2. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
3. Ingekomen stukken: zie notulen
4. Kredietoverschrijvingen: zie notulen
5. Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie 2007 (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
6. Top Rusland/Europese Unie (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
7. Besluit inzake het verzoek om urgentverklaring
Gewijzigd voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Drugspreventie en voorlichting" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" (COM(2006)0230 – C6 0095/2005 – 2005/0037B(COD))
Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Grondrechten en burgerschap" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" (COM(2005)0122 – C6-0236/2005 – 2005/0038(CNS))
Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Strafrecht" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" (COM(2005)0122 – C6-0237/2005 – 2005/0039(CNS))
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Civiel recht" voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Grondrechten en justitie" (COM(2005)0122 – C6-0096/2005 – 2005/0040(COD))
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (COM(2005)0123 – C6-0124/2005 – 2005/0046(COD))
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (COM(2005)0123 – C6-0125/2005 – 2005/0047(COD))
Voorstel voor een beschikking van de Raad tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (COM(2005)0123 – C6-0238/2005 – 2005/0048(CNS))
Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemene programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" (COM(2005)0123 – C6-0126/2005 – 2005/0045(COD))
Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma "Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen" voor de periode 2007-2013; Algemeen programma "Veiligheid en bescherming van de vrijheden" (COM(2005)0124 – C6-0241/2005 – 2005/0034(CNS))
Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het specifieke programma betreffende "Preventie en de bestrijding van criminaliteit" voor de periode 2007-2013; Algemeen programma "Veiligheid en bescherming van de vrijheden" (COM(2005)0124 – C6-0242/2005 – 2005/0035(CNS))
Jean-Marie Cavada (ALDE), Voorzitter van de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft de verslagen van mevrouw Kudrycka, mevrouw Segelström en de heer La Russa over de wetgevingsvoorstellen waarvoor de Commissie graag de urgentieprocedure wil volgen reeds aan de voltallige vergadering voorgelegd. Wij menen dat het compromis dat we met de andere instellingen hebben weten te bereiken politiek gezien aanvaardbaar is. Wij bevelen het plenum daarom aan voornoemde verslagen in de loop van deze vergaderperiode goed te keuren.
Ewa Klamt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten wil ik verklaren dat wij het hier volledig mee eens zijn, en ik denk dat de afgevaardigden van de andere fracties in het Parlement hier eveneens mee kunnen instemmen.
(Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in)(1)
8. Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking - Financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen(debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0448/2006), namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (11944/2/2006 – C6-0357/2006 – 2004/0220(COD)) (rapporteur: Gay Mitchell)
en
- het verslag (A6-0430/2006) van David Martin, namens de Commissie internationale handel, over de ontwerpverordening van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (11877/2006 – C6-0265/2006 – 2006/0807(CNS)).
Gay Mitchell (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er is bijna twee jaar gewerkt aan deze verordening. Soms was de druk op het Parlement om in te binden, om verdeeld te raken, om onze wetgevende rol op te geven, nauwelijks te verdragen. Ik heb me verbaasd over de bereidheid die sommige collega-afgevaardigden soms hebben getoond om de andere instellingen carte blanche te geven op dit belangrijke gebied, zolang bepaalde kleine belangen of hun invloed maar enigszins gerespecteerd werden. Ik prijs echter mijn collega's in de Commissie ontwikkelingssamenwerking – afgevaardigden uit alle fracties die zich niet onder druk hebben laten zetten, niet hebben toegestaan dat ze onderling verdeeld raakten, en die uiteindelijk de slag hebben gewonnen. Ook wil ik mijn dank uitspreken aan het secretariaat van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de secretariaten van die fracties die bij deze onderhandelingen constructief met ons hebben samengewerkt.
Door te dreigen met afwijzing van het oorspronkelijke instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking (DCECI), zoals het genoemd werd, waarmee werd beoogd onze medebeslissingsbevoegdheid te beëindigen door de rechtsgrondslag te verschuiven van artikel 179 naar artikel 181, onder a), en ontwikkelde landen en uitgaven voor zaken die geen betrekking hebben op ontwikkeling in het ontwikkelingsinstrument op te nemen, hebben we uit de onderhandelingen met de Raad en de Commissie een instrument gesleept dat twaalf maanden geleden door maar weinig mensen als haalbaar werd beschouwd en dat de activiteiten van de EU voor de ontwikkelingslanden zal stroomlijnen, met behoud van transparantie en het afleggen van verantwoording.
Ik wil in het bijzonder eer bewijzen aan het onderhandelingsteam dat mij tijdens die besprekingen begeleid heeft, aan de successieve voorzitterschappen voor het werk dat zij hieraan besteed hebben en aan de Commissie voor het goede resultaat. Ik heb echter een bedenking. Ik geloof dat het Voltaire is geweest die heeft gezegd: "Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen". Nadat ik tijdens de onderhandelingen steeds had gezocht naar consensus, was het zeer teleurstellend dat er op één specifiek punt volkomen voorbij werd gegaan aan mijn opvattingen.
Het gaat niet over het afzwakken van de beschikbaarheid van gezondheidsdiensten voor vrouwen in nood. Als mijn amendementen – die bescheiden waren – waren overgenomen, zouden de Conferentie van Caïro en alle daaraan gerelateerde zaken zijn gerespecteerd. En terwijl ik steeds op zoek was naar een compromis en anderen opzocht en steunde, werden mijn bescheiden voorstellen tot mijn grote verbazing nauwelijks in overweging genomen. Een deel van de verklaring daarvoor ligt denk ik bij een schriftelijk advies dat in omloop is gebracht en waarin mijn voorstellen werden ontkracht door de bewering dat het beleid van de Europese Volkspartij was doorgedrukt. Zoals de handtekeningen onder deze amendementen hier vandaag laten zien, is dat niet het geval en het had niet mogen worden gezegd, vooral niet omdat het op een delicaat moment in de afrondende fase van de onderhandelingen gebeurde.
Ik kan de algemene inhoud van het gemeenschappelijk standpunt steunen, met die ene bedenking. Ik denk dat het een zeer goed resultaat voor ons is: het Parlement heeft gewonnen, in zoverre dat we de medebeslissing op grond van artikel 179 hebben weten te behouden, wat voor ons een zeer belangrijk principe is. Het zal wetgeving met een beperkte toepassingsduur worden. Het specifieke instrument voor het ontwikkelingsbeleid is dit instrument; het zal geen andere inhoud hebben. Er zullen meer gedetailleerde financiële bepalingen komen: de financiële bepalingen van het voorstel baarden de commissie ook grote zorgen, omdat ze buitengewoon algemeen en ver verwijderd waren van de mate van gedetailleerdheid die het Parlement, als onderdeel van de begrotingsautoriteit, gewoon was. Dat is nu veranderd, en het gemeenschappelijk standpunt bevat nu een specificatie waarbij de financiële middelen naar programma en in sommige gevallen naar programmaonderdeel zijn uitgesplitst.
We betreden ook nieuw terrein. Het nieuwe instrument voor ontwikkelingssamenwerking zal, voor het eerst, de internationaal erkende definitie van ontwikkelingsbeleid zoals die door de Commissie ontwikkelingsbijstand van de OESO is opgesteld, juridisch verankeren. In een Commissieverklaring die bij het instrument zal worden gevoegd, zal, ook voor het eerst, melding worden gemaakt van de benchmark die de Commissie ontwikkelingssamenwerking sinds 2003 gebruikt voor het vergroten van de aandacht voor primair onderwijs en basisgezondheidszorg, twee belangrijke onderdelen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. De Commissie heeft de benchmark van twintig procent die de commissie voor deze sectoren hanteert nooit eerder aanvaard, en dat is nu dus wel gebeurd.
Wat betreft de democratische controle, is er verdere vooruitgang geboekt met betrekking tot de dialoog tussen het Parlement en de Commissie over de ontwerpstrategiedocumenten, waardoor de uitvoering van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking nu daadwerkelijk door het Parlement kan worden gecontroleerd, en ik wil commissaris Ferrero-Waldner en commissaris Michel bedanken voor hun brief aan mij en aan de voorzitter van de commissie waarin zij dit bevestigen. Het Parlement wil noch hoeft betrokken te worden bij het microbeheer, maar het geeft ons een kans om ons in een vroege fase in het proces te mengen, door middel van de structuur die we zelf kiezen. Hierdoor krijgt het Parlement een veel grotere rol op het hele gebied van transparantie en het afleggen van verantwoording.
Met de uitzondering die ik heb genoemd, beschouw ik het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt als een zeer goed resultaat voor het Europees Parlement. Zoals ik aan het begin heb gezegd, betwijfel ik ten zeerste dat iemand twaalf maanden geleden had gedacht dat we konden bereiken wat we inmiddels hebben bereikt. Maar het laat zien dat wanneer het Parlement eendrachtig optreedt, wanneer de verschillende fracties zich niet tegen elkaar laten uitspelen en vastbesloten zijn om geen bevoegdheden van dit Parlement weg te geven, we, samen met de andere instellingen, een zeer goed instrument kunnen ontwikkelen, waarin wordt gewaarborgd dat de voorrechten van dit Parlement beschermd worden.
David Martin (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik het over mijn eigen verslag ga hebben, wil ik de heer Mitchell feliciteren. Zoals men in dit Parlement weet, zijn deze twee instrumenten hun leven begonnen als één instrument, en de Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft terecht bepleit dat ze van elkaar moesten worden gescheiden, omdat er appels en peren bij elkaar in één zak terecht waren gekomen. Het ontwikkelingsinstrument is in essentie gericht op het bevorderen van de belangen van de ontwikkelingslanden. Het economische instrument, waarvoor ik verantwoordelijk ben, gaat – niet uitsluitend, maar wel in hoofdzaak – over het bevorderen van de belangen van de Europese Unie. Het was daarom niet goed dat deze twee doelstellingen in één enkel instrument waren gevat. De Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft terecht gepleit voor een afzonderlijk instrument en heeft ook terecht gezegd dat het Europees Parlement zich hard moest opstellen om zijn betrokkenheid op zijn minst te kunnen handhaven op het huidige niveau, met de vele instrumenten die we nu hebben. En daarom feliciteer ik de heer Mitchell met zijn verslag.
Dan kom ik nu op mijn eigen verslag. Het gaat hier om een instrument dat niet zo belangrijk is als de andere externe instrumenten, maar dat toch van betekenis is voor de Europese Unie. Het instrument is een uitbreiding van de bestaande instrumenten, in de eerste plaats wat betreft het aantal geografische gebieden: de bestaande programma's besloegen maar zes landen, en dit nieuwe instrument zeventien. Het is een uitbreiding van de doelstellingen en, zoals men hoopt bij een uitbreiding van het aantal geografische gebieden en een uitbreiding van de doelstellingen, is ook de begroting uitgebreid. Het is dus wel het kleinste externe instrument, maar niettemin een instrument van betekenis.
Het instrument is gericht op het bevorderen van de belangen van de EU in geïndustrialiseerde landen en is gebaseerd op het zeer succesvolle opleidingsprogramma voor managers in Japan en Korea en het "Gateway to Japan"-programma. Deze beide programma's zijn het onderwerp geweest van een door de Commissie gefinancierde studie, waaruit naar voren is gekomen dat ze de toegang voor Europese bedrijven in zowel Japan als Korea hebben vergroot en ook de zichtbaarheid van de Europese Unie in deze twee landen hebben verbeterd, en daarom zijn ze op zichzelf al waardevol geweest.
Het nieuwe programma krijgt vijf hoofddoelstellingen: het voortbouwen op openbare diplomatie en reikwijdte; de bevordering van economisch partnerschap en business; relaties tussen mensen, met name door middel van onderwijs; het aanmoedigen van de dialoog; en ten slotte de evaluatie van kleinschalige samenwerkingsprojecten om kleine en middelgrote bedrijven te helpen bij het krijgen van toegang tot de markten van derde landen. Dit zijn allemaal zeer waardevolle doelstellingen.
Wat betreft de benadering van de Commissie internationale handel, hebben we ons geconcentreerd op drie dingen. Ten eerste, gezien het feit dat de werkingssfeer van de programma's is uitgebreid van zes naar zeventien landen, hebben we erop aangedrongen dat er ruimte voor differentiatie moet zijn binnen het programma – een uniforme aanpak zou simpelweg niet werken bij een programma als dit. Het doet me genoegen te kunnen zeggen dat de Commissie zich heeft kunnen vinden in het idee dat het programma landspecifiek moest worden, en niet een algemeen programma voor zeventien landen.
We hebben ook amendementen ingediend om ervoor te zorgen dat dit programma een aanvulling is op de andere instrumenten die we ofwel vandaag, ofwel in een later stadium zullen aannemen.
Ook weer gezien het feit dat het programma is uitgebreid, hebben we erop aangedrongen dat er een clausule over de mensenrechten en de rechtsstaat in deze instrumenten moest worden opgenomen. En ook op dit punt hebben de Raad en de Commissie weer de bereidheid getoond om deze amendementen te aanvaarden.
Verder doet het me genoegen te kunnen zeggen dat, ondanks dat er slechts sprake is geweest van een raadplegingsprocedure, en niet van een medebeslissingsprocedure, zoals bij het verslag van de heer Mitchell, de Raad ermee ingestemd heeft om de twee interinstitutionele akkoorden over begrotingsdiscipline en democratische controle aan dit programma te hechten. Ook heeft de Raad ermee ingestemd dat het Parlement meer betrokken moet worden bij dit programma dan oorspronkelijk de bedoeling was en heeft hij aanvaard dat als de werkingssfeer van het programma wordt gewijzigd, hetzij in geografische zin, hetzij wat betreft de doelstellingen, het Parlement volledig geraadpleegd zal worden. En de Commissie heeft ermee ingestemd een meerjarenplanning voor de raadpleging van het Parlement op dit punt op te stellen. De betrokkenheid van het Parlement is dus aanmerkelijk versterkt.
Ter afsluiting wil ik zeggen dat er een kans is dat wanneer wij vandaag alle amendementen aannemen, dit instrument door de Raad zal worden aangenomen in exact dezelfde vorm waarin het het Parlement verlaat. Dat is een hele prestatie, gelet op het feit dat er slechts sprake is van een raadplegingsprocedure. Ik wil de Commissie bedanken voor de uitstekende samenwerking, en in het bijzonder ook het Finse voorzitterschap, dat zich, ondanks dat het in vergelijking met de andere instrumenten om een relatief klein instrument gaat, volledig betrokken heeft getoond bij het werk van het Parlement, ons volledig op de hoogte heeft gehouden van zijn standpunt en compromissen heeft gesloten. We hebben compromissen gesloten met het voorzitterschap. Ik denk dat we uiteindelijk een zeer werkbaar instrument hebben gekregen en ik wil alle instellingen bedanken voor de samenwerking.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze vergaderperiode van december is een belangrijke mijlpaal als het gaat om het scheppen van een doelmatig en gestroomlijnd wettelijk kader voor de externe uitgaven van de Gemeenschap. Ik moet zeggen dat ik me vereerd voel dat ik de Commissie tijdens deze vergaderperiode mag vertegenwoordigen, nu we de afronding naderen van de onderhandelingen over de vier resterende instrumenten voor de uitvoering van de externe uitgaven in de periode 2007-2013.
Het is voor ons allemaal een lange weg geweest sinds de Commissie deze voorstellen twee jaar geleden heeft gepresenteerd. De nieuwe, vereenvoudigde structuur was een eerste poging om alle instrumenten voor de externe uitgaven te stroomlijnen. De Commissie had hieraan de hoogste prioriteit toegekend, om de doelmatigheid en de samenhang te vergroten, zowel binnen de Commissie zelf als in ons extern beleid als geheel.
Hoewel zowel het Parlement als de Raad zich verheugden over het vereenvoudigingsproces, leidden deze voorstellen tot een zeer substantieel debat. Al snel nadat het Parlement zijn werkzaamheden was begonnen, werden belangrijke vragen opgeworpen. Ik heb grote waardering voor wat het Parlement en de verschillende voorzitterschappen van de Raad hebben gedaan om constructieve oplossingen te vinden voor de uitdagingen waarop we gestuit zijn met deze vernieuwende voorstellen. Dit werk culmineerde in een succesvolle trialoogvergadering in juni 2006, waarbij algehele overeenstemming werd bereikt over de structuur van de instrumenten voor externe financiering.
Om te waarborgen dat het instrument voor ontwikkelingssamenwerking sterk gericht zou zijn op ontwikkeling, zijn we overeengekomen het te scheiden van het instrument voor samenwerking met geïndustrialiseerde landen. Ook is er een specifiek mensenrechteninstrument ingesteld.
Om tegemoet te komen aan uw andere zorgen, werd overeengekomen dat de instrumenten via een medebeslissingsprocedure zouden worden aangenomen in alle gevallen waarin het Verdrag dit mogelijk maakt. Er is een afzonderlijk instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid in het leven geroepen, zodat het instrument voor stabiliteit kon worden overgeheveld van raadpleging naar medebeslissing. In totaal vallen nu vier van de zeven nieuwe instrumenten onder medebeslissing. Dit geeft het Parlement een juridisch verankerde en ongekende wetgevende bevoegdheid ten aanzien van het kader voor de externe uitgaven.
Wat betreft het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, dat de hoeksteen van dit nieuwe bouwwerk is, heb ik de vruchtbare samenwerking met het Parlement zeer op prijs gesteld, vooral tijdens de afgelopen vijf maanden, en ik bedank de rapporteur, de heer Mitchell, voor de centrale rol die hij heeft gespeeld bij het op tijd en op een positieve wijze afronden van de onderhandelingen. Verder wil ik het onderhandelingsteam van de Commissie ontwikkelingssamenwerking bedanken. Het compromis, zoals dat tot uiting komt in het uitonderhandelde gemeenschappelijk standpunt van de Raad, is een zeer evenwichtige oplossing. Ook waardeer ik het dat de Commissie ontwikkelingssamenwerking zich achter dit compromis heeft geschaard en heeft aanbevolen om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in tweede lezing aan te nemen.
Zoals het Parlement had gevraagd, bevat het instrument voor ontwikkelingssamenwerking nu indicatieve financiële toewijzingen, een tussentijdse herziening en een vervaldatum. Voor de medebeslissingsinstrumenten zijn we verder overeengekomen dat, voordat de herziening zal worden uitgevoerd, het Parlement de werking van de instrumenten zal onderzoeken om eventuele disfunctionele situaties op te sporen. Het verslag van het Parlement zal door de Commissie in aanmerking worden genomen bij het uitvoeren van de herziening van de instrumenten. Deze herziening moet plaatsvinden in 2009. In antwoord op de brief van de voorzitter van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Morgantini, doet het me genoegen te kunnen bevestigen dat deze herzieningsdatum ook geldt voor het instrument voor ontwikkelingssamenwerking.
In vergelijking met het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, is het instrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen – als de omvang van de begroting een maatstaf is voor het belang ervan – niet het grootste instrument voor externe actie, maar dit mag niet leiden tot een onderschatting van het nut en de relevantie van dit instrument bij het versterken van de rol van de Europese Unie in de wereld. Dit instrument zal zelfs direct bijdragen aan het bevorderen van de doelstelling van de EU om een zichtbaarder speler op het wereldtoneel te worden. Deze doelstelling zal kunnen worden verwezenlijkt met behulp van een kader waarbinnen we door middel van concrete initiatieven de betrekkingen met belangrijke ontwikkelde partners kunnen versterken, de Gemeenschapsbelangen kunnen bevorderen en ook de zichtbaarheid van de EU daar kunnen vergroten.
Sinds afgelopen juni hebben de rapporteur, het Finse voorzitterschap en de Commissie hand in hand samengewerkt om het instrument tijdig te kunnen aannemen, waarbij ervoor gezorgd is dat de standpunten van elke instelling voldoende in aanmerking zijn genomen. In verband hiermee wil ik mijn waardering uitspreken voor de rapporteur, David Martin, en de Commissie internationale handel als geheel, voor hun harde werk en de geest van samenwerking bij de snelle afwikkeling van het dossier.
Deze voortdurende dialoog heeft het mogelijk gemaakt dat de opvattingen van het Parlement tijdens de voorbereidende beraadslagingen in de Raad, die parallel aan het werk van het Parlement werden gehouden, in aanmerking konden worden genomen, en dat dat, mede dankzij deze gezamenlijke aanpak, ook in sterkere mate is gebeurd dan de Commissie aanvankelijk voor ogen had, zonder dat daarbij inbreuk is gemaakt op de voorrechten van de Raad.
Ik kan me met enig vertrouwen indenken dat de belangrijkste amendementen van het Parlement, met name die amendementen die betrekking hebben op de kernwaarden van de Gemeenschap – democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten, de bescherming van de belangen van de Gemeenschap, een versterkte evaluatie en bepalingen over verslaglegging in het kader van de specificatie van een indicatieve financiële envelop voor de periode 2007-2013, en de opname van een herzieningsclausule – hun weg zullen vinden naar de definitieve tekst. Daarnaast zal een aantal aanvullende redactionele wijzigingen de definitieve tekst meer in overeenstemming brengen met de terminologie die is voorgesteld door het Parlement en met de terminologie die al is overeengekomen bij andere instrumenten op het vlak van extern beleid, om een deugdelijke samenhang tussen de instrumenten te bewerkstelligen.
Ik zie uit naar een positief resultaat van de stemming van vandaag over het instrument voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zal de Commissie in staat stellen om per 1 januari van start te gaan met het werk en de externe hulp zonder verdere vertragingen ten uitvoer te leggen, wat heel belangrijk is. Met een overeenkomst over de resterende wetsvoorstellen zal de Europese Unie de doelmatigheid van haar externe uitgaven, en met name haar zichtbaarheid op het internationale toneel, aanzienlijk vergroten, waardoor zij haar rol van grootste donor van ontwikkelingshulp zal kunnen waarmaken.
Tevens verheug ik mij over de positieve opstelling ten aanzien van het instrument voor de geïndustrialiseerde landen in het verslag dat hier vandaag in het Parlement aan ons voorligt. Ik kan u zonder meer verzekeren dat in de definitieve tekst, die de Raad zeer binnenkort zal aannemen, ook de algemene strekking van de resolutie van het Parlement substantieel tot uiting zal komen. Dat is een teken van onze bereidheid om op een constructieve manier met het Parlement samen te werken aan dit dossier, en dat zal in de toekomst, bij de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsactiviteiten, ook in geïndustrialiseerde landen, niet anders zijn.
Syed Kamall, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken, en ik wil ook de rapporteur bedanken voor zijn vele werk en voor de samenwerking bij dit verslag.
De rapporteur en ik zeggen vaak voor de grap tegen elkaar dat we op het gebied van de internationale handel maar weinig punten weten te vinden waarover we het oneens kunnen zijn. Als rapporteur en schaduwrapporteur voor dit verslag hebben we opnieuw weinig punten ontdekt waarover we het oneens konden zijn, mede omdat de rapporteur zo deskundig is op dit gebied en al verschillende verslagen over het onderwerp heeft opgesteld. Ik wil alleen nogmaals herhalen hoe goed de samenwerking is geweest, en ik heb zelfs een heleboel van hem geleerd tijdens dit proces. Ooit zal ik iets vinden waarover ik het met hem oneens kan zijn, maar laten we nu naar de inhoud kijken.
We zijn het er allemaal over eens dat het voorstel moet worden verscherpt en verduidelijkt. Het is zeer belangrijk dat we vaststellen wat de strategische belangen van de EU zijn, en ik verheug mij over de amendementen die met dit doel in de commissie zijn aangenomen. Ook moet er sprake zijn van consistentie tussen de verschillende instrumenten. Nogmaals, de rapporteur en ik hebben hierover een aantal discussies gevoerd, en het doet me zeer veel genoegen dat deze amendementen zijn aangenomen.
Het andere gebied is de herzieningsclausule. Het is heel belangrijk dat we beslissen of dit instrument moet worden herzien tijdens de zittingsperiode van dit Parlement of pas na de Europese verkiezingen van 2009, wanneer er nieuwe leden zullen worden gekozen. Die nieuwe leden zullen niet onze expertise hebben wat deze kwestie betreft, en daarom had ik liever een herziening tijdens de zittingsperiode van het huidige Parlement gezien.
Tot slot zit het verslag op het goede spoor op het gebied van mensenrechten en democratie, met name wanneer we het hebben over ontwikkelde landen. Laten we hopen dat we deze doelen kunnen blijven nastreven binnen het kader van de handelsovereenkomsten en zullen kunnen blijven samenwerken met onze partners.
Margrietus van den Berg, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, met het nieuwe ontwikkelingsinstrument krijgen we eindelijk een ontwikkelingswet die de millenniumdoelen centraal stelt. Met die millenniumdoelen hebben wij een belofte gedaan aan miljoenen kinderen in Afrika. Een belofte tot onderwijs en gezondheidszorg. Helaas is de bittere werkelijkheid dat de millenniumdoelen in Afrika de laatste jaren eerder uit het zicht raakten dan dat ze dichterbij zijn gekomen. Dat is precies de reden waarom we het ook zo hard hebben gespeeld in het debat over het voorliggende financieringsinstrument.
Wij hebben anderhalf jaar lang intensief onderhandeld over deze nieuwe wet en dat was niet niks. Dat is dan ook niet tevergeefs geweest. De komende zeven jaren hebben we één heldere Europese ontwikkelingswet die met zowel een duidelijk thematisch als geografisch programma – samen goed voor bijna 70 miljard – richting geeft. Daarmee maken we een einde aan zestien verschillende moeilijk te implementeren en te controleren regelingen. In de nieuwe wet zijn twee heldere prioriteiten opgenomen, de millenniumdoelstellingen en daarbinnen onderwijs en basisgezondheidszorg, kortom gebieden waar het echt om gaat.
De campagnes die we hebben gevoerd om dit te bereiken zijn niet voor niets geweest. Wij hebben actie gevoerd met schoolonderwijsvakbonden en veel andere organisaties uit de onderwijswereld, waaronder Education International, om onderwijs meer centraal te krijgen in de Europese ontwikkelingsprogramma's. Datzelfde geldt voor onze acties met gezondheidswerkers om de uitgaven in de basisgezondheidszorg te verdubbelen. Eindelijk staat nu zwart op wit de toezegging van de Europese Commissie om in 2008 een minimale verdubbeling van de uitgaven te bereiken, op zijn minst 20 procent van het geografisch budget moet aan onderwijs en basisgezondheidszorg worden besteed. Dat is inclusief het thematisch deel van ruim 2,5 miljard euro.
En met dit nieuwe financieringsinstrument kan Europa het verschil gaan maken in Afrika, samen met de lidstaten. Er zijn nog steeds meer dan 45 miljoen kinderen die niet naar school kunnen en miljoenen patiënten, meisjes vooral, die basisgezondheidszorg ontberen. Zij zullen in 2015 over het onderwijs en de gezondheidsvoorzieningen kunnen beschikken waarop ze recht hebben. Hiermee komt een einde aan de strijd die ik samen met mijn fractie heb gevoerd vanaf het moment dat ik in 1999 het Europees Parlement binnentrad. Ik dank alle Europese burgers en organisaties die mij hierbij hebben geholpen. Van "STOP AIDS Alliance" tot "Bono" bedankt!
Vanaf 1 januari 2007 beginnen we aan een nieuw hoofdstuk, namelijk het in de praktijk brengen van deze wet en al haar principes en beloften. De Commissie ontwikkelingssamenwerking zal een groot deel van haar parlementstijd daaraan gaan wijden. Zowel bij de programmering van de landenbeleidsplannen als bij de controle op de uitvoering daarvan. Wij willen geen vrijblijvendheid, maar 100 procent inzet van alle partijen, wij accepteren dan ook niet dat de programmering voor de periode tot 2008 al zou zijn afgerond. Consultatie van burgerorganisaties en parlementen daar en ngo's en het Europees Parlement hier, moeten overeenkomstig de nieuwe afspraken plaatsvinden. Dat is de Commissie op 1 januari wettelijk verplicht. Ik neem aan dat de commissaris dat zonder meer met me eens is en bereid is dat hier ook zonder meer te verklaren.
Tien dagen geleden dreigde de financiering van het "Global Fund" de gemaakte afspraken over het thematisch deel voor de wet van 2007 alweer in gevaar te brengen. Gelukkig heeft de Commissie met de brief van 8 december alsnog gezegd de thematische programmeringsafspraak voor 2007 te willen respecteren. Het zou goed zijn als de commissaris ook dat nog eens bevestigt om antwoord te geven aan de 23 ngo's die dit weekend voorzitter Barroso daarover dringend hebben geschreven. Ik wens, Voorzitter, collega Mitchell, de Raad en de Commissie van harte geluk met dit succes. Ik dank ze ook enorm voor de grondige samenwerking; ik hoop wel dat dit Parlement het annuleringsamendement zal verwerpen, want ik denk dat we hebben gezegd, geen amendementen meer, deze wet is het, laten we hiervan een succes maken.
Danutė Budreikaitė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het voorstel voor een verordening tot invoering van een instrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking dat de Europese Commissie twee jaar geleden aan het Europees Parlement voorlegde, beantwoordde niet aan de wensen van het Europees Parlement. In de verordening werd de algemene beslissingsbevoegdheid van het Europees Parlement ingeperkt en werden de beginselen van het ontwikkelingsbeleid niet gerespecteerd omdat de economische samenwerking met ontwikkelingslanden en die met ontwikkelde landen werden samengevoegd.
Vandaag debatteren we in tweede lezing over een document met een andere titel dat betrekking heeft op een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking.
Het was voor de Commissie ontwikkelingssamenwerking met name belangrijk dat er een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking zou komen dat uitsluitend bedoeld was voor ontwikkelingslanden.
Het document dat nu voorligt voor een tweede lezing is een echt compromis tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie, dat is bereikt tijdens tripartiete onderhandelingen. De noodzaak van consensus is weer terug, evenals de transparantie van de begroting en de verplichting om verantwoording afleggen aan het Parlement; oude begrotingsposten zijn weer opgenomen, evenals gedetailleerde financiële richtsnoeren en specifieke bepalingen ten aanzien van de ontwikkelingssamenwerking.
Benadrukt moet worden dat we zijn overeengekomen artikel 179 van het EG-Verdrag als grondslag te nemen, aangezien een brede definitie van ontwikkelingssamenwerking en een breed scala aan acties in het kader van geografische en thematische programma's worden veiliggesteld door consensus.
De geografische programma's omvatten Latijns-Amerika, Azië, Centraal-Azië, het Midden-Oosten en zuidelijk Afrika.
De gespecificeerde thematische programma's omvatten programma's als het investeren in mensen, milieubeheer, het beheer van duurzame natuurlijk hulpbronnen, met inbegrip van energiebronnen, de deelname van niet-gouvernementele organisaties en lokale overheidsinstanties aan het ontwikkelingsproces, voedselzekerheid en migratie, en asiel.
Het doet me genoegen dat er overeenstemming is bereikt over de financiering van primair onderwijs en basisgezondheidszorg en dat meer dan 20 procent van de aan ontwikkeling toegekende middelen hiervoor bestemd zal worden, aangezien dit een van de prioriteiten van de Commissie ontwikkelingssamenwerking is.
De Commissie heeft zich verbonden tot een intensiever en nauwkeuriger toezicht op de tenuitvoerlegging. We hebben regelmatig het gevoel gehad dat dit ontbrak wanneer we de uitvoering van de begroting goedkeurden.
De verordening tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking vervangt zestien bestaande stukken wetgeving, wat een goede stap is in de richting van verbetering en vereenvoudiging van de wetgeving van de Europese Unie.
Ik raad u aan om de verordening aan te nemen zonder verdere toevoegingen of amendementen.
Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Mitchell, het Parlement, de Raad en de Commissie hebben lang geworsteld met het toekomstig financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, en uiteindelijk hebben ze daadwerkelijk een grotendeels solide compromis gevonden. Het is de bedoeling dat het nieuwe instrument ons helpt bij het bereiken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en zodoende een belangrijke doelstelling dichterbij brengt, die zowel de commissie als het Europees Parlement in zijn geheel altijd heeft ondersteund. Met het oog op de onlangs door de VN gepubliceerde inschatting van hun doeltreffendheid tot dusver, met name in de strijd tegen armoede, geeft de EU mijns inziens een bijzonder belangrijk signaal af in dat opzicht.
Het is duidelijk dat de inspanningen van de rapporteur, de heer Mitchell, en van de gehele Commissie ontwikkelingssamenwerking om de oorspronkelijk ingediende verordening te wijzigingen, bijzonder lonend is geweest. Met een compromis in gedachten hebben alle fracties zich dan ook ingehouden bij het indienden van amendementen, behalve de rapporteur. Helaas heb ik wat dat betreft behoorlijk wat kritiek op hem; in plaats van degenen te ondersteunen die de bewoordingen van het compromisamendement wilden aanpassen, zoals hij gezegd had te zullen doen, heeft de heer Mitchell meteen zelf de betreffende amendementen ingediend, die mijns inziens in vele opzichten bijzonder lastig en schandelijk zijn, aangezien daarin niets minder geëist wordt dan het schrappen van de reproductieve gezondheid van vrouwen als doelstelling van de ontwikkelingssamenwerking. Zijn amendementen om overweging 18 en delen van de artikelen 5 en 12 te schrappen, hebben niet alleen het verdwijnen van formuleringen tot gevolg waarmee hij het niet eens is, zoals hij heeft aangegeven, maar worden tegelijkertijd andere doelstellingen geschrapt, waaronder het recht op veilig moederschap en op algemene toegang tot uitgebreide, veilige en betrouwbare zorg en dienstverlening op het gebied van reproductieve seksuele gezondheid, de vermindering van kindersterfte, en de bestrijding van armoedegerelateerde ziekten, met name HIV/aids, tuberculose en malaria. Daarmee negeert hij niet alleen het reeds bereikte compromis, maar ook de wereldopinie die bij de VN-conferenties in Caïro over bevolking en ontwikkeling en in Peking over de situatie van vrouwen is geformuleerd, en daarmee de definitie van de WHO. Dat is mijns inziens schandalig en het zou volgens mij een absolute blamage betekenen, indien het Parlement morgen zijn amendementen zou goedkeuren. Mijn fractie zal uit diepste overtuiging tegen deze amendementen stemmen.
Het is mijns inziens zeer zinvol om de bijstandsmogelijkheden van de EU – die tot dusver bijzonder chaotisch waren – samen te voegen in één instrument, maar dit mag niet tot gevolg hebben dat belangrijke onderwerpen gewoonweg worden geschrapt. Aangezien de rapporteur het compromis in twijfel trekt, kan ik hem nu al zeggen dat mijn fractie in de toekomst met name over één aspect van het nieuwe financieringsinstrument steeds opnieuw vragen zal stellen, namelijk over het gebruik van middelen voor ontwikkelingssamenwerking voor de financiering van maatregelen om illegale immigratie tegen te gaan en grenscontroles te versterken.
Artikel 16, lid 2, onder c) voegt iets nieuws toe aan dit compromis wat nagenoeg het gehele migratie- en asielbeleid aantast, dat, zoals in de rest van artikel 16 geformuleerd, een positieve benadering vormt.
U kunt ervan verzekerd zijn dat mijn fractie gebruik zal maken van een uiterst positief aspect van dit nieuwe instrument, namelijk de verbeterde mogelijkheid voor het Parlement om inspraak uit te oefenen naast de Raad en de Commissie, die erop hebben aangedrongen dat er in de toekomst een belangrijk aspect wordt toegevoegd aan de financiering van ontwikkeling, te weten de handel. Ondanks het feit dat in de inleidende woorden van het nieuwe instrument de betekenis van de handelscapaciteiten van de ontwikkelingslanden wordt benadrukt, zullen wij nauwlettend in de gaten houden dat er niet een nieuw decennium komt dat wordt gekenmerkt door de heimelijke bevordering van externe handel. Wij zullen vragen stellen en kritiek leveren, als daarbij uw enige doelstelling is de landen in het Zuiden te helpen Europa ongestoord de grondstoffen te verkopen die het nodig heeft. De samenlevingen in het Zuiden zullen de armoede immers niet overwinnen door al hun grondstoffen te verkopen, maar door eerlijke handel te drijven met eindproducten. De voorzitter van de Europese Investeringsbank, Philippe Maystadt, heeft twee weken geleden in de Financial Times gewaarschuwd dat Europa te strenge politieke voorwaarden aan financiële regelingen stelt om met Chinese en Russische bedrijven te kunnen concurreren in de strijd om grondstoffen uit Afrika. Waar leidt dit argument toe? Zullen we uiteindelijk niet opnieuw slavenarbeid toestaan, alleen om de strijd om de grondstoffen niet te verliezen? Het is mijns inziens zeer opmerkelijk en toe te juichen dat in het huidige financieringsinstrument en in ons nieuwe compromis is vastgelegd dat tot de criteria waaraan moet worden voldaan, dat van "decent work" behoort, waarover het Europees Parlement binnenkort in een verslag zijn standpunt uiteen zal zetten. Hiermee wordt denk ik een zeer belangrijk signaal afgegeven ten aanzien van eisen – die mijns inziens verkeerd zijn – namelijk dat de Europese Unie in de toekomst minder streng moet zijn bij het vaststellen van politieke criteria als het gaat om het bestrijden van de armoede en het stimuleren van ontwikkeling.
Laten we in plaats daarvan het nieuwe instrument gebruiken – in de wetenschap dat coherentie en beleid van zeer groot belang zijn – om iets beters te bieden; bauxiet moet ter plaatse tot aluminium worden verwerkt, waarbij milieuvriendelijke methoden worden toegepast en waarbij de arbeiders onder fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden werken en tegen lonen waarmee ze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Met het nieuwe instrument zal alleen iets zijn bereikt als het erin slaagt op het gebied van onderwijs en gezondheid de voorwaarden te scheppen die absoluut onontbeerlijk zijn voor productieve economische prestaties die ten goede komen aan de lokale gemeenschap.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ons bevoorrechte en welvarende deel van de wereld draagt een grote verantwoordelijkheid tegenover hen die sterven van de honger en geen enkel vooruitzicht hebben op ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat de hulp die wij deze mensen bieden niet al hun problemen kan oplossen. Een aantal van die moeilijkheden heeft immers diepere, politieke oorzaken. Onze hulp kan echter wel het verschil maken bij het bestrijden van crises.
Ik denk dat we ons allemaal terdege bewust zijn van onze humanitaire plichten. Dat geeft ons een buitengewone kracht. Derhalve verzet ik me des te heftiger tegen de invoering van wetgeving inzake de zogenaamde reproductieve en seksuele rechten, aangezien dit betekent dat wij onze politieke en financiële steun verlenen aan abortus. Dit voorstel, dat niet was opgenomen in het oorspronkelijke ontwerp van de Europese Commissie, werd pas in dit Parlement ter tafel gebracht.
We geven daarmee een zeer negatief signaal af aan alle Europeanen die uit morele overwegingen gekant zijn tegen abortus en niet willen betalen voor maatregelen die schuilgaan achter de technische term “reproductieve rechten”. Dit ondermijnt ten slotte niet enkel ons gemeenschappelijke front tegen armoede, maar zet eveneens de Europese integratie op de helling. Is dat wat we werkelijk willen? Moeten we dan helemaal geen rekening houden met de gewetensbezwaren van vele christenen, eenvoudigweg omdat ze tegenwoordig een minderheid vormen? We geven hun vandaag duidelijk te verstaan dat Europa een project geworden is waarbij ze niet langer betrokken zijn. Daarom roep ik u op om de amendementen 1, 2 en 3 te steunen. Zonder deze amendementen zal ik niet vóór dit verslag kunnen stemmen.
