Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. (EN) Ter ondersteuning van deze gezamenlijke resolutie wil ik de eis benadrukken dat de EU nu alle beschikbare hulpmiddelen moet gebruiken, inclusief de associatie-overeenkomst van de EU met Israël, om een einde te maken aan het geweld in Gaza, waardoor de Palestijnen zijn veroordeeld tot een langzame dood en waardoor het risico bestaat dat het hele Midden-Oosten in brand komt te staan. Als democratische staat moet Israël zichzelf vragen stellen. Wetteloosheid kan niet toelaatbaar zijn als antwoord op wetteloosheid. De Israëlische regering moet een einde maken aan haar blokkade van Gaza en bovendien moeten de hulp aan Palestina en de steun aan de regering van nationale eenheid onmiddellijk worden hervat.
Ik steun de roep om een internationaal onderzoek naar het mogelijke gebruik van massavernietigingswapens door Israëlische strijdkrachten, waarvan het vermoeden bestond in Libanon. Ik steun tevens het idee van een internationaal vredesoverleg waarbij alle betrokken partijen uit het Midden-Oosten bij elkaar worden gebracht, inclusief Syrië en Iran. Ik eis een internationale strijdkracht in Gaza.
Wij hebben bijgedragen aan de chaos in Palestina en wij hebben toegelaten dat de Israëli's te ver zijn gegaan in naam van hun legitieme recht om hun veiligheid te beschermen. Nu moeten we onze fouten goedmaken.
Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil aangeven dat ik tegen de gemeenschappelijke resolutie over de situatie in Gaza heb gestemd.
Ik heb dat gedaan – niet omdat ik geloof dat de militaire excessen tegen de burgerbevolking geen veroordeling behoeven – , maar omdat ik vind dat de verklaring een aantal erg negatieve uitspraken bevat over de staat Israël, een land dat voortdurend terroristische aanvallen moet ondergaan. Dat is op geen enkele wijze te rechtvaardigen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Israël blijft de aanvallen op het Palestijnse volk opvoeren en kan dat ongestraft doen. Dat blijkt wel uit het bloedbad in Beit Hanun en de misdadige en onmenselijke blokkade van de Gazastrook, dat nu een enorm concentratiekamp is geworden. Het Europees Parlement heeft de – in de eerste plaats – financiële blokkade van de Palestijnse Autoriteit door de EU goedgekeurd (al zwijgt het daar liever over) en veroordeelt nu het Israëlische leger voor het begane bloedbad. De acties die dit leger heeft ondernomen worden “disproportioneel” genoemd.
Dat Israël agressief optreedt tegen het Palestijnse volk is zonneklaar, maar het Parlement doet niet meer dan “vaststellen” dat de Verenigde Staten een – schandalig – veto hebben uitgesproken over een ontwerpresolutie van de VN-Veiligheidsraad waarin de Israëlische agressie wordt veroordeeld. De Verenigde Staten zijn medeplichtig aan en medeverantwoordelijk voor de aanvallen die in het Midden-Oosten worden uitgevoerd en de misdaden die daar worden gepleegd, en dan vooral door Israël. Het Parlement zou dat moeten veroordelen.
In plaats daarvan stelt het Parlement voor om buitenlandse troepen in Gaza te stationeren. Dat kan hoogstens bijdragen tot het onderhouden van de status quo. Wat we moeten doen is Israël veroordelen voor het kolonialistische beleid dat dit land voert, voor het bouwen van de illegale muur, voor de systematische onderdrukking van het Palestijnse volk, voor de vernietiging van de infrastructuur, en voor de wijze waarop het de legitieme Palestijnse autoriteit verhindert haar werk te doen en een soevereine, onafhankelijke Palestijnse staat op te zetten, met de hoofdstad in Jeruzalem.
Marco Pannella (ALDE), schriftelijk. – (IT)Namens de Transnationale Radicale Partij heb ik vol overtuiging gestemd tegen de resolutie over de situatie op de strook van Gaza (zoals ik met alle voorstellen van de diverse “fracties” gedaan zou hebben). Ik vind namelijk dat alle resoluties die hier zijn ingediend, ongeschikt zijn om de structurele problemen van het Midden-Oosten op te lossen.
Ik geloof niet dat het gemeenschappelijke standpunt van de Unie inzake het oudste conflict van het Midden-Oosten kan neerkomen op het oude beleid van “twee volkeren, twee staten”. Zoals de Israëlische ambassadeur bij de Verenigde Naties heeft gezegd: ieder burgerslachtoffer dat wordt veroorzaakt door de aanvallen van het Israëlisch leger, is een tragische fout en dat wordt als zodanig ook door de Israëlische democratische samenleving ervaren, terwijl iedere Israëli die om het leven komt door raketaanvallen of zelfmoordaanslagen van Hamas of de Hezbollah, wordt begroet als een succes tegen Israël, aangezien dit land wordt gezien als een kankergezwel dat hoognodig moet worden weggerukt uit het Midden-Oosten.
In feite is er, mijnheer de Voorzitter, een mogelijk Europees alternatief om de vrede tussen Israël en de Palestijnen (en in het Midden-Oosten) op te bouwen: twee democratieën. Daar moet dan ook met spoed aan gewerkt worden. Immers, alleen als men voor het gehele Middellandse-Zeegebied democratische hervormingen en een federalistisch, antinationalistisch Europees model voorstelt, wordt het mogelijk de structurele oorzaken van het conflict in het Midden-Oosten – die zoveel lijken op de oorzaken van alle oorlogen die ons continent in de as hebben gelegd – met wortel en tak uit te roeien, totdat ten langen leste het besluit genomen wordt af te stappen van de absolute waarde van de nationale soevereiniteit.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Om een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten mogelijk te maken moeten we aandringen op vrede en wederzijdse erkenning, en geweld, terrorisme en nodeloos militair optreden afwijzen. We moeten echter ook erkennen dat een democratische rechtsstaat niet alleen bestaansrecht heeft, maar ook het recht om zich te verdedigen. Deze resolutie doet dat niet. Ze is disproportioneel waar ze redelijk had moeten zijn, en blind in plaats van scherpziend.
