De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0384/2006) van Pilar del Castillo Vera, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie: Tijd voor een hogere versnelling – Een Europa van ondernemerschap en groei tot stand brengen (2006/2138(INI)).
Pilar del Castillo Vera (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, geachte collega’s, we gaan nu debatteren over een verslag waarover we in de loop van de ochtend zullen stemmen en dat op zijn beurt een samenvatting is van een reeks verslagen van de Commissie met een fundamentele en heel duidelijke doelstelling, die geen andere is dan het vaststellen van een pakket maatregelen waarmee een kennissamenleving en een kenniseconomie ontwikkeld kunnen worden in Europa, en dat is uiteindelijk het belangrijkste instrument voor het scheppen van werkgelegenheid en groei, en daarmee van welvaart voor alle Europeanen.
In dit verslag, evenals in andere deskundigenverslagen, zoals bijvoorbeeld het verslag-Aho, dat een buitengemeen volledig en precies verslag over dezelfde onderwerpen is, en andere, eerdere verslagen van de commissie, bevinden we ons in een situatie waarin we een ronduit goede diagnose hebben – zou ik zeggen – van onze positie, van de reden waarom we ons in deze positie bevinden en van wat we nodig hebben. Er is waarschijnlijk geen enkel ander gebied waarop we zo precies weten hoe we de groei in Europa kunnen bevorderen.
De diagnose is er, en de remedies zijn er ook. We weten allemaal dat, om een op kennis gebaseerde samenleving te krijgen, het nodig is om innovatie te bevorderen. We weten allemaal dat het nodig is om de scholing van mensen te bevorderen, zodat ze zich kunnen aanpassen aan al die momenten van verandering die zich in op het werk voordoen en zichzelf opnieuw kunnen uitvinden en een nieuwe manier van werken kunnen ontwikkelen. We weten allemaal dat innovatie nodig is om ervoor te zorgen dat ons sociale systeem niet langzaam zijn vermogen gaat verliezen om de burgers bij te staan op het gebied van gezondheid, onderwijs, enzovoorts. Ook weten we allemaal dat ondernemingen een vriendelijk kader nodig hebben, een kader dat ze helpt, dat ze stimuleert om innovatief te werk te gaan en dat vermijdt om ze met bureaucratische moeilijkheden op te zadelen, met problemen op een hele reeks van werkterreinen.
Het is nu niet het moment om alle aspecten van het verslag tot in detail te behandelen, want die staan al in het verslag en u kent ze allemaal; ik zou deze interventie graag willen gebruiken om er de grootst mogelijke nadruk op te leggen dat we nu eens moeten ophouden met alleen maar praten en het geven van aantrekkelijke titels aan verslagen en analyses, terwijl er een zekere verlamming is geslopen in het optreden van de nationale staten. De stap die met de 25 hervormingsprogramma’s is gezet is belangrijk, maar ik denk dat er buitengewoon veel nadruk zou moeten worden gelegd op een heel strikte evaluatie van de vooruitgang die er in die nationale programma’s wordt geboekt.
Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe groter de kans dat we de boot zullen missen. Toen de Lissabon-agenda werd opgesteld, was er de verwachting van ontwikkeling. Toen we op de helft waren met de Lissabon-agenda, lag het Europese gemiddelde – natuurlijk is de situatie in het ene land anders dan in het andere land – lager dan toen de Lissabon-agenda werd opgesteld. En de kans bestaat dat we in 2010 tot de ontdekking komen dat we helemaal niets zijn opgeschoten en alleen maar vertraging hebben opgelopen. Ik ben oprecht van mening dat als we een externe accountant in de arm zouden nemen, deze onder de indruk zou zijn van de kwaliteit van onze diagnose, van de kwaliteit van onze remedies en oplossingen, en tegelijk ook van de complete verlamming die ons parten speelt bij de toepassing van die remedies.