Hélène Goudin, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik stel vast dat er in dit Parlement een grote ijver bestaat om over alles tussen hemel en aarde een mening te verkondigen. Alles, van uiterst belangrijke vraagstukken zoals chemicaliënwetgeving tot een kleine kwestie zoals de standaardisering van ruitenwissers komt op ons bordje terecht. Wij debatteren nu over het financieringsinstrument voor de ontwikkelingssamenwerking van de EU. Ik ben ervan overtuigd dat al mijn collega's in de Commissie ontwikkelingssamenwerking graag zouden zien dat de armoede in de wereld afneemt, zodat kwetsbare mensen overal ter wereld een draaglijk leven kunnen leiden. Hetzelfde geldt denk ik voor de meeste collega's in dit Parlement. Ik zou u echter willen aansporen om even stil te staan en eens na te denken.
Doet de EU werkelijk alles wat in haar macht ligt om de armoede op wereldniveau te verminderen? Ik kan heel moeilijk begrijpen hoe men het ene moment kan zitten pleiten voor hulp onder regie van de EU, terwijl men het andere moment zijn steun geeft aan Europese landbouwsubsidies of een schadelijke visserijovereenkomst met een arm Afrikaans land, waar corruptie een groot probleem is. Als we kwetsbare, arme mensen in de wereld echt willen helpen, dan moeten we toch aan de andere kant beginnen. Laten we het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU afschaffen, laten we het protectionistische handelsbeleid van de EU afschaffen, laten we een einde maken aan de niet-concurrerende Europese productie. Mijn voorstellen zijn uiteraard niet de oplossing voor alle problemen in de wereld, maar ik geloof wel dat ze een goed begin vormen.
Irena Belohorská (NI). – (SK) In de eerste plaats wil ik graag opmerken dat zowel economische als ontwikkelingssamenwerking volgens mij in één enkel financieel instrument thuishoren op basis van een dubbele rechtsgrondslag, te weten artikel 179 en artikel 181a. Ik leg mij echter neer bij de conclusies van de trilaterale bijeenkomsten die ertoe strekken dat het oorspronkelijke instrument wordt opgesplitst in een instrument voor economische samenwerking en een instrument voor ontwikkelingssamenwerking.
Het financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen is financieel flexibel, en de uitgebreidere geografische dekking ervan vormt een goede afspiegeling van de huidige situatie. Bij dit instrument wordt ook rekening gehouden met landen die nog steeds als ontwikkelingsland op de lijst van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO staan, maar die dat in feite allang niet meer zijn. Ik denk daarbij aan Brunei, Taiwan, Saoedi-Arabië, Bahrein, Qatar en dergelijke. Deze landen zijn belangrijke handelspartners van de Europese Unie en het is dan ook noodzakelijk om de huidige samenwerking met landen als Japan, Zuid-Afrika en Australië zodanig uit te breiden dat deze ook bovengenoemde landen omvat.
Aangezien de landen waarop dit financieel instrument betrekking heeft, een zeer gevarieerd gezelschap vormen, is het onontbeerlijk dat in alle verdragen ook bepalingen over de mensenrechten en het eerbiedigen van de democratische beginselen opgenomen worden. In mijn amendementen op het verslag heb ik daarnaast benadrukt dat de rol van het Europees Parlement versterkt dient te worden.
Samenvattend ben ik er voorstander van dat het Europees Parlement alle wijzigingen op de lijst van geïndustrialiseerde landen bekrachtigt en dat de Commissie verplicht wordt om op periodieke basis te evalueren of alles in overeenstemming met de oorspronkelijke doelstelling en de begroting verloopt. Tot slot, mevrouw de commissaris, wil ik graag mijn bewondering voor uw werkzaamheden tot uitdrukking brengen.
Maria Martens (PPE-DE). – Voorzitter, ontwikkelingssamenwerking is vanaf het begin van de Europese samenwerking een belangrijk werkterrein geweest met een eigen commissaris, een eigen budget, een eigen commissie in het Europees Parlement én het Europees Parlement heeft codecisie op dit punt. De Europese Unie voelt terecht een verantwoordelijkheid om ook bij te dragen aan vrede en welvaart in landen buiten de Unie. Dat de Commissie een poging heeft willen doen om het werk te verbeteren, is een goede zaak. We investeren veel en de resultaten zijn lang niet altijd bevredigend. Kijk bijvoorbeeld naar Afrika waar de armoede zelfs lijkt toe te nemen. Om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen moet nog veel gebeuren.
Voorzitter, het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie, bedoeld als verbetering, was echter buitengewoon teleurstellend en niet vertrouwenwekkend. Zowel het budget voor ontwikkelingsamenwerking als de zeggenschap van het Europees Parlement liepen gevaar. De onderhandelingen waren dan ook niet gemakkelijk, mijn complimenten aan collega Mitchell die fantastisch werk heeft gedaan met als resultaat dat er in ieder geval een separaat ontwikkelingsinstrument blijft met codecisie en met als rechtsgrondslag alleen artikel 179. Er is een akkoord over de prioriteiten van de milleniumontwikkelingsdoelstellingen en daarbinnen prioriteit voor onderwijs en basisgezondheidszorg.
Voorzitter, daar hoort ook reproductive health bij en ik wil wel zeggen, ook in reactie op mevrouw Zimmer, dat de amendementen zijn ingediend om het belang daarvan te onderstrepen. Het is onjuist als gezegd wordt dat de amendementen van de heer Mitchell tegen reproductieve gezondheid zijn. Hij zegt – en lees daarvoor zijn motivering bij de amendementen – dat het te belangrijk is om in twee zinnen af te doen. En dat is wat anders. Met het nieuwe financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking zal het werk van het Parlement veranderen. We zullen ons meer moeten concentreren op controle en implementatie, op de uitvoering van programma's. Ik hoop dat we mogen rekenen op de toegezegde samenwerking en de openheid van de Commissie in dezen.
Miguel Angel Martínez Martínez (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijk debat, want het instrument dat we zullen aannemen zal dienen als rechtsgrondslag voor het gebruik van de middelen die de Europese Unie uittrekt voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire acties.
Terwijl de Unie vanwege de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 op vrijwel alle fronten in haar slagvaardigheid beperkt wordt, is het bedrag dat we tot onze beschikking krijgen voor solidariteitsacties met de derde wereld paradoxaal genoeg niet minder geworden maar zelfs licht gestegen.
Dit debat is de bevredigende afronding van een proces dat uitzonderlijk lang geduurd heeft, en waarin ernstige moeilijkheden overwonnen moesten worden. Voordeel van het instrument waarmee wij akkoord zullen gaan, is echter wel dat we het voorgelegd krijgen terwijl hierover al een consensus bereikt is door het Parlement, de Commissie en de Raad.
De reden van de ongebruikelijke duur van dat proces was de zoektocht naar deze consensus. De uitdaging was niet eenvoudig, aangezien het doel was om de meer dan vijftien vigerende rechtsinstrumenten waarover de grondslagen voor onze acties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking verspreid waren, in een enkel rechtsinstrument te bundelen.
Deze taak moest gerationaliseerd worden en daar was het Parlement het mee eens. Het zag zich daarentegen gedwongen de oorspronkelijke Commissievoorstellen te verwerpen die, zogenaamd ter wille van een grotere doelmatigheid, de rol van het Parlement wilden inperken, met andere woorden: de democratie wilden beperken. Daarmee kon het Parlement niet akkoord gaan en onze Commissie ontwikkelingssamenwerking is te werk gegaan met een verantwoordelijkheidsgevoel waarop we trots mogen zijn.
In tegenstelling tot wat sommigen zeiden, ging het er niet om dat we onze commissie een grotere rol wilden toebedelen. Waar het om ging, was de rol van het Parlement, met andere woorden de democratische verantwoordelijkheid van ons Parlement, te handhaven en te versterken op een in politiek en budgettair opzicht belangrijk terrein.
Velen onder ons hebben het ooit moeten opnemen tegen totalitaire overheden die hun autoritaire beleid rechtvaardigden met het argument dat democratie de gang van zaken bemoeilijkte en het bestuur minder doeltreffend maakte. We weten echter allemaal welk een misvatting dat was, en dat er geen doeltreffendheid bestaat zonder democratische regels, zowel wanneer tot acties besloten wordt als wanneer de acties van de uitvoerende macht aan toezicht onderworpen worden.
Dankzij onze vastberadenheid ten aanzien van het werk van de rapporteur, de heer Mitchell, en dankzij het eensgezinde optreden van alle fracties, zijn onze inspanningen met succes bekroond. We mogen de Britse, Oostenrijkse en Finse voorzitterschappen dankbaar zijn dat zij begrip voor onze standpunten hebben willen opbrengen, zoals we de Commissie dankbaar mogen zijn dat zij naar wegen heeft gezocht om rekening te houden met de verzoeken van het Parlement.
De tekst van het instrument is in overeenstemming met de Europese consensus over ontwikkeling en met de verschillende strategieën waarvoor wij ons hebben uitgesproken, met name de Europese strategie voor de ontwikkeling van Afrika. Hij is ook in overeenstemming met de tekst van de Grondwet, waarin de solidariteit met de landen in het Zuiden tot constitutionele prioriteit van de Europese Unie wordt gemaakt.
Mijn zorg is dat we, nu de bevoegdheden van het Parlement geconsolideerd zijn, zullen verzuimen de verantwoordelijkheden na te komen die we krachtens dit instrument gekregen hebben, en die heel veel werk zullen vergen van dit Parlement, van zijn Commissie ontwikkelingssamenwerking, van zijn personeel, dat overigens zal moeten worden uitgebreid als we in staat willen zijn om al dat werk te verzetten, en met name van de parlementsfracties, wier takenpakket zal worden verzwaard omdat zij moeten bijdragen aan de strategische documenten voor ieder land waarop de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie gericht is, en aan het toezicht op de programma's die zijn goedgekeurd.
We moeten ervoor waken in een belachelijke positie terecht te komen doordat we niet in staat zijn om aan de verplichting te voldoen die we met zoveel moeite hebben verkregen van de institutionele partners van de Unie.
Thierry Cornillet (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is altijd prettig vast te kunnen stellen dat er een consensus en een goed resultaat is bereikt. Ik sluit me daarom aan bij alle collega's die deze consensus en dit resultaat hebben toegejuicht. Het evenwicht is eindelijk weer hersteld. We beschikken nu over een gemeenschappelijk rechtsinstrument dat tot 2013 geldig zal zijn, met een tussentijdse herziening. We hebben dus eindelijk een behoorlijk instrument en we hebben verwarring tussen de verschillende termen vermeden. Er wordt niet meer gepraat over geïndustrialiseerde landen en mensenrechten. Er wordt alleen nog maar van ontwikkeling gesproken. Nu kunnen we duidelijke doelstellingen formuleren en onze politieke prioriteiten vastleggen.
We hebben nu dus eindelijk een instrument dat – zoals mijn collega's al hebben benadrukt – artikel 179 als rechtsgrondslag heeft, en dat betekent dat de medebeslissingsprocedure weer zal gelden. Het Europees Parlement zal daarom vanaf nu altijd een medebeslissingsrecht hebben als het gaat om het ontwikkelingsbeleid.
We zijn er eindelijk in geslaagd te bewerkstellingen dat de financiële toewijzingen per programma worden toegewezen, wat onze controle op deze toewijzingen zal versterken. Ik wijs in dit verband op het werk dat onze rapporteur, de heer Mitchell, heeft verricht en de aandacht die de Commissie en de Raad aan dit onderwerp hebben besteed.
Mevrouw Ferrero-Waldner, we weten wat de verplichtingen van de Commissie zijn met betrekking tot onze rol bij de tussentijdse herziening. We moeten zorgen voor een degelijke financiële ondersteuning en een dialoog over de strategiedocumenten. Ik wil er bij dezen graag op wijzen dat gezondheidszorg en onderwijs onze prioriteiten zijn.
Tot slot geloof ik dat het Parlement dit verslag zonder problemen en zonder amendementen zal goedkeuren. Ik zal daarom geen tijd verkwisten met een bespreking van de amendementen – ze hebben met de actualiteit niets te maken en zijn in alle opzichten achterhaald en absurd.
Witold Tomczak (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee dat de Europese Unie bijstand verleent aan volkeren en landen in nood verdient onze steun. Ik betwijfel echter of het een goed idee is om politieke kwesties op te nemen in het samenwerkingsbeleid als voorwaarden voor het verschaffen van deze hulp.
Ik begrijp dat we om principiële redenen geen hulp willen verlenen aan landen die allerlei misdaden begaan of de mensenrechten met de voeten treden. Ik vind het echter onaanvaardbaar dat het samenwerkingsbeleid wordt gebruikt als een instrument om noodlijdende landen te dwingen in te stemmen met in de Europese Unie toegepaste oplossingen als voorwaarde voor het verstrekken van hulp. Dit staat niet alleen gelijk aan het uitoefenen van onwettige druk op de betrokken volkeren, maar is bovendien in strijd met het idee van solidariteit.
We zullen een grotere bijdrage leveren aan de bevordering van democratische processen wanneer we in onze eigen achtertuin laten zien dat we niet alleen in staat zijn de burgerrechten en burgerlijke vrijheden te beschermen, maar tevens garant staan voor de eerbiediging en verdere ontwikkeling van de waarden die sinds mensenheugenis deel uitmaken van de Europese identiteit. Door het samenwerkingsbeleid als wapen te gebruiken, bijvoorbeeld voor een militante vorm van feminisme – een verschijnsel dat overigens in Europa zelf al veel stof doet opwaaien –, ondergraven we ons gezag en ons vermogen om elders in de wereld op te treden.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, de doelstelling die wij onszelf hebben gesteld – de officiële ontwikkelingshulp verhogen en de wereldwijde armoede in 2015 met de helft verminderen – is ambitieus, maar helaas zijn wij nog zeer ver verwijderd van het bereiken van dit doel. Ontwikkelingshulp moet naar mijn mening op korte termijn worden geboden, en wel daar waar het mensen aan alles ontbreekt, zoals in regio's waar vele vluchtelingen zitten of in landen die zich in een crisis bevinden. Op de lange termijn kan het echter geen vervanging zijn voor systemen die daadwerkelijk functioneren.
Het is daarom van belang dat degenen die hulp ontvangen, meer zeggenschap krijgen over hun eigen aangelegenheden en enige vorm van rekenschap moeten afleggen teneinde corruptie en dergelijke aan te pakken. Afrika is een voorbeeld waaruit blijkt dat ontwikkelingssamenwerking niet altijd even ideaal verloopt, en dat is niet verwonderlijk, aangezien zij dikwijls werd gebruikt om de export naar de donorlanden te bevorderen, dictaturen te ondersteunen dan wel landen op te zadelen met schulden en afhankelijk te maken. Het is dan ook onaanvaardbaar dat bijvoorbeeld China landen die net van hun schulden verlost zijn, aanmoedigt opnieuw schulden te maken en op andere manieren afhankelijk te worden, alleen maar om de levering van grondstoffen veilig te stellen. Het is echter evenmin aanvaardbaar dat landen gretig de hand ophouden om ontwikkelingsgeld te ontvangen, zonder hun eigen burgers terug te nemen, die in groten getale op de vlucht zijn geslagen.
Nirj Deva (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik neem het woord om een aantal van mijn collega's uit de Commissie ontwikkelingssamenwerking te feliciteren – en in het bijzonder de rapporteur, Gay Mitchell, evenals mijn medecoördinator, mevrouw Martens, en alle coördinatoren van de fracties – met de behandeling van dit onderwerp gedurende een periode van twee jaar, waarvan dit het resultaat is.
Waarom heeft het twee jaar gekost, kan men zich afvragen, aangezien we hetgeen we nu hebben geproduceerd ook in drie maanden hadden kunnen bereiken? Het heeft zo lang geduurd vanwege de zeer koppige houding van een lid van de Commissie – een volkscommissaris zou men kunnen zeggen – die een hoge post bekleedde in het directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen. Alleen omdat de commissarissen en de Raad erkennen dat het Europees Parlement een democratische instelling van de hoogste orde is, die kritiek moet kunnen leveren op wetgeving en om rekenschap moet kunnen vragen, is het toch nog gelukt.
In een tijd waarin het Europees Parlement en de Europese instellingen worden gezien als ver afstaand van onze burgers, was het ongehoord dat de Commissie, zoals deze toen was, een document opstelde waarin de bevoegdheden van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het Europees Parlement bij het bepalen van het ontwikkelingsbeleid werden geschrapt. Alleen omdat het Parlement als een eenheid is opgetreden, ondanks pogingen van bepaalde mensen om een wig tussen ons te drijven en ons tegen elkaar uit te spelen, zijn we erin geslaagd dit te realiseren. Ik wil dit in de notulen opgenomen zien, omdat ik als coördinator voor de Commissie ontwikkelingssamenwerking kan zeggen dat wij door een hel zijn gegaan in onze pogingen om dit erdoorheen te krijgen op een dusdanige manier dat het parlementair toezicht, de parlementaire controle van het beleid, de parlementaire controle van strategiedocumenten, de parlementaire controle van tijdslimieten voor wetgeving en de parlementaire controle van specifieke instrumenten voor het ontwikkelingsbeleid allemaal een zeer belangrijke rol zouden krijgen.
We moeten in contact staan met onze burgers, met onze kiezers, met de mensen die op ons hebben gestemd. Dat de Commissie zich gedroeg als Moskou ten tijde van de Sovjet-Unie was absurd. Ik dank de commissarissen, de heer Michel en vooral mevrouw Ferrero-Waldner, voor hun begrip voor het feit dat er een democratische rol voor ons is weggelegd.
Marie-Arlette Carlotti (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, een gemeenschappelijke verklaring over ontwikkeling, een strategie voor Afrika, beloften aangaande het niveau van de ontwikkelingshulp: de EU heeft haar ambities op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren beslist naar boven bijgesteld, en dit nieuwe financieringsinstrument verschaft ons een middel dat bij die ambities past. Een uitsluitend op internationale solidariteit gericht financieringsprogramma voor een periode van zeven jaar is werkelijk een belangrijke overwinning voor onze partners in het Zuiden. Het is ook een grote overwinning voor ons hier in het Parlement. Na twee jaar touwtrekken met de Raad en de Commissie zijn onze belangrijkste eisen nu eindelijk ingewilligd. Het is ook een overwinning als men bedenkt dat ten minste 20 procent van de toewijzingen zijn gereserveerd voor de sectoren onderwijs en gezondheidszorg, teneinde snellere vooruitgang te boeken bij het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen. Het is een overwinning omdat we op deze wijze een specifiek instrument in het leven roepen ter bevordering van de mensenrechten en de democratie in het Zuiden. En het is een overwinning omdat dit nieuwe instrument alleen betrekking heeft op de landen in het Zuiden. Dat moet verhinderen dat toewijzingen voor ontwikkeling overgeheveld worden naar andere beleidsterreinen.
Tot slot is het zo dat een tussentijdse herziening van dit cruciale instrument ons de mogelijkheid zal geven het op korte termijn aan te passen en hierin indien nodig verbeteringen aan te brengen. Dat is een prettig vooruitzicht en daarom kunnen we de bestudering van deze tekst nu met een gerust gevoel afsluiten. Deze overwinningen zullen aanleiding geven tot andere overwinningen, bijvoorbeeld in het kader van de lopende onderhandelingen over de programmering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Ik zal als rapporteur al het nodige ondernemen om ook daarvoor dezelfde prioriteiten te laten gelden.
We zijn er ondanks onze inspanningen niet in geslaagd een begroting voor het EOF te verkrijgen en het is ons niet gelukt officieel in de comitologieprocedure te participeren om de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingsbeleid beter in de gaten te kunnen houden. Dat is waar, maar we mogen toch tevreden zijn met de talrijke overwinningen die we geboekt hebben. De belangrijkste daarvan is toch wel dat we een bredere visie op het ontwikkelingsbeleid hebben bevorderd. Door dit instrument voor ontwikkelingssamenwerking te creëren heeft de EU haar voortrekkersrol op dit gebied eens te meer bevestigd. We waren hoe dan ook al veruit de belangrijkste donor en deden toch al meer voor internationale solidariteit dan de rest van de wereld. Vanaf nu zal de EU zelfs nog meer doen!
Ik geloof dat Europa er vandaag trots op mag zijn dat het trouw gebleven is aan haar idealen van solidariteit en vrijgevigheid. Ook ik sluit me daarom aan bij hetgeen anderen al gezegd hebben en bedank bij deze de rapporteur, de heer Mitchell, en iedereen die zich voor dit resultaat heeft ingespannen – in de eerste plaats de heer Van den Berg – alsook al degenen die daartoe zulke waardevolle bijdragen hebben geleverd. Ik hoop dat dit verslag zonder amendementen zal worden goedgekeurd.
Toomas Savi (ALDE). – (ET) Het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking is het resultaat van een zeer broos compromis tussen de Commissie, de Raad en het Parlement. Wij moeten bovendien erkennen dat er tijdens de medebeslissingsprocedure in hoge mate rekening is gehouden met de standpunten van het Parlement.
Elk voorstel om iets nieuws aan het instrument toe te voegen, zou betekenen dat het instrument niet vanaf begin volgend jaar ten uitvoer kan worden gelegd en dat de hulp misschien zelfs niet degenen bereikt die deze nodig hebben. Het instrument bestrijkt een breed scala aan ontwikkelingslanden, van de minst ontwikkelde landen tot landen met een hoog inkomen. Het instrument bestrijkt ook een breed scala aan thema's en omvat activiteiten die voorheen uit de milieubegroting werden gefinancierd.
Ik ben blij met het verloop van de procedure, waarin de Europese Volkspartij de amendementen heeft ingetrokken waarin politieke instellingen werden genoemd en daarom geef ik een korte conclusie. Ik wil nogmaals benadrukken dat het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking een compromis tussen de instellingen is en dat vertraging van de behandeling ervan zal leiden tot vertraging en onderbreking van de hulpverlening, wat het doel van het instrument – de bevordering van democratie en mensenrechten – beslist niet ten goede komt. Ik steun daarom de aanneming van het verslag zonder enig amendement.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijn opmerkingen gaan over het verslag van de heer Martin, die ik bij dezen feliciteer met zijn creatieve bijdrage. Dit verslag gaat over het financieringsinstrument voor de samenwerking met de industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen.
Het debat over de invoering van het genoemde financieringsinstrument maakt deel uit van een algemenere discussie over ten eerste de harmonisatie van de activiteiten van de Unie op intern en extern vlak – in foro interno, in foro externo – en ten tweede de samenhang van het gehele buitenlandse optreden van de Unie, op politiek, economisch en commercieel vlak.
In het bijzonder worden in de voorgestelde verordening een heterogene groep van landen en een uitgebreide reeks van activiteiten op bijvoorbeeld het gebied van de economie, de handel, het onderzoek en de wetenschappelijke samenwerking gebundeld. De verdeling van de middelen over de verschillende activiteitenterreinen enerzijds en over de verschillende landen of groepen van landen anderzijds moet de strategische, politieke, economische en commerciële doelstellingen van de Europese Unie weerspiegelen.
Dames en heren, in mijn opmerkingen over de samenhang van het buitenlandse optreden van de Unie wil ik verwijzen naar de nieuwe strategie voor het handelsbeleid, die de commissaris voor internationale handel heeft aangekondigd. Aangezien deze strategie betrekking heeft op de komende stappen die ondernomen zullen worden met belangrijke handelspartners van de Unie, rijst de vraag of de politieke prioriteiten van de Unie met elkaar verenigbaar zijn. Strookt het terrein van de thematische vraagstukken, dat valt onder het onderhavige financieringsinstrument, met de interne beleidskeuzen van de Unie? Zou men bovendien de actieve rol van het Europees Parlement niet nog beter uit de verf moeten doen komen als het gaat om zowel de vaststelling van de prioriteiten als de evaluatie van de efficiëntie van de programma's?
Erika Mann (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het is goed dat wij dit gezamenlijk debat voeren, aangezien wij in de toekomst over een gemeenschappelijke rechtsgrondslag zullen beschikken, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de ontwikkelingslanden en de rijke, geïndustrialiseerde landen. Daarom is het goed dat wij hierover vandaag discussiëren.
De rapporteur, de heer Martin, heeft er terecht op gewezen dat wij moeten streven naar een logischer en systematischer aanpak als het gaat om de verdediging van de belangen van de Europese Unie in onze samenwerking met anderen, en ik ben blij dat de Commissie zijn argument respecteert dat er behoefte is aan verdere differentiatie, dat de specifieke belangen van landen in het oog moeten worden behouden, dat er meer evaluaties nodig zijn en dat er vroegtijdig een herziening moet plaatsvinden.
Ik wil hieraan graag nog enkele punten toevoegen, die de heer Papastamkos reeds ter sprake heeft gebracht. Bij het uitvoeren van een herziening moet deze differentiatie nog logischer tot uiting komen in onze activiteiten op het gebied van buitenlands beleid en buitenlandse handel. Daarmee bedoel ik dat wij momenteel zeer intensieve betrekkingen met bepaalde landen onderhouden, met vrijhandelsovereenkomsten en partnerschapsovereenkomsten, terwijl de denkwijze achter onze samenwerking door middel van onze financiële instrumenten niet per definitie overeenstemt met onze denkwijze ten aanzien van beleid.
Wij moeten daarom ook bij de financiële samenwerking streven naar een grotere strategische diepgang. Het heeft immers geen zin om vrijhandelsovereenkomsten te hebben – bijvoorbeeld met Mexico of Chili – en in de toekomst nog meer vrijhandelsovereenkomsten te willen sluiten, als achter onze samenwerking geen enkele logica zit; het is even onlogisch om de minst ontwikkelde landen niet intensiever te willen te ondersteunen dan de landen die al in de lift zitten en in het Engels worden aangeduid als emerging countries. Met name in dat opzicht moeten wij in de toekomst specifieker worden en dat betekent overigens eveneens dat het Parlement niet alleen in het kader van de medebeslissingsprocedure, maar reeds bij het aangaan van een dialoog om bilaterale overeenkomsten te sluiten, moet worden geraadpleegd, en dat zijn instemming een absolute vereiste is; deelname van het Parlement zal anders alleen maar leiden tot het ontstaan van een kloof tussen de Commissie en de lidstaten, waardoor volledige en democratische ondersteuning eenvoudigweg niet mogelijk is.
Ik wil de commissaris dringend verzoeken om in de debatten met de Commissie en de lidstaten te benadrukken dat het Parlement op alle gebieden zijn toestemming moet geven, zodat ons waardensysteem – waarover wij het voortdurend hebben – niet alleen intact blijft als wij over andere landen praten, maar ook als wij zelf beleid voeren.
Jana Hybášková (PPE-DE). – (CS) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik zou de heer Mitchell en de coördinatoren hartelijk willen bedanken en hen geluk willen wensen omdat zij door het benadrukken van de gemeenschappelijke morele waarden erin geslaagd zijn de stem van een direct gekozen Parlement te doen gelden, hetgeen zij gedeeltelijk dankzij onze steun bereikt hebben. Ontwikkelingssamenwerking moet leiden tot groei – en niet tot stagnatie – tot de ontwikkeling van de rechtsstaat en een vrije economie, die op hun beurt moeten leiden tot een pluralistische besluitvorming en eerbiediging van de mensenrechten.
Zoals in vele landen in de wereld is bewezen, is economische ontwikkeling alleen niet voldoende. Het streven naar economische openheid en snelle economische groei is niet genoeg wanneer er, doordat er geen sprake is van een rechtsstaat, politieke stagnatie optreedt, de maatschappij gesloten blijft en er sprake is van corruptie en machtsmisbruik. Onder deze omstandigheden leidt economische ontwikkeling tot ernstige politieke en veiligheidsproblemen en uiteindelijk tot terrorisme.
Wij hebben hier in dit Parlement een instrument tot onze beschikking dat ons de mogelijkheid biedt voorwaarden te verbinden aan ontwikkelingshulp en uitgaven te sturen en te reserveren zodat er op behoorlijke wijze aan de criteria kan worden voldaan en er werkelijk groei wordt bereikt. Dit instrument bevat heldere financiële voorwaarden en voorziet in nauwkeurige controle van de financiering van ontwikkelingsprogramma's, waaronder de programma's ten behoeve van andere begunstigden dan de staat en van lokale overheden. Indien iedereen erop vooruitgaat, kan het Parlement invloed uitoefenen op de definitieve versie van nationale strategische beleidsdocumenten en toezien op de tenuitvoerlegging daarvan. Als lid van het Executive Committee of the World Movement for Democracy ben ik verheugd over de mogelijkheid zuivere democratie te bevorderen via ons democratisch gekozen Parlement. Ik wil graag de belofte doen dat ik, net als de andere afgevaardigden van dit Parlement, er alles aan zal doen om effectief samen te werken met de Commissie en de Raad zodat er in de gehele wereld ontwikkeling wordt bereikt.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Mitchell en de heer Van den Berg gelukwensen met hun uitmuntende werk met betrekking tot het instrument voor ontwikkelingssamenwerking. Ik moet echter zeggen dat ik fel gekant ben tegen de amendementen van de heer Mitchell op overweging 18, artikel 5 en artikel 12.
Over een paar dagen zullen we geen afzonderlijke begrotingslijn voor seksuele en reproductieve gezondheidsrechten meer hebben en ik denk dat het een ernstige onrechtvaardigheid zou zijn, met name voor vrouwen die het gevaar lopen ernstige ziekten op te lopen tijdens de zwangerschap, om de verwijzingen naar deze rechten te schrappen. We hebben ons al in diverse overeenkomsten van het Europees Parlement met de Commissie en met de Raad en in internationale overeenkomsten vastgelegd op precies die terminologie die ook in dit instrument voor ontwikkelingssamenwerking wordt gebruikt, en ik vind het achterbaks dat de heer Mitchell als uitleg voor deze amendementen geeft dat deze zaken niet in twee zinnen kunnen worden afgedaan.
Deze zaken zijn door dit Parlement en door de meeste nationale parlementen tot in het oneindige besproken en het resultaat is in dit Parlement altijd hetzelfde. Dit Parlement staat achter het recht van mensen om onafhankelijk keuzes te maken met betrekking tot hun seksuele activiteit en hun seksuele geaardheid, achter hun recht op goede gezondheidsdiensten, en achter de pogingen om het ontstellend hoge aantal dodelijke slachtoffers van ongeveer 90 000 vrouwen te voorkomen die jaarlijks sterven als gevolg van abortussen die in een of ander achterkamertje worden uitgevoerd. Daaraan moeten we een einde maken en ik denk dat we het verslag moeten laten zoals het is.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) De felicitaties voor de rapporteur, de heer Mitchell, klinken vandaag extra luid. Hij heeft een goed compromis bereikt na twee jaar over dit zeer belangrijke onderwerp te hebben onderhandeld met de Raad. Voor het eerst hebben we een definitie van ontwikkelingsbeleid waarmee we ervoor kunnen zorgen dat de ontwikkelingshulp alleen wordt toegekend aan die landen die daar het meest behoefte aan hebben. Een vijfde van de middelen zal naar onderwijs en gezondheidszorg gaan, wat sociaal rechtvaardige hulp is aan landen die zich proberen te ontworstelen aan de wurggreep van armoede, ziekte en tekortschietend onderwijs.
Het is heel belangrijk dat het Parlement voortdurend controle zal kunnen uitoefenen en invloed heeft op de toewijzing van middelen. Het compromis dat momenteel wordt uitgewerkt, laat zien dat dit essentieel is.
Ik denk dat de ontwikkelingslanden heel tevreden zullen zijn met deze constructieve stap van het Europees Parlement en de Europese Commissie, waardoor we mogen hopen dat de 17 miljard euro aan middelen op verstandige wijze zal worden besteed en maximaal ten goede zal komen aan mensen die door grote rampen getroffen worden. Het is belangrijk om dit nieuws ook binnen de Europese Unie te verspreiden, met name in de nieuwe lidstaten.
Eoin Ryan (UEN). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de heer Mitchell en de heer Van den Berg feliciteren met het succes van dit verslag, dat gericht is op het vereenvoudigen van de manier waarop de hulp van de EU in de ontwikkelingslanden wordt besteed. Tevens wil ik verklaren dat ik de amendementen die de heer Mitchell heeft ingediend helaas niet kan steunen, om dezelfde redenen als de heer De Rossa. Zoals hij al heeft gezegd, is deze kwestie al meer dan eens aan de orde geweest, zowel in het Parlement als internationaal. Ik denk dat we ons moeten houden aan de overeenkomsten die we sinds Caïro hebben.
"De VS vecht, de VN voedt en de EU financiert". Dit zijn de woorden van een Franse student internationale betrekkingen. Hoewel het niet helemaal klopt, geeft het wel een beeld van het belang van de EU voor de ontwikkelingslanden. In de afgelopen jaren is de wereld getroffen door tragische rampen als tsunami's, aardbevingen in Pakistan en de recente overstromingen in Bangladesh. Het VN-noodhulpfonds (CERF) was bedoeld om snelle reacties bij noodsituaties waar ook ter wereld te kunnen organiseren en financieren, en om cruciale financiering te verstrekken aan reeds geplande projecten van internationale donoren. In de eerste vijf maanden van dit jaar heeft CERF 200 miljoen euro verstrekt aan meer dan 320 projecten in 26 landen. ECHO heeft tot op heden echter geweigerd om bij te dragen aan CERF, met het argument dat het zijn eigen financieringsmechanisme voor het verstrekken van snelle en neutrale noodhulp in noodsituaties heeft. Ik zou willen stellen: wat voor zin heeft het om twee fondsen te hebben die verondersteld worden hetzelfde doel te dienen? Waarom niet één enkel fonds voor dergelijke noodsituaties?
Ik wil er bij de EU-commissaris voor humanitaire hulp, de heer Michel, op aandringen besprekingen met de Verenigde Naties te openen om de wereldwijde reactie op internationale noodsituaties te stroomlijnen. Bureaucratie mag het redden van mensenlevens niet in de weg staan, want daarover hebben we het. Laten we geen ruzie maken over twee verschillende financieringsblokken als het doel is om mensen die zijn getroffen door rampen zo snel mogelijk te voeden en te financieren.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil u nogmaals bedanken voor dit afsluitende debat. We hebben lange onderhandelingen achter de rug, die niet altijd even gemakkelijk zijn geweest, en vele formele en informele trialoogvergaderingen. Zoals altijd moet elke partij eerst duidelijk voor ogen krijgen welke punten hij belangrijk vindt, en soms neemt dat de nodige tijd in beslag. Het belangrijkste is echter dat we aan het eind een goed resultaat hebben. Ik heb zeer goed naar u allen geluisterd en ik denk dat we allemaal met dit resultaat kunnen leven en nu naar de toekomst kunnen kijken. Er is nu een nieuw pakket instrumenten en we willen zorgen voor betere externe acties en meer zichtbaarheid, ten behoeve van ontwikkeling, stabiliteit en de mensenrechten.
Dan zal ik nu kort ingaan op enkele specifieke punten die in het debat zijn genoemd. Met betrekking tot de kwestie van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, ben ik me ervan bewust dat deze kwestie iedere keer dat hij in de verschillende fora ter sprake komt, buitengewoon gevoelig ligt. In een Unie van 25 lidstaten, die allemaal hun eigen tradities hebben, ligt het nog veel ingewikkelder. Daarom vormen de respectieve bepalingen in het instrument voor ontwikkelingssamenwerking een zeer evenwichtig compromis, dat we slechts met veel moeite hebben weten te bereiken, dat geef ik toe, en waaraan verder niet meer moet worden getornd. Deze bepalingen zijn grotendeels overgenomen uit de vorige verordening over hulp voor acties op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden. Daarom weerspiegelen deze bepalingen al een zekere consensus, omdat de vorige verordening door het Parlement is aangenomen op basis van de medebeslissingsprocedure. Het overhevelen van dit onderwerp van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking naar een afzonderlijke verordening zal het probleem niet oplossen, maar zal veeleer het debat over dit zeer gevoelige onderwerp verder laten voortslepen. Een dergelijke oplossing zou ook indruisen tegen de doelstelling van vereenvoudiging, die het leidende beginsel vormde voor de herziening van de instrumenten op het vlak van het extern beleid. De respectieve bepalingen over het instrument voor ontwikkelingssamenwerking weerspiegelen een zeer evenwichtig compromis, dat er naar alle waarschijnlijkheid niet beter van wordt als we de kwestie van de seksuele en reproductieve gezondheid gaan reguleren met behulp van een afzonderlijke verordening.
Ik wil ook enkele woorden wijden aan het punt van de algemene strekking. De Commissie bevestigt nogmaals dat het uitbannen van armoede en het streven naar verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen de kern vormen van de primaire doelstelling van haar ontwikkelingsbeleid. De Commissie zegt toe prioriteit te geven aan basisgezondheidszorg en onderwijs, en aan sociale cohesie in het algemeen, binnen haar programmerende en uitvoerende rol met betrekking tot de landenprogramma's. Bovendien zal de Commissie ernaar streven om nog voor het herzieningsjaar, 2009, een benchmark van 20 procent van de hulp die zij verleent in het kader van de landenprogramma's van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, aan primair en secundair onderwijs en basisgezondheidszorg toe te wijzen.
Maar ik moet ook zeggen dat het instrument voor ontwikkelingssamenwerking een thematisch programma voor migratie en asiel omvat, dat de opvolger is van het oude Aeneas-programma. De inhoud van dit thematische programma weerspiegelt wederom een zeer evenwichtig compromis, met name met de lidstaten en de Raad. Gezien de uitdagingen waarmee de Europese Unie zich momenteel geconfronteerd ziet op het gebied van migratie, zullen de thematische programma's daaraan tegemoet komen. Sterker nog, we zullen de oorzaken die ten grondslag liggen aan de migratie primair met behulp van onze geografische samenwerking gaan aanpakken – daarover heb ik zojuist al iets gezegd. Mensen die goede vooruitzichten hebben zullen niet migreren, maar er zijn vele anderen. Het gaat om het bestrijden van illegale migratie enerzijds, en het werken aan legale migratie anderzijds. We moeten onze ogen niet sluiten voor het feit dat migratie, en met name illegale migratie, een van de grote uitdagingen van onze tijd is.
Ik zie uit naar het in gebruik nemen van deze instrumenten, samen met u. We moeten naar de toekomst kijken. Een van de meest uitdagende vraagstukken tijdens het hele onderhandelingsproces over deze nieuwe medebeslissingsinstrumenten was de rol van het Parlement in de strategische planning, zoals die tot uiting komt in de strategiedocumenten. Op basis van de verklaringen die zijn gehecht aan het interinstitutioneel akkoord over de nieuwe financiële vooruitzichten, zijn de modaliteiten van een dialoog over de democratische controle nader uitgewerkt in een briefwisseling met de betrokken commissies. Het eerste ontwerpstrategiedocument per land zal spoedig aan het Parlement worden toegezonden. We zien nu uit naar de tenuitvoerlegging van die dialoog over de democratische controle.
Wat betreft het financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (ICI), wil ik tegen de heer Martin en mevrouw Mann zeggen dat, zoals u weet, artikel 181, onder a van het EG-Verdrag, dat voorziet in een raadplegingsprocedure met het Parlement in het wetgevingsproces, in dit geval de rechtsgrondslag is. Maar natuurlijk is de Commissie altijd bereid om ook over aspecten van de samenwerking met geïndustrialiseerde landen met het Parlement van gedachten te wisselen. Eventuele resoluties van het Parlement zullen in dit verband zeker zoveel mogelijk in aanmerking worden genomen.
Als we in de ontwikkelingslanden niet altijd de resultaten hebben gezien die we willen, is dat omdat er soms nog geen sprake is van goed bestuur. Dat is een andere, zeer belangrijke factor waarop ik wil wijzen, omdat we daaraan veel middelen besteden en we erg ons best doen op dit gebied. Helaas is er echter soms geen sprake van goed bestuur.
