De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0455/2006), namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (10351/1/2006 – C6-0314/2006 – 2005/0017(COD)) (corapporteurs: Lissy Gröner en Amalia Sartori).
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn mederapporteur en de Commissie hartelijk bedanken. We hebben uitstekend samengewerkt om het instituut zo snel mogelijk operationeel maken en we zijn daarin heel succesvol geweest. Toch verzoek ik u, mijnheer de Voorzitter, alle diensten nog eens op te dragen om alle taalversies van het verslag op genderbewust taalgebruik te controleren. In mijn taal, het Duits, kunnen we er ondanks herhaalde oproepen niet van op aan dat overal genderbewuste taal gebruikt wordt.
Al zo lang het Europees Parlement bestaat, hebben we ons hier als de motor van de emancipatie gepresenteerd. We discussiëren nu al bijna tien jaar over de vraag wat de beste voorwaarden zijn om een instelling op te richten die gendermainstreaming coördineert en van de beste praktijken uit de lidstaten een soort dwarsdoorsnede weet te maken. Na een haalbaarheidsonderzoek werd vervolgens de wens van een genderinstituut geuit en nu inmiddels zo'n twee jaar geleden heeft de Raad die wens overgenomen en besloten het Europees Instituut voor gendergelijkheid begrotingsneutraal te realiseren. Wat betekent dat? In de praktijk komt dat erop neer dat het Genderinstituut uit het emancipatieprogramma gefinancierd wordt. Het budget wordt met de helft gekort en het wat er van het programma over was, is overgeheveld naar het sociale actieprogramma PROGRESS. Dat is de prijs die de vrouwen betalen. Als dan uit bepaalde hoek wordt geroepen dat het instituut te duur is, kun je daar alleen maar tegen inbrengen dat de vrouwen er juist duur voor hebben betaald!
Toch hebben we hier in het Parlement met veel steun van de vrouwenorganisaties het instituut gestalte gegeven. We willen dat het onafhankelijk opereert en de basis legt voor een centrale inventarisatie van modellen voor optimale praktijken op het gebied van emancipatie. We hopen dat uit alle landen dergelijke voorbeelden binnenstromen en dat er een einde komt aan de kloof tussen de wettelijke regeling van gelijke behandeling – zoals de Europese Verdragen die bijvoorbeeld bieden en die in artikel 3 nog eens bevestigd wordt – en de praktijk, waarin discriminatie nog aan de orde van de dag is.
We willen dat vrouwen niet langer zo'n 30 procent minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Sommigen brengen daar gevat tegenin dat dit bij de parlementsvoorzitters toch duidelijk niet het geval is, maar als een vrouw achter de lopende band 30 procent minder verdient dan haar mannelijke collega’s valt er niet zoveel meer te lachen. We willen dat alle lidstaten weet krijgen van de manieren om geweld, gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting met succes te bestrijden. We willen op Europees niveau de kennis uitwisselen waarmee in de 21e eeuw discriminatie op grond van geslacht uitgebannen kan worden.
Ik heb er al op gewezen dat we in de commissie al snel overeenstemming bereikt hebben. Van de vijftig amendementen die we in eerste lezing aangenomen hebben zijn er vijfendertig met grote steun van de Europese Commissie direct overgenomen. Voor andere amendementen daarentegen hebben we flink moeten vechten. We hebben lang geknokt voor een hoorzitting over de leiding van het instituut – ik zeg nog maar eens dat ik mij op dit punt niet genderneutraal opstel en dat ik verwacht dat er een vrouwelijke directeur benoemd wordt – maar uiteindelijk is die er gekomen. We hebben een verkleinde Raad van Bestuur afgedwongen. Het is volstrekt onduidelijk waarom elke lidstaat in de Raad van Bestuur vertegenwoordigd zou moeten zijn. In dat geval zouden uiteindelijk 33 mensen toezicht houden en maar dertien mensen het werk doen. Dat valt aan niemand uit te leggen.
We willen dat het Europese Genderinstituut voorwerk doet voor de Europese instellingen en een wetenschappelijke basis legt waarop wij ons parlementaire werk efficiënter kunnen doen. Maar hoe is het dan toch mogelijk – en dat is echt een bittere pil – dat de Raad vorige week besloten heeft dat het instituut naar Vilnius gaat? Dat ligt erg ver van de van de plaatsen waar de meeste besluiten genomen worden. Een instituut met beheerstaken heeft geen representatieve functie en is ook niet bedoeld om het imago van een land op te krikken; het hoort juist dicht op de besluitvorming te zitten. Deze afgelegen locatie betekent een verzwakking. We wilden ondersteuning voor het werk in de instellingen, een effectief instrument, dat geschikt is om gelijke behandeling in de politiek en de maatschappij te verwerkelijken.
Daarom denk ik toch dat we een goed voorstel uitgewerkt hebben en ik vraag het Huis om in te stemmen met het compromis dat we met de Raad gesloten hebben. Ik vraag hier om brede steun voor het Europese Genderinstituut. We hebben de weg vrijgemaakt voor een snelle overeenstemming en daarvoor bedank ik nogmaals alle betrokkenen. Mijn dank geldt in het bijzonder de Commissie, die hier telkens weer geprobeerd heeft de kloof te dichten die in de onderhandelingen tussen Parlement en Raad viel. Ik bedank nogmaals iedereen die zijn medewerking verleend heeft, in het bijzonder de schaduwrapporteurs van alle fracties. De ophanden zijnde start van het Genderinstituut betekent een mijlpaal. Maar er blijft nog veel werk te doen om de grote opgaven waarvoor we staan te volbrengen.