We kunnen de terroristische aanvallen op Israël niet als handelingen van een “strijdende partij” beschouwen en Israël vervolgens van het begaan van bloedbaden beschuldigen. Het gaat niet aan dat dit Parlement een democratische regering gaat vertellen hoe ze samengesteld moet worden, terwijl van gekozen maar daarom nog geen democratische regeringen niet meer dan het allerminste wordt verlangd – dat ze Israël erkennen. En zelfs die laatste eis wordt hier niet gesteld. Ik weiger mee te werken aan een resolutie waarin gesteld lijkt te worden dat de Verenigde Staten er de oorzaak van zijn dat dit conflict nog steeds voortduurt en die verder op een weinig subtiele manier verwijst naar de associatieovereenkomst met Israël nu we op het punt staan een dergelijke overeenkomst met Syrië aan te gaan.
Ik voel oprechte solidariteit met de slachtoffers en ik vind dat de aanval op Beit Hanun niet ongestraft mag blijven, maar dat wil niet zeggen dat ik bereid ben alle evenwicht uit het oog te verliezen. Ik kan een resolutie die disproportioneel en contraproductief is niet steunen.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen deze resolutie over Gaza gestemd.
Het is geenszins mijn bedoeling hiermee de tragedie van Beit Hanun te bagatelliseren, waar negentien Palestijnse slachtoffers vielen doordat Israëlisch artillerievuur doel miste. De fout had tragische gevolgen, en het is aan ons deze te veroordelen.
Dit drama mag echter niet aangegrepen worden om de meest onevenwichtige resolutie aan te nemen die ik in mijn zeven jaar binnen dit Parlement heb gezien. Ik kan de partijdige en controversiële punten van deze tekst hier onmogelijk allemaal opsommen.
In grote lijnen is het een eenzijdige aanklacht tegen Israël. Paragraaf 4 wijst voor de vorm op het onvervreemdbare recht van dit land op veiligheid. Daarentegen wordt met geen woord gerept over de regen van Qassam-raketten die elke dag neerdaalt op Israëlische steden. Welgeteld drie woorden worden gewijd aan Gilad Shalit, die nu ruim drie maanden geleden is ontvoerd. Deze korte verwijzing is bovendien helemaal aan het einde van paragraaf 19 weggemoffeld, zonder dat melding wordt gemaakt van zijn kompanen die in Libanon ontvoerd zijn. Bepaalde opmerkingen tijdens het debat waren zelfs laag-bij-de-gronds, zoals de uitspraak dat de Israëlische samenleving “primitief en racistisch” is, of dat Palestijnse doden minder zwaar zouden tellen dan Israëlische doden. Alles lijkt tegenwoordig geoorloofd, en de grens tussen anti-Israëlische en antisemitische uitlatingen wordt overschreden dat iemand een spier vertrekt. Dat is onaanvaardbaar.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. – (SV) In de onderhavige resolutie over de situatie in Gaza, waar ik voor heb gestemd, had ik graag een evenwichtiger uiteenzetting gezien van de redenen waarom Israël en het Israëlische leger waren gedwongen om methodes te gebruiken die stuk voor stuk als buitensporig kunnen worden beschouwd. Het is een fundamenteel recht van een land om zijn burgers te beschermen, en men moet oordelen op basis van het geheel, niet op basis van afzonderlijke gebeurtenissen.
Gerard Batten, Derek Roland Clark, Roger Knapman en Thomas Wise (IND/DEM), schriftelijk. (EN) Groot-Brittannië bevindt zich in de voorhoede van onderzoek naar de verdediging tegen biologische en toxinewapens en Groot-Brittannië moet in deze zaken vrij en onafhankelijke kunnen blijven handelen. Wij betreuren het gebruik van wapens tegen burgers en ondersteun de bestaande Geneefse Conventies volledig, inclusief de Vierde Conventie, die nu al juridische bescherming biedt voor burgers in oorlogstijd en door 184 landen is geratificeerd.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun de eis dat de zesde herzieningsconferentie van volgende week opnieuw moet bevestigen dat alle 155 staten die partij zijn, vastbesloten zijn inzake het Verdrag tot verbod van biologische en toxinewapens (BTWC) (het eerste multilaterale ontwapeningsverdrag waarmee een gehele wapencategorie wordt verboden) en dat zij tevens vastbesloten zijn om tot een volledig verbod van biologische wapens te komen.
De werking van het BTWC moet grondig worden onderzocht om te bepalen, bespreken en instemming te bereiken over de manier waarop de Conventie verder kan worden aangesterkt en hoe het mogelijk kan worden gemaakt dat biologische en toxinewapens universeel op grond van bindende internationale rechtsregels worden verboden.
De EU moet deze kwestie ter sprake brengen in de transatlantische forums, met name in de NAVO, om de Amerikaanse overheid over te halen om afstand te nemen van diens unilaterale standpunt en moet bijdragen aan de herintroductie van een uitgebreid multilateraal kader.
Ik ben blij dat deze maand protocol V inzake ontplofbare overblijfselen van gevechtshandelingen van de CWV van kracht wordt en hoop dat veel meer staten de vijf protocollen zullen ondertekenen en ratificeren.
Ik wil de EU en diens lidstaten dringend verzoeken om met spoed protocollen over relevante wapensystemen vast te stellen en een protocol op te stellen inzake een ondubbelzinnig verbod op de productie, opslag, overdracht en het gebruik van alle soorten clusterbommen (fragmentatiebommen).