Ter afsluiting, onderhandelingen zijn altijd ingewikkeld, maar wat we wilden was vereenvoudiging. Om zichtbaarheid en doelmatigheid te krijgen is het zo belangrijk om te vereenvoudigen. Het terugbrengen van het aantal verschillende wettelijke instrumenten van ruim veertig tot zeven beleidsgestuurde instrumenten is moeilijk geweest, maar ik denk dat het uiteindelijk de moeite waard is geweest. Drie nieuwe instrumenten zijn al van kracht: pretoetreding, nabuurschapsbeleid en stabiliteit. Vier instrumenten zullen binnenkort worden aangenomen: het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen, het instrument voor nucleaire veiligheid en het instrument voor mensenrechten en democratie. Iedereen die vandaag heeft gesproken over de positieve resultaten van onze onderhandelingen over het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het financieringsinstrument voor samenwerking met de industrielanden, heeft dat ook gezien.
Wat deze hele onderneming heeft laten zien is dat als wij, de drie instellingen – de Commissie, de Raad en het Parlement – op een constructieve manier samenwerken, we uiteindelijk ook tot kwalitatief hoogstaande resultaten kunnen komen. Nogmaals, ik zie ernaar uit om met u samen te werken aan het waarborgen van een echt goede, efficiënte en zichtbare tenuitvoerlegging.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
9. Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0446/2006) van Christa Klaß, namens de delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand ((PE-CONS 03658/2006 – C6-0382/2006 – 2003/0210(COD)).
Christa Klaß (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, leden van de Commissie, dames en heren, het milieu is een breed begrip: alle menselijk leven op ons continent is afhankelijk van zowel lucht als water, en grondwater is een van de belangrijkste en kwetsbaarste hulpbronnen die wij mensen hebben. Verloren hoeveelheden worden slechts langzaam opnieuw opgebouwd en het grondwater heeft een zeer lange tijd nodig om zich te herstellen na verontreiniging; grondwater kan alleen tegen zeer hoge kosten en met behulp van ingrijpende technische middelen worden gereinigd, als dit überhaupt mogelijk is.
Uit onze ervaringen met lucht is gebleken dat alle maatregelen die wij de afgelopen tien jaar hebben genomen, niet voldoende waren om klimaatverandering en alle gevolgen van dien tegen te houden. Met betrekking tot lucht kunnen wij in Europa alleen niet veel bereiken als andere industriële landen over de hele wereld niet meewerken. Op het gebied van grondwater zijn alleen wij hier in Europa in staat dit kostbare goed voor toekomstige generaties veilig te stellen, en daarom zijn de voorzorgsmaatregelen die wij nemen en de bescherming van het ecosysteem van het grondwater van het grootste belang.
Dat was voor mij de hoofdzaak, daar heb ik mij als rapporteur het hardst voor ingezet, en ik wil iedereen die mij daarbij heeft gesteund bedanken. Daarbij bedoel ik met name u, de afgevaardigden van het Europees Parlement, want zonder uw overtuigende stemmen in de eerste en tweede lezing zouden wij niet het resultaat hebben kunnen bereiken dat nu via de bemiddelingsprocedures met de Raad is bereikt, ook al hadden wij de steun van de Commissie. Ik dank de Raad en de vertegenwoordigers van de Europese Commissie voor de constructieve samenwerking en hun ondersteuning bij het zoeken naar compromissen.
Wat hebben we nu precies bereikt? De bescherming van het ecosysteem van het grondwater en het voorzorgbeginsel zijn expliciet in de richtlijn opgenomen, waarbij het voorzorgbeginsel met betrekking tot het grondwater betekent dat water dat nog schoon is, in een goede of zeer goede conditie moet worden gehouden. Dat wil zeggen dat niet gewacht moet worden met het nemen van maatregelen totdat de toestand die door de grens- en drempelwaarden als "slecht" worden gedefinieerd, is bereikt. De omkering in trends en verslechtering zijn zodanig gereguleerd dat niet alleen de overgang van een goede naar een slechte toestand, maar ook voortdurend stijgende waarden binnen een categorie in de gaten worden gehouden en leiden tot het nemen van maatregelen. Bij het vastleggen van de drempelwaarden voor de stoffen van bijlage 2 deel B, moeten de lidstaten evenzeer rekening houden met de kennis over menselijke toxicologie en ecotoxicologie als met hydrologische omstandigheden, oftewel de achtergrondwaarden, teneinde beter tegemoet te kunnen komen aan de verschillende omstandigheden in de afzonderlijke Europese regio's.
Om de doeltreffendheid van deze maatregelen te kunnen beoordelen, was het zeer belangrijk om een herzieningsclausule in te voeren. De opmerking over de Nitraatrichtlijn in bijlage 1 is geschrapt en de overweging dienaangaande in bijlage 4 is aangevuld. De doelstellingen ten aanzien van bescherming en herstel, zoals deze zijn vastgelegd in de Nitraatrichtlijn en de Waterkaderrichtlijn in combinatie met deze Grondwaterrichtlijn, die daarvan is afgeleid, zijn even strikt, en in dit verband is het nieuwe artikel 11, dat voorziet in een evaluatie, van belang. De verslagen van de Europese Commissie moeten een beoordeling bevatten van deze richtlijn in verband met andere relevante milieuwetgeving – zoals de Nitraatrichtlijn – en van de mate waarin deze richtlijn overeenstemt met andere wetgeving. De tekst van de richtlijn wordt nu ondubbelzinniger en duidelijker: begrippen als "achtergrondniveau", "beginpunt" en "aanhoudende stijgende trend" krijgen een duidelijke definitie en eisen die onduidelijk zijn of vatbaar voor meerdere interpretaties, zijn geschrapt. De lidstaten krijgen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn meer speelruimte om hun eigen oplossingen vorm te geven, waarbij de mogelijkheid tot contractuele afspraken wordt geboden, bijvoorbeeld tussen landbouwers, waterbehandelingsbedrijven en gemeenten. Bovendien kan het Europees Parlement bij toekomstige aanpassingen van de richtlijn meer invloed uitoefenen: in het kader van de nieuwe comitologieprocedure kan het Parlement in geval van wijzigingen van de lijst met schadelijke stoffen, indicatoren en grenswaarden bezwaar aantekenen en afzonderlijke stoffen kunnen niet van de lijst worden geschrapt zonder de toestemming van het Parlement.
Inkomensverliezen in de landbouw die ontstaan door de bedrijfsuitoefeningseisen ter bescherming van het grondwater, kunnen in het kader van de Verordening betreffende de ontwikkeling van het platteland worden gecompenseerd. Wij hebben compromissen gezocht en deze ook gevonden. Ik ben er vast van overtuigd dat wij dit allemaal kunnen ondersteunen en verdedigen. Ik wil de vertaaldiensten verzoeken de laatste onregelmatigheden in de verschillende taalversies weg te werken. De nieuwe Grondwaterrichtlijn zal een doeltreffende bijdrage leveren aan de bescherming van ons grondwater en daarom dring ik er bij alle afgevaardigden op aan om vóór het door het bemiddelingscomité bereikte resultaat te stemmen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de delegatie van het Parlement die op 17 oktober deel uitmaakte van het bemiddelingscomité van harte gelukwensen en bedanken. In het bijzonder wil ik de voorzitter van de delegatie van het Parlement, mevrouw Roth-Behrendt, en de rapporteur, mevrouw Klaβ, van harte bedanken voor hun uitstekende werk en voor het door hen behaalde resultaat.
De besprekingen in het bemiddelingscomité waren constructief. Zoals mevrouw Klaβ zojuist al zei, heeft het Parlement positieve resultaten weten te bereiken bij een aantal belangrijke vraagstukken en met name bij de cruciale vraagstukken die betrekking hebben op het voorkomen van achteruitgang van het grondwater en op de vaststelling van kwaliteitsnormen voor grondwater. Ik ben er zeker van dat het Parlement de goede resultaten die zijn delegatie heeft weten te bereiken, zal bekrachtigen.
De Europese Commissie geeft steun aan de tekst die door het bemiddelingscomité is goedgekeurd.
Péter Olajos, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Toen ik tweeënhalf jaar geleden in het Europees Parlement terechtkwam, was ik eerlijk gezegd bang dat mijn collega's en ik slechts deel zouden uitmaken van een grote Babylonische verwarring, maar dat we bar weinig in te brengen zouden hebben wat betreft het nemen van constructieve besluiten voor de half miljard Europese burgers.
Nu sta ik hier, nadat we gisteren een nieuwe wet voor de chemische industrie het levenslicht hebben doen zien en ik vandaag actief bijdraag aan een ander onderwerp dat zeer hoopgevend is: een nieuwe richtlijn voor de bescherming van het grondwater. Met mijn collega Christa Klaß, die ik bij dezen wil bedanken voor haar toegewijde werk, heb ik veel gesproken over het belang en de gevolgen van deze richtlijn. Tevens stelden we vast dat we ons drinkwater, dat een voorwaarde sine qua non is voor het leven op aarde, niet mogen vervuilen.
Niet dat iemand dat beginsel ooit ter discussie heeft gesteld, maar op het moment dat de daadwerkelijke samenwerking tussen de lidstaten, de drempelwaarden van nitraat en de beschermingszones in detail ter sprake kwamen, gingen de specifieke belangen van bepaalde landen de boventoon voeren in plaats van de Gemeenschapsbelangen.
Maar uiteindelijk heeft het gezonde verstand toch gezegevierd en is de overeenkomst tot stand gekomen. Als resultaat van de succesvolle "trialoogvergaderingen" kan elke Europese burger – of zijn land nu wel of geen gezamenlijke grondwaterbasis heeft met een ander land – profiteren van dezelfde bewaking van de waterkwaliteit, die veel beter zal zijn dan voorheen het geval was.
De beurt is nu aan de lidstaten, het is aan hen hoe ze deze richtlijn ten uitvoer gaan leggen, hoe ze de bescherming van grondwater gaan inpassen in hun beleid voor plattelandsontwikkeling en hoe ze de landbouwpraktijk in overeenstemming gaan brengen met deze nieuwe richtlijn. Ik wil Christa Klaß, de Commissie en de Raad feliciteren met deze Grondwaterrichtlijn, die van groot Europees belang is.
María Sornosa Martínez, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, in de eerste plaats wil ik mevrouw Klaß en de overige collega's gelukwensen met hun inspanningen ten aanzien van de opstelling van dit verslag, dat naar mijn idee een positief resultaat heeft opgeleverd dankzij het werk van dit Parlement, dat het verslag aanzienlijk verbeterd heeft, dankzij de inspanningen van de Commissie om ons te helpen, en in laatste instantie ook dankzij het begrip van de Raad in het bemiddelingscomité.
Het grondwater levert ongeveer 65 procent van al het drinkwater in Europa. Dat we erin geslaagd zijn om een definitie van de achteruitgang te vinden en dat voorzorgsmaatregelen en preventie nu als een beginsel worden beschouwd, is werkelijk bijzonder positief. Voor de bescherming van het milieu als geheel en vooral voor de gezondheid van de mens, moet de te hoge concentratie van schadelijke verontreinigende stoffen in het grondwater worden voorkomen en teruggedrongen. Met de opstelling van deze richtlijn zijn we volgens mij op de goede weg.
De kwaliteit van het water en dus ook de gezondheid van de mens worden bedreigd door de aanwezigheid van hoge concentraties nitraten, bestrijdingsmiddelen, zware metalen, koolwaterstoffen en nog een lange reeks andere verontreinigende stoffen. Daarom ben ik buitengewoon blij met de overeenkomst die we met de Raad hebben bereikt, aan de hand waarvan een hele serie regels kan worden ingesteld om verontreiniging te voorkomen en het grondwater te beschermen.
Door die regels worden de lidstaten verplicht om te voorkomen of beperken dat gevaarlijke stoffen in het grondwater terechtkomen, en op dit gebied is het ook van groot belang rekening te houden met de uiteenlopende hydrogeologische omstandigheden in de verschillende regio's van Europa, want een bodem die voortdurend met water gevoed wordt, is niet hetzelfde als een droge bodem, die onder een heel ander soort problemen te lijden heeft.
Verder zou ik willen wijzen op de mogelijkheid dat de lidstaten beschermingsgebieden instellen die zo groot zijn als voor de bescherming van de drinkwatervoorziening noodzakelijk wordt geacht door het orgaan dat over het stroomgebied gaat, of door een andere bevoegde nationale instantie. Ik vind dat een van de belangrijkste elementen die in de richtlijn zijn opgenomen.
Ten slotte vraag ik mijn collega's hier om dit verslag te ondersteunen, en voor het behoud van het milieu en de bescherming van de volksgezondheid hoop ik dat de staten de voorgeschreven maatregelen zo snel mogelijk ten uitvoer zullen leggen, zodat we op weg kunnen gaan naar dat duurzame Europa waarvan wij allen voorstander zijn.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijn gelukwensen aan de rapporteur, mevrouw Klaß, aan de voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement, mevrouw Roth-Behrendt, commissaris Dimas, de Raad en al diegenen die het mogelijk hebben gemaakt dat deze richtlijn met succes door de bemiddelingsprocedure is gekomen.
Velen van u zullen zeggen dat deze richtlijn er al lang had moeten zijn, en zeer waarschijnlijk hebben ze gelijk. Maar, zoals mijn Engelse collega's zo wijs zeggen, beter laat dan nooit. Velen van u zullen ook zeggen dat deze richtlijn niet ver genoeg gaat in het beschermen van ons grondwater, en ook zij hebben waarschijnlijk gelijk; maar wanneer het probleem waarover het gaat zo gecompliceerd is en wanneer er zo veel verschillende en grote belangen en belanghebbende partijen in het spel zijn, is het uiterst belangrijk en essentieel om een compromis te bereiken. Er is ook een aantal compromissen gesloten, bijvoorbeeld over de nitraten en over het tijdschema van de herzieningsclausule, maar deze waren onderdeel van een in zijn geheel evenwichtige en eerlijke overeenkomst.
Aan de andere kant is het feit dat de bescherming van de volksgezondheid voldoende rechtvaardiging vormt voor het vastleggen van strengere grenswaarden voor verontreinigende stoffen als pesticiden, terecht opnieuw beklemtoond in de richtlijn. Daarnaast, en dat is heel belangrijk, wordt de Waterkaderrichtlijn volkomen terecht genoemd in een overweging. Maar het allerbelangrijkst is dat de delegatie van het Europees Parlement een grotere rol voor het Parlement in de toekomstige besluitvorming en dientengevolge een rol in het algehele toezicht op een correcte en adequate tenuitvoerlegging heeft weten te verzekeren. De tenuitvoerlegging is een gebied waarop naar mijn gevoel zwakheden aan het licht kunnen komen en het kan niet genoeg benadrukt worden dat er een waakzaam oog en een strikte naleving van de regels en bepalingen nodig is als we een hoge kwaliteit van ons kostbare grondwater willen garanderen voor onszelf en voor toekomstige generaties Europeanen.
Kortom, er ligt een evenwichtig en zeer bevredigend compromis aan ons voor, dat onze volledige en onverdeelde steun verdient.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mevrouw Klaß, mijnheer de commissaris, het feit dat de Grondwaterrichtlijn niet is verwaterd, is een enorm succes en de voorstellen die nu worden gedaan, vormen daadwerkelijk een stap in de goede richting, ook al hadden wij uiteraard nog meer verwacht.
Het is bekend dat 80 procent van het drinkwater uit grondwater wordt gewonnen, maar 40 procent van het grondwater in Europa is al vervuild. In Duitsland heeft de vervuiling van rivieren in Noordrijnland-Westfalen en Beieren door gefluoreerde tensiden meer dan duidelijk gemaakt, hoe groot het gevaar is waarin ons belangrijkste levensmiddel verkeert. Het mag een succes genoemd worden dat de Grondwaterrichtlijn nu de wettelijk bindend verbod bevat op de inbreng van schadelijke stoffen in het grondwater, en hopelijk zal dit leiden tot strikte en doeltreffende maatregelen voor een duurzame bescherming van het water.
Het is verheugend dat het Europees Parlement het lijstje met uitzonderingen in de tweede lezing heeft geschrapt en gelukkig zijn ook de zwakke argumenten van de landbouwlobby voor bovengrenzen voor nitraat van tafel; ook landbouwers moeten nu voldoen aan de grenswaarde van 50 microgram per liter, hetgeen eigenlijk nog niet te veel gevraagd is. Nitraat wordt in verband gebracht met kanker en de concentraties die in Duitsland zijn gevonden, zijn zeven maal hoger dan de toegestane grenswaarde. Daaruit blijkt wel hoe verontrustend de situatie is.
Om deze kostbare hulpbron effectief te kunnen beschermen, zou de grenswaarde eigenlijk minder dan 25 microgram per liter moeten zijn. De vervuiling door nitraten blijft het grootste en duurste probleem met betrekking tot de bescherming van Europees grondwater, en daarom is het mijns inziens een ernstige vergissing van het Europees Parlement en de Raad om geen aanzet te geven tot de bescherming tegen nitraten en daartoe ambitieuze doelstellingen op te stellen. Het is echter een enorm succes dat nu is bevestigd en vastgelegd dat het grondwater als zodanig beschermd moet worden.
Wij weten echter nog te weinig van de kenmerken van ons ecosysteem, want voorzorgsmaatregelen ter bescherming van het grondwater zijn tien maal beter dan maatregelen achteraf om de schade te herstellen, die dikwijls ook niet mogelijk zijn. Wij moeten deze Grondwaterrichtlijn goedkeuren en als uitgangspunt nemen voor andere milieubeschermingsmaatregelen. In mijn hoedanigheid als rapporteur van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid zal ik bij de komende wetgevingsprocedure inzake pesticiden met name aandacht schenken aan de maximale hoeveelheden pesticiden in grondwater, want het is van belang dat dit wordt aangepakt om het grondwater beter te beschermen.
Leopold Józef Rutowicz , namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de richtlijn betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand is een onmisbaar document. Het zal een gunstige invloed hebben op de toegang tot drinkwater, alsmede tot het water dat in de landbouw en de industrie wordt gebruikt en waaraan in vele regio's in de Europese Unie een tekort bestaat.
Water is in deze regio's een kwestie van economisch en humanitair belang. Ten gevolge van waterschaarste en de geringe kwaliteit van het beschikbare water moet het benodigde water vaak tot bij de boerderijen worden gebracht. Het is afkomstig van plaatsen die zich op een afstand van een paar tot meer dan tien kilometer van de woon- en werkplaats van de landbouwers kunnen bevinden.
De richtlijn vormt geen beperking voor de tenuitvoerlegging van nationaal beleid waarin rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden in de afzonderlijke landen. Dit document kan beschouwd worden als de gulden middenweg tussen onze wensen en de werkelijkheid. In de goedgekeurde versie is het een tekst die aangenomen verdient te worden. Ik wil de rapporteur, mevrouw Klaβ, van harte bedanken voor het geleverde werk. De UEN-Fractie zal de gemeenschappelijk goedgekeurde tekst van de richtlijn steunen.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Klaβ van harte feliciteren met het bereikte resultaat. Hoewel de omstandigheden inzake grondwater erg verschillend kunnen zijn en er niet altijd sprake is van grensoverschrijdende effecten, is het toch positief dat we nu een goede grondwaterrichtlijn krijgen. Het is zelfs gelukt om de ambitie te verhogen, namelijk dat de kwaliteit van het grondwater niet achteruit mag gaan. We gaan dus niet dweilen met de kraan open, maar draaien de vervuilingskraan écht dicht.
Ik ben blij dat er in de richtlijn rekening gehouden is met de specifieke beschermingsmaatregelen die sommige lidstaten reeds hebben. Ik doel met name op Denemarken die strikte normen heeft voor pesticiden vanwege het feit dat grondwater direct als drinkwater gebruikt wordt.
Hoewel het al in het Verdrag staat, is het goed dat in deze richtlijn expliciet wordt bevestigd dat lidstaten verdergaande maatregelen mogen nemen.
Ten slotte wil ik nog opmerken, dat er serieus gekeken moet worden naar de mogelijkheid om de huidige Nitraatrichtlijn in te trekken. De doelstelling, een grenswaarde voor nitraat, is al vastgelegd. De meetmethode is nu ook goed geregeld. De Nitraatrichtlijn gaat nu alleen nog maar over de middelen om dat doel te bereiken. Ik ben van mening dat de middelen ondergeschikt zijn aan het doel. De moeder kan met een gerust hart het badwater weggooien, omdat het kind nu gewassen is. Met de moeder bedoel ik de Kaderrichtlijn water, met het badwater de Nitraatrichtlijn en met de dochter de Grondwaterrichtlijn.
James Hugh Allister (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie, de Raad en het Parlement hebben allemaal de mond vol van betere regelgeving en het wegnemen van verdubbelingen. Maar hier hebben we een nieuwe Grondwaterrichtlijn die de bestaande richtlijnen – de Waterkaderrichtlijn en de Nitraatrichtlijn – niet consolideert of vervangt, maar aanvult.
De met regeltjes overvoerde landbouwer moet nu, in plaats van aan één scherpomlijnde richtlijn, aan vier richtlijnen over dit onderwerp voldoen. Dus verre van de beloofde rationalisering van de wetgeving, lijken we hier een toename van het aantal regels te zien. Wat betreft de verzekering dat het inkomensverlies van landbouwers als gevolg van de inperking van landbouwpraktijken kan worden ondervangen met de Verordening betreffende de ontwikkeling van het platteland, is dat geen geruststelling in een land als het Verenigd Koninkrijk, waar een groot deel van de financiering voor plattelandsontwikkeling door de landbouwers zelf wordt opgebracht, door het aftoppen van hun bedrijfstoeslagen via de "vrijwillige modulatie", wat een verkeerde benaming is.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Klaß eveneens danken voor het uitstekende werk dat zij heeft verricht. Als je voor het eerst met dit onderwerp in aanraking komt, stel je jezelf de vraag, wie eigenlijk tegen de bescherming van grondwater is; uiteraard zou deze vraag onmiddellijk met "niemand" beantwoord moeten worden, maar zoals we hebben kunnen vaststellen, zijn verschillende afgevaardigden uit het Verenigd Koninkrijk nog steeds van mening dat deze regels en bepalingen niet noodzakelijk zijn.
Het moet toch voor iedereen duidelijk zijn dat ons belangrijkste levensmiddel, onze primaire levensbehoefte moet worden beschermd. Wellicht is het inmiddels zelfs in het Verenigd Koninkrijk doorgedrongen dat grondwater niet stopt bij nationale grenzen, en daarom hebben wij de taak om regels op te stellen die voor heel Europa gelden. Het resultaat dat hier is bereikt, vormt een eerste stap en wat dat betreft heeft mevrouw Breyer in ieder geval gelijk. Wij moeten hieraan blijven werken, maar laten we niet vergeten dat er uniforme waarden voor pesticiden en nitraten zijn vastgelegd en dat de lidstaten, afhankelijk van hun eigen nationale omstandigheden, voor nog tien andere schadelijke stoffen grenswaarden moeten vastleggen. Wij zijn erin geslaagd om tijdens moeizame onderhandelingen een verbod op achteruitgang in te voeren. Dit zijn toch allemaal mijlpalen op onze weg in de juiste richting en de bewering dat Europa niets doet op dit gebied, klopt werkelijk niet.
Ik wil u er eveneens aan herinneren dat nu zelfs de mogelijkheid bestaat om Europese fondsen te gebruiken ter compensatie van inkomensverliezen, waarover diverse afgevaardigden hebben gesproken. De Europese Unie biedt de landbouwers, van wie sommigen zeker problemen zouden ondervinden bij de tenuitvoerlegging hiervan, dus hulp door de nodige middelen ter beschikking te stellen. De lidstaten moeten eveneens vergelijkbare regelingen invoeren door middel van uniforme meet- en testprocedures. Wij hebben mijns inziens een zeer goede stap in de juiste richting gezet, maar dit is pas een eerste stap en er staat ons nog meer te doen. Het zou naar mijn mening fundamenteel onjuist zijn om op dit gebied "minder Europa" te eisen.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil mij aansluiten bij de felicitaties voor de rapporteur, mevrouw Klaß; de goedkeuring van dit compromis van het bemiddelingscomité maakt een einde aan de wetgevingsprocedure ten aanzien van dit bijzonder belangrijke onderwerp.
Grondwater is de kwetsbaarste zoetwaterbron in de Europese Unie en het is een van de belangrijkste bronnen van de openbare drinkwatervoorziening, niet alleen in mijn eigen land, maar in vele Europese regio's. Uniforme normen voor de belangrijkste schadelijke stoffen die voor heel Europa van toepassing zijn, zijn van wezenlijk belang voor de bescherming van ons grondwater, want alleen daarmee kunnen concurrentievervalsing en milieudumping worden voorkomen. Deze richtlijn voorziet in grenswaarden voor nitraten en pesticiden voor heel Europa, en voor andere schadelijke stoffen, zoals arsenicum, kwik, lood en chloor moeten de lidstaten eigen drempelwaarden invoeren.
De grenswaarde die voor nitraat is vastgelegd, is vijftig milligram. Gelukkig zijn op verzoek van het Europees Parlement, en door de druk die het heeft uitgeoefend, de uitzonderingen voor landbouwactiviteiten, zoals deze in het gemeenschappelijk standpunt waren voorzien, geschrapt. Landbouwactiviteiten vormen in vele Europese regio's immers nog steeds de belangrijkste oorzaak van de vervuiling van ons grondwater. Om het grondwater beter te kunnen beschermen, moeten land- en bosbouwpraktijken veranderen.
De richtlijn betreffende de bescherming van het grondwater verplicht de lidstaten ertoe alle noodzakelijk maatregelen te nemen om te voorkomen dat gevaarlijke stoffen in het grondwater terechtkomen. Het feit dat de lidstaten in de toekomst verplicht zijn deze maatregelen daadwerkelijk te nemen en het er niet meer bij mogen laten daarnaar slechts te streven, is een wezenlijk succes van de bemiddelingsprocedure.
Hoewel het recht van de lidstaten om strengere maatregelen te nemen al in de Verdragen is vastgelegd, ben ik blij dat dit beginsel nogmaals expliciet in de Grondwaterrichtlijn is verankerd.
Anne Laperrouze (ALDE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, water is één van de meest overvloedige hulpbronnen van onze planeet – oceanen en zeeën bedekken 70 procent van het aardoppervlak en produceren drie kwart van de zuurstof die wij inademen. We kunnen echter slechts ongeveer 1 procent van al dat water gebruiken, en die hulpbron staat als gevolg van een groot aantal menselijke activiteiten sterk onder druk. Vervuild water vindt – ongeacht de bron van de vervuiling – altijd weer een weg terug naar de natuur en kan zo de menselijke gezondheid en het milieu schaden.
Dit voorstel voor een richtlijn is een stap voorwaarts voor de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en een kwalitatieve achteruitgang van de toestand ervan, omdat het voorziet in naleving van het voorzorgsbeginsel, vooral in artikel 6. De lidstaten zullen in het vervolg de nodige maatregelen moeten nemen ter voorkoming of beperking van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater, en wel door beschermingszones voor deze waterlichamen aan te wijzen. Landbouwers kunnen compensatie ontvangen voor inkomensverliezen die toe te schrijven zijn aan de eisen die in de beschermingszones – en dan vooral de waterwingebieden – worden gesteld. Het Parlement zal voortaan nauwer betrokken zijn bij de besluitvorming, aangezien het nu bezwaar kan maken tegen de wijziging van de lijst met schadelijke stoffen.
Ik wil onze rapporteur, mevrouw Klaß, mijnheer Florenz, en mevrouw Roth-Behrendt dan ook hartelijk bedanken voor de vasthoudendheid die ze getoond hebben bij de onderhandelingen met de Raad en de Commissie. De delegatie van het Parlement is erin geslaagd de eisen die aan de lidstaten zullen worden gesteld met betrekking tot de bescherming van het grondwater te verscherpen. Ik stel daarom voor dat we dit gemeenschappelijk ontwerp nu in derde lezing goedkeuren.
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, we hebben een overeenkomst bereikt en nu is het belangrijk dat deze op een goede wijze ten uitvoer wordt gelegd. Ik had natuurlijk gewild dat de lidstaten gedwongen geweest zouden zijn om maatregelen te nemen als men constateert dat de grenswaarden dreigen te worden overschreden in plaats van wanneer we het grondwater reeds onherstelbaar hebben vervuild. Ondanks alles heeft dit compromis echter voordelen. Ik ben vooral blij met de mogelijkheid voor landen om gevaarlijke chemische stoffen op heel hun grondgebied te verbieden teneinde het drinkwater te beschermen. Dat vind ik een goede aanvulling.
We moeten niet vergeten dat ook de klimaatverandering het grondwater in de toekomst nog meer kan aantasten. Het is belangrijk dat we dat probleem aanpakken, want wanneer er overstromingen komen die bijvoorbeeld fabrieksvoorraden giftige stoffen wegspoelen, die dan in onze wateren terechtkomen en vervolgens in het grondwater belanden, dan hebben we er een probleem bij. Allereerst hebben we dus de Grondwaterrichtlijn nodig, maar willen we een kans hebben om het grondwater in de toekomst te beschermen, dan moeten we de klimaatproblemen oplossen.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Klaß en het parlementaire team bedanken. In deze fase van het proces is er al zo veel gezegd dat ik deze minuut zal gebruiken om enkele basisfeiten over grondwater in herinnering te roepen.
Het is belangrijk om niet te vergeten dat grondwater iets heel anders is dan oppervlaktewater, dat zich in een voortdurende cyclus van stroming, verdamping, neerslag en stroming iedere keer weer hernieuwt. Slechts een beperkt deel van het grondwater is hernieuwbaar en het kan heel lang duren voordat het water door de verschillende lagen van de aardkorst is gesijpeld om de ondergrondse bron te hernieuwen die wij zo snel kunnen uitputten. Sommige grondwaterbronnen zijn niet hernieuwbaar. Wij slaan putten die nadat ze eenmaal zijn geëxploiteerd, droogvallen.
Tot slot wil ik zeggen dat het bij vervuiling twee kanten kan opgaan. Grondwater is veilig voor gebruik of is dat niet. Tijdens het Internationale Decennium voor drinkwater van de Verenigde Naties, tijdens de jaren tachtig, zijn er in delen van het waterarme India bronnen aangeboord op grote diepte. Tegen het eind van het decennium begonnen de mensen symptomen van botsclerose te vertonen. Nu lijden zes miljoen mensen aan ernstige vormen van botsclerose en hebben 66 miljoen mensen in mindere mate te lijden van op natuurlijke wijze verontreinigd water. Bij het zoeken naar meer waterbronnen is het belangrijk dat grondwater beschermd wordt tegen vervuiling, maar het is ook belangrijk om niet te vergeten dat het bij vervuiling twee kanten kan opgaan.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Klaß, en de voorzitter van het bemiddelingscomité, mevrouw Roth-Behrendt, bedanken voor dit zeer goede verslag en voor het akkoord dat is bereikt met de Raad. Schoon water is vanzelfsprekend van cruciaal belang voor het leven, en wij in Europa hebben geluk dat we – in ieder geval relatief gesproken – over een overvloedig aanbod kunnen beschikken. We moeten de kwaliteit van dat aanbod in stand houden en zelfs verbeteren, en de schade die is aangericht herstellen. Ik denk dat er in Ierland met name aanzienlijke schade is aangericht door het illegaal storten van afval en het overvloedig sproeien van dunne varkensmest op het land door landbouwers.
Ondanks de concessies die zijn gedaan aan de Raad, denk ik nog steeds dat we hier een goede bescherming van het milieu en het wateraanbod hebben binnengehaald. De sleutelelementen zijn de eisen die aan de lidstaten worden gesteld met betrekking tot de "bescherming tegen kwalitatieve achteruitgang", de vereiste dat de kwaliteitsnormen voor nitraten overeenstemmen met de Waterkaderrichtlijn en de feit dat er iedere zes jaar een herziening zal plaatsvinden.
Tot slot wil ik de versterkte rol van het Parlement bij de nieuwe comitologieprocedure noemen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
(De vergadering wordt om 11.00 uur onderbroken en om 11.30 uur hervat)
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
10. Welkomstwoord
De Voorzitter. Ik verwelkom namens het Parlement de door de heer Mohammad Yonus Qanoni, voorzitter van het Afghaans parlement, geleide delegatie van het Afghaans parlement die op de officiële tribune heeft plaatsgenomen.
(Luid applaus)
De heer Mohammad Yonus Qanoni wordt vergezeld door vier andere leden van het Afghaans parlement. Morgen zal ik het genoegen hebben deze delegatie persoonlijk te ontmoeten. De delegatie heeft reeds van gedachten gewisseld met de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking.
Wij heten u van harte welkom en nodigen u uit op de officiële tribune te blijven zodat u de uitreiking van de Sacharovprijs aan de heer Milinkevitsj kunt bijwonen en daarna het belangrijke debat over het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten.
11. Stemmingen
11.1. Benoeming van de Bulgaarse commissaris (stemming)
De Voorzitter. We gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
Wij beginnen met de voorstellen voor besluiten inzake de benoemingen van de nieuwe commissarissen die door Bulgarije en Roemenië zijn voorgedragen. Het woord is aan de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso.
José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag wordt u gevraagd uw mening te geven over de benoeming van de twee commissarissen die zijn voorgedragen door Bulgarije en Roemenië, mevrouw Meglena Kuneva en de heer Leonard Orban. Het is voor het eerst dat in een toetredingsverdrag expliciet is bepaald dat het Europees Parlement geraadpleegd dient te worden over de benoeming van commissarissen uit nieuwe lidstaten. Ik juich de belangrijke rol die aan uw instelling is toegekend toe, omdat hierdoor zowel de democratische rechten van het Parlement als het afleggen van verantwoording door de Commissie worden versterkt.
Ik sta hier vandaag voor u om u te vragen in te stemmen met de benoeming van onze twee nieuwe collega's. Ik doe dit omdat ik oprecht van mening ben dat zij aan de hoogste eisen voldoen. De instemming met de benoeming van de twee kandidaat-commissarissen door het Europees Parlement zal de Raad in staat stellen hen formeel te benoemen. Mevrouw Kuneva en de heer Orban zullen dan per 1 januari 2007 het volledige lidmaatschap van de Commissie krijgen.
Als voorzitter van de Commissie ben ik bijzonder blij en trots dat mevrouw Kuneva en de heer Orban – twee markante persoonlijkheden – mijn team zullen komen versterken. Beiden hebben ongelooflijk hard gewerkt om hun landen te helpen bij de laatste voorbereidingen voor de toetreding. Met hun ervaring en hun pro-Europese instelling zullen ze allebei een waardevolle bijdrage leveren aan het werk dat de Commissie als college verricht ter bevordering van Europa, met inbegrip van de institutionele regeling die nodig is om te komen tot een democratischer, transparanter en doelmatiger Europa.
In de loop van de afgelopen weken hebben velen van u de kans gekregen om de twee kandidaat-commissarissen te leren kennen, in een bilaterale context dan wel tijdens de hoorzittingen. Mevrouw Kuneva en de heer Orban hebben de hoorzittingen met de betrokken parlementaire commissies met succes doorstaan. Het is mijn vaste overtuiging dat beide kandidaten in de loop van de hoorzittingen blijk hebben gegeven van hun persoonlijke integriteit en onafhankelijkheid, hun algemene competentie en hun beroepservaring, evenals van hun diepe en werkelijke Europese overtuiging.
Het bevorderen van taalkundige en culturele diversiteit in de Europese Unie raakt aan de kern van onze Europese waarden en identiteit en is een noodzakelijke voorwaarde voor het communiceren van Europa en voor een multiculturele dialoog. Ik ben er zeker van dat de heer Orban de juiste man is voor deze functie.
De bescherming van consumentenrechten is van essentieel belang voor iedere individuele burger. Ik weet zeker dat mevrouw Kuneva de beste persoon is om dit te doen.
1 januari 2007 zal een waarlijk historische datum worden. De toetreding van Bulgarije en Roemenië zal de afronding vormen van de vijfde uitbreiding van de Europese Unie. De uitbreiding heeft niet alleen bijgedragen aan vrede, welvaart en stabiliteit in heel Europa, maar heeft ons allen ook verrijkt in sociaal, economische en cultureel opzicht. Met Bulgarije en Roemenië als nieuwe leden van de Europese Unie zien we de ambities en hoop gerealiseerd van al die mensen die zo lang hebben gestreden voor vrijheid in Europa.
De nieuwe lidstaten zullen nu stevig verankerd worden in de gemeenschap van Europese waarden die de publieke zaak van de Europese Unie bezielen en doordrenken. Hun rechtmatige plaats in het hart van deze gemeenschap zal hun nieuw zelfvertrouwen en een nieuwe dynamiek geven en ik weet zeker dat de hele Unie daarvan zal profiteren.
(Applaus)
Hans-Gert Poettering, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerlijk gezegd, verrast het mij enigszins dat ik nu het woord moet voeren, maar het leven zit vol verrassingen. Ik was blij met de woorden van de voorzitter van de Commissie: de hoorzittingen hebben plaatsgevonden en de resultaten daarvan waren dusdanig dat zowel mevrouw Kuneva als de heer Orban de goedkeuring van de verantwoordelijke commissies hebben gekregen. Het is voor mij een eer en een genoegen "ja" te kunnen zeggen tegen beide commissarissen. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten zal zich inzetten voor een goede samenwerking met hen beiden. Onze goede wil is er en wij zeggen "ja" tegen de benoeming van deze beide kandidaten!
(Applaus)
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het horen van Commissieleden is een belangrijk recht van het Europees Parlement; het is een recht dat het Parlement zeer serieus neemt en wij hebben de indruk dat de Commissie dit recht eveneens serieus neemt. Dat is ook de reden waarom de heer Vosgenian, de eerste Roemeense kandidaat, niet eens de hoorzitting heeft gehaald, waarin hij zich zeker niet staande had kunnen houden. U, mijnheer de voorzitter van de Commissie, heeft daaruit lering getrokken en heeft er goed aan gedaan maatregelen te nemen om een andere kandidaat te selecteren; daaruit blijkt dat de democratische structuren in Europa goed functioneren als de instellingen hun taken serieus nemen.
Deze hoorzittingen zijn absoluut geen formaliteit, ze vormen een echte examenprocedure. Beide kandidaten, mevrouw Kuneva en de heer Orban, hebben deze procedure volgens de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement succesvol doorstaan en ze zijn naar onze mening opgewassen tegen de taken die hun worden toebedeeld. Daarom zullen wij bij de stemming vóór de benoeming van beide kandidaten stemmen.
Toch moet gezegd worden dat de portefeuille die de voorzitter van de Commissie aan de heer Orban heeft toegekend, niet duidelijker wordt, ook niet door de brief, die u, mijnheer Barroso, als antwoord op de gestelde vragen heeft geschreven. Daaruit blijkt dat de zoektocht naar een portefeuille in een Commissie van 27 leden slechts op één manier geïnterpreteerd kan worden: deze Commissie wordt op basis van het Verdrag van Nice gevormd en dit verdrag was volgens degenen die het hebben opgesteld, niet geschikt voor vijftien lidstaten, laat staan voor 27 lidstaten.
(Applaus)
Institutioneel gezien, hebben we nu dus onze grens bereikt. Deze kritiek mag niet worden verzwegen, maar is niet gericht op mevrouw Kuneva en de heer Orban, die wij dit ook niet mogen aanrekenen.
Wel, mijnheer Orban en mevrouw Kuneva, wij wisten al voor de hoorzittingen dat u geen enthousiaste voorstanders van het sociaaldemocratisch gedachtegoed bent. Het zij u vergeven, iedereen mag zich vergissen. Toch willen wij u erop wijzen dat u, als u lid wordt van het college, in gedachten moet houden dat dit college het noodzakelijke politiek evenwicht tussen economische en sociale verantwoordelijkheid niet uit het oog mag verliezen. Met onze stem voor u, spreken wij ons vertrouwen uit dat u dit zult inzien.
(Applaus)
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dat de toetreding van Roemenië en Bulgarije ophanden is wordt onderstreept door de stemming van vandaag over de benoeming van twee commissarissen en twee leden van de Rekenkamer.