Ik ben dankbaar voor de getoonde bereidwilligheid, maar vraag me tegelijkertijd wel af wie er nu in staat zou zijn om dit instituut te gaan leiden. Het moet iemand zijn die niet alleen over vakkennis beschikt, maar ook de nodige persoonlijke ervaring heeft met de werkwijze van de Europese instellingen. Op dit punt zal de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid er nauwkeurig op toezien, dat de Raad of de Commissie niet iemand in het instituut dropt die niet tegen deze taak is opgewassen. Als we aan deze opgave kunnen beginnen zoals ons voor ogen staat, met de volle ondersteuning vanuit het netwerk van vrouwenorganisaties, betekent de komst van het instituut voor de Europese vrouwenbeweging een reuzenstap voorwaarts.
Amalia Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens mijn fractie wil ik een woord van dank richten tot collega Gröner voor het werk dat wij tezamen verricht hebben.
Wij hebben er sterk voor gepleit dat dit instituut tot stand kwam met de namen van de vertegenwoordigers van de twee grootste partijen die in het Europees Parlement zetelen, om te garanderen dat het instituut op de kracht en de steun van die partijen kon rekenen. Ik moet eerlijk zeggen dat in al die tijd dat wij hieraan gewerkt hebben, de discussie in de Commissie rechten van de vrouw wel eens hoog opliep, maar uiteindelijk kwamen wij toch steevast op een vrijwel unanieme stemming uit. Dit lijkt me een wapenfeit dat niet onvermeld mag blijven.
Tenslotte is het ons gelukt ook in eerste lezing goedkeuring voor ons verslag te krijgen. Ik ben er zeker van dat dit ook in deze Vergadering zal lukken. Natuurlijk was er hier en daar wat voorbehoud, maar dat gebeurt wel vaker – zelfs in de plenaire vergaderingen – als deze kwestie aan de orde komt, die ook op Europees niveau nog onopgelost is: afgezien van situaties waarin sprake is van specifieke wetsbescherming, lukt het de vrouwen gewoon nog niet om serieus in aanmerking te komen voor gelijke kansen en gelijke aanwezigheid op alle besluitvormingsniveaus.
Ik wil nog een paar overwegingen toevoegen aan wat mijn collega heeft gezegd. Allereerst geloof ik dat het niet vaak voorkomt dat een besluit zo vlekkeloos de aanwijzingen van het vooronderzoek interpreteert als in dit geval is gebeurd.
Na de Agenda voor sociaal beleid in het begin van 2000 was besloten een onderzoek op te starten naar de oprichting van een genderinstituut. Zowel het Parlement als de Commissie hadden sectorale managementsbureaus opdracht gegeven om een grondige studie uit te voeren. Ik durf te stellen dat onze resultaten en de tekst waar deze Vergadering morgen over stemt, precies aansluiten bij de indicaties die in deze twee studies staan. Aanbevolen is om een klein, flexibel en onafhankelijk instituut op te richten, dat als een netwerk opereert. Het instituut moet in staat zijn de gegevens van nog aanwezige discriminatie te ontleden en redenen daarvoor aan te duiden, het moet een studie maken van beste praktijken, en daarnaast moet het innovatieve wetgeving en voorschriften op het vlak van rechten van de vrouw en gelijke kansen op het spoor komen en daar ruchtbaarheid aan geven.
In de commissie hadden wij ons niet gebogen over de vraag waar het instituut gevestigd moet worden. Inmiddels is die keuze op Vilnius in Litouwen gevallen. Dat is wel ver weg, maar ik hoop dat men dankzij de wonderen van techniek en wetenschap toch goede resultaten zal boeken. Afgezien daarvan wil ik mijn voldoening uiten over het feit dat dit instituut meteen van start zal gaan en in 2007 al begint te functioneren.
Dankzij de activiteiten van dit instituut zullen er nog meer stappen vooruit kunnen worden gezet, wat ten goede zal komen van de bewoners van heel Europa maar ook van degenen buiten Europa die naar ons kijken, vanwege de gids- en voorbeeldfunctie die wij in deze specifieke sector vervullen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het doet me veel genoegen dat er in het debat tussen de Raad en het Parlement snel vooruitgang wordt geboekt en dat we nu dichtbij een overeenkomst zijn. De oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid sluit aan bij noodzaak om nieuwe instrumenten te ontwikkelen voor het Europees beleid inzake gendergelijkheid, zodat er verdere vooruitgang kan worden geboekt. Deze noodzaak is al in 1999 vastgesteld. Het Parlement, en in het bijzonder de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, heeft het idee om dit instituut op te richten gesteund. Dit Instituut zal ons helpen – dat wil zeggen, de organen van de Gemeenschap en van de lidstaten – om beleid te formuleren en ten uitvoer te leggen door het opbouwen van kennis over gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Met dit doel zal het Instituut objectieve, betrouwbare en onderling vergelijkbare gegevens verzamelen, analyseren en verspreiden op het niveau van de Gemeenschap. Ook zal het instituut passende methoden ontwikkelen voor betere gendermainstreaming in het Gemeenschapsbeleid.
