals terecht is opgemerkt door de geachte afgevaardigde uit Finland. Bij die gelegenheid heeft de Europese Unie de bewering van China dat de schietpartij een kwestie van zelfverdediging was weersproken, erop aangedrongen dat de Chinese regering een grondig onderzoek naar het incident instelt en geëist dat de gevangen genomen vluchtelingen worden behandeld in overeenstemming met de internationale humanitaire normen.

Meer in het algemeen maakt de Commissie zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Tibet, en met name over het behoud van de culturele, religieuze en linguïstische identiteit van het Tibetaanse volk. Deze zorgen zijn regelmatig uitgesproken tijdens de bilaterale dialoog over de mensenrechten en ook op het hoogste niveau, tijdens bilaterale toppen.

De Europese Unie is met name bezorgd over het aantal Tibetanen met een religieuze achtergrond die om politieke redenen gevangen zitten en heeft herhaaldelijk gevraagd om hun onmiddellijke vrijlating. Verscheidene van deze mensen staan op de lijst van individuele gevallen die regelmatig worden voorgelegd aan de Chinese autoriteiten in de marges van deze dialogen.

De Commissie is van mening dat het beleid van China in Tibet niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De snelle ratificatie van dit Verdrag door China behoort tot de topprioriteiten van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en we hebben bij China geen enkele onzekerheid laten bestaan over de noodzaak om de geest van dat Verdrag volledig te respecteren nadat het eenmaal is ondertekend en zelfs nog voordat het is geratificeerd.

Als onderdeel van een algemeen beleid vis-à-vis Tibet heeft de Europese Unie consistent het standpunt ingenomen dat het instellen van een rechtstreekse dialoog tussen de Dalai Lama en de Chinese autoriteiten de enige realistische weg is om een vreedzame en blijvende oplossing te vinden voor de kwestie Tibet. Daarom hebben we de vijf gespreksronden die tot nu toe zijn gehouden tussen de speciale gezanten van de Dalai Lama en de Chinese regering verwelkomd en nauwlettend gevolgd.

De Commissie dringt er bij beide partijen op aan om deze dialoog voort te zetten en te proberen substantiële vooruitgang te boeken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.

 
  

(1)Zie notulen.


12.2. Proces tegen Ríos Montt
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over vijf ontwerpresoluties over het proces tegen Ríos Montt(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Luis Yáñez-Barnuevo García (PSE), auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling tot Tibet hebben we het in dit Huis niet vaak over Guatemala gehad, althans sinds ik hier zit. Dit kleine Midden-Amerikaanse land is niettemin jarenlang gebukt gegaan onder een keiharde onderdrukking, onder een meedogenloze dictatuur, en degenen die daar verantwoordelijk voor zijn, zijn er tot nog toe zonder enige vorm van rechtsvervolging vanaf gekomen.

Het Spaans Hooggerechtshof heeft een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd, en wat wij hier doen, is het verzoek om uitlevering ondersteunen van generaal Ríos Montt, als eerste verantwoordelijke, en van nog vijf generaals, waarvan sommigen de facto president zijn geweest, dat wil zeggen dictator, gedurende die dertig jaar waarin 200 000 mensen werden vermoord, 45 000 verdwenen zijn en een tiende deel van de bevolking verplaatst werd; het overgrote deel van de verplaatste bevolking – 83 procent – behoorde tot de bevolkingsgroep van de Maya’s. Tot de slachtoffers behoren echter ook Europeanen, Belgen en Spanjaarden, met name priesters.

Mijnheer de Voorzitter, net zoals we de uitlevering van Pinochet en die van Fujimori hebben ondersteund, vind ik dat wij nu, liefst met eenparigheid van stemmen, de uitlevering van generaal Ríos Montt en zijn medeplichtigen behoren te ondersteunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE), auteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij natuurlijk achter wat mijn collega, de heer Yáñez-Barnuevo, zojuist gezegd heeft, want tien jaar na de ondertekening van de vredesakkoorden in Guatemala, een land dat lid wil worden van de Veiligheidsraad en waarmee wij in onderhandeling zijn over een associatieovereenkomst, heeft Guatemala de algemene overeenkomst inzake de mensenrechten nog steeds niet geïmplementeerd. Dat is werkelijk verontrustend, in een land dat, zoals gezegd, het slachtoffer is geweest van dictaturen, volkerenmoord, en misdrijven tegen de menselijkheid, en – wat nog het ergste is – de mensen die hiervoor verantwoordelijk zijn, lopen nog steeds ongestraft rond, in Guatemala zelf en elders in de wereld.

Daarom is het toe te juichen – en dat doen wij ook in deze resolutie – dat het Spaanse hooggerechtshof op 7 juli jongstleden dit internationale arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Hiermee kan namelijk tot op zekere hoogte een begin worden gemaakt met het corrigeren van die straffeloosheid en daadwerkelijk worden bereikt dat de verantwoordelijke personen betalen voor wat zij hebben aangericht.

Daarbij zouden we het echter niet moeten laten. We moeten de Guatemalteekse autoriteiten ook vragen om op dit gebied op doeltreffende wijze hun medewerking te verlenen. We dienen er natuurlijk bij hen op aan te dringen zich op dit vlak van toenemende samenwerking zo coöperatief mogelijk op te stellen zodat zij, op grond van dat internationale bevel, kunnen meewerken aan de aanhouding, uitlevering en veroordeling van deze personen. Verder moeten we de bankautoriteiten om hun medewerking vragen, die onderdak hebben verleend aan de winsten en verrijking van deze personen, zodat deze mensen wettelijk en financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Ten slotte moet gezegd dat het voor Europol en Interpol buitengewoon zinvol zou zijn als zij op dit vlak de handen ineenslaan, voor zover zij daartoe in staat zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, Guatemala heeft een lange en bloedige geschiedenis van geweld achter de rug, en we mogen hier zeker geen partijdig oordeel over vellen, omdat er naast vreselijke dictaturen en repressies ook een even wrede en bloeddorstige revolutionaire beweging van de Tupamaros is geweest.

Het is al meer dan drie decennia geleden dat de ogen van heel Duitsland waren gericht op dit deel van Midden-Amerika, toen de Duitse ambassadeur Karl Graf Spreti – wiens zoon een van mijn medewerkers is – werd ontvoerd en vermoord. Karl Graf Spreti was een van de grote wegbereiders van Europa; hij was ook lid van de Duitse Bundestag voor mijn partij, maar het was in zijn hoedanigheid van diplomaat en onschuldig man dat hij werd weggevoerd en op wrede wijze in het oerwoud werd omgebracht. Sindsdien is het land door een periode van vreselijke crises gegaan. Daarom moeten wij heel behoedzaam, maar ook heel stellig het vredesproces daar steunen door ondubbelzinnig degenen te veroordelen die in hun machtspositie geweld hebben uitgeoefend, maar ook degenen die het woord ‘vrijheid’ hebben misbruikt als rechtvaardiging om hetzelfde te doen.

Guatemala is ook herhaaldelijk het toneel geweest van wrede genocide, en het verdient dank dat de resolutie geen blad voor de mond neemt als het gaat om de verdrijving van ongeveer tien procent van de Maya’s, een volk met een oude cultuur, en de moord op tienduizenden van hen.

We moeten ook van deze gelegenheid gebruikmaken om onze definitie van genocide aan te scherpen. Er wordt herhaaldelijk gezegd dat de term ‘genocide’ alleen mag worden gebruikt als een groep systematisch wordt uitgeroeid. Dat is niet zo: we spreken ook van genocide als een etnische groepering haar bestaansbasis wordt ontnomen door haar te beroven van haar geboorteland door middel van verdrijving en moorddadig geweld. Dit is bij veel etnische groepen gebeurd, niet alleen bij de Maya’s, maar ook bij kleinere groeperingen in Guatemala. Er is geen verjaringstermijn voor dit soort misdaden, en daarom moeten wij alles op alles zetten om degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn ter verantwoording te roepen en er niet onze ogen voor te sluiten en over te gaan naar het volgende agendapunt.

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún (GUE/NGL), auteur.

(Spreekster spreekt Iers)

(EN) In de jaren tachtig en negentig was Guatemala voortdurend in het internationale nieuws. Een conflict van dertig jaar en een vredesproces van tien jaar hebben ervoor gezorgd dat mensen over de hele wereld, inclusief wij hier in het Europees Parlement, geïnformeerd bleven. Collega’s hebben een paar grimmige cijfers over die periode genoemd: 200 000 mensen zijn omgekomen, duizenden ontheemd en hele dorpen en gemeenschappen zijn voor altijd vernietigd. Het eigen onderzoek van de regering heeft bevestigd dat 93 procent van de moordpartijen gepleegd is door de eigen strijdkrachten van de regering.

De militaire dictatuur van Ríos Montt van begin jaren tachtig wordt beschouwd als een van de wreedste perioden in het conflict. Er was groot optimisme na de ondertekening van het vredesakkoord, maar tien jaar na dato is er maar weinig veranderd voor de mensen in dat land, waar 80 procent van de mensen in armoede leeft. Tien jaar later zijn niet alleen de daders van genocide die in de jaren tachtig is uitgevoerd niet vervolgd, maar spelen ze nog steeds een prominente rol in het openbare leven. De slachtoffers en overlevenden van het conflict hebben noch adequate financiële bijstand, noch erkenning voor hun lijden gekregen. De overgrote meerderheid van de vermiste personen is zelfs nooit gevonden. Veel ontheemden moeten nog terugkeren naar hun oorspronkelijke woningen.

Ik verwelkom de oproep die in deze resolutie wordt gedaan aan de regering van Guatemala, de regeringen van de andere landen in Midden-Amerika, de regering van Spanje en de regering van de Verenigde Staten om de werking van het Europese arrestatiebevel mogelijk te maken, onder verwijzing naar het internationale arrestatiebevel, zodat de personen die genoemd worden in het opsporings- en aanhoudingsverzoek van 7 juli 2005 - die allemaal genocide ten laste worden gelegd, ook Ríos Montt - voor het gerecht kunnen worden gebracht.

Ik wil de geachte afgevaardigden op het hart drukken om zich bewust te zijn van het feit dat er voor de mensen heel weinig is veranderd. Voor de meerderheid van de Guatemalteken verschillen de omstandigheden op dit moment weinig van de omstandigheden zoals die in 1996 waren. In het vredesakkoord werd de belofte gedaan dat de samenleving zou worden gedemilitariseerd en dat er een hoognodige land- en belastinghervorming zou plaatsvinden, met als doel de opbouw van een rechtvaardigere en meer gelijke samenleving. Dat moeten we vandaag zeker niet vergeten, ook al is Guatemala niet meer zo vaak in het nieuws, en we moeten blijven aandringen op en druk uitoefenen voor een rechtvaardigere en meer gelijke samenleving.

Daarom verwelkom en beklemtoon ik het engagement van de resolutie met het beginsel van universele rechtvaardigheid en bescherming van de mensenrechten. Onze ervaringen in Ierland hebben ons geleerd dat vrede alleen kan worden gebouwd op rechtvaardigheid en respect voor de rechten van iedereen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Onze bezoekers op de officiële tribune hebben zich er wellicht even over verbaasd dat er niet werd getolkt, maar dat komt omdat mevrouw de Brún Iers sprak, en dat is nog geen officiële werktaal van het Parlement. Dat wordt het pas op 1 januari.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het is verschrikkelijk spijtig en kwalijk dat het overgrote deel van degenen die afkeurenswaardige en wrede misdaden tegen de menselijkheid plegen, waaronder genocide, ongestraft blijven. Feitelijk worden de meesten van deze meedogenloze moordenaars van grotendeels onschuldige, weerloze burgers nooit strafrechtelijk vervolgd. Wat nog veel schandelijker is, is dat dergelijke wrede, onmenselijke criminelen feitelijk niet alleen ontkomen aan de arm der wet, maar ook nog eens genieten van een hoge levensstandaard en een belangrijke politieke status.

Er zijn talloze voorbeelden van deze schandelijke stand van zaken te vinden over de hele wereld, binnen onze historie en binnen de meeste politieke systemen en ideologieën. Dit bewijst dat een juiste handhaving van de rechtsorde slechts een wensbeeld en een misvatting is. Dit weten wij allemaal, maar de meesten van ons zijn bang het openlijk toe te geven.

De recente historie van Guatemala illustreert duidelijk waar ik het over heb. In de periode van 1960 tot 1996 zijn ruim 200 000 mensen vermoord tijdens door de staat georganiseerde moordpartijen in opdracht van de beruchte legergeneraal en dictator Efraín Ríos Montt, gesteund door een reeks bekende topambtenaren en hooggeplaatste militaire officiers. Geen van deze mensen is ooit gestraft. Ríos Montt is tot op heden actief in de politiek als leider van het Republikeins Front in Guatemala, één van de invloedrijkste partijen van het land. Hij bekleedde slechts twee jaar geleden nog het ambt van voorzitter van het nationale congres.

Er dient hierbij natuurlijk te worden opgemerkt dat Ríos Montt is opgeleid door de Verenigde Staten van Amerika en zijn klim naar de macht kon worden gerealiseerd door toedoen van de CIA en dankzij de volledige politieke en financiële steun van opeenvolgende VS-regeringen. Hoe pathetisch kan het Amerikaanse buitenlandbeleid zijn? Soms vraagt men zich dat wel eens af. Werkten er op het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen decennia dan helemaal geen weldenkende, verstandige mensen met een gemiddeld IQ?

Ik verzoek u dringend deze resolutie te steunen. Hiermee worden de Guatemalaanse instanties immers bijgestaan in hun pogingen Ríos Montt en een aantal verfoeilijke criminelen te berechten.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gewapende conflict in Guatemala heeft decennia geduurd, en in die periode zijn verschrikkelijke misdrijven tegen de menselijkheid begaan; er zijn 200 000 mensen vermoord, er zijn 45 000 mensen van huis verdreven en sommige inheemse gemeenschappen zijn volledig uitgeroeid.

Het vredesakkoord is tien jaar oud in december van dit jaar. De Algemene Verklaring van de rechten van de mens is nog steeds niet omgezet in Guatemala, en de slachtoffers van de genocide hebben geen compensatie gekregen, noch materieel noch symbolisch. Het arrestatiebevel dat het Spaanse hooggerechtshof in juli 2006 tegen Efraín Ríos Montt heeft uitgevaardigd, is een teken van hoop dat de daders niet langer ongestraft zullen blijven.

Wij roepen de Guatemalteekse autoriteiten op tot onvoorwaardelijke samenwerking; zij moeten alles doen wat in hun macht ligt om de misdrijven tegen de menselijkheid te onderzoeken, en de ex-dictator en de zeven andere beschuldigden van het land moeten worden gearresteerd en uitgeleverd.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu Guatemala voorbereidingen treft voor de tiende jaardag van de tekening van de vredesakkoorden die een einde maakten aan 36 jaar burgeroorlog, is ook de Commissie van mening dat er alles aan moet worden gedaan om recht te doen aan degenen die hebben geleden onder de schending van de mensenrechten tijdens het zwartste uur van het conflict. Binnen dit kader wil de Commissie de wettelijke procedures noemen die zijn ingesteld tegen voormalige militaire en politieke kopstukken voor hun vermeende rol in die tijd. De Commissie verzoekt opnieuw alle fracties dringend om de queeste naar waarheid en recht en de strijd tegen straffeloosheid hartgrondig te steunen.

De Commissie verwelkomt de, weliswaar schoorvoetende, bereidheid van de huidige regering de verantwoordelijkheid van de staat voor de eerdere schendingen van de mensenrechten te erkennen en de compensatie van de slachtoffers te waarborgen. De Commissie heeft daarnaast waardering voor de toezegging van het land de vredesakkoorden ten uitvoer te leggen, zoals bevestigd door het congres in augustus 2005 met een stemming over een kaderwet die voorziet in de instelling van procedures en mechanismen waarmee de doeltreffende verwezenlijking van de tien jaar geleden geformuleerde doelstellingen moet worden veiliggesteld.

Ten slotte spreekt de Commissie haar lof uit over het werk van de Ombudsman voor de mensenrechten en begroet zij de opening van een kantoor van de VN-Hoge Commissaris voor de rechten van de mens in juli 2005.

Helaas gaat het land nog steeds gebukt onder de straffeloosheid die voor oude en huidige misdaden geldt. Dit heeft zijn weerslag op alle inwoners, waaronder mensenrechtenactivisten die zich voornamelijk inzetten voor de slachtoffers van de burgeroorlog. De regering is het erover eens dat deze situatie onacceptabel is, maar moet nog steeds duidelijke acties nemen ter versterking van de rechtsstaat. Het rechtswezen wordt momenteel ondersteund door een Europees programma, maar voor blijvende verbeteringen zullen er meer publieke fondsen en structurele hervormingen nodig zijn. De Commissie wacht verder op de instelling van de VN-commissie voor onderzoek naar gewapende groepen en clandestiene veiligheidsdiensten (CICIACS). Wij hopen hiervoor op de nodige steun van het Guatemalaanse congres, en ook voor de aanstaande ratificatie van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.

De Commissie is ervan overtuigd dat de Europese Unie de dialoog met Guatemala moet openhouden over belangrijke kwesties met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de vredesakkoorden, vooral nu het land zich voorbereid op de parlementsverkiezingen die voor eind 2007 gepland staan. Het Constitutioneel Hof heeft overigens recentelijk generaal Ríos Montt onverkiesbaar verklaard vanwege de coup die hij in 1982 leidde. De kwestie van straffeloosheid voor misdaden in het verleden en heden dient binnen deze context centraal te staan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


12.3. Oezbekistan
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Oezbekistan(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE), auteur. (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is in dit Parlement al veel gezegd over de situatie in Oezbekistan. Daarin komt ook geen enkele verbetering. Veeleer zijn wij getuige van een toename van de onderdrukking.

Het laatste rapport van Human Rights Watch, dat op 3 oktober 2006 werd gepubliceerd, geeft een gedetailleerde beschrijving van de situatie. Totnogtoe is niemand ter verantwoording geroepen voor de slachting in Andizjan. Elke kritiek wordt gesmoord en de vrijheid van godsdienst wordt geschonden. Er is nog steeds geen sprake van samenwerking met de internationale organisaties wat de eerbiediging van de mensenrechten en de grondrechten betreft. In september verdwenen in Oezbekistan twee journalisten, Djamshid Karimov en Ulugbek Khaidarov. Beiden stonden bekend om hun onafhankelijkheid en hun kritiek op het regime. Karimov werd uiteindelijk aangetroffen in een psychiatrische inrichting en Khaidarov in de gevangenis.

Tegelijkertijd moet de strategie van het Europees Parlement er echter op gericht zijn om Oezbekistan te helpen bij de terugkeer tot de gemeenschap van hervormingsgezinde democratische landen. Wij mogen niets ondernemen dat een dergelijke koers in de weg zou staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith (Verts/ALE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, geheel tegen onze gewoonte in zijn op dit moment sancties tegen Oezbekistan van kracht. Sancties dienen omzichtig en alleen als laatste hulpmiddel te worden toegepast, maar wij in dit Parlement mogen niet bang zijn sancties te gebruiken en deze te implementeren aangezien sancties het enige echte wapen zijn ter bevordering van interne veranderingen binnen dat land.

Het is van belang dat de EU met één stem spreekt en met deze motie voor een resolutie willen wij juist dat bereiken. Ten eerste moeten wij overeenstemming bereiken over een realiteitscontrole. In overweging C geven wij aan dat: “de Oezbeekse regering niet heeft voldaan aan de condities die de Raad heeft geformuleerd toen de sancties werden ingesteld”. Dus zou elke verzachting van de bestaande sancties vreemd zijn en tegen het gezond verstand indruisen. Het zou in feite een bizarre premie of beloning zijn voor het negeren van onze eisen.

En toch zal, zoals aangegeven in overweging B, de Raad algemene zaken en externe betrekkingen op 13 november een besluit nemen of de vorig jaar aangenomen sancties moeten worden verlengd. Wij hebben begrepen dat wordt overwogen de sancties op te heffen. Mijn fractie is het hier niet mee eens en wij hopen dat het Parlement onze mening deelt. Wij zijn van mening dat de sancties moeten worden verlengd en uitgebreid, vooral in het licht van de weigering van Oezbekistan een onafhankelijk onderzoek betreffende de gebeurtenissen in Andizjan te laten uitvoeren.

Wij willen graag een bepaling opnemen in paragraaf 2 voor de uitbreiding van sancties, met een gericht visumverbod voor specifieke sleutelfiguren. Hiermee benadrukken wij onze toenemende frustratie over het gebrek aan vooruitgang zonder dat hierbij nadeel ontstaat voor het Oezbeekse volk zelf.

Het is van groot belang dat wij druk blijven uitoefenen. Wij hopen dat het Parlement niet zal bezwijken. Hoewel wij er geen twijfels over hebben dat de commissaris onze bezorgdheid deelt, hopen wij dat zij onze vastberadenheid zal volgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Jeggle (PPE-DE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het is belangrijk dat dit Parlement de ogen niet sluit voor schendingen van de mensenrechten waar ook ter wereld, maar ertegen in actie komt, en de vreselijke gebeurtenissen in Andizjan in Oezbekistan in mei 2005 behoren hier ook toe; wij zijn een democratische instelling en in die hoedanigheid mogen wij niet toestaan dat mensenrechten waar ook ter wereld met voeten worden getreden. We mogen evenwel ook niet toestaan dat samenwerking tussen dit Parlement en andere parlementen diplomatieke betrekkingen op het spel zet. Kijkend naar de huidige situatie in Oezbekistan moeten we ook rekening houden met wat er in het verleden is gebeurd, en alleen daarop kan deze resolutie zich baseren.

Vorige maand stond een bezoek van de delegatie voor de betrekkingen met de landen in Centraal-Azië – waarvan ik lid ben – aan Oezbekistan gepland. Dat er niets van dit plan terechtkwam, had niet te maken met het gebrek aan samenwerking door de Oezbeekse autoriteiten, maar met het gebrek aan belangstelling voor een dergelijke reis bij voldoende leden van dit Parlement. Een gevolg hiervan is dat wij niet ons eigen beeld hebben kunnen vormen van de huidige situatie in Oezbekistan als het gaat om mensenrechten, democratisering en de vestiging van een onafhankelijke rechtsmacht, en we nu veeleer verplicht zijn om op informatie van derden te vertrouwen.

Begrijp me niet verkeerd: ook ik vind dat mensenrechten en democratiseringspogingen in Oezbekistan vaak tegenstand ondervinden en dat er daarom serieus moet worden nagedacht over het behoud van de sancties, in het bijzonder het embargo op wapenleveranties, maar ik denk niet dat een uitbreiding van de sancties naar zaken als het weigeren van een EU-visum aan de president van Oezbekistan, Islam Karimov, iets zal helpen om ons dichterbij ons doel te brengen. Als we dit doen staat dat gelijk aan het afbreken van de diplomatieke betrekkingen, en dat kan niet onze bedoeling zijn. Er is geen actueel incident dat een dergelijk hard politieke antwoord rechtvaardigt, en ik verzoek u dan ook dringend om het amendement te steunen dat ik heb ingediend en ervoor te stemmen. Als ik niet slaag in deze compromispoging, zal ik uiteindelijk tegen de resolutie moeten stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tobias Pflüger (GUE/NGL), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag van ‘Reporters zonder grenzen’ staat Oezbekistan nu op plaats 158 – interessant genoeg na landen als Wit-Rusland en Rusland. De mensenrechtensituatie in Oezbekistan is al vaak onderwerp van discussie geweest in dit Parlement, in het bijzonder na de gebeurtenissen in Andizjan. De brandende vraag is nu ‘wat zal het antwoord van de Europese Unie hierop zijn?’

We hebben gezegd dat als er sancties moeten komen, deze met name betrekking moeten hebben op de levering van wapens en troepen. Het is van groot belang dat de Duitse militaire basis in Termes in Oezbekistan wordt gesloten, want als sancties niet daadwerkelijk worden nageleefd, moet er een grote uitzondering worden gemaakt, en daarom zien wij dit als de lakmoesproef voor ons mensenrechtenbeleid, niet in de laatste plaats hier in het Parlement.

Daarom hebben wij dit amendement ingediend op grond waarvan de Duitse militaire basis in Termes gesloten moet worden. De basis wordt gebruikt door alle lidstaten van de NAVO, ook door degene die lid zijn van de EU, en moet daarom worden gesloten.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE), auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, Oezbekistan is een zelfstandige republiek en maakte voorheen deel uit van de Sovjet-Unie. Het land heeft in zijn strijd om economische en politieke stabiliteit op grote schaal de mensenrechten van zijn inwoners geschonden.

De herinnering aan het bloedbad in Andizjan in mei 2005 staat ons ook vandaag nog levendig voor ogen, vooral nu veelvuldige verzoeken van de VN, de EU en anderen om een zelfstandig onderzoek geen gehoor vinden. Bovendien is de situatie op het gebied van de burgerrechten nog steeds buitengewoon achterhaald, ondanks enkele recente pogingen om de mensenrechtensituatie in het land te verbeteren. Volgens betrouwbare, non-gouvernementele mensenrechtenorganisaties, zoals Amnesty International, gaat het bij de meest zorgwekkende schendingen van de mensenrechten om martelingen, willekeurige arrestaties en de beperking van de vrijheid van geloof en het recht van meningsuiting. Hoofdslachtoffers zijn leden van religieuze organisaties, journalisten, mensenrechten- en politieke activisten, inclusief leden van verboden oppositiepartijen.

Ondanks bestaande sancties vorderen de democratische hervormingen in het land buitengewoon langzaam en zijn deze erg beperkt. Daarom vragen wij de Raad in deze ontwerpresolutie om de bestaande sancties niet alleen met een jaar te verlengen, maar deze ook uit te breiden met het visumverbod van de EU en het bevriezen van tegoeden binnen de EU van een aantal hooggeplaatste ambtenaars van de Oezbeekse regering. Wij betreuren dit ten zeerste, maar zijn van mening dat een harde aanpak de enige oplossing is.

Wij hopen ten zeerste dat de Oezbeekse regering ons besluit inzake de mensenrechtenkwesties begrijpt en het grote gebrek aan democratie in het land snel zal opheffen.

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Jerzy Bielan (UEN), auteur. (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is maar weinig veranderd in Oezbekistan sinds de laatste resolutie van het Europees Parlement over de situatie in dat land en in de Centraal-Aziatische republieken. De Oezbeekse regering heeft nog steeds niet ingestemd met een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen die op 13 mei 2005 hebben plaatsgevonden in Andizjan, toen troepen op bevel van president Karimov een volksopstand de kop indrukten. Honderden mensen vonden de dood in dat bloedbad, dat door de regering een terroristische oproer werd genoemd. De meeste onafhankelijke journalisten en mensenrechtenvoorvechters worden geïntimideerd door de veiligheidsdienst en sommigen van hen zijn uit het land verbannen.

De recente verdwijning van Djamshid Karimov en Ulugbek Khaidarov was aanleiding tot grote zorgen over de toekomstige ontwikkeling van Oezbekistan. Karimov en Khaidarov werden beschouwd als de laatste journalisten in dat land die nog kritisch durfden te schrijven over de regering en over haar leider gedurende de afgelopen zeventien jaar. Toen deze twee mannen enkele dagen later werden aangetroffen, had de één een gevangenisstraf gekregen wegens chantage en was de ander opgenomen in een psychiatrische inrichting.

Het maatschappelijk middenveld in Oezbekistan vraagt om een opener samenleving, om een samenleving waarin de individuele vrijheden en de mensenrechten worden geëerbiedigd. De mensen van Oezbekistan willen ook graag echte vooruitgang zien op de weg naar democratie. De oorlog tegen het terrorisme mag niet betekenen dat de internationale verdragen worden geschonden, en mag ook nooit een voorwendsel zijn om de politieke oppositie te vernietigen, de mensenrechten met voeten te treden of de burgerlijke vrijheden te beknotten.

