Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1272k
Woensdag 15 november 2006 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Schriftelijke verklaringen (indiening): zie notulen
 3. Diensten op de interne markt (debat)
 4. Stemmingen
  4.1. Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid (stemming)
  4.2. Stelsel van algemene preferenties van de Europese Unie (stemming)
 5. Welkomstwoord
 6. Plechtige vergadering – Qatar
 7. Stemmingen (voortzetting)
  7.1. Diensten op de interne markt (stemming)
 8. Stemverklaringen
 9. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 11. Situatie in Gaza (debat)
 12. Verdrag inzake biologische en toxinewapens (BTWC), fragmentatiebommen en conventionele wapens (debat)
 13. Europees initiatief op het gebied van civiele bescherming (debat)
 14. Kader voor Europese regelgevende agentschappen (debat)
 15. Een strategie voor het Baltische Zeegebied in het kader van de noordelijke dimensie (debat)
 16. De tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB (debat)
 17. Samenstelling fracties: zie notulen
 18. De tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB (voortzetting van het debat)
 19. Erfopvolging en testamenten (debat)
 20. Vrouwen in de internationale politiek (debat)
 21. Bestrijding van mensenhandel - Geïntegreerde aanpak en voorstellen voor een actieplan (debat)
 22. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen
 23. Sluiting van de vergadering


  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 9.05 uur geopend)

 

2. Schriftelijke verklaringen (indiening): zie notulen

3. Diensten op de interne markt (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0375/2006), namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (10003/4/2006 C6-0270/2006 2004/0001 (COD)) (rapporteur: Evelyne Gebhardt).

 
  
MPphoto
 
 

  Evelyne Gebhardt (PSE), rapporteur.(DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte fungerend voorzitter van de Raad, geachte commissaris, dames en heren, vandaag ronden we een debat af dat al ruim twee jaar wordt gevoerd in het Europees Parlement, namelijk dat over de dienstenrichtlijn. Ik vind dat we volkomen tevreden kunnen zijn en trots kunnen zijn op het werk dat we hebben verricht.

Uiteraard ben ik niet de enige die hieraan heeft gewerkt. Veel van mijn medeafgevaardigden hebben bijgedragen aan een constructieve samenwerking. Sta mij toe enkele mensen met name te bedanken, en daarmee allen die hebben gezorgd voor de goede samenwerking. Mijn dankt gaat uit naar de heer Goebbels, de heer Swoboda, mevrouw Van Lancker en mevrouw McCarthy van mijn eigen fractie, alsmede naar mevrouw Thyssen van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de heer Jonckheer en mevrouw Rühle van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie en mevrouw Jäätteenmäki van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa. Zij allen hebben een grote bijdrage geleverd aan het succes.

Het meest wil ik echter één iemand bedanken, en dat is de schaduwrapporteur van de PPE-DE-Fractie, de heer Harbour.

(Applaus)

Ook wil ik namens de heer Schulz, die mij dit gisteravond uitdrukkelijk verzocht heeft, iedereen bedanken voor de constructieve samenwerking. Het was immers niet gemakkelijk, gezien de uiteenlopende opvattingen in het Europees Parlement, om een gemeenschappelijke tekst op te stellen waarover brede overeenstemming bestond en die geen wig zou drijven tussen het Parlement en de burgers van Europa, en het was verre van vanzelfsprekend dat dit tot stand zou worden gebracht.

Deze constructieve samenwerking vinden we ook terug in de tekst die vandaag onderwerp van het debat is. Zij bracht een symbiose tot stand tussen de belangen van de werknemers en consumenten enerzijds en de economische belangen anderzijds. Met deze tekst hebben we er werkelijk aan weten bij te dragen dat de mensen meer centraal worden gesteld in het beleid. Naar mijn mening is het van essentieel belang voor ons toekomstige werk in het Parlement om heel duidelijk te maken dat we beleid maken voor de mensen, voor de burgers van Europa. De economie is belangrijk, stabiliteit is belangrijk, maar het allerbelangrijkst zijn de mensen voor wie wij het beleid maken.

Met deze gemeenschappelijke tekst die wij hebben opgesteld, zijn wij erin geslaagd om tot een positieve regeling te komen en door het schrappen van het herkomstlandbeginsel de rechten van de werknemers te beschermen, namelijk het arbeidsrecht, de sociale wetgeving, consumentenbescherming en andere belangrijke zaken met betrekking tot rechten. Het was voor ons van het grootste belang om te zorgen dat de rechten van werknemers werden bevorderd, waarmee ongezonde concurrentie wordt voorkomen tussen de sociale stelsels van de lidstaten.

Door artikel 24 en 25 te schrappen hebben we ervoor gezorgd dat de Richtlijn terbeschikkingstelling van werknemers niet wordt aangetast of op losse schroeven wordt gezet, en we hebben goed kunnen samenwerken op dit terrein. Door essentiële onderdelen van de diensten van algemeen belang buiten het terrein de dienstenrichtlijn te houden, wisten we een oplossing te vinden voor een werkelijk enorm probleem, want deze dienstenrichtlijn is immers eigenlijk een richtlijn voor commerciële diensten, en dat gaat niet samen met gezondheidszorgdiensten en sociale diensten, waaraan volstrekt andere eisen worden gesteld doordat er bijzondere belangen mee gemoeid zijn.

Maar we hebben niet alleen iets voor werknemers gedaan. We hebben ook gewaarborgd dat ook de economie en de dienstverleners profijt hebben van de dienstenrichtlijn. We hebben ervoor gezorgd dat het vrije verkeer van dienstverleners over de grenzen zeer aanzienlijk wordt vergemakkelijkt. Dit hebben wij bereikt door bijvoorbeeld het beginsel van de vrijheid van dienstverlening daadwerkelijk vast te leggen, door glashelder te maken dat protectionistische maatregelen van de lidstaten dienen te worden afgeschaft en dat er uniforme contactcentra dienen te komen om dienstverleners te helpen bij het vrije verkeer in de Europese Unie.

Er zijn nog steeds een paar punten waarover wij moeten debatteren in het Parlement, en dat zijn punten waarover wij al hebben gedebatteerd. Ik denk dat de Commissie vandaag een belangrijk antwoord kan geven op deze vragen. Zij kan met name opheldering verschaffen over een paar punten die voor ons van zeer wezenlijk belang zijn, vooral met betrekking tot het arbeidsrecht, de socialezekerheidsrechten, het strafrecht en de richtsnoeren die de Commissie zal aanreiken in het kader van de dienstenrichtlijn en die de Commissie, voor zover mij bekend, niet zal gebruiken om aan het interpreteren te slaan over de wijze waarop de dienstenrichtlijn ten uitvoer dient te worden gelegd; zij zal ervoor zorgen dat de lidstaten baat hebben bij de dienstenrichtlijn. De interpretatie van de teksten is een taak van het Hof van Justitie en niet van de Commissie. De Commissie heeft dit begrepen en dat vinden wij prima zo.

Mijnheer de Voorzitter, ik ben erg benieuwd naar de verklaring van de Commissie.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de stemming in tweede lezing over de dienstenrichtlijn zal een mijlpaal in de geschiedenis van het Europees Parlement vormen, niet alleen vanwege het belang van deze richtlijn voor de Europese burgers en bedrijven, maar ook vanwege de leidende rol die het Parlement in het wetgevingsproces heeft gespeeld.

Het valt niet te ontkennen dat de dienstenrichtlijn een essentiële factor vormt in onze pogingen om de Europese economie te stimuleren en de mogelijkheden van de interne dienstenmarkt ten volle te benutten.

De nu voorliggende tekst biedt de interne markt een echte meerwaarde: het aantal vormvoorschriften wordt verminderd, belemmeringen worden weggenomen en de rechtszekerheid voor bedrijven en consumenten wordt verbeterd. De tekst legt een solide basis voor een nieuw kader voor de interne markt met een gunstige uitwerking op de vrijheid van vestiging en de oprichting van nieuwe bedrijven.

Dit is wezenlijk voor de bevordering van het ondernemerschap en van groei en werkgelegenheid. Dienstverrichters kunnen erop vertrouwen dat er eerlijke en transparante vergunningsstelsels en snelle, eenvoudige procedures worden gehanteerd. Zij kunnen informatie verkrijgen en administratieve formaliteiten vervullen via het ene loket dat in elke lidstaat aanwezig is, en daarnaast in elektronische vorm. Dan zal de oprichting van nieuwe bedrijven eenvoudiger en sneller verlopen en minder kosten met zich meebrengen. Ook heeft men niet langer te maken met meerdere instanties op diverse niveaus.

Tevens zal de richtlijn een welkome stimulans voor de grensoverschrijdende dienstverlening betekenen. De nieuwe bepaling betreffende het vrije verkeer van diensten, die het hart vormde van het compromis in eerste lezing, zorgt voor een adequaat evenwicht tussen de waarborging van het recht van dienstverrichters op vrije toegang en de vrije uitoefening van een dienstenactiviteit. Daarbij hebben de lidstaten het recht in bepaalde duidelijk omschreven omstandigheden hun meest essentiële eisen te laten gelden. Hierdoor zal de rechtszekerheid voor dienstverrichters en consumenten beslist worden versterkt.

Belangrijk is dat de richtlijn wordt ondersteund door de verplichting van de lidstaten om samen te werken en elkaar bij te staan, zodat in de gehele Europese Unie een behoorlijk en doeltreffend toezicht op bedrijven wordt uitgeoefend zonder dat er sprake is van overlapping van controles.

Vooral met het oog op deze drie punten – vereenvoudigde vestiging, vrij verkeer van diensten en bijstand en samenwerking tussen de lidstaten – heeft de Commissie altijd naar openstelling van de dienstenmarkt gestreefd. Het standpunt van het Europees Parlement is van wezenlijk belang geweest om hierover een brede consensus te bereiken.

Het Europees Parlement heeft in dit hele traject laten zien dat zij een volwassen instelling is die over zeer ingewikkelde vraagstukken evenwichtige compromissen kan sluiten. In eerste lezing hebt u het voortouw genomen en de door ons gewenste brede consensus weten te realiseren.

Het was niet gemakkelijk om in de Raad tot overeenstemming te komen. Sommige lidstaten hadden grote problemen met uw delicate compromis over de werkingssfeer van het voorstel en over het vrije verkeer van diensten. De Commissie en het voorzitterschap hebben het in het Parlement bereikte compromis met verve verdedigd en uiteindelijk werd het gemeenschappelijk standpunt goedgekeurd. Dit gemeenschappelijk standpunt respecteert en weerspiegelt het politieke compromis van het Parlement. Er werden slechts kleine aanpassingen aangebracht, grotendeels met als doel meer juridische helderheid te verschaffen.

Zoals u weet is het compromis dat in het gemeenschappelijk standpunt tot uitdrukking komt, zeer delicaat en fragiel. Pogingen om opnieuw aan de tekst te sleutelen zullen onvermijdelijk tot een nieuwe discussie in de Raad leiden en het bereikte compromis in gevaar brengen. Ik verzoek het Parlement te erkennen dat het gemeenschappelijk standpunt nauwkeurig de eerste lezing van het Parlement weerspiegelt, en af te zien van verdere wijzigingen in de vorm van amendementen. Uit de stemming die op 23 oktober 2006 gehouden is in de Commissie interne markt en consumentenbescherming blijkt dat dit mogelijk is.

Onder de huidige omstandigheden zijn er geen ‘technische’ of ‘kleinere’ amendementen.

Ik ben mij ervan bewust dat in de discussies voorafgaand aan de stemming in de commissie er bepaalde institutionele en juridische kwesties aan de orde zijn gekomen die sommige leden van dit Parlement belangrijk vinden. In dit kader wil ik een aantal uitspraken doen als reactie op de zorgen die enkelen van u hebben geuit.

“Wat betreft de screening van nationale voorschriften die de lidstaten toepassen op diensten die vanuit andere lidstaten worden verricht, heeft de Raad de Commissie verzocht om met richtsnoeren en een analyse te komen en de Commissie zal haar uiterste best doen om deze taak te vervullen. Hierdoor krijgt de Commissie geen extra bevoegdheden, maar zij kan volgens het Verdrag, indien zij dat nodig acht, aanbevelingen formuleren en adviezen geven over vraagstukken die in het Verdrag worden behandeld. De richtsnoeren zullen niet meer omvatten dan hulp aan de lidstaten om de dienstenrichtlijn correct uit te voeren. Zij bevatten geen juridisch bindende uitleg van de richtlijn. Dat recht is aan het Europese Hof van Justitie voorbehouden. Evenmin kunnen met die richtsnoeren de bepalingen van de dienstenrichtlijn worden geamendeerd. Dat is voorbehouden aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie zal deze taak op open en transparante wijze in nauwe samenwerking met de andere instellingen verrichten. Zij zal het Europees Parlement regelmatig op de hoogte brengen van de uitkomsten van haar analyse en de vervolgacties daarop.

Wat betreft de noodzaak om verdere harmonisatie te overwegen zal de Commissie tijdens de toekomstige herziening van de dienstenrichtlijn beoordelen of er voor de diensten verdere maatregelen getroffen dienen te worden en zo ja, wat voor soort maatregelen geschikt zijn. De Commissie zal vooral onderzoeken of er met het oog op bepaalde diensten of bepaalde vraagstukken verdere harmonisatie nodig is.

Daarbij zal de Commissie in het bijzonder rekening houden met suggesties die het Europees Parlement tijdens de eerste lezing van de richtlijn heeft gedaan. Zo nodig zal de Commissie conform onze aanpak voor betere regelgeving specifieke voorstellen doen, inclusief harmonisatievoorstellen wanneer dat gerechtvaardigd is.

Ten aanzien van de gevolgen van de dienstenrichtlijn voor het arbeidsrecht wilden het Europees Parlement en de Raad voorkomen dat de dienstenrichtlijn afbreuk doet aan het arbeidsrecht of het recht van de sociale partners om hun collectieve belangen te behartigen. De Commissie wil ondubbelzinnig stellen dat de dienstenrichtlijn geen consequenties heeft voor het arbeidsrecht dat in de nationale wetgeving en de vaste praktijken van de lidstaten is verankerd, en evenmin voor de collectieve rechten die de sociale partners op basis van de nationale wetgeving en vaste praktijken genieten. De dienstenrichtlijn doet geen uitspraak over de rol van de sociale partners in de verschillende modellen in de lidstaten en over de wijze waarop collectieve belangen volgens nationale wetten en praktijken worden behartigd. Het Gemeenschapsrecht, en in het bijzonder het Verdrag, blijft op dit terrein echter van kracht.

Wat betreft de gevolgen van de dienstenrichtlijn voor het strafrecht geldt dat de dienstenrichtlijn de regels van het strafrecht in de lidstaten niet beïnvloedt, zoals in de tekst staat vermeld. Dit betekent dat de lidstaten over het algemeen de regels van hun strafrecht niet alleen kunnen toepassen op dienstverrichters die op hun grondgebied zijn gevestigd, maar ook op dienstverrichters uit andere lidstaten die binnen hun grondgebied diensten verlenen. Dit komt omdat de regels van het strafrecht doorgaans op iedereen op dezelfde wijze van toepassing zijn, ongeacht of er een dienst is verricht. De lidstaten mogen het strafrecht evenwel niet gebruiken om de bepalingen van de dienstenrichtlijn te omzeilen of de toepassing ervan te verhinderen.

Ten aanzien van de effecten van de dienstenrichtlijn op de sociale dienstverlening kan gezegd worden dat de dienstverlening op het gebied van sociale huisvesting, kinderopvang en hulp aan gezinnen of personen in nood een uiting vormt van het beginsel van sociale samenhang en solidariteit in de samenleving. Het gaat hier om diensten die worden verricht namens de overheid of door erkende charitatieve instellingen. Daarom zijn deze diensten van de werkingssfeer van de dienstenrichtlijn uitgesloten. Het is duidelijk dat deze uitsluiting ook geldt voor diensten die worden verleend door kerken en kerkelijke organisaties die liefdadigheidswerk verrichten.”

Ik heb geregeld dat de tekst van deze uitspraken aan het secretariaat wordt overhandigd en in het verslag van deze vergaderperiode wordt opgenomen.

Hopelijk hebben mijn woorden geholpen om de zorgen weg te nemen die sommigen van u hebben geuit. De Commissie hoopt dat het Parlement erdoor wordt aangemoedigd het gemeenschappelijk standpunt van de Raad aan te nemen.

Alvorens af te sluiten wil ik opmerken dat mevrouw McCarthy namens haar commissie drie amendementen heeft ingediend over de nieuwe regelgevingsprocedure met toetsing. Deze amendementen vloeien voort uit de overeenstemming die de drie instellingen afgelopen zomer over de comitologieprocedure hebben bereikt, en zijn voor de Commissie aanvaardbaar.

Volgende week is het twee jaar geleden dat deze Commissie aantrad en ik commissaris Interne markt en diensten werd. Een groot deel van deze periode stond voor mij in het teken van de discussie over de dienstenrichtlijn. Laten we deze richtlijn nu aannemen en hem gaan uitvoeren. Ik ben erg benieuwd naar het standpunt van dit Parlement.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Mauri Pekkarinen, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Gebhardt, mijnheer de commissaris, dames en heren, zoals vorige sprekers al hebben gezegd, maken wij vandaag geschiedenis op het gebied van de interne markt.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben bijna drie jaar lang volhardend en ambitieus werk verricht voor de dienstenrichtlijn. In alle eerlijkheid moet worden gezegd dat dit werk niet altijd gemakkelijk is geweest en dat er soms maar langzaam vooruitgang is geboekt. Wij mogen dan ook tevreden zijn met het feit dat vandaag hier in het Parlement een grotere consensus heerst dan ooit tijdens de voorbereidingsfase.

De richtlijn betekent een grote Europese hervorming. Het is dus geen wonder dat de weg naar een akkoord bezaaid was met belemmeringen. Er waren echte meningsverschillen over de inhoud, maar soms ook kleine misverstanden.

Hoewel wij vandaag allemaal naar de toekomst willen kijken, wil ik toch enkele zaken bespreken die tijdens de voorbereiding naar voren kwamen. Allereerst wil ik iedereen wijzen op de stemming in het Parlement van afgelopen voorjaar, waarvan het resultaat als een historisch compromis kan worden beschouwd. Het Parlement was in een zeer uitdagende politieke situatie in staat een compromis te bereiken, dat het mogelijk maakte om het voorstel voor een richtlijn succesvol af te handelen.

Ik wil in dit verband nogmaals het Europees Parlement voor dit compromis bedanken, vooral de rapporteur, mevrouw Gebhardt, de voorzitter van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, mevrouw McCarthy, de schaduwrapporteurs en talrijke andere leden die zo hard hebben gewerkt om gemeenschappelijke oplossingen te vinden.

Zes voorzitterschappen van de Raad zijn betrokken geweest bij de moeilijke taak om de richtlijn voor te bereiden. Voor Finland, dat nu het voorzitterschap bekleedt, is de huidige situatie zowel aangenaam als veeleisend. Het Finse voorzitterschap heeft gebruik kunnen maken van de resultaten die andere voorzitterschappen, vooral het Oostenrijkse voorzitterschap, hebben bereikt. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van afgelopen voorjaar heeft het voorzitterschap een stevig mandaat gegeven om deze zaak verder af te handelen.

Er is ook veel werk verricht om tot een gemeenschappelijk standpunt van de Raad te komen en dit ging gepaard met een aanzienlijke hoeveelheid flexibiliteit en de daadwerkelijke wil om tot een compromis te komen. Ik waardeer vooral het feit dat ook het Europees Parlement de kwetsbaarheid en de meerwaarde van het gemeenschappelijk standpunt inziet.

Ook de Commissie heeft een cruciale rol gespeeld bij de voorbereiding. Toen het debat in het Parlement en de Raad op z'n hevigst was, heeft de Commissie, in overeenstemming met haar fundamentele rol, met constructieve argumenten geprobeerd de voorbereiding in een duurzame richting te duwen.

Commissaris McCreevy noemde vandaag enkele gevoelige zaken in de richtlijn, waarover de Commissie een standpunt moest innemen. Namens het Finse voorzitterschap geef ik mijn volledige steun en erkenning aan de boodschap van de commissaris; zowel de verklaring zelf als de inhoud ervan waren nodig. De rol die de commissaris persoonlijk gespeeld heeft tijdens de lastige voorbereiding was voorbeeldig, gezien zijn objectiviteit en respect voor de standpunten van beide instellingen.

Als gevolg van de langdurige voorbereiding behandelen wij nu een voorstel voor een richtlijn dat in veel opzichten is veranderd. Het gemeenschappelijke doel om de interne markt voor diensten te ontwikkelen is echter ongewijzigd gebleven. De richtlijn opent een aantal deuren voor zowel aanbieders van diensten als voor ontvangers van diensten, of het nu consumenten of ondernemers zijn.

De dienstenrichtlijn is echter geen eindpunt in de ontwikkeling van de interne markt voor diensten. Integendeel, de richtlijn is een unieke stap vooruit in de ontwikkeling van een goed functionerende interne markt van diensten. Het is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat bepalingen in het Verdrag op zich niet genoeg zijn om de interne markt voor diensten, de echte kern van de Europese Unie, duidelijk genoeg te reguleren. Ik denk dat de dienstenrichtlijn de marktdeelnemers precies de rechtszekerheid biedt waarop zij al zo lang hebben gewacht. Dit is de grootste meerwaarde van de richtlijn.

Als fungerend voorzitter van de Raad ben ik blij met het feit dat er vandaag slechts over enkele amendementen wordt gestemd. Hiervan wil ik de drie amendementen noemen die betrekking hebben op de comitologie en die in de plenaire vergadering zijn voorgesteld.

Ik kan bevestigen dat de Raad deze drie amendementen aanvaardt en wat dit betreft is de Raad bereid zijn gemeenschappelijk standpunt te wijzigen. Wat de overige amendementen betreft hoop ik dat het gemeenschappelijk standpunt ongewijzigd blijft.

Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat het Parlement vandaag in de plenaire vergadering een definitief besluit over de dienstenrichtlijn neemt. Op die manier zal het doel met betrekking tot de overeenkomst, dat door het Europees Parlement en de Raad wordt gedeeld, in tweede lezing worden bereikt.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Evelyne Gebhardt (PSE), rapporteur.(DE) Mijnheer de Voorzitter, naar mijn overtuiging zijn nu, met de officiële verklaring van de Commissie, de laatste juridische onzekerheden uit de weg geruimd met betrekking tot bepaalde aspecten, zoals het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht. Daarom heb ik het gevoel dat ik het Parlement nu kan aanbevelen om zonder verdere wijzigingen in te stemmen met het gemeenschappelijk standpunt zoals dat ons is gepresenteerd door de Raad van Ministers, uiteraard afgezien van de drie wijzigingen met betrekking tot de comitologieprocedure waarover we een gemeenschappelijk akkoord hebben.

Ik denk dat wij als Parlement heel goed werk hebben geleverd, en ik wil de Commissie en het voorzitterschap van de Raad nogmaals bedanken voor het feit dat zij onze tekst vrijwel ongewijzigd hebben aanvaard.

Daaraan wil ik echter nog een punt toevoegen, een beetje een onplezierig punt. Ik zou het huidige voorzitterschap en toekomstige voorzitterschappen van de Raad willen aanraden om zich te onthouden van het soort gedrag dat we tot dusver van hen hebben gezien. Het is onaanvaardbaar dat het voorzitterschap tijdens de tweede lezing voortdurend roept dat het onmogelijk is om verder te discussiëren over een onderwerp en dat het geen wijzigingen kan doorvoeren die het Parlement wil omdat de Raad er een wankel compromis over heeft bereikt. Het compromis dat dit Parlement heeft bereikt, is al even wankel, en het is zaak om ervoor te zorgen dat de rechten van het Parlement, van de Raad van Ministers en van de Europese Commissie volledig tot uitdrukking komen tijdens de medebeslissingsprocedure.

Daarom kan de gang van zaken in dit geval niet dienen als een voorbeeld voor toekomstige wetgevingsprocedures. Ik heb het dit keer geaccepteerd omdat 90 procent van de Parlementstekst is overgenomen en omdat wij als Parlement geen grote verliezen hebben hoeven incasseren. Maar dit zal niet altijd zo zijn. En in dat geval kan de Raad niet “nee” zeggen en volhouden dat verdere discussie over het onderwerp onmogelijk is. Dat is geen constructieve samenwerking, en ik hoop echt dat het bij dit ene geval blijft en dat we voortaan weer tot een normale samenwerking kunnen komen in een medebeslissingsprocedure.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dit is een belangrijke dag voor de Europese burgers. Daar wil ik de nadruk op leggen. Als wij over begrippen als de interne markt spreken, vergeten we soms namelijk dat mensen bij de kern van de zaak en bij ons politieke werk hier worden betrokken. In deze richtlijn gaat het erom de levenstandaard van alle burgers in de Europese Unie te verbeteren en groei en dynamiek in de economie te stimuleren. Zo fundamenteel is dit punt.

Het is erg belangrijk te beseffen – en soms vergeten we dat tijdens onze uitvoerige debatten – dat deze richtlijn in feite het resultaat is van de ijverige inspanningen die de Commissie heeft geleverd. Daar neem ik mijn petje voor af. Met deze richtlijn gaan we iets doen tegen de diepe frustraties die vooral kleine ondernemingen bij de uitoefening van hun rechten op de interne markt hebben ervaren. Dat is de essentie van de richtlijn. De bepalingen ervan zijn uiterst gedetailleerd. Talrijke maatregelen zijn bedoeld voor de lidstaten: er worden maar liefst 40 specifieke maatregelen geïntroduceerd om belemmeringen weg te nemen en 65 bepalingen om hun procedures te verbeteren. Nu zijn de lidstaten aan zet. Zij moeten in actie komen en wij zullen erop toezien dat ze dat ook daadwerkelijk gaan doen.

Ik wil er vooral nog even op wijzen dat nu voor het eerst van de lidstaten wordt verlangd dat zij de interne markt in relatie tot hun bedrijfsleven promoten en dat zij ondernemingen aanmoedigen te profiteren van de interne markt in de dienstensector en grensoverschrijdende handel te gaan drijven. De interne markt is van ons allemaal. De interne markt wordt niet hier vormgegeven; dat gebeurt in de lidstaten. Wij kunnen ons best doen en deze richtlijn is een belangrijke stap in de goede richting.

Opmerkelijk aan deze richtlijn is dat het een voorbeeld is van goede politiek. Waarom zeg ik dat? Omdat de richtlijn voortvloeit uit vele constructieve en uitvoerige gedachtewisselingen. In de commissie hebben langdurige discussies en stemmingen plaatsgevonden, omdat de diverse partijen hun positie willen versterken, en verder zijn er onderhandelingen gevoerd en compromissen gesloten.

Het is dus een voorbeeld van goede politiek en mevrouw Gebhardt heeft aan de basis daarvan gestaan. Zij was zo vriendelijk om mij te complimenteren en ik wil tegen haar zeggen dat het een genoegen was om met haar samen te werken. Soms was het een uitdaging, omdat zij als zeer vastberaden leider haar stempel op dit werk drukte, maar ik geloof dat het resultaat van onze inspanningen goed zal zijn voor de Europese burgers. Overigens hebben niet alleen wij tweeën hieraan gewerkt, alle leden van onze commissie en anderen hebben hun steentje bijgedragen. In het bijzonder wil ik mijn eigen team in de Commissie interne markt en consumentenbescherming bedanken. Enkelen van hen zullen nog kort het woord voeren. We hebben ook zeer nauw samengewerkt met onze liberale collega's, vooral tijdens de cruciale stemming waaraan het voorzitterschap al eerder refereerde. Zij zullen een uitgebreidere toelichting geven.

Tot slot wil ik de Federation of Small Businesses in het Verenigd Koninkrijk bedanken en nog twee dingen zeggen over het belang van deze richtlijn. Ten eerste bestaat de dienstensector voor bijna 90 procent uit kleine en middelgrote ondernemingen. Zij spelen een fundamentele rol in dit voorstel. Ten tweede, als elke kleine onderneming in Europa één arbeidsplaats zou creëren, zou het probleem van de werkloosheid in de Europese Unie opgelost zijn.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, uiteraard wil ik mevrouw Gebhardt bedanken namens de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, en mijn dank gaat vooral uit naar de heer Goebbels, die vandaag helaas niet aanwezig kan zijn. Als rapporteur heeft mevrouw Gebhardt het schip van de dienstenrichtlijn vakkundig door vele stormachtige wateren weten te loodsen.

Ook wil ik mijn medeafgevaardigden van de andere fracties bedanken, met name die van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten. Hoewel we op het terrein van het sociale beleid uiteraard van mening blijven verschillen, denk ik dat we onze verantwoordelijkheid hebben genomen door tot een concrete oplossing te komen die aanvaardbaar is voor de burgers van Europa.

Ik wil met name commissaris McCreevy bedanken, zonder wie dit proces niet zo goed gestructureerd was geweest. Mijn bijzondere dank gaat echter ook uit naar de voorzitterschappen, met name naar het Finse, maar ook naar het Oostenrijkse. Ik wil de Raad verzoeken niet te vergeten dat het Oostenrijkse voorzitterschap een precedent heeft geschapen door Parlementsleden uit te nodigen voor een Raadsvergadering. Dit mag geen op zichzelf staand geval blijven en de mogelijkheid dient ook in andere verbanden open te worden gehouden.

Ook wil ik het Europees Verbond van Vakverenigingen bedanken, omdat het erg intensief met ons heeft beraadslaagd en het ook mogelijk heeft gemaakt om over dit onderwerp een compromis te bereiken.

Zelf ben ik geboren op de grens tussen Oost en West – tussen Wenen en Bratislava – en daarom ken ik de angsten, maar ook de hoop die een interne markt voor diensten met zich meebrengt. Als nationalisme en protectionisme tegenwoordig weer terrein winnen in de overgangslanden, maar ook in de bestaande, zogenaamde ‘oude’ lidstaten van de Europese Unie, dan komt dat wellicht mede doordat de mensen zich niet opgewassen voelen tegen de snelheid en soms ook bruutheid waarmee deze interne markt wordt gevestigd. Daarom is het zo belangrijk dat we een manier vinden om tot deze – zeer noodzakelijke – interne markt te komen zonder de sociale aspecten uit het oog te verliezen.

Per slot van rekening bestaat het beleid op EU-niveau er niet alleen in dat de hindernissen voor een gemeenschappelijke markt uit de weg worden geruimd – al hoort dat er ook bij – maar dient het ook een politiek kader te scheppen om deze interne markt aanvaardbaar te maken voor de mensen. Om deze redenen staat mijn fractie als één man achter de richtlijn. Uiteraard hebben we wel enige bedenkingen – die we later zullen presenteren – maar over het geheel genomen steunt mijn fractie het goede compromis dat is bereikt.

We moeten de moed hebben om dit compromis vandaag goed te keuren en het naar buiten toe te verdedigen. Mevrouw Gebhardt, nogmaals hartelijk dank!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Anneli Jäätteenmäki, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, Ik wil mijn collega's Malcolm Harbour en Evelyne Gebhardt en vele anderen bedanken voor de uitstekende samenwerking. In het bijzonder wil ik commissaris McCreevy bedanken, want zonder zijn verstandige benadering van de samenwerking zou er zeker geen vooruitgang zijn geboekt.

Diensten zijn een cruciale bron van groei en arbeidsplaatsen in de Europese Unie. In de periode 1997-2002 ontstond zo'n 96 procent van de nieuwe arbeidsplaatsen in de dienstensector. Het is dus belangrijk dat er op nationaal niveau geen onnodige belemmeringen worden opgeworpen voor de groei. De dienstenrichtlijn is een stap in de goede richting.

Ik weet dat er ook in het Parlement mensen zijn die ontevreden zijn, omdat er volgens hen te weinig vooruitgang is geboekt, maar er zijn er ook die vinden dat het Parlement en de Raad een te grote sprong hebben genomen. Het onderhavige voorstel is een compromis, het is wat er gezien de situatie mogelijk was.

Het Europees Parlement wordt ervan beschuldigd het oorspronkelijke voorstel van de Commissie te veel te hebben aangetast. Tegelijkertijd vergeet men echter de talrijke terreinen te noemen waar de richtlijn nog steeds betrekking op heeft. De dienstenrichtlijn dekt onder meer de diensten in de bouw, het bedrijfsleven, de installatiesector, de handel en distributie, het toerisme en de vrijetijdssector. Het spectrum is zeer breed.

Het doel van dit voorstel is dus het liberaliseren van de diensten en daarmee ook het verlagen van hun kosten. De vraag naar verschillende diensten is afhankelijk van de prijs, maar vertrouwen is net zo belangrijk. Als een aanbieder van een dienst zijn zaken op tijd en goed doet, neemt het vertrouwen toe waarna de markt zal groeien. Het is niet de richtlijn die daarvoor zorgt: de verantwoordelijkheid ligt bij de aanbieder van diensten.

Het vrij verkeer van werknemers is net zo belangrijk voor een goed functionerende interne markt in de Europese Unie als de dienstenrichtlijn. Ten tijde van de uitbreiding naar het oosten waren het alleen Zweden, Ierland en het Verenigd Koninkrijk die meteen en zonder beperkingen burgers van de nieuwe lidstaten tot hun arbeidsmarkten toelieten. Nu er een nieuwe uitbreiding aan zit te komen, zijn er opnieuw lidstaten die belemmeringen opwerpen. Deze nieuwe mogelijke belemmeringen zijn zeer problematisch en bemoeilijken de liberalisering van de interne markt. Ze zijn een stap terug. Als wij met de dienstenrichtlijn een stap vooruit nemen, is het te hopen dat er wat het vrij verkeer van werknemers betreft dezelfde vooruitgang kan worden geboekt.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Heide Rühle, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte fungerend voorzitter van de Raad, geachte dames en heren, beste mevrouw Gebhardt, we zijn teleurgesteld over de weigering van de drie grote fracties, de meerderheid in dit Parlement, om vandaag een behoorlijke tweede lezing van de dienstenrichtlijn uit te voeren.

Mevrouw Gebhardt heeft tot het laatst toe geknokt. Des te onbegrijpelijker vinden wij het dat zij een resultaat waarvan zij pas geleden nog zei dat het enkele juridisch onprecieze en onduidelijke punten bevatte nu uitroept tot een grote overwinning van het Parlement. Toegegeven, de Raad heeft ons zwaar onder druk gezet door van meet af aan te verklaren dat iedere wijziging van de tekst zou leiden tot de mislukking van de gehele richtlijn. Maar het was dezelfde Raad die in zijn eerste lezing verklaarde dat hij vrijwel de gehele tekst van het Parlement had overgenomen. Helaas heeft de Raad de tekst van het Parlement echter niet helemaal overgenomen en zijn er op enkele punten onduidelijkheden ingeslopen, met name op het terrein van het sociale Europa.

Dit gebrek aan duidelijkheid geldt voor de definitie en de uitsluiting van diensten in het algemeen en van algemene economische belangen in het bijzonder. Het gaat vooral om de uitsluiting van sociale diensten en het gaat om de erkenning van de collectieve overeenkomsten tussen de sociale partners. Dit zijn geen futiele zaken, maar fundamentele kwesties die door de tegenstanders van de Grondwet in Frankrijk werden gebruikt voor een “nee” tegen de Grondwet bij het referendum. We hadden de Raad aan zijn woord kunnen houden, want na de referenda hamerde de Raad er steeds weer op dat in de nieuwe versie van de dienstenrichtlijn de sociale rechten volledig zouden worden gerespecteerd. Helaas is dit echter niet het geval.

Het maakt wel verschil of men voorbeelden noemt van bepaalde sociale diensten of dat men zichzelf tevredenstelt met een onvolledige lijst, die in het geval van sommige lidstaten grote hiaten vertoont en waarover het Europees Hof van Justitie dus uiteindelijk moet beslissen. Het is onbegrijpelijk dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming dit heeft geaccepteerd. Per slot van rekening stelde de rapporteur voor deze commissie, mevrouw Rudi Ubeda, die overigens lid is van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, in haar verslag over sociale diensten dat deze diensten van lidstaat tot lidstaat sterk verschillen en dat er dientengevolge een definitie nodig was. Hoe is het mogelijk om een sector die niet goed gedefinieerd is, uit te sluiten zonder de rechtszekerheid aan te tasten?

Helaas heeft de commissie echter geen verdere aandacht besteed aan deze zaak, maar heeft zij in plaats daarvan nogmaals bekrachtigd dat zij geen problemen wil veroorzaken voor de Raad. Als gevolg van deze haast om zich gehoorzaam te betonen, zag zij af van haar traditionele recht op een fatsoenlijke tweede lezing van de dienstenrichtlijn. Dit is beslist geen overwinning voor het Parlement. Integendeel, het is een nederlaag, en wel eentje waar we nog lang spijt van zullen hebben.

Ook de verklaring van de Europese Commissie kan daar niets aan veranderen. Deze is hooguit bindend voor de huidige Commissie, maar is juridisch gezien niet bindend aangezien de interpretatie van de wet bij het Hof van Justitie berust, zoals commissaris McCreevy vandaag nogmaals bevestigde.

 
  
MPphoto
 
 

  Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in de verhoudingen tussen het Parlement en de Raad kenden we de medebeslissing en de bemiddeling. Met de dienstenrichtlijn heeft nu ook de capitulatie haar intrede gedaan. Welke andere kwalificatie zouden we kunnen geven aan het onwaarachtige besluit van de meerderheidsfracties om gehoor te geven aan de bevelen van de Raad, door akkoord te gaan met de intrekking van alle amendementen die in de Commissie interne markt zijn bestudeerd, en door zonder slag of stoot in te stemmen met een gemeenschappelijk standpunt van de Raad dat toch duidelijk minder ver gaat dan hun eigen compromis van 16 februari van dit jaar?

Ik wijs erop dat het Europees Verbond van Vakverenigingen aanpassing van deze tekst noodzakelijk achtte op punten die naar zijn mening van kapitaal belang zijn, welke aanpassing voornamelijk in de richting moest gaan van een duidelijker uitsluiting van het arbeidsrecht en maatschappelijke diensten van de werking van de richtlijn, en een betere eerbiediging van de grondrechten.

De tekst van de Raad maakt het behoud van het arbeidsrecht in de lidstaten feitelijk ondergeschikt aan de naleving van het Gemeenschapsrecht – een vage formulering die verwijst naar de mededingingsregels. Sommigen van u troosten zich met een geruststellende verklaring van commissaris McCreevy. Dat is, als u het mij vraagt, wel een beetje heel erg vreemd. Mag ik eraan herinneren dat het juist de heer McCreevy was die, vorig jaar rond deze tijd, uit naam van het Gemeenschapsrecht goedpraatte dat een Lets bedrijf zich weigerde te voegen naar de collectieve overeenkomsten in Zweden, in de affaire-Vaxholm die zoveel stof deed opwaaien?

Bovendien heeft de Raad ervoor gezorgd dat de Commissie weer bovenmatige controle – a priori en a posteriori – op de wetgeving van de lidstaten kan gaan uitoefenen, een bevoegdheid die het Parlement juist naar zich toe wilde trekken. Mijnheer McCreevy ziet deze aanpassing, ik citeer, als een “cruciale verbetering”. Dat begrijpen we! Maar wat ziet het Parlement erin? Niemand die een mond opendoet.

Verder worden de vaagheden en de grijze gebieden van de tekst van de richtlijn – die ik namens mijn fractie al in de eerste lezing aan de kaak heb gesteld, omdat die, zoals ik zei, de deur openzetten naar ongrijpbare interpretaties van de Commissie en het Hof – nu al gebruikt op de manier waar we bang voor waren. Zo wordt in de mededeling van de Commissie over de maatschappelijke diensten een uiterst restrictieve visie ontvouwd op deze diensten, waarover commissaris Špidla terloops, doch nadrukkelijk heeft gezegd, ik citeer, dat zij “steeds meer onder het toepassingsgebied van het Gemeenschapsrecht betreffende de interne markt en de mededinging zullen vallen.”

In een andere mededeling van de Commissie, over de detachering van werknemers, worden de regels van sommige lidstaten voor dienstverleners uit andere landen van de Unie gehekeld, omdat de Commissie die buiten proporties vindt. Ook op dit vlak baseert de Commissie zich op de onuitputtelijke jurisprudentie van het Hof. Waar zijn dus de waarborgen die de richtlijn geacht werd ons te geven tegen dit hellend vlak, waarbij het gehele maatschappelijk leven in een situatie van ongebreidelde concurrentie verzeild dreigt te raken?

In algemene zin had het fungerend voorzitterschap er in zijn helderziendheid al voor gewaarschuwd: “in veel gevallen zal de interpretatie van het Hof noodzakelijk zijn.” Welnu, mijn fractie zal deze gigantische dereguleringsoperatie geen rugdekking geven. Meer nog dan de kwestie van de diensten is die van de opzet van de Europese eenwording belangrijk in onze ogen. Willen we de harmonisatie langs wettelijke weg van beschermende regels die zich positief ontwikkelen, of accepteren we de harmonisatie door de markt en de concurrentie van normen die bijgevolg op fatale wijze in neerwaartse richting zullen worden omgebogen? Willen we de parlementaire democratie en de democratie van de burger bevorderen, of leveren we onszelf over aan de grillen van de jurisprudentie en mededelingen met een interpretatie?

Op slechts enkele weken van de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome is het legitiem deze vragen te stellen, en we kunnen er donder op zeggen dat die vragen binnenkort ook nadrukkelijk gesteld zullen gaan worden door onze medeburgers.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Jerzy Bielan, namens de UEN-Fractie.(PL) Mijnheer de Voorzitter, de dienstensector is verantwoordelijk voor bijna 70 procent van het bnp van de Europese Unie en vormt de hoofdbron van economische groei. Duizenden bureaucratische barrières belemmeren echter de ontwikkeling van deze sector.

Hoofddoel van de dienstenrichtlijn is het elimineren van deze administratieve rompslomp, wat ertoe moet leiden dat de grensoverschrijdende dienstverlening op de markten van de 25 lidstaten van de Unie gemakkelijker zal worden. De Europese Commissie heeft meer dan negentig hindernissen vastgesteld die dienstverleners zoals monteurs, boekhouders en IT’ers, moeten overwinnen om hun werkzaamheden uit te kunnen oefenen in een andere lidstaat.

Deze hindernissen zijn in het algemeen met opzet opgeworpen door landen die, uit vrees voor concurrentie van ondernemers uit andere landen, tot elke prijs hun eigen markt willen beschermen. Dit gaat gewoonlijk vooral ten koste van de consument, die zo duurdere en slechtere diensten krijgt aangeboden.

Hoewel de dienstenrichtlijn verwaterd is, is deze een stap in de goede richting op de lange en moeilijke weg om een concurrerende Europese economie op te bouwen en het leven voor met name kleine ondernemers makkelijker te maken. Of de richtlijn een mijlpaal zal zijn in de verwijdering van obstakels in de dienstverlening op de interne markt, zoals commissaris McCreevy propageert, zullen de komende jaren aantonen. Dit zal pas duidelijk worden als de lidstaten de richtlijn dusdanig in hun rechtsorde integreren dat deze obstakels, die niet in overeenstemming zijn met het beginsel van vrije dienstverlening zoals vervat in het Verdrag en die de Europese consumenten en ondernemers meer kwaad dan goed doen, werkelijk tot een minimum beperkt worden.

Een belangrijke rol dient hierin gespeeld te worden door de Europese Commissie, die de inachtneming van de Verdragen en Europese wetgeving dient te bewaken. Gelukkig is het gelukt een verdere verslechtering van de dienstenrichtlijn te voorkomen, door tijdens de vergadering van de Commissie interne markt en consumentenbescherming alle amendementen die de rapporteur, mevrouw Gebhardt, had ingediend, te verwerpen. Een verdere verwatering van deze versie van de dienstenrichtlijn, die door de Raad geratificeerd is en die toch al een moeilijk compromis is, zou niet alleen schadelijk zijn geweest voor de vrije markt van diensten, maar had ook tot gevolg kunnen hebben dat het hele project in de prullenbak zou verdwijnen en dat er drie jaar zwaar werk verspild zouden zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de richtlijn die het Parlement vandaag goedkeurt, is een juristen- en rechtersrichtlijn. De rechters in Luxemburg zullen gaan bepalen wat er is besloten. De regels zijn bijzonder onduidelijk. Ik heb vergeefs geprobeerd om de ergste onduidelijkheid uit de weg te ruimen met drie ondubbelzinnige amendementen.

1. De lidstaten moeten kunnen eisen dat lokale overeenkomsten worden gehandhaafd voor allen die diensten leveren. 2. De lidstaten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten onder regie van de overheid moeten plaatsvinden en wat door de markt moet worden beslist. 3. De lidstaten moeten ook btw en andere belastingen kunnen heffen op diensten die vanuit het buitenland worden geleverd. Dat zijn drie belangrijke vragen, waarop ik geen duidelijke antwoord heb gekregen. De Deense Juni-beweging is er voorstander van dat er ook voor diensten een gemeenschappelijke markt komt, en wij verwelkomen speciaal de arbeiders en bedrijven van de nieuwe lidstaten, maar voor hen moeten wel de Deense loontarieven gelden. Er mag niet worden geconcurreerd met lagere lonen, slechtere arbeidsvoorwaarden of lagere btw- en belastingtarieven.

 
  
MPphoto
 
 

  Marine Le Pen (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, negen maanden na de goedkeuring in eerste lezing gooit het Europees Parlement de deur in het slot voor de dienstenrichtlijn, de zogeheten Bolkestein-richtlijn, door zonder amendementen akkoord te gaan met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Dit is een overwinning voor de sociaaldemocratie, in een alliantie met het economisch ultraliberalisme.

Met uitzondering van de niet-commerciële diensten van algemeen belang ontsnapt niets aan de liberalisering van de diensten. Zelfs de maatschappelijke diensten blijven niet helemaal buiten schot in het verslag-Gebhardt. U bedriegt onze volkeren, beste collega’s. Deze richtlijn zal geen einde maken aan de sociale, fiscale en loondumping. Gewiekste en oneerlijke dienstverleners zullen gebruik blijven maken van de mazen in de nationale wetgevingen, en de zwakke punten van de richtlijn benutten door een beroep op de sectorale richtlijnen.

Een voorbeeld: meer dan 100 000, voor het merendeel niet-aangemelde bouwvakkers zijn in Frankrijk gedetacheerd voor afzonderlijke contracten. Dit leidt tot sociale dumping op het gebied van de lasten. De gedetacheerde werknemer blijft immers onder het socialezekerheidsstelsel van zijn land van herkomst vallen. Het arbeidsrecht wordt in dit soort gevallen met voeten getreden.

Tot slot zijn wij ook gekant tegen de mechanismen voor de beoordeling van nationale beperkingen van grensoverschrijdende dienstverlening: dit komt neer op een ontoelaatbare controle van de Commissie op de lidstaten, en nog meer communautaire bureaucratie.

Daarom zullen wij tegen het verslag-Gebhardt stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Thyssen (PPE-DE). – Voorzitter, commissaris, collega's, van een voorstel dat veel te horizontaal was in zijn toepassingsgebied, veel te radicaal in zijn dereguleringsdrift en onrealistisch wat de handhaving betrof, hebben wij een richtlijn kunnen maken die doet wat ze moet doen, te weten het wegnemen van de barrières voor vestiging en voor grensoverschrijdende activiteiten voor dienstverleners en aldus het bevorderen dat iedereen, ook de KMO's, de basisrechten van het Verdrag effectief kunnen uitoefenen.

Ondanks de zeer uiteenlopende startposities, niet alleen tussen maar ook binnen de fracties, duidelijk ook tussen de lidstaten, en ondanks tal van wijdverspreide misverstanden over de inhoud en de weerslag van het voorstel, zijn we erin geslaagd een evenwichtig en verantwoord eindresultaat af te leveren, een en ander door goed naar elkaar te luisteren, door goed naar de mensen te luisteren en door constructief samen te werken.

Economisch en sociaal zorgen we voor een betere opening van de interne markt voor diensten, voor meer groei, voor banen en dit zonder de aantasting van consumenten- en andere sociale bescherming. Institutioneel hebben we bewezen dat de Europese democratie werkt en dat het Parlement zijn verantwoordelijkheid neemt. En in juridisch opzicht, ook al is niet alles perfect geformuleerd, zorgen we wel degelijk voor toegevoegde waarde door meer rechtszekerheid te bieden.

Ik hoop dan ook, collega's, dat we bij de stemming op koers blijven en dat we ons met een heel brede meerderheid kunnen scharen achter het gemeenschappelijk standpunt dat ten slotte toch een goede weergave is van het door ons zelf uitgewerkte compromis. Op mijn beurt wil ik ook mijn appreciatie uitdrukken voor al diegenen met wie we in de loop van die twee voorbije jaren hebben kunnen samenwerken, niet alleen de politiek verantwoordelijken van de drie instellingen, maar ook de medewerkers.

 
  
MPphoto
 
 

  Arlene McCarthy (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag ben ik als voorzitter van de Commissie interne markt en consumentenbescherming geweldig trots op het werk dat onze rapporteur en de commissieleden hebben verricht en op de toewijding die zij aan den dag hebben gelegd. Zij hebben ervoor gezorgd dat Europa eindelijk zijn dienstenmarkt kan openstellen. De afgevaardigden en het Parlement hebben een zodanig compromis gesloten dat de dienstenrichtlijn niet op nationaal niveau is gestrand en in de Raad niet tot een verlammende impasse heeft geleid.

Verrassend genoeg werd het Parlement in de Britse pers geprezen omdat het was uitgegroeid tot “een belangwekkende en doeltreffende instelling”. In het artikel wordt verder gesteld dat de sleutel van het succes van de dienstenrichtlijn hier in Straatsburg ligt. Ik ben het eens met de journalist, die zegt dat er voortaan meer aandacht aan het Europees Parlement moet worden besteed.

Ik wil de Raad en de Commissie bedanken voor het feit dat zij het recht van het Parlement om de nieuwe regelgevingsprocedure met toetsing te hanteren, eerbiedigen en onze drie amendementen hebben aanvaard. Dit is de meest omstreden, maar ook belangrijkste wetgeving in de EU. Ondanks onze ideologische en nationale verschillen zijn wij er als afgevaardigden in geslaagd de markt open te stellen, werkgelegenheid en groei te bevorderen en te bewerkstelligen dat onze burgers met vertrouwen in heel Europa van deze diensten gebruikmaken.

De richtlijn was omstreden waar het de beperking van het aantal vormvoorschriften en van de bureaucratie voor bedrijven betrof. Wij moeten er echter wel op toezien dat er hoge kwaliteitsnormen worden gehanteerd en dat de consument kan kiezen, terwijl de omstandigheden en de gezondheid en veiligheid van de werknemers gelijk dienen te blijven. Het Parlement heeft rekening gehouden met de zorgen en angsten van mensen, zodat vrij verkeer van diensten niet de vrijheid inhoudt om de rechten van consumenten of werknemers te ondermijnen. Elke lidstaat moet nu vrije toegang tot zijn grondgebied waarborgen en het behoort duidelijk te zijn dat het recht om nationale voorschriften te handhaven en het overheidsbeleid, de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu te beschermen geen vrijbrief vormt om een negatieve vorm van protectionisme toe te passen. Beschermende maatregelen dienen te worden gemotiveerd en evenredig te zijn en mogen niet leiden tot discriminatie van andere marktdeelnemers.

Laten we naar de toekomst kijken. Het gaat erom of we onze voornemens waar kunnen maken, de markt voor het bedrijfsleven kunnen openstellen en onze consumenten daarvan de vruchten kunnen laten plukken. Dat is uiteindelijk de lakmoesproef. We kunnen niet de mond vol hebben van voordelen voor de burgers als we onze plannen niet waarmaken.

Ons werk is nog niet af. Als drie instellingen moeten we blijven samenwerken om onze toezegging na te komen en onze plannen uit te voeren. Als voorzitter van de Commissie interne markt en consumentenbescherming ben ik beslist bereid onze toezegging na te komen en de Commissie en de Raad te helpen de rechten van consumenten en werknemers te eerbiedigen en het bedrijfsleven in heel Europa te versterken.

 
  
  

VOORZITTER: INGO FRIEDRICH
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Toine Manders (ALDE). – Voorzitter, collega's, commissaris, we hebben nu een historisch moment bereikt omdat we als Parlement en als politiek zelf over een van de eerste vrijheden een besluit hebben genomen. De rest laten we over aan het Europees Hof van Justitie, want we durfden gisterenavond niet – over het gokken nog even gesproken – de echte kastanjes uit het vuur te halen. Dat laten we het Europees Hof van Justitie doen door rechters die niet gekozen zijn. Ik ben blij dat nu eindelijk de politiek, de gekozen mensen, de gekozen vertegenwoordigers van de burgers van Europa een besluit hebben genomen over het vrije verkeer van diensten. Ik dank vooral Evelyne Gebhardt dat zij ervoor heeft gezorgd dat haar fractie geen amendementen heeft ingediend.

Ik merk ook dat de sfeer inmiddels, nu het compromis gesloten is, weer een stuk verbeterd is, want dit dossier heeft tot vele spanningen geleid. Maar geachte collega's, volgens mij gaat het niet over de spanningen tussen Polen en Frankrijk, tussen Nederland en de Baltische staten of wat dan ook. Het gaat om Europa, China en India. Dus we moeten als Europa verder in de vaart der volkeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Pierre Jonckheer (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer Pekkarinen, beste collega’s, ik wil twee opmerkingen maken. Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat de acht amendementen die onze fractie heeft ingediend, door het Parlement in eerste lezing zijn aangenomen, met voldoende meerderheden. Dit bewijst nog maar eens dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad geen volledige afspiegeling is van de tekst van het Parlement.

Verder merk ik het volgende op: we moeten verstandig zijn en ons niet meteen inlaten met gloedvolle betogen over de historische betekenis van de richtlijn. Ik wil erop wijzen dat deze richtlijn uiterlijk in 2009 door alle lidstaten moet zijn omgezet, en dat het eerste evaluatieverslag pas in 2010 door de Commissie zal worden voorgelegd aan het Europees Parlement. Wij zullen op dat moment wel zien wat de werkelijke impact van deze tekst in de verschillende lidstaten is, na de in artikel 39 van de richtlijn bedoelde evaluatieprocedure. Ik maan degenen die ons betere tijden in het vooruitzicht stellen en praten over miljoenen nieuwe banen, tot voorzichtigheid: laten we de Europese burgers geen beloften doen die we wellicht niet kunnen waarmaken.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over de grondgedachte achter dit voorstel: onze fractie is altijd voorstander geweest van het vrij verrichten van diensten, met name van grensoverschrijdende diensten. Maar tegelijkertijd hebben we ook altijd als eis gesteld dat er voldoende waarborgen moesten zijn op het gebied van arbeidsvoorwaarden en het verbod op illegale arbeid, en dat die voorwaarden op het gehele grondgebied van de Unie moeten worden nageleefd. In dat opzicht juich ik uw verklaring toe, mijnheer McCreevy, maar zij is alleen bindend voor de zittende Commissie. In 2010 zal er een andere Commissie zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Sahra Wagenknecht (GUE/NGL).(DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, van begin af aan was de dienstenrichtlijn het project van hen die een kapitalistisch Europa willen zonder enig sociaal vangnet. De richtlijn zal liberalisering, deregulering, privatisering maar ook loondumping en sociale dumping in ongekende mate stimuleren. Bedrijven zullen er blij mee zijn, maar voor de meeste mensen wordt het een ramp. Ondanks alle protesten en oppositie zal de richtlijn vandaag door het Parlement worden goedgekeurd, en degenen die er profijt van zullen trekken, moeten vooral dat deel van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement dankbaar zijn dat zijn best heeft gedaan om de mensen zand in de ogen te strooien met leugens en bedrog.

Het compromis dat vandaag zal worden goedgekeurd is geen compromis dat de overblijfselen van een sociaal Europa in leven houdt. Het is een neoliberale hamer, ontworpen om alle sociale elementen te verbrijzelen. Degenen die het steunen, doen dat willens en wetens. Wij zullen ons blijven verzetten tegen deze grootscheepse neoliberale aanval.

 
  
MPphoto
 
 

  Guntars Krasts, (UEN).(LV) Gewoonlijk denkt men dat met nieuwe wetten de activiteiten van de Europese Unie meer kans van slagen hebben, of dat in ieder geval daaraan wordt bijgedragen. Dat is niet het geval met de vandaag besproken ontwerprichtlijn. De vorige Europese Commissie had de ontwerprichtlijn gegrondvest op het oorsprongslandbeginsel. Dat beginsel werd door het Europees Hof van Justitie ontwikkeld en is in de jurisprudentie van het internationaal privaatrecht geconsolideerd. De huidige Commissie nam de op het oorsprongslandbeginsel gegrondveste ontwerprichtlijn in allerijl op onder de beginselen van de strategische documenten van de Europese Unie, met inbegrip van de strategie van Lissabon. De sleutel tot de openstelling van de Europese dienstenmarkt werd echter in de handen van het Parlement gebroken. Het oorsprongslandbeginsel is verdwenen uit de tekst van de richtlijn. Wat nu in de bepalingen van artikel 16 staat geformuleerd, lijkt eerder op het beginsel van wederzijdse erkenning, dat misschien in de praktijk te subjectief zal blijken te zijn en ongeschikt voor de openstelling van de dienstenmarkt. Nu wil het Europees Parlement de lidstaten de volledige verantwoordelijkheid geven om te beslissen of, wanneer en hoe de Europese dienstenmarkt moet worden ontwikkeld. Wij kunnen alleen maar hopen dat dit ook echt zal gebeuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Louis (IND/DEM). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, aan de vooravond van het referendum in Frankrijk bezwoer de UMP dat de richtlijn-Bolkestein ingetrokken was, en zeiden de socialisten dat het op de schroothoop van de geschiedenis was beland. Niet alleen hebben beide partijen gelogen, op minstens vier vlakken maken ze de zaak alleen nog maar erger.

Ten eerste: het beginsel van het land van oorsprong. Het Hof van Justitie, dat dit beginsel nader heeft uitgewerkt in zijn jurisprudentie sinds de zaken “Cassis de Dijon” en “Säger”, wordt de vrije hand gelaten. We kunnen ons niet voorstellen dat het Hof zijn eigen geesteskind gaat opofferen!

Ten tweede: de bescherming van werknemers. Het arbeidsrecht, toch een bevoegdheid van de lidstaten zelf, wordt ondergeschikt gemaakt aan de naleving van het Gemeenschapsrecht, zonder verdrag, zonder ratificatie. Hoever zal die vervanging van het arbeidsrecht door het handelsrecht worden doorgevoerd?

Ten derde: de controle op de dienstverrichters. De lidstaten worden in een onhoudbare positie gemanoeuvreerd, omdat hun geen enkel kader wordt geboden. Wat weten ze nu van de arbeidsvoorwaarden in een Pools bedrijf dat ze niet eens kennen?

Ten vierde: de diensten die onder de richtlijn vallen. Het toepassingsgebied van de richtlijn wordt opnieuw uitgebreid en bestrijkt zo’n 6 000 beroepen, en misschien nog wel meer gezien de vaagheden in de tekst.

Tot slot ben ik van mening dat het Hof en de Commissie met dit door de 25 lidstaten gewilde compromis extreem veel macht krijgen om de totale interne markt tot stand te brengen, zonder zich zorgen te maken om de sociale dumping die onze werknemers vermorzelt en de werkgelegenheid nog zwaarder onder druk zet. Het volk, dat al misleid werd over de Turkse toetreding, de dupe was van de btw-affaire en met de nek werd aangekeken om zijn “nee” tegen de superstaat, wordt nu ook nog eens verraden over de Bolkestein-richtlijn! Zeg eens eerlijk, hoeveel van ons kunnen de kiezer op dit moment recht aankijken?

 
  
MPphoto
 
 

  Mario Borghezio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij vinden dat de doelstellingen – met betrekking tot de oorspronkelijke ontwerprichtlijn van de Commissie, die al net zo gevaarlijk was – om voor alle lidstaten van de Europese Unie één regelgeving in te stellen nog altijd erg gevaarlijk zijn, niet in de laatste plaats in het licht van de wijdverspreide belangen van het MKB, met name dat in Padania. Die doelstellingen leiden namelijk tot een meedogenloze concurrentie in de dienstensector, die, laten we dat niet vergeten, 70 procent vertegenwoordigt van het binnen de Europese Unie geproduceerde bbp.

Het is niet meer dan normaal om ons af te vragen of er bij een gevoelig onderwerp als dit daadwerkelijk geluisterd is naar, en rekening is gehouden met, de opmerkingen van het maatschappelijk middenveld en of de gevaren van sociale en economische dumping werkelijk zijn verwijderd uit deze nieuwe, mildere versie van de Bolkestein-richtlijn. Overal waar je tegenwoordig kijkt, maken gewetenloze ondernemers zich helaas schuldig aan oneerlijke concurrentie, ten koste van het MKB, dat in tegenstelling tot deze ondernemers volledig binnen de grenzen van de wet opereert. Dit is het resultaat van liberalisering, waar zowel de Commissie als het Europees Hof van Justitie naar streefden. Wij zijn tegen deze bureaucratische centralisatie van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  József Szájer (PPE-DE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, evenals vele andere Parlementsleden uit de nieuwe lidstaten heb ik tijdens de eerste lezing vorig jaar niet voor de dienstenrichtlijn gestemd. Tijdens deze stemming zal ik ze echter wel steunen. Indertijd heb ik de richtlijn niet ondersteund omdat ik een waarschuwing wilde sturen en duidelijk wilde maken dat men in het pas herenigde Europa bij de aanneming van belangrijke nieuwe wetgeving de belangen van de nieuwe lidstaten niet uit het oog mag verliezen. Deze waarschuwing is aangekomen en heeft de Raad geholpen vooruitgang te boeken op bijvoorbeeld het veelbesproken gebied van het strafrecht en het arbeidsrecht, waardoor vrije dienstverrichting werd belet.

Ik wil onderstrepen dat op grond van de nieuwe tekst elke lidstaat gedwongen is die bepalingen van zijn huidige wetgeving te herzien die vrije dienstverrichting in de weg staan. Dat zijn allemaal stappen in de juiste richting. Tijdens de behandeling na de eerste lezing werd op meer actieve wijze aangedrongen op deelname van de nieuwe lidstaten en hun afgevaardigden. Ik vertrouw erop dat de Unie, met de afsluiting van het vaak moeilijke en verbitterde debat over de dienstenrichtlijn, een periode van crisis achter zich kan laten, een nieuwe impuls kan geven aan de interne markt en het midden- en kleinbedrijf een kans kan geven om nieuwe banen te creëren en aan een versterkte economische groei in de Unie bij te dragen.

Toch moeten wij ook lessen trekken uit dit proces. Wij moeten harder werken om het vertrouwen tussen de oude en nieuwe lidstaten te herstellen. Met het oog daarop moet men ophouden de mensen angst aan te jagen door te zeggen dat de goedkope arbeidskrachten en diensten uit de nieuwe lidstaten een bedreiging zijn voor het sociale model van de oude lidstaten. Dat is ongegrond en daarmee verraadt men het principe van vrije mededinging dat ten grondslag ligt aan de economie van de Unie.

De nieuwe leden hebben al lang geleden hun markten opengesteld voor goederen en kapitaal, en dat ging hun niet altijd gemakkelijk af. Nu is het de beurt van de oude lidstaten om hun markten open te stellen voor diensten. De dienstenrichtlijn die op het punt staat het daglicht te aanschouwen, zal een stap vooruit zijn. Wij hadden liever een grotere stap gezet, maar iedereen heeft een veer moeten laten. Nu moet de dienstenrichtlijn de toets van de praktijk en die van het Europese Hof van Justitie doorstaan. Ik wens haar bij beide heel veel succes.

 
  
MPphoto
 
 

  Harlem Désir (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, dankzij de inspanningen en de doortastendheid van onze rapporteur Evelyne Gebhardt, en ook dankzij het feit dat de Europese vakbeweging in actie is gekomen, heeft het Parlement de belangrijkste gevaren van de dienstenrichtlijn in zijn oorspronkelijke versie, die van commissaris Bolkestein, weten te bezweren. Het Parlement is er met name in geslaagd alle maatschappelijke diensten, waaronder sociale huisvesting, gezondheidszorg, audiovisuele diensten, transport en uitzendbureaus, buiten de invloedssfeer van de richtlijn te houden. Ook de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers en het arbeidsrecht bleven buiten schot, waarmee de grootste risico’s van sociale dumping uit de weg zijn geruimd. Het beginsel van het land van oorsprong is eveneens geschrapt. Toch bleven er twee grote problemen liggen. Enerzijds werden de diensten van algemeen economisch belang niet integraal van de werking van de richtlijn uitgesloten, vanwege het verzet van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten) en de Fractie van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa. Anderzijds werd het beginsel van het land van bestemming niet duidelijk vastgelegd in de nieuwe versie van artikel 16, waarin inderdaad wel een streep is gezet door het beginsel van het land van oorsprong.

Deze problemen zijn niet opgelost door het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, waarin de conclusies van de eerste lezing van het Parlement weliswaar in hoofdlijnen zijn overgenomen, maar dat op diverse andere punten in feite een stap terug betekent, met name op het gebied van de maatschappelijke diensten en het arbeidsrecht, iets waar het Europees Verbond van Vakverenigingen nadrukkelijk op heeft gewezen. Iedereen is het erover eens dat er duidelijkheid moest komen op deze punten, evenals op andere, zoals de gevolgen voor het strafrecht, de koers van de richtsnoeren van de Commissie en de noodzaak van toekomstige harmonisaties, en u heeft een verklaring in die zin afgelegd, mijnheer de commissaris. Omdat de medebeslissingsprocedure nog niet afgerond is, was het echter logischer geweest om amendementen aan te nemen ter verduidelijking van deze punten in de artikelen zelf. Helaas moet ik vaststellen dat de PPE-DE-Fractie de tweede lezing volledig heeft ontkracht door alle amendementen te weigeren die door de rapporteur tijdens het debat in de Commissie interne markt zijn voorgesteld. Deze fractie heeft het Europees Parlement in zekere zin beroofd van zijn amendementsrecht. Dat betreur ik.

Wij van het Franse smaldeel van de Sociaal-democratische Fractie hebben dan ook een aantal amendementen ingediend, omdat wij vinden dat het nu voorliggende compromis ontoereikend is en te veel ruimte laat voor onzekerheid wat de interpretatie van het Hof betreft. Wanneer er scheidslijnen getrokken moeten worden tussen liberalisering aan de ene kant en sociale en grondrechten aan de andere kant, moet de wetgever in mijn ogen duidelijkheid verschaffen, en niet ruim baan geven aan de jurisprudentie.

 
  
MPphoto
 
 

  Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, vijftig jaar geleden voorzagen de founding fathers reeds in de mogelijkheid van het vrij verrichten van diensten op het gehele Europese grondgebied met het oog op de totstandkoming van de interne markt. In de dienstensector, die een niet te verwaarlozen onderdeel van onze economie vormen en een uiterst belangrijke factor is voor onze werkgelegenheid en concurrentiepositie, was afstoffen en aanpassen niet alleen logisch, maar zelfs onontkoombaar.

Ik wil twee opmerkingen plaatsen: de eerste, een politieke, is dat het voorstel-Bolkestein, een voorstel van een ex-commissaris aan het oude Parlement, onaanvaardbaar was, een voorstel waar we ons hier dan ook in groten getale tegen hebben verzet. Na de gigantische inspanning die is geleverd, hebben we inmiddels zeer ruim afstand kunnen nemen van dat voorstel-Bolkestein.

De tweede opmerking gaat over de inhoud: deze tekst is een herbevestiging van het beginsel van het vrije verkeer van diensten, zonder dat hij afbreuk doet aan de vooruitzichten op verdere harmonisatie binnen de Unie. Het verheugt me dat in het huidige ontwerp rekening is gehouden met 90 procent van de eisen van ons Parlement, omdat de niet-economische diensten van algemeen belang, sommige maatschappelijke diensten en de gezondheidsdiensten buiten zijn toepassingsgebied vallen.

Tot slot wil ik benadrukken dat de behandeling van deze tekst een voorbeeld is van de democratische uitoefening van de bevoegdheid van het Parlement, dat – met alle respect voor extreem rechts en extreem links hier in onze volksvertegenwoordiging – de rijpheid van het Parlement aantoont.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Luc Bennahmias (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het valt niet te ontkennen dat het Parlement gigantisch veel werk heeft verzet voor deze richtlijn, en dat deze tekst in weinig meer lijkt op het richtlijnvoorstel van de Commissie van twee jaar terug.

Desalniettemin heeft het feit dat de Raad na de eerste lezing een aantal belangrijke zinnen heeft gewijzigd, zoals we hier zojuist gehoord hebben, tot gevolg dat de tweede lezing niet ver genoeg gaat, wat spijtig is. Zo zullen werknemers, onze medeburgers en consumenten niet zo goed meer de noodzaak inzien van een dienstenrichtlijn. Het is voor hen nu moeilijk te vatten dat er wordt geliberaliseerd zonder enige duidelijkheid over de maatschappelijke diensten of de gezondheidsdiensten. Er zijn nog te veel vaagheden, te veel grijze gebieden in dit door de Commissie en de Raad voorgestelde compromis.

 
  
MPphoto
 
 

  Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL). – Voorzitter, vandaag gaat het Parlement dus stemmen over de Europese dienstenrichtlijn en hoogst waarschijnlijk zal dat de laatste keer zijn. Het lijkt een gelopen race aangezien de grootste fracties hebben aangegeven het compromis te steunen en geen amendementen in te dienen. Kennelijk is de richtlijn voor hen in de huidige vorm dusdanig perfect dat ze afzien van hun democratische recht om voorstellen ter verbetering in te dienen.

Mijn fractie is niet zo enthousiast. De dienstenrichtlijn blijft een gevaar vormen voor de kwaliteit van de diensten en de verworvenheden van werknemers in heel Europa. De tekst blijft onduidelijk en voor meerdere interpretaties vatbaar. Daarnaast dreigen bij de vorige lezing behaalde verbeteringen nu te worden ondermijnd door bijvoorbeeld de uitkleding van de detacheringsrichtlijn. Om deze reden zal mijn fractie dan ook tegen het verslag-Gebhardt stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nigel Farage (IND/DEM). (EN) Mijnheer de Voorzitter, sommige mensen hebben tegen mij gezegd dat dit nu eindelijk eens een richtlijn is waar de UK Independence Party voor kan stemmen. Het gaat over vrije markten. Kleine bedrijven worden geholpen buiten de landsgrenzen handel te drijven. De richtlijn is goed voor het bedrijfsleven.

Dat is vaker gezegd, nietwaar? We hebben ons aangesloten bij een gemeenschappelijke markt, die is uitgegroeid tot een interne markt en wat is daarvan het resultaat? Regels, hoge kosten en gemiste kansen overzee.

Vorige maand nog werd er een peiling gehouden onder duizend Britse bedrijven. Van de deelnemende ondernemingen vond 60 procent dat het Verenigd Koninkrijk onze relatie met de Europese Unie moest omvormen tot een simpele vrijhandelsovereenkomst en niet meer dan dat. Dit was niet slechts de hartenkreet van een handjevol populisten. Michael Spencer, algemeen directeur van ICAP (de grootste interbancaire makelaar ter wereld) en onlangs gekozen tot de machtigste financiële man van Londen, zei dat ondernemers meer dan genoeg hebben van de enorme hoeveelheid dure regelgeving die de EU produceert. In de Londense City worden de mensen steeds sceptischer over de meerwaarde van al die regels.

Het Britse bedrijfsleven erkent nu duidelijk dat het opstellen van de ene richtlijn na de andere door instellingen als dit Parlement kosten met zich meebrengt die negatief voor de ondernemers uitpakken. De interne markt past niet in de wereldeconomie van de 21e eeuw en ik geloof dat het Britse bedrijfsleven ons uit die markt zal leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jana Bobošíková (NI).(CS) Dames en heren, als deze dienstenrichtlijn wordt aangenomen in zijn huidige vorm, en dat is een armzalig compromis, kunnen we cynisch constateren dat we in ieder geval gedeeltelijk hebben voldaan aan het Verdrag van Rome. Gezien het feit dat het bijna vijftig jaar geleden is dat het Verdrag werd ondertekend, is dit een nogal mager resultaat. Het is een aanklacht tegen politici dat in het debat over de richtlijn de angst voor internationale concurrentie en de angst voor aantasting van wat we sociale standaarden noemen het gewonnen hebben van het beeld van een Europa dat welvarend is door het vrije verkeer van mensen en diensten. Ook is het een aanklacht tegen politici die zijn vergeten dat concurrentie een van de instrumenten voor economische ontwikkeling is en dat onze sociale standaarden de vruchten zijn van welvaart en niet de zaden.