In de eerste lezing heeft het Parlement een aantal punten uit het Commissievoorstel kunnen verfijnen en verhelderen. Het gemeenschappelijk standpunt heeft het merendeel van de door het Parlement ingediende amendementen geïntegreerd. In de tweede lezing moesten we antwoorden vinden op vragen met betrekking tot de instelling van een raad van bestuur, een punt waarover de Raad en het Parlement heel verschillende meningen hadden. Het verheugt me dat beide instellingen hun best hebben gedaan om een goed doordacht compromis te vinden en dat uiteindelijk ook hebben gevonden. Het compromis dat nu op tafel ligt, is een verbetering ten opzichte van het gemeenschappelijk standpunt. Aan de ene kant hebben de lidstaten die twijfels hadden, dankzij het systeem van roterende leden en gezamenlijke verklaringen, een middelgrote raad van bestuur kunnen accepteren. Hierdoor zal het instituut, met de omvang en het takenpakket die het zal krijgen, doelmatig kunnen werken. Aan de andere kant zullen de amendementen met betrekking tot de benoeming van de directeur, het weer instellen van een deskundigenforum en de benoeming van twee deskundigen uit dat forum door het Parlement, de rol van het Parlement versterken. De Commissie zal dit compromis daarom aanvaarden. Ik ben ervan overtuigd dat het Parlement, dat onze wens deelt om deze verordening voor het eind van het jaar aangenomen te krijgen, dit compromis ook zal kunnen aanvaarden, en daar ben ik u erkentelijk voor.
Geachte afgevaardigden, ik wil ook de rapporteurs, mevrouw Gröner en mevrouw Sartori, bedanken. Ik heb hen beiden regelmatig mogen ontmoeten en u bent allemaal getuige geweest van hun onvermoeibare inzet. Het is aan hen te danken dat we vandaag op het punt zijn beland dat we dit onderwerp morgen, hopelijk, tot een goed einde kunnen brengen.
Anna Záborská, namens de PPE-DE-Fractie. (SK) De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft er goed aan gedaan twee rapporteurs uit de PPE-DE- en de PSE-Fractie aan te stellen om een verslag op te stellen over het voorstel van de Commissie tot oprichting van een Europees Genderinstituut.
Het uiteindelijke verslag is zeer evenwichtig, en ik wil u, mevrouw Sartori en mevrouw Gröner, hartelijk bedanken. Het zou prachtig zijn als we vandaag hadden kunnen aankondigen dat de oprichting van een genderinstituut niet nodig was, omdat alle vormen van vrouwendiscriminatie zouden zijn uitgebannen. Het zou goed zijn als we vandaag konden zeggen dat er geen sprake meer is van discriminatie op het vlak van het salaris van vrouwen, dat de waarde van het werk van mannen en vrouwen volledig wordt onderkend, ook met betrekking tot de verantwoordelijkheden in huis, en dat moeders en vaders over keuzevrijheid beschikken ten gevolge van de geboekte vooruitgang op het gebied van het evenwicht tussen werk en privéleven.
Helaas is dit, ondanks dat de Europese Unie beschikt over een heel arsenaal aan rechtsinstrumenten ter bescherming van de rechten van mensen, niet het geval. Gezien deze omstandigheden kan het Europese Genderinstituut een nuttig instrument blijken. Of het zal voldoen aan onze verwachtingen zullen we over vijf jaar zien bij de eerste evaluatie. Zullen we voldoende moed hebben om het instituut op te heffen als de evaluatie negatief uitpakt? Zullen we de moed hebben om te zoeken naar nuttiger bestedingen van het geld dat al is toegewezen? Ik wil ervoor waarschuwen dat we niet uitsluitend op het Genderinstituut moeten vertrouwen voor het oplossen van alle problemen die verband houden met het gebrek aan gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
Net zoals we er met een breed scala aan wereldwijde en Europese wetgeving de afgelopen meer dan vijftig jaar niet in zijn geslaagd deze problemen op te lossen, zal ook het Genderinstituut hiertoe niet in staat zijn. Alleen de persoonlijke betrokkenheid van elke man, vrouw, politicus en niet-gouvernementele organisatie zal ervoor kunnen zorgen dat vrouwen niet worden gediscrimineerd, en dat alle vrouwen, met inbegrip van de allerarmste, toegang hebben tot het recht, en dat hun waarde, eer en waardigheid volledig worden geëerbiedigd.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) De gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een van de fundamenten waarop het moderne Europa is opgebouwd. Na een lange strijd staat een Europese instelling voor sociale- en gendergelijkheid op het punt verwezenlijkt te worden. Ik wil mijn collega’s Gröner en Sartori bedanken voor hun werk en ik feliciteer hun met de ontwerpaanbeveling, die het maximaal haalbare resultaat van dit moment weerspiegelt en die – niet in de laatste plaats – ook gesteund wordt door de Commissie en de Raad.