 
  
MPphoto
 
 

  Tadeusz Zwiefka, namens de PPE-DE-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, vijftien jaar na de val van het wereldrijk van het kwaad - en dat was de Sovjet-Unie ongetwijfeld - is de situatie vrij duidelijk geworden. Alleen de voormalige Sovjetrepublieken die besloten hebben bij de opbouw van hun toekomst het westerse democratische model te volgen, kunnen instaan voor de totstandkoming van een maatschappelijk middenveld op hun grondgebied en eerbiediging van de mensenrechten.

De landen daarentegen die bescherming hebben gezocht onder de vleugels van Moskou en waar door voormalige communistische leiders voorgezeten regeringen aan de macht zijn, baren ons grote zorgen en verontrusten ons. Ik wil erop wijzen dat wij ertoe neigen individuele gevallen te bespreken. Vandaag spreken wij meer specifiek over een van de vele tragedies die zich in Oezbekistan hebben voltrokken. Het is echter tijd, hoog tijd dat de aandacht wordt gevestigd op het feit dat er maar één reden is waarom dergelijke gebeurtenissen plaatsvinden: deze regimes kunnen rekenen op instemming van Moskou. Zij worden beschermd door de Russische leiding en kunnen op die manier zus of zo handelen. De realiteit is dat het hoog tijd is ‘nee’ te zeggen tegen dit alles.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes, namens de PSE-Fractie. (PT) Zelfs in toch al door autocratische dictaturen geteisterd gebied heeft het Oezbekistan van Karimov zich door de slachting van Andizjan weten te onderscheiden. De regering zegt dat 169 mensen de dood hebben gevonden, maar de oppositie spreekt over 745 doden. Ongeacht het aantal slachtoffers echter is het noodzakelijk de verantwoordelijken op te sporen en te straffen. De EU heeft dit gedaan, zij het dan slechts gedeeltelijk en een half jaar nadien. In november heeft de Raad namelijk een wapenembargo afgekondigd en andere restrictieve sancties uitgevaardigd. Nu is het een jaar later, en de vraag stelt zich hoe de zaken zich ontwikkeld hebben.

De onderdrukking is nog erger geworden en het werk van ngo’s en journalisten wordt gedwarsboomd. In maart werd de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen het land uitgezet en, wat nog erger is, tussen november en juli zijn, met een daad van zeldzame hypocrisie, 250 mensen zonder omhaal veroordeeld wegens de slachting van mei, in een reeks groteske mediacircusprocessen.

Dit alles toont aan dat het van vitaal belang is om de sancties niet alleen te verlengen met nog eens twaalf maanden, maar deze ook uit te breiden door financiële tegoeden te bevriezen en een Europees visumverbod in te stellen voor de belangrijkste folteraars van Tasjkent, en ze van toepassing te laten zijn op de grote leider zelf: president Karimov.

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Strož, namens de GUE/NGL-Fractie.(CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, het is onmiskenbaar goed en noodzakelijk om de toepassing van de mensenrechten nauwlettend te volgen, of we het nu hebben over Tibet, Guatemala of Oezbekistan, omdat dit onvervreemdbare rechten zijn in een tijd van globalisering. Gelet op de discussies en initiatieven van het Europees Parlement denk ik echter dat deze instelling zich graag met mensenrechtenschendingen en daaraan gerelateerde problemen waar ook ter wereld bezighoudt, behalve als die zich binnen de Europese Unie zelf voordoen.

Die laten ons volkomen onverschillig, zoals bijvoorbeeld de afschuwelijke situatie van de zogeheten Russische niet-burgers in Letland, de kinderarbeid en kinderprostitutie in sommige lidstaten, de vreselijke staat van de media en de criminalisering en vervolging van links in de Tsjechische Republiek, en de ongeëvenaarde groei van de armoede en het rechtsextremisme in Duitsland.

Des te meer reden misschien om iets te doen aan de situatie in Oezbekistan en Tibet, of misschien Wit-Rusland en China en soortgelijke landen. Ik ben echter zo vrij om te beweren dat de conservatieve meerderheid bewust en op een sluwe manier bezig is om van het Parlement een soort makke waakhond te maken die blij is dat hij aan zijn eigen kant van het hek kan blijven om naar de buren te blaffen.

We moeten ons altijd in de eerste plaats richten op de problemen waar de lidstaten van de Europese Unie zelf mee te maken hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Michał Tomasz Kamiński, namens de UEN-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste moet ik zeggen dat ik met afschuw heb geluisterd naar de verklaring die de vertegenwoordiger van extreem links in het Europees Parlement zojuist heeft afgelegd. De situatie in Oezbekistan kan gewoon niet vergeleken worden met die in ongeacht welk ander Europees land. Het lijdt geen twijfel dat heel wat landen met problemen te maken hebben, maar het is afschuwelijk een vergelijking te maken met de situatie in Oezbekistan, waar mensen worden vermoord en vervolgd wegens hun politieke overtuigingen.

Tot mijn grote bedroefdheid moet ik vaststellen dat als het gaat om de verdediging van de mensenrechten er in dit Parlement mensen zijn die de consensus over de verdediging en de bevordering van de fundamentele Europese waarden zoals de mensenrechten, de democratie en de vrijheid van meningsuiting, kapot maken. Deze consensus zou door iedereen gedragen moeten worden, van links tot rechts in dit Parlement.

Ik geeft steun aan de resolutie waarin wij aandringen op een uitbreiding van de sancties tegen het regime in Oezbekistan, aangezien de Europese Unie meer is dan een door gemeenschappelijke belangen bijeengehouden politieke organisatie. Ik geloof vast in de Europese Unie als waardengemeenschap en als dusdanig moet de Europese Unie een ondubbelzinnig voorbeeld geven door alle schendingen van de mensenrechten te veroordelen, ongeacht de plaats waar deze plaatsvinden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, precies een jaar geleden voerden wij eveneens een debat over de situatie in Oezbekistan, toen een demonstratie tegen het totalitair regime van president Karimov en tegen de schendingen van de mensenrechten bloedig werd onderdrukt.

De onafhankelijkheid van Oezbekistan wordt ook voortdurend in gevaar gebracht door de bittere strijd van de grootmachten die daar invloed willen winnen. Ondanks de sancties en ondanks de opeenvolgende resoluties van het Parlement zitten er in Oezbekistan nog steeds mensenrechtenvoorvechters in de gevangenis en worden zij gefolterd. Ook zij getuigen van de waarheid, en wij weten allen dat de waarheid niet onderdrukt kan worden met besluiten, wetten of gevangenisstraffen, van welk soort dan ook.

De zware hand van het regime wordt niet alleen gevoeld door de vertegenwoordigers van de oppositie. Die drukt op heel de natie, in haar strijd voor onafhankelijkheid en democratische verandering. Vooral vrouwen worden hierdoor getroffen. Ofschoon zij in het kader van gelijke kansen het recht hebben gekregen op echtscheiding, worden zij vaak geconfronteerd met problemen in het dagelijkse leven, omdat zij in hun eentje moeten zorgen voor hun kinderen en gezinnen. Wij dringen natuurlijk aan op eerbiediging van de mensenrechten en vragen om ondersteuning van de resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI). (PL) Mijnheer de Voorzitter, één minuut is gewoon niet voldoende om te spreken over de schendingen van de mensenrechten in Oezbekistan. Wij kunnen er hoogstens op attenderen dat er nog steeds geen onafhankelijk onderzoek is ingesteld naar de gebeurtenissen in Andizjan van achttien maanden geleden. Deze gebeurtenissen hebben de autoriteiten in Tasjkent ertoe aangezet om onafhankelijke journalisten en mensenrechtenvoorvechters de oorlog te verklaren.

Volgens de VN wordt er in Oezbekistan nog steeds gebruik gemaakt van foltering. Inderdaad wordt het islamitisch extremisme in Oezbekistan sterker, maar dit mag geen excuus zijn voor het schenden van de mensenrechten. Oezbekistan speelt een leidende rol in Centraal-Azië, reden te meer om te vragen dat het de regels van de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten eerbiedigt.

Enkele duizenden kilometers van Oezbekistan verwijderd is er een soortgelijk land, dat de mensenrechten eveneens ongegeneerd schendt. Ik heb het over Wit-Rusland. Aan zowel Oezbekistan als Wit-Rusland zijn visumsancties opgelegd. Een verlenging van die sancties lijkt een verstandige oplossing te zijn en verdient onze steun. Misschien zal deze zogenaamde visumchantage Oezbekistan doen inzien waar het bij de Europese normen om gaat.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, zonder het Oezbeekse volk zat ik hier vandaag niet, want mijn grootvader – een Oostenrijks soldaat in de Eerste Wereldoorlog – was gevangen genomen door de Russen en het is alleen te danken aan de Oezbeekse gastvrijheid dat hij de koude winter bij Tasjkent heeft overleefd.

Omdat wij denk ik allemaal veel sympathie koesteren voor het Oezbeekse volk, veroordelen wij juist daarom de onderdrukking van de mensenrechten daar en betreuren het feit dat daar een regime aan de macht is dat niet in de geringste mate voldoet aan onze maatstaven als het gaat om de mensenrechten. Ik ben voorstander van een resolute veroordeling van deze schendingen van de mensenrechten en ik wil ook dat de sancties worden verlengd.

Ik vind evenwel extra inreisverboden, waarom in paragraaf 2 wordt verzocht, van nul en gener waarde. Ik geloof niet dat we problemen kunnen oplossen door aan de voeten van de heer Poetin te gaan liggen op de ene top en misschien de Chinese president uit te nodigen op de andere top, en ons tegelijkertijd af te reageren op de mini-Poetins en dwergdictators, en dus adviseer ik dat we redelijke maatstaven hanteren. De sancties verlengen? Daar zeg ik ‘ja’ op. Schendingen van de mensenrechten veroordelen? Daar zeg ik ook ‘ja’ op. Maar een deel van de donderdagmiddag doorbrengen met het opleggen van inreisverboden aan alle mogelijke regeringshoofden, beschouw ik als demagogie en niet als serieuze beleidsbeslissing.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, zoals algemeen bekend leggen wij op donderdagmiddagen helemaal niets op. Al wat dit Parlement doet als reactie op de verschillende mensenrechtenkwesties over de wereld is het stellen van verschillende soorten eisen. Door middel van de resolutie van vandaag verzoeken wij de Raad het sanctiebeleid te verlengen en uit te breiden naar bepaalde gebieden waarover wij al hebben gediscussieerd. De regering van Oezbekistan weigert nog steeds om een onafhankelijk onderzoek toe te staan naar de doden in Andizjan waarom herhaaldelijk door meerdere internationale instellingen is verzocht en nog steeds wordt verzocht. Wat Oezbekistan zou moeten doen is werken in de richting van een dergelijk onafhankelijk onderzoek, samen met de OVSE en de VN.

De betrekkingen van de EU met Oezbekistan zijn van groot belang voor ons, maar ze moeten gebaseerd zijn op respect voor democratie, voor het principe van de rechtsstaat en voor de mensenrechten.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ofschoon er anderhalf jaar voorbij zijn gegaan, staan de massamoorden in Andizjan van 13 mei 2005 nog vers in ons geheugen gegrift. De Oezbeekse overheid heeft internationale verzoeken voor een onafhankelijk onderzoek afgewezen en er heeft nooit een betrouwbaar onderzoek naar de moorden plaatsgevonden. De processen van degenen die hebben deelgenomen aan de demonstraties die tot de moorden hebben geleid, zijn door de OVSE, het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten, veroordeeld als zijnde overduidelijk oneerlijk.

De verdere ontwikkelingen geven ook weinig reden voor optimisme. Volgens rapporten schijnen op grote schaal martelingen voor te komen. Geen enkele internationale instelling is erin geslaagd contact te krijgen met vluchtelingen die naar Oezbekistan zijn teruggekeerd. Oezbekistan weigert om samen te werken met de speciale procedures van de Verenigde Naties. Burgerrechten- en mensenrechtenactivisten zijn overgeleverd aan permanente pesterijen. Sterker nog: een groot aantal mensenrechtenactivisten is gevangen genomen.

De Commissie heeft met grote zorg vernomen dat talrijke prominente mensenrechtenactivisten zijn veroordeeld tot een jarenlange gevangenisstraf, terwijl Mukhtabar Todjibaeva in hechtenis blijft. Wij zijn op de hoogte van talrijke gelijksoortige gevallen.

Ondanks deze sombere feiten hebben wij er geen baat bij om elke communicatie met Oezbekistan af te kappen. Zoals de geachte afgevaardigden weten, heeft de Europese Unie als reactie op de moorden in Andizjan sancties ingesteld tegen Oezbekistan. Deze maatregelen bestaan uit een wapenembargo, visabeperkingen gericht tegen individuen verantwoordelijk voor het gebruik van geweld in Andizjan en de opschorting van technische bijeenkomsten met Oezbekistan. De beslissing over een mogelijke verlenging of uitbreiding van deze sancties wordt op 14 november genomen.

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten een volledig en gedetailleerd beeld krijgen van de situatie in Oezbekistan, zal er begin november een Samenwerkingsraad met Oezbekistan plaatsvinden. Bovendien biedt deze Samenwerkingsraad de Europese Unie de kans om de zaak Andizjan en diens nasleep direct met de Oezbeekse overheid te bespreken, en wel op ministerieel niveau.

In het licht van deze Samenwerkingsraad zullen de lidstaten hun besluit nemen over de mogelijke verlenging of uitbreiding van de sancties.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt na afloop van de debatten plaats, dat wil zeggen zo dadelijk.

 
  

(1)Zie notulen.


13. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemmingen.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

13.1. Tibet (stemming)

13.2. Proces tegen Ríos Montt (stemming)

13.3. Oezbekistan (stemming)
  

Vóór de stemming over paragraaf 2

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in mijn mondelinge amendement stel ik voor om het eerste deel van paragraaf twee van de gezamenlijke resolutie over Oezbekistan te schrappen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Zijn er bezwaren tegen dit mondeling amendement?

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, neemt u mij niet kwalijk, maar wij hebben toch een amendement ingediend op paragraaf 2, dus daarover moet worden gestemd voor het origineel, ook al is het origineel onderwerp van een mondeling amendement. We moeten eerst stemmen over het amendement dat de vorige tekst zou vervangen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Mijnheer Posselt, ik denk dat u gelijk hebt. Wij zullen de heer Pinior verzoeken een en ander te verduidelijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel voor om het eerste deel van het tweede punt te verwijderen. Naar mijn weten, is dit voorgesteld door leden van de PPE-DE-Fractie.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het gaat derhalve om een mondeling amendement op paragraaf 2 om de tekst daarvan te verkorten.

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

Vóór de stemming over amendement 1

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Jeggle (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag ‘sound and future-oriented decision’ willen vervangen door ‘considered decision with a view to improved future relations’. Zo zeggen we het specifieker.

 
  
MPphoto
 
 

  Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik maak bezwaar tegen dit mondelinge amendement, omdat het de angel uit onze resolutie haalt. Wij beschikken over concrete bewijzen dat de sancties slechts weinig effect sorteren. Daarom moeten wij deze juist uitbreiden en niet verder afzwakken, zoals mevrouw Jeggle in haar amendement voorstelt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Dank u wel voor uw opmerkingen, mijnheer Matsakis, maar u zult 36 medestanders moeten vinden om tot het aantal van 37 afgevaardigden te komen die nodig zijn om bezwaar aan te tekenen tegen dit amendement. Hoe steekhoudend uw argumenten ook zijn, ik kan het mondeling amendement niet afkeuren als de plenaire vergadering zich er niet tegen verzet, en ik zie niet dat er andere afgevaardigden opstaan die dat willen.

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

Hiermee is de stemming beëindigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, ik bevond mij in mijn kantoor toen ik daaruit werd gezet door ambtenaren van dit Parlement, die zeiden dat er een brandoefening werd gehouden. Toen ik hier binnenkwam, werd ik voor het voldongen feit gesteld dat er al gestemd was over de resolutie over Tibet en nog een andere resolutie, en ik zou het Secretariaat nu willen vertellen hoe ik zou hebben gestemd bij de stemmingen waaraan ik niet heb kunnen deelnemen omdat de parlementaire diensten mij mijn kantoor uitzetten en ik niet naar beneden naar de plenaire vergadering kon komen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Maakt u zich geen zorgen, de diensten zullen met al dat soort zaken rekening houden.

 

14. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

15. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het reglement)

16. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen

17. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen

18. Onderbreking van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.

(De vergadering wordt om 16.25 uur gesloten)

 

ANNEX (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 12 van Bernd Posselt (H-0806/06)
 Betreft: Situatie van minderheden in Vojvodina
 

Hoe beoordeelt het Finse voorzitterschap van de Raad de situatie van de Hongaarse, Roemeense, Kroatische, Roetheense, Tsjechische, Slowaakse, Duitse en andere minderheden in de Servische provincie Vojvodina, en welke maatregelen plant het voorzitterschap om de rechten van minderheden, de autonomie van de provincie, de democratie en de rechtsstaat aldaar te verbeteren?

Is de Raad ervan op de hoogte dat hele dorpen door de systematische vestiging van Servische vluchtelingen van een etnische meerderheid zijn voorzien, en dat er regelmatig geweld wordt uitgeoefend tegen jongeren die tot minderheden behoren?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Tijdens het Finse voorzitterschap heeft de Raad de gebeurtenissen in Servië actief gevolgd. Servië krijgt momenteel een nieuwe grondwet, die het parlement van het land op 30 september 2006 unaniem heeft aangenomen. De burgers van het land krijgen de mogelijkheid te stemmen over de aanneming van de grondwet in een referendum op 28 en 29 oktober. De Raad volgt dit op de voet. Het belangrijkste instrument van de Europese Unie voor de Westelijke Balkan is het stabilisatie- en associatieproces. Dat is gebaseerd op de criteria van Kopenhagen, waaronder politieke criteria voor de rechten van minderheden. Hoe dichter de landen in de regio de Europese Unie naderen, hoe strikter er aan de criteria moet worden voldaan. De Waarnemersmissie van de Europese Unie (EUMM) ziet toe op de situatie ter plaatse en ook internationale spelers, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa volgen de situatie in Vojvodina en wisselen daarover informatie uit met de Europese Unie. De Raad is van plan de gebeurtenissen in Servië te volgen op basis van het regelmatig voortgangsverslag van de Commissie. In het verslag, dat op 8 november zal verschijnen, wordt de situatie in Servië beoordeeld met betrekking tot onder meer de democratie, het rechtsstaatbeginsel, de mensenrechten en de bescherming van minderheden. De Raad zal de gebeurtenissen in Servië op de voet blijven volgen.

 

Vraag nr. 14 van Chris Davies (H-0813/06)
 Betreft: Wetgeving inzake CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen
 

Is de Raad voornemens de Commissie te verzoeken wetgeving voor te stellen die de auto-industrie verplicht de CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen te verminderen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De Raad is geïnformeerd over het feit dat de Commissie van plan is voor het einde van dit jaar een voorstel in te dienen voor de herziening van de communautaire strategie inzake de reductie van de CO2-uitstoot van auto's. De Raad zal dit voorstel en andere voorstellen van de Commissie over dit onderwerp zeer zorgvuldig bekijken.

 

Vraag nr. 15 van Danutė Budreikaitė (H-0815/06)
 Betreft: Langere openstelling van de kerncentrale van Ignalina
 

Het verdrag inzake de toetreding van Litouwen tot de Europese Unie bevat in de bijlage protocol nr. 4 met betrekking tot de kerncentrale van Ignalina. Litouwen belooft daarin reactor I uiterlijk in 2005 te sluiten en reactor II in 2009. Onverminderd deze belofte geldt de vrijwaringsclausule van artikel 37 van de toetredingsakte in het geval van energiebevoorradingsproblemen tot 31 december 2012.

De energieproblemen van vorig jaar tussen Oekraïne en Rusland, de onderbreking van de bevoorrading van Litouwen met Russische olie, die te wijten was aan technische problemen die alleen voor Litouwen golden, zonder dat gezocht is naar een voor beide partijen passende oplossing, het project voor een elektrische link tussen Litouwen en Polen dat zich op dood spoor bevindt, het ontbreken van een gemeenschappelijk energiebeleid van de EU en van gemeenschappelijke energienetwerken (elektriciteit, gas) en het gebrek aan solidariteit tussen de EU-lidstaten vormen voor Litouwen problemen die leiden tot de vrees dat Litouwen wat energieleveranciers betreft geïsoleerd zou kunnen komen te staan. De dreiging van Russische zijde neemt toe; het land dreigt ermee zijn energiebronnen naar andere landen te exporteren.

Mag Litouwen gezien deze situatie artikel 37 van de toetredingsakte inroepen, teneinde de kerncentrale van Ignalina langer open te houden, zolang als de veiligheidsnormen dat toestaan en totdat de energieproblemen van het land zijn opgelost?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

In artikel 4 van protocol nr. 4, dat in de bijlage van de toetredingsakte is opgenomen, en in artikel 37 van de toetredingsakte staan de voorwaarden omschreven op basis waarvan Litouwen tot december 2012 toestemming kan vragen om de in artikel 37 genoemde algemene vrijwaringsclausule toe te passen wanneer zich storingen in de energievoorziening in Litouwen voordoen.

Uit artikel 37 van de toetredingsakte blijkt dat, om gebruik te maken van deze mogelijkheid, de betreffende lidstaat eerst toestemming aan de Commissie moet vragen om veiligheidsmaatregelen te treffen op basis van adequate achtergrondinformatie. De Commissie stelt dan de veiligheidsmaatregelen vast die zij noodzakelijk acht. Het is derhalve aan de Commissie om te beoordelen of toestemming kan worden gegeven voor de door de geachte afgevaardigde bedoelde maatregelen.

De Raad vraagt de geachte afgevaardigde ook acht te slaan op het feit dat de Raad de zekerheidsstelling van de energievoorziening echt een van de hoekstenen van het Europees energiebeleid vindt, zoals in de conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van maart 2006 ("Een nieuw energiebeleid voor Europa") en in de conclusies van de Europese Raad van maart 2006 ("Europees energiebeleid") wordt bevestigd.

De Europese Unie heeft in dit verband verklaard bereid te zijn adequate aanvullende communautaire steun aan Litouwen te verlenen voor de sluiting en ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, zoals in protocol nr. 4 van de toetredingsakte staat. Deze steun is al opgenomen in de financiële kaders voor 2007-2013. Voorts zal het Ignalina-programma op basis van artikel 2, lid 3, van het protocol onder meer het volgende omvatten: maatregelen ter ondersteuning van de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina, maatregelen voor het herstel van het milieu overeenkomstig het acquis en voor modernisering van de conventionele elektriciteitsopwekkingscapaciteit ter vervanging van de productiecapaciteit van de twee reactoren van de kerncentrale van Ignalina en andere maatregelen die voortvloeien uit het besluit tot sluiting en ontmanteling van deze centrale en die bijdragen tot de noodzakelijke herstructurering, herstel van het milieu en modernisering van de sectoren voor de productie, het transport en de distributie van energie in Litouwen, alsook tot de verbetering van de energievoorzieningszekerheid en van de energie-efficiëntie in Litouwen.

Laat ik verder het voorbeeld noemen van het onlangs genomen besluit over het vaststellen van de richtsnoeren voor trans-Europese energienetwerken, waarin een van de projecten van Europees belang de Polen-Litouwen-verbinding is, die de noodzakelijke versterking van het Poolse elektriciteitsnetwerk en het Polen-Duitsland-profiel omvat, en het voorbeeld van de onderaardse kabel tussen Finland en Estland (Estlink). Samen moeten deze projecten deelname aan een interne energiemarkt mogelijk maken en de betrouwbaarheid en zekerheid van het functioneren van de energienetwerken waarborgen.

De Raad is in samenwerking met het Europees Parlement al begonnen met de ontwikkeling van een gecoördineerd of gemeenschappelijk energiebeleid door het stapsgewijs aannemen van een pakket voorschriften voor de energiesector. Deze maatregelen en documenten vormen een basis voor een stabiele energievoorziening in de Europese Unie. Op basis hiervan kunnen de huidige en toekomstige besluiten in het kader van het energiebeleid worden genomen. De zekerheidsstelling van de energievoorziening zal samen met twee andere doelen van het energiebeleid, namelijk concurrentievermogen en duurzaamheid, ook de basis vormen van een strategische energieanalyse, die de Europese Commissie in 2007 aan de Raad en het Europees Parlement wil presenteren.

 

Vraag nr. 16 van Agustín Díaz de Mera García Consuegra (H-0818/06)
 Betreft: Migratiecrisis op de Canarische eilanden
 

Waarom plant de heer Javier Solana in het licht van de flagrante, systematische, dagelijkse schending van de buitengrenzen van de Unie geen zichtbare externe actie van de Europese Unie, met preventieve diplomatie in de landen van herkomst en de transitlanden van de immigranten?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Sinds de beginfasen van de ontwikkeling van de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken is het duidelijk voor de Europese Unie dat het belangrijk is om rekening te houden met haar immigratiebeleid in de betrekkingen met derde landen.

De Europese Raad heeft het belang van externe betrekkingen voortdurend onderstreept, waardoor de samenwerking met derde landen op het gebied van immigratie en kwesties die daarmee verband houden, worden betrokken bij de bilaterale en multilaterale betrekkingen van de Europese Unie. Immigratievraagstukken werden ook besproken tijdens de werklunch op de informele top van staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie op 20 oktober 2006.

De Europese Unie streeft er nu actief naar om de brede aanpak inzake immigratie, die de Europese Raad in december 2005 heeft goedgekeurd, te implementeren. Deze omvat prioriteitsmaatregelen met betrekking tot Afrika en het Middellandse Zeegebied.

Het cruciale deel van deze strategie is de noodzaak om de samenwerking en het partnerschap tussen de bestemmingslanden, herkomstlanden en transitlanden te verbeteren, want een systematische beheersing van de migratiestromen kan alle betrokken landen en ook de immigranten zelf ten goede komen. Zo'n alomvattende dialoog moet alle aspecten van immigratie dekken en ook de mogelijkheden bevorderen die immigratie kan bieden voor ontwikkeling. De Europese Unie vestigt in de dialoog specifiek de aandacht op doeltreffende samenwerking om illegale immigratie te voorkomen en te bestrijden.

De Europese Unie speelde een centrale rol in de organisatie van de Europees-Afrikaanse ministerconferentie over migratie en ontwikkeling die op 10 en 11 juli 2006 in Rabat werd gehouden. Op deze conferentie werden een gemeenschappelijk operationeel actieplan en een politieke verklaring aangenomen. Voor het eerst was er een ontmoeting tussen herkomstlanden, transitlanden en bestemmingslanden en debatteerden zij in een geest van partnerschap over immigratie en vraagstukken die alle partners aangaan. Verwacht wordt dat binnenkort een begin wordt gemaakt met de tenuitvoerlegging van het actieplan. Het actieplan bevat ook maatregelen waarmee wordt geprobeerd de samenwerking op het gebied van legale en illegale migratie te intensiveren.

Met initiatieven op regionaal niveau wordt gepoogd de dialoog en samenwerking met internationale organisaties in verschillende delen van Afrika doeltreffender te maken. De Europese Unie bereidt momenteel samen met de Afrikaanse Unie een ministerconferentie over migratie en ontwikkeling voor, die heel Afrika moet bestrijken. De conferentie moet voor het einde van dit jaar worden gehouden en biedt de partijen de mogelijkheid de terreinen aan te geven die hun zorgen baren en in het belang zijn van alle partijen, en waarop hun onderlinge samenwerking doeltreffender kan worden gemaakt. Er wordt ook een andere ministerconferentie over migratie en ontwikkeling voorbereid, dit keer met de landen in het Europees-mediterraan partnerschap, die past binnen de brede aanpak waarvoor is gekozen.

Op bilateraal niveau is het de bedoeling de in artikel 13 van de Overeenkomst van Cotonou bedoelde dialoog over migratie te verbeteren met de Afrikaanse partners die partij zijn bij de ACS-Overeenkomst van Cotonou, en om de onderhandelingen voort te zetten over terugnameovereenkomsten met bepaalde derde landen.