Samenlevingen zijn, net als het leven zelf, afhankelijk van samenwerking tussen de verschillende generaties. Het is als een estafetteloop, maar dan over een zeer lange afstand, waarbij één generatie het stokje bij zich heeft. Er worden op dit moment veel Europeanen geboren, en veel Europeanen groeien op dit moment op. Anderen, zoals wij hier, zullen in een niet zo heel verre toekomst gepensioneerd zijn. En allemaal hebben we een samenleving nodig waarin Europa dat vermogen blijft houden om te concurreren, dat leiderschap en die toekomst die Europa in eerdere perioden had, omdat er toen Europeanen waren die besloten, met hun hart en met hun ziel, om de best mogelijke erfenis na te laten, voor de toekomst van hun land en voor de toekomst, in dit geval, van alle landen die de Europese samenleving vormen.
Daarom is dat ook onze verantwoordelijkheid en daar moeten we met hart en ziel aan gaan werken.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, de Commissie juicht dit debat over het Europees groei- en werkgelegenheidsbeleid toe en is bijzonder ingenomen met het verslag dat nu op tafel ligt. Graag bedank ik de rapporteur, mevrouw del Castillo Vera, bijzonder hartelijk voor deze grondige en objectieve beschouwing.
Dit debat komt een paar dagen voordat de Commissie een beslissing neemt over het voortgangsverslag over het groei- en werkgelegenheidsbeleid voor 2006. Ik deel de analyse van mevrouw del Castillo Vera dat we in Europa inderdaad heel goed weten waar onze problemen zitten. We weten ook heel goed wat er gedaan moet worden. We hebben de juiste antwoorden op de problemen, maar u heeft volkomen gelijk, mevrouw del Castello Vera: er ligt een probleem bij het omzetten van de juiste maatregelen, met name op nationaal niveau. Hoe dit komt, is ook makkelijk te verklaren.
De noodzakelijke hervormingen op lange termijn die we voor het Europees groei- en werkgelegenheidsbeleid afgebakend hebben, botsen steeds weer met de kortetermijnbelangen van de nationale politiek. Er zijn altijd wel ergens verkiezingen en altijd weer komt het raderwerk tot stilstand. Desondanks kan ik u vandaag melden dat er van het voortgangsverslag dat we over twee weken goed zullen keuren, twee uiterst positieve signalen uit zullen gaan.
Het eerste signaal is dat we in Europa voor het eerst een werkend mechanisme hebben om het economisch beleid van de lidstaten en van de EU te coördineren. Dat was immers het grote probleem van de strategie van Lissabon waar u het over had: die had zeer ambitieuze doelen, maar een mechanisme voor de tenuitvoerlegging was er vrijwel niet.
Het tweede positieve antwoord is dat de prioriteiten van de lidstaten duidelijk zijn veranderd. In onze verslagen, die over elke afzonderlijke lidstaat en elke afzonderlijke sector gaan, zullen we kunnen laten zien dat de onderwerpen waar onze strategie om draait, nu overal in Europa hoog op de agenda staan. Het gaat hierbij om onderwijs en opleiding, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, een gunstiger ondernemingsklimaat, met name voor de kleine en middelgrote ondernemingen, en het bevorderen van de inzetbaarheid van die bevolkingsgroepen die nu geen toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Al die onderwerpen vinden wij met stip op de politieke agenda terug. Daarom ben ik blij dat in het verslag dat vandaag besproken wordt, zeer duidelijke standpunten over deze onderwerpen worden ingenomen. Ik wil met klem benadrukken hoe blij ik ben dat dit verslag het Commissiebeleid voor de kleine en middelgrote ondernemingen en op het gebied van innovatie zo duidelijk ondersteunt.
Ik wil klip en klaar zeggen dat de toekomst van onze groei en van onze arbeidsplaatsen ervan afhangt of we het innovatievermogen van onze kleine en middelgrote ondernemingen zo weten te versterken dat ze meer en meer kunnen bijdragen aan de groei en werkgelegenheid in Europa. De extra arbeidsplaatsen die we nodig hebben, zullen in deze sector ontstaan. Daarom is het belangrijk dat voor ons hele beleid getoetst wordt of het de kleine en middelgrote ondernemingen in Europa de nodige speelruimte garandeert of niet.