Ik ben ervan overtuigd dat we door het wegnemen van een van de pijlers van de richtlijn, het land-van-herkomst-beginsel, een populistische en zelfs laffe maatregel, we iedere kans om de levensstandaard van de burgers aanzienlijk te verhogen hebben laten lopen. We hebben de kans op een betere dienstverlening, op lagere prijzen en op meer banen laten lopen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Toubon (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, ik zal deze toespraak gebruiken om een summiere balans op te maken en een aantal mensen hulde te brengen. Het Europees Parlement heeft nijver gewerkt aan de richtlijn over de interne dienstenmarkt. Het heeft zijn stempel daarop weten te drukken. Dat is een overwinning voor het Europees Parlement, een overwinning op de euroscepsis, een overwinning op de vooroordelen, een overwinning van het Europees model die het resultaat is van evenwichtigheid: evenwicht tussen de noodzakelijke hervormingen en het behoud van de verworvenheden die ons binden.

De richtlijn maakt daadwerkelijk de weg vrij voor de interne dienstenmarkt en verplicht de lidstaten de belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten weg te nemen. Dat biedt zeer goede vooruitzichten op groei en werkgelegenheid voor iedereen. Tegelijkertijd handhaaft de richtlijn de bestaande communautaire wetgeving, staat hij pal voor de sociale rechten, sluit hij de liberalisering van de openbare diensten uit en houdt hij rekening met het algemeen belang. Dit compromis, en ik kan het weten omdat ik zijn hele ontstaansgeschiedenis vanaf de zomer van 2004 heb meegemaakt, vindt zijn oorsprong in de voorstellen van mijn fractie en de verzoening die in die fractie is bereikt tussen nationale en ideologische standpunten, die aanvankelijk nogal uiteenliepen. De verklaring die József Szájer zojuist heeft afgelegd, getuigt hiervan. Deze richtlijn is ontsproten uit de dialoog, het wezen zelf van ons parlementaire bestaan.

Daarom zou ik in de eerste plaats onze voornaamste bezielende kracht, Malcolm Harbour, willen bedanken, maar ook Marianne Thyssen, met wie ik zeer nauw heb samengewerkt, Othmar Karas, József Szájer en Małgorzata Handzlik, Evelyne Gebhardt, die van het begin tot het eind grip heeft gehouden op deze materie en zo vriendelijk is geweest rekening te houden met het feit dat ik nog maar zo kort lid van het Parlement ben, alsook Arlene McCarthy en Phillip Whitehead, die ik vooral niet wil vergeten. Wat de niet-leden betreft gaat mijn dank uit naar commissaris McCreevy, die zijn beloften aan het Parlement vanaf het begin is nagekomen, en ook de heer Bartenstein, die een doorslaggevende rol heeft gespeeld.

Ik heb zojuist echter ook ongelooflijke woorden gehoord. Geachte collega’s, het betere is de vijand van het goede. In het gemeenschappelijk standpunt komt 95 procent van onze tekst terug. Mijnheer de Voorzitter, zouden wij onze bevoegdheid nou echt uitoefenen als we een bemiddelingsprocedure in gang zouden zetten, die, zo weten we, ertoe zou leiden dat er helemaal geen richtlijn zou komen? De rol van het Parlement, ons recht, is juist om onze verantwoordelijkheid te nemen. Daarom gaan de Fransen van de UMP voor het gemeenschappelijk standpunt stemmen, omdat wij voor de hoofdlijnen kiezen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lasse Lehtinen (PSE).(FI) Mijnheer de Voorzitter, twee jaar geleden sprak ik in dit Parlement mijn zorg uit over het feit dat de dienstenrichtlijn in sommige landen ook gevoelens van xenofobie en economisch protectionisme naar boven heeft gebracht, wat deze Gemeenschap niet siert. De premier van Luxemburg vroeg zich onlangs af waarom wij nu banger zijn voor de mensen die uit het oosten komen dan twintig jaar geleden voor de raketten die daar waren geplaatst.

Wij hebben nu echter door te praten een compromis bereikt waarmee te leven valt, want deze richtlijn opent eindelijk de markt voor diensten, ook al is het maar gedeeltelijk.

Deze richtlijn lijkt hooggeschoolde vaklieden te beschermen en stelt minder geschoolde beroepsgroepen bloot aan concurrentie. Artsen en apothekers blijven buiten het toepassingsgebied van de richtlijn, terwijl timmerlieden en kappers er wel onder vallen.

Angsten en vooroordelen zullen echter met de jaren verdwijnen, want de praktijk zal het uiteindelijk winnen van theorieën. Het is ook duidelijk dat de richtlijn in de toekomst werkbaarder en opener zal worden gemaakt voor alle Europese burgers.

Wij moeten leren dat wij in dit werelddeel niet succesvol kunnen concurreren met andere werelddelen als wij niet eens onderling met elkaar durven concurreren.

 
  
MPphoto
 
 

  Ona Juknevičienė (ALDE).(LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil eerst en vooral mevrouw Gebhardt groeten, die dit doorwrochte document heeft opgesteld. Enkelen onder ons hebben gezegd dat wij een topprestatie hebben verricht omdat wij een compromis hebben weten te bewerkstelligen. Ik ben het daar gedeeltelijk mee eens. Toch geloof ik niet dat wij al bij ons doel zijn.

Ons doel is de liberalisatie van de markt, aangezien het potentieel van deze markt van cruciaal belang is voor de economische groei van de Gemeenschap en voor het scheppen van banen. Op dit moment zit er geen beweging in.

De voorgestelde richtlijn kan een stimulans zijn voor het ontstaan van nieuwe diensten omdat ze hiervoor de juridische grondslag legt. Het is een goede zaak dat in het tweede deel van de richtlijn duidelijk de acties worden genoemd die niet tegen dienstverleners ondernomen mogen worden. Ik ben het niet eens met het besluit om de lijst met soorten activiteiten in zo hoge mate in te perken, aangezien de doellanden nog steeds de kans krijgen om hinderpalen op te werpen voor dienstverlening.

Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de liberalisatie van de dienstenmarkt is een kans. Wij kunnen kiezen. Laten wij daarom ervoor zorgen dat in heel de Gemeenschap diensten van hoge kwaliteit beschikbaar worden gesteld tegen concurrerende prijzen. De dienstenrichtlijn zou dat moeten waarborgen, maar met deze richtlijn zal dat nog niet mogelijk zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Ian Hudghton (Verts/ALE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik erken dat dit compromis een verbetering vormt ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Ik erken ook dat het noodzakelijk en wenselijk is de resterende belemmeringen voor de verlening van grensoverschrijdende commerciële diensten weg te nemen. Mijn inziens moeten we daarbij echter ook rechtszekerheid – met de nadruk op “zekerheid” – verschaffen aan verrichters van essentiële overheidsdiensten en, belangrijker nog, de talrijke burgers geruststellen die sterk afhankelijk zijn van plaatselijke sociale diensten.

Ik begrijp heel goed dat in geval van een rechtszaak de rechter niet zal verwijzen naar mondelinge toezeggingen die te goeder trouw zijn gedaan. De tekst van een richtlijn is dan belangrijk. Daarom heb ik enkele amendementen ondertekend, zoals amendement 31, waaruit glashelder blijkt dat de lidstaten bepalen wat op hun grondgebied onder diensten van algemeen belang wordt verstaan. Ik wil mijn collega’s vragen te erkennen dat dit een redelijk amendement is, die net als enkele andere amendementen, moet worden aangenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eoin Ryan (UEN).(EN) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens vormt de dienstenrichtlijn een van de belangrijkste onderdelen van wetgeving die het Parlement ooit zal aannemen. Ik wil commissaris McCreevy, mevrouw Gebhardt en de heer Harbour feliciteren met al het werk dat zij hebben verricht. Deze richtlijn is beslist een stap in de goede richting.

De richtlijn zal Europa concurrerender maken en dus arbeidsplaatsen scheppen en een meerwaarde voor de Europese burger betekenen. Sommige mensen zeggen dat we onze burgers zand in de ogen strooien. Het tegendeel is waar: als we niet zoals vandaag veranderingen in onze economie aanbrengen, strooien we onze burgers pas zand in de ogen.

Of we het nu leuk vinden of niet, we leven in een geglobaliseerde wereld en Europa moet concurrerender worden als het op mondiaal niveau met anderen wil wedijveren. Ongeveer 50 procent van alle wereldhandel vindt nu plaats in opkomende economieën. Als we daarmee willen concurreren en aan het Europees sociaal model willen vasthouden, hebben we een bruisende economie nodig waarbij wordt geïnvesteerd in het soort diensten die wij voor de Europese burger belangrijk vinden. Deze richtlijn is een stap in de goede richting; een dergelijke hervorming moeten we in Europees verband doorvoeren, als we willen vasthouden aan de waarden die volgens ons heilzaam zijn voor onze burgers. Ik ben erg blij met deze richtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Nils Lundgren (IND/DEM). (SV) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is een overwinning van het verstand. De concurrentie in de dienstensector zal worden aangescherpt, terwijl tegelijkertijd de nationale zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd. Dat is een goed compromis. De Zweedse partij Junilistan is tegen nationaal protectionisme, bureaucratie en de overblijfselen van het gildewezen in Europa. Dat soort restricties belemmert de concurrentie, de ontwikkeling en de groei binnen de dienstensector. Junilistan juicht het toe dat de Raad net als het Parlement heeft besloten om het oorsprongslandbeginsel te verwerpen. Dat had weliswaar meer concurrentie in sommige dienstensectoren mogelijk gemaakt, maar de nadelen waren buiten alle proporties. Het oorsprongslandbeginsel zou de lidstaten hebben gedwongen om hun nationale zelfbeschikkingsrecht op te geven op een aantal van de belangrijkste gebieden van het maatschappelijk leven. Het spreekt vanzelf dat de wetten, regels en tradities die op het grondgebied van een land gelden, op democratische wijze tot stand gekomen zijn en gevolgd moeten worden door allen die op dat grondgebied werkzaam zijn. Junilistan verwelkomt dus het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de dienstenrichtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  James Hugh Allister (NI).(EN) Mijnheer de Voorzitter, in de jongste versie van de richtlijn wordt het oorsprongslandbeginsel losgelaten en wordt het aantal diensten dat onder de werkingssfeer van de richtlijn valt, beperkt. Vooral van belang is dat sociale diensten en niet-economische diensten niet langer zijn opgenomen. Dit alles maakt dat deze richtlijn beter verteerbaar is dan tijdens het laatste debat daarover. Ik blijf echter enige zorgen houden, niet in het minst omdat er zo’n haast wordt gemaakt om de harmonisatie van nationale wetgeving over dienstverrichting te plannen. Dit heeft onvermijdelijk een lawine van regelgeving tot gevolg. Ook bestaat de angst dat buitenlandse dienstverrichters die lage minimumlonen betalen, onzekere werkgelegenheid zullen verschaffen, waardoor de omstandigheden in de gastlanden verslechteren. Dit geldt vooral als het tijdelijke banen betreft die niet onder toezicht van het gastland staan.

Ik ben blij dat gokactiviteiten buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Als deze destructieve bedrijfstak daarin wel was opgenomen, zou hij beslist groeien en zouden de ellende en maatschappelijke instabiliteit die daarvan veelvuldig het gevolg zijn, worden versterkt.

 
  
MPphoto
 
 

  Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, dit jaar is begonnen met demonstraties tegen de richtlijn en eindigt met een overwinning van het parlementarisme. We hebben elkaar niet belemmerd en hebben onszelf niet laten gebruiken. In plaats daarvan hebben de meesten van ons zichzelf overtroffen en hebben zij de verantwoordelijkheid genomen voor de Europese burger.

Deze Europese wet is een overwinning van het Parlement en van de dialoog. Dit moet een stimulans zijn voor alle parlementen. Wij zijn wetgevers, geen regeringen. We hebben leiderschap laten zien en de Gordiaanse knoop doorgehakt. Dat dit nog lang moge zo doorgaan. Vrijheid om diensten te verlenen is een fundamenteel recht, en het besluit van vandaag is een belangrijke stap in de omgang met die vrijheid.

Dit besluit heeft ook afgerekend met veel vooroordelen jegens de EU. In de eerste plaats is de richtlijn een triomf voor het Europese systeem van de sociale markteconomie, waarbij we de markt niet uitspelen tegen de sociale zekerheid. We dienen de vier vrijheden consequent te verwezenlijken, maar we moeten ook de bevolking er steeds meer bij betrekken.

In de tweede plaats hebben wij een dialoog gevoerd met de sociale partners. We hebben gezorgd dat we deel konden uitmaken van de onderhandelingen in de Raad. In dit verband ben ik minister Bartenstein en kanselier Schüssel dankbaar dat zij zich aan onze kant hebben geschaard. Hierdoor hebben wij meer markt kunnen verwezenlijken, een sterkere interne markt, groei, werkgelegenheid en hebben we sociale zekerheid kunnen borgen.

Ik wil echter ook al mijn medeafgevaardigden bedanken, met name hen die van meet af aan weigerden pogingen te ondersteunen om in de eerste lezing een gekwalificeerde meerderheid te bereiken omdat een compromis veel moeilijker is te verdedigen dan een individueel standpunt. We hebben veel vereenvoudigd, rechtszekerheid geschapen en de burgers een toonbeeld van parlementair werk laten zien.

(Applaus van rechts)

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat de interventies tot nu toe een heel duidelijk beeld laten zien: een grote meerderheid van dit Parlement gaat zich uitspreken voor de aangenomen tekst, waardoor we niet hoeven te vrezen voor verwerping van het voorstel voor een richtlijn.

Er zal daarom geen bemiddelingsprocedure nodig zijn. En dit is te danken aan het geweldige werk dat onze collega Evelyne Gebhardt heeft verricht, maar ook aan het geweldige werk van commissaris McCreevy. Ik wil beiden oprecht feliciteren.

Ik wil commissaris McCreevy bedanken voor de verklaring namens de Commissie over de uitzonderingen voor het arbeidsrecht, het strafrecht en het sociale recht, die, zoals hij heeft gezegd, noodzakelijk waren op grond van het Gemeenschapsrecht, maar die de situatie zeker ook verhelderen.

Ik denk dat dit, in tegenstelling tot wat enkele onheilsprofeten beweren, een enorme stap vooruit is. Het is bijvoorbeeld niet zo, zoals enkele afgevaardigden hebben gezegd, dat we onze kiezers niet meer onder ogen kunnen komen. Integendeel. Integendeel, mijn kiezers zijn uitermate tevreden dat het Parlement op dit moment deze rol gespeeld heeft.

En evenmin gaat de stelling op dat er te veel regels zijn. Zonder regels is er geen georganiseerde samenleving. Wie bekend is met wat er bijvoorbeeld in de derde wereld gebeurt – landen waar weinig regels bestaan – weet dat regels nodig zijn. Door de regelgeving die we hebben aangenomen, rusten het Parlement, de Commissie en de Raad de Europese samenleving uit met een systeem voor een vrije dienstverlening dat tegelijkertijd de hoge standaarden waarborgt die we op dit moment hebben op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, de sociale rechten en zelfs het milieurecht.

Ik denk dat de drie instellingen geweldig werk hebben afgeleverd.

De amendementen die zullen worden aangenomen op het gebied van de comitologie waren noodzakelijk. Het verheugt me dat zowel de Commissie als de Raad deze amendementen hebben aanvaard, en we hopen dat de verdere ontwikkeling van deze richtlijn via de comitologieprocedures, met eensgezindheid tussen het Parlement, de Commissie en de Raad, het mogelijk zal maken dat hij verder zal wordt verfijnd en geperfectioneerd en dat eventuele onduidelijkheden zullen worden weggenomen.

Kortom, mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit een grote dag is voor het Europees Parlement, voor de Raad, voor de Commissie en voor alle burgers van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Lambsdorff (ALDE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, de Grote Coalitie van Brussel, die haar leden uit de nieuwe lidstaten in zeer sterke mate uitsluit, heeft vandaag een veel te kleine sprong voorwaarts gemaakt. De richting was juist, maar het was gewoon niet ver genoeg. Het klopt dat het opzetten van uniforme contactcentra ertoe zal bijdragen dat administratieve formaliteiten op z’n minst worden gebundeld. Een andere verbetering is dat KMO’s niet langer kunnen worden gedwongen om er een permanente vestiging in een andere lidstaat op na te houden.

Als wij nu echter al staan te juichen dat beperkingen voor buitenlandse dienstverleners gerechtvaardigd dienen te zijn en dat overheidsmaatregelen tegen hen proportioneel moeten zijn, dan juichen we in 2006 over iets wat uiterlijk sinds 1994 vanzelfsprekend had moeten zijn.

Gaandeweg zijn we vergeten waar en waarom we aan de slag zijn gegaan met de dienstenrichtlijn, namelijk om een merkbare dynamiek in de groei te ontketenen en daarmee te zorgen voor een werkelijke stimulans van de werkgelegenheid. De mislukking volgt een bekend patroon. Allianties van werknemers en brancheorganisaties lopen te hoop tegen vernieuwing, tegen mededinging en opening van de markt. Zoals in bijna geen enkel ander debat werden de risico’s buiten iedere proportie overdreven en werden de kansen geminimaliseerd. De georganiseerde bangmakerij voor arbeidskrachten uit Oost-Europa heeft veel schade aangericht, en de verliezers zijn de werklozen in heel Europa.

Ook de Commissie dient zich af te vragen waarom het haar aan de moed ontbrak om haar eigen kindje te verdedigen tegen de aanvallen van de demagogen. Nu is het zaak dat zij de tenuitvoerlegging in de lidstaten nauwlettend in de gaten houdt, opdat met name het midden- en kleinbedrijf niet opnieuw de lasten moet dragen, via de nationale achterdeur.

 
  
MPphoto
 
 

  Irena Belohorská (NI). – (SK) De richtlijn die nu voor ons ligt, bevat slechts een fractie van hetgeen in de oorspronkelijke tekst stond, aangezien bijna alle sectoren en ook het oorsprongslandbeginsel eruit zijn geschrapt.

Wij hebben medische en sociale diensten en diensten van algemeen belang geschrapt, evenals alle verwijzingen naar detachering van werknemers. Deze moeten apart behandeld worden met een sectorale regeling. De vraag blijft echter wanneer dit zal gebeuren, als het überhaupt gebeurt. Een lege richtlijn doet misschien geen kwaad maar ze doet evenmin goed.

Deze richtlijn is, als ik dat zo mag zeggen, volledig nutteloos en zal in de huidige verwaterde vorm niets oplossen. Het oorsprongslandbeginsel betekende dat kleine bedrijven uit Bratislava de Slowaakse wetgeving kunnen toepassen als ze een klant bedienen in Oostenrijk. De ontvangende lidstaat zal echter aandringen op de toepassing van zijn eigen wetgeving als dat bijvoorbeeld in het belang is van het openbaar beleid, de openbare veiligheid, de gezondheidsbescherming, de milieubescherming, enzovoort. De formulering van de richtlijn laat de toepassing van het oorsprongsbeginsel over aan het oordeel van ambtenaren.

Het is bewezen dat de oude lidstaten profiteren van de goedkope en hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit de tien nieuwe lidstaten. Onze verpleegsters, au-pairs en IT-deskundigen hebben bewezen wat zij waard zijn. Men vreest echter dat het te veel concurrentie oplevert als een verpleegster haar diensten als een klein bedrijf aanbiedt en men verhult het feit….

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Schwab (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik zal de dankwoorden die de heer Toubon aan alle afgevaardigden heeft gericht niet woord voor woord herhalen, maar ze zijn mij uit het hart gegrepen. Net als de heer Karas denk ook ik dat alle afgevaardigden in sterke mate nader tot elkaar zijn gekomen en op constructieve wijze hebben bijgedragen aan het verminderen van de angsten in de herkomstlanden. Het feit dat die zijn verminderd is op zijn minst toe te schrijven aan de opening van de weg naar de voltooiing van interne markt voor diensten.

Deze onderhandelingen, waarop het Parlement sterk zijn stempel heeft gedrukt, hebben ook van onze medewerkers veel gevergd, en het Parlement heeft zichzelf zoals gezegd geprofileerd als een invloedrijke, drijvende kracht, en tegelijkertijd als een verzoenende instelling. De heer Harbour, onze schaduwrapporteur, noemde dit een mooie dag voor de burgers van Europa. Daar valt alleen aan toe te voegen dat het pad van de werkelijkheid, waarheen deze kaderrichtlijn de burgers van Europa brengt, nog moet worden betreden. En de lidstaten dienen dit pad voorzichtig en constructief te betreden, aangezien de richtlijn slechts de fundamenten legt voor de toekomstige voltooiing van de Europese interne markt voor diensten.

Uit het oorsprongslandbeginsel is het beginsel ontstaan van de vrijheid van dienstverlening. De interne markt moet worden voltooid, maar – zoals het Bruegel Instituut recentelijk duidelijk heeft gemaakt – het belang daarvan moet ook nog sterker worden onderstreept door de lidstaten, door de actoren van de civiele maatschappij en eveneens door de Commissie en het Parlement, onder meer om het begrip bij de Europese burger te vergroten. Wat dit betreft ligt er nog een grote taak op ons te wachten.

Persoonlijk vind ik de kritiek van sommige gerespecteerde afgevaardigden dat er te veel taken in het kader van de follow-up zouden worden overgeheveld naar het Hof van Justitie een beetje bekrompen, want de hoofdverantwoordelijkheid onder een kaderrichtlijn blijft bij de lidstaten liggen. Ik roep de minister, als de vertegenwoordiger van de Raad, op om te zorgen dat de Raad in het bijzonder deze hoofdverantwoordelijkheid serieus neemt.

 
  
MPphoto
 
 

  Edit Herczog (PSE).(HU) Mijnheer de Voorzitter, dit is een dag waarop het goed is om lid te zijn van het Europees Parlement. Het is goed omdat wij fantastische resultaten kunnen melden. Het is een enorme prestatie dat wij, na de impasse met de Grondwet en vóór de voltooiing van vijfde uitbreidingsfase van de EU, het vrij verkeer van diensten kunnen beklinken met een waarschijnlijk grote meerderheid. Weet u nog? Anderhalf jaar geleden was de Poolse loodgieter nog de personificatie van de vreemdelingenhaat, die wij in al zijn vormen moeten veroordelen. Anderhalf jaar geleden zagen wij geen sprankje hoop op een akkoord tussen werkgever en werknemer, tussen oude en nieuwe lidstaten, tussen links en rechts.

Het is een enorme prestatie dat de leden van het Europees Parlement discriminatie vandaag radicaal van de hand wijzen. De discriminatie tussen oude en nieuwe lidstaten is verleden tijd. Het is een enorme prestatie dat wij nieuwe kansen creëren voor de 476 miljoen inwoners van de Unie. Het is een enorme prestatie dat wij juridische mogelijkheden bieden aan degenen die nu nog gedwongen zijn om op de zwarte markt te werken. En het is een enorme prestatie dat werknemers met terechte grieven andere mogelijkheden krijgen dan het aanspannen van een jarenlang proces voor het Europese Hof van Justitie om hun rechten bevestigd te krijgen.

Het is een enorme prestatie dat werkgevers en werknemers, kleine en middelgrote ondernemingen, grote bedrijven èn consumenten hier de vruchten van zullen plukken, en dat wij dichter bij de verwezenlijking van de door ons allen vastgestelde doelstellingen van Lissabon komen. Het is een grote prestatie dat het Parlement erin geslaagd is om een politieke boodschap met deze richtlijn te formuleren, en dat tussen de twee lezingen veel collega’s uiteindelijk van mening zijn veranderd en hun steun aan het voorstel hebben gegeven.

Als de lidstaten de richtlijn correct omzetten, zullen wij over tien jaar met trots terug kunnen kijken en kunnen zeggen dat wij hebben gedaan wat ons land en Europa van ons vroegen. Hartelijk dank voor uw aandacht en mijn dank aan alle deelnemers voor hun bijdragen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luigi Cocilovo (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is onmogelijk om in één minuut alles te zeggen wat gezegd moet worden, daarom beperk ik me tot wat wel mogelijk is. Allereerst ben ik ervan overtuigd dat het aannemen van deze richtlijn in zijn huidige vorm Europa kan helpen. De richtlijn zorgt ervoor dat alle ballast wordt verwijderd, evenals de obstakels en hindernissen die de eenwording van de dienstenmarkt en het initiatief van professionele dienstverlenende ondernemingen in de weg stonden, zowel binnen als buiten de landsgrenzen.

Tegelijkertijd biedt de richtlijn echter garanties en versterkt hij het vooruitzicht op een gestructureerde Europese markt, waar vrij verkeer niet alleen mogelijk is voor de mededinging, die vermorzeld wordt onder de kostenconcurrentie en door het gevaar van sociale dumping, maar ook voor goede regels en praktijken die ten doel hebben onvervreemdbare principes en belangen te beschermen. Ik denk bijvoorbeeld aan de beginselen die betrekking hebben op het waarborgen van universele diensten, van algemene belangen – ook op de gebieden die economisch van belang zijn –, van de doelstellingen voor bedrijfskwaliteit, van milieubescherming, van veiligheid en van basale sociale garanties. Ten slotte, Voorzitter, hoop ik dat we in de toekomst niet alleen meer Europa hebben, maar ook een beter Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI).(PL) Mijnheer de Voorzitter, laten we het maar ronduit toegeven: de richtlijn van Bolkestein was beter, omdat deze werkelijk de markt opende voor diensten, en de bezwaren die in het Europees Parlement zijn geuit, zijn strijdig met de geest van solidariteit binnen de Europese Unie. Maar dit bijzonder moeizaam bereikte compromis is toch van een zekere waarde, het is beter dan helemaal geen richtlijn. Dat staat als een paal boven water.

Zijn er redenen tot ongerustheid? Om het beestje maar bij de naam te noemen: het grote aantal uitzonderingen is een probleem. Ik aarzel om dat wat er bereikt is een succes te noemen en ga ook niet zeggen dat dit een historisch moment is. Laten we afwachten wat de praktijk ons zal tonen, of die hoeveelheid uitzonderingen niet leidt tot een situatie waarin die alomtegenwoordige Poolse loodgieter een minder graag geziene gast zal zijn. Ten slotte: “de duivel is zo zwart niet als men hem schildert” en ook de Poolse loodgieter is niet zo verschrikkelijk als hij, zelfs in dit Parlement, wel wordt afgeschilderd.

 
  
MPphoto
 
 

  Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Geachte Voorzitter, de dienstenrichtlijn is niet alleen een wetgevingsdocument over diensten, niet alleen een stap richting liberalisering van diensten die het leven een stuk gemakkelijker maakt voor dienstverleners. De dienstenrichtlijn is vooral een bewijs. Ze is het bewijs voor alle Europeanen dat men in een verenigd Europa zaken gezamenlijk aan kan pakken en dat dit duidelijke voordelen oplevert voor de gemiddelde burger. Het bewijs dat men in de Europese Unie gezamenlijk belangrijke dingen kan bereiken en dat men op basis van gemeenschappelijke ervaringen een breed geaccepteerd compromis kan bereiken.

De werkzaamheden aan de richtlijn hebben aangetoond dat we boven de nationale, partijpolitieke en historische verdeeldheid kunnen uitstijgen en dat we voor een markt van 450 miljoen consumenten een wetgevingsdocument kunnen uitwerken dat op evenwichtige wijze de belangen van zowel dienstverleners alsook van de gebruikers van diensten vertegenwoordigt.

Ik ben tevreden over het huidige compromisvoorstel, hoewel ik een ruimere openstelling en behoud van het oorsprongslandbeginsel had verwacht. Veel mensen bekritiseren de richtlijn als te liberaal, als te socialistisch, maar in mijn opinie is de richtlijn, dankzij honderden uren werk en het engagement van veel mensen, een compromiswet geworden voor een verenigd Europa waarin we enerzijds de dienstenmarkt openstellen en liberaliseren en anderzijds de aanbieders en gebruikers van diensten gepaste bescherming bieden.

In lidstaten zoals Polen geeft de richtlijn veel hoop op ruimere arbeidsmogelijkheden, iets waar veel aanbieders en gebruikers van diensten reikhalzend naar hebben uitgezien.

Ik ben ervan overtuigd dat we als vertegenwoordigers van de Europese burgers goed werk hebben geleverd en dat we vandaag met een zuiver geweten voor de richtlijn kunnen gaan stemmen. Deze is een belangrijke stap op weg naar de integratie van de interne markt, hoewel er nog heel wat werk te doen is voordat deze markt geheel en al open zal zijn. De richtlijn is ook een mijlpaal bij het ten uitvoer leggen van de beginselen van het Verdrag van Rome – waarvan we al volgend jaar de vijftigste verjaardag zullen vieren – die we niet eerder hebben kunnen verwerkelijken.

Het werk aan de richtlijn was vooral van belang voor de nieuwe lidstaten. Tijdens de eerste lezing waren we getuige van veel nationaal egoïsme, protectionisme en opportunisme, maar tegelijk zijn we erin geslaagd een gemeenschappelijke noemer te vinden die de belangen van alle lidstaten dient.

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Van Lancker (PSE). – Mijnheer de commissaris, mijnheer de Raadsvoorzitter, collega's, ik zou uiteraard eerst en vooral Evelyne Gebhardt en alle collega's met wie ik zoveel maanden aan deze richtlijn heb mogen werken, hartelijk willen danken, want dankzij deze samenwerking, natuurlijk ook dankzij de mobilisatie door vakbonden en ngo’s ligt hier nu een dienstenrichtlijn op tafel waarin de arbeidswetgeving, de cao’s, de sociale rechten en consumentenrechten ten volle worden gerespecteerd. Daarmee moeten we blij zijn.

Ik ben ook blij dat er een behoorlijk aantal gevoelige sectoren niet onder deze richtlijn vallen, namelijk sociale diensten, gezondheidsdiensten en uitzendbureaus, omdat die natuurlijk strengere regels nodig hebben zonder welke ze niet zo maar aan de vrije dienstverlening kunnen worden overgeleverd. Ik ben dankbaar dat het Europees Parlement in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad sterk gevolgd is.

De collega's die gezegd hebben dat er een aantal onduidelijkheden in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zitten, mijnheer de Raadsvoorzitter, hebben uiteraard gelijk en ikzelf en een aantal collega's hadden dit graag willen rechtzetten via een aantal amendementen. Ik denk namelijk nog altijd dat dit ons werk als wetgever is: duidelijke en klare wetteksten afleveren die geen interpretatie dulden. Het gaat hier over niet-onbelangrijke dingen, over de autonomie van het arbeidsrecht, over de definitie van de uitgesloten sociale diensten en ik betreur samen met onze rapporteur dat er absoluut geen enkele bereidheid binnen de Raad was om dit via amendering recht te zetten.

Ik denk inderdaad dat de juridische betekenis van de interpretatie van de Commissie beperkt is, maar ik ben de Commissie toch wel heel erg dankbaar voor haar interpretatie, want volgens mij heeft deze een sterke politieke betekenis. Een politieke betekenis van engagement van de Commissie, mijnheer de commissaris, die ikzelf en mijn collega's zeker en vast aan deze Commissie en aan de volgende Commissies in herinnering zullen brengen. Dan is het ook aan ons om in ons toekomstig wetgevend werk te zorgen voor meer rechtszekerheid voor de sociale en gezondheidsdiensten.

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in 't Veld (ALDE). – Voorzitter, sommige mensen hebben dit een verjaardagscadeautje genoemd ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Unie. Als ik zulke cadeaus krijg van mijn vrienden, dan ga ik, geloof ik, andere vrienden zoeken. Ik wil helemaal niets afdoen aan het vele werk dat er is gedaan, maar ik heb de eerste keer tegengestemd en ik ben bang dat ik ook nu het compromis niet kan steunen.

Ik vrees dat in dit hele debat de angst, de behoudzucht en het protectionisme hebben overheerst. Dit compromis voegt weinig nieuws toe aan hetgeen al in het Verdrag staat. Dat op zich is onvoldoende reden om tegen te stemmen, maar wel het feit dat deze richtlijn rechtvaardigingsgronden lijkt te scheppen voor de uitzondering van publieke diensten op de regels van eerlijke concurrentie. Ik vind dat een heel gevaarlijk precedent en bovendien – er werd net gesproken over juridische helderheid – blinken de gebruikte definities uit door juridische vaagheid.

Ik vind dat er een hoop hypocrisie in dit debat zit, want toen West-Europa begin jaren negentig de bedrijven in Oost-Europa opkocht, was er helemaal geen discussie. Voorzitter, dit is een ongelooflijke gemiste kans voor Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, de onderhavige richtlijn is een succes voor Europa, een succes voor de ontwikkeling en een succes voor de werknemers.

Het is heel belangrijk dat men er na zulke langdurige besprekingen in geslaagd is om het juiste evenwicht te vinden. Enerzijds wordt nu de dienstenmarkt opengesteld en worden investeringen vergemakkelijkt door het uit de weg ruimen van de bureaucratische, juridische en technische barrières, maar anderzijds worden de rechten van de werknemers volledig geëerbiedigd – zoals ook het Europees Verbond van Vakverenigingen in februari heeft toegegeven – en natuurlijk worden bepaalde sectoren met bijzondere kenmerken uitgesloten.

De OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, spreekt in haar rapport over 2,5 miljoen nieuwe banen die dankzij deze richtlijn kunnen worden gecreëerd. Het zou jammer zijn indien wij, nu wij de rechten van de werknemers hebben kunnen vrijwaren, deze kans niet zouden aangrijpen. Wij zouden dan onze plicht jegens de burgers en met name de werknemers verzaken.

Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was op bezwaren en misverstanden gestuit. Het is bijzonder positief dat deze procedure nu met een zeer brede instemming in de Europese Unie kan worden afgesloten. Er is eenparigheid in de Raad, en de overgrote meerderheid van de leden van het Europees Parlement steunt het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, de Fractie van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa en de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement zijn tot een gezamenlijke aanpak gekomen, waaruit blijkt dat Europa nog steeds in staat is een dialoog te voeren, een synthese te maken en tot de oplossingen te komen waaraan zijn burgers en met name de economische en sociaal zwakste burgers behoefte hebben.

Ik geloof dat wij heel voldaan mogen zijn over het feit dat het Europees Parlement een bijzonder belangrijke rol heeft gespeeld in deze succesvolle procedure.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Muscat (PSE). – (MT) Waarom is het debat over deze richtlijn zo’n succes gebleken? Om twee redenen, zou ik zeggen. In de eerste plaats hebben we werknemers niet als nummers behandeld; in plaats daarvan hebben we aan de rechten van werknemers en andere mensen meer gewicht gegeven dan aan alle andere overwegingen. De tweede reden is dat we de obstakels voor het vrije verkeer van personen niet hebben verwijderd door werknemers tegen elkaar uit te spelen, maar door te proberen om dit vrije verkeer te gebruiken voor het verbeteren van de rechten van werknemers. We hebben het niet gemakkelijker gemaakt om diensten aan te bieden tegen de slechtst mogelijke arbeidsvoorwaarden en ook hebben we werknemers niet aangemoedigd om dat te doen. Deze stemming moet het krachtige signaal afgeven dat het afgelopen moet zijn met de uitbuiting en met de pogingen om buitenlandse werknemers uit te buiten door ze tegen slechtere arbeidsvoorwaarden te laten werken. Ook mogen werknemers in een bepaald land niet met behulp van deze krijgslist onder druk worden gezet om slechtere arbeidsvoorwaarden te accepteren. Bovendien moeten werknemers volledig geïnformeerd worden over de arbeidsvoorwaarden die andere werknemers krijgen aangeboden. Ik wil mevrouw Gebhardt, de heer Harbour en ook commissaris McCreevy bedanken voor het excellente werk dat zij hebben verricht.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Riis-Jørgensen (ALDE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, dank u dat u mij het woord verleent. Eindelijk staat de behandeling van de dienstenrichtlijn op het punt afgesloten te worden. Eindelijk kunnen we opgelucht ademhalen, na meer dan twaalf jaar dolle pret, en eindelijk kunnen we ons verheugen op een interne markt voor diensten, een markt die misschien geamputeerd is maar toch beter dan niets. Ik wil mijn korte spreektijd graag gebruiken om met nadruk te wijzen op de problemen die een geamputeerde richtlijn met zich meebrengt. Kansspelen zijn uit het toepassingsgebied van de richtlijn gehaald. Maar wat gebeurt er? De Commissie, met de heer McCreevy voorop, is bezig om de toto-monopolies van niet minder dan tien lidstaten te onderzoeken. Gezondheidsdiensten zijn evenmin onder het toepassingsgebied van de richtlijn gekomen, maar minder dan een maand geleden heeft de Commissie een ambitieus plan gepresenteerd over patiëntenmobiliteit. Het gevolg van een verwaterde richtlijn is met andere woorden dat de wetgeving druppelsgewijs binnenkomt in plaats van dat we duidelijke en precieze regels voor alle branches en terreinen in de EU krijgen op het punt van diensten. Ik vind dat ergerniswekkend, maar ik zal vandaag wel vóór stemmen, want als je niet kunt krijgen wat je hebben wilt, dan moet je willen hebben wat je krijgen kunt.

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE).(CS) De richtlijn die we vandaag aannemen zal de dienstensector naar mijn mening verlossen van de bureaucratie en de discriminatie die het gevolg waren van het grote wantrouwen dat er tussen landen bestond en van een gebrek aan vertrouwen in het eigen nationale concurrentievermogen. Het debat heeft laten zien hoe groot de kloof tussen een aantal landen is geworden. Vandaag zullen we een brug bouwen in de vorm van een zwaarbevochten compromis, na drie jaar onderhandelen tussen het Parlement en de Raad. Ik denk dat we de voorstellen van links moeten verwerpen, omdat ze de fundamenten van de brug zouden ondermijnen.

Er zijn zoveel soorten diensten uit de richtlijn gehaald dat deze zijn hele betekenis lijkt te hebben verloren. Maar dat is niet helemaal het geval, omdat de richtlijn tot fundamentele veranderingen van de regels zal leiden. Landen zullen alle discriminerende maatregelen in de dienstensector moeten afschaffen. Er zullen geïntegreerde contactpunten worden opgezet die toezicht zullen houden op alle formaliteiten voor het tijdelijk of langdurig aanbieden van diensten in een ander land. De procedure voor het verlenen van toestemming moet transparant en voor iedereen toegankelijk zijn. Het zal niet langer mogelijk zijn om zonder gegronde redenen toestemming te weigeren en om maanden te wachten met het geven van een antwoord. Als de autoriteiten niet binnen een bepaalde tijd antwoord geven, zal de toestemming automatisch worden verleend. Bedrijven zullen tijd en geld besparen omdat ze geen overbodige documenten of gewaarmerkte kopieën in de eigen taal, plus een vertaling, meer hoeven over te leggen. Niemand zal meer verzekeringen hoeven te sluiten in het land waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden of een onrealistisch hoog kapitaal aan hoeven te houden. De documenten die bedrijven in het eigen land nodig hebben, zullen in andere landen worden geaccepteerd. Verplichte informatie kan ook elektronisch worden verstrekt. Het zal verboden worden om bedrijven te dwingen zich te registeren of een kantoor op te zetten wanneer de diensten slechts tijdelijk worden verricht. De autoriteiten zullen grensoverschrijdend gaan samenwerken bij het monitoren van de activiteiten en systemen zullen interoperationeel zijn.

We hadden verder kunnen komen, maar dit zal een belangrijke bijdrage leveren aan het voltooien van de interne markt. Na jaren van vooruitschuiven is er eindelijk een brug gebouwd over de kloof van het Europese wantrouwen. Deze brug zal leiden tot vrij verkeer van diensten zonder discriminatie, tot honderdduizenden nieuwe banen voor de Europeanen en tot verbetering van de kwaliteit van de diensten. Dat is tenslotte een van de bestaansredenen van de Unie. Ter afsluiting wil ik de rapporteurs bedanken, met name de heer Harbour.

(Applaus van rechts)

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Falbr (PSE).(CS) Dames en heren, zelfs de Europese vakbonden protesteerden tegen het oorspronkelijke voorstel voor de zogenaamde Bolkestein-richtlijn, of moet ik zeggen Frankenstein-richtlijn, dat nog een erfenis was van de Commissie-Prodi. Nu, na meer dan tweeënhalf jaar onderhandelen en zoeken naar een compromis, kan ik mijn hand opsteken bij de stemming over het voorstel dat voor ons ligt, en dat terwijl ik vroeger bij een vakbond heb gewerkt. Mevrouw Gebhardt, en verder iedereen die heeft bijgedragen aan het bereiken van het uiteindelijke resultaat, mag trots zijn op het feit dat er een acceptabele richtlijn is gedistilleerd uit de oorspronkelijke puinhoop.

Ik wil zeggen dat ik weliswaar niet tevreden ben, maar dat het erger had gekund. Ik zie echter met genoegen dat met ieders medewerking deze richtlijn een succes zal kunnen worden. Het voorstel dat we hebben aangenomen is niet perfect, maar je kunt in het leven – en zeker in het politieke leven – niet alles hebben. Mijn dankbaarheid voor het resultaat gaat uit naar het Europees Parlement. Voor veel ontevreden Tsjechen lijken deze opmerkingen misschien mooie praatjes, maar ik blijf optimistisch.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE).(LT) Ik geloof dat het Parlement vandaag blijk zal geven van volwassenheid en de hervormingen van Lissabon een steuntje in de rug zal geven. Mevrouw Gebhardt en het Parlement hebben sinds de eerste lezing reeds enorm veel werk verricht voor deze richtlijn. Wij herinneren ons allemaal nog hoe de pers zei dat heel de richtlijn op haar kop was gezet. Jammer, maar waar.

Dames en heren, de Commissie en de Raad hebben blijk gegeven van respect voor het Parlement. Daarom hebben wij vandaag een tekst voor ons liggen die de mening van meer dan 90 procent van de leden vertegenwoordigt. Wij moeten nu zorgen voor feedback. Wij zijn degenen die verantwoording verschuldigd zijn aan de Europese burgers. Wij moeten zorgen voor vertrouwen in de gemeenschappelijke besluiten en voor het behoud van een waarachtig Europees compromis. Het Parlement creëert een goed precedent en maakt een verwelkomend gebaar in de richting van de Europese bedrijven en consumenten.

Ik vraag alle leden dringend om de richtlijn aan te nemen met een meerderheid van 70 procent. Het is hoog tijd dat wij het potentieel van deze sector – die ons welzijn verzekert – bevrijden uit de greep van de bureaucratie en een vastberaden, zij het dan kleine stap vooruit zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik beginnen met een opmerking die verband houdt met het feit dat ik Frans spreek? Mevrouw Le Pen van Frans uiterst rechts en de heer Wurtz van Frans uiterst links trokken precies dezelfde conclusies, toen zij over dit onderwerp spraken. Misschien moeten zij met elkaar gaan trouwen!

Vandaag is er reden voor een feest, een klein beetje verdriet en een klein beetje hoop. We kunnen feest vieren omdat er nu een dienstenrichtlijn is, wat inderdaad een stap in de goede richting betekent. Ook ik wil mevrouw Gebhardt en de heer Harbour feliciteren met het werk dat zij hebben gedaan. Ik vind dat we van de Gebhardt-Harbour-richtlijn moeten spreken.

Ik ben ook blij dat het Europees Parlement hier een erg grote rol in heeft gespeeld en ik wil graag mijn complimenten aanbieden aan het Finse voorzitterschap, de heer Pekkarinen en vooral aan mevrouw Satu Mäkinen, die een eigen invulling aan de functie van onderhandelaar heeft gegeven. Zij heeft laten zien hoe taai een Finse onderhandelaar kan zijn.

De reden voor mijn verdriet is de volgende. Ik vind dat we in een enigszins vergiftigde sfeer het debat over de dienstenrichtlijn hebben gevoerd. Er waren sporen van nationalisme en protectionisme en een zweem van vreemdelingenhaat zichtbaar, zoals de heer Lehtinen heeft gezegd. We spraken over de Bolkestein-richtlijn en de Poolse loodgieter, enzovoorts en vaak probeerden we de werkingssfeer van de richtlijn te beperken in plaats van uit te breiden. Dat is betreurenswaardig, omdat het betekent dat we iets van ons onderling vertrouwen zijn kwijtgeraakt.

Waarom hoop? De reden voor hoop is dat we met deze richtlijn kunnen leven. Het is nu belangrijk dat de lidstaten de richtlijn gaan uitvoeren en dat het Europees Parlement daarop toezicht houdt. Ik hoop ook dat het Europees Hof van Justitie deze richtlijn in liberale zin zal uitleggen.

Tot slot moeten we het vertrouwen tussen de lidstaten herstellen. Laten we bedenken dat vijftig jaar geleden, in 1957, vier vrijheden als grondslag voor onze Unie werden vastgesteld, namelijk het vrije verkeer van diensten, goederen, geld en personen.

(Applaus vanuit het centrum en van rechts)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil beginnen met alle betrokkenen te bedanken en heel speciaal de rapporteur, mevrouw Gebhardt, die werkelijk uitstekend werk heeft geleverd. Ik zal mij in mijn spreektijd van één minuut concentreren op het arbeidsrecht. Ik vond de formuleringen van de eerste lezing door het Parlement eigenlijk beter. Ik vond de formuleringen die mevrouw Gebhardt erdoor probeerde te krijgen in de Commissie interne markt en consumentenbescherming beter dan wat we vandaag voor ons zien. Ik ben echter heel tevreden met de passages over het arbeidsrecht, de collectieve overeenkomsten en dergelijke, omdat er ook een verklaring van de Commissie ligt.

Ik hoorde dat de heer Wurtz de zaak-Vaxholm noemde, en ik weet dat arbeidsrechtjuristen in Zweden in die zaak uiterst kritisch waren over de heer McCreevy. Ik heb vandaag met diezelfde arbeidsrechtjuristen gesproken, die de verklaring van de Commissie op het punt van het arbeidsrecht uitstekend vinden. Ik ben dat met hen eens en ik vind de combinatie van de verklaring en het verslag zelf heel goed.

Tot slot wil ik zeggen dat het hier om belangrijke zaken gaat en om voorstellen van het Parlement. Het Parlement heeft kans gezien om al zijn belangrijke standpunten erkend te krijgen. Daarom stem ik vandaag graag voor het voorstel.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Wij beslissen nu over het lot van een van de belangrijkste stukken wetgeving die afkomstig zijn van het Europees Parlement.

Evenals andere leden van de nieuwe lidstaten zagen wij, in alle politieke oprechtheid, de Bolkestein-richtlijn niet als een ‘vogelverschrikker’ maar veeleer als een goede kans voor de uitgebreide Europese Unie. Vanaf het begin van ons mandaat in dit Parlement hebben wij actief deelgenomen aan soms stormachtige discussies en uitgelegd dat de liberalisatie van de dienstenmarkt noodzakelijk is om nieuwe banen te creëren, meer groei te bewerkstelligen in de Europese Unie en onze ambitie om een hoofdrol te spelen in de wereldwijde mededinging waar te maken. Wij hebben geprobeerd onze collega’s ervan te overtuigen dat de Poolse loodgieter geen bedreiging is voor de Europese interne markt maar eerder een weldaad.

Het Europees Parlement heeft ingestemd met een compromis, waarmee de markt gedeeltelijk wordt geliberaliseerd en in een aantal sectoren beschermd blijft. Hoewel dit geen ideale oplossing is, kunnen wij toch voldaan zijn over het feit dat het door de PPE-DE-Fractie geformuleerde sleutelbeginsel – vrije dienstverrichting – een evenwicht bewerkstelligt tussen een sociaal en een liberaal Europa bij de openstelling van de dienstensector, en tegelijkertijd het midden- en kleinbedrijf verstandige procedures aan de hand doet en diensten van hoge kwaliteit en consumentenbescherming garandeert.

Ik wil mijn waardering uiten voor het werk van mevrouw Gebhardt, de heer Harbour en alle schaduwrapporteurs. Het verheugt mij ook dat de Commissie en de Raad hebben ingestemd met het compromis dat het Europees Parlement ten aanzien van de gevoelige sectoren heeft weten te bereiken. Het goede nieuws is dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad nauw aansluit bij het standpunt van het Europees Parlement uit eerste lezing.

Dames en heren, met de historische stemming van vandaag kan het Europees Parlement de architect worden van de gemeenschappelijke dienstenmarkt van de Europese Unie. Ik verwacht dat de lidstaten met een even groot besef van verantwoordelijkheid zullen handelen en de dienstenrichtlijn in minder dan drie jaar in hun nationale wetgevingen zullen omzetten. Ik weet zeker dat de dienstenrichtlijn het juiste cadeau is om de verjaardag van de Europese Unie te vieren.

 
  
MPphoto
 
 

  Dariusz Rosati (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, na twee jaar moeizaam onderhandelen wordt de dienstenrichtlijn vandaag eindelijk aangenomen door het Parlement. Het is vandaag niet alleen een goede dag voor de Poolse loodgieter, maar vooral ook voor de Europese consumenten en ondernemers. De dienstensector maakt 70 procent uit van de Europese economie en daarom is het zo belangrijk deze te openen voor concurrentie en om ondernemers de mogelijkheid te geven in heel Europa in vrijheid diensten te verwerven en te leveren.

Natuurlijk is het bereikte compromis niet ideaal en voldoet het niet aan alle verwachtingen. Tijdens de discussie waren er heel wat misverstanden en ideologische disputen, al te vaak werd de kreet “sociale dumping” gebezigd en zelden werd gedacht aan het belang van heel Europa. Reële angst voor concurrentie uit andere lidstaten had tot gevolg dat rationele argumenten en elementaire economische logica niet voldoende in aanmerking werden genomen. En dat terwijl het liberaliseren van de dienstenmarkt een groei van het bruto binnenlands product in alle lidstaten inhoudt en een enorme impuls vormt voor het creëren van arbeidsplaatsen, waarbij we aan een orde van grootte van tientallen duizenden moeten denken.

De vandaag besproken ontwerprichtlijn vormt, hoewel hij niet perfect is, een belangrijke stap voorwaarts en ik roep daarom ertoe op het aan te nemen zonder amendementen.

 
  
MPphoto
 
 

  Roberta Angelilli (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als Europa groei en werkgelegenheid wil bevorderen, moet het zijn markt uitbreiden en de overmatige bureaucratische obstakels die binnen deze sector voorkomen, wegwerken. Dit mag echter niet ten koste van de rechten van de werknemers gaan of tot uitbuiting of sociale dumping leiden. Ondanks het feit dat, na een zware parlementaire strijd, een reeks diensten van sociaal belang is verwijderd uit de oorspronkelijke richtlijn, blijft de tekst waar wij over moeten stemmen dubbelzinnig en laat hij nog steeds niet duidelijk zien waar de grens ligt tussen deze richtlijn en het arbeidsrecht en nationale sociale garanties.

Ondanks de geruststellende opmerkingen vanmorgen, verzoeken we om deze redenen dat de richtlijn, wanneer deze definitief ten uitvoer wordt gelegd, rekening houdt met nationale overlegpraktijken en niet aan de collectieve overeenkomsten binnen deze sector voorbijgaat. Bovenal willen we dat de toepassing van de richtlijn streng gecontroleerd wordt, zodat de regels ter bescherming van werknemers, consumentenrechten en de gezondheid en veiligheid op het werk niet geschonden worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Stefano Zappalà (PPE-DE). (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, tijdens de vorige zittingsperiode en deels ook gedurende de huidige, heb ik aan andere richtlijnen en initiatieven met betrekking tot de implementatie van de interne markt gewerkt, samen met mevrouw Gebhardt en de heer Harbour. Het is niet meer dan terecht dat ik mevrouw Gebhardt deze morgen officieel complimenteer, omdat wij, naast de leveringen- en dienstenrichtlijn, ook samen hebben gewerkt aan de beroepskwalificatierichtlijn tijdens de afgelopen zittingsperiode.

De onderhavige richtlijn die, zoals reeds is benadrukt, een fundamenteel onderdeel vormt van de uitvoering waarin voorzien was door de verdragen over de interne markt, is uiteindelijk ook de resultante van andere wetgevende werkzaamheden die we samen met mevrouw Gebhardt en de heer Harbour hebben verricht. Deze fundamenteel belangrijke richtlijn zal zonder twijfel de naam dragen van mevrouw Gebhardt, die ik graag wil complimenteren met de vakkundigheid waarmee ze ervoor heeft gezorgd, niet nu maar op het moment van de eerste lezing, dat de onderhavige richtlijn succesvol is afgerond binnen een belangrijke sector als deze.

Ik weet niet zeker of het voor iedereen duidelijk is dat de wetgeving die we aannemen als doel heeft de nationale systemen in lijn te brengen met elkaar en niet om zich aan ze op te dringen: dit is een concept dat, naar mijn mening, voor iedereen duidelijk moet zijn. Terwijl we ons voorbereiden op de volgende stap richting de voltooiing van de interne markt, moet nogmaals bevestigd en duidelijk gemaakt worden – omdat er nog steeds een naam door dit Parlement waart die niet langer bestaat – dat het Europees Parlement, in vergelijking met de nationale eigenbelangen van de Raad en met andere vormen van eigenbelang van de Commissie, de instelling is die erin slaagt om zeer belangrijke vraagstukken op te lossen.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Matsouka (PSE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de meerderheid van het Europees Parlement is van mening dat de Bolkestein-richtlijn sinds afgelopen februari niet meer bestaat. Het oorspronkelijke voorstel is inderdaad verbeterd en enkele van de meest gevaarlijke bepalingen zijn daaruit verdwenen. Dit werd mogelijk na een bittere strijd van de socialisten en links. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad blijft echter in het teken staan van een neoliberale geest, aangezien cruciale vraagstukken met betrekking tot de rechten van de Europese werknemers daarin niet worden verduidelijkt. Bovendien zijn de diensten van algemeen economisch belang niet uitgesloten van het toepassingsgebied, en in het omstreden artikel betreffende het oorsprongslandbeginsel overheerst het onduidelijkheidsbeginsel. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zal nu – zoals het reeds op andere gebieden heeft gedaan – de leemtes moeten opvullen met een liberale, voor de bedrijven gunstige jurisprudentie, in naam van de voltooiing van de interne markt.

Samen met de Franse en Belgische socialisten hebben wij amendementen ingediend en zullen wij steun geven aan de amendementen waarmee de tekst verder verbeterd wordt. Afgezien echter van de teksten, die bewust onduidelijk zijn gelaten, is er een realiteit: de realiteit van de werklozen, de armen en de ontmoedigde mensen. Negeert u die mensen niet, of leidt u ze ten minste niet om de tuin!

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, vandaag wordt in het Europees Parlement een grote principiële stap gezet. De redding van het compromis is volgens mij toch wel het meeste te danken aan de PPE-DE-Fractie en de ALDE-Fractie. Ik wil een speciaal woord van dank richten tot de heer Harbour, die naar mijn mening een grote inspanning heeft geleverd, maar natuurlijk ook tot mevrouw Gebhardt. Het Europees Parlement heeft een politiek conflict omgetoverd tot een brede steun. De dienstenrichtlijn is een wens van velen. Ik wijs erop dat het recht van vestiging zeer sterk verankerd is in het Handvest van de grondrechten.

De nieuwe regering van Zweden probeert nu de regels op de arbeidsmarkt te vereenvoudigen en het lonender te maken om te werken. Bij deze pogingen krijgt men nu een extra stimulans door deze richtlijn, die de Europese markten toegankelijker maakt. De ondernemingen zullen nu minder hindernissen tegenkomen op een van de grootste markten ter wereld met grote groeimogelijkheden. Volgens sommige schattingen zullen er zo’n 600 000 nieuwe banen worden geschapen. Voor de Zweedse arbeidsmarkt, met 70 procent banen in de dienstensector, betekent dit grote verbeteringen.

De dienstenrichtlijn is echter een basis, een eerste stap en niet de laatste. Men kan zeker nog veel meer wensen, maar ik geloof dat de andere stappen ook worden genomen als de tijd rijp is. De uitgesloten terreinen, waarvan er te veel zijn, bijvoorbeeld de gezondheidszorg, vallen immers nog steeds onder de regels van het Verdrag, wat de commissaris gelukkig ook beseft. Het werk op dit gebied gaat dus door. Dank aan iedereen die heeft bijgedragen. Veel dank ook voor de inspanningen van de Commissie om de stand van zaken voor de ondernemingen en de consumenten te verbeteren, wat hopelijk leidt tot een betere kwaliteit en lagere prijzen voor bepaalde diensten, en dus tot winst voor de burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa (PSE). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Gebhardt complimenteren met haar enorme vasthoudendheid en politieke wijsheid. Anderen hebben uiteraard ook een belangrijke rol gespeeld, maar ik vrees dat zij de grootste last heeft gedragen.

Deze uitkomst is een succes, gezien de diverse omstandigheden waarin burgers als werknemers, consumenten en dienstverrichters verkeren. Het is mogelijk gebleken met 25 lidstaten een doeltreffend en goed resultaat neer te zetten, ondanks al onze verschillen. Degenen die deze verscheidenheid ontkennen, blijven dit compromis verwerpen, vooral de als kamikaze opererende GUE/NGL-Fractie, die is vergeten dat aan haar belangrijkste eis – het schrappen van het oorsprongslandbeginsel – is voldaan.

De Raad moet nu stoppen een spelletje te spelen met de arbeidsrechten in Europa. Hoe er vorige week met de arbeidstijdenrichtlijn werd omgegaan, was een beschamende vertoning. Geef ons een werkbare en goed functionerende arbeidstijdenrichtlijn en een doeltreffende richtlijn terbeschikkingstelling van werknemers. Zolang de Raad dat niet doet, blijft de Europese burger bang voor de kwaliteit van zijn arbeidzame leven en voor de race naar de bodem. Deze angsten vreten het hart van Europa aan.

 
  
MPphoto
 
 

  Simon Coveney (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is een prima dag voor de Europese Unie. Het was niet gemakkelijk om overeenstemming over de dienstenrichtlijn te bereiken. Geen enkele fractie in het Parlement heeft precies gekregen wat zij wilde, maar we hebben wel een werkbaar compromis kunnen sluiten dat voor veruit de meeste afgevaardigden aanvaardbaar is. Het belangrijkste is dat dit Parlement vandaag een krachtig signaal aan de Commissie en de Raad afgeeft en beide instellingen oproept deze richtlijn zo snel mogelijk in werking te laten treden. Daarom heeft mijn fractie in dit stadium de richtlijn niet geamendeerd. Het heeft namelijk geen nut de discussie in het Parlement of de Raad te heropenen.

Door de uitvoering van de dienstenrichtlijn zal de futloze economie van de EU een broodnodige impuls krijgen. De dienstensector is van cruciaal belang voor de economische groei en welvaart van Europa, aangezien hij in geheel Europa 70 procent van het bbp voor zijn rekening neemt. Zowel bedrijven als consumenten dienen te profiteren van de totstandkoming van een meer open gemeenschappelijke markt voor diensten. Op dit moment bestaat de handel tussen de lidstaten voor slechts 20 procent uit dienstverlening. Met de richtlijn wordt beoogd veel van de belemmeringen voor grensoverschrijdende handel en diensten weg te nemen en het aantal vormvoorschriften te verminderen waarmee bedrijven, vooral kleine tot middelgrote ondernemingen, te maken krijgen wanneer zij over de grens naar nieuwe EU-markten proberen uit te breiden. Kleine en middelgrote Europese ondernemingen met groeicapaciteit waren in het verleden sterk in het nadeel door de kosten in verband met administratie en wettelijke vereisten. Zij kunnen zich nu verheugen op de voordelen die deze richtlijn biedt. Voor de toekomstige grensoverschrijdende handel worden de genoemde kosten drastisch teruggebracht.

Deze richtlijn is enorm belangrijk voor mijn eigen land, omdat het een netto-exporteur van goederen en diensten is. Hopelijk zullen Ierse bedrijven en dienstverrichters nu profijt trekken van de vereenvoudigde structuur van de dienstverlening in Europa.

De dienstenrichtlijn zal zorgen voor meer groei, meer werkgelegenheid en toenemende economische activiteit in de dienstensector in de EU en tevens de sociale bescherming en de bescherming van werknemers waarborgen.

Als laatste spreker van het Parlement in dit debat hoop ik dat de commissaris erin zal slagen deze richtlijn zonder uitstel in werking te laten treden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Voor de goede orde bevestig ik dat de Commissie de amendementen 40, 41 en 42 zal aanvaarden, die betrekking hebben op comitologie en op de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing. De Commissie verwerpt alle andere amendementen.

De aandachtspunten die in deze amendementen worden behandeld, zijn aan de orde gekomen in de uitspraken die ik aan het begin van het debat heb gedaan. Diverse afgevaardigden hebben opmerkingen gemaakt over de rechtszekerheid en over de vraag of deze richtlijn aanleiding zal geven tot een lange lijst geschillen die door het Europese Hof van Justitie dienen te worden beslecht. Ik deel die zorg niet. Tussen de lidstaten is brede overeenstemming over deze tekst. Ik wijs erop dat geen enkele lidstaat tegen het gemeenschappelijk standpunt heeft gestemd. Veruit de meeste afgevaardigden van dit Parlement geven aan dat zij tijdens de binnenkort te houden stemming “ja” tegen deze tekst zullen zeggen. Gezien deze brede consensus kan ik geen reden bedenken waarom de lidstaten zich niet aan de richtlijn zouden willen houden. Iedereen vindt dat we de dienstensector een impuls moeten geven. Met deze richtlijn zal dat zeker gebeuren.

Tijdens het debat van gisteren over het werkprogramma van de Commissie hebben de heer Harbour en anderen een zeer belangrijke opmerking gemaakt over de uitvoering en de middelen die daartoe beschikbaar moeten worden gesteld. De Commissie zal zich onmiddellijk gaan bezighouden met de omzetting en uitvoering van deze richtlijn. Het kost moeite om het leven voor dienstverrichters en hun klanten eenvoudiger te maken. De lidstaten krijgen drie jaar de tijd om de richtlijn uit te voeren. Zij moeten daarmee ogenblikkelijk beginnen, niet omdat ik dat zeg maar omdat hun economie deze richtlijn nodig heeft. De Commissie zal van de lidstaten rekenschap vragen.

De brede mate van overeenstemming die vandaag zichtbaar is geworden, vloeit voort uit enkele belangrijke vernieuwingen in onze benadering van wetgeving in de Europese Unie. Ten eerste heeft het Parlement zijn taak als medewetgever op zich genomen. De afgevaardigden hebben niet voor de gemakkelijke weg gekozen door een zeer omstreden voorstel te verwerpen, maar zij hebben hun mouwen opgestroopt en overeenstemming bereikt over wezenlijke wijzigingen op de tekst, zodat deze over alle politieke scheidslijnen heen aanvaardbaar werd. Voor mij was dat een belangrijk signaal dat het Parlement een volwassen instelling is.

Ten tweede bouwt het voorzitterschap voort op uw benadering en heeft het zich ingespannen om deze consensus uit te werken. Het voorzitterschap heeft voor de informele Raad Concurrentievermogen Parlementsleden uitgenodigd die rechtstreeks besprekingen met de ministers voerden, en daarnaast een reeks bijeenkomsten met de sociale partners belegd. Dit alles heeft in sterke mate bijgedragen tot het akkoord waarover u later vandaag zult stemmen. Het is gepast dat enkele van deze vernieuwingen tijdens het Finse voorzitterschap werden geïntroduceerd omdat dat het motto van het voorzitterschap is.

Tot slot nog twee dingen. Ik wil mevrouw Gebhardt en de heer Harbour en alle anderen bedanken. Die anderen, dat zijn talrijke Parlementsleden van elke politieke kleur die betrokken waren bij het bereiken van de brede consensus en die enorm veel werk hebben verricht en die daarvoor veel lof toegezwaaid kregen. Daarbij wil ik opmerken dat diverse ambtenaren van de Commissie uiterst hard gewerkt hebben om de veranderingen door te voeren en om de tekst in eerste lezing van het Parlement te herzien tot de tekst die naar de Raad werd gezonden. Daar wil ik ook even bij stilstaan.

Voor degenen die af en toe aan weddenschappen deelnemen – niet dat dit iets is wat de meeste afgevaardigden graag willen doen! – zeg ik: een jaar geleden had u waarschijnlijk niet veel geld ingezet op het standpunt dat we vandaag gaan aannemen. Dankzij een groot aantal mensen, zowel hier in het Parlement als in de diverse lidstaten en in de Commissie, hebben we dit resultaat geboekt. Dat vind ik een bijzonder knappe prestatie.

Tot slot heeft dit hele proces ten minste één extra ongepland voordeel voor mijzelf opgeleverd: ik heb de laatste twee jaar zeer veel Parlementsleden uit alle fracties leren kennen. Dat zou wellicht niet het geval zijn geweest, als het niet deze zeer omstreden dienstenrichtlijn had betroffen. Ik wil u daarvoor bedanken.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Mauri Pekkarinen, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u kort bedanken voor dit zeer interessante en constructieve debat. Het gemeenschappelijke doel van de Europese Unie is het verbeteren van de productiviteit en het concurrentievermogen van onze economie en het vergroten van de werkgelegenheid. De creatie van een beter functionerende interne markt voor diensten is zeer belangrijk om deze doelen te bereiken.

Ik wil u allemaal bedanken. Ik wacht met grote spanning en belangstelling op de stemming van straks.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 12.30 uur plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Voor de UNICE (de grote Europese werkgeversorganisatie) is de overeenkomst die de Raad heeft bereikt over de richtlijn-Bolkestein een “belangrijke” en “veelbelovende” stap voorwaarts. Daarom moet deze richtlijn “juist en snel worden overgedragen en ingevoerd”, waaraan de UNICE en haar nationale leden – in Portugal de Portugese industriële associatie (AIP) en de federatie van Portugese industrieën (CIP) – “actief zullen bijdragen”.

Dat zeggen de vertegenwoordigers van de grote financieel-economische groepen die in deze “stap” nieuwe mogelijkheden zien voor de uitbuiting en economische overheersing van de werknemers. Zo ondermijnt de richtlijn de soevereiniteit van de staten op het gebied van definitie, bescherming en financiering van de overheidsdiensten en inzake de definitie van de normen voor dienstverlening in het algemeen. Tegelijkertijd groeit de macht van supranationale lichamen zoals de Europese Commissie en het Gerechtshof over de lidstaten. Daardoor komt het accent op de concurrentie te liggen, met ernstige gevolgen voor de rechten van de werknemers en de dienstverlening aan de bevolking.

Dit is een onaanvaardbaar voorstel en moet worden verworpen.

Ten slotte wil ik nog de rol van de sociaaldemocratie (de socialistische fractie) onderstrepen die met “tactische” chicanes heeft bijgedragen tot het afzwakken van de doelstellingen en de werking van het voorstel: eerst stelden ze de richtlijn voor, vervolgens brachten ze (pseudo)amendementen aan en nu steunen ze opnieuw wat ze eerst zeiden af te keuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Katalin Lévai (PSE).(HU) De richtlijn is ongetwijfeld een belangrijke stap vooruit. Zij zal het mogelijk maken verder te gaan dan de theoretische principes uit het Verdrag van Rome en de praktische voorwaarden creëren voor vrij verkeer van diensten. Ik hoop dat als wij een van de vier vrijheden te verwezenlijken, het ook mogelijk zal zijn om korte metten te maken met de slechte praktijken waarmee de lidstaten, via allerlei kunstgrepen, de uitvoering van dat principe beletten.

Tegelijkertijd is het, met het oog op de amendementen tot uitsluiting, nog maar de vraag welke sectoren in de praktijk buiten de werkingssfeer van de richtlijn betreffende vrij verkeer van diensten zullen vallen, en of de richtlijn in haar huidige vorm haar oorspronkelijke doel zal bereiken. Ik denk dat het Parlement een grote kans heeft gemist door niet op te komen voor een voorstel dat, via de verwezenlijking van een eengemaakte interne markt, het mededingingsvermogen van de EU daadwerkelijk zou hebben verbeterd.

Anderzijds pleit het voor de richtlijn dat daarmee volledige eerbiediging wordt gewaarborgd van de rechten inzake collectieve onderhandelingen en ondertekening, uitbreiding en uitvoering van cao’s, evenals van het recht op staking en vakbondacties overeenkomstig de nationale regelgeving inzake arbeidsverhoudingen.

Kortom, ik ben van mening dat, ofschoon wij wegens de te lange lijst van uitsluitingen en restrictieve voorwaarden niet geheel tevreden kunnen zijn over het resultaat, de richtlijn een breed spectrum van economische activiteiten dekt en de leden van de EU een zekere discipline zal opleggen. Voor mij is het tevens zeer belangrijk dat dankzij de richtlijn ondernemingen beter geïnformeerd zullen zijn, meer kennis van zaken zullen bezitten en minder afhankelijk zullen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Toussas (GUE/NGL).(EL) De richtlijn betreffende de liberalisatie van de diensten ondersteunt de verwezenlijking van de reactionaire doelstellingen van het Europees kapitaal. Zij zorgt voor een nog sterkere monopolisering van de dienstenmarkten, met alle bijzonder negatieve gevolgen van dien voor de kwaliteit, de veiligheid en de kosten van de diensten. Ook biedt zij de monopolies de mogelijkheid om ‘goedkope’ diensten te verkrijgen van dienstverleners uit andere lidstaten. Men maakt van de interne markt gebruik om de prijs van de factor arbeid te verminderen, de werknemers uit te buiten en daardoor woekerwinsten te maken. Deze richtlijn bevordert de liberalisering en geeft het grootkapitaal de mogelijkheid om binnen te dringen in een aantal openbare diensten en diensten van algemeen belang. De rechten die de werknemers na verbitterde strijd hebben weten te veroveren, worden op de helling gezet. Ook wordt druk uitgeoefend op de arbeidersklasse van elke lidstaat. Door werknemers te discrimineren wil men de arbeidsrelaties naar beneden toe nivelleren. Ook worden wetgevende veranderingen doorgevoerd die schadelijk zijn voor de arbeidersklasse en haar rechten. Dit is een voorloper van de reactionaire veranderingen die het arbeidsrecht te wachten staan, en waaraan reeds achter de schermen wordt gewerkt in de tripartiete samenwerking tussen de EU-regeringen, de plutocratie en inschikkelijke vakbondskrachten.

De Communistische Partij van Griekenland roept de arbeidersbeweging en de volksklasse op om de strijd tegen heel het volksvijandige beleid van de EU en tegen de regeringen van de lidstaten op te voeren, zich in te zetten voor een verandering van de machtsverhouding op politiek en vakbondsniveau en efficiënter actie te voeren, opdat kan worden voldaan aan de hedendaagse behoeften van de gezinnen van de volksklasse.

 
  
  

(In afwachting van de stemmingen wordt de vergadering om 11.30 uur onderbroken en om 11.45 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS ROCA
Ondervoorzitter

 

4. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. De heer Rack heeft het woord voor een beroep op het Reglement.

 
  
MPphoto
 
 

  Reinhard Rack (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, als ik het wel heb, moet de Voorzitter de stemming leiden. Hij heeft meer dan een dozijn plaatsvervangers. Mocht hij werkelijk verhinderd zijn, dan dient in ieder geval een van zijn plaatsvervangers hier aanwezig te zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Nee, mijnheer Rack. Ik zou het vragenuur sowieso voorzitten. Ik was echter enigszins verlaat omdat ik de emir van Qatar op het vliegveld moest verwelkomen en zowel op de heen- als de terugreis een beetje vertraging had.

We gaan nu over tot de stemming.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

4.1. Een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid (stemming)
  

Vóór de stemming over paragraaf 20

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Zaleski (PPE-DE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, in het geval dat paragraaf 20 niet wordt verworpen, stel ik een mondeling amendement voor:

(EN) “En dat anders minder gebruikte talen, met name in West-Europa, van de nieuwe lidstaten, zullen achterblijven omdat hun taalkundige sociale ruimte zal worden opgeslokt door de meer gesproken talen, vooral het Engels.”

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement niet in aanmerking)

 

4.2. Stelsel van algemene preferenties van de Europese Unie (stemming)

5. Welkomstwoord
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Ik wil graag Olexander Moroz – voorzitter van de Verjovna Rada, het Oekraïnse parlement – die op de officiële tribune heeft plaatsgenomen, welkom heten, evenals de door hem geleide delegatie.