We hebben bereikt dat de instelling onafhankelijk kan opereren, wat een onontbeerlijke vereiste is om met de nodige professionaliteit te werk te kunnen gaan, zoals dat ook geldt voor het adviesforum dat de directeur bij zijn werk zal ondersteunen. Het begrotingskader is ook veiliggesteld, evenals de transparantie van het financiële beleid. De benoeming van de directeur blijft de taak van de Commissie en de raad van bestuur, maar ik wil graag benadrukken dat de directeur zal verschijnen voor de commissie van het Europees Parlement. Dat zal de rol van het Parlement versterken.
Het doet mij groot genoegen dat er eindelijk een instelling komt op Europees niveau die de kwestie van sociale- en gendergelijkheid voortdurend onder de loep neemt en daartoe systematisch gegevens vergaart. Ik ben ervan overtuigd dat dit orgaan waardevolle methodologische instrumenten zal ontwikkelen voor het beleid aangaande gendergelijkheid, de andere gemeenschapsinstellingen en de lidstaten met raad en daad zal bijstaan en een bijdrage zal leveren aan de verwezenlijking van het gemeenschappelijk beleid.
Ik ben bijzonder verheugd over het feit dat de instelling een nieuwe lidstaat als zetel heeft gekozen. Voor mij was van groot belang bij het kiezen van een zetel dat deze zich in een passende omgeving zou bevinden. We kunnen erop vertrouwen dat dit in Litouwen inderdaad het geval zal zijn, aangezien de Litouwse regering blijk heeft gegeven van haar toewijding door het bedrag van 50 miljoen euro aan te vullen, dat voor zeven jaar ter beschikking is gesteld uit Europese gelden.
Door deze instelling in het leven te roepen hebben we een belangrijke stap gezet op het gebied van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het belang ervan zal mettertijd blijken, maar de actualiteit is gegarandeerd, aangezien 2007 is uitgeroepen tot Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. We hebben de benodigde eerste stap gezet, het instituut is startklaar. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat haar activiteiten invulling krijgen.
Danutė Budreikaitė, namens de ALDE-Fractie – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil uitdrukking geven aan mijn tevredenheid over het besluit van de Europese Raad van ministers van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken van 1 december dit jaar om het Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten in Vilnius, Litouwen. Dit besluit zal officieel bevestigd worden in de conclusies van de Raad van Europese leiders op 14 en 15 december.
Met dit Instituut krijgt Litouwen als eerste nieuwe lidstaat een instelling van de Europese Unie binnen zijn grenzen.
Hoewel de strijd van vrouwen voor gelijke rechten een lange geschiedenis kent, blijft er een groot verschil bestaan tussen de hoogte van de lonen van mannen en vrouwen, in het nadeel van vrouwen. Een werkelijke tenuitvoerlegging van gendergelijkheid zal niet alleen de verwezenlijking van deze Europese democratische waarde markeren, de vrijheid op zelfexpressie en het vrij aangaan van relaties tussen personen, maar zal ook bijdragen aan het oplossen van demografische problemen en aan het verminderen van armoede.
De belangrijkste taken voor het nieuwe instituut zullen bestaan uit het verzamelen van gegevens over gendergelijkheid, het analyseren van deze gegevens en het doen van aanbevelingen over gendergelijkheidsvraagstukken, alsmede het verspreiden van informatie over de stand van zaken met betrekking tot de gendergelijkheid in de Europese Unie en in derde landen.
Ik ben ervan overtuigd dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid, gevestigd in Litouwen, een succes zal worden, aangezien Litouwen ervaring heeft met het samenwerken met andere EU-landen en goed gepositioneerd is om zijn ervaringen met derde landen te delen, met name met de Oost-Europese buren.
De Commissie heeft veertig van de aanbevelingen van het Parlement voor de uitbreiding van de geografische reikwijdte van de informatieverzameling en -analyse en het aanbieden van informatie aanvaard, waardoor nu ook zowel de nieuw toetredende landen als de kandidaat-lidstaten binnen deze reikwijdte vallen.
De omvang van de discriminatie van vrouwen is in sommige lidstaten van de EU echter zo groot dat niemand blij zou moeten zijn met de vermindering van de uitgaven van het instituut. Ik denk dat juist het omgekeerde moet gebeuren – een toename van het aantal medewerkers bij het instituut en een verhoging van de begroting, in overeenstemming met de grotere reikwijdte van de activiteiten van het instituut.
Ik wil ook benadrukken dat in eerste instantie de lidstaten zelf stappen dienen te nemen om een actief en energiek beleid voor gendergelijkheid te implementeren in hun land. Het Europees Instituut voor gendergelijkheid zal hen helpen bij deze taak. Bovendien, als de Voorzitter mij toestaat, wil ik mevrouw Sartori vertellen dat het geografisch centrum van Europa niet ver van Vilnius vandaan ligt en dat de afstand tussen de stad en Brussel niet te groot is.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook van mijn kant hartelijk dank voor het werk van de rapporteurs. Er is een reuzenstap gezet als het Europees Instituut voor gendergelijkheid eenmaal een feit is. Europa heeft een onafhankelijk, zelfstandig genderinstituut nodig om er zeker van te kunnen zijn dat de gelijke behandeling van vrouwen en mannen niet ondergeschikt gemaakt wordt aan andere maatregelen ter bestrijding van discriminatie. Des te belangrijker ook dat we duidelijk gemaakt hebben dat we een sterke vrouw aan het hoofd van het instituut willen.