De Commissie heeft een onderhandelingsmandaat gekregen inzake een terugnameovereenkomst met twee Afrikaanse landen, namelijk Marokko en Algerije. Marokko is een belangrijk transitland waarmee de onderhandelingen al ver zijn gevorderd. Officiële onderhandelingen met Algerije zullen zo spoedig mogelijk beginnen. De terugnameovereenkomsten zijn een uiting van de wil van de Europese Unie en de Afrikaanse landen om illegale immigratie te bestrijden.

De Raad nam op zijn zitting van 5 en 6 oktober zijn conclusies aan inzake de versterking van de zuidelijke zeebuitengrens (13559/06).

 

Vraag nr. 17 van Mihael Brejc (H-0819/06)
 Betreft: Nieuw tijdschema voor de invoering van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)
 

Indiener heeft vernomen dat een nieuw tijdschema wordt opgesteld voor de invoering van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), hetgeen zou betekenen dat Slovenië, dat aan alle criteria voor deelname aan SIS II voldoet, pas veel later dan oorspronkelijk gepland aan het systeem kan deelnemen. Indien het voorgaande klopt, kan de Raad de volgende vragen beantwoorden?

Houdt de vertraging in dat er een nieuwe beoordeling moet komen van de Schengencriteria waaraan het land reeds voldoet, en welk doel dienen de vorige beoordelingen dan precies?

Gelet op het feit dat de vertraging veroorzaakt is door de EU, niet door de activiteiten van de lidstaten, hoe zal de EU steun verlenen om de kosten te dekken die door deze vertraging ontstaan (salarissen, reeds beschikbare faciliteiten voor de beveiliging van de Schengengrens enz.)?

Met betrekking tot het plan dat de oude lidstaten SIS II het eerst implementeren en daarna alle andere, waarom wordt niet te werk gegaan volgens de feitelijke capaciteit van elke lidstaat het systeem te implementeren, ongeacht of het gaat om een oude dan wel om een nieuwe lidstaat?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Wij wijzen de geachte afgevaardigde op de conclusies met betrekking tot SIS II en SIS I+ die de Raad na zijn bijeenkomst op 5 en 6 oktober heeft uitgegeven.

In deze conclusies verklaart de Raad dat het nieuwe tijdschema voor de invoering van SIS II, zoals opgenomen in werkdocument van de Commissie 12379/06 SIRIS 158, uitvoerbaar en realistisch is. Overeenkomstig het herziene tijdschema gaat SIS II uiterlijk in juni 2008 van start in de landen die momenteel deelnemen aan SIS I+. Dan kunnen ook de lidstaten die nog niet betrokken zijn bij SIS I+ aan het systeem deelnemen.

De Raad heeft het herziene tijdschema bevestigd en riep de betrokken werkgroepen van de Raad en organen van de Commissie op alles in het werk te stellen om SIS II zo spoedig mogelijk operationeel te maken.

Gewaarborgd moet worden dat de overstap naar SIS II van de landen die nu aan SIS I+ deelnemen, plaatsvindt zonder de werking van het systeem te verstoren. Pas als de overstap is voltooid en het nieuwe systeem goed blijkt te werken, is het mogelijk de lidstaten erbij te betrekken die hier nog niet eerder aan hebben deelgenomen.

In principe moet er geen nieuwe beoordeling komen als reeds aan de Schengencriteria is voldaan.

In december bespreekt de Raad kwesties met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem en de afschaffing van interne grenscontroles. De komende weken worden de technische, economische, juridische en organisatorische aspecten behandeld.

 

Vraag nr. 18 van James Elles (H-0820/06)
 Betreft: Verzoek om voortzetting van de vrijstelling van heffing van het volledige accijnstarief op rode diesel ten behoeve van pleziervaartuigen overeenkomstig richtlijn 2003/96/EG van de Raad
 

De afwijkingen overeenkomstig richtlijn 2003/96/EG(1) waardoor vijf landen, o.m. Finland, Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk verlaagde accijnstarieven mogen heffen op rode diesel, staan op de nominatie om na 31 december 2006 te worden afgeschaft. Is de Raad zich bewust van de mogelijk verwoestende gevolgen van afschaffing van deze vrijstellingen voor watersport, toerisme en scheepvaartindustrie in deze landen? Stemt de Raad in met de beoordeling dat de gevolgen van beëindiging van de vrijstelling feitelijk haaks staan op het hoofddoel van de richtlijn, te weten harmonisatie van de hoogte van de belasting op energieproducten ter beperking van ontwrichting van de interne markt? Is de Raad daarom bereid vernieuwing van de afwijking te steunen indien de desbetreffende regeringen hierom verzoeken?

 
 
 

(1) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

 

Vraag nr. 19 van Simon Busuttil (H-0834/06)
 Betreft: Verlenging van de uit hoofde van Richtlijn 2003/96/EG toegestane derogatie inzake verlaagde accijns op rode diesel voor pleziervaartuigen
 

De in Richtlijn 2003/96/EG(1) opgenomen derogatie krachtens welke vijf landen, waaronder Finland, Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk, gereduceerde accijnstarieven mogen toepassen op rode diesel voor particuliere vaartuigen die uitsluitend voor pleziervaart gebruikt worden, loopt op 31 december 2006 af. Is de Raad zich bewust van de desastreuze gevolgen die het aflopen van deze derogatie met zich mee zou kunnen brengen voor de watersport, het toerisme en de scheepsbouw in de betrokken landen? Deelt de Raad de mening dat afschaffing van deze gedeeltelijke vrijstelling in zou druisen tegen de hoofddoelstelling van de betrokken richtlijn, namelijk het gelijktrekken van belasting op energieproducten om de concurrentieverstoring binnen de interne markt te verminderen? Zal de Raad derhalve verlenging van de derogatie steunen als de betrokken regeringen daarom zouden verzoeken?

 
 
 

(1) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

 

Vraag nr. 20 van Alexander Stubb (H-0843/06)
 Betreft: Verzoek om verlenging van de vrijstelling van heffing van volledige accijnzen op rode diesel voor pleziervaarders overeenkomstig Richtlijn 2003/96/EG van de Raad
 

De afwijkingen van Richtlijn 2003/96/EG(1) van de Raad waarmee vijf landen, waaronder Finland, Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk, de toestemming hebben om accijnzen op rode diesel te heffen tegen verlaagde tarieven, komen na 31 december 2006 te vervallen. Is de Raad zich bewust van de mogelijk verwoestende gevolgen van de afschaffing van deze afwijkingen voor de watersport, het toerisme en de mariene industrie in deze landen?

Is de Raad het eens met de beoordeling dat de resultaten van de beëindiging van de vrijstelling in feite volstrekt strijdig zouden zijn met de eerste doelstelling van de richtlijn, namelijk de harmonisatie van het belastingpeil voor energieproducten, om de verstoringen van de gemeenschappelijke markt te reduceren? Zal de Raad bijgevolg een vernieuwing van de afwijking steunen, als de regeringen in kwestie een vernieuwing aanvragen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad mogen de lidstaten nog steeds de accijnsverlagingen en accijnsvrijstellingen toepassen die in de bijlagen II en III van de richtlijn zijn vermeld en die de geachte afgevaardigde noemt. Deze toestemming geldt tot 31 december 2006 of tot de datum die in de bijlagen II en III wordt genoemd, mits deze termijnen niet door de Raad, op basis van een voorstel van de Commissie, worden herzien.

In juli 2006 ontving de Raad een mededeling van de Commissie waarin er onder meer op wordt gewezen dat individuele lidstaten die om specifieke politieke redenen behoefte hebben aan een uitzondering op de richtlijn, een verzoek hieromtrent bij de Commissie kunnen indienen overeenkomstig artikel 19 van de richtlijn.

 
 

(1) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

 

Vraag nr. 21 van Elena Valenciano Martínez-Orozco (H-0821/06)
 Betreft: Mishandelingen in Irak
 

De mensenrechten en het internationaal humanitair recht, en meer in het bijzonder de Conventie van Genève betreffende de behandeling van gevangenen, zijn fundamentele internationale normen die in alle gevallen moeten worden nageleefd. Wanneer gevangenen zich in een rechtsvacuüm bevinden, kan dit leiden tot mishandelingen en ernstige schendingen van mensenrechten, zoals blijkt uit het verslag van de organisatie Human Rights Watch van juli over de mishandeling van gevangenen in Irak.

Eveneens in juli ging op basis van een internationaal engagement betreffende de opbouw van een veilig, verenigd en democratisch Irak de operatie Compact van start, waaraan de Europese Unie bereid is actief deel te nemen.

Acht de Raad het gewenst een dialoog met de Amerikaanse autoriteiten te voeren over het beginnen van een onafhankelijk onderzoek naar de werkelijke omvang van de mishandelingen in Irak, waarbij mogelijke hoge officieren betrokken zijn, opdat degenen die verantwoordelijk zijn voor die mishandelingen worden berecht?

Is de Raad van oordeel dat het verkrijgen van duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de bij de mishandeling van gevangenen in Irak betrokken Amerikaanse officieren, een absolute voorwaarde is voor de opbouw van een veilig en democratisch Irak?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De Europese Unie vindt het zeer belangrijk dat het internationaal humanitair recht in elke fase van een gewapend conflict wordt nageleefd. Dit wordt benadrukt in de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (IHR), die in december 2005 werden aangenomen. Volgens artikel 3 van de richtsnoeren is de Europese Unie gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat. Eveneens volgens artikel 3 is daaronder begrepen het streven om de naleving van het IHR te bevorderen.

De Europese Unie waardeert de dialoog met de Verenigde Staten van Amerika inzake internationaal recht en de strijd tegen terrorisme, waarin over algemene juridische kaders wordt gesproken. De Raad heeft niet gesproken over de kwestie van het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar mishandelingen in Irak.

De Raad volgt de ontwikkeling van de situatie in Irak op de voet, met inbegrip van de mensenrechtensituatie en de humanitaire situatie in dat land. Vraagstukken met betrekking tot arrestaties worden net als andere mensenrechtenkwesties ook besproken in de context van het internationale kaderplan (International Compact), dat de regering van Irak momenteel opstelt. De Europese Unie neemt actief deel aan de ontwikkeling van dit plan en heeft in dit verband onderstreept dat hierin zaken moeten worden behandeld als politieke en beveiligingshervormingen, de bevordering en bescherming van de mensenrechten en het versterken van het rechtsstaatbeginsel in Irak.

De Europese Unie beschikt over een geïntegreerde rechtsstaatmissie voor Irak (EUJUST LEX), waarmee de Europese Unie Irak actief steunt bij het opstellen van de voorwaarden voor de rechtsstaat. Tot nu toe zijn bijna 800 Irakese rechters, aanklagers en hoge functionarissen bij de politie en gevangenissen getraind in het kader van EUJUST LEX. De missie is verlengd tot en met december 2007 en in haar tweede fase zal in steeds meer sectoren training worden aangeboden.

 

Vraag nr. 22 van Zita Pleštinská (H-0822/06)
 Betreft: Uitstel toetreding nieuwe lidstaten tot de Schengenzone
 

In 2004 verklaarde de Commissie dat de uitbreiding van de Schengenzone met de nieuwe EU-landen mogelijk zou zijn na de goedkeuring van noodzakelijke maatregelen voor de beveiliging van de buitengrenzen van de zone. Als voorlopig tijdstip voor de toetreding werd oktober 2007 vastgesteld.

Op een informele bijeenkomst van de ministers van justitie en binnenlandse zaken maakte het Finse voorzitterschap op 21 september 2006 bekend dat het tijdstip van de toetreding waarschijnlijk zal worden verschoven wegens technische en juridische problemen bij het afwerken en opstarten van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).

Heeft de Raad alternatieve oplossingen voor de ingebruikname van SIS II overwogen, bijvoorbeeld de tijdelijke aansluiting van de nieuwe EU-lidstaten op het huidige systeem SIS I+? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten van de analyse?

Welke maatregelen is de Raad van plan te nemen opdat het oorspronkelijke tijdschema voor de toetreding van de nieuwe landen tot de Schengenzone wordt aangehouden?

Meer vertrouwen van de burgers in de EU is van vitaal belang. Het vrije verkeer van personen is een praktische uitvoering van de fundamentele vrijheden die door de EG-verdragen worden gegarandeerd. Op welke termijn - die het liefst zo kort mogelijk is – zullen ook de burgers uit de nieuwe EU-landen zich kunnen verplaatsen zonder aan grenscontroles te worden onderworpen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Overeenkomstig de toetredingsakte van 2003 kan een besluit om de interne grenscontroles af te schaffen, worden genomen, nadat is aangetoond dat is voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden voor de toepassing van de Schengenregels. Het Schengeninformatiesysteem (SIS), dat in alle Schengenlanden functioneert, is een van deze voorwaarden.

Alle betrokken partijen zijn vastbesloten hun uiterste best te doen om SIS II zo spoedig mogelijk in gebruik te nemen. De delegaties, inclusief die uit de nieuwe lidstaten, hebben verscheidene alternatieven met betrekking tot de ingebruikname van SIS II bekeken en verworpen.

Wat de definitieve afschaffing van de interne grenscontroles aan de gemeenschappelijke grenzen met de nieuwe lidstaten betreft, behandelde de Raad op een bijeenkomst in Luxemburg op 5 oktober 2006 een voorstel van de Portugese delegatie inzake een tijdelijke oplossing waarbij de nieuwe lidstaten kunnen toetreden tot het huidige SIS (SIS I+). Het idee achter dit voorstel is dat deze landen zo sneller tot het systeem kunnen toetreden dan wanneer zij op de afhandeling van het SIS II-project zouden moeten wachten.

Overeenkomstig de conclusies die de Raad op 5 oktober heeft gepubliceerd, is de Raad van plan het tijdschema van de afschaffing van interne grenscontroles te bespreken op zijn bijeenkomst in december, waarbij hij ook een standpunt zal innemen over het voorstel van Portugal, dat de komende weken nader wordt bestudeerd.

 

Vraag nr. 23 van Paulo Casaca (H-0825/06)
 Betreft: Verdwijning Europees burger in Al Zubayr
 

Fred Nérac, een Franse cameraman van de televisiezender ITN, is op 22 maart 2003 bij de Irakese stad Al Zubayr ten zuiden van Bassora verdwenen, nadat een auto van het reportageteam onder vuur was genomen. Tientallen getuigen hebben dit zien gebeuren en velen onder hen, van wie de identiteit bekend is, zijn bereid dit formeel te bevestigen.

Sinds deze gebeurtenis zijn er vier onderzoeken ingesteld die nog niet allemaal zijn afgerond. Twee ervan werden uitgevoerd door Britse en Deense militairen. Deze onderzoeken riepen niet alleen talloze vragen op, maar hebben ook diverse sporen opgeleverd die wegens de onveilige situatie in de streek of bij gebrek aan politieke wil nog niet tot op de bodem zijn onderzocht.

Het comité Fred Nérac, dat is samengesteld uit familieleden, vrienden en burgers die door dit drama geroerd zijn, eist transparantie en wenst dat de zaak snel wordt onderzocht. Het comité wil toegang tot de vertrouwelijke dossiers die de Britse en Deense militairen hebben ingediend.

In overleg met dit comité heeft de Raad zowel onder het Britse als onder het Oostenrijkse voorzitterschap toegezegd alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de Franse, Britse, Noord-Amerikaanse en Irakese autoriteiten alle nodige praktische maatregelen treffen om genoemde journalist of zijn stoffelijk overschot op te sporen.

Kan de Raad verslag uitbrengen over de resultaten van zijn demarches?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Zowel het Verenigd Koninkrijk als Oostenrijk hebben tijdens hun voorzitterschap hun uiterste best gedaan om via de Irakese en andere autoriteiten nauwkeurige gegevens te krijgen over wat er met de verdwenen ITN-cameraman Fred Nérac is gebeurd. Bovendien heeft zijn gezin steun gekregen. Helaas hebben deze acties tot nu toe nog niet tot concrete resultaten geleid.

 

Vraag nr. 24 van Mairead McGuinness (H-0828/06)
 Betreft: Stemrecht van EU-burgers bij nationale verkiezingen
 

Kan de Raad een verduidelijking geven van zijn standpunt in verband met de deelname van EU-burgers aan nationale verkiezingen in het land waar zij gevestigd zijn? Ik stelde deze kwestie aan de orde in een schriftelijke vraag aan de Raad (E-1756/06), maar deze ging in zijn antwoord aan de kern van de zaak voorbij.

Hoewel het EG-Verdrag bepaalt dat EU-burgers die zich in een andere lidstaat hebben gevestigd hun stem in plaatselijke en Europese verkiezingen kunnen uitbrengen, gelden er geen soortgelijke bepalingen voor nationale verkiezingen.

Is de Raad bereid een wijziging van de bestaande wetgeving te overwegen ter vergemakkelijking van de volledige deelname van EU-burgers aan de nationale verkiezingen van het land waarin zij gevestigd zijn, gezien het scala aan maatregelen en initiatieven die genomen zijn ter bevordering van het verkeer van personen tussen de lidstaten en de vestiging en integratie van Europese burgers in andere lidstaten van de Europese Unie?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Het burgerschap van de Europese Unie wordt behandeld in artikel 17 van het EG-Verdrag, waarin het volgende is bepaald: "De burgers van de Unie genieten de rechten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld".

Zoals de geachte afgevaardigde terecht constateert, hebben EU-burgers overeenkomstig artikel 19 van het EG-Verdrag stemrecht in de lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, maar heeft dit stemrecht slechts betrekking op gemeenteraadsverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement. De Europese Gemeenschap is volgens het EG-Verdrag momenteel niet bevoegd om bepalingen vast te stellen inzake het actief en passief kiesrecht in nationale verkiezingen. Deze zaken zijn vastgelegd in de nationale wetgeving.

Op de vraag of de wetgeving inzake nationale verkiezingen het in het EG-Verdrag vastgelegde vrij verkeer van personen mogelijk beperkt, antwoordt de Raad dat de toepassing van de genoemde beginselen van het communautair recht betrekking heeft op de praktische uitvoering van het EG-Verdrag.

Zoals aangegeven in het antwoord op schriftelijke vraag E-1756/06 heeft de Raad tot nu toe niet gesproken over uitbreiding van de rechten van EU-burgers naar het actief en passief kiesrecht in nationale verkiezingen.

 

Vraag nr. 25 van Zsolt László Becsey (H-0833/06)
 Betreft: De verantwoordelijkheid van het fungerend Raadsvoorzitterschap voor het behoud van het multi-etnische karakter van de Vojvodina
 

Het Europees Parlement heeft zich op voorstel van ons in een resolutie en een verslag uitgesproken voor het multi-etnische karakter van de Vojvodina. Staat deze kwestie ook op de agenda van het Finse Voorzitterschap en, zo ja, met welke concrete maatregelen zal het hieraan zijn steun geven, met name gezien de ernstige situatie die in de Vojvodina bestaat, zoals niet alleen blijkt uit de openlijke lichamelijke en verdere mishandeling van nationale en etnische mindergroepen en individuen, maar ook uit de aantoonbare discriminatie in het onderwijs, de godsdienstoefening, de rechtspraak, de deelname aan staatsinstellingen en de mogelijkheid eigendom te verwerven en aan een baan te komen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Tijdens het Finse voorzitterschap heeft de Raad de gebeurtenissen in Servië actief gevolgd. De Waarnemersmissie van de Europese Unie (EUMM) volgt de situatie ter plaatse, en ook andere internationale spelers, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa, volgen de situatie in Vojvodina en voorzien de Europese Unie van informatie hierover. Het belangrijkste EU-instrument dat van invloed is op het beleid in de Westelijke Balkan is het stabilisatie- en associatieproces. Dat is gebaseerd op de criteria van Kopenhagen, waaronder politieke criteria voor de rechten van minderheden. De Raad evalueert de situatie aan de hand van een regelmatig voortgangsverslag over Servië van de Commissie. In het verslag, dat op 8 november zal verschijnen, wordt de situatie in Servië beoordeeld met betrekking tot onder meer de democratie, het rechtstaatbeginsel, de mensenrechten en de bescherming van minderheden.

 

Vraag nr. 26 van Marian Harkin (H-0837/06)
 Betreft: EU-VS-akkoord betreffende een open luchtruim
 

Kan de Raad de gevolgen schetsen van een bilateraal luchtvaartverdrag tussen Ierland en de Verenigde Staten, voorafgaand aan een EU-VS-akkoord betreffende een open luchtruim?

Kan de Raad zijn principiële goedkeuring aan een dergelijke regeling tussen de Verenigde Staten en een van de 25 EU-lidstaten hechten?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De onderhandelingen over het luchtvaartverdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten werden in maart 2005 afgesloten. De Europese Unie wacht nu op de resultaten van de interne procedures die de Amerikaanse autoriteiten uitvoeren. Deze procedures zijn bedoeld om een "wetswijziging" voor te bereiden met betrekking tot het eigendomsbelang van buitenlandse investeerders in Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen. Ondertussen hebben alle verdragspartners het belang benadrukt van naleving van het onderhandelde verdrag, omdat het alle EU-lidstaten een open luchtruim-regeling met de Verenigde Staten biedt en de weg vrijmaakt voor het wegnemen van de beperkingen in de trans-Atlantische luchtvaart in de toekomst. De betrekkingen tussen Ierland en de Verenigde Staten worden wat dit betreft alleen behandeld als een onderdeel van het verdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, dat waarschijnlijk binnenkort wordt gesloten. In elk geval is de mogelijkheid van een bilateraal verdrag tussen Ierland en de Verenigde Staten geen onderwerp van gesprek tussen de partijen.

 

Vraag nr. 27 van Panagiotis Beglitis (H-0839/06)
 Betreft: Vrijhandelszone in het gebied van de Middellandse Zee
 

Op 21 en 22 september jl. vond op Rhodos de zesde Euro-mediterrane Top van ministers van Industrie plaats. Hier werd onder andere nog eens het voornemen herhaald om in het gebied van de Middellandse Zee tot 2010 een vrijhandelszone te creëren, met een regeling voor het vrije verkeer van industriegoederen in het gebied.

De meeste landen van de Euro-mediterrane Samenwerking zijn tegelijkertijd ook lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In het kader van de WTO wordt onderhandeld over de liberalisering van de markt voor industrieproducten, mét speciale regelingen voor de ontwikkelingslanden. Heeft de Raad onderzocht wat de gevolgen van een eventueel WTO-akkoord over de handel in industrieproducten zijn voor de handel in industrieproducten in het gebied van de Middellandse Zee? Zal de voor het gebied van de Middellandse Zee te creëren vrijhandelszone ook speciale regelingen voor de mediterrane landen omvatten, aangepast aan hun ontwikkelingsniveau en bedoeld om hen in gelijke mate van de vrijhandelszone te laten profiteren als de Europese landen en zo ja, welke regelingen zijn dit?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Handel is een belangrijk onderdeel van het Barcelona-proces, dat de Europese Unie en haar mediterrane partners dichter bij elkaar brengt, op bilateraal niveau via de associatieovereenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten en op regionaal niveau via de prikkels van de Euro-mediterrane bijeenkomsten van de ministers van Handel en Industrie, die regelmatig worden gehouden. Het doel is de bevordering van de economische integratie en de totstandkoming van een regionale vrijhandelszone, die in 2010 een feit moet zijn.

Liberalisering van de handel in het Middellandse Zeegebied is in overeenstemming met de regels van de WTO, want de bilaterale vrijhandelszones die via associatieovereenkomsten tot stand zijn gekomen, zijn projecten die voor een voorkeursbehandeling in aanmerking komen, zoals bedoeld in artikel XXIV van de GATT-Overeenkomst. Daarnaast zijn de totstandkoming ervan en het relevante beleid geïnspireerd door de regionale dimensie met betrekking tot ontwikkeling. Wat dit betreft hebben de ministers onlangs op hun vijfde Euro-mediterrane Top in Marrakech inzake handel afspraken gemaakt over het verbeteren van de samenwerking op een manier die in overeenstemming is met de preferentiële handelsregelingen van de Europese Unie om een evenwichtig resultaat te bereiken vanuit het oogpunt van de Doha-ontwikkelingsagenda van de WTO, onder andere door de toegang tot de markt van landbouwproducten te waarborgen en aantrekkelijke markten voor ontwikkelingslanden te creëren.

Wat haar mediterrane partners betreft werkt de Europese Unie in het kader van het Barcelona-proces en de Europees-mediterrane associatieovereenkomsten aan het afschaffen van tarieven voor industrieproducten en het wegnemen van onevenwichtigheden die voortvloeien uit verplichtingen met betrekking tot regelingen voor preferenties in de landbouw, maar roept tevens op tot wederkerigheid in WTO-verband als eerste vereiste voor de vorming van een gemeenschappelijke vrijhandelszone. De onevenwichtigheden hebben bijvoorbeeld te maken met de maximale overgangsperiode van twaalf jaar voor het afschaffen van tarieven voor bepaalde gecatalogiseerde industrieproducten, terwijl de tariefvrije invoer in de Europese Unie van industrieproducten uit het Middellandse Zeegebied al was opgenomen in de samenwerkingsovereenkomsten die eind jaren zeventig zijn gesloten. De regionale benadering gericht op de totstandbrenging van een Euro-mediterrane vrijhandelszone omvat ook vrijhandelsakkoorden die binnen het Middellandse Zeegebied zijn gesloten om de zuid-zuid-handel te helpen bevorderen, zoals het Agadir-akkoord tussen Tunesië, Marokko, Egypte en Jordanië, en een flexibeler toepassing van de regels van oorsprong om de mogelijkheden voor handel en outsourcing te verbeteren (de overeenkomst inzake het pan-Europees-mediterraan systeem van oorsprongscumulatie, dat naar verwachting een positieve invloed zal hebben op de uitbreiding van de handel in de bredere Euro-mediterrane regio).

 

Vraag nr. 28 van Manuel António dos Santos (H-0842/06)
 Betreft: Democratie in Iran
 

De Raad heeft het Parlement meegedeeld dat hij zich op korte termijn zal buigen over de vraag of de Volksmoudjahiddin (die voor democratie in Iran vecht) thuishoort op de lijst van terroristische organisaties, met de bedoeling dit eventueel recht te zetten.

Kan de Europese Raad meedelen hoever het hiermee staat?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Wat betreft de op basis van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB opgestelde lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden, bepaalt artikel 6, lid 1, van dit gemeenschappelijk standpunt dat de namen van de op de lijst geplaatste personen, groepen en entiteiten regelmatig en ten minste om de zes maanden moeten worden geactualiseerd. De laatste herziene versie van de lijst werd gepubliceerd op 29 mei 2006 en opgenomen in de bijlage van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/380/GBVB (PB L 144 van 31 mei 2006, blz. 25).

 

Vraag nr. 29 van Gay Mitchell (H-0845/06)
 Betreft: Noord-Korea
 

Wat vindt de Raad van het feit dat Noord-Korea onlangs heeft aangekondigd een kernproef te gaan doen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De Europese Unie reageerde meteen, nadat Noord-Korea had aangekondigd een kernproef te gaan doen, door duidelijke waarschuwingen te laten uitgaan naar Pyongyang. De belangrijkste partners van de Europese Unie hebben hetzelfde gedaan.

Op 17 oktober, na de aankondiging van Noord-Korea om een kernproef te gaan doen, nam de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen de volgende conclusies aan:

"De Raad spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de op 9 oktober door de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) afgekondigde test van een nucleair explosiemiddel. Deze test, die is uitgevoerd ondanks het protest van de internationale gemeenschap, vormt een gevaar voor de stabiliteit in de regio en is een duidelijke bedreiging van de internationale vrede en veiligheid. Deze test betekent een nieuwe inbreuk op de verplichtingen van de DVK op het gebied van non-proliferatie. De test versterkt het isolement van Noord-Korea en verbetert in geen enkel opzicht de erbarmelijke situatie van de bevolking van Noord-Korea.

De EU zal volledig uitvoering geven aan alle desbetreffende UNSC-resoluties, en met name aan Resolutie 1718, aangenomen op 14 oktober 2006, en aan Resolutie 1695, aangenomen op 15 juli 2006. De Raad zal onmiddellijk de daartoe vereiste maatregelen nemen.