Richard Howitt (PSE), schriftelijk. (EN) De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft vandaag besloten zich bij de collega-parlementsleden aan te sluiten en te stemmen ten gunste van de internationale campagne voor een verbod op het gebruik van clusterbommen. Daarnaast wijzen wij erop dat witte fosfor weliswaar een conventioneel en geen chemisch wapen is, maar dat Groot-Brittannië (in tegenstelling tot de Verenigde Staten) protocol III van het Verdrag inzake bepaalde Conventionele Wapens van 1980 heeft ondertekend, waarin het gebruik van brandwapens tegen burgers wordt verboden. Labour erkent de beoordeling van de gevolgen van verarmd uranium voor de gezondheid, zoals deze zijn onderzocht door de Britse Royal Society, en steunt verder onderzoek door de Wereldgezondheidsorganisatie. Britse troepen verdienen altijd de beste beschikbare materialen om zichzelf te beschermen, maar geruchten dat er witte-fosforgranaten zouden zijn gebruikt in Irak, zijn onjuist gebleken en evenmin is Groot-Brittannië in Irak in het bezit van voorraden verarmd uranium.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten geeft haar volledige steun aan zowel het BTWC als de internationale inspanningen om het Verdrag universeel en effectief te implementeren.
Wij zijn tevens reeds lang en consequent voorstanders van het verbod op antipersoneelmijnen, hoewel wij het geen prioriteit vinden om onbewoonde en economisch ongebruikte gebieden (zoals delen van de Falklandeilanden) vrij te maken van antipersoneelmijnen, mits mogelijke gevaarlijke gebieden duidelijk worden aangegeven.
Ook zijn wij erg terughoudend met betrekking tot campagnes die als doel hebben de reikwijdte van internationale verdragen uit te breiden zodat hieronder ook clusterbommen en andere munitie vallen. Wij steunen maatregelen om de negatieve nawerkingen van conflicten, zoals ontplofbare overblijfselen, tot een minimum te beperken en om indien toepasselijk 'slimme' wapens (zelfvernietigende wapens, precisiewapens, enz.) te introduceren.
Wij steunen een verbod op het gebruik van witte fosfor als wapen. Deze stof heeft echter ook andere toepassingen op het gevechtsterrein, bijvoorbeeld voor rookgordijnen. Wij steunen zeker geen enkele actie waardoor Brits militair personeel een verhoogd risico zou lopen of waardoor de Britse strijdkrachten niet zouden kunnen beschikken over noodzakelijke voorraden en materieel. Hoewel wij de tekst van deze resolutie grotendeels steunen, kunnen wij daarom in dit stadium een totaalverbod op clustermunitie of zelfs op het gebruik van witte fosfor niet steunen. Daarom hebben wij tegen de amendementen gestemd en ons onthouden van de stemming over het geheel.
Jan Andersson, Anna Hedh, Ewa Hedkvist Petersen en Inger Segelström (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij steunen het snelwegproject Via Baltica, mits er een gedegen onderzoek naar de milieueffecten komt.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan juicht het toe dat de Oostzee op de politieke agenda wordt geplaatst. Het verslag heeft veel positieve aspecten, onder andere de eis dat er aandacht wordt geschonken aan de milieuproblemen in dit gebied. Wij zijn ook zeer positief over paragraaf 13, waarin wordt geconstateerd dat de lidstaten die dat willen strengere regels moeten kunnen invoeren dan die welke de EU voorstelt.
We vinden echter niet dat de EU het snelwegproject Via Baltica moet financieren. Ook wordt voorgesteld om de Europolsamenwerking uit te breiden. Dat voorstel kunnen wij steunen als het enkel betekent dat de uitwisseling van informatie wordt verbeterd. Het mag echter niet betekenen dat we een Europees arrestatiebevel krijgen of dat de politie van de ene staat mag optreden in een andere staat.
Omdat wij vinden dat de positieve aspecten van het verslag opwegen tegen de negatieve, hebben we bij de stemming van vandaag voor het verslag in zijn geheel gestemd.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. – (SV) Het hoofddoel van dit verslag is te benadrukken dat de Oostzee een extra gevoelige zee met brak water is. Paragraaf 13, die lidstaten het recht geeft strengere wetten te hanteren om de Oostzee te beschermen, en paragraaf 11, waarin milieueffectrapportages worden geëist voor alle energieprojecten, zijn cruciaal voor de redding van de Oostzee. Daarom stem ik voor het verslag, ondanks negatieve passages over uitbreiding van de grenscontrole en diverse onverdedigbare infrastructurele projecten in de regio.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het verslag waarover wij vandaag stemmen, is een verlanglijst voor degenen die een gemilitariseerde EU-staat bepleiten. Gelukkig is het slechts een initiatiefverslag, maar toch is het een duidelijk signaal aan de andere EU-instellingen in welke richting de meerderheid van het Europees Parlement wil dat de EU zich ontwikkelt.
Een van de meest absurde ideeën die worden voorgesteld is de oprichting van een permanente zeemacht voor de Middellandse Zee. Verder bepleit de meerderheid van de parlementaire commissie de instelling van een speciale begrotingspost voor militaire operaties, en er worden pogingen gedaan om de verworpen ontwerp-Grondwet nieuw leven in te blazen. Zoals altijd wanneer het Europees Parlement zijn mening mag geven, wil men de Parlementsleden meer macht geven. We hebben ook ons standpunt bepaald over het amendement waarin om een kustbewaking onder regie van de EU wordt gevraagd.
De in het verslag beschreven ontwikkeling is zeer verontrustend en zou, zelfs de meest fanatieke voorstanders van de EU-staat tot nadenken moeten stemmen. Gezien de onzekerheid waarmee we op dit moment te kampen hebben ten gevolge van de vele conflicten die zich momenteel op de wereld voordoen, moet men zich afvragen of de oprichting van een EU-leger de juiste manier is om de problemen te lijf te gaan. Of een nationale staat troepen moet sturen of niet, moet altijd worden besloten door de nationale parlementen en nooit door een Verenigde Staten van Europa.
Wij hebben daarom tegen het verslag gestemd, inclusief de meeste amendementen die erop zijn ingediend.
Richard Howitt (PSE), schriftelijk. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement steunt grote delen van dit rapport, met name de nadruk die wordt gelegd op de waarborging dat het EVDB effectiever wordt gemaakt, zodat het kan worden gebruikt als hulpmiddel om te helpen in crisiszones overal ter wereld. Tevens verwelkomen wij de steun voor intensievere samenwerking tussen de EU en de NAVO, waarbij wordt voortgebouwd op ervaringen uit het verleden, en de behoefte aan een verdere capaciteitsopbouw.