Op basis van het voortgangsverslag van de Commissie zullen we dan al zeer binnenkort kunnen debatteren over de stand van zaken van het groei- en werkgelegenheidsbeleid. Ik ben er tamelijk zeker van, mevrouw del Castillo Vera, dat u dan mijn mening zult delen: in Europa is geen sprake van stilstand, integendeel, we gaan duidelijk de goede kant op.
Patrizia Toia (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie heeft zonder twijfel een nieuwe impuls nodig om het gat te dichten, de kloof ten opzichte van de andere sterke, dynamische, concurrerende economieën. Ik heb het hier niet alleen over de traditionele, maar ook over de nieuwe economieën, die hun entree op het internationale toneel hebben gemaakt. Europa loopt daarom een groot risico wanneer het geen gelijke tred kan houden en zich niet moderniseert door zichzelf die impuls en dat beetje extra te geven waar het behoefte aan heeft, niet in de laatste plaats door dit debat. Europa loopt het gevaar de compatibiliteit te verliezen die het altijd aan den dag heeft weten te leggen tussen economische, productieve en industriële groei en tegelijkertijd sociale samenhang en het vermogen om werkgelegenheid en een meer omvattende vorm van groei te bevorderen.
Ik ben van mening dat dit 'beetje extra' twee elementen vereist. Ten eerste moeten we in actie komen met het oog op nieuwe factoren binnen de economische groei en de werkgelegenheid: menselijk potentieel, de opleiding van menselijk potentieel, de bevordering van kennis en vaardigheden van mensen, en technologische innovatie, dat ook gezien kan worden als het vermogen om onderzoeksresultaten en alle resultaten die ons momenteel door kennis ter beschikking worden gesteld, om te zetten in productieprocessen. Er is echter een tweede element dat ik ter afsluiting wil aanstippen en dat cruciaal is om deze uitdaging het hoofd te kunnen bieden: Europa moet meer samenwerken! Europa moet van dit strategische vermogen een gemeenschappelijke visie maken. Vijfentwintig nationale plannen brengen ons vermogen om samen te werken in gevaar: we hebben één visie nodig, een meer eenduidige visie. We hebben kortweg behoefte aan meer geharmoniseerde beleidsvormen op het gebied van belastingen, werkgelegenheid en industrie.
Gyula Hegyi (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vroeger leerden jonge mensen hun beroep in de werkplaats van een oudere meester. In Hongarije gingen voor de wereldoorlogen en voor het ijzeren gordijn er kwam veel jongeren een paar jaar naar West-Europa om in de werkplaatsen van buitenlandse meesters professionele vaardigheden te verwerven. Op die manier leerden ze hun beroep, en tegelijkertijd ook één of twee vreemde talen.
We hoeven niets nieuws uit te vinden, we moeten gewoon oude tradities doen opleven. Natuurlijk zijn de tijden veranderd, en speelt de overheid een belangrijke rol in de beroepsopleiding. Toch kan het midden- en kleinbedrijf worden gevraagd om leerlingen te helpen om praktische ervaring op te doen, net zoals de meesters en de gilden dat vroeger deden. Onze projecten op het gebied van de beroepsopleiding zijn nogal mager, we moeten meer geld ter beschikking stellen voor programma’s waardoor leerlingen in het buitenland ervaringen op kunnen doen, en misschien ook voor een uitwisseling.
Ook taalonderwijs hoort thuis in de beroepsopleiding, ook het jargon van het zakenleven en de technologie moet worden onderwezen. Het is prachtig om de monologen van Hamlet uit je hoofd te leren, maar timmerlieden of computerdeskundigen moeten ook hun vaktaal in vreemde talen kennen.