De Raad doet overeenkomstig de UNSC-Resoluties 1718 en 1695 een klemmend beroep op de DVK om onmiddellijk het zespartijenoverleg te hervatten, om te streven naar spoedige uitvoering van de gemeenschappelijke verklaring van september 2005, in het bijzonder om af te zien van alle kernwapens en bestaande nucleaire programma's, en om de verplichtingen op grond van het NPV na te leven, hetgeen onder meer inhoudt dat de DVK al zijn nucleaire activiteiten aan controle door het IAEA onderwerpt. De EU roept de DVK ook op het Alomvattend Kernstopverdrag te ondertekenen en te bekrachtigen, geen verdere nucleaire tests of raketlanceringen te ondernemen, en zich opnieuw te houden aan het moratorium op de lancering van raketten.

De daden van de DVK vergroten het gevaar op proliferatie in de wereld. De Raad roept op tot nog grotere inspanningen om alle aspecten van het internationale mechanisme tegen de proliferatie van MVW te versterken."

 

Vraag nr. 30 van Catherine Stihler (H-0848/06)
 Betreft: Europees korps voor civiele bescherming
 

Kan de Raad zijn standpunt uiteenzetten inzake het voorstel tot oprichting van een Europees korps voor civiele bescherming met de naam "Europe Aid"?

 
 

Vraag nr. 31 van Eugenijus Gentvilas (H-0849/06)
 Betreft: Gemeenschappelijk Europees systeem voor burgerbescherming
 

Michel Barnier, oud-lid van de Commissie, heeft een gedetailleerd rapport ingediend met als titel "Voor een Europese instantie voor burgerbescherming: Europe Aid". De Europese Raad is voornemens om dit verslag in december te bestuderen, maar het is bekend dat niet alle lidstaten instemmen met de oprichting van het nieuwe operationele centrum in Brussel en extra financiële middelen willen uittrekken.

Hoe ziet de Raad de vooruitzichten voor een communautair beleid inzake de invoering van een gemeenschappelijk Europees stelsel voor burgerbescherming voor de interventie bij rampen? Welk voorstel denkt Finland bij de Europese Raad in te dienen over de beginselen voor de financiering van dit stelsel? Kan de Raad aangeven met welke financiële verbintenissen de lidstaten moeten instemmen, indien de voorstellen in het rapport van de heer Barnier worden nagevolgd?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Op zijn bijeenkomst op 15 en 16 juni 2006 loofde de Europese Raad het in mei 2006 door Michel Barnier ingediende verslag "Voor een Europese instantie voor burgerbescherming: Europe Aid"(1) als "een belangrijke bijdrage aan het debat". Voorts onderschreef de Europese Raad het verslag van het voorzitterschap over de versterking van het reactievermogen van de Europese Unie in nood- en crisissituaties(2). In dit document staan de vele praktische stappen en besluiten beschreven waarmee de coördinatie en de levering van de beschikbare middelen worden verbeterd, de bijstand snel ter bestemming wordt gekregen en een doeltreffender consulaire bescherming aan EU-burgers in derde landen wordt geboden.

De relevante organen van de Raad buigen zich momenteel over de manieren waarop het reactievermogen van de Europese Unie in nood- en crisissituaties en bij grote rampen kan worden verbeterd.

 
 

(1) 9558/06
(2) 10551/06

 

Vraag nr. 32 van Pedro Guerreiro (H-0850/06)
 Betreft: Toestand van vijf Cubaanse burgers die in de VS gevangen zitten - De vijf van Miami
 

Op 12 september jl. zaten António Guerrero, Fernando Gonazalez, Gerardo Hernández, Ramon Sabanino en René González, acht jaar onterecht gevangen in de VS. Het gaat hier om Cubaanse patriotten die in het geweer zijn gekomen om te voorkomen dat hun land het slachtoffer blijft van terroristische aanslagen die bevorderd en uitgevoerd worden door in Miami gevestigde organisaties.

Er zij op gewezen dat de werkgroep van de Verenigde Naties over deze vijf Cubaanse burgers die in de Verenigde Staten van Amerika gevangen zitten, op 27 mei 2005 vaststelde dat hun vonnis "niet tot stand was gekomen in een klimaat van objectiviteit en onpartijdigheid", aangezien het Hof van Beroep van het Elfde Circuit van Atlanta op 9 augustus 2005 unaniem besloot het vonnis van Miami nietig te verklaren. Er zij voorts op gewezen dat deze acht jaar gekarakteriseerd werden door het onwettig karakter, door ontoelaatbare bestraffingen, pressie en chantage, door schending van de mensenrechten, bijvoorbeeld door het opleggen en uitvoeren van beperkingen door de regering van de VS bij het toestaan van familiebezoek aan de gedetineerden.

Kan de fungerend voorzitter van de Raad meedelen wat hij denkt te doen om ervoor te zorgen dat de belangrijkste mensenrechten van deze vijf in de VS gevangen zittende gedetineerden worden gerespecteerd, o.a. het recht om bezoek van hun familie te ontvangen, intrekking van hun vonnis en een eerlijk proces?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De kwestie die door de geachte afgevaardigde aan de orde is gesteld, valt onder de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter. De Raad kan hier dus niets over zeggen.

 

Vraag nr. 33 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0852/06)
 Betreft: Toepassing van de Overeenkomst 'werk op zee' door de lidstaten
 

Op 23 februari 2006 heeft de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) goedkeuring gehecht aan de Overeenkomst houdende normen voor 'werk op zee'. Deze tekst harmoniseert en actualiseert ongeveer 65 internationale normen voor 'werk op zee' en betreft aspecten als tewerkstellings- en arbeidsvoorwaarden, gezondheid, veiligheid, aanmonstering, arbeidstijden en sociale bescherming. De Commissie heeft de lidstaten op 16 juni jl. verzocht de bedoelde Overeenkomst op korte termijn (vóór december 2008) te ratificeren, na een dialoog met de sociale partners.

Hoe beoordeelt de Raad de tekst van de IAO-Overeenkomst, met name met betrekking tot de aspecten opwaardering van het beroep van zeeman, veiligheid van de bemanning, veiligheid op zee en het waarborgen van billijker concurrentievoorwaarden voor scheepvaartmaatschappijen? Heeft de Raad de Commissie verzocht een tijdschema vast te stellen met betrekking tot de start van het overleg met de sociale partners op Europees niveau over de dialoog over de gemeenschappelijke normen voor 'werk op zee'? Beschikt de Raad over kwalitatieve en kwantitatieve gegevens betreffende de bestaande en in de praktijk toegepaste normen voor 'werk op zee' en hoe deze zich verhouden tot het acquis communautaire?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De lidstaten en de Commissie hebben in de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) onderhandeld over het geconsolideerde verdrag betreffende maritieme arbeid, omdat dit onder de gezamenlijke bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten valt. Het doel van het aangenomen verdrag is het waarborgen van humane arbeids- en leefomstandigheden op schepen (arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zeevarenden, inclusief gezondheid, veiligheid, minimumleeftijd, arbeidstijden, accommodatie aan boord en sociale zekerheid).

De Raad behandelt op dit moment het voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd het verdrag betreffende maritieme arbeid(1) te bekrachtigen, met inbegrip van zaken die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. Het doel is om in december 2006 overeenstemming te bereiken. Het Europees Parlement heeft nog geen advies hierover uitgebracht.

In verband met de goedkeuring van het verdrag heeft de Commissie het initiatief genomen voor een mededeling betreffende de versterking van de maritieme arbeidsnormen(2). In haar mededeling verklaart de Commissie dat zij bereid is de sociale partners te raadplegen op grond van artikel 138, lid 2 van het EG-Verdrag.

De Commissie is begonnen met een effectbeoordeling om vast te stellen wat de effecten zijn van het van kracht worden van de normen van het verdrag op de communautaire regelgeving.

 
 

(1) Voorstel voor een beschikking van de Raad waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen (document 10900 MAR 64 SOC 331).
(2) Mededeling van de Commissie krachtens artikel 138, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende de versterking van de maritieme arbeidsnormen (document 10901/06 MAR 65 SOC 332).

 

Vraag nr. 34 van Eija-Riitta Korhola (H-0856/06)
 Betreft: Sluiting van de kerncentrale van Koslodui
 

In 1999 werd Bulgarije als voorwaarde voor toetredingsgesprekken gedwongen vier van de zes reactoren van de kerncentrale van Koslodui te sluiten. Twee reactoren zijn in overeenstemming met de afspraken gesloten en de andere twee zullen volgens planning eind 2006 volgen. Na grootschalige investeringen en onafhankelijke inspecties voldoen deze twee reactoren nu aan alle veiligheidscriteria en de groep nucleaire vraagstukken van de Raad meldt dat er geen verdere monitoring noodzakelijk is. Indien de sluiting van de overgebleven reactoren doorgaat zoals overeengekomen, zal de regio met stroomstoringen te maken krijgen. De kleine vervangende centrale wordt gestookt met bruinkool, waardoor de emissies van broeikasgassen zullen toenemen. Ook verhoogt dit de externe energie-afhankelijkheid. Kan de Raad de sluiting uitstellen en de achterhaalde beslissing heroverwegen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De toetredingsonderhandelingen met Bulgarije werden officieel in 2004 afgesloten. In de onderhandelingen over het hoofdstuk inzake energie had Bulgarije toegezegd om vóór 2003 de eenheden 1 en 2 van de kerncentrale van Kozloduy te sluiten, welke verplichting het is nagekomen door de betrokken eenheden eind 2002 te sluiten. Bulgarije heeft zijn toezegging bevestigd om ook de eenheden 3 en 4 in 2006 te sluiten en vervolgens te ontmantelen. Op deze toezegging wordt gedoeld in artikel 30, lid 1, van het protocol bij het Verdrag tot toetreding van Bulgarije en Roemenië(1). De verbetering van de nucleaire veiligheid van de eenheden 3 en 4 verandert niets aan de toezeggingen die Bulgarije in de toetredingsonderhandelingen heeft gedaan.

Zoals de geachte afgevaardigde weet, heeft de Europese Unie gedurende de toetredingsonderhandelingen met Bulgarije het belang benadrukt van strenge eisen aan de nucleaire veiligheid en hoogwaardige milieubescherming. Hetzelfde geldt ook voor de toetredingsonderhandelingen met andere landen in de vijfde uitbreidingsronde.

De Europese Unie heeft verklaard bereid te zijn voldoende communautaire steun aan Bulgarije te geven voor maatregelen om de reactoren 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy te sluiten en te ontmantelen. De bijdrage van de Europese Unie voor de periode 2000-2009 bedraagt in totaal 550 miljoen euro. De steun ter voorbereiding van de toetreding bedroeg 340 miljoen euro. Overeenkomstig artikel 30, lid 2, van het Protocol is er nog een vastlegging van 210 miljoen euro. In dit artikel staat ook dat de steun onder meer het volgende omvat: maatregelen ter ondersteuning van de ontmanteling van de eenheden 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy; maatregelen voor aanpassing aan de milieueisen, overeenkomstig het acquis, voor modernisering van de conventionele sectoren voor de productie, het transport en de distributie van energie in Bulgarije, en maatregelen voor de verbetering van de energie-efficiëntie, de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de verbetering van de energievoorzieningszekerheid.

Bovendien kan Bulgarije toestemming vragen voor de toepassing van de in artikel 36 genoemde algemene vrijwaringsclausule. Dit artikel luidt als volgt: "Indien zich voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na de toetreding ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden voordoen in een sector van het economisch leven, dan wel moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, kan Bulgarije of Roemenië machtiging vragen om beschermingsmaatregelen te nemen, zodat de toestand weer in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de interne markt."

Uit artikel 36 blijkt dat, om van deze mogelijkheid gebruik te maken, de betrokken lidstaat eerst de Commissie moet verzoeken gemachtigd te worden beschermingsmaatregelen te nemen. Dit verzoek dient gepaard te gaan van de relevante achtergrondinformatie. Na ontvangst van dit verzoek stelt de Commissie de beschermingsmaatregelen vast welke zij noodzakelijk acht. Het is aan de Commissie om te beoordelen of er toestemming kan worden gegeven voor de maatregelen waar de geachte afgevaardigde naar verwijst.

De Raad wil de geachte afgevaardigde er ook op wijzen dat de Raad beslist van mening is dat energievoorzieningszekerheid, concurrentievermogen en ecologische duurzaamheid de hoekstenen van het Europees energiebeleid zijn, zoals is vastgelegd in de conclusies die de Europese Raad in maart 2006 heeft aangenomen met betrekking tot het Europees energiebeleid.

De recente beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken(2) en het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap voor energie helpen een regionaal geïntegreerde markt voor elektriciteits- en aardgasnetwerken in Zuidoost-Europa te creëren en deze te verbinden met grotere markten in de Europese Unie. Dit is een belangrijke stap in de richting van gegarandeerde zekerheid, concurrentievermogen en duurzaamheid met betrekking tot het energiebeleid in de regio. Bulgarije is bovendien partij bij het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap voor energie, die onlangs van kracht is geworden. Tot de taken van de Energiegemeenschap behoren het verbeteren van de situatie met betrekking tot het milieu en het vergroten van het gebruik van duurzame energie. Daarom moet worden onderzocht welke acties en methodes in dit actiekader kunnen worden toegepast. Dit zal Bulgarije als volwaardig lid van de Europese Unie meer mogelijkheden bieden om oplossingen te vinden voor de kwestie die de geachte afgevaardigde naar voren heeft gebracht.

De zekerheidsstelling van de energievoorziening, concurrentievermogen en duurzaamheid vormen ook de basis voor een strategische energieanalyse, die de Commissie in 2007 aan de Raad en het Europees Parlement wil presenteren.

 
 

(1) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 29-45
(2) Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van de Beschikkingen 96/391/EG en nr. 1229/2003/EG; PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.

 

Vraag nr. 35 van Ryszard Czarnecki (H-0859/06)
 Betreft: Kroatië - voorbereiding op het lidmaatschap
 

Hoe beoordeelt de Raad de voorbereiding op het EU-lidmaatschap van Kroatië, dat mogelijk de achtentwintigste EU-lidstaat wordt?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Wat de voorbereidingen op het EU-lidmaatschap van Kroatië betreft heeft de Commissie zojuist een zogeheten analytische screening van het acquis voltooid, waarmee het acquis communautaire aan de Kroatische autoriteiten kan worden uitgelegd en kan worden beoordeeld in welke fase de voorbereidingen voor het beginnen van onderhandelingen op bepaalde gebieden zich bevinden. Voor de beoordeling en toekomstige onderhandelingen is het acquis in 35 hoofdstukken verdeeld, waarbij in elk hoofdstuk op een bepaald beleidsterrein wordt ingegaan.

De Raad bestudeert momenteel de evaluatieverslagen van de Commissie en is hiermee al ver gevorderd. De Raad heeft al zestien evaluatieverslagen over onderhandelingshoofdstukken ter bestudering gekregen. De Raad heeft over dertien onderhandelingshoofdstukken brieven gestuurd en in sommige daarvan staan voorwaarden voor het beginnen van onderhandelingen. De Raad bestudeert momenteel de drie andere hoofdstukken, waarbij zo nodig voorwaarden kunnen worden gesteld aan het starten van onderhandelingen.

Kroatië heeft zijn standpunt in de toetredingsonderhandelingen met betrekking tot de eerste zeven hoofdstukken kenbaar gemaakt (dit zijn wetenschap en onderzoek, onderwijs en cultuur, douane-unie, het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverlening, immateriële rechten, economisch en monetair beleid, ondernemings- en industriebeleid). Op 12 juni 2006 vond in Luxemburg een ministersconferentie met Kroatië over toetreding plaats, waar duidelijk werd dat er in de beginfase van de onderhandelingen vooruitgang werd geboekt toen de op de bijeenkomst in gang gezette discussie over het hoofdstuk wetenschap en onderzoek tijdelijk werd gesloten. Andere hoofdstukken worden in de komende maanden aan een eerste screening onderworpen.

Naar verwachting zal de Commissie op 8 november haar volgende evaluatieverslag over Kroatië presenteren, waarin de vorderingen die het land maakt met de voorbereidingen op de toetreding worden beoordeeld met betrekking tot alle hoofdstukken van het acquis. De Raad is van plan het verslag grondig te bestuderen.

 

Vraag nr. 36 van Diamanto Manolakou (H-0860/06)
 Betreft: Pogingen tot het dwarsbomen van vakbondsactiviteiten in de overheidssector
 

De Griekse minister van Milieu, Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken heeft op 27 september 2006 aangedrongen op afschaffing van vertegenwoordigende organen en vakbonds- en politieke activiteiten in de overheidssector omdat vakbondsactiviteiten binnen de overheid een 'bron van corruptie' zijn. Dit is een rechtstreekse aanval op vakbonds- en politieke activiteiten van werknemers en op het fundamentele recht en de vrijheid van partijen om ongehinderd actief te zijn. Dit strookt ook geenszins met de grondwet.

Veroordeelt de Raad de uitspraken van de Griekse minister als zijnde een aanval op het recht (van werknemers) van vrije meningsuiting en het recht (van werknemers) om op vakbondsgebied actief te zijn?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Het is niet aan de Raad om te reageren op publieke uitspraken van politici in de lidstaten van de Europese Unie.

 

Vraag nr. 37 van Athanasios Pafilis (H-0862/06)
 Betreft: Ontslag van een universiteitsprofessor in Turkije
 

Op 29.9.2006 werd een professor aan de Dokuz Eylül Universiteit, de heer Izge Gunal, ontslagen op grond van een besluit van de Disciplinaire Raad van het rectoraat van deze universiteit, omdat hij zich verzette tegen het ontslag van 213 werknemers van het onderhoudspersoneel van het universitair ziekenhuis - een gevolg van de privatisering van de instelling - en omdat hij een campagne gelanceerd had voor hun heraanwerving, waarvoor hij 4000 handtekeningen had verzameld. De vakbondsorganisaties in Turkije hebben al hun solidariteit betuigd met de ontslagen professor en hebben verklaard dat zij ertegen gekant zijn dat onderwijsinstellingen worden omgevormd tot ondernemingen, hetgeen leidt tot massale ontslagen van werknemers.

Veroordeelt de Raad dit optreden, dat een schending vormt van de syndicale rechten en het recht van vrije meningsuiting?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De Raad kent het geval waar de geachte afgevaardigde op doelt, niet. Het heeft echter sterke raakvlakken met de bredere kwesties van de vrijheid van meningsuiting en de rechten van vakbonden. Ik wil in dit verband nogmaals benadrukken dat de Europese Unie deze kwesties belangrijk vindt. De Raad heeft herhaaldelijk onderstreept, vooral met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting, dat er nog steeds voortdurend inspanningen nodig zijn om de vrijheid van meningsuiting in Turkije op het niveau te krijgen van de bepalingen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Wat de vakbondsrechten betreft moet er vastberaden worden opgetreden om ervoor te zorgen dat deze volledig worden gerespecteerd in overeenstemming met de EU-normen en de relevante verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Dit heeft vooral betrekking op het recht zich te organiseren, het stakingsrecht en het recht op collectieve onderhandelingen. Deze punten zijn opgenomen in het onderhandelingskader voor Turkije, dat op 3 oktober 2005 is goedgekeurd, en behoren tot de primaire kortetermijndoelen van het herziene toetredingspartnerschap. De Europese Unie brengt deze zaken stelselmatig op elk niveau ter sprake, want zij maken deel uit van het hervormingsproces in Turkije. Dat deed zij ook op de meest recente bijeenkomst van de Associatieraad EU-Turkije, die op 12 juni 2006 in Luxemburg werd gehouden, en op de trojkabijeenkomst EU-Turkije, die op 16 oktober 2006 in Luxemburg plaatsvond.

De geachte afgevaardigde kan er dus zeker van zijn dat wij bij het beoordelen van de vooruitgang van Turkije op de weg naar toetreding, de ontwikkelingen op beide genoemde gebieden op de voet zullen blijven volgen. Het is duidelijk dat deze ontwikkelingen invloed zullen hebben op de vorderingen die bij de onderhandelingen worden gemaakt.

 

Vraag nr. 38 van Proinsias De Rossa (H-0864/06)
 Betreft: Vervoer van Amerikaanse gevangenen via EU-vliegvelden
 

Zou de Raad zijn antwoord op vraag H-0570/06(1) kunnen herzien in het licht van de werkelijke inhoud van die vraag? De bedoelde gevangene werd niet verdacht van terrorisme. Zijn vervoer geschiedde niet in het kader van de "strijd tegen terrorisme". In de vraag wordt geen enkele lidstaat beschuldigd van schending van de mensenrechten. De vraag is of de Raad vindt dat er voldoende maatregelen zijn getroffen om te garanderen dat gevangenen die via EU-vliegvelden worden vervoerd, menswaardig en overeenkomstig het internationaal recht worden behandeld en welke stappen de Raad onderneemt om ervoor te zorgen dat het gastland naar behoren wordt ingelicht en dat alle in dat land geldende rechtsregels, en ook het internationaal recht, worden nageleefd?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

Het is duidelijk dat het vervoer van gevangenen altijd overeenkomstig de wet moet plaatsvinden. Het voorzitterschap wil erop wijzen dat het niet onder de bevoegdheid van de Raad valt om te waarborgen dat de lidstaten het nationaal of internationaal recht op de juiste wijze toepassen. Wanneer de communautaire regelgeving mogelijk wordt geschonden, is het aan de Commissie om maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 211 en 226 van het EG-Verdrag.

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 6.7.2006.

 

Vraag nr. 39 van Laima Liucija Andrikienė (H-0869/06)
 Betreft: Nieuwe Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Rusland
 

De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de EU en Rusland is het voornaamste document in het kader van de ontwikkeling van de onderlinge betrekkingen. De huidige breed opgezette PSO blijft van kracht tot eind 2007. Nieuwe samenwerkingsvormen worden reeds ontwikkeld ter verbetering van de samenwerking tussen EU en Rusland.

Welke prioriteiten en hoofddoelen heeft de EU opgenomen in de nieuwe overeenkomst? Valt de

energiesector onder de nieuwe PSO?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat geen verbindende werking heeft voor de Raad of zijn leden, zal niet mondeling worden weergegeven tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode oktober I 2006 te Straatsburg.

De Raad kan in deze fase helaas nog geen details geven over de nieuwe overeenkomst waarover met de Russische Federatie wordt onderhandeld, omdat de Raadsorganen die bij dit proces betrokken zijn, momenteel overleg voeren over de onderhandelingsrichtlijnen.

De Raad kan wel zeggen dat de partijen bij de Top EU-Rusland die op 25 mei 2006 in Sotsji werd gehouden, hebben afgesproken dat er op basis van het volgende over de nieuwe overeenkomst moet worden onderhandeld:

De betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland blijven gebaseerd op overeenkomsten.

Het doel van de nieuwe, juridisch bindende overeenkomst is om onze onderlinge betrekkingen een duurzaam en alomvattend kader te geven.

De nieuwe overeenkomst moet ook perspectieven verschaffen voor intensievere handel en economische integratie wanneer Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie toetreedt.

Geen van beide partijen maakt zich los van de huidige Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst voordat het nieuwe kader van kracht wordt, om een juridisch vacuüm te voorkomen.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 48 van Caroline Lucas (H-0797/06)
 Betreft: Accentverschuiving in doelstellingen van handelsoverleg
 

De Europese Unie voert momenteel bilaterale handelsbesprekingen met Aziatische, Latijns-Amerikaanse en Golfstaten. Hoewel de Commissie overtuigd blijft van de wenselijkheid van een multilateraal handelsakkoord, heeft de directeur-generaal Handel van de Europese Commissie verklaard dat dit bilaterale overleg zal worden voortgezet ongeacht het lot van de Doha-ronde in WTO-verband.

In de European Voice van 27 juli 2006 wordt deze directeur-generaal als volgt geciteerd: "Onder de lidstaten heerst het gevoel dat zij toekomstige vrijhandelsakkoorden sterker willen gebruiken voor het verkrijgen van meer markttoegang en bijkomende economische voordelen en minder voor doeleinden die zuiver en alleen op het gebied van ontwikkeling, goed nabuurschap en politieke samenwerking liggen."

Kan de Commissie de achtergrond van deze verklaring toelichten en met name aangeven of het streven naar een verschuiving van een op ontwikkeling gericht beleid naar een "Europa eerst-beleid" primair van de lidstaten of van DG Handel uitgaat? Als het de lidstaten zijn, welke hebben dan het meest actief op deze verschuiving aangedrongen?

 
  
 

Op 4 oktober 2006 heeft de Commissie een nieuwe mededeling aangenomen over "Europa als wereldspeler". De centrale boodschap van deze herziening van het handelsbeleid is dat de EU ernaar moet streven haar inzet voor het multilaterale handelssysteem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) uit te bouwen en aan te vullen met een nieuwe generatie bilaterale vrijhandelsovereenkomsten met bepaalde belangrijke groeimarkten. Verder zal zij nieuwe initiatieven ontplooien met betrekking tot de verbetering van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, de herziening en mogelijke hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU en een gedetailleerde herbeoordeling van de strategie van de EU ten aanzien van China.

Dit beleid is geen alternatief voor de multilaterale liberalisering van de handel, zoals die momenteel wordt nagestreefd door middel van de ontwikkelingsagenda van Doha van de WTO. De WTO moet het aangewezen platform blijven waarop de mondiale liberalisering gestalte krijgt, en de EU zal er alles aan blijven doen om de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha weer vlot te trekken. De succesvolle afronding van die onderhandelingen blijft haar voornaamste doelstelling.

Dat de WTO op de eerste plaats komt, wil niet zeggen dat de WTO alles is. We moeten ook verder gaan dan de bestaande bilaterale vrijhandelsovereenkomsten door nieuwe overeenkomsten te sluiten waarmee wordt gestreefd naar opener markten en een eerlijker handelsklimaat in nieuwe groeigebieden, met name in Azië. Dergelijke overeenkomsten kunnen voortbouwen op de multilaterale liberalisering in het kader van de WTO.

Bilaterale handelsovereenkomsten zullen echter een belangrijk instrument blijven om Europa zijn verantwoordelijkheid te laten nakomen tegenover de ontwikkelingslanden, zoals, bijvoorbeeld, het geval is met de economische partnerschapsovereenkomsten. Ontwikkeling zal een belangrijk aspect blijven van ons internationale handelsbeleid, zowel op multilateraal als bilateraal vlak. De Commissie is ervan overtuigd dat de bepalingen waarover zij middels onderhandelingen overeenstemming probeert te bereiken met ontwikkelingslanden bevorderlijk zullen zijn voor hun verdere ontwikkeling en groei. Wel is het zo dat er bij besluiten over nieuwe vrijhandelsovereenkomsten met volwassen of opkomende markten een nieuwe nadruk wordt gelegd op concurrentievermogen en we hechten in dit verband dus meer belang dan in het verleden aan overwegingen op het vlak van economie en concurrentievermogen.

De nieuwe strategie is een initiatief van de Commissie, die past binnen haar algehele verantwoordelijkheid voor het voeren van het handelsbeleid van de EU. Zij beantwoordt aan de ambities en zorgen die de lidstaten, het Parlement en diverse electoraten hebben verwoord. De verdere tenuitvoerlegging wordt momenteel besproken met de lidstaten en het Parlement.

 

Vraag nr. 49 van Sajjad Karim (H-0800/06)
 Betreft: EU-steun aan vergemakkelijking van de handel als vertrouwen scheppende maatregel tussen India en Pakistan
 

In mijn verslag over de economische en handelsrelatie van de EU met India (A6-0256/2006) riep ik "India en Pakistan op vertrouwenstimulerende maatregelen op handelsgebied verder te stimuleren door de bestaande administratieve belemmeringen af te bouwen en (…) de EU op in dit verband waar nodig technische bijstand aan te bieden". Vergelijkbare nadruk op het belang van steun aan regionale samenwerking in zuidelijk Azië en op steunverlening via SAARC teneinde stabiliteit in de regio tot stand te brengen en de economische ontwikkeling te bevorderen wordt gelegd in het "Strategy Paper and Indicative Programme for Multi-country Programmes in Asia 2005-2006" van de Europese Commissie.