Een zelfstandig genderinstituut is noodzakelijk omdat discriminatie van vrouwen helaas nog steeds een realiteit is. Er zijn heel wat terreinen waarvoor we niet alleen meer statistische gegevens nodig hebben, maar ook innovatieve oplossingen. Ik hoop dat dit instituut niet slechts een vergaarplaats van statistische gegevens wordt, maar ook werkelijk een innovatieve bijdrage levert aan het overwinnen van discriminatie op grond van geslacht.
Tot slot wil ik nog wijzen op een punt waar ik groot belang aan hecht. Het Europese Genderinstituut maakt concreet beleid en concrete wetgeving allerminst overbodig en het mag geen alibi worden voor nalatigheid bij de invoering van wetgevingsinitiatieven.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank aan alle betrokkenen, die hard en vol betrokkenheid gewerkt hebben, en een speciaal woord van dank aan mevrouw Gröner en mevrouw Sartori voor het feit dat dit instituut nu eindelijk zal worden opgericht en zijn belangrijke werk zal beginnen. Deze dag is een belangrijke mijlpaal voor al degenen onder ons die zich inspannen voor een maatschappij met gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Het is ook een mijlpaal voor de versterking van de rechten van het kind, omdat de toestand van kinderen grotendeels worden bepaald door de rechten van de moeders, dat wil zeggen de vrouwen. Zo blij als ik echter ben over deze stap, de oprichting van een instituut voor gendergelijkheid, zo teleurgesteld voel ik mij over het feit dat in het jaar 2006 nog een speciaal instituut nodig is voor de vanzelfsprekende rechten van vrouwen, en dat we inmiddels niet verder zijn gekomen op het punt van de erkenning van het recht van de helft van de mensheid om hun leven te leiden op dezelfde voorwaarden als de andere helft van de mensheid.
In de EU spreken we veel over democratie en mensenrechten, maar democratische rechten en mensenrechten moeten ook gelden voor vrouwen. Het kan niet als democratisch worden beschouwd dat grote delen van de bevolking vinden dat vrouwen als handelswaar op een markt kunnen worden behandeld en dat de maatschappij niet verantwoordelijk kan zijn voor het recht van vrouwen op hun eigen lichaam. Het gaat hier om het recht van vrouwen om niet te hoeven worden mishandeld en geslagen, het gaat erom dat de politieke macht nog steeds grotendeels de macht van de mannen is, dat vrouwen minder dan mannen verdienen voor hetzelfde werk enzovoort. Ik hoop echt dat wij allen bij de plenaire stemming zullen stemmen voor de oprichting van het instituut voor gendergelijkheid. Dat zal er in belangrijke mate toe bijdragen dat we in de toekomst werkelijk kunnen spreken over democratie en mensenrechten die gelijk zijn voor allen, ongeacht hun geslacht.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om een Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten, omschreven als een van de belangrijkste communautaire doelstellingen, werd voor het eerst geopperd in 2000, toen duidelijk werd dat er op de meeste beleidsterreinen een duidelijke ongelijkheid tussen de geslachten bestond. Die ongelijkheid wordt als een veelzijdig verschijnsel voorgesteld, waar allicht een kern van waarheid in zit. Toch worstel ik met de fundamentele vraag of het hier daadwerkelijk om gelijkheid en menselijke waardigheid gaat, of eerder om de creatie van een nieuwe linkse ideologie.
Een van de taken van het toekomstige Instituut is het bestrijden van genderstereotypen door het verspreiden van informatie over niet-stereotype genderrollen en het aanreiken van liberale voorbeelden die moeten worden nagevolgd. Dergelijke praktijken, die overigens al langer aan de gang zijn, kunnen door mensen met een christelijke levensbeschouwing niet worden geduld.
De hedendaagse programma’s, die nog weinig van doen hebben met morele normen en die de menselijke zwakheid misbruiken, hebben slechts één doel. Ze trachten van mensen zwakke, weerloze slaven te maken die zich gewillig aan hun seksuele lusten en de bevrediging van hun verlangens overgeven. Een mens die tot zijn oerdriften is herleid en van elke spirituele dimensie in het leven is beroofd – een gebrek aan spiritualiteit dat zijn persoonlijke ontwikkeling belemmert en zelfs onmogelijk maakt, zal zich nooit ten volle kunnen ontplooien, zelfs niet wanneer hij daarbij actief wordt ondersteund of door de nobele initiatieven van verschillende instellingen wordt aangemoedigd.
Bovendien doen de rechtsvoorschriften van de richtlijn enige twijfel reizen. De tekst stelt bijvoorbeeld dat het instituut volledig autonoom moet kunnen beslissen over de tenuitvoerlegging van de maatregelen die het neemt. Het kan bovendien zelf opdracht geven tot een externe evaluatie van zijn verwezenlijkingen. Dit gebrek aan controle door de commissie van het Europees Parlement en het feit dat het instituut volledig zelf kan beslissen door wie het wordt geëvalueerd, roept niet alleen twijfels op, maar is eigenlijk gewoon absurd. Ik ben eveneens verrast door de inkomsten van het instituut, die niet enkel bestaan uit subsidies betaald met ons belastinggeld, maar eveneens uit bijdragen van diverse welgestelde organisaties, aangevuld met de inkomsten die het instituut voor geleverde diensten ontvangt.