(Applaus)

We wensen de heer Moroz een prettig verblijf bij ons en we hopen dat hij leiding zal kunnen geven aan de parlementaire werkzaamheden van zijn land in de moeilijke situatie waarvoor het zich op dit moment gesteld ziet en dat hij zal kunnen werken aan een democratische, welvarende en stabiele toekomst waarbij hij altijd zal kunnen rekenen op onze vriendschap en onze steun.

Tevens wil ik op de officiële tribune een delegatie van het Algerijnse parlement verwelkomen – onder leiding van de heer Abderrezak Bouhara, ondervoorzitter van de Raad van de Natie – die momenteel een bezoek brengt aan ons Parlement.

We hopen dat de bijeenkomsten van de heer Bouhara met leden van de Delegatie voor de betrekkingen met de Maghreblanden, evenals met andere leden van dit Parlement, ertoe zullen bijdragen dat de vele banden die wij hebben met de Republiek Algerije worden versterkt en dat we vorderingen kunnen boeken met betrekking tot ons gemeenschappelijk streven naar vrede, welvaart en democratie in de landen aan beide zijden van de Middellandse Zee.

 
  
  

VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES
Voorzitter

(De plechtige vergadering wordt om 12.05 uur geopend)

 

6. Plechtige vergadering – Qatar
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Geachte afgevaardigden, Hoogheid, ik wil de emir van Qatar, Sjeik Hamad bin Khalifa al-Thani, welkom heten. Maar ook wil ik u wijzen op de aanwezigheid op de tribune van de voorzitter van het parlement van Oekraïne, die ons een bezoek brengt.

Het is voor ons een eer om u vandaag welkom te heten, als het eerste staatshoofd van een land uit de Golfregio die het Europees Parlement zal toespreken.

Het is vandaag zelfs de eerste keer dat we het genoegen en de eer hebben om een staatshoofd te ontvangen van een land uit de zo belangrijke Golfregio.

U bent in uw regio een pionier als het gaat om democratisering. U heeft de aanzet gegeven tot een geschreven Grondwet, die bij referendum is aangenomen en die een hele reeks democratische hervormingen waarborgt, waaronder natuurlijk de erkenning van de vrijheid van meningsuiting, de toekenning van het algemeen kiesrecht aan alle meerderjarigen, zowel mannen als vrouwen, en de instelling van een parlement, waarvoor volgend jaar verkiezingen zullen worden gehouden.

Bovendien, Hoogheid, heeft u een belangrijke rol gespeeld op het internationale podium. U en uw land. Een klein land dat maar 200 000 staatsburgers telt, en daarnaast 600 000 immigranten. Een land dat in Doha de conferentie heeft georganiseerd waarmee de ontwikkelingsronde van de WTO van start is gegaan, die nog steeds aan de gang is.

Qatar is het enige Arabische land dat op dit moment lid is van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Uw land is een pionier op het gebied van het geven van financiële steun en het beschikbaar stellen van troepen aan de vredesmacht in Libanon. Onze militairen en de uwe zijn daar samen.

U heeft een belangrijke impuls gegeven aan het zoeken naar een vreedzame oplossing voor het conflict tussen Palestina en Israël, omdat u als een van de weinige Arabische staten handelsbetrekkingen met Israël onderhoudt.

En u heeft indertijd, tien jaar geleden, een belangrijk besluit genomen dat een mondiale impact heeft gehad, toen u in 1996 toestemming gaf voor de uitzendingen van de televisiezender Al-Jazeera, waarmee de toegang tot nieuws en informatie in de Arabische wereld aanzienlijk werd vergroot.

Tegenwoordig zendt deze zender, Al-Jazeera, in het Engels uit en draagt hij bij aan de dialoog en het begrip tussen de verschillende beschavingen. Misschien zullen ook wij op een dag het belang erkennen van een zender die in het Arabisch en in het Engels uitzendt, en misschien zullen wij op een dag ook een Europese televisiezender hebben die in het Arabisch uitzendt.

We zijn erg benieuwd, Hoogheid, naar wat u ons deze ochtend te zeggen heeft.

We willen uw visie horen op de ontwikkeling van de democratie in Qatar. Maar ook zouden we graag uw mening vernemen over wat we kunnen doen om vrede in Palestina te bewerkstelligen. En vrede en stabiliteit in Irak. En om de spanningen met Iran te verminderen.

Tijdens mijn mandaat – dat binnenkort afloopt – heb ik altijd benadrukt hoe belangrijk onze relatie met de Arabische en islamitische wereld voor Europa is. Ik denk dat dit een van de grootste geostrategische uitdagingen is waar wij Europeanen voor staan: onze relatie met de islamitische wereld, die zich veel verder moet uitstrekken dan alleen de relatie met onze directe buren, de landen van de Middellandse Zee.

Daarom vindt het Parlement het verheugend dat de onderhandelingen over een handelsakkoord tussen onze Unie, de Europese Unie, en de lidstaten van de Raad voor samenwerking van de Arabische Golfstaten inmiddels van start zijn gegaan. Laten we hopen dat deze onderhandelingen op korte termijn kunnen worden afgerond, zodat we met Qatar en zijn buurlanden betrekkingen kunnen onderhouden met een grotere strategische en politieke inhoud. Dat maakt uw bezoek van vandaag aan het Europees Parlement ook des te belangrijker en relevanter.

Uw bezoek, het bezoek van uw land, is voor ons om veel redenen belangrijk en vindt bovendien plaats op een symbolische dag, omdat eveneens vandaag in Istanbul de VN-groep op hoog niveau Alliantie van Beschavingen zijn aanbevelingen heeft overhandigd aan de secretaris-generaal, de heer Annan.

Het is een goed moment om aan ons hier in Straatsburg, in het hart van Europa, uw visie, de visie van de Arabische wereld, uiteen te zetten, zodat we, meer vereend dan gisteren, de weg van morgen in kunnen slaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Zijne Koninklijke Hoogheid Sjeik Hamad bin Khalifa al-Thani, emir van Qatar(1). – (EN) In de naam van God, de Genadige, de Barmhartige, wil ik u, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bedanken voor de uitnodiging om uw Parlement toe te spreken, een Parlement dat 450 miljoen Europeanen vertegenwoordigt en een van de succesvolste voorbeelden van regionale integratie ter wereld vormt. Ik wil u ook bedanken voor uw gastvrijheid en het hartelijke welkom en de vriendschap waarmee u mij hebt bejegend.

In een toespraak voor het Europees Parlement kan men niet anders dan zijn grote bewondering uitspreken voor de ijverige inspanningen die vele decennia op het Europese continent zijn geleverd. Gedurende deze decennia zijn uw landen er dankzij hun gezond verstand en wilskracht in geslaagd de pijnlijke bladzijden uit het verleden te vergeten en een nieuw veelbelovend hoofdstuk te openen dat talrijke succesverhalen telt. Het Europees Parlement geniet tegenwoordig een hoge internationale status en vormt een baken van inspiratie waaraan veel anderen landen zich spiegelen. In de Arabische wereld kennen we de Liga van Arabische Staten en we hopen dat we daarmee ooit dezelfde resultaten kunnen boeken als u. Ik wil hier graag benadrukken dat democratie niet alleen een noodzaak is voor elke staat in de wereld, maar ook een eerste voorwaarde voor de verwezenlijking van regionale economische integratie en voor de stabiliteit van de internationale betrekkingen in alle regio’s over de hele wereld. Democratie voorkomt namelijk dat één land eigenmachtig besluiten neemt die door alle volken in alle landen moeten worden genomen.

Zoals u weet heeft Qatar voor de democratie gekozen als een middel om de mensenrechten te beschermen en participatie van de bevolking te bewerkstelligen. Onze keuze voor de democratie is in overeenstemming met onze verplichting om het beginsel van al-Sjoera in de praktijk te brengen. Dit beginsel vormt een van de grondregels van de islam en mag niet veronachtzaamd worden. Het is destijds ingesteld om de participatie van mensen te vergroten. Daarom moet democratie niet slechts gelden voor een enkeling, maar voor alle mensen. Dit beginsel mag niet selectief worden toegepast. Het is een fundamenteel recht dat niet genegeerd of geschonden mag worden. Soms strookt de praktijk in onze regio niet met de beginselen van de islam. In dergelijke gevallen worden deze beginselen verkeerd uitgelegd en niet zorgvuldig gehanteerd. De beginselen zelf vormen niet het probleem.

De islam roept zijn aanhangers niet alleen op om in overheidszaken te participeren, maar ook om minderheden te respecteren en hun rechten te beschermen. De islam spoort mensen aan kennis te nemen van de cultuur van anderen en met hen een relatie van geven en nemen te ontwikkelen. Het doet mij groot genoegen dat veel van mijn Europese vrienden op de hoogte zijn van dit aspect van de islam en veel weten over de geschiedenis van hun buren. Daaruit blijkt dat zij een vruchtbare relatie en dialoog met hun buren willen aangaan.

Ik wil graag even vermelden dat de Arabieren de brug vormden waarover de Griekse beschaving naar Europa kon oversteken, en wel via de vertaling van Griekse werken in het Arabisch. Op die manier konden Europese intellectuelen kennisnemen van het gedachtegoed van talrijke beroemde Griekse filosofen en denkers, waardoor uiteindelijk de renaissance ontstond.

Veel mensen zijn in contact met de islam gekomen en hebben zich uit volle overtuiging en uit vrije wil tot deze godsdienst bekeerd door de interactie en culturele communicatie met moslims. De islam heeft zich langs de weg van de dialoog verspreid en is vanuit de overtuiging van mensen tot bloei gekomen. Nooit is de islam met geweld aan iemand opgelegd. Er zijn mensen die anders beweren, maar zij geven een onjuiste voorstelling van zaken en doen de islam tekort.

Het is nodig hier te beklemtonen hoe belangrijk het is dat de volgelingen van verschillende godsdiensten met elkaar een dialoog voeren, en te werken aan continuïteit tussen deze godsdiensten om elke kunstmatige en nutteloze botsing te vermijden. Helaas zijn er zowel in het oosten als in het westen individuen en groepen die tot een dergelijke confrontatie oproepen. Het gaat hier om onwetende personen die vijandig staan tegenover mensen van een ander ras of met een andere huidskleur. Zij beschouwen de verscheidenheid in de wereld niet als een bron van rijkdom en laten zich niet inspireren door de roep om toenadering en dialoog in deze wereld.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om alle weldenkende, verstandige en eerlijke mensen in zowel het oosten als het westen op te roepen om samen een dam op te werpen tegen dit streven naar verdeeldheid en onverdraagzaamheid, dat de vrede en het respect voor religies en heilige plaatsen in gevaar brengt.

(Applaus)

We moeten oproepen tot respect voor godsdiensten en heilige plaatsen zodat zij niet worden bedreigd. Evenzeer is het van belang samen te strijden tegen de onjuiste voorstellingen die onruststokers, onwetenden en extremisten van anderen maken. Qatar zet zich daar met niet-aflatende inspanningen voor in en is de gastheer van talrijke fora die tot doel hebben de dialoog tussen beschavingen te bevorderen. Een voorbeeld hiervan is het jaarlijkse forum voor de dialoog tussen godsdiensten.

Midden-Oostenvraagstukken zijn altijd van groot belang voor Europa geweest, vanwege de geografische nabijheid van de twee regio’s en hun politieke, economische en culturele continuïteit waarvan in de loop der geschiedenis altijd sprake is geweest. Daarom is het zonder enige twijfel in het belang van Europa om een alomvattende hervorming in de landen van het Midden-Oosten te steunen en hen aan te sporen deze hervormingen zorgvuldig voort te zetten zonder de democratie de rug toe te keren of het begrip democratie met lege woorden te misbruiken. Alomvattende hervormingen en echte democratie vormen de weg naar een betere samenleving in het Midden-Oosten. Dan zullen de landen in die regio stabiliteit ervaren, de bevolking zal vrijheid genieten, de instellingen in die landen zullen sterker worden en de staten zullen vooruit kunnen komen dankzij de eerbiediging van het recht. Zo ontstaat er een Midden-Oosten met een bevolking die over alle basisvoorzieningen en wetenschappelijke en economische middelen beschikt om een gelijkwaardig partnerschap met haar buren en de rest van de wereld aan te gaan en niet van hen te vervreemden.

Wij weten – en waarschijnlijk weet Europa het zelfs nog beter – dat immigratie uit of via het Midden-Oosten nu een enorme uitdaging vormt. Europa heeft jarenlang hard gewerkt om dit probleem te bestrijden. Echte oplossingen kunnen echter uitsluitend worden gevonden als de oorzaken en niet alleen de symptomen worden aangepakt. Wanneer het hervormingsproces slaagt en de democratie overal in het Midden-Oosten gemeengoed wordt en wanneer alle vormen van corruptie worden tegengegaan, zullen velen die overwegen naar het buitenland te vertrekken om daar een bestaan op te bouwen, afzien van emigratie, mits zij hun ambities in eigen land kunnen realiseren.

Consolidatie van de democratie en het bereiken van vrede in het Midden-Oosten zijn van even groot belang. Door het gebrek aan democratie en het uitblijven van een rechtvaardige oplossing voor het Palestijnse probleem hebben allerlei vormen van geweld de kop opgestoken. Sommige mensen stellen dit geweld gelijk met terrorisme dat zo krachtig mogelijk moet worden bestreden, zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vormen van geweld of zonder een poging te doen de oorzaken weg te nemen die daaraan ten grondslag liggen. Wij keuren alle vormen van terrorisme af en werken samen met de internationale gemeenschap aan de bestrijding ervan. Wij maken echter wel onderscheid tussen het zonder enige reden angst aanjagen van onschuldige mensen onder welk voorwendsel dan ook – iets wat afgekeurd moet worden – en het legitieme recht van mensen om in overeenstemming met internationale wetten en gebruiken weerstand te bieden aan een bezettende macht.

Wij geloven dat een rechtvaardige oplossing voor het Palestijnse vraagstuk gebaseerd moet zijn op de uitvoering van alle internationale resoluties door zowel Israëli’s als Palestijnen. Daarbij dienen beide partijen door de internationale gemeenschap te worden ondersteund, gezien de complexiteit van de huidige betrekkingen tussen betrokkenen. De Palestijnse regering, die sinds enkele maanden overeenkomstig de vrije wil van het Palestijnse volk wordt gevormd door de Hamas-beweging, had de gelegenheid moeten krijgen om aan de slag te gaan voor de mensen die haar gekozen hebben.

Het Palestijnse volk is niet beloond voor het praktiseren van democratie, een staatsvorm die in onze regio zelden voorkomt. Integendeel, het is ervoor gestraft. Ik begrijp niet hoe een embargo kan worden ingesteld tegen een democratisch gekozen regering en hoe er collectieve sancties kunnen worden opgelegd aan de bevolking als geheel, enkel en alleen omdat zij haar democratische recht heeft uitgeoefend om haar eigen volksvertegenwoordigers te kiezen.

(Applaus)

Wordt er geen dubbele standaard gehanteerd als er op vrije verkiezingen wordt aangedrongen en de uitslag ervan vervolgens niet wordt gerespecteerd?

Of het Palestijnse vraagstuk kan worden opgelost, hangt af van de bereidheid van Israël om aan al zijn verplichtingen te voldoen en de internationale resoluties uit te voeren, waarin wordt opgeroepen tot de terugtrekking uit de Arabische bezette gebieden, de stichting van een onafhankelijke Palestijnse staat met de heilige stad Jeruzalem als hoofdstad en het onmiddellijk staken van de verwoesting van Palestijnse infrastructuur en het doden en martelen van burgers, als gevolg waarvan tientallen onschuldige Palestijnen in de bezette gebieden zijn omgekomen, met als meest recente voorbeeld de slachting in Beit Hanoun. Als dat gebeurt, kan de impasse in het Palestijnse vraagstuk worden doorbroken en naar ons oordeel moet de internationale gemeenschap zich ijveriger inspannen om dit probleem snel op te lossen. Dat zou niet alleen heilzaam zijn voor het Midden-Oosten maar voor de hele wereld.

Er dient een alomvattende regeling te komen voor het Arabisch-Israëlische conflict. Dit werd nog eens bevestigd door de verwoestende oorlog die Israël onlangs tegen Libanon heeft gevoerd. Nu de gevechten zijn gestopt en de UNIFIL-troepen, waaraan Qatar een bijdrage levert, met de uitvoering van hun taken zijn begonnen, hopen wij dat Libanon zijn soevereiniteit op heel zijn grondgebied kan uitoefenen en dat Israël die soevereiniteit zal eerbiedigen.

Wat Irak betreft hopen we dat dat land de huidige crisis te boven zal komen, dat het zijn soevereiniteit en de eenheid van zijn grondgebied zal bewaren en dat het Irakese volk zich weer veilig zal voelen en zijn vrijheid zal terugkrijgen. Ik vertrouw erop dat de Europese Unie, die zich bewust is van de risico's die de situatie in Irak voor de regionale stabiliteit in het Midden-Oosten meebrengt, extra haar best zal doen om Irak te helpen een uitweg te vinden voor de gevaarlijke situatie waarin het land nu verkeert.

Voor stabiliteit in het Midden-Oosten is het tevens nodig dat het Europees Parlement blijft streven naar een vreedzame oplossing voor het Iraanse nucleaire programma, die zal bevestigen dat de doelen ervan louter vreedzaam zullen blijven en dat het programma onder toezicht blijft van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie. Graag willen we hier onze oproep herhalen om van het Midden-Oosten een kernwapenvrije regio te maken en om Israël te verplichten het Non-proliferatieverdrag te tekenen.

(Applaus)

Alvorens mijn toespraak te beëindigen, wil ik nog even wijzen op de kracht van de samenwerking tussen de Europese Unie en Qatar en, in het algemeen, tussen de Europese Unie en de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten. Qatar heeft sinds de ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de landen van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten en de toenmalige EEG in 1989 zijn betrekkingen met de Europese Unie op diverse terreinen uitgebreid. Alleen al op energiegebied heeft Qatar contracten gesloten met een aantal landen van de Europese Unie, waaronder Italië, België, Groot-Brittannië en Spanje, om in hun aardgasbehoefte te voorzien. We werken eveneens samen op andere terreinen, bijvoorbeeld op cultureel, politiek en economisch gebied. Op deze wijze kunnen Qatar en de Europese Unie hun banden verder aanhalen.

Ik wil u nogmaals bedanken en moge de vrede en genade van God met u zijn.

(Het Parlement geeft de spreker een staande ovatie)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Bedankt voor uw toespraak, Hoogheid. Ik weet zeker dat die heeft bijgedragen aan het doen ontstaan van meer begrip voor de visies van de Arabische en van de islamitische wereld, op kwesties die van wederzijds belang zijn, zowel voor Europa als voor uzelf.

Het was een eer voor het Europees Parlement u te mogen ontvangen. Dank u zeer.

(Applaus)

(De plechtige vergadering wordt om 12.30 uur gesloten)

 
  

(1) De emir sprak Arabisch. Dit is een vertaling.


7. Stemmingen (voortzetting)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Wij gaan verder met de stemming.

 

7.1. Diensten op de interne markt (stemming)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hiermee is de stemming beëindigd.

 
  
  

VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS ROCA
Ondervoorzitter

 

8. Stemverklaringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde zijn de stemverklaringen.

 
  
  

- Verslag-Joan i Marí (A6-0372/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Josu Ortuondo Larrea (ALDE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, het basismotto van de Europese Unie is ‘Eenheid in verscheidenheid’. We zijn immers al vanaf het begin bezig met het opbouwen van een gemeenschappelijke ruimte, en niet alleen een economische ruimte, maar vooral een ruimte van kansen voor zelfontplooiing en een ruimte van vrijheid. En dat doen we met mensen en naties die veel met elkaar gemeen hebben; ik heb het niet alleen over de strategische, politieke en sociale belangen die we delen, maar ook over gemeenschappelijke waarden, gewoonten en de manier waarop we tegen het leven aankijken.

We hebben een gemeenschappelijke culturele achtergrond die geworteld is in de ideeën van de oude Grieken, in het Romeinse recht, het christendom, de Reformatie, de Verlichting, de Renaissance en zelfs de globalisering, Maar tegelijkertijd staat buiten kijf dat er nog steeds allerlei culturele verschillen bestaan en we ook onze eigen identiteit hebben, en in het bijzonder onze eigen, verschillende talen. Die verscheidenheid, die door sommigen alleen als een obstakel zou kunnen worden gezien, vormt in werkelijkheid een grote rijkdom en een bron van vitaliteit.

Hoewel het niet is aangenomen, heb ik daarom voor het voorstel tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie gestemd, opdat er communautaire wetgeving kan komen op het gebied van de eerbiediging en bescherming van de meertaligheid, met name van de minderheidstalen, en er een agentschap voor taalverscheidenheid en meertaligheid kan worden opgericht.

Ook heb ik voor het voorstel gestemd om alle Europese burgers naast hun moedertaal twee vreemde talen te laten leren, want dat is de beste formule om het onderlinge begrip, het vreedzaam naast elkaar bestaan en de eenheid te bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Michl Ebner (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het onderwerp meertaligheid doet het mij deugd dat het verslag van de heer Joan i Marí over meertaligheid is aangenomen. Ik heb er voor gestemd, maar wel met enige verbehouden, die ik nog steeds heb. Ik geloof dat de Europese Commissie en ook afgevaardigden tijdens de stemming in dit Parlement – de meerderheid, in ieder geval – onvoldoende moed hebben getoond bij een aantal amendementen. Meertaligheid is een voorwaarde voor tolerantie en acceptatie, en in het belang van de goede verstandhouding binnen de EU dient er meer te gebeuren op dit terrein.

Het besluit van het Parlement dat de Commissie de oprichting van een agentschap moet bestuderen en hierover verslag moet uitbrengen aan het Parlement, alsmede de constatering dat zij hierin nalatig is, is een feit. Aan deze nalatigheid dient iets te gebeuren.

De procedure in dit Parlement is dat er een verslag wordt gepresenteerd voordat de bewuste debatten worden gehouden en er besluiten worden genomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tomáš Zatloukal (PPE-DE).(CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is goed nieuws dat de nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid is aangenomen. De individuele lidstaten zullen verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van dit beleid. Enkele lidstaten zijn momenteel bezig hun onderwijssysteem te veranderen. Het onderwijs in vreemde talen, als een middel om de communicatie te verbeteren en als erkenning van de culturele verscheidenheid, vormt een substantieel onderdeel van deze veranderingen.

We moeten ondubbelzinnige steun geven aan de Europese indicator van het taalvermogen als we in de onderwijsplanning optimaal gebruik willen maken van individuele systemen voor het leren van vreemde talen. De motivatie om vreemde talen te leren is ook toegenomen door de transparantie van de examinering en diploma-eisen op het gebied van taalvaardigheid, wat goed is voor de carrière van degenen die zo’n diploma hebben.

Het verslag vormt een belangrijke bijdrage aan het versterken van het vreemdetalenonderwijs, het vergroten van het concurrentievermogen van de economisch actieve bevolking en het verbeteren van de communicatie tussen de burgers en de Europese instellingen. Reden te meer waarom ik voor het verslag heb gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor dit verslag gestemd. Ondanks alle euforie over meertaligheid mogen we de steeds slechtere resultaten niet vergeten die uit de PISA-studies naar voren komen.

Beperking van het aantal buitenlanders in schoolklassen tot dertig procent zou echter een vanzelfsprekendheid moeten worden teneinde te komen tot betere integratie, behoud van de kwaliteitsnormen en vermindering van de kans op culturele conflicten. Naar mijn mening dient de taal van het land voldoende te worden beheerst voordat er met een reguliere opleiding wordt gestart en moet er, indien nodig, extra taaltraining komen, bijvoorbeeld in de vorm van een extra jaar kleuterschool of pre-school. Dit zou naar mijn mening de norm moeten worden in de EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, evenals mijn collega Mölzer maak ook ik het nodige voorbehoud. In een aantal opzichten is dit een uitstekend verslag, met name omdat het signaleert dat het onderwijs van het Engels niet gesubsidieerd hoeft te worden door de Europese Unie.

Het verslag is in die zin uiterst ambitieus dat het van alle minderheidstalen – zo’n zestig – officiële talen wil maken, maar dat gaat dan wel enigszins ten koste van de 21 nationale talen van de Unie, waarvan sommige nu al in de gevarenzone verkeren: het Lets, het Litouws, het Ests, het Hongaars en het Sloveens zijn geen talen waarin internationaal wordt gecommuniceerd. En zelfs de situatie van het Italiaans, het Duits en het Frans baart enige zorgen.

Het is tamelijk paradoxaal dat in het verslag bezuinigingen worden voorgesteld met als argument dat deze officiële talen van de Europese Unie niet langer per definitie worden beschouwd als werktalen in alle delegaties, om op die manier geld vrij te maken voor de regionale talen. Wij hebben gisteren het enigszins betreurenswaardige voorbeeld gehad van een staatshoofd van een land dat onlangs volledig onafhankelijk is geworden, die dacht dat hij Engels moest spreken in plaats van zijn moedertaal, terwijl hij in Straatsburg heeft gestudeerd! Volgens mij voorspelt dat niet veel goeds voor de ontwikkeling van de meertaligheid in de Europese Unie!

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk.(PT) Ik heb voor het verslag-Joan i Marí gestemd over een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid, ondanks mijn reserves over enkele voorstellen en amendementen die zijn aangenomen.

Ik vind dat de Europese strategie van meertaligheid het onderwijs en de verspreiding van “Europese wereldtalen” moet dekken. Een van die talen is het Portugees, dat binnen de EU op de derde plaats komt als het gaat om meestgesproken talen in de wereld (na Engels en Spaans en voor Duits, Frans en Italiaans). Het unieke karakter van het Portugees, dat wordt gesproken door circa 200 miljoen mensen in acht landen verspreid over de vijf continenten, vergt een speciale plaats tussen de officiële talen van EU. Dat wordt in dit verslag niet erkend, en dat had wel gemoeten.

Het Portugees is de duurzaamste schakel tussen de continenten. Als communicatie-instrument en basismateriaal van grote dichters en schrijvers en ook omdat het beschikt over een waardigheid gebaseerd op achthonderd jaar geschiedenis.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik zal dit verslag steunen, zij het met enige tegenzin. Mijns inziens is het niet noodzakelijkerwijs gunstig voor het efficiënt functioneren van de instellingen dat er eindeloos nieuwe talen worden toegevoegd aan de cocktail van officiële EU-talen. Ik ben het ermee eens dat leden van het Parlement in hun eigen taal moeten kunnen spreken en naar hun eigen taal moeten kunnen luisteren, maar dat is niet per se het geval voor functionarissen van de Commissie of de Raad.

We zitten nu met de abnormale situatie dat wie uit Schotland komt Gaelic kan spreken en wie uit Gibraltar komt Spaans, maar wie uit Wales komt geen Welsh. Maar als we dan toch nieuwe talen gaan toevoegen, zou ik ervoor willen pleiten dat ook de taal wordt toegevoegd die gesproken wordt door een deel van mijn kiezers, namelijk het Cornish. Dat is weliswaar een minderheidstaal, maar het aantal potentiële sprekers is minstens zo groot als het aantal sprekers van het Maltees, dat een officiële taal is van de Gemeenschap.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Meertaligheid is belangrijk voor het vrije verkeer in de Europese Unie. Daarom hebben wij voor het verslag in zijn geheel gestemd.

We hebben echter gestemd tegen bepaalde voorgestelde formuleringen, onder andere over een taalwetgeving voor de EU, de oprichting van een agentschap voor taaldiversiteit en/of meertaligheid en over de oprichting van een interinstitutionele EU-werkgroep die zich moet inspannen voor een wijziging in het EU-Verdrag teneinde een rechtsgrondslag te scheppen voor het begrip “eerbiediging van taalkundige verscheidenheid”.

Zoals altijd komt hier de ongebreidelde expansiedrang van het Europees Parlement in beeld. Wij herinneren eraan dat de lidstaten een exclusieve verantwoordelijkheid voor de organisatie van het onderwijs hebben en ervoor moeten zorgen dat de inhoud van de onderwijsstelsels volledig wordt gerespecteerd. Dientengevolge is het de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten om ervoor te zorgen dat hun inwoners uitstekend taalonderwijs krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk.(PT) Ik feliciteer collega Bernat Joan i Marí met het belangrijke verslag, dat precies op het juiste moment kwam, over een nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid. Ik steun dat verslag, vooral waar het gaat om de voorgestelde maatregelen ter bevordering van meertaligheid in Europa.

Het bestaan van verschillende talen in Europa is een specifiek kenmerk van het Europese integratieproces en vormt een basiselement van de Europese cultuur. Het leren van verschillende talen, vooral het doel dat is vastgelegd in de strategie van Lissabon van “moedertaal + 2”, moet worden gestimuleerd als middel om de communicatie tussen de volken te bevorderen en de verschillen tussen de volken te accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk.(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd en ben opgetogen over de maatregelen ter bescherming en versterking van het gebruik van minderheidstalen. Het aanmoedigen van meertaligheid mag echter niet uitlopen op een buitensporig (en onnodig) aanbod aan tolk- en vertaaldiensten in regionale talen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk.(PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat meertaligheid me na aan het hart ligt en omdat ik vind dat de Europese Unie een duidelijk signaal moet geven ten gunste van de taalkundige verscheidenheid binnen haar grenzen.

Meer specifiek waar het gaat om de Europese indicator van het taalvermogen die is genoemd in dit verslag, herhaal ik hier de argumentatie uit mijn schriftelijke verklaring.

Het invoeren van een indicator van het taalvermogen is noodzakelijk omdat werkelijke gegevens over het taalvermogen van de burgers van de EU ontbreken. Maar die indicator mag zich niet beperken tot de vijf meestgesproken talen van de Unie. Hij moet ook rekening houden met het aanzien van de overige Europese talen buiten Europa, een wezenlijk element dat de Unie in overweging moet blijven nemen in haar beleid van openheid jegens en samenwerking met de rest van de wereld.

Daarom is mijn stem vóór amendement 4 een nadrukkelijk verzoek aan de Commissie om een concreet tijdschema op te stellen voor de uitbreiding van de indicator tot alle officiële talen van de Unie – zoals ik in mijn schriftelijke verklaring al voorstelde.

 
  
MPphoto
 
 

  José Ribeiro e Castro (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Ik ben er verheugd over dat het Parlement mijn bijdrage over de erkenning van het strategisch belang en de wereldwijde relevantie van de Europese wereldtalen overneemt in de nieuwe kaderstrategie voor meertaligheid.

Het Engels is de officiële taal van 350 miljoen mensen in de hele wereld. Voor 280 miljoen is dit het Spaans, voor 230 miljoen het Portugees en voor 125 miljoen het Frans. Deze getallen en de geografische verspreiding van de sprekers maakt het belang van de Europese talen duidelijk: zij genieten wereldwijd aanzien en bieden dus de mogelijkheid relaties en directe contacten zonder tussenkomst van anderen te onderhouden met andere delen van de wereld.

Maar vanuit een ander gezichtspunt weet ik dat de tegenstanders van de Europese optie voor meertaligheid meestal de kosten aanvoeren als een van de factoren die tot opheffing ervan en vervanging door een of meer werktalen zouden moeten leiden.

Ontkennen dat die kosten bestaan is zinloos. Het is wel belangrijk om te bedenken, ondanks de herhaalde aanvoering van financiële argumenten, dat deze kostenpost voor de opbouw van een modern Europa een zeer nobel doel dient en staat voor wat ons kenmerkt. Het is zeker veel goedkoper dan oorlog. En het vormt een krachtig cultureel activum.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk.(EN) Meertaligheid is een belangrijk concept. We moeten erkennen hoe uniek het is dat er in het Europees Parlement in 21 talen tegelijk vertaald wordt, en binnenkort zelfs in 23. Willen wij echter bereiken dat alle EU-burgers naast hun moedertaal nog twee andere talen beheersen, dan is er steun nodig op lidstaatniveau.

In Schotland kiezen steeds minder mensen ervoor vreemde talen te studeren, zowel op school als op de universiteit. Die trend moeten wij keren. Het verheugt mij dat alle 10-jarige kinderen op Schotse scholen een vreemde taal leren. Hun inspanningen moeten worden aangemoedigd en gesteund. De steun die de Schotse regering geeft aan middelbaar onderwijs in het Gaelic verdient eveneens lof.

 
  
  

- Stelsel van algemene preferenties van de Europese Unie (B6-0578/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. (FR) Het is een goede zaak als het stelsel van algemene preferenties, dat wil zeggen de geprivilegieerde toegang tot de Europese markt voor hun export, voor sommige landen alleen mogelijk is als zij voldoen aan de minimumvoorschriften van de Internationale Arbeidsorganisatie.

Maar zoals meestal met dit soort resoluties ben ik bang dat we blijven steken in het stadium van vrome wensen. Ondanks de clausules over de eerbiediging van de mensenrechten en de “sociale grondrechten” waarmee het Europa van Brussel zijn internationale handelsakkoorden pleegt op te tuigen, heeft het nog nooit een sanctie uitgesproken over welke schending van deze rechten dan ook, en deze clausules tot leven gewekt. Europa drijft handel met China en heeft de toetreding van China tot de WTO gesteund, ondanks alles wat we weten over de arbeidsomstandigheden in dit communistische land, het bestaan van heropvoedingskampen en dwangarbeid, de politieke repressie en het gebrek aan vrijheid, en ook de systematische schending van het eigendomsrecht door de grootscheepse vervalsing en imitatie die daar aan de orde van de dag zijn.

Het probleem dat hier speelt is de geloofwaardigheid, en dat is iets wat Europa op dit punt totaal niet heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Howitt (PSE), schriftelijk.(EN) Elk jaar worden er in Colombia meer vakbondsactivisten vermoord dan in de rest van de wereld bij elkaar. In 2005 werden 70 vakbondsmensen om het leven gebracht; daarnaast ontvingen er 260 doodsbedreigingen, werden er 56 willekeurig vastgezet, overleefden 7 vakbondsleden aanslagen waarbij gebruik werd gemaakt van explosieven of vuurwapens, werden er 6 ontvoerd en zijn er 3 verdwenen.

De Commissie heeft zich vol trots op de borst geslagen dat zij de voordelen van GSP heeft gekoppeld aan normen met betrekking tot rechten. Zelfs de IAO zelf heeft verklaard dat Colombia niet volledig voldoet aan de belangrijkste arbeidsnormen, wat een noodzakelijke voorwaarde zou moeten zijn voor het verlenen van GSP-Plus-privileges. Het ratificeren van een IAO-overeenkomst is niet hetzelfde als die overeenkomst ten uitvoer leggen, zoals vakbondsmensen in Colombia maar al te graag zullen bevestigen.

Ik ben daarom blij met deze resolutie en met de verklaring die commissaris Mandelson tijdens het debat heeft afgelegd en ik dring er bij de Commissie op aan dat zij de GSP+-status van Colombia heroverweegt. Anders zal de indruk blijven bestaan dat een land dat zijn vakbondsleden vermoordt daarvoor beloond wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben verheugd over deze stemming. In veel te veel GSP-begunstigde landen worden de rechten van werknemers herhaaldelijk geschonden. De Commissie moet er via een grondige, regelmatig uitgevoerde en transparante evaluatie op toezien dat de relevante IAO-overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd.

 
  
  

- Verslag-Gebhardt (A6-0375/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Oldřich Vlasák (PPE-DE).(CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag uitleggen waarom ik voor het voorstel voor een richtlijn betreffende diensten op de interne markt heb gestemd. Om te beginnen wil ik zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat het een goede zaak is dat na drie jaar van zich traag voortslepende onderhandelingen, de Europese instellingen een besluit hebben genomen over verdere liberalisering van het vrije verkeer van diensten. Dit zal leiden tot de creatie van meer dan een half miljoen nieuwe banen en het zal de economische groei in onze landen stimuleren.

Hoewel de richtlijn in zijn definitieve vorm niet helemaal overeenkomt met mijn opvattingen over de liberalisering van diensten op de interne markt van de Europese Unie, zal hij wel toegevoegde waarde voor alle belanghebbenden met zich meebrengen, en dat is de reden dat ik voor het voorstel heb gestemd. Dit zal handelaren en kleine en middelgrote bedrijven gemakkelijker toegang geven tot de markten van de andere lidstaten. Het compromis dat is bereikt in de Raad is echter fragiel en het heeft geen zin om het in gevaar te brengen. Daarom heb ik niet voor bepaalde amendementen over gevoelige punten gestemd, zoals die over de naleving van het arbeidsrecht of het strafrecht, de definitie van sociale diensten van algemeen belang en de screeningsplicht. Deze punten zullen ongetwijfeld onderwerp van toekomstige debatten worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Péter Olajos (PPE-DE).(HU) Als lid uit een van de nieuwe lidstaten heb ik hard gevochten voor de rechten van onze bedrijven en werknemers. Ik heb ook regelmatig vragen gesteld aan de Commissie, zowel mondelinge als schriftelijke vragen, over de bescherming en eerbiediging van de rechten van werknemers.

Gedurende de behandeling zijn wij vaak gestuit op juridische, politieke en economische problemen. Wij zijn regelmatig beschuldigd van sociale dumping, aantasting van de normen voor de veiligheid op de werkplek en van andere absurditeiten. Nu de meeste gevallen – met inbegrip van de zaken SoKo Bunda en Pannonia, waarbij Hongaarse werknemers in Duitsland waren betrokken – zijn opgelost, is met gerechtelijke beslissingen een eind gemaakt aan het optreden van de Duitse autoriteiten en zijn er zelfs procedures voor schadevergoeding aan de gang.

De aanneming van de dienstenrichtlijn vandaag is een gigantische stap vooruit en zal diverse onzekerheden verduidelijken. Het is een compromis, wat betekent dat niemand echt tevreden zal zijn. Het is echter een goed compromis dat onze zaak ten goede zal komen, namelijk de verwezenlijking van de fundamentele vrijheden van onze Unie, in dit geval het vrij verkeer van diensten.

 
  
MPphoto
 
 

  Michl Ebner (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Gebhardt gestemd, voornamelijk omdat ik afkomstig ben uit een grensgebied waar men dagelijks met deze problemen kampt. Ik denk daarom dat dit positieve maatregelen zijn, die in het bijzonder gunstig zijn voor de grensgebieden.

Ik betreur het enigszins dat er jarenlang onenigheid is geweest over de dienstenrichtlijn die momenteel voor ons ligt en waar uiteindelijk ook in dit Parlement veel steun voor is ontstaan, steun die naar mijn mening zeer terecht is. Ik hoop dat er in de toekomst meer proactieve en positieve voorstellen zullen komen in plaats van onenigheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de vrijheid van dienstverrichting is een van de vier door het EEG-Verdrag gegarandeerde vrijheden van de Europese Unie. Het Verdrag verbiedt beperkingen op te leggen aan de vestiging van onderdanen uit een andere lidstaat en hinderpalen op te werpen voor het vrij verkeer van diensten.

Collega’s, twee jaar geleden zijn wij begonnen met de behandeling van het document waarmee een vrijheid die nu al vijftig jaar ons grondrecht is, verwezenlijkt moet worden. Het oorsprongslandbeginsel (een voorwaarde voor vrij verkeer van diensten), de diensten van algemeen belang, de gezondheidszorg, de sociale en andere diensten zijn echter allemaal uitgesloten van het voorstel voor een richtlijn.

Litouwen was het enige land dat zich tijdens de stemming in de Raad over de richtlijn heeft onthouden. Ik geloof dat het niet lang zal duren voordat wij bij de uitvoering van de richtlijn zullen vaststellen dat niet aan onze verwachtingen wordt voldaan. Daarom verzet ik mij tegen deze richtlijn, net als ik tijdens de eerste lezing heb gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Vergnaud (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, er mag dan veel vooruitgang zijn geboekt ten opzichte van de oorspronkelijk door de Europese Commissie ingediende tekst, de richtlijn inzake de diensten op de interne markt die ons vandaag ter stemming is voorgelegd verschilt van de versie van de eerste lezing van het Europees Parlement. Ik heb dan ook voor de verwerping van het gemeenschappelijk standpunt gestemd.

De diensten van algemeen economisch belang vallen immers nog steeds onder het toepassingsgebied van de richtlijn, evenals een deel van de diensten van algemeen belang. De reikwijdte van de uitsluiting van de maatschappelijke diensten van algemeen belang is aanzienlijk ingeperkt. De door het Europees Handvest gewaarborgde grondrechten worden nog maar in één overweging genoemd. Tot slot blijft de tekst zeer dubbelzinnig over de uitsluiting van het arbeidsrecht.

Hoewel deze vragen, die in mijn ogen essentieel zijn, deels worden beantwoord in de schriftelijke verklaring van de Europese Commissie, heeft die geen enkele juridische waarde, en in geval van geschillen die voor de rechter worden gebracht, kan het Hof van Justitie die verklaring dus buiten beschouwing laten. De zaak zou anders hebben gelegen als deze verklaring uitgegaan zou zijn van de Raad, medewetgever met het Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Corbett (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, met de overeenkomst die we hier voor elkaar hebben gekregen en waarvoor een zo grote, partijoverschrijdende meerderheid behaald is, heeft het Parlement zich op zijn best laten zien. We hebben Commissievoorstellen bekeken en beoordeeld, ervoor gezorgd dat ze werkbaar en politiek aanvaardbaar waren in al onze landen en we zijn tot een oplossing gekomen waarvan, daar ben ik van overtuigd, de economie van de EU enorm zal profiteren.

Ik ben met name te spreken over de aanpassing van deze overeenkomst op het punt van de comitologie, die op het laatste moment werd doorgevoerd. Het is nog maar enkele maanden geleden dat wij een overeenkomst sloten met de Raad waarmee de rechten van het Parlement versterkt werden wat betreft het kritisch beoordelen van de uitvoeringsmaatregelen die uit deze richtlijn zullen voortvloeien.

Het was onaanvaardbaar dat de Raad in eerste instantie zei dat de nieuwe overeenkomst niet van toepassing zou zijn op deze richtlijn. Deel van het akkoord was dat het van toepassing zou zijn op alle nieuwe wetgevingsmaatregelen die de Commissie autoriseren vervolgens uitvoeringsmaatregelen aan te nemen met een min of meer wetgevend karakter. Dat is nu gelukkig aanvaard als onderdeel van de overeenkomst, wat betekent dat geen enkele uitvoeringsmaatregel voor een quasi-wetgevende maatregel die uit deze wetgeving voortvloeit, kan worden aangenomen als het Parlement het daar niet mee eens is.

 
  
MPphoto
 
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd voor aanname van het herziene ontwerp voor de dienstenrichtlijn. Anders gezegd, ik was tegen afwijzing. Optimistisch als ik ben, denk ik namelijk dat deze richtlijn zal bijdragen aan een vermindering van de bureaucratie, de groei van de economie en het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen.

Echter, laten we eerlijk zijn: de originele versie van de richtlijn, die drie jaar geleden door de Europese Commissie voorgesteld werd, was aanzienlijk beter en zou beter hebben kunnen bijdragen aan de verwerkelijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie.

De huidige richtlijn is sterk verwaterd en je kunt hier moeilijk spreken van een groot succes. Het lijkt alsof sommige oude lidstaten van de Unie bang zijn voor vrij verkeer van diensten en voor de concurrentie met nieuwe lidstaten, en als argument daarvoor voeren ze aan dat ze sociale dumping vrezen. Die houding is moeilijk te begrijpen, want we willen toch allen dat Europa dynamischer en concurrerender wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat het voorstel voor een dienstenrichtlijn waarover wij hebben gestemd een goed compromis is tussen enerzijds de vrijheid om diensten te verlenen, en anderzijds de noodzaak van beperkingen in het belang van werknemers en het MKB. Daarom heb ik ook voor dit verslag gestemd.

Nu is het aan de lidstaten om de naleving van de bepalingen te controleren. Pas dan zal de dienstenrichtlijn een doorslaand succes worden. Ik wil de nu niet aanwezige Raad, het voorzitterschap van de Raad, dan ook oproepen druk uit te oefenen op de lidstaten om tot voorbereiding over te gaan van geschikte controlemechanismen voor de tenuitvoerlegging van de dienstenrichtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Dankzij de aanneming van de dienstenrichtlijn door het Europees Parlement kan een algemeen kader opgesteld worden dat het dienstverleners makkelijker maakt gebruik te maken van hun recht op vrijheid van vestiging en dat het vrij verkeer van diensten – van een gegarandeerd hoog niveau – vereenvoudigt, terwijl tevens het risico van sociale dumping wordt uitgesloten, een risico waarmee het oorspronkelijke concept van het inmiddels geschrapte oorsprongslandbeginsel gepaard ging.

Het toepassingsgebied is aanzienlijk beperkt door de uitsluiting van de gezondheidsdiensten, de niet-commerciële openbare diensten en bepaalde commerciële openbare diensten. De activiteiten in de dienstensector maken 70 procent van het bbp van de Europese Unie uit en kunnen beduidend bijdragen tot groei en werkgelegenheid. Terugkijkend wil ik beklemtonen dat de president van de Franse Republiek, de heer Chirac, sterk werd aangeraden de oorspronkelijke tekst, destijds voorgesteld door de Commissie-Prodi, tegen te houden.

Dit dossier is een teken van de groeiende invloed van het Europees Parlement, waarvoor het een belangrijke politieke overwinning is. Het symboliseert het concept van de sociale markteconomie zoals dat is opgenomen in de Europese ontwerpgrondwet. We moeten nu onze aandacht richten op de lidstaten, die de verantwoordelijkheid dragen om deze tekst op een billijke, rechtvaardige en eerlijke wijze om te zetten in nationale wetgeving.

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Booth (IND/DEM), schriftelijk.(EN) Als afgevaardigde van de Britse Independence Party (UKIP) in het Europees Parlement heb ik voor de meeste amendementen van de GUE/NGL-Fractie en de Verts/ALE-Fractie gestemd. De gevaren van supranationalisme worden in deze amendementen weliswaar slechts in beperkte mate onderkend, maar niettemin wordt wel ingezien hoezeer een gebrek aan democratische, nationale controle op de verlening van diensten nadelig kan zijn voor gewone mensen en vooral voor de minder welgestelden, en wordt met deze amendementen geprobeerd dit risico te ondervangen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, Derek Roland Clark, Nigel Farage, Jeffrey Titford en Thomas Wise (IND/DEM), schriftelijk. – (EN) Wij hebben voor de meeste amendementen van de GUE/NGL-Fractie en de Verts/ALE-Fractie gestemd. De gevaren van supranationalisme worden in deze amendementen weliswaar slechts in beperkte mate onderkend, maar niettemin wordt wel ingezien hoezeer een gebrek aan democratische, nationale controle op de verlening van diensten nadelig kan zijn voor gewone mensen en vooral voor de minder welgestelden, en wordt met deze amendementen geprobeerd dit risico te ondervangen.

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Castex (PSE), schriftelijk. (FR) Ik heb gestemd voor het voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake diensten op de interne markt. De stemming in tweede lezing ging over een minder goede tekst vergeleken met de stemming in eerste lezing. Er blijven te veel vraagtekens over de toepassing van het beginsel van het land van herkomst. De tekst brengt geenszins opheldering over de onduidelijkheden in verband met de bescherming van openbare diensten en consumenten.

Erger nog: terwijl het arbeidsrecht onder de nationale bevoegdheden valt, heeft de Raad het eerbiedigen van het arbeidsrecht nu afhankelijk gemaakt van communautaire beslissingen, aangezien de naleving van het arbeidsrecht voortaan onderworpen is aan het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

De Europese Unie keert zich af van haar oorspronkelijke streefdoel om een solidaire Europese ruimte uit te bouwen. Door de sociale en milieuregelgeving evenals de consumentenbescherming naar beneden toe te harmoniseren, wordt het Europees sociaal model op het spel gezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Brigitte Douay (PSE), schriftelijk. – (FR) De Franse leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben op woensdag 15 november geweigerd om hun goedkeuring te verlenen aan het verslag over diensten op de interne markt, met andere woorden aan de dienstenrichtlijn.

Ondanks de zeer belangrijke vorderingen die de PSE-Fractie en de socialistische rapporteur Evelyne Gebhardt in eerste lezing geboekt hebben – met name de schrapping van het oorsprongslandbeginsel – heeft het Parlement van de Commissie geen garantie gekregen voor een ontwerpkaderrichtlijn over de openbare diensten.

Aangezien in de tweede lezing van een tekst geen eindstemming over de hele tekst plaatsvindt, hebben we het amendement ter verwerping van de tekst gesteund, dat was ingediend door meerdere fracties (de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links en Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie). Bovendien hebben we verschillende amendementen ingediend die met name ten doel hadden te waarborgen dat de vrijheid van de lidstaten om zelf te bepalen wat ze verstaan onder sociale diensten van algemeen belang, geëerbiedigd zou worden.

Zoals Bernard Poignant namens de Franse socialisten opgemerkt heeft “De feitelijke definitie, het formuleren, organiseren en financieren van diensten van algemeen belang, of zij nu economisch of niet-economisch van aard zijn, moet een taak blijven van de lidstaten en hun regionale en lokale autoriteiten.”

 
  
MPphoto
 
 

  Anne Ferreira (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het amendement ter verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de dienstenrichtlijn. De richtlijn volstaat niet omdat hij meer verwarring en juridische onzekerheid veroorzaakt en het gewijzigde voorstel dat het Europees Parlement in eerste lezing heeft aangenomen, en waar ik tegen gestemd heb, nog verder afzwakt.

Dat geldt met name voor het arbeidsrecht en voor de sociale en openbare diensten die niet binnen het toepassingsgebied van de dienstenrichtlijn vallen. Maar het belangrijkst is dat de tekst van de Raad de Commissie een sturende bevoegdheid toekent wat betreft de toepassing van de richtlijn.

Uit de tekst is dan wel het begrip ‘land van herkomst’ verdwenen in de door de Commissie geamendeerde tekst, het werd echter niet vervangen door ‘land van bestemming’ of ‘ontvangend land’. Dat vind ik een nadeel, vooral omdat het Hof van Justitie zich zal moeten uitspreken over de conflicten die daaruit kunnen voortvloeien.

Op 15 november is dus een dienstenrichtlijn met liberale strekking goedgekeurd.

Drie jaar debatteren, en nog is het niet gelukt een resultaat te bereiken zonder gevaarlijke consequenties voor het politieke en sociale Europa. Dat is voor de Europese integratie een gevoelige slag – en daar zat Europa niet bepaald op te wachten.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Wat zojuist gebeurd is met de goedkeuring van deze richtlijn is bijzonder ernstig. We betreuren de afwijzing van het voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dat is ingediend door onze fractie en waar wij onze naam onder gezet hebben.

Wat vandaag gebeurd is, komt neer op een capitulatie van de twee grootste politieke fracties – de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten – ten opzichte van hun standpunt bij eerste lezing afgelopen februari. Ze hebben zelfs de overeenkomst niet verdedigd die ze destijds sloten en waar ze voor stemden, na de protesten en demonstraties in Straatsburg. Nu vallen ze terug op een paar van de schadelijkste aspecten van de oorspronkelijke, beruchte richtlijn-Bolkestein.

Ze streven de liberalisatie van de dienstverlening na, de openbare diensten incluis, en geven zo toe aan de pressie vanuit de grote economische en financiële groepen, die in deze “stap” nieuwe mogelijkheden zien voor uitbuiting van de werknemers en economische overheersing. Deze liberalisatie zal niet alleen de soevereiniteit van de staten inzake definitie, bescherming en financiering van de openbare diensten ondergraven, maar het hun tegelijk onmogelijk maken om normen te definiëren voor financiering en bescherming van de dienstverlening in het algemeen, waardoor de macht van supranationale lichamen, zoals de Europese Commissie, wordt vergroot.

Wij vinden dat ieder land het recht moet houden om te beslissen over de openbare diensten die het wil, de publieke eigendom, de vorm van financiering en organisatie, en over de rechten van de werknemers en de gebruikers.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Fruteau (PSE), schriftelijk. (FR) Ook al is er aanzienlijke vooruitgang geboekt in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie, de tekst over de dienstensector in de Europese Unie die vandaag in tweede lezing voorgesteld wordt, biedt niet voldoende garantie om het Europees sociaal model voor uiteenvallen te behoeden.

Bepaalde gevoelige sociale sectoren zoals sociale huisvesting, gezinsondersteunende diensten of openbare gezondheidszorg vielen in eerste lezing oorspronkelijk niet onder de toekomstige richtlijn, maar zijn weer toegevoegd door de lidstaten.

De juridische leemte die gepaard gaat met, in het bijzonder, de schrapping van het oorsprongslandbeginsel is bovendien niet weggewerkt. Het gevolg is dat het aan het oordeel van de rechters van het Hof van Justitie – en niet aan de wetgever – wordt overgelaten om, via de jurisprudentie die deze situatie zeker zal teweegbrengen, te bepalen hoe het Europees sociaal beleid er in de toekomst uit komt te zien.

In die context is het duidelijk dat de geschreven verklaring van de Commissie, bedoeld om opheldering te bieden bij enkele lacunes in de tekst, zoals de uitsluiting van het arbeidsrecht, geen echte juridische waarde biedt, waardoor het belang en nut ervan heel onzeker zijn.

Om al die redenen heb ik gestemd voor de verwerping van het voorstel over de dienstenrichtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. (FR) Als de nieuwe versie van de Bolkestein-richtlijn niet al genoeg ernstige lacunes zou vertonen om haar te verwerpen – en dan denk ik vooral aan het feit dat ze niet wezenlijk verschilt van de vorige – dan zou één reden voor ons de doorslag geven om dat alsnog te doen: de verdachte consensus tussen twee grote fracties, de Sociaal-democratische en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, en bovendien hun aanvaarding van het door de Raad uitgewerkte compromis.

Het zou pas een echte revolutie zijn geweest wanneer onder andere het primaat van de toepassing van het nationaal recht van een lidstaat op zijn grondgebied uitdrukkelijk opgenomen was, met name van zijn nationaal arbeidsrecht, van zijn nationaal sociaal, fiscaal en strafrecht. Met andere woorden het beginsel van het land van bestemming in tegenstelling tot het beginsel van het land van herkomst. Dat zou dienstverleners van een andere lidstaat niet hebben belet om diensten in een ander land aan te bieden, het zou enkel een eerlijke concurrentie met de nationale betrokkenen mogelijk hebben gemaakt. De revolutie zou erin hebben bestaan dat de lidstaten aan de toegang tot bepaalde activiteiten voorwaarden hadden kunnen verbinden, zoals de situatie op de arbeidsmarkt of ruimtelijke ordening. Nu hebben ze die mogelijkheid niet.

Na de concurrentie met de rest van de wereld en de concurrentie tussen ondernemingen, bevestigt Europa nu ook de concurrentie tussen Europese werkenden, zowel zelfstandigen als werknemers in loondienst, en bijgevolg de concurrentie tussen sociale systemen. Europa stevent af op een ramp.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan verwelkomt de dienstenrichtlijn en vindt dat dienstverlenende bedrijven, ongeacht uit welk land ze komen, in geen enkel EU-land mogen worden gediscrimineerd.

De kernvraag in het debat over de dienstenrichtlijn was of het oorsprongslandbeginsel het fundament van de richtlijn moest zijn, of dat de wetgeving van het gastland volledig van kracht moest zijn. Het oorsprongslandbeginsel raakt belangrijke maar sterk beperkte gebieden zoals de bouw, installatiewerk en consultancy. Wij verwelkomen concurrentie op deze gebieden, maar vinden dat die moet plaatsvinden op voorwaarden die voor alle partijen rechtvaardig zijn. Wij vinden dat op Zweeds grondgebied Zweedse regels moeten gelden. Het is dan ook verheugend dat de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt het oorsprongslandbeginsel afwijst.

De stellingname van de Raad is vooral een overwinning voor de standpunten die de Zweedse partij Junilistan vertegenwoordigt. De concurrentie in de dienstensector zal intensiever worden. Tegelijkertijd zal de nationale zelfstandigheid van de lidstaten worden gerespecteerd, nu het oorsprongslandbeginsel niet de basis van de richtlijn vormt. Het is positief dat de nationale dienstenmonopolies niet zullen worden beïnvloed en dat de nationale wetgeving over arbeidsrecht, de sociale wetgeving, de collectieve overeenkomsten en de vakbondsrechten niet worden aangetast.

 
  
MPphoto
 
 

  Mathieu Grosch (PPE-DE), schriftelijk. (DE) In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt in sterke mate rekening gehouden met de fundamentele wijzigingen door het Parlement in de eerste lezing. Er wordt duidelijk uitgelegd welke terreinen worden uitgesloten, en daarbij gaat het vooral om diensten op het terrein van de gezondheidszorg en om audiovisuele diensten.

Het oorsprongslandbeginsel is geschrapt, en de arbeidswetgeving en sociale overeenkomsten in de diverse landen worden gerespecteerd.

Ook de toegang tot de markt voor onze ondernemingen is gemakkelijker gemaakt door de ontmanteling van vele willekeurige barrières.

Verder hebben de standpunten van de Commissie voor duidelijkheid gezorgd. Daarmee kan het algehele onderhandelingsresultaat worden beschouwd als een succes voor het Parlement, maar ook voor het economische en sociale beleid. Uiteraard kent ieder compromis zijn zwakke punten, en sommige wijzigingen door de Raad zijn niet helemaal duidelijk, maar het zou verkeerd zijn om het al met al erg goede resultaat op losse schroeven te zetten door het debat in de Raad te heropenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ambroise Guellec (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De dienstenrichtlijn is zojuist met een grote meerderheid aangenomen. Dat strekt het Europees Parlement tot eer. Het is een overwinning voor de Europese Unie. Waarom? De dienstensector maakt meer dan de helft van de Europese economie uit en vormt de belangrijkste bron van werkgelegenheid. Een vrije dienstverlening is een van de basisbeginselen van de Unie. De oprichting van een echte interne markt voor diensten is onontbeerlijk voor de economische groei in Europa, en dus voor de schepping van werkgelegenheid.

De tekst die vandaag in Straatsburg goedgekeurd is, brengt ons op die weg. Hij levert tegelijkertijd de noodzakelijke waarborgen voor het behoud van de openbare diensten van algemeen belang en voor het voortbestaan van onze sociale verworvenheden en ons arbeidsrecht. Door het oorsprongslandbeginsel uit te sluiten, wordt sociale concurrentie verhinderd en een efficiënte barrière voor sociale dumping ingebouwd. De tekst bevat geen ongerechtvaardigde protectionistische belemmeringen meer, en de lidstaten mogen hun nationale regelgeving toepassen wanneer dat in het belang van de burger is. Het toepassingsgebied van de tekst is eveneens ingeperkt door de uitsluiting van gevoelige sectoren als de audiovisuele sector, de gezondheidszorg, een deel van de sociale dienstverlening, gokactiviteiten en zelfs het notariaat. Het is een mooi compromis dat Europa vooruit zal helpen, in overeenstemming met de belangen van zijn bevolking.

 
  
MPphoto
 
 

  Benoît Hamon (PSE), schriftelijk. (FR) Ik heb tegen deze richtlijn gestemd omdat ik van mening ben dat hij uiterst liberaal is, ondanks de verbeteringen die aangebracht werden dankzij het parlementair debat en onder druk van vakbonden en burgers.

Er wordt geen enkele echte harmonisatie waar de consumenten en de werknemers de vruchten van plukken, in het vooruitzicht gesteld in ruil voor de buitengewone deregulering van de dienstensector in Europa die vooral de bedrijven ten goede komt.

Wat de openbare diensten betreft: terwijl de Commissie weigert vooruitgang te boeken bij de kaderrichtlijn over diensten van algemeen belang, draagt de dienstenrichtlijn bij aan een verzwakking van openbare diensten, waarvan sommige dezelfde gevolgen zullen ondergaan als eenvoudige commerciële diensten.

Ten slotte maken de “verboden en beoordelingsplichtige eisen” uit de artikelen 14 en 15 elke openbare regelgeving in de dienstensector onmogelijk of minstens enorm moeilijk. Een maximumprijs voor basisdiensten, een minimum aantal werknemers om de kwaliteit van bepaalde gevoelige diensten te verzekeren, ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld in verband met de opening van supermarkten: een heleboel regels die tot nu toe beschouwd werden als een waarborg voor het respecteren van het algemeen belang en die vanaf nu als onaanvaardbare belemmeringen voor de vrijheid van vestiging en onderneming worden beschouwd.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk.(EN) Mijns inziens is de exclusieve lijst van diensten van algemeen belang te beperkt en belanden veel diensten in een schemergebied. Vallen ze er nu wel of niet onder? We hebben geen kaderrichtlijn voor deze gebieden, die van essentieel belang zijn voor het bestrijden van armoede en het bevorderen van sociale cohesie en die vooral voor vrouwen van belang zijn. Het gaat hier om cruciaal EU-beleid. De verklaring van de Commissie is niet bindend voor de toekomstige Commissie die in functie is wanneer de richtlijn van kracht wordt. De verklaring heeft geen juridische status tegenover het Europees Hof van Justitie, dat nu besluiten zal nemen die het Parlement verkozen heeft te vermijden. We hebben tijdens de stemming van vandaag kunnen zien dat de meerderheid van dit Parlement geen duidelijke taal wenst te spreken over de rechten van werknemers en de bescherming van openbare diensten. Hoe gaan zij hun raadsleden op lokaal en regionaal niveau uitleggen dat ze hun een kleinere rol toebedelen bij de besluitvorming over de verlening van diensten van algemeen belang en het waarborgen van het publieke belang? Het Parlement heeft voor elkaar gekregen dat het oorspronkelijke voorstel in gunstige zin gewijzigd is. We hadden echter meer kunnen doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Ondanks bepaalde verbeteringen, ondanks het feit dat er nog een aantal sectoren uit het oorspronkelijke toepassingsgebied, of liever gezegd het irritatiegebied, van de richtlijn-Bolkestein zijn gehaald, is ook de meest recente versie van deze tekst nog steeds absoluut onaanvaardbaar. Ook nu staat de deur open voor sociale dumping en oneerlijke concurrentie tussen werknemers.

Geen van de problemen die de oorspronkelijke richtlijn aan de orde had gesteld wordt hierdoor feitelijk opgelost. De openbare diensten vallen hier niet buiten, en de lidstaten krijgen niet het recht om te bepalen hoe die moeten worden gedefinieerd, georganiseerd of gefinancierd. Er is geen ruimte voor de legitieme economische, sociale of andere eisen die de lidstaten zouden kunnen stellen voor de toegang tot bepaalde activiteiten. Ze kunnen alleen maar een beroep doen op “dwingende redenen van algemeen belang”, een vaag concept, dat het Hof in Luxemburg ongetwijfeld zo restrictief mogelijk zal interpreteren. Het arbeidsrecht van het land waar de dienst wordt verleend, wordt ondergeschikt gemaakt aan het gemeenschapsrecht, en met name aan het principe van het vrij verkeer van diensten, zoals gedefinieerd in de Verdragen. Dat komt erop neer dat het nationale recht buiten werking wordt gesteld.

Miljoenen Europeanen hebben “nee” gezegd tegen dit ultraliberale Europa, dat de belangen van de burgers en de volkeren aan zijn laars lapt en vrij baan geeft aan de wetten van de markt, de financiële belangen en de heilige concurrentie. Luister naar hen, voor het te laat is!

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het amendement om de richtlijn te verwerpen, omdat deze een stap terug is vergeleken met de stemming in eerste lezing. Deze tekst biedt de mogelijkheid om het principe van het land van oorsprong toe te passen, en de openbare diensten – diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang – vallen helemaal niet buiten deze “vrije” concurrentie, met alle storende gevolgen van dien.

De Europese Commissie verklaart dat de tekst niet duidelijk bepaalt welk recht van toepassing is, en dat dus meestal het internationale privaatrecht zal worden gebruikt, dat heel dicht bij het recht van het land van oorsprong ligt. De lidstaten hebben vrijwel geen speling om een sociaal beleid te voeren. Ondanks de formele vooruitgang die is geboekt zal de liberale realiteit door deze tekst de overhand krijgen, en ons sociaal model zal daardoor op de helling komen te staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Louis en Philippe de Villiers (IND/DEM), schriftelijk. – (FR) Om te proberen om de Fransen over te halen om tijdens het referendum vóór de Europese grondwet te stemmen, hadden de voorstanders, vooral binnen de UMP, de Unie voor de Presidentiële Meerderheid, hun drie dingen beloofd: intrekking van de richtlijn-Bolkestein, verlaging van de btw voor de horeca en beëindiging van de gesprekken over de toetreding van Turkije. Uiteindelijk krijgen de Fransen Turkije toch, de richtlijn-Bolkestein ook, en de verlaagde btw niet.

Het compromis waarover we vandaag stemmen lijkt een afgezwakte versie te zijn van de oorspronkelijke tekst, maar onder een dubbele bodem zit het recht van de Commissie en het Hof van Justitie om terug te keren naar de oorspronkelijke tekst. Hoe kan de heer Toubon zeggen dat hij voor het compromis stemt “om het ergste te vermijden”?

Het ergste zou dus zijn dat er geen richtlijn komt, maar dat was juist wat de UMP en het staatshoofd de Fransen in 2005 hadden beloofd!

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik zal vandaag voor de dienstenrichtlijn stemmen, maar zonder enthousiasme. Er is te veel aan deze tekst geknutseld en gerommeld. Essentiële bepalingen, bijvoorbeeld over de detachering van werknemers, zijn verdwenen, en dat betreur ik.

Men heeft ons verteld dat dit gebeurd is om sociale dumping te vermijden, maar dat is helemaal niet waar. Deze bepalingen waren bedoeld om duidelijk te maken welke spelregels en controlemechanismen er in de Europese Unie gelden voor werkgevers en werknemers. Het oorsprongslandbeginsel ging gepaard met de nodige beschermingclausules, en toch roepen velen nu luid dat ze zo blij zijn dat dit principe is komen te vervallen.

Maar wie kan blij verkondigen dat we nu een grote stap zetten op weg naar de voltooiing van de interne markt? Wat hebben we ons bedrijfsleven en onze burgers te bieden? In ieder geval geen duidelijke regels, terwijl ze die nodig hebben op de interne markt.

De discussie over dit onderwerp is vertroebeld door te veel leugens en bangmakerij, en dat gaat ten koste van de interne markt en de integratie van ons Europa.

Met deze richtlijn hebben we een fraaie kans laten liggen om de integratie voort te zetten. Daaruit moeten we een les leren voor de toekomst, we mogen deze fouten niet nog een keer maken.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik begroet het verslag-Gebhardt en daarmee in feite de aanneming van de dienstenrichtlijn met instemming. Het Parlement heeft een belangrijke rol gespeeld bij het mogelijk maken van een vrijer verkeer van diensten in heel de EU zonder dat de sociale diensten, vakbondsrechten of milieuwetten daardoor ondermijnd worden. Het Parlement zal zorgvuldig moeten toezien op de tenuitvoerlegging van de richtlijn om er zeker van te zijn dat de beloften die de commissaris hier in deze vergaderzaal gedaan heeft ook worden nagekomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) De dienstenrichtlijn zal het leven van werknemers en consumenten vergaand beïnvloeden, aangezien de standaard van de dienstverlening wordt verlaagd en het risico van sociale dumping wordt vergroot. Uitsluitend aan de vrijheid om grensoverschrijdend diensten te verlenen wordt in de richtlijn belang gehecht, terwijl vrijheden zoals sociale rechten en collectieve onderhandelingen niet worden meegewogen of worden afgebroken.

De richtlijn drukt de lonen en biedt bedrijven talloze achterdeurtjes waarvan ze gebruik kunnen maken om minder dan het minimumloon te betalen. Dienstverleners worden gestimuleerd zich te vestigen in landen met lage lonen en lage belastingen en de richtlijn bevordert een neerwaartse spiraal richting de laagste normen wat betreft salarissen en arbeidsvoorwaarden.

Wettelijke vereisten vormen een integrerend deel van het functioneren van alle diensten en naarmate de particuliere sector een grotere rol speelt, neemt de behoefte aan dergelijke vereisten toe. Met de richtlijn wordt het recht van lidstaten en lokale overheden om diensten te reguleren in twijfel getrokken.

Uiteindelijk is het Parlement, door zijn weigering vast te houden aan zijn standpunt uit de eerste lezing – dat al niet ver genoeg ging – gezwicht voor de Commissie en de Raad.

Helaas heb ik bij deze gelegenheid niet mijn stem kunnen uitbrengen omdat mijn zoon in het ziekenhuis werd opgenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Muscat (PSE), schriftelijk. (MT) Ik heb voor deze richtlijn gestemd om twee redenen.

In de eerste plaats hebben we mensen niet als nummers behandeld ten behoeve van de markt, maar hebben we aan de rechten van werknemers meer gewicht gegeven dan aan alle andere overwegingen.

De tweede reden is dat we alle beperkingen op het vrije verkeer van personen hebben weggenomen, niet door werknemers tegen elkaar uit te spelen en zo een strijd in gang te zetten die zal worden gewonnen door degenen die hun diensten tegen de slechtste voorwaarden aanbieden, maar door te laten zien dat we het vrije verkeer willen gebruiken om de rechten van werknemers te verbeteren.

Deze stemming moet het krachtige signaal uitzenden dat het afgelopen moet zijn met het uitbuiten van buitenlandse werknemers door ze slechtere arbeidsvoorwaarden aan te bieden dan lokale werknemers. Ook mag het niet toegestaan worden dat lokale werknemers met behulp van deze methoden onder druk worden gezet om lagere lonen en arbeidsvoorwaarden te accepteren.

Bovendien moeten werknemers volledig geïnformeerd worden over de arbeidsvoorwaarden die lokale en buitenlandse werknemers krijgen aangeboden en mogen ze niet verstoken blijven van deze informatie. Gebrek aan informatie leidt tot achterdocht en vijandigheid, zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij het bedrijf Malta Drydocks.

Besparingen op de uitgaven moeten niet worden gerealiseerd door misbruik te maken van de rechten van werknemers, maar door de kwaliteit van de diensten te verhogen. Dat is wat de richtlijn tot stand moet brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Mijn partij, Sinaspismos, en heel Europees links hebben tegen het geamendeerde en door het Europees Parlement aangenomen Bolkestein-voorstel gestemd, omdat daarmee de positie van de werknemers onder druk komt te staan en het sociaal Europa een zware klap wordt toegediend.

Met het door Europees rechts en de socialisten bereikte compromis worden de neoliberale filosofie en de enorme negatieve sociale impact van het voorstel getemperd maar niet ongedaan gemaakt. De onduidelijkheden in het voorstel laten de deur wagenwijd open voor verdere ongunstige interpretaties, door zowel de Commissie als het Hof van Justitie. Met het herziene voorstel van de Commissie en de Raad, dat vandaag door het Parlement zonder ook maar één amendement (!) is aangenomen, worden al deze gevaarlijke onduidelijkheden alleen maar groter.

Het Europees Hof van Justitie beschermt met zijn jurisprudentie systematisch de dienstverlenende ondernemingen door gebruik te maken van het oorsprongslandbeginsel. In zijn arresten keert het zich steeds weer tegen de regels van het gastland, met als argument dat daarmee de activiteiten van bedoelde ondernemingen worden bemoeilijkt.

Het gevaar van verplaatsing van bedrijven naar landen met een soepelere sociale en milieuwetgeving neemt met de aanneming van deze richtlijn verder toe.

De strijd van Europees links tegen sociale dumping zal ook na de aanneming van de richtlijn worden voortgezet, zowel op nationaal als op Europees niveau, in samenwerking met de vakbonden en met niet-gouvernementele organisaties.

 
  
MPphoto
 
 

  Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Ik heb uiteraard voor de dienstenrichtlijn gestemd, een tekst die geamendeerd, herzien en nogmaals bewerkt is, een compromis waarover lang onderhandeld is, waardoor de markt voor diensten in Europa wordt geopend. Net als de overgrote meerderheid van de leden, bijna tachtig procent, heb ik voor deze tekst gestemd.

Het openen van de markt voor diensten zal positieve gevolgen hebben voor onze economie, ons helpen om zwart werk te bestrijden en leiden tot een betere sociale bescherming van alle werknemers in Europa. Volgens de OESO zal de richtlijn in Europa 2,5 miljoen banen creëren en het creëren van werkgelegenheid is, tot het tegendeel bewezen is, nog altijd het beste sociaal beleid!