Welke rol kan handel volgens de Commissie vervullen bij het streven om India en Pakistan dichter bij een vreedzame oplossing voor het Kasjmir-vraagstuk te brengen? Kan de Commissie programma's of voorstellen voor programma's noemen die handelsgerelateerde, vertrouwen scheppende maatregelen tussen India en Pakistan ondersteunen, met name met betrekking tot Kasjmir en de wederopbouw na de aardbeving, alsmede ter ondersteuning van nauwere economische integratie in SAARC in het algemeen?

 
  
 

Het vergemakkelijken van de handel is een belangrijk instrument om de handel te bevorderen en bij te dragen tot een positief effect op de economische groei en de ontwikkeling, niet in de laatste plaats op regionaal niveau. De EU heeft daarom in het voorste gelid geopereerd bij de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst over handelsfacilitering in het kader van de Doha-ontwikkelingsagenda. Het bevorderen van regionale handelsfacilitering is een integraal onderdeel van deze multilaterale onderhandelingen. Dit blijft een prioriteit voor de EU en het werk met betrekking tot handelsfacilitering zal worden voortgezet als onderdeel van zowel multilaterale als bilaterale strategieën.

De EU steunt in zijn algemeenheid regionale initiatieven als de Zuidoost-Aziatische Associatie voor regionale samenwerking (SAARC), met name de onlangs gesloten Zuid-Aziatische Vrijhandelsovereenkomst (SAFTA). De Europese Commissie steunt de SAFTA via haar verzoek om het waarnemerschap te verkrijgen bij de SAARC en door middel van haar handelsgerelateerde steunprogramma’s. Bovendien vormt de regionale cumulatie in het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP) een aanvullende steunmaatregel.

Wat betreft de technische bijstand, heeft de Europese Commissie een programma ontwikkeld voor economische samenwerking met de Zuidoost-Aziatische Associatie voor regionale samenwerking dat handelsfacilitering (douanerechten), standaarden en samenwerking tussen bedrijven in de regio omvat. De doelstellingen van dit programma zijn het bevorderen van de intraregionale handel door middel van het ondersteunen van de tenuitvoerlegging van de Zuid-Aziatische Vrijhandelsovereenkomst, wat op zijn beurt moet leiden tot een verbetering van de politieke betrekkingen in de regio. Het programma is nog niet aan de EU-lidstaten voorgelegd, aangezien we wachten op goedkeuring van de zijde van de SAARC. We verwachten dat dit zal worden besproken tijdens de novembervergadering van de SAARC.

 

Vraag nr. 50 van Glenys Kinnock (H-0817/06)
 Betreft: Ontwikkelingsaspect van EPO's
 

Deelt de Commissie de mening dat bij onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten (EPO) het centrale punt van het ontwikkelingsaspect niet alleen draait om een ruimere toegang tot de markt voor traditionele export uit de ACS-landen, maar dat de overeenkomst deze landen ook moet helpen bij de tenuitvoerlegging van beleid dat is gericht op de hervorming van hun economie, diversifiëring van de productie en het zorgen voor bedrijvigheid met een toegevoegde economische waarde? Zo ja, wat is dan de reactie van de Commissie op kritiek van ACS-zijde op het gebrek aan bereidheid van de Commissie om hen bij te staan bij de aanpassing aan het verlies van inkomsten ten gevolge van het opheffen van douanerechten en andere kosten voor herstructurering?

 
  
 

De Commissie is het er volledig mee eens dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) over veel meer gaan dan alleen markttoegang. De ontwikkelingsdimensie vormt de kern van de EPO’s. Deze omvatten prikkels voor de hervorming van het beleid, met name om regionale integratie en een regelgevend kader voor handel en investeringen te bevorderen.

De Europese Commissie en de lidstaten zijn bereid om de ACS-landen te helpen bij de aanpassing aan het hervormingsproces. We zullen tegemoetkomen in de overgangskosten en zijn bereid om de liberalisering geleidelijk door te voeren tijdens de hervorming en de opbouw van een regionale markt. We zullen de ACS-partners ook helpen bij het versterken van hun handelscapaciteit en het wegnemen van belemmeringen aan de aanbodzijde. We zijn ook bereid om te helpen bij de eventuele gevolgen van het verlies aan opbrengsten uit douanerechten, mocht dit zich voordoen.

Het antwoord van de Commissie op verzoeken om rechtstreekse en specifieke toezeggingen voor financiering en programmering is duidelijk: de financieringsinstrumenten zijn klaar voor gebruik. De financiële middelen in het kader van het tiende Europees ontwikkelingsprogramma zijn bijzonder ruim. Maar we moeten eerst de inhoud van de EPO’s bespreken voordat we adequaat kunnen bepalen waar steun nodig is. Dit moet worden geïntegreerd in de algemene ontwikkelingssamenwerking. Dan pas zal de Commissie de financiering op een goede manier kunnen programmeren en samen met de lidstaten en anderen kunnen waarborgen dat niemand EPO-verplichtingen op zich neemt die hij niet kan waarmaken. De lidstaten hebben zich er nu op vastgelegd een substantieel gedeelte van deze toegenomen inspanningen in het kader van de hulp voor handel naar de EPO-fondsen door te sluizen.

 

Vraag nr. 51 van Laima Liucija Andrikienė (H-0868/06)
 Betreft: Voorstel van de Commissie om voor de wereldwijde energiehandel de WTO-regels te doen gelden
 

In juni 2006 stelde de Commissie voor om voor de wereldwijde energiehandel de WTO-regels te doen gelden en om in een nieuwe gespreksronde over wereldhandel de nadruk te leggen op energie met als doel de handel in olie en gas onder dezelfde regels te doen vallen als de handel in andere goederen. Als voor de energiehandel de WTO-regels en -procedures zouden gelden, zouden producenten vrije toegang tot doorvoerfaciliteiten moeten verlenen. Is dat momenteel het standpunt van de Commissie? Welke vooruitgang is er geboekt met betrekking tot het voorstel van de Commissie om de wereldwijde energiehandel onder de WTO-regels te doen vallen?

 
  
 

In haar Groenboek over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa, dat is gepubliceerd in maart, heeft de Commissie de nieuwe realiteiten op het gebied van energie uiteengezet waar Europa mee te maken heeft in een omgeving van wereldwijde handel en wederzijdse afhankelijkheid. Zoals de commissaris voor energie heel duidelijk heeft gesteld, is het externe energiebeleid van de Europese Unie een van de hoofdpunten van het debat in het kader van de herziening van de EU-energiestrategie en vormen regels voor handel en investeringen in energie daar een belangrijk element van. Er zijn vier gebieden waarop we ons met name moeten richten.

In de eerste plaats hebben we een helder en proactief beleid nodig om de energietoevoer veilig te stellen en te diversifiëren, met name die van gas. In de tweede plaats hebben we effectieve energiepartnerschappen met de energieleveranciers van de EU nodig, met inbegrip van Rusland en Oekraïne, gebaseerd op de erkenning van onze wederzijdse afhankelijkheid, een stabiel investeringsklimaat en wederkerigheid op het gebied van toegang tot markten en infrastructuur. In de derde plaats moeten we een echte pan-Europese energieruimte ontwikkelen rondom de EU en geleidelijk zowel gemeenschappelijke regels op het gebied van handel, doorvoer en milieu ontwikkelen als de harmonisatie en integratie van de markt bevorderen. De Zuidoost-Europese Energiegemeenschap kan in deze context als basis dienen. In de vierde plaats moeten we bereid zijn snel en effectief te reageren als er ondanks de gemeenschappelijke regels crises ontstaan.

Natuurlijk vormen deze doelstellingen van ons externe energiebeleid een aanvulling op de doelstellingen van ons interne energiebeleid, te weten het voltooien van de interne energiemarkt, het bevorderen van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, het ontwikkelen van een duurzaam gebruik van kolen, de EU-brede ontwikkeling van transnationale energienetwerken en het aan elkaar koppelen van energie-infrastructuren.

Als onderdeel van onze herziening en versterking van het externe energiebeleid van de EU in samenwerking met energieproducerende en doorvoerlanden, moeten we de instrumenten die we tot onze beschikking hebben, waaronder die in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), nader onderzoeken.

De bestaande WTO-regels met betrekking tot vrije doorvoer dragen al bij aan een soepele en niet-discriminerende handelstroom over de grenzen heen, ook van energie. De doorvoer kan in de praktijk echter nog steeds in gevaar worden gebracht. De Doha-onderhandelingen over handelsfacilitering vormden een gelegenheid om dit te regelen. In juni 2006 hebben de Europese Gemeenschappen, in samenwerking met andere WTO-leden en voortbouwend op eerdere documenten, voorstellen voor handelsfacilitering ingediend bij de WTO. Deze voorstellen, naast andere, zijn er duidelijk op gericht om te bereiken dat WTO-leden goederen die worden doorgevoerd, uiteraard met inbegrip van energie, dezelfde behandeling moeten geven als binnenlandse goederen. Een dergelijke verduidelijking zou een bekrachtiging vormen van de toepassing van een grondbeginsel van de WTO, namelijk de nationale behandeling van de doorvoer.

Helaas werden de onderhandelingen in het kader van de Doha-ontwikkelingsagenda opgeschort kort nadat we ons voorstel over doorvoer in juni aan de overige WTO-leden hadden voorgelegd. De Commissie wil echter beklemtonen dat de WTO-regels het terrein van de doorvoer al volledig bestrijken, ook met betrekking tot energie. Wij hopen dat we bij een hervatting van de Doha-onderhandelingen verder kunnen met onze hele pakket aan voorstellen met betrekking tot handelsfacilitering.

Parallel aan de Doha-ontwikkelingsronde onderzoeken we ook andere instrumenten die kunnen worden gebruikt om onze doelstellingen dichterbij te brengen. Hoewel Rusland het Verdrag inzake het Europees Energiehandvest niet heeft geratificeerd, hebben 46 andere landen, waaronder 21 niet-EU-landen, dat wel gedaan. Deze overeenkomst bevat verschillende bepalingen over doorvoer, die alle daarop betrekking hebbende WTO-regels omvatten, hoewel een aanvullend protocol betreffende doorvoer, waarin extra regels voor het sluiten van handelsovereenkomsten waren opgenomen, het niet heeft gehaald.

De Commissie heeft ook energiedoelstellingen opgenomen in het overkoepelende kader voor de toetredingsonderhandelingen van de WTO. Op deze manier ontwikkelen we een integrale aanpak van het energievraagstuk met behulp van de bestaande WTO-regels, de onderhandelingen in het kader van de Doha-ontwikkelingsronde en de toetredingsonderhandelingen van de WTO.

 

Vraag nr. 55 van Ryszard Czarnecki (H-0857/06)
 Betreft: Toetreding van de "nieuwe lidstaten" tot de euro-zone
 

Is de Europese Commissie het eens met de opvatting van veel economen dat de meerderheid van de "nieuwe lidstaten" van de Unie tegen 2011-2012 zal voldoen aan de economische vereisten om toe te treden tot de euro-zone?

 
  
 

Door het Toetredingsverdrag te ondertekenen hebben de tien lidstaten die zich in 2004 bij de Europese Unie aansloten, zich verplicht om de euro aan te nemen zodra zij voldoen aan de voorwaarden zoals die zijn vastgesteld in het Verdrag. Veel van de nieuwe lidstaten hebben streefdata en strategieën voor de invoering van de euro aangenomen, waarmee zij een concrete invulling hebben gegeven aan hun politieke wil om een solide convergentiebeleid te voeren. Het eventuele tijdschema voor de uitbreiding van de eurozone zal afhangen van de vooruitgang die individuele landen boeken bij het bereiken van een hoge mate van duurzame convergentie, en kan derhalve niet van tevoren worden vastgesteld.

Ten minste één maal per twee jaar, of op verzoek van een lidstaat met een derogatie, brengen de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) aan de Raad verslag uit over de economische en monetaire convergentie. Het volgende reguliere convergentieverslag van de Commissie en de ECB zal in december 2006 worden gepubliceerd en biedt daarmee een gelegenheid om de balans op te maken van de vooruitgang die de lidstaten boeken en de uitdagingen die ze tegenkomen bij het bereiken van duurzame convergentie.

 

Vraag nr. 56 van Dimitrios Papadimoulis (H-0824/06)
 Betreft: Berekening van het Griekse BBP
 

Volgens berichten in de Griekse media onderzoekt de Griekse regering of het mogelijk is om de grijze economie mee te nemen bij de berekening van het nationale BBP, teneinde het overheidstekort te verlagen en een eind te maken aan het regime van communautair toezicht op het land. De berichten komen erop neer dat de wijze van berekening van het BBP, die als 'creatief boekhouden' wordt gekenschetst, reeds besproken is met Eurostat en ook bekend is bij de bevoegde commissaris, de heer Almounia.

Is de Commissie op de hoogte van een mogelijke dergelijke wijze van berekening van het BBP? Is de Commissie akkoord met de desbetreffende berekeningswijze van het Griekse BBP? Leidt de mogelijke toevoeging van een deel van de grijze economie aan het BBP tot 'kunstmatige' verhogingen van het BBP van de Griekse regio's?

 
  
 

Alle lidstaten dienen ervoor te zorgen dat hun berekening van het bruto binnenlands product (BBP) en de overige nationale rekeningen die gebruikt worden voor EU-doeleinden, volledig zijn en alle economische activiteiten omvatten. Deze vereiste is vastgelegd in het Europees stelsel van rekeningen (ESR 95) en in Beschikking 94/168, Euratom van de Commissie van 22 februari 1994.

Griekenland heeft de Commissie op 22 september 2006 de herziene gegevens over het BBP doen toekomen, die een herziening met 25 procent lieten zien. Dit is de eerste herziening die Griekenland heeft overgelegd sinds 1993.

Eurostat is de van Griekenland ontvangen gegevens aan het bestuderen volgens de van toepassing zijnde procedures. De commissaris voor economische en monetaire zaken heeft Eurostat gevraagd om de zaak met prioriteit in behandeling te nemen. In dit verband moet gewezen worden op het belang van volledige medewerking door de Griekse statistische autoriteiten, met name bij het aanleveren van een complete en volledig herziene inventaris van de brongegevens en de bij de berekening van het nieuwe bruto nationaal inkomen (BNI) gebruikte methoden.

Het eerste controlewerk is al gestart en het BNI-comité zal de gegevens eind oktober voor het eerst bestuderen. Rekening houdend met het advies en de opmerkingen van het BNI-comité zal Eurostat vervolgens een BNI-missie naar het land uitvoeren. Tijdens deze missie zal Eurostat de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de enquêtes, tellingen en overige brongegevens aan een grondig onderzoek onderwerpen; de gebruikte statistische methoden beoordelen; de integratie van brongegevens in de nationale rekeningen evalueren; en nagaan of wordt voldaan aan de statistische methodologie van het ESR 95. Zoals ook is gebeurd bij andere EU-landen, zullen er deskundigen uit andere lidstaten worden uitgenodigd om aan de missie deel te nemen teneinde volledige transparantie te waarborgen. Om een volledige controle te kunnen uitvoeren, zijn er mogelijk vervolgmissies nodig. Zoals het geval is bij al deze missies, zullen de resultaten eerst met de Griekse nationale statistische autoriteiten worden besproken en zal hun commentaar in aanmerking worden genomen.

Aan het slot van dit proces zal Eurostat een oordeel geven over de vraag of de Griekse herziene cijfers geschikt zijn voor het verschillende gebruik door de Commissie en de Raad, dan wel dat er correcties en verdere verbeteringen nodig zijn.

Ondertussen zullen, gezien de hoge mate van onzekerheid rond de herziene cijfers, de gegevens die ten grondslag liggen aan de niet-herziene nationale rekeningen gebruikt blijven worden bij het multilaterale toezicht op de economie en de begroting, welke gegevens door Eurostat zullen worden verstrekt en door de Commissie en de Raad zullen worden gebruikt bij hun evaluaties en besluiten.

 

Vraag nr. 57 van Georgios Papastamkos (H-0826/06)
 Betreft: Verhouding tussen Europese en nationale economischbeleidmaatregelen
 

De lidstaten, met name die van de eurozone, hebben belangrijke, primaire maatregelen met een economisch karakter aan de Europese, supranationale instellingen gedelegeerd. Tegelijkertijd dringen de burgers bij hun nationale overheden aan op de productie van publieke goederen en de vervulling van de over een langere periode tot stand gekomen economische opdracht.

Vervult de EU deze aan haar gedelegeerde bevoegdheden over een bandbreedte en met een intensiteit die vergelijkbaar is met die van de nationale overheden vóór de delegering? Bestaat er een kloof tussen aanbod van (op Europees niveau) en vraag naar (op het niveau van de burgers) maatregelen en resultaten? Hoe kan iets gedaan worden aan een situatie waarin de mogelijkheden om het economisch beleid op nationaal niveau vorm te geven institutioneel zijn beperkt en op Europees niveau onvoldoende zijn ontwikkeld?

 
  
 

De verdeling van verantwoordelijkheden tussen de EU en de lidstaten wordt geregeld door het subsidiariteitsbeginsel. Beleid wordt overgeheveld naar de Gemeenschap of naar het niveau van de eurozone wanneer daar duidelijke voordelen aan verbonden zijn omdat spillover- of externe effecten in het beleid in aanmerking kunnen worden genomen. Op dezelfde wijze worden beleidsbevoegdheden met betrekking tot de productie van publieke goederen, die ondeelbaar zijn en niet op efficiënte wijze kunnen worden geproduceerd door de individuele lidstaten, naar het niveau van de EU overgeheveld. Er ligt derhalve een duidelijk beginsel ten grondslag aan de overheveling van beleidsbevoegdheden naar het niveau van de Europese Unie, zoals die inzake het monetair beleid, het handelsbeleid of het mededingingsbeleid.

De invoering van de euro en het uitsluiten van devaluaties uit concurrentieoverwegingen, echte prijsstabiliteit en convergentie van de rentetarieven naar de laagste niveaus die ooit zijn geregistreerd in sommige landen van de eurozone, vormen het bewijs dat het Gemeenschapsbeleid tastbare economische voordelen oplevert voor de burgers van de eurozone. Aan de andere kant is de Commissie van mening, gelet op het feit dat de bevoegdheid inzake het grootste deel van het economisch beleid vast in handen van de lidstaten is, dat de mogelijkheden om een goed economisch beleid op nationaal niveau te voeren niet overmatig worden beperkt. De eis van coördinatie op Europees niveau zorgt voor toegevoegde waarde, aangezien daarmee wordt gewaarborgd dat het nationale beleid in de verschillende lidstaten voldoende rekening houdt met de doelstellingen van de Gemeenschap. Deze coördinatie maakt het mogelijk om van elkaar te leren door middel van de uitwisseling van beste praktijken, en bovendien kan zij profiteren van, en een inspiratiebron vormen voor de beleidsvorming op nationaal niveau, al kan er zeker meer worden gedaan om de economische prestaties van de eurozone en van de EU als geheel te verbeteren.

 

Vraag nr. 58 van Cristobal Montoro Romero (H-0830/06)
 Betreft: Rol van de Europese economie in de mondiale groei
 

De mondiale economische context wordt gekenmerkt door een rentestijging en er bestaan twijfels over de voortzetting van de economische groei in de Verenigde Staten volgend jaar en het effect daarvan op de wisselkoersen. Indien de Amerikaanse groei volgend jaar wordt afgeremd, zal de Europese Unie dan in staat zijn het roer over te nemen en de motor te worden van de mondiale groei? Zijn deze twijfels de reden waarom in Duitsland de verwachtingen werden bijgesteld?

 
  
 

De Commissie is op dit moment bezig met het opstellen van haar najaarsramingen, die op 6 november 2006 gepubliceerd zullen worden. In het kader hiervan zal een gedetailleerde raming worden gemaakt van de verwachtingen voor de economie van de Verenigde Staten. Deze raming zal ook de gevolgen van eerdere verhogingen van de rentetarieven voor de Amerikaanse economie in ogenschouw nemen, met name die voor de Amerikaanse huizenmarkt, die tekenen van een snelle afkoeling vertoont.

Volgens de tussentijdse ramingen van de Commissie, die gepubliceerd zijn op 6 september jongstleden, zal de groei van de Amerikaanse economie naar verwachting stijgen tot 2,7 procent in 2006. Dat betekent een bijstelling naar boven met 0,4 procentpunten in vergelijking met de voorjaarsramingen van de Commissie. Waar in de tussentijdse ramingen de verwachtingen voor 2007 nog niet geactualiseerd waren, wijst de bijstelling naar boven van de verwachtingen voor de economie van de Europese Unie in 2006 ook op een hogere groei in 2007 dan eerder was verwacht (en die in de voorjaarsramingen nog op 2,2 procent werd geschat). In combinatie met het feit dat de groei in Azië aanhoudend sterk zal blijven, zal 2007 een zekere verschuiving van de mondiale groei te zien geven, van de Verenigde Staten naar Europa en Azië.

Terwijl de verwachte afkoeling van de Amerikaanse economie een factor is achter de recente verzwakking van enkele indicatoren in Duitsland, kunnen andere factoren daaraan ook hebben bijgedragen. Met name vanwege de stijging van de belasting over de toegevoegde waarde met 3 procent op 1 januari 2007, verwachten veel waarnemers in Duitsland een afremming van de uitgaven door huishoudens in het begin van het jaar (die deels ook een weerspiegeling vormt van een verschuiving van de consumptieve uitgaven en de uitgaven van de bouw naar 2006). Door dit mogelijke effect op de Duitse economie in het eerste kwartaal van 2007 zijn de op de toekomst gerichte indicatoren in de afgelopen maanden enigszins verzwakt, terwijl de indicatoren over de huidige situatie met betrekking tot de economische bedrijvigheid verder zijn versterkt.

 

Vraag nr. 59 van Katerina Batzeli (H-0858/06)
 Betreft: De gevolgen van de meest recente renteverhoging
 

Op 5 oktober 2006 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) voor de vijfde achtereenvolgende keer de rentetarieven met 0,25% verhoogd (en daarmee de basisrente van de euro op 3,25% gebracht), onder verwijzing naar de noodzaak van het onder controle houden van de inflatiedruk en het handhaven van de prijsstabiliteit. Tegelijkertijd staat in het driemaandelijkse rapport van de Commissie over de eurozone dat de economische groei rond de 3,4% bedraagt, het hoogste percentage in zes jaar, en dat de kortetermijnvooruitzichten voor de economie in de eurozone positief zijn.

In hoeverre strookt het rapport van de Commissie met de inschattingen van de ECB betreffende belangrijke inflatoire risico's en de kans op destabilisering van de prijzen? Is de Commissie van oordeel dat de recente beslissing van de ECB om de rentetarieven te verhogen een gevaar kan vormen voor de zeer 'verse' en kwetsbare ommekeer bij de economische groei in de eurozone?

Stroken de grote rentevoetverschillen tussen de lidstaten met de goede werking van de interne markt in de eurozone (met lidstaten met de laagste rentetarieven voor leningen en de laagste rentetarieven voor deposito's, hetgeen een probleem is voor mensen die een lening willen afsluiten, maar ook een remmend effect heeft op investeringen)? Is de Commissie van plan maatregelen te gaan nemen met het oog op het dichter naar elkaar toe laten bewegen van de rentevoeten in de eurozone?

 
  
 

Alle belangrijke indicatoren van de economische bedrijvigheid bevestigen dat het economisch herstel een brede basis heeft en voornamelijk ondersteund wordt door de binnenlandse vraag. Zowel de Europese Centrale Bank (ECB) als de Commissie beoordelen de economische vooruitzichten als gunstig. In de tussentijdse ramingen van de Commissie van september is de groei van het bruto binnenlands product (BBP) in de eurozone in 2006 bijvoorbeeld naar boven bijgesteld, van 2,1 naar 2,5 procent.

De hoofdlijninflatie zal in 2006 en ook in 2007 naar verwachting gemiddeld boven de 2 procent blijven liggen. Om de opwaartse risico’s voor de prijsstabiliteit in te dammen en de sterke verankering van de inflatieverwachtingen te handhaven, heeft de ECB de monetaire accommodatie sinds december 2005 ingeperkt. Zelfs na de laatste verhoging liggen de rentetarieven in nominale en reële termen nog steeds op historisch lage niveaus en is er sprake van een ruime liquiditeit, zoals zichtbaar is in de sterke expansie van de monetaire aggregaten en van de kredietverstrekking. Het handhaven van prijsstabiliteit en het verankeren van de inflatieverwachtingen op een laag niveau waarborgen een lage lange rente, hetgeen gunstig is voor de investeringen en de voorwaarden schept voor een hogere groei.

Met betrekking tot de vraag van de geachte afgevaardigde over de rentevoetverschillen, waarborgt het eengemaakte monetaire beleid dat de rentetarieven op de kortetermijngeldmarkten in de hele eurozone op hetzelfde niveau liggen. In de afgelopen jaren is er een substantiële convergentie van de rentetarieven voor de detailhandel waargenomen. De resterende verschillen in de rentetarieven voor leningen en voor deposito’s kunnen worden verklaard uit een reeks van factoren, waaronder statistische verschillen, fiscale en regelgevingsdeterminanten, en andere structurele en cyclische determinanten.(1)

Voortgaande grensoverschrijdende financiële integratie zal de verschillen in de rentetarieven voor leningen en deposito’s tussen de leden van de eurozone verder verkleinen. In deze context moet worden opgemerkt dat de Commissie de integratie van het retailbankieren als prioriteit heeft aangemerkt in haar Witboek over het beleid op het gebied van financiële diensten 2005-2010. Er zijn initiatieven voorgesteld of er wordt nagedacht over een witboek over de integratie van de EU-markt voor hypothecaire kredieten, een voorstel voor een richtlijn betreffende het consumentenkrediet en een voorstel voor een richtlijn met betrekking tot betalingsdiensten om de totstandbrenging van één interne Europese betalingsruimte mogelijk te maken. Bovendien voert de Commissie (het directoraat-generaal Mededinging) momenteel een onderzoek uit naar de retailbanksector in de Europese Unie.

 
 

(1) Voor meer informatie zie de ECB, het Maandbulletin van juli 2005, en het verslag van de ECB getiteld “Differences in MFI interest rates across euro area countries” (“Verschillen tussen MFI-rentetarieven in de landen van het eurogebied”), september 2006 (statistisch document).

 

Vraag nr. 60 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0780/06)
 Betreft: Elektronisch overleg en de Europese strategie voor de bescherming van het kind
 

Op 4 juli 2006 publiceerde de Commissie een mededeling inzake een Europese strategie voor de rechten van het kind. Tot de concrete acties om kinderen te beschermen behoren de invoering van een zescijferig telefoonnummer voor eerste hulp voor kinderen, een 'open' telefoonlijn voor kinderen die zijn verdwenen of die het slachtoffer zijn geworden van seksuele uitbuiting, en de oprichting van een discussieforum op het internet.

Wat is het tijdschema voor de verwezenlijking van deze doelstellingen, en hoeveel middelen zijn er voor beschikbaar? Hoe gaat de Commissie in concreto onderscheid maken tussen het telefoonnummer voor eerste hulp en de 'open' telefoonlijn? Bestaat er een concreet en realistisch plan voor het ontwikkelen van een mechanisme voor coördinatie en overleg (Europees forum voor de rechten van het kind en het Internetdiscussieplatform)? Hoe gaan de naar voren gebrachte standpunten worden beoordeeld en hoe gaat voorkomen worden dat de deelnemers aan het elektronisch overleg door kwaadwillende personen worden misbruikt?

 
  
 

De totstandbrenging van een e-platform voor discussie zal stap voor stap plaatsvinden vanaf eind 2006, na het geleidelijk opzetten van de verschillende groepen die worden genoemd in de mededeling inzake de rechten van het kind.

Het e-platforminstrument zal een door de Europese Commissie ontwikkeld “Synaps”-systeem worden. Dit systeem is volledig beveiligd en is alleen toegankelijk voor geregistreerde leden. Bovendien kunnen meerdere lagen van leden worden gecreëerd, zodat privégesprekken alleen kunnen plaatsvinden tussen een klein aantal van te voren geïdentificeerde mensen.