Andrzej Jan Szejna (PSE), auteur van het ontwerp van het standpunt Commissie Juridische Zaken. – (PL) Geachte mevrouw de Voorzitter, ik zou de rapporteur van harte willen feliciteren en haar bedanken voor de hoeveelheid werk die ze verricht heeft voor een zo belangrijk item voor de toekomst van de Europese economie. Helaas moeten we opmerken dat de economische resultaten die bereikt worden door de Europese Gemeenschap steevast als teleurstellend kunnen worden beschouwd, zeker wanneer we de mogelijkheden van de Europese eenheidsmarkt in aanmerking nemen. Daarentegen verdienen de problemen waarmee kleine en middelgrote ondernemingen kampen bijzondere aandacht, want zij vormen immers een van de hoofddrijfveren van de Europese economie.
Een betere regulering en een vereenvoudiging zijn heel belangrijk om de coherentie en transparantie van de wetgeving van de gemeenschap te vergroten en tegelijk de administratieve last te verkleinen, waarmee het midden- en kleinbedrijf het vaak moeilijk heeft. Komende wetsvoorstellen dienen te steunen op een brede en uitvoerige benadering gestoeld op een gedetailleerde doorlichting van de huidige wetgeving en diepgaande analyse van de gevolgen. Daarom dient er regelmatig dialoog gevoerd te worden, zowel met kleine en middelgrote ondernemingen, alsook met de organisaties die hen vertegenwoordigen. Het doel van deze dialoog is dat de gesprekpartners gaan deelnemen aan het opgang brengen van programma’s van de gemeenschap en ook participeren aan het verdere ontwikkelen ervan.
Dominique Vlasto , namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil allereerst mijn dank uitspreken voor onze rapporteur, mevrouw del Castillo Vera, en haar feliciteren met haar uitstekende verslag, temeer daar het zich concentreert op heldere thema’s om de follow-up van de strategie van Lissabon te verbeteren. En ik denk dat één punt ons met name tot actie zou moeten bewegen, te weten de herziening van het Gemeenschapsoctrooi.
Hoe lang roepen we al dat innovatie moet worden bevorderd via harmonisatie op Europees niveau, zoals mevrouw del Castillo Vera zojuist ook zei? Nu moet er eens naar ons geluisterd worden. We praten over beter wetgeven, wat een enorm veelomvattend is. Maar het is ook verrassend te noemen dat Europa zo ver achterloopt als het gaat om innovatie. Als we echter bedenken dat een octrooi in Europa gemiddeld 46 700 euro kost, tegenover 10 250 euro in de Verenigde Staten, denk ik dat we het antwoord helaas hebben. Een dergelijk prijskaartje is de beste manier om innovatie in de kleine en middelgrote Europese bedrijven de nek om te draaien. Deze kostenpost is veel te hoog. Het is dan ook hoog tijd met name om de Raad tot inkeer te brengen, om onze bedrijven uit deze dieptreurige situatie te redden.
Ik wilde eveneens wijzen op een ander belangrijk punt dat aan de orde had moeten komen in dit verslag, namelijk het akkoord inzake overheidsopdrachten. Met dit akkoord, dat momenteel herzien wordt binnen de Wereldhandelsorganisatie, kunnen de 36 ondertekenaars, waaronder onze 25 lidstaten, meedingen naar overheidsopdrachten van hun partners. Sommige van deze partnerlanden houden zich echter niet aan de regels. Kijk alleen maar naar wat de Verenigde Staten en Canada doen. Via nationale bepalingen worden overheidsopdrachten buiten het toepassingsgebied van het akkoord gehouden en uitsluitend toegekend aan hun KMO’s, terwijl deze landen zelf wel in aanmerking kunnen komen voor overheidsopdrachten van de 25 lidstaten.