Een volgend voorrecht heet immuniteit. Dat betekent dat de personeelsleden van het instituut hun functie zonder enige beperking kunnen uitoefenen en ongehinderd leugenachtige feministische ideeën zullen kunnen verspreiden. In plaats van de samenwerking tussen vrouwen en mannen te bevorderen, zal een dergelijke aanpak een vernietigende strijd tussen de geslachten ontketenen, die zal uitgroeien tot een nieuw dogma, met gender als het nieuwe proletariaat. Wij zullen tegen de goedkeuring van deze richtlijn stemmen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Het lijdt geen enkele twijfel dat met gelijke behandeling van mannen en vrouwen en met de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel, in alle uitingen van het openbare en particuliere leven, de menselijke hulpbronnen van de Unie beter beheerd kunnen worden en in staat worden gesteld op onbelemmerde wijze bij te dragen aan de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de economie van de Unie, evenals aan een hogere levensstandaard en een hoger cultureel niveau van de burgers.
Als wij echter willen dat vrouwen op efficiënte wijze kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en tegelijkertijd generatievernieuwing mogelijk maken, via het krijgen en opvoeden van kinderen, moeten wij de rechten van de vrouw erkennen als fundamentele mensenrechten. Met het oog daarop hebben de Raad en het Europees Parlement – zoals u, mijnheer de commissaris, terecht hebt onderstreept – tijdens de vorige zittingperiode de grondslag gelegd voor de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid. Sindsdien is de discussie over gelijkheid op Europees vlak echter geëvolueerd en uitgemond in een alomvattende visie, met horizontale toepassingen in alle beleidsvormen en activiteiten. Een voorbeeld is de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en de richtlijn betreffende gelijke behandeling van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Ik wil beide corapporteurs, mevrouw Sartori en mevrouw Gröner, van harte gelukwensen met de verbeteringen die mede dankzij hun hulp in de ontwerpverordening inzake de oprichting van dit Instituut konden worden aangebracht. Naast de bevordering van gelijkheid door middel van onderzoek, het vergaren en analyseren van gegevens en de bevordering van goede praktijken, willen wij echter ook een innovatieve aanpak in het multidimensionaal toezicht op de verankering van gelijke kansen. Deze gerichte acties die zullen worden voorgesteld moeten blijk geven van eerbiediging van de nationale pluriformiteit en het subsidiariteitsbeginsel. Het bestuur van het instituut moet een representatieve deelname van de lidstaten aan de activiteiten van het instituut verzekeren. Wij hopen dat het adviesforum van deskundigen borg zal staan voor nuttige voorstellen en dat overlapping met bevoegdheden van andere organisaties die zich bezighouden met specifieke grondrechten, zoals gezondheid, veiligheid op de werkplek, enzovoort, vermeden kan worden.
Samenvattend wil ik onderstrepen dat ondanks het feit dat vooruitgang is geboekt bij de samenstelling van het raadgevend orgaan, het Europees Parlement alleen tijdens de hoorzitting achteraf met de directeur….
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Hartelijk dank voor uw bijdrage.
Mevrouw Thomsen, voordat u begint zou ik willen opmerken dat ik zie dat een televisieploeg u volgt en u een interview afneemt in de vergaderzaal. Ik betwijfel of dit zou gebeuren in de Folketing, het Deense parlement. Dit is een parlement, geen studio. Ik zal het voor deze keer toelaten, maar ik verzoek u dit niet nog een keer te laten gebeuren.
Britta Thomsen (PSE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, om te beginnen wil ik graag de rapporteurs bedanken voor al hun werk aan dit verslag. Ik ben heel blij dat dit instituut eindelijk werkelijkheid wordt. Ondanks wetgeving en goede bedoelingen hebben we op dit moment nog steeds geen gendergelijkheid in Europa. Dat zien we onder andere aan de nog steeds bestaande salarisverschillen tussen mannen en vrouwen en aan de opvallende ondervertegenwoordiging van vrouwen in alle soorten besluitvormende organen – politieke, publieke en particuliere organen. Europa heeft een zeer dringende behoefte aan dit instituut en aan exacte kennis, analyses en aanbevelingen op het gebied van gendergelijkheid.
Ik denk dat het instituut een belangrijke rol in Europa zal spelen, als inspirator en als bemiddelaar van kennis op het gebied van gelijke kansen. Met het verzamelen van gegevens en het uitwisselen van beste praktijken kan het instituut het voortouw nemen met voorstellen en strategieën voor het slechten van barrières voor de gendergelijkheid. Veel lidstaten hebben een duwtje in de rug nodig. Men kan er bijvoorbeeld op wijzen dat de barrières die gelijke lonen in de weg staan, in kaart moeten worden gebracht en moeten worden afgebroken. Vandaag hebben we niet alleen te weinig kennis op dit gebied, maar we hebben ook geen instrumenten die we tegen deze verschillen kunnen gebruiken. Dat betekent dat de verschillen blijven bestaan, ondanks wetgeving en fraaie verklaringen dat we het anders willen. Ik ben heel blij dat de EU het voortouw kan nemen en kan aantonen dat de inspanningen voor gendergelijkheid een hoge prioriteit op de politieke agenda moeten hebben en ik hoop dat dat de inzet van de lidstaten zal stimuleren.