Het ontwerpbesluit van de Commissie “inzake de reservering van het nationale nummerbereik dat begint met <116> voor geharmoniseerde nummers voor geharmoniseerde diensten van maatschappelijk belang voor de Europese burgers” wordt op dit moment met de lidstaten besproken in het Communicatiecomité. De verwachting is dat de diensten van de Commissie het Communicatiecomité in het najaar van 2006 om een advies zullen vragen via een regelgevingsprocedure en dat de Commissie het besluit begin 2007 zal nemen.

Het besluit heeft tot gevolg dat de Commissie van de lidstaten zal verlangen dat zij een reeks nationale telefoonnummers reserveren, die allemaal met 116 beginnen, voor geharmoniseerde diensten van maatschappelijk belang ten behoeve van de Europese burgers, waaronder ook reizigers.

De 116-nummers zullen op EU-niveau (via het besluit van de Commissie) worden gereserveerd voor een specifieke dienst (NIET voor een dienstverlener(1)) na een verzoek daartoe van belanghebbende partijen. De toewijzing van het nummer aan de daarvoor in aanmerking komende dienstverlener is een nationale verantwoordelijkheid. De lidstaten zullen toestemming moeten verlenen voor de in het besluit van de Commissie genoemde diensten, maar ze hebben niet de verplichting om te garanderen dat deze diensten ook daadwerkelijk worden aangeboden.

Zoals de geachte afgevaardigde heeft opgemerkt in haar mondelinge vraag, worden er op dit moment naar twee soorten diensten gekeken:

een open lijn voor kinderen;

een hulplijn voor kinderen.

Een open lijn is een telefoonnummer dat gebeld kan worden in geval van nood en dat voor 80 procent wordt gebruikt door ouders van wie een kind wordt vermist, en een hulplijn biedt kinderen een luisterend oor en hulp, en wordt voor 80 procent gebruikt door kinderen. Daarom moeten er twee verschillende nummers komen voor deze twee zeer verschillende diensten.

Na de aanneming van het Commissiebesluit zal de Commissie een oproep doen tot het indienen van blijken van belangstelling voor de reservering van specifieke 116-nummers voor specifieke diensten. Organisaties die een open lijn voor vermiste kinderen of een hulplijn voor kinderen beheren, zullen 116-nummers kunnen aanvragen voor hun respectieve diensten. Wanneer dit systeem eenmaal operationeel is, zullen de Europese burgers diensten van maatschappelijk belang zoals deze kunnen bereiken via hetzelfde nummer in alle lidstaten.

 
 

(1) Het woord “dienstverlener” wordt gebruikt voor de entiteit die deze dienst aanbiedt, ofwel de aanbieder van “content”, en NIET voor de aanbieder van de elektronische communicatiedienst.

 

Vraag nr. 61 van Manuel Medina Ortega (H-0782/06)
 Betreft: Repatriëring van minderjarigen
 

Onder de grote aantallen illegale immigranten die tegenwoordig in de Europese Unie aankomen, zijn er ook veel minderjarigen, die bij gebrek aan opvangvoorzieningen voor jongeren in de meeste landen van herkomst niet naar hun land teruggestuurd kunnen worden. Denkt de Europese Commissie maatregelen te treffen om hun repatriëring gemakkelijker te maken?

 
  
 

In haar voorstel voor een richtlijn over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven(1), dat momenteel in behandeling is bij het Parlement en de Raad in een medebeslissingsprocedure, heeft de Commissie erop gewezen dat in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 “het belang van het kind” voorop moet staan bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten.

Dit algemene beginsel komt tot uiting in een groot aantal bepalingen van de voorgestelde richtlijn:

Artikel 5 van het voorstel verplicht de lidstaten uitdrukkelijk om bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn rekening te houden met het belang van het kind overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties van 1989.

Artikel 6, lid 4, bepaalt dat in het geval dat op een lidstaat verplichtingen rusten die voortvloeien uit de grondrechten zoals die zijn vastgelegd in met name het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zoals het recht op non-refoulement, het recht op onderwijs en het recht op eenheid van het gezin, geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Indien in een dergelijk geval al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt dit ingetrokken.

Artikel 8, lid 2, sub a, verplicht lidstaten om, na beoordeling van de omstandigheden waarin een alleenstaande minderjarige zal terechtkomen, de tenuitvoerlegging van een uitzettingsbevel uit te stellen indien er geen zekerheid bestaat dat hij of zij bij vertrek of aankomst kan worden overgedragen aan een familielid, een vergelijkbare vertegenwoordiger, een voogd van de minderjarige of een bevoegde ambtenaar van het land van terugkeer.

Artikel 13 stelt voor om artikel 18 (over de behandeling van minderjarigen) en artikel 19 (over de behandeling van alleenstaande minderjarigen) van Richtlijn 2003/9/EG over de verblijfsomstandigheden van asielzoekers van toepassing te laten zijn op kinderen voor wie de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit is uitgesteld of die niet kunnen worden uitgezet.

Artikel 15 betreft de bewaringsomstandigheden. Het artikel bepaalt dat de lidstaten ervoor zullen zorgen dat minderjarigen niet in een gewone gevangenis in vreemdelingenbewaring worden gesteld en dat alleenstaande minderjarigen worden gescheiden van volwassenen, tenzij dit niet in het belang van het kind is.

 
 

(1)COM 2005(391) van 1 september 2005

 

Vraag nr. 62 van Roberta Angelilli (H-0785/06)
 Betreft: Omzeiling van de quota's voor Chinees textiel
 

De Italiaanse pers heeft in september bericht dat er sprake is van schepen die de haven van Shanghai verlaten met als lading halfbewerkte textiel uit China die bestemd is voor de Europese markt. Vaak gaat het om namaakproducten die bekende Europese merken imiteren.

Om de quota en invoerheffingen te omzeilen, worden deze in China geproduceerde waren aan boord bewerkt en in elkaar gezet. Vervolgens wordt de partij aan land gebracht in sommige Maleisische havens en ook in Singapore waarbij geen certificaat wordt verlangd van niet-bewerking aan boord. Daar krijgen zij etiketten met een onjuiste herkomstaanduiding, zoals bijvoorbeeld Made in India. Vervolgens wordt de handel overgeladen op containerschepen met nagemaakte etiketten en herkomstverklaringen en vervolgens zet men koers naar de havens van Napels en Valencia via de havens van Jiddah en Dubai zonder zich te houden aan de voor Chinese waren vastgestelde quota. Is deze illegale handel aan de Commissie bekend? Welke activiteiten denkt zij te ontplooien om ervoor te zorgen dat de voor de export van Chinese producten naar Europa vastgestelde textielquota worden geëerbiedigd?

 
  
 

Quota en andere maatregelen die worden genomen in het kader van het handelsbeleid worden toegepast door de nationale douaneautoriteiten in de lidstaten en zijn gebaseerd op de verklaring van oorsprong, die onderdeel is van de invoerverklaring, en niet op het etiket dat toevallig op het artikel is aangebracht.

De EU-quota worden beheerd aan de hand van het zogeheten “dubbelcheck”-systeem: de exporteur in het derde land (in dit geval China) moet een uitvoervergunning aanvragen bij het vergunningenbureau in het derde land. Deze uitvoervergunning wordt overhandigd aan de EU-importeur en parallel daaraan wordt de Commissie door het derde land via een beveiligd IT-systeem (“SIGL” – Système Intégré de Gestion des Licences) in kennis gesteld van de afgifte van deze uitvoervergunning. Bij aankomst van de goederen in de EU moet de EU-importeur dan een invoervergunning aanvragen bij het vergunningenbureau in de desbetreffende lidstaat. Deze invoervergunning wordt afgegeven nadat is nagegaan of de EU-quota nog niet zijn overschreden. Als dit het geval is, wordt de invoervergunning afgegeven en kan de importeur de goederen uitklaren bij de douane. Op dat moment wordt verdere controle (de geldigheid van de vergunningen, de herkomst van de goederen, enz.) uitgevoerd door de douaneautoriteiten van de lidstaten.

Bij gebrek aan informatie over de aangegeven oorsprong en de precieze productieprocessen die op verschillende locaties hebben plaatsgevonden, kan er geen antwoord worden gegeven op de vraag of dit een geval van “illegale handel” is.

De douaneautoriteiten in de lidstaat waar de goederen worden ingevoerd hebben ruime wettelijke middelen tot hun beschikking om bewijs te vragen voor de aangeduide oorsprong van de goederen teneinde de quota en andere maatregelen (certificaat van oorsprong, artikel 26 van het communautair douanewetboek - Verordening (EEG) nr. 2913/92(1), enz.) ten uitvoer te kunnen leggen.

Bovendien hebben sommige lidstaten nationale wetgeving aangenomen waarmee ze, in overeenstemming met hun eigen normen en procedures, de juistheid van de aanduiding van oorsprong kunnen verifiëren wanneer producenten of importeurs ervoor kiezen om dergelijke geografische informatie te vermelden op de goederen.

Hoewel de lidstaten er in eerste instantie voor verantwoordelijk zijn dat de quota op de invoer van goederen in de EU worden gerespecteerd, kunnen ze, als ze bewijzen of voldoende ernstige vermoedens van onregelmatigheden hebben, de Commissie (OLAF) vragen om bijstand en/of coördinatie of om onderzoeksmissies uit te voeren, in overeenstemming met de overeenkomst tussen de EU en China betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken of op grond van de wetgeving van de EU. Tot op heden is er in dit specifieke geval geen verzoek hiertoe ingediend.

Het feit dat goederen kunnen worden nagemaakt aan boord van schepen heeft geen gevolgen voor de douanecontroles die worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad ter voorkoming van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Deze controles zijn van toepassing wanneer goederen worden binnengebracht om te worden vrijgegeven voor vrije circulatie of te worden uitgevoerd of heruitgevoerd, ongeacht de plaats waar ze gemaakt zijn.

 
 

(1)PB L 302 van 19.10.1992

 

Vraag nr. 63 van Liam Aylward (H-0788/06)
 Betreft: Sportbeleid van de EU
 

Kan de Commissie aangeven welke initiatieven zij in Europa heeft genomen of wil gaan nemen om te bevorderen dat jongeren aan sport gaan doen?

 
  
 

De Commissie deelt de visie dat regelmatige en actieve sportbeoefening van essentieel belang is voor het lichamelijke en psychologische welzijn van jonge mensen in Europa. Dit onderwerp valt echter primair onder de bevoegdheden van de lidstaten.

Binnen het kader van de bevoegdheden heeft de Commissie verschillende initiatieven ondernomen. Het belang van sport en lichaamsbeweging om fit te blijven is bekend en goed gedocumenteerd. Uit een door de Commissie gefinancierde studie, uitgevoerd door een consortium onder leiding van de universiteiten van Paderborn en Duisburg-Essen en gepubliceerd op 3 januari 2005, is gebleken dat lichaamsbeweging dringend nodig is om zwaarlijvigheid te voorkomen en dat zwaarlijvigheid alarmerende gezondheidsrisico’s voor onze kinderen en jongeren met zich meebrengt, waaronder een hogere incidentie van typische ouderenziekten als type 2-diabetes en hart- en vaatziekten.

De resultaten van de studie zijn op verschillende terreinen met grote interesse ontvangen en er is een vrijwillige werkgroep sport en gezondheid ingesteld, waaraan een groot aantal lidstaten deelneemt. De werkgroep heeft een mandaat om voorbeelden van goede praktijken uit te wisselen en nieuwe modellen op dit gebied te ontwikkelen. De werkgroep heeft ook bijgedragen aan de openbare raadpleging over het Groenboek van de Commissie: “Bevorderen van gezonde voeding en lichaamsbeweging”(1).

In 2005 heeft de Commissie een speciaal initiatief gelanceerd dat erop gericht is om allerlei soorten acties die nodig zijn om zwaarlijvigheid te bestrijden met elkaar te verbinden: “Voeding, lichaamsbeweging en gezondheid - een Europees actieplan”. Dit initiatief is onderdeel van het volksgezondheidsbeleid dat op dit moment aan het verschuiven is van een traditionele, op genezing gerichte aanpak naar een intersectorale aanpak die gebaseerd is op preventieve gezondheid. Terwijl er veel vertegenwoordigers van de consumenten en producenten binnen het platform actief zijn, samen met voedingsdeskundigen uit de academische wereld, zou de Commissie graag andere actoren zien toetreden tot het platform, waaronder jongeren- en sportorganisaties.

Circa vijftien projecten die worden gefinancierd in het kader van het programma Jeugd na verschillende oproepen tot het indienen van voorstellen, hebben sport gebruikt als een instrument voor niet-formeel onderwijs. Deze projecten gebruiken sport om andere doelstellingen te verwezenlijken, zoals het integreren van jongeren in de samenleving, het verbeteren van hun zelfbeeld, het vergroten van hun teamgeest en het tot stand brengen van interactie tussen verschillende culturen. De projecten concentreren zich op sport en onderwijs in de open lucht als instrument voor sociale integratie en niet-formeel onderwijs aan jongeren.

Bovendien heeft de Commissie op 18 juli 2006 een openbare aanbesteding gepubliceerd voor een studie naar de mogelijkheden om het wettelijke en politieke kader voor de bescherming en de verbetering van de training van jonge topsporters in Europa te verbeteren(2).

Tenslotte heeft de Commissie uitgebreide consultaties gehouden met het oog op de publicatie van een witboek over sport in 2007. Aan deze consultaties hebben jongeren- en sportorganisaties deelgenomen en hun inbreng zal volledig in aanmerking worden genomen door de Commissie.

 
 

(1)COM (2005)637 van 8.12.2005
(2)Openbare aanbesteding EAC/14/06: “Studie naar de opleiding van sporters in Europa”

 

Vraag nr. 64 van Brian Crowley (H-0794/06)
 Betreft: Liberalisering van postdiensten in Europa
 

Kan de Commissie duidelijk mededelen welke plannen zij heeft ten aanzien van een mogelijke verdere liberalisering van de sector postdiensten in Europa?

 
  
 

Het beleid van de Commissie op dit terrein volgt het beginsel van de geleidelijke en beheerste liberalisering van de markt door de verschillende stappen die zijn gezet in 2002, 2004 en 2006. De resultaten van dit beleid zijn tot dusverre zeer positief, zoals het Europees Parlement zelf heeft erkend in de resolutie van 2 februari 2006.

De “postrichtlijn”(1) stelt dat de Commissie voor 31 december 2006 met een voorstel moet komen waarin zij de datum van 2009 voor de volledige totstandbrenging van de interne postmarkt bevestigt of vaststelt welke volgende stappen er in die richting worden genomen.

Op 18 oktober 2006 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG, gericht op de voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap, aangenomen, samen met een studie naar de te verwachten gevolgen van deze volledige openstelling van de markt voor de levering van een universele dienst en een verslag over de toepassing van Richtlijn 97/67/EG. Het voorstel voor een richtlijn zal worden behandeld volgens de medebeslissingsprocedure.

 
 

(1)Richtlijn 97/67/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2002/39/EG

 

Vraag nr. 65 van Eoin Ryan (H-0796/06)
 Betreft: Strategieën ter bestrijding van drugsmisbruik in de Europese Unie
 

Kan de Commissie een uitgebreide verklaring afleggen over eventuele nieuwe strategieën die zij volgt ter bestrijding van drugsmisbruik in de Europese Unie?

 
  
 

De hoeksteen van het drugsbeleid van de EU wordt gevormd door een aanpak waarin naar evenwicht wordt gezocht tussen verlaging van de vraag naar drugs en verlaging van het aanbod van drugs, ofwel evenwicht tussen aan de ene kant preventie, onderwijs, het terugdringen van de schade en toegang tot behandelingen, met inbegrip van reïntegratietrajecten, en aan de andere kant de strenge handhaving van de wetten tegen de productie van drugs en de handel in drugs. Dit evenwicht tussen sociale en volksgezondheidsaspecten en wetshandhaving weerspiegelt onze visie dat er in elke beschaafde samenleving een balans moet worden gevonden tussen de rechten van mensen en de openbare veiligheid.

Er zijn in dit verband twee belangrijke documenten door de Raad aangenomen. Het EU-actieplan inzake drugsbestrijding 2005-2008(1) is door de Raad aangenomen op voorstel van de Commissie. In dit plan wordt de EU-drugsstrategie 2005-2012 vertaald in meer dan tachtig specifieke acties en worden de verantwoordelijke partijen en deadlines voor de tenuitvoerlegging vastgesteld. Het actieplan bevat hoofdstukken over de coördinatie van het beleid, de terugdringing van de vraag, de terugdringing van het aanbod, internationale samenwerking en informatie, onderzoek en evaluatie.

Het doel van het actieplan is om “… de incidentie van het drugsgebruik onder de bevolking aanmerkelijk terug te dringen en de maatschappelijke schade en de schade aan de gezondheid terug te dringen die worden veroorzaakt door het gebruik van drugs en de illegale handel in verdovende middelen”.

In het actieplan worden specifieke actoren voor elke actie aangegeven en deadlines en outputindicatoren vastgesteld waarmee de mate van uitvoering van elke actie kan worden gemeten. Deze zullen worden gebruikt door de Commissie, die verantwoordelijk is voor de jaarlijkse evaluatie van de vooruitgang die is geboekt. Deze evaluatie zal de vorm aannemen van een verslag aan de Raad, met daarin, indien nodig, aanbevelingen voor het verbeteren of aanpassen van de tenuitvoerlegging van de acties of van het actieplan zelf.

Het fundament van onze aanpak wordt gevormd door de beschikbare bewijzen. Alles wat we doen moet gebaseerd zijn op een objectieve analyse van de situatie, op in toenemende mate betrouwbare gegevens uit de lidstaten en van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.

Het drugsvraagstuk vormt een van de grootste problemen van deze tijd, waar miljoenen Europeanen mee te maken hebben.

Drugs vormen een wereldwijd probleem. Ze vormen een bedreiging voor de hele internationale gemeenschap. Dat betekent dat de EU dit probleem niet alleen in eigen huis moet aanpakken, maar dat zij in haar beleid en bij de aanwending van financiële middelen in de rest van de wereld nauwlettend moet kijken naar de drugssituatie in een gegeven land of regio. De EU onderkent dit en versterkt haar activiteiten in het kader van de internationale samenwerking op het gebied van drugsbestrijding en de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, zowel in Europa als daarbuiten.

In het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 heeft de Commissie in 2005 een voorstel gepresenteerd voor een specifiek programma voor de bestrijding van geweld (Daphne) en drugspreventie en -voorlichting. Dit voorstel, waarin de politieke erkenning van het belang van het drugsvraagstuk tot uiting komt, is gewijzigd in mei 2006 met het oog op het scheiden van het Daphne-programma en het programma voor drugspreventie en -voorlichting. De doelstellingen van het drugsprogramma zijn het voorkomen van en terugdringen van het drugsgebruik, van de afhankelijkheid van drugs en van de drugsgerelateerde schade, en het bevorderen van grensoverschrijdende en bewustmakingsacties op het gebied van drugs. Als het voorstel tegen het einde van 2006 wordt aangenomen, kan het programma in 2007 van start gaan. Dit nieuwe programma voorziet in de financiering van een aantal acties in het Actieplan inzake drugsbestrijding 2005-2008 en zal de acties coördineren met bestaande programma’s, zoals het Gemeenschapsprogramma voor volksgezondheid, die betrekking hebben op factoren die medebepalend zijn voor de volksgezondheid, waaronder drugspreventie.

Wat de externe betrekkingen aangaat hebben de lidstaten afzonderlijk en de Commissie veel geld gestoken in drugsgerelateerde projecten in ontwikkelings- en overgangslanden en –regio’s. De totale EU-steun is in de afgelopen drie jaar bijna verdubbeld. Met een bedrag van meer dan 300 miljoen euro ter ondersteuning van drugsgerelateerde projecten is de Commissie een van de grootste donoren ter wereld geworden.

 
 

(1)PB C 168/1 van 8.7.2005

 

Vraag nr. 66 van Margarita Starkevičiūtė (H-0798/06)
 Betreft: Aansluiting van Litouwse vervoerssystemen op het Europese vervoerssysteem
 

Kan de Commissie meedelen welke initiatieven zij neemt om de aansluiting van de Litouwse vervoerssytemen (TEN-T) op de Europese vervoerssystemen te bespoedigen?

Met welke problemen gaat de verwerkelijking van de Europese vervoersprojecten in Litouwen gepaard en op welke termijn staat de uitvoering ervan gepland?

 
  
 

1. Het TEN-T in Litouwen is gebaseerd op de resultaten van de zogeheten TINA (Transport Infrastructure Needs Assessment - Beoordeling van de behoeften van de vervoersinfrastructuur). Het verslag over deze beoordeling (oktober 1999) is gebaseerd op de beginselen en criteria die zijn neergelegd in de communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet(1). Een van de belangrijke doelstellingen van het beoordelingsproces is de integratie van de toekomstige TEN-T-netwerken in de TEN-T van de EU-15.

De nieuwe richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet zijn op 29 april 2004 door het Parlement en de Raad vastgesteld. In die richtsnoeren worden dertig prioritaire projecten genoemd in het kader waarvan de werkzaamheden vóór 2010 van start moeten gaan.

Een van deze prioritaire projecten is “Rail Baltica”, de noord-zuid-spoorwegverbinding van de Oostzeestaten naar Warschau in Polen. Na raadpleging van het Parlement heeft de Commissie een Europese coördinator benoemd om de voortgang van het project te bespoedigen. Een ander belangrijk prioritair project voor Litouwen is project nr. 21, “De snelwegen op zee”. Middels dit project wordt getracht om de korte vaart in Europa te bevorderen en tegelijkertijd de onderlinge verbindingen in de Unie te verbeteren.

Litouwen heeft voor het ontwikkelen van de vervoerssector ongeveer 411 miljoen euro aan bijstand ontvangen uit het ISPA(2) en het Cohesiefonds.

In 2006 heeft Litouwen twee voorstellen ingediend voor het verkrijgen van co-financiering via de jaarlijkse begroting van de TEN-T (niet-IMP-begroting 2006). De beide voorstellen, waarmee een totale communautaire financiering van 4,3 miljoen euro is gemoeid, zijn deze maand goedgekeurd door het financiële-bijstandscomité van de TEN.

2. Litouwen komt in aanmerking voor bijdragen uit het Cohesiefonds en de structuurfondsen. De bijdrage die voor de periode 2007-2013 wordt voorzien, bedraagt 2,034 miljoen euro uit het Cohesiefonds en 3,965 miljoen euro in het kader van de convergentiedoelstelling, waarbij een deel van die bijstand aan vervoersprojecten besteed dient te worden.

Hierbij moet bedacht worden dat de ontwikkeling van de trans-Europese vervoersnetwerken nog steeds een van de prioriteiten voor Litouwen is, hetgeen ook als zodanig is vastgelegd in het Litouwse ontwerp-NSR (nationaal strategisch referentiekader) van juni 2006. In dat ontwerp-NSR worden de prioriteiten gedefinieerd waaraan de bijstand uit hoofde van cohesie-instrumenten (Cohesiefonds, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds) besteed dient te worden in de programmeringsperiode 2007-2013. Naar verwachting zal het definitieve NSR begin november 2006 gereed zijn.

 
 

(1) Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een transeuropees vervoersnet, PB L 228 van 9.9.1996
(2) Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid

 

Vraag nr. 67 van Robert Atkins (H-0801/06)
 Betreft: Veiligheid van luchthavens
 

Kan de Commissie verklaren waarom bepaalde lidstaten weigeren persoonlijke gegevens over hun burgers te verstrekken wanneer Britse luchthavenautoriteiten daar met het oog op veiligheidscontroles om verzoeken? Kan zij meedelen welke maatregelen zij neemt om dit probleem te verhelpen?

 
  
 

Naar de Commissie begrijpt, verwijst de vraag van de geachte afgevaardigde naar de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 2320/2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart. In die verordening is de eis vastgelegd dat alle personeel dat verzoekt om toegang tot zones met een om beveiligingsredenen beperkte toegang, aan een achtergrondcontrole onderworpen dient te worden.

Indien achtergrondcontroles een uitwisseling van persoonsgegevens vereisen, is uit hoofde van Richtlijn 95/46/EG het nationale recht van toepassing. Wat de toegang tot de strafregisters betreft, is in de richtlijn vastgelegd dat de verwerkingen van gegevens inzake overtredingen en strafrechtelijke veroordelingen alleen mogen worden verricht onder toezicht van de overheid, behoudens afwijkingen die een lidstaat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. Binnen de speelruimte die deze formulering biedt, hebben nationale wetgevers in een aantal gevallen strikte beperkingen opgelegd aan de wijze waarop toegang verkregen kan worden tot strafregisters. Een voorbeeld daarvan is de bepaling dat afschriften van strafregisters na een daartoe strekkend verzoek uitsluitend aan de betreffende persoon zelf verstrekt mogen worden, die dan vervolgens kan besluiten om die informatie aan derden, zoals potentiële werkgevers, te overhandigen. De autoriteiten die in het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk zijn voor de burgerluchtvaart, dienen hun verplichting om een achtergrondcontrole uit te voeren dan ook na te leven binnen het bestaande wettelijke kader over de toegang tot en het gebruik van strafregisters. Dat kunnen zij bijvoorbeeld doen door mensen die om toegang tot extra beveiligde zones verzoeken, te vragen een recent afschrift van hun strafregister te overleggen.

Op de uitwisseling van informatie over strafrechtelijke veroordelingen is het Europese Verdrag van 1959 van toepassing aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Raad van Europa), op basis waarvan de staat van nationaliteit door andere landen op de hoogte wordt gehouden als aldaar tegen een van zijn burgers een veroordeling is uitgesproken. De bestaande uitwisselingsmechanismen uit hoofde van dat Verdrag functioneren echter niet goed. Daardoor wordt de informatie over strafrechtelijke veroordelingen ook niet efficiënt uitgewisseld tussen de autoriteiten die bevoegd zijn om informatie uit strafregisters te verstrekken en te ontvangen.

Er wordt op dit moment gewerkt aan een verbetering van de situatie: zo is in mei 2006 een besluit van de Raad in werking getreden inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister. Dit besluit is bedoeld om de snelheid van de uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten te vergroten, waarvoor nu ook een standaardformulier is ontwikkeld. Daarnaast is de Commissie bezig met het ontwikkelen van een pakket maatregelen om de uitwisseling van gegevens uit strafregisters tussen de lidstaten nog verder te verbeteren. Daarbij ligt de nadruk op het ontwikkelen van een Europees standaardmodel voor de uitwisseling van die informatie.

 

Vraag nr. 68 van Josu Ortuondo Larrea (H-0802/06)
 Betreft: Noodzaak van een internationale overeenkomst voor de hogesnelheidslijn in Zuidwest-Europa
 

Op 26 juli 2005 is in Bordeaux het Europees Economisch Samenwerkingsverband (ESV) Vitoria-Dax opgericht, met het doel het besluit voor de bereiden voor de aanvang van de werkzaamheden op het traject (Vitoria)-Vergara-Irún-Bayonne-(Dax), dat kan worden beschouwd als het grensoverschrijdende Atlantische deel van de hogesnelheidslijn voor Zuidwest-Europa.

Er bestaat echter nog steeds geen intergouvernementele commissie voor dit project, noch een internationale overeenkomst die de Franse en Spaanse staat ertoe verbindt het volledige traject uiterlijk in 2020 af te werken.

Kan de Commissie de ondertekening van de genoemde overeenkomst tussen beide lidstaten ondersteunen en aanmoedigen? Welke initiatieven heeft de Commissie ter zake genomen?