Wij steunen echter niet de bepalingen in lid 52 aangaande de aanstelling van een Europese minister van Defensie, of het opzetten van een permanente Europese zeemacht. Evenmin steunen wij lid 44, waarin een aanbeveling wordt gedaan dat militaire operaties centraal worden gefinancierd uit de begroting van de EU. Met betrekking tot lid 51 is het van belang om te onthouden dat wij ons momenteel bevinden in een periode van bezinning op de toekomst van de Grondwet en te benadrukken dat het EVDB niet de ontwikkeling van een Veiligheids- en Defensie-Unie behelst.
Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) We kunnen ons vinden in sommige punten uit de analyse van de heer Von Wogau, met name als het gaat om de bedreigingen voor de veiligheid in Europa, zoals het terrorisme, de kwetsbaarheid van onze olieleveranties en de “doorlaatbaarheid” van onze grenzen. In tegenstelling tot wat onze regeringen beweren, die de systemen hebben ontmanteld die onze landen voorheen beschermden, is de wereld nu namelijk gevaarlijker dan vóór de val van de Berlijnse muur.
De voorstellen in het verslag berusten echter op een tweede illusie, namelijk dat landen een beroep kunnen doen op supranationale instanties om hun veiligheid te garanderen. Als het menens wordt, staat een land er altijd alleen voor.
De Verenigde Staten trekken momenteel 3,5 procent van hun BBP uit voor defensie, vergeleken met amper 1 procent door de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie. Europese harmonisering van defensiematerieel is uiteraard noodzakelijk, maar laten we onze legers niet ontbinden in een Eurocorps, waar orders zouden worden verstrekt in eenentwintig talen en dat via de NAVO onder Amerikaans bevel zou komen te staan. Laten we in plaats daarvan de defensie van al onze lidstaten versterken.
Alleen onafhankelijke landen, die zich bewust zijn van hun identiteit, zullen deze moeite nemen. Eerste vereiste daarbij is dat het zielloze en grenzeloze Europa van Brussel plaats maakt voor een Europa van soevereine staten.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het hier voorgelegde document kan op mijn steun rekenen: het is realistisch wat ons streven betreft en ambitieus waar dat mogelijk is.
Veiligheid is voor de Europese burgers een van de belangrijkste onderwerpen, vooral als het gaat om het risico van bedreigingen binnen Europa zelf. Op dat punt heeft de rapporteur realistisch proberen te zijn. Hij heeft onderzocht wat voor bedreigingen nu een rol spelen en hoe reëel die bedreigingen zijn. Hij is echter ook ambitieus geweest in de zin dat hij een alomvattende benadering heeft willen volgen, waarbij hij niet alleen aandacht heeft gehad voor militaire aspecten, maar ook voor technologie, informatie en intelligence. Ook wij moeten ambitieus zijn bij het bevorderen van de vrede in en de economische ontwikkeling van derde landen. Dat is van cruciaal belang: voor onze eigen veiligheid én voor een betere wereld – en voor die laatste doelstelling zullen we ons met evenveel enthousiasme moeten inzetten.
Ik stem daarom voor dit verslag. Ook al onderschrijf ik niet alle axioma’s en conclusies (en dat hoeft ook niet), ik ben het in grote lijnen eens met de onderwerpskeuze en de analyses.
Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) De samenwerking van de EU op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid mag geen concurrent van de NAVO worden. Het is dan ook verheugend dat het Europees Parlement een duidelijk besluit heeft genomen om de trans-Atlantische verbinding te versterken en het belang benadrukt van een nadere samenwerking met de NAVO.
De EU heeft momenteel al een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het verslag is echter een stap op de weg naar een verdiepte samenwerking op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheidszaken, die kan betekenen dat Zweden de mogelijkheid verliest om zijn eigen beleid op dit gebied te bepalen. Ook in de toekomst moeten de eigen militaire middelen van de lidstaten echter de basis voor deze samenwerking blijven vormen. Het is te betreuren dat in het verslag steun wordt betuigd aan het Europees arrestatiebevel, dat inhoudt dat Zweedse burgers aan andere landen kunnen worden uitgeleverd zonder rechterlijke toetsing in Zweden. Het verslag bevat ook passages waarin steun wordt betuigd aan de Grondwet. Daarom heb ik bij de eindstemming tegengestemd, ook al steun ik het doel van het verslag om de samenwerking van de EU met de NAVO te versterken.
Charlotte Cederschiöld, Lena Ek, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben gestemd voor het verslag over erfopvolging en testamenten (A6-0359/2006) om de collisieregels te verduidelijken. Omdat in het verslag wordt gepleit voor een geharmoniseerd erfopvolgings- en testamentenrecht, willen wij echter met klem benadrukken dat een harmonisering van het materiële recht ongewenst is. Dit recht moet conform het EG-Verdrag uitsluitend een nationale bevoegdheid zijn en blijven.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Bij zijn pogingen het probleem van collisie en jurisdictiegeschillen inzake erfopvolging en testamenten te regelen heeft het Europees Parlement zich voor deze ene keer niet bemoeid met wat een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten is.
De 50 000 à 100 000 erfopvolgingen met een internationale dimensie die jaarlijks op het grondgebied van de Europese Unie plaatsvinden, rechtvaardigen namelijk geen nieuwe, gedwongen standaardisering van de regels van materieel recht, maar vereisen slechts een harmonisatie van de regels van internationaal privaatrecht en de invoering van een Europese verklaring van erfrecht.
Wij scharen ons dan ook achter de tweede aanbeveling van het Parlement om alleen de collisie- en jurisdictieregels op gemeenschappelijke leest te schoeien. Dat is naar ons idee de enige manier om de juridische systemen, gewoonten en tradities van de lidstaten te behouden.