Wie geen argumenten heeft, gaat kwaadspreken: het is trouwens grappig om vast te stellen dat er in het socialistische kamp nog maar een kleine groep is, waaronder de Franstalige Belgen, die moedig weerstand blijft bieden, en nog steeds weigert om in te stemmen met dit compromis, wat verder iedereen al gedaan heeft, inclusief de vakbonden!

Het Parlement en de Raad hebben hun rol gespeeld, en degenen die deze tekst voortdurend onder vuur hebben genomen hebben ongelijk gekregen. Zoals de tekst er nu uitziet, beschermen we daardoor de grote voordelen van het Europees sociaal model, en erkennen we de specifieke eigenschappen van de diensten van algemeen belang. De twee wetgevers hebben de leugens de nek omgedraaid, en in Europa het licht voor de groei op groen gezet!

 
  
MPphoto
 
 

  Martine Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen het gemeenschappelijk standpunt gestemd, ook al gezien mijn opstelling tijdens de stemming over de richtlijn in eerste lezing. De Raad heeft namelijk niet alle amendementen van het Europees Parlement overgenomen. Ik kon niet anders dan tegenstemmen, want in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad staat niet duidelijk dat het arbeidsrecht en de sociale diensten van algemeen belang hier buiten vallen.

Daarom heb ik drie amendementen van de Franse socialistische delegatie mede ondertekend, en er ook voor gestemd, waarin heel duidelijk staat dat het arbeidsrecht en de sociale diensten van algemeen belang buiten het toepassingsgebied van de dienstenrichtlijn moeten vallen. We strijden voor de bescherming van de grondrechten van de burger, en die mogen niet onder de regels van de interne markt vallen.

De Commissie heeft met haar verklaring wel enig licht geworpen op haar intenties, maar dat is niet voldoende, die toelichtingen zijn namelijk geenszins bindend.

Tot slot heb ik voor de amendementen gestemd waarin wordt voorgesteld om de diensten van algemeen belang volledig uit het toepassingsgebied van deze richtlijn te halen.

 
  
MPphoto
 
 

  José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk.(PT) 50 jaar zijn nodig geweest voor de EU om het vrije verkeer van diensten uit het Verdrag van Rome (1957) te verwezenlijken. Dit staat nu op het punt realiteit te worden.

Met de richtlijn over de dienstverlening zet de EU een nieuwe stap in de juiste richting, met de bedoeling de vrijheid van vestiging en dienstverlening in de lidstaten van de EU die tot stand is gekomen door de interne markt, te vergemakkelijken.

Omstreden vanaf het eerste begin, toen het nog de richtlijn-Bolkestein was, is de tekst uiteindelijk behoorlijk verwaterd en een stuk minder vastberaden geworden.

Ik geloof echter wel dat dit verslag een evenwicht heeft gevonden tussen de noodzaak om de dienstensector te openen voor de concurrentie en handhaving van het Europees sociaal model.

Ik heb vóór deze richtlijn gestemd omdat ik geloof dat Portugal alles te winnen heeft bij de voordelen die voortvloeien uit de richtlijn; zo kunnen wij het hele potentieel van de interne markt benutten.

Alleen al het feit dat er een heel stelsel van administratieve en juridische gebruiken op nationaal, regionaal en lokaal niveau geschrapt is, maakt het de moeite waard de richtlijn goed te keuren. Portugese ondernemingen, vooral het MKB, zullen er het meeste baat bij hebben.

Daar komt bij dat de goedkeuring van de richtlijn bijdraagt tot de concretisering van de doelstellingen van de strategie van Lissabon in de zin van meer groei, meer werkgelegenheid en meer mogelijkheden voor de consument om diensten te kiezen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de dienstenrichtlijn zoals het vandaag ter stemming voorligt, vormt weliswaar een verbetering van het oorspronkelijk voorstel van de Commissie, maar toch blijven enkele punten onaanvaardbaar.

De tekst creëert rechtsonzekerheid. Zo wordt niet duidelijk omschreven welke wetgeving van toepassing is en in welke mate lidstaten nationale bepalingen kunnen opleggen. De mogelijkheid tot opwaartse harmonisatie is niet opgenomen. De herzieningsclausule zet bovendien de deur open om het principe van het land van oorsprong weer in te voeren en diensten aan het toepassingsgebied toe te voegen die nu buiten de richtlijn vallen. Diensten van algemeen economisch belang vallen onder de richtlijn en aangezien er geen kaderrichtlijn is voor diensten van algemeen belang dreigt deze richtlijn een horizontaal kader te vormen voor diensten van algemeen economisch belang.

Verder betreur ik het feit dat de aanvankelijk indicatieve lijst van sociale diensten die buiten de richtlijn vallen, is omgevormd tot een limitatieve lijst. Ook het ontbreken van elke verwijzing naar het Handvest van grondrechten is ontgoochelend. Ik ben tot slot bijzonder misnoegd over de capitulatie van het EP bij het maximaal doorzetten van de verworvenheden die in eerste lezing bereikt werden. Hierdoor wordt de toekomst van een democratisch en sociaal Europa ondermijnd.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij met de uitslag van de vandaag gehouden stemming over de dienstenrichtlijn en sta achter het bereikte compromis.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. (PL) Het enige voordeel van het huidige compromis betreffende de dienstenrichtlijn is dat het geen negatieve invloed zal uitoefenen op de principes van het functioneren van de dienstenmarkt. Dit is de enige reden om dit compromis te steunen bij de stemming vandaag. Hoe de richtlijn uiteindelijk zal functioneren, zal bepaald worden door het Europees Hof van Justitie dat zich in de toekomst zeker vaak zal uitspreken over geschillen over tegenstrijdige clausules in de richtlijn.

Aan de ene kant hebben we de zogenaamde vrijheid van dienstverlening. Aan de andere kant is de richtlijn niet van kracht waar het gaat om vaag gedefinieerde openbare en sociale diensten en om uitzendbureaus. Verder heeft de richtlijn geen invloed op de manier waarop arbeidsrecht en collectieve overeenkomsten geregeld worden en heeft hij een beperkte reikwijdte wat betreft het werk dat wordt verricht door gedetacheerde werknemers.

Dit houdt in dat bij aanname van de dienstenrichtlijn geen enkele relevante barrière in de dienstverlening binnen de EU wordt opgeheven. Het is een compromis dat voor 100 procent ten koste gaat van de nieuwe lidstaten, die juist op het gebied van diensten een betere concurrentiepositie hebben op de markt van de Europese Unie. Alle sociale redenen om de genoemde uitzonderingen en beperkingen in te voeren voldoen niet aan het criterium ‘sociaal’ waarop men zich beroept. Ze geven slechts een alibi aan het economisch chauvinisme van vakbonden en andere belangengroepen in de oude EU-lidstaten.

De debatten over dit ontwerp vormen tot dusver de grootste vertoning van Europese hypocrisie in de huidige zittingsperiode. Het Europees Parlement, en daarachter de hele Europese Unie, doet alsof de principes van een gemeenschappelijke markt ingevoerd worden in de dienstensector. We houden daarmee niet alleen onszelf voor de gek maar ook onze medeburgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Salvatore Tatarella (UEN), schriftelijk. – (FR) Ik zou allereerst graag willen benadrukken dat de rapporteur, mevrouw Evelyne Gebhardt, goed werk heeft verricht. Zij heeft er voor gezorgd dat de nu goedgekeurde tekst aanzienlijk beter is dan het oorspronkelijke voorstel van commissaris Bolkestein.

Ze heeft dus knap werk geleverd, maar toch heb ik gestemd voor het amendement waarin wordt voorgesteld om de richtlijn te verwerpen, voor de amendementen die ik mede had ondertekend, en voor de amendementen van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie en van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen links. De tekst die we in tweede lezing behandeld hebben is namelijk nog een stap terug vergeleken met de tekst van de eerste lezing.

Er zijn nog steeds heel wat grijze zones in de tekst, en die hadden moeten worden opgehelderd om ons over te halen om in te stemmen met een tekst die zo belangrijk is, en zulke gevolgen heeft voor de toekomst van de burgers van Europa.

Bovendien zijn bepaalde diensten, zoals de diensten van algemeen belang, niet uit het toepassingsgebied van deze richtlijn gehaald, en dat kan allerlei onvoorspelbare gevolgen hebben.

Het Hof van Justitie en de Commissie krijgen een te grote rol bij de controle op de lidstaten, en er is volgens mij te veel ruimte om de richtlijn te interpreteren. De wetgever schept heel wat ruimte voor de regering der rechters.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Hiermee is dit onderdeel beëindigd.

 

9. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
  

(De vergadering wordt om 13.10 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI
Ondervoorzitter

 

10. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

11. Situatie in Gaza (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de situatie in Gaza.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie maakt zich ernstige zorgen over het geweld in Gaza in de afgelopen weken. Bij een militaire actie door Israël stierven op 8 november in Beit Hanoun verscheidene mensen en in een noodlottig artillerievuur vonden bijna twintig Palestijnen, waaronder vrouwen en kinderen, de dood toen zij het gebied wilden verlaten. Bovendien raakten verscheidene mensen gewond. De militaire actie veroorzaakte ook schade aan de infrastructuur van de stad. De Europese Unie betreurt ten zeerste de doden en gewonden als gevolg van dit geweld.

Tegelijkertijd gaan de Palestijnen door met het ongericht afvuren van Qassam-raketten op Israël, onder andere op de steden Ashkelon en Sderot. Deze aanvallen hebben nu ook geresulteerd in een dodelijk slachtoffer, een aantal gewonden en materiële schade. De Europese Unie heeft de Palestijnse leiders opgeroepen er alles aan te doen om een eind te maken aan deze aanvallen.

De Europese Unie kan het gebruik van geweld niet accepteren. Elk land heeft het recht zichzelf te verdedigen, maar dat geeft een land nog niet het recht op het gebruik van onredelijk veel geweld of op acties zoals in Beit Hanoun. Israël moet de omvang van zijn acties aanpassen aan de situatie. Het moet zich aan het internationaal humanitair recht houden. Veiligheid heeft niet alleen betrekking op één partij, maar op alle mensen in het Midden-Oosten. De Europese Unie eist van Israël dat het zijn militaire actie in Gaza stopt.

De Europese Unie heeft ook een beroep gedaan op de Palestijnse leiders om een eind te maken aan de raketaanvallen die het hele najaar in verschillende mate zijn doorgegaan. Het doel van de aanvallen is waarschijnlijk het vergroten van angst en onzekerheid, wat natuurlijk fout is ten opzichte van de burgerbevolking. De Israëliërs zouden niet langer meer moeten leven in een sfeer van voortdurende angst en hebben ook recht op vrede. De Palestijnen moeten stoppen met het gebruik van geweld voor politieke doeleinden.

De neergaande spiraal van geweld dreigt de mogelijkheden teniet te doen om het vredesproces in het Midden-Oosten te hervatten. Gebeurtenissen zoals hiervoor beschreven hebben alleen maar tot gevolg dat de partijen zich afkeren van de beschikbare mogelijkheden, juist nu een vredesproces noodzakelijk is om te onderhandelen over het tot stand brengen van een tweestatenmodel. Het doel is nog steeds de creatie van een levensvatbare Palestijnse staat, een staat die vreedzaam naast Israël leeft. De Europese Unie hoopt dat de gebeurtenissen in Beit Hanoun de partijen en de internationale gemeenschap niet ontmoedigen en hen er niet van weerhouden te zoeken naar duurzame en rechtvaardige vrede.

De Europese Unie hoopt ook dat de aanvallen op Beit Hanoun de Palestijnen niet ontmoedigen het streven naar onderlinge harmonie voort te zetten en een regering van nationale eenheid te vormen die aan de voorwaarden van het Kwartet kan voldoen. De hele internationale gemeenschap heeft een serieuze partij als partner nodig. De Palestijnen hebben recht op een regering die de belangen van alle burgers behartigt.

Tegelijkertijd is de humanitaire situatie onder de Palestijnen een grote zorg voor de Europese Unie. De economische en humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden is onhoudbaar. De situatie zou aanzienlijk worden verbeterd als Israël de grensposten bij Rafah en Karni open zou houden en de Palestijnse mobiliteit zou verbeteren. Bovendien heeft de Europese Unie Israël opgeroepen de douanetarieven en belastinginkomsten die zij hebben geïnd en die van de Palestijnen zijn als inkomsten te beschouwen. Dit zou de economische situatie van de Palestijnen aanzienlijk verlichten.

De Europese Unie heeft zelf ook geprobeerd de Palestijnen te helpen. Al met al is dit jaar via verschillende kanalen meer dan 650 miljoen euro aan hulp gegeven, wat ongeveer 25 procent meer is dan vorig jaar. Het tijdelijk internationaal mechanisme is een goed functionerend instrument om de Palestijnen te steunen en wij hopen dat ook Israël en de andere partijen hiervan gebruik kunnen maken.

De situatie in het Midden-Oosten belooft dus weinig goeds in het licht van de afgelopen dagen, maar ondanks dit moeten wij in een betere toekomst blijven geloven. De Europese Unie doet al het mogelijke om het vredesproces te steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij heeft uitgenodigd op deze symbolische datum, 15 november, de nationale dag van Palestina, om het woord te voeren over de situatie in Gaza.

Het escalerende geweld in Gaza mondde onlangs, op 8 november, uit op de aanval door de Israëlische verdedigingstroepen op Beit Hanoun, met als gevolg achttien dodelijke slachtoffers onder de Palestijnse burgers. In een reactie verklaarde mijn collega commissaris Ferrero-Waldner dat zij diep geschokt was door deze gebeurtenis. Onze gedachten gaan nu in het bijzonder uit naar de familie Uthamina – zes vrouwen en acht kinderen uit deze familie kwamen om het leven terwijl ze lagen te slapen – en naar alle onschuldige Palestijnen en Israëli’s die zijn omgekomen in deze geweldsspiraal.

Na de aanval riep commissaris Ferrero-Waldner alle partijen op een einde te maken aan het geweld en de dialoog een kans te geven. Palestijnse facties moeten ermee ophouden Israëlisch grondgebied te bestoken met raketten. Hoewel wij het recht van Israël zichzelf te verdedigen erkennen, mag dit recht niet ten koste gaan van onschuldige levens.

De aanval op Beit Hanoun is de laatste van een reeks invallen in de Gazastrook, die begonnen is op 28 juni. Door militaire operaties is, vooral in Gaza, vitale infrastructuur beschadigd – met inbegrip van de energiecentrale, belangrijke wegen en bruggen, en regeringsgebouwen – en zijn bijna driehonderd Palestijnen, waarvan het merendeel burgers, om het leven gekomen. De Commissie heeft als reactie daarop haar bijstand geïntensiveerd om tegemoet te komen aan de toegenomen behoefte aan noodhulp en humanitaire hulp.

In juni 2006 hebben we het startsein gegeven voor het tijdelijk internationaal mechanisme, dat als kanaal fungeert voor de begrotingsmiddelen van de lidstaten en de Europese Gemeenschap die bedoeld zijn om de sociaaleconomische crisis in de Palestijnse gebieden te helpen verlichten. Dankzij dit tijdelijk internationaal mechanisme konden elementaire voorzieningen worden gerealiseerd voor 1,3 miljoen inwoners van de Gazastrook, evenals sociale uitkeringen voor 100 000 kwetsbare Palestijnen. De actieradius van deze operatie wordt nu uitgebreid tot 150 000 mensen.

Via ECHO heeft de Commissie 84 miljoen euro gereserveerd voor hulp aan kwetsbare Palestijnse huishoudens in de vorm van voedselverstrekking, watervoorziening en -zuivering, gezondheidszorg en sociale bescherming. De Europese Commissie zorgt ook voor voedselhulp ter waarde van 26 miljoen euro. Via de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen, UNRWA, worden subsidies voor voedsel en contant geld doorgesluisd naar Palestijnse vluchtelingen die als bijzonder hulpbehoevend geregistreerd staan, terwijl via het Wereldvoedselprogramma van de VN voedselpakketten worden verspreid onder niet-vluchtelingen.

De Commissie is ook een belangrijke donor van UNRWA. In 2006 hebben wij 64 miljoen euro bijgedragen aan het algemeen fonds van de organisatie, die diensten voor Palestijnse vluchtelingen beheert op het gebied van de volksgezondheid, onderwijs en andere sociale zaken. In Gaza vormen deze diensten de enige stabiele factor in een instabiele omgeving.

Onze inspanningen kunnen de humanitaire crisis verlichten voor de Palestijnen. Dit neemt echter niet weg dat de diepere oorzaak ervan, namelijk dat er geen uitzicht is op een vreedzame oplossing voor Israëli’s en Palestijnen, met spoed moet worden aangepakt. Het is dringend noodzakelijk dat er weer een alomvattend vredesproces met een helder politiek perspectief in gang wordt gezet.

Het proces van verzoening tussen Palestijnen onderling dient een kans te krijgen. We moeten president Abbas aanmoedigen zijn pogingen voort te zetten om een regering van nationale eenheid te vormen, met een politiek programma dat de zogeheten ‘Kwartet-beginselen’ weerspiegelt, te weten geweldloosheid, erkenning van internationale overeenkomsten en erkenning van Israël als staat, en dat op korte termijn besprekingen mogelijk maakt.

Om die reden heeft de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen, die maandag bijeenkwam, zich positief uitgesproken over het voorstel van de Commissie om de Palestijnen aanvullende steun te bieden zodra er een regering van nationale eenheid is gevormd. Om die steun voor het eind van dit jaar te kunnen geven, zullen we onze toevlucht moeten nemen tot de reserve voor noodhulp en toestemming moeten krijgen van de begrotingsautoriteit. De Commissie rekent in dit verband op de steun van het Europees Parlement.

Parallel aan de EU-bijstand dient Israël de honderden miljoenen dollars aan belasting- en douane-inkomsten vrij te geven, die het namens de Palestijnse Autoriteit geïnd heeft en die het sinds maart ingehouden heeft als reactie op de vorming van de door Hamas geleide regering.

Laten wij allen de handen ineenslaan, zodat we volgend jaar op de nationale dag van Palestina kunnen vieren dat er vooruitgang is geboekt op de weg naar een democratische, levensvatbare en soevereine Palestijnse staat.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vicevoorzitter van de Commissie, dames en heren, de situatie in het Midden-Oosten is verontrustend, gevaarlijk en tragisch tegelijk. Verontrustend, omdat de conflicten al tientallen jaren duren en het einde nog niet in zicht is; gevaarlijk, omdat spanningen tussen beide partijen voortdurend escaleren en omdat de invloed van externe machten – zoals Syrië en Iran – steeds verder toeneemt, en ten slotte tragisch, omdat gewone mensen, met name veel kinderen, tot de slachtoffers behoren.

Zoals wij tegen alle partijen in het Midden-Oosten zeggen: er zal geen militaire oplossing komen – vrede moet tot stand worden gebracht door middel van dialoog en onderhandelingen. Wij zeggen eveneens dat een beleid van ‘oog om oog, tand om tand’ uitgesloten is, omdat de situatie daardoor alleen nog verder zal escaleren. Iedere partij zal immers nog heviger reageren op aanvallen van de tegenpartij. Deze vicieuze cirkel van geweld moet worden doorbroken. Daar dringen wij zowel bij Israëlische als bij Palestijnse zijde op aan.

Het standpunt van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten is helder. Wij willen een Israëlische staat met veilige grenzen, maar wij willen ook een Palestijnse staat met veilige grenzen. De waardigheid van een Israëli is dezelfde waardigheid als van een Palestijn en wij mogen niet met twee maten meten. Wij willen een Libanese staat die onafhankelijk en democratisch is. Iedereen die het bestaansrecht van een van deze staten – een Israëlische en een Libanese staat zijn er al, een Palestijnse staat moet er komen – in twijfel trekt, brengt daarmee niet alleen blijvende schade toe aan de vrede in deze regio, maar mogelijk ook aan de wereldvrede, zoals de situatie er nu uitziet.

De Europese Unie en andere partijen moeten nu een bijdrage aan vrede leveren. Mijns inziens is de Europese Unie bijzonder blij dat ze een bijdrage aan vrede kan leveren door in deze regio troepen te stationeren, hoewel wij er de voorkeur aan gegeven zouden hebben een Europese strijdmacht te sturen in plaats van nationale troepen van de afzonderlijke lidstaten. Dit is echter een kwestie waarbij de Europese Unie er in de toekomst over moet gaan nadenken hoe wij hier daadwerkelijk een Europese bijdrage kunnen leveren. Desalniettemin is het al een vooruitgang dat daar troepen zijn gestationeerd. Nu moet echter de ontwikkeling worden voortgezet dat wij een daadwerkelijk pan-Europese – ook militaire – bijdrage leveren.

Het is nu de beurt aan de politici; hun belangrijkste kwaliteiten zijn vertrouwen en geloofwaardigheid. Als er iets bekritiseerd moet worden, dan moeten wij dat doen, los van het feit of de Israëliërs of de Palestijnen verantwoordelijk zijn. Met betrekking tot besluiten van de Veiligheidsraad – en ik zeg dit als iemand die zeer pro-Amerikaans is – mag het niet zo zijn dat het veto van de Verenigde Staten alle kritiek of veroordelingen van Israël verhindert.

(Applaus)

Ik wil hier in alle ernst opmerken dat wij op die manier geen geloofwaardigheid creëren en met name geen vertrouwen bij alle betrokken partijen scheppen. Mijns inziens liggen de kansen van de Europese Unie in haar geloofwaardigheid ten aanzien van deze kwestie, omdat wij het bestaansrecht van zowel de Israëlische als de Palestijnse staat erkennen en willen dat er vrede komt in Libanon.

Als Israël met het bloedbad in Beit Hanoun – dat het gevolg zou zijn van een technische fout – deze afschuwelijke gevolgen zou hebben veroorzaakt, dan is een verontschuldiging alleen niet voldoende. Dan moet het zijn beleid in de toekomst zodanig vormgeven dat het niet voortdurend reageert op basis van het principe ‘oog om oog, tand om tand’.

(Applaus)

Ik heb zojuist het bericht ontvangen dat vandaag ten gevolge van Qassam-raketten een vrouw is gedood en bij een lijfwacht van een minister beide benen zijn afgerukt. Hier moet een einde aan komen. Daar moeten wij bij beide kanten op aandringen, en daarbij moeten wij geloofwaardig zijn. Europa mag niet de andere kant op kijken, maar moet verantwoordelijkheid nemen!

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit is niet het eerste debat dat het Europees Parlement over de situatie in Gaza voert, en het zal waarschijnlijk ook niet het laatste zijn. Dit is echter wel het eerste debat waarin het Parlement een standpunt lijkt te vormen dat een verandering teweeg zal brengen in de verhouding tussen de Europese Unie en een van onze partnerlanden, namelijk Israël.

Uit de opmerkingen van de heer Poettering blijkt, dat we een fractieoverschrijdend debat moeten voeren over de vraag welk standpunt de Europese Unie moet innemen ten aanzien van deze ontwikkeling en in het bijzonder wat betreft de rol van Israël en de Israëlische regering bij de ontwikkeling in deze regio.

Ik koester geen hoge verwachtingen van terroristische organisaties. Wat kunnen wij daar immers van verwachten? Het antwoord is terreur, minachting voor de menselijkheid, het onbeschrijflijke leed, dat deze criminelen in de wereld hebben gebracht en nog dagelijks brengen – daar heeft de heer Poettering zojuist een voorbeeld van gegeven. Welke verwachtingen kan een rechtsgemeenschap als de Europese Unie van zulke mensen hebben? Het antwoord is geen. Dat zijn geen geschikte partners voor ons. In die mensen mogen en kunnen wij niet onze hoop stellen als het erom gaat vrede tot stand te brengen.

Wij moeten echter verwachtingen koesteren van een democratische rechtsstaat. Israël, dat prachtige land, dat is ontstaan als antwoord op het dieptepunt van de geschiedenis van de mensheid, heeft recht op onze volledige solidariteit in deze regio. Iedereen die deze staat ook maar probeert te bedreigen of het bestaansrecht ervan in twijfel trekt, zal op tegenstand van alle Europeanen stuiten. Onze solidariteit met Israël kent geen grenzen!

Israël is echter een democratische rechtsstaat en moet derhalve openstaan voor vragen. Het moet mogelijk zijn om aan een democratie die is gebaseerd op dezelfde fundamentele waarden als onze democratie, de vraag te stellen hoe een voorval zoals in Beit Hanoun kan worden omschreven als een technische fout. Ik verwacht dat in een democratische rechtsstaat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze ‘technische fout’ ter verantwoording worden geroepen voor hetgeen ze hebben aangericht!

(Applaus)

Helaas werd het zomerreces van het Europees Parlement onderbroken door een technische fout zoals in Qana. Tot op de dag van vandaag vraag ik mij af wie daarvoor verantwoordelijk was.

Als er collaterale schade is bij de ontwikkeling van de regio, dan moet Israël ervoor zorgen dat de rechtscultuur van het land daar niet bij hoort. Uiteraard moet Israël zich verdedigen, dat ook kunnen doen, en moeten wij het land helpen. Wat in Libanon gebeurt, is in het belang van de veiligheid van Israël. Wat Europa wil om ervoor te zorgen dat er een stabiele Palestijnse staat is, is in het belang van de veiligheid van Israël. Al onze inspanningen – van financiële, diplomatieke dan wel militaire aard – zijn in het belang van de veiligheid van Israël. De Europese Unie, een rechtsgemeenschap, kan echter niet accepteren dat rechteloosheid wordt beantwoord met rechteloosheid. Dat is onaanvaardbaar!

Het is eveneens onaanvaardbaar dat wij zwijgen, als een partij die burgers op basis van hun etnische afkomst beoordeelt, zoals de partij van de heer Liebermann doet, in de regering komt van een staat als Israël. Dat is onacceptabel!

(Applaus)

Het is het soevereine recht van de Israëlische burgers om een dergelijke partij te kiezen, maar het is eveneens het soevereine recht van de afgevaardigden van het Europees Parlement om een dergelijke politiek te veroordelen. Geen enkele sociaaldemocraat waar ook ter wereld heeft iets gemeen met de heer Liebermann.

De enige mogelijkheid tot een oplossing in deze regio is het afzweren van geweld. Alleen de dialoog biedt soelaas. De partijen moeten proberen verder te kijken dan al het geweld en alle pijnlijke ervaringen, en ze moeten proberen met elkaar te praten. Er zijn goede pogingen ondernomen: denk aan de inspanningen van Yitzhak Rabin, die opperbevelhebber van de Israëlische strijdkrachten was, maar tegelijkertijd wist dat de dialoog de enige mogelijkheid was om oorlogen en conflicten te overwinnen.

Dialoog is geen garantie voor succes, maar zonder dialoog maakt vrede nooit ergens een kans. Dat is zeker. Daarom verwachten wij met name van Israël dat het de prioriteit geeft aan de politieke dialoog, niet aan een verdere militarisering.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we hebben de afgelopen maanden zó vaak gedebatteerd over het Midden-Oosten dat ik de tel ben kwijtgeraakt, maar één ding weet ik wel: sinds het debat dat wij in september hebben gevoerd zijn er honderdvijftig Palestijnen omgekomen in Gaza, zeventig daarvan alleen al in de afgelopen week. De monsterlijke aanval op Beit Hanoun, waarbij achttien Palestijnse burgers om het leven kwamen, valt te verdedigen noch uit te leggen.

In een geweldsspiraal waarin sprake is van gewapende agressie door beide partijen is het vaak moeilijk te zeggen wat een aanval is en wat vergelding, maar wat mij betreft lijdt het geen enkele twijfel dat David Grossman gelijk had toen hij vorige week zei dat de leiders van Israël zich gedragen als regelrechte schurken.

Mijn collega de heer Davies was onlangs in Gaza. Net als anderen bericht hij dat Gaza een gevangenis is geworden, waarbij dagelijks melding wordt gemaakt van wederrechtelijke executies, ontwrichte en ellendige levens en buitenproportionele vergelding – vooral sinds operatie Summer Rains. In twee jaar hebben Qassam-raketten veertien dodelijke slachtoffers onder burgers gemaakt. De Israëlische verdedigingstroepen hebben in de afgelopen maand 126 dodelijke slachtoffers gemaakt, waarvan er 63 niet betrokken waren bij gevechten.

De tijd is op. We kunnen niet langer wachten. De internationale gemeenschap mag niet blijven veroordelen en ondertussen het oplossen van de situatie uitstellen. Dat is een rampzalige strategie die het handelen aan anderen overlaat. We moeten de besprekingen en onderhandelingen weer op de rails zetten. We mogen geen tijd verliezen en zo snel mogelijk internationale en militaire waarnemers naar Gaza sturen. We moeten de betrokkenheid van het Kwartet versterken, en ik hoop dat de Verenigde Staten zich sterker zullen laten gelden door, bij wijze van testcase voor een nieuw multilateralisme, hulp te bieden bij de onderhandelingen.

De Palestijnen moeten inzien dat ze de erkenning waarnaar ze streven nooit zullen krijgen door terreur te zaaien en de Israëli’s moeten inzien dat ze de erkenning die ze krijgen, kwijtraken door onophoudelijk het internationale recht aan hun laars te lappen en buitenproportionele militaire maatregelen te treffen tegen burgerdoelen.

Tijdens de herdenkingsdienst voor Yitzhak Rabin sprak de heer Grossman van een land dat in de ban is van waanzin, onbeschaafdheid, geweld en racisme, van een staat die zijn krediet verspeelt, die zijn eigen volk, en dan vooral zijn jongeren, verkwist. Datzelfde Israël zette onlangs bulldozers van het leger in om de graven te vernietigen van Britse soldaten die in 1917 in Gaza waren gesneuveld en stuurde op 31 oktober gevechtsvliegtuigen van het type F-15 af op Franse soldaten die deel uitmaakten van UNIFIL, de interim vredesmacht van de Verenigde Naties in Libanon. Hoeveel vijanden willen de Israëli’s hebben? Hoelang denken ze zich nog staande te kunnen houden in een onopgeloste conflictsituatie?

Het is tijd dat redelijke mensen van beide kanten bij elkaar komen, om als het kan het proces van Genève nieuw leven in te blazen, en het is tijd dat de Europese Unie alles doet wat in haar vermogen ligt om dat proces te bevorderen, aan te moedigen en te steunen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Flautre, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben twee weken geleden met de heer Davies, mevrouw Morgantini en andere leden in Gaza geweest, op de dag waarop het Israëlische leger begon met de belegering van Beit Hanoun: dat was het begin van een campagne van buitengerechtelijke terechtstellingen, slachtpartijen en de vernietiging van het eigendom van burgers. Israël, de bezettingsmacht in de Palestijnse gebieden, schendt keer op keer de mensenrechten en het internationale recht, en blijft volkomen straffeloos.

Israël gebruikt excessief en blind geweld tegen burgers en civiele doelen, vernietigt installaties voor de water- en stroomvoorziening, blaast openbare gebouwen op, beperkt de bewegingsvrijheid, met alle gevolgen van dien voor de volksgezondheid, de voedselvoorziening, het gezinsleven en de geestelijke gezondheid van het Palestijnse volk. Dat is een buitensporige collectieve straf, en daarmee een even buitensporige schending van de vierde Conventie van Genève.

Er kan natuurlijk geen enkel excuus bestaan voor het permanent afvuren van Qassam-raketten op Israël, maar niets kan rechtvaardigen dat een draconische straf wordt opgelegd aan een heel volk, wat Israël nu doet. Daarom moet de Europese Unie stoppen met haar steun voor het beleid van Israël.

We moeten vooral onze volledige verantwoordelijkheid op ons nemen in verband met het toezicht op de grenspost bij Rafah, we mogen ons niet meer zomaar neerleggen bij de wensen van de Israëlische regering. De Unie moet alle instrumenten gebruiken waarover ze door de associatieovereenkomst beschikt, met name de clausule inzake de mensenrechten. Op die manier kunnen we garanderen dat de schendingen van de mensenrechten en het humanitaire recht niet ongestraft blijven. We moeten eisen dat de Israëli’s de belastingen terugbetalen die ze zonder een wettelijke basis hebben geïnd. We moeten de dialoog met de toekomstige regering van nationale eenheid zo snel mogelijk weer op gang brengen en de directe steun aan de Palestijnse instellingen hervatten.

Tot slot moeten de Europese Unie en de lidstaten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat het oordeel van het Internationaal Hof van Justitie over de illegale bouw van de muur wordt gerespecteerd. We moeten zo snel mogelijk een vergadering beleggen van de Associatieraad EU-Israël. Wanneer er geen einde komt aan de schendingen van de regels, moeten we overwegen om de overeenkomst te herzien.

Bovendien moet de Europese Unie een actieve rol spelen bij het beleggen van een internationale conferentie voor de vrede in de regio.

 
  
MPphoto
 
 

  Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. “Waarom blijven de politieke leiders steeds weer de standpunten van de radicalen weerspiegelen en niet die van de meerderheid van het electoraat? Hoe is dat zo ontstaan? Hoe kan het dat we tegenwoordig aan de zijlijn staan toe te kijken, alsof we gehypnotiseerd zijn, hoe een vloedgolf van waanzin, wreedheid, geweld en racisme ons land overspoelt? […] Het ontbreekt ons politieke en militaire bestuur aan inhoud. [Beste meneer Olmert,] kijkt u voor één keer eens echt naar de Palestijnen, niet door de loop van een geweer of van achter de gesloten hekken van een uitkijkpost: u zult dan een volk zien dat net zo geteisterd is als het onze, verslagen, onderdrukt en zonder hoop. Wellicht daarom heeft de meerderheid van ons onverschillig gereageerd op de zware slag die aan de democratie is toegebracht door de ministeriële aanstelling van Avigdor Liebermann, een potentiële pyromaan die tot hoofd van de overheidsdiensten is aangesteld en verantwoordelijk is voor het blussen van branden.”

Dit zijn duidelijk niet mijn woorden; ik ben geen Israëlische of Palestijnse. Dit zijn de woorden van David Grossman, die zijn zoon verloor tijdens een zinloze oorlog, een oorlog die natuurlijk ook ontstond door de Katyusha-raketten, maar die de dood van duizenden Libanese en Israëlische burgers tot gevolg had, inclusief de zoon van David Grossman. Mevrouw Wallström vertelde dat het vandaag, 15 november, de nationale Palestijnse feestdag is. Wat gebeurde er op 15 november 1988? De verklaring en acceptatie van de Palestijnen van een Palestijnse staat bestaande uit de gebieden van 1967: kortom, erkenning van de staat Israël. De Israëlische regering heeft echter nooit een soortgelijke stap gezet en nooit de veilige grenzen van 1967 erkend, aangezien ze er nog steeds nederzettingen bouwt, noch de Palestijnse staat.

Ik ben moe: tijdens de zeveneneenhalf jaar dat ik voor dit Parlement werk, heb ik de aloude uitdrukking ‘twee volkeren, twee staten’ herhaaldelijk voorbij horen komen. Alles moet in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat er twee volkeren in twee staten in vrede naast elkaar kunnen leven. Maar wat heeft het voor zin om lege clichés te blijven herhalen, wanneer er geen Palestijnse staat wordt opgericht en wanneer de politieke besluitvorming, gesteund door de waanzin van Palestijnse extremisten, de Palestijnse staat niet helpt om te groeien, maar het land telkens weer richting de afgrond laat glijden?

Afgelopen week ben ik, met twaalf leden van het Europees Parlement, in de Gazastrook geweest en ik betreur dat de officiële parlementaire delegatie daar niet was. Wij hebben gezien hoe het is om daar te wonen, in die openluchtgevangenis. Wij hebben gezien wat het inhoudt om wapens te gebruiken die nog niemand kent en die wellicht worden uitgeprobeerd op de uiteengereten lichamen van jongeren die zijn gedood door de bommen die vielen en huizen verwoestten. Wij hebben het gezien en u zou het ook moeten zien! Daarom kunnen we niet langer alleen maar praten over ‘twee volkeren, twee staten’; we moeten krachtig in actie komen. Ik denk dat er dringend behoefte is aan een internationale vredesconferentie met alle betrokken partijen. We moeten dit echt op touw zetten, dus zullen we in actie moeten komen!

De Palestijnen zouden onze 650 miljoen euro niet nodig hebben als de Israëli de belastingen zouden betalen die aan de Palestijnen toebehoren. Laten we druk uitoefenen op Israël, net zoals we dat bij anderen doen – en natuurlijk niet door het gebruik van wapens – zich te houden aan zijn …

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Eoin Ryan, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de internationale gemeenschap heeft haar aandacht voor de aanhoudende crisis in Gaza laten verslappen. Ze werd afgeleid door andere gebeurtenissen in het Midden Oosten, zoals de oorlog in Libanon en de situatie in Irak en Iran. We moeten ons er allemaal weer voor inzetten een opening voor een vredesproces in Gaza te vinden en te stimuleren dat dat proces weer op gang komt. Om een einde te maken aan het conflict, dat aan beide zijden zoveel levens eist, moeten zowel de Palestijnen als de Israëli’s water bij de wijn doen.

Ik juich de moeite toe die Hamas en Fatah zich getroosten om een eenheidsregering te vormen in een poging een einde te maken aan het internationale embargo tegen Palestina. Ik doe een dringend beroep op Hamas om, wanneer de nieuwe regering is gevormd, Israël te erkennen of een levensvatbare tweestatenoplossing voor het conflict in het Midden-Oosten te aanvaarden. Naar mijn mening is dat de enige manier waarop we verder kunnen komen.

Ik veroordeel de raketbeschieting die Palestijnse militanten vanmorgen vanuit Gaza hebben uitgevoerd, waarbij in de Israëlische stad Sderot een oudere vrouw om het leven kwam en iemand anders gewond raakte. Ik veroordeel eveneens de beschieting van Beit Hanoun die vorige week werd uitgevoerd door de Israëlische defensiemacht, waardoor achttien burgers gedood werden. Maar wanneer ‘oog om oog’ het uitgangspunt is, zal uiteindelijk iedereen blind zijn.

Ik erken dat Israël het recht heeft zichzelf te verdedigen als het aangevallen wordt. Velen van ons hebben gisteren echter de documentaire over Gaza gezien en geluisterd naar onze collega’s die de regio onlangs hebben bezocht. Ik was geschokt door wat ik hoorde en zag: de volslagen onmenselijkheid waaronder Palestijnse burgers te lijden hebben. Beide partijen moeten zich realiseren dat praten de enige oplossing is. Alleen een dialoog biedt een uitweg uit deze situatie. Aan beide zijden is moedig leiderschap vereist. In Ierland kennen we de geweldsspiraal die door dergelijke conflicten wordt veroorzaakt maar al te goed. We weten daarentegen ook maar al te goed wat een enorme voordelen het iedereen kan opleveren als er een einde komt aan het geweld en er echte onderhandelingen en een echte dialoog kunnen plaatsvinden.

We moeten er allemaal naar streven dat er vertrouwen groeit. De EU heeft haar hulp aan het Palestijnse volk dit jaar geïntensiveerd en Israël opgeroepen de ingehouden belasting- en douane-inkomsten onmiddellijk uit te betalen. Zij blijft zich er ook voor inspannen dat de gevangengenomen Israëlische soldaat en de Palestijnse wetgevers die in Israël worden vastgehouden, vrijgelaten worden en dat de grensovergangen in Gaza weer worden opengesteld.

De EU heeft de plicht het leven van burgers te beschermen. Zij bevindt zich op dit moment meer dan het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten in de positie om als bemiddelaar op te treden. Er moeten redelijke mensen opstaan en iets doen aan wat er gaande is. Als we niets doen, zal het kwaad blijven overheersen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, zeven Palestijnse raketaanvallen op Israëlisch grondgebied deze morgen. De trieste balans, een dode en een zwaargewonde in de plaats Sderot. Een wraakactie voor het bloedbad van vorige week in Beit Hanoun zeggen de geweldplegers. Niet uit naam in elke geval van de zwaar getroffen familie Athamna uit Beit Hanoun. Integendeel, zij onderstrepen – u kunt het nalezen in de Israëlische pers van vandaag – dat er genoeg bloed heeft gevloeid. Treurig genoeg vindt deze Palestijnse geest van verzoening totaal geen weerklank bij diverse prominente vertegenwoordigers van Hamas. Zij beklemtoonden de afgelopen dagen in alle toonaarden dat de nieuwe Palestijnse regering niet is gevraagd de zionistische vijand te erkennen. Raad en Commissie, kunt u helderheid verschaffen over deze herhaalde Palestijnse politieke controverse tussen Fatah en Hamas? Gelijktijdig zou ik uw reactie willen vernemen op de uitspraak van de voorziene premier van dat eventuele Palestijnse eenheidskabinet, Mohammed Shabir: "Ik zal mijn positie duidelijk maken na een benoeming". Bent u reeds met hem in contact getreden?

Mijnheer de Voorzitter, naar verluidt komt vandaag het kwartet in Cairo bijeen voor een herlancering van het vredesproces. Naar ik verwacht staat de explosieve situatie in Gaza dan hoog op de agenda. Het zal Raad en Commissie immers niet zijn ontgaan wat gisteren door de chef van de Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet in de Knesset is gezegd. Als het radicale politieke en militaire tij in Gaza niet keert, rest Israël nog slechts de optie van een grootscheepse militaire operatie. De chef van Shin Bet, Yuval Diskin, meldde verder dat sedert Israëls terugtrekking uit Gaza maar liefst 33 ton militaire explosieven, grote hoeveelheden wapens en tussen de 50 en 70 miljoen dollar cash de Gazastrook zijn binnengesmokkeld. Met name Egypte laat het hier afweten, in strijd nota bene met een gespecificeerde militaire overeenkomst met Israël.

De Europese Unie dient, kortom, de kwartetbijeenkomst aan te grijpen om Egypte en trouwens de hele Arabische wereld op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Laat Gaza niet verworden tot het zo gevreesde Hamasstan.

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik kom net terug uit Palestina. Ik vetrok zonder enige vooroordelen of vooropgezette ideeën, maar de situatie die ik aantrof was erger dan ik had verwacht: het is een kruitvat dat op het punt staat te exploderen, en dat een domino-effect op de rest van het gebied zal hebben.

Al negen maanden lang worden er geen belastingen betaald vanwege de blokkade op het betalingsverkeer, met als gevolg dat openbare gebouwen en scholen worden gesloten en ziekenhuizen alleen de, helaas veelvoorkomende, spoedgevallen toelaten. Er zitten 11 000 Palestijnse politieke gevangenen in de Israëlische gevangenissen, inclusief 400 kinderen en 41 parlementsleden die gekozen zijn tijdens volksraadplegingen die door de internationale gemeenschap als vrij en transparant werden bestempeld. 19 mensen, waaronder 12 minderjarigen, zijn het slachtoffer geworden van de ongeregeldheden van de laatste dagen, die in feite de dag nadat wij vertrokken, zijn begonnen. De enorme, 912 kilometer lange muur verdeelt het land in twee kampen en houdt hele families uit elkaar, om redenen die weinig of niets met veiligheid te maken hebben. 900 000 olijfbomen, sommige eeuwenoud, zijn verwoest om dit indrukwekkende maar nutteloze bouwsel neer te zetten. Het armoedepercentage ligt op 87 procent in de Gazastrook, waar alle banden met de buitenwereld zijn doorgesneden en import of export van goederen onmogelijk is. De gemilitariseerde grens van de Gazastrook is 1315 meter breed en kan alleen te voet worden gepasseerd, ook door ouderen en kinderen, na eindeloze controles. Het is een afschuwelijke overtocht, alsof je ver terug in de tijd gaat. Toch gloort er nog een sprankje hoop in de vermoeide ogen van de mensen als je door de straten loopt.

Europa heeft nog een kans om het goed te maken, mits we beginnen waar we geëindigd zijn en de draad weer oppakken die onlangs doorgeknipt is. Laten we toewerken naar een eerlijke en rechtvaardige oplossing voor twee volkeren en twee staten: veiligheid voor de staat Israël, waarvan de erkenning niet ter discussie staat, en rechten voor een vrij en onafhankelijk Palestina. De tijd is om: ofwel nemen we nu een krachtig, slagvaardig initiatief aan, ofwel moeten we volledige verantwoordelijkheid nemen voor het feit dat we niet voldoende hebben willen en hebben kunnen doen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vicevoorzitter van de Commissie, ik denk dat we uit het debat van vanmiddag twee conclusies zouden moeten trekken.

De eerste daarvan is genoemd door de voorzitter van mijn fractie, de heer Poettering, toen hij zei dat wat we doen in overeenstemming moet blijven met de standpunten die we in het verleden hebben ingenomen en dat we, zoals we de willekeurige aanvallen op onschuldige Israëli’s hebben veroordeeld, deze buitenproportionele aanval van de Israëlische strijdkrachten, waarbij burgers, en vooral vrouwen en kinderen zijn omgekomen, eveneens moeten veroordelen.

Helaas, mijnheer de Voorzitter, zullen deze mensen, ook al heeft de premier zijn excuses aangeboden en de Israëlische regering een onderzoek aangekondigd, hun leven niet meer terugkrijgen.

Mijnheer de Voorzitter, vanochtend zijn we er tijdens de plechtige vergadering aan herinnerd dat het probleem van het terugkerend geweld in het Midden-Oosten alleen door een rechtvaardige en allesomvattende oplossing tot het verleden kan gaan behoren.

Maar er is mij een betreurenswaardig feit opgevallen – en het doet me genoegen dat het fungerend voorzitterschap van de Raad hier aanwezig is – en dat is iets waar Mark Eyskens, voormalig premier van België, ook al op gewezen heeft, namelijk dat van elke honderd keer dat de Europese Unie in de Verenigde Naties stemt, de lidstaten dat zestig keer naar eigen inzicht doen. Op deze manier, mijnheer de Voorzitter, zal de Europese Unie nooit gewicht in de schaal kunnen leggen op het internationale podium.

Ik denk dat iedereen hier in dit Huis het legitieme recht op zelfverdediging van Israël erkent, maar het zou helemaal niet erg geweest zijn als de Verenigde Naties deze trieste gebeurtenis hadden veroordeeld.

Daarom, mijnheer de Voorzitter, vraag ik het fungerend voorzitterschap van de Raad om ervoor te zorgen dat de Europese Unie, als zij gewicht in de schaal wil leggen op het internationale podium, met één stem spreekt, vooral op het internationale podium, en met name in de Verenigde Naties, waar onze lidstaten niet het betreurenswaardige spektakel zouden moeten opvoeren dat we hebben gezien naar aanleiding van de trieste gebeurtenissen die we aan het veroordelen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Véronique De Keyser (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, sinds juni zijn er in Palestina meer dan driehonderd doden gevallen! De diplomatieke term hiervoor is ‘onevenredige reactie’. Waarin zit ‘m het onevenredige? Tijdens de tweede intifada zijn er voor iedere dode Israëli tien Palestijnen om het leven gekomen, en tijdens deze Libanon-oorlog honderd. Dat is dus niet in verhouding. Feit is echter dat al deze mensen voor niets zijn gestorven.

De allerhoogste internationale instanties, de VN, maar ook het Kwartet, lijken wel verlamd tegenover de Verenigde Staten. Europa moet doen wat het in Libanon heeft gedaan: een unaniem en krachtig standpunt innemen; dat hebben we trouwens ook gedaan in de gemeenschappelijke resolutie die we vandaag hebben aangenomen! Europa moet alle politieke instrumenten gebruiken waarover het beschikt, inclusief de associatieovereenkomst met Israël, om een einde te maken aan het geweld. Dat geweld veroordeelt alle Palestijnen ter dood, maar betekent ook het einde van de democratie in Israël. De regering van dat land heeft zojuist een partij aan boord gehaald die vreemdelingenhaat preekt en stellingen voorstaat die neerkomen op etnische zuivering.

Laten we op zijn minst zo moedig zijn als de Israëli’s die ons nu schrijven dat ze verontwaardigd zijn over de slachtpartijen, die een beroep doen op de rechtvaardigheid en op het internationale recht. Ik denk daarbij met name aan de dappere ondertekenaars van het manifest dat de belangrijkste Israëlische organisaties voor de mensenrechten hebben gepubliceerd, waarin wordt gevraagd om een einde te maken aan de wurggreep waarin de Gazastrook wordt gehouden. Daarom eis ik dat er een einde komt aan de blokkade tegen de Gazastrook, dat de hulp aan Palestina wordt hervat en dat we steun geven aan de regering van nationale eenheid, die op dit moment wordt gevormd. Dat zou een overwinning zijn van de gematigde krachten op de extremisten van alle zijden.

Ik maak me ook zorgen over de mogelijkheid dat Israël in deze smerige oorlog gebruik maakt van nieuwe massavernietigingswapens, die naar men vermoedt ook al in Libanon zijn gebruikt. In dat verband vraag ik om een internationaal onderzoek. Ik sta achter de idee van een internationale vredesconferentie, met alle partijen die bij dit conflict in het Midden-Oosten betrokken zijn, inclusief Syrië en Iran. Net als het dagblad Haaretz dat in een commentaar heeft gedaan, vraag ik om een internationale interventiemacht naar Gaza te sturen.

Tot slot doe ik een dringend beroep op de Europese Unie om alle kansen te benutten die we in deze explosieve situatie hebben om voor vrede te zorgen. Een klimaat van honger en dood is niet bevorderlijk voor de vrede! We dragen niet de hele verantwoordelijkheid voor deze crisis, maar wel een deel ervan. Ik durf wel te zeggen dat we hebben bijgedragen aan de chaos die in Palestina heerst: we hebben de steun aan Palestina vervroegd stopgezet, en we hebben een interim-mechanisme bedacht dat slechts langzaam op gang is gekomen. Natuurlijk, iedereen heeft zijn taak, maar wij hebben fouten goed te maken en een verantwoordelijkheid te dragen.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith (Verts/ALE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, net als vele anderen die hier vandaag aanwezig zijn, was ik slechts een paar weken geleden, toen deze nieuwste episode in de huidige crisis begon, met mevrouw Morgantini in Gaza. We waren getuige van de stelselmatige, welbewuste en uiterst geraffineerde en effectieve onmenselijkheid waarmee een heel volk bejegend wordt.

Gaza is een gevangenis zonder hoop. Eventuele gematigde Palestijnen worden aan alle kanten tegengewerkt wanneer ze proberen een ordelijke Palestijnse staat te ontwikkelen die kans van slagen zou kunnen hebben. Ze worden tegengewerkt door de Israëli’s en we moeten de verantwoordelijkheid daar leggen waar zij hoort. Dit alles kan alleen maar leiden tot geweld zonder einde en wij kunnen niet tot in het oneindige aan symptoombestrijding doen.

We hebben goedbedoelende EU-functionarissen gezien – er is vandaag gesproken over het tijdelijk internationaal mechanisme – en het is zonder meer waar dat de EU het een en ander doet om de humanitaire symptomen van deze ramp te verlichten. Zoals de commissaris echter al zei, zijn de oorzaken van deze situatie politiek van aard en er moet dus ook een politieke oplossing komen. We moeten de associatieovereenkomst ter sprake brengen en sancties overwegen, anders zullen we tot in lengte van dagen de symptomen van een humanitaire ramp blijven bestrijden. Er zijn wapens die we kunnen gebruiken en we moeten alle middelen inzetten die we maar tot onze beschikking hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Adamos Adamou (GUE/NGL).(EL) Mijnheer de Voorzitter, “Europa”, “vrede”, “mensenrechten”, “Palestina”, “Gaza”: onze woordenschat is rijk. De realiteit is echter ‘rijk’ aan oorlog, misère en leed. Wij blijven hier maar praten, wij blijven resoluties aannemen en zeggen alsmaar: “mensenrechten”, “vrede”. Maar het blijft bij praten. Hoeveel misdaden en hoeveel doden zijn er nog nodig voordat Europa eindelijk ophoudt voor Pontius Pilatus te spelen? In Palestina sterven niet zomaar mensen; daar sterft de hoop. Toch geloof ik dat je aan menselijk leed nooit kunt wennen.

Het bezoek van het Europees Parlement is uitgesteld – om technische redenen, zei men ons. Iemand moet ons echter uitleggen wat die technische redenen zijn, en wie daarvoor verantwoordelijk is. Waren er soms mensen die niet wilden dat wij gingen? Als wij niet reageren, zullen wij opnieuw medeplichtig worden aan de misdaden die, niet nu of sinds gisteren, maar al tientallen jaren lang worden begaan.

Laten wij eindelijk onze woorden omzetten in daden. Ook aan Israël moeten sancties worden opgelegd, in het kader van het internationaal recht en zonder dat ook maar enige intentie bestaat om het eenvoudige volk te treffen. Wanneer zal het de staat Israël behagen om het geld terug te geven dat het inhoudt van de rechthebbende Palestijnen die honger lijden? De Palestijnen zijn geen terroristen. Zij bedelen niet om gunsten. Zij zijn een volk dat, tegen de belangen van anderen in, strijdt voor zijn waardigheid en zijn voortbestaan. Zij zijn een volk dat tegen de hypocrisie van de internationale gemeenschap, de bezetting en de terreur in, strijdt om te kunnen overleven.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vicevoorzitter van de Commissie, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, het belangrijkste aspect in deze kwestie is het feit dat aan beide zijden mensen lijden als gevolg van politiek. Verder heeft het Midden-Oostenconflict in internationaal verband gezien nu zulke proporties aangenomen dat het bepalend is voor het behoud dan wel de verstoring van de wereldvrede. Dit zijn beide redenen waarom hiervoor snel een oplossing moet worden gevonden en het Kwartet daar gezamenlijk volledig aanwezig moet zijn en strikte, persoonlijke eisen moet stellen in plaats van ieder voor zich documenten op te stellen.

Wij moeten erkennen dat Israël Gaza heeft verlaten en dat dit deels een interne strijd tussen Palestijnen onderling is, die gepaard gaat met terreur, die bijna in een burgeroorlog escaleert. Bovendien moet Israël als staat reageren op terroristische organisaties waarvoor geen enkele staat in het bijzonder verantwoordelijk is. Dat verklaart waarom het voor ons lastig is de situatie te beoordelen. Het is echter geen excuus voor bijvoorbeeld acties zoals het bombarderen van burgers en hun huizen, want ook Israël moet inzien dat de enige kans op vrede en een duurzame veiligheid voor het land, en op een levensvatbare Palestijnse staat, het doorbreken van de vicieuze cirkel van geweld is. Om die reden moet Israël erover nadenken of de strategieën die het toepast, inderdaad de juiste zijn.

Wat heeft Israël immers gewonnen met de oorlog die het in Libanon is begonnen als wraakactie voor de gevangenneming van individuele soldaten, en die ertoe heeft geleid dat de pro-Syrische machten uiteindelijk via de Iran-Syrië-Hezbollahketen de macht in Libanon hebben overgenomen? Op welke wijze zijn de belangen van Israël met deze oorlog gediend?

Hier moet eveneens een bepaalde vorm van verantwoording worden gezien, en de nieuwe consensusregering in de Palestijnse gebieden, die onlangs is gevormd, kan wellicht een middel vormen voor een nieuwe start, teneinde de wereldvrede te garanderen en de burgers in deze regio een toekomst te bieden.

 
  
MPphoto
 
 

  Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Gaza is een interneringskamp voor 1,3 miljoen Palestijnen, dat hermetisch wordt afgesloten door Israël.

De inwoners worden uitgehongerd; de infrastructuur voor hun gezondheidszorg en onderwijs wordt vernield; hun economie wordt verwoest en zijzelf worden afgeslacht. Maar liefst tachtig – en niet achttien – mannen, vrouwen en kinderen kwamen vorige week om het leven, en de meesten daarvan waren burgers die alleen maar hun dagelijkse bezigheden uitvoerden en probeerden door te gaan met hun leven.

Dit alles wordt gedaan door een staat die beweert de enige democratie in de regio te zijn. Wat een schandalige uiting van democratie. Israël is nu ook bezig deze ongelukkige mensen te vermorzelen met experimentele wapens. Geen woord van de Commissie of de Raad over wat zij doen om deze zaak te onderzoeken.

Het afvuren van Qassam-raketten zal het Palestijnse volk geen vrijheid brengen, en ik veroordeel het afvuren van dergelijke wapens. Het is echter ook duidelijk dat de Israëlische vuurkracht en de onderdrukking van het Palestijnse volk evenmin zal leiden tot een veilige toekomst voor Israël. Uitsluitend onderhandelingen over een tweestatenoplossing zal die veiligheid tot stand brengen en ik roep alle betrokkenen op zo snel mogelijk met die onderhandelingen te beginnen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tokia Saïfi (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, na de slachtpartij in Qana in Libanon heeft er weer een slachtpartij onder de burgerbevolking plaatsgevonden, maar deze keer in Beit Hanoun.

De Israëlische regering heeft deze nieuwe tragedie betreurd, en noemt die een technische fout. We weten echter nu al dat deze verklaring niet voldoende zal zijn om een einde te maken aan de slachtpartijen, waarvan onschuldige burgers het slachtoffer worden. We moeten een einde maken aan deze eindeloze escalatie, Europa moet de handen uit de mouwen steken, we moeten eindelijk krachtige initiatieven nemen voor een snelle en duurzame vrede.

We moeten allereerst een einde maken aan de financiële verstikking van de Palestijnse gebieden, een beleid dat er alleen maar toe kan leiden dat het geweld en de chaos toenemen. Bovendien moeten we zo snel mogelijk een militaire troepenmacht tussen Israël en Palestina stationeren, zoals we dat met UNIFIL tussen Libanon en Israël hebben gedaan. Als die troepenmacht in Libanon nuttig is, zal dat ook in Palestina het geval zijn. Het belangrijkste is dat we eindelijk eisen dat er een Palestijnse staat komt, met veilige en erkende grenzen.

Misschien gaat er nu een raam op een kiertje, gezien het resultaat van de tussentijdse verkiezingen die nu net in de Verenigde Staten hebben plaatsgevonden. De Amerikaanse regering zal hopelijk nog eens nadenken over haar beleid voor het Midden-Oosten. Er lijkt een nieuwe strategie te ontstaan, en Europa moet het initiatief nemen voor een nieuw en ambitieus vredesproces, waarin we eindelijk de politieke plaats innemen die we verdienen, en meer zijn dan een geldschieter.

We mogen nooit vergeten dat het conflict tussen Israël en Palestina geen gewoon conflict is. Er staan grote internationale belangen op het spel. De tijd is rijp, en het is dringend. We moeten moedig zijn en onze verantwoordelijkheid dragen, voor het te laat is!

 
  
MPphoto
 
 

  Panagiotis Beglitis (PSE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, de in het zwart geklede vrouwen in Beit Hanoun, die de straat op renden om hun kinderen te redden, deden – zoals de internationale media hebben laten zien – denken aan het koor van een moderne tragedie, van de tragedie van het Palestijnse volk dat verlossing wil. Er kan echter geen verlossing zijn voor het Palestijnse volk zolang de gevaarlijke en uitzichtloze strategie van de Verenigde Staten in het gebied wordt voortgezet, zolang het gevaarlijke en uitzichtloze beleid van de politieke en militaire leiding van Israël wordt voortgezet.

Toen wij vandaag de commissaris hoorden spreken, leek het helaas wel alsof de Europese Unie een internationale niet-gouvernementele organisatie was. De Europese Unie is, mevrouw de commissaris, een politieke organisatie met internationale verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de bescherming van de democratische beginselen en het internationaal humanitair recht. De Europese Unie heeft voor de zoveelste keer aangetoond dat er een enorm strategisch deficit bestaat in de Palestijnse zaak. Vandaag had de heer Solana hier moeten zijn om te zien welke resultaten zijn geboekt met het besluit van de Raad van februari jongstleden om economische sancties op te leggen aan het Palestijnse volk, dat zich heeft uitgesproken via democratische verkiezingen. Voor de impasses van de Europese Unie betaalt nu het Palestijnse volk het politieke en humanitaire gelag.

 
  
MPphoto
 
 

  Ioannis Kasoulides (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Israëlische regering en het leger hebben hun verontschuldigingen aangeboden voor de tragische ‘technische vergissing’ die het leven kostte aan negentien onschuldige burgers, voornamelijk vrouwen en kinderen, in Beit Hanoun. Het gaat er niet om of die verontschuldiging acceptabel is of niet. Het gaat erom dat het zo makkelijk en zo vaak inzetten van zulke krachtige machtsmiddelen wel tot ‘technische vergissingen’ moet leiden, vooral wanneer zo weinig rekening wordt gehouden met mensenlevens.

Israël en Palestina zullen nooit vrede en rust vinden als ze zo heethoofdig blijven. De Palestijnen zullen hun doel nooit bereiken met Qassam-raketten en zelfmoordaanslagen. De Israëli’s zullen zichzelf steeds weer het doelwit maken van nog meer Qassam-raketten en zelfmoordaanslagen als ze zo buitenproportioneel en zo sterk reageren. Geen van de partijen kan unilateraal winnen. In Libanon is de mogelijkheid van een unilaterale oplossing voorgoed om zeep geholpen.

Maar laten we de zaak eens van de positieve kant bekijken: premier Olmert heeft president Abbas opgeroepen besprekingen te voeren zonder voorwaarden vooraf; er zit schot in de formatie van een regering van nationale eenheid van Fatah en Hamas, een regering van technocraten – die niet geleid zal worden door premier Haniya – en Hamas aanvaardt impliciet dat het samen met Israël om de tafel zal moeten. Het is tijd dat het Kwartet in actie komt en dat de Europese Unie zich binnen het Kwartet niet langer passief opstelt.

Tot besluit hoop ik dat de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen ertoe zullen leiden dat de Amerikaanse regering haar Midden-Oostenbeleid en de rol die zij in die regio speelt, herziet.

 
  
MPphoto
 
 

  Béatrice Patrie (PSE). – (FR) Mevrouw de minister, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, ik ben blij met deze bijna historische consensus tussen de verschillende fracties in ons Parlement. Daardoor kunnen we een duidelijk politiek signaal laten horen.

Het is duidelijk dat de aanval van het Israëlische leger allerminst als “technische fout” kan worden bestempeld. We hebben eerder het gevoel dat het weer eens een collectieve bestraffing van Palestijnse burgers is, die verantwoordelijk worden gesteld voor de politieke resultaten van de recente parlementsverkiezingen. Ik betreur ten zeerste dat dit wel een herhaling lijkt van de manier waarop er tijdens de oorlog in de zomer van 2006 is omgesprongen met de burgerbevolking van Zuid-Libanon. In beide gevallen zijn er fragmentatiebommen gebruikt.

Ik weet ook wel dat de bevolking van Israël ook het doelwit van moordende aanvallen is, maar van terroristische organisaties kunnen we niet verwachten dat ze zich aan het internationale recht houden. Van een democratische staat als Israël mogen we dat wel verwachten.

Om al deze redenen moet de Europese Unie in het Kwartet de rol van stuwende kracht opeisen, wij moeten ervoor strijden dat de routekaart weer ter hand wordt genomen. De nieuwe politieke situatie in Amerika, het vooruitzicht op de vorming van een regering van nationale eenheid in Palestina en ook, en dat is het belangrijkste, de protesten die we in de Israëlische samenleving horen, zijn redenen om optimistisch te zijn over de hervatting van het vredesproces.

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het incident dat vorige week in Gaza plaatsvond, toen een granaat van de Israëlische defensiemacht per ongeluk insloeg in Beit Hanoun waardoor negentien onschuldige Palestijnen omkwamen, is een tragedie, dat mag duidelijk zijn. De premier van Israël heeft zijn verontschuldigingen aangeboden en opdracht gegeven de zaak tot op de bodem uit te zoeken.

We moeten niet vergeten dat Israël zich in goed vertrouwen heeft teruggetrokken uit Gaza, maar dat de Palestijnse Autoriteit er niet in geslaagd is daar orde en rust tot stand te brengen. In plaats daarvan hebben we gezien hoe het gebied tot chaos en interne oorlog verviel en er herhaaldelijk en doelbewust Qassam-raketten werden afgevuurd op Israëlische burgers, zoals de vrouw die vandaag in Sderot om het leven kwam, zonder dat de gewapende groeperingen – Hamas bijvoorbeeld – daarvoor hun verontschuldigingen aanboden. De milities maakten ook nog eens doeltreffend gebruik van menselijke schilden, zoals Hezbollah deed in Libanon door raketten af te vuren vanuit burgergebieden, en lokten daarmee vergeldingsmaatregelen uit, wat geleid heeft tot de tragedie in Beit Hanoun. Bovendien hebben deze milities, die onder gezag van Hamas staan, de ontvoerde korporaal Shalit nog steeds niet vrijgelaten.

Gisteren werd aangekondigd dat er een nieuwe regering van nationale eenheid is gevormd onder leiding van de onafhankelijke technocraat Mohammed Shbair. De woordvoerder van die regering, Fawzi Barhoom, ontkent echter dat Hamas Israël nu zal erkennen. In plaats daarvan legde hij de teleurstellende verklaring af dat de nieuwe regering de voorwaarden zal accepteren van het ‘gevangenendocument’, een manifest dat dit jaar is ondertekend door Palestijnen die in Israëlische gevangenissen worden vastgehouden en waarin Israël impliciet – maar niet expliciet – wordt erkend doordat erin wordt opgeroepen tot de stichting van een Palestijnse staat op de Westoever en in Gaza. We moeten nog maar afwachten of dit genoeg is om het tijdelijk internationaal mechanisme te ontmantelen en de steun voor de Palestijnse Autoriteit volledig te hervatten, en er zal ook een verzekering gegeven moeten worden dat het terroristische geweld wordt beëindigd.

Ik zal deze resolutie met tegenzin steunen, maar ik kan mij niet aansluiten bij de oproep een multinationale VN-macht in de bezette gebieden te stationeren om de orde te handhaven, omdat niet bewezen is dat het optreden van UNIFIL in Libanon succesvol is geweest. Ik vrees dat Hezbollah, op dit moment, druk bezig is zichzelf te herbewapenen en een excuus zoekt om weer een oorlog tegen Israël te beginnen.

Evenmin sta ik achter een oproep aan Israël onmiddellijk alle militaire handelingen te staken zolang het nog wordt aangevallen, zoals mijn liberale collega de heer Davies bepleit.

 
  
MPphoto
 
 

  Edith Mastenbroek (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als ik kijk naar het beleid dat wij ten opzichte van de Palestijnen voeren, dan zie ik wel de stok, maar waar is de wortel? Het beetje vertrouwen dat de Palestijnen nog overhadden in een oplossing en in ons als deel van de internationale gemeenschap, beginnen ze nu te verliezen. We hebben hier te maken met twee volken die hunkeren naar vrede en rust in hun leven, en we kunnen niet langer volstaan met de oude, vertrouwde retoriek. We weten allemaal in welke richting de oplossing gezocht moet worden. We moeten toegeven dat de twee partijen het niet in hun eentje redden. Een oproep tot onderhandelingen – hoe gerechtvaardigd ook – is deze keer niet voldoende.

Mijn vraag aan de Raad en de Commissie is: bent u bereid gedurfde ideeën te overwegen? Laat de Palestijnen hun staat gestalte geven met de zogeheten groene lijn als grens. Laten wij die staat dan erkennen en al ons gewicht in de strijd gooien om het Kwartet zover te krijgen dat het die staat ook erkent en laten we vervolgens Israël dwingen hem te erkennen. Alleen dan zullen maatregelen om hoop en vertrouwen te laten groeien kans van slagen hebben, want zonder gerechtigheid kan er geen vrede zijn. Ik zeg dit als vriendin van Israël in de overtuiging dat we niet alleen de toekomst van de Palestijnse staat moeten veiligstellen, maar ook Israël tegen zichzelf moeten beschermen. Dat is onze verantwoordelijkheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio Tajani (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Gazastrook is de kern van de kern van het probleem: het vormt de kern van de Israëlisch-Palestijnse crisis en van de crisis in het Midden-Oosten. Het heeft het grootste offensief van terrorisme veroorzaakt; de uitblijvende oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft tot 11 september geleid, de toenemende macht van Al-Qaeda en de Midden-Oostencrisis. Daarom moet Europa een grote rol spelen en landen als Syrië, waarvan de rol los van die van Iran moet worden gezien, erbij betrekken.

Natuurlijk wil niemand Israël van alle blaam zuiveren na wat er de afgelopen dagen in de Gazastrook is gebeurd – de Israëlische gewapende strijdkrachten zouden een deel van de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen – maar het zou absoluut onjuist zijn om alleen Israël als schuldige aan te wijzen voor de gehele crisis. We mogen niet vergeten wat er aan de hand is, dat er raketten van Palestijns grondgebied worden afgevuurd, met medewerking van terroristische en extremistische organisaties, omdat er mensen zijn die het vredesproces niet in de weg willen staan.

Europa zal een constructieve en vastberaden rol moeten spelen om het vredesproces te bevorderen, en iedere vorm van provocatie van beide kanten de kop moeten indrukken. Europa’s rol moet in balans zijn: het zou rampzalig zijn als Europa zich tegen Israël zou keren en het land verantwoordelijk zou houden voor alles wat er is gebeurd, want hiermee lossen we het probleem niet op.

We moeten ons hardmaken voor een Palestijnse staat en alles op alles zetten om Israël zich veilig te laten voelen binnen de eigen grenzen, zodat geen enkel Israëlisch gezin zich genoodzaakt ziet om iedere morgen één kind met de ene bus en een ander kind met een andere bus naar school te sturen, omdat ze niet weten wie van de twee weer thuis zal komen. We moeten hier vastberaden in zijn en Hamas laten inzien dat er geen ruimte is voor militaire en terroristische acties, en Hezbollah laten zien dat er voor hen geen politieke rol binnen het vredesproces is weggelegd.

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de leden van het Parlement bedanken voor dit zeer waardevolle debat. De Raad is het eens met het in dit debat zo krachtig naar voren gebrachte standpunt dat het tijd is voor beleid. Het is tijd voor beleid en wij zijn de hele tijd van mening geweest dat deze crisis niet met militaire middelen kan worden opgelost en dat er een alomvattende politieke oplossing moet komen. Wij hebben een oplossing nodig waarbij twee staten naast elkaar bestaan en dat vereist dat de mensen in de regio, ook de gewone mensen, dit doel van coëxistentie daadwerkelijk accepteren en zich hier op elk niveau van de maatschappij aan verbinden.

Hier is met nadruk de hoop geuit dat de Europese Unie doet wat ze kan. Namens de Raad kan ik verzekeren dat de Europese Unie en het voorzitterschap doen wat ze kunnen. Het potentieel en de kracht van de Europese Unie voor een oplossing van deze crisis liggen in het feit dat de Europese Unie in de ogen van alle partijen een geloofwaardige partij is. Die kracht heeft niet iedereen. Om haar werk en haar rol van geloofwaardige partij bij het oplossen van deze crisis te kunnen voortzetten, moet de Europese Unie in staat zijn een samenhangend en consistent beleid te voeren en het koesteren van deze samenhang is een dagelijkse uitdaging.

Wij proberen er op actieve wijze voor te zorgen dat het Kwartet een leidende rol speelt bij het oplossen van deze crisis en wij proberen de actieve betrokkenheid van het Kwartet steunen. Het is ook van wezenlijk belang dat wij voor het vinden van een alomvattende oplossing de landen in de regio bij dit proces kunnen betrekken.

De volgende keer dat de kwestie van het Midden-Oosten in onze multilaterale samenwerking op de agenda staat is in ieder geval volgende week op de Top tussen de Europese Unie en Rusland en eind november in Tampere op de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van het Barcelona-proces. Wij doen ook ons uiterste best om in december het Kwartet bijeen te brengen. Dit is een belangrijke kwestie en een serieus en langdurig probleem dat zich op de stoep van Europa afspeelt en daarom moeten wij al onze krachten bundelen om een alomvattende, duurzame politieke oplossing voor de lange termijn te vinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het escalerende geweld in Gaza verhevigt slechts het lijden van burgers en is een voedingsbodem voor extremisme. Zoals ik al zei, heeft de Commissie haar bijstand geïntensiveerd om tegemoet te komen aan de behoefte aan noodhulp en humanitaire hulp. Dat is een nuttige bijdrage, maar de oplossing is elders gelegen. Het overeenkomen van een levensvatbare tweestatenoplossing is de enig mogelijke weg voor Israël en de Palestijnen. De internationale gemeenschap heeft – velen van u hebben hier al op gewezen – de plicht ervoor te zorgen dat er weer een geloofwaardig vredesproces op gang komt. De Europese Unie moet in dat verband een leidende rol spelen en als lid van het Kwartet alle ideeën aanmoedigen die het bevorderen van vrede in dat gebied tot doel hebben, inclusief een internationale conferentie over het Midden-Oostenproces.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Er zijn zes ontwerpresoluties ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement(1).