Zowel Meglena Kuneva als Leonard Orban waren nauw betrokken bij de onderhandelingen over de toetreding van hun landen. Ze kregen elk een hand ongunstige kaarten, zeker als men bedenkt welke afstand de landen moesten afleggen op weg naar het lidmaatschap. Die weg bleek met meer voetangels en klemmen bezaaid dan gedacht en ze hadden dan ook, vergeleken met andere landen die tevoorschijn kwamen uit het oude Europa, twee jaar langer nodig.
We moeten nu leren onze Unie aan te passen aan een breder lidmaatschap – een voller huis – waarin de nodige familieruzies onvermijdelijk zijn. Iedereen moet leren te geven en te nemen. Of er al sprake is van een vol huis is onverminderd een onderwerp van debat. Zou de heer Brok daarover tegen het einde van de week misschien iets kunnen zeggen?
Het is toepasselijk dat degenen die de last van de toetredingsonderhandelingen hebben gedragen enige vruchten van hun werk kunnen plukken. Mevrouw Kuneva en de heer Orban beschikken over veel bagage waaraan Europa iets heeft. Met de kennis die zij hebben vergaard tijdens de beraadslagingen zullen zij goed beslagen ten ijs komen voor hun werk in het besluitvormingsproces op de bovenste verdiepingen van het Berlaymont.
Het moet nog blijken of zij in het speelhuis van voorzitter Barroso de consensuskaart of de nationale kaart zullen spelen, maar ik blijf ervan overtuigd dat Roemenië en Bulgarije een aanwinst zullen zijn voor de Unie en geen last zoals sommigen ons willen doen geloven.
Ik weet dat sommige leden van het Parlement overwegen tegen de benoeming van een van de kandidaat-leden voor de Rekenkamer te stemmen. Als we serieus twee landen de Unie willen binnenhalen, moeten we ook deze kandidaten serieus nemen en geen spelletjes met ze spelen.
Staat u mij toe voorzitter Barroso een advies aan de hand te doen nu hij zijn hoofd breekt over de wijze waarop de talenten van zijn nieuwste rekruten kunnen worden benut: er zijn niet genoeg banen voor 27 commissarissen. Daarom steunden wij de bepalingen in de Grondwet tot afslanking van dit college. Zorg er alstublieft voor dat de commissarissen optreden in het belang van de Gemeenschap en niet als vertegenwoordigers van hun eigen landen; baken hun taken duidelijk af, wees in ieder geval duidelijker dan in uw schrijven aan Voorzitter Borrell, waarin zogenaamd de rol van de interculturele dialoog wordt "verduidelijkt". Dit schrijven heeft voor ons meer vragen dan antwoorden opgeleverd. Wij wensen u echter succes. Wij wensen de twee nieuwe commissarissen succes en wij verwachten dat u de werkzaamheden zult verrichten die nodig zijn om Europese zaak vooruit te helpen.
(Applaus)
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de voorzitter van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie zal vóór de aanstelling van mevrouw Kuneva en de heer Orban binnen de Commissie stemmen.
We feliciteren hen met hun voordracht en hopen dat ze erin zullen slagen een plekje te vinden in een team waarvan de interne samenhang, de motivatie en de Europese visie helaas niet dat zijn wat we ervan verwachten en waarbij de Europese Unie gebaat is.
In die zin is onze goedkeuring vandaag eerder een welkomstgebaar naar de twee nieuwe lidstaten, die hier vertegenwoordigd zijn door de twee nieuwe commissarissen, dan een steunbetuiging aan de huidige Commissie en haar beleid.
Mevrouw Kuneva, u zult er snel achterkomen dat er binnen de Commissie waartoe u vandaag toetreedt, veel ruimte is voor industriële lobby's, die een veel eenvoudiger leven hebben dan de consumentenbewegingen. Ik hoop dat u hierin verandering kunt brengen en hiertegen op een of andere manier weerstand kunt bieden.
Mijnheer Orban, u zult er snel achterkomen dat de bescherming van de culturele dimensie van de Europese Unie een lastige taak is binnen een Commissie die zich wellicht te veel openstelt voor een bepaald deel van de wereld en te weinig voor andere delen.
Mijnheer de Voorzitter, door hieraan onze goedkeuring te geven, scheppen we op een of andere manier ook een precedent, aangezien we op individuele commissarissen stemmen. Wij vragen hier al geruime tijd om en hopelijk zal dit in de toekomst mogelijk worden.
(Applaus)
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik wil onze twee nieuwe commissarissen – mevrouw Kuneva en de heer Orban – namens de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links hartelijk welkom heten. Mijn fractie zal hun benoeming steunen.
Ik zou er zelf de voorkeur aan hebben gegeven als de voorzitter van de Commissie optimaal van de afsluiting van deze fase van de uitbreiding gebruik had gemaakt door een fundamenteel debat aan te gaan in de vorm van een tussentijdse beoordeling van zijn Commissie. Hij had de taken in de uitgebreide Commissie – waar nodig – opnieuw kunnen verdelen om vervolgens het hele team ter goedkeuring aan het Parlement te presenteren. Er worden op dit moment veel vraagtekens geplaatst bij het optreden, de richting en de toekomst van de EU, en het zou de autoriteit van de Commissie en de parlementaire democratie geen kwaad hebben gedaan als de Commissie zo te werk was gegaan. We zien echter dat er anders is besloten. Ik wens mevrouw Kuneva en de heer Orban hoe dan ook veel succes.
(Applaus)
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag zetten wij een nieuwe stap in het toetredingsproces van Roemenië en Bulgarije, twee landen die tot onze vreugde terugkeren in de boezem van democratische landen binnen de Europese Unie. Ik juich de benoeming van de kandidaat-commissarissen Kuneva en Orban toe en ik hoop dat alle leden van dit Parlement zullen afzien van het richten van politieke pijlen op hen en op de belangrijke rol die zij in de toekomst zullen vervullen.
Eerbiediging van de verscheidenheid die de Europese Unie van de 21e eeuw nodig zal hebben, zal met name deel uitmaken van de portefeuille waarmee commissaris Orban wordt belast. Ik roep alle collega's op hem en alle overige commissarissen zo genereus mogelijk tegemoet te treden en vooral zich zo hulpvaardig mogelijk op te stellen tegenover hem bij nieuwe voorstellen ter bescherming van de verscheidenheid in de Europese Unie.
Nu wij op dit belangrijke punt zijn aanbeland, is het van vitaal belang dat alle volkeren in heel Europa samenkomen en zich verenigen, en begrijpen dat onze verschillen in ideologie, politieke kleur en zeker ook godsdienstige opvattingen ver onderdoen voor de waarden die ons verenigen, die we delen en waarmee wij dingen ten goede kunnen veranderen, niet alleen in Europa maar in de hele wereld. In plaats van te verzanden in politiek gekissebis, moeten wij kijken naar het grotere geheel. Laten wij de kansen grijpen die Roemenië en Bulgarije vandaag zijn aangereikt, maar laten wij bovenal de kansen grijpen die de Europese Unie zijn aangereikt om in de gehele wereld te dienen als baken van hoop, democratie, vrijheid en eerbiediging van de mensenrechten. Laten wij daarvan vooral eensgezind werk maken tot verbetering van de mensheid.
(Applaus)
Jeffrey Titford, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag wordt ons gevraagd onze goedkeuring te verlenen aan de benoeming van Europese commissarissen uit Bulgarije en Roemenië. Welnu, deze goedkeuring krijgt u niet van mij. Ik heb tegen de toetreding van Bulgarije en Roemenië gestemd, en met mij vele collega's uit de IND/DEM-Fractie.
Mijn collega's en ik van de UK Independence Party zijn in 2004 aan de schandpaal genageld omdat we tegen de toetreding stemden. We deden dat echter op grond van een aantal redenen, niet in het minst omdat we fel gekant zijn tegen de landhonger van de Europese Unie, die in onze ogen een volstrekt ondemocratische organisatie is die zelfbestuur ondermijnt. We hebben ook tegengestemd omdat we wisten dat er vanuit een aantal nieuwe lidstaten een massale migratie op gang zou komen naar Groot-Brittannië – een massamigratie die de infrastructuur van mijn land niet aankan. Twee jaar later is ons gelijk bewezen: in het eerste jaar van hun lidmaatschap zijn naar schatting 650 000 mensen vanuit de toegetreden landen naar Groot-Brittannië gekomen. Daarnaast zijn er zo veel geschoolde werknemers uit deze landen vertrokken dat we nu in de bespottelijke situatie verkeren dat de president van Polen zijn landgenoten oproept naar hun moederland terug te keren.
Zullen de machtswellustelingen binnen de EU ooit de immense maatschappelijke gevolgen van hun daden onder ogen zien? We staan nu aan de vooravond van een tragedie: weer staan twee landen, die onlangs nog het juk van het communisme hebben afgeworpen en de vrijheid hebben omarmd, op het punt dit alles weer teniet te doen door zich onder het juk van Brussel te scharen, met zijn verstikkende bureaucratie en ongebreidelde streven naar macht. Het zal niet lang duren voordat Bulgarije en Roemenië erachter komen welk een fout ze hebben gemaakt door zich te onderwerpen aan de wil van een intolerante Europese Commissie. Het is alsof het IJzeren Gordijn wordt ingewisseld voor een gigantisch papieren gordijn, dat welhaast een even grote bedreiging voor de burgerlijke vrijheden en welvaart zou kunnen zijn als zijn voorganger.
Vrijheid is ondeelbaar. Zij mag nimmer ten prooi vallen aan het streven naar economisch gewin, zeker wanneer de vrijheid zo duur betaald is.
(Applaus)
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag twee korte opmerkingen toevoegen aan hetgeen de heer Titford zojuist heeft gezegd over de commissarissen van twee bevriende volkeren – het ene Slavisch, het ander Latijns – die niet al te lang geleden van het communistische juk zijn bevrijd. Nu hopen we maar dat ze niet onder een andere juk zullen hoeven zwichten.
Mijn eerste opmerking luidt dat in de context van de portefeuille van de heer Orban – meertaligheid – het leren en gebruiken van de nationale talen van de lidstaten als een prioriteit moet worden beschouwd. En dat geldt ook voor het gebruik van deze talen binnen de Europese instellingen. Zo dadelijk zullen we een advies moeten uitbrengen over de benoeming van twee leden van de Rekenkamer. Ik heb hier twee in het Frans gestelde versies van deze verslagen. Eén daarvan, over de Bulgaarse kandidaat, is opgesteld door een Spaanse rapporteur, de heer Pomés Ruiz; het andere verslag, over de Roemeense kandidaat, is opgesteld door een Hongaarse rapporteur. In de Franse versies van dit verslag zijn zowel de biografieën van de leden van de Rekenkamer als de vragenlijsten in het Engels gesteld. Er is hier dus werk aan de winkel voor de heer Orban: ervoor zorgen dat in onze instellingen de taalkundige diversiteit wordt gerespecteerd.
Ik wil ook mevrouw Kuneva alle geluk wensen. Zij heeft het bij het verdedigen van de belangen van haar Bulgaarse landgenoten tijdens de onderhandelingen heel moeilijk gehad. Ik hoop dat het eenvoudiger zal zijn de belangen van de Europese consumenten te beschermen.
Tot slot wil ik graag zeggen dat we ons verzetten tegen de toepassing van het aan het Verdrag van Nice gehechte protocol, waarin gesteld wordt dat vanaf het moment dat de Europese Unie meer dan 27 leden telt het aantal commissarissen onder het aantal lidstaten moet komen te liggen. Dat zou betekenen dat bepaalde lidstaten binnen de Commissie niet vertegenwoordigd zijn. We hebben nu tweeënhalf jaar de tijd om duidelijk te maken dat deze maatregel geen zin heeft en indruist tegen het principe dat alle naties die over de toekomst van onze internationale organisatie beslissen gelijke rechten hebben.
De Voorzitter. Wij gaan nu over tot de stemming over het voorstel voor een besluit inzake de benoeming van de nieuwe commissaris die door de Republiek Bulgarije is voorgedragen, mevrouw Meglena Kuneva. Er wordt hoofdelijk gestemd conform artikel 99, lid 4, van het Reglement.
(Het Parlement neemt het voorstel aan)
(Luid applaus)
Hartelijk dank. Gefeliciteerd, mevrouw Kuneva. Maar weinig commissarissen zijn op zo'n lang en luid applaus getrakteerd als u.
11.2. Benoeming van de Roemeense commissaris (stemming)
De Voorzitter. Wij gaan nu over tot de stemming over het voorstel voor een besluit inzake de benoeming van de nieuwe commissaris die door de Roemenië is voorgedragen, de heer Leonard Orban.
(Het Parlement neemt het voorstel aan)
(Luid applaus)
Dank u wel en u ook gefeliciteerd, mijnheer Orban.
(De vergadering wordt kort onderbroken in afwachting van de plechtige uitreiking van de Sacharovprijs aan Aleksandr Milinkevitsj en om 12.00 uur hervat)
De Voorzitter. – Dames en heren afgevaardigden, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren commissarissen, het Europees Parlement is bijzonder verheugd hier vandaag de winnaar van de Sacharovprijs 2006 te ontvangen, de heer Milinkevitsj, leider van de Verenigde Democratische Krachten van de oppositie in Wit-Rusland.
Mijnheer Milinkevitsj, u moet mij geloven als ik u zeg dat wij bijzonder blij zijn dat u hier vandaag aanwezig kunt zijn.
(Applaus)
Er zijn momenten geweest dat wij dachten dat u hier vandaag niet aanwezig zou kunnen zijn. Met enige regelmaat hebben onze prijswinnaars hier niet aanwezig kunnen zijn om de prijs in ontvangst te nemen. Zo hebben Aung San Suu Kyi, Wei Jingsheng, of de Dames in het wit deze plechtigheid tot onze spijt niet kunnen bijwonen.
We mogen niet vergeten dat wij Europeanen, gewend als we zijn aan het leven in geconsolideerde democratieën, er vaak vanzelfsprekend vanuitgaan dat de mensenrechten een natuurlijk en onbetwistbaar gegeven zijn, zoals de lucht die we inademen. We genieten onze politieke en burgerlijke vrijheden en we vergeten soms hoeveel het kost om die te verwerven, gewend als we zijn om ze uit te oefenen. Aan goede dingen went men snel, en ook de landen die deze vrijheid pas later hebben verkregen, genieten die alsof ze haar altijd gehad hebben en alsof iedereen haar had.
Laten we echter niet vergeten dat er op onze aarde miljarden mensen rondlopen die de vrijheid die wij genieten, ontberen.
Onze Unie is gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten, en onze bestaansreden is onder meer de bescherming en bevordering van die rechten in de rest van de wereld. Niet alleen om ethische redenen, maar ook uit eigenbelang. Als het om de Europese belangen gaat, is het een prioriteit dat onze vrijheid door de hele mensheid wordt uitgeoefend.
De Sacharovprijs is dan ook een uitdrukking van de inzet van de Europese Unie voor de bescherming van de mensenrechten, en dit jaar wordt hiermee iemand onderscheiden die zijn leven wijdt aan de strijd voor de vrijheid in zijn land.
Het is algemeen bekend dat de presidentsverkiezingen van maart in Wit-Rusland vrij noch rechtvaardig waren, en dat de Europese Unie geen waarnemers heeft kunnen sturen omdat hun de toegang tot het land ontzegd werd.
De heer Milinkevitsj had de moed de laatste dictatuur van Europa uit te dagen; hij is erin geslaagd de democratische oppositie te verenigen om de politieke rechten en vrijheden in zijn land te herstellen.
Hij heeft grote demonstraties geleid en is gearresteerd omdat hij zijn landgenoten opriep op te komen voor hun grondrechten.
Mijnheer Milinkevitsj, u bent het symbool geworden van het verzet tegen de onderdrukking, en het symbool van de hoop op een democratische toekomst.
Net als u streven wij ernaar dat de Wit-Russische samenleving het recht krijgt om zijn leiders op democratische wijze te kiezen, evenals het recht op toegang tot onafhankelijk nieuws, het recht om niet-gouvernementele organisaties op te zetten, en het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke macht.
Het Europees Parlement heeft zich hiervoor altijd sterk gemaakt. Wij hebben geprotesteerd tegen het geweld, de onrechtmatige arrestaties en de politiekgekleurde vonnissen van het Wit-Russische regime tegen mensen die strijden voor de grondrechten in dat land.
De Sacharovprijs die u vandaag ontvangt, is een blijk van onze steun aan al die mensen die u terzijde staan in deze strijd.
Het is niet voor het eerst dat we deze prijs uitreiken aan iemand uit Wit-Rusland. In 2004 heeft het Europees Parlement de Sacharovprijs uitgereikt aan de Wit-Russische Vereniging van Journalisten, aan vakmensen die hun leven op het spel zetten om de waarheid te achterhalen en openbaar te maken.
Vandaag, twee jaar later, geven wij nogmaals blijk van onze volledige steun aan de strijd voor de democratie in Wit-Rusland, want de situatie is er sindsdien niet beter op geworden.
In Wit-Rusland wordt regelmatig de doodstraf uitgevoerd. Hierbij wil ik de arrestatie en het vonnis van Aleksandr Kozoelin veroordelen, die thans in de gevangenis in hongerstaking is, en ik wil hem zeggen dat wij ervan overtuigd zijn dat Wit-Rusland in de toekomst zal delen in de vrijheid en welvaart van het democratische Europa.
U bent een wetenschapper, mijnheer Milinkevitsj, net als Andrei Sacharov dat was. U heeft dezelfde standpunten gedeeld, dezelfde waarden en dezelfde opleiding, en u heeft beiden de treurige gevolgen ondervonden van het voeren van oppositie tegen een totalitair regime.
De prijs die de naam draagt van de wetenschapper Sacharov wordt vandaag toegekend aan een andere wetenschapper, maar hij wordt bovenal opgedragen aan de hoop op een democratisch Wit-Rusland, en aan al die mensen die u terzijde staan in de strijd om die hoop te verwezenlijken.
Mijnheer Milinkevitsj, het woord is aan u.
(Langdurig applaus)
(De Voorzitter gaat over tot het uitreiken van de Sacharovprijs)
De heer Milinkevitsj, leider van de democratische oppositie in Wit-Rusland. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal u in mijn moedertaal toespreken, omdat ik graag wil zeggen wat ik denk, en ik denk nu eenmaal in het Wit-Russisch. Ik zal dus spreken in de taal waarin ik mijn gevoelens het best kan uiten.
(Het Parlement geeft spreker een staande ovatie)
(De spreker zet zijn interventie voort in zijn moedertaal, onderstaande tekst is een vertaling)
Om te beginnen wil ik het Europees Parlement bedanken voor het feit dat het mij deze enorme eer heeft willen bewijzen – de Sacharovprijs, vernoemd naar Andrei Sacharov, de geniale natuurkundige en begeesterd verdediger van de mensenrechten. Ik dank u ook voor deze gelegenheid om u toe te spreken.
Deze prijs komt mij niet alleen toe! Naast mij staan al die Wit-Russen die deze prijs verdiend hebben – al degenen die afgelopen maart op het plein van Minsk gedemonstreerd hebben, al degenen die in de gevangenis zijn beland, en al degenen die de toegang tot universiteit is ontzegd of die hun baan hebben verloren. Deze prijs is voor iedereen die de strijd voortzet. En dat zijn er velen. Wij zijn de mensen die willen dat Wit-Rusland zich weer aansluit bij de familie van Europese democratieën. En we zijn bereid daarvoor ons persoonlijk welzijn, onze vrijheid en zelf ons leven op te offeren.
Wit-Rusland is altijd een Europees land geweest. Het heeft Europa veel gegeven en daarbij grote offers gebracht. Ons land heeft Europa in de zestiende eeuw het prototype van een democratische grondwet verschaft – het statuut van het Groothertogdom Litouwen. We hebben de wereld een aantal bijzonder persoonlijkheden geleverd, mensen als Guillaume Apollinaire, Marc Chagall, Fjodor Dostojevski, Dimitri Sjostakowitsj en Tadeusz Kościusko. Wit-Rusland is het tweede land in Europa geweest dat de Bijbel in de landstaal heeft vertaald. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is in Wit-Rusland de sterkste verzetsbeweging van Europa tot stand gekomen, wat één op de drie inwoners van het land het leven heeft gekost. Van de 6 miljoen Joden die er in de Holocaust zijn omgekomen, waren er een miljoen uit Wit-Rusland afkomstig.
Als iemand vrijheid heeft verdiend, zijn wij het! Uit hoofde van onze geschiedenis en de offers die we in naam van die geschiedenis hebben gemaakt. Elke eeuw heeft Wit-Rusland in de loop van nimmer eindigende oorlogen tussen een kwart en een derde van zijn zonen en dochters verloren en is zo steeds weer de bloem der natie kwijtgeraakt. Ons volk is met geweld van zijn nationale identiteit losgerukt omdat ons historisch bewustzijn ons is ontnomen. In 1991 hebben we eindelijk onze onafhankelijkheid kunnen vieren. We hebben ons echter niet direct gerealiseerd dat onafhankelijkheid en vrijheid niet hetzelfde zijn.
Ook nu weer moeten wij voor onze vrijheid en onafhankelijkheid vechten. We doen dat niet alleen voor onszelf, maar ook voor onze kinderen, die net als Franse, Poolse, Litouwse en Britse kinderen het recht hebben om in een vrij land te wonen. Het zijn die kinderen die na de verkiezingen van 19 maart hele nachten op het plein in Minsk hebben doorgebracht toen de volwassenen de kou niet langer konden weerstaan en huiswaarts keerden. Dat zijn de kinderen die in gesloten vrachtwagens zijn geworpen – waar ze bijkans stikten – om vervolgens naar de gevangenis te worden overgebracht, waar hun ouders dagenlang naar hen hebben moeten zoeken. Het zijn deze jongeren die, na uit de gevangenis te zijn vrijgelaten, hun plaats aan de universiteit hebben verloren, omdat ze hun geweten hadden gevolgd. Ze hebben de juistheid van onze gemeenschappelijke keuze echter nooit betwijfeld, en ik ben trots op hen.
De week volgend op de verkiezingen zijn we op het plein gebleven om te protesteren tegen de kolossale fraude die er met de uitslag van die verkiezingen is bedreven. Gedurende die week hebben de autoriteiten meer dan duizend mensen gearresteerd. De gevangenissen van Minsk zijn nog nooit zo vol geweest – ze barstten bijna. Dat is wat er die week gebeurd is. Het regime heeft toen ingezien dat de protestbeweging alleen met geweld het zwijgen kon worden opgelegd. Daarom hebben de autoriteiten die paar dagen iedereen die zich naar het plein begaf gearresteerd, waaronder ook al degenen die alleen maar voedsel, water en warme kleren kwamen brengen aan de mensen die op het plein hun "tentenstad" hadden opgezet.
De autoriteiten hadden niet verwacht dat er op 19 maart ondanks de dreigementen met represailles toch tienduizenden mensen de straat zouden opgaan. Dat was onze eerste overwinning. Ik ben me er echter terdege van bewust dat we meer van dit soort overwinningen zullen moeten boeken om van dit illegale regime af te komen.
De voormalige presidentskandidaat Aleksandr Kozoelin, bevindt zich thans in de gevangenis, omdat hij tot vijf en een half jaar cel is veroordeeld. Hij is nu al vijftig dagen lang in hongerstaking. Zijn gezondheidstoestand is heel precair: hij heeft 40 kilo verloren en zijn leven is in gevaar. Deze prijs is ook voor hem, en voor Zmitser Dachkevitsj, Pavel Seviarynets, Mikola Statkevitsj en Andrei Klimaǔ en alle ander politieke gevangenen in mijn land. Deze prijs is een signaal dat Europa zich bewust is van wat er in Wit-Rusland gebeurt. Deze prijs is dan ook een prachtig voorbeeld van morele politiek. Het is een erkenning van Wit-Ruslands Europese toekomst.
Deze hoge onderscheiding zou ook in ontvangst kunnen zijn genomen door professor Hienadź Karpienka, die jarenlang de leider van de Wit-Russische democratische beweging is geweest. Of door de voormalige minister van binnenlandse zaken, Joeri Zacharenko. Of door Viktor Gontsjar, de vice-president van het laatste wettelijke Parlement van Wit-Rusland. Deze mensen zijn helden, strijders voor de vrijheid van Wit-Rusland – maar ze zijn ofwel vermoord ofwel spoorloos verdwenen. Dat zijn de methoden die de autoriteiten van Wit-Rusland tegen hun opponenten gebruiken, methoden die net zo oud zijn als de haat tussen mensen en net zo hopeloos ouderwets als de inquisitie.
In zijn speech bij het in ontvangst nemen van de Nobelprijs zei Andrei Sacharov: "Ik ben ervan overtuigd dat internationaal vertrouwen, wederzijds begrip, ontwapening en internationale veiligheid niet kunnen bestaan zonder een open maatschappij met vrijheid van informatie, vrijheid van geweten, glasnost, het recht om te reizen en zelf het land te kiezen waar men wenst te verblijven". Ik ben het daarmee eens. De academicus Sacharov heeft altijd gepleit voor geweldloos verzet. Ook in dat opzicht ben ik het met hem eens. We beschikken over alles wat we nodig hebben om te winnen: vertrouwen in Wit-Ruslands Europese toekomst, solidariteit, moed en ervaring. Voor veel jonge mensen heeft de kleur blauw – de kleur van de Europese vlag – een symbolische waarde gekregen. Die vlag is in maart naast onze eigen wit-rood-witte nationale vlag overal omhoog gehouden. Er is ook gezwaaid met de vlaggen van Litouwen, Oekraïne, Polen, Rusland, Estland, Azerbeidzjan en Georgië, als blijk van de solidariteit van deze landen met ons.
We moeten de angst die zich de afgelopen tien jaar als gevolg van de constante propaganda meester heeft gemaakt van het geweten van de mensen proberen te overwinnen. Andrei Sacharov heeft daarvoor gewaarschuwd: "De vrijheid van denken is de enige garantie dat mensen niet door collectieve mythen worden besmet. Die mythen kunnen in de handen van kwaadwillende hypocrieten en volksmenners de aanzet geven tot een bloedige dictatuur".
Dat is wat er nu in Wit-Rusland gebeurt. Er verschijnen weer monumenten ter verheerlijking van Stalin. In de "beste" traditie van het Sovjetsysteem wordt er via de officiële media een eindeloze stroom leugens en verdachtmakingen uitgebraakt, net als ten tijde van Sacharov. Het Westen is dan de belangrijkste vijand, terwijl democraten uit eigen landen worden afgeschilderd als zijn agenten.
Het regime bevindt zich momenteel in een moeilijke situatie. De planeconomie is niet erg efficiënt en Rusland dreigt een einde te maken aan de economische preferenties. Dat maakt de regering nerveus en daarom probeert ze haar politieke tegenstanders de schuld in de schoenen te schuiven. Eind november beweerde Loekasjenko in een gesprek met journalisten uit Oekraïne dat "de oppositie naar het buitenland uitwijkt om daar op te roepen tot economische sancties tegen ons land, en ze zijn dolblij als morgen de gasprijs omhoog gaat".
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om hier, in dit Europese forum, in alle oprechtheid tegenover de gehele wereld – en in het bijzonder het volk van Wit-Rusland – te verklaren dat het hier om leugens gaat. Wij hebben nooit opgeroepen tot economische sancties tegen ons land. Wij zijn ons er maar al te goed van bewust dat zulke sancties vooral de gewone burgers van Wit-Rusland treffen. Want het regime dat nu aan de macht is vindt altijd wel een manier om zijn ambtenaren te onderhouden. Wij hebben altijd gezegd dat Russisch gas voor Wit-Rusland niet altijd goedkoop zou zijn en dat het ook in Rusland zelf duur zou worden. Het is een schande dat de Wit-Russische leiders geen echte economische hervormingen hebben doorgevoerd, terwijl daar toch heel lang een goede gelegenheid voor is geweest. Het volk van Wit-Rusland zal van dat verzuim nu de gevolgen ondervinden.
De belangrijkste voorwaarden die Moskou de heer Loekasjenko nu in ruil voor economische en politieke steun op de lange termijn oplegt is dat Wit-Rusland toetreedt tot de monetaire unie – de Russische roebel – en dat het een constitutionele akte aanvaardt van wat de Russen de "Unie" noemen. Als Wit-Rusland die voorwaarden aanvaardt, zal het zeker een belangrijk deel van zijn soevereiniteit verliezen.
De Wit-Russische politieke leiders zijn nu nog niet bereid dergelijke stappen te ondernemen. De heer Loekasjenko heeft onlangs zijn bezorgdheid met betrekking tot de onafhankelijkheid geuit. Hij heeft het over het verband tussen onafhankelijkheid en welzijn – een verband dat de democratische beweging al zo lang heeft benadrukt. Als hij het over onafhankelijkheid heeft moeten we echter wel bedenken dat hij het over zijn eigen belangen heeft en zijn verlangen om koste wat het kost aan de macht te blijven. Loekasjenko en zijn entourage zijn zich er maar al te goed van bewust dat het verlies van de onafhankelijkheid en het binnenstromen van Russisch kapitaal tot gevolg zou hebben dat maar weinigen onder hen erin zouden slagen hun positie of hun rijkdom te handhaven. We kunnen echter niet uitsluiten dat het Wit-Russische regime met het oog op zelfbehoud de door Moskou gestelde voorwaarden aanvaardt en dan een referendum uitschrijft om die aanvaarding te bekrachtigen. Het staat dan ook buiten kijf dat alleen democratie – en dus niet een dictatuur – de onafhankelijkheid van Wit-Rusland kan garanderen.
Het feit dat we met Moskou nog steeds niet op een gelijke golflengte zitten wil niet zeggen dat de democratische beweging zich tegen Rusland afzet. We willen leven in een onafhankelijke staat en op die basis zo goed mogelijke betrekkingen met Rusland opbouwen. We zijn bereid rekening te houden met de belangen van Rusland, zolang die belangen maar niet haaks op de onze staan. Rusland is voor ons een strategische partner, net als de EU. Een democratisch Wit-Rusland zal een geloofwaardige en betrouwbare vriend van Rusland zijn.
Wij geloven dat een heel doeltreffende maatregel is om mensen de toegang tot de landen van de Europese Unie te weigeren op grond van schending van de Grondwet en deelname aan de repressie. De lijst van vijanden van de democratie zal evenwel moeten worden uitgebreid.
Ik wil u tegelijkertijd verzoeken de kosten van een Schengenvisum voor Wit-Russische onderdanen niet te verhogen. Verwacht wordt dat zo'n visum vanaf 1 januari 2007 zestig euro zal gaan kosten. Voor de overgrote meerderheid van de Wit-Russen die dringend behoefte hebben aan vrije contacten met het Westen is die prijs een obstakel. Het besluit om de prijs te verhogen zou dus een nieuw "IJzeren Gordijn" kunnen creëren. Zulke maatregelen spelen Loekasjenko in de kaart: hij vertelt de burgers immers de hele tijd dat "in het Westen niemand iets van ons wil weten".
We zijn heel tevreden met de voorstellen die de Europese Commissie afgelopen maand heeft gedaan. Ze zouden de regering-Loekasjenko een goede gelegenheid geven een einde te maken aan het internationaal isolement en iets te doen aan de uiterst zwakke economische situatie waarin het land is verzeild. Loekasjenko heeft tijdens een regeringsvergadering zelf moeten toegeven dat het volgende jaar "catastrofaal moeilijk" zal worden. Als de regering de voorstellen van de Commissie aanvaardt, zal Wit-Rusland aanzienlijke steun kunnen ontvangen voor het doorvoeren van de politieke en economische hervormingen die het al lang geleden had moeten realiseren, om zo een begin te maken met toenadering tot Europa, onder andere door een stapsgewijze economische integratie.
De kans dat de Wit-Russische regering zal kiezen voor toenadering tot Europa is echter zeer gering. Er zijn al talrijke vergelijkbare voorstellen gedaan, maar het regime is daarop nooit concreet ingegaan. De aanhangers weten heel goed dat als de democratisering eenmaal in gang is gezet, er snel een einde zal komen aan de wurggreep waarin ze het land houden. De huidige leider van Wit-Rusland zal bij werkelijk vrije verkiezingen nooit als winnaar uit de bus komen.
De voorstellen van de Europese Unie verschaffen ons echter een gelegenheid om de burgers van ons land duidelijk te maken dat in strijd met hetgeen de staatspropaganda beweert de Europese Unie de deur voor Wit-Rusland wel degelijk openlaat, maar dan wel voor een vrij en democratisch Wit-Rusland. Deze voorstellen komen precies op het juiste moment – tijdens de campagne voor de lokale verkiezingen. Er zullen evenwel geen echte verkiezingen worden gehouden, net zo min als er werkelijk plaatselijk bestuur bestaat in Wit-Rusland. In het kader van die campagne kunnen we echter wel informatie verspreiden over de voorstellen van de Europese Unie.
Wij waarderen uw steun ten zeerste en willen u daarvoor ook hartelijk bedanken. Ik zou u echter willen vragen deze steun uit te breiden en flexibeler toe te passen. We hebben het nu over dingen waarover we het al vaker hebben gehad: ondersteuning van vrije media, steun voor het maatschappelijk middenveld en de slachtoffers van de repressie. De bestaande programma's van de Europese Unie zijn opgesteld voor landen die reeds aan het democratiseren zijn en waar al hervormingen worden doorgevoerd. Ze zullen in Wit-Rusland echter niet werken. Om de democratie in een land als het mijne te bevorderen, zal er dringend een Europees Fonds voor de Democratie moeten worden opgezet, gericht op landen met dictatoriale regimes en voorzien van de nodige middelen. Europa mag zijn schouders niet ophalen en zeggen: "wat kunnen wij daaraan doen?". U kunt nu juist heel veel doen. U kunt ons helpen iets te ondernemen tegen de beperkte visie op de wereld die mijn medeburgers door de regeringspropaganda wordt opgedrongen, en wel door de barrières die de verspreiding van informatie tegengaan te slechten en een openbare ruimte te creëren die aanspoort tot een debat tussen de burgers, een ruimte waarin onafhankelijke schrijvers, intellectuelen en mensen met een groot moreel gezag worden samengebracht. Dat zal er zeker toe bijdragen dat het maatschappelijk middenveld zich in Wit-Rusland sneller kan ontwikkelen.
De boodschap die Europa het volk van Wit-Rusland onlangs heeft doorgegeven is een blijk van uw solidariteit. Ze herinnert het huidige regime er ook aan dat het verantwoordelijk wordt gehouden voor de begane misdaden. Het belangrijkste is echter wel dat uw boodschap duidelijk maakt dat ons land bij Europa hoort. Ik ben er heilig van overtuigd dat Europa niet volledig zal zijn zonder Wit-Rusland. Daarom gebruiken we dezelfde slogans als mijn voorouders die deelnamen aan het verzet tegen de tirannie: "Voor uw vrijheid en die van ons".
Als Wit-Rus en burger van een Europees land wil ik u vanuit het diepst van mijn hart bedanken, ook namens al degenen die in maart op het plein gedemonstreerd hebben en al degenen die in de gevangenis zitten – of hebben gezeten – omdat ze zijn opgekomen voor het grondrecht om in een vrij land te mogen wonen. Ik dank u voor uw vertrouwen in onze overwinning. En ik beloof u dat die overwinning niet lang op zich zal laten wachten. Mijn land is veranderd: het is minder bevreesd en het gelooft in verandering.
Wit-Rusland zal spoedig terugkeren tot de Europese familie en zal dan weer een vrije en democratische staat zijn. Dictaturen hebben geen toekomst. De geschiedenis toont aan dat het slecht met ze afloopt – net als met de tirannen zelf. Onder een dictatuur is er maar één optie: vechten. Er is gewoonweg geen andere keuze. Dank u voor uw steun en leve Wit-Rusland!
(Het Parlement geeft de spreker een staande ovatie)
De Voorzitter. Hartelijk dank, dames en heren. Dank u wel, mijnheer Milinkevitsj.
Het Europees Parlement is er trots op dat het u deze prijs heeft uitgereikt en wij zijn er zeker van dat u met uw woorden geschiedenis hebt geschreven.
(Applaus)
(De vergadering wordt kort onderbroken in afwachting van de voortzetting van de stemmingen)
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
13. Agenda: zie notulen
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook de vergadering van vanmorgen eindigde weer een half uur te vroeg en mevrouw Kaufmann heeft hiervoor haar verontschuldigingen aangeboden aan de bezoekers die op dat moment binnenstroomden. Daarvoor zijn wij haar dank verschuldigd.
Ik zou graag willen dat de persoon die het voorzitterschap bekleedt in voorkomende gevallen wat meer spreektijd geeft als blijkt dat de vergadering vroeger zal eindigen dan gepland. Het is niet goed als bezoekers de vergaderruimte binnenkomen in de verwachting een interessant debat bij te wonen en vervolgens een lege zaal aantreffen. Het is mogelijk om op dit punt wat meer flexibiliteit te betrachten en bovendien zouden ook de afgevaardigden er blij mee zijn.
(Applaus)
De Voorzitter. – Ik kan mij vinden in uw verzoek om meer flexibiliteit, mijnheer Swoboda. Ik ben heel strikt als het tijdschema krap is. Zo mogelijk wil ik de maximale spreektijd best verlengen, maar als het agendapunt is afgerond en de afgevaardigden er ook klaar mee zijn, wat kunnen we dan nog doen?
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik er in dit verband op wijzen dat u niet alleen de mogelijkheid hebt sprekers langer aan het woord te laten. U kunt ook extra sprekers aan het woord laten komen door te kiezen voor de "catch-the-eye"-procedure, die volledig in overeenstemming is met het Reglement.
De Voorzitter. – Uiteraard mijnheer Corbett, mits de sprekers in kwestie aanwezig zijn, want een Voorzitter kan het woord niet geven aan afgevaardigden die er niet zijn!
14. Stemmingen (voortzetting)
De Voorzitter. – Wij gaan nu verder met de stemming.
14.1. Benoeming van Nadezhda Sandolova tot lid van de Rekenkamer (stemming)
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement. Ik heb moeten vaststellen – en ik heb dat zojuist ook gezegd – dat het verslag van de heer Pomés Ruiz niet in het Frans beschikbaar is. Of liever: de biografie van de kandidaat en de antwoorden op de vragen zijn in de tekst die voor de Franse versie moet doorgaan uitsluitend in het Engels weergegeven. Ik geloof dat dit een schending van het Reglement inhoudt.
De Voorzitter. – Mijnheer Gollnisch, omdat u zo'n pietje-precies bent als het om het de regels gaat, zal ik u haarfijn uitleggen hoe het zit: u hebt volkomen gelijk, we moeten kunnen beschikken over de volledige vertalingen van alle teksten die in stemming worden gebracht. En dat is ook het geval. Alle teksten die in stemming worden gebracht zijn beschikbaar in alle talen. Bijlagen bij de documenten worden conform het Reglement echter niet in stemming gebracht en hoeven derhalve niet volledig vertaald te zijn. Zo, nu bent u ook weer op de hoogte!
14.2. Benoeming van Ovidiu Ispir tot lid van de Rekenkamer (stemming)
14.3. De wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (stemming)
14.4. Communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (stemming)
Vóór de stemming
Marianne Thyssen (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, collega's, ik wil alleen maar opmerken dat we, doordat we vroegtijdig een akkoord bereikt hebben met de Raad en de Commissie, dit verslag in tweede lezing kunnen afronden, waardoor het actieprogramma op tijd, dat wil zeggen, op 1 januari volgend jaar in werking kan treden.
Ten tweede wil ik erop wijzen dat we er toch in geslaagd zijn om een afzonderlijk consumentenprogramma los te weken, dat wil zeggen een programma met zijn eigen budget en dat zijn eigen dynamiek kan ontwikkelen en ik denk dat de consumenten dat ook wel zullen appreciëren.