 
  
 

In juli 2005 heeft de Commissie een Europese coördinator aangewezen, de heer Davignon, wiens taak het is vast te stellen welke belemmeringen van administratieve of financiële aard, of qua prioriteitstelling, van invloed zouden zijn op de ontwikkeling van de spoorwegverbinding in Zuidwest-Europa, waarvan het door de geachte afgevaardigde genoemde traject (Vitoria)-Vergara-Irún-Bayonne-(Dax) deel uitmaakt. Via het op 13 september 2006 gepubliceerde jaarverslag verslag heeft de coördinator de stand van zaken volledig in kaart gebracht, waarbij hij constateert dat er inderdaad geen intergouvernementele commissie is voor de coördinatie van de activiteiten van het bestaande Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) en dat de ondertekening van een internationale overeenkomst dus als doelstelling voor de korte en middellange termijn geldt, welke overeenkomst de verbintenissen van beide lidstaten om het volledige traject uiterlijk in 2020 af te ronden, officieel moet vastleggen. Het ontbreken van deze overeenkomst staat de aanleg van deze grensoverschrijdende infrastructuur echter niet in de weg. De lidstaten zijn soeverein inzake de ondertekening van een dergelijke overeenkomst, die door de nationale parlementen moet worden bekrachtigd.

 

Vraag nr. 69 van Jacek Protasiewicz (H-0804/06)
 Betreft: Schending van artikel 49 van het EG-Verdrag ten nadele van een ondernemer op de binnenmarkt van de EU
 

Tot de Europese Commissie werd een klacht gericht wegens ongemotiveerde discriminerende behandeling van de Poolse onderneming WESTBUD door Duitse douanecontrolediensten. Er is met grote waarschijnlijkheid sprake van schending van artikel 49 van het EG-Verdrag, als gevolg waarvan de Poolse ondernemer geen kans kreeg tot een dienstverlening, die hij moest uitvoeren op grond van een overeenkomst met een Duitse opdrachtgever.

Welke stappen heeft de Commissie genomen in deze kwestie? In welk stadium bevindt de ophelderingsprocedure zich thans?

 
  
 

De Commissie heeft een aantal brieven en parlementaire vragen ontvangen in verband met schendingen van het communautaire recht tijdens controles en inspecties die door de Duitse autoriteiten onder andere bij Poolse bedrijven zijn uitgevoerd. Wat dat betreft, wil de Commissie de geachte afgevaardigde graag verwijzen naar haar standpunt als verwoord in de antwoorden op de schriftelijke vraag van de heer Szymanski (E-4639/05) en de mondelinge vraag van de heer Kúzmiuk (H-0625/06).

Met betrekking tot het specifieke punt dat de geachte afgevaardigde aan de orde stelt, kan ik meedelen dat de Commissie bezig is met het analyseren van de feiten en de juridische situatie naar aanleiding van de klacht betreffende de vermeende discriminerende behandeling van het Poolse bouwbedrijf Westbud. Op basis van die analyse zal de Commissie beoordelen of de maatregelen die door de Duitse douane zijn genomen, in overeenstemming zijn met het communautaire acquis.

 

Vraag nr. 70 van Véronique De Keyser (H-0805/06)
 Betreft: Verplichting tot terughoudendheid
 

Naar mij bekend is hadden de leden van de Commissie in voorgaande zittingsperioden een verplichting tot terughoudendheid bij verkiezingen in hun land. Momenteel zijn er in verschillende landen van de Europese Unie, waaronder België, verkiezingen gaande of in voorbereiding.

Zijn de leden van de Commissie nog steeds verplicht terughoudendheid te betrachten of kunnen zij zich in de verkiezingscampagne mengen en een partij of kandidaat steunen? Wat is de huidige regeling in dezen?

 
  
 

Naast artikel 213, lid 2, van het Verdrag, waarin de voor de leden van de Commissie geldende algemene verplichtingen zijn opgenomen inzake onafhankelijkheid en de bescherming van het algemeen belang van de Gemeenschap, bevat de Gedragscode(1) voor de Commissarissen specifieke bepalingen inzake politieke activiteiten van de commissarissen en hun eventuele betrokkenheid bij verkiezingscampagnes:

De leden van de Commissie mogen actief lid zijn van politieke partijen of vakbonden voor zover hun activiteit geen belemmering vormt voor hun beschikbaarheid ten dienste van de Commissie.

De leden van de Commissie stellen de voorzitter in kennis van hun voornemen om deel te nemen aan een verkiezingscampagne, alsmede van de rol die zij daarin denken te gaan spelen. De voorzitter beslist mede op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval of de voorgenomen deelname aan de verkiezingscampagne verenigbaar is met de vervulling van de taken als lid van de Commissie.

De leden van de Commissie die kandidaat zijn voor een publieke functie, stellen de voorzitter eveneens in kennis van de mate waarin zij aan de verkiezingscampagne denken te gaan deelnemen. Indien zij voornemens zijn een actieve rol te spelen in de verkiezingscampagne, mogen zij gedurende deze campagne niet deelnemen aan de werkzaamheden van de Commissie.

 
 

(1) http://ec.europa.eu/commission_barroso/code_of_conduct/code_conduct_en.pdf

 

Vraag nr. 71 van Simon Busuttil (H-0810/06)
 Betreft: Grenspatrouilles op zee
 

Hoe beoordeelt de Commissie de eerste grenspatrouille van de EU op zee bij de Canarische Eilanden? Hoe doelmatig zijn de patrouilles tot dusverre bij het tegenhouden van de stroom immigranten?

Hoe denkt de Commissie de doelmatigheid ervan op te voeren? Zijn de EU-landen die hadden toegezegd een bijdrage te leveren tot deze patrouilles hun beloften nagekomen?

Welke plannen heeft de Commissie voor nieuwe patrouilles in de Middellandse Zee en wanneer wordt daarmee begonnen? Welke EU-landen hebben besloten deze taak te steunen en welke middelen zullen zij ter beschikking stellen?

 
  
 

Operatie Hera II ter bestrijding van illegale immigratie over zee vanuit Afrika naar de Canarische Eilanden is op 11 augustus voor de Afrikaanse kust van start gegaan. Deze fase van de operatie loopt tot 15 november. Het is dan ook nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de doelmatigheid van de actie. Overigens zal niet de Commissie, maar Frontex - het agentschap dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de operatie - de operatie evalueren om inzicht te krijgen in de resultaten en om, indien nodig, de effectiviteit van dergelijke acties in de toekomst te verbeteren.

De Commissie wil echter graag benadrukken dat Frontex een coördinerende instantie is die zelf niet over grensbewakers of operationele middelen beschikt. Het is de taak van de lidstaten om zowel personele als financiële middelen ter beschikking te stellen. In het algemeen verstrekken de lidstaten ook daadwerkelijk de hulp waartoe zij zich verbonden hebben; er is echter nog wel ruimte voor verbetering met het oog op een effectievere interne planning door alle lidstaten die bij operaties betrokken zijn.

Op 5 oktober heeft Frontex operatie Nautilus in de centrale Middellandse Zee gelanceerd om de illegale immigratie over zee vanuit Noord-Afrika onder controle te krijgen en om het aantal dodelijke slachtoffers tijdens de overtocht, door het gebruik van onveilige vervoersmiddelen, terug te dringen.

Italië, Griekenland, Malta, Frankrijk en Duitsland leveren een bijdrage aan deze operatie in de vorm van personeel en materieel, waaronder schepen, patrouillevliegtuigen en helikopters.

 

Vraag nr. 73 van Chris Davies (H-0814/06)
 Betreft: Financiële toezeggingen aan de Palestijnse Autoriteit
 

Kan de Commissie aangeven voor welk bedrag financiële toezeggingen zijn gedaan aan de Palestijnse Autoriteit?

 
  
 

In de periode 2000-2005 heeft de EG in totaal 1,5 miljard euro aan samenwerkingssteun ten gunste van het Palestijnse volk verstrekt. Dat geld was afkomstig uit uiteenlopende begrotingslijnen en het is via een aantal kanalen besteed.

Ongeveer 55 procent van deze bijstand is ten uitvoer gelegd zonder dat de Palestijnse regering hierbij betrokken is geweest. De resterende 45 procent had betrekking op directe financiële steun (35 procent), samenwerking met de Palestijnse regering waarbij zowel juridische als financiële aspecten een rol speelden (5 procent) of waarbij het uitsluitend om juridische aspecten ging (5 procent).

Na de beëdiging van de nieuwe regering onder leiding van Hamas in 2006 heeft de Raad op 10 april aangekondigd dat alle bijstand van de EU aan de Palestijnen herzien moest worden, aangezien niet aan de voorwaarden van het Kwartet werd voldaan. Daardoor zijn alle projecten die al akkoord bevonden waren en waarbij er sprake was van een juridische of financiële koppeling met de Palestijnse regering, opgeschort.

Dat is ook de reden dat er sinds april 2006 geen nieuwe financiële verplichtingen zijn aangegaan met een juridische of financiële koppeling met de Palestijnse regering. Het totale bedrag van 329 miljoen euro dat tot nu toe in 2006 is vastgelegd voor de Palestijnse bevolking, wordt volledig besteed aan humanitaire en sociaaleconomische behoeften, die fors zijn toegenomen als gevolg van de heersende crisis. Een deel van dat geld wordt ook voor voedselhulp gebruikt. Deze bijstand wordt gegeven via internationale organisaties of wordt rechtstreeks door de Commissie beheerd, bijvoorbeeld via het tijdelijke internationale mechanisme (TIM).

 

Vraag nr. 74 van Philip Bushill-Matthews (H-0816/06)
 Betreft: Controlerend belang
 

Waarom heeft de Commissie niet een zaak aangespannen tegen Frankrijk omdat het land voorstelt een controlerend belang te houden als Gaz de France en Suez fuseren? Zou het niet nuttig zijn geweest in een zo belangrijke aangelegenheid te zorgen voor juridische helderheid?

 
  
 

Allereerst wil de Commissie erop wijzen dat zij op basis van slechts een intentie, in de vorm van voorgenomen wetgevingsmaatregelen, geen inbreukprocedure in gang kan zetten uit hoofde van artikel 226 van het EG-Verdrag. Inbreukprocedures kunnen slechts aanhangig worden gemaakt tegen overheidsmaatregelen die al daadwerkelijk van kracht zijn.

De Commissie heeft herhaaldelijk benadrukt dat zij vastbesloten is om de EU-wetgeving te handhaven. De Commissie hecht er in het bijzonder veel waarde aan dat de interne markt gevrijwaard blijft van speciale rechten die onverenigbaar zijn met het Verdrag. Dergelijke rechten kunnen bijvoorbeeld door regeringen gecreëerd worden om controle te krijgen over particuliere ondernemingen waardoor het vrije verkeer van kapitaal wordt beperkt.

Desalniettemin mag niet uit het oog worden verloren dat het Verdrag in een aantal uitzonderingen voorziet wat dat vrije verkeer van kapitaal betreft. Het Europese Hof van Justitie heeft zijn interpretatie gegeven van de omstandigheden waaronder deze uitzonderingen legitiem toegepast mogen worden om de vrijheden uit het Verdrag te beperken. De Commissie heeft de mogelijkheid gehad om het Franse ontwerpbesluit over Gaz de France te bestuderen. Dat ontwerpbesluit vertoont grote overeenkomsten met een koninklijk besluit dat van toepassing was op de Belgische bedrijven Distrigaz en SNTC. Beide gevallen zijn in 2002 door het Europese Hof van Justitie beoordeeld. De Commissie denkt dan ook niet dat de betreffende Franse maatregelen aangevochten kunnen worden uit hoofde van artikel 56 van het Verdrag als zij in de oorspronkelijke vorm worden goedgekeurd.

De Commissie behoudt zich echter wel het recht voor om te interveniëren indien het uiteindelijk vastgestelde definitieve mechanisme aanzienlijk verschilt van de ontwerpmaatregelen die de Commissie heeft bestudeerd of indien nieuwe jurisprudentie een nieuwe aanleiding tot interveniëren vormt. De Commissie zal ook stappen ondernemen als ontwikkelingen in de wet- en regelgeving voor de gassector als gevolg van de eerder genoemde uitspraak van het Europees Hof de Franse maatregelen overbodig en dus ongegrond maken.

 

Vraag nr. 75 van Mairead McGuinness (H-0829/06)
 Betreft: Gevolgen WTO-onderhandelingen voor de Europese landbouw
 

In de laatste beoordeling die de Commissie het Parlement gaf van de te verwachten gevolgen voor de Europese economie van de onderhandelingen over de wereldhandel wees zij er expliciet op dat de Europese landbouwsector een geringere omvang moet krijgen om op de WTO tot zaken te komen.

Kan de Commissie nader ingaan op de vraag welk deel van de huidige sector naar haar mening zal blijven bestaan, mocht er bij de WTO een afspraak worden gemaakt, en kan zij toelichten welke gevolgen een dergelijke afspraak voor de Europese landbouwers zou hebben?

 
  
 

Een ambitieus resultaat van de op dit moment geschorste onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zorgt absoluut voor nieuwe mogelijkheden voor het openen van uitvoermarkten, voornamelijk voor industriële goederen en diensten. Een dergelijk resultaat zal ook ongetwijfeld uitdagingen met zich meebrengen, met name voor de landbouw in de EU. Het landbouwbod van de EU van 28 oktober 2005 in het kader van de WTO-onderhandelingen bevat onder andere een ambitieus voorstel voor markttoegang, voor het voorwaardelijk afschaffen van uitvoerrestituties en voor aanzienlijke verlagingen van de handelsverstorende binnenlandse steun.

Voor de agrarische sectoren zullen met name de lagere tarieven een grote uitdaging vormen. Die sectoren worden immers nu al geconfronteerd met een snelle groei van de invoer van producten in de EU waarvoor nog het volle invoertarief wordt betaald, zoals voor rundvlees en gevogelte. Een verlaging van die tarieven zal tot een nog grotere invoer leiden, zelfs als deze sectoren als kwetsbaar worden aangemerkt en de verlaging van de tarieven minder ingrijpend zal zijn.

De effecten van een eventueel WTO-akkoord zullen ook juist door die sectoren worden gevoeld die voor hun uitvoer het meest afhankelijk zijn van uitvoerrestituties. Ik doel daarmee op de zuivel-, pluimvee- en voedergranensector.

Een hogere invoer en een lagere uitvoer zullen naar verwachting tot een neerwaartse druk op de binnenlandse prijzen leiden, hetgeen een negatief effect zal hebben op de inkomsten van producenten. Daarnaast zal dit ook leiden tot een hoger tempo van de lopende herstructurering van de agrarische sector aangezien minder efficiënte landbouwers het niet zullen redden, hetgeen weer nieuwe mogelijkheden creëert voor de meest efficiënte bedrijven.

Uit analyses die de Commissie heeft uitgevoerd, blijkt dat de verwachte lagere inkomsten als gevolg van het EU-WTO-bod op middellange termijn leiden tot een kleinschaligere productie in een aantal sectoren. Die daling loopt uiteen van 10 procent voor de rundvleessector tot 4 procent voor de graansector.

Tegelijkertijd zal een WTO-akkoord echter nieuwe marktmogelijkheden creëren, ook voor de landbouwuitvoer van de EU naar markten van derde landen, met name voor producten met een grote meerwaarde en een hoge kwaliteit.

 

Vraag nr. 76 van Georgios Karatzaferis (H-0832/06)
 Betreft: Programma INTERREG IIIA Griekenland-Turkije
 

In haar antwoord op mijn vraag E-2320/06 over de tenuitvoerlegging van het programma "INTERREG IIIA Griekenland-Turkije" verwees mevrouw Hübner, lid van de Commissie, mij door naar de Griekse autoriteiten. Vorderingen bij de tenuitvoerlegging van het programma blijven uit als gevolg van het feit dat de Turken vraagtekens hebben geplaatst bij het grensoverschrijdend karakter ervan, daar zij de internationale grenzen in de Egeïsche Zee niet erkennen. Ook de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van Griekenland, de heer Molyviatis, erkende dat dit een probleem was, toen hij in december 2005 een vraag van het Parlement beantwoordde; de Commissie (die het programma financiert) heeft zich vreemd genoeg beperkt tot de mededeling dat zij verheugd zou zijn als de tenuitvoerlegging van het programma van start zou gaan (antwoord op mijn vraag E-2320/2006).

Ik herhaal dus mijn eerdere, nauwkeurig geformuleerde vraag: is er een officiële Griekse reactie gekomen op de ernstige kwestie van de betwisting van de Griekse (en derhalve Europese) grenzen tijdens de vergadering van het comité van toezicht van het programma INTERREG IIIA (Griekenland-Turkije) op 23 november 2005 in Ankara, waar van Turkse zijde vraagtekens zijn geplaatst bij het grensoverschrijdend karakter van het desbetreffend programma?

 
  
 

De Commissie is niet op de hoogte van een officiële briefwisseling tussen de Griekse en Turkse autoriteiten met betrekking tot het programma waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst. Van de vergadering waarnaar wordt verwezen, bestaan geen notulen.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat het programma “Interreg(1) IIIA Griekenland-Turkije” op een decentrale wijze wordt beheerd. Dat betekent dat de beheersautoriteit die verantwoordelijk is voor het dagelijks beheer en de uitvoering van het programma, de aangewezen instantie is om vragen te beantwoorden over die uitvoering, ook vragen over de vergaderingen van het comité van toezicht. De Commissie zou de geachte afgevaardigde willen voorstellen om contact op te nemen met het hoofd van de beheersautoriteit in Thessaloniki. Dat kan per e-mail (interreg@mou.gr), telefoon ((+30) 2310 469600) of fax ((+30) 2310 469602). Voor meer informatie kunt u ook terecht op www.interreg.gr.

De Commissie benadrukt dat de uitvoeringsproblemen geen verband houden met de structuur en inhoud van het programma. Het algemene programmakader (programmeringsdocument en programma-aanvulling) is in orde en volledig in overeenstemming met de verordening inzake de structuurfondsen. De Commissie zou het een goede zaak vinden als er met de uitvoering van het programma begonnen zou worden zodat er echte, eendrachtige samenwerkingsprojecten gefinancierd kunnen worden ter ondersteuning van de sociaaleconomische ontwikkeling van de deelnemende partners in Griekenland en Turkije.

Dat gezegd hebbende, wil de Commissie wel opmerken dat zij zich bewust is van de verschillende standpunten van de twee landen die aan het programma deelnemen met betrekking tot de terminologie die in dat programma wordt gebruikt. De Commissie hoopt echter dat de huidige impasse snel doorbroken kan worden.

De Commissie is een groot voorstander van samenwerking tussen Griekenland en Turkije, een samenwerking die niet alleen voortgezet zal worden in het kader van het huidige Interreg-programma, maar ook uit hoofde van de toekomstige doelstelling “Europese territoriale samenwerking” in de periode 2007-2013.

 
 

(1) Communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte

 

Vraag nr. 77 van Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (H-0835/06)
 Betreft: BTW op schenkingen in Polen
 

Een van de bijeffecten van de wijziging van de Poolse wet op de BTW, die nodig is om het Poolse recht aan de bepalingen van de EU aan te passen, is de invoering van de belasting toegevoegde waarde op schenkingen. Vroeger kon een belastingbetaler, wanneer hij zonder betaling goederen overdroeg aam behoeftige personen, bij het berekenen van de daarvoor verschuldigde belasting uitgaan van de feitelijke waarde daarvan, maar nu moet hij bij de berekening uitgaan van de aankoopprijs. Deze praktijk is veel minder voordelig voor bedrijven die, bijvoorbeeld, gratis levensmiddelen willen overdragen waarvan de uiterste verkoopsdatum binnenkort verstrijkt, of computers die enkele jaren oud zijn.

Welke oplossing overweegt de Commissie om eventuele schenkers aan te moedigen om ook in de toekomst voort te gaan met het doen van schenkingen aan behoeftige personen, in een situatie waarin de belasting op een schenking vaak de marktwaarde van de overgedragen goederen overtreft?

 
  
 

Als een belastingplichtige een goed aan zijn bedrijf onttrekt om het om niet te verstrekken, wordt deze onttrekking gelijkgesteld met een BTW-plichtige levering krachtens artikel 5, lid 6, van de Zesde BTW-richtlijn(1), indien met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke BTW-aftrek is ontstaan.

Dit correctiemechanisme zorgt ervoor dat het algemene beginsel van de BTW wordt geëerbiedigd, namelijk dat goederen die bestemd zijn voor het verrichten van een economische activiteit die onderworpen is aan de BTW, met BTW belast het stadium van het eindgebruik en/of eindverbruik bereiken, met uitzondering van de gevallen waarin de richtlijn uitdrukkelijk in een vrijstelling voorziet.

Zo zal een goed waarover door een belastingplichtige de BTW is afgetrokken die drukte op de aankoopprijs van dat goed, in beginsel aan de BTW onderworpen zijn bij de verkoop, dan wel het om niet verstrekken daarvan.

Bij verkoop van het goed is de maatstaf van heffing voor de BTW de verkoopprijs van dit goed (artikel 11, A, lid 1, onder a), van de Zesde BTW-richtlijn).

Als het goed wordt onttrokken onder voornoemde omstandigheden zoals omschreven in artikel 5, lid 6, van de Zesde BTW-richtlijn, is de maatstaf van heffing voor de BTW de aankoopprijs van het goed of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs, berekend op het tijdstip waarop deze handelingen worden uitgevoerd (artikel 11, A, lid 1, onder b), van de Zesde BTW-richtlijn).

De formulering van deze bepaling lijkt zich er niet tegen te verzetten dat de staat van de goederen op het tijdstip van onttrekking in aanmerking wordt genomen.

Tot slot zij erop gewezen dat leveringen van goederen aan erkende organisaties die deze goederen buiten de Gemeenschap uitvoeren in het kader van hun menslievende, liefdadige of opvoedkundige werk in het buitenland, van de BTW zijn vrijgesteld onder de voorwaarden die door de lidstaten zijn vastgesteld op basis van artikel 15, lid 12, van de Zesde BTW-richtlijn.

De Commissie heeft momenteel geen plannen voor de aanpassing van voornoemde regels.

 
 

(1) Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, PB L 145 van 13.6.1977.

 

Vraag nr. 78 van Johan Van Hecke (H-0836/06)
 Betreft: Opstelling van een grensoverschrijdend ecologisch basisplan tussen Vlaanderen en Nederland
 

Op 27 juni 2006 vond in Mol een voorlichtingsvergadering plaats nopens de opstelling van een grensoverschrijdend ecologisch basisplan. De Vlaamse werkgang werd er voorgesteld als een onderdeel van de Nederlandse strategie, terwijl in Nederland helemaal geen sprake is van concretisering van het project, althans niet voor het grensgebied Postel. Als hier sprake is van Europees optreden, is dit in strijd met de Europese regelgeving, aangezien Europese projecten parallel dienen te verlopen in de verschillende betrokken lidstaten.

Volgens inlichtingen van Nederlandse gemeentebesturen in het betrokken grensgebied is er quasi nergens sprake van een dergelijk basisplan in uitvoering. Het Nederlandse ministerie heeft helemaal geen weet van een lopend dossier in Nederland. Ook het stadsbestuur van het Vlaamse Mol is niet op de hoogte. Is de Commissie op de hoogte van dit project? Wordt hier voldoende controle uitgeoefend op de gevolgde gang van zaken en welke garanties worden er gegeven voor het voortbestaan van de landbouw?

 
  
 

Grensoverschrijdende milieuplannen zijn een instrument dat door de Benelux-landen wordt ingezet in het kader van hun samenwerking op het gebied van het geïntegreerd beheer van grensoverschrijdende ecosystemen, zoals rivierecosystemen en beschermde gebieden. Deze plannen stellen de landen in staat grensoverschrijdende gebieden van bijzonder belang i.v.m. de biodiversiteit gezamenlijk aandacht te geven en gemeenschappelijke acties te ontwikkelen. De plannen kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van regionale, nationale en/of internationale natuurbeschermingsdoelstellingen. De plannen kunnen niet als 'Europese projecten' worden beschouwd.

Afhankelijk van het karakter van het grensoverschrijdende milieuplan is het mogelijk dat het onder Richtlijn 2001/42/EG(1) van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's valt. De Commissie beschikt niet over informatie over het door het geachte lid genoemde grensoverschrijdende milieuplan.

 
 

(1)PB L 197 van 21.7.2001

 

Vraag nr. 79 van Panagiotis Beglitis (H-0841/06)
 Betreft: Toepassing van het Protocol van Kyoto
 

Eén van de ernstigste bedreigingen voor onze planeet is de klimaatverandering. Wetenschappers zijn het erover eens dat indien er geen concrete maatregelen worden genomen dit verschijnsel vernietigende gevolgen voor het milieu zal hebben en tot significante economische en maatschappelijke problemen zal leiden. Op 16 februari 2005 trad het Protocol van Kyoto in werking (als een eerste stap om het probleem aan te pakken), dat 30 industrielanden verplicht de uitstoot van zes gevaarlijke gassen tot 2012 met 5,2% te verlagen ten opzichte van het niveau van 1990.

De Europese Unie is veroorzaker van ongeveer 14% van de uitstoot van broeikasgassen. Hoe staat de Europese Unie met de verwezenlijking van de doelstelling van verlaging van de broeikasgassen met 8% in de periode 2008-2012 ten opzichte van het niveau van 1990? Welke concrete maatregelen voor het verlagen van de uitstoot van broeikasgassen in dezelfde periode hebben de lidstaten genomen, en hoe staat het met de uitvoering daarvan? Hoe staat het met de besprekingen over de ontwikkeling van een strategie voor het bestrijden van de klimaatverandering na 2012, wanneer de looptijd van het Protocol van Kyoto verstrijkt?

 
  
 

Volgens de meest recente informatie hebben de vijftien oude lidstaten van de EU hun broeikasgasemissies met 0,9 procent verlaagd ten opzichte van de niveaus van het peiljaar. De Commissie heeft er alle vertrouwen in dat de EU de doelstelling van 8 procent kan realiseren zoals die in het kader van het Protocol van Kyoto is overeengekomen. Daarvoor is echter wel een snelle tenuitvoerlegging van de maatregelen vereist conform de gemaakte afspraken tussen de EU en de lidstaten. Daarnaast dient ook gebruik gemaakt te worden van de flexibele mechanismen zoals die door de lidstaten zijn voorzien. Meer informatie hieromtrent is te vinden in het laatste voortgangsverslag(1) krachtens Beschikking nr. 280/2004/EG(2).

Het merendeel van het beleid en de maatregelen uit hoofde van het Europees programma inzake klimaatverandering (ECCP I) is thans op Europees niveau ten uitvoer gelegd. De Commissie heeft in oktober 2005 de aftrap verricht voor het ECCP II om de feitelijke emissieverlagingen als gevolg van de afgesproken maatregelen te kunnen beoordelen en nieuwe initiatieven in kaart te brengen om die emissies nog verder terug te dringen. Meer informatie over deze evaluatie is gepubliceerd op de volgende website: http://ec.europa.eu/environment/climat/eccp_review.htm

Wat de Europese regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten betreft, hebben de meeste lidstaten al hun tweede nationale toewijzingsplan ingediend voor de periode 2008-2012. Eén jaar voordat de eerste verbintenisperiode van start gaat, is het van essentieel belang dat de lidstaten hun toewijzingsplannen op ambitieuze wijze gebruiken om te waarborgen dat zij aan hun verplichtingen voldoen om de emissie te verlagen.

In de mededeling van de Commissie “Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering”(3) wordt de algemene strategie toegelicht voor de onderhandelingen uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC). Tijdens de elfde UNFCCC-conferentie van de verdragspartijen in december 2005 is afgesproken om met alle betrokkenen een dialoog te beginnen over de opties op het gebied van het klimaatbeleid voor de periode na 2012. Deze toekomstgerichte dialoog wordt over twee jaar gespreid in vier workshops gehouden. De tweede workshop vindt in Nairobi plaats (6-17 november 2006) in het kader van de twaalfde conferentie van de verdragspartijen.

De partijen bij het UNFCCC hebben in Montreal ook besloten om overleg te voeren over een verdere verlaging van de emissies door ontwikkelde landen krachtens het Protocol van Kyoto voor de periode na 2012. Uit hoofde van het Protocol van Kyoto is een ad-hocwerkgroep opgericht, die in Nairobi voor de tweede keer bijeen zal komen. De werkgroep zal zijn werkzaamheden zo snel mogelijk afronden, maar in ieder geval op tijd om te zorgen dat er geen gat valt tussen de eerste en de tweede verbintenisperiode van Kyoto. Daarnaast zal er volgende maand in Nairobi ook een evaluatie van het Protocol van Kyoto in gang worden gezet zoals voorzien in artikel 9 van dat Protocol, om het kader te verbeteren waarbinnen de noodzakelijk verlaging van de emissies gerealiseerd moet worden.