Alleen zo kunnen de nationale rechtssystemen die bij successie een rol spelen doeltreffend worden gecoördineerd. Om eventuele collisie inzake erfopvolging te voorkomen, is het noodzakelijk en voldoende om zeker te weten welk recht toepasselijk is, zonder dat hierover een geschil kan ontstaan.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Dit verslag zou leiden tot een juridische chaos, en er zouden verschillende nationale rechtsnormen en rechtspraktijken tegenover elkaar worden gezet als de ideeën uit dit verslag zouden worden verwezenlijkt. De Zweedse partij Junilistan is gedecideerd tegen gemeenschappelijke EU-wetgeving op civiel- en strafrechtelijk gebied. Een eventuele goedkeuring van het verslag zou onder andere tot gevolg hebben dat Zweedse burgers hun onvoorwaardelijke recht op echtscheiding (met inachtneming van de regel inzake een bedenktijd van zes maanden) zouden verliezen.
Een voorbeeld hiervan is het volgende. Een echtpaar met de Zweedse nationaliteit vestigt zich op Malta. Een van de echtgenoten verhuist later terug naar Zweden en dient een echtscheidingsverzoek in bij een Zweedse rechtbank. Volgens de huidige Zweedse regels wordt het echtscheidingsverzoek ingewilligd naar Zweeds recht. Het voorstel betekent echter dat in plaats daarvan de Maltese wet moet worden toegepast. Dat kan ertoe leiden dat het echtscheidingsverzoek überhaupt niet wordt ingewilligd, omdat echtscheiding in Malta verboden is, en niet alleen daar, maar ook in een aantal andere landen. De Zweedse burgers verliezen daarmee het recht op alimentatie voor hun kinderen en het recht op de helft van de gemeenschappelijke goederen. De Zweedse partij Junilistan vindt dit volstrekt onaanvaardbaar. Wetgeving op dit gebied is een uiting van nationale, religieuze en sociale waarden. Deze mogen niet zomaar door de EU worden terzijde worden geschoven. Zoals gewoonlijk constateren wij dat subsidiariteit en pluralisme alleen maar voorkomen in feestelijke toespraken, terwijl de werkelijkheid een meedogenloos streven naar gelijkschakeling is.
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag Gomes over vrouwen in de internationale politiek gestemd.
De politieke wil die tijdens de Top van Peking in 1995 aan de dag is gelegd en de bestaande internationale verdragen hebben de publieke opinie en beleidsmakers bewust gemaakt van gendergelijkheid op alle maatschappelijke niveaus. Deze verklaringen hebben echter niet de obstakels van niet-wettelijke aard weggenomen die de volledige participatie van vrouwen in het openbare leven nog altijd belemmeren. Het is zaak dat de lidstaten maatregelen doorvoeren om het sociale, professionele en gezinsleven in overeenstemming te brengen, hetgeen naadloos aansluit op de conclusies van de Europese Raad in Barcelona en op de strategie van Lissabon.
Ik ben voorstander van de oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid om tot een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek te komen en om meer vrouwen te benoemen op internationale politieke posten.
Het is dan ook hoog tijd nieuwe manieren te vinden om vrouwen in toenemende mate te betrekken bij vredes- en veiligheidsvraagstukken, met name door meer vrouwen te benoemen bij de Verenigde Naties of binnen de externe delegaties van de Europese Unie.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. (EN) De Lissabon-strategie heeft gendergevoelige economische beleidsterreinen een centrale plaats gegeven in de strategie voor groei en concurrentievermogen, maar een volledige participatie van vrouwen in de politiek is een essentiële randvoorwaarde voor het welslagen van een gendergevoelig economisch beleid.
De Top van Peking in 1995 was een keerpunt voor wat betreft de politieke agendering van gendergelijkheid. Desondanks is volgens de Interparlementaire Unie van de 43.961 parlementsleden wereldwijd slechts 16,4 procent vrouw. Het percentage vrouwen dat wordt gekozen voor het Europees Parlement varieert van 58 tot 0, met een gemiddelde van iets boven de 30. Het percentage vrouwen dat wordt gekozen voor de nationale parlementen van de lidstaten varieert van 45 tot 9.
Dit duidt op een fundamentele democratische achterstand op Europees niveau, alsmede in een bredere internationale context.
Ik doe een beroep op de lidstaten om hun nationale wetgeving te herzien, teneinde pariteit en oprechte democratie in de politiek te bevorderen, om hun grondwet, wetgeving en praktijken te evalueren om ervoor te zorgen dat gendergelijkheid als basisbeginsel in hun grondwet wordt verankerd, en om maatregelen te nemen die gericht zijn op het combineren van het sociale, gezins- en beroepsleven in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Barcelona en de Lissabon-strategie, en aldus een voorwaardenscheppende omgeving te creëren voor de volledige deelname van vrouwen in de politiek.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag gaat over vrouwen in de internationale politiek, en ook al gaat het hier om een werkelijk probleem, er zou toch ook vermeld moeten worden waarom het voor vrouwen zo moeilijk is om een doeltreffende wijze aan het politieke en maatschappelijke leven deel te nemen. Er wordt in deze tekst met geen woord gerept over de economische en sociale redenen die het vermogen van vrouwen om te participeren beperken. Er wordt bijvoorbeeld wel vermeld dat er salarisverschillen bestaan en dat mannen meer verantwoordelijkheden in het huishouden dienen te aanvaarden, maar er wordt niets gezegd over de werkelijk moeilijkheden, en dat zijn in de eerste plaats arbeidsomstandigheden, uitbuiting, lage lonen, onzekere banen, parttime betrekkingen en het ontbreken van bepaalbare sociale voorzieningen.
De gevolgde benadering houdt geen rekening met klassenverschillen – er wordt alleen gekeken wat er bij de heersende klasse omgaat. Er worden dus geen expliciete verwijzingen gemaakt naar het economische, het werkgelegenheids- of het sociale beleid. Het verslag stelt als gevolg daarvan onder andere een maatregel voor die wij onaanvaardbaar vinden: een verplicht quotasysteem voor partijen, met een sanctieregeling. Men vergeet daarbij dat economische en sociale omstandigheden en de kiessystemen zelf nu juist tot die factoren behoren die de deelname van vrouwen beperken.