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE). – (EN) De Europese Unie moet alles doen wat in haar vermogen ligt en alle middelen aanwenden die tot onze beschikking staan, inclusief de associatieovereenkomst van de EU met Israël, om het geweld in Gaza een halt toe te roepen. Het aanhoudende geweld veroordeelt de Palestijnen tot een langzame dood en dreigt het hele Midden-Oosten in brand te zetten. Dood en hongersnood zijn geen vruchtbare voedingsbodem voor vrede. Er moet een einde komen aan de blokkade van Gaza door Israël, de hulp aan Palestina moet hervat worden en er moet steun geboden worden aan een regering van nationale eenheid. Ik sta volledig achter het idee van een international vredesconferentie waarop alle actoren in het Midden-Oosten, met inbegrip van Syrië en Iran, samenkomen. Er moet dringend een internationale troepenmacht in Gaza worden gestationeerd.

 
  

(1) Zie notulen.


12. Verdrag inzake biologische en toxinewapens (BTWC), fragmentatiebommen en conventionele wapens (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de toetsingsconferentie van het Verdrag inzake biologische en toxinewapens (BTWC) in 2006.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, kwesties met betrekking tot massavernietigingswapens en wapenbeheersing speelden de afgelopen jaren een belangrijke rol in het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. De multilaterale maatregelen voor wapenbeheersing en ontwapening hebben de afgelopen jaren echter met grote problemen te maken gehad en er zijn slechts bescheiden resultaten geboekt. Het is zeer noodzakelijk om deze trend te keren.

De derde toetsingsconferentie van de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens vindt momenteel in Genève plaats. Zowel deze conferentie als de zesde toetsingsconferentie van de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake biologische en toxinewapens, die eind november en begin december wordt gehouden, bieden de mogelijkheid aan te tonen dat de internationale gemeenschap in staat is de actuele uitdagingen van wapenbeheersing en ontwapening effectief aan te gaan.

De burgerbevolking is veel te vaak het slachtoffer van het gebruik van wapens die onder het Conventionelewapensverdrag (CWV) vallen. Het opruimen van ontplofbare oorlogsresten wordt een steeds grotere taak voor de internationale gemeenschap. De wereldwijde toepassing van Protocol V van het CWV inzake ontplofbare oorlogsresten en de doeltreffende implementatie ervan eisen werk van ons allemaal. De Europese Unie verwelkomde het van kracht worden van het Protocol tijdens de toetsingsconferentie.

Het Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten is opgesteld als antwoord op de humanitaire dreiging die niet-ontplofte conventionele wapens, waaronder clusterbommen, na een oorlog voor de burgerbevolking vormen.

De recente gebeurtenissen in Zuid-Libanon wijzen ons op de gevaren voor de burgerbevolking van ontplofbare oorlogsresten, vooral clusterbommen, en herinneren ons eraan hoe moeilijk en duur het is die te ruimen. Dit probleem moet onmiddellijk worden aangepakt. Daarom heeft de Europese Unie voorgesteld om het werk van de Groep regeringsdeskundigen van de CWV in 2007 voort te zetten. Het huidige mandaat van de Groep omvat de ontwikkeling van preventieve maatregelen om de eigenschappen van bepaalde typen munitie te verbeteren, zodat het humanitaire gevaar ervan wordt verkleind. Bovendien heeft een aantal lidstaten van de Europese Unie individueel gepleit om onderhandelingen te beginnen over een juridisch bindend protocol, dat een oplossing moet bieden voor de humanitaire gevaren van clusterbommen. De lidstaten van de Europese Unie hebben echter geen gemeenschappelijk standpunt over hoe er moet worden omgegaan met het tamelijk beperkte gebied van clusterbommen in het kader van de CWV.

Vanmorgen werd op de toetsingsconferentie afgesproken het standpunt van de Europese Unie inzake clusterbommen vast te leggen en werd besloten een denktank van deskundigen op te richten die aanbevelingen moet voorbereiden voor de toekomstige behandeling van clusterbommen in het kader van de CWV.

In de vijf jaar durende onderhandelingen over antitankmijnen heeft de Europese Unie consequent naar voren gebracht dat ons doel een juridisch bindend protocol is, dat het internationaal humanitair recht bevestigt en daar meerwaarde aan geeft. Het is echter niet waarschijnlijk dat er op de toetsingsconferentie overeenstemming over het protocol wordt bereikt.

Al meer dan dertig jaar is het Verdrag inzake biologische en toxinewapens (de BTWC) de normatieve en wettige hoeksteen van de ontwapening en non-proliferatie van biologische wapens. Vandaag de dag zijn de biowetenschappen een van de snelst ontwikkelende takken van wetenschap, met onbeperkte mogelijkheden in positieve en negatieve zin. De BTWC moet aangepast kunnen worden aan wetenschappelijke ontwikkelingen en moet eventuele uitdagingen die hiermee gepaard gaan, het hoofd kunnen bieden. De toetsingsconferenties bieden hiervoor de mogelijkheid.

De Europese Unie heeft zich grondig voorbereid op de zesde toetsingsconferentie van de BTWC, in overeenstemming met de doelen van de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens. Deze doelen omvatten vooral de wereldwijde toepassing van de BTWC, de bevordering van de implementatie en inachtneming van het verdrag op nationaal niveau alsmede de versterking van het verdrag.

In februari van dit jaar nam de Raad een gemeenschappelijk standpunt aan met betrekking tot de zesde toetsingsconferentie. Het standpunt van de Europese Unie balanceert tussen een realistische en een ambitieuze aanpak, maar behelst niettemin dat er een alomvattende toetsing van het verdrag en praktische verbeteringen voor de implementatie ervan wordt geëist. Als aanvulling op het gemeenschappelijk standpunt heeft de Europese Unie thematische werkdocumenten over verscheidene onderwerpen opgesteld.

Naast gemeenschappelijke acties heeft de Europese Unie afspraken gemaakt over een actieplan met betrekking tot de BTWC. Hierin hebben de lidstaten zich verbonden tot het nemen van maatregelen om het verdrag te versterken, zoals het jaarlijks afgeven van een verklaring over de genomen vertrouwenwekkende maatregelen. Deze concrete maatregelen vergroten de geloofwaardigheid van de belangrijkste doelen in het gemeenschappelijk standpunt van de Europese Unie inzake de toetsingsconferentie van de BTWC.

De derde toetsingsconferentie van de CWV heeft een goede, hoewel niet optimale, kans van slagen. Wij hopen echter op een goed resultaat. Ook de zesde toetsingsconferentie van de BTWC heeft alle kans van slagen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, massavernietigingswapens vormen in potentie de grootste bedreiging voor de veiligheid van Europa en als het gaat om het vermogen op zeer grote schaal slachtoffers te maken, geven kernwapens en biologische wapens duidelijk het meest aanleiding tot bezorgdheid.

De verschrikkingen van Hiroshima en Nagasaki zijn in ons aller geheugen gegrift, maar van biologische wapens zijn er geen beelden die op eenzelfde manier deel zijn van ons collectief geheugen. Integendeel, massale sterfte als gevolg van biologische agentia, of ziekten zoals de pest, lijken tot het ‘verre verleden’ of het domein van de science fiction te behoren.

We moeten hopen dat dit zo blijft, maar we kunnen niet zelfgenoegzaam achterover leunen. Denk bijvoorbeeld eens aan het volgende. Ten eerste zijn biologische wapens, in tegenstelling tot kernwapens, niet afhankelijk van uranium en plutonium dat in wapens kan worden gebruikt en waarvan slechts een beperkte voorraad beschikbaar is. Door de snelle ontwikkeling en verspreiding van de biowetenschappen ligt het produceren van wapens in het bereik van hen die ons kwaad zouden kunnen doen. Het gevaar dat mensen, dieren of gewassen het doelwit zouden kunnen worden van biologische agentia is reëel.

Ten tweede komt uit officiële rapporten naar voren dat terroristen proberen aan biologische wapens te komen. Als terroristen in heel Europa zouden beginnen met het plegen van biologische aanslagen, zouden vele levens op het spel staan en zou onze levenswijze ingrijpend kunnen veranderen.

Ten derde is in het recente verleden gebruik gemaakt van biologische wapens. De aanslagen met antrax die eind 2001 in de Verenigde Staten werden gepleegd, eisten weinig levens maar veroorzaakten aanzienlijke maatschappelijke en politieke ontwrichting, en de daders lopen nog altijd vrij rond.

Hoe beschermd zijn wij op dit moment? Sinds het Verdrag inzake biologische wapens in 1975 van kracht werd, is het gebruik en het bezit van biologische wapens volledig verboden. Dit verdrag is echter de zwakste van de maatregelen die bedoeld zijn om massavernietigingswapens uit te bannen. Het bevat geen bepaling voor de controle van de naleving of de tenuitvoerlegging en, anders dan bij het Non-proliferatieverdrag en het Verdrag inzake chemische wapens het geval is, er is geen centrale toezichthoudende instantie. Bovendien zijn er minder partijen aangesloten bij het Verdrag inzake biologische wapens dan bij beide andere verdragen.

Het zou onze veiligheid dan ook ten goede komen als de effectiviteit van het Verdrag inzake biologische en toxinewapens versterkt werd en de tenuitvoerlegging ervan werd verbeterd. De staten die partij zijn bij het verdrag moeten worden aangemoedigd deze zwakke plekken te verhelpen tijdens de toetsingsconferentie die later deze maand plaatsvindt.

Een goede veiligheidssituatie begint in eigen land. Mijn collega-commissaris Frattini is zich er terdege van bewust dat het tijd is om tot actie over te gaan. De Commissie bestudeert op dit ogenblik de mogelijkheden om maatregelen te treffen via een gemeenschappelijk kader. Het is duidelijk dat de nationale maatregelen tegen biologische dreigingen ontoereikend zijn. Naast onze werkzaamheden ter versterking van de volksgezondheid en van het medisch toezicht en optreden, zullen wij in het voorjaar van 2007 een groenboek publiceren over de mate waarin Europa voorbereid is op bioterrorisme.

Rampen en ziekten houden geen halt bij de grens. De dreiging van biologische wapens is een vraagstuk waarbij interne en externe beleidsmaatregelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Er kan veel bereikt worden door de internationale samenwerking en coördinatie te verbeteren. We zullen ernaar streven de beste praktijken uit te wisselen waar het gaat om het voorbereid zijn op biologische aanslagen: door bij te dragen aan de bescherming van anderen zullen wij onszelf beter beschermen.

Ik zou verder nog enkele woorden willen wijden aan een heel ander soort dodelijk wapen. Niet-geëxplodeerde clustermunitie is een bedreiging voor de menselijke veiligheid en duurzame ontwikkeling. Door dit soort munitie komen iedere dag onschuldige mensen om het leven en 30 procent daarvan is kind. Deze wapens vormen in voormalige oorlogsgebieden een groot probleem, zowel in politiek opzicht als in het dagelijks leven.

Op dit moment is er een toetsingsconferentie aan de gang. Deze zal zorgen voor de inwerkingtreding van Protocol V bij het VN-Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens, over ontplofbare oorlogsresten, dat wil zeggen niet-ontplofte munitie, clustermunitie of clustersubmunitie. Dit protocol heeft als doel het gevaar dat dergelijke overblijfselen van oorlogen vormen voor bevolkingen volledig uit de weg te ruimen. De tenuitvoerlegging ervan zal een welkome stap in de goede richting zijn.

De gebeurtenissen die deze zomer in Libanon hebben plaatsgevonden, brachten het vraagstuk nog eens extra onder de aandacht, vooral omdat een hoog percentage van de clustersubmunitie die werd ingezet niet ontplofte. Libanon moet worden geholpen bij de moeilijke taak deze dodelijke oorlogsresten te ruimen en wij hebben met het oog hierop ongeveer 5 miljoen euro bijgedragen. Wij vinden het ook noodzakelijk dat meer aandacht wordt besteed aan het verbeteren van en toezien op de naleving van internationale humanitaire wetgeving op dit gebied.

De Commissie verleent bijstand en medewerking op het gebied van humanitaire ontwapening – dat wil zeggen mijnbestrijding, het ruimen van de explosieve oorlogsresten en het bestrijden van de illegale verspreiding van handvuurwapens. Al deze maatregelen dragen bij aan het verbeteren van de menselijke veiligheid en aan de duurzaamheid van ons ontwikkelingsbeleid. Wij zijn het Europees Parlement dankbaar voor zijn steun aan deze inspanningen.

 
  
MPphoto
 
 

  Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, het is, nu deze week de conferentie over het Verdrag inzake conventionele wapens en volgende week de conferentie over het Verdrag inzake biologische en toxinewapens wordt gehouden, belangrijk dat de stem van EU wordt gehoord.

Een van de belangrijke aspecten die mij zorgen baren – de commissaris heeft erover gesproken – is het gebruik van clusterbommen. Die zijn recentelijk op grote schaal ingezet in Irak, Afghanistan en Libanon en een groot aantal andere conflictgebieden. Omdat ze niet onder het Verdrag inzake landmijnen van 1997 vallen, worden ze straffeloos ingezet, maar ze hebben nog wel altijd dezelfde verwoestende uitwerking, inclusief de dood of jarenlange verminking van burgers.

Volgens het deze maand door Handicap International gepubliceerde rapport “Fatal Footprint” heeft de defensiemacht van Israël in juli en augustus dit jaar Libanon bestookt met ten minste vier miljoen fragmentatiebommen. Wereldwijd behoort 98 procent van alle geregistreerde slachtoffers van clusterbommen tot de burgerbevolking. Dat is een van de redenen waarom ik de Raad en de Commissie oproep hun steun te verlenen aan de groeiende beweging voor verandering binnen de internationale gemeenschap, en aan de initiatieven van België, Noorwegen en andere landen om clustermunitie binnen hun grondgebied en strijdkrachten bij wet te verbieden. Verder wijs ik op de lovenswaardige campagne van het Internationale Rode Kruis voor een verbod op het gebruik van clusterbommen, voor vernietiging van de voorraden en voor een snellere uitvoering van de opruimingsprogramma's.

Wat biologische en toxinewapens betreft, moeten we meer druk uitoefenen op de regering van de Verenigde Staten van Amerika wegens haar weigering om een juridisch bindend controleprotocol te aanvaarden. Dat ondermijnt de toekomst en geloofwaardigheid van het Verdrag tot verbod van biologische en toxinewapens. We moeten er tevens voor zorgen dat er een permanent secretariaat komt om toe te zien op de tenuitvoerlegging van het verdrag.

 
  
MPphoto
 
 

  Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, de dood komt na de oorlog en wij moeten ons ervan bewust zijn dat deze clusterbommen niet gewoon uit de hemel komen vallen, maar door bondgenoten van Europa worden geworpen en dat ze nog steeds door diezelfde bondgenoten worden geproduceerd en geëxporteerd.

U zegt dat clusterbommen en niet-geëxplodeerde munitie een uitdaging vormen voor voormalige oorlogsgebieden, maar daarin moet ik u tegenspreken; het tegendeel is waar. Ze vormen geen uitdaging voor voormalige oorlogsgebieden, maar voor de Europese Unie, die ervoor moet zorgen dat geen enkele EU-lidstaat deze wapens produceert, exporteert of gebruikt, en die niet langer mag toelaten dat bondgenoten dit doen, zoals Amerika, of Israël in de meest recente oorlog, dit hebben gedaan.

Met dit in gedachten en omdat de Europese Unie niet in staat is actie te ondernemen, hebben wij twee weken geleden een brief aan het Fins voorzitterschap geschreven – en met ‘wij’ bedoel ik niet de Groenen, maar de coördinatoren van de conservatieven, de socialisten en de liberalen, en mijzelf – met daarin de dringende oproep tijdens deze conferentie, die een historische kans voor een verbod op clustermunitie betekent, een Europees standpunt in te nemen vóór een regelrechte boycot.

U heeft ons hier duidelijk gemaakt dat u daartoe niet bereid of niet in staat bent. U heeft aangegeven dat u een werkgroep wilt oprichten; wel, u kent vast de volgende uitdrukking: wie niet meer weet hoe nu verder, richt een werkgroep op. Het is ook een cynische manier om deze kwestie te benaderen als we bedenken dat dag in dag uit het leven van burgers, politieagenten en VN-soldaten die wij naar de crisisgebieden sturen, in gevaar wordt gebracht door de overblijfselen van deze wapens.

Ik wil er daarom nogmaals uitdrukkelijk bij u op aandringen nu het initiatief te nemen en – aangezien u daartoe in staat bent – ervoor te zorgen dat de nationale parlementen van de EU-lidstaten deze clustermunitie definiëren als dat wat ze is, namelijk een vorm van wapens die moeten worden verboden en die Europa definitief van de hand moet wijzen door te weigeren ze in welke oorlog dan ook te gebruiken en door het gebruik ervan nooit ofte nimmer te accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Vittorio Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn fractie is uiteraard voorstander van een algemeen, wereldwijd verbod op de productie en het gebruik van biologische wapens en op de handel hierin en we hopen dat tijdens de volgende Conferentie van Genève zal worden besloten om de relevante internationale bijeenkomsten kracht bij te zetten. Het doet me deugd te merken dat de Europese Unie bij deze vraagstukken op de voorgrond treedt en ik hoop dat de Commissie alles in het werk stelt om een wereldwijd verbod op deze angstaanjagende wapens te bewerkstelligen.

We moeten echter erkennen dat het voornaamste obstakel voor een dergelijk verbod een naam heeft die we allemaal kennen, namelijk George W. Bush. De president van de Verenigde Staten is persoonlijk verantwoordelijk voor de Amerikaanse politieke boycot van de onderhandelingen van Genève. Hij heeft feitelijk besloten zich terug te trekken uit de gesprekken. De Verenigde Staten zijn in plaats daarvan begonnen om een biologisch arsenaal aan te leggen en ze hebben het gebruik van witte fosfor en verarmd uranium tot speerpunt van hun agressieve en onacceptabele militaire beleid gemaakt. Zo hebben ze ook nooit het Mijnenverbodsverdrag geratificeerd of het Derde Protocol van het Conventionelewapensverdrag (CWV) getekend, en ze hebben ook het Starwars-project nieuw leven ingeblazen.

De houding van de Verenigde Staten vormt een gevaar voor de wereldveiligheid. De Europese Unie moet haar inertie overwinnen en het uitoefenen van druk op de Verenigde Staten tot speerpunt binnen de onderhandelingen van Genève maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Lehtomäki heeft gesproken over het actieplan van de Europese Unie in het kader van de toetsingsconferentie van het Verdrag inzake biologische en toxinewapens. Opnieuw dicht de Europese Unie zich ten onrechte de kwaliteiten toe van een politieke staat die bevoegd is om het beleid te bepalen op het gebied van militaire en defensiemaatregelen, terwijl die tot de competentie van soevereine naties zelf behoren.

Tot nu toe is de EU nog niet genoodzaakt geweest haar burgers met militaire middelen te verdedigen en laten we hopen dat het nooit zo ver zal komen, om meer dan één reden. Ondertussen moeten landen als het mijne, Groot-Brittannië, serieuze militaire machten, die taak vervullen. Voor clusterbommen is inderdaad meer internationale regelgeving nodig, vooral wat betreft zogenaamde domme bommen, die geen zelfvernietigingsmechanisme hebben. Groot-Brittannië is tevens toonaangevend in de ontwikkeling van verdediging tegen biologische en toxinewapens, en gelet op de huidige terroristische dreiging van het moslimfundamentalisme, is het zaak dat Groot-Brittannië op dat terrein vrij en onafhankelijk blijft opereren.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). – Voorzitter, de aanmaak en het gebruik van biologische wapens was vroeger voorbehouden aan staten. Vandaag is de vooruitgang in de biotechnologie van dien aard dat er steeds minder middelen nodig zijn om gevaarlijke virussen, bacteriën en gif te produceren. Ook terroristische organisaties zouden dus hun toevlucht kunnen nemen tot biologische oorlogsvoering.

Interpol wees er in de maand maart van dit jaar op dat er ernstige aanwijzingen zijn dat al-Qaeda voorbereidingen treft om biologische terreurdaden te plegen. De ravages die op die manier zouden kunnen worden aangericht, zijn nog veel groter dan die van de aanslagen in New York, Madrid en Londen. Met terroristen kunnen geen verdragen gesloten worden zoals staten met elkaar verdragen sluiten. Het is van groot belang dat de politiediensten verder opgeleid worden om bioterreur te voorkomen en te bestrijden. Wellicht zal hier en daar wetgeving aangepast moeten worden om gevoelig wetenschappelijk onderzoek te kunnen controleren.

Ook de uitwisseling van informatie tussen de inlichtingendiensten binnen de Europese Unie, maar ook met onze partners in de Verenigde Staten, in Rusland en in alle andere naties die hun verantwoordelijkheid willen nemen in de strijd tegen het terrorisme, blijft een aandachtspunt.

 
  
MPphoto
 
 

  Achille Occhetto, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement staat volledig achter deze ontwerpresolutie, omdat deze als een doorslaggevende stap wordt gezien in de strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens die in december 2003 werd aangenomen, en ook omdat hiermee het terugdringen van de dreiging van biologische wapens de hoogste prioriteit krijgt. Een ander belangrijk initiatief is dat we daarnaast de landen die dit nog niet hebben gedaan, oproepen zich te houden aan de wetgeving wat betreft het verbod op biologische wapens, niet in de laatste plaats om die universaliteit te bereiken die een integraal en bindend onderdeel van het internationaal recht vormt.

Binnen dit fundamentele kader zijn in ieder geval maatregelen ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat het verdrag doeltreffend wordt uitgevoerd, al is uit de afgelopen analyses gebleken dat de Verenigde Staten de maatregelen niet hebben nageleefd. Ik wil ook graag het belang benadrukken van het verzoek, dat in de resolutie staat opgenomen, om een specifiek protocol VI aan te nemen waarin de productie en het gebruik van clusterbommen – verachtelijke wapens die zelfs tijdens humanitaire oorlogen worden gebruikt om onder het Mijnenverbodsverdrag uit te komen – ondubbelzinnig worden verboden.

Tegelijkertijd moet Europa aantonen dat er een direct verband bestaat tussen de tendens tot verspreiding, die krachtig bestreden moet worden, en het falen van ontmanteling. Het Westen zal een groter moreel gezag hebben in de strijd tegen de verspreiding van alle soorten wapens indien: 1) de Verenigde Staten zich niet langer verzetten tegen het aannemen van inspectiemaatregelen en tegen het verbod op clusterbommen; en 2) het ontwapeningsproces ook binnen de nucleaire club wordt hervat. Wat vandaag gebeurd is, is daarom een belangrijke stap, maar het is voornamelijk de eerste stap op de lange weg richting een verbod op alle massavernietigingswapens.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals zoveel andere instrumenten die het gebruik van wapens op mondiale schaal reguleren, is het Verdrag inzake biologische en toxine wapens een noodzakelijk, zij het niet toereikend instrument in de strijd tegen de irrationaliteit van de mens.

Daarom is er maar één acceptabele optie voor de zesde toetsingsconferentie die op 20 november aanstaande van start moet gaan: de versterking van dit instrument, met name de ontwikkeling van echte verificatiemechanismen, evenals het bevorderen van de universele toepassing van het instrument.

Bovendien kan ik, met betrekking tot clusterbommen, het verzoek om aan het Verdrag inzake onmenselijke wapens een zesde protocol toe te voegen alleen maar van harte onderschrijven. Ik zou zelfs zeggen dat er specifieke en afdoende afspraken moet worden gemaakt om de productie, het opslaan, de overdracht en het gebruik van dit soort wapens op ondubbelzinnige wijze te verbieden, zoals dat al het geval is bij de antipersoonsmijnen.

Gegeven het willekeurige karakter van clusterbommen, evenals de grote impact die ze hebben op de burgerbevolking, kan het gebruik van deze wapens op geen enkele manier meer worden getolereerd. Het geval Libanon, dat op dit moment onderzocht wordt, is slechts een van de vele voorbeelden die dat duidelijk illustreren.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) De laatste jaren hebben we een erosie meegemaakt van de belangrijkste wetsinstrumenten voor de bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens. Het Verdrag tot verbod van biologische en toxinewapens is geen uitzondering. We zijn nu kwetsbaarder dan ooit voor verwoestende terroristische aanvallen.

De voornaamste ideeën die vervat zijn in deze resolutie – die een opvallende consensus toont tussen alle fracties in het Europees Parlement – gaan decennia terug en zijn ook van toepassing op andere conventies. Ze kunnen worden samengevat in drie trefwoorden: algemeengeldigheid, toepassing, verificatie. De beruchte fragmentatiebommen en nieuwe antipersoneelsmijnen moeten worden bestreden. Deze immorele wapens moeten ook worden verboden. Het feit dat ze de dood willekeurig verspreiden en dat er slechts een gering percentage onmiddellijk ontploft, betekent dat dergelijke bommen nog steeds onschuldigen doden als de conflicten al lang afgelopen zijn.

De recente oorlog in Libanon, waarin Israël dat land heeft veranderd in een mijnenveld met honderdduizenden clusterbommen, zou ons ertoe moeten brengen om eens en voor al de productie en het gebruik van alle soorten fragmentatiebommen uit te bannen. Misschien is alleen het toevoegen van een nieuw protocol aan het bestaande Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens niet voldoende, misschien is een specifiek verdrag nodig, het maakt niet uit, zolang de Europese Unie maar in beweging komt en de mensheid de krachten bundelt om deze vreselijke wapens uit te roeien.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie en de Raad maken zich grote zorgen over het feit dat mensen in conflictgebieden gewond raken of omkomen, terwijl het conflict zelf al is beëindigd. Dat is op dit moment heel duidelijk het geval in Libanon, waar niet-ontplofte bommen een groot probleem voor de burgerbevolking vormen.

Het voorzitterschap is tevreden met het feit dat het Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten van kracht is geworden. Wij zullen in de toekomst het nodige doen om de schade die bommen onder de burgerbevolking aanrichten zo klein mogelijk te houden. Wat de verdere internationale samenwerking met betrekking tot clusterbommen betreft, gaan wij door met onze pogingen om in de Europese Unie een gemeenschappelijk standpunt te vinden en vooruitgang te boeken.

Tot slot wil ik zeggen dat mevrouw Beer en haar collega’s zeer binnenkort een antwoord krijgen op hun brief aan het voorzitterschap.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het geïnformeerde debat dat heeft plaatsgevonden over deze kwesties, is een van de lagen in het betoog tegen de oorlog en een extra argument voor preventie. Hopelijk helpt het wapengebruik te voorkomen.

Zoals u weet, zijn dit ingevolge het buitenlands en veiligheidsbeleid geen gebieden waarop de Commissie het initiatief neemt. In de nasleep van oorlog maken we echter deel uit van de oplossing. We werken mee aan oplossingen voor menselijk leed, niet-ontplofte munitie en humanitaire problemen die het gevolg zijn van oorlogssituaties wereldwijd.

De Commissie blijft uiteraard haar steun verlenen aan de opruiming van die munitie, in samenwerking met de internationale gemeenschap en ngo's. Het conflict in Libanon duurde een paar dagen, maar het menselijk leed houdt nog jaren aan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Er zijn zes ontwerpresoluties ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement(1).

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen, donderdag, plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


13. Europees initiatief op het gebied van civiele bescherming (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0115/2006) van Karl-Heinz Florenz, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, Gerardo Galeote, namens de Commissie regionale ontwikkeling, en Joseph Daul, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Raad, over het Europees initiatief op het gebied van civiele bescherming (B6-0442/2006).

 
  
MPphoto
 
 

  Antonios Trakatellis (PPE-DE), auteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vicevoorzitter van de Europese Commissie, de ervaringen die de afgelopen jaren zijn opgedaan met de aanpak van natuurrampen en van door mensen veroorzaakte rampen, hebben aangetoond hoe beperkt de mogelijkheden van nationaal optreden zijn, en bijgevolg hoe hoog de verwachtingen zijn die de mensen hebben van Europese hulpverlening. Deze hulpverlening moet efficiënt zijn, dat wil zeggen ze moet preventief zijn maar ook snelle respons mogelijk maken. Vanuit die optiek bekeken is het noodzakelijk om een systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen in te voeren, bestaande uit vier onderdelen: opsporing en evaluatie van de gevaren, voortdurende bewaking van die gevaren, een waarschuwings- en communicatiesysteem, en tot slot paraatheid, dat wil zeggen het vermogen om te reageren en hulp te bieden.

Staat u mij toe om, bij wijze van indicatie, enkele bijzonder belangrijke parameters te noemen waaraan een dergelijke efficiënt mechanisme voor civiele bescherming moet beantwoorden, en waarnaar ook wordt verwezen in het uitstekende verslag van de heer Barnier, dat hier in de plenaire vergadering is goedgekeurd, evenals in het verslag dat ik mocht voorleggen aan de Euromediterrane plenaire vergadering.

Wij hebben een bewakingssysteem nodig, interventieteams uit de deelnemende landen, richtsnoeren voor reactie en voorlichting van de burgers, goede praktijken voor de aanpak van noodsituaties, en wederzijdse consulaire bijstand bij de vaststelling van contactpunten in de lidstaten.

Het is vanzelfsprekend dat zonder de noodzakelijke financiële middelen en zonder een substantiële deelneming van de lidstaten de hele operatie geen handen en voeten zal hebben. De vraag luidt dan ook, mevrouw de fungerend voorzitter, of de Raad bereid is om aan deze vereiste te voldoen, en of hij van plan is te zorgen voor de noodzakelijke samenwerking tussen de lidstaten.

Ik ben van mening dat met de uiteindelijke besluiten duidelijk zal worden dat men heeft ingezien dat aan deze vereiste en aan de verwachtingen van de burgers tegemoet moet worden gekomen. Dit is noodzakelijk vooral omdat natuurrampen steeds talrijker, frequenter en ook steeds ernstiger worden, en niet alleen vele levens eisen maar ook economische en milieuschade veroorzaken.

Bovendien moeten wij altijd voor ogen houden dat met de bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van civiele bescherming geleidelijk aan een Europees bewustzijn kan worden gekweekt onder de Europese burgers en een tastbaar bewijs kan worden geleverd van solidariteit, een van de dingen waar de Europese Unie zich in moet onderscheiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Gerardo Galeote (PPE-DE), auteur. (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen jaren zijn verschillende landen getroffen door ernstige natuurrampen. Ik zal hier verder niet op de achterliggende oorzaken ingaan, maar vooral in de zomermaanden hebben we te kampen gehad met branden, overstromingen en de gevolgen van een bijzonder ernstige droogte.

We zien vaak dat de getroffen regio’s in de lidstaten, zelfs in de meest ontwikkelde, over onvoldoende middelen beschikken om deze verschijnselen zonder hulp van buitenaf het hoofd te bieden.

En toch lijkt het er soms op dat we onze solidariteit sneller tonen wanneer de ramp zich op duizenden kilometers afstand afspeelt dan wanneer hij zich in de lidstaten voordoet.

Ondanks dit alles lijkt de Raad te volharden in een passieve houding. Sommigen zullen zeggen dat er niet nog meer geld moet worden uitgeven, maar het is niet alleen een financiële kwestie, en een voorbeeld daarvan is dat u, dames en heren van de Raad, de hervorming van het Europees Solidariteitsfonds heeft stilgelegd, terwijl die hervorming geen euro extra druk op de communautaire begroting legt.

Soms staan we met onze mond vol tanden. De plenaire vergadering heeft begin september een missie naar de meest getroffen regio’s goedgekeurd, en nog steeds, mijnheer de Voorzitter, is het Bureau van het Parlement verwikkeld in allerlei reglementaire kwesties om het groene licht te geven aan deze missie.

Maar we blijven moed houden, want niemand begrijpt waarom er geen geld is voor een gemeenschappelijke inspanning die ons effectiever maakt bij het helpen van mensen. En dat met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Niemand probeert de soevereiniteit van welke lidstaat dan ook aan te tasten.

Er ligt een verslag – dat nog is gemaakt door Michel Barnier – op tafel bij de Europese Raad, en dat kan een goede basis vormen. Ik zou willen weten of de Raad nog een vervolg gaat geven aan dat dossier. Het Europees Parlement zal daar met plezier aan meewerken en de Europeanen zullen u er dankbaar voor zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Markus Pieper (PPE-DE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, geen enkele regio kan grote natuurrampen alleen het hoofd bieden, of het nu gaat om bosbranden, aardbevingen of overstromingen. De bestrijding en met name het verwerken van de gevolgen ervan gaat de mogelijkheden van de regionale overheden te boven. Getroffen regio’s zijn daarom afhankelijk van solidariteit, met name van hulp uit naburige regio’s en van ondersteuning op nationaal niveau, waar de verantwoordelijkheid voor civiele bescherming en de bestrijding van rampen ligt.

Ik wil uitdrukkelijk opmerken dat wij wat dit betreft geen nieuwe Europese bevoegdheden nodig hebben. Daardoor zouden structuren verdubbeld worden en dit zou leiden tot verspilling van geld aan bestuursapparaten. Ik heb eveneens moeite met het idee Europese gelden uit de structuurfondsen of zelfs gelden voor plattelandsontwikkeling te benutten. Het Europees beleid voor de plattelandsgebieden is op de toekomst gericht; daarmee worden de lidstaten ondersteund bij regionale investeringsstrategieën binnen de internationale concurrentie. Sommigen eisen nu dat deze waardevolle middelen worden ingezet ter voorkoming van bosbranden en als schadevergoeding voor de slachtoffers, en ook wat dat betreft is het mijns inziens niet bijzonder zinvol om Europees belastinggeld te gebruiken voor zoiets als brandgangen.

Zoals wij allemaal weten, hebben wij het Europees Solidariteitsfonds ter beschikking staan voor echt grote rampen, juist voor die situaties waarin afzonderlijke landen niet in staat zijn het hoofd te bieden aan natuurrampen. Voor dit fonds dring ik echter aan op een grotere flexibiliteit wat betreft de aanwending van de gelden. Ik wil eveneens uitdrukkelijk verzoeken om bindende regels voor de internationale coördinatie van crisisinterventies, allereerst op bilateraal niveau en in uitzonderingsgevallen ook op Europees niveau. Laten we echter geen nieuwe Europese superstructuren op het gebied van civiele bescherming creëren en laten we geen kostbare Europese middelen verkwisten aan taken die toch werkelijk grotendeels nationale aangelegenheden zijn!

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij de voorbereiding van zijn antwoord is de Raad uitgegaan van de veronderstelling dat de geachte afgevaardigden willen weten hoe de diensten voor civiele bescherming van de Europese Unie door de Raad worden ontwikkeld en gepromoot. De inleidende toespraken van de geachte afgevaardigden hebben nu bevestigd dat onze veronderstelling juist was en dat het inderdaad hierom ging.

Het eerste doel van de Raad is het zorgen voor betere coördinatie om doeltreffender hulp te waarborgen. De Raad vertrouwt hierbij op de bestaande structuren, zoals het Waarnemings- en informatiecentrum voor civiele bescherming, dat aan de Commissie gelieerd is, en het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Het tweede doel van de Raad is het snel verlenen van hulp waar die nodig is. De lidstaten zijn zelf als eerste verantwoordelijk voor het verlenen van hulp in noodgevallen. Op basis van een voorstel van de Commissie om een financieel instrument te creëren voor nooddiensten en snelle hulpmaatregelen, onderzoekt de Raad of onder bepaalde voorwaarden een deel van de communautaire begrotingskredieten voor civiele bescherming kan worden gebruikt voor het huren van transport en materieel. Dit toont allemaal aan dat de Raad het zeer belangrijk vindt dat de capaciteiten van de Europese Unie op het gebied van civiele bescherming worden vergroot.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Hatzidakis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat dit de derde keer is in de afgelopen maanden dat wij dit vraagstuk bespreken toont aan hoe gevoelig het Europees Parlement hiervoor is geworden.

Ik heb al eens eerder gewezen op de paradox dat wij enerzijds een gemeenschappelijk beleid hebben voor landbouw, milieu en regionale ontwikkeling maar anderzijds een soortgelijk beleid voor natuurrampen ontberen, ofschoon natuurrampen een weerslag hebben op de landbouw, de regionale ontwikkeling en het milieu. Dat is een van de paradoxen in de werking van de Europese Unie tot nu toe.

Ik ben tevens van mening dat de onverschilligheid ten aanzien van deze vraagstukken het euroscepticisme aanwakkert. Het imago van de Europese Unie zou veel positiever zijn, indien er een Europees mechanisme bestond en indien de Europese Unie na een natuurramp aanwezig was en de burgers bijstond in de aanpak van het probleem dat zich op dat moment voordeed. Ik geloof niet dat men lang hoeft na te denken om tot deze overtuiging te komen. Wij willen niet in de plaats treden van de lidstaten; natuurlijk zullen de lidstaten present blijven, maar wij willen wel coördinatie.

Mevrouw de voorzitter, de Raad heeft de heer Barnier, een vooraanstaand Europeaan en succesvol commissaris, gevraagd om een voorstel te doen. Daarom hebben wij niet gevraagd. Tijdens de Raad van juni hebt u nota genomen van zijn voorstel, en daar is het bij gebleven. Er heeft zich geen ontwikkeling voorgedaan naar aanleiding van dit voorstel. U moet ons daar toch iets over zeggen. Ik weet wel dat u hier niet enkel en alleen uw land vertegenwoordigt, maar de 25 landen en dat u onderling moet coördineren, maar doet u dat dan ook! Er zijn maanden voorbij gegaan. Moet er dan eerst weer een ramp gebeuren, zoals de ramp in Duitsland in 2002, voordat wij iets gaan ondernemen? Die ramp was toen voor ons de aanleiding om het Solidariteitsfonds in te stellen. Op deze manier komen wij niet verder. U moet op een gegeven ogenblik duidelijker worden – en u hebt nog tijd tot december – en de vraag aan de orde stellen hoe gevolg zal worden gegeven aan dit verslag. Dat bent u verschuldigd aan uzelf, omdat u hem om dat verslag verzocht heeft, maar vooral bent u dat de Europese burgers verschuldigd.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela, namens de PSE-Fractie. – (PT) Mevrouw de fungerend voorzitter van de raad, commissaris, de tijden en de behoeften veranderen. Het klimaat is niet meer wat het enkele decennia geleden was. Het hele jaar worden dagen van aaneengesloten droogte afgewisseld door dagen met voortdurende stortregens.

“Klimaatverandering is geen sciencefiction” verklaarde Kofi Annan vandaag bij de opening van de conferentie over klimaatverandering in Nairobi. Verzekeringsspecialisten hebben voorspeld dat de economische schade veroorzaakt door natuurrampen kan oplopen tot 2,3 biljoen euro in 2040.

De klimaatverandering is de oorzaak van de natuurrampen die zich in de hele wereld hebben voorgedaan en een spoor van vernieling en dood hebben achtergelaten. De opwarming van de aarde is een van de grootste problemen van onze tijd. De burgers moeten worden aangespoord om deel te nemen aan het voorkómen van deze calamiteiten, hoewel de verantwoordelijkheid en het beheer van natuurrampen in de eerste plaats bij het getroffen land liggen en de Unie slechts een aanvullende rol heeft.

Het communautair mechanisme voor civiele burgerbescherming moet worden versterkt met meer middelen en bevoegdheden. Dat is hier overigens ook door mevrouw Lehtomäki gezegd. Maar hoe moeten we die versterken? Wat denkt de Raad te doen om het Europees mechanisme voor civiele bescherming te perfectioneren? Is de Raad het eens met het opzetten van een Europees strategisch coördinatiecentrum dat verantwoordelijk is voor het verzamelen en verspreiden van informatie over noodsituaties en ook voor de beschikbaarstelling van aanvullende middelen voor snelle mobilisatie om de verschillende calamiteiten te bestrijden? Wat denkt de Raad te gaan doen met het verslag-Barnier, dat hier al eerder is genoemd?

Dit zijn de vragen waarop we graag antwoord zouden hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Marie Beaupuy, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste vrienden, als er één gebied is waarvoor alle Europese burgers een krachtig gemeenschappelijk antwoord verwachten, dan zijn het wel de grote natuurrampen.

Iedereen heeft vast kunnen stellen dat er op grote natuurrampen, zoals de tsunami, snel wordt gereageerd, niet alleen door de lidstaten en de ngo’s, maar ook door onze burgers, die veel hebben kunnen doen door geld te geven, maar ook kleding en tijd. We hebben echter ook vastgesteld dat er bij al die rampen iets ontbrak: goede organisatie. We hebben werkelijk te kampen met een ontoereikende organisatie.

Daarom ben ik, net als mijn fractie, voor preventieve acties en structuren om heel snel in actie te kunnen komen als zich een ramp heeft voltrokken. In dit verband zou ik de aandacht willen vestigen op de uitstekende kwaliteit van het verslag-Barnier. Het probleem wordt er heel goed in gedefinieerd en het biedt constructieve oplossingen, zowel wat efficiëntie betreft – uiteraard, en mijn collega’s hebben daar al op gewezen – maar ook in termen van subsidiariteit. Daarom is dit verslag volgens mij zo belangrijk. Niemand ontkent natuurlijk dat het de taak is van de verschillende militaire organisaties, van de brandweer en van andere specialisten om hun eigen taken te vervullen, maar we moeten onder ogen zien dat alleen de Europese Unie in staat is om te zorgen voor de coördinatie, preventief, maar ook tijdens de hulpverlening.

Tot slot wil ik erop wijzen dat de Europese Unie overal ter wereld al heeft kunnen aantonen dat het woord “solidariteit” geen loze kreet is, maar vertaald zou kunnen worden als “concrete actie”. We moeten er helaas van uitgaan dat er ook in 2007 natuurrampen plaats kunnen vinden, maar wanneer dat gebeurt, zal de Europese Unie ter plekke zijn om het menselijk leed te verzachten en de materiële, technische en ecologische gevolgen op te vangen. Zo kunnen we de wereld laten zien dat we solidair zijn en concrete prestaties kunnen leveren. Om diezelfde reden is het belangrijk dat het voorzitterschap dit onderwerp al vanaf begin 2007 goed aanpakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie.(EN) Het gaat inderdaad om twee soorten: door de natuur en door de mens veroorzaakte rampen enerzijds, en terroristische aanslagen anderzijds.

Staat u mij toe te spreken vanuit het perspectief van het Verenigd Koninkrijk, waar we vorig jaar met beide werden geconfronteerd. In december jaar woedde op een olieopslagterrein bij Londen de grootste brand die we in vredestijd in Europa hebben gekend. In juli was het centrum van Londen het toneel van een ernstige terroristische aanslag, waarbij ondergronds drie metro's en bovengronds een bus getroffen werden door bommen.

In beide gevallen konden we het alleen af. En dat is niet alleen een kwestie van subsidiariteit. We willen niet afhankelijk worden – en dat zou voor iedereen moeten gelden.

Dat brengt me bij mijn eerste vraag: wat bedoelt u met “Europese consulaten”? Komen die boven de nationale stelsels te staan?

Een tweede vraag is wat de bedoeling is van de in het verslag-Barnier genoemde Europese noodhulpmacht voor civiele bescherming. Wat gaat die doen? Wordt dat een gewapende eenheid? Zo ja, onder leiding van wie? Waar komt het hoofdkantoor? Kan die macht zonder verzoek of toestemming van nationale regeringen worden ingezet?

Mijn laatste vraag betreft het in de Grondwet beschreven Europese beleid inzake de voorkoming van natuurrampen en civiele bescherming: wordt nu geprobeerd om delen van de dode Grondwet in te voeren als nieuwe wetgeving?

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in dit debat is zeer duidelijk geworden dat zowel de Raad als het Parlement en zeker ook de Commissie precies dezelfde doelen hebben. Allereerst moeten wij in staat zijn doeltreffende regelingen voor de coördinatie van de civiele bescherming te treffen. Het andere gemeenschappelijke doel is dat de hulp op efficiënte wijze daar terechtkomt waar die nodig is. Men moet beseffen dat er vooral goede samenwerking nodig is om deze gemeenschappelijke doelen te bereiken. Wij hebben niet noodzakelijk of automatisch nieuwe structuren nodig en wij moeten niet denken dat iets goed zal lopen alleen maar doordat we een nieuwe structuur creëren. Samenwerking komt dus op de eerste plaats.

Wanneer wij bovendien over verschillende natuurrampen spreken, moeten wij beseffen dat, vooral als de rampen buiten de Europese Unie plaatsvinden, er zeer veel andere spelers dan de Europese Unie ter plaatse zullen zijn. In zulke situaties moet de Europese Unie deel uitmaken van een breder internationaal gecoördineerde operatie. De behoefte aan coördinatie ter plaatse bleek sterk bij de ramp ten gevolge van de tsunami, toen er tegelijkertijd tientallen, zelfs honderden, spelers ter plaatse waren.

De voorstellen van de heer Barnier worden nu door de lidstaten overwogen en verwerkt. Ze zijn zeer ambitieus en op dit moment is het werk van de Raad gericht op het nemen van besluiten over het financieel instrument, wat moet leiden tot een gemeenschappelijk instrument voor civiele bescherming. Het werk met betrekking tot de voorstellen van de heer Barnier wordt echter ook voortgezet en hij is uitgenodigd om op 5 december zijn ideeën te presenteren in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Sebastiano (Nello) Musumeci (UEN). – (IT) Deze zoveelste en terechte vraag over een gevoelig onderwerp als de capaciteit van de Europese Unie inzake de civiele bescherming, plaatst een van de meest dubbelzinnige en omstreden sectoren waar de lidstaten ooit mee te maken hebben gehad, in de schijnwerpers.

Ik heb al eerder gezegd – tijdens meerdere gesprekken met de Commissie en bij het uiten van mijn mening in dit Parlement – dat, aangezien de sector van de civiele bescherming onder de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten valt, men in die sector onvermijdbaar geconfronteerd wordt met wetten, beroepsopleidingen en praktijken die zeer verschillend zijn. Daarom ben ik al enige tijd voorstander van het idee van capaciteitsvorming en versterking van de coördinatie van de nationale interventiemachten, met als doel de verschillende nationale wetgevingen meer op één lijn te brengen met elkaar. En deze taak moet naar mijn idee overgedragen worden aan een speciaal Europees Agentschap voor Civiele Bescherming, naar het voorbeeld van het Amerikaanse Federal Emergency Management Agency.

Uit recent onderzoek blijkt dat, als je verder kijkt dan de bereidwilligheid die bijvoorbeeld ten tijde van de afschuwelijke tsunami in delen van de Indische Oceaan in 2004 werd getoond, het management van de Europese Unie inzake noodsituaties – en het spijt me dit te moeten zeggen – jammerlijk heeft gefaald.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE). – (FR) In het uitstekende verslag van de heer Barnier wordt een strategie uitgewerkt om optimale resultaten te bereiken met de zeer aanzienlijke inspanningen van de Europeanen op het gebied van de noodhulp. Die kan een aanvulling zijn op het communautair mechanisme inzake de civiele bescherming dat we sinds 2001 hebben, voor crises binnen en buiten de Unie.

Ik wil met name ingaan op het voorstel om dit korps te vestigen in de zeven ultraperifere regio’s van de Unie, die Europa niet alleen een personele maar ook geografische aanwezigheid geven voor de kust van Afrika (de Canarische Eilanden en Madeira), in de Indische Oceaan (Réunion), op of bij het Amerikaanse continent (Guyana, Martinique, Guadeloupe en de Azoren) en natuurlijk in de Stille Oceaan (de overzeese gebiedsdelen Frans Polynesië en Nieuw-Caledonië).

We moeten het voorbeeld van het Franse Rode Kruis volgen, dat in dergelijke gebieden teams heeft gevestigd om snel op noodsituaties te kunnen reageren. Zij kunnen binnen vierentwintig uur ter plaatse zijn en noodziekenhuizen bouwen, tenten plaatsen, geneesmiddelen en water leveren, telecommunicatiestructuren opbouwen en logistieke diensten verlenen.

Om het “Europa van de projecten” tastbaar te maken moet de Europese Unie initiatieven nemen die bezield worden door een duidelijke, begrijpelijke en sterke politieke wil.

Een versterkte Europese civiele bescherming zou een federatieve dimensie met zich meebrengen, die het Europese karakter van dergelijke acties duidelijk zichtbaar maakt, en onze burgers zouden daar trots op kunnen zijn. Dat is een toepassing van het solidariteitsprincipe, waaraan wij als Gemeenschap zoveel waarde hechten.

 
  
  

VOORZITTER: MARIO MAURO
Ondervoorzitter

 

14. Kader voor Europese regelgevende agentschappen (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over het kader voor Europese regelgevende agentschappen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie en haar burgers hebben doeltreffende agentschappen nodig die transparant werken. Zoals u weet, nam de Raad, om dit doel te bevorderen, op 28 juni 2004 conclusies aan over de mededeling van de Commissie inzake het kader voor Europese regelgevende agentschappen.

In deze conclusies richtte de Raad onder andere de aandacht op het plan van de Commissie om een voorstel te doen over een juridisch bindend instrument, waarmee het horizontale kader van de regelgevende agentschappen wordt vastgesteld. De Raad was van mening dat het voorstel moet gaan over belangrijke zaken als de oprichting, het werk en de monitoring van regelgevende agentschappen om vooral te kunnen waarborgen dat de regelgevende agentschappen opereren met inachtneming van consistentie, transparantie, goed beheer, geloofwaardigheid, kosteneffectiviteit en wettigheid.

Hierna, in februari 2005, kwam de Commissie met een ontwerp voor een interinstitutioneel akkoord over het kader voor Europese regelgevende agentschappen. In het voorstel van de Commissie stond dat het de bedoeling van het interinstitutioneel akkoord is om het horizontale kader voor de oprichting, de structuur, het werk, de evaluatie en de controle van de regelgevende agentschappen vast te leggen.

Toen dit ontwerp echter op werkgroepniveau werd behandeld, nam de Raad in april 2005 het standpunt aan dat hierover geen overeenkomst kon worden gesloten in de vorm van een interinstitutioneel akkoord, in ieder geval niet met de voorgestelde inhoud. Het werd ook niet voor mogelijk gehouden om een juridische basis aan de regelgevende agentschappen te verlenen, omdat hiervoor in het Verdrag geen rechtsgrondslag bestaat. In de debatten in de Raad werden verschillende modellen voorgesteld om vooruitgang in deze zaak te boeken. Er werd echter geen consensus bereikt over hoe dit moet gebeuren.

Tijdens ons voorzitterschap hebben wij verschillende alternatieven overwogen voor het tot stand brengen van een interinstitutioneel akkoord inzake de regelgevende agentschappen. Wij hebben vooral aandacht besteed aan de inhoud van het voorstel van de Commissie en de kwestie van de rechtsgrondslag. De tijd was echter niet rijp voor een compleet nieuw voorstel van de Commissie. Op die manier kon er ook geen nieuw debat over dit onderwerp worden gehouden. Het is echter duidelijk dat er meer gesproken moet worden over zowel de inhoud als de vorm van een eventueel toekomstig voorstel van de Commissie.

Het is belangrijk te beseffen dat een horizontaal kader voor de agentschappen ook in de praktijk moet werken. Er moet gegarandeerd worden dat er een daadwerkelijke behoefte bestaat aan de oprichting en het werk van de agentschappen, waarbij ook rekening wordt gehouden met een analyse van de kosteneffectiviteit van het project. Het Finse voorzitterschap is zich goed bewust van het feit dat het Europees Parlement verscheidene malen aandacht aan dit onderwerp heeft besteed.

De Commissie benadrukt in haar ontwerp voor een interinstitutioneel akkoord dat de regelgevende agentschappen publieke diensten moeten leveren. Zij moeten de implementatie en toepassing van de communautaire regelgeving overal in de Europese Unie verbeteren. Op die manier gaat het niet alleen om het creëren van een juridisch bindend kader om het werk van de Europese Unie te verbeteren. Wij moeten de burgers tonen dat de Europese Unie op geloofwaardige en kosteneffectieve wijze zaken probeert te bevorderen die belangrijk voor hen zijn, in dit geval via regelgevende agentschappen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is nog steeds van mening dat een interinstitutioneel akkoord de beste oplossing lijkt voor een kader voor Europese regelgevende agentschappen. Alleen dit juridisch instrument heeft als voordeel dat de drie instellingen er van meet af aan bij betrokken zijn en de gelegenheid hebben om afspraken te maken over goede regels voor de governance van regelgevende agentschappen.

Nu onlangs enkele nieuwe agentschappen in het leven zijn geroepen en er nog meer zullen volgen, doet de behoefte aan voortgang zich extra sterk voelen. Er zijn op dit moment 21 agentschappen onder de eerste pijler en er komen er nog twee bij: het Europees Genderinstituut en het Europees Chemicaliënagentschap, beide in het kader van de REACH-verordening.

We lijken het allemaal eens te zijn over de wenselijkheid van maatregelen. Als het probleem schuilt in de vraag welk instrument daartoe gekozen moet worden en als er vraagtekens worden gezet bij het voorgestelde interinstitutioneel akkoord, dient de Raad toe te lichten welk alternatief hij voorstelt.

De Commissie is bereid alternatieven te overwegen maar ze moet weten hoe de Raad verder zou willen met deze kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Papastamkos, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de werking van de Europese regelgevende agentschappen houdt nauw verband met zowel het meerlagig Europees bestuur als de Europese strategie voor betere wetgeving. Dit vraagstuk is in een situatie van institutionele inertie verzeild geraakt en daarom wil ik de volgende vragen stellen aan de Raad en de Commissie.

Eerste vraag: is het niet noodzakelijk de fundamentele voorwaarden en criteria vast te stellen voor het kader waarbinnen de regelgevende agentschappen moeten werken?

Tweede vraag: zullen de Commissie en de Raad bijdragen aan de stroomlijning, transparantie en horizontale aanpak van de regelgevende agentschappen, evenals aan de democratische controle daarop? Het aantal regelgevende agentschappen neigt immers te stijgen, waardoor de versplintering en het gebrek aan transparantie en uniformiteit alleen maar groter worden.

Derde vraag: moeten wij nu de Commissie een initiatief heeft ontplooid en het Europees Parlement op zijn beurt duidelijke standpunten heeft ingenomen, het diplomatieke stilzwijgen van de Raad interpreteren als een poging om het hele vraagstuk op de lange baan te schuiven: ad calendas grecas?

Vierde vraag: is de Raad van mening – en wij willen daar graag een duidelijk antwoord op – dat het ontwerp van interinstitutioneel akkoord van de Commissie nog leeft?

Vijfde vraag: is de Commissie bereid om, indien de Raad in actie komt, haar voorstel te herzien en opnieuw in een geherformuleerde versie op tafel te leggen, zodat het de basis kan vormen van een interinstitutioneel akkoord?

 
  
MPphoto
 
 

  Jo Leinen, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de situatie is inderdaad volstrekt onbevredigend. Er zijn 21 Europese agentschappen en een verwarrend aantal modellen, die allemaal niet transparant zijn voor het publiek en de burgers, zelfs niet voor de instellingen – zoals het Europees Parlement – die hen vertegenwoordigen. Het is geen goed voorbeeld van overzichtelijk en adequaat bestuur dat het niet langer mogelijk is om een zicht te krijgen op wat er zich afspeelt.

Wij hebben reeds in 2003 gesignaleerd dat nieuwe regelingen voor deze agentschappen noodzakelijk zijn, en dat hebben wij in 2005 opnieuw aangegeven. Nu is er weer een jaar voorbij en er is niets gebeurd. Dat kan zo niet langer doorgaan. Het voorzitterschap van de Raad moet zich er nu toch werkelijk voor gaan inzetten om een consensus binnen de Raad te bereiken ten aanzien van de vraag hoe met de andere instellingen – de Commissie en het Parlement – overeenstemming kan worden bereikt over het beheer en de verantwoordingsplicht van deze agentschappen. Zoals reeds opgemerkt, gaat het hier om aangelegenheden die de burger interesseren: de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Geneesmiddelenagentschap, het Chemicaliënagentschap, het Milieuagentschap – dit zijn allemaal zaken waarin de buitenwereld geïnteresseerd is en als niemand enig idee heeft van wie er verantwoordelijk is en hoe er te werk wordt gegaan, dan is het niet verwonderlijk dat de burgers gefrustreerd raken over het Europees beleid.

Tegen de fungerend voorzitter van de Raad wil ik opmerken dat de Raad het Parlement in feite dwingt scherpere maatregelen te nemen. Zij heeft immers kunnen zien dat de Begrotingscommissie niet de middelen heeft vrijgegeven voor de nieuwe agentschappen die wij eigenlijk willen. Voor het Agentschap voor mensenrechten, het Agentschap voor gendergelijkheid en het Chemicaliënagentschap zijn de middelen in de reserve geplaatst en niet vrijgegeven. Dat is haast een noodgreep om de Raad ertoe te dwingen eindelijk duidelijkheid te verschaffen. Ik hoop dat zij erin zal slagen de zaak aan het rollen te krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrew Duff, namens de ALDE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat we stil moeten staan bij de vraag hoe we ervoor zouden staan als geen van deze regelgevende agentschappen er zou zijn voor het uitvoeren van een vitale, toezichthoudende functie op federaal niveau. Als ze niet bestonden, dan zou de Commissie een enorm, gecentraliseerd bestuursapparaat in het leven moeten roepen en een legertje prefecten en inspecteurs de finances moeten aanstellen om toezicht te houden in de Unie.

We zouden er echter goed aan doen om bij het opzetten van dit soort agentschappen veel bedachtzamer en meer gecoördineerd te werk te gaan. Ze zouden een voorbeeld van moderne Europese governance moeten worden: raadgevend, transparant, zelfstandig en verantwoordelijk voor hun handelingen. Het Europees Parlement zou zichzelf meer beperkingen moeten opleggen en onpartijdig onderzoek blijven uitvoeren, zodat we onze bevoegdheid kunnen uitoefenen voor de kwijting.

Ik ben het met de Commissie eens dat een interinstitutioneel akkoord hard nodig is, maar voor het geval dat er niet komt, wil ik de Commissie vragen een verordening op basis van artikel 308 te overwegen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik mijn dank uitspreken voor de opmerkingen die het voorzitterschap over dit onderwerp heeft gekregen. Zoals ik in mijn openingstoespraak zei, hebben wij dit najaar verschillende alternatieven overwogen en proberen te vinden met betrekking tot dit interinstitutioneel akkoord. De cruciale aspecten van het voorstel van de Commissie zijn de inhoud ervan en de kwestie van de rechtsgrondslag.

Het is buitengewoon belangrijk dat wij een reguleringsomgeving en een kader creëren die ook in de praktijk goed, verstandig en kosteneffectief functioneren. Wij hebben duidelijk een vervolgdebat onder de lidstaten nodig om dit project verder te ontwikkelen en wij proberen dit debat tijdens ons hele voorzitterschap te bevorderen en te verfijnen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, wellicht is dit het juiste moment om nogmaals te wijzen op de gemeenschappelijke beginselen van goed bestuur die de Commissie wilde opnemen in een interinstitutioneel akkoord met het oog op het toezicht op deze agentschappen en ondersteuning van hun werkzaamheden. Met die beginselen zouden we beschikken over een duidelijker definitie van de agentschappen en over regels voor hun totstandbrenging, structuur en werking, terwijl ook kwesties als transparantie, evaluatie en controle gedekt zouden zijn. Bij alles wat hier gezegd is over de vorm mogen we de inhoud niet uit het oog verliezen.

De Commissie is bereid tot verkenning van de door de heer Duff aangereikte mogelijkheid van een verordening krachtens artikel 308. We staan open voor die mogelijkheid. Opgemerkt zij evenwel dat, wat de besluitvorming betreft, het Europees Parlement, bijvoorbeeld, ten aanzien van de inhoud van een dergelijke verordening slechts een raadgevende rol vervult. Daarom geeft de Commissie de voorkeur aan een interinstitutioneel akkoord.

Ten slotte kan ik slechts zeggen dat de Commissie hoopt op een dialoog over deze zaken. We blijven op zoek naar de meest geschikte, doelmatige en kosteneffectieve methode teneinde een oplossing te vinden voor deze onvermijdelijke kwesties en enkele gemeenschappelijke regels en beginselen van goed bestuur vast te stellen voor de agentschappen.

 
  
  

(De vergadering wordt om 17.20 uur onderbroken en om 17.35 uur hervat)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Zoals ik eerder heb toegelicht, werd de vergadering onderbroken omdat het werk van het Parlement voor de eerste maal deze zittingsperiode voorlag op schema.

 

15. Een strategie voor het Baltische Zeegebied in het kader van de noordelijke dimensie (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0367/2006) van Alexander Stubb, namens de Commissie buitenlandse zaken, over een strategie voor het Baltische Zeegebied in het kader van de noordelijke dimensie (2006/2171(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE), rapporteur.(EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u wel voor uw vriendelijke woorden. Ik zal proberen te doen of ik een spraakzame Fin ben en niet meer dan vijf minuten van uw tijd nemen.

Ik zou de volgende drie vragen willen stellen. Waarover gaat dit verslag eigenlijk? Waarom ligt het hier ter tafel? En wat willen we in feite?

Wat de eerste vraag betreft: het verslag gaat over een strategie inzake het Baltische Zeegebied voor de noordelijke dimensie. Ik wil dat nogmaals benadrukken, met name voor de Finnen aan de andere kant van de tafel. Het is een strategie voor de noordelijke dimensie en heeft dus als doel die dimensie te versterken.

In de optiek van dit verslag rust de noordelijke dimensie op drie prachtige pijlers. Een daarvan is wat we de pijler van Paavo Väyrynen hebben genoemd, dat wil zeggen: de Noordpool. De tweede is wat we de pijler van de heer Paasilinna zouden kunnen noemen, dat wil zeggen: Rusland; en de derde is wat we de pijler van de heer Beazley zouden willen noemen: de Baltische Zee en de strategie voor het Baltische Zeegebied. Dit verslag gaat alleen in op de strategie voor het Baltische Zeegebied.

Het verslag heeft drie doelstellingen. Eén: het ondersteunen van de noordelijke dimensie. Twee: het Baltische Zeegebied tot prioriteit van de noordelijke dimensie maken – we geloven stellig dat dit gebied centraal moet staan binnen de noordelijke dimensie. Drie: het Baltische Zeegebied meer bekendheid geven als merk, als concept.

Waarom we dit verslag voorleggen, en waarom nu? De eerste reden is algemeen: na de uitbreiding in 2004 is de Baltische Zee een binnenzee geworden, een mare nostrum. Er liggen acht lidstaten rond de zee, naast één niet-lidstaat: Rusland. En dan is er natuurlijk Kaliningrad. Overwegend is het echter een EU-zee.

Op dit moment hebben we om twee redenen een uitgelezen kans. De eerste reden is dat we een Fins voorzitterschap hebben, en daarmee de kans om voortgang te maken met deze kwestie. De tweede reden is dat er op 24 november een topconferentie tussen Europa en Rusland plaatsvindt. Daarom wilden we hiermee zo snel mogelijk verder.

Voor degenen onder u die nog nooit in het Baltische Zeegebied zijn geweest: ik weet nog goed dat je in mijn kinderjaren tot op de bodem van de Baltische Zee kon kijken. De zee is gemiddeld 58 meter diep. Vanaf de pier kon je de bodem zien. Het water was helder. Je kon het zeewier zien. Het was heerlijk om in te zwemmen. Voor degenen die er onlangs nog zijn geweest: tegenwoordig is het één groene smurrie. Groene smurrie! Echt smerig. Het ziet er echt slecht uit. Het zuurstofgehalte is erg laag. Je ziet bijna helemaal niets meer. Het is tijd om er wat aan te doen.

Gemiddeld 58 meter diep! Een druppel doet er dertig jaar over om de Baltische Zee in te gaan en er weer uit te gaan. De circulatie is dus heel erg traag. Mensen uit het Middellandse Zeegebied hebben misschien een heel ander beeld van water. Zij zien de Middellandse Zee – helder, blauw en prachtig. Wij zien een groene smeerboel. Er moet wat gedaan worden.

Dit verslag gaat ook over de economie. Het gaat over cultuur en veiligheid.

De derde en laatste vraag: wat willen we? Je zou het verslag in religieuze bewoordingen kunnen samenvatten door te zeggen dat we de Tien Geboden van de Baltische Zee willen. Het Eerste Gebod is voor mevrouw Wallström en haar team. We willen namelijk dat de Commissie initiatief neemt voor de Baltische Zeestrategie. Het zou prachtig zijn als de Commissie dat op de een of andere manier zou kunnen.

Het Tweede Gebod is dat de staatshoofden en regeringen van de landen in het Baltische Zeegebied, inclusief Duitsland, voorafgaand aan elke bijeenkomst van de Europese Raad samenkomen om hun standpunten te bespreken.

Het Derde – en dit idee wordt onder de bewoners van de regio gesteund door een overweldigende meerderheid, hoewel een enkeling er anders over denkt – is dat we een afzonderlijke begrotingslijn willen. We denken misschien dat in de wereld alles om geld draait, maar voor een echte Baltische Zeestrategie is beleid nodig, en voor dat beleid, geld. Zo simpel is dat. We zeggen niet dat dit de enige bron moet zijn. Zoals bij de noordelijke dimensie, zou ondersteuning bijvoorbeeld uit het Europees nabuurschapsbeleid kunnen komen.

Het Vierde is milieubescherming, bijvoorbeeld het idee van beschermde gebieden.

Het Vijfde betreft een nogal actueel onderwerp, te weten een energiemarkt en een energiebeleid voor dit gebied. Natuurlijk laat ik de pijpleiding tussen Rusland en Duitsland hier buiten beschouwing.

Het Zesde Gebod is infrastructuur. We moeten wat doen aan de infrastructuur. Dat betekent water, lucht, spoorlijnen en verkeerswegen, om een goed werkende infrastructuur te krijgen.

Als zevende willen we graag dat de vier vrijheden in het gebied worden toegepast: het vrij verkeer van kapitaal, het vrij verkeer van mensen, het vrij verkeer van goederen en het vrij verkeer van diensten.

Als achtste willen we een goede uitwisseling tussen expertisecentra. We willen goede programma's voor studentenuitwisseling.

Als negende – en dit is een lievelingsonderwerp van de heer Lax – zouden we graag een soepele grensovergang zien. Finnen zijn bekend met de problemen daarmee.

Als tiende moeten we de aanwezigheid van Europol opvoeren.

Al met al vraag ik om drie praktische zaken. Eén: een Commissie-initiatief. Twee: dat het Fins voorzitterschap de kwestie tijdens de top tussen de EU en Rusland ter sprake brengt in het kader van de noordelijke dimensie. Er zijn vier amendementen ingediend. Als rapporteur zet ik op mijn stemlijst een plusje bij twee daarvan, namelijk het amendement van de Groenen en het amendement van mevrouw Jäättenmäki van de ALDE-Fractie. Voor het derde, over het Noordpoolgebied, stel ik stemming in onderdelen voor. Bij het ene deel zet ik zeker een minnetje, bij het andere, een plusje. Het laatste amendement, van de heer Väyrynen, houdt in dat er geen afzonderlijke begrotingslijn zou moeten zijn. Daarbij zet ik een minnetje en ik zou mijn collega's willen vragen in meerderheid hetzelfde te doen.

Dat is waarover de strategie voor de Baltische Zee gaat, waarom we haar hebben, en wat we willen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dit voorzitterschap merkt tevens op dat u snakt naar een vakantie aan de Middellandse Zee. We zullen de Italiaanse delegatie verzoeken u daarvoor uit te nodigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de plenaire vergadering van het Europees Parlement worden deze week verscheidende onderwerpen besproken die met de zee te maken hebben, zoals nu de Oostzeestrategie. Het voorzitterschap is blij dat regionale kwesties als onderdeel van een breder geheel worden behandeld. Op maandag behandelde u de communautaire strategie en richtlijn inzake het mariene milieu, die deel uitmaken van het maritiem beleid van de Europese Unie, dat momenteel wordt voorbereid. De parlementaire conferentie over de noordelijke dimensie, die voor volgend voorjaar staat gepland, is een goed voorbeeld van de belangstelling van het Parlement voor noordelijke zaken.

Vraagstukken in verband met de Oostzee hebben zeer direct betrekking op de acht lidstaten van de Europese Unie die aan de Oostzee liggen alsmede Rusland. Ook Noorwegen en IJsland zijn als leden van de Raad van Oostzeestaten betrokken bij de samenwerking in het Oostzeegebied. Als belangrijke waterweg is de Oostzee belangrijk voor alle EU-landen.

Er is daarom brede, horizontale samenwerking nodig binnen de Europese Unie, tussen de Europese Unie en Rusland en andere partners over zaken met betrekking tot milieu, energie, vervoer, onderwijs, justitie en binnenlandse zaken en gezondheid. Het in voorbereiding zijnde gemeenschappelijk maritiem beleid van de Europese Unie zal deze samenwerking ook versterken. Om concrete resultaten te bereiken, moet er ook doeltreffender gebruik worden gemaakt van de interne financieringsprogramma's en de instrumenten voor de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie. Bovendien moeten er mogelijkheden worden gecreëerd voor grensoverschrijdende samenwerking, die ook door het nieuwe instrument voor nabuurschap en partnerschap wordt gesteund.

De rapporteur noemde in zijn toespraak de noordelijke dimensie en stelt voor om de Oostzeestrategie daar deel van uit te laten maken. De noordelijke dimensie maakt echter ook deel uit van het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie. Het omvat de beleidssectoren in de vier gemeenschappelijke ruimten die de Europese Unie en Rusland hebben aangewezen, alsmede milieukwesties en sociale en gezondheidskwesties. De Oostzee is een van de doelgebieden van de noordelijke dimensie, naast Noordwest-Rusland, Kaliningrad en de Arctische gebieden.

Een van de doelen van het Finse voorzitterschap is de herziening van het beleid in het kader van de noordelijke dimensie op basis van de besluiten die in november vorig jaar werden genomen op de ministervergadering over de noordelijke dimensie. Dit jaar onderhandelden de Europese Unie, Rusland, Noorwegen en IJsland over het nieuwe kaderdocument voor de noordelijke dimensie. Het is de bedoeling dat het kaderdocument en de daarbij behorende politieke verklaring volgende week vrijdag in Helsinki worden aangenomen. Wij denken dat het nieuwe, gezamenlijk overeengekomen beleid de verbondenheid van de partners met de noordelijke dimensie kan versterken en een stevige basis legt voor praktische samenwerking in het Oostzeegebied. Wij hopen ook dat een versterkte noordelijke dimensie zal helpen het werk en de werkverdeling binnen het complexe samenwerkingsnetwerk in de Oostzee en het Arctisch gebied te verduidelijken.

De toestand van het milieu in de Oostzee is zorgwekkend en eist snelle maatregelen in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling. De Europese Unie, individuele landen en internationale financiële instellingen hebben hun krachten gebundeld in het kader van het milieupartnerschap van de noordelijke dimensie. Verscheidene regeringen, organisaties, vooral de HELCOM (de Helsinki-commissie) en andere spelers proberen het mariene milieu van de Oostzee te redden. Projecten in het kader van het milieupartnerschap van de noordelijke dimensie zijn vooral gericht op Noordwest-Rusland, maar de effecten ervan komen alle landen in de regio ten goede. Als gevolg daarvan is de Oostzee gelukkig nu al een cruciaal gebied voor de noordelijke dimensie.

Een essentieel instrument voor het verbeteren van de toestand van alle Europese zeeën, ook de Oostzee, is in de toekomst de richtlijn betreffende de mariene strategie van de Europese Unie. Het doel is het bereiken van een “goede milieutoestand” in 2021. Dit is een ambitieus doel en er moet onmiddellijk worden begonnen met maatregelen om dit te bereiken. Het Finse voorzitterschap streeft ernaar dat de Raad in december politieke consensus over de richtlijn bereikt.

Het partnerschap op het gebied van sociale zaken en volksgezondheid functioneert ook in het kader van de noordelijke dimensie en is gericht op het bestrijden van besmettelijke ziekten en ziekten die met levensstijl te maken hebben, alsmede het verminderen van sociale problemen. Een nieuw element in de noordelijke dimensie wordt het partnerschap op het gebied van vervoer en logistiek. Het belang van goed functionerende transportverbindingen en doeltreffende logistiek voor economische groei en concurrentievermogen wordt nog groter wanneer onze economieën met elkaar verbonden zijn.