Tot slot zijn wij met drie belangrijke nieuwe aandachtspunten gekomen:
Ten eerste hebben we om meer aandacht gevraagd voor nieuwe lidstaten met een minder lange traditie op het vlak van de consumentenbescherming. Ten tweede hebben we bijzondere aandacht kunnen vragen voor de oudere consumenten, de demografische evolutie moet namelijk ook in het consumentenrecht aan bod komen. Ten derde hebben we in dit actieprogramma ook – en dit vind ik bijzonder belangrijk – bijzondere aandacht kunnen vragen voor de kwetsbare consument die in het consumentenrecht, waar we moeten werken met de notie van de gemiddelde consument, niet zo goed aan bod kan komen.
Ik denk dat dat toch wel belangrijk is, Voorzitter, we hebben geen debat gehouden, maar deze informatie dacht ik toch nog even te moeten meegeven en deze belangrijke punten dacht ik nog even te moeten onderstrepen; ik kan alleen een warme oproep doen om vóór het gemeenschappelijk standpunt te stemmen, want dit geeft volledig ons akkoord in het Parlement en tussen de instellingen weer.
14.5. Preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (stemming)
14.6. Indiening van statistische gegevens over de aanvoer van visserijproducten in de lidstaten (stemming)
14.7. Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (stemming)
14.8. Programma Douane-2013 (stemming)
14.9. Papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven (stemming)
14.10. Enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (stemming)
14.11. Samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogens (stemming)
14.12. Uitgaven op veterinair gebied (stemming)
14.13. Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (stemming)
14.14. Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (stemming)
14.15. Communautair douanewetboek (stemming)
14.16. Verkeer van mengvoeders (stemming)
14.17. Communautaire statistiek van de structuur en de activiteit van buitenlandse filialen (stemming)
14.18. Europees financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (stemming)
Vóór de stemming
Hélène Flautre (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil heel beknopt aangeven dat we nu op het punt staan om met een ruime meerderheid dit Europese instrument voor de bevordering van de democratie en de mensenrechten aan te nemen, aangezien dit het enige instrument is dat ons in staat stelt projecten ter bevordering van de democratie in derde landen te steunen zonder steun van de regeringen van die landen. Ik geloof daarom dat dit het enige instrument waarmee een antwoord kan worden geformuleerd op de problemen die de heer Milinkevitsj heeft beschreven. Hoe kunnen we vrije media en het maatschappelijk middenveld steunen, hoe kunnen we al degenen die in derde landen opkomen voor de mensenrechten beschermen zonder steun van de regeringen in die landen? Het antwoord luidt: met behulp van dit instrument.
(Applaus)
Edward McMillan-Scott (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement ervan in kennis stellen dat wij niet alleen als opvolger van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten een apart instrument voor de bevordering hiervan tot stand hebben gebracht – en dat in weerwil van de oorspronkelijke wensen van de Raad en de Commissie – maar er tevens in geslaagd zijn alle door het Europees Parlement gestelde doelen te bereiken.
In reactie op de woorden van de heer Milinkevitsj deze ochtend kan ik zeggen dat dit instrument inderdaad de capaciteit kan hebben om in zijn land te worden ingezet, zonder instemming van zijn land zoals mevrouw Flautre zegt. Voorts heb ik dit jaar een bezoek afgelegd aan wat we "moeilijke landen" noemen – China, Cuba, zelfs het Rusland van tegenwoordig, delen van de Arabische wereld – waar zich democratische ontwikkelingen voordoen.
Ik zal nu een passage voorlezen uit het schrijven dat mevrouw Ferrero-Waldner afgelopen vrijdag heeft doen toekomen aan de rapporteurs en de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mijnheer Brok: "Deze voorziening kan eveneens het werken met democratische politieke partners in derde landen omvatten, mits het beginsel van onpartijdigheid tegenover dergelijke partners wordt geëerbiedigd. Anderzijds blijft de financiering van politieke partijen als zodanig uitgesloten van de toepassing van de ontwerpverordening."
Dus, mijnheer de Voorzitter, maakt dit onderdeel uit van het proces van morele politiek waarover de heer Milinkevitsj sprak. Het is echter slechts een onderdeel. Wij moeten veel meer doen en mogen dit terrein niet overlaten aan de Amerikanen.
(Applaus)
De Voorzitter. – Als ik het bij het juiste eind heb, wilt u een mondeling amendement indienen op amendement 147.
Hélène Flautre (Verts/ALE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, u heeft inderdaad gelijk. Dit is een mondeling amendement op amendement 147. Het is bedoeld om laatstgenoemd amendement precies aan te laten sluiten bij hetgeen met de Raad is overeengekomen en vervangt de formulering:
(EN) "waartoe ook behoren de rechten van migranten, asielzoekers en binnenlandse ontheemden" door "waartoe ook behoren migranten en hun genot van de mensenrechten alsmede de rechten van migranten, asielzoekers en binnenlandse ontheemden".
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
14.19. Letselpreventie en bevordering van veiligheid (stemming)
Vóór de stemming
Kathy Sinnott (IND/DEM), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden. Ik wil de schaduwrapporteurs en het secretariaat bedanken en zeggen dat veiligheid iets is wat ons allen aangaat. In een fractie van een seconde kan ons leven worden veranderd en de uitdaging is levens te redden en de gezondheid te bewaren.
14.20. Financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (stemming)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de benoeming van mevrouw Meglena Kuneva gestemd, de Bulgaarse kandidaat-commissaris. Hoewel ik geen probleem heb met haar als persoon noch met de benoeming van een Bulgaarse commissaris, betwijfel ik echter ten zeerste of er genoeg werk is voor 27 commissarissen. Ik zie uit naar een wijziging in het Verdrag die het aantal commissarissen aanzienlijk terugbrengt.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn partij staat volledig achter de voortgaande uitbreiding van de Unie en wij zien uit naar het moment waarop onze Bulgaarse en Roemeense collega's zich bij ons voegen. Wij hebben het benoemingsproces voor onze twee nieuwe commissarissen van nabij gevolgd en zijn ervan overtuigd dat beide personen een aanwinst vormen voor de Commissie. Ik steun met genoegen de benoeming van mevrouw Kuneva.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de benoeming gestemd van de heer Leonard Orban, de Roemeense kandidaat-commissaris. Ik vind het echter zeer spijtig dat het Verdrag van Nice ons noopt per lidstaat een commissaris te benoemen. Ik vind dat er gewoonweg onvoldoende serieuze taken zijn voor 27 commissarissen en ik zie uit naar een herziening van het Verdrag waarin, conform de ontwerpgrondwet, het aantal commissarissen aanzienlijk wordt teruggebracht.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn partij staat volledig achter de voortgaande uitbreiding van de Unie en wij zien uit naar het moment waarop onze Bulgaarse en Roemeense collega's zich bij ons voegen. Wij hebben het benoemingsproces voor onze twee nieuwe commissarissen van nabij gevolgd en zijn ervan overtuigd dat beide personen een aanwinst vormen voor de Commissie. Ik steun met genoegen de benoeming van de heer Orban.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik verwelkom de benoeming van een Bulgaars lid van de Rekenkamer en ik ben blij dat deze, in het licht van andere problemen, niet controversieel bleek te zijn.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de benoeming gestemd van de heer Ispir in weerwil van beschuldigingen in de Roemeense media als zou hij bij corruptie betrokken zijn. De Commissie begrotingscontrole kon daar tijdens haar hoorzitting geen bewijs van vinden. Bovendien heeft de heer Ispir de aantijgingen ten stelligste ontkend. Het beschikbare bewijs doet vermoeden dat de beschuldigingen zijn ingegeven door politieke motieven. Maar als toch blijkt dat eender welk bewijs van corruptie kan worden hardgemaakt, verwacht ik dat de heer Ispir zijn functie in de Rekenkamer beschikbaar stelt.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, als wij een einde willen maken aan de vleesschandalen en het via een achterdeur toepassen van gentechnologie, moeten wij de consument informeren over de harde feiten, zonder zaken achter te houden. Het is echter onaanvaardbaar dat wij onze eigen boeren en producenten strenge voorschriften voor levensmiddelen opleggen, terwijl importeurs uit derde landen deze regelmatig omzeilen. Deze situatie is mijns inziens niet eerlijk ten opzichte van onze boeren, contraproductief ten aanzien van de consumentenbescherming en moet daarom onmiddellijk worden beëindigd. Om die reden heb ik tegen het verslag-Thyssen gestemd.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt het cruciaal dat er in de EU sprake is van een goede consumentenbescherming. De financiering van de te nemen maatregelen is echter primair een nationale aangelegenheid. Wij vinden daarom dat er geen rechtvaardiging is voor de begrotingspost van 156,8 miljoen euro, die het onderhavige programma voor consumentenbeleid inhoudt.
Verder staan we zeer kritisch tegenover het voorstel om financiële steun te verlenen aan de ontwikkeling van cursussen consumentenproblematiek op masterniveau, in het kader van een geïntegreerd Europees examen. De Europese instellingen moeten uiteraard geen enkel type opleiding sturen of financieren die in de lidstaten wordt opgezet. We hadden daarom tegen dit verslag moeten stemmen.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) De Ierse consumenten beseffen maar al te goed hoezeer zij in Ierland worden uitgebuit. Ze hebben zwaar te lijden van de stijgende kosten voor basisvoorzieningen zoals gas en elektriciteit en de buitensporige tarieven op het gebied van mobiele telefonie en roaming. Uiteraard worden de mensen die in armoede leven of het risico lopen in armoede te vervallen het zwaarst getroffen.
Om deze onaanvaardbare ontwikkeling te keren, moet de regering ingrijpen door strengere regelgeving vast te stellen en de instanties voor consumentenbescherming meer middelen te geven.
Ik ben daarom blij met het verslag van afgevaardigde Marianne Thyssen. Het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming voor de periode 2007 tot 2013 is bedoeld ter aanvulling, ondersteuning en begeleiding van het beleid van de lidstaten en om bij te dragen tot bescherming van gezondheid, veiligheid, economische en juridische belangen van consumenten. Met het programma wordt tevens een poging gedaan tot bevordering van de rechten van consumenten op voorlichting, onderwijs en organisatie om hun belangen te beschermen.
Sinn Fein vindt dat de Ierse regering het voortouw moet nemen bij de versterking van de rechten en bescherming van de consumenten. Er is echter ook duidelijk een rol weggelegd voor de EU. Zij moet de instanties in de lidstaten bijstaan door modellen voor goede praktijken met hen te delen en ervoor zorgen dat een bepaalde mate van consistentie in de hele Europese Unie wordt bereikt.
Bernadette Vergnaud (PSE), schriftelijk. – (FR) Het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming voor de periode 2007 tot 2013 is bedoeld ter aanvulling, ondersteuning en begeleiding van het beleid van de lidstaten.
Het zal bijdragen tot bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische en juridische belangen van de consumenten en de bevordering van hun rechten op voorlichting, onderwijs en organisatie om zo hun belangen te beschermen. Deze acties zullen bijdragen tot waarborging van een even hoog beschermingsniveau voor alle consumenten in de EU en doelmatige toepassing van de voorschriften inzake consumentenbescherming.
Ik ben heel blij dat dit programma in twee delen is gesplitst, zodat er onderscheiden kan worden tussen gezondheid en consumentenbescherming.
Hoewel ik het betreur dat de Commissie het beschikbare totaalbedrag zoals dat in eerste lezing was overeengekomen – te weten: 223,46 miljoen euro – heeft teruggebracht tot 156,8 miljoen euro, en dat het aantal acties op het gebied van consumentenbescherming is teruggebracht van 20 naar 11, heb ik toch vóór het verslag van mevrouw Thyssen gestemd, opdat consumentenorganisaties met het oog op de behartiging van de belangen van onze Europese medeburgers van dit programma gebruik kunnen maken.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Deze verordening gaat over de manier waarop ziekten als BSE en scrapie, die in het algemeen de herkauwers treffen, aangepakt en bestreden kunnen worden.
Ten eerste brengt het voorstel het aantal risicocategorieën voor het oplopen van BSE terug van vijf naar drie. Dat is in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid.
Het gebruik van dierlijke eiwitten bij het voederen van herkauwers blijft in de verordening verboden, maar er is een maximumhoeveelheid vastgelegd waaronder de toevoeging van dergelijke eiwitten aan diervoeders niet van belang wordt geacht.
Het verslag vraagt ook om een herziening van de regelgeving voor het gebruik van mechanisch verwerkt vlees voor menselijke consumptie, waaronder ook nieuwe regels voor betere consumentenvoorlichting.
Om het massaal en willekeurig slachten van dieren en de daaruit voortvloeiende schade voor producenten te vermijden, wordt in het verslag voorgesteld de dieren onder zeer strikte controlevoorwaarden te gebruiken tot aan het eind van hun productieve leven. Er zijn immers geen wetenschappelijke gegevens ter onderbouwing van de stelling dat BSE wordt overgedragen via melk of dat koeien BSE overdragen aan hun nakomelingen.
De programma's voor de preventie van overdraagbare spongiforme encefalopathieën blijven vrijwillig en de wetenschappelijke resultaten van deze programma's zullen regelmatig worden geëvalueerd.
De PSD-afgevaardigden steunen derhalve het verslag van mevrouw Roth-Behrendt.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Dit voorstel, dat we nu in tweede lezing behandelen, verschilt in drie essentiële opzichten van de bestaande wetgeving.
Een doel van dit voorstel is het jaarlijks in plaats van maandelijks melden van de gegevens. Recente studies tonen aan dat maandgegevens die tot een half jaar na de referentiemaand kunnen worden ingediend van weinig nut zijn voor het dagelijks beheer van de markt. Jaargegevens daarentegen kunnen worden gebruikt voor middellange- en langetermijnanalyses van de markt en betekenen een geringere werklast voor de nationale instanties bij het indienen van de gegevens.
Verder bepaalt het voorstel dat, in tegenstelling tot de huidige regeling voor EU-, EVA- en andere schepen, voortaan de landen waarvan de schepen die verantwoordelijk zijn voor de aanvoer de vlag voeren de gegevens moeten indienen. Deze nieuwe regeling zal een gedetailleerdere analyse van de gegevens mogelijk maken zonder grote stijging van de werklast voor de nationale instanties die deze gedetailleerdere gegevens al verzamelen.
Tot slot beoogt deze ontwerpverordening een flexibelere aanpak van het gebruik van steekproeftechnieken voor de raming van de totale aangevoerde hoeveelheid. De nationale instanties krijgen de mogelijkheid een gepast aantal steekproeven te gebruiken voor het verzamelen van gegevens, mits ze het gebruik van die technieken rechtvaardigen en een kwalitatieve analyse maken van de gegevens in de vorm van een methodologisch verslag …
(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën hebben belangrijke vragen doen rijzen in verband met de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid vanwege de grote hoeveelheid illegale, schadelijke en ongewenste informatie die zo gemakkelijk op internet kan worden aangetroffen. Dat probleem heeft de wens doen ontstaan regelgeving op te stellen, die echter op technische en wettelijke moeilijkheden is gestuit.
Maatregelen ter bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid zijn ontegenzeggelijk noodzakelijk. Het is noodzakelijk deze nieuwe realiteit te leren kennen en te beoordelen en de vooruitgang die deze technologieën onze samenlevingen biedt niet te bagatelliseren. De meeste effecten van die vooruitgang zijn namelijk positief voor de kwaliteit van het bestaan, niet alleen voor de rijkeren maar ook voor de armen. De universele toegang tot informatie geeft namelijk ook de armere mensen de mogelijkheid een snellere oplossing te vinden voor hun dagelijkse problemen.
Wat betreft de bescherming van minderjarigen zijn de aanbevelingen in dit voorstel gebaseerd op uiterst verstandige criteria. Wij dienen die aanbevelingen in onze samenlevingen te verspreiden door ouders en docenten bewust te maken van het probleem en door ervoor te zorgen dat regelgevende instantie ervaringen uitwisselen wat betreft de classificatie van de audiovisuele inhoud. Kinderen zijn al vanaf zeer jonge leeftijd consument van deze technologieën en kunnen er al zeer snel uiterst behendig mee omgaan.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik ben ingenomen met dit verslag, dat als doel de tenuitvoerlegging heeft van geautomatiseerde douanesystemen en de coördinatie van processen en diensten zowel in het kader van het huidige douanewetboek als in dat van de toekomstige gemoderniseerde versie daarvan. De beschikking strekt er in de eerste plaats toe te bepalen welke maatregelen moeten worden uitgevoerd om de beoogde eenvoudige en papierloze omgeving voor douane en bedrijven tot stand te brengen. Dit is een lofwaardig streven, maar ik hoop niet dat het bij vrome wensen zal blijven.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan is voorstander van grensoverschrijdende politiesamenwerking. Die is nodig om de huidige internationale misdaad aan te pakken, maar wordt al tientallen jaren met succes verzorgd door de internationale politieorganisatie Interpol. Daarentegen staat Junilistan zeer sceptisch tegenover misdaadbestrijdingsmaatregelen op supranationaal niveau. Wij zijn vóór internationale samenwerking en tegen gemeenschappelijke wetgeving. De Commissie bepleit de oprichting van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in de lidstaten, die direct zijn onderworpen aan communautaire wetgeving en administratie. Dat betekent nog meer ingrepen in de rechtsstelsels van de lidstaten en een verzwakking van de gerespecteerde positie van Interpol.
Junilistan stemt daarom tegen het verslag in zijn geheel.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt grensoverschrijdende dierziekten een belangrijk terrein voor samenwerking binnen de Unie, maar een routinematige financiering van de bestrijding van dierziekten is geen zaak voor de Unie.
Wij willen erop wijzen dat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om dierziekten en zoönosen op hun grondgebied zowel met maatregelen als met financiële middelen te bestrijden.
Wij zijn daarom met name gekant tegen amendement 6 van de Landbouwcommissie van het Europees Parlement, die wil dat de lidstaten in het licht van hun specifieke situatie nationale programma's kunnen indienen die door de Europese Unie worden gefinancierd.
Wij stemmen tegen het verslag in zijn geheel, omdat het gebaseerd is op het uitgangspunt dat de Europese Unie een grote financiële verantwoordelijkheid op zich moet nemen voor de bestrijding van dierziekten. De kas van de Unie is geen hoorn des overvloeds waarmee men permanent maatregelen op landbouwgebied kan financieren. Zweden heeft bijvoorbeeld een lange en succesvolle strijd geleverd tegen salmonella binnen zijn landsgrenzen en vormt het bewijs dat lidstaten dit zelf kunnen doen zonder dat ze daarvoor financiering van de Europese Unie nodig hebben.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de natuur heeft een lang geheugen en nu wordt zodoende dankzij het EU-programma "Grondwater 2010" in Oostenrijk de vervuiling van het grondwater van de voorbije twintigste eeuw moeizaam verwijderd. Het nitraatgehalte ten gevolge van landbouwactiviteiten zorgt in een aantal regio's voor grote problemen, zodat de nu voorgeschreven chemische toestand slechts met moeite gehandhaafd kan worden. Daarmee wordt opnieuw de betekenis van biologische en ecologisch zinvolle landbouwmethoden onderstreept, die, als ze juist worden toegepast, een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Daarom is het mijns inziens belangrijk dat de steun aan dergelijke landbouwmethoden aanzienlijk wordt vergroot, en daarom heb ik vóór het verslag-Klaß gestemd.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb vóór dit compromis gestemd, hoewel ik eveneens van mening ben dat het wenselijk zou zijn geweest om één pakket Europese regels toe te passen op alle gevaarlijke stoffen omdat het grondwater zeer belangrijk is als primair middel om te leven. We moeten ons er ook van bewust zijn dat onze gezondheid en die van onze kinderen hier op het spel staan. Aangezien bezuinigingen op de korte termijn niet alleen voor de overheid maar ook voor de gezondheidsstelsels problemen zullen opleveren, roep ik alle lidstaten op alles strikt uit te voeren en tegelijkertijd mee te werken aan een tweede pakket maatregelen met ambitieuze grenswaarden.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Grondwater is een kostbaar natuurgoed dat waar mogelijk moet worden beschermd. Bovendien is het buitengewoon moeilijk grondwater te zuiveren van verontreinigende stoffen, zelfs als de vervuilingsbron is verwijderd.
Ik sta in grote lijnen achter de bedoelingen van deze richtlijn, die een bijdrage zou leveren aan het voortbestaan van Schotlands imago dat gekenmerkt wordt door een schoon en onbedorven milieu.
Wel moet er sprake zijn van evenwicht zodat een nieuwe richtlijn die wordt aangenomen geen onnodige obstakels opwerpt voor boeren en het landbouwbedrijf. Zo werden de Schotse boeren in 2003 in tegenstelling tot de Engelse boeren geconfronteerd met grondwaterheffingen.
Zolang dit voorstel niet gepaard gaat met extra bureaucratie of onpraktische eisen voor personen die in de buurt van grondwater werken, denk ik dat dit een waardevolle richtlijn is.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór het verslag-Klaß gestemd over de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging. Ik denk dat het verslag nu veel uitgesprokener is dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. We krijgen strengere regels die de toevoer van gevaarlijke stoffen in het grondwater moeten voorkomen of beperken en het wordt mogelijk op nationaal niveau zelfs nog strengere maatregelen vast te stellen. De bepalingen zijn wat nitraten betreft thans in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. (EN) Deze richtlijn is buitengewoon belangrijk met het oog op de situatie in het zuidoosten van Engeland, dat ernstig te lijden had onder droogteverordeningen die het waterverbruik van consumenten aan banden legden. Ongeveer 70 procent van het water in Zuidoost-Engeland is afkomstig van grondwaterbronnen. Het is dus van essentieel belang om het grondwater te beschermen zodat de capaciteit van de bronnen zich kan herstellen en wordt voorkomen dat nitraten en andere chemicaliën het Engelse drinkwater bereiken.
Het Parlement heeft volhard in zijn standpunt dat de regeringen van de lidstaten veel meer moeten doen om verontreiniging met stoffen als arsenicum, biociden en cyanide te voorkomen. De inspanningen van het Parlement tot aanscherping van de wetgeving op dit terrein zijn hoogst welkom.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Water is de basis van alle leven en in die zin van levensbelang. Het Europees milieuagentschap geeft aan dat de toestand ernstig is: 87 procent van het grondwater in landbouwgebied voldoet niet aan de EU-standaarden voor de aanwezigheid van nitraten en de meeste lidstaten rapporteren het gevaar van vervuiling door pesticiden. Een strenge nieuwe grondwaterrichtlijn is dan ook van uitzonderlijk belang.
De door het bemiddelingscomité goedgekeurde tekst verdient onze steun. Het EP slaagde erin de notie "bescherming tegen kwalitatieve achteruitgang" juridisch bindend te maken. Er werd ook voor gezorgd dat de maatregelen voor het bereiken van de kwaliteitsnorm voor nitraten zich moeten richten naar de Waterkaderrichtlijn. Lidstaten en regio's worden ook nadrukkelijker verplicht de inbreng van gevaarlijke stoffen in het grondwater te voorkomen en te beperken. Ze hebben nu de verplichting alle daarvoor noodzakelijke maatregelen te nemen en er niet alleen "naar te streven". Het resultaat in eerste lezing was vanuit ecologisch oogpunt een fikse ontgoocheling En ook het gemeenschappelijk standpunt van de Raad was een absolute ramp. De tweede lezing van het EP en de daaropvolgende bemiddelingsprocedure zetten de toestand recht. We mogen tevreden zijn over het resultaat. Ik keurde het bereikte akkoord dan ook goed.
Vytautas Landsbergis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in alle lopende debatten over het plegen van abortus op hen die zouden kunnen leven wordt een heel persoonlijk moment centraal gesteld door iets dat een zekere onpartijdigheid suggereert: reproductieve gezondheidszorg, een term die als kapstok dient voor allerlei zaken en in zekere zin verwarring doet ontstaan. We zouden daarom openlijk moeten spreken over non-reproductieve gezondheid en ons moeten verdiepen in de vraag hoe de reproductiviteit in de Europese samenleving kan worden beperkt of verminderd zonder lichamelijke schade aan vrouwen toe te brengen.
Dergelijke schade is een heel slechte zaak, maar het wordt tijd om te beseffen dat het probleem breder is doordat de schade eveneens psychologische en maatschappelijke aspecten omvat en daarnaast te maken heeft met het gebrek aan compassie en de toename van de hardvochtigheid in onze samenlevingen, waardoor zij in demografisch opzicht veranderen in zelfmoordsamenlevingen.
Om die redenen heb ik voor de schrappingen gestemd die de heer Mitchell heeft voorgesteld.
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het oorspronkelijke Commissievoorstel voor de invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking was voor het Europees Parlement onaanvaardbaar, daar het de medebeslissingsbevoegdheid van het Parlement en de beginselen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in gevaar bracht.
Nu de nodige amendementen van het Parlement in het voorstel zijn verwerkt, kan ik evenwel instemmen met de definitieve versie van de verordening. Het voorstel beperkt de wetgeving in de tijd (2013), introduceert een tussentijdse herzieningsprocedure, voorziet in een specifiek instrument voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid – het financieringsinstrument voor ontwikkelingsamenwerking (DCI) – dat verschilt van het samenwerkingsbeleid met de geïndustrialiseerde landen, is gebaseerd op één rechtsgrondslag en haalt geen streep door het recht van het Parlement om in het kader van de medebeslissingsprocedure mede vorm te geven aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en gedetailleerdere financiële bepalingen op te stellen.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Het instrument voor ontwikkelingssamenwerking voorziet in meer dan 16 miljard euro aan ontwikkelingsuitgaven in het kader van de volgende financiële vooruitzichten. Het instrument bestaat uit twee hoofdonderdelen – een geografisch en een thematisch deel. De uitgaven voor het geografische deel behelzen de middelen waarover de Commissie en de partnerlanden via onderhandelingen overeenstemming zullen bereiken in het kader van de landenstrategiedocumenten – bijna 11 miljard euro. Ik ben ingenomen met het feit dat het Parlement er tijdens de onderhandelingen op aangedrongen heeft dat maatschappelijke diensten, in het bijzonder gezondheidszorg en onderwijs, door de Commissie als prioriteit worden aangemerkt bij de opstelling van deze documenten. Voorts verkreeg het Parlement de toezegging van de Commissie dat 20 procent van de middelen voor geografische programma's wordt besteed aan basisgezondheidszorg en aan basis- en secundair onderwijs – een belangrijke en sinds lang bestaande prioriteit van de Sociaal-democratische Fractie.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De bevordering van ontwikkeling is in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de EU, mutatis mutandis, net zo belangrijk als de bevordering van de mensenrechten en de democratie.
Telkens wanneer de Europese Unie in het kader van buitenlandse samenwerking de groei en de ontwikkeling van derde landen stimuleert, werkt de Unie aan een betere wereld en behartigt ze tegelijkertijd – dat moeten we erkennen – haar eigen belangen. Dat doet echter niets af aan de verdiensten van dat samenwerkingsbeleid. Integendeel zelfs.
We dienen te benadrukken dat met name het hoofdstuk illegale immigratie één van de krachtigste wapens is waarover wij beschikken, vooral als het gebruikt wordt in samenwerking met onze buurlanden.
Bij ontwikkelingssamenwerking is net als bij democratie en mensenrechten wat goed is voor de ene partij ook goed voor de andere partij.
Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. (EN) Ons deel van de wereld, dat het voorrecht geniet te leven in welvaart, draagt een grote verantwoordelijkheid tegenover degenen die honger lijden en een onzekere toekomst tegemoet gaan.
Ik denk dat wij in staat zijn om op grond van onze humanitaire verantwoordelijkheid met één stem te spreken. Als wij ons ten behoeve van deze nobele zaak eendrachtig opstellen, kunnen wij veel veranderen.
Daarom verzet ik mij tegen paragrafen waarin de zogenaamde "reproductieve en seksuele rechten" hun intrede doen, die er simpelweg op gericht zijn onze steun voor abortus te winnen. Dit onderwerp stond in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie niet vermeld. Het kwam pas in het Parlement om de hoek kijken. Het is een zeer ongelukkig signaal aan de Europeanen die tegen abortus zijn en niet de weg willen effenen naar dergelijke praktijken die in dit document schuilgaan onder de technische term "reproductief recht".
Willen wij echt dat dit signaal wordt afgegeven? Wij mogen niet respectloos omgaan met de overtuigingen van katholieken enkel omdat ze tegenwoordig in de minderheid zijn. Onze boodschap aan hen is helder: die luidt dat Europa niet langer hun verantwoordelijkheid is!
Ik concludeer dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan onze strijd tegen armoede en aan de Europese integratie.
Daarom heb ik gepleit voor de ondersteuning van de amendementen 1, 2 en 3. Zonder deze amendementen kon ik niet vóór dit verslag stemmen.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De delegatie van de Communistische Partij van Griekenland in het Europees Parlement heeft tegen het verslag over de ontwerpverordening van de Commissie betreffende het "gemoderniseerd douanewetboek" gestemd, omdat daarmee de deur wagenwijd open wordt gezet voor een invasie van grote, monopolistische bedrijven (voornamelijk op het gebied van logistiek). De invoering van een vergunninghoudend bedrijf zal, in combinatie met de vervanging van artikel 5 van Verordening 2193/92 betreffende douanevertegenwoordigers tot gevolg hebben dat douane-expediteurs in Griekenland en in talrijke andere lidstaten van de EU hun baan verliezen aan monopolistische concerns die zich op dit gebied zullen vestigen, met alle nadelige gevolgen van dien voor de veiligheid van douaneprocedures.
Het nieuwe douanewetboek volgt het kader van de Strategie van Lissabon, die tot doel heeft de winst van het grootkapitaal zo hoog mogelijk op te drijven. Dit beleid maakt niet alleen korte metten met de arbeids-, loon-, verzekerings- en sociale rechten van de werknemers – die het belangrijkste doelwit zijn van dit beleid – maar zal ook rampzalige gevolgen hebben voor zelfstandigen en het midden- en kleinbedrijf.
Het reactionaire beleid van de EU richt zich tegen de volksklasse in haar geheel.
Nu blijkt zonder meer hoe belangrijk het is dat het MKB zich verenigt met de arbeidersklasse. Zij moeten een volksalliantie sluiten die de ambities van de monopolies en het imperialisme een halt kan toeroepen en zelf de macht kan veroveren om voor het hele volk de weg naar welvaart te openen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De veeteler en de consument hebben het recht en de plicht om voor hun gezondheid en veiligheid te zorgen en om de samenstelling van elk product en natuurlijk ook van elk veevoeder te kennen. Daarom stemmen wij in met de amendementen en het verslag tot wijziging van de richtlijn betreffende het verkeer van mengvoeders.
Natuurlijk hebben de ondernemingen in de sector beroep aangetekend bij het Europese Hof van Justitie, onder de voorwendselen dat "ernstige schade" zou worden aangericht aan de "economische belangen van de producenten" en dat de intellectuele eigendom niet beschermd zou worden. In feite willen zij zich alleen maar onttrekken aan hun verplichting om de consument informatie te verstrekken over de samenstelling van de veevoeders. Die informatie helpt de veetelers en consumenten echter om te kiezen en hun gezondheid te beschermen.
Natuurlijk zal tegelijkertijd ook elke producent worden gecontroleerd. Wat hij verkoopt, moet immers overeenkomen met de ingrediënten die op het etiket vermeld staan en met de regels ter bescherming van de volksgezondheid.
Wij mogen echter geen illusies koesteren en denken dat met juridische en andere middelen paal en perk kan worden gesteld aan het gewetenloos handelen van de monopolistische veevoerbedrijven, die verantwoordelijk zijn voor de dioxine- en BSE-schandalen. Voor die bedrijven heeft winst absolute voorrang en niet de bescherming van de volksgezondheid. Zolang er geen toereikende controleorganen zijn in de overheidssector, zolang de verantwoordelijkheid voor de controle wordt neergelegd bij particulieren, hebben wij alle reden om ongerust te zijn over de bescherming van de volksgezondheid en de veiligheid van de voedselketen.
Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag om een snelle wijziging van Richtlijn 2002/2/EG mogelijk te maken die ertoe leidt dat, in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie, de verplichting om klanten op hun verzoek de exacte samenstelling van mengvoeders mee te delen wordt geschrapt.
Het Hof oordeelde dat deze bepaling te weinig oplevert in termen van extra gezondheidsbescherming om de ernstige gevolgen ervan voor de belangen van de fabrikanten te rechtvaardigen.
Ik heb er evenwel met bezorgdheid en teleurstelling kennis van genomen dat de juridische diensten van de instellingen de indiening van verdergaande amendementen op deze controversiële wetgeving door de gekozen leden van het Europees Parlement wisten te voorkomen.
Het was de bedoeling om de voorschriften te wijzigen volgens welke de gewichtspercentages van alle voedermaterialen die in mengvoeders voorkomen, moeten worden vermeld.
De vermelding van exacte percentages voor diervoeders gaat verder dan de equivalente bepalingen die van toepassing zijn op voedingsmiddelen voor menselijke consumptie.
In de meeste gevallen is gewichtsvermelding van de ingrediënten toereikend om de belangen van de landbouwers en consumenten alsmede de recepturen van de fabrikanten te beschermen. Ik verwacht dat de Commissie deze aandachtspunten zal meenemen in haar herziening van de voederwetgeving die voor volgend jaar op stapel staat.
Neil Parish (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De delegatie van de Conservatieven in het Parlement heeft haar steun gegeven aan dit verslag om een snelle wijziging van Richtlijn 2002/2/EG mogelijk te maken die ertoe leidt dat, in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie, de verplichting om klanten op hun verzoek de exacte samenstelling van mengvoeders mee te delen wordt geschrapt. Het Hof oordeelde dat deze bepaling te weinig oplevert in termen van extra gezondheidsbescherming om de ernstige gevolgen ervan voor de belangen van de fabrikanten te rechtvaardigen.
Wij hebben er evenwel met bezorgdheid en teleurstelling kennis van genomen dat de juridische diensten van de instellingen de indiening van verdergaande amendementen op dit controversiële stuk wetgeving door de gekozen leden van het Europees Parlement wisten te voorkomen. Het was onze bedoeling om ook de voorschriften te wijzigen volgens welke de gewichtspercentages van alle voedermaterialen die in mengvoeders voorkomen, moeten worden vermeld. Wij vinden niet dat het nodig is de exacte percentages te vermelden en merken op dat zulks verder gaat dan de equivalente bepalingen die van toepassing zijn op voedingsmiddelen voor menselijke consumptie. In de meeste gevallen is gewichtsvermelding van de ingrediënten toereikend om de belangen van de landbouwers en consumenten alsmede de fabricage- en bedrijfsgeheimen van de fabrikanten te beschermen. Wij verwachten dat de Commissie deze aandachtspunten zal meenemen in haar herziening van de voederwetgeving die voor volgend jaar op stapel staat.
Marco Cappato (ALDE), schriftelijk. (IT) Ik sta achter het verslag van de heer McMillan-Scott en mevrouw Flautre over het Europees instrument voor democratie en mensenrechten, omdat democratie een universeel grondrecht is en daarom bevorderd moet worden door internationale instellingen.
De radicalen in dit Parlement hebben jarenlang gestreden om ervoor te zorgen dat de "democratische clausules" die in de vele overeenkomsten tussen de EU en autoritaire landen als Laos, Vietnam en Oezbekistan zijn opgenomen, geëerbiedigd worden. Deze overeenkomsten moeten naar de letter worden toegepast; de bevordering van het recht op democratie kan echter niet slechts een bijproduct van het samenwerkingsbeleid, de internationale handel of de humanitaire hulp zijn. We moeten in actie komen door een echt Europees beleid inzake democratie in de wereld uit te stippelen, want het recht op democratie mag niet bij de "buurlanden" van Europa ophouden.
We moeten overal ter wereld een bondgenootschap tussen Europa en pro-democratische machten tot stand zien te brengen: dat is waar de rapporteurs op doelden. Uit het vermogen van de EU om in de toekomst actie te ondernemen, zal blijken of deze doelstelling is bereikt, of dat er behoefte is aan nieuwe, flexibeler en doeltreffender middelen.
Kartika Tamara Liotard en Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. Socialisten hebben een lange traditie van internationale solidariteit. Zij komen niet alleen op voor mensenrechten, vrede, democratie, bestaanszekerheid, eerlijk delen, publieke voorzieningen en een schoon milieu voor de mensen in hun eigen woonplaats, regio of staat, maar ook voor de mensen in hun buurlanden en in andere delen van de wereld.
Mensenrechten voor anderen zijn belangrijker dan eigen economische voordeeltjes door goedkope importen uit landen waar de mensenrechten worden vertrapt. Vanuit die opvatting hebben wij boycot-acties tegen de dictatoriale minderheidsregimes in Zuid-Afrika, voormalig Rhodesië, de voormalige Portugese koloniën en het Chili van Pinochet ondersteund. Door samen op te trekken met verzetsbewegingen in die landen hebben we kunnen bijdragen tot ingrijpende veranderingen.
Daarom ondersteunen wij, afgevaardigden van de SP in Nederland, het verslag-Flautre/McMillan-Scott, dat mensenrechten betrekt bij internationale verdragen en de betrekkingen met dictatuurstaten. Wij beseffen dat dit rapport kan worden misbruikt voor maatregelen tegen Venezuela of andere staten waar de bevolking heeft gekozen voor radicale stappen naar menselijke gelijkwaardigheid, en misschien zelfs als rechtvaardiging voor humanitair gemotiveerde militaire interventies. Wij betreuren dat een deel van onze GUE/NGL-Fractie thans uit vrees daarvoor blijkt te kiezen voor een principe van niet-inmenging, en daarmee onbedoeld ook voor het ontzien van onaanvaardbare dictaturen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De Europese Unie koppelt haar buitenlands beleid expliciet aan de bevordering van de mensenrechten en de democratie. Dat is een opmerkelijke en lovenswaardige zaak. Ik ben er echter van overtuigd ben dat niet iedereen in het Europees Parlement – en in de andere communautaire instellingen – dezelfde mening heeft als het erom gaat te bepalen wanneer mensenrechten worden geschonden en waar geen sprake is van democratie. Het zou misschien beter zijn dat probleem op dit moment te negeren, maar dan zouden we de realiteit alleen toedekken en niet verbeteren.
Na deze opmerking wil ik mijn eerste punt nog eens beklemtonen. Het verbreiden van de democratie en de verdediging van de mensenrechten is intrinsiek een goede zaak, waar de volkeren van de landen waar geen sprake is van democratie en respect voor de mensenrechten, de buurlanden (de reden waarom de bevordering van de democratie in onze buurlanden zo belangrijk is) en de wereld in het algemeen, baat bij hebben.
Om die redenen geef ik, met de genoemde voorbehouden, mijn steun aan dit verslag.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Met het "Europees financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld" wordt onverholen toegegeven dat het recht van de EU om imperialistische interventies uit te voeren, in naam van de "democratie en de mensenrechten" en ten koste van de volkeren in heel de wereld, nu officieel wordt verankerd.
Het verslag van de Commissie gaat zelfs nog verder in deze verwerpelijke, reactionaire richting, omdat hierin wordt onderstreept dat dit recht ook "zonder de toestemming van de regering van het gastland" zal worden uitgeoefend. Op die manier kan zij grote sommen geld ter beschikking stellen van niet alleen het meedogenloos imperialistisch beleid van de EU, maar ook van diverse niet-gouvernementele organisaties en zelfs van organisaties die niet officieel in hun land geregistreerd staan, en dus illegaal zijn. Het verslag voorziet in het creëren van productieve krachten voor onafhankelijke maatschappelijke organisaties, dat wil zeggen in de opleiding van geheim agenten. Onder de doelstellingen valt ook de versterking van het Internationaal Strafhof en van buitengewone internationale gerechtshoven.
De EU werpt zich op als de mondiale toezichthouder op de democratie en de mensenrechten. Zij wil deze kunnen gebruiken als het "paard van Troje" om de nationale en sociale soevereiniteit van de landen die zich verzetten tegen haar keuzes, te ondermijnen en om regeringen die haar niet bevallen, uit het zadel te wippen.