In Portugal bijvoorbeeld heeft de Socialistische Partij een quotasysteem aanvaard, maar diezelfde Partij is nu bezig om het bestaande kiessysteem door een ander te vervangen, als gevolg waarvan er in de praktijk misschien minder vrouwen zullen worden gekozen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Als vrouwen aan de internationale politiek (en aan de nationale politiek, de economie en de kunsten) deelnemen, is dat een teken van een goed ontwikkelde en evenwichtige maatschappij. Een wereld van mannen alleen is slechter dan een wereld van mannen en vrouwen. Dat betekent evenwel niet dat we automatisch tevreden moeten zijn als er een vrouw gekozen wordt of als er een regering wordt gevormd waarin evenveel vrouwen als mannen zitting hebben. In tegenstelling tot wat degenen die een quotasysteem en genderevenwicht voorstaan lijken te denken, zijn vrouwen meer dan alleen maar vrouwen.
Gelukkig is het zo dat de waarde van welke vrouw dan ook gelegen is in hetgeen ze denkt, doet, voorstaat en vertegenwoordigt. Ik geloof daarom niet dat het redelijk is om de verkiezing van een vrouw op zich positief te noemen. Ik geloof ook niet dat je met een quotasysteem en het opleggen van genderevenwicht het verlangde doel zult bereiken. Het evenwicht moet een resultaat zijn, en niet een gebaar. Ik kan hierover met een gerust hart spreken: de Portugese partij CDS is de enige partij waar vrouwen de functies van parlementair leider, minister van justitie en secretaris-generaal hebben waargenomen. Deze vrouwen verdienen mijn waardering, maar dan wel op grond van hun verdienste, en niet om symbolische redenen.
Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) In Duitsland, in Liberia, in Chili en onlangs nog in het Amerikaanse Congres is de benoeming van vrouwen op belangrijke posten alom toegejuicht. Ik sluit me van harte aan bij deze toejuichingen, waarbij ik hoop dat deze vrouwelijke succesverhalen op een dag geen symbolische waarde meer zullen hebben, maar een alledaagse aangelegenheid zullen zijn.
Het is niet langer voldoende voor een politica om haar uitlatingen tegenover de media toe te spitsen op het vermeende of daadwerkelijke machogedrag van haar rivalen, zoals het trieste ‘voorbeeld’ van de interne campagne binnen de Franse socialistische partij voor de benoeming van de presidentskandidaat ons laat zien.
We moeten meer verantwoording nemen en minder eisen stellen, aangezien gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen niet meer ter discussie staat. De delegatie van de Franse partij UMP binnen het Europees Parlement, die negen vrouwen en acht mannen telt, loopt in dit opzicht voorop.
Ik hoop dat we de roeping en de motivatie van een nieuwe generatie vrouwen om de politiek in te gaan zullen steunen. Maar in plaats van voortdurend pietepeuterig en soms te radicale regels uit te vaardigen om de positie van vrouwen te bevorderen, moeten we vertrouwen hebben in hun vermogen om zich te handhaven en om hun overtuigingen te doen gelden op alle niveaus – lokaal, nationaal of Europees – als vrouwen natuurlijk, maar ook als afgevaardigden.
Patrick Gaubert (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik wil Edit Bauer graag feliciteren met dit uitstekende verslag. De unanieme goedkeuring van het verslag binnen de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken geeft aan hoe goed het is.
Het verslag wijst er terecht op dat de internationale mensenhandel jaarlijks 600 000 à 800 000 mannen, vrouwen en kinderen treft. Ongeveer tachtig procent van deze slachtoffers zijn vrouwen en vijftig procent daarvan zijn meisjes. De meeste slachtoffers worden seksueel uitgebuit voor commerciële doeleinden.
Om de groei van deze handel en het steeds internationalere karakter ervan het hoofd te bieden, stelt dit verslag een reeks samenhangende maatregelen op Europees niveau voor waarmee we naar mijn idee de problemen die met deze plaag gepaard gaan het hoofd kunnen bieden. Uit het verslag spreekt met name de wens van de EU om een aanpak te kiezen die het accent legt op mensenrechten en op de slachtoffers, hetgeen naar mijn idee cruciaal is.
Om deze redenen en omdat de strijd voor het respecteren van de menselijke waardigheid onze volledige steun verdient, heb ik vóór deze tekst gestemd, waarin wordt voorgesteld een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad in de strijd tegen de mensenhandel goed te keuren.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Vreemd genoeg probeert dit verslag een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen de handel in mensen en illegale immigratie. In veel gevallen vertonen ze nochtans ontegenzeggelijk overeenkomsten, want illegale immigratie is uitgegroeid tot een ware mensenhandel met als meest weerzinwekkende vorm de mensenhandel ten behoeve van seksuele uitbuiting.
Maar wie zijn de echte schuldigen? Natuurlijk zijn dit de smokkelaars, de drugshandelaren, de pooiers en andere slavendrijvers die profiteren van een Europees grondgebied zonder controle aan de buitengrenzen en waar de deur wijd open staat voor migratiestromen. Maar het zijn ook de nationale en Europese bestuurders die niets ondernemen tegen illegale en massale immigratie, schijnhuwelijken of, erger nog, die beleid opstellen dat openlijk een lans breekt voor immigratie.
De smokkelaars zwaarder straffen, de criminele netwerken opdoeken en de weg effenen voor nieuwe samenwerkingsvormen tussen lidstaten zijn ongetwijfeld doelstellingen die moeten worden gerealiseerd. Het placebo-effect zal echter niet lang aanhouden, want het echte probleem – het ontbreken van controles aan de binnengrenzen van de Europese Unie, blijft bestaan. Als we niet afstappen van het vrije verkeer van niet-EU-ingezetenen, een waar dogma uit de pijplijn van Brussel, zal illegale immigratie op onstuitbare wijze blijven toenemen.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het Verdrag van de Raad van Europa betreffende maatregelen tegen mensenhandel is reeds door 30 landen ondertekend. Het verdrag is onder andere geratificeerd door Moldavië en Roemenië, en in Zweden wordt hard aan de ratificatie gewerkt. Het verdrag wordt toegepast op alle vormen van mensenhandel, ongeacht of deze nationaal of internationaal is of gekoppeld is aan georganiseerde misdaad. Het verdrag vormt op die manier een aanvulling op de bepalingen in de VN-Conventie tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.