De Europese Commissie bereidt momenteel een nieuw, uitvoerig Europees maritiem beleid voor, waarin rekening wordt gehouden met de economische, politieke en milieuwaarden met betrekking tot de Europese zeeën en kustgebieden. De Oostzee is een belangrijk zeegebied in Europa en er moet speciale aandacht worden besteed aan de specifieke problemen ervan. Dat is ook nodig bij de ontwikkeling van het maritieme beleid van de Europese Unie. Het debat van vanavond bewijst dit doel zeker een goede dienst.

Het maritieme beleid van de Europese Unie biedt een goede mogelijkheid voor samenwerking tussen de lidstaten. Dit is nodig, omdat de specifieke kenmerken van de noordelijke en arctische regio's en de exploitatie van de mogelijkheden van deze regio's gezamenlijke onderzoeksprojecten en technologische ontwikkeling eisen van de EU-lidstaten. In de voor de regio kenmerkende samenwerking met derde landen wordt gebruik gemaakt van bestaande internationale overeenkomsten en organisaties. Het grote aantal uitdagingen in de Oostzee, zoals mariene bescherming, veiligheid op zee, visserij en duurzaam gebruik van de kust en de ontwikkeling van de maritieme sector in de regio vereisen allemaal doeltreffende horizontale samenwerking. De Oostzee biedt een uitstekende mogelijkheid om het in voorbereiding zijnde maritieme beleid van de Europese Unie te testen en zo te ontwikkelen dat het ten goede komt aan de hele Europese Unie.

De Oostzee is belangrijk en het is een positief teken dat er in de Europese Unie en hier in het Parlement serieuze aandacht voor is. Ik moet zeggen dat een deel van de ideeën van de rapporteur, de “Tien Geboden”, nu al realiteit is. Het is goed en noodzakelijk voor de Oostzee dat alle landen in de regio bij de samenwerking zijn betrokken en dat ze zich daadwerkelijk hebben verbonden aan het oplossen van gezamenlijke problemen. Dit soort gezamenlijke verbondenheid moeten wij nastreven in alle samenwerking met betrekking tot de Oostzee.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is de heer Stubb zeer erkentelijk voor zijn verslag en is verheugd over de gelegenheid voor debat. Over zijn inzet en vastberadenheid is geen twijfel mogelijk. De Baltische Zee is heel erg belangrijk voor de Europese Unie, aangezien acht van de negen landen die eraan grenzen lid van de EU zijn. In het gebied komen de Europese Unie en Rusland samen. Gelet hierop, zijn de Baltische Zee, de Barentszzee, Kaliningrad en de Noordpool de prioritaire gebieden binnen het later deze maand goed te keuren, nieuwe beleidskader inzake de noordelijke dimensie.

Het nieuwe beleid voor de noordelijke dimensie zal in het noorden uitdrukking geven aan de gemeenschappelijke ruimten van de EU en Rusland, met volledige betrokkenheid van Noorwegen en IJsland. De noordelijke dimensie krijgt ook eigen prioriteiten: gezondheid en maatschappelijk welzijn, en de bescherming van inheemse volken in het hoge noorden, naast bijzondere aandacht voor milieu en cultuur.

Een nieuw gemeenschappelijk beleid voor de noordelijke dimensie houdt in dat alle partners gebonden zijn aan hetzelfde doel: het welslagen ervan. Cofinanciering is daarom de regel, met name in de context van een steeds welvarender Russische Federatie.

De noordelijke dimensie moet niet alleen projectgericht zijn maar ook de voorwaarden scheppen voor een doorlopende dialoog over de diverse beleidsmatige kansen en problemen. De vier noordelijke regionale raden van de Baltische Zeestaten, het Barentszzeegebied, de Noordse landen en het Noordpoolgebied spelen in deze dialoog een belangrijke rol.

De Commissie is het Parlement dankbaar voor de aandacht die het heeft besteed aan dit beleid, en met name voor zijn resolutie van 16 november 2005 voorafgaand aan de ministeriële vergadering over de noordelijke dimensie. De Commissie is tevens verheugd over het initiatief van het Parlement om begin volgend jaar de eerste conferentie van een Parlementair Forum van de noordelijke dimensie te beleggen.

Wat betreft een strategie voor het Baltische Zeegebied binnen de noordelijke dimensie – onderwerp van ons debat van vandaag –, zal de Commissie dit verslag van het Parlement in gedachten houden tijdens de bijeenkomst over de noordelijke dimensie ter vaststelling van het nieuwe beleid die direct aansluit op de komende top tussen de EU en Rusland in Helsinki in het bijzijn van de premiers van Noorwegen en IJsland.

De noordelijke dimensie betreft extern EU-beleid maar is duidelijk belangrijk om de onderlinge relatie tussen intern EU-beleid en de noordelijke dimensie te verbeteren. Daarom geeft de Commissie zoveel prioriteit aan grensoverschrijdende samenwerking, één van de belangrijkste onderdelen van de noordelijke dimensie met toegevoegde waarde. Dit is inderdaad een gebied waarop het interne en het externe beleid noodzakelijkerwijs samensmelten.

Het Baltische Zeegebied is nu een nieuwe prioriteit binnen de noordelijke dimensie, omdat we ons zorgen maken over het kwetsbare milieu en het toenemende waterverkeer, zoals het verslag terecht aangeeft. Er spelen nog andere, minder tastbare kwesties voor de burgers in de regio, zoals de bestrijding van de georganiseerde misdaad, mensenhandel, besmettelijke ziekten en ongezonde levensstijlen. Op al die punten is nauwe samenwerking met Rusland, evenals met Noorwegen en IJsland, nodig. Verder zien we enorme mogelijkheden voor economische samenwerking tussen alle landen in het Baltische Zeegebied en Rusland. Dat zijn allemaal belangrijke doelstellingen waartoe de noordelijke dimensie een aanzienlijke bijdrage kan leveren en die in de toekomst verder zullen worden uitgewerkt. Intern EU-beleid, met eigen taken en eigen instrumenten, draagt natuurlijk ook in belangrijke mate bij tot de oplossing van deze problemen in EU-lidstaten in het Baltische Zeegebied, waarover in de daarvoor aangewezen context dient te worden overlegd.

De Commissie ziet ernaar uit om het nieuwe beleid voor de noordelijke dimensie in te zetten om in een forum met Rusland, Noorwegen en IJsland toegevoegde waarde te bieden met het oog op de vele kwesties van dit moment in het noorden van ons continent. In dit verband verwelkomt de Commissie het verslag van het Parlement en zal zij het belang van het Baltische Zeegebied zeker overbrengen. Ik zal proberen relevante onderdelen van dit verslag te verwerken in de tenuitvoerlegging van het nieuwe gemeenschappelijke beleid voor de noordelijke dimensie.

 
  
MPphoto
 
 

  Giles Chichester (PPE-DE), rapporteur van advies voor de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen ingaan op drie van de kwesties die aan de orde zijn gesteld in het advies van mijn commissie.

Ten eerste wil ik ons standpunt benadrukken inzake het belang van voortgezette exploitatie van windenergie voor de kust in het Baltische Zeegebied en de demonstratie van diverse concepten van golfslagenergie.

Ten tweede wil ik met nadruk wijzen op het belang van de verdere ontwikkeling van de samenwerking met Rusland. Wij willen samenwerken op het gebied van energiekwesties die eerbiediging van de beginselen van wederkerigheid en transparantie waarborgen en we willen Rusland aanmoedigen om het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Transitprotocol te bekrachtigen. Wij zijn bezorgd over de gaslevering door Rusland aan Europa.

Ten derde verzoeken wij de leden van de noordelijke dimensie om oog te hebben voor het belang van twee EU-programma's die onder de verantwoordelijkheid van onze commissie vallen: GALILEO en SESAR. Wij menen namelijk dat duurzame groei en concurrentiekracht in de regio gebaat zouden zijn bij de participatie van de bij de noordelijke dimensie aangesloten partijen in deze twee programma's.

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) De toespraak die ik had voorbereid, is al briljant samengevat door de heer Stubb, de rapporteur, dus zou ik slechts twee opmerkingen willen maken.

De eerste betreft een vraag aan de minister, mevrouw Lehtomäki. Is zij het ermee eens dat, zoals het debat heeft onderstreept, de omstandigheden volledig zijn veranderd sinds Finland voor het eerst met het idee van de noordelijke dimensie kwam? Er zijn nu immers acht, niet vier, EU-lidstaten rond de Baltische Zee, en die zien de noordelijke dimensie niet allemaal in hetzelfde licht. De oorzaak van de stagnatie in de besprekingen tussen de EU en Rusland is, zoals bekend, dat Polen een voorbehoud maakt bij Ruslands weigering om het Energiehandvest te bekrachtigen. Met andere woorden, is zij het ermee eens dat het heel nuttig zou zijn om tijdens de Raad van ministers, in het voorbereidende stadium van de besprekingen en onderhandelingen over de noordelijke dimensie, eerst intern overleg te voeren met de acht lidstaten in de regio?

Mijn tweede opmerking is gericht aan de commissaris, mevrouw Wallström. Ik ben haar zeer erkentelijk voor haar commentaar en voor haar toezegging dat de Commissie terdege rekening zal houden met het verslag bij haar standpuntbepaling inzake de verdere ontwikkeling en uitwerking van de noordelijke dimensie. Zij heeft volgens mij echter wel nagelaten over de begroting te spreken. Dit lijkt me niet iets is waarbij het Parlement met de pet in de hand om steun komt bedelen. We zijn per slot van rekening een arm van de begrotingsautoriteit van de EU. Het lijkt me daarom logisch en consistent dat we er, als dit een belangrijk element wordt, via geëigende mechanismen en systemen een specifieke begroting voor zouden hebben, net als dat voor andere delen van de EU het geval is – EuroMed bijvoorbeeld. Dat is iets wat we serieus moeten bekijken en niet onder het vloerkleed mogen vegen.

Ik sluit af met een tweede opmerking voor de commissaris, mevrouw Wallström, en wel over communicatie, een onderwerp dat tot haar competentie behoort. Ik meen dat we met deze inspanning tegenover de burgers van de EU echt kunnen laten zien dat er iets wordt bereikt, dat in een door toedoen van de Koude Oorlog volledig ontwrichte regio nu weer harmonie, welvaart en stabiliteit heersen. Ik denk dus dat we dit debat in het veld, in het openbaar moeten voeren, om een echt succesverhaal voor de EU te laten zien.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis, namens de PSE-Fractie. – (LT) De strategie voor het Baltische Zeegebied in het kader van de noordelijke dimensie is zeer zeker een belangrijk document, dat het verdienstelijke werk weerspiegelt van Alexander Stubb, de rapporteur, en van heel de Baltische intergroep in het Europees Parlement, die hier hard aan gewerkt hebben.

Door de stormen van de Koude Oorlog heeft de Baltische kust in politiek, economisch en ecologisch opzicht veel meer schade opgelopen dan iedere andere zeekust. De gevolgen daarvan doen zich nu nog voor ons gevoelen, nu de Baltische Zee een interne zee van de EU aan het worden is. Het tussengelegen Russische kustgedeelte biedt ons een grote kans om met Rusland samen te werken.

Het gebied is met zijn 85 miljoen inwoners een van de economisch en sociaal sterkste gebieden van de EU. Het model van de verzorgingsstaat is hier op veel gebieden geïmplementeerd. De verschillen in levensstandaard tussen de landen zijn echter schokkend en op een aantal plaatsen dreigt de sociale uitsluiting toe te nemen. Deze strategie moet ons helpen die trends te keren.

Er is bijzondere aandacht geschonken aan milieubescherming, economie en vervoer. Alle drie de elementen van dit drieluik zijn in hoge mate afhankelijk van energie en continue energievoorziening, maar daarop wordt inbreuk gepleegd indien een land buitensporig gebruik maakt van zijn potentieel of buitensporig ambitieus is. Daarom hebben de landen uit dit gebied een gemeenschappelijke energiemarkt nodig. Nog meer aandacht moet echter worden geschonken aan energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen. Het zal ook onvermijdelijk zijn een discussie te houden over kernenergie en daarvoor specifieke maatregelen te treffen. Begin december zullen Estland en Finland met elkaar verbonden worden via een energiebrug. Deze verbinding moet worden versterkt met soortgelijke bruggen tussen Litouwen en Zweden, en Litouwen en Polen. In de strategie wordt aangedrongen op een snellere en vastberadener totstandbrenging van netwerken van autosnelwegen, spoorwegen en zeewegen in Noord- en Centraal-Europa. Polen zit precies op de belangrijkste kruisingen. Als Warschau niet meer aandacht schenkt aan deze projecten zullen deze lange tijd op papier blijven staan.

De Baltische Zee is ondiep en in milieuopzicht zeer kwetsbaar. Er doen zich daar elk jaar 60 ongevallen met olietankers en 400 gevallen van illegale olielozing op zee voor. De zee moet ook het onverwerkte afvalwater opnemen van meer dan een miljoen kustbewoners. Daarom moeten er beschermde zeekustgebieden worden ingesteld en uitgebreid, en er moet worden voorzien in restrictievere normen voor milieubescherming dan wij nu hebben in de richtlijnen van de EU.

De Europese Unie wil niet alleen een goede maar ook betrouwbare buur hebben in de Kaliningrad-regio van de Russische Federatie. Georgiy Boos, de gouverneur van de regio, behandelt Kaliningrad als een Russisch venster naar Europa, en als het EU-venster naar Rusland. Wij willen dit venster wagenwijd open zetten voor de frisse wind van de samenwerking. Met het openzetten van dit venster, of door juist het tegenovergestelde te doen, kan Rusland aangeven in welke richting het gaat.

Het voorstel om een aparte begrotingslijn in te stellen voor de financiering van de strategie zou een blijk zijn van affiniteit met het Baltisch gebied en de innovatie daar bevorderen. Ik ben overtuigd van de waarde van de strategie, aangezien ze een laboratorium kan zijn voor nieuwe ideeën, projecten en innovaties, die ook op een grotere schaal heel belangrijk zijn.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Paavo Väyrynen, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de noordelijke dimensie wordt op verheugende wijze sterker. Hier in het Europees Parlement hebben wij vorig jaar al een initiatief ingediend over een Oostzeestrategie die in het kader van de noordelijke dimensie moet worden gerealiseerd en nu hebben wij ook een speciaal verslag hierover. Het omvat enerzijds de samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten en anderzijds de samenwerking met Rusland. De Commissie en de Raad hebben zelf met Rusland, Noorwegen en IJsland over akkoorden onderhandeld, waarbij de noordelijke dimensie van het communautair beleid inzake externe betrekkingen een gemeenschappelijk beleid wordt van deze landen en de Europese Unie. Het is de bedoeling deze akkoorden eind november in Helsinki te ondertekenen.

De Commissie moet zo snel mogelijk een voorstel voor een Oostzeestrategie opstellen, zoals het Parlement heeft gevraagd. De strategie moet alle beleidsterreinen omvatten en zowel het binnenlands als het buitenlands beleid. De voorbereiding en implementatie ervan vereist de inzet van alle directoraten-generaal van de Commissie en ze moet worden gefinancierd uit alle relevante begrotingslijnen.

De Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa vindt het niet verstandig om een aparte begrotingslijn voor de Oostzeestrategie te hebben. Wij zijn nu net bezig uit de begroting financiering voor de buurregio’s bijeen te krijgen in de vorm van het nieuwe nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. De verdeling ervan in verscheidene begrotingslijnen is niet verstandig en het zal de financiering voor het Oostzeegebied niet verhogen, maar eerder verlagen. Het is natuurlijk een populaire gedachte die de heer Stubb vaak heeft geuit, maar wij moeten zaken overwegen vanuit het oogpunt van substantie en niet van imago.

De volgende stap kan zijn dat het Europees Parlement een nieuw alomvattend verslag over de noordelijke dimensie opstelt, waarin enerzijds rekening wordt gehouden met het onderhavige Oostzeeverslag en anderzijds met de akkoorden die wij met onze buurlanden Rusland, Noorwegen en IJsland hebben gesloten. Ik wil tot slot de heer Stubb bedanken voor de uitstekende samenwerking bij het opstellen van dit verslag.

 
  
  

VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Inese Vaidere, namens de UEN-Fractie. - (LV) Dames en heren, ik wil allereerst Alexander Stubb bedanken voor zijn uitstekend verslag. De uitbreiding van Europese Unie met de Baltische landen heeft op objectieve wijze aangetoond dat het instrument van de noordelijke dimensie herzien moet worden. De toetreding van de nieuwe lidstaten biedt ongekende kansen. Het Baltische Zeegebied kan de meest dynamische en concurrentiekrachtige regio in de wereld worden, en dit zal zeer weldadig zijn voor heel de EU-economie en bijdragen aan de verwezenlijking van de strategie van Lissabon. De noordelijke dimensie moet een permanent instrument worden, en daarin moet het Baltische Zeegebied prioriteit krijgen. Het is erg belangrijk dat zijn interne pijler wordt versterkt. Als de landen in dit gebied een gemeenschappelijke energiemarkt creëren, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen en projecten voor energie-efficiëntie ten uitvoer leggen, krijgen zij de kans om hun energieafhankelijkheid van Rusland te verminderen. Het is heel belangrijk dat bij de opstelling van nieuwe energieprojecten alle belanghebbende lidstaten van de Europese Unie worden betrokken. Ook moet gezorgd worden voor een internationale milieueffectrapportage om herhaling van de huidige situatie, met de mogelijke bouw van de Noord-Europese gaspijplijn, te voorkomen. De ontwikkeling van de samenwerking met Rusland is een van de belangrijkste taken in het kader van de noordelijke dimensie. De Baltische landen hebben een belangrijke geschiedenis van betrekkingen met Rusland en rijke ervaringen, die goede resultaten kunnen opleveren. Momenteel krijgt Rusland - dat qua natuurlijke hulpbronnen een van de rijkste landen ter wereld is - vreemd genoeg nog steeds steun uit allerlei Europese programma’s. Die aanpak moet plaats maken voor het beginsel van gelijkheid en samenwerking. Om de noordelijke dimensie in staat te stellen zich van haar taken te kwijten, moet haar een stabiele financiële basis worden geboden. Ten aanzien daarvan wijkt onze mening af van die van de vorige spreker. Wij denken dat een aparte begrotingslijn noodzakelijk is, opdat al de bestaande middelen uit verschillende bronnen bijeen worden gebracht. Op die manier zal het mogelijk zijn de hoogst noodzakelijke infrastructuurprojecten te ontwikkelen, zoals de Rail Baltica, een Baltische autosnelweg, enzovoort.

 
  
MPphoto
 
 

  Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) De Baltische Zee is, zoals vandaag al eerder werd gezegd, een binnenzee van de Europese Unie. Negen landen grenzen daaraan, waarvan er acht lidstaten zijn van de Europese Unie. Het negende land is Rusland, en meer specifiek de regio’s Kaliningrad en Sint Petersburg. Een derde van de bevolking van de EU woont in deze acht lidstaten en levert een derde van het bruto binnenlands product van de Europese Unie. Tot nu toe was de noordelijke dimensie vooral gericht op de Russische regio’s. De aanvulling daarvan met de strategie voor het Baltische Zeegebied zal de noordelijke dimensie verrijken en extra, specifieke inhoud geven.

Het Baltisch Zeegebied is op het gebied van het mededingingsvermogen koploper in vergelijking met drie andere EU-gebieden: Centraal-Europa, de Britse eilanden en het Iberisch Schiereiland. Gedurende de afgelopen paar jaar is het Baltisch Zeegebied andere Europese gebieden voorbijgestreefd bij indicatoren als welzijn, productiviteitstoename en wetenschappelijke innovatie. De cruciale voordelen van dit gebied zijn: goede fysieke infrastructuur, geschoolde werkkrachten, laag corruptieniveau en een sterke onderzoekssector. Desalniettemin moet erop worden gewezen dat het concurrentiepotentieel van het gebied slecht wordt benut. Aangezien geen enkel land in het gebied een voldoende grote markt heeft om de noodzakelijke concurrentiedruk te kunnen ontwikkelen, is er duidelijk maar één oplossing: een sterkere integratie van het gebied.

Het Europees Parlement zou een paragraaf uit onze resolutie moeten aannemen waarin staat (begin citaat): “dringt met het oog op de transparantie en coherentie aan op een aparte EU-begrotingslijn voor de strategie voor de Baltische Zee, mogelijk in het kader van het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, als aanvulling op de huidige financiering van de noordelijke dimensie…(einde citaat).

De bezorgdheid dat de Europese Commissie zou weigeren dit idee over te nemen is niet gegrond. Het is veel belangrijker de lidstaten van de EU, en met name de landen buiten dit gebied, ervan te overtuigen deze strategie te ondersteunen, aangezien met een betere integratie van dit gebied niet alleen de hele EU dynamischer en concurrentiekrachtiger kan worden, maar ook andere vraagstukken kunnen worden opgelost. Ik noem continue energievoorziening, het gemeenschappelijk energiebeleid en betere betrekkingen met Rusland.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, de resolutie van het Europees Parlement steunt het beleid van de noordelijke dimensie en definieert de Noordzeeregio als een prioriteitsgebied. Sinds de uitbreiding van de EU in 2004 is de Oostzee haast een binnenzee, het “Mare Nostrum”, van de Europese Unie geworden.

De Baltische regio kan een voorbeeld worden van sterke dynamische economische ontwikkeling in de Europese Unie en daarmee het bewijs leveren van de ontwikkeling van de Europese economie op basis van de nieuwste technologieën, een economie die modern en concurrerend is op wereldniveau. In verband daarmee is het nodig het belang van de bescherming van het ecosysteem van de Oostzee te benadrukken. Deze zee is namelijk erg kwetsbaar, aangezien het een ondiepe zee is, waar het water slechts langzaam ververst wordt en de vervuiling groot is.

Speciale aandacht dient besteed te worden aan innovaties op onderzoeksgebied en culturele en maatschappelijk kwesties.

De Oostzee die de Europese Unie, Rusland, Noorwegen en IJsland verbindt, dient een voorbeeld te worden van een zone die gebaseerd is op vrede en veiligheid.

Ik wil vooral de mogelijkheden onder de aandacht brengen om het district Kaliningrad om te vormen tot een pilot-regio met een betere toegang tot de interne markt. Deze mogelijkheden zijn onder de loep genomen tijdens gezamenlijke besprekingen tussen de Europese Unie en Rusland.

Samenwerking in de Oostzeeregio kan de toekomst tonen van dit deel van ons continent, en van samenwerking met Rusland en andere landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Diana Wallis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, uiteraard feliciteren wij de rapporteur met zijn verslag en met de interessante punten die hij naar voren heeft gebracht, maar ik zou mijn rol als voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met IJsland en Noorwegen van het Parlement niet goed vervullen als ik niet enige teleurstelling liet blijken over het ontbreken van een verslag of een resolutie waarin het totale beleid inzake de noordelijke dimensie tot uitdrukking komt. Ik betreur dat omdat ik vind dat wij daarmee voorbijgaan aan de grote geopolitieke vraagstukken waar wij in het noordelijke deel van Europa voor staan en die zich toespitsen op zaken als klimaatverandering, energievoorziening en mariene hulpbronnen. Deze vraagstukken zijn uiteraard van groot belang voor het Oostzeegebied, maar dat zijn zij ook voor het Noordpoolgebied en het noordelijke deel van Europa. Als wij willen dat onze partnerlanden Noorwegen en IJsland ook meedoen, moeten wij hen de hand reiken en niet alleen op onszelf gericht zijn.

Wij hebben er als Parlement bij de discussies die wij in het verleden over dit onderwerp hebben gevoerd, steeds naar gestreefd de noordelijke dimensie weg te halen van het uitsluitend ministeriële beleidsniveau. Wij hebben ons ervoor ingezet om haar terug te brengen naar de parlementariërs, zodat de parlementariërs in het hele gebied zich er verantwoordelijk voor voelen. Ik hoop dat wij daar tijdens de vergadering die wij begin volgende jaar willen organiseren, in zullen slagen.

Laat mij dit echter nog eens benadrukken: het mag bij de noordelijke dimensie niet alleen om ons gaan. Dit jaar heeft de Commissie een heel belangrijk verdrag gesloten met Groenland. Het stelt misschien niet zo heel veel voor, maar het toont wel aan dat de deur naar het Arctisch gebied openstaat en open moet blijven, en dat wij buiten onze grenzen activiteiten moeten ontplooien. Volgend jaar vindt het Internationale Pooljaar plaats. Ik hoop dat wij zowel onze visie als onze ogen op het noordelijke deel van Europa zullen richten, en dit gebied volgend jaar in ons beleid voor de noordelijke dimensie de aandacht geven die het verdient.

 
  
MPphoto
 
 

  Hanna Foltyn-Kubicka (UEN).(PL) Geachte Voorzitter, ik wil de opsteller van het rapport over de toekomst van de Oostzee feliciteren met dit rapport. Maar als we het hebben over de specifieke omstandigheden van deze regio mogen we wezenlijke factoren die het karakter ervan bepalen, niet vergeten zoals historische gebeurtenissen, als gevolg waarvan er op de bodem van de Oostzee nog steeds grote hoeveelheden chemische wapens afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog liggen.

Hiermee verbonden is het kwetsbare ecosysteem dat bovendien bedreigd wordt door het drukke scheepvaartverkeer en door geplande investeringen zoals de bouw van de noordelijke aardgasleiding, wat kan leiden tot een ecologische ramp. Bij het ondernemen van dergelijke projecten is het onontbeerlijk exact uit te zoeken wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor de natuurlijke omgeving, gesprekken te voeren met de belanghebbende partijen en eventueel geplande werkzaamheden te wijzigen, als blijkt dat deze een negatief effect op het ecosysteem van de Oostzee zouden kunnen hebben.

Ecologische kwesties en belangen van de landen in de regio moeten ook in aanmerking genomen worden bij de aanleg van de geplande zeesnelweg. Er dient gelijke toegang te komen tot de Oostzeehavens en tot de voordelen van de snelweg. Een kwestie van wezenlijk belang is ook nauwe samenwerking van de lidstaten bij de bouw van een energienetwerk en ook een solidaire opstelling van de lidstaten van de Europese Unie in de relatie met Rusland. Momenteel blokkeert Polen de overeenkomst met Rusland, zolang dit land zich niet openstelt voor onze vlees- en landbouwproducten. De Europese Unie heeft hierop gereageerd met de woorden dat het Westen geen kou wil lijden voor Poolse worst. Ooit luidde de kreet “we willen niet sterven voor Gdańsk ”. We weten hoe dat toen is afgelopen.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Vytautas Landsbergis (PPE-DE). - (LT) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavige verslag is een belangrijke stap voor heel de Europese Unie. Er tekent zich een verandering af in het politieke denken van het nieuwe tijdperk en deze verandering wordt gekenmerkt door het concept ”ontdekking van het Baltisch gebied”.

De Baltische Zee bestaat uit water, kusten en bodem, net als alle ander zeeën. De Baltische wateren zijn ondiep en sterker vervuild dan alle andere Atlantische zeeën van Europa. De bodem van de Baltische Zee is op veel plekken al dood en of er een nieuwe Dode Zee zal ontstaan in Europa is van ons afhankelijk. Het proces werd versneld door veel Duitse chemische wapens, die hier aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werden verzonken. Daaronder bevinden zich ook bommen en kanonkogels met dioxine, mosterdgas en andere ”souvenirs”, die nu na zestig jaar corrosie een gevaar gaan vormen. Er dreigt daardoor een verschrikkelijke ramp voor zowel het water als de kust. De kust is bijzonder mooi, met witte zandstranden en pijnboombossen. Het Curonian Spit staat op de UNESCO-lijst van het Werelderfgoed. De schoonheid hiervan is een creatie van de natuur en de mensen, maar waarschijnlijk zullen de mensen het nu kapot maken, en kan de natuur zich niet verdedigen. De oostkust van de zee wordt bevolkt door oude naties die niet bereid zijn zich neer te leggen bij de door het postsovjet kapitalisme veroorzaakte milieurampen.

Ik wil vandaag de klemtoon leggen niet alleen op de verantwoordelijkheid van Gazprom, maar ook op die van de Duitse regering voor de gevolgen van de Russisch-Duitse overeenkomst over de zogenaamde noordelijke gaspijpleiding, als men tijdens de bouw te maken krijgt met het op de bodem van de Baltische Zee gedeponeerd dodelijk vergif.

De Europese Unie, die zonder verder onderzoek en zonder enige waarborgen, de pijpleiding zegende met financiële middelen, moet een nog grotere verantwoordelijkheid nemen voor de veelvoudige negatieve gevolgen van de vermeende ”good business”. Dat wil zeggen ze moet verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van de economische discriminatie en het politiek uiteenvallen van Europa, evenals voor de ecologische en demografische gevolgen van mogelijke rampen.

Het is goed dat wij deze eerste Europese strategie voor het Baltisch Zeegebied gaan aannemen en ons daarmee rekenschap beginnen te geven van onze verantwoordelijkheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Andres Tarand (PSE).(ET) In januari 1990 organiseerde de Finse premier Kalevi Sorsa een parlementaire conferentie over de Oostzee met als doel om in de nieuwe politieke situatie nieuwe wegen voor regionale samenwerking te vinden. Helaas werden de vertegenwoordigers van de Baltische staten gedwongen om de conferentie te laten mislukken, want we zagen toen al een staaltje kwaadaardig gedrag van Rusland, dat een paar dagen later tastbaar werd bij de aanval op de televisietoren van Vilnius. Wij hebben toen het platform gebruikt om de aandacht van de wereld te vragen voor dit gevaar, en andere doelstellingen kregen minder aandacht.

Wel hebben we toen namens de Groene Partij een strategisch plan kunnen indienen. Toen ik het plan herlas, merkte ik dat ondanks de drastische politieke veranderingen die zich hebben voltrokken, de bescherming van de Oostzee zelf niet is verbeterd. Een van onze aanbevelingen was om een eind te maken aan alle olietransporten op de Oostzee. In plaats daarvan is het volume van de olietransporten verdrievoudigd.

De Russische krant Независимая газета (Het Onafhankelijk Dagblad) heeft gisteren een artikel afgedrukt over de gaspijpleiding door de Oostzee. In het artikel wordt beweerd dat er nu een voorstel aan de Baltische staten zal worden voorgelegd voor het uitvoeren van de nodige ecologische studies. Dat is op zichzelf goed nieuws, maar helaas is de volgorde verkeerd geweest. Er is eerst iets aan de politieke omstandigheden gedaan, vervolgens aan de economische omstandigheden, en daarna pas komen de ecologische omstandigheden aan de beurt, als een soort decoratie. Het slot van het artikel is ook de moeite waard - de tegenstanders van de gaspijpleiding willen de hele operatie torpederen met behulp van in de Tweede Wereldoorlog afgezonken munitie. De zesde gaspijpleiding van Urengoy heeft kennelijk hetzelfde lot ondergaan, wat de enige reden voor de ineenstorting van de Sovjet-Unie zou zijn geweest.

Ik wil u wijzen op het feit dat alle voorwaarden aanwezig waren voor het op tijd uitvoeren van een ecologische studie van de Oostzee, en ook hadden we de milieubeschermingsorganisatie Helcom en tachtig jaar academische samenwerking.

Kortom: onze delegatie keurt de aanpak van Alexander Stubb goed en wil hem hier hartelijk voor bedanken. Ook zijn wij van mening dat, in overeenstemming met de drie pijlers van Stubb, het Noordpoolgebied niet bij de strategie voor het Oostzeegebied hoeft te worden betrokken. In onze optiek moeten we - voor het geplande werk aan het milieu van de Oostzee en nog veel meer - een nieuwe lijn in de begroting van de Europese Unie openen voor deze zee, die uniek is in de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Henrik Lax (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, als een van de initiatiefnemers en oprichters van het netwerk Baltic Europe Intergroup heb ik twee jaar lang het genoegen gehad om bij te dragen aan het werk dat nu heeft geleid tot dit verslag.

Doordat de Unie tien nieuwe lidstaten kreeg, werd het mogelijk de volkeren rond te Oostzee te herenigen. Nu kan het hart van de regio de noordelijke dimensie volle levenskracht geven. De Unie moet gebruik maken van het grote potentieel van de Oostzeeregio. Hoe sneller de nieuwe lidstaten hun welvaart kunnen verhogen, des te sterker wordt de Unie ten opzichte van haar buurlanden. Daarvoor zijn actieve maatregelen van de kant van de Unie nodig. We hebben daarom een concreet programma van de Commissie nodig waarin alle door de Commissie beheerde gebieden hun verantwoordelijkheid op zich nemen.

Een sterke Oostzeeregio is nodig om een oplossing te vinden voor vraagstukken die van belang zijn voor de hele Unie. We moeten door directe contacten tussen mensen de mentale barrières tussen west en oost doorbreken. We hebben een modern visumbeleid nodig en een betere economische samenwerking met Rusland. We moeten de grensconflicten in de Baltische staten doorbreken. We moeten het ecologisch evenwicht in de Oostzee herstellen. We moeten een einde maken aan de Russische boycot van Poolse levensmiddelen. We moeten een einde maken aan de bijna vijftig kilometer lange vrachtwagenfiles bij de grensstations in Oost-Finland. De Unie is er om gemeenschappelijke problemen op te lossen. Het mag niet zo worden dat een veto de enige mogelijkheid is om de aandacht op belangrijke vraagstukken te vestigen. Een gemeenschappelijke EU-strategie is daarom noodzakelijk. Het is belangrijk dat de Commissie deze kwestie zo snel mogelijk aanpakt, en het verslag-Stubb vormt daarvoor een uitstekende basis.

 
  
MPphoto
 
 

  Zdisław Zbigniew Podkański (UEN).(PL) Mijnheer de Voorzitter, de Oostzee die tegenwoordig bijna een binnenzee is van de Europese Unie, is van vooraanstaand belang zowel voor de economie van de regio als van de hele Europese Unie.

Helaas is de Oostzee het meest vervuilde zeegebied ter wereld. De Oostzee heeft dus hulp nodig, oftewel een gezamenlijke strategie, en consequente samenwerking tussen de landen van de Europese Unie en Rusland om deze te implementeren.

Het is dus goed dat de overeenkomst inzake een nieuwe politieke verklaring met betrekking tot de noordelijke dimensie en het strategisch kaderdocument gespreksonderwerp zullen zijn op de Topconferentie Europese Unie – Rusland op 24 november dit jaar in Helsinki.

Als we ons gaan bezig houden met het probleem van de Oostzee, moeten we eraan denken, dat er rond dit zeegebied 85 miljoen mensen wonen, dat het een enorme rijkdom aan dieren en planten bevat, inclusief vele reeds bedreigde soorten. Miljoenen mensen hebben hier eeuwenlang van de zee geleefd en de zee gaf niet alleen nering aan de vissersgezinnen maar ook aan hen die andere beroepen uitoefenden. De kustbewoners hebben ook hun eigen cultuur gevormd die men net zo zorgvuldig dient te beschermen als de natuur, waardevolle landschappen en goederen.

Om die reden kijken we bezorgd naar de geplande noordelijke gasleiding en de ermee samenhangende gevaren van chemische verontreiniging en militarisering. De Oostzee is een schat die we van onze voorouders geërfd hebben met de verplichting haar en haar waardevolle kenmerken door te geven aan komende generaties.

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik allereerst de rapporteur, mijn vriend Alexander Stubb, gelukwensen met zijn verslag, en mijn collega Christopher Beazley met zijn uitstekende werk als voorzitter van de Baltische interfractiewerkgroep.

Ik ben het helemaal met mevrouw Wallis eens dat de EU zich meer met Noord-Europa moet bezighouden. De noordelijke dimensie is een veelomvattend EU-beleid dat de betrekkingen regelt tussen de EU en het noordwestelijke deel van Rusland, met inbegrip van Kaliningrad en de gebieden rond de Baltische Zee en de Noordelijke IJszee. Het beleid inzake de noordelijke dimensie wordt uitgevoerd binnen het kader van de partnerschaps- en de samenwerkingsovereenkomst met Rusland. Het is ontworpen als een vorm van samenwerking met de landen van de noordelijke regio’s van Europa met het doel de welvaart te vergroten, de veiligheid te versterken en gevaren, zoals bijvoorbeeld de vervuiling van de Baltische Zee, nucleaire risico’s zoals die van de Russische kernonderzeeërs van de noordelijke vloot op het schiereiland Kola, grensoverschrijdende criminaliteit en het beheer van de mariene hulpbronnen, krachtig te bestrijden.

De Baltische Zee wordt omringd door acht EU-lidstaten – Denemarken, Duitsland, Polen, Litouwen, Letland, Estland, Finland en Zweden –, en de gemeenschappelijke grens tussen de EU en Rusland is na de uitbreiding beduidend langer geworden. Niettemin kan het niet zo zijn dat de betrekkingen tussen de EU en Rusland uitsluitend worden bepaald door de betrekkingen tussen de Baltische staten en Rusland. Ons strategisch partnerschap en onze gezamenlijke EU-behoefte aan veiligstelling van de energievoorziening, en ook de samenwerking in de strijd tegen het terrorisme en de noodzaak Rusland te steunen op terreinen als het voorkomen van de nucleaire proliferatie vanuit landen als Iran en Noord-Korea, overstijgen regionale vraagstukken zoals die welke in de noordelijke dimensie worden aangepakt.

Op dit moment komt er financiële steun van Tacis en Interreg, maar binnenkort zal Rusland deel uitmaken van het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, en de EU moet zorgen voor een behoorlijke begrotingslijn voor de regio. Door de klimaatverandering wordt het Noordpoolgebied nu beter toegankelijk voor menselijke activiteiten, zoals de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en meer scheepvaart, maar het Noordpoolgebied speelt ook een belangrijke rol als een vroeg waarschuwingsteken voor potentieel rampzalige klimaatveranderingen in de wereld.

Wij hebben nu gemerkt dat de energie-export van Rusland ook een politiek wapen kan zijn, zoals we vorige jaar in Oekraïne en dit jaar met Georgië zagen. Nu gonst het van de geruchten dat Rusland een Opec-achtig gaskartel wil opzetten, en dat moeten wij koste wat kost zien te voorkomen. Ik doe een beroep op president Poetin om nu eindelijk het Energiehandvest van de EU te ratificeren, waardoor alle EU-bedrijven betere toegang krijgen tot Russische olie en gas. Daarnaast moet de EU meer investeren in hernieuwbare energiebronnen en koolstofarme energie, en ook een zo groot mogelijke verscheidenheid in de energievoorziening bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Katrin Saks (PSE).(ET) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hoewel het hier om een gemeenschappelijke zee gaat, hebben we hem verschillende namen gegeven en we moeten toegeven dat we hem tot nu toe nog niet als een gemeenschappelijke ruimte zijn gaan zien of al zijn mogelijkheden benut hebben. Daarom verwelkom ik de moeite die Alexander Stubb en president Toomas Hendrik Ilves zich hebben getroost om deze strategie te ontwerpen.

Onder de paraplu van de noordelijke dimensie kan onze gemeenschappelijke strategie voor deze zee nog meer aan belang winnen. Het is mijn overtuiging dat in een globaliserende wereld en een multiculturele, zich uitbreidende Europese Unie we allemaal op zoek zijn naar een nieuwe identiteit, en de Oostzee kan daarbij een belangrijke rol spelen, en zelfs een soort symbool worden. Gedurende de hele geschiedenis hebben er banden bestaan tussen de landen die deze zee omgeven, maar samenwerking gericht op het ontwikkelen van de regio als geheel zou die relaties naar een hoger niveau tillen. Daar zouden we allemaal voordeel bij hebben. De zee zelf, die tegenwoordig een van de meest vervuilde wateren is, vraagt om gezamenlijke actie.

Waarom hebben we deze strategie eigenlijk nodig? Een gemeenschappelijk Oostzeegebied zal niet vanzelf ontstaan of uit individuele projecten voortkomen; we hebben gecoördineerde actie nodig….

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Anneli Jäätteenmäki (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil Alexander Stubb complimenteren met zijn uitstekende verslag en hem bedanken voor de goede samenwerking. Ik wil slechts één zaak naar voren brengen en dat is het amendement dat Diana Wallis en ik hebben ingediend over de oprichting van een regiokantoor in het Oostzeegebied.

Op dit moment opereert de Europese Investeringsbank in elf EU-lidstaten en in zes landen buiten de Europese Unie in het Middellandse-Zeegebied en in Afrika. Slechts één filiaal, dat in Polen, is gevestigd in het Oostzeegebied en in een nieuwe lidstaat. Daarentegen zijn er in totaal acht kantoren in Zuid-Europa en het Middellandse-Zeegebied. Afgelopen voorjaar werd in Wenen een filiaal van de Europese Investeringsbank geopend, dat verantwoordelijk is voor projecten in oostelijk Midden-Europa en op de Balkan. Er is echter geen enkel filiaal dat verantwoordelijk is voor projecten in de nieuwe lidstaten, de noordse landen of de Baltische landen.

Het is naar mijn mening belangrijk dat er een dergelijk kantoor komt dat verantwoordelijk is voor de controle op financieringsoperaties in die regio en de Oostzee-strategie in praktijk brengt. Door zijn aanwezigheid kan zo'n filiaal ook steun verlenen aan grote financieringsprojecten in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds van de Europese Unie in volgende perioden en op die manier de samenwerking in het Oostzeegebied vergemakkelijken en belangrijke projecten aldaar bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogdan Klich (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de noordelijke dimensie van het externe beleid van de Europese Unie is niet alleen een prioriteit van het Finse Voorzitterschap, maar ook een bijzonder belangrijk aspect van het Poolse buitenlandse beleid en het buitenlandse beleid van de zeven andere lidstaten van de Europese Unie die gelegen zijn aan de Oostzee. De Oostzee is tijdens de afgelopen decennia een regio geworden waar vreedzaam wordt samengewerkt met Rusland. Om ervoor te zorgen dat dit ook in de toekomst zo blijft, is het noodzakelijk de bedreigingen die zich momenteel aan de horizon aftekenen, te elimineren. Ik bedoel daarmee ten eerste de toenemende afhankelijkheid van landen in de regio van de Russische levering van energie en ten tweede de stapel onopgeloste problemen in het district Kaliningrad.

Deze uitdagingen gaan de mogelijkheden van elk van de landen afzonderlijk te boven, ze gaan ook de mogelijkheden van onze groep van acht landen te boven en daarom is het noodzakelijk dat ze een prioriteit van de hele Europese Unie gaan vormen. Momenteel is 24 procent van de gasleveringen afkomstig uit Rusland. In de toekomst zal dat percentage stijgen. De zojuist door Charles Tannock genoemde mogelijkheid dat Rusland een gaskartel in gaat voeren, wekt extra zorg. Investeringen zoals de aanleg van de Oostzee-gasleiding zorgen ervoor dat de hele Europese Unie afhankelijker wordt van haar oosterbuur. Bovendien zorgen ze voor gevaarlijke politieke spanningen tussen de partners in de Unie zelf.

Het district Kaliningrad daarentegen is momenteel een tikkende tijdbom. Onrust baart niet alleen de militariseringsgraad, maar het gaat ook om de maatschappelijke situatie in Kaliningrad: een groot percentage van de bewoners is besmet met aids, de natuur is er sterk aangetast en de georganiseerde misdaad is er wijd verbreid.

Dus, wil ik opmerken, zonder gezamenlijke belangstelling van de hele Europese Unie voor deze problemen zal er geen gemeenschappelijk energiebeleid zijn en geen beleid ten opzichte van Kaliningrad. En zonder gezamenlijk beleid zullen er alleen maar verliezers zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Janusz Onyszkiewicz (ALDE). (PL) Geachte Voorzitter, ik zou het verhaal over Kaliningrad nog willen voortzetten, want Kaliningrad is een belangrijke uitdaging. We hadden allen de hoop dat Kaliningrad voor Rusland dat zou worden wat Hongkong was voor China, maar ik vrees dat Kaliningrad dat gaat worden voor Rusland wat Puerto Rico voor de Verenigde Staten is.

Afgezien van de dreigingen waarvan de voorgaande spreker, de heer Klich, sprak, zou ik de aandacht willen vestigen op nog een onopgelost probleem: en wel op het feit dat zich in Kaliningrad, vijftien jaar na de val van de Berlijnse muur en het einde van de koude oorlog een enorme hoeveelheid wapentuig bevindt, waarvan niemand weet wat het daar doet. De cijfers zijn beschikbaar omdat Rusland als ondertekenaar van het Verdrag op de beperking van de klassieke bewapening deze cijfers publiek bekend moet maken. In Kaliningrad zijn meer tanks dan in de legers van Engeland en Frankrijk samen. En waarom zijn die daar? Ik herhaal: al vijftien jaar is de koude oorlog afgelopen. Al deze problemen moet men uiteraard in samenwerking met Rusland proberen op te lossen, want de hele Oostzeeregio en haar toekomst zullen in grote mate afhangen van hoe de toekomst zal zijn van de regio Kaliningrad. Dit is momenteel al een heel dynamische regio en haar kansen op verdergaande dynamisering zijn enorm.

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een gezamenlijk initiatief van de leden van de nieuwe Baltische interfractiewerkgroep, onder de succesvolle leiding van zijn voorzitter, de heer Beazley, op basis waarvan de heer Stubb een zeer doelmatig verslag heeft opgesteld. Ik wil uw aandacht vestigen op de achterliggende gedachte ervan, namelijk dat wij niet een afzonderlijke regio willen scheppen, maar het Baltische Zeegebied willen openstellen voor de rest van Europa in het belang van alle EU-lidstaten. De noordelijke dimensie zal daarom haar huidige buitenlandse politieke aspect van samenwerking met Rusland, IJsland en Noorwegen behouden. Hieraan zal echter een heel belangrijk nieuw aspect van interne EU-samenwerking als prioriteit worden toegevoegd, dat we de ”Beazley-pijler” zouden kunnen noemen. De reden daarvoor is dat wij de mogelijkheden van samenwerking van de acht lidstaten rond de Baltische Zee ten volle moeten benutten.

Uit diverse onderzoeken blijkt dat de concurrentiekracht-index in deze regio op het punt van welvaartsgroei en productiviteit, wetenschappelijke vernieuwing, fysieke infrastructuur, geschoolde arbeidskrachten en zelfs een laag corruptieniveau, een van de hoogste is van alle Europese regio’s. Daarom moeten wij onze inspanningen om de vier basisvrijheden voor deze regio ten volle te gebruiken, coördineren, en zo een geheel nieuw beeld van het gebied scheppen als een van de meest aantrekkelijke en zich snelst ontwikkelende regio’s in de EU. Daarvoor is ook een speciale begrotingslijn nodig, die dan onze bijdrage zou zijn aan de ontwikkeling van de Lissabonstrategie.

Tot slot wil ik de Commissie herinneren aan het eerste gebod, dat luidt dat de Commissie nu op basis van dit verslag het initiatief moet nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margarita Starkevičiūtė (ALDE). - (LT) Mijnheer de Voorzitter, ik had een totaal andere redevoering voorbereid maar ik ben gefascineerd door hetgeen de commissaris zei, namelijk dat wij ons moeten toespitsen op de vraagstukken met betrekking tot de ongezonde levenswijze in de Baltische regio.

Het geopolitieke belang van deze regio wordt al jarenlang genegeerd. Toch is de Baltische regio een vliegwiel voor modernisering en maakt ze de ontwikkeling mogelijk van een gebied dat zich uitstrekt van Noord-Europa tot de Noordpool. Dankzij dit gebied kon (als men de geschiedenis een beetje kent) Rusland zich moderniseren. Dankzij dit gebied kon Finland weer sterk worden. (Het is jammer dat de Finse minister niet deelneemt aan dit uitermate belangrijke debat). Daarom werd het belang van deze regio voortdurend gebagatelliseerd. Volgens mij is dit verslag een kans om Alexander Stubb te bedanken voor zijn inspanningen om de Baltische regio een stimulans te bieden, die het vliegwiel is van de modernisering van Noord-Europa en in dit geval zou ze zelfs het vliegwiel kunnen worden van de modernisering van heel de Europese Unie.

Ik wil ook instemming betuigen met de heer Beazley die zei dat dit project strookt met een van de belangrijkste inspanningen van het Parlement, te weten de mensen dichter bij het besluitvormingsproces brengen. Ik hoop dat de Commissie dit eveneens voor ogen zal houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat de Oostzee steeds meer de landen van die regio met elkaar zal verbinden in plaats van ze te verdelen. Dit zal plaatsvinden door de totstandbrenging en bevordering van economische banden tussen deze landen, evenwel met eerbiediging van hun politieke rechten en met behoud van het natuurlijk erfgoed van de regio. Maar dit zal niet mogelijk zijn als bepaalde economische belangen worden bevorderd boven andere, zonder respect voor de principes van goede samenwerking tussen buren, solidariteit en gezamenlijke verantwoordelijkheid. Een slecht voorbeeld is de aanleg van de noordelijke aardgasleiding die hier al vaak is genoemd, een investering die zonder overleg met de partners uit de Baltische regio is gedaan.

We moeten vandaag antwoord geven op de vraag, met welk doel we de samenwerking tussen de acht Baltische staten willen verdiepen en wat de prioriteiten zijn. Aan de ene kant roepen we dat we het ecosysteem van de Oostzee moeten beschermen, maar aan de andere kant zijn we bang om een open en eerlijke discussie te voeren over de ecologische aspecten van de bouw van de genoemde gasleiding.

Ik wil eraan herinneren dat vorig jaar zestig leden van dit Parlement een verzoek om een debat over de milieuaspecten met betrekking tot de aanleg van de gasleiding hebben ondertekend. Dit debat heeft nooit plaatsgevonden en is door de voorzitters niet in de agenda opgenomen.

Ik wil de vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie ook informeren dat Rusland het vrije scheepvaartverkeer op de Oostzee blokkeert door de doorvaart van schepen door de zee-engte tussen het Weichselhaf en Kaliningrad te verhinderen. Daarmee sterft de onlangs met Europees geld opgeknapte haven van Elbląg die op die manier geen toegang tot open zee meer heeft.

Hier lijken eenzijdige belangen van Rusland dat aan de zee-engte zijn legerbasis heeft gevestigd, te prevaleren.

De strategie voor de Baltische staten heeft oog voor die bedreigingen, daarom dank ik Alexander Stubb voor dit rapport, het kan rekenen op onze steun in de doelen die het wil bereiken. Woorden van erkenning richt ik tevens aan alle leden van de Baltische interfractiewerkgroep en aan het hoofd ervan, Christopher Beazley, die ik wil danken voor zijn betrokkenheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik ben geboren in het noorden van Zweden, heb ik mijn eigen persoonlijke noordelijke dimensie. Ik weet dan ook zeker dat het voor mijn collega, mevrouw Ferrero Waldner, gemakkelijker zou zijn geweest om tijdens dit debat het hoofd koel te houden!

Ik heb bijzonder genoten van deze discussie over de strategie voor het Baltische Zeegebied en van het hele debat over de noordelijke dimensie als geheel. Een deel van de uitdaging is ervoor te zorgen dat de strategie voor het Baltische Zeegebied alle belangrijke elementen omvat, en niet alleen die welke verband houden met de noordelijke dimensie.

Ik heb er alle vertrouwen in dat het nieuwe beleid inzake de noordelijke dimensie, met zijn toekomstige gedeelde verantwoordelijkheid van de Europese Unie, Rusland, Noorwegen en IJsland, grote voordelen zal opleveren voor het Oostzeegebied. Geen van de problemen van de Oostzee kan immers worden opgelost zonder de daadwerkelijke betrokkenheid van Rusland, evenmin als de problemen van de Barentszzee kunnen worden opgelost zonder Rusland en Noorwegen.

Ik wil graag ingaan op enkele specifieke onderwerpen die naar voren zijn gebracht. Eerst iets over de Baltische Zee. Uiteraard moeten investeringsbeslissingen door investeerders worden genomen, maar het standpunt van de Commissie is altijd geweest dat het van groot belang is dat voordat een project wordt uitgevoerd een degelijke milieueffectbeoordeling moet worden opgesteld, en wij hebben geen voorkeur uitgesproken voor de ene of de andere route.

Wat de oblast Kaliningrad betreft, dit is uiteraard een heel belangrijk aspect van het beleid inzake de noordelijke dimensie, en dat zal het ook blijven. Het is ook een gebied dat onze speciale aandacht heeft in onze bilaterale betrekkingen met Rusland. De transitregeling is nu met succes uitgevoerd. Deze regeling is vooral mogelijk gemaakt door zeer substantiële EU-bijstand, waarover de Commissie naar verwachting eind dit jaar verslag zal uitbrengen. Hoe belangrijk de transitregeling echter ook is, wij mogen niet vergeten dat de sleutel tot succes in Kaliningrad ligt in een sterke economische ontwikkeling in de oblast, gesteund door de EU in harmonieuze samenwerking met de Russische programma’s voor dit gebied. Betere economische groei in Kaliningrad om de kloof met zijn directe EU-buurlanden te verkleinen, zal ertoe bijdragen dat de lange rijen voor de grens zullen verdwijnen. Tegelijkertijd zullen wij als EU blijven investeren in grensoverschrijdende infrastructuur. Op die manier pakken wij dit zeer belangrijke vraagstuk aan.

Zoals is aangetoond met de buitengewoon belangrijke opening vorig jaar van de zuidwestelijke waterzuiveringsinstallatie in Sint-Petersburg, die zo’n merkbaar gunstig effect heeft op de waterkwaliteit in de Finse Golf, zijn samenwerking en medefinanciering met de Russische Federatie mogelijk en levert dit voor zowel de Russische als voor onze eigen burgers voordeel op. De binnenkort uit te voeren grote projecten in het kader van het milieupartnerschap van de noordelijke dimensie in de oblast Kaliningrad en de Tacis-projecten in de watersector in deze zelfde oblast, bevestigen deze veronderstellingen. Daarnaast geeft het feit dat ook onze EER-partners, Noorwegen en IJsland, lid zijn van de noordelijke dimensie aan dit beleid ook een noordelijk pan-Europees karakter, en dat moeten wij toejuichen.

Tot slot wil ik nog graag iets toevoegen aan hetgeen mevrouw Wallis zei. De betrokkenheid van Canada en de VS geeft de noordelijke dimensie ook een transatlantische en circumpolaire waarde, en dat moeten wij vooral zo houden.

Ik wil ook nog graag iets zeggen over de begroting. Naar de mening van de Commissie brengt het in het verslag genoemde voorstel om een aparte begrotingslijn in te stellen voor de strategie voor de Baltische Zee, wel enige risico’s met zich mee. Het zou indruisen tegen het streven om de externe financiële instrumenten van de EU te vereenvoudigen. Het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument zou het logische instrument zijn om de tenuitvoerlegging van het beleid inzake de noordelijke dimensie te begeleiden, maar ook andere financiële instrumenten zullen een bijdrage moeten leveren. Wij kunnen ons niet veroorloven om een van de onderdelen van de noordelijke dimensie te verwaarlozen en wij moeten alle mogelijkheden en synergieën daarvan ten volle gebruiken. Het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument zal nieuwe kansen bieden, in het bijzonder op het terrein van de grensoverschrijdende samenwerking. Deze samenwerking zal, samen met een grotere bijdrage van een welvarender Rusland en een aanzienlijk ruimere beschikbaarheid van financiën van de Europese Investeringsbank voor dit gebied, de juiste stimulansen bieden en het welzijn van de burgers in heel Noord-Europa verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dank u, mevrouw de commissaris. Ik wil ook graag de rapporteur, de heer Beazley en alle andere sprekers bedanken.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Mikko (PSE).(ET) Tien jaar zonder herziening of herijking is te lang, zelfs voor een langetermijnstrategie. Het initiatief voor een noordelijke dimensie heeft vaart en richting gekregen tijdens het vorige voorzitterschap van Finland. Nu is Finland opnieuw voorzitter van de Europese Unie.

In de tussentijd is de Oostzeeregio onherkenbaar veranderd. Rusland is nu rijk genoeg om energie-infrastructuur in heel Europa op te kopen. Het Kremlin heeft zijn zelfvertrouwen weer terug en gedraagt zich zelfs agressief. De Baltische staten zijn lid geworden van de Europese Unie, en de Oostzee is onze binnenzee geworden.

De Oostzeeregio is nu een van meest concurrerende regio’s van de wereld, vooral dankzij het succes van de Scandinavische landen. Voor de tenuitvoerlegging van de strategie is financiering nodig, en daarom is een afzonderlijke begrotingslijn voor de Oostzee onvermijdelijk. Zonder een begrotingslijn heeft de hele strategie weinig te betekenen.

In het verslag van onze collega, Alexander Stubb, wordt de noodzaak van een duidelijke strategie voor de Baltische Zee onderstreept. De tenuitvoerlegging van die strategie veronderstelt financiering en een afzonderlijke begrotingslijn voor de Baltische Zee is dan ook onvermijdelijk. Zonder zo’n begrotingslijn zou de hele strategie alleen maar uit loze woorden bestaan.

De financiële kant van de noordelijke dimensie bestond alleen uit het geven van hulp aan Rusland. Met behulp van EU-middelen is het gevaar van nucleaire en conventionele vervuiling door Rusland aanzienlijk verminderd. Nu is het tijd om verder te gaan en ons te richten op het harmoniseren van het ontwikkelingsniveau van de Baltische staten en de Scandinavische landen.

De binnenlandse veiligheid, de bescherming van de natuur, het vervoer en de infrastructuur moeten op het niveau van de Scandinavische landen worden gebracht. De relatief kleine markten van de lidstaten moeten worden geïntegreerd. Er is veel werk te doen, en hoe eerder we beginnen, hoe beter de resultaten zullen zijn.

 

16. De tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0366/2006) van Karl von Wogau, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie in de context van het EVDB (2006/2033(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Karl von Wogau (PPE-DE), rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de Voorzitter erop attenderen dat de heer Dimitrakopoulos mij zijn twee minuten spreektijd heeft gegeven, zodat ik in de gelukkige positie verkeer zeven minuten spreektijd te mogen benutten.

Wij debatteren vandaag over de veiligheidsstrategie van de Europese Unie, zoals de staatshoofden en regeringsleiders deze op voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger, de heer Solana, op 12 september 2003 hebben goedgekeurd. De hoofdlijnen van deze veiligheidsstrategie zijn nog steeds actueel, maar wij moeten eveneens vaststellen dat de geopolitieke situatie sindsdien enigszins is veranderd; er moeten andere accenten worden gelegd en daarom dringen wij er in dit verslag op aan, dat de Raad het Europees Parlement iedere zittingsperiode een verslag presenteert inzake de veiligheidsstrategie van de Europese Unie, zodat er vervolgens in de nationale parlementen en in het Europees Parlement over gedebatteerd kan worden. Dit systeem wordt ook toegepast in de Verenigde Staten; daar vindt eenmaal per zittingsperiode een dergelijke centrale verslaglegging plaats en wat dat betreft zou een dergelijke procedure bij ons er eveneens toe bijdragen dat de trans-Atlantische dialoog ten aanzien van deze kwesties wordt geïntensiveerd.

Wij leggen in de strategie de nadruk op andere zaken met betrekking tot de Europese veiligheid, dan de Verenigde Staten op dit moment doen. Wij streven immers naar een multipolaire wereldorde – de heer Solana noemt dat effectief multilateralisme. Wij streven niet naar een coalitie van bereidwilligen, maar wij baseren ons op het Handvest van de Verenigde Naties en op de internationale organisaties. Als wij met deze strategie succesvol willen zijn, moeten wij ons ervan bewust zijn dat wij hier alleen in zullen slagen, als wij de efficiëntie van de internationale organisaties kunnen optimaliseren.

Het verslag bevat verder een voorstel voor een nieuwe definitie van het volgende doel dat wij moeten nastreven, namelijk de veiligheids- en defensie-unie, waarvan de burgers van de Europese Unie voorstander zijn; volgens diverse enquêtes wil 70 procent van de burgers dat de Europese Unie bevoegdheden krijgt op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid en hun veiligheid. Dat is wat de burgers van de Europese Unie verwachten.

Wat houdt een veiligheids- en defensie-unie echter in? Daartoe behoort onder andere een Europese minister van Buitenlandse Zaken, zoals in de Ontwerpgrondwet wordt voorgesteld. Wij willen bovendien een onderminister van Buitenlandse Zaken voorstellen, die eveneens verantwoordelijk is voor kwesties met betrekking tot defensie. De reden daarvoor is de volgende: ik ben – op dit moment nog – voorzitter van de Subcommissie voor veiligheid en defensie van het Europees Parlement, maar ik mis een contactpersoon aan de uitvoerende zijde. Dat komt eveneens tot uitdrukking in het feit dat er niemand hier op de plek van de Raad heeft plaatsgenomen.

Er moet aan de uitvoerende zijde een contactpersoon zijn voor deze kwesties, die zich steeds verder ontwikkelen. Daarom stellen wij voor een onderminister te benoemen. Daartoe behoort eveneens – en dat staat niet in dit verslag, maar ik weer dat de heer Brok dat in de gaten houdt – een gemeenschappelijke diplomatieke dienst en een wederzijdse verplichting tot bijstand, zoals in de Ontwerpgrondwet wordt voorgesteld en zoals dit echter reeds in het Verdrag van Brussel is vastgelegd, dat de basis van de West-Europese Unie vormt.

Persoonlijk zou ik willen voorstellen om de aandacht voornamelijk te richten op dit project van een veiligheids- en defensie-unie, als wij gaan proberen het grondwetproces weer op gang te brengen. Ik ben er zeker van dat het eenvoudiger is om de mensen ervan te overtuigen dat ze een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid willen, dan hun nogmaals uit te leggen wat een grondwet is.

In het verleden heeft het ons altijd iets opgeleverd als wij eerst duidelijk maakten wat wij wilden en op basis daarvan bepaalden welke instellingen en welke institutionele wijzigingen noodzakelijk waren. Ik ben er daarom van overtuigd dat het zinvol zou zijn om dit project centraal te stellen in het grondwetproces.

Er staan nu troepen onder het bevel van de Europese Unie in Bosnië-Herzegovina en in Congo. Vanaf begin 2007 zullen wij ieder half jaar twee gevechtsgroepen, die in het Engels zo mooi battle groups heten, ter beschikking hebben staan, die op korte termijn inzetbaar zullen zijn. Daarvoor hebben de Europese Unie en het Europees Parlement een bijzondere verantwoordelijkheid; wij moeten er immers voor zorgen dat de soldaten die wij wegsturen – naar Congo, Bosnië-Herzegovina en andere plaatsen – niet aan onnodige risico’s worden blootgesteld, die altijd het gevolg zijn van een uitrusting of een commandostructuur die niet adequaat is. Om die reden doen wij in dit verslag voorstellen tot het verhelpen van tekortkomingen op het gebied van inlichtingen – zoals ik die ook weer in Congo heb kunnen constateren.

Op het gebied van telecommunicatie en land- en zeetransporten heeft de Europese Unie nog steeds te kampen met aanzienlijke tekortkomingen. Het belangrijkste is echter dat wij een goed functionerende democratische controle hebben en daartoe behoren informatie en raadpleging. Daar schort het echter dikwijls aan; wij worden onvoldoende geïnformeerd over de plannen van de Raad. Bovendien is in de inter-institutionele overeenkomst vastgelegd dat wij geraadpleegd moeten worden, maar ook dat gebeurt bijzonder mondjesmaat.

Kwesties op het gebied van veiligheid, oorlog en vrede mogen niet worden overgelaten aan generaals, maar evenmin aan de uitvoerende macht alleen. Parlementen die door het volk gekozen zijn, dus de nationale parlementen en het Europees Parlement, moeten hier democratische controle kunnen uitoefenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie is ingenomen met dit uitgebreide verslag, dat aantoont dat het Europees Parlement veel belang hecht aan het Europees veiligheidsbeleid en aan veiligheid in het algemeen.

Zoals u weet loopt de Commissie op dit gebied niet direct voorop, maar in crisissituaties leveren wij wel een belangrijke bijdrage aan de veiligheid. Ik ben het met de rapporteur eens dat wij moeten handelen op basis van een alomvattend concept van veiligheid in het huidige veiligheidsklimaat en dat wij zowel de externe als de interne veiligheidsaspecten adequaat moeten aanpakken. Wij moeten alle beschikbare instrumenten gebruiken, zowel civiele als militaire, en zowel die van de lidstaten als die van de Unie, om onze doelen op veiligheidsgebied te realiseren. En, zoals in de mededeling ”Europa in de Wereld” van de Commissie van afgelopen juni staat, moeten wij de samenhang, de doeltreffendheid en de zichtbaarheid van ons optreden vergroten door middel van een pragmatische en gezamenlijke aanpak. Ik kan u verzekeren dat de Commissie zal blijven samenwerken met de Raad met volledige inachtneming van onze respectievelijke verantwoordelijkheden.

Ik voel mij gesteund door de recente inspanningen van de lidstaten, de Commissie en het secretariaat van de Raad om nauwer samen te werken aan de realisering van de doelen van de Europese Veiligheidsstrategie. Laat ik een paar voorbeelden noemen: de ontwikkeling van de hervormingsplannen voor de veiligheidssector en ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, en ook concrete acties in Afghanistan en in de Democratische Republiek Congo; de missie voor bijstandverlening inzake grensbeheer in Rafah en in Moldavië, en de geplande missie naar Kosovo.

De nieuwe instrumenten die in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 zijn ingevoerd, zullen een betere coördinatie mogelijk maken. Met name het stabiliteitsinstrument, met zijn gerichtheid op zowel de korte als de lange termijn, zal ons helpen flexibel op nieuwe uitdagingen te reageren, en zal ook enigszins tegemoetkomen aan uw wens tot betere parlementaire controle op het terrein van de veiligheid.

De Commissie heeft zich actief beziggehouden met de ontwikkeling van beleid om belangrijke bedreigingen van de veiligheid het hoofd te bieden en effectief multilateralisme te bevorderen. Het werk van de Commissie was onder andere gericht op het nabuurschapsbeleid, de doeltreffendheid van de ontwikkelingshulp, humanitaire hulp en civiele bescherming. Al lerend van de ervaringen die wij tot nu toe hebben opgedaan, zullen wij snel met voorstellen komen voor een versterkt ENB. In het verslag wordt ook verwezen naar verschillende initiatieven die door de Commissie zijn genomen op het gebied van rampen- en crisisrespons, met inbegrip van crises op het gebied van de gezondheid.

Uit het verslag spreekt veel waardering voor het werk van de Commissie voor de ontwikkeling van de Europese markt voor defensiematerieel en met name de aangekondigde initiatieven met betrekking tot de aanschaffing van defensiematerieel en intracommunautaire overdrachten. Wij zijn dankbaar voor de voortdurende steun van het Parlement op dit gevoelige terrein. Vooruitgang op dit terrein zal de concurrentiepositie van de Europese industrie versterken en de ontwikkeling van militaire en civiele competenties voor het uitvoeren van het EU-beleid bevorderen.

De Commissie is het Parlement in het bijzonder dankbaar voor zijn steun voor het beleid inzake veiligheidsonderzoek en ruimtebeleid, die al specifieke thematische prioriteiten zijn van het Zevende Kaderprogramma. Wij zijn het volledig met u eens over het grote belang van onderzoek voor het concurrentievermogen.

Op deze terreinen werkt de Commissie nauw samen met het Europees Defensieagentschap teneinde complementariteit en synergieën tot stand te brengen voor de ontwikkeling van competenties en de versterking van de Europese industriële basis. De Commissie en het Europees Defensieagentschap moeten gezamenlijk een hoofdrol spelen bij de overgang van een nationale naar een Europese aanpak en in de convergentie tussen de veiligheids- en defensie-industrie. Wij zullen dit doen binnen de grenzen van het huidige institutionele kader en de duidelijk geformuleerde politieke standpunten over onderzoek voor civiele en defensiedoeleinden, door het civiele karakter van het Europees programma inzake veiligheidsonderzoek volledig te respecteren.

Concluderend wil ik benadrukken dat de verslagen van het Parlement buitengewoon welkom zijn, evenals de gezamenlijke vergaderingen van de Commissie buitenlandse zaken met de overeenkomstige commissies van de nationale parlementen en de openbare hoorzittingen. Wij zullen onze strategieën moeten aanpassen aan een veranderend klimaat. Regelmatige inventarisatie kan daarbij helpen. De Commissie wil graag aan deze debatten bijdragen door u alle beschikbare informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van de algemene EU-inspanning.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vicevoorzitter, graag wil ik opmerken hoezeer ik het waardeer dat de vicevoorzitter hier aanwezig is. Daaruit blijkt dat de Commissie grote waarde hecht aan het veiligheids- en defensiebeleid. De Raad daarentegen is afwezig en daaruit blijkt – als ik dit positief interpreteer – dat het Fins voorzitterschap van de Raad met het opheffen van de pijlerstructuur gaat accepteren dat ook het veiligheids- en defensiebeleid een aangelegenheid van de Gemeenschap is geworden. Als ik deze positieve uitleg hier niet aan zou geven, zou ik nu bijzonder geërgerd zijn over de afwezigheid van de Raad.

Het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid wordt steeds belangrijker en ik wil de heer Von Wogau derhalve danken voor dit verslag en ook de Commissie buitenlandse zaken voor het werk dat ze heeft verricht, waarmee het zeer beslissende veld wordt gemarkeerd waar de ontwikkelingen ons naartoe leiden. Als we bedenken hoe wij ons ervoor inzetten de energievoorziening te garanderen, als we kijken naar de situatie rond Iran, naar de veranderingen die wellicht in het Amerikaanse beleid in Irak en Afghanistan zullen optreden na de verkiezingen, of naar het debat dat wij vanmiddag hebben gevoerd over Gaza; als we kijken naar wat er zich in Darfoer en andere regio’s afspeelt, waar sommigen grondstoffen kopen en anderen voor de mensenrechten opkomen en dan belangrijke topontmoetingen in Peking en Sjanghai organiseren, dan is het niet moeilijk om te beseffen dat deze kwestie steeds belangrijker wordt voor Europa om te overleven, en daarom is het nodig dat de vereiste inspanningen worden gedaan. Alleen als Europa geloofwaardiger wordt met betrekking tot zijn militaire capaciteiten, kan het de trans-Atlantische alliantie ertoe bewegen niet alleen op militaire macht te vertrouwen, maar op de drie-eenheid preventie – die voorrang heeft – civiel crisismanagement en militaire capaciteiten. Dat kunnen wij alleen bereiken door middel van onze sterke positie binnen het zogenoemde Westen. Om die reden moeten wij ervoor zorgen dat onze banden met de NAVO worden verstevigd.

Ik zou blij zijn als er in plaats van vele afzonderlijke activiteiten met de nationale hoofdkwartieren meer politieke overeenstemming bereikt zou worden over het feit dat deze acties meer op basis van ”Berlijn Plus” zouden moeten plaatsvinden, omdat dit een meer op de Gemeenschap gebaseerde aanpak zou betekenen en bovendien tot meer saamhorigheid en samenwerking met de NAVO zou leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Helmut Kuhne, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil heel kort ingaan op het standpunt dat onze sociaaldemocratische fractie inneemt wat betreft het resultaat van deze commissie.

Er zijn drie punten die voor ons van belang zijn. Ten eerste moeten de diplomatieke en civiele aspecten van de veiligheidsstrategie worden versterkt. Ten tweede is het noodzaak om valstrikken te vermijden waardoor wij geconfronteerd zouden worden met een ongefundeerde militaire doctrine; het document bevat geen begrippen als “preëmptief” of iets van dien aard. Ten derde moeten de instrumenten en institutionele vereisten duidelijk gescheiden blijven. Dat zijn volgens ons belangrijke vorderingen en het is mogelijk gebleken vooruitgang te boeken ten aanzien van deze kwesties door middel van een goede samenwerking met de rapporteur, waarvoor ik hem wil danken. Vanuit sociaaldemocratisch oogpunt blijven echter nog enkele controversiële kwesties over.

Wij zien het gevaar dat de verlanglijstjes voor bewapening steeds langer worden nu de kersttijd dichterbij komt; wij zouden ons moeten concentreren op de prioriteiten die wij onszelf reeds hebben gesteld, namelijk luchttransport, informatie en communicatie. In feite hoeven wij geen aspiraties te hebben ten aanzien van amfibievoertuigen, een Middellandse-Zeevloot of vliegdekschepen, waardoor wij belemmerd zouden worden in het nastreven van zaken die daadwerkelijk belangrijke prioriteiten zijn in het kader van de strategie. Wij moeten ons eveneens afvragen of de laatstgenoemde voorbeelden niet in een geheel andere context thuishoren dan de veiligheidsstrategie.