Ik vind het onaanvaardbaar dat de geboekte vooruitgang in de transatlantische betrekkingen allemaal van één kant komt. Het is dan ook onze taak om te komen tot een Europese Small Business Act, naar het voorbeeld van de wet die sinds 1953 in de Verenigde Staten van kracht is. We kunnen stellen dat we ongeveer vijftig jaar achterlopen. U zult met me eens zijn dat dat genoeg is. Aan ons om met betere wetgeving op de proppen te komen.
Norbert Glante, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, de kleine en middelgrote ondernemingen vormen de economische ruggengraat van Europa, dat stellen we steeds weer vast. Ze hebben het leeuwendeel van de werknemers in Europa in dienst en net als al eerder, kampen ze met problemen.
Ik wil erop wijzen dat we in juli 1994 de eerste mededeling van de Commissie hierover hebben gekregen. Daarin werden vele problemen besproken. In december van datzelfde jaar volgden er aanbevelingen, in 1998 kwam de tweede mededeling en in 2000 hebben deskundigen vastgesteld dat nog niet eens de helft van de maatregelen in de lidstaten was omgezet. Nu moeten we constateren dat nog maar 55 procent van de maatregelen is omgezet. De lidstaten moeten nu dus de daad bij het woord voegen.
Ik wil nog een belangrijk onderwerp aansnijden, namelijk ondernemingsoverdracht. Daar wordt in de hele problematiek te weinig aandacht aan geschonken. Dat geldt zowel voor de belastingautoriteiten die daar in de lidstaten voor verantwoordelijk zijn, als voor de ondernemers zelf, die er tijdig werk van moeten maken om hun onderneming aan een nieuwe bezitter over te dragen.
Voor alle betrokken partijen is er werk aan de winkel. Wij als Parlement hebben ons steentje bijgedragen, ook in het zevende kaderprogramma voor onderzoek voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Woorden zijn er al genoeg gevallen, nu willen we graag daden zien.
Ona Juknevičienė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Om te beginnen wil ik de rapporteur feliciteren met haar toespraak. Ik ben het in essentie met haar eens. Dit is opnieuw een document, naast vele andere, dat het ondernemerschap in Europa moet stimuleren – te beginnen met de kleine en middelgrote ondernemingen. Het beleid van de Gemeenschap op dit gebied is consistent en ik zou zeggen ook fair. Het probleem is dat men zich er in het echte leven vaak niet aan houdt. Wetten worden veelvuldig genegeerd en er worden bureaucratische obstakels opgeworpen. Ik wil op twee problemen wijzen: ik denk dat het succes van kleine en middelgrote ondernemingen afhangt van de oplossing van deze problemen. In de eerste plaats is er een probleem met de registratieprocedure voor bedrijven. De Commissie heeft beloofd dat eind 2007 het zogenaamde éénloketbeginsel in de hele Gemeenschap in de praktijk zal zijn gebracht. Tijdens de Top van maart zijn de lidstaten ook overeengekomen om de registratieprocedures voor bedrijven te vereenvoudigen. Er is afgesproken dat deze niet langer dan één week mogen duren. In werkelijkheid nemen ze op dit moment in sommige lidstaten echter tussen de één dag en meerdere weken in beslag. Ook de kosten van registratie lopen sterk uiteen. In bepaalde landen kost het niets, terwijl het elders honderden euro’s kan kosten.
Het tweede probleem is de controle op de activiteiten van ondernemingen door diverse overheidsinstanties. In Litouwen zijn op dit moment 152 controlerende instanties actief. Ondernemers noemen dit als een van de grootste problemen en bronnen van corruptie. Onlangs hebben driehonderd werknemers van de Commissie zich verplicht om tegen 2009 tenminste één week in kleine en middelgrote ondernemingen te hebben gewerkt. Op die manier zullen ze proberen de problemen beter te begrijpen. Dat is een welkome en concrete stap. Misschien moeten ook in andere delen van Europa soortgelijke initiatieven worden ontwikkeld, maar zal de Commissie deze initiatieven ondersteunen? Ik ben er zeker van dat we bureaucratische obstakels zullen moeten wegnemen als we willen dat bedrijven groeien. Pas dan zullen we kunnen zeggen dat we een Europa tot stand brengen door ondernemerschap en dat we de groei ervan stimuleren.