De Zweedse partij Junilistan vindt dat de EU de nationale en internationale overeenkomsten die haar lidstaten reeds hebben ondertekend, moet respecteren. Het sluiten van juridisch bindende overeenkomsten is naar onze mening een taak van de democratisch gekozen nationale parlementen van de afzonderlijke landen. Wij steunen de strijd tegen de mensenhandel en wij feliciteren de regeringen van Roemenië en Moldavië met hun moed om dit ongelooflijk belangrijke verdrag te ratificeren. Daarom vinden wij de aansporing van de EU niet nodig. De soevereine Europese naties hebben de strijd reeds ieder voor zich aangebonden, zonder supranationale inmenging.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) In grote lijnen keuren wij dit rapport goed. We betreuren het wel dat er een aantal amendementen is aangenomen die de bestrijding van mensenhandel (speciaal de handel in vrouwen) er niet gemakkelijker op zullen maken.
We zijn vooral ontevreden over het schrappen van die alinea’s waarin werd gesteld dat het “kopen van andermans lichaam voor seksueel gebruik strafbaar moet worden gesteld” om de mensenhandel voor seksuele doeleinden terug te dringen. Uit een aantal onderzoeken blijkt namelijk dat het uitbannen van uitbuiting door prostitutie leidt tot het afnemen van georganiseerde misdaad en mensenhandel, speciaal de handel in vrouwen en kinderen.
Het verslag heeft evenwel een aantal positieve punten behouden. Er moeten inderdaad zware straffen worden opgelegd aan ondernemingen die via mensenhandel verschafte goedkope arbeidskrachten gebruiken, de lidstaten moeten de verantwoordelijkheid voor de slachtoffers aanvaarden en er moet streng worden opgetreden tegen het witwassen van geld dat met mensenhandel is verdiend.
Toch had het verslag verder kunnen gaan, en wel door de onderliggende problemen aan te pakken en met de oorsprongslanden samen te werken. Er moet daarbij ook steun worden gegeven voor projecten die gericht zijn op economische en sociale ontwikkeling. Op die wijze onderneem je iets tegen de oorzaken van de handel – armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Dit verslag presteert het nota bene om een illusoir onderscheid te maken tussen mensenhandel en illegale immigratie. Sinds de rampzalige akkoorden van Schengen uit 1985, waarmee de controles aan de binnengrenzen van de Europese Unie werden afgeschaft, hebben deze beide fenomenen – waarvan iedereen weet dat ze nauw met elkaar samenhangen – een hoge vlucht genomen.
Vanaf het moment dat Europa zich namens de lidstaten heeft belast met het implementeren van “een ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid” hebben criminele netwerken, pooiers en georganiseerde smokkelaarsbendes nog nooit zoveel winst gemaakt. Deze netwerken grijpen om zich heen en gedijen door steeds meer mensen uit te buiten.
Om een oplossing te vinden voor deze menselijke drama’s stellen de Commissie en het Parlement ons voor om politieke dialogen tussen lidstaten te organiseren en nog meer programma’s en samenwerkingsplannen op touw te zetten. Wat heeft dat voor zin? Het is hoog tijd dat we de echte oorzaken van mensenhandel en illegale immigratie aanpakken: het ontbreken van beveiligde en beschermde grenzen in Europa. Maar ja, voor onze eurocraten is het ondenkbaar af te stappen van hun stokpaardje: het vrije verkeer van personen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Mensenhandel is een moderne versie van de slavenhandel, maar in sommige opzichten zelfs erger. Bij mensenhandel is het wanhoop die de slachtoffers ertoe aanzet te betalen om gesmokkeld te worden en het komt voor dat de autoriteiten – meestal met de beste bedoelingen – een beleid voeren dat de handel bevordert en de handelaren in de kaart speelt.
Zoals zo vaak het geval is, moeten we om rechtvaardig te zijn ook hier hoge eisen stellen. We moeten dus strikt zijn met degenen die werk aanbieden, strikt met wie binnenkomt, strikt met degenen die blijven en – vooral – strikt en rigoureus bij de wetshandhaving. Als we onze ogen sluiten voor illegale immigratie, werken we mensensmokkel in de hand.
Ik geloof daarom dat we de positieve aspecten van legale immigratie dienen te erkennen. Als we niet hard optreden tegen illegale immigratie, moedigen we netwerken die zich met mensensmokkel bezighouden aan. We moeten de wet dus streng toepassen. Het volstaat evenwel niet om alleen maar naar de immigratiewetgeving te kijken. Als we een doeltreffende – en humane – benadering zoeken, moeten we proberen het economische succes en de ontwikkeling die wij hier genieten, in de oorsprongslanden van de migranten te implanteren. Dat is de richting waarin we allemaal moeten proberen te bewegen.
Lydia Schenardi (NI), schriftelijk. – (FR) De cijfers en schattingen over mensenhandel zijn schrikbarend. Het verslag van mevrouw Bauer rept van 600.000 à 800.000 mannen, vrouwen en kinderen die jaarlijks wereldwijd verhandeld worden. Dit is een vorm van uitbuiting die in ieder geval prostitutie omvat, maar ook gedwongen tewerkstelling en dienstverlening, slavernij of zelfs het verwijderen van organen.
Maar wat het verslag niet zegt, is dat deze menselijke tragedies zich als een olievlek uitbreiden sinds de funeste Schengen-akkoorden uit 1985, waarmee de controles aan de binnengrenzen werden afgeschaft.
Het Europese paradijs, “de ruimte van veiligheid, vrijheid en gerechtigheid” waarvan iedereen zo de mond vol had, blijkt in geen van de lidstaten werkelijkheid te zijn geworden. Erger nog, het blijkt gevaarlijk te zijn en de vorming van allerlei bendes en de georganiseerde misdaad in de hand te werken.