De discussie over vervolgacties dient gericht te zijn op ingrijpende en wereldwijde maatregelen om de klimaatverandering te beteugelen. De EU heeft voorgesteld om de mondiale opwarming te beperken tot 2°C. Om die doelstelling te verwezenlijken dienen de wereldwijde emissies in de komende twee decennia hun piek te bereiken en daarna aanzienlijk te dalen, mogelijk zelfs met 50 procent in 2050 ten opzichte van de niveaus van 1990. Hiervoor zijn ingrijpende maatregelen nodig van alle ontwikkelde landen, inclusief de Verenigde Staten. Wij moeten strategieën ontwikkelen die ervoor zorgen dat de ontwikkelde landen hun emissies in 2020 met 15 tot 30 procent verlaagd hebben ten opzichte van 1990.

Gezien de verwachte sterke groei van emissies in de rest van de wereld moeten wij ook de belangrijkste ontwikkelingslanden met snel groeiende emissies op een eerlijke manier aan onze kant zien te krijgen. Wij moeten bekijken hoe we met deze landen kunnen samenwerken zodat zij voor een duurzame ontwikkeling kiezen die ons in staat stelt om die doelstelling van 2°C te verwezenlijken. Veel maatregelen, zoals een betere energie-efficiëntie, brengen ook voordelen voor ontwikkelingslanden met zich mee. Op deze manier kunnen zij hun eigen duurzame ontwikkeling bevorderen, de negatieve effecten voor het milieu verminderen en hun energievoorziening beter waarborgen.

Het is van belang om hierbij op te merken dat bij de dialoog over het VN-Raamverdrag de komende maand in Nairobi niet alleen nadruk zal worden gelegd op acties die een duurzame ontwikkeling bevorderen, maar ook op het gebruik van marktmechanismen. Dat zijn twee onderwerpen waarbij de EU in het verleden een voortrekkersrol heeft gespeeld. Europa zal deze leidende rol ook na Nairobi moeten blijven vervullen om te waarborgen dat de internationale discussie over het toekomstige kader voor klimaatverandering tot positieve resultaten leidt.

 
 

(1) COM(2005) 655 def., Verslag van de Commissie “De vorderingen van de Gemeenschap op de weg naar Kyoto”
(2) Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto, PB L 49, 19.2.2004
(3) COM(2005) 35 def.

 

Vraag nr. 80 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (H-0844/06)
 Betreft: Aanpassing van de melkquota die aan de lidstaten van de EU zijn toegekend
 

De Europese Commissie heeft het besluit genomen om Polen een boete van 91 miljoen euro op te leggen wegens overschrijding van de melkproductie in het financiële jaar april 2005 - juni 2006. De Commissie kan deze boete verminderen tot 64 miljoen euro op voorwaarde dat Polen 88.000 ton melk van het quotum voor rechtstreeks door de boer verkochte melk overdraagt naar het quotum van melk voor de groothandel. De Poolse regering heeft een verzoek daartoe tot de Commissie gericht.

Hoe snel zal dit verzoek worden behandeld en zal de Commissie de boete die aan de Poolse boeren is opgelegd willen verminderen? Zal de Commissie besluiten tot aanpassing van de melkquota die aan de verschillende lidstaten zijn toegekend, omdat deze thans geweldig onrechtvaardig zijn? Zo heeft Duitsland met 82 miljoen inwoners een melkquotum van 27,8 miljoen ton, dat wil zeggen 0,33 ton per inwoner per jaar. Frankrijk, met 60,5 miljoen inwoners, heeft een melkquotum van 23,9 miljoen ton, d.w.z. 0,39 ton per inwoner per jaar. Nederland, met 16,5 miljoen inwoners, heeft een quotum van 11 miljoen ton, d.w.z. 0,67 ton per inwoner per jaar. Polen, echter, met zijn 38 miljoen inwoners, heeft een productiequotum van slechts 8,6 miljoen ton, d.w.z. slechts 0,23 ton per inwoner per jaar. Dit lage quotum maakt een ontwikkeling van de melkveehouderij in Polen onmogelijk en heeft tot gevolg dat Polen een netto-importeur van zuivelproducten zal zijn.

 
  
 

De Commissie heeft de situatie met betrekking tot de Poolse melk in 2006 nauwlettend gevolgd.

De totale heffing wegens overschrijding van de melkproductie in 2005/2006 zal door een nationale overdracht van rechtstreeks door boeren verkochte melk naar het melkquotum van de referentiehoeveelheden voor leveringen ingevolge Verordening (EG) nr. 1406/2006 van de Raad van 91,5 tot 64,4 miljoen euro worden teruggebracht. Met betrekking tot deze nationale overdracht zal in de nabije toekomst een verordening van de Commissie worden gepubliceerd, zodat de Poolse overheid tijdig maatregelen kan nemen.

Vanaf de toetreding in 2004 tot aan het quotumjaar 2006/2007 zijn de Poolse melkquota voor leveringen zelfs gestegen van 8,5 miljoen ton naar 9,142 miljoen ton. Dat is een stijging van 7,55 procent.

Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de quota per lidstaat zijn alle nieuwe lidstaten tijdens de onderhandelingen van Kopenhagen in 2002 op gelijke voet behandeld. In die quota dienden zowel de rechtstreekse verkopen als de leveringen in de afgelopen productiejaren tot uiting te komen. Bij de introductie van de quotumregeling in 1984 is voor de oude lidstaten dezelfde procedure gevolgd.

De quotumregeling is bedoeld om de productie te reguleren, waarbij het aantal consumenten niet als een doorslaggevende factor gebruikt mag worden. Tegen de achtergrond van die quota dient er echter op gewezen te worden dat de Commissie in overeenstemming met het compromis van Luxemburg een verslag over de marktvooruitzichten zal overleggen nadat de hervormingen 2003 volledig ten uitvoer zijn gelegd. In dat kader kan er binnen de diverse communautaire instellingen ook een discussie worden gevoerd over de toekomstige hoogte van die quota.

 

Vraag nr. 81 van Marian Harkin (H-0847/06)
 Betreft: Salarisverschil tussen mannen en vrouwen
 

Wat is het standpunt van de Commissie inzake het recente arrest van het Europese Hof van Justitie van 3 oktober 2006 in zaak C-17/05 (B.F. Cadman tegen Health and Safety Executive)?

Welke praktische stappen onderneemt de Commissie, gelet op dit arrest en in de bredere context van het salarisverschil tussen mannen en vrouwen, om tot een verkleining van dit salarisverschil te komen?

 
  
 

Wat de eerste vraag betreft is het niet aan de Commissie een standpunt te formuleren over het door de geachte afgevaardigde genoemde arrest. De Commissie geeft immers geen commentaar op de arresten van het Hof van Justitie, die worden gegeven ter interpretatie van het Gemeenschapsrecht.

Over de kwestie van het salarisverschil tussen mannen en vrouwen in algemenere zin wil de Commissie het volgende opmerken.

In artikel 141 van het EG-Verdrag is het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid verankerd.

Op het niveau van het afgeleide recht is de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers ook in diverse richtlijnen vastgelegd. Zo is in Richtlijn 75/117/EEG(1) bepaald dat het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers inhoudt dat voor gelijke arbeid of voor arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend, ieder onderscheid naar kunne wordt afgeschaft ten aanzien van alle elementen en voorwaarden van de beloning. In artikel 3 van Richtlijn 2002/73/EG(2) is bepaald dat de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inhoudt dat er geen directe of indirecte discriminatie op grond van het geslacht plaatsvindt in de publieke of de particuliere sector, onder meer voor wat betreft werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning.

Ondanks dit belangrijke acquis communautaire blijven er in de Europese Unie aanzienlijke beloningsverschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Gemiddeld verdienen vrouwen 15 procent minder per gewerkt uur dan mannen(3). Het opheffen van deze verschillen vereist een globale aanpak, aangezien die zowel voortvloeien uit directe discriminatie van vrouwen als uit een aantal structurele ongelijkheden.

In haar routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen(4) heeft de Commissie de afschaffing van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen als een van de prioritaire actiegebieden op dit terrein aangemerkt.

De Commissie zal in 2007 een mededeling presenteren over de beloningsverschillen tussen de seksen, waarin nader zal worden ingegaan op de diverse aspecten van deze verschillen, en zij zal met de nodige initiatieven komen om deze verschillen op te heffen.

 
 

(1) Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, PB L 45, 19.2.1975.
(2) Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, PB L 269, 5.10.2002.
(3) Zie met name het verslag van de Commissie over de gelijkheid van vrouwen en mannen – 2006, COM(2006)71 def., punt 2.2.
(4) Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s - Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010, COM(2006) 92 def.

 

Vraag nr. 82 van Pedro Guerreiro (H-0851/06)
 Betreft: Ultraperifere regio de Azoren; actie van de lokale overheden en politieke structuur
 

Tijdens een recent bezoek aan Lajes das Flores, op de Azoren, Portugal, werd mij door de plaatselijke autoriteiten bevestigd hoe belangrijk voor de sociaal-economische ontwikkeling van het eiland, met name voor hun gemeente, een pakket investeringen voor in de ontwikkeling van installaties en infrastructuren onder rechtstreeks beheer van de plaatselijke autoriteiten is, waardoor een adequaat antwoord wordt gegeven op de behoeften van de bevolking, de werkgelegenheid wordt bevorderd en de lokale productiestructuren een grotere dynamiek krijgen.

Kan de Commissie, rekening houdend met de grote beperkingen en de vele specifieke behoeften van deze ultraperifere regio en de bevolking op de verschillende eilanden, meedelen welke maatregelen en initiatieven zij denkt te nemen om gerichte maatregelen van de lokale overheden van deze ultraperifere regio te steunen en te versterken, in een rechtstreekse reactie op de behoeften en de problemen waarmee de bevolking wordt geconfronteerd, met name in het kader van het structuurbeleid voor 2007-2013?

 
  
 

Op basis van de verordeningen inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds, op 5 en 11 juli 2006(1) vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad, en de op 6 oktober 2006(2) door de Raad aangenomen strategische richtsnoeren voor de periode 2007-2013, zullen de prioriteiten van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor de periode 2007-2013, voor de regio de Azoren, worden vastgesteld in het operationele programma waar momenteel aan gewerkt wordt door de Portugese autoriteiten. Over deze prioriteiten zal de komende maanden overleg plaatsvinden tussen de lidstaat in kwestie en de Commissie.

De Commissie vindt het uiterst belangrijk om de lokale autoriteiten te betrekken bij het vaststellen en realiseren van de doelstellingen die zijn opgenomen in de operationele programma’s, maar zij benadrukt tevens dat de nationale en regionale autoriteiten de voorwaarden voor deze participatie moeten vaststellen, die onder meer waarborgen moeten bieden voor de naleving van het beginsel van goed en gezond financieel beheer van maatregelen die mede worden bekostigd uit de structuurfondsen.

Opgemerkt moet worden dat de Europese Unie de bijzondere situatie van de ultraperifere gebieden (RUP) heeft onderkend door in haar cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 diverse specifieke maatregelen ten gunste van deze gebieden op te nemen, die gericht zijn op de verbetering van de bereikbaarheid van de ultraperifere gebieden, de versterking van de concurrentiepositie van hun bedrijven en de verbetering van hun regionale integratie.

 
 

(1) PB L 210 van 31.7.2006
(2) COM(2006) 386 def.

 

Vraag nr. 83 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (H-0853/06)
 Betreft: Veiligheid van vluchten: doeltreffendheid van de nieuwe maatregelen
 

De Commissie heeft op 5 oktober nieuwe maatregelen vastgesteld voor het verbeteren van de veiligheid van vluchten; het betreft met name beperkingen voor het meenemen van vloeistoffen door passagiers tijdens de vlucht, draagbare computers en andere elektronische apparatuur. De komende zes maanden wordt daarnaast de omvang van de toegestane handbagage verkleind (56cm x 45cm x 25cm).

Heeft de Commissie over deze maatregelen overleg gepleegd met de luchtvervoersector? Heeft de Commissie een studie verricht naar de wenselijkheid, het nut en de kosten van deze maatregelen?

De Commissie heeft, met het oog op het vermijden van vertragingen, maatregelen uitgevaardigd die het controlepersoneel helpen om hun taken snel en doeltreffend uit te voeren. De verordening zal naar verwachting vanaf begin november worden toegepast. Beschikken de sector en de industrie over voldoende tijd om zich aan te passen aan de nieuwe voorschriften en voorwaarden van de nieuwe verordening? Op welke wijze gaat de Commissie bevorderen dat de reizigers door de luchtvaartmaatschappijen, organisaties en de vliegvelden over de nieuwe maatregelen geïnformeerd gaan worden?

 
  
 

Kort na de gebeurtenissen in het Verenigd Koninkrijk op 10 augustus 2006 is de Commissie begonnen met het opstellen van regelgeving met het oog op de dreiging van vloeibare explosieven. Vanaf het begin is de luchtvaartsector hierbij volledig en conform de procedures betrokken geweest.

Gezien de ernst van de dreiging waren de Commissie, de lidstaten en de betrokken organisaties het er allemaal over eens dat een snelle én evenwichtige regelgeving de beste aanpak voor dit probleem was. Tegelijkertijd werd ook onderkend dat er gezien de dringende noodzaak om deze nieuwe dreiging snel aan te pakken geen kosten-batenanalyse uitgevoerd zou kunnen worden. Daarom is overeengekomen om in de verordening expliciet op te nemen dat de ingevoerde maatregelen elke zes maanden geëvalueerd dienen te worden aan de hand van de technische ontwikkelingen, operationele effecten op luchthavens en de gevolgen voor de passagiers.

Wat de tenuitvoerlegging van de verordening betreft, hebben de lidstaten, luchthavens en luchtvaartmaatschappijen tot begin november de tijd om zich op de invoering ervan voor te bereiden. Daarnaast is er bij het ontwikkelen van de maatregelen naar gestreefd om de operationele effecten van de beperkingen zo minimaal mogelijk te houden. Dat betekent dat de Commissie niet verwacht dat de luchthavens grote problemen zullen ondervinden bij het doorvoeren van aanpassingen in verband met de nieuwe vereisten en voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen.

Krachtens die verordening zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het verspreiden van informatie over deze nieuwe maatregelen onder het publiek. In de periode voordat de verordening in werking treedt, zal de Commissie de lidstaten, luchthavens en luchtvaartmaatschappijen ondersteunen bij die voorlichtingscampagnes.

 

Vraag nr. 84 van Hélène Goudin (H-0854/06)
 Betreft: Euronews
 

De Commissie steunt de tv-zender Euronews met een aanzienlijk bedrag. Euronews bereikt tv-kijkers in 121 landen over de gehele wereld en heeft ten doel nieuws uit te zenden vanuit wat wordt genoemd een Europees perspectief. Volgens critici is Euronews partijdig en is de berichtgeving over de EU voornamelijk positief en niet-kritisch. Volgens een persbericht van Euronews van 2 oktober 2006 kunnen nu ook kijkers in de VS de zender via internet ontvangen. Acht de Commissie het juist en verantwoord dat geld van de Europese belastingbetaler wordt gebruikt om nieuwsuitzendingen in de VS te financieren? Wat zijn de concrete redenen voor de Commissie om Euronews financieel te steunen? Welk bedrag besteedt de Commissie jaarlijks aan financiële steun voor deze omstreden tv-zender?

 
  
 

Voor wat betreft de uitzending via internet van de programma’s van EuroNews in de Verenigde Staten wil de Commissie benadrukken dat het geld van de Europese belastingbetaler op generlei wijze wordt gebruikt voor de financiering van nieuwe uitzendmedia.

De Commissie wijst erop dat zij, na een procedure van openbare aanbesteding, op 21 februari 2005 een dienstenovereenkomst met EuroNews heeft gesloten betreffende de productie van informatieve programma’s over de EU en de uitzending daarvan in de 25 landen van de Europese Unie, de kandidaat-landen en de derde landen, in zeven talen.

Deze overeenkomst heeft enkel betrekking op de productie en uitzending van deze programma’s op basis van de methoden voor uitzending die EuroNews kon toepassen ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst. Deze voorziet niet in de financiering van andere methoden voor uitzending. Zo bezien profiteert de communicatie van de Europese Unie gratis van deze verdere uitbreiding van de dekking van EuroNews, en daarmee van een grotere exposure.

Ten aanzien van de redenen voor haar financiële steun aan EuroNews verduidelijkt de Commissie dat de zender EuroNews als contractant geselecteerd is na een procedure van openbare aanbesteding. Strikt genomen verleent de Commissie dus geen financiële steun aan EuroNews: zij werkt via een dienstenovereenkomst met de zender samen.

Tot slot beloopt het bedrag van deze overeenkomst, die in eerste instantie een looptijd heeft van een jaar en via wijzigingsclausules maximaal vier keer met steeds een jaar verlengd kan worden, maximaal vijf miljoen euro per jaar, voor alle werkzaamheden tezamen.

 

Vraag nr. 85 van Diamanto Manolakou (H-0861/06)
 Betreft: Illegale verkoop van levensmiddelen met genetisch gemanipuleerde organismen
 

In tien Europese landen, waaronder Griekenland, zijn producten met genetisch gemanipuleerde organismen (GGO's) op de markt gebracht zonder dat dit op het etiket stond vermeld, maar ook producten met niet-goedgekeurde GGO's, zonder dat de consument hiervan op de hoogte was en zonder dat hij dat wenste. Het gaat om producten op basis van genetisch gemanipuleerde soja en rijst, met de handelsbenamingen "Parboiled", "Kastanó Genius", "Parboiled met wilde rijst" en "Riziana Parboiled", waarvoor ook door de Amerikaanse autoriteiten geen vergunning is afgegeven omdat was aangetoond dat het allergieën veroorzaakte en slechts bij wijze van proef werd geteeld.

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om de controles te intensiveren en om een verbod uit te vaardigen op het in de handel brengen van genetisch gemanipuleerde organismen, teneinde de volksgezondheid te beschermen tegen de ongecontroleerde, op het maken van woekerwinsten gerichte activiteiten van het bedrijfsleven?

 
  
 

In de EU-wetgeving betreffende genetisch gemanipuleerde organismen (GGO’s) is bepaald dat GG-voer en GG-voedingsmiddelen pas op de markt gebracht kunnen worden indien daarvoor toestemming is verleend en indien zij op de juiste wijze geëtiketteerd zijn. De primaire verantwoordelijkheid om deze vereisten te handhaven, berust bij de lidstaten. Zij dienen ook te controleren of de exploitanten zich aan de betreffende voorwaarden houden.

Binnen haar bevoegdheden is de Commissie vastbesloten om de lidstaten op dit gebied bij te staan. Die vastbeslotenheid is onlangs nog gebleken bij de besmetting van Amerikaanse langkorrelige rijst met het niet-goedgekeurde GGO LLRICE601.

Ondanks de ongelukkige vertraging bij het communiceren van dit incident door de Amerikaanse autoriteiten, heeft de Commissie de lidstaten onmiddellijk opgedragen om maatregelen te nemen om te voorkomen dat deze niet-goedgekeurde GG-rijst op de markt van de EU terechtkomt. Daarnaast dienden de lidstaten ervoor te zorgen dat de rijstproducten waarvan aangetoond kon worden dat deze LLRICE601 bevatten, onmiddellijk van de markt gehaald werden.

Binnen vijf dagen werd er een noodbesluit vastgesteld op basis waarvan uitsluitend schepen met langkorrelige rijst toegang tot de EU-markt konden krijgen indien het om rijst ging die aantoonbaar geen GGO bevatte.

Toen de EU vernam dat er sprake was van afwijkende resultaten tussen de test die in de VS was uitgevoerd en de contra-expertise van de goedgekeurde rijstinvoer in de haven van aankomst in de EU, is de oorspronkelijke maatregel nog verder aangescherpt.

Kortom, de EU heeft aangetoond dat zij over de instrumenten en de bereidheid beschikt om de eerbiediging van haar wet- en regelgeving af te dwingen.

Het is desalniettemin een onmiskenbaar feit dat een herhaling van soortgelijke incidenten niet uitgesloten kan worden nu er overal ter wereld een toenemend aantal GGO’s gecultiveerd en getest worden. Dit is voor de EU met name van belang omdat de Unie een van de grootste voedselimporteurs ter wereld is. Daarom analyseert de Commissie op dit moment hoe de bestaande mechanismen (met name de controlemaatregelen die op preventie zijn gericht) verder verbeterd kunnen worden, waarbij rekening wordt gehouden met de bevoegdheden van de lidstaten. Er mag immers niet uit het oog worden verloren dat de lidstaten zelf direct verantwoordelijk zijn voor deze controlemechanismen.

Een van de mogelijkheden die de Commissie thans in dit verband onderzoekt, is het verbeteren van die controle-instrumenten door het ontwikkelen van effectievere opsporingsmethoden voor goedgekeurde en niet-goedgekeurde GGO’s. Daarbij dient een strenger en uniform controlesysteem gehanteerd te worden voor de aanwezigheid van GGO’s in producten van niet-dierlijke oorsprong.

Onze wet- en regelgeving op het gebied van GGO’s behoort nu al tot een van de strengste ter wereld. De Commissie zal alles in het werk stellen om de eerbiediging en de volledige tenuitvoerlegging van die wet- en regelgeving te waarborgen. Zij zal de bescherming van onze burgers en consumenten nimmer in gevaar brengen en zal hun vertrouwen nooit beschamen.

 

Vraag nr. 86 van Athanasios Pafilis (H-0863/06)
 Betreft: Grieks Netwerk 'maatschappelijk verantwoord ondernemen'
 

In juni 2000 werd het Griekse Netwerk 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' opgericht; inmiddels heeft dit Netwerk meer dan 60 leden. Doel is het faciliteren van de toegang tot subsidieregelingen. Het Verbond van Griekse Ondernemingen en de bedrijven die lid zijn van het Netwerk maken zich dagelijks schuldig aan ontslag, intimidatie en bedreiging van werknemers, waarbij de bepalingen van de Griekse en de internationale arbeidswetgeving met voeten worden getreden. De voorzitter van het Verbond van Griekse Ondernemingen, de heer Daskalópoulos, heeft zelf werknemers van zijn bedrijf "Vivartia" - het vroegere "Delta" -, waar geen werknemersvertegenwoordiging bestaat, ontslagen, teneinde te voorkomen dat er vakbondsactiviteiten zouden worden ontplooid. De 'strategische programma's' van het Netwerk, onder andere voor 'duurzame ontwikkeling', 'milieu', 'gezondheid en veiligheid van werknemers' en 'gelijke kansen op werk', zijn een provocatie van de werknemers.

Aan welke programma's van het Netwerk 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' voor Griekse ondernemingen in Griekenland heeft de Commissie financiering tegekend, en hoeveel?

 
  
 

De Commissie is niet op de hoogte van de specifieke problemen die in de vraag van de geachte afgevaardigde aan de orde worden gesteld, maar zij gaat er wel vanuit dat de Europese wetgeving die voor dit soort problemen bestaat, correct wordt toegepast en gehandhaafd.

De Commissie heeft met het Griekse netwerk “maatschappelijk verantwoord ondernemen” een subsidieovereenkomst gesloten voor het project Integratie van maatschappelijk verantwoorde beginselen en praktijken in KMO’s. Doel van het project is het ondersteunen van Griekse KMO’s bij het integreren van maatschappelijk verantwoorde praktijken in hun bedrijfsvoering. Het project heeft een looptijd van twee jaar, van juni 2006 tot en met mei 2008. De maximale bijdrage van de EU bedraagt 205 629 euro op een totale projectbegroting van 274 172 euro. De financiering vindt plaats uit hoofde van het meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (begrotingslijn 02.020301).

 

Vraag nr. 87 van Proinsias De Rossa (H-0865/06)
 Betreft: Voorlopige rijbewijzen
 

Kan de Commissie, in aansluiting op het antwoord dat zij op 13 juni 2006 heeft gegeven op mijn vraag E-1815/06, mededelen hoe haar onderzoek naar het Ierse stelsel van voorlopige rijbewijzen ervoor staat? Wanneer heeft zij contact gezocht met de Ierse autoriteiten en wanneer heeft zij een reactie ontvangen? Welke maatregelen overweegt zij thans ter zake?

 
  
 

De Commissie heeft de kwestie van het afgeven van voorlopige rijbewijzen in Ierland, waarmee iemand mag leren autorijden zonder instructeur of een andere begeleider in de auto, op 23 mei 2006 voorgelegd aan de Ierse autoriteiten, die op 23 juni 2006 hebben gereageerd.

In de wetenschap dat er verkeersveiligheidsproblemen door zo’n stelsel kunnen ontstaan, heeft de Ierse regering verklaard dat zij haar standpunt in dezen wil herzien in de bredere context van een programma ter verbetering van de verkeersveiligheid.

Omdat Ierland echter niet de enige lidstaat is waar deze bijzondere methode om te leren autorijden is ingevoerd, houdt de Commissie zich momenteel diepgaand bezig met de vraag hoe zij in het licht van de geldende Gemeenschapswetgeving op deze praktijk moet reageren.

 

Vraag nr. 88 van Leopold Józef Rutowicz (H-0866/06)
 Betreft: Bescherming van de consumenten tegen prijsverhogingen
 

Iedere dag worden we geconfronteerd met verhogingen van de prijzen van goederen en diensten op de markt. In dat verband zou ik de Commissie willen vragen: welke stappen onderneemt zij met het oog op een betere bescherming van de consumenten tegen bovengenoemde ongefundeerde prijsverhogingen?

 
  
 

Het mededingingsbeleid van de Commissie is gericht op het bevorderen en in stand houden van concurrerende markten en handelingen die qua kwaliteit en prijs van producten en diensten de meeste voordelen voor de consumenten met zich meebrengen.

Het mededingingsbeleid is dus bedoeld om illegale praktijken tegen te gaan, zoals kartels en overeenkomsten waarin door concurrenten prijsafspraken worden gemaakt, de productie wordt beperkt of markten of consumentengroepen onderling worden verdeeld. Dergelijke prakrijken leiden er immers meestal toe dat consumenten meer moeten betalen voor minder kwaliteit. Daarnaast wordt door de controle die de Commissie op fusies uitoefent, voorkomen dat bedrijven en consumenten worden geconfronteeerd met hogere prijzen of met een beperkte keuze aan goederen en diensten.

De Commissie heeft ook altijd het openstellen van bepaalde markten bevorderd (zoals bijvoorbeeld in de luchtvaart- en telecommunicatiesectoren) om meer concurrentie mogelijk te maken, zodat consumenten van lagere prijzen en nieuwe diensten kunnen profiteren.

Wat de consumentenwetgeving betreft, onderneemt de Commissie diverse activiteiten om de positie van consumenten te verbeteren en om het voor bedrijven eenvoudiger te maken hun producten in andere lidstaten op de markt te brengen en te verkopen. Zo biedt Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken(1) consumenten bescherming tegen agressieve of misleidende marketing, ongeacht of zij hun producten lokaal of in een andere lidstaten aanschaffen.

Later in 2006 zal de Commissie een groenboek publiceren op basis van een brede raadpleging van de betrokken partijen teneinde mogelijke tekortkomingen en tegenstrijdigheden in kaart te brengen en te voorkomen; niet alleen in de bestaande communautaire consumentenwetgeving, maar ook met betrekking tot de wijze waarop de lidstaten deze toepassen.

Tot slot wil de Commissie de geachte afgevaardigde ook attent maken op het netwerk van Europese consumentencentra, dat door de Commissie en de lidstaten is opgericht om adviezen te geven en Europese consumenten te ondersteunen die problemen hebben als gevolg van grensoverschrijdende aankopen. Indien die problemen verband houden met de mededinging, kunnen consumenten contact opnemen met de verbindingsofficier voor consumenten die door de Commissie is benoemd bij het Directoraat-generaal Mededinging.

 
 

(1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemers jegens consumenten op de interne markt

 
Juridische mededeling - Privacybeleid