Guntars Krasts, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dank u. Ik twijfel er niet aan dat de successen op het gebied van innovatie, de vaardigheid om daar gebruik van te maken en het vermogen om het ondernemersklimaat weer te laten opbloeien, met name voor de kleine en middelgrote ondernemingen, de concurrentiepositie van Europa in de wereldeconomie zal veiligstellen. Europa moet een proactieve en leidende positie innemen op het gebied van wereldwijde en sociale regelgeving. Als we bijvoorbeeld op het gebied van innovatie op gelijke voet willen komen met de Verenigde Staten, waarop we volgens de Europese Commissie op dit moment vijftig jaar achterlopen, is het van vitaal belang dat we de bestaande relaties tussen wetenschap en het bedrijfsleven, en tussen het bedrijfsleven en de regulerende taak van de staat, plus alle modellen voor de financiering van de wetenschap veranderen. Restricties, niet een gebrek aan ondernemerschap, zijn de reden waarom de meerderheid van de inwoners van Europa liever werknemer willen zijn dan werkgever. Wij verwelkomen de klemtoon die in het verslag wordt gelegd op de rol van de gemeenschappelijke markt bij het stimuleren van het ondernemerschap. De gebieden waarop de gemeenschappelijke markt niet naar behoren functioneert, zijn de diensten en het vrije verkeer van arbeid. Een taak die vertraging heeft opgelopen bij het bevorderen van het vrije verkeer van arbeid is het vergelijkbaar maken tussen de lidstaten van diploma’s en kwalificaties, iets dat met name urgent is geworden na de uitbreiding van 2004 en de toetreding van Bulgarije en Roemenië. Ik hoop dat het verslag de afgevaardigden zal aanzetten om de fouten die erin zijn geslopen, niet in de laatste plaats bij de onlangs aangenomen dienstenrichtlijn en bij de afwijzing van het Europees octrooi, nog eens goed te overdenken en te begrijpen. Dank u.
Godfrey Bloom, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou onze uitstekende tolken eens op de proef willen stellen. “Een Europese Unie van ondernemerschap” is toch een oxymoron? De hele raison d’être – als u mij deze uitglijder in het hier gebruikelijke jargon vergeeft – van deze club is kleine bedrijven in de kiem te smoren. Regels, regeltjes, verordeningen en nog meer verordeningen, en ze komen meestal van mensen die helemaal geen ervaring hebben in het zakenleven. Ik heb gisteren eens naar de lijst van meer dan 700 afgevaardigden gekeken, en ik heb er maar ongeveer vijf gevonden die echt ervaring in het zakenleven hebben.
De commissarissen gaan met vakantie op het jacht van Microsoft, de Britse minister-president heeft een heel mooi contact met Lord Browne van BP, en zo kan ik nog wel even doorgaan, maar dat heeft allemaal niets te maken met het zakenleven.
Het zakenleven in West-Europa rust op de schouders van vele miljoenen zakenmannen en zakenvrouwen, die wanhopig, maar zonder te klagen, proberen om uit hun kleine bedrijfje een redelijk inkomen te halen. Meer dan 52 procent van het Britse BBP komt van kleine bedrijven.
U vertelt ons hoe oud onze medewerkers moeten zijn, u vertelt ons wat hun huidskleur moet zijn, u vertelt ons hoeveel vakantiedagen we ze moeten geven, u vertelt ons hoeveel pensioen ze moeten krijgen. En het gaat maar door! Als we hier werkelijk orde op zaken willen stellen, en werkelijk ondernemerschap willen, zouden we volgens mij alleen maar afgevaardigden mogen kiezen en commissarissen benoemen die in hun leven ooit een keer een dag echt hebben gewerkt. Zulke mensen zijn nu niet te vinden!