Bairbre de Brún (GUE/NGL). – (Spreekster sprak Iers)
Ik ben verheugd dit verslag te kunnen steunen en ik dring aan op snelle actie zodat het Europees Instituut voor gendergelijkheid volgend jaar aan het werk kan. Ik wil de rapporteurs hartelijk danken voor hun inspanningen.
Door het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen in Europa kunnen wij gebruik maken van de analyse die op nationaal en regionaal niveau is uitgevoerd, en kunnen we nieuwe analyses maken. Vanuit het instituut zou aanzienlijke invloed moeten worden uitgeoefend op het ontwikkelen van Europees beleid, zodat het proces van gendermainstreaming actief wordt bevorderd. Het instituut zou zo snel mogelijk in bedrijf moeten zijn en men moet zich vooral bezighouden met zowel het vergaren als analyseren van gegevens. Vervolgens is het aan ons hier in dit Parlement om de analyse die vanuit het instituut wordt gepresenteerd in alle toekomstige beleidsvorming wordt meegenomen.
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, gendergelijkheid is een regelmatig terugkerend thema in dit huis. Afgezien van het feit dat waarschijnlijk wordt gedoeld op een gelijke behandeling van man en vrouw in plaats van op hun gelijkheid, is het mijns inziens te gemakkelijk dit onderwerp met een paar grote klappen in de juiste vorm te modelleren. De laatste decennia is er veel aandacht voor de rechten van de vrouw gecreëerd, zowel gezonde als minder gezonde aandacht. Dat neemt niet weg dat op sommige punten en in sommige regio's er zeker aanleiding voor bijzondere aandacht is. De oorzaak daarvoor ligt in de verschillende opvattingen over rolpatronen door de eeuwen heen in verschillende culturen. De sporen daarvan zijn nog altijd in de culturen van landen, ook binnen de Europese Unie, te vinden.
In mijn visie is het noodzaak met deze verschillen verstandig om te gaan om een gelijke behandeling van mannen en vrouwen in alle landen en lidstaten te bereiken. Daarbij zie ik met name een rol weggelegd voor de individuele lidstaten. Zij kunnen het best de lokale situatie beoordelen en daarbij aansluitende maatregelen nemen. Mocht een lidstaat te weinig initiatief tonen, dan zijn er voldoende nationale en internationale organisaties die concrete stappen op dat gebied stimuleren of zelfs forceren.
Kortom, Voorzitter, ik ben van harte voor een gelijke behandeling van en gelijke kansen voor man en vrouw, maar daarbij zie ik op dit moment geen rol weggelegd voor een nieuw Europees instituut.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mevrouw Gröner, en daarnaast ook mevrouw Sartori, de Raad en de Commissie, feliciteren met het bereikte akkoord. Het verheugt ons dat de opvatting van dit Parlement over belangrijke kwesties in verband met een doelmatiger werking van de instelling is gerespecteerd.
Met een raad van bestuur van middelgrote omvang, die door de lidstaten wordt gekozen volgens een rouleringssysteem, zal de besluitvorming ongetwijfeld soepeler verlopen. Wij zijn tevreden met het compromis van een directeur of directrice die wordt benoemd door middel van een open, transparante procedure en die voor de bevoegde commissie van dit Parlement moet verschijnen om vragen van de commissieleden te beantwoorden. En de herinvoering van een adviesforum bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, het Europees Parlement en de sociale partners om de directie te ondersteunen bij de planning van de activiteiten van het instituut , is ongetwijfeld een juiste keuze.
Dit is een historische dag voor het Parlement, geachte afgevaardigden, omdat we vandaag iets hebben kunnen verwezenlijken dat zowel dit Parlement als de overige instellingen en de sociale partners volstrekt noodzakelijk achtten, namelijk een onafhankelijke instantie die zich specifiek bezighoudt met gendergelijkheid.
Dames en heren, gendergelijkheid is een van de grondbeginselen van de Europese Unie. En deze instelling vormt een krachtig instrument om te garanderen dat gendergelijkheid wordt geïntegreerd in al het communautair beleid.
Pia Elda Locatelli (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, morgen zullen wij voor het Europees Instituut voor gendergelijkheid stemmen. Wij zijn uiteraard blij dat dit project eindelijk bij de eindstreep is beland. Ik zeg “eindelijk”, want per slot van rekening dateert de haalbaarheidsstudie al van 2002. Hopelijk wordt het instituut gauw operationeel.
Wij hadden natuurlijk graag gezien dat er meer middelen ter beschikking kwamen, maar ik kijk liever naar de positieve kant van de zaak: het voornaamste is dat het instituut tot stand is gekomen, en ik hoop dat in de toekomst de middelen, van welke aard dan ook, zullen toenemen.
Als ik denk aan de toekomstige werkzaamheden van het instituut wil ik twee aanbevelingen doen. De eerste aanbeveling heeft betrekking op de terreinen waar het instituut vooral actief zou moeten zijn, de tweede slaat op een specifiek interventiethema.
Het is steevast gebleken dat juist daar waar de conditie van de vrouw het verst achterligt, er zeer weinig genderspecifieke statistische gegevens voorhanden zijn. De eerste aanbeveling luidt dan ook dat het instituut vooral in die situaties actief moet zijn.