De volkeren moeten hun eigen conclusies trekken! Zij moeten hun strijd tegen dit barbaars imperialistisch verbond van het monopolistisch kapitaal opvoeren en de ambitie van de imperialisten om tot mondiale politieagent te worden bevorderd naar de vuilnisbelt van de geschiedenis verwijzen!
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het grote aantal gevallen van letsel ten gevolge van ongevallen en geweld in de diverse lidstaten blijft zorgwekkend. Daarom vinden we het belangrijk de aandacht te vestigen op de oorzaken van dat letsel en na te gaan onder welke omstandigheden, waarom, wanneer en waar het ontstaat. Zoals bekend zijn er talrijke factoren op sociaal, economisch en cultureel vlak die de oorzaak vormen van dat letsel. Naarmate we deze aspecten beter begrijpen, des te beter en omvangrijker de acties kunnen zijn om dergelijk letsel te voorkomen. Daarom wordt in het verslag dat we vandaag hebben aangenomen de nadruk gelegd op preventie.
Het verzamelen van informatie is derhalve de eerste stap. Het is evenwel van essentieel belang de levensomstandigheden van de burgers te verbeteren. Daarvoor is het onder meer noodzakelijk een beleid te handhaven voor openbare gezondheidszorg die voor iedereen, ongeacht zijn economische positie, toegankelijk dient te zijn, openbaar onderwijs van kwaliteit in stand te houden en ongelijkheden te verminderen of weg te nemen. Ongevallen en letsel vormen een enorme humanitaire kostenpost en leiden tot vroegtijdige dood en jarenlange invaliditeit. Ook de kosten voor de gezondheidszorg en de schade voor de maatschappij als gevolg van productiviteitsverlies zijn zeer omvangrijk. Letsel kan overigens voorkomen worden en daarom zijn gezondere levenswijzen en overheidsbeleid voor het veiliger maken van de levensomstandigheden onmisbaar. Voorkomen is immers beter dan genezen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De belangrijkste beweegreden voor "letselpreventie" is het investeren in sectoren die iets zullen opleveren. Er wordt vooral gekeken naar de kosten en de baten en niet naar de gezondheid. Wij zijn het oneens met dergelijke vrijemarktstimulansen, die als een rode draad door de inspanningen op het terrein van letselpreventie lopen.
Omdat alles als letsel wordt aangemerkt, worden ongelijke gevallen op één hoop gegooid. De aanpak daarvan wordt op gemeenschappelijke leest geschoeid, namelijk op die van de individuele verantwoordelijkheid. De werkelijke oorzaken van de ongevallen worden verborgen en de strategie voor letselpreventie en -aanpak wordt op een ander spoor gezet.
Individuele verantwoordelijkheid wordt de belangrijkste oorzaak genoemd van "letsel", omdat men de verantwoordelijkheid van de werkgever voor deze arbeidsongevallen onder het tapijt wil vegen.
In de bevordering van "veilig gedrag" wordt gezwegen over de noodzaak om elke preventiestrategie af te stemmen op collectieve maatregelen voor de bescherming van de veiligheid op de werkplek en in de leefomgeving van de werknemers.
Men probeert de verplichting van de werkgever en de kosten van de preventie van arbeidsongevallen direct of indirect af te wentelen op de werknemer.
Het uiteindelijke doel is nog intensiever werk en nog lagere arbeidskosten.
De overheid heeft een grote verantwoordelijkheid. Omdat de vrije economie bevorderd moet worden, verricht de overheid geen echte controle en ziet criminele nalatigheden en mankementen in de door ondernemers uitgevoerde projecten door de vingers. Daardoor wordt het gevaar op ongelukken alleen maar groter. De preventie van ongelukken moet stelselmatig door de overheid worden aangepakt en worden toegespitst op de daadwerkelijke oorzaken. De instanties voor registratie en onderzoek van deze ongevallen moeten onder de overheid vallen. Met het verzekeren van de beroepsrisico's en de instelling van een overheidsorgaan van arbeidsartsen en veiligheidsdeskundigen kan men arbeidsongevallen op een stelselmatige wijze voorkomen.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Wij zijn het aan ons milieu en aan de mensen die wij vertegenwoordigen, verplicht om onmiddellijk een eind te maken aan het stimuleringbeleid ten aanzien van internationale transporten kriskras door Europa. Nu kanker en aandoeningen aan de luchtwegen de op vier na meest voorkomende doodsoorzaak zijn geworden in de EU, is het hiervoor de hoogste tijd.
Om de veiligheid te bevorderen, dienen wij echter ook een oplossing te vinden voor het probleem van het op een dwaalspoor geraakte multiculturalisme, dat uiteindelijk leidt tot het ontstaan van steeds meer gebieden in Europese steden waar de ordehandhavers en hulpverleners als indringers worden gezien, waar sprake is van een wijd verbreid verval van waarden en waar de rechtsorde niet meer wordt erkend.
Dit verschijnsel doet zich niet alleen voor in Parijs, want ook in Berlijn zijn er wijken waar branden niet op tijd geblust of gewonden niet weggebracht kunnen worden omdat het niet mogelijk is te communiceren met de woedende buitenlandse menigte, die degenen die proberen te helpen, dreigt aan te vallen of te bestelen – zogenaamde no-go areas, waar zelfs de politie alleen nog maar op volle sterkte heen durft te gaan.
Zo is het in Frankrijk begonnen, en wij weten allen waartoe dit heeft geleid. Als we al spreken over preventie en meer veiligheid, dan moeten wij ook deze problemen aanpakken voordat de situatie escaleert.
David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Uiteraard heb ik vóór het verslag gestemd over het financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen. Zoals ik in het debat al aangaf, is het in financieel opzicht misschien wel het minst aanzienlijke externe instrument, maar toch heeft het een begroting van 22 miljoen euro per jaar alsmede een bereik dat onze externe beleid met betrekking tot zeventien belangrijke landen bestrijkt. Ik denk dat de door het Parlement goedgekeurde amendementen het instrument geschikter en doeltreffender zullen maken bij het bevorderen van de belangen en waarden van de EU in deze heterogene groep van zeventien landen. Ik wil de collega's van alle fracties bedanken voor hun steun bij het vinden van zo'n brede consensus.
(De vergadering wordt om 13.05 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DAGMAR ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter
17. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
18. Coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0399/2006) van Ruth Hieronymi, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (COM(2005)0646 – C6-0443/2005 – 2005/0260(COD)).
Viviane Reding , lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, dames en heren, ik wil iedereen bedanken die binnen het Parlement heeft meegewerkt aan het voorstel voor een richtlijn betreffende audiovisuele mediadiensten. Ik wil met name de rapporteur, mevrouw Hieronymi, evenals de rapporteurs voor advies en de schaduwrapporteurs feliciteren, die tijd noch moeite hebben gespaard om het advies van het Parlement uit te werken.
Hun inspanningen zijn beloond, want veel van de voorgestelde amendementen waarover we ons vandaag buigen zijn een verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel dat de Commissie op 13 december 2005 indiende. Ik wil ook de uitstekende samenwerking benadrukken tussen het Parlement, mijn diensten en de Raad. Het Finse voorzitterschap heeft uitstekend werk verricht.
Het voorstel voor een richtlijn betreffende audiovisuele mediadiensten die de "Televisie zonder grenzen"-richtlijn moderniseert, zal worden beschouwd als een van de belangrijke stukken wetgeving van deze zittingsperiode. Het voorstel komt tegemoet aan twee eisen: ten eerste kunnen we onze audiovisuele bedrijven aanpassen aan de aanzienlijke technologische en commerciële ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden; daarnaast laat het zien dat de politieke wil bestaat om de waarden veilig te stellen die cruciaal zijn voor ons gemeenschapsleven en voor het vormgeven van de publieke opinie.
Enerzijds moeten we de technische en commerciële aspecten in ogenschouw nemen. De nieuwe manieren van televisiekijken, zoals Internet Protocol Television (IPTV) en Video on Demand (VOD), de overgang naar digitale technologieën waardoor het aanbod van diensten sterk toeneemt, de komst van nieuwe spelers op de markt, waaronder telecommunicatiebedrijven, internetproviders en grote internationale investeerders. Anderzijds moeten we rekening houden met waarden zoals consumentenbescherming, menselijke waardigheid, het beschermen van minderjarigen, en het bevorderen van culturele diversiteit en mediapluralisme.
Dankzij het voorstel van de Commissie kunnen alle bedrijven die willen investeren in de audiovisuele sector dit doen onder eerlijke concurrentievoorwaarden en op Europees niveau, namelijk het niveau van de interne markt. Het beginsel waarop de richtlijn van 1989 berust is niet wezenlijk veranderd en geldt nog steeds als grondslag voor de gemoderniseerde richtlijn. Volgens dit beginsel hoeft enkel de nationale wetgeving van het land van oorsprong te worden nageleefd om het vrije verkeer van diensten op de interne markt volledig te waarborgen.
Ik ben het Parlement erkentelijk dat het zich achter deze wezenlijke eis schaart, die niet alleen bijdraagt aan de kracht van onze audiovisuele sector, maar ook, door nationale markten open te stellen voor Europese concurrentie, aan mediapluralisme.
De voornaamste punten van het Commissievoorstel zijn de volgende. Allereerst moet de richtlijn van toepassing gemaakt worden op audiovisuele mediadiensten, met een definitie van deze diensten die flexibel genoeg is om met de tijd mee te gaan en ook voldoende nauwkeurig om de sector de rechtszekerheid te geven die deze nodig heeft. Ten tweede moeten de verschillende diensten verdeeld of gegroepeerd worden in twee categorieën op grond van het tweeledige differentiatiecriterium: enerzijds de keuzevrijheid en controle van de gebruikers en anderzijds het effect van deze diensten op de manier waarop de publieke opinie wordt vormgegeven.
Lineaire diensten, die de eerste groep vormen, zijn televisie-uitzendingen met een opeenvolging van programma's. Deze diensten hebben een pushcontent, of het platform nu traditioneel, IPTV of mobiele televisie is.
De andere groep – niet-lineaire diensten – wordt geleverd op verzoek van de consument. Deze diensten, zoals video op aanvraag bijvoorbeeld, hebben een pullcontent, die geselecteerd wordt uit een catalogus.
Wat de regels betreft, geldt voor de audiovisuele inhoud van de eerste categorie – dat wil zeggen de traditionele radio- en televisie-uitzendingen, een aantal voorschriften die vergelijkbaar zijn met de huidige voorschriften, zij het gemoderniseerd en vereenvoudigd, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen die ik heb genoemd. Verder moet bij de audiovisuele inhoud van de tweede categorie, een beroep kunnen worden gedaan op het land-van-oorsprong-beginsel, op voorwaarde dat de geharmoniseerde basisregels, met name betreffende de bescherming van minderjarigen en het verbod op het aanzetten tot rassenhaat, worden nageleefd.
Tot slot moeten we de drempel voor toegang tot de audiovisuele sector verlagen door de huidige regels te vereenvoudigen, met name op het gebied van commerciële communicatie, maar zonder het algemeen belang uit het oog te verliezen.
Mevrouw de Voorzitter, ik ben me terdege bewust van het feit dat veel afgevaardigden erg gevoelig zijn voor dit onderwerp en dat sommigen van hen strengere regels eisen ten aanzien van reclame. Ik wil heel duidelijk zijn over deze kwestie. Net als u wil ik geen televisie naar Amerikaans model, dat wil zeggen programma's die om de haverklap onderbroken worden door afzonderlijke reclamespots. Daarom houdt de Commissie vast aan de limiet van twaalf minuten per uur en is ze van mening dat afzonderlijke spots een uitzondering moeten blijven, behalve bij sportprogramma's. Daar staat tegenover dat omroepen, of ze nu publiek of privaat zijn, de reclame-inkomsten nodig hebben om kwalitatief hoogwaardige content in te kopen, zoals sport, films en documentaires. Als we willen dat de Europese burger de keuze houdt tussen gratis televisie en abonnee-tv, moeten we reclame op de koop toenemen.
Ook moeten we co- en zelfregulering bevorderen als aanvullende methode om de richtlijn ten uitvoer te leggen. Dit is de eerste keer dat we deze mogelijkheid opnemen in een wetgevingstekst. Tevens is het zaak het algemeen belang te benadrukken als het gaat om de bescherming van kinderen tegen schadelijke content, de bescherming van de menselijke waardigheid en het recht van de consument op transparantie, alsmede het stimuleren van Europese producties die uiting geven aan onze culturele diversiteit.
Geachte afgevaardigden, u hebt vandaag de kans om de zeer succesvolle Europese audiovisuele contentindustrie nog concurrerender te maken en nog steviger te integreren in de Europese interne markt, zonder af te zien van strenge ethische eisen. Ik vraag u tijdens het debat en de stemming van de gelegenheid gebruik te maken om twee signalen af te geven: een signaal aan de Europeanen om nieuwe ontwikkelingen op televisiegebied niet uit de weg te gaan, en een signaal aan de industrie om te investeren, niet alleen teneinde waarde te creëren, maar ook om ervoor te zorgen dat de creatieve content van morgen Europees is. Dat kan alleen wanneer het juridische raamwerk beter is afgestemd op de televisie van de 21e eeuw. De Commissie laat zich uitsluitend leiden door deze overwegingen bij het beoordelen van de parlementaire amendementen.
Mevrouw de Voorzitter, ik zal aan het einde van dit debat het standpunt van de Commissie inzake de amendementen nader toelichten. Ik dank u voor uw aandacht. Ik kan nu al zeggen dat de Commissie voornemens is een groot aantal van de door de rapporteur ingediende amendementen te aanvaarden.
Ruth Hieronymi (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen, mevrouw de commissaris, wil ik de Commissie en de Raad, zowel onder het Oostenrijkse als het Finse voorzitterschap, bedanken voor de uitstekende samenwerking met het Parlement. Met name wil ik echter mijn collega-rapporteurs en -schaduwrapporteurs bedanken, die ervoor hebben gezorgd dat de Commissie cultuur en onderwijs als ten principale bevoegde commissie zeer goed heeft kunnen samenwerken met de Commissies interne markt, economische zaken, industrie, burgerlijke vrijheden en gendergelijkheid.
Ons gemeenschappelijke doel was en is dat de televisie als audiovisueel massamedium ook in de toekomst zowel een cultuur- als een economisch goed blijft, omdat we de informatievrijheid en de diversiteit van opinies in een gemeenschappelijke interne Europese markt niet aan de markt alleen kunnen overlaten. Daarom is het belangrijk dat wij vandaag overgaan tot een herziening van de televisierichtlijn, die betrekking heeft op analoge televisie-uitzendingen maar momenteel geen rechtszekerheid en duidelijkheid biedt voor de nieuwe digitale diensten. Het is de uitdrukkelijke wens van het Parlement en van zijn commissies dat televisie en soortgelijke diensten in de toekomst onafhankelijk van het technologische platform worden beoordeeld op hun inhoud. Cruciaal is het hoofddoel van dit audiovisuele massamedium, waarbij inhoud op het gebied van informatie, educatie en vermaak onder redactionele verantwoordelijkheid wordt geproduceerd en samengesteld en daarna voor het brede publiek wordt uitgezonden en via elektronische netwerken wordt verspreid. Dit houdt een duidelijke afbakening in ten opzichte van de overige diensten van de informatiemaatschappij en vooral ten opzichte van die waarop de richtlijn voor de elektronische handel betrekking heeft. De nieuwe audiovisuele diensten hebben die rechtszekerheid nodig, en in deze richtlijn krijgen zij die doordat er rekening mee wordt gehouden. Alleen wanneer voldaan wordt aan het hoofddoel van deze richtlijn, geldt zij ook. Ik wil hier nog eens luid en duidelijk zeggen dat deze richtlijn geen betrekking heeft op privé- of niet openbare e-mails en ook niet op elektronische versies van kranten, omdat deze niets te maken hebben met dit hoofddoel.
De mediavrijheid is in de Europese Unie gebaseerd op het land-van-oorsprong-beginsel, en dit beginsel is ook in deze nieuwe richtlijn opgenomen. Het was echter ook noodzakelijk rekening te houden met de zorgen van die lidstaten die geconfronteerd worden met misbruik of ontduiking ervan of die vrezen dat dit zal gebeuren. Op dit punt is het compromis van het Parlement zeer evenwichtig omdat er rekening wordt gehouden met beide zienswijzen om het proces van Lissabon en zodoende de economische kracht van de nieuwe elektronische mediadiensten optimaal te kunnen gebruiken. Dit betekent dat wij brede overeenstemming hebben bereikt over het toepassingsgebied en het land-van-oorsprong-beginsel, maar ook over de coregulering en zelfregulering van de jeugd- en consumentenbescherming, over het recht op korte nieuwsverslagen, over de bevordering van Europese content en over een betere toegang voor gehandicapten.
Uit dit debat zal duidelijk worden dat wij van mening verschillen over reclame. Net als de Commissie ben ik niet voor meer reclame – twaalf minuten – maar voor meer flexibiliteit. Desondanks moest ik helaas instemmen met een compromis ten aanzien van productplaatsing. Ik hoop van harte dat wij door middel van betere onderscheidingstekens een maximum aan rechtszekerheid kunnen scheppen voor de consument. Al met al is de herziening van de EU-televisierichtlijn echter een echt fitnessprogramma voor een op de toekomst gerichte Europese televisie, en ik wil u van harte vragen hieraan uw steun te geven.
(Applaus)
Karsten Friedrich Hoppenstedt (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het verheugt mij als woordvoerder van de Commissie economische en monetaire zaken dat ons met slechts twee tegenstemmen goedgekeurde advies grotendeels is overgenomen in het verslag dat de Commissie cultuur en onderwijs heeft goedgekeurd. Ik wil mevrouw Hieronymi derhalve hartelijk bedanken voor dit resultaat.
Met name de afgelopen weken hebben wij met succes ervoor geijverd het land-van-oorsprong-beginsel intact te houden. Ik wil vanzelfsprekend allen die hieraan hebben bijgedragen, bedanken omdat dit beginsel de basis vormt van de richtlijn, en het is in het belang van een functionerende interne markt dat we hiermee niet de hand lichten.
Naar mijn mening is de openstelling en liberalisering op het gebied van reclame essentieel om ons duale medialandschap en de ongecodeerde, uit reclame gefinancierde televisie te behouden. Als wij die liberalisering willen verwezenlijken, moeten wij de eis dat reclame in blokken wordt uitgezonden en de regel dat er in televisiefilms, bioscoopfilms, kinder- en nieuwsprogramma's dertig minuten moet zitten tussen reclamespots opheffen en productplaatsing toelaten.
Productplaatsing is een controversieel onderwerp, en ik denk dat ons niets anders rest dan het toe te laten binnen strenge grenzen; een verbod zou niet realistisch zijn. Uit een wetenschappelijke studie is gebleken dat er ondanks een verbod in veel lidstaten nog steeds sprake is van productplaatsing en dat een verbod Europese investeerders de Amerikaanse markt op zou jagen.
Ik denk dat de positieve lijst een evenwichtige oplossing kan bieden, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige situatie. Naast de liberalisering van de reclamevoorschriften is de herziening van het toepassingsgebied een ander belangrijk aspect van de richtlijn. Zoals wij weten, kan televisie-inhoud nu ook via internet en mobiele telefoons worden ontvangen. In dit verband hebben wij gekozen voor een technische aanpak die waarborgt dat ook rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen en platforms.
Wanneer de plenaire vergadering tijdens de stemming rekening houdt met deze essentiële punten, kunnen wij de uitdagingen van het digitale mediatijdperk met een gerust hart tegemoetzien en tegelijkertijd het grote goed van de Europese televisiecultuur in stand houden.
Heide Rühle (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil met name mevrouw Hieronymi en de schaduwrapporteurs van mijn commissie, vooral de heer Kamall, mevrouw Hedh en mevrouw Wallis, bedanken. Mevrouw Hieronymi heeft in het kader van een intelligente samenwerking hard gewerkt met de andere vijf commissies, en de Commissie interne markt heeft vooraf enkele compromissen voorbereid, waarmee de Commissie cultuur en onderwijs rekening heeft gehouden en die ook invloed hebben gehad op de uitslag van de stemming binnen die commissie. Dit geldt met name voor het toepassingsgebied van de richtlijn, dat voor ons van groot belang is. Nieuwe technologieën bevorderen nieuwe producten en nieuwe vormen van consumentengedrag. Als gevolg van de digitalisering betreden nieuwe en sterke actoren, zoals de telecommunicatiemaatschappijen, de markt. Met het oog op de toekomst was het noodzakelijk het toepassingsgebied van de richtlijn te verbreden. Wij zijn er echter ook in geslaagd dit toepassingsgebied duidelijker en restrictiever te formuleren dan in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, en dat is ongetwijfeld een succes waarin alle commissies delen.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. (DE) Ter informatie, mevrouw Rühle, wil ik u graag zeggen dat u straks nog eens een minuut krijgt wanneer u spreekt namens uw fractie. Maar als woordvoerster van een commissie hebt u slechts recht op één minuut. Ik laat het aan u over om dit binnen uw fractie op een bevredigende wijze te regelen. U kunt de belangrijkste punten vanzelfsprekend recapituleren wanneer u straks namens uw fractie spreekt.
Jean-Marie Cavada (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, één minuut, dat is een reclamespot! Goed, ik zal toch proberen er iets van te maken.
Laten we beginnen met de politieke plichtplegingen. Ik wil de commissaris bedanken. Ik herinner me de conferentie van Liverpool. De tekst die u ons toen voorlegde was al een goed voorstel voor de middellange termijn. Ik wil ook mevrouw Hieronymi bedanken. Dankzij haar onderhandelingsvaardigheden als rapporteur konden de meeste door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ingediende amendementen opgenomen worden in het aan de plenaire vergadering voorgelegde verslag.
Ik wil twee kanttekeningen plaatsen. Allereerst wil ik namens enkele delegaties zeggen hoezeer ik het betreur dat nu wordt getornd aan de binnen de Commissie cultuur en onderwijs goedgekeurde compromissen, waarin een gulden middenweg was gevonden tussen de financieringsbehoefte van omroepen enerzijds en respect voor de kijkers anderzijds. Dat is een heel slecht idee, en schadelijk voor de hele audiovisuele sector, want een sector die zijn consumenten niet respecteert graaft uiteindelijk zijn eigen graf. Wat de regels voor reclame betreft, denk ik dan ook dat het onontbeerlijk is de integriteit van artistieke producties te respecteren, en – wat mijzelf aangaat en totdat ik nader geïnformeerd ben – houd ik vast aan de regel dat programma's per tijdvak van 45 minuten slechts eenmaal onderbroken mogen worden.
De Commissie cultuur en onderwijs heeft de kwestie van productplaatsing heel duidelijk in kaart gebracht, en ik schaar me dan ook achter haar amendement.
Tot slot, mevrouw de Voorzitter, betreur ik het dat dit verslag en de politieke omstandigheden waarin het wordt voorgelegd, het niet mogelijk maken op de middellange termijn stil te staan bij het evenwicht tussen audiovisuele mediadiensten van publieke en commerciële zenders; we zullen op de middellange termijn de handen ineen moeten slaan om ons over deze kwestie te buigen als we willen dat dit verslag overleeft.
Lissy Gröner (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook de Commissie rechten van de vrouw spreekt haar dank uit voor de goede samenwerking en de positieve houding van de rapporteur van de Commissie. Het spreekt vanzelf dat wij Europese kwaliteitstelevisie in stand willen houden, met andere woorden de diversiteit en de onafhankelijkheid van de media willen waarborgen.
De herziening van deze richtlijn mag echter geen nieuwe grijze gebieden doen ontstaan. Bij de productplaatsing – die vroeger als sluikreclame werd veracht – zijn wij hier bang voor. Productplaatsing wordt nu in principe verboden, maar dankzij talrijke uitzonderingen kunnen de lidstaten de duidelijke scheidslijn oprekken tussen redactionele onafhankelijkheid en de invloed van commerciële reclame.
Wij hebben in de Commissie rechten van de vrouw duidelijk "nee" gezegd tegen de productplaatsing, en wij willen ook sterkere jeugdbescherming. Wij willen pornografie, zinloos geweld en beelden die de menselijke waardigheid schenden, uitbannen uit audiovisuele programma's en de reclame beperken. Reclame mag niet ongehinderd zijn gang gaan. Wij moeten ervoor zorgen dat de reclame niet wordt uitgebreid. Ik ben voor de handhaving van de 45-minutenregel, en bovendien pleit ik ervoor dat alcohol niet in beeld komt tijdens programma's die overdag worden uitgezonden, opdat kinderen en jongeren beter worden beschermd.
Erna Hennicot-Schoepges , namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en namens mezelf wilde ik mevrouw Hieronymi feliciteren. Ze heeft ons zowel op menselijk als op technisch vlak veilig de haven binnengeloodst, ondanks een zeer verhit debat.
Nauwkeurige regels opstellen in een technologische omgeving die per definitie voortdurend in beweging is, is geen eenvoudige opgave. De vraag is bovendien hoe ver we kunnen gaan met reguleren. Het was zaak een rechtvaardig en eerlijk kader te vinden, met krachtige en bindende beginselen voor gevoelige kwesties zoals de bescherming van minderjarigen, zonder de betrokken partijen uit de sector te benadelen. Een krachtig en fundamenteel beginsel is dat van het land van oorsprong, en dit is gehandhaafd. Met het huidige compromis kunnen de autoriteiten van lidstaten tot een vergelijk komen, op basis van de in de tekst beschreven voorwaarden, bij frauduleus gedrag en misbruik door het land waar de omroep gevestigd is.
Wat reclame betreft, schaart de Europese Volkspartij zich achter de door de rapporteur genoemde voorschriften, waaraan evenwel wordt toegevoegd dat reclames hetzelfde geluidsniveau moeten hebben als de programma's die eraan voorafgaan, zoals bepleit wordt in een amendement van de Commissie cultuur en onderwijs.
Ik wil er slechts op wijzen dat bij de ideologische debatten rondom reclame niet mag worden vergeten dat reclame een levendige en creatieve sector is die banen creëert en die daarnaast ook een culturele dimensie heeft. Wat de controverse over productplaatsing betreft, wil ik het volgende opmerken: de voorgestelde oplossing – productplaatsing op principiële gronden verbieden waarbij elke lidstaat de vrijheid krijgt om deze al dan niet toe te staan – is een krachtig signaal dat lidstaten wijst op hun verantwoordelijkheid om kwalitatief hoogwaardige televisie te financieren.
Tot slot worden de kijkers een beetje buiten beschouwing gelaten, alsof deze richtlijn geen oog voor ze heeft. We moeten er echt ook op toezien dat televisie geen grenzen kent.
Henri Weber , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Hieronymi feliciteren met de kwaliteit en ook de kwantiteit van haar werk. Met de richtlijn die ons wordt voorgelegd kunnen we het Europese audiovisuele model ondanks de nieuwe technologische en economische omstandigheden behouden.
Reclame blijft beperkt tot twaalf minuten per uur. De Commissie cultuur en onderwijs heeft ervoor gestemd dat tussen twee reclameblokken minimaal 45 minuten moet liggen, en niet 35 of zelfs 30, zoals de Commissie wil. Ik hoop dat dit amendement, dat kan rekenen op de steun van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, in de plenaire vergadering zal worden goedgekeurd. Dit zal niet ten koste gaan van de reclame-inkomsten van de televisiezenders, want door de huidige mondialisering en het toenemende aantal transnationale bedrijven neemt de vraag naar reclame almaar toe, en dit zal zo blijven.
Productplaatsing wordt verboden. Dat moet eerst worden gezegd. Uitzonderingen zijn mogelijk voor bioscoopfilms, televisiefilms en televisieseries en sportuitzendingen, maar in dit geval is productplaatsing aan strikte regels gebonden teneinde het misbruik en de ongewenste effecten, die in veel landen, met name in de Verenigde Staten zijn geconstateerd, te voorkomen.
De regels worden uitgebreid tot nieuwe audiovisuele diensten. Ik denk met name aan video op aanvraag, die een grootse toekomst heeft. Minderjarigen en consumenten, en de burger in het algemeen, worden beschermd tegen allerlei vormen van discriminatie en haat. Tot onze tevredenheid merken wij op dat de nieuwe diensten eveneens moeten bijdragen aan het ondersteunen en bevorderen van Europese projecten.
Wat het omzeilen van de regelgeving van de lidstaten door sommige audiovisuele bedrijven betreft, stellen de sociaal-democraten eenvoudigere, en eerlijkere bepalingen voor, die sneller ten uitvoer kunnen worden gelegd, zodat landen die het slachtoffer worden van zenders of diensten zonder scrupules zich beter kunnen beschermen. Deze compromistekst, die is goedgekeurd door de Commissie cultuur en onderwijs, stelt het belangrijkste veilig. Het voorstel kan en moet worden verbeterd: dat is het doel van onze amendementen.
Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen zou ik mevrouw Hieronymi willen bedanken voor de bijzonder hoge kwaliteit van haar werk, en het secretariaat van de commissie voor het verwerken van zoveel amendementen.
Als iedereen zich ervoor inzet, denk ik dat we een richtlijn kunnen aannemen die werkelijk kan worden toegepast, en die niet enkel een verlanglijstje is voor de Kerstman – gezien het feit dat de kerstdagen in aantocht zijn – maar wetgeving die in de praktijk kan worden gebracht en niet na een half jaar al verouderd is, omdat zij rekening houdt met de technische realiteit en niet is opgesteld vanuit een persoonlijke filosofie maar aan de hand van de realiteit van de wereld van vandaag.
Tegelijkertijd denk ik dat met deze richtlijn twee extreme situaties vermeden kunnen worden, en dat zal ook gebeuren als de amendementen worden aangenomen, zoals sommigen onder ons hopen. De ene extreme situatie zou televisie op zijn Amerikaans zijn, die gecontroleerd en overheerst wordt door reclame. En dan heb je de andere extreme situatie van degenen die geloven dat alles bij wet moet worden geregeld, die de samenleving alleen willen veranderen door middel van de wet, soms aan de hand van waarden waarmee wij het eens kunnen zijn, of met als argument dat de zwaksten moeten worden beschermd, minderjarigen en anderen die wij allemaal willen beschermen. Deze mensen denken dat dit uitsluitend en alleen door middel van de wet moet geschieden, waarbij lasten worden opgelegd die open commerciële televisie onmogelijk en onrendabel maken, of door de wettelijke vrijheid om te ondernemen in te perken die binnen onze handelsstelsels en op de Europese interne markt bestaat.
Ik denk dat we het evenwicht tussen die twee extreme situaties gevonden hebben. Er blijven echter nog extreme voorstellen over. Zo is er nog steeds een amendement dat pornografie op het internet wil verbieden, op zich een bijzonder prijzenswaardig streven. Ik weet echter niet of het de taak van het Europees Parlement is om pornografie op internet te verbieden, om maar een voorbeeld te geven. Dat heeft niets te maken met de waarden die een ieder verdedigt, maar met de realiteit van het terrein waarvoor wij wetten maken.
Tot besluit wil ik mijn steun en lof uitspreken voor de inspanningen van de Commissie en van alle anderen om een tekst op te stellen waarin zo’n duidelijke plaats is ingeruimd voor zelfregulering en coregulering. Het is een instrument dat bijzonder goede resultaten heeft opgeleverd en dat zal blijven doen bij de toepassing van deze richtlijn.
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ook ik ben van mening dat de herziening van de televisierichtlijn een goede zaak is, aangezien de echte wereld zo veranderd is; met deze herziening reageren wij op de digitalisering van de media. Aangezien wij tegenwoordig video on demand, internettelevisie, webstreaming en geheel nieuwe platforms hebben, moet deze richtlijn alle audiovisuele mediadiensten omvatten. Daarom hebben wij ook de naam van de richtlijn gewijzigd.
Wij stellen echter geen regels op voor internet als zodanig; door particuliere consumenten geproduceerde content en particuliere homepages vallen niet onder de herziene richtlijn. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting worden niet bedreigd door traditionele omroepregels, bijvoorbeeld voorafgaande controle van de inhoud. Wat wijzigingen in deze richtlijn betreft, schrijven wij Groenen drie successen op ons conto: ten eerste meer kansen voor onafhankelijke producenten, waarbij ook duidelijk wordt gedefinieerd wat wij hieronder verstaan, ten tweede meer toegang voor gehandicapten, en het Europese recht op korte nieuwsverslagen. Dit heeft allemaal te maken met diversiteit en democratische toegang tot informatie voor het publiek.
Wij hebben echter twee grote punten van kritiek. Wij Groenen willen niet dat de Europese televisie nog meer veramerikaniseert. Ik ben in principe niet anti-Amerikaans, maar ik wil wel de Europese kwaliteitstelevisie bevorderen en in stand houden. Alle pleitbezorgers van het voorstel van de Commissie – ook mevrouw Hieronymi – denken dat de Europese televisie alleen maar toekomstmogelijkheden heeft met productplaatsing op zijn Amerikaans en zogenaamde single spots en dat wij allen moeten dansen naar de pijpen van de reclamemarkt. Ik deel die mening absoluut niet. Ik wil dat wij vasthouden aan de scheiding tussen inhoud en reclame en dat wij deze niet samenvoegen. Ik wil niet om de paar minuten single spots of zes minuten reclame per tijdvak van 36 minuten, zoals de PPE en de sociaal-democraten willen voor alle soorten inhoud. Ik wil naar een televisieprogramma kunnen kijken zonder dat het onderbroken wordt. De bestaande reclamemogelijkheden zijn toereikend.
Misschien kan de heer Schulz mij zeggen – ook al is hij niet aanwezig – of hij wil dat in een in München opgenomen aflevering van de politieserie Tatort de rechercheurs in BMW's rijden en iets drinken wat duidelijk herkenbaar is als Löwenbräu? Of misschien kunnen mevrouw Prets of de heer Poettering ons zeggen of zij productplaatsing zouden toestaan in een televisiefilm om de verkoop van Volkswagens te bevorderen. Ik roep bondskanselier Merkel en de heer Neumann, haar gevolmachtigd minister voor cultuur, op, nu het Duitse voorzitterschap van de Raad op het punt staat te beginnen, om het niet te laten bij halfhartig verzet tegen productplaatsing en een duidelijk signaal af te geven dat zij hiertegen zijn.
Ik moet tegen mevrouw Hieronymi zeggen dat ik haar verslag politiek gezien onjuist vind. Het verbod op productplaatsing is slechts schijn omdat de lidstaten alsnog toestemming krijgen dit in te voeren. Hierdoor wordt productplaatsing in alle Europese landen voor bepaalde soorten inhoud werkelijkheid.
Wilt u dat werkelijk, dames en heren? Ik beschouw dit als zelfbedrog; enerzijds laten we productplaatsing toe, maar anderzijds mogen de mensen volgens de richtlijn de producten niet kopen. Dat is toch belachelijk; wij houden onszelf voor de gek met dit in mijn ogen typisch laffe compromis. Ik wil u vragen moed te tonen en tegen productplaatsing en single spots te stemmen, de Europese kwaliteitstelevisie te beschermen en te stemmen vóór gratis productiesteun omdat de amendementen van de Groenen betrekking hebben op al deze punten. Wij moeten trots zijn op onze kwaliteitstelevisie en ons vooral op dit gebied onderscheiden van de Amerikanen. Ik wil de andere afgevaardigden en ook de Commissie bedanken voor hun medewerking.
Umberto Guidoni, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik denk dat er achter de herziening van de vorige wetgeving – die als een natuurlijke juridische aanpassing aan nieuwe technologieën wordt gezien – de wens van een ongecontroleerde liberalisering van de reclamemarkt schuilgaat: geen daglimiet op teleshopping, telepromoties die niet in het programma zijn opgenomen, ongereguleerde korte reclamespotjes en de invoering van productplaatsing, een reclamepraktijk die zo sterk verband houdt met de programma-inhoud dat deze zowel kwantitatief als kwalitatief niet te reguleren valt.
De tekst van de richtlijn mist verder ook bindende verwijzingen naar de beginselen van pluralisme, onafhankelijkheid en vrije concurrentie, die in feite de basis moeten vormen van ieder omroepstelsel in een moderne democratie, zoals het Parlement zelf meerdere malen heeft bevestigd.
Aangezien televisie nauw verbonden is met het democratische en culturele leven in een land, is het zonder twijfel het belangrijkste culturele medium van deze tijd, en het is riskant om de inhoud en het functioneren ervan enkel en alleen af te laten hangen van marktbeginselen zonder de rechten van kijkers te waarborgen, bijvoorbeeld op onpartijdige informatie of op de bescherming van hun kinderen. Hoe kunnen we kinderen beschermen wanneer reclames hun eetgewoonten veranderen? Het is namelijk een feit dat de meeste kinderen vandaag de dag alleen nog maar producten eten die veel suikers en vetten bevatten.
Dit voorstel van de Commissie, waarin gesproken wordt over "no frontiers", dat wil zeggen zonder grenzen, handelt louter over reclame. Als we onze manier van handelen niet wijzigen overeenkomstig de amendementen die niet alleen door de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links zijn ingediend, maar ook door een partijoverschrijdende groep afgevaardigden zonder politieke banden, bestaat het risico dat de televisie in de toekomst een slaaf van de reclamewetten wordt, en nergens anders van.
Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, we leven in een tijdperk dat in het teken staat van bliksemsnelle technologische vooruitgang op wereldniveau en van de grote veranderingen die deze vooruitgang met zich meebrengt. We zouden er bijgevolg op moeten toezien dat deze veranderingen ten goede komen aan de culturele en economische ontwikkeling van Europa als geheel en van de afzonderlijke landen. Daarom verheug ik mij over het verslag van mevrouw Hieronymi, dat gebaseerd is op het beginsel van het land van oorsprong.
Aanpassing van de regelgeving en van de voorwaarden op nationaal niveau zorgt ervoor dat nationale producties, ook van onafhankelijke producenten, op een voor consumenten efficiëntere en aantrekkelijkere manier kunnen worden gepromoot. Dat is mogelijk dankzij het onderscheid tussen lineaire en niet-lineaire diensten. Ik zou eveneens mijn erkenning en steun willen uitspreken voor de voorstellen van de rapporteur met betrekking tot de bescherming van minderjarigen, het bestrijden van rassenhaat en het voorkomen van sluikreclame, evenals voor het in het document opgenomen onderscheid tussen sponsoring en productplaatsing.
Ik ben zeer tevreden dat het voorstel om de periodes tussen reclameonderbrekingen tijdens films tot dertig minuten te beperken, niet is aangenomen. Zo blijft de verhouding tussen de film en de reclameblokken in evenwicht en wordt er geen afbreuk gedaan aan de artistieke waarde van de film.
Het verslag van mevrouw Hieronymi is een goed document, dat een uitstekende basis vormt voor verdere werkzaamheden met het oog op de regulering van lineaire en niet-lineaire diensten.
Thomas Wise, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie en de rapporteur hadden een beperkte liberalisering van het reclamerecht voor ogen. Naar mijn mening zijn extremisten echter met het voorstel aan de haal gegaan. Ik zal een aantal van de schadelijkste onderdelen schetsen.
Een verbod op reclame tijdens kinderprogramma's leidt tot een kleiner aanbod en de programma's die overblijven zullen van mindere kwaliteit zijn. In de media en de speelgoedbranche zullen banen verloren gaan.
Het verbod treft tevens nieuws, documentaires, voorlichtingsprogramma's, theater, opera, alle vormen van sponsoring en productplaatsing. Als gevolg hiervan zullen de inkomsten van de commerciële media teruglopen, waardoor hun hele toekomst onzeker wordt.
Het recht op korte verslagen – het kosteloos gebruik van negentig seconden van de uitzending van een ander – betekent de ondergang van commerciële nieuws- en sportverslaggeving. Zoals u zult merken heb ook ik slechts negentig seconden tot mijn beschikking.