(Applaus van de publieke tribune)
De Voorzitter. Hoewel ik mij inderdaad kan voorstellen dat sommige toespraken in dit Parlement de goedkeuring van de bezoekers kunnen wegdragen, of juist niet, moet ik degenen die zich in die rijen bevinden toch echt verzoeken hun mening voor zich te houden.
Ashley Mote (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik vraag me af hoeveel personen in dit Parlement ooit een idee voor een nieuw bedrijf hebben gehad, het geld ervoor zelf hebben opgebracht, op eigen risico, en dat bedrijf dan twintig jaar hebben gerund, en werkgelegenheid en welvaart hebben gecreëerd. Niemand steekt zijn hand op, en toch praat de Commissie over het toelaten van ondernemers, over het creëren van een klimaat voor eerlijke concurrentie. Dat is het absolute tegendeel van wat “ondernemen” betekent. Ondernemerschap betekent dat je iets creëert waaraan nog nooit iemand had gedacht.
Daar zit de commissaris, en hij vertelt dat het in 2009 strafbaar wordt om Britse meeteenheden te gebruiken voor de uitvoer van Britse producten. Dat zal ertoe leiden dat producenten van banden, fietsen, kleding, medische apparatuur, zuivelproducten, diepvriesproducten, speciale papiersoorten, huishoudelijke apparaten, gereedschap, onderdelen voor computers en voor de olie- en gasindustrie het kind van de rekening worden, allemaal. Een ondernemer in mijn kiesdistrict moet zijn bedrijf waarschijnlijk sluiten, want hij kan zijn onderdelen voor de olie- en gasindustrie nooit verkopen aan klanten in de Verenigde Staten. Die gaan zeker geen boorkop duizenden voet naar boven halen om de maat te controleren! Hij moet ofwel crimineel worden, ofwel zijn bedrijf sluiten.
Jaren geleden liep ik het kantoor binnen van een van de grootste ondernemers in de Verenigde Staten, en achter hem hing een tekst die luidde: “Als je geen deel van de oplossing bent, ben je een deel van het probleem, dus ga opzij!” Die boodschap zou ik het Parlement mee willen geven.
Zbigniew Krzystof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Geachte mevrouw de Voorzitter, er zijn veel factoren die ervoor zorgen dat de Europese Unie zijn concurrentiepositie aan het verliezen is, niet alleen ten opzichte van andere sterk geïndustrialiseerde landen maar ook van ontwikkelingslanden. Het is onmogelijk hier alle factoren te vermelden, maar de belangrijkste zijn de ontoereikende steun voor kleine en middelgrote ondernemingen en te kleine investeringen in wetenschap en onderwijs.
Ik zou me echter op een andere factor willen concentreren. Het gaat om de grote verschillen in de ontwikkeling binnen de Europese Unie en dat zowel op nationaal alsook op regionaal niveau. Om een echte Europese wetenschappelijke en technologische zone te scheppen moeten we de kloof tussen rijke en arme lidstaten van de Unie dichten. Dat vereist uiteraard extra middelen en het gaat niet alleen om structuurfondsen, of fondsen voor de landbouw, maar ook om middelen voor onderzoek en ontwikkeling, wetenschap of onderwijs.
Helaas hebben de rijkere landen, door te schermen met het argument van een hogere effectiviteit op deze gebieden, zich de fondsen voor deze doeleinden praktisch toegeëigend. In deze omstandigheden hoeft het niemand te verbazen dat de verschillen tussen de arme en rijke regio’s van Europa in plaats van te verdwijnen, steeds groter worden en dat de Europese Unie zich beduidend langzamer ontwikkelt dan de Verenigde Staten of de Aziatische landen.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag nog twee dingen kwijt.