Zolang onze nationale en Europese hoogwaardigheidsbekleders niet willen inzien dat de toename van deze internationale handel te wijten is aan de open grenzen en dat alle beleidsmaatregelen ter bestrijding van de mensenhandel en illegale immigratie staan of vallen met onmiddellijke herinvoering van de controles aan de Europese grenzen, zal de aaneenschakeling van programma’s en plannen het effect hebben van een druppel op een gloeiende plaat.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De methoden die worden gebruikt om het project voor de zogenaamde Europese Grondwet weer op gang te helpen – waaronder in de eerste plaats propaganda – hebben een aantal erg negatieve kanten. Dit verslag over een uitzonderlijk controversiële mededeling van de Commissie bouwt daarop voort.
Na de nederlaag van Europa's heersende elite in de referenda over het Grondwettelijk Verdrag in Frankrijk en Nederland wil men opnieuw beginnen, maar dit keer zonder problemen op te roepen. Voor dat doel moet er zoveel mogelijk worden geïnvesteerd in een propagandacampagne. Een – inderdaad noodzakelijk – democratisch communicatiebeleid wordt zo omgevormd tot een heuse propagandacampagne die de belangen van de heersende klasse moet dienen.
Het verslag gaat ook over andere, minder controversiële onderwerpen, zoals sectoriële programma's gericht op jongeren in het onderwijs en de oproep om het debat in de parlementen en elders te intensiveren. Al met al gaat hier toch vooral om propaganda, vooral als er gesproken wordt over de kwalitatieve stap vooruit die men met de zogenaamde Europese Grondwet wil bewerkstelligen. Vandaar onze stem tegen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het doel van het Europees communicatiebeleid is klaarblijkelijk om “de gevolgen van de afwijzing van het Constitutioneel verdrag [...] tegen te gaan en een halt toe te roepen aan de toenemende euroscepsis in het algemeen”.
Wat is het probleem, volgens u? Dat de informatie over Europa kort door de bocht is en dat ze wordt vervormd en uitgebuit door de media en de nationale politiek. De oplossing? Een campagne waarin wordt gehamerd op de weldaden van de Europese Unie, georganiseerd door een Brusselse “Propaganda-Staffel”. De doelgroep? De burgers, wier euroscepsis recht evenredig is met hun onwetendheid over het paradijs dat Brussel voor hen in petto heeft; scepsis die moet worden omgezet in blinde bewondering en onvoorwaardelijke steun.
Wie probeert u voor de gek te houden? U hebt niet geluisterd en er niks van begrepen. Juist omdat ze geïnformeerd zijn en omdat ze hun informatie van de bron hebben gekregen, door de tekst te lezen, hebben de Franse en Nederlandse burgers de Grondwet massaal verworpen. Juist omdat ze dagelijks de rampzalige economische en sociale gevolgen van uw beleid ondervinden zijn ze eurosceptisch. Juist omdat men ze een keer rechtstreeks om hun mening heeft gevraagd, zijn ze zich gaan interesseren voor Europa.
En juist omdat u doodsbang bent voor het volk verkiest u hersenspoeling boven het direct raadplegen van deze burgers, die u in wezen beschouwt als idioten. Zij denken over u net zo.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het communicatiebeleid van de EU mag geen poging worden om een Verenigde Staten van Europa aan de burgers te verkopen. De instellingen van de EU moeten slechts op correcte en zakelijke wijze rapporteren over hun activiteiten en over de financiën en verder informatie verschaffen over bijvoorbeeld de bestaande uitwisselingsprogramma’s voor het hoger onderwijs.
Het is ook niet zo dat hoe meer kennis een afzonderlijke kiezer heeft, hoe meer hij aanhanger is van de opbouw van een supranationale EU-staat. De visie op intergouvernementele samenwerking of supranationaliteit als samenwerkingsvormen voor de EU berust op waarden en niet op feitenkennis.
We geloven evenmin in het initiëren en financieren van EU-partijen om een dialoog over EU-kwesties tot stand te brengen met de kiezers. De politieke belangstelling voor EU-kwesties moet van onderen worden opgebouwd in politieke partijen en organisaties.
In het verslag wordt ook benadrukt dat de communicatie moet worden gebaseerd op initiatieven die worden bevorderd via communicatiekanalen zoals culturele programma’s (bijvoorbeeld bij de uitreiking van literaire prijzen of filmprijzen), sportevenementen enzovoort. Wij herhalen ons standpunt dat dit soort manieren om de EU op de markt te zetten minachting voor de burgers uitstraalt. Dat is niet de wijze waarop de Unie moet laten weten dat zij bestaat en wat voor werk zij doet.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik ben het in wezen eens met de punten die de Commissie aanvoert en de standpunten die ze daarbij inneemt, zeker als het gaat om de noodzaak transparant te zijn en de afstand tot de burgers te verkleinen. Ik geloof echter wel dat het duidelijk zou moeten zijn dat een communicatiebeleid geen doel is maar een middel. Zo moeten we dit beleid interpreteren. De misvatting dat alles communicatie is en er niets dan communicatie is, kan leiden tot een ledige maatschappij, waarin de boodschap zelf alle belang voor zich opeist en er aan de inhoud van die boodschap nauwelijks aandacht wordt besteed.
Het komt er volgens mij op neer dat de sleutel tot een succesvol EU-communicatiebeleid bestaat in het vermogen van de Unie om zich aan de burgers van de lidstaten te presenteren als iets nuttigs. En dat is waar deze twee kwesties – inhoud en wijze van overbrengen – een rol beginnen te spelen. De EU moet meewerken aan een politieke hervorming die bijdraagt tot economische ontwikkeling, veiligheid, de internationale rechtsorde en hoop. Dat is de inhoud. Wat de communicatie betreft: bij dat onderdeel gaat het, als de inhoud goed is, om een vaardigheid. Het is maar een deel van het verhaal, en niet eens het belangrijkste. Van belang is vooral dat we communicatie niet verwarren met propaganda. Ik ben het ermee eens dat we moeten communiceren,maar niet dat we propaganda moeten bedrijven.