Het uitbannen van bepaalde voedingsmiddelen zou beter bewerkstelligd kunnen worden door samen met de voedingsmiddelenindustrie haar producten te verbeteren en banen zeker te stellen dan door de reclamesector te beschuldigen van iets waarover zij geen zeggenschap heeft.
Een verbod op alcoholreclame weerhoudt mensen er niet van te drinken. De drooglegging in de Verenigde Staten had ook niet de gewenste uitwerking.
De richtlijn beoogt het land-van-oorsprong-beginsel te gebruiken om verschillen tussen lidstaten glad te strijken, maar dit beginsel wordt hierdoor juist ondermijnd. Het zal niet werken. Ik heb nog tijd voor één voorbeeld. Veel Zweedse mediabedrijven zijn in Groot-Brittannië gevestigd vanwege de Britse arbeidswetgeving. Zij zijn onderworpen aan het Britse recht, maar zenden in Zweden uit. Zweden heeft een strengere wetgeving op het gebied van kinderbescherming dan het Verenigd Koninkrijk. Het land is hier terecht niet gelukkig mee. De IND/DEM-Fractie en UKIP steunen het recht van Zweden om zelf te beslissen over wat er op Zweeds grondgebied gebeurt en het recht van Groot-Brittannië om dat op zijn grondgebied te doen. De richtlijn biedt geen oplossing, maar leidt slechts tot voortzetting van het probleem. Ik heb amendementen voorgesteld tot verwerping van het voorstel van de Commissie. Gematigde afgevaardigden zullen hieraan steun verlenen.
Roger Helmer (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, president Reagan sprak ooit de befaamde woorden, "Als het beweegt, belast het. Als het blijft bewegen, reguleer het. En als het ophoudt met bewegen, subsidieer het". Ik wijs het Parlement erop dat dit de bedrijfsonvriendelijke wijze is waarop de Europese Unie de televisie-industrie benadert, met name als het gaat om de regulering van die industrie.
We hebben het over een bedrijfstak waar de concurrentie moordend is. Er wordt gestreden om het winnen en vasthouden van de kijkers. Er is dus, behalve bij uitzonderlijke gevallen bijvoorbeeld ten aanzien van kinderen, helemaal geen regulering nodig. De exploitanten doen reeds al het mogelijke om de uitzendingen voor de kijkers zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Daar komt bij dat dit voorstel schadelijk is voor innovatie. Wat wij hier onvermijdelijk doen is de technologie van vandaag in steen beitelen. Niemand in dit Parlement weet wat er volgend jaar of het jaar daarna zal gebeuren. Dat betekent dus dat wij hiermee een hindernis opwerpen voor innovatie en daarom moeten we dit voorstel in zijn geheel verwerpen.
József Szájer (PPE-DE). – (HU) Mevrouw de Voorzitter, graag sluit ik me aan bij de collega's die mevrouw Hieronymi hebben gefeliciteerd met haar uitstekende werk.
De nieuwe lidstaten hebben specifieke problemen op het gebied van het medialandschap en ik vertrouw er zeer op dat dit werkbare compromis dat is overeengekomen zal leiden tot de totstandkoming van een meer uniform georganiseerd medialandschap in de nieuwe lidstaten en tot meer concurrentie, ook in deze nieuwe landen. In de meeste nieuwe lidstaten zijn het mediasysteem en het medialandschap niet ontstaan als resultaat van een organische ontwikkeling, aangezien ze voor een groot deel zijn terug te voeren op de media en de infrastructuur die ten tijde van de dictatuur onder partijcontrole stonden. In deze landen, zo ook in mijn eigen land Hongarije, zijn direct mediaoorlogen uitgebroken vanwege de monopolies die waren ontstaan, en daarnaast zijn bepaalde infrastructurele voorwaarden en regels die bevorderlijk zijn voor pluralisme niet tot stand gebracht. Daarom vind ik dit onderwerp belangrijk en hoop ik dat dit compromis zal helpen verandering in die situatie te brengen.
Als gekozen vertegenwoordiger vind ik het essentieel dat onze fundamentele waarden, waarmee ik doel op de bescherming van minderjarigen, de menselijke vrijheden, de culturele en taalkundige verscheidenheid en minderheden, tot uiting komen in deze wetgeving; dit zijn immers niet alleen gemeenschappelijke waarden maar al deze aspecten komen terug in elk gemeenschappelijk Europees basisdocument. In het belang hiervan is het evenwel niet geoorloofd dat er onnodige barrières worden opgeworpen voor de Europese ontwikkeling van het medialandschap. Ik vertrouw er dan ook op dat Europa dankzij dit compromis de strijd kan aanbinden met andere delen van de wereld. Ik dank u voor uw inzet en ik wens u veel succes bij de uitvoering van dit voorstel.
Catherine Trautmann (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte rapporteur, wanneer deze gewijzigde TVZG ("Televisie zonder grenzen")-richtlijn goedgekeurd wordt, kunnen de diverse partijen zich ontwikkelen binnen een helder kader, dat tegemoetkomt aan de eisen van de digitale revolutie en de kenniseconomie.
Ik vind het een goede zaak dat niet-lineaire diensten wel en particuliere websites uitdrukkelijk niet binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. Er moest een gulden middenweg gevonden worden tussen vrijheid van meningsuiting, vrij verkeer van informatie, en vrije toegang tot nieuwe diensten – zoals VOD – en tot waardevolle culturele en economische content. Doordat de nadruk is gelegd op kwaliteit, kan de Europese productie haar positie versterken. Hetzelfde geldt voor het bevorderen van Europese content.
De richtlijn is een echte stap in de goede richting wat betreft de bescherming van minderjarigen en stelt ethische grenzen aan reclame, maar moet zich nog bewijzen, met name waar het gaat om de volksgezondheid en het tegengaan van overgewicht. Ik hoop dat ons Parlement mijn voorstel zal steunen om reclame te verbieden voor producten waarbij de normen inzake kinderarbeid niet worden nageleefd.
Karin Resetarits (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Hieronymi en commissaris Reding van harte feliciteren. De televisie staat een revolutie te wachten. De meningen zijn verdeeld over de vraag hoe die revolutie zal aflopen, maar er wordt niet aan getwijfeld dat de televisie democratischer wordt. In de toekomst zullen niet slechts enkele grote zenders televisie maken en bepalen wat er te zien is. Uit het voorbeeld van YouTube blijkt reeds welke kant het op gaat, met internet als nieuw platform en elke consument als zijn eigen directeur.
De televisie is een levende industrie, die wij in Europa moeten bevorderen, met name door deze sector als arbeidsmarkt wijd open te stellen voor creatieve mensen. De laatste tijd gaan alle nieuwe ideeën op audiovisueel gebied in de VS uit van de televisie, niet meer zoals vroeger van Hollywood; ik noem als voorbeeld de televisieserie 24. We moeten ons niet laten leiden door vooroordelen, want anders komen we van een koude kermis thuis. Wij hebben hier in Europa een creatieve industrie nodig. Te veel beperkingen – met name op het gebied van reclame, de enige bron van inkomsten afgezien van uitzendrechten – zijn met name funest voor de creatieve mensen en leiden uiteindelijk tot meer pulp of goedkope import en tot minder Europese producties.
Miguel Portas (GUE/NGL). – (PT) Televisie bestaat bij de gratie van de ontmoeting tussen drie groepen met tegenstrijdige belangen: programmamakers, omroepbedrijven en kijkers. De Cultuurcommissie heeft voor een oplossing gekozen die ik over het geheel genomen evenwichtig acht. Het is niet mijn vorm van televisie, maar het is wel een televisie met regels. Helaas zijn er nu onder druk van de Commissie en een aantal omroepbedrijven voor de plenaire vergadering voorstellen ingediend die dit evenwicht in gevaar brengen ten nadele van de kijkers.
De huidige formulering ten aanzien van productplaatsing is redelijk. In het algemeen is die vorm van reclame verboden, hoewel de lidstaten bepaalde uitzonderingen kunnen toestaan. Maar pressie van buitenaf heeft de PPE-DE-Fractie en de ALDE-Fractie er op het laatste moment toe bewogen amendementen in te dienen die indruisen tegen wat zij eerder hadden aanvaard. Wij zijn het niet eens met die gang van zaken. Met betrekking tot programma's met productplaatsing heeft de Cultuurcommissie gestemd voor het uitzenden van een signaal om de consumenten te beschermen, maar een signaal dat slechts om de 20 minuten wordt uitgezonden geeft geen informatie en biedt geen bescherming. Als er bijvoorbeeld een geweldsfilm is op tv, zal niemand denken dat een dergelijk signaal pas bij het begin van de film of voor de pauze hoeft te worden uitgezonden. Wat betreft het uitzenden van reclame hebben we gekozen voor blokken die om de 30 à 45 minuten de programmering kunnen onderbreken, afhankelijk van het soort programma. Dat is een goede oplossing en ik verzoek u daaraan niet te tornen. Ook dienen we overdreven, door morele overwegingen ingegeven verbodsbepalingen te vermijden, zoals de heer Guardans terecht heeft toegelicht.
Johannes Blokland (IND/DEM). – Mevrouw de Voorzitter, bewegende beelden oefenen grote aantrekkingskracht uit op mensen en dat is één verklaring voor het feit dat steeds meer tijd wordt doorgebracht met het consumeren van audiovisuele producten. Dat dergelijk kijkgedrag zijn uitwerking niet mist op menselijke gedragspatronen is algemeen bekend. De inhoud van de aangeboden producten kan nuttig zijn, maar kan ook zo bedroevend zijn dat dergelijke producten door veel burgers op ethische gronden worden gemeden. Het is de taak van overheden zwakken in de samenleving te beschermen. Dat kan door veiligheid te bieden in fysieke zin, maar ook in mentale zin. In dat opzicht ben ik verheugd met een tweetal onderdelen van dit verslag.
In de eerste plaats met een scherpere bepaling inzake de jurisdictie. Het is mijns inziens terecht dat lidstaten meer invloed krijgen op het aanbod van audiovisuele diensten die op hun grondgebied worden uitgezonden. Iedere lidstaat heeft zijn eigen identiteit. Aangeboden audiovisuele diensten dienen daarbinnen te passen. Voldoen aan regels van het land van vestiging van de aanbieder, is niet voldoende.
Het tweede punt betreft de positie van minderjarigen en kwetsbare mensen. Deze groepen zijn relatief gemakkelijk te verleiden tot voor henzelf en soms ook voor hun omgeving schadelijk gedrag. Het is aan de wetgever om de kans op beschadiging te minimaliseren.
Syed Kamall (PPE-DE). – (EN) Om te beginnen wil ik mevrouw Hieronymi, mevrouw Rühle en de heer Greg Paulger van de Commissie bedanken voor al hun uitstekende werk. Ik heb Greg waarschijnlijk in moeilijkheden gebracht daar, maar hoe dan ook, hartelijk dank voor al uw werk.
Er waren een paar punten waarover ik mij van meet af aan grote zorgen heb gemaakt. Eén punt betrof de uitbreiding van de werkingssfeer. Ik sta daar niet achter, omdat ik mij zorgen maak over het reguleren van diensten die nog niet bestaan. Niettemin ben ik erg ingenomen met het compromis dat wij hebben bereikt. Voorts ben ik verheugd over het werk van de rapporteur wat betreft de erkenning van de rol van zelfregulering. We moeten erkennen dat productplaatsing bestaat. Er zijn voorbeelden van Duitse automobielbedrijven die hun auto's buiten Duitsland in een Amerikaans programma hebben geplaatst dat vervolgens ook in Duitsland is uitgezonden. Dat heeft veel winst opgeleverd, niet alleen voor Europese producenten, maar ook voor Europese bureaus. We moeten beseffen dat er een wereld is buiten de EU.
Reclameonderbrekingen moeten we in een televisielandschap met duizenden kanalen en honderden verschillende apparaten overlaten aan de markt. Bij te veel reclame schakelen de mensen vanzelf over naar een andere zender.
Ten slotte moeten we ervoor zorgen dat we beschikken over een robuust land-van-oorsprong-beginsel. We moeten voorkomen dat de vijanden van de interne markt met hun argumenten de bovenhand krijgen.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, een jaar geleden hebt u, commissaris, dit document aan ons voorgelegd, en ik vind dat er sindsdien zeer veel is gebeurd. Het verslag heeft veel veranderingen ondergaan en we hebben heel wat acceptabele compromissen voorgelegd gekregen. Uit dit debat blijkt dat reclame een belangrijk centraal onderwerp is. En aangezien velen van ons hiermee een probleem hebben, moeten wij erover discussiëren. De vraag is hoe wij de hoeveelheid reclame moeten beteugelen om de consument te beschermen en tegelijkertijd creatieve kunstenaars de mogelijkheid kunnen bieden goede en kwalitatief hoogwaardige producten op de markt te brengen zonder daarvoor nog meer geld te vragen? Wij kunnen de reclame niet buiten beschouwing laten. Wij hebben ons zeer lang beziggehouden met productplaatsing en hebben dit – afgezien van enkele uitzonderingen – verboden. Wij moeten erop blijven letten hoe de landen hiermee omgaan en hoe dit verbod wordt toegepast. Wij mogen in geen geval in een situatie belanden waarin het product waarvoor reclame wordt gemaakt, de inhoud bepaalt. Wij moeten duidelijke grenzen stellen, en ik denk dat personages in Beierse politieseries reeds lang rondrijden in BMW's zonder dat iemand zich hieraan stoort.
Ik wil tevens nog heel kort het land-van-oorsprong-beginsel aanstippen, want ook dit is zeer belangrijk en mag er niet toe leiden dat omroepen hun productieactiviteiten met opzet naar andere landen verplaatsen waar minder zware eisen worden gesteld. Ook hiertegen moeten wij iets ondernemen.
Sharon Bowles (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we zijn op de hoogte van de dalende opbrengsten uit reclame die via de traditionele media wordt uitgezonden. Het één leidt tot het ander: als de traditionele televisie niet meer opbrengsten mag vergaren, vervliegt alle hoop op kwaliteitsproducties en -documentaires en op culturele dynamiek.
Ik geloof in de marktwerking van de uitknop. Adverteerders hebben geen zin om voor niet-bekeken reclame te betalen en kijkers willen geen onaanvaardbare programma's zien. Onaanvaardbaarheid staat evenzeer in verband met het niveau van de programma's als met een buitensporige hoeveelheid reclame. Daarmee komen we weer uit op wat ik al zei: het één leidt tot het ander. Het toestaan van reclameonderbrekingen in dertig minuten durende programma's en beheerste productplaatsing is per saldo zowel praktisch als essentieel.
Ter zake van korte nieuwsfragmenten stelden sportevenementen ons voor een flinke opgave. We moeten onze woorden zorgvuldig wegen, want we moeten een situatie scheppen waarin enerzijds een redelijke integratie van dergelijke fragmenten in algemene nieuwsprogramma's wordt toegestaan en anderzijds het algemeen belang niet zover wordt opgerekt dat de waarde van auteursrechten of andere verworven exclusieve rechten hierdoor dagelijks wordt ondermijnd.
Giusto Catania (GUE/NGL). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het doel van deze richtlijn is om de reclamemarkt volledig te liberaliseren, en dat betekent een enkelvoudige vorm van televisie, met als enige doelstelling vermaak. Zo wordt het onmogelijk om kwalitatieve, educatieve of culturele televisie te maken. De Europese culturele productie zal enorm worden geschaad, en deze richtlijn zal serieuze schade toebrengen aan de dagbladen, die er niet meer in zullen slagen adverteerders aan te trekken.
Televisie wekt vaak overvloedige behoeften op, en reclame wordt daardoor een lopende band van aangewakkerde behoeften: daarom moeten we ons meer inzetten om de zwakkeren in de samenleving te helpen, met name kinderen.
Deze ongehoorde productplaatsing verandert de aard van reclame, waarbij het eerst de kern van verkoop vormt, maar vervolgens zelfs de kern van televisie-uitzendingen.
De belangrijke liberale filosoof, Karl Popper, omschreef televisie als een "slechte leermeester". De uitspraken van die "slechte leermeester" worden vandaag, met deze richtlijn, ook nog eens uitspraken "zonder grenzen".
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de finish van een Olympische marathon is in zicht. De herziene richtlijn "Televisie zonder grenzen" wordt in deze vergaderperiode ter stemming voorgelegd aan het Europees Parlement. Laten wij hopen dat met de aanneming daarvan orde wordt geschapen in het anarchistische landschap, waarin het meest prominente communicatiemiddel, de televisie, opereert.
Dit was geen gemakkelijk karwei voor onze commissie, zeker niet voor onze rapporteur, mevrouw Hieronymi, die ik van harte wil gelukwensen met alle inspanningen die zij ondernomen heeft, en evenmin voor alle andere collega's, die hun uiterste best hebben gedaan om ervoor te zorgen dat deze richtlijn de eindstreep zou halen. Morgen rond deze tijd zullen wij het resultaat kennen, maar één ding is nu al wel duidelijk: niemand verliest in deze race, want iedereen heeft zijn beste beentje voor gezet om ervoor te zorgen dat de burger zou zegevieren.
In een Europa zonder grenzen wordt met deze richtlijn harmonisatie bewerkstelligd van het algemeen rechtskader voor de media. Er worden minimumnormen vastgesteld en de toch van alle kanten bestookte kijker wordt nog sterker beschermd. De televisie is een krachtig communicatiemiddel, dat in staat is tot opvoeden, promoten en informeren, dat amusement biedt, cultuur verspreidt, onderwijs bevordert en een dialoog voert met de burgers. Dat is ook haar rol, of tenminste zo zien wij de rol van de televisie, van een pluralistische televisie, toegankelijk voor iedereen en zonder grenzen!
De richtlijn die wij moeten aannemen, mevrouw de Voorzitter, moet begrijpelijk zijn en onmiddellijk worden toegepast. Dat was onze belangrijkste zorg en daaraan hebben wij hard gewerkt. De Raad moet er nu van doordrongen worden dat hij een plicht heeft jegens de samenleving en de komende generaties. Hij moet er namelijk voor zorgen dat de regels van de richtlijn op het gebied van respect en harmonisatie in de nationale wetgeving worden nageleefd. Elk beschaafd volk verdient dat, en de 450 miljoen burgers die ons hier volgen, eisen dat ook.
Åsa Westlund (PSE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de schadelijke effecten van alcohol kosten de EU elk jaar 125 miljard euro. Dat komt overeen met 1,3 procent van het bbp van de EU. Alcohol is dus niet zomaar een product. En daarom moet tv-reclame voor alcohol worden beperkt. Kinderen die overdag televisiekijken, moeten niet noodgedwongen worden blootgesteld aan reclame voor alcoholhoudende dranken. Ik hoop dan ook dat het Parlement morgen vóór amendement 169 stemt.
De onderhavige richtlijn is een minimumrichtlijn. De gedachte is dus dat landen eigen, restrictievere reclameregels mogen hebben, maar in de praktijk is dat niet mogelijk. In Zweden hebben we bijvoorbeeld een verbod ingevoerd op reclame die op kinderen is gericht, maar de zenders TV 3 en Kanal 5 kunnen deze regels toch ontduiken doordat ze uitzenden vanuit Groot-Brittannië. Dat is absurd. Uitzendingen voor een Zweeds publiek moeten Zweedse regels volgen, net zoals uitzendingen voor een Brits publiek Britse regels moeten volgen. Daarom hoop ik dat het Parlement morgen vóór de amendementen stemt die het land van ontvangst de mogelijkheid geven om invloed uit te oefenen op de reclame-inhoud van uitzendingen. Het gaat onder andere om de amendementen 246 en 153.
Patrizia Toia (ALDE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de richtlijn heeft een groot effect op twee niveaus: ten eerste op dat van de industrie en technologie, want we hebben het hier over een geavanceerde sector binnen de Europese industrie en, ten tweede, op dat van de publieke opinie, de ontwikkeling van ideeën, met andere woorden, op het culturele niveau van het Europees middenveld.
Daarom denken we dat het van belang is om een evenwicht te vinden tussen deze twee elementen, namelijk technologie en de inhoud en eigenschappen van het product. Vandaar dat we gevraagd hebben om veel aandacht te besteden aan de invloed op kinderen, zodat de media, als instrument voor groei, geen manipulatiemiddel wordt.
Mevrouw de commissaris, wij zijn voorstanders van het idee om toereikende investeringsmiddelen te vinden via reclame en andere financieringsvormen, maar we willen duidelijke regels zodat reclame geen verstikkend of vernietigend effect heeft op de creativiteit van producties, de artistieke vrijheid en het belang van de Europese culturele productie, die ondersteund moet worden.
Ik ben daarom tegen het uit de hand lopen van reclame. Ik ben voorstander van een periode van 45 minuten tussen de reclameblokken, maar niet van een manier van reclame maken die het product en de kwaliteit ervan langzaam gaat overheersen.
Tot slot, wanneer we het hebben over audiovisuele middelen, komen onvermijdelijk kwaliteitskwesties ter sprake en, in dit geval doe ik een beroep op uw gevoeligheid commissaris: dit is niet alleen een zakelijke kwestie, maar ook een kwestie van pluralisme, in zoverre dat pluralisme in een dergelijke richtlijn onvermijdelijk bepleit en geëerbiedigd moet worden. Deze kwestie houdt immers niet alleen verband met de cultuur, maar ook met de democratie in Europa.
Marie-Hélène Descamps (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, televisie is in Europa de voornaamste bron van informatie en amusement, waarmee mensen van alle leeftijden dagelijks in aanraking komen. Al ruim vijftien jaar is de "Televisie zonder grenzen"-richtlijn de norm op het gebied van televisieregulering in Europa. Deze richtlijn heeft een gemeenschappelijk beschermingsniveau weten te garanderen ten behoeve van belangrijke beleidsdoelstellingen en de grensoverschrijdende verspreiding van televisiediensten, met name dankzij het beginsel van het land van oorsprong. Ook heeft de richtlijn de vrijheid van meningsuiting en informatie bevorderd en wezenlijk bijgedragen aan de uitdrukking van culturele identiteiten.
Vanwege het digitale tijdperk, convergentie en de opkomst van nieuwe audiovisuele mediadiensten is een nieuwe herziening van dit regelgevingskader echter noodzakelijk gebleken.
De tekst die ons vandaag wordt voorgelegd is een belangrijke stap, niet alleen voor de audiovisuele mediasector, maar ook voor de Europese burger. De tekst is het resultaat van maandenlange raadpleging en ideeënuitwisseling door onze rapporteur. Ik wil haar dan ook feliciteren met de kwaliteit van haar verslag en voor de bergen werk die ze heeft verzet om deze uiterst lastige kwesties te behandelen.
Gelet op het tweeledige karakter – economisch en cultureel – van audiovisuele diensten, kunnen we dankzij de herziening van de "Televisie zonder grenzen"-richtlijn conclusies trekken uit huidige technologische ontwikkelingen en kan het communautaire rechtskader afgestemd worden op toekomstige ontwikkelingen. In dit opzicht is juist het principe om de richtlijn ook van toepassing te maken op nieuwe audiovisuele mediadiensten cruciaal. Daar niet-lineaire diensten steeds meer concurreren met traditionele diensten, is hun bijdrage aan het bevorderen van culturele diversiteit wezenlijk en conform de doelstellingen die zijn vastgelegd in het UNESCO-verdrag.
Bovendien is een belangrijke stap gezet voor lineaire diensten met de erkenning van een recht op toegang voor korte fragmenten. Dit recht moet echter onder redelijke voorwaarden en met eerbied voor de exclusiviteitsrechten uitgeoefend kunnen worden.
Tot slot, als het gaat om reclame, krijgen we voor het eerst duidelijke regels over productplaatsing: met de garanties die ons worden voorgesteld, biedt productplaatsing nieuwe kansen voor audiovisuele productie en creatie in Europa, waarbij de bescherming en voorlichting van de consument gewaarborgd is.
VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ Ondervoorzitter
Anna Hedh (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik erken dat er een herziening van de richtlijn nodig is naar aanleiding van de ontwikkelingen van de laatste twintig jaar op audiovisueel gebied, vooral in technisch opzicht. Er zitten echter negatieve elementen in zowel het Commissievoorstel als de amendementen op de richtlijn. De richtlijn dreigt in verschillende opzichten te leiden tot een verslechtering van de consumentenbescherming in het algemeen en van het effect van de televisie op minderjarigen in het bijzonder. In dezelfde mate waarin de technische ontwikkeling de laatste twintig jaar is voortgeschreden, is ook de hoeveelheid en de diversiteit van de reclame toegenomen. Reclame komt vandaag overal voor en richt zich zelfs op kinderen en andere minderjarigen.
Er moet regelgeving komen die evenwicht brengt op het punt van de toelaatbare hoeveelheid reclame en van de consumentengroepen waarop die reclame mag worden gericht. Hoewel dit een minimumrichtlijn is, zijn er onder ons sociaaldemocraten veel voorstanders van strikte regels voor alle reclame in kinderprogramma's en reclame die op kinderen gericht is. Wij begrijpen waarom de Commissie reclame in religieuze programma's verboden heeft, maar we vragen ons af waarom het belangrijker wordt gevonden om kijkers van dit soort programma's tegen commerciële invloeden te beschermen dan kinderen. Kinderen kunnen reclame niet van andere programma's onderscheiden en kunnen daarom niet begrijpen welke belangen er achter deze reclame zitten. Net als vele anderen ben ik tegen reclame die op kinderen gericht is.
Ivo Belet (PPE-DE). – Voorzitter, het is goed, beste collega's, dat de nieuwe richtlijn er komt, zo garanderen we immers dat de traditionele televisiezenders op open net al hun kansen gaaf houden in het digitale tijdperk. Het heeft geen zin, zoals u weet, om strenge verplichtingen op te leggen aan de traditionele open net televisie, terwijl die regels niet zouden gelden voor de volop expanderende on demand televisie. Mijn oprechte felicitaties dan ook aan de rapporteur, mevrouw Hieronymi, en aan de commissaris, mevrouw Reding.
Twee bemerkingen toch, Voorzitter, product placement: dat dat kan, is natuurlijk goed, dat is mooi voor de televisiesector, zo kan deze een nieuw instrument aanboren om adverteerders aan te trekken en om de afkalvende inkomsten uit reclamespots op te vangen. Uiteraard moet er hiervoor een goed kader worden uitgewerkt met bescherming van de redactionele autonomie aan de ene kant en een aankondiging voor en na het programma. Daarmee weet de kijker waar hij aan toe is.
Ten tweede, rapporteur, mevrouw de commissaris, in Vlaanderen hadden we graag gezien dat Europa een algemeen verbod op reclame in kinderprogramma's had goedgekeurd. In Vlaanderen is daar een draagvlak voor, in Zweden ook trouwens, maar blijkbaar minder in de rest van Europa, dat is jammer. We mogen wel strengere regels opleggen dan het Europese minimum dat we morgen goedkeuren, maar die regels riskeren onderuit gehaald te worden door zenders die vanuit andere lidstaten uitzenden naar het publiek in Vlaanderen, dat weet u.
En wat nu op tafel ligt, is helaas onvoldoende om dat te vermijden,. Ik hoop dan ook dat we het compromis van de Raad morgen niet verder afzwakken en tot slot dat er bij de buren, beste Voorzitter, een gedragscode komt voor reclame voor bijvoorbeeld fastfood, dat is een goede zaak, maar we zouden veel beter reclame voor ongezonde voeding gewoonweg van het scherm houden, zeker als het over kinderprogramma's gaat. De lidstaten kunnen dat trouwens nog altijd zelf beslissen. Dat zou het beste instrument zijn in de strijd tegen obesitas, waar we toch allemaal achter staan.
Giovanni Berlinguer (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft in het bijzonder de nadruk gelegd op het industriële en economische belang van televisie, dat inderdaad aanzienlijk is, maar aangezien zij universeel toegankelijk is, vormt televisie bovenal de grootste informatiebron en het voornaamste cultuurmedium, en is zij een machtsmiddel.
Momenteel is er sprake van een tendens om de ruimte voor televisiereclame uit te breiden, en dit zal waarschijnlijk de rol van de pers en de haar vrijheid om fondsen aan te trekken, beperken. Het artikel dat productplaatsing toestaat is gebaseerd op een leugen, omdat dit beginsel in eerste instantie wordt ontkend en vervolgens op duizend verschillende manieren wordt goedgekeurd. Dit betekent dat de producenten van alle fictieve programma's en andere uitzendingen hun creativiteit niet alleen gebruikt, maar ook besmeurd zullen zien worden.
Ik heb dan ook begrip voor het pijnlijke compromis dat mevrouw Hieronymi, die als rapporteur uitstekend werk heeft verricht, heeft weten te bereiken. Toch heb ik, samen met vele anderen, een amendement ingediend met als doel het concept van productplaatsing te schrappen, in aanvulling op andere amendementen.
Luis Herrero-Tejedor (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we weten allemaal dat de democratie als systeem gebaseerd is op de publieke opinie, en hoe vrijer de media zijn, des de hoger is de kwaliteit van de democratie.
Deze richtlijn reguleert de media in de audiovisuele sector, en de vraag die we ons hierbij volgens mij moeten stellen is de volgende: maakt deze richtlijn de media vrijer of juist minder vrij?
Bij het beantwoorden van deze vraag moeten we de volgende parallel voor ogen houden: des te meer overheidsingrijpen, des te minder vrijheid voor de media, en omgekeerd: des te minder overheidsingrijpen, des te meer vrijheid voor de media.
Geachte collega’s, naar mijn oordeel is deze richtlijn helaas te zeer gericht op meer bemoeienis door de overheid: op het gebied van reclame, op het gebied van de quota van audiovisuele producties, omdat het toepassingsgebied onterecht wordt uitgebreid naar niet-lineaire diensten, maar bovenal omdat de nationale regelgevende instanties hierdoor zeggenschap krijgen over het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting.
Elke democraat weet dat de bescherming van de grondrechten uitsluitend een zaak van de rechtbank is. Het is niet de schuld van de rapporteur, die zich heel dapper te weer heeft gesteld – waarvoor dank, Ruth Hieronymi – als de nationale regelgevende instanties door deze richtlijn echter de macht krijgen om te bepalen wat waarheidsgetrouw is en wat niet, welke uitzendingen wel en welke niet op het scherm mogen komen, of welke omroepen wel en welke niet mogen uitzenden of, zoals in Catalonië, een van de Europese regio's met het laagste democratische gehalte van de hele Europese Unie, welke bedrijven wel en welke niet mogen uitzenden.
Op die manier openen wij de deur naar censuur vooraf. Mevrouw Reding, ik verzoek u dringend om dit punt heel serieus te nemen, en te bekijken of we een dergelijke ontwikkeling kunnen voorkomen, want we moeten ons oor ook maar eens goed te luisteren leggen bij organisaties zoals Verslaggevers zonder grenzen, de Werelddagbladenorganisatie of het Mondiaal comité voor de persvrijheid om te horen wat die hierover te zeggen hebben. Ze zullen ons het schaamrood naar de kaken jagen.
Naar ik hoop, zal die schaamte er dan ten minste toe dienen dat we onze vergissing bijtijds ongedaan maken.
Viviane Reding , lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik maar al te goed weet dat de tijd dringt, zal ik nu niet de ellenlange lijst van amendementen voorlezen die de Commissie kan goedkeuren of moet verwerpen. Ik kan helaas ook geen argumenten geven. Ik zal deze lijst aan u en aan de fracties doen toekomen.
Wat ik wel wil zeggen, is dat de "Televisie zonder grenzen"-richtlijn, die al jarenlang van kracht is, haar waarde bewezen heeft door de televisie-industrie in Europa te ontwikkelen en door Europese content een echte kans te geven. We worden nu geconfronteerd met een wezenlijke technologische verandering en dus moeten we de richtlijn aanpassen aan de moderne wereld, met nieuwe definities die flexibel genoeg zijn om met de tijd en de technologische ontwikkeling mee te gaan.
De overgrote meerderheid van het Parlement is deze mening toegedaan. We hebben zicht op kwaliteitstelevisie, waarbij gereguleerde reclame dient om Europese programma's te financieren en waarbij mediadiensten kunnen profiteren van het land-van-oorsprong-beginsel en daarmee van de interne markt. Beide moeten ze de fundamentele waarden eerbiedigen, zoals de bescherming van minderjarigen en het verbod op het aanzetten tot rassenhaat, en tevens de productie van Europese programma's ondersteunen. Wanneer we datgene waarover het Parlement gaat stemmen dus in een paar zinnen samenvatten, dan is dat uiteraard een incomplete samenvatting, maar we hebben in ieder geval een poging gewaagd.
Hoe complex de hele zaak is, blijkt uit de vele amendementen die zijn ingediend. Van de amendementen in het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs – nogmaals, ik ben de rapporteur, mevrouw Hieronymi, zeer erkentelijk voor haar voorbeeldige werk – kan de Commissie er 44 aanvaarden en 59 gedeeltelijk aanvaarden; met andere woorden: twee derde van de amendementen die zijn opgenomen in het verslag-Hieronymi. Dit zegt iets over de kwaliteit van het positieve werk dat het Parlement heeft verricht: petje af!
Van de tijdens de plenaire vergadering ingediende amendementen kan de Commissie er acht volledig en 24 gedeeltelijk aanvaarden. Mijnheer de Voorzitter, omdat de tijd dringt, zal ik u de lijst doen toekomen. Tot slot wil ik nog de afgevaardigden, de rapporteur en de schaduwrapporteurs bedanken, die echt zorgvuldig werk hebben verricht; het was een bijzonder ingewikkelde klus, maar wel één die het belang dient van onze Europese televisie-industrie en mediasector. De Europese content, die dankzij u een kans krijgt, is u heel wat verschuldigd!
Marianne Mikko (PSE). – (ET) De Baltische staten hebben zich vrijwel zonder bloedvergieten van de Sovjetbezetting bevrijd. De meeste mensen gaven hun leven bij de verdediging van de vrijheid en objectiviteit van de pers.
Op 20 augustus 1990 verdedigden twintig Estse patriotten de televisietoren in Tallinn tegen de paramilitaire OMON-troepen uit Moskou. Op 13 januari 1991 werden vijftien mensen gedood toen zij de televisietoren in Vilnius verdedigden. Nog eens tientallen Litouwers raakten gewond bij gasaanvallen tegen het televisie- en radiogebouw en het uitzendcentrum.
Wanneer er wordt gesproken over de richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten denken de mensen in de Baltische staten eerder aan onafhankelijke media dan aan reclame-inkomsten.
Het is iedereen duidelijk dat het Kremlin de Russische media nu weer heeft beteugeld. Minder bekend is dat een deel van de media in de Europese Unie is omgevormd tot een gehoorzaam instrument van Moskou.
Door onze liberale houding kan het in Riga gevestigde televisiekanaal Pervõi Baltiiski Kanal de Russischtalige inwoners van de drie Baltische staten tegen de wettige regeringen van onze landen opzetten.
Dit kanaal wordt niet gefinancierd door Russische zakenlieden, maar door Russische propagandisten. Hun vaardigheden hebben zich ontwikkeld en de ideologische boodschap van het kanaal wordt op vernuftige wijze verpakt in entertainment. Toch laten mediadeskundigen zich niet voor de gek houden.
Elke lidstaat moet in de gelegenheid zijn zich tegen zulke vijandige buitenlandse propaganda te verdedigen.
Mijn amendement is ondertekend door alle leden uit de Baltische staten, ongeacht hun politieke kleur. Wij hebben de ideologische manipulatie van het Kremlin al eens doorstaan en willen dit niet nog een keer hoeven meemaken.
Jules Maaten (ALDE). – Het is belangrijk dat het vrije verkeer van Europese televisieprogramma's wordt bevorderd en dat de productie van deze programma's niet belemmerd wordt door overdreven strenge regelgeving betreffende reclame. De Liberale Fractie zet zich in voor een realistische kijk op product placement. Informatie is goed, maar consumenten zitten niet te wachten op een waarschuwingssignaal gedurende een televisieprogramma. Een waarschuwing voorafgaand en na afloop van een programma volstaat. Inkomsten van reclame en product placement zijn nodig om Europese producties mede te kunnen financieren. Het alternatief is nog meer goedkope Amerikaanse producties, die propvol zitten met product placement.
Programma's gericht op kinderen moeten onderworpen zijn aan striktere normen. De problematiek van overgewicht neemt toe. Gezien de grote impact van reclame van ongezond voedsel op de menukeuze van kinderen, zou zulke reclame gericht op deze doelgroep beperkt moeten worden. Ik pleit dan ook voor de ontwikkeling van een doeltreffende gedragscode omtrent reclame, product placement en andere marketing van ongezonde drank en voedsel gericht op kinderen.
Ten slotte blijf ik pleiten voor een sterk land-van-oorsprong-beginsel. Televisiemakers mogen geen extra wetten en regels opgelegd worden als zij hun programma's elders in de Europese Unie willen aanbieden. We moeten de afzetmarkt voor Europese audiovisuele producten vergroten.
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Het resultaat van de stemming over de richtlijn Televisie zonder grenzen tekent de volwassenheid van het Parlement. Dankzij het uitstekende werk van de rapporteur, mevrouw Hieronymi, alle rapporteurs voor advies, de Raad en de Commissie voorziet de richtlijn in een doeltreffend instrument ter bevordering van de concurrentie binnen de Europese audiovisuele sector, waarbij genoeg ruimte wordt gelaten voor particuliere financieringsbronnen (dit is niets nieuws, audiovisuele diensten leven van reclame) en wordt hiermee tevens een toereikend niveau gewaarborgd van de bescherming van de consument en vooral van de meest kwetsbare personen in de maatschappij (bijvoorbeeld kinderen en gehandicapten). Toch zou ik graag hebben gezien dat er meer moed getoond was, bijvoorbeeld met betrekking tot de invoering van productplaatsing. Hoewel ik het eens ben met degenen die de creativiteit en onafhankelijkheid van schrijvers alsmede de kwaliteit van producties willen beschermen, wil ik toch benadrukken dat dit in de praktijk op de internationale markt in 2007 al het geval is. Wanneer we dit negeren, lopen we het risico concurrentievermogen, financiering en marktaandeel te verliezen. Ik hoop dat de meerderheid van de lidstaten zich moediger en ruimdenkender zal betonen dan deze instellingen tot dusver hebben gedaan.
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Dit moeilijke vraagstuk waarvoor de moderne technologie ons plaatst, levert in termen van doelstellingen een conflict op tussen vrijheid enerzijds en het belang van bepaalde vormen van bescherming anderzijds.
Aan de ene kant is het moeilijk om programma's die in andere lidstaten worden uitgezonden te censureren, maar aan de andere kant vinden wij dat elke lidstaat zelfbeschikkingsrecht moet hebben in culturele en morele kwesties ten aanzien van bijvoorbeeld alcohol- en tabaksreclame, op kinderen gerichte reclame, regels voor discriminatie en pornografie. Elke lidstaat moet de mogelijkheid hebben met eigen wetgeving op deze gebieden te komen.
Technische ontwikkelingen op het gebied van snel breedbandinternet en mobiele telefonie maken tv-achtige mediadiensten mogelijk waarbij de morele regels moeilijk te bewaken zijn. Maar ook op dat terrein is het nodig dat de lidstaten desgewenst met wetgeving rond kinderpornografie en auteursrechten kunnen komen.
Dit onderwerp is ongetwijfeld zeer ingewikkeld, maar wij vinden dat de positie van Zweden in de Raad beter gehoor had moeten krijgen tijdens de bijeenkomst van de Raad in november. We vinden echter dat het voorstel van de Commissie cultuur en onderwijs beter is dan dat van de Raad en steunen daarom dit verslag.
19. Jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten (debat)
De Voorzitter. Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten.
Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben blij dat ik u vandaag het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten kan presenteren. Het eerste verslag over de mensenrechten werd gepubliceerd in 1999 toen Finland, net als nu, als voorzitter van de Europese Unie betrokken was bij het opstellen van het verslag. Het doel van het verslag is sindsdien niet gewijzigd. Het behandelt nog steeds op unieke wijze het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie en de zaken die in het kader daarvan zijn bereikt. Het verslag dat nu is opgesteld, behandelt de maatregelen en het beleid van de Europese Unie die tussen 1 juli 2005 en 30 juni 2006 zijn uitgevoerd en tot doel hadden de universele eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden te bevorderen.
Het verslag volgt op zeven eerdere jaarverslagen die zijn gepubliceerd in de periode 1999-2005 overeenkomstig de verklaring die in 1998 door de Europese Raad is aangenomen. In die verklaring, die op de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring van de rechten van de mens werd gepubliceerd, werd de Europese Unie opgeroepen haar activiteiten met betrekking tot de mensenrechten te intensiveren. Ook werd de Europese Unie aangespoord jaarlijks een verslag over de mensenrechten op te stellen.
In het mensenrechtenverslag wordt een overzicht gegeven van het werk dat de Europese instellingen hebben verricht om de mensenrechten en de democratie te bevorderen. Zowel het externe beleid als de interne omstandigheden van de Europese Unie worden hierin bekeken. Bovendien is een apart deel gewijd aan de activiteiten van het Europees Parlement ter bevordering van de mensenrechten en de democratie. Het Europees Parlement brengt op verdienstelijke wijze mensenrechtenkwesties ter sprake en zorgt ervoor dat deze zaken ook in de andere Europese instellingen de nodige aandacht krijgen.
In het verslag worden de bijzondere prioriteiten van het communautair mensenrechtenbeleid benadrukt, zoals de mainstreaming van de mensenrechten. In de praktijk betekent mainstreaming het vergroten van de wisselwerking tussen deskundigen op het gebied van de mensenrechten en nationale denktanks en het naar voren brengen van aspecten met betrekking tot de mensenrechten op de verschillende werkterreinen van de Europese Unie, zoals crisisbeheersing en wapenexport. De Europese Unie heeft manieren ontwikkeld om met specifieke problemen om te gaan, zoals vrouwen, veiligheid en kinderen in verband met gewapende conflicten. De persoonlijke vertegenwoordiger van de secretaris-generaal/Hoge Vertegenwoordiger, heeft zich actief ingezet voor de mainstreaming van de mensenrechten op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en het vergroten van de bekendheid met de richtsnoeren van de Europese Unie met betrekking tot de mensenrechten.
De Europese Unie heeft specifieke richtsnoeren met betrekking tot bepaalde vraagstukken aangenomen en op die manier de prioriteiten van haar mensenrechtenbeleid vastgesteld. De Europese Unie is in alle omstandigheden tegen de doodstraf en heeft individuele gevallen ter sprake gebracht waarin niet aan de minimumnormen van het internationaal recht werd voldaan. In de periode die het verslag bestrijkt, heeft de Europese Unie vooral de aandacht gevestigd op landen wier beleid met betrekking tot de doodstraf aan het veranderen is.
De Europese Unie heeft verschillende landen opgeroepen zich aan te sluiten bij het Internationaal Verdrag tegen foltering en op die manier maatregelen te nemen om foltering tegen te gaan.
Ook heeft de Europese Unie bepaalde prioritaire landen aangewezen waarin zij van plan is de mensenrechtensituatie te verbeteren door op verschillende manieren het leed van kinderen in gewapende conflicten te verzachten. Het is belangrijk deze kwestie ter sprake te brengen in multilaterale internationale fora en de Europese Unie beter uit te rusten om hiermee om te gaan in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.
Wat de communautaire richtsnoeren inzake de verdedigers van de mensenrechten betreft, is de Europese Unie wereldwijde campagnes begonnen voor de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten van vrouwen. Aangezien de verdedigers van de mensenrechten heel vaak zelf worden aangevallen, blijven hun rechten een prioriteit voor de Europese Unie.
De Raad waardeert de centrale rol van het Europees Parlement in onze gemeenschappelijke inspanningen om de mensenrechten te verdedigen en te bevorderen. De Sacharovprijs, die jaarlijks wordt uitgereikt aan verdedigers van de vrijheid van meningsuiting, is hierbij van groot belang. In voorgaande jaren heeft het Parlement hiermee een blijk van erkenning gegeven aan het werk van belangrijke personen, zoals Nelson Mandela en Kofi Annan. Het is goed dat de Sacharovprijs dit jaar is uitgereikt aan de Wit-Russische oppositieleider Aleksandr Milinkevitsj. Het staat buiten kijf dat deze internationale erkenning Milinkevitsj en anderen aanmoedigt hun belangrijke werk voort te zetten om de democratische krachten in Wit-Rusland te versterken.
In de verslagperiode, de periode tussen zomer 2005 en zomer 2006, heeft zich in de structuren van de Verenigde Naties een belangrijke wijziging voorgedaan. De onderhandelingen over de oprichting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties en daarna de eerste zitting van deze nieuwe raad boden een belangrijk kader voor de activiteiten van de Europese Unie op het gebied van het multilaterale mensenrechtenbeleid. Het doel van de Europese Unie is steeds geweest een raad op te richten die de mensenrechten de status geeft die in het Handvest van de Verenigde Naties wordt gegarandeerd. Hoewel in de definitieve tekst, die in maart 2006 is aangenomen, niet alle zaken staan waarnaar wij streefden, is de Europese Unie toch van mening dat de oprichting van de VN-Mensenrechtenraad van wezenlijk belang is om het mensenrechtenbeleid van de Verenigde Naties te versterken. Het is ook een belangrijke stap vooruit in het hele hervormingsproces van de Verenigde Naties.
De bevordering van de mensenrechten, de democratie en de ontwikkeling van de rechtsstaat is van zeer groot belang in de strijd tegen terrorisme en verschillende extremistische bewegingen. De Europese Unie heeft in verklaringen die zij in diverse VN- en andere fora heeft afgelegd, haar standpunt herhaald dat de eerbiediging van de mensenrechten ook bij terrorismebestrijding noodzakelijk is. Het voorzitterschap heeft verscheidene malen benadrukt dat doeltreffende maatregelen ter bestrijding van terrorisme en de bescherming van de mensenrechten elkaar aanvullen en ondersteunen.
Politieke dialoog is ongetwijfeld een belangrijk instrument bij de bevordering van de mensenrechten. Bij de mainstreaming van de mensenrechten wordt gestreefd naar een consequente behandeling van mensenrechtenkwesties in de contacten op verschillende niveaus tussen de Europese Unie en derde landen. Dit geldt ook voor de landen waarmee de Europese Unie een specifieke mensenrechtendialoog voert, zoals China en Rusland. In het mensenrechtenverslag van dit jaar wordt voor de eerste keer de inzet van de Europese Unie benadrukt voor het bevorderen van de dialoog tussen culturen, zowel binnen de Europese Unie als met derde landen.
De slachtoffers van mensenrechtenschendingen en de verdedigers van de mensenrechten overal ter wereld verwachten terecht veel van de Europese Unie. Men mag verwachten dat de Europese Unie als waardengemeenschap de mensenrechten en de democratie zeer doelgericht probeert te bevorderen. Dit verslag helpt ons te beoordelen hoe goed de Europese Unie erin geslaagd is deze uitdaging aan te gaan.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik neem er met grote voldoening kennis van dat het jaarverslag van 2006 over de mensenrechten is uitgebracht. Voor het eerst is dit verslag werkelijk de vrucht van een gecombineerde inspanning. Daar hebben wij voor gestreden. Vorig jaar spraken wij hierover op een plenaire zitting, waarbij ik zei dat ik heel blij zou zijn als wij het verslag gezamenlijk zouden kunnen opstellen. Ik had graag een van de inleidingen voor mijn rekening genomen, maar daarvoor was het helaas te laat, al denk ik wel dat de Commissie zichtbaar had moeten zijn.
Het lijkt erop dat het een vaste gewoonte is geworden om telkens voor Kerstmis een bijzondere zitting te wijden aan de mensenrechten en democratie. Het is een goede traditie, een nobele traditie, om terug te blikken op de behaalde resultaten en nieuwe ontwikkelingen onder de loep te nemen.
Het jaarverslag van 2006 is wederom een waardevol document waarin de gecombineerde inspanningen zijn opgetekend die wij allen hebben verricht voor het bevorderen en beschermen van de mensenrechten in de wereld en waaruit tevens valt op te maken hoe eendrachtig en positief er binnen de Europese Unie is samengewerkt aan de totstandkoming ervan.
Dit debat biedt mij de gelegenheid enkele activiteiten in 2006 kort voor het voetlicht te brengen.
Om te beginnen stond het mainstreamen van de mensenrechten in het extern beleid dankzij de Oostenrijkse en Finse voorzitterschappen in 2006 hoog op de prioriteitenlijst. Het stemt inderdaad tot tevredenheid te kunnen constateren dat alle actoren binnen de EU zich meer en meer uitspreken voor dit zeer belangrijke aspect van onze beleidsvormen. Laten wij echter niet vergeten dat het mainstreamen, of, zoals ik het ook graag noem, integreren van mensenrechten in al onze beleidsvormen geen doel op zich is, maar een benadering met het oog op de verwezenlijking van overkoepelende doelstellingen. Wat de Europese Unie betreft, vinden deze doelstellingen een duidelijke basis in ons Verdrag, waarin wij worden opgeroepen de democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te ontwikkelen en te consolideren met behulp van onze externe beleidsvormen. Wat dat aangaat, zijn wij bijzonder ingenomen met het feit dat vraagstukken ter zake van de mensenrechten en democratie zijn geïntegreerd in de wetgevingsteksten voor alle nieuwe financieringsinstrumenten in het kader van de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013.
Ten tweede is mainstreaming een nimmer eindigend proces; niet-aflatende inspanningen alsmede de introductie van nieuwe instrumenten zijn noodzakelijk. Het doet mij genoegen u in dit verband te vertellen dat de Commissie in juni van dit jaar de mandaten van haar delegatiehoofden heeft herzien in het licht van het verslag van de heer Agnoletto. In deze mandaten wordt nu specifiek melding gemaakt van democratische en mensenrechtenvraagstukken. Dat betekent dus dat er meer prioriteit wordt gegeven aan de verslaglegging en het optreden op dit terrein.
Voorts hebben wij in het kader van de "mensenrechtenclausules" in onze overeenkomsten kennis genomen van de oprichting van nieuwe fora voor het houden van een dialoog of het uitwisselen van standpunten met derde landen. Het aantal gelegenheden om over de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten te spreken neemt toe, van Argentinië en Bangladesh tot India, Jordanië, Marokko, Turkmenistan en Vietnam. Ze vormen een aanvulling op de geïnstitutionaliseerde mensenrechtendialogen en -beraadslagingen en de diverse politieke dialogen waarin de mensenrechten geregeld aan bod komen.
Ten slotte blijft de Commissie vasthouden aan de clausule betreffende essentiële elementen voor mensenrechten en democratie in de onderhandelingen over de nieuwe bilaterale partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de overeenkomst met de zes ASEAN-landen. Tevens worden er voorbereidingen getroffen voor onderhandelingen over een overeenkomst met China. De Commissie zal zich vastberaden blijven inspannen voor het opnemen van deze clausule conform wat bij ons te doen gebruikelijk is.
Ten derde moeten wij niet alleen mensenrechtenkwesties mainstreamen of integreren in alle beleidsterreinen, maar dienen wij ons ook te richten op een aantal specifieke aspecten van het mensenrechtenbeleid. Illustratief voor dit voornemen zijn twee mededelingen van de Commissie, te weten "Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen" en "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind".
Voorts kenmerkte het jaar 2006 zich door grote veranderingen in het mensenrechtenmechanisme van de Verenigde Naties door de oprichting van de al genoemde nieuwe Mensenrechtenraad. Aanvankelijk was er veel reden tot optimisme, met name vanwege de actieve deelname van ngo's aan de debatten en de wens om het over een andere boeg te gooien na de mislukking van diens voorganger, de Commissie voor de Mensenrechten, maar de algemene teneur aan het einde van het jaar is er toch een van bezorgdheid, niet in de laatste plaats vanwege ontmoedigende berichten over de politisering van dit nieuwe forum. Wij, de Europese Unie, moeten hernieuwde inspanningen leveren en beter ons best doen om een aantal actoren in Genève ervan te overtuigen dat de internationale gemeenschap een doeltreffende Mensenrechtenraad nodig heeft. Het is nog steeds mogelijk om van de nieuwe Mensenrechtenraad een goed functionerend en presterend orgaan te maken. Laten wij er in dit verband op hopen dat er tijdens de speciale zitting over Darfur positieve resultaten zullen worden geboekt.
Ik kan niet afronden zonder de tevredenheid van mij persoonlijk en van de Commissie tot uitdrukking te brengen over de stemming die eerder vandaag heeft plaatsgevonden over het voorstel voor een verordening tot instelling van het nieuwe Europees instrument voor democratie en mensenrechten. Dit instrument zal het voor de Commissie eenvoudiger maken om prioriteiten vast te stellen teneinde de doelstellingen van de verordening binnen de werkingssfeer ervan te verwezenlijken.
Wij weten echter heel goed dat het wenselijk is om maatregelen ter bevordering van mensenrechten en democratie zoveel mogelijk wereldwijd, op grote schaal en multisectoraal en transversaal ten uitvoer te leggen. Ook zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat het aantal begunstigden is uitgebreid. De toegenomen complementariteit met de verschillende instrumenten, die variëren van politieke dialoog en diplomatieke demarches tot diverse instrumenten op het vlak van financiële en technische samenwerking, met inbegrip van zowel geografische als thematische programma's, wordt evenwel van harte toegejuicht.
Tot slot zien wij uit naar de ontwikkeling van meer geïntegreerde benaderingen van mensenrechten en democratie in het kader van het nieuwe instrument. Het komt nog steeds voor dat er over mensenrechten en democratie wordt gedebatteerd alsof het om twee verschillende vraagstukken gaat. Wij zijn echter van mening dat de mensenrechten het fundament vormen van democratie en dat democratie noodzakelijk is om de mensenrechten te ontwikkelen en beschermen. Laten we daarom geen kunstmatige scheidslijnen trekken. Wij zijn in ieder geval van mening dat dit een goede basis vormt voor de voortzetting van onze werkzaamheden in het komende jaar.
Gerardo Galeote, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Lehtomäki heeft de Sacharovprijs ter discussie gesteld, en ik zou haar willen zeggen dat de Dames in het wit weerloze vrouwen zijn, de echtgenotes, moeders en dochters van politieke dissidenten van het Cubaanse regime die alles in het werk stellen om elke zondag vanuit verschillende steden van Cuba bijeen te komen in Havanna waar zij samen op vreedzame wijze stilzwijgend optrekken door de straten, gekleed in het wit, zoals afgelopen zondag, toen zij werden lastiggevallen, bedreigd en beledigd door een aantal mensen die dit een passende manier vonden om de dag van de mensenrechten te vieren. Het lijkt onzinnig dat ik hier vandaag moet zeggen dat deze vrouwen geen gevaarlijke contrarevolutionaire door de CIA gefinancierde terroristen zijn, maar enkel vrouwen die zich niet neerleggen bij de onrechtvaardigheid en de schending van de meest fundamentele rechten die zij als mens hebben.
Het is dan ook belachelijk dat het Cubaanse regime een aantal afgevaardigden van hen nog steeds geen toestemming heeft gegeven om het land te verlaten teneinde de Sacharovprijs in ontvangst te nemen die het Europees Parlement hun vorig jaar heeft toegekend.
Het is ons onbekend wat er terecht is gekomen van de inspanningen die de Voorzitter van het Parlement inmiddels een jaar geleden heeft toegezegd, maar als hij iets gedaan heeft, dan zijn de resultaten goed te zien.
Daarom ben ik blij met het initiatief van mevrouw Flautre en de heer Brok om een delegatie naar het eiland te sturen. Persoonlijk heb ik er niets op tegen als die delegatie de reis ook benut om een onderhoud te hebben met de Cubaanse overheid en op die manier het veranderende politieke klimaat te peilen.
Wel zou ik de diensten van het Europees Parlement willen vragen om nu meteen een begin te maken met de officiële procedure voor het aanvragen van de betreffende inreisvergunningen. De Commissie en de Raad verzoek ik om alle mogelijke druk uit te oefenen om ervoor te zorgen dat die vergunningen verstrekt worden.
Als het antwoord positief is, zoals ik hoop, dan zouden we op bescheiden maar doeltreffende wijze blijk kunnen geven van onze solidariteit. Mocht het antwoord negatief zijn, mijnheer de Voorzitter, dan zou dat al genoeg zeggen over de houding van de huidige Cubaanse leiders, iets waarvan onze Europese instellingen terdege nota zouden moeten nemen.
Elena Valenciano Martínez-Orozco, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, namens de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement wil ik de Raad bedanken voor het feit dat hij voor het tweede jaar zijn jaarverslag over de mensenrechten aan ons komt voorleggen in deze decemberzitting, die het Europees Parlement speciaal aan de mensenrechten gewijd heeft.
Ik ben natuurlijk blij met het werk van de Raad in dit achtste verslag, en ik wens hem met name geluk met de paragraaf over de actie van het Europees Parlement. Uiteindelijk vinden we blijkbaar toch gehoor.
Verder deel ik het standpunt van de Raad dat het belangrijk is om de samenhang van de communautaire acties te handhaven. Dit beginsel is waardevol op alle gebieden, maar met name op het vlak van de mensenrechten.
De Europese Unie dient niet alleen coherent maar ook voorbeeldig te zijn in het nakomen van haar internationale verplichtingen. We hebben de morele plicht om voet bij stuk te houden bij het beschermen van onze waarden, en om de mensenrechten, de rechtsstaat en het internationaal recht centraal te plaatsen in onze acties, vooral wanneer een van die beginselen in twijfel wordt getrokken, soms ook door democratische regeringen.
Het moet duidelijk zijn dat schendingen van de mensenrechten op het grondgebied van de Europese Unie ontoelaatbaar zijn, en we moeten resoluut optreden tegen de achteruitgang waarvan sprake is als het gaat om het eerbiedigen van de instrumenten die bescherming en garanties bieden.
Ik vind dat de Raad zich te weinig inzet voor dit verontrustende probleem, en hierbij wil ik de in het verslag opgenomen vermelding corrigeren over de Tijdelijke Commissie voor het vermeende gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen, omdat de Raad het onderzoek van de Raad van Europa heeft verward met het onderzoek dat wij in dit Parlement verrichten.
Er ontstaat een steeds nauwer verband tussen de mensenrechten in de externe betrekkingen en in het intern beleid van de Unie, en een voorbeeld daarvan is het toenemend verband tussen veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten.
De Europese Unie dient haar verantwoordelijkheid als wereldwijde speler op zich te nemen, en daartoe moet zij een stellig standpunt innemen en met één stem spreken op het wereldtoneel.
Door zichtbaarder te worden en vastbeslotener op te treden in langdurige conflicten, zoals het conflict rond Palestina of de crisis in Darfur, zal de Europese Unie ongetwijfeld kunnen bijdragen aan de bescherming van deze mensenrechten waarvoor wij het hier vandaag allemaal opnemen.
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het zou fijn zijn als u mijn spreektijd optelt bij de tijd die ik net kreeg, zodat we als ALDE-Fractie twee minuten hebben. De heer Cappato laat zich verontschuldigen. Hij moest weg om persoonlijke redenen, daarom spreek ik namens de fractie.
Ik wil de Raad en de Commissie bedanken voor hun vele werk en ik ben blij dat we zijn afgestapt van alleen een lijst met landen waar mensenrechtenschendingen plaatsvinden. Ik ben verheugd dat er dit keer ook een hoofdstuk aan het Europees Parlement is gewijd. Ik heb er echter wel moeite mee dat ons in de Subcommissie mensenrechten wordt gezegd schendingen binnen de EU buiten beschouwing te laten. Ik weet dat dat terrein onder de bevoegdheid van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken valt, maar we moeten een manier vinden om het werk van de Commissie burgerlijke vrijheden en dat van de Subcommissie mensenrechten te combineren.
Wat betreft het gebruik van clusterbommen moeten we ons proactiever opstellen. Ik weet dat veel mensen dit een defensiekwestie vinden, maar mijns inziens is het ook een mensenrechtenprobleem. Al zijn clusterbommen niet opgenomen in het Verdrag inzake landmijnen uit 1997, ze hebben wel degelijk dezelfde verwoestende gevolgen voor burgers. Ik roep de Raad en de Commissie op zich aan te sluiten bij de groeiende overtuiging dat een volledig verbod op clustermunitie noodzakelijk is, en ik hoop dat de geruchten dat de Commissie gaat bezuinigen op de middelen voor mijnopruiming onjuist zijn, want als mensen zich niet vrij kunnen bewegen is dat een mensenrechtenprobleem.
Een andere zorg die in het verslag wordt geuit – en daar ben ik erg blij mee – is het voortbestaan van het detentiecentrum Guantánamo Bay, een kwestie die we het afgelopen jaar veelvuldig hebben aangekaart. Kan met name de Raad beloven dat er meer druk zal worden uitgeoefend op de Amerikaanse regering om het kamp eindelijk te sluiten, conform de wens van het Parlement? Ik ben ook verheugd dat mensensmokkel vrij hoog op de agenda van de Europese Unie heeft gestaan, maar lidstaten die het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel nog niet hebben ondertekend, moeten onder druk worden gezet.
Ten slotte ben ik blij dat in het verslag ook een hoofdstuk is gewijd aan de rechten van gehandicapten. Dit komt op een goed moment, omdat morgen, zoals u wel weet, het VN-Verdrag inzake mensen met een handicap wordt ondertekend. Laten we hopen dat ratificatie spoedig volgt.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, afgelopen zondag stierf voormalig dictator Augusto Pinochet, toevalligerwijs precies 58 jaar nadat de wereldleiders in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hadden aangenomen.
Zoals wij vaak opmerken, is de Europese Unie een project dat berust op waarden, waarvan de eerbiediging en de bevordering van de mensenrechten de voornaamste zijn. Velen onder ons zijn de mening toegedaan dat dit ook zo hoort. De strijd voor de mensenrechten heeft steeds meer te maken met transversale aspecten, zoals de bevordering van de democratie, regeerbaarheid, conflictpreventie, crisisbeheer, humanitair recht, enzovoorts. Van belang is ook het universele en ondeelbare karakter van die rechten.
Juist daarom is het treurig te moeten constateren dat sommige van die waarden en beginselen heel erg op hun retour zijn. In concreto is het zaak dat we niet vergeten hoe noodzakelijk het is dat we de gevolgen van het intern beleid van de Unie, zoals terrorismebestrijding of migratiebeheer, voor de mensenrechten in derde landen onder ogen zien en corrigeren.
Overigens moet erkend worden dat de Raad opmerkelijk zijn best doet om de dialoog over mensenrechten tussen de Europese Unie en China, Iran en Rusland transparanter te maken, maar het blijft verontrustend dat er bij de beoordeling van feiten en gedragingen met twee maten gemeten wordt, afhankelijk van de vraag of het al dan niet om een potentiële economische bondgenoot gaat, en hetzelfde geldt voor de beoordeling van de mate waarin de democratische clausules van bepaalde associatie-overeenkomsten worden nageleefd.
Ten slotte dient de Europese Unie de ernstige crisis aan te pakken waarin de legitimiteit en geloofwaardigheid van ons pleidooi voor de mensenrechten terecht is gekomen, met name na de betreurenswaardige gebeurtenissen waarbij sprake was van medewerking of medeplichtig stilzwijgen bij illegale arrestaties en uitleveringen, wat in sommige gevallen neerkomt op het regelrecht door de vingers zien van foltering.
Hanna Foltyn-Kubicka, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verder ondersteunen van de strijd voor democratie in Wit-Rusland zou een van de belangrijkste elementen moeten zijn van de activiteiten van de Europese Unie voor 2007. Radio-uitzendingen, het verlenen van bijstand aan studenten die het slachtoffer zijn van onderdrukking en het financieren van onafhankelijke onderwijsinstellingen zijn uitstekende initiatieven, maar we kunnen nog veel meer doen.
Ongeveer 20 procent van de Wit-Russen kijkt naar EuroNews en 40 procent van de bevolking heeft toegang tot internet. Dit zijn mogelijkheden die we niet onbenut mogen laten. Zo zou er een internetservice in het leven moeten worden geroepen die zich specifiek richt op het Wit-Russische volk. Verder zou in het kader van EuroNews een reeks programma's moeten worden gerealiseerd die, indien mogelijk, in het Wit-Russisch worden uitgezonden.
Ik zou willen dat de Commissie dit voorstel serieus bekijkt in het kader van het vandaag aangenomen Europees financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld. Het is van fundamenteel belang om op alle mogelijke manieren druk te blijven uitoefenen op het regime van Loekasjenko. Ik ben er stellig van overtuigd dat die inspanningen ertoe zullen leiden dat we in dit Parlement ooit de president van een democratisch land zullen kunnen verwelkomen, in plaats van de leider van de Wit-Russische oppositie.
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag staat allerlei goeds over de EU, bijvoorbeeld wat de Unie allemaal doet ter bevordering van de democratie en de mensenrechten. Het bevat echter een aantal opvallende omissies – meer dan ik kan opnoemen, dus ik zal me beperken tot China. China is het enige land ter wereld waar meer vrouwen zelfmoord plegen dan mannen. Per dag maken ongeveer vijfhonderd vrouwen een einde aan hun leven, en toch wordt in het verslag met geen woord gerept over het Chinese eenkindbeleid, dat vrouwen het recht ontneemt hun eigen keuzes te maken. Bovendien staat er ook niets in over gehandicapten in China.
Toen ik er vorig jaar was, heb ik een ontmoeting gehad met een belangengroep voor gehandicapten en alles wees erop dat mensen met een handicap als het downsyndroom eenvoudigweg voor of na de geboorte worden gedood. In China worden kinderen van gevangenen door de regering en maatschappij uitgestoten en vaak – of liever, meestal – hebben ze nog minder kans om te overleven dan hun ouders in de gevangenis. En die ouders kunnen om iedere willekeurige reden zijn opgesloten.
Als men verzuimt dit soort zaken te vermelden en tegelijkertijd met China aan tafel gaat zitten voor vriendschappelijke handelsbesprekingen, lijkt het al snel alsof de EU deze gang van zaken goedkeurt.
Simon Coveney (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag stonden in het Parlement, met dit debat en met de uitreiking van de Sacharovprijs eerder vandaag, de mensenrechten centraal, en dat verheugt me.
In het verslag van de Raad wordt ingegaan op het binnenlands en buitenlands beleid van de EU, het bilaterale mensenrechtenbeleid van de EU met betrekking tot derde landen, en activiteiten binnen multilaterale fora, en er worden tevens een reeks thematische kwesties in geanalyseerd.
Ik vind nog steeds dat de Raad bij de totstandkoming van dit verslag te weinig overleg heeft gepleegd met het Parlement, en met name de Subcommissie mensenrechten. Vorig jaar deed het Parlement in zijn jaarverslag een oproep aan de Raad om het Parlement actief te raadplegen bij het opstellen van het eigen jaarverslag. Dat overleg is echter niet zo actief geweest als wij hadden gehoopt.
Zoals vorig jaar overeengekomen, is het Parlement voorstander van één verslag van de Europese Unie over de mensenrechten, van alledrie de instellingen samen, om dubbel werk te voorkomen. Maar dat kan alleen als de Raad en het Parlement meer overleggen. Ideaal zou zijn dat de Raad een ontwerp voorlegt aan de bevoegde commissie, waarna een gedachtewisseling over de tekst plaatsvindt, voorafgaand aan de uiteindelijke goedkeuring.
Ik ben rapporteur voor het verslag van het Europees Parlement over 2006 en ik zal bij de Raad blijven aandringen op een allesomvattend verslag van de drie instellingen samen. Net als in het verslag van vorig jaar zal ik me in mijn verslag toespitsen op een constructieve, kritische evaluatie van de prestaties van de drie instellingen op het gebied van de mensenrechten.
De Sacharovprijs is vandaag uitgereikt aan een uitmuntende kandidaat. Hij is de leider van de oppositie in Wit-Rusland en het is onze verantwoordelijkheid hem te blijven steunen. Ik wil de Raad en de Commissie oproepen de Sacharovprijs meer voor het voetlicht te brengen. In die zin valt te betreuren dat de vorige twee winnaars, Aung San Suu Kyi uit Birma en de Dames in het wit uit Cuba, niet in de gelegenheid waren hun prijs op te komen halen in het Parlement. Ik hoop dat het mogelijk zal zijn om naar beide landen af te reizen met een delegatie van het Parlement om de prijzen aldaar aan hen te overhandigen.
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik neem vandaag het woord in dit Europees Parlement, precies 25 jaar na de afkondiging van de staat van beleg in mijn land, Polen. Die toestand bracht voor duizenden Poolse burgers geweld, aanhoudingen en opsluiting met zich mee. Ik heb dit onderwerp gisteren al aangesneden in dit Parlement. Ik doe dit vandaag nog eens, op een moment dat zich daartoe uitstekend leent, namelijk enkele dagen na de dood van generaal Augusto Pinochet, een van de wreedste dictators ter wereld gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw.
Het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten is een van de belangrijkste documenten van de Unie. Het Europees Parlement speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie. Ik ben van mening dat de werkzaamheden aan dit verslag in de toekomst beter moeten worden afgestemd op het werk van het Europees Parlement op dit gebied. Ik denk hierbij in het bijzonder aan het coördineren van de werkzaamheden met betrekking tot dit verslag en de activiteiten van de Subcommissie mensenrechten van de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement.
Ik zou uw aandacht willen vestigen op de kwestie van de coördinatie van het mensenrechtenbeleid van de lidstaten van de Europese Unie en de werkzaamheden van alle Europese instellingen. De op dit vlak geleverde inspanningen zouden beter moeten worden gecoördineerd om te vermijden dat het mensenrechtenbeleid op Europees niveau en het beleid van de afzonderlijke lidstaten elkaar overlappen. De mensenrechtensituatie buiten de Europese Unie moet systematisch en op transparante wijze worden gevolgd, zodat er gepaste maatregelen kunnen worden genomen tegen landen die deze rechten met de voeten treden.
Het mensenrechtenbeleid dat op verschillende niveaus wordt gevoerd, zou op één lijn moeten worden gebracht. Daartoe moet dit beleid worden gekoppeld aan alle financiële instrumenten die in de Europese begroting zijn voorzien. Voorts zou in alle overeenkomsten die de Europese Unie met andere landen sluit een mensenrechtenclausule moeten worden opgenomen.
Tot slot zou ik willen wijzen op de belangrijke rol die de delegaties van het Europees Parlement vervullen in landen waar de mensenrechten worden geschonden. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de belangrijke missie van het Europees Parlement op Cuba, een land dat op dit moment een cruciale periode van veranderingen doormaakt.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Brits Antarctica, de Britse gebieden in de Indische Oceaan, de Britse Maagdeneilanden, de Caymaneilanden, Gibraltar, Montserrat, de Pitcairneilanden, Saint Helena, Zuid-Georgië, de Zuidelijke Sandwicheilanden, de Turks- en Caicoseilanden, de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, te weten Akrotiri en Dhekelia. De voornoemde gebieden – veertien in totaal – staan bekend als de Britse overzeese gebieden, voorheen de Britse kroonkoloniën genoemd. Ze liggen op één na allemaal buiten de EU. Het zijn 21e-eeuwse koloniën die op strategische plekken over de wereld verspreid liggen. In totaal wonen er vele duizenden mensen. Deze gebieden hebben geen gekozen regeringen en veruit de meeste hebben geen gekozen, wetgevend parlement. Ze zijn niet vertegenwoordigd in de VN. De Koningin van Engeland is hun staatshoofd en de meerderheid wordt bestuurd door een door de Britse regering benoemde gouverneur of bestuurder. Ze vallen onder Britse soevereiniteit en zijn bezet door het Britse leger. En toch staat er over deze gebieden in dit 250 pagina's tellende verslag over mensenrechten en democratie, net als in alle eerdere verslagen, geen woord. Ik wil de fungerend voorzitter van de Raad en commissaris Ferrero-Waldner vragen waarom dat zo is. Ik zie met veel belangstelling uit naar hun antwoord.
Eoin Ryan (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de Commissie bedanken. Dit is een heel belangrijk debat dat het hart van Europa raakt, en daar gaat het in dit Parlement om.
Dit is een goed verslag, maar het blijft een verslag. Heel vaak is er juist actie nodig in situaties als deze. Ik zou willen dat alle aanwezigen zichzelf met de hand op het hart afvragen of we echt alles in het werk hebben gesteld om een einde te maken aan de massale mensenrechtenschendingen in Darfur, die op dit moment nog steeds doorgaan. Meer dan 200 000 mensen zijn omgekomen en 2,5 miljoen mensen zijn ontheemd. Er komt maar geen einde aan.
Ik denk niet dat we in alle eerlijkheid kunnen zeggen dat we alles hebben gedaan wat we kunnen en dat het Parlement zich voor de volle 100 procent heeft geschaard achter de diplomatieke initiatieven om een einde te maken aan wat er daar gebeurt en druk uit te oefenen op de Soedanese regering, die een kat-en-muisspelletje speelt terwijl honderdduizenden mensen doodgaan.
Dit is een goed verslag en ik steun het. Maar, wanneer we het hebben over mensenrechten en het standpunt van de EU inzake mensenrechten, geloof ik waarachtig niet dat we genoeg doen om een einde te maken aan de gebeurtenissen in Darfur.
Richard Howitt (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik het Finse voorzitterschap complimenteren, zowel met zijn werk op het vlak van de mensenrechten als met zijn aanwezigheid hier in deze voltallige vergadering. Een van onze doelstellingen was om van deze vergaderperiode ieder jaar een "mensenrechtenplenaire" te maken. Vandaag, de dag dat de Sacharovprijs is uitgereikt, heeft het Finse voorzitterschap zich van zijn taak gekweten, en ik denk dat alle komende voorzitterschappen dat voorbeeld zullen volgen.
Daarnaast wil ik het voorzitterschap ook bedanken omdat het een aantal van mijn suggesties als voormalig rapporteur voor de mensenrechten in het verslag heeft opgenomen. Dit jaar zijn er meer verwijzingen naar het Europees Parlement en is er meer met het Parlement overlegd. Ik hoop van harte dat deze ontwikkeling zich in de toekomst voortzet. De lijst met landen die in aanmerking komen voor prioritaire maatregelen in uw verslag is vrijwel geheel in lijn met de door mij gesuggereerde lijst met Europese landen waarover bezorgdheid bestaat. Sommigen vonden dat een bizar idee, maar u heeft een dergelijke lijst opgesteld. Ook daar bedank ik het voorzitterschap voor.
Ik had graag meer aandacht gezien voor het effect en de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten – slechts één van de 260 bladzijden was daaraan gewijd – maar ik vind dat de lijst met demarches met betrekking tot de verschillende landen een grote bijdrage levert aan de transparantie. Desalniettemin wil ik het voorzitterschap nog eens wijzen op de suggestie van het Parlement in mijn eigen verslag om een groep afgevaardigden samen te stellen voor vertrouwelijk overleg over die demarches, zoals dat ook gebeurt bij veiligheidsvraagstukken. Ik wil het voorzitterschap vragen die kwestie opnieuw in overweging te nemen.
Tot besluit wil ik zowel het huidige als het toekomstig voorzitterschap, en ook de Commissie vragen voor ogen te houden dat effectbeoordelingen een noodzaak zijn, en dat niet alleen gekeken dient te worden naar activiteiten in het kader van het mensenrechtenbeleid, maar ook naar de impact op de mensenrechten van andere terreinen van het buitenlands beleid, met name het handels- en ontwikkelingsbeleid, zodat we de mensenrechten in alle werkzaamheden van de Europese Unie kunnen integreren. Het gaat niet om het verslag, maar om dat waar het verslag voor staat.
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie doet alles wat in haar vermogen ligt om de mensenrechten in de wereld te bevorderen en daar zijn we terecht trots op. Soms lijken we echter de rechten van de burgers van de Europese Unie zelf uit het oog te verliezen. Ik denk hierbij aan het recht op godsdienstige overtuiging en het zelfbeschikkingsrecht. De mens is een godsdienstig wezen, althans voor een gedeelte. Het eerbiedigen van de mensenrechten betekent dus eveneens dat er respect moet worden getoond voor het religieuze karakter van de mens. In een aantal lidstaten liggen godsdienstige aangelegenheden gevoeliger dan in bepaalde andere EU-landen. Soms krijg ik de indruk dat het respect voor het atheïsme in de Unie hoger staat aangeschreven dan het respect voor godsdienstige overtuigingen.
Een volgende kwestie die ik aan de orde wil stellen, is het recht van de mens om vrij over zijn toekomst te beslissen. Ik heb de indruk dat de meerderheid van de Europeanen niet wil dat Turkije lid wordt van de Europese Unie en toch worden er met dat land toetredingsonderhandelingen gevoerd. Ik denk dat het lidmaatschap van Turkije een ernstige bedreiging vormt, zo niet voor de godsdienstige, dan in elk geval voor de culturele identiteit van de burgers van de Europese Unie.
Paula Lehtomäki, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil u bedanken voor dit uitstekende debat waarin wij van een aantal leden van het Parlement enige kritiek hebben gekregen op de voorbereiding van het verslag. Wij houden natuurlijk rekening met deze kritiek en in de toekomst zullen wij proberen ook de raadpleging van het Europees Parlement te verbeteren. Het komt waarschijnlijk door het feit dat dit verslag gebaseerd is op een besluit van de Europese Raad uit 1998 dat ook de voorbereiding ervan binnen de Raad plaatsvindt. Wij kunnen onze werkzaamheden in dit opzicht natuurlijk verbeteren. Wij moeten echter ook beseffen dat het verslag er niet op gericht is alle mogelijke mensenrechtenproblemen overal ter wereld te behandelen, maar om het mensenrechtenwerk dat door de Europese instellingen is gedaan te presenteren.
Zoals ik in mijn openingstoespraak al zei, is de belangrijkste prioriteit van de laatste tijd de mainstreaming van de mensenrechten als onderdeel van andere beleidsterreinen. Daarbij is het doeltreffender maken van het hele buitenlands beleid van de Europese Unie natuurlijk zeer belangrijk. Dit houdt in dat de mensenrechten volledig worden geïntegreerd in de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking en dat wij bijvoorbeeld duidelijk het verband tussen de mensenrechten en veiligheid zien.
In het afgelopen jaar is er aanzienlijke vooruitgang geboekt doordat wij overeenstemming hebben bereikt over de oprichting van het Europees Agentschap voor de grondrechten. Dat zal ook het mensenrechtenwerk binnen de Europese Unie versterken. De commissaris bracht het feit naar voren dat er consensus is bereikt over het mensenrechteninstrument. Ik wil het Parlement hartelijk bedanken voor de samenwerking. Dit instrument zal ongetwijfeld bijdragen aan een proces dat het mensenrechtenwerk in de Europese Unie doeltreffender maakt.
Wij moeten beseffen dat er bij mensenrechtenkwesties naast deze actuele, duidelijk zichtbare zaken vooral sprake is van onverdroten werk op de lange termijn, waarbij geduld nodig is voor het bereiken van resultaten.
In dit debat werd ook de nogal filosofische vraag gesteld of wij wel alles hebben gedaan om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Het gaat er daarbij vaak om of wij het juiste evenwicht vinden tussen overreding en drastische actie, tussen stimulerende en beperkende maatregelen. Het staat als een paal boven water dat dialoog meestal tot een beter resultaat leidt dan het verbreken van de contacten.
Het is belangrijk te laten zien dat de Europese Unie in haar mensenrechtenwerk dezelfde criteria gebruikt voor alle partners. Helaas moeten wij ook beseffen dat, ook al hebben wij ons uiterste best gedaan, onze krachten misschien toch niet toereikend zijn