Ten eerste: ik heb alle begrip voor de kritiek op de omstandigheden en de Commissie is ook niet terughoudend in het bekritiseren van laakbare omstandigheden, maar een ding mogen mogen we niet over het hoofd zien: de economische indicatoren voor Europa wijzen naar boven. De groei ligt dit jaar ver boven de verwachtingen, de werkgelegenheid neemt echt merkbaar af, de productiviteit van de Europese ondernemingen stijgt en we merken zeer duidelijk dat de prioriteiten van de lidstaten zich gaan richten op het verbeteren van het ondernemingsklimaat.
Ten tweede: in vergelijking met pakweg de Verenigde Staten zijn er in Europa minder mensen bereid zelf een bedrijf op te richten of te leiden of, zoals een afgevaardigde het zojuist zei, het risico aan te gaan om – ook met eigen geld – arbeidsplaatsen voor anderen te scheppen. Dat heeft zeer interessante oorzaken en die hebben een culturele achtergrond. Daarom heeft de Commissie met veel daadkracht voorgesteld ondernemerschap en onderwijs aan elkaar te koppelen. Al op scholen en universiteiten moet men op het spoor van het ondernemerschap gezet kunnen worden. In die landen waar dat gebeurt, zien we opmerkelijke successen. Daar waar dat niet gebeurt, zijn er gewoonweg te weinig bedrijven. En een bedrijf dat niet bestaat, kan ook geen arbeidsplaatsen creëren, zo eenvoudig is dat.
Op het ogenblik doen we een interessante ervaring op, namelijk dat learning by doing nog steeds de beste manier is. Ik heb in dit debat al verwezen naar het project Enterprise Experience, dat ik heb opgestart om alle hoge ambtenaren uit mijn eigen diensten minstens een week te laten werken in een kleine of middelgrote onderneming. De eerste vijftig zijn nu terug en het resultaat is fascinerend. Allemaal, maar werkelijk ook allemaal brengen ze belangrijke en serieuze voorstellen voor verbetering mee terug om de kleine en middelgrote ondernemingen makkelijker te kunnen laten werken. Maar hetzelfde geldt aan de andere kant: de ondernemingen die onze ambtenaren hebben opgenomen, zeggen dat ze daar veel van hebben geleerd en veel beter begrijpen wat er op Europees niveau mogelijk is en wat niet.
Ik wil de lidstaten er echt toe aanmoedigen ook dergelijke initiatieven te nemen. De ontwikkelingen in de bedrijven gaan zo snel dat diegenen die de randvoorwaarden voor bedrijven vormgeven, absoluut met hun eigen ogen gezien moeten hebben wat er daar daadwerkelijk gaande is en welke gevolgen hun handelingen hebben.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt om 11.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van mijn collega Pilar del Castillo Vera over ondernemerschap en groei gestemd. Dit verslag vormt een essentiële bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen uit de herziene strategie van Lissabon, om Europa tot de meest concurrerende regio ter wereld te maken door zich te heroriënteren op groei en werkgelegenheid, waarbij het evenwicht gehandhaafd blijft tussen de drie pijlers onder het proces: de economie, de sociale dimensie en het milieu.
Als de Unie deze enorme uitdaging om groei en werkgelegenheid te creëren met succes wil aangaan moet ze rekening houden met kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) die – laten we dat niet vergeten – 70 procent van het totale aantal banen in Europa vertegenwoordigen, met 75 miljoen werknemers. Na de interne markt tot stand te hebben gebracht waarbij de consument en concurrentie centraal stonden, moet de Unie nu haar aandacht richten op de producenten en ervoor zorgen dat de Europese creativiteit ruim baan krijgt, waarbij ze ons tevens behoedt voor de nadelige gevolgen van de mondialisering. Tot slot vind ik het jammer dat het rampzalige monetaire beleid van de Europese Centrale Bank niet is bekritiseerd, want het monetaire beleid wordt te weinig in dienst gesteld van de economische groei.
(In afwachting van de stemmingen wordt de vergadering om 10.50 uur onderbroken en om 11.00 uur hervat.)