Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2033(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0366/2006

Ingediende teksten :

A6-0366/2006

Debatten :

PV 15/11/2006 - 16
CRE 15/11/2006 - 16

Stemmingen :

PV 16/11/2006 - 6.5
CRE 16/11/2006 - 6.5
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0495

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 15 november 2006 - Straatsburg Uitgave PB

16. De tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0366/2006) van Karl von Wogau, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie in de context van het EVDB (2006/2033(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Karl von Wogau (PPE-DE), rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de Voorzitter erop attenderen dat de heer Dimitrakopoulos mij zijn twee minuten spreektijd heeft gegeven, zodat ik in de gelukkige positie verkeer zeven minuten spreektijd te mogen benutten.

Wij debatteren vandaag over de veiligheidsstrategie van de Europese Unie, zoals de staatshoofden en regeringsleiders deze op voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger, de heer Solana, op 12 september 2003 hebben goedgekeurd. De hoofdlijnen van deze veiligheidsstrategie zijn nog steeds actueel, maar wij moeten eveneens vaststellen dat de geopolitieke situatie sindsdien enigszins is veranderd; er moeten andere accenten worden gelegd en daarom dringen wij er in dit verslag op aan, dat de Raad het Europees Parlement iedere zittingsperiode een verslag presenteert inzake de veiligheidsstrategie van de Europese Unie, zodat er vervolgens in de nationale parlementen en in het Europees Parlement over gedebatteerd kan worden. Dit systeem wordt ook toegepast in de Verenigde Staten; daar vindt eenmaal per zittingsperiode een dergelijke centrale verslaglegging plaats en wat dat betreft zou een dergelijke procedure bij ons er eveneens toe bijdragen dat de trans-Atlantische dialoog ten aanzien van deze kwesties wordt geïntensiveerd.

Wij leggen in de strategie de nadruk op andere zaken met betrekking tot de Europese veiligheid, dan de Verenigde Staten op dit moment doen. Wij streven immers naar een multipolaire wereldorde – de heer Solana noemt dat effectief multilateralisme. Wij streven niet naar een coalitie van bereidwilligen, maar wij baseren ons op het Handvest van de Verenigde Naties en op de internationale organisaties. Als wij met deze strategie succesvol willen zijn, moeten wij ons ervan bewust zijn dat wij hier alleen in zullen slagen, als wij de efficiëntie van de internationale organisaties kunnen optimaliseren.

Het verslag bevat verder een voorstel voor een nieuwe definitie van het volgende doel dat wij moeten nastreven, namelijk de veiligheids- en defensie-unie, waarvan de burgers van de Europese Unie voorstander zijn; volgens diverse enquêtes wil 70 procent van de burgers dat de Europese Unie bevoegdheden krijgt op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid en hun veiligheid. Dat is wat de burgers van de Europese Unie verwachten.

Wat houdt een veiligheids- en defensie-unie echter in? Daartoe behoort onder andere een Europese minister van Buitenlandse Zaken, zoals in de Ontwerpgrondwet wordt voorgesteld. Wij willen bovendien een onderminister van Buitenlandse Zaken voorstellen, die eveneens verantwoordelijk is voor kwesties met betrekking tot defensie. De reden daarvoor is de volgende: ik ben – op dit moment nog – voorzitter van de Subcommissie voor veiligheid en defensie van het Europees Parlement, maar ik mis een contactpersoon aan de uitvoerende zijde. Dat komt eveneens tot uitdrukking in het feit dat er niemand hier op de plek van de Raad heeft plaatsgenomen.

Er moet aan de uitvoerende zijde een contactpersoon zijn voor deze kwesties, die zich steeds verder ontwikkelen. Daarom stellen wij voor een onderminister te benoemen. Daartoe behoort eveneens – en dat staat niet in dit verslag, maar ik weer dat de heer Brok dat in de gaten houdt – een gemeenschappelijke diplomatieke dienst en een wederzijdse verplichting tot bijstand, zoals in de Ontwerpgrondwet wordt voorgesteld en zoals dit echter reeds in het Verdrag van Brussel is vastgelegd, dat de basis van de West-Europese Unie vormt.

Persoonlijk zou ik willen voorstellen om de aandacht voornamelijk te richten op dit project van een veiligheids- en defensie-unie, als wij gaan proberen het grondwetproces weer op gang te brengen. Ik ben er zeker van dat het eenvoudiger is om de mensen ervan te overtuigen dat ze een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid willen, dan hun nogmaals uit te leggen wat een grondwet is.

In het verleden heeft het ons altijd iets opgeleverd als wij eerst duidelijk maakten wat wij wilden en op basis daarvan bepaalden welke instellingen en welke institutionele wijzigingen noodzakelijk waren. Ik ben er daarom van overtuigd dat het zinvol zou zijn om dit project centraal te stellen in het grondwetproces.

Er staan nu troepen onder het bevel van de Europese Unie in Bosnië-Herzegovina en in Congo. Vanaf begin 2007 zullen wij ieder half jaar twee gevechtsgroepen, die in het Engels zo mooi battle groups heten, ter beschikking hebben staan, die op korte termijn inzetbaar zullen zijn. Daarvoor hebben de Europese Unie en het Europees Parlement een bijzondere verantwoordelijkheid; wij moeten er immers voor zorgen dat de soldaten die wij wegsturen – naar Congo, Bosnië-Herzegovina en andere plaatsen – niet aan onnodige risico’s worden blootgesteld, die altijd het gevolg zijn van een uitrusting of een commandostructuur die niet adequaat is. Om die reden doen wij in dit verslag voorstellen tot het verhelpen van tekortkomingen op het gebied van inlichtingen – zoals ik die ook weer in Congo heb kunnen constateren.

Op het gebied van telecommunicatie en land- en zeetransporten heeft de Europese Unie nog steeds te kampen met aanzienlijke tekortkomingen. Het belangrijkste is echter dat wij een goed functionerende democratische controle hebben en daartoe behoren informatie en raadpleging. Daar schort het echter dikwijls aan; wij worden onvoldoende geïnformeerd over de plannen van de Raad. Bovendien is in de inter-institutionele overeenkomst vastgelegd dat wij geraadpleegd moeten worden, maar ook dat gebeurt bijzonder mondjesmaat.

Kwesties op het gebied van veiligheid, oorlog en vrede mogen niet worden overgelaten aan generaals, maar evenmin aan de uitvoerende macht alleen. Parlementen die door het volk gekozen zijn, dus de nationale parlementen en het Europees Parlement, moeten hier democratische controle kunnen uitoefenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie is ingenomen met dit uitgebreide verslag, dat aantoont dat het Europees Parlement veel belang hecht aan het Europees veiligheidsbeleid en aan veiligheid in het algemeen.

Zoals u weet loopt de Commissie op dit gebied niet direct voorop, maar in crisissituaties leveren wij wel een belangrijke bijdrage aan de veiligheid. Ik ben het met de rapporteur eens dat wij moeten handelen op basis van een alomvattend concept van veiligheid in het huidige veiligheidsklimaat en dat wij zowel de externe als de interne veiligheidsaspecten adequaat moeten aanpakken. Wij moeten alle beschikbare instrumenten gebruiken, zowel civiele als militaire, en zowel die van de lidstaten als die van de Unie, om onze doelen op veiligheidsgebied te realiseren. En, zoals in de mededeling ”Europa in de Wereld” van de Commissie van afgelopen juni staat, moeten wij de samenhang, de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van ons optreden vergroten door middel van een pragmatische en gezamenlijke aanpak. Ik kan u verzekeren dat de Commissie zal blijven samenwerken met de Raad met volledige inachtneming van onze respectievelijke verantwoordelijkheden.

Ik voel mij gesteund door de recente inspanningen van de lidstaten, de Commissie en het secretariaat van de Raad om nauwer samen te werken aan de realisering van de doelen van de Europese Veiligheidsstrategie. Laat ik een paar voorbeelden noemen: de ontwikkeling van de hervormingsplannen voor de veiligheidssector en ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, en ook concrete acties in Afghanistan en in de Democratische Republiek Congo; de missie voor bijstandverlening inzake grensbeheer in Rafah en in Moldavië, en de geplande missie naar Kosovo.

De nieuwe instrumenten die in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 zijn ingevoerd, zullen een betere coördinatie mogelijk maken. Met name het stabiliteitsinstrument, met zijn gerichtheid op zowel de korte als de lange termijn, zal ons helpen flexibel op nieuwe uitdagingen te reageren, en zal ook enigszins tegemoetkomen aan uw wens tot betere parlementaire controle op het terrein van de veiligheid.

De Commissie heeft zich actief beziggehouden met de ontwikkeling van beleid om belangrijke bedreigingen van de veiligheid het hoofd te bieden en effectief multilateralisme te bevorderen. Het werk van de Commissie was onder andere gericht op het nabuurschapsbeleid, de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp, humanitaire hulp en civiele bescherming. Al lerend van de ervaringen die wij tot nu toe hebben opgedaan, zullen wij snel met voorstellen komen voor een versterkt ENB. In het verslag wordt ook verwezen naar verschillende initiatieven die door de Commissie zijn genomen op het gebied van rampen- en crisisrespons, met inbegrip van crises op het gebied van de gezondheid.

Uit het verslag spreekt veel waardering voor het werk van de Commissie voor de ontwikkeling van de Europese markt voor defensiematerieel en met name de aangekondigde initiatieven met betrekking tot de aanschaffing van defensiematerieel en intracommunautaire overdrachten. Wij zijn dankbaar voor de voortdurende steun van het Parlement op dit gevoelige terrein. Vooruitgang op dit terrein zal de concurrentiepositie van de Europese industrie versterken en de ontwikkeling van militaire en civiele competenties voor het uitvoeren van het EU-beleid bevorderen.

De Commissie is het Parlement in het bijzonder dankbaar voor zijn steun voor het beleid inzake veiligheidsonderzoek en ruimtebeleid, die al specifieke thematische prioriteiten zijn van het Zevende Kaderprogramma. Wij zijn het volledig met u eens over het grote belang van onderzoek voor het concurrentievermogen.

Op deze terreinen werkt de Commissie nauw samen met het Europees Defensieagentschap teneinde complementariteit en synergieën tot stand te brengen voor de ontwikkeling van competenties en de versterking van de Europese industriële basis. De Commissie en het Europees Defensieagentschap moeten gezamenlijk een hoofdrol spelen bij de overgang van een nationale naar een Europese aanpak en in de convergentie tussen de veiligheids- en defensie-industrie. Wij zullen dit doen binnen de grenzen van het huidige institutionele kader en de duidelijk geformuleerde politieke standpunten over onderzoek voor civiele en defensiedoeleinden, door het civiele karakter van het Europees programma inzake veiligheidsonderzoek volledig te respecteren.

Concluderend wil ik benadrukken dat de verslagen van het Parlement buitengewoon welkom zijn, evenals de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie buitenlandse zaken met de overeenkomstige commissies van de nationale parlementen en de openbare hoorzittingen. Wij zullen onze strategieën moeten aanpassen aan een veranderend klimaat. Regelmatige inventarisatie kan daarbij helpen. De Commissie wil graag aan deze debatten bijdragen door u alle beschikbare informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van de algemene EU-inspanning.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vicevoorzitter, graag wil ik opmerken hoezeer ik het waardeer dat de vicevoorzitter hier aanwezig is. Daaruit blijkt dat de Commissie grote waarde hecht aan het veiligheids- en defensiebeleid. De Raad daarentegen is afwezig en daaruit blijkt – als ik dit positief interpreteer – dat het Fins voorzitterschap van de Raad met het opheffen van de pijlerstructuur gaat accepteren dat ook het veiligheids- en defensiebeleid een aangelegenheid van de Gemeenschap is geworden. Als ik deze positieve uitleg hier niet aan zou geven, zou ik nu bijzonder geërgerd zijn over de afwezigheid van de Raad.

Het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid wordt steeds belangrijker en ik wil de heer Von Wogau derhalve danken voor dit verslag en ook de Commissie buitenlandse zaken voor het werk dat ze heeft verricht, waarmee het zeer beslissende veld wordt gemarkeerd waar de ontwikkelingen ons naartoe leiden. Als we bedenken hoe wij ons ervoor inzetten de energievoorziening te garanderen, als we kijken naar de situatie rond Iran, naar de veranderingen die wellicht in het Amerikaanse beleid in Irak en Afghanistan zullen optreden na de verkiezingen, of naar het debat dat wij vanmiddag hebben gevoerd over Gaza; als we kijken naar wat er zich in Darfoer en andere regio’s afspeelt, waar sommigen grondstoffen kopen en anderen voor de mensenrechten opkomen en dan belangrijke topontmoetingen in Peking en Sjanghai organiseren, dan is het niet moeilijk om te beseffen dat deze kwestie steeds belangrijker wordt voor Europa om te overleven, en daarom is het nodig dat de vereiste inspanningen worden gedaan. Alleen als Europa geloofwaardiger wordt met betrekking tot zijn militaire capaciteiten, kan het de trans-Atlantische alliantie ertoe bewegen niet alleen op militaire macht te vertrouwen, maar op de drie-eenheid preventie – die voorrang heeft – civiel crisismanagement en militaire capaciteiten. Dat kunnen wij alleen bereiken door middel van onze sterke positie binnen het zogenoemde Westen. Om die reden moeten wij ervoor zorgen dat onze banden met de NAVO worden verstevigd.

Ik zou blij zijn als er in plaats van vele afzonderlijke activiteiten met de nationale hoofdkwartieren meer politieke overeenstemming bereikt zou worden over het feit dat deze acties meer op basis van ”Berlijn Plus” zouden moeten plaatsvinden, omdat dit een meer op de Gemeenschap gebaseerde aanpak zou betekenen en bovendien tot meer saamhorigheid en samenwerking met de NAVO zou leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Helmut Kuhne, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil heel kort ingaan op het standpunt dat onze sociaaldemocratische fractie inneemt wat betreft het resultaat van deze commissie.

Er zijn drie punten die voor ons van belang zijn. Ten eerste moeten de diplomatieke en civiele aspecten van de veiligheidsstrategie worden versterkt. Ten tweede is het noodzaak om valstrikken te vermijden waardoor wij geconfronteerd zouden worden met een ongefundeerde militaire doctrine; het document bevat geen begrippen als “preëmptief” of iets van dien aard. Ten derde moeten de instrumenten en institutionele vereisten duidelijk gescheiden blijven. Dat zijn volgens ons belangrijke vorderingen en het is mogelijk gebleken vooruitgang te boeken ten aanzien van deze kwesties door middel van een goede samenwerking met de rapporteur, waarvoor ik hem wil danken. Vanuit sociaaldemocratisch oogpunt blijven echter nog enkele controversiële kwesties over.

Wij zien het gevaar dat de verlanglijstjes voor bewapening steeds langer worden nu de kersttijd dichterbij komt; wij zouden ons moeten concentreren op de prioriteiten die wij onszelf reeds hebben gesteld, namelijk luchttransport, informatie en communicatie. In feite hoeven wij geen aspiraties te hebben ten aanzien van amfibievoertuigen, een Middellandse-Zeevloot of vliegdekschepen, waardoor wij belemmerd zouden worden in het nastreven van zaken die daadwerkelijk belangrijke prioriteiten zijn in het kader van de strategie. Wij moeten ons eveneens afvragen of de laatstgenoemde voorbeelden niet in een geheel andere context thuishoren dan de veiligheidsstrategie.

Hoewel wij de meeste amendementen zullen steunen waarmee de delen ten aanzien van diplomatie, de civiele samenleving en ontwapening nader worden gespecificeerd, zijn wij echter niet van mening dat crisispreventie onder alle denkbare omstandigheden moet bestaan uit louter niet-militaire middelen.

De realiteit waarmee wij te maken hebben ziet er vandaag de dag al anders uit, zoals de rapporteur heeft opgemerkt. Wij hebben soldaten naar Macedonië gestuurd om te voorkomen dat daar een burgeroorlog uitbreekt, zoals in andere landen als voormalig Joegoslavië is gebeurd. In Congo hebben wij niet alleen civiele middelen ingezet, maar daar hebben wij eveneens een militair contingent naartoe gestuurd, om te garanderen dat de verkiezingen daar vreedzaam verlopen. Ik ben ervan overtuigd dat dit militair contingent aan het einde van deze maand weer kan terugkeren.

Tot slot wil ik nogmaals ingaan op het punt dat de rapporteur helemaal aan het begin heeft gemaakt en dat hij terecht heeft benadrukt, namelijk dat de bedreigingsanalyse en de maatregelen die getroffen zijn in het kader van de veiligheidsstrategie regelmatig moeten worden beoordeeld. Zodra het verslag is aangenomen, zouden wij er allereerst over moeten discussiëren hoe het Parlement dit proces in goede banen kan leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de heer Von Wogau van harte gelukwensen met zijn voortreffelijke verslag, dat een nauwkeurig en compleet overzicht biedt van het huidige denkkader van de Commissie buitenlandse zaken en de subcommissie veiligheid en defensie. Ik wil hem ook bedanken voor zijn inspanningen om de grootst mogelijke overeenstemming met de andere fracties te realiseren. Dit betekent uiteraard dat mijn fractie het verslag zal goedkeuren, maar ik wil nog wel twee specifieke punten benadrukken.

Het eerste punt is de noodzaak van doeltreffende parlementaire controle, zowel op nationaal als op EU-niveau. Zoals gezegd, is de EU momenteel betrokken bij een groeiend aantal militaire en civiele operaties in verschillende delen van de wereld. Ik wil duidelijk stellen dat het Parlement voortdurend op de hoogte dient te worden gehouden en dat het over iedere nieuwe operatie die wordt overwogen volledig geïnformeerd en geraadpleegd dient te worden. Tot nu toe zijn al deze operaties goed verlopen, maar het is heel goed mogelijk dat zich op een keer een ernstig incident zal voordoen, en dan zal van alle kanten de roep om parlementaire controle klinken.

In de tweede plaats is ook veel meer helderheid nodig over de respectievelijke rollen en verantwoordelijkheden van de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de Raad en de lidstaten. Vaak wordt per geval besloten wie wat betaalt, en ook dit maakt de controle moeilijk. Dit leidt tot dubbel werk en verspilling en, het allerergste, ook tot regelrechte competitie tussen bijvoorbeeld de speciale afgezanten van de Raad en de delegaties van de Commissie. Zowel de Raad als de Commissie zullen uiteraard ontkennen dat dit zich voordoet, maar sommigen van ons weten wel beter, al is het gelukkig niet zo dat dergelijke competitie de algemene regel is.

Tot slot, waar wij het meest behoefte aan hebben, is politieke wil bij de regeringen van de lidstaten, en dat is helaas een heel ander verhaal.

 
  
MPphoto
 
 

  Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens goed gebruik in het Parlement beginnen we altijd met hartelijke felicitaties aan de rapporteur. Dat wil ik nu graag eveneens doen, maar ik vind het bijzonder droevig dat ik voor het eerst in tweeëneenhalf jaar mijn fractie niet kan aanbevelen een verslag aan te nemen – tenzij onze belangrijkste amendementen worden aangenomen.

Dat wil ik ten eerste inhoudelijk en ten tweede formeel motiveren. Het belangrijkste is dat het verslag – zoals een collega eerder opmerkte – leest als een boodschappenlijstje van de wapenindustrie, maar dat is niet te vatten onder de noemer “Europese veiligheidsstrategie en EVDB”, die op aanzienlijk complexere concepten duidt.

Wat dat betreft is het verslag geen comprehensive concept, eerder het tegenovergestelde. Ik neem aan dat de eigen fractie van de rapporteur om die reden 45 amendementen heeft ingediend, wat een aanzienlijk aantal is.

Als we ten eerste naar de details van het verslag kijken, dan zien we dat hierin wordt getracht de grenzen tussen buitenlandse en binnenlandse veiligheid, zoals die bij verdrag zijn vastgelegd, te vervagen. Europol valt onder het EVDB. Het is de bedoeling dat het EVDB wordt ingezet voor terrorismebestrijding, ter bescherming van de infrastructuur, ter bescherming van de energievoorziening en ter bescherming van de buitengrenzen. Het op deze wijze combineren van taken van politie, leger en justitie is een aperte schending van de geldende verdragen en bovendien ontstaan daardoor nog meer veiligheidsproblemen; dit is precies de aanpak van Bush, Cheney en de zojuist afgetreden Rumsfeld. Homeland security naar het model van het Amerikaanse veiligheidsbeleid heeft al gefaald en dat moeten wij niet nog eens gaan kopiëren.

Ten tweede wekt het verslag de indruk dat de civiele tak van het Europees veiligheids- en defensiebeleid helemaal niet bestaat, hoewel het merendeel van de zeventien EVDB-missies van civiele aard is. Ook civiele conflictpreventie wordt tekort gedaan, terwijl deze juist nu zeer belangrijk is.

Ten derde zou het nu tijd zijn geweest om in plaats van tot in detail in te gaan op het defensiebeleid, duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de Europese veiligheid en over ontwapening – zowel conventioneel als nucleair. Dit komt echter in het geheel niet aan bod in het verslag.

Ten vierde wil ik ingaan op de vraag welk militair materieel er moet worden aangeschaft: vliegdekschepen, satellietcommunicatiesystemen – om al deze zaken wordt gevraagd met als motivering dat wij ons ontwikkelen tot een defensie-unie. Waaruit blijkt nu dat hier een reële inschatting wordt gemaakt van hetgeen wij nu moeten doen? Wij moeten naar harmonisering streven; wij moeten de lidstaten ertoe dwingen om in het belang van iedereen hun strategieën, structuren en uitrusting te harmoniseren, maar het idee dat wij een defensie-unie worden, is een illusie. Tot dusver werden steeds de Groenen voor fundamentalisten uitgemaakt, en het is dan ook bijzonder merkwaardig dat u zich nu als zodanig profileert.

Mijns inziens worden de besluiten van Keulen, Helsinki en Feira op hun kop gezet en als lerares zou ik tegen u willen zeggen dat u voor dit onderwerp een dikke onvoldoende krijgt. Het spijt mij dit te moeten zeggen, maar dit is een poging tot remilitarisering van het Europees buitenlands beleid. Binnen de commissie was een consensus bereikt, die de rapporteur zelf op het laatste moment weer teniet heeft gedaan. Dat is geen eerlijke benadering en dat kunnen wij niet accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Groenen lijken te leren. De voorzitter van de Subcommissie veiligheid en defensie heeft een verslag inzake het militair beleid binnen de EU gepresenteerd. Het verslag is inmiddels in sociaaldemocratische watten verpakt en de oorspronkelijk niet mis te verstane taal, is van de scherpe kanten ontdaan. Het is duidelijk dat er geen plaats meer was voor de verklaring in het ontwerp, dat de EU onder bepaalde omstandigheden open zou moeten staan voor het concept van preëmptieve oorlog. Dat was waarschijnlijk te veel heldere taal van het goede.

Het verslag bevat de fouten die meestal gepaard gaan met een gemilitariseerd Europees buitenlands beleid. Volgens de gevarenanalyse van het ESS, die in het verslag is opgenomen, vormen het internationale terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, staatsfalen en georganiseerde misdaad de grootste bedreigingen voor de Europese Unie en haar burgers.

Wat te denken van armoede, honger en sociale ongelijkheid? In het verslag wordt gepleit voor een militaire grensbewaking – tegen wie eigenlijk, vraag ik mij af – en voor de inzet van militaire machten ter beveiliging van de toegang tot hulpbronnen. De EU wil een strategisch partnerschap met de NAVO opbouwen; in het verslag wordt “de toename van de NAVO-capaciteiten voor deelname aan operaties buiten het grondgebied van de organisatie” toegejuicht – en dat in een verslag van het Europees Parlement! Er wordt eveneens aangedrongen op een duidelijke versterking van de Europese operationele capaciteiten, met inbegrip van lucht- en zeetransport, en het combineren van civiel-militaire taken wordt nog verder gestimuleerd.

Het verslag is een catalogus vol eisen voor een verdere militarisering van de Europese Unie. Er wordt onder andere aangedrongen op meer geld voor crisisinterventies, die gefinancierd moeten worden uit de Gemeenschapsbegroting en waarvoor dus nieuwe regelingen moeten worden opgesteld. Na de trucjes die met Athena zijn uitgehaald, wordt nu voorgesteld een virtuele militaire begroting in te voeren.

Wij weten allemaal dat het Verdrag van Nice terecht een afzonderlijke Europese miltaire begroting verbiedt. Daarom worden pogingen ondernomen het levenloze Grondwettelijk Verdrag weer nieuw leven in te blazen, dat zogezegd “het belang van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat aanzienlijke vooruitgang mogelijk zal maken op weg naar de totstandbrenging van een veiligheids- en defensie-unie” onderstreept. Precies om die reden zijn wij tegen het Grondwettelijk Verdrag. Hier wordt er immers op aangedrongen dat de EU een militaire unie wordt.

Sommigen willen van de EU nu net deze militaire unie maken en de paragrafen 51 en 52 van dit verslag lijken wel hun verlanglijst te zijn met daarin het verzoek om nieuwe wapens en meer geld om die te kopen, zodat de EU ook als militaire global player overal ter wereld kan optreden. Dat is de verkeerde weg. De EU is op dit moment betrokken bij tenminste elf militaire en politionele missies wereldwijd en er zijn nog meer missies voorzien. Op dit moment staat Afghanistan op het programma, waar NAVO-troepen steeds meer burgers doden, en de EU wil nu ook zo snel mogelijk bij deze ellende betrokken worden, zo lijkt het, terwijl de troepen juist teruggetrokken moeten worden uit onder andere Afghanistan - en wel nu! De Europese Unie hoeft niet nog verder te worden bewapend; ze moet een civiele macht zijn. Wat nodig is, is ontwapening, en wel onmiddellijk!

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het begin van de jaren vijftig kwam Jean Monnet met zijn voorstel voor een Europese defensiegemeenschap, met een Europees leger onder leiding van een Europese minister van Defensie, een gemeenschappelijke begroting en gemeenschappelijke wapenaankoop. Dit voorstel werd gelukkig door de Fransen verworpen omdat president De Gaulle er tegen was.

Jean Monnet en zijn aanhangers lieten zich hierdoor niet uit het veld slaan en trachtten het idee van een Europese politieke unie te realiseren met economische in plaats van militaire middelen. Nu, meer dan vijftig jaar later, hebben wij een Europese Unie die haar politieke agenda bijna heeft voltooid: zij heeft haar eigen voorzitter, haar eigen kabinet in de vorm van de Commissie, haar eigen Parlement, een eenheidsmunt, vlag, volkslied en Hof van Justitie, om maar een paar kenmerken te noemen.

Als de Unie echter een echte staat wil zijn, moet zij ook haar eigen militaire strijdkrachten hebben, en daar gaat dit verslag over. In het verslag wordt opgeroepen tot een gemeenschappelijk beleid inzake uitrusting en de aankoop van uitrusting en tot geïntegreerde commando- en controle- en communicatiestructuren. Hoe kun je de integratie van de Europese nationale militaire strijdkrachten nu beter realiseren dan door ervoor te zorgen dat zij van meet af aan zo sterk van elkaar afhankelijk zijn dat zij niet meer onafhankelijk kunnen opereren. Men heeft de militaristische pil echter verguld door te verwijzen naar humanitaire operaties en crisisbeheer. Noem het echter wat u wilt, maar het is een leger, en als oorlog de voortzetting is van politiek met andere middelen, dan heeft de Europese Unie een leger nodig om haar ambities op het gebied van buitenlands beleid te realiseren.

Het verbaast mij niet dat de heer Von Wogau politieke integratie nastreeft met deze middelen. Hij gelooft in politieke integratie en komt daar openlijk voor uit, en daar heb ik respect voor. Wat ik stuitend vind is dat de Britse premier, die leugenaar van een Blair, en zijn verrotte en corrupte Labourregering in het geheim meewerken aan de integratie van de Britse strijdkrachten in het geplande Europese leger, terwijl zij het doen voorkomen alsof zij het Britse nationale belang verdedigen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Gelukkig hebt u de dienstplichtige leeftijd inmiddels achter u gelaten, mijnheer Batten, dus dit zal nooit voor u gelden.

(De vergadering wordt om 19.20 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: SYLVIA-YVONNE KAUFMANN
Ondervoorzitter

 
Juridische mededeling - Privacybeleid