Hoewel wij de meeste amendementen zullen steunen waarmee de delen ten aanzien van diplomatie, de civiele samenleving en ontwapening nader worden gespecificeerd, zijn wij echter niet van mening dat crisispreventie onder alle denkbare omstandigheden moet bestaan uit louter niet-militaire middelen.

De realiteit waarmee wij te maken hebben ziet er vandaag de dag al anders uit, zoals de rapporteur heeft opgemerkt. Wij hebben soldaten naar Macedonië gestuurd om te voorkomen dat daar een burgeroorlog uitbreekt, zoals in andere landen als voormalig Joegoslavië is gebeurd. In Congo hebben wij niet alleen civiele middelen ingezet, maar daar hebben wij eveneens een militair contingent naartoe gestuurd, om te garanderen dat de verkiezingen daar vreedzaam verlopen. Ik ben ervan overtuigd dat dit militair contingent aan het einde van deze maand weer kan terugkeren.

Tot slot wil ik nogmaals ingaan op het punt dat de rapporteur helemaal aan het begin heeft gemaakt en dat hij terecht heeft benadrukt, namelijk dat de bedreigingsanalyse en de maatregelen die getroffen zijn in het kader van de veiligheidsstrategie regelmatig moeten worden beoordeeld. Zodra het verslag is aangenomen, zouden wij er allereerst over moeten discussiëren hoe het Parlement dit proces in goede banen kan leiden.

 
  
MPphoto
 
 

  Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de heer Von Wogau van harte gelukwensen met zijn voortreffelijke verslag, dat een nauwkeurig en compleet overzicht biedt van het huidige denkkader van de Commissie buitenlandse zaken en de subcommissie veiligheid en defensie. Ik wil hem ook bedanken voor zijn inspanningen om de grootst mogelijke overeenstemming met de andere fracties te realiseren. Dit betekent uiteraard dat mijn fractie het verslag zal goedkeuren, maar ik wil nog wel twee specifieke punten benadrukken.

Het eerste punt is de noodzaak van doeltreffende parlementaire controle, zowel op nationaal als op EU-niveau. Zoals gezegd, is de EU momenteel betrokken bij een groeiend aantal militaire en civiele operaties in verschillende delen van de wereld. Ik wil duidelijk stellen dat het Parlement voortdurend op de hoogte dient te worden gehouden en dat het over iedere nieuwe operatie die wordt overwogen volledig geïnformeerd en geraadpleegd dient te worden. Tot nu toe zijn al deze operaties goed verlopen, maar het is heel goed mogelijk dat zich op een keer een ernstig incident zal voordoen, en dan zal van alle kanten de roep om parlementaire controle klinken.

In de tweede plaats is ook veel meer helderheid nodig over de respectievelijke rollen en verantwoordelijkheden van de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, de Raad en de lidstaten. Vaak wordt per geval besloten wie wat betaalt, en ook dit maakt de controle moeilijk. Dit leidt tot dubbel werk en verspilling en, het allerergste, ook tot regelrechte competitie tussen bijvoorbeeld de speciale afgezanten van de Raad en de delegaties van de Commissie. Zowel de Raad als de Commissie zullen uiteraard ontkennen dat dit zich voordoet, maar sommigen van ons weten wel beter, al is het gelukkig niet zo dat dergelijke competitie de algemene regel is.

Tot slot, waar wij het meest behoefte aan hebben, is politieke wil bij de regeringen van de lidstaten, en dat is helaas een heel ander verhaal.

 
  
MPphoto
 
 

  Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens goed gebruik in het Parlement beginnen we altijd met hartelijke felicitaties aan de rapporteur. Dat wil ik nu graag eveneens doen, maar ik vind het bijzonder droevig dat ik voor het eerst in tweeëneenhalf jaar mijn fractie niet kan aanbevelen een verslag aan te nemen – tenzij onze belangrijkste amendementen worden aangenomen.

Dat wil ik ten eerste inhoudelijk en ten tweede formeel motiveren. Het belangrijkste is dat het verslag – zoals een collega eerder opmerkte – leest als een boodschappenlijstje van de wapenindustrie, maar dat is niet te vatten onder de noemer “Europese veiligheidsstrategie en EVDB”, die op aanzienlijk complexere concepten duidt.

Wat dat betreft is het verslag geen comprehensive concept, eerder het tegenovergestelde. Ik neem aan dat de eigen fractie van de rapporteur om die reden 45 amendementen heeft ingediend, wat een aanzienlijk aantal is.

Als we ten eerste naar de details van het verslag kijken, dan zien we dat hierin wordt getracht de grenzen tussen buitenlandse en binnenlandse veiligheid, zoals die bij verdrag zijn vastgelegd, te vervagen. Europol valt onder het EVDB. Het is de bedoeling dat het EVDB wordt ingezet voor terrorismebestrijding, ter bescherming van de infrastructuur, ter bescherming van de energievoorziening en ter bescherming van de buitengrenzen. Het op deze wijze combineren van taken van politie, leger en justitie is een aperte schending van de geldende verdragen en bovendien ontstaan daardoor nog meer veiligheidsproblemen; dit is precies de aanpak van Bush, Cheney en de zojuist afgetreden Rumsfeld. Homeland security naar het model van het Amerikaanse veiligheidsbeleid heeft al gefaald en dat moeten wij niet nog eens gaan kopiëren.

Ten tweede wekt het verslag de indruk dat de civiele tak van het Europees veiligheids- en defensiebeleid helemaal niet bestaat, hoewel het merendeel van de zeventien EVDB-missies van civiele aard is. Ook civiele conflictpreventie wordt tekort gedaan, terwijl deze juist nu zeer belangrijk is.

Ten derde zou het nu tijd zijn geweest om in plaats van tot in detail in te gaan op het defensiebeleid, duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de Europese veiligheid en over ontwapening – zowel conventioneel als nucleair. Dit komt echter in het geheel niet aan bod in het verslag.

Ten vierde wil ik ingaan op de vraag welk militair materieel er moet worden aangeschaft: vliegdekschepen, satellietcommunicatiesystemen – om al deze zaken wordt gevraagd met als motivering dat wij ons ontwikkelen tot een defensie-unie. Waaruit blijkt nu dat hier een reële inschatting wordt gemaakt van hetgeen wij nu moeten doen? Wij moeten naar harmonisering streven; wij moeten de lidstaten ertoe dwingen om in het belang van iedereen hun strategieën, structuren en uitrusting te harmoniseren, maar het idee dat wij een defensie-unie worden, is een illusie. Tot dusver werden steeds de Groenen voor fundamentalisten uitgemaakt, en het is dan ook bijzonder merkwaardig dat u zich nu als zodanig profileert.

Mijns inziens worden de besluiten van Keulen, Helsinki en Feira op hun kop gezet en als lerares zou ik tegen u willen zeggen dat u voor dit onderwerp een dikke onvoldoende krijgt. Het spijt mij dit te moeten zeggen, maar dit is een poging tot remilitarisering van het Europees buitenlands beleid. Binnen de commissie was een consensus bereikt, die de rapporteur zelf op het laatste moment weer teniet heeft gedaan. Dat is geen eerlijke benadering en dat kunnen wij niet accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Groenen lijken te leren. De voorzitter van de Subcommissie veiligheid en defensie heeft een verslag inzake het militair beleid binnen de EU gepresenteerd. Het verslag is inmiddels in sociaaldemocratische watten verpakt en de oorspronkelijk niet mis te verstane taal, is van de scherpe kanten ontdaan. Het is duidelijk dat er geen plaats meer was voor de verklaring in het ontwerp, dat de EU onder bepaalde omstandigheden open zou moeten staan voor het concept van preëmptieve oorlog. Dat was waarschijnlijk te veel heldere taal van het goede.

Het verslag bevat de fouten die meestal gepaard gaan met een gemilitariseerd Europees buitenlands beleid. Volgens de gevarenanalyse van het ESS, die in het verslag is opgenomen, vormen het internationale terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, staatsfalen en georganiseerde misdaad de grootste bedreigingen voor de Europese Unie en haar burgers.

Wat te denken van armoede, honger en sociale ongelijkheid? In het verslag wordt gepleit voor een militaire grensbewaking – tegen wie eigenlijk, vraag ik mij af – en voor de inzet van militaire machten ter beveiliging van de toegang tot hulpbronnen. De EU wil een strategisch partnerschap met de NAVO opbouwen; in het verslag wordt “de toename van de NAVO-capaciteiten voor deelname aan operaties buiten het grondgebied van de organisatie” toegejuicht – en dat in een verslag van het Europees Parlement! Er wordt eveneens aangedrongen op een duidelijke versterking van de Europese operationele capaciteiten, met inbegrip van lucht- en zeetransport, en het combineren van civiel-militaire taken wordt nog verder gestimuleerd.

Het verslag is een catalogus vol eisen voor een verdere militarisering van de Europese Unie. Er wordt onder andere aangedrongen op meer geld voor crisisinterventies, die gefinancierd moeten worden uit de Gemeenschapsbegroting en waarvoor dus nieuwe regelingen moeten worden opgesteld. Na de trucjes die met Athena zijn uitgehaald, wordt nu voorgesteld een virtuele militaire begroting in te voeren.

Wij weten allemaal dat het Verdrag van Nice terecht een afzonderlijke Europese miltaire begroting verbiedt. Daarom worden pogingen ondernomen het levenloze Grondwettelijk Verdrag weer nieuw leven in te blazen, dat zogezegd “het belang van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat aanzienlijke vooruitgang mogelijk zal maken op weg naar de totstandbrenging van een veiligheids- en defensie-unie” onderstreept. Precies om die reden zijn wij tegen het Grondwettelijk Verdrag. Hier wordt er immers op aangedrongen dat de EU een militaire unie wordt.

Sommigen willen van de EU nu net deze militaire unie maken en de paragrafen 51 en 52 van dit verslag lijken wel hun verlanglijst te zijn met daarin het verzoek om nieuwe wapens en meer geld om die te kopen, zodat de EU ook als militaire global player overal ter wereld kan optreden. Dat is de verkeerde weg. De EU is op dit moment betrokken bij tenminste elf militaire en politionele missies wereldwijd en er zijn nog meer missies voorzien. Op dit moment staat Afghanistan op het programma, waar NAVO-troepen steeds meer burgers doden, en de EU wil nu ook zo snel mogelijk bij deze ellende betrokken worden, zo lijkt het, terwijl de troepen juist teruggetrokken moeten worden uit onder andere Afghanistan - en wel nu! De Europese Unie hoeft niet nog verder te worden bewapend; ze moet een civiele macht zijn. Wat nodig is, is ontwapening, en wel onmiddellijk!

 
  
MPphoto
 
 

  Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het begin van de jaren vijftig kwam Jean Monnet met zijn voorstel voor een Europese defensiegemeenschap, met een Europees leger onder leiding van een Europese minister van Defensie, een gemeenschappelijke begroting en gemeenschappelijke wapenaankoop. Dit voorstel werd gelukkig door de Fransen verworpen omdat president De Gaulle er tegen was.

Jean Monnet en zijn aanhangers lieten zich hierdoor niet uit het veld slaan en trachtten het idee van een Europese politieke unie te realiseren met economische in plaats van militaire middelen. Nu, meer dan vijftig jaar later, hebben wij een Europese Unie die haar politieke agenda bijna heeft voltooid: zij heeft haar eigen voorzitter, haar eigen kabinet in de vorm van de Commissie, haar eigen Parlement, een eenheidsmunt, vlag, volkslied en Hof van Justitie, om maar een paar kenmerken te noemen.

Als de Unie echter een echte staat wil zijn, moet zij ook haar eigen militaire strijdkrachten hebben, en daar gaat dit verslag over. In het verslag wordt opgeroepen tot een gemeenschappelijk beleid inzake uitrusting en de aankoop van uitrusting en tot geïntegreerde commando- en controle- en communicatiestructuren. Hoe kun je de integratie van de Europese nationale militaire strijdkrachten nu beter realiseren dan door ervoor te zorgen dat zij van meet af aan zo sterk van elkaar afhankelijk zijn dat zij niet meer onafhankelijk kunnen opereren. Men heeft de militaristische pil echter verguld door te verwijzen naar humanitaire operaties en crisisbeheer. Noem het echter wat u wilt, maar het is een leger, en als oorlog de voortzetting is van politiek met andere middelen, dan heeft de Europese Unie een leger nodig om haar ambities op het gebied van buitenlands beleid te realiseren.

Het verbaast mij niet dat de heer Von Wogau politieke integratie nastreeft met deze middelen. Hij gelooft in politieke integratie en komt daar openlijk voor uit, en daar heb ik respect voor. Wat ik stuitend vind is dat de Britse premier, die leugenaar van een Blair, en zijn verrotte en corrupte Labourregering in het geheim meewerken aan de integratie van de Britse strijdkrachten in het geplande Europese leger, terwijl zij het doen voorkomen alsof zij het Britse nationale belang verdedigen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Gelukkig hebt u de dienstplichtige leeftijd inmiddels achter u gelaten, mijnheer Batten, dus dit zal nooit voor u gelden.

(De vergadering wordt om 19.20 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: SYLVIA-YVONNE KAUFMANN
Ondervoorzitter

 

17. Samenstelling fracties: zie notulen

18. De tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB (voortzetting van het debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de voortzetting van het debat over het verslag van de heer Von Wogau over de tenuitvoerlegging van de Europese Veiligheidsstrategie in verband met het EVDB.

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam (PPE-DE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag bedanken voor zijn uitvoerige analyse van de huidige problemen van de Europese Veiligheidsstrategie en voor zijn inschatting van de bedreigingen voor de moderne wereld. Een voorbeeld van deze bedreigingen: in paragraaf 10 onderstreept het verslag dat er behoefte bestaat aan een aanzienlijke EU-bijdrage om de regionale ontwapening te bevorderen.

Ik wil graag de aandacht vestigen op de regio Kaliningrad, een sterk gemilitariseerde Russische enclave binnen de EU. Het zou gevaarlijk en absurd zijn als we zouden blijven doen alsof dit laatste overblijfsel van de Koude Oorlog en de Sovjetexpansie iets is waar we maar mee moeten leren leven. De demilitarisatie van dit gebied, waarna Kaliningrad een proefproject zou moeten worden en zou moeten worden opengesteld voor vrijhandel, zou een van de onderwerpen moeten zijn die ter sprake moeten komen tijdens de komende Top tussen de EU en Rusland. Het verslag-Von Wogau geeft duidelijk aan wat ons einddoel is. Wij werken toe naar een Veiligheids- en Defensie-Unie. Het herinnert er ons echter ook aan dat de EU nog ver verwijderd is van dit doel. We bespeuren alleen vooruitgang, zien de toenemende mogelijkheden en zoeken naar extra geld.

Over een aantal problemen dient geen misverstand te bestaan. Wij moeten een gemeenschappelijke markt tot stand brengen op het gebied van defensie, zorgen voor een Europese begroting waarmee zowel de militaire als de civiele aspecten van de veiligheid gedekt kunnen worden en de samenwerking tussen de EU-ministers van Defensie versterken, met als einddoel het creëren van de post van EU-onderminister van Buitenlandse Zaken belast met het EVDB. Daartoe is het van wezenlijk belang dat wij dubbele inspanningen vermijden en al deze activiteiten coördineren binnen de NAVO. Het is hoogstnoodzakelijk dat alle lidstaten op een gemeenschappelijke basis dezelfde toegang krijgen tot inlichtingensystemen in de ruimte.

 
  
MPphoto
 
 

  Libor Rouček (PSE).(CS) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, er wordt in Europa vaak gezegd dat het vertrouwen van het publiek in het Europese project en in het Europese beleid zich in een crisis bevindt. Als het gaat om veiligheid en defensie is dat scepticisme er niet. Uit opiniepeilingen blijkt dat meer dan tweederde van de Europeanen dit beleid steunt en van mening is dat de risico’s en gevaren van het terrorisme, de georganiseerde misdaad, regionale conflicten en de verspreiding van massavernietigingswapens een gezamenlijke, Europabrede oplossing vereisen.

Het verslag van de heer Von Wogau roept op tot het vinden van een gezamenlijke oplossing en tot het versterken van bepaalde elementen van het Europees veiligheids- en defensiebeleid. Ik steun die oproep en de pogingen om een Europees veiligheids- en defensiebeleid te ontwikkelen volledig. Veel voorstellen beschouw ik als een stap in de goede richting, waaronder die voor het tot stand brengen van een interne markt voor de ontwikkeling, vervaardiging en aankoop van wapens, een gemeenschappelijk communicatie- en mediasysteem en Europese civielebeschermingsmechanismen. Europa heeft een gezamenlijke aanpak nodig om de veiligheidsrisico’s en bedreigingen waarmee het geconfronteerd wordt het hoofd te kunnen bieden en het verslag van de heer Von Wogau schetst zo’n aanpak op een even realistische als voortreffelijke wijze.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Lambsdorff (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het Europees veiligheids- en defensiebeleid staat voor grote uitdagingen. De EU mag haar ogen daarvoor niet sluiten. Het staat vast dat het internationale engagement van de EU in de toekomst sterker zal worden. De zorgwekkende ontwikkelingen in het Midden-Oosten, Noord-Korea en Iran zijn daar een voorbode van.

Wij hebben behoefte aan doeltreffende besluitvormingsmechanismen, een heldere commandostructuur, duidelijke bevoegdheden, bekwaam, modern uitgerust en snel inzetbaar personeel, en de logististieke kwaliteiten om troepen snel op de plaats van inzet te krijgen. Deze vereisten zijn opgenomen in het verslag-Von Wogau, evenals duidelijke voorstellen voor de verbetering ervan. Wij zullen dit verslag daarom ondersteunen.

Er zijn de laatste jaren vorderingen gemaakt met het EVDB. De battle groups zullen per 1 januari 2007 volledig operationeel zijn. De Raad Externe Betrekkingen heeft gisteren kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de uitrusting die de strijdkrachten van de lidstaten gebruiken, verder is verbeterd. Het Europees Defensieagentschap levert een waardevolle bijdrage aan de harmonisering van de wapenmarkt en de coördinatie van gemeenschappelijke onderzoeksprojecten op het gebied van veiligheid en defensie.

Het is echter nog steeds zo dat de planning van EU-missies in toenemende mate buiten de begroting om geschiedt en dat is een zorgwekkende ontwikkeling. Aan een uitbreiding van het aantal missies dient democratische legitimiteit ten grondslag te liggen. Die kan echter niet worden gegarandeerd als de financiële planning aan het Europees Parlement voorbijgaat. Zo ontstaat er een niet te rechtvaardigen ondoorzichtigheid. Op dit vlak bevat het verslag verfrissend duidelijke voorstellen ter voorkoming daarvan. Ook die kunnen rekenen op onze volledige steun.

Overigens ben ik van mening dat wij dit debat in Brussel zouden moeten houden en niet in Straatsburg.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). (ES) Mevrouw de Voorzitter, de uitwerking van de Europese Veiligheidsstrategie is beïnvloed door drie grote debatten van internationale aard: het debat over de nieuwe bedreigingen waar het hoofd aan moet worden geboden en de manier waarop dat moet gebeuren, met name na 11 september; het debat over de moeilijkheden waar de Verenigde Naties op stuiten als universeel en multilateraal forum om controverses te voorkomen en te beheersen; en het debat over de verplichtingen die de Europese Unie op zich moet nemen om een actievere, bekwamere en coherentere speler op het wereldtoneel te worden.

Zo benadrukt de Europese Veiligheidsstrategie dat de belangrijkste uitdagingen waar de Europese Unie en haar burgers momenteel voor staan het internationale terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, de regionale conflicten, de mislukte staten en de georganiseerde misdaad zijn.

Ik ben het er uiteraard mee eens dat genoemde problemen belangrijk zijn. Ik vrees echter dat deze lijst onvoldoende nadruk legt op andere aspecten die naar mijn mening even belangrijk, zo niet belangrijker zijn dan de genoemde thema’s. Te denken valt bijvoorbeeld aan de armoede, de afwezigheid van een wereldomvattend rechtssysteem, de collectieve criminalisering van groepen en gemeenschappen, de groeiende militarisering van de planeet, de plundering van de natuurlijke hulpbronnen van de armste landen door de rijke landen, de vervuiling van het milieu en de vernietiging van sociale ecosystemen.

Wat dat betreft ben ik van mening dat Europa – politiek noch structureel - altijd het meest gepaste antwoord heeft. Zo gaan er al enige tijd stemmen op voor de vorming van één Europees leger. Dit leger wordt gewoonlijk echter gezien als een toevoeging aan of, zo u wilt, aanvulling op de reeds bestaande 25 legers, en niet als een vervanging, zoals volgens mij zou moeten.

Hoewel wij het er blijkbaar over eens zijn dat er, om de huidige uitdagingen het hoofd te bieden, geen groot aantal nationale legers meer nodig is, hebben wij in Europa nog steeds 25 nationale legers die in totaal ongeveer twee miljoen manschappen tellen met als belangrijkste taak de verdediging van de grenzen en de belangen van de lidstaten, en die gezamenlijk meer dan 160 miljoen euro per jaar kosten. Velen van ons zouden bovendien liever willen dat deze bedragen zouden worden besteed aan conflictpreventie en -beheersing.

Om kort te gaan lijken de daden en de besluiten van de regeringen momenteel niet te stroken met de veranderende houding ten opzichte van het veiligheidsvraagstuk, met name op Europees niveau.

 
  
MPphoto
 
 

  Diamanto Manolakou (GUE/NGL).(EL) Mevrouw de Voorzitter, met het verslag wordt overduidelijk de ware aard onthuld van de Europese Unie: een imperialistische, zich militariserende unie van Europese monopolies.

De zogenaamde Europese veiligheidsstrategie heeft totaal niets uit te staan met een veiligheidsstrategie voor de volkeren. Veeleer is zij een uiting van het onverhuld agressief, imperialistisch beleid dat twee richtingen uitgaat: ten eerste schaart men zich volledig achter de VS en de NAVO, en achter hun tegen de volkeren gerichte misdadige activiteiten, en ten tweede bouwt men in de Europese Unie zelf aan mechanismen voor de versterking van de militaire macht, opdat de EU in staat is ook zelf militair op te treden en te interveniëren. Het doel van de EU is een groter deel van de buit te bemachtigen bij de verdeling van de markten. Haar beleid is gegrondvest op het beginsel van preventieve oorlogsvoering en betekent een feitelijke overname van het nieuwe militaire dogma van de NAVO, waarin sprake is van imperialistische interventies in de gehele wereld onder allerlei voorwendselen: de strijd tegen mondiale dreigingen, terrorisme en verstoring van de stroom van natuurlijke hulpbronnen, het opleggen van democratie, crisisbeheer en het beginsel van preventieve aanvallen.

Dit is er de voorbode van dat er geen grenzen meer zijn aan de imperialistische interventies die de Europese Unie wil uitvoeren. Heel de wereld is nu haar actieterrein. Indirect neemt zij het model over van de imperialistische interventies in Joegoslavië, Afghanistan en Irak. Dat betekent met andere woorden dat een imperialistische oorlog kan worden ontketend onder allerlei voorwendselen, zoals in Irak onder het voorwendsel van de - nooit gevonden - massavernietigingswapens. Op de oorlog volgen dan bezetting en daarna wederopbouw. Op die manier worden de imperialisten rijk: zij worden rijk door de volkeren te plunderen en hun rijkdom afhandig te maken.

Met de veiligheidsstrategie wordt ook de oprichting van snelle interventiemachten bevorderd en worden militaire en politieke missies opzettelijk met elkaar verbonden door militaire interventies om te dopen in ‘humanitair’ optreden. Ook wordt een link gelegd met de externe veiligheid van de Europese Unie via de totstandbrenging van een Europese politie- en kustwacht, via de militarisering van de grenzen en een militaire aanpak van de immigranten- en vluchtelingenvraagstukken. In het kader daarvan worden ook extra financiële middelen uitgetrokken voor militaire doeleinden, zelfs met geheime budgetten. Voor de werknemers heeft men echter alleen hongerlonen en permanente bezuinigingen in petto. Met de bevordering van deze strategie intensiveert en escaleert men de agressiviteit van de Europese Unie jegens zowel derde landen als de interne vijand: de volkeren zelf.

De inspanningen tot versterking van de militaire macht van de Europese Unie gaan gepaard met pogingen om de machtspositie van de Europese Unie in de imperialistische wedijver en in de wedijver tussen de oorlogsindustrieën te versterken. Men doet alsof de Europese Unie zich distantieert van het imperialistische beleid van de VS in Iran, maar in feite legt men de volkeren op uiterst brutale wijze in de luren. De hoogdravende uitlatingen over Guatanamo en de CIA-vluchten en CIA-ontvoeringen op Europees grondgebied zijn pure hypocrisie, aangezien de EU eenzelfde imperialistisch beleid voert en tegelijkertijd haar operationele samenwerking met de NAVO versterkt.

De volkeren hebben alle redenen om ongerust te zijn en moeten zich verzetten tegen de bewapening, de militarisering en de terreur van de imperialisten.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou u van harte willen gelukwensen met dit verslag over het Europese veiligheidsbeleid. Het is een uitstekend verslag, dat naar mijn mening niet meer geamendeerd hoeft te worden. Dat geldt in elk geval voor amendementen die tot doel zouden hebben het militaire belang van de Europese Unie op wereldniveau te verzwakken.

Als de Europese Unie de ambitie koestert om een steeds belangrijkere rol te spelen op het wereldtoneel, moet ze tonen dat ze in staat is om op militair vlak doeltreffend in te grijpen, zowel aan de eigen grenzen als in andere regio’s ter wereld. De oprichting van een Europees Defensieagentschap en het harmoniseren van de bewapening zijn dus onvoldoende. Het is van doorslaggevend belang dat we de Europese publieke opinie kunnen overtuigen van de noodzaak van hogere defensie-uitgaven die ons in staat stellen onze doelstellingen te bereiken.

Europa heeft al bewezen dat ze haar militaire macht niet misbruikt. Pacifistische angst is in deze context dus ongegrond. We zouden ons eigenlijk eerder zorgen moeten maken over ons politieke en militaire vermogen en ons moeten afvragen of de Unie in staat is haar verantwoordelijkheid voor de wereldveiligheid op zich te nemen.

De ontwikkeling van een Europees veiligheidsbeleid mag niet tot doel hebben een tweede NAVO te creëren. Die organisatie is immers ons voornaamste instrument op het vlak van defensiebeleid en heeft haar deugdelijkheid al meer dan eens bewezen. Onze strategische autonomie mag evenmin onze politieke en technische samenwerking met de NAVO-mogendheden schaden. Integendeel, de westerse wereld, die veel meer omvat dan alleen de Europese Unie, verwacht terecht dat we in de vorm van gemeenschappelijke acties een reële bijdrage leveren aan samenwerking en synergie. Dit alles wordt in het verslag op een evenwichtige manier beschreven en daarom zullen we het morgen bij de stemming steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Tomasz Zapałowski (IND/DEM). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het huidige debat over de tenuitvoerlegging van een Europese veiligheidsstrategie is een van de belangrijkste discussies met betrekking tot de toekomst van de Europese Unie. Het is een stap in de richting van de mogelijke goedkeuring van enkele van de oplossingen die in het ten dode opgeschreven Grondwettelijk Verdrag zijn opgenomen. Het voorstel om een Europese minister van Buitenlandse Zaken en Defensie te benoemen, vormt een ernstige bedreiging voor de belangen van een groot aantal EU-lidstaten.

Het akkoord tussen Duitsland en Rusland is een mooi staaltje van Europese solidariteit op het vlak van energie. Dit typische optreden moet als een waarschuwing worden beschouwd. Het snijdt hout dat de Europese Unie moet kunnen beschikken over een instrument om in haar nabije omgeving militaire invloed te kunnen uitoefenen. Elke poging om de militaire verantwoordelijkheid voor de globale veiligheid op zich te nemen is echter synoniem met een poging om de NAVO te vervangen of, nauwkeuriger gezegd, om de invloed van de Verenigde Staten in Europa en de rest van de wereld te verzwakken.

Eigenlijk zou elke vorm van concurrentie tussen de NAVO en de Europese Unie op het gebied van veiligheids- en defensiebeleid uit den boze moeten zijn. Daarbij dient beklemtoond te worden dat de NAVO een veel belangrijkere rol vervult en over een aanzienlijk groter potentieel beschikt dan de strijdkrachten van de Europese Unie. Er zijn inderdaad EU-lidstaten die geen deel uitmaken van de NAVO. Voor die landen moeten we een oplossing zoeken zodat ze zich toch voor de Europese veiligheidskwesties kunnen inzetten. Dergelijke acties zouden passen in het kader van samenwerking tussen de nationale strijdkrachten van de lidstaten van de Europese Unie.

We moeten geen nieuwe commandocentra in het leven roepen, maar dienen wel de componenten van de nationale strijdkrachten in te delen zodat ze bij concrete acties kunnen samenwerken. De ontwikkeling van een coherent Europees systeem voor inlichtingen, crisisbeheer en het opsporen van economische dreigingen is echter van cruciaal belang. Het is de taak van de nationale regeringen en de Europese Unie om na te gaan in hoeverre de afzonderlijke lidstaten voorbereid zijn op een terroristische aanslag en of ze over een adequaat systeem beschikken voor de organisatie van hun strijdkrachten op territoriaal niveau. Bovendien zou de Europese Unie zich in de eerste plaats moeten concentreren op het garanderen van veiligheid in haar onmiddellijke omgeving, in plaats van te proberen invloed uit te oefenen op wereldniveau en zich in te laten met lokale conflicten elders in de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb mij voortdurend verzet tegen inmenging van de EU in het defensiebeleid. De Europese landen zijn verantwoordelijk voor hun veiligheid via hun eigen individuele inspanningen en via de collectieve NAVO-inspanningen en dat moet ook zo blijven. De Europese Unie heeft zich niet op defensieterrein begeven omdat zij defensiecapaciteiten kan toevoegen, want dat doet zij niet, maar omdat er mensen zijn die graag zouden zien dat de EU meer de statuur van een staat krijgt en een speler wordt op het wereldtoneel die zijn eigen, afzonderlijke doelstellingen nastreeft op het gebied van het buitenlands beleid. Om dit te verwezenlijken wil zij beschikken over het complete scala aan middelen op dit beleidsterrein, inclusief strijdkrachten.

Dit verslag gaat echter veel verder dan de directe ambities, zelfs van die van de huidige aanjagers van het EVDB. Het pleit voor een Europese Veiligheids- en Defensie-Unie en wil dat de EU haar eigen defensiebudget krijgt. De hemel sta ons bij als degenen die verantwoordelijk zijn voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid en alle hinderlijke en contraproductieve overregulering van onze levens, een rol zouden krijgen in de organisatie van onze defensie.

Deze onaanvaardbare voorstellen voor een EUVD zijn op zich al genoeg om de oppositie van de Britse Conservatieve delegatie te garanderen, maar de internationale context waarbinnen dit verslag wordt besproken maakt het dubbel zo afkeurenswaardig. De NAVO is momenteel betrokken bij een vitale operatie in Afghanistan. Het is niet overdreven om te stellen dat het succes van deze missie van levensbelang is voor de toekomst van de NAVO en onze veiligheid op de lange termijn. Het bondgenootschap heeft herhaaldelijk opgeroepen tot versterking van deze Afghanistanmissie met gevechtstroepen, helikopters voor tactisch luchttransport en uiteraard ook tot het versterken van de pogingen tot civiele wederopbouw ter consolidatie van de geboekte militaire winst. Op enkele eervolle uitzonderingen na is de respons van de Europese bondgenoten erbarmelijk geweest. Ik twijfel er zelf niet aan dat het EVDB slechts afleidt van de NAVO en deel uitmaakt van het probleem.

In deze tijd van bedreiging van de democratieën, waarin solidariteit vereist is, is het desastreus voor de Europeanen en de Amerikanen om twee strijdige strategische visies te hebben, of om in feite twee defensieorganisaties te hebben met overlappend lidmaatschap die met elkaar in de slag zijn om dezelfde beperkte middelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes (PSE).(PT) Het verslag van de heer Von Wogau – die ik bij deze bedank – is heel ambitieus. In dit verslag wordt onderkend dat er, ofschoon er op het gebied van de Europese veiligheid en defensie wel enige vooruitgang is geboekt, nog steeds veel moet worden gedaan. Ik ben het dan ook eens met wat de rapporteur hier vandaag gezegd heeft: het creëren van een Veiligheids- en Defensie-Unie zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat de burgers weer dichter bij de Unie komen te staan.

De aan de Eurobarometer ontleende gegevens spreken duidelijke taal: 77 procent van de Europeanen wil een Europees veiligheids- en defensiebeleid. Zelfs in het Verenigd Koninkrijk, waar de heer Van Orden en een aantal van de meest uitgesproken eurosceptici van dit Parlement vandaan komen, steunt 59 procent van de bevolking dit idee.

De ambities van dit verslag zijn evenwel beperkt, ook al voert het een moedig pleidooi voor het opzetten van een Europese begroting voor de militaire activiteiten van de Unie en het versterken van de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen bij het controleren van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Het stelt ook – en terecht – dat we alles wat er in het Grondwettelijk Verdrag op dit punt wordt voorgesteld niet terzijde mogen schuiven. Al met al beperkt het verslag zich echter tot hernieuwde steun voor de initiatieven van de Commissie en de Raad op kerngebieden als industriële integratie en het opzetten van een Europese markt voor defensiematerieel.

Ik vind het jammer dat het verslag niet verder gaat. Ik ben een sterk voorstander van het introduceren van een Europees voorkeursrecht bij de aanschaf van defensiematerieel. Wat er uiteindelijk op het spel staat is de strategische autonomie van de Europese Unie. Het Europees Parlement heeft nooit de gelegenheid gehad zijn standpunt met betrekking tot dit onderwerp duidelijk te maken.

Mevrouw de Voorzitter, we mogen ons niet door het dogma van de markt laten misleiden. Het is van cruciaal belang dat we net als onze vrienden en partners steeds goed beseffen welke politieke en strategische implicaties deze tak van industrie heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrew Duff (ALDE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is de eerste serieuze herziening van de Europese Veiligheidsstrategie door het Parlement, maar wij zijn veel minder duidelijk over de NAVO. Wij zeggen dat de NAVO verantwoordelijk is voor onze collectieve defensie en een forum is voor de trans-Atlantische betrekkingen. Wij zeggen niet wat wij zouden doen als de NAVO er niet in zou slagen om vrede te bewerkstelligen in Afghanistan. Wij gaan er niet vanuit dat de NAVO ook kan verliezen. De NAVO heeft te lijden gehad onder de afwezigheid van een duidelijke strategische herijking sinds het einde van de Koude Oorlog en heeft te lijden onder de voortdurende slechte samenwerking met de Europese Unie. Het Parlement zou niet moeten terugschrikken voor een kritische blik op de NAVO, want zonder die kritische blik zal onze greep op de ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid altijd een wassen neus blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, in mijn twee jaar hier in het Parlement heb ik al heel wat verslagen gezien die over werkelijk van alles gingen, maar het onderhavige verslag is wel het ergste dat ik tot nu toe onder ogen heb gehad. De heer Von Wogau stelt nu eens dit voor en dan weer dat, maar het hoofdthema is de militarisering van de EU door de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Hij wil de reikwijdte van de Europese veiligheidsstrategie uitbreiden. Dat opent de weg voor preventieve oorlogen van het type dat we nu onder andere in het Midden-Oosten zien.

Verder vindt de heer Von Wogau dat militaire inspanningen op het gebied van crisisbeheer uit de begroting van de EU moeten worden gefinancierd. Met andere woorden, het zijn de belastingbetalers in bijvoorbeeld het neutrale Zweden die militaire operaties in de hele wereld moeten betalen. Een van de fantasierijkere voorstellen is het opzetten van een permanente zeemacht in de Middellandse Zee, die de veiligheidsbelangen van de EU in de regio moet bewaken. En tot overmaat van ramp benadrukt de rapporteur nog dat er een Grondwet moet komen, omdat die de oprichting van een Defensie-Unie zou versnellen.

Toen Zweden zich in 1995 bij de EU aansloot, waren veel Zweedse burgers sceptisch. Een vraag die door de EU-fans als een onmogelijkheid werd weggewuifd, was precies de vraag of de Unie een militaire functie zou krijgen. Vandaag, ruim tien jaar later, zien we dat het helemaal geen onmogelijkheid is, integendeel zelfs. Ik wil mijn drie zoons en andere Europese jongeren beslist niet zien deelnemen aan een Europees leger en ik roep daarom mijn collega’s op om bij de stemming van morgen tegen dit verslag te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogdan Klich (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de strategie van de heer Solana uit 2003 is een uitstekend document. Het beschrijft niet alleen op treffende wijze de dreigingen en uitdagingen waar we mee worden geconfronteerd, maar tevens de specifieke Europese manier van reageren, die intussen het visitekaartje is geworden van het Europese veiligheids- en defensiebeleid (EVDB).

Met het oog hierop lijkt het misschien overbodig om dit document aan te passen. De NAVO heeft haar strategische concept sinds april 1999 immers niet meer gewijzigd. Dit is het enige punt uit het voorstel van de heer Von Wogau waarmee ik het niet eens ben.

De grote waarde van dit verslag is gelegen in een ander aspect, namelijk het perspectief dat de rapporteur voor het EVDB schetst. In het verslag, dat het resultaat is van een openhartige beoordeling van de huidige civiele en militaire capaciteiten van de Europese Unie, stelt de heer Von Wogau dat "de Europese Unie op dit ogenblik slechts beperkte middelen voor civiele en militaire operaties ter beschikking staan". De rapporteur trekt uit deze evaluatie eveneens de juiste conclusies. In de eerste plaats verlangt hij dat de Europese Unie intensief blijft samenwerken met de NAVO. Ten tweede roept hij de Unie op om haar capaciteiten op onze directe geografische omgeving te concentreren.

De rapporteur is zich bewust van de oorzaak van deze beperkte mogelijkheden. In dit licht onderstreept hij het gebrek aan strategisch zee- en luchttransport, geïntegreerde telecommunicatie- en verkenningssystemen, vooral satellietverkenningssystemen. Deze opmerkingen zijn allesbehalve nieuw. Deze tekortkomingen waren er immers al ten tijde van de eerste conferentie over de toezegging van vermogens in 2000.

Naar mijn mening is de belangrijkste troef van het verslag ongetwijfeld het langetermijnperspectief dat de heer Von Wogau voor het EVDB schetst. Hij denkt verder dan de grenzen van de operationele doelstellingen – dus verder dan 2010 – en dan de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag. Zijn visie impliceert onder andere de oprichting van een Veiligheids- en Defensie-Unie. We mogen deze doelstelling niet uit het oog verliezen. Zij is en moet onze belangrijkste leidraad zijn bij de verdere besluitvorming over de ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou allereerst willen verwijzen naar de resultaten van de Eurobarometeronderzoeken, waaruit blijkt dat 70 procent van de Europese bevolking achter het Europees veiligheids- en defensiebeleid staat. De burgers van de Europese Unie lijken een duidelijkere voorstelling te hebben van de uitdagingen van onze tijd dan de vertegenwoordigers van de Raad, die hier vanavond tijdens de plenaire vergadering in Straatsburg niet aanwezig zijn.

De Europese veiligheidsstrategie zou zich moeten focussen op de belangrijkste doelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid voor de Europese Unie. Onze voornaamste eis is dat de volgende generatie satellietverkenningssystemen wordt geïntegreerd in een Europees systeem waarvan de gegevens ter beschikking worden gesteld voor militaire en politiële doeleinden en voor rampenbeheer, met gebruikmaking van het satellietcentrum in Torrejón. De inlichtingendiensten blijven een van de belangrijkste componenten van deze strategie. Ten tweede moeten we erop toezien dat de snellereactie-eenheden die momenteel worden gevormd, op het gebied van inlichtingen en telecommunicatie over materieel beschikken dat gemeenschappelijk of op zijn minst compatibel is met dat van de NAVO.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Stubb (PPE-DE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, ik feliciteer commissaris Frattini met het feit dat hij het zo lang volhoudt. Misschien is hij opgewonden over het volgende seizoen bij Ferrari, als Kimi Raikkonen voor hen gaat rijden. Sorry, mijnheer Duff, ik weet dat u de Formule Een niet volgt. Ik zou graag vijf opmerkingen willen maken:

Punt een: ik steun het verslag. Ik vind het voortreffelijk. Er is slechts één ding dat volgens mij een beetje overdreven is, en dat is het idee dat er een Europese minister van Defensie moet komen ter aanvulling van onze minister van Buitenlandse Zaken. We zullen op de Grondwet wachten om met de één te beginnen en dan krijgen we misschien de ander.

Punt twee: dit betreft mijnheer Van Orden die helaas al is vertrokken. Hij noemde een groot aantal problemen met betrekking tot de relatie tussen de NAVO en de EU. Ik zeg steeds tegen mijnheer Van Orden dat hij toch eens wakker moet worden. Met een Grondwet zullen al die problemen zijn opgelost, maar helaas is hij waarschijnlijk niet voor de Grondwet.

Punt drie: ik denk dat de strategische belangen van de EU en de VS precies dezelfde zijn en dat laat dit verslag heel goed zien. Daarom denk ik ook dat wij moeten proberen om onze problemen met vereende krachten op te lossen, zoals mijnheer Von Wogau voorstelt.

Punt vier: het grootste structurele probleem tussen het EVDB en de NAVO is denk ik dat onze samenwerking niet echt werkt op de manier waarop die zou moeten werken. Als voormalig ambtenaar denk ik dat de betrekkingen te ambtelijk zijn, met andere woorden te veel ambtenaren hebben met te veel ambtenaren te maken. Misschien moeten de betrekkingen politiek worden gemaakt om resultaat te boeken.

Mijn laatste punt: ik denk dat de kracht van het EVDB zijn diversiteit is. Als wij ons enkel toespitsen op de civiele aspecten van crisismanagement, houden we onszelf voor de gek. De vraag is bijvoorbeeld of u etnische zuivering accepteert. Als uw antwoord nee luidt, dan hebben wij ook een militaire vorm van crisismanagement nodig. Daarom steun ik het verslag uit de grond van mijn hart. Ik vind het voortreffelijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik bedank Karl von Wogau voor zijn verslag, omdat het een uitgebreid, pragmatisch en ook een moedig verslag is.

Ik ben het eens met de opvatting – die eveneens wordt gedeeld door 70 procent van de Europese bevolking en een groot deel van het Europees Parlement – dat uiteindelijk alleen een Europese veiligheidsstrategie kans van slagen biedt bij pogingen om het hoofd te bieden aan de grote dreigingen waarmee wij worden geconfronteerd, van terrorisme tot falende staten. Deze strategie moet – en ook op dit punt ben ik het met de rapporteur eens – doorlopend worden aangepast als Europa ook in de toekomst een ruimte van veiligheid, vrijheid en welvaart wil blijven.

Omdat er in de toekomst nauwelijks draagvlak zal zijn voor stijgende defensie-uitgaven, zijn wij gedwongen de beschikbare middelen en hulpbronnen efficiënter te benutten dan we tot nu toe hebben gedaan. Daarom hebben wij binnen het Europees veiligheids- en defensiebeleid behoefte aan gemeenschappelijke normen, onderzoek en ontwikkeling op communautair niveau en een gemeenschappelijke wapenaankoop. Verder moet er gezorgd worden voor een gemeenschappelijk satelliet- en luchtverkenningssysteem en gemeenschappelijke telecommunicatiestandaarden.

Er moet een nauwe strategische samenwerking tot stand komen tussen de troepen die op het gebied van externe en interne veiligheid worden ingezet. Uit de huidige inzet van troepen in Congo blijkt dat er weliswaar successen worden geboekt, maar daar staan net zo veel tekortkomingen tegenover die overwonnen moeten worden.

De EU mag dan een economische reus zijn, op het gebied van het veiligheidsbeleid is zij nog altijd een dwerg – dat weten wij allen. Als deze Europese Unie ook een politieke unie wil worden, moet zij niet langer een dwerg willen zijn op het gebied van het veiligheidsbeleid en nationale animositeiten laten varen ten gunste van een beter geheel.

Daarom moet er een veiligheidsbeleid van de Gemeenschap komen dat communautair gefinancierd wordt. Voorts moet het Europees Parlement worden betrokken bij de besluitvorming en het toezicht ter zake van dit beleid en dient er voor dit beleid een politieke aanvoerder te worden benoemd die optreedt als Europees onderminister. Dit verslag bereidt de weg hiervoor. Het is daarmee niet alleen een moedig, maar ook een toekomstgericht verslag in het belang van een veilig Europa voor de bu

rgers van Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Alexandra Dobolyi (PSE).(EN) Ik verwelkom het verslag, dat onze meningen over de toekomstige ontwikkeling van het EVDB goed weergeeft.

Het EVDB moet zijn civiel-militaire karakter verder versterken; de beste combinaties van alle middelen en instrumenten kunnen zorgen voor optimale stabilisering in het veld. Het doel is om een crisismanagementgebied te stabiliseren met een beter langetermijnperspectief.

Zo zouden we ons niet moeten laten leiden door het militaire model van de NAVO, maar onze eigen aanpak moeten kunnen ontwikkelen, zoals het geval is in Congo. De strijdende partijen hebben meer vertrouwen in ons, aangezien de EU niet wordt gedreven door een gidsland met politieke arrière-pensées en de beslissingen langs transparante weg worden genomen.

Snelle reactie op het gebied van verplaatsing en transport is een gemeenschappelijke uitdaging bij alle EU-operaties van welke aard dan ook. Europa zou het gebruik van en de synergie tussen zijn civiele transportmiddelen beter moeten onderzoeken. De Europeanen zijn leiders op het gebied van civiel lucht- en zeetransport en die superioriteit zou ook in dienst moeten staan van onze snelle reactie in crisisperiodes. Multimodale planning, een optimale combinatie van verschillende vervoerswegen en -middelen (lucht, zee, helikopters, spoor) en beter gebruik van civiele middelen moeten worden geïntegreerd in onze operationele concepten.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogdan Golik (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, of we de doelstellingen die zijn opgenomen in de veiligheidsstrategie bereiken, hangt in sterke mate af van het vermogen van de Europese Unie om dit document ten uitvoer te leggen. Als de Unie daarin slaagt, wint haar veiligheidsbeleid uiteraard aan geloofwaardigheid in die zin dat het werkelijk serieus wordt genomen, en zal ze uitgroeien tot een gemeenschap die in staat is in crisissituaties zelfverzekerde beslissingen te nemen. Met het oog op de talrijke uitdagingen waarmee het Europees buitenlands beleid op dit moment wordt geconfronteerd, onder andere de conflicten in het Midden-Oosten, de militaire missies waaraan soldaten uit EU-lidstaten deelnemen en de opkomst van nieuwe wereldmachten zoals China en India, is een versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van cruciaal belang.

Als we willen dat het Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid aan efficiëntie wint, moeten we vandaag cruciale maatregelen nemen en antwoorden formuleren op een aantal fundamentele vragen die aan de orde zijn gesteld in het Grondwettelijk Verdrag, dat niet is aangenomen. We hebben eveneens behoefte aan personen en instellingen die dit beleid kunnen vormgeven. Ik denk hierbij aan de benoeming van een Europese minister van Buitenlandse Zaken, aan meer financiële middelen, een grondigere analyse van de belangrijkste problemen en een betere coördinatie van het beleid van de verschillende EU-lidstaten. Het is van wezenlijk belang dat we onze krachten bundelen en eigen capaciteiten opbouwen voor humanitaire interventies en operaties gericht op vredeshandhaving, vredesopbouw en crisisbeheer. Een veelzijdig, doeltreffend systeem en stabiele relaties in de regio zullen ons in staat stellen om de veiligheid van de EU-lidstaten te garanderen.

De tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie is in sterke mate afhankelijk van de wil van de lidstaten en van de nauwgezette uitvoering van de verplichtingen die hun worden opgelegd. De goedkeuring van een wettelijk kader, een tijdschema voor de omzetting van verdere maatregelen en toezeggingen op het vlak van externe betrekkingen zijn op zichzelf niet toereikend om een doeltreffend systeem tot stand te brengen voor het voorkomen en bestrijden van dreigingen.

 

19. Erfopvolging en testamenten (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0359/2006) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken, met aanbevelingen aan de Commissie betreffende erfopvolging en testamenten (2005/2148 (INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Giuseppe Gargani (PPE-DE), rapporteur. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, met betrekking tot de onderhavige maatregel wil ik meteen zeggen dat er in de Europese Unie jaarlijks tussen de 50 000 en 100 000 erfopvolgingen in verband met overlijden zijn. Deze maatregel zal dan ook stellig een aanknopingspunt bieden voor problemen van internationaal recht.

Grensoverschrijdende erfopvolging is een wijdverbreid verschijnsel dat met steeds grotere moeilijkheden te maken krijgt als gevolg van diepgaande verschillen tussen de stelsels van internationaal privaatrecht en het materieel recht van de lidstaten. Dit werpt dikwijls obstakels op voor het vrije verkeer en de aanspraken op eigendomsrechten. Vandaar dat de Commissie juridische zaken, waarvan ik voorzitter ben, besloten heeft het initiatief te nemen om erfopvolgingen in Europa eenvoudiger te maken. Daarbij maken wij gebruik van een bevoegdheid die onze commissie krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag heeft: wij vragen namelijk aan de Commissie om een wetsvoorstel in te dienen.

Aangezien wij, geachte afgevaardigden – en dat zeg ik steevast – helaas nog geen initiatiefrecht bezitten, anders dan alle collega’s van de nationale parlementen, richt ik me tot u, commissaris Frattini. Ik ben ervan overtuigd dat ik gesteund zal worden door de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, en met die steun in de rug vraag ik u om gehoor te geven aan deze dringende oproep die wij in het belang van de burgers van Europa doen.

U weet als geen ander dat als rechthebbenden in bezit willen treden van erfgoederen, zij in de huidige situatie procedures moeten opstarten in ieder land waar die goederen zich bevinden: een kostbaar en tijdrovend proces, maar dat niet alleen. De overdracht van goederen via een erfenis is een speciale manier van overdracht van eigendom: daar zijn affectieve en persoonlijke waarden aan gekoppeld, persoonlijke relaties die heel complex zijn en vaak ook verder reiken dan rechtsgronden. In dit verband moet ik onwillekeurig denken aan mijn jeugd, toen ik nog aan de universiteit studeerde. Mijn scriptie ging over erfrecht en mijn professor, Cariota-Ferrara, merkte in dat verband op dat het erfrecht een affectief recht is, een recht waar mensen dikwijls voor geleden hebben. Daarom, beste collega’s en beste Voorzitter, ben ik ervan overtuigd dat ons voorstel een reële bijdrage zal bieden aan de opbouw van het Europa van de burgers.

Ik dank de commissie, die uitgebreid heeft overlegd over dit probleem en alle facetten ervan heeft doorgelicht. Ik geloof echt dat wij het Parlement een heel deugdelijk voorstel bieden, dat wij het politieke Europa en het Europa van de burgers hiermee vooruithelpen. Ik vraag u dan ook om dit verslag te ondersteunen en ik vraag aan commissaris Frattini om namens de Europese burgers hetzelfde te doen.

Ons verslag omvat maatregelen die ervoor moeten zorgen dat er één toepasselijk recht met één bevoegde rechter komt. In de regel moeten toepasselijk recht en bevoegde rechter samenvallen, en het criterium om dat vast te stellen is ook objectief: het is de plaats waar de erflater gewoonlijk verbleef op het moment van overlijden. De individuele keuzevrijheid wordt echter niet uitgesloten. Wie een testament opmaakt kan namelijk kiezen welke wet van toepassing is op de gehele erfopvolging: zijn eigen nationale wet of de wet van het land waar hij op het moment van de keuze zijn gewone verblijfplaats heeft. Voorts, als er een geschil ontstaat, kunnen de betrokken partijen op hun beurt kiezen welke wet toegepast moet worden en wie het bevoegde “forum” wordt.

Maar het belangrijkste punt dat ik naar voren wil brengen en dat volgens mij de hoeksteen van ons voorstel vormt, is dat het verslag een Europese verklaring van erfrecht voorstelt. Op deze verklaring moet op bindende wijze worden aangegeven welke wet van toepassing is op de erfopvolging, wie de begunstigden van de erfenis zijn, welke personen met het beheer ervan belast zijn en welke bevoegdheden zij hebben, alsook welke goederen tot de nalatenschap behoren. Deze verklaring moet worden opgesteld volgens een standaardmodel en maakt overschrijving van de via de erfenis verworven goederen mogelijk in de openbare registers van de lidstaat waar de goederen zich bevinden.

Aangezien collega Berger, die meer dan de anderen dit verslag grondig heeft bestudeerd, juist op dit punt vijf amendementen heeft ingediend, wil ik benadrukken hoe belangrijk het volgens mij is dat deze verklaring een verplicht karakter krijgt en de nodige rechtszekerheid biedt. Als dat namelijk niet zo wordt geregeld, vrees ik dat de maatregel op losse schroeven komt te staan. Ik vrees dat het voorstel in dat geval minder doeltreffend wordt, dat het geen aanknopingspunt biedt en dat niet alle landen van Europa er rekening mee zullen houden. Op den duur wordt het dan gewoon een raadgevende in plaats van een verplichte maatregel. Op die manier zou hij zijn kracht verliezen, terwijl die kracht juist moet voortspruiten uit de rechtszekerheid, uit het vermogen om alle burgers te bereiken en hun een concrete kans te bieden om via deze middelen hun erfenis te verwerven.

De andere amendementen moeten naar mijn mening verworpen worden. Ik doe in het bijzonder een beroep op mevrouw Berger om hier nogmaals over na te denken en dit voorstel meer kracht bij te zetten door haar amendement in te trekken of het in een andere vorm te gieten.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte rapporteur, dames en heren, in de eerste plaats wil ik de heer Gargani en de Commissie juridische zaken die hij voorzit, van harte feliciteren met dit voorstel. Als het door dit Huis wordt goedgekeurd – en dat hoop ik van harte – zal ik daar zeker een wetgevingsvoorstel van maken.

Ook ik wil beginnen met een opmerking. Wij hebben geruime tijd proberen te peilen wat de mening van de rechtskundigen is, wat de deskundigen maar vooral de burgers van de Europese Unie vinden van de mogelijkheid om een instrument in handen te krijgen dat duidelijk aangeeft welke wet van toepassing is, zodat langs die weg de totstandkoming van een ware Europese ruimte op het vlak van erfopvolging en testamenten bevorderd kan worden.

Uit de resultaten van een enquête die in juli 2006 door Eurobarometer is uitgevoerd naar de verschillende aspecten van het familierecht in Europa, is gebleken dat gemiddeld 80 procent van de Europese burgers het nodig acht dat erfopvolgingswensen en testamenten binnen de gehele Europese ruimte worden erkend. Uiteraard zijn er landen waar de consensus op dit vlak nog hoger is. In Duitsland bijvoorbeeld, een groot land dat tot de oprichters van de Europese Gemeenschap behoort, en in Letland, een kleiner land, staat 92 procent van de respondenten achter een regeling van dit soort. In mijn land, Italië, ging het om 88 procent, net zoals in Hongarije. Uit de talloze reacties kan dus geconcludeerd worden dat gemiddeld vier vijfde van de Europese burgers voorstander is van een vereenvoudiging van de Europese regeling inzake erfopvolging en testamenten.

In maart 2005 heeft de Commissie hierover een groenboek gepubliceerd, waarin honderden belangrijke reacties zijn bijeengebracht van academici, juristen en mensen die in deze sector werken. Wij hebben tevens een aantal goede ideeën opgedaan tijdens de hoorzitting over transnationale erfopvolging die het Parlement heeft georganiseerd, een uitstekend idee overigens. Ik kan u alvast vertellen dat de Commissie ook een openbare hoorzitting over dit thema heeft gepland, die op 30 november gehouden zal worden. Tijdens deze hoorzitting hopen wij nog andere ideeën op te doen: samen met het verslag van de heer Gargani kunnen deze dan een basis vormen om op korte termijn een wetgevingsvoorstel in te dienen.

Het laatste onderwerp waarover ik kort het woord wil voeren, is al door de heer Gargani aangestipt: de Europese verklaring. Evenals de rapporteur ben ook ik de mening toegedaan dat, als wij een Europees instrument willen dat echt zoden aan de dijk zet, dit bindend moet worden op Europees grondgebied. Velen van u zullen nu denken aan andere instrumenten van internationaal privaatrecht waarover wij een akkoord hebben bereikt. Als een bepaald instrument goedgekeurd wordt door één lidstaat maar iedere keer in andere lidstaten waar het moet worden toegepast, ter discussie staat omdat het niet bindend is voor hen, kan daarmee één van de pijlers onder de ruimte van vrij verkeer van besluiten weggehaald worden.

Natuurlijk zou men kunnen tegenwerpen dat een verklaring van erfrecht vanzelfsprekend bindend is, omdat die anders geen situaties zou kunnen regelen. Toch geloof ik dat het in dit geval nuttig is het accent te leggen op het bindende karakter van zo’n verklaring, omdat wij ditmaal misschien voor het eerst een nuttig instrument opzetten om dit probleem van verkeer tussen de Europese burgers op te lossen, een probleem dat ook naar voren komt bij de erkenning van laatste wilsuitingen, dat wil zeggen erfopvolging en testamenten. Ik kan u dan ook bij voorbaat zeggen dat mijn mening in deze materie volledig overeenkomt met die van de heer Gargani.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Gargani heeft een verslag gepresenteerd waarin de Commissie juridische zaken de wens uitspreekt dat de Europese instellingen ingrijpen op het gebied van het erfrecht.

Commissaris Frattini heeft benadrukt dat 80 procent van de Europese burgers vindt dat er een eenvormige regelgeving en erkenning moet komen binnen het erfrecht in de gehele Europese Unie. Wij hebben het hier niet over theorieën, maar over de werkelijkheid van mensen die in verschillende landen wonen of die familie in verschillende landen hebben, en die zich, wanneer zich een erfopvolgingskwestie voordoet, in een compleet hopeloze situatie bevinden.

Jammer genoeg bieden de Verdragen van de Europese Unie geen mogelijkheid tot harmonisering van het belangrijke erfrecht. Dat is iets wat in de toekomst mogelijk rechtgezet zou moeten worden, aangezien het onbegrijpelijk is dat de gevolgen, het juridische systeem en de rechten van de erfgenamen volledig veranderen als iemand enkele kilometers verderop gaat wonen en afhankelijk zijn van de vraag of iemand in het ene of het andere land is gevestigd.

Voorlopig beperkt de Commissie juridische zaken zich middels het verslag van mijnheer Gargani tot een aansporing aan het adres van de Commissie om actie te ondernemen op wetgevingsgebied. Commissaris Frattini heeft aangegeven dat de Commissie daartoe bereid is. Waarschijnlijk is dat op dit moment het maximaal haalbare.

In de Commissie juridische zaken hebben wij gediscussieerd over de verdienstelijkheid en de inhoud van de voorstellen die mijnheer Frattini in de bijlage toevoegt. Er zijn enkele amendementen voorgesteld door mijn collega, de socialiste Maria Berger, gericht op de correctie van enkele tekortkomingen die in genoemde bijlage worden aangekaart, maar het allerbelangrijkste is dat de Commissie, zoals mijnheer Frattini hier heeft laten weten, bereid is om concrete voorstellen te doen. Bij dit thema kan niet worden geïmproviseerd, aangezien we hierbij moeten bogen op onze ervaring.

Wie al eens te maken heeft gehad met een probleem op het gebied van de internationale erfopvolging binnen de Europese Unie, zal met name op het gebied van de jurisdictie op grote problemen zijn gestuit.

Wij moeten deze kwestie waarschijnlijk eerst aanpakken vanuit het oogpunt van de jurisdictie, de bevoegdheden van de rechter en de erkenning en efficiëntie van de uitspraken, waarbij overeenkomstig de aanbeveling van mijnheer Gargani, de ‘exequatur’-procedure, die geen zin heeft in de Europese Unie, wordt afgeschaft.

Ik hoop daarom dat de inzet van de heer Gargani en de bijdrage van de heer Frattini ons spoedig in staat zullen stellen om concrete voorstellen op tafel te leggen voor de ontwikkeling van communautair recht op dit gebied.

 
  
MPphoto
 
 

  Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn fractie beschouwt het groenboek als een aanwinst en wil mijnheer Gargani hartelijk bedanken voor zijn verslag en voor al het werk dat is verzet op raadplegingsgebied. Het komt echt zeer gelegen.

Dit is duidelijk een kwestie waar een groeiend aantal burgers mee te maken heeft en die wij aan de orde moeten stellen, maar het is geen eenvoudige kwestie. Als je bedenkt hoe verschrikkelijk het is voor iemand om een verlies te verwerken en dat die daarbovenop te maken krijgt met de problemen rondom de transnationale juridische situatie, is het duidelijk dat wij dit probleem moeten aanpakken om het leven gemakkelijker te maken voor onze burgers, aangezien wij hen op onze manier hebben aangemoedigd tot mobiliteit.

De juridische problemen die hierbij naar voren komen, raken evenwel aan het subsidiariteitsbeginsel. Zij hebben diepgaande gevolgen voor onze verschillende rechtsstelsels. Het is echter duidelijk dat wij, indien wij dit probleem willen aanpakken, moeten toewerken naar een bindende Europese verklaring van erfrecht, zoals mijnheer Gargani al zei en hetgeen denk ik ook door mijn fractie wordt onderschreven. Ons eerste doel moet de wederzijdse erkenning van zo’n bindende verklaring zijn, zoals wij ook wederzijdse erkenning van gewone rechterlijke besluiten kennen. Het zal echter moeilijk worden aangezien dit, zoals ik al zei, gevolgen heeft voor het overheidsbeleid in onze verschillende landen. Het heeft gevolgen voor de belastingwetgeving. Maar ik ben lovend over het verslag en hoop dat de commissaris het verder zal kunnen uitwerken tot een wettelijk instrument.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Berger (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de rapporteur en tevens voorzitter van onze commissie voor zijn verslag en voor zijn bereidheid om na de debatten in de commissie rekening te houden met enkele amendementen van mijn hand.

Het is vandaag een goede dag om te debatteren over een onderwerp dat niet zo plezierig is: sterven en erven. We hebben de dienstenrichtlijn in tweede lezing aangenomen. Godzijdank is er geen uitzondering gemaakt voor uitvaartdiensten, zoals velen hadden gewild. Vandaag spreken wij over Europese initiatieven op het gebied van het erfrecht.

Om te beginnen wil ik direct een misverstand uit de weg ruimen, dit in verband met een fout van technische aard die kennelijk is opgetreden. Ik wil niet de bindende werking van de verklaring van erfrecht schrappen, maar enkel de woorden "tot bewijs van het tegendeel". Ik wil de bindende werking van de verklaring van erfrecht juist versterken en niet afschaffen. Ik zal een en ander kortsluiten met de diensten van het Parlement en hoop dat de fracties in vervolg hierop eventueel wel voor kunnen stemmen.

Ik hoop dat amendement 3 nu aanvaardbaar is. Als aanknopingspunt stellen wij nu een verblijfsperiode voor van ten minste twee jaar, want mensen mogen niet het slachtoffer worden van onverwachte juridische gevolgen door een verlegging op korte termijn van de woonplaats. We willen ook niet dat iemand het erfrecht van zijn of haar land eenvoudig kan omzeilen ten nadele van zijn familieleden door simpelweg te verhuizen.

Ik wil ook nog mijn andere amendementen aanprijzen, die betrekking hebben op de conformiteitsbeoordeling. In aanbeveling 1 geven wij aan niet in te willen grijpen in het formeel recht van de lidstaten. De conformiteitsbeoordeling beschouw ik als iets dat ingaat tegen het beginsel dat er niet alleen niet in het materieel, maar ook niet in het formeel recht van de lidstaten mag worden ingegrepen.

Ik hoop dat de andere fracties na deze toelichting misschien toch nog met onze amendementen kunnen instemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

 

20. Vrouwen in de internationale politiek (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0362/2006) van Ana Maria Gomes, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over vrouwen in de internationale politiek (2006/2057(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes (PSE), rapporteur.(PT) Mevrouw de Voorzitter, beste collega's, ik wil u graag bedanken voor de belangrijke bijdragen die ik bij het opstellen van dit verslag van alle politieke fracties mocht ontvangen. Die bijdragen hebben dit verslag beslist verbeterd. Vrouwen zijn in de internationale politiek tegenwoordig prominenter aanwezig. Het volstaat te verwijzen naar kanselier Angela Merkel, de presidenten Michelle Bachelet en Hellen Johnson-Sirleaf en de ministers-presidenten Han Myeong-Sook van Zuid-Korea en Luísa Diogo in Mozambique; de Europese Unie zelf wordt op dit moment voorgezeten door een vrouw, de Finse Tarja Halonen. Bij een nadere beschouwing zien we echter dat de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek nog steeds onbevredigend is, zowel op het niveau van de lidstaten als op Europees niveau. Het was niet eenvoudig de nodige cijfermatige gegevens voor het opstellen van dit verslag bij elkaar te krijgen, wat op zich al een duister voorteken is.

Niettegenstaande de verklaring en het actieplatform van Beijing en de millenniumdoelstellingen, blijkt op mondiaal niveau toch dat slecht 10 van de 191 lidstaten van de Verenigde Naties een vrouw als staatshoofd of regeringsleider hebben, en dat van alle parlementariërs in de wereld slechts 16 procent vrouwen zijn. Bij de Verenigde Naties zien we dat maar 9 van de 91 gezanten en vertegenwoordigers van de secretaris-generaal vrouwen zijn.

Niettegenstaande resolutie 1325 van de Veiligheidsraad, die nu al zes jaar geleden is goedgekeurd, is genderongelijkheid regel bij de samenstelling van de organen en internationale missies die betrokken zijn bij het voorkomen en oplossen van conflicten. De Veiligheidsraad heeft drie weken geleden een debat georganiseerd over vrouwen, vrede en veiligheid, om zo vast te stellen welke vorderingen er waren geboekt bij het toepassen van resolutie 1325. Iedereen was het erover eens dat er nog veel moest gebeuren om concreet invulling te geven aan retoriek en goede bedoelingen. Bij dit debat zijn aanbevelingen opgesteld voor de opname van een groter aantal vrouwen in vredesmissies om zo de efficiëntie en werkzaamheid van deze missies te vergroten. Er werd verder gepleit voor het zo snel mogelijk invoeren van een andere cultuur in het kabinet van de adjunct-secretaris-generaal die verantwoordelijk is voor missies voor vredeshandhaving. Ons verslag bevat een aantal aanbevelingen die in dezelfde richting wijzen.

Dan kijken we nu naar Europa. Niettegenstaande de Strategie van Lissabon en resolutie 2025 – en een reeks andere resoluties – van dit Parlement hebben we nog steeds geen Europese Commissie met een genderevenwichtige samenstelling. Er zijn momenteel 107 hoofden van Commissiedelegaties in derde landen – slechts 7 daarvan zijn vrouwen. Bij de Raad is er maar één vrouw onder de 14 persoonlijke vertegenwoordigers van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In de lidstaten en de Europese instellingen zijn goed opgeleide, ervaren en competente vrouwen echter ruim vertegenwoordigd.

We zien op elk niveau – behalve aan de top – aanwijzingen dat er beweging zit in de glazen plafonds, maar ze zijn nog niet gebroken. In de absolute toplaag, waar de werkelijke macht in Europa wordt uitgeoefend, zijn vrouwen immers nog steeds op een schandalige wijze ondervertegenwoordigd. Wat de ontwikkelingen op nationaal niveau betreft: de genderevenwichtige regering van José Luis Zapatero in Spanje heeft beslist een pioniersfunctie. In een wereld waarin de politieke mechanismen de deelname van vrouwen in het centrum van de politieke macht altijd hebben tegengewerkt is dit een voorbeeldig model. Het bewijst dat een genderevenwichtige democratie mogelijk is en dat veel afhangt van verlicht politiek leiderschap.

De conclusies van de verslag zijn eenvoudig. De ongelijke kansen op mondiaal, Europees en nationaal niveau nopen tot acties op al die niveaus. Om te beginnen binnen de VN en bij de secretaris-generaal van die organisatie, via een HRM-beleid dat voor de rest van de wereld als voorbeeld kan dienen; in de tweede plaats in de Europese Unie, door het versterken van de internationale vrouwennetwerken en een HRM-beleid dat een genderevenwicht in de centra voor politieke en economische besluitvorming garandeert.

In dat opzicht is het positief dat de Raad de lidstaten onlangs een vragenlijst heeft doen toekomen om na te gaan hoe ze resolutie 1325 hebben toegepast. Het is de taak van regeringen om vrouwen aan te moedigen zich voor politieke posten op nationaal, Europees en internationaal niveau kandidaat te stellen en meer vrouwen voor zulke posten voor te stellen. De regeringen moeten ervoor zorgen dat hun kiessystemen democratische instellingen opleveren met een evenwichtige vertegenwoordiging. Geen enkele democratische instelling zou minder dan 40 of meer dan 60 procent leden van hetzelfde geslacht behoren te hebben. Quota's en andere mechanismen voor het verzekeren van een evenwicht zijn nu nodig ten behoeve vrouwen – wellicht zijn ze morgen nodig om mannen een kans te geven. Een democratie zonder genderevenwicht is niet volledig en kan daarom niet goed functioneren. Wetten en maatregelen die mannen en vrouwen in staat stellen hun beroeps- en gezinsverantwoordelijkheden eerlijker te verdelen en beter op elkaar af te stemmen, zijn in dat opzicht ook van doorslaggevende betekenis.

Tot slot dienen politieke partijen de deelname van vrouwen aan te moedigen door het instellen van quota's en andere mechanismen voor het corrigeren van het gebrekkige evenwicht, waaronder speciale opleidingen die vrouwen in staat moeten stellen een politieke loopbaan te volgen. De aanzet tot zulke veranderingen hangt af van de kwaliteit van het politiek leiderschap. In mijn land – Portugal – bijvoorbeeld, zijn bepaalde ambten pas na de val van dictatuur in 1974 voor vrouwen opgesteld. Dat is het geval voor de ambten bij de magistratuur, in de diplomatie, in de strijdkrachten en bij de politie, en dat zijn beroepen die veel meer mannelijke en vrouwelijke kandidaten zouden kunnen leveren voor allerhande Europese en internationale missies en opdrachten. Sinds 1974 is de aanwezigheid van vrouwen in de genoemde sectoren enorm toegenomen, maar helemaal aan de top en binnen de besluitvormingscentra van de regering en de politieke partijen heeft die tendens zich niet voortgezet. Dat er glazen plafonds blijven bestaan is dus evident, en dat terwijl er meer dan voldoende goed opgeleide vrouwen aan universiteiten, bij de overheid en in alle sectoren van de arbeidsmarkt werkzaam zijn. Er is onlangs een wet aangenomen over genderevenwichtigheid op de kieslijsten van de politieke partijen en we moeten nu zien of die praktische resultaten oplevert. Er is nog een lange weg te gaan en het is van belang dat we ons daarbij niet stuk staren op de aantallen. We dienen goed te beseffen – en er steeds op te wijzen – dat de aanwezigheid van vrouwen in de politiek kwalitatieve gevolgen heeft bij de vaststelling van de regeringsagenda's, het beslechten van conflicten, de transparantie en het afleggen van verantwoording. Kortom – het zal leiden tot een versterking van de rechtsstaat en de democratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen zou ik de geachte rapporteur graag willen feliciteren met haar uitmuntende verslag. De Commissie werkt hard aan het bevorderen van gelijkheid van de seksen zowel binnen als buiten de Europese Unie, en wat dat betreft is de blijvende betrokkenheid van het Europees Parlement bij deze kwesties van wezenlijk belang.

De wereld heeft vrouwelijke leiders nodig op alle niveaus, van lokale gemeenschappen tot de internationale politiek. Vrouwen en mannen moeten onder dezelfde voorwaarden deelnemen aan het bepalen van de agenda’s die invloed hebben op ons allen en aan het bedenken van oplossingen voor de problemen waar wij mee te maken hebben.

Wat zien wij echter als wij om ons heen kijken? Mannen nemen nog steeds de meeste beslissingen. Uit de belangrijkste voorbeelden die in uw verslag worden gegeven blijkt duidelijk dat het plaatje zelfs nog niet ideaal is voor onze Europese democratieën en er zijn, zoals u terecht aangeeft, zelfs in onze respectieve instellingen, de Commissie en de Raad, meer inspanningen nodig om te komen tot een beter genderevenwicht.

Stereotypen en discriminatie blijven voortbestaan, tendentieuze werving- en promotiesystemen tieren welig, de segregatie op de arbeidsmarkt en in het onderwijs beletten dat vrouwen hun volledige potentieel kunnen benutten.

Een van de kernfactoren blijft de onevenwichtige verdeling tussen taken en verantwoordelijkheden op het gebied van werk en gezin. Hoewel de bevoegdheid tot wetgeving op dit terrein bij de lidstaten ligt, ben ik ervan overtuigd dat de Commissie echte meerwaarde kan bieden door de bevordering van bewustmaking, informatieverzameling, onderzoek en analyse, netwerken en de verspreiding van beste praktijken. Deze rol van de Commissie komt duidelijk tot uiting in onze mededeling “Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen” uit maart 2006. Het toekomstige Europees genderinstituut zal ook helpen om deze kwestie hoog op de Europese agenda te houden, om data te verzamelen en te analyseren, onderzoek te doen en beste praktijken te verspreiden.

Eén prioriteit van de routekaart is de bevordering van de deelname van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces. Aangezien negatieve genderstereotypen sterk verband houden met de ongelijke vertegenwoordiging van vrouwen, hebben we de uitbanning van deze stereotypen eveneens als hoofddoelstelling van ons programma gekozen.

Als een van de strategische acties van de Commissie voor de komende vijf jaar kan de oprichting van een Europees netwerk van vrouwen in de economische en politieke besluitvorming worden genoemd, alsmede bewustmakingscampagnes, gegevensverzameling, analyse en uitwisseling van goede praktijken, waarin alle partijen worden betrokken om genderstereotypen te bestrijden.

De routekaart omvat ook de bevordering van gendergelijkheid buiten de Europese Unie. Als voorbeeld van onze activiteiten in het buitenlandse politieke veld, wil ik graag het vijfjarig actieplan voor gendergelijkheid noemen dat vandaag in Istanbul wordt ondertekend door ministers van de 35 landen van het Euro-mediterrane partnerschap. De politieke deelname van vrouwen is een van de steunpilaren van het huidige actieplan, dat zal worden ondersteund door een regionaal project dat in 2007 van start gaat.

Via het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten financieren wij verschillende projecten die de empowerment van vrouwen bevorderen. Als voorbeeld wil ik graag het regionale project in West-Afrika noemen dat zich richt op de versterking van de vrouwenparticipatie in vijf landen van de regio, het regionale project in Latijns-Amerika dat gericht is op de vergroting van de democratische participatie van jongeren, met name van meisjes, en de projecten die zijn opgezet in Egypte, Jordanië, Nigeria, Marokko en Kirgizië om vrouwen in staat te stellen actief deel te nemen aan het politieke leven.

Het is nuttig dat er in het verslag wordt verwezen naar verkiezingen. In die context heeft de Commissie het genderperspectief al opgenomen in de methodologie voor verkiezingswaarneming, en de vrouwenparticipatie wordt systematisch gecontroleerd in alle verkiezingswaarnemingsmissies. Een goed voorbeeld hiervan is de missie die onlangs plaatsvond in Jemen.

Zoals u weet maakt de Commissie zich er al lange tijd sterk voor de genderproblematiek mee te nemen in onze buitenlandse betrekkingen. Sinds 2001 heeft het actieprogramma voor de integratie van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de communautaire ontwikkelingssamenwerking ons een raamwerk gegeven waarbinnen we een uitgebreid trainingsprogramma hebben opgezet en politieke instrumenten hebben ontwikkeld. In 2007 zullen wij in samenwerking met de Verenigde Naties en de Internationale Arbeidsorganisatie een nieuw capaciteitsopbouwprogramma starten, dat ditmaal in hoofdzaak is gericht op onze partnerregeringen, het maatschappelijk middenveld en andere partners die de programma’s uitvoeren in derde landen. Een specifieke thematische focus van dit programma zal de bevordering van vrouwenparticipatie in vredesopbouw zijn overeenkomstig de richtlijnen van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Tot slot is het mij duidelijk dat er, hoewel er vooruitgang is geboekt, nog steeds enorme inspanningen vereist zijn om meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen en effectieve vrouwenparticipatie op politiek terrein te bewerkstelligen. De Commissie zal zich in dit verband inzetten voor de blijvende mobilisering van alle beschikbare middelen. Tot de dringende kwesties behoren allereerst de noodzaak van een sterkere genderfocus in electorale, constitutionele, wettelijke en juridische zaken. Wij moeten onze steun aan de actieve deelname van vrouwen aan de ontwikkeling en uitvoering van beleid op nationaal niveau versterken. Ten tweede moeten er op het bestuursniveau in bedrijven meer vrouwen komen om te garanderen dat er een zo breed mogelijk scala van denkkracht, perspectieven, ervaring en talenten meeweegt bij de besluitvorming op hoog niveau. Ten derde blijft het overwinnen van genderstereotypen in onderwijs, scholing en op de arbeidsmarkt en de media een belangrijke uitdaging in alle landen.

Om vooruitgang te boeken op het gebied van gendergelijkheid in de besluitvorming, moeten ook mannen worden gemobiliseerd en er volledig bij worden betrokken. Gezinsvriendelijk beleid voor vrouwen en mannen, zoals flexibelere arbeidsregelingen en kinderopvang van hoge kwaliteit, kunnen daarbij een grote steun zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het initiatief van mevrouw Gomes tot opstelling van een verslag over vrouwen in de internationale politiek is lovenswaardig. Zoals de commissaris reeds opmerkte, komen daarin cijfermatige vergelijkingen voor en tonen de daarin vervatte gegevens - van Nobelprijswinnaressen tot het aantal vrouwen in sleutelposities in de internationale politiek, in de lidstaten en de internationale organisaties - aan dat de participatie van vrouwen te wensen overlaat.

Het lijdt geen twijfel dat een democratische samenleving op waardige wijze moet worden vertegenwoordigd door zowel mannen als vrouwen, en dat gelijke participatie begint bij scholing en bij een vroegtijdige inwijding van mannen en vrouwen in de geheimen van de politiek, zonder enig onderscheid naar geslacht, waarbij de mogelijkheid moet worden geboden om beroepsactiviteiten in de internationale buitenlandse politiek te combineren met het gezinsleven.

Naast de talrijke activiteiten en hoopgevende plannen van de Europese Unie op dit gebied zou het verslag zijn waarde en actuele karakter kunnen behouden indien het niet zou verwijzen naar de regeringen van bepaalde lidstaten en geen lijsten zou omvatten van landen waarin bepaalde maatregelen zijn getroffen. Het uitsluitend verwijzen naar die maatregelen kan geen waardeoordeel daarover inhouden.

Een tot fysieke aanwezigheid beperkte participatie van vrouwen is niet voldoende. Integendeel, als vrouwen participeren, moet deze participatie te danken zijn aan sekseneutraal geëvalueerde kwalificaties en capaciteiten. De grondwetten en wetgevingen van de lidstaten moeten het beginsel van gelijke behandeling ondersteunen en de partijen moeten de rol van capabele mannen en vrouwen, zonder enig onderscheid, bevorderen. Is dit echter geen kwestie van subsidiariteit? Kunnen wij de samenstelling van de VN voorschrijven? Daarom zullen wij geen steun geven aan de desbetreffende concrete punten uit het verslag.

Natuurlijk wil ik de Europese Commissie feliciteren met haar voorstellen, en het Europees Parlement moet van zijn kant ervoor zorgen dat het bij de samenstelling van zijn directoraten, delegaties en missies het beginsel van gelijkheid in acht neemt en evenredigheid nastreeft.

Wij geven enkel steun aan de bovengenoemde concrete punten uit het verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mevrouw de Voorzitter, de evenwichtige deelname van vrouwen aan de besluitvorming is een van de belangrijkste uitdagingen van het beleid inzake gendergelijkheid. Dit onderwerp zal ook deel uitmaken van het komende actieprogramma inzake gendergelijkheid. Deze evenwichtige deelname moet op elk terrein worden nagestreefd, zo ook in de buitenlandse politiek, om maar een toepassingsgebied te noemen. Het beleid inzake gendergelijkheid kan namelijk niet worden beperkt tot het grondgebied van de Europese Unie. In elke regio over de hele wereld moet de aanwezigheid van vrouwen in het politieke leven worden aangemoedigd.

Onze ideeën zullen echter holle frasen blijven als zij niet gepaard gaan met de nodige politieke wil. Daarom is het van belang dat tijdens de top van maart de premiers van zes landen, te weten Denemarken, Finland, Frankrijk, Hongarije, Tsjechië en Zweden, het Europese pact voor gendergelijkheid hebben aangenomen, waarin de standpunten over de gelijkheid van mannen en vrouwen tevens worden toegespitst op de samenwerking met de Commissie. Hierdoor ontstaan hopelijk nieuwe mogelijkheden, zoals meer kans van slagen van vrouwen op de arbeidsmarkt en het bewerkstelligen van een betere balans tussen werk en gezinsleven. Mijn fractiegenote heeft uitstekend werk verricht en ik stel dan ook voor het verslag aan te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Záborská (PPE-DE).(SK) Ik begrijp volledig waarom mevrouw Gomes, een voormalig diplomaat en een vrouw die al jarenlang in de politiek zit, dit thema heeft aangedragen. Graag zou ik haar ermee willen complimenteren.

Ik ben volledig vóór een afspiegeling van de werkelijke samenstelling van de maatschappij in een gelijkwaardige en volledige deelname van vrouwen aan het politieke proces en de besluitvorming. Deze deelname is belangrijk voor de toekomstige generaties en voor een goed functioneren van de democratische systemen. Het spreekt voor zich dat de toetreding van vrouwen tot openbare functies volledig wordt gerechtvaardigd door de gelijkheid tussen mannen en vrouwen als het gaat om waardigheid en verantwoordelijkheid. Voor een daadwerkelijke ondersteuning van vrouwen in de politiek is het eveneens nodig om onomwonden de waarde van hun moederrol te erkennen, alsook hun rol in het gezin. Dit gaat op voor alle overige openbare functies en beroepen.

Bovendien moeten deze functies en beroepen nauw met elkaar worden verbonden, als we tenminste willen dat er sprake is van daadwerkelijke maatschappelijke en culturele vooruitgang, vervuld van menselijke waarden. Laten we eerlijk zijn, als het in het leven tegen zit, dan zijn het altijd vrouwen die zich actief inzetten, want zij kunnen uitstekend rust brengen en zijn bemiddelaars bij uitstek. Ook zullen we absoluut meer ons best moeten doen om ervoor te zorgen dat de omstandigheden waaronder vrouwen en moeders leven en werken, niet leiden tot discriminatie in de politiek. In de toekomst zullen vrouwen in toenemende mate betrokken zijn bij zwaarwegende actuele thema’s. Op alle terreinen blijkt dat de sociale aanwezigheid van vrouwen zeer waardevol is. Vrouwen vormen namelijk een tegenkracht in een slechts op efficiëntie en productiviteit gerichte maatschappij, en staan erop dat deze systemen menselijker worden gemaakt.

Tot slot spreek ik de wens uit dat alle politiek actieve vrouwen verkondigers mogen worden van een nieuw feminisme, dat zonder aan de verleiding te bezwijken het model van onze mannelijke collega’s te kopiëren, het waarlijke vrouwelijke talent op waarde weet te schatten en tot uitdrukking weet te brengen in alle geledingen van de samenleving. Een talent gericht op het overwinnen van elke vorm van discriminatie binnen de overheid en de politieke partijen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pia Elda Locatelli (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, vijf dagen geleden hebben de Verenigde Naties het zestigjarig bestaan gevierd van de VN-Commissie voor de positie van de vrouw. Bij die gelegenheid heeft Kofi Annan verklaard dat de wereld eindelijk begint te beseffen dat het beste middel om ontwikkeling aan te zwengelen een empowerment van vrouwen en kinderen is: een empowerment, aldus Annan, die de economische productiviteit verhoogt, het sterftecijfer van moeders en kinderen verlaagt, de voeding verbetert en de gezondheid bevordert.

Het begrip empowerment, dat voor het eerst door de Europese Unie werd ontwikkeld, is elf jaar geleden met kracht geïntroduceerd door de Vierde Wereldconferentie voor vrouwen van de Verenigde Naties, de conferentie van Peking. Het wordt nu tijd om die empowerment nieuw leven in te blazen door een nieuwe wereldconferentie te organiseren. Met dit verslag wenden wij ons nogmaals tot de Verenigde Naties om te pleiten voor het bijeenroepen van een Vijfde Wereldconferentie. Wij doen deze oproep met één Europese stem, met een vertegenwoordiging van 25 en binnenkort zelfs 27 leden van de Verenigde Naties op een totaal van 191: dat legt dus wel enig gewicht in de schaal! Dit is één van de follow-ups waar wij om vragen via onze steun aan dit doorwrochte en evenwichtige verslag, waarmee wij de rapporteur feliciteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE).(EL) Mevrouw de Voorzitter, bij de vorige interventies is al gebleken dat er een deficit is als het gaat om de participatie van vrouwen in de internationale politiek en dat dit deficit hier een - als ik dat zo mag zeggen - recordhoogte bereikt in vergelijking met andere sectoren van de politiek.

Ik wil daarom mevrouw Gomes bedanken voor de gelegenheid die zij ons biedt om dit vraagstuk opnieuw te bespreken. Ten eerste is dit een heel belangrijk vraagstuk voor het evenwicht en de democratie in de moderne wereld en vormt dit een bijzondere dimensie van de inspanningen die worden ondernomen om, zoals reeds werd gezegd, gelijkheid, rechtvaardigheid en zeer zeker ook welvaart te verwezenlijken.

Ten tweede wordt deze dimensie in de regel niet in ogenschouw genomen in de gelijkheidsstrategieën van de lidstaten. Natuurlijk heeft de Europese Unie niet de bevoegdheid om dit op te leggen, maar ze zou dit wel op efficiëntere en sterker verplichtende wijze kunnen bevorderen.

De huidige situatie is, zoals reeds gezegd, niet bevredigend en de prognoses geven geen aanleiding tot optimisme. Uit onderzoeken blijkt namelijk dat wij voor de participatie van vrouwen in de nationale parlementen pas na 2040 het percentage van 30 procent op wereldschaal zullen bereiken. Daarom moeten wij ook aan zelfkritiek doen en de verantwoordelijkheden eerlijk verdelen. Wij moeten erkennen dat eenvoudige waarheden en grondwaarden niet in praktijk worden gebracht door een gebrek aan bewustwording en voorlichting van de samenleving, evenals natuurlijk door een gebrek aan politieke wil bij alle betrokken instanties - al naar gelang hun verantwoordelijkheid -, zoals ook is verwoord in het verslag en de door mijn fractie ingediende amendementen.

Tot slot wil ik, mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, nog iets zeggen over onze eigen verantwoordelijkheden in de instellingen van de Europese Unie. De Europese Commissie en het Europees Parlement moeten in hun externe betrekkingen stelselmatig rekening houden met de vraagstukken die van belang zijn voor vrouwen en streven naar een evenwichtige participatie. Dit geldt zowel voor hun partners in de externe betrekkingen als voor de samenstelling van hun eigen delegaties.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE).(PT) Ik wil om te beginnen de rapporteur gelukwensen met dit uitmuntende verslag over een uiterst actueel en relevant onderwerp. Vrouwen zijn in het nationale en Europese politieke leven nog steeds ondervertegenwoordigd – ook, helaas, in het Europees Parlement.

Het is welbeschouwd onbegrijpelijk waarom vrouwen er slechts met de grootst mogelijke moeite in slagen door te dringen tot de economische en politieke besluitvormingscentra, terwijl vrouwen aan de universiteiten een meerderheid vormen en er steeds meer vrouwen zijn met een afgeronde universitaire studie of postuniversitaire opleiding. Vanaf een bepaald niveau blijkt er altijd een glazen plafond te bestaan dat vrouwen verhindert verder te klimmen.

Genderevenwicht is een basisvereiste van de democratie. De ervaring leert dat een beter genderevenwicht en een rechtvaardigere en harmonieuzere samenleving alleen bereikt kan worden via een quotasysteem. Het is dus zaak dat de lidstaten wetten aannemen die een genderevenwicht garanderen.

Ik besluit, mevrouw de Voorzitter, met een retorische vraag: hoe verschillend zou de wereld er niet uitzien als ze door een meerderheid van vrouwen werd geregeerd? En zou Europa er ook niet heel anders uitzien?

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Hedh (PSE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen zou ik graag mevrouw Gomes willen danken voor haar werkelijk uitstekende verslag. Deze kwestie is bijzonder belangrijk, zowel vanuit het perspectief van gendergelijkheid als vanuit democratisch perspectief. Meer dan de helft van Europa bestaat uit vrouwen. Daarom is het natuurlijk ook uit democratisch oogpunt belangrijk dat vrouwen in dezelfde mate aan het politieke besluitvormingsproces deelnemen als mannen.

Het Europese gendergelijkheidsbeleid is gebaseerd op welvaart, iets wat we moeten koesteren en waarop we moeten voortbouwen. Op dit moment zitten er namelijk grote lacunes in de gendergelijkheid en de welvaart. Het gaat om de combinatie van privéleven en beroepsleven. Het gaat om de ongelijke verdeling van gezinstaken en om de discriminatie op de arbeidsmarkt en in de beroepsopleiding. We moeten elkaar helpen, zodat ook vrouwen in staat worden gesteld om aan het politieke proces deel te nemen. Een staat waar de macht niet gelijk is verdeeld tussen mannen en vrouwen, is geen welvaartsstaat waar allen gelijk zijn. Op de lange termijn is zo’n welvaartsstaat goed voor mannen, maar op de korte termijn moeten de mannen misschien wat ruimte maken en de vrouwen wat meer plaats gunnen.

Ondanks politieke verklaringen, aanbevelingen, actieprogramma’s en speciale wetgeving op nationaal niveau zijn vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd in de politiek. Wat is nodig om gendergelijkheid te bereiken? Ik geloof dat de enige oplossing helaas gelegen is in quota en wetgeving. Dat zou niet nodig moeten zijn. Als mannen aan de inspanningen voor gendergelijkheid zouden meewerken, zou dit grote probleem opgelost kunnen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Teresa Riera Madurell (PSE). (ES) Mevrouw de Voorzitter, wij weten dat internationale conflicten vooral negatieve gevolgen hebben voor vrouwen: vluchtelingen en ontheemden zijn bijvoorbeeld in hoofdzaak vrouwen.

Maar wij moeten ons er ook van bewust zijn dat het niet de vrouwen zijn die de beslissingen nemen die tot dergelijke situaties leiden, omdat er, zoals zeer duidelijk blijkt uit het zeer interessante verslag van mevrouw Gomes, praktisch geen vrouwen betrokken zijn bij de politieke besluitvorming op internationaal niveau, ondanks de aanbevelingen van het Actieplatform van Beijing en resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en ondanks het feit dat wij als vrouwen volgens deskundigen bijzonder bedreven zijn in het onderhandelen en bereiken van overeenkomsten.

Paradoxaal genoeg bestaat de meerderheid van de NGO’s die een actieve rol spelen in de vredesonderhandelingen en de processen na het conflict, uit vrouwen. De EU-instellingen moeten deze vrouwen steunen, zoals het verslag erkent.

Er moeten dringend de nodige maatregelen worden genomen om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op alle terreinen waar besluiten worden genomen over onze gezamenlijke toekomst. Want de afwezigheid van vrouwen komt neer op een democratische tekortkoming.

De maatregelen die het verslag op dit gebied voorstelt zijn zeer moedig en interessant en zijn volledig in lijn met de maatregelen die de regering van mijn land, Spanje, neemt.

Gefeliciteerd, mevrouw Gomes!

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, vrouwen vertegenwoordigen de helft van het potentiële talent en de potentiële vaardigheden van de mensheid en hun ondervertegenwoordiging in het besluitvormingsproces is een verlies voor de gehele samenleving. Aldus de ministeriële Verklaring van Athene van veertien jaar geleden. Ondanks een groot aantal gelijkaardige politieke verklaringen, speciale actieprogramma’s en specifieke wetgeving op dit vlak, bestaat genderdiscriminatie nog steeds.

Van de bijna 44 000 parlementsleden wereldwijd is slechts 16 procent vrouw. Slechts zeven van de huidige 191 lidstaten van de Verenigde Naties hebben een vrouw als staatshoofd en slechts acht landen hebben een vrouwelijke regeringsleider. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in het politieke en besluitvormingsproces houdt soms verband met het probleem om het sociale, gezins- en beroepsleven met elkaar te combineren. Ze is bovendien vaak het gevolg van discriminatie op het werk en in de beroepsopleiding.

De Europese Unie zou op het vlak van gelijke kansen en democratie een voorbeeld moeten zijn voor de rest van de wereld. Toch is zelfs in dit Europees Parlement slechts 30 procent van de afgevaardigden vrouw. Een aantal landen als Cyprus en Malta hebben geen enkele vrouwelijke vertegenwoordiger in dit Huis. De lidstaten en de politieke partijen in heel Europa zouden moeten streven naar een zogenaamde "evenwichtige vertegenwoordiging" van 40 tot 60 procent van elk van beide seksen op hun kieslijsten. Pas dan zal de politiek een billijke afspiegeling van de maatschappij zijn.

Ik wil mevrouw Gomes van harte gelukwensen met haar uitstekende verslag. Ik hoop dat het een positieve invloed zal hebben op de situatie van vrouwen in de politiek.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen plaats.

 

21. Bestrijding van mensenhandel - Geïntegreerde aanpak en voorstellen voor een actieplan (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0368/2006) van Edit Bauer, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de bestrijding van mensenhandel – Een geïntegreerde aanpak en voorstellen voor een actieplan (2006/2078(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Edit Bauer (PPE-DE), rapporteur. – (SK) De mensenhandel geldt tegenwoordig zonder meer als de grootste schande van onze tijd, de meest flagrante schending van de mensenrechten. Het is bovendien een buitengewoon gevaarlijke criminele activiteit en de meest lucratieve na de handel in wapens en in drugs, goed voor miljarden euro’s en dollars omzet.

Juist vandaag heeft het Vaticaan een boodschap doen uitgaan waarin wordt gesteld dat mensenhandel erger is dan slavernij. Deskundigen schatten dat er in de Europese Unie jaarlijks zo’n honderdduizend mensen worden verhandeld. Uit de meest recente uitkomsten van Unicef-onderzoek blijkt dat twee derde van de lidstaten zowel land van herkomst als land van bestemming is. De mening dat het met ons allemaal niets van doen heeft, is dus niet houdbaar. En dat geldt ook voor de veronderstelling dat het slechts om een paar duizend prostituees zou gaan, die zeer vaak een buitengewoon dramatisch lot beschoren is. Bovendien bestaan er nieuwe trends, zoals bijvoorbeeld het groeiende aantal mensen waarin wordt gehandeld in verband met dwangarbeid en dienstverlening, gedwongen bedelarij door kinderen en kleine criminaliteit, maar ook voor illegale adoptie en gedwongen huwelijken. Volgens het rapport van de Raad van Europa zijn er eveneens aanwijzingen dat er in Europa wordt gehandeld in menselijke organen.

Ook al zijn in het merendeel van de gevallen vrouwen het slachtoffer, toch zijn er buitengewoon alarmerende aanwijzingen dat veertig tot vijftig procent van de slachtoffers kind is. Het doel van het verslag is om de mensenhandel als geheel in kaart te brengen. Het verslag gaat niet over mensensmokkel, noch over prostitutie als zodanig. Het gaat over de handel in menselijke wezens. Vroegtijdige slachtofferidentificatie is hier uiterst cruciaal, want anders wordt een slachtoffer al snel beschuldigd van illegale immigratie of van het uitoefenen van illegale activiteiten, en wordt hij nog voordat hij behulpzaam zou kunnen zijn bij het ontmantelen van de goed georganiseerde criminele netwerken, het land uitgezet. Om daarna met een grote waarschijnlijkheid opnieuw het slachtoffer te worden van deze netwerken.

In dit verband wil ik graag wijzen op het belang van het EU-plan en de goede praktijken, normen en procedures in de strijd tegen mensenhandel, die algemeen worden beschouwd als een belangrijke stap voorwaarts op dit vlak.

Ik zou graag stil willen staan bij vier kritieke punten in het rapport.

Ten eerste: ondanks het feit dat het om een extreem ernstig misdrijf gaat, is de situatie in de lidstaten op het vlak van wetgeving en wetshandhaving verre van bevredigend. Vijf lidstaten hebben het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad tot op heden niet ondertekend, noch het bijbehorende aanvullend protocol, beter bekend als het Protocol van Palermo ter voorkoming, afschaffing en bestraffing van de handel in personen, vooral vrouwen en kinderen. En maar liefst tien van de lidstaten zijn nog niet toegetreden tot het bij het Verdrag inzake de rechten van het kind behorende facultatief protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie.

Het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel is tot op heden slechts door één lidstaat geratificeerd en zelfs door zeven lidstaten überhaupt nog niet ondertekend. Ook zijn er problemen bij de nakoming van toezeggingen. In de ene lidstaat wordt mensenhandel bestraft met een geldboete, in andere lidstaten is het weer niet mogelijk om mensen te straffen die handelen in kinderen ten behoeve van de bedelarij, omdat bedelen an sich geen strafbaar feit is, en in weer andere landen zijn rechtspersonen niet aansprakelijk voor begane strafbare feiten. Ook in de gevallen waarin lidstaten wel alle mogelijke middelen tot hun beschikking hebben - bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsrecht - en een arbeidsinspectie kennen, is de wetshandhaving problematisch, en is er ondanks al die middelen ook in deze landen sprake van mensenhandel.

Ten tweede: ons falen op het vlak van preventie is niet minder ernstig. Graag zou ik in verband hiermee willen wijzen op een schokkend feit uit een recent Unicef-rapport, waarin wordt gesteld dat niet minder dan 30 procent van de kinderen in de wereld ongeregistreerd blijft. Samen met straatkinderen zijn deze kinderen makkelijke slachtoffers voor misdadigers.

Ten derde: slachtofferbescherming is meer dan een puur humanitaire aangelegenheid. Wat dit betreft zijn de ervaringen van Europol eenduidig: zonder slachtofferbescherming is het onmogelijk om de goed georganiseerde netwerken van criminelen en tussenpersonen op te rollen. Maar in plaats van voor slachtofferbescherming wordt vaak gekozen voor de weg van de minste weerstand: criminalisering van de slachtoffers.

Ten vierde is het duidelijk dat er voor een effectieve strijd tegen mensenhandel een verdergaande samenwerking nodig is tussen de lidstaten en Europol, Eurojust, Frontex, Unicef en andere internationale organisaties, zoals ngo’s. Een uniforme identificatiemethode van slachtoffers en een uniforme definitie van het onderliggende misdrijf zouden een enorme vooruitgang betekenen voor wat betreft het inzicht in nieuwe trends en de algehele omvang van de problematiek. Op dit moment moeten we het slechts doen met schattingen, waarvan deskundigen beweren dat het volledig onbetrouwbare slagen in de lucht zijn. In die situatie hebben criminelen altijd een paar stappen voorsprong op de rechtshandhavende instanties.

Tot slot wil ik mijn dank betuigen aan mijn collega’s die het verslag met hun voorstellen hebben verrijkt, en wil ik mij aansluiten bij de opmerking van een tijdje geleden van Helga Konrad, voormalig speciaal gezant van de OVSE inzake mensenhandel. De problematiek van de mensenhandel is in een cruciale fase aanbeland; we weten er veel over, maar het is de vraag of we er ook iets aan doen willen. Velen van ons zijn echter de mening toegedaan dat het de hoogste tijd is om vastberaden ten strijde te trekken tegen deze buitengemeen ernstige, gevaarlijke en schandelijke misdaad.

 
  
  

VOORZITTER: MIROSLAV OUZKÝ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik de rapporteur willen feliciteren met dit zeer belangrijke verslag. Het Europese beleid inzake de bestrijding van mensenhandel is niet enkel een prioriteit van dit Parlement, maar ook van de Europese Commissie en mijzelf.

Er is behoefte aan verdere en effectievere actie ter bestrijding van de mensenhandel. Hoewel er veel initiatieven zijn genomen op nationaal en internationaal niveau, laten de resultaten zich niet vergelijken met de enorme schaal waarop dit criminele fenomeen zich voordoet. Het Europese actieplan dat, zoals u zich zult herinneren, vorig jaar december is goedgekeurd, vormt het kader voor praktische actie gericht op de aanpak van alle aspecten van mensenhandel.

Ik zou graag willen wijzen op enkele prioriteiten die volgens mij cruciaal zijn. In de eerste plaats is het voor de lidstaten van essentieel belang dat zij vaart zetten achter de toepassing van Richtlijn 2004/81/EG betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale migratie. Het betreft vooral maatregelen voor bijstand en sociale reïntegratie, de bezinningstijd en de verstrekking van een verblijfsvergunning aan slachtoffers van mensenhandel, waarbij ook de conventie van 2005 van de Raad van Europa in aanmerking wordt genomen.

Wat dit betreft is het van belang om erop te wijzen dat bezinningstijd en bijstandmaatregelen worden toegekend aan slachtoffers ongeacht hun bereidheid of vermogen om samen te werken met de wetshandhavingautoriteiten en dat zij na het verstrekken van de verblijfsvergunning toegang hebben tot de arbeidsmarkt, beroepsonderwijs en overige scholing.

Hoe is de situatie tot dusver? Helaas erg teleurstellend. Tot nu toe hebben slechts twee lidstaten de Europese richtlijn omgezet en zijn er slechts zes andere mededelingen van initiatieven tot omzetting bestudeerd door de Europese Commissie. Twaalf lidstaten hebben helemaal niets meegedeeld. Zoals u weet was 6 augustus de uiterste datum voor de omzetting, en daarom heb ik besloten om inbreukprocedures te starten tegen alle lidstaten die deze zeer belangrijke EU-richtlijn nog niet hebben omgezet.

Wat betreft de bijstand en de maatschappelijke reïntegratie moet ook worden gewezen op het belang van nauwe samenwerking op vaste basis tussen de overheid, inclusief de ordehandhavingautoriteiten, en de NGO’s. Ik vind het erg belangrijk dat er een nauwe en permanente samenwerking bestaat tussen de overheid en de private sector bij de bescherming en reïntegratie van slachtoffers.

Wat de opsporing betreft moet de internationale politiesamenwerking tussen de speciale eenheden van de lidstaten worden versterkt volgend op de initiatieven die door Europol zijn genomen. Ik bevorder en stimuleer betere en nauwere samenwerking tussen alle speciale nationale eenheden die de mensenhandel proberen terug te dringen. Er is echter een overweging op dit punt die ik graag aan u zou willen voorleggen. Met betrekking tot de vervolging moet ik helaas vaststellen dat de aanklachten tegen criminelen die slachtoffers van mensenhandel uitbuiten – bijvoorbeeld om seksuele redenen - vaak zeer zwak zijn, en zich enkel concentreren op de uitbuiting van prostitutie in plaats van op de aanklacht waar het eigenlijk om zou moeten gaan, namelijk dat de slachtoffers als slaven worden behandeld. Het is de zaak van de openbare aanklagers om aanklachten op te stellen, maar ik hoop echt dat de magistraten en rechters nu een veel strengere lijn zullen volgen dan in het verleden. Dat is de werkelijke situatie.

Er zijn ook prioriteiten voor de Europese Commissie. Ik heb besloten om een adviesgroep in te stellen op het gebied van mensenhandel. Die groep deskundigen zal zich vooral gaan bezighouden met indicatoren en criteria om verschillende vormen van handel gericht op arbeidsuitbuiting in kaart te brengen. In dit verband zal ik begin 2007 Europese wetgeving voorstellen om werkgevers die illegale werknemers uitbuiten, waarbij de arbeidsomstandigheden soms nauwelijks van slavernij te onderscheiden zijn, te bestraffen.

Wat betreft de mensenhandel voor seksuele uitbuiting zullen wij binnenkort een vragenlijst opstellen om onder meer na te gaan wat de mogelijke impact is van nieuwe wetgeving waarmee het gebruik van seksuele diensten in de wetenschap dat de betrokkene het slachtoffer is van mensenhandel, strafbaar wordt gesteld. Ik hou mij dus aan mijn belofte met betrekking tot deze vragenlijst.

Bovendien moeten de onderliggende oorzaken van de handel worden aangepakt, zoals armoede, gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt, geweld tegen vrouwen en discriminatie van vrouwen. Mijn diensten zullen binnenkort een interdepartementaal seminar over deze kwestie organiseren om de belangrijkste problemen in kaart te brengen.

Een laatste belangrijk punt is bewustmaking. De Commissie steunt het instellen van een antimensenhandeldag, mogelijk op 11 juni. Dat initiatief is gericht op het beter zichtbaar maken van de problemen die verband houden met de handel en de maatregelen die worden genomen om de handel zelf tegen te gaan. Ik zal oproepen tot samenwerking van overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld, en de kwaliteit en de resultaten van alle ondernomen acties bekijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Simon Coveney (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de commissaris feliciteren met zijn zeer positieve toespraak en met alles wat hij doet op dit gebied. Hij probeert serieus om zich te onderscheiden in de strijd tegen de mensenhandel en daar moeten wij erkentelijk voor zijn.

Ik wil ook mevrouw Bauer feliciteren met haar verslag. Het opstellen ervan was geen gemakkelijke opgave, aangezien er verschillende meningen van een aantal verschillende commissies moesten worden opgenomen in de eindversie. Ik was verantwoordelijk voor het advies van de Commissie buitenlandse zaken op het gebied van de mensenhandel, dat zich specifiek gericht heeft op de aspecten met betrekking tot dit probleem die verband houden met de externe betrekkingen. Een groot aantal paragrafen en aanbevelingen uit mijn advies is opgenomen in de tekst van het verslag en ik dank mevrouw Bauer voor haar samenwerking op dit punt.

Ik wilde vanavond voornamelijk iets zeggen over kwesties op het gebied van de buitenlandse betrekkingen. Het verslag benadrukt de noodzaak dat lidstaten de internationale conventies tekenen waarmee landen zich uitdrukkelijk verplichten om problemen met betrekking tot de mensenhandel aan te pakken. De Ierse regering bijvoorbeeld heeft de VN-Conventie tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad niet geratificeerd, noch het protocol bij deze conventie om mensenhandel te voorkomen, af te schaffen en te bestraffen. Deze antimensenhandelconventie en het protocol zijn wereldwijd geratificeerd door 121 landen, met inbegrip van de meeste Europese landen, maar zeven EU-landen moeten nog steeds ratificeren en dat is onaanvaardbaar.

Het verslag verzoekt de EU-lidstaten ook dringend om de richtlijn van de Raad met betrekking tot verblijfstitels uit te voeren, zodat er een optie van tijdelijk verblijf kan worden geboden aan slachtoffers van mensenhandel. Dit is absoluut noodzakelijk om verhandelde mensen niet langer als illegale immigranten te zien, maar hen voortaan te behandelen als slachtoffers van misbruik. Als ze verzekerd zijn van een barmhartige en eerlijke behandeling zullen de slachtoffers ook worden aangemoedigd om naar de politie te stappen.

Een van de kernelementen uit het advies van de Commissie buitenlandse zaken is dat de Raad en de Commissie de mensenhandelkwestie regelmatig zouden moeten aankaarten in de politieke dialogen met derde landen. De mensenrechtenclausules uit de EU-overeenkomsten met deze landen moeten waar nodig worden gebruikt om onze bezorgdheid over de mensenhandel te uiten. Er komen duidelijke aanwijzingen uit verschillende delen van de wereld dat druk van regeringen, internationale organisaties en NGO’s effect begint te krijgen op de houding ten opzichte van mensenhandel. De EU heeft de verantwoordelijkheid om met alle beschikbare middelen aandacht te vestigen op dit voortdurende schandaal, dat gelijkstaat aan moderne slavernij.

Europa moet een goed voorbeeld geven als het er bij andere delen van de wereld op aandringt om zijn voorbeeld te volgen. Ik ben er niet van overtuigd dat de EU-regeringen deze kwestie serieus nemen – hetgeen werd bevestigd door de opmerkingen van de commissaris. Dat moet veranderen en dit verslag is een stap in de goede richting.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Lambert (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteur graag willen bedanken voor het voortreffelijke werk dat zij heeft verricht voor dit verslag. Zoals reeds gezegd heb ik het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken opgesteld, waarbij wij ons hebben geconcentreerd op die mensen die zijn gesmokkeld voor arbeidsdoeleinden. Een van de zaken in dit verslag die ik uiteraard verwelkom, is dat erin wordt onderkend dat er een groot scala aan redenen bestaat waarom er in mensen wordt gehandeld.

Mijn commissie is vooral blij met de op mensenrechten gebaseerde benadering van het geïntegreerde actieplan en onderkent dat er, zoals de commissaris zei, nadruk moet komen te liggen op gedwongen arbeid of diensten, slavernij en aan slavernij verwante uitkomsten van de handel. Wij hebben zeer onlangs nog voorbeelden van deze aan slavernij verwante uitkomsten gezien in de vorm van arbeiders die niet kunnen kiezen wanneer, waar en hoe ze werken. Zij hebben geen rechten. Hun accommodatie is klein. Zij worden soms geslagen, hebben soms geen toegang tot medische behandeling of krijgen geen water als het warm is en in een enkel geval, zoals in Morecombe Bay in het VK, worden ze aan hun lot overgelaten en sterven ze.

Wat betreft de oorzaken onderzocht de commissie ook de vraagzijde, en is zij van mening dat de vraag naar goedkope, onderdanige arbeiders zonder papieren in de Europese Unie bijdraagt aan de illegale mensenhandel. De commissie denkt dat het bestaan van zo’n arbeidspotentieel de kosten misschien omlaag brengt, maar dat dit wel ten koste gaat van de menselijke waardigheid en leidt tot ondermijning van arbeidsnormen, gezondheids- en veiligheidsmaatregelen en eerlijke lonen, alsmede van het plaatselijke en/of staatsinkomen, aangezien er geen belastingen en sociale premies worden afgedragen.

We zijn blij met de opvatting in dit verslag dat we bijvoorbeeld zouden moeten kijken naar de dubieuze arbeidsbureaus die zich zowel op EU-burgers als op staatsburgers van derde landen richten, en als dekmantel fungeren voor deze aan slavernij verwante praktijken. Wij vinden dat de bestaande arbeidswetgeving moet worden nageleefd en dat de informatie van de arbeidsinspecties moet worden doorgespeeld naar de inlichtingendiensten, zodat wij deze handel kunnen stoppen of ontwrichten. Wij beschouwen training voor deze inspecties hierbij ook als een belangrijk element.

Wij onderkennen het belang van een goede ondernemerspraktijk waarin gestreefd wordt naar volledige naleving en onderkennen ook het waardevolle werk van netwerken, vakbonden en fatsoenlijke bedrijven die helpen bij het voorkomen van de mensenhandel en bij de opvang van de slachtoffers.

Op persoonlijke titel verwelkom ik de door de commissaris voorgenomen stappen op het gebied van de tijdelijke verblijfsvergunningen. Ik betreur het optreden van mijn eigen lidstaat bijvoorbeeld zeer sterk, die, zoals de heer Coveney zei, slachtoffers vooral beschouwt als illegale migranten in plaats van als slachtoffers. De politie vertelt ons dat degenen die worden gedeporteerd vaak terechtkomen in een vicieuze cirkel van mensenhandel in plaats van dat ze worden gezien als kwetsbare individuen of inderdaad als potentiële informatiebronnen.

Ik ben erg blij met de opmerkingen van de commissaris en het verslag, en hoop dat dit een vervolg krijgt in de vorm van een zeer krachtig optreden.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Carlshamre (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. (EN) Dit verslag is het resultaat van versterkte samenwerking, overeenkomstig artikel 47 van het Reglement, tussen twee commissies, LIBE en FEMM. Ik ben daarom deels verantwoordelijk voor dit verslag, met name voor de delen over de handel in vrouwen en meisjes voor seksuele uitbuiting.

Zeventien jaar: dat is de leeftijd van het typische slachtoffer van mensenhandel in Europa. Zij is een jong meisje dat in een bordeel terechtkomt of in een zogenaamde escortservice in Duitsland, Oostenrijk of Nederland.

Zeventien jaar: dat is ook het aantal jaren dat dit Parlement nodig had om te debatteren en documenten te produceren over deze kwestie. Er zijn mensen die zeggen dat wij moeten doorgaan met wat we tot nu toe hebben gedaan in dit Parlement. Ik zeg evenwel dat wij moeten stoppen met wishful thinking, holle woorden en resoluties en ons op een praktische manier voor deze kwestie moeten inzetten.

Om te beginnen moeten wij vaststellen wie de vijand is. Dat is de georganiseerde misdaad. Terwijl wij zaten te praten hebben zij hun aandacht verlegd van wapens en drugs naar de meer winstgevende koop en verkoop van mensen voor de seksindustrie. Wij hebben het over handelswaar. Wij hebben het over koopwaar. Wij hebben het over gewone markten waar naakte jonge meisjes worden verkocht aan de hoogste bieder. Wij hebben het over meisjes die op hun zeventiende worden verkocht en op hun twintigste waardeloos zijn en worden afgedankt. Ik heb hen ontmoet en geluisterd naar ongelofelijke gruwelverhalen over veertien verkrachtingen per dag. Willen wij hier een einde aan maken of willen wij gewoon blijven praten? Deze georganiseerde criminele bedrijfstak wordt gevoed door de vraag van gewone mannen die denken dat zij het recht hebben om zo goedkoop mogelijk het lichaam van een jonge vrouw te kopen.

Sommige mensen zeggen dat de handel in vrouwen en meisjes voor seksuele uitbuiting al een misdaad is, terwijl prostitutie slechts een zaak is van volwassenen die met elkaar een zakelijke transactie sluiten. Maar meer dan 90 procent van de meisjes in de seksindustrie in Duitsland, Oostenrijk en Nederland, waar prostitutie legaal is, komt uit het buitenland. Hoe kun je weten of dit meisje dit uit eigen vrije wil doet? Hoe kun je er zeker van zijn dat ze niet alleen maar lacht omdat zij weet dat iemand haar familie thuis zal bedreigen als zijn niet gehoorzaamt. Als je dit ziet als gewoon werk, hoe komt het dan dat je niet zou willen dat je dochter het zou doen? Of je eigen vrouw? De vraag van mannen naar seks is ook een drijvende kracht achter de mensenhandelbusiness.

Als u het met mij eens bent dat wij echt iets moeten doen aan de handel, stem morgen dan alstublieft samen met mij tegen de amendementen 23, 24 en 25.

Commissaris Frattini, ik ben u zeer dankbaar voor uw werk, maar wij wachten nog steeds op het onderzoek naar het effect van de prostitutiewetgeving op het aantal slachtoffers van mensenhandel. Dat is vereist om de beste praktijken te vinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho, namens de PPE-DE-Fractie.(PT) Mensenhandel is de slavernij van ons tijdsgewricht. Het is niet echt een recent verschijnsel, maar deze handel is de afgelopen jaren wel enorm gegroeid en heeft nu alarmerende proporties aangenomen. De IAO bijvoorbeeld schat dat er in de gehele wereld ongeveer twee en een half miljoen mensen dwangarbeid verrichten.

Mensenhandel is nu reeds de op twee na meest winstgevende handel, na de handel in drugs en wapens. Mensen worden verhandeld voor doeleinden van seksuele uitbuiting – daar is zojuist al op gewezen – , maar ook om onder miserabele arbeidsomstandigheden te werken of gedwongen huishoudelijk werk te verrichten. En er zijn verbanden met illegale adoptie, gedwongen bedelarij en orgaanverkoop.

De bestrijding van mensenhandel dient daarom zowel op communautair als internationaal niveau één van de belangrijkste prioriteiten te zijn. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten wil mevrouw Bauer daarom graag gelukwensen met het uitstekende verslag dat ze ons heeft voorgelegd. Ook wij geloven dat er een coherent Europees beleid moet worden opgezet om de mensenhandel op doeltreffende wijze te bestrijden. Dat beleid dient met alle aspecten van deze handel rekening te houden, van vraagstukken die verband houden met het oorsprongs-, doorvoer- en bestemmingsland, tot kwesties die betrekking hebben op degenen die verantwoordelijk zijn voor het ronselen, het vervoer en de uitbuiting, waaronder de tussenpersonen, de klanten en alle anderen die van deze handel profiteren. De bescherming van slachtoffers en getuigen moet worden gegarandeerd. Tot slot moeten er preventieve strategieën worden ontwikkeld.

Mensenhandel is onaanvaardbaar. Deze praktijken mogen niet worden vergemakkelijkt door het feit dat er lacunes in de wetgeving bestaan. De wetgeving moet duidelijk en volledig zijn en door alle lidstaten naar behoren worden toegepast en geïmplementeerd. Er moet een wetgevingsplatform in het leven worden geroepen om als basis te dienen voor een intensievere samenwerking op internationaal niveau. Ik betreur het dan ook de ratificatie en tenuitvoerlegging van een aantal internationale instrumenten – zoals de VN-conventies – zoveel tijd in beslag nemen. Ik roep daarom alle lidstaten die zulks nog niet hebben gedaan op om zo snel mogelijk al de daarvoor noodzakelijke maatregelen te nemen. Verder wil ik de heer Frattini graag prijzen voor hetgeen hij hier vandaag gezegd heeft. We moeten inderdaad de procedures voor niet-nakoming inleiden ten aanzien van al die lidstaten die achterlopen bij het omzetten van de communautaire richtlijnen.

 
  
MPphoto
 
 

  Inger Segelström, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Frattini, collega’s, dames en heren, om te beginnen wil ik mevrouw Bauer bedanken voor haar goede verslag en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken voor de constructieve samenwerking en voor de versterkte samenwerking met de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Ook wil ik commissaris Frattini bedanken.

In de tweeënhalf jaar dat ik in het Europees Parlement zit, is het vraagstuk van de mensenhandel hoog op de politieke agenda komen te staan, zowel hier bij ons als in de lidstaten en bij onze burgers. Dat is een goed begin. Ik ben zeer verheugd dat we de mensenhandel eensgezind veroordelen, zoals we dat hebben gedaan tijdens het WK voetbal. Ik juich het toe dat we nu ook aandacht besteden aan andere aspecten van mensenhandel, en dat we het erover eens zijn dat het hier om de slavenhandel van deze tijd gaat en dat ten minste 80 procent van de slachtoffers vrouwen en kinderen zijn.

Wat mij verontrust, is het gebrek aan analyse van wat er gebeurt met vrouwen en kinderen als ze eenmaal in de EU zijn. Het helpt niet dat men zich opwindt over de handel buiten de grenzen als men niet ziet wat er daarna in de EU gebeurt of als men daar niet over wil praten. De markt in de EU en de afnemers van seksuele diensten kopen vrouwen en kinderen zonder onderscheid. Altijd als ik slachtoffers van vrouwenhandel ontmoet, vertellen ze dat ze gekocht en verkocht zijn voor de prostitutie en aan klanten in zeer vele EU-landen – elke dag, het hele jaar door. Dat was mogelijk doordat wij hier in de Unie niet durven praten over de vrouwen en kinderen die hier op dit moment zijn. Het is tijd om van houding te veranderen. De volgende stap is dat we meer kennis verzamelen. Dat 50 procent van degenen die voor prostitutie verkocht worden, kinderen zijn, is een schandaal. We moeten ons elke dag schamen dat we daar niet meer aan doen, omdat wij in de EU een verantwoordelijkheid hebben voor de rechten van het kind.

Ik kan u met trots meedelen dat wij het in de PSE-Fractie eens geworden zijn over de manier waarop we verder willen gaan. We willen doelen formuleren, studies verrichten en meer kennis verwerven. Daarna kunnen we het misschien eens worden over wat op de korte en op de lange termijn nodig is. Als u, van de andere partijen, wilt weten wat wij doen, kan ik meedelen dat we een debat gaan voeren over diverse oplossingen voor mensenhandel in de lidstaten, bijvoorbeeld legalisering van prostitutie of, zoals in Zweden, een verbod op de koop van seksuele diensten. Waarom is de PPE-DE-Fractie bang voor academisch onderzoek? Dat zou ik graag willen weten.

Alleen maar tegen zijn vanavond, wil zeggen dat wij in het Europees Parlement verontrust zijn over de mensenhandel, maar dat we als struisvogels onze kop in het zand steken en geen verantwoordelijkheid op ons nemen voor wat er gebeurt met alle vrouwen en kinderen die hier en nu worden uitgebuit. Veel burgers zeggen dat we hier in de EU vooral praten zonder concrete doelen te formuleren. Daarom willen de PSE-Fractie en ik dat we als doelstelling formuleren dat de EU binnen tien jaar het aantal personen dat aan mensenhandel wordt blootgesteld, halveert.

Bovendien steunt de PSE-Fractie de amendementen 1–22 en overweging P. Bij de stemming over overweging O zullen we ons van stemming onthouden, omdat wij geen standpunt innemen voor of tegen een afzonderlijk onderzoek. Inzake amendement 25 zullen we verdeeld stemmen. Ik zal stemmen voor paragraaf 1, sub al, en tegen amendement 25, op basis van mijn politieke ervaring met de visie op sekshandel en prostitutie in Zweden. Op dit moment zijn de belangrijkste doelen de halvering van het aantal verhandelde personen en de uitvoering van het geplande onderzoek in de EU in 2007. Ik wil al mijn medeburgers bedanken voor deze discussie. Ik wil iedereen bedanken die aan het debat hier in dit Parlement heeft deelgenomen, alsmede de Voorzitter en commissaris Frattini.

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van plan een andere toespraak te houden dan die ik opgeschreven heb, omdat veel van wat ik graag wilde zeggen, al gezegd is. Dit is een goed debat, waarin het belangrijk voor ons is om erop te wijzen dat dit een vraagstuk is dat moet worden aangepakt, zowel door middel van het ratificeren van verdragen als door maatregelen tegen de grote sociale verschillen. Laat ik dan zeggen dat het niet genoeg is om te zorgen dat de verdragen worden geratificeerd. Ze moeten ook worden nageleefd. En ik kan u zeggen dat alleen al in een land als Denemarken te weinig geld wordt gereserveerd om de sekshandel te bestrijden. Er wordt onvoldoende onderzoek gedaan en de vrouwen die het slachtoffer worden krijgen ten hoogste 30 dagen voordat ze het land worden uitgezet. Er is geen tijd om ze de benodigde hulp te geven of om iets aan het probleem te doen. En we vragen ons af of dat komt doordat we feitelijk accepteren dat er in vrouwen en kinderen kan worden gehandeld. Persoonlijk ben ik het op dit punt in feite eens met de Zweden dat gebleken is dat als er een markt is, het veel te gemakkelijk is om aanvaard te krijgen dat dit soort dingen kan gebeuren, en natuurlijk ook om het de criminelen gemakkelijk te maken. Die hebben het heel gemakkelijk om een reeds gevestigde markt te betreden met hun slachtoffers, en zolang daar niets aan gedaan wordt, zullen wij het probleem volgens mij nooit te lijf kunnen gaan.

Dit is een noodzakelijke discussie, want het is ongelooflijk belangrijk dat we iets aan dit probleem doen. Ik wil mij zoals gezegd persoonlijk achter het Zweedse voorstel scharen, maar ik sta ook zeer open voor andere zaken, als we maar vaststellen dat ratificaties onvoldoende zijn. Er is ook een gedragsverandering nodig, en er moeten middelen worden gereserveerd opdat er serieus iets gebeurt. Zolang dat alles uitblijft, komen er alleen maar mooie woorden, waaraan we, zoals mijn Zweedse collega daarstraks zei, geen enkele behoefte hebben. En ik kan u zeggen dat zelfs fraaie doelstellingen de verhandelde slachtoffers niet helpen als er geen fatsoenlijke krachten, politieke wil en goede maatregelen achter staan. Ik hoop dat we het daarover eens kunnen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún, namens de GUE/NGL-Fractie. – (De spreekster sprak Iers) Mijnheer de Voorzitter, ik wil rapporteur Edit Bauer graag bedanken aangezien er behoorlijk wat werk is gaan zitten in de serie voorstellen die zijn vervat in de aanbevelingen voor een geïntegreerde benadering van de strijd tegen de mensenhandel. Aangezien dit een groeiend probleem is, is een geïntegreerde aanpak vereist waarin volledig rekening wordt gehouden met het belang van preventie en de cruciale vraagvermindering.

Ik verwelkom de oproep in het verslag aan de EU-lidstaten en de Raad om bij de behandeling van deze kwestie sterker de nadruk te leggen op mensenrechten, de gelijkheid van de seksen en de centrale rol van het slachtoffer. Het is van essentieel belang dat de mensenhandel wordt benaderd als een mensenrechtenkwestie, in plaats van louter een kwestie van grenscontrole. Mensenhandel is met name een zaak van uitbuiting en niet van illegale migratie. Het is onaanvaardbaar dat er in sommige landen geen wettelijke voorzieningen zijn voor verblijfsvergunningen voor de slachtoffers van mensenhandel en dat deze in andere landen, waar wel voorzieningen zijn getroffen, gekoppeld is aan de samenwerking van de slachtoffers met de politie. Sommige slachtoffers zullen duidelijk niet in staat zijn om bruikbare informatie te verstrekken. Zij kunnen daarvoor te getraumatiseerd zijn.

Ik ben ook blij met de opmerkingen van de commissaris hier vanavond. Ik denk dat zij onderstrepen dat er te lang is gewacht op actie van regeringen, waaronder ook mijn eigen regering.

Het verslag bevat belangrijke maatregelen voor de bescherming van slachtoffers en geeft aan wat de omvang is van de vereiste beschermingsmaatregelen. Deze moeten onderdeel worden – en bovendien een belangrijk onderdeel – van ieder actieplan en de uitvoering van dat actieplan en moeten ook binnen die context worden gefinancierd. Ik ben het met andere sprekers eens dat de ratificatie van conventies goed is, dat actieplannen goed zijn, maar dat wij nu wel eens actie willen zien waarin dit wordt uitgewerkt.

De identificatie van de slachtoffers van mensenhandel is uiteraard cruciaal om ervoor te zorgen dat zij de behandeling krijgen die zij nodig hebben. Het is daarom belangrijk dat degenen die in contact komen met migranten zonder papieren speciaal worden opgeleid. Het verslag wijst er ook op dat er maatregelen nodig zijn om te zorgen voor de bescherming, niet enkel van de slachtoffers van seksuele uitbuiting maar ook van slachtoffers van arbeidsuitbuiting en andere vormen van mensenhandel.

Europese regeringen moeten daarom begrijpen dat de invoering van maatregelen om de arbeidsrechten ter bescherming van migratiearbeiders uit te breiden onlosmakelijk verbonden is met de strijd tegen mensenhandel. Ik denk dat wij niet alleen naar de Conventie van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel moeten kijken, maar ook de Internationale Conventie tot bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden moeten ratificeren. Dat moet ook een essentieel onderdeel zijn van de aanpak van de mensenhandel.

 
  
MPphoto
 
 

  Irena Belohorská (NI).(SK) Ik ben zeer ingenomen met dit belangrijke verslag, en ik zou mevrouw Edit Bauer er hartelijk voor willen bedanken. Het doet mij deugd dat meerdere amendementen van mijn hand goedgekeurd zijn in de Subcommissie mensenrechten, en ik denk dat deze een bijdrage hebben kunnen leveren aan de kwaliteit van dit verslag.

Mensenhandel is een van de meest technisch geavanceerde, best georganiseerde en meest profijtelijk vormen van criminaliteit. Het is niet slechts een derdewereldprobleem, maar wel degelijk ook een probleem binnen de Europese Unie. In mijn amendementen heb ik gewezen op het feit dat een groot deel van de slachtoffers van seksueel misbruik en mensenhandel minderjarige kinderen zijn, het meest kwetsbare deel van de bevolking. Instemming van een kind met prostitutie kan niet gelijk worden gesteld met instemming van een volwassene, die de gevolgen van zijn daden kan overzien. Er zijn vele internationale conventies en verdragen opgesteld over deze problematiek. Veel landen hebben deze niet geratificeerd, en de landen die dat wel hebben gedaan, zien niet toe op de tenuitvoerlegging ervan, zodat ze alle zin verliezen.

Het is weliswaar zo dat op internationale conferenties alle landen het met elkaar eens zijn over het feit dat de documenten waar we ons met z’n allen achter scharen in de praktijk moeten worden toegepast, maar met het verstrijken van de laatste dag van de conferentie wordt dat glad vergeten en verandert er niets aan de status-quo. Naast de verhouding klant-slachtoffer is het eveneens van belang te kijken naar de werkgevers, en dat vooral in landen waar geen visumplicht bestaat. Er moet worden samengewerkt tussen de drie schakels van de keten, dus tussen de landen van herkomst, de doorgangslanden en de landen van bestemming. Er moet worden toegezien op de activiteiten en betrouwbaarheid van uitzendbureaus, ook van de bureaus die ogenschijnlijk alleen in seizoensarbeiders bemiddelen.

Bedrijven die goedkope arbeidskrachten in dienst nemen afkomstig uit de mensenhandel dienen buitengewoon streng te worden gestraft. De inspecties van gelegenheden waar diensten van seksuele aard worden aangeboden, zijn onvoldoende. Het is wenselijk om naast strafrechtelijke sancties eveneens overheidsinspecties uit te voeren. NGO’s die zich inzetten voor politieke rechten, beschikken vaak over een veelvoud van de middelen waarover de NGO’s kunnen beschikken die zich inzetten tegen de mensenhandel of voor vrouwenrechten. Helaas komt een zelfde beeld naar voren uit de prioriteitsstelling van de verschillende landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Kinga Gál (PPE-DE). (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik kan Edit Bauer alleen maar feliciteren dat ze met zoveel deskundigheid en betrokkenheid deze treurige, zeer ernstige kwestie heeft aangeroerd. Daarin kunnen wij haar morgen bij de stemming alleen maar steunen. Ik ben de heer Frattini dank verschuldigd voor de vastberadenheid waarvan hij zojuist blijk heeft gegeven. Dit is wat we nodig hebben aangezien de mensenhandel, in het bijzonder de handel in vrouwen en kinderen, sinds de jaren negentig een van de meest verontrustende verschijnselen in de wereld is geworden.

Iedereen heeft al wel verbijsterende cijfers horen noemen, we hebben ze vandaag stuk voor stuk behandeld en gehoord. Ik ben in het bijzonder geschokt door het feit dat 40 tot 50 procent van het totale aantal slachtoffers kind is. Volgens de schattingen van Unicef worden jaarlijks 1 miljoen kinderen slachtoffer van de internationale kinderhandel.

Een van de oorzaken van het probleem is de uitzichtloze situatie in de herkomstlanden. We moeten echter ook erkennen dat de belangrijkste motor van de handel de vraag is. Mensenhandelaren zouden niet zo succesvol zijn als er in de bestemmingslanden niet zo’n grote behoefte was aan de exploitatie van vrouwen en kinderen, dat wil zeggen goedkope arbeidskrachten.

Ook al veroordeelt bijna de hele wereld de seksuele uitbuiting van kinderen en kinderslavernij en ook al doet de politie in enkele landen er alles aan om pedofiele netwerken te ontmaskeren, dit is vergeefse moeite als het overgrote deel van de mensenhandel internationaal van aard blijft. Daarom moeten we de grensoverschrijdende samenwerking versterken, met als doel de slachtoffers te beschermen, de mensenhandelaren door middel van effectieve strafprocessen ter verantwoording te roepen en allesomvattende preventieve strategieën uit te werken.

Op dit moment is mensenhandel de snelst groeiende criminele activiteit binnen de Europese Unie. De strijd tegen vrouwen- en kinderhandel is tevens een morele kwestie en voor mij staat het buiten kijf dat het onze plicht is hiertegen op te treden. Het is betreurenswaardig dat dit probleem juist nu in het Europees Parlement wordt behandeld, te midden van deze lege banken, aangezien dit volgens mij een kwestie is die ons in zekere zin allemaal aangaat: we hebben het hier immers over het lot van onze kinderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Francisco Assis (PSE).(PT) Mensenhandel is een weerzinwekkende misdaad die mensen op een wel erg onsmakelijke wijze alle waardigheid ontneemt. Het is helaas één van de meest winstgevende activiteiten van de internationale georganiseerde misdaad geworden. Jaarlijks worden honderdduizenden mensen het slachtoffer van dit delict, en dan vooral de zwakkeren: armen, vrouwen en kinderen.

We moeten de bestrijding van deze gesel beslist voorrang verlenen. Om daarbij succesvol te zijn moeten we de internationale samenwerking op dit gebied – onderzoek, uitwisseling van informatie, wetshandhaving, identificatie en herintegratie van de slachtoffers – versterken. Lidstaten die dat nog niet gedaan hebben moeten daarom zo snel mogelijk overgaan tot ratificatie en tenuitvoerlegging van de verschillende internatonale overeenkomsten die tezamen zouden kunnen bijdragen tot het geleidelijk uitbannen van deze onaanvaardbare en misdadige praktijken.

De Europese Unie moet zich ook een grotere inspanning getroosten bij het bevorderen van initiatieven die iets ondernemen tegen de onderliggende oorzaken van deze weerzinwekkende handel en hulp bieden aan de meest kwetsbare landen, de landen waar een belangrijk deel van de verhandelde mensen vandaan komt.

Iedereen die hier vandaag aan dit debat deelneemt is zich ervan bewust dat de strijd die we samen moeten gaan voeren heel moeilijk zal zijn. We zijn er echter ook van overtuigd dat we hier een strijd ter verdediging van de menselijke waardigheid voeren. En dat is, dames en heren, een strijd van het allerhoogste belang.

 
  
MPphoto
 
 

  Leopold Józef Rutowicz (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de bestrijding van de mensenhandel is een van de voornaamste uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. In hun strijd om de menselijke waardigheid te waarborgen en het fenomeen aan banden te leggen, hebben internationale en nationale organisaties niet enkel een waaier van verklaringen, conventies en richtlijnen onderschreven, maar leggen ze ook een hele reeks actieplannen ten uitvoer. Zoals de rapporteur in haar verslag aangeeft, zetten deze acties weliswaar een rem op de mensenhandel, maar nemen ze de oorzaken van het probleem niet weg.

Die oorzaken zijn onder andere werkloosheid, honger, de verarming die grote delen van de maatschappij treft, hoge indirecte arbeidskosten, concurrentie en winstbejag. Zij bevorderen op hun beurt vaak zwartwerken en hebben tot gevolg dat lokale gemeenschappen een oogje dichtknijpen voor slavenarbeid (zoals het geval was in de buurt van de Italiaanse stad Foggia), seksueel misbruik, etnische conflicten en oorlog.

Dit verslag zou de basis kunnen vormen voor een programma met verdere economische, juridische, politieke en institutionele maatregelen. Daarnaast kan aandacht worden besteed aan maatregelen op het vlak van onderwijs en informatie. De tenuitvoerlegging van een dergelijk programma zou paal en perk stellen aan de mensenhandel, die in strijd is met de beginselen van democratie en menselijke waardigheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het verslag van mevrouw Bauer biedt ons niet alleen een diepgaande analyse van de afschuwelijke stand van zaken, maar ook een reeks uitgebreide voorstellen over de wijze waarop strategieën voor de bestrijding van mensenhandel, een van de meest wrede takken van de georganiseerde misdaad, succesvol ten uitvoer kunnen worden gelegd. Ik steun deze voorstellen, die variëren van verbeteringen in het wetskader en maatregelen tot vermindering van de vraag en ter bescherming van de slachtoffers, tot voorstellen om de coördinatie van de meest uiteenlopende maatregelen op nationaal en Europees niveau te versterken.

Ik stel echter voor op een paar punten wat correcties aan te brengen waarin de lidstaten gedetailleerd wordt voorgeschreven welke maatregelen ze ter bescherming van de slachtoffers moeten nemen, zoals op het gebied van de toegang tot de arbeidsmarkt, tot woonruimte, onderwijs enzovoorts, ongeacht of de slachtoffers bereid zijn al dan niet met de autoriteiten samen te werken. De lidstaten moeten wat dat aangaat passende maatregelen treffen ter bescherming van de slachtoffers; maatregelen die er in ieder geval niet toe leiden dat meer slachtoffers in de klauwen van mensenhandelaren worden gedreven.

Ik prijs met name commissaris Frattini, die zeer concrete maatregelen met een duurzaam effect heeft vastgesteld. Ik ben het er volkomen mee eens dat de commissaris dreigt met consequenties jegens lidstaten die zich nog steeds niet bereid hebben getoond de desbetreffende richtlijnen, verordeningen en internationale verdragen ten uitvoer te leggen. Dat is gewoonweg onaanvaardbaar. De bepalingen van de VN en de Europese Unie moeten in de betreffende lidstaten nu eindelijk in de praktijk worden gebracht.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst de rapporteur van harte willen bedanken omdat ze deze zeer belangrijke kwestie van groot maatschappelijk en politiek belang aan de orde heeft gesteld.

Mensenhandel is een probleem op wereldschaal. Het is een moderne vorm van slavernij die de basisrechten van de mens met de voeten treedt. De handel van vrouwen en kinderen is een buitengewoon tragisch aspect van dit verschijnsel. Ik zou me in mijn betoog willen concentreren op de economische aspecten van het fenomeen.

We dienen de aandacht te vestigen op het feit dat mensenhandel onderhevig is aan de regels van vraag en aanbod. Het niveau van de sociale en economische ontwikkeling in Europa staat in schril contrast met het gebrek aan vooruitzichten op lange termijn, de hoge werkloosheid en de voortdurend toenemende armoede in een aantal ontwikkelingslanden. Dergelijke factoren creëren een situatie waarin het voor misdaadorganisaties zeer eenvoudig is om voordeel te halen uit de mensenhandel.

We mogen echter niet uit het oog verliezen dat de vraag naar goedkope, niet-geregistreerde en volgzame werknemers in de Europese Unie eveneens bijdraagt tot illegale mensenhandel. Het inzetten van dergelijke arbeidskrachten is immers veel goedkoper. Dat gaat echter ten koste van de menselijke waardigheid en ondermijnt niet alleen de arbeidsnormen, maar ook de gezondheid en veiligheid, het recht op een eerlijke beloning en de lokale en nationale inkomsten door het omzeilen van belastingen en socialezekerheidsbijdragen.

Van alle vormen van georganiseerde misdaad in de Europese Unie is mensenhandel de snelst toenemende criminele activiteit. De maatregelen die tot dusver zijn genomen om de mensenhandel terug te dringen, hebben nog niet het gewenste resultaat opgeleverd.

Het spreekt voor zich dat de bestrijding van dit fenomeen allesbehalve eenvoudig is. Toch moet de Europese Unie zich vastberaden opstellen. Om die reden zouden we met genoegen onze steun moeten verlenen aan dit verslag, dat niet alleen een geïntegreerde aanpak, maar ook een actieplan voorstelt.

 
  
MPphoto
 
 

  Ivo Belet (PPE-DE). – Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de meest kwetsbare groepen bij mensenhandel zijn vrouwen en kinderen. Helaas gaat ook de wereld van de sport in dezen niet altijd vrijuit. Steeds meer gebeurt het dat professionele sportclubs hun toevlucht nemen tot het aantrekken van steeds jongere spelertjes, vooral uit Afrika, omdat ze daarvoor natuurlijk weinig of niets hoeven te betalen. Die spelers worden onderweg vaak gewoon gedumpt en dan komen ze in de illegaliteit terecht. Daarvoor is te weinig aandacht.

In ons ontwerpverslag over de toekomst van het professionele voetbal in Europa vragen we uitdrukkelijk aan de Commissie om dit aan te pakken in de context van het kaderbesluit van de Raad over de strijd tegen mensenhandel. In dat besluit, commissaris, wordt duidelijk gesteld dat de exploitatie van kinderen strafbaar is en we willen dan ook dat de lidstaten hier strenge straffen voor opleggen. Mag ik in dat verband herinneren aan de afspraken die twee jaar geleden op de Europese Top in Den Haag zijn gemaakt. De Europese Raad heeft toen de aanbeveling uitgesproken dat er een Europees plan zou worden opgesteld met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen, beste praktijken, enzovoorts ter voorkoming en bestrijding van de mensenhandel.

Meneer Frattini, het wordt nu des te dringender, des te acuter omdat sommige professionele voetbalclubs van plan zijn om de zogenaamde home grown-maatregel te omzeilen en uit te hollen door alsmaar jongere spelers naar hier te halen. Met naar hier bedoel ik West-Europa, Europa in het algemeen. Dat gebeurt vaak met hun hele familie, om hen vaak nadien aan hun lot over te laten.

Ik zeg er nog even bij dat we die home grown-maatregel, die door de UEFA al is ingevoerd, voor het volle pond steunen omdat die heilzaam is voor de opleiding van jonge voetballers. Trouwens, op basis van de eerste besprekingen hier in de parlementaire commissies blijkt dat er een brede steun voor home grown in het Parlement bestaat. Het gevaar dat die maatregel wordt uitgehold, moeten we absoluut uitsluiten en daarom vraag ik nadrukkelijk om het amendement dat ik in die zin samen met de rapporteur heb ingediend, te steunen. Mijn vraag richt ik aan de leden in dit Parlement uiteraard, maar ook aan de Commissie en aan de ministers.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE).(LT) Ik wil de rapporteur graag bedanken voor het enorm belangrijke werk dat zij heeft verricht.

Europa is er al lang trots op dat de slavernij hier eerder werd afgeschaft dan in enig ander werelddeel. Het is betreurenswaardig dat dit fenomeen terugkeert in andere vormen die net zo weerzinwekkend zijn, evenals de minachting, het leed en, ironisch genoeg, de onvoorstelbare winsten die ermee gepaard gaan.

Wat moeten we eerst doen? We moeten de acties van de EU en alle naburige landen beter coördineren en de mazen in de wet, waardoor misdadigers straffeloos aan vervolging weten te ontkomen, dichten. Daarnaast moeten we aan alle leden van het Europees Parlement een soort "shame list" uitdelen met staten die hebben verzuimd de protocollen van de Verenigde Naties betreffende de bestrijding van mensenhandel te ratificeren, en een gedragscode opstellen voor functionarissen van EU-instellingen en -organen, die ook nuttig zou kunnen zijn voor bepaalde afgevaardigden.

We moeten onze burgers, met name die in de nieuwe EU-lidstaten, doordringen van het mogelijke gevaar een doelwit te worden van mensenhandelaren. De slachtoffers van dergelijke misdadigers moeten niet alleen de moed, maar ook het recht hebben om overheidsinstellingen te kunnen benaderen zonder bang te hoeven zijn dat zij worden uitgezet.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.

Schriftelijke verklaring (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Ik heb als rapporteur voor de Commissie ontwikkelingssamenwerking gewerkt aan het financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten, samen met de collega’s van de Commissie buitenlandse zaken. Onze commissie heeft gestemd voor een amendement waarmee de strijd tegen kinder- en vrouwenhandel – dus bijna de hele mensenhandel - wordt opgenomen in de lijst van projecten die met dit instrument gefinancierd kunnen worden. Vooral de landen van herkomst van die handel worden op deze manier geholpen in hun strijd tegen dit soort smadelijke praktijken.

Maar een handvol projecten, hoe doelgericht ook, is niet voldoende om een verschijnsel te bestrijden dat meer dan een miljoen slachtoffers per jaar maakt, vooral onder vrouwen, jongeren en kinderen. Een juridisch kader ter regulering van de prostitutie, nauwe samenwerking tussen de lidstaten en vooral met de landen waar de meeste slachtoffers vandaan komen, evenals strenge straffen voor degenen die deze handel bedrijven, zijn noodzakelijke instrumenten om te trachten deze plaag een halt toe te roepen. Maar daarnaast moet er een sterke ontmoedigings- en bewustwordingscampagne opgezet worden voor alle Europese burgers die de mensenhandel in de hand werken, met name via het sekstoerisme.

Ten slotte schaar ik mij achter de voorstellen van de commissie voor acties ten behoeve van de slachtoffers, om die mensen te helpen uit hun milieu te komen, om ervoor te zorgen dat zij de mensensmokkelaars aangeven bij de autoriteiten en om een begin te maken met hun re-integratie in de Europese samenleving.

 

22. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen

23. Sluiting van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 23.30 uur gesloten)

 
Juridische mededeling - Privacybeleid