De tweede aanbeveling heeft betrekking op een specifiek onderzoeksthema: de salariskloof. Het verschil in salariëring tussen vrouwen en mannen blijft onaanvaardbaar groot en het ziet er bepaald niet naar uit dat dit minder wordt. Als wij bedenken dat het Verdrag van Rome een artikel bevat waarin uitdrukkelijk verwezen wordt naar gelijke beloning van mannen en vrouwen, en dat er sindsdien vijftig jaar verstreken zijn en wij nog steeds op hetzelfde peil zitten, dan dringt pas goed tot ons door hoeveel werk ons op dit terrein nog te doen staat.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om een Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten, werd voor het eerst geopperd in 1995. Vier jaar later werd door het Zweedse ministerie voor Integratie en Gendergelijkheid een eerste plan voorgesteld. Nog later verleenden de Europese Commissie en het Europees Parlement, na jarenlang onderzoek naar de doelstellingen en de organisatie van het instituut, gunstig advies voor de realisatie van het project.
Tijdens de eerste lezing in maart van dit jaar heeft het Europees Parlement zijn steun verleend aan de oprichting van dit nieuwe instituut. Het heeft terzelfder tijd een aantal amendementen ingediend om het actieterrein van het instituut af te bakenen en een hogere mate aan doeltreffendheid te garanderen. Het is positief dat zowel de Raad als de Commissie en het Europees Parlement het voornemen hebben geuit om het instituut zo snel mogelijk op te richten en ervoor te zorgen dat zijn activiteiten in 2007 van start kunnen gaan.
In de huidige fase, de tweede lezing, moet er nog slechts over enkele punten overeenstemming worden bereikt, namelijk de beheerstructuur van het instituut en de benoeming van zijn directeur, evenals de kwestie van het adviesforum waarover nog steeds onenigheid bestaat. Het is betreurenswaardig dat het standpunt van de Raad hierover verschilt van dat van de Commissie en het Parlement. Toch beantwoordt het eindresultaat aan onze verwachtingen.
Aangezien in een aantal EU-lidstaten genderdiscriminatie in talrijke aspecten van het leven nog steeds een groot probleem vormt, zal er voor het nieuwe Instituut ongetwijfeld een belangrijke rol weggelegd zijn. Met het oog hierop zal het instituut een coherent systeem tot stand moeten brengen voor het verzamelen en analyseren van informatie over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in Europa.
Het is een heuglijk feit dat de zetel van het instituut in een nieuwe lidstaat gevestigd zal zijn, meer bepaald in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen. Ik hoop dat het Europese Instituut voor gendergelijkheid zijn werkzaamheden nu zo snel mogelijk zal kunnen aanvatten. Daarop wachten we immers al sinds 1995.
Tot slot wil ik de rapporteurs van harte bedanken voor dit zeer grondig voorbereide document.
Anna Hedh (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter en alle leden die nog wakker zijn, gendergelijkheid is een van de grondbeginselen van de EU en een van de centrale taken van de Unie. De EU moet bij al haar activiteiten proberen om de gebreken op gendergebied de wereld uit te helpen. Maar ondanks vele vorderingen op gendergebied blijkt uit diverse evaluaties dat de positieve ontwikkeling heel langzaam gaat. De EU mist onder andere het vermogen om analyses te maken en om met goede oplossingen te komen op het punt van genderintegratie en de bevordering van gelijke kansen voor beide geslachten. Doordat we nu een Europees Instituut voor gendergelijkheid oprichten, markeren de EU en de lidstaten de hoge prioriteit van deze kwestie en de politieke wil om meer te doen teneinde de heersende genderongelijkheid aan te pakken.
Vandaag voel ik mij als sociaaldemocratisch lid van het Europees Parlement zeer trots over het feit dat de Europese samenwerking is gebruikt om de strijd met discriminatie op basis van geslacht voort te zetten. Nu is het belangrijk dat alle lidstaten gebruik maken van het instituut en dat ze informatie en statistische gegevens verschaffen. Dat is een zeer grote verantwoordelijkheid voor de lidstaten. Tot slot wil ik nog zeggen dat ik blij ben dat dit instituut wordt gevestigd in een nieuwe lidstaat, Litouwen, in de stad Vilnius. Ik geloof niet dat het subsidiariteitsbeginsel hier een rol speelt, omdat alle lidstaten van de EU centraal staan. Ik wens u succes en ik wil de rapporteurs mevrouw Gröner en mevrouw Sartori plus de Commissie bedanken.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Dames en heren, het verheugt me zeer dat het Parlement het compromis van het voorzitterschap volledig kan aanvaarden. Met deze overeenkomst kan het instituut sneller van start gaan met zijn werkzaamheden. Het besluit dat de lidstaten onlangs hebben genomen om het instituut in Vilnius te vestigen is een blijk van de gemeenschappelijk wens om het instituut zo snel mogelijk uit de startblokken te laten vertrekken.
Geachte afgevaardigden, het Parlement zal morgen opnieuw een stap zetten op de weg naar gelijke kansen. Zoals een aantal sprekers heeft gezegd, is er nog een lange weg te gaan op die weg.
De Voorzitter. – Ik dank de commissaris, alle sprekers en mevrouw Záborská en haar commissie voor hun belangrijke werk. Het instituut is hard nodig en ik wens het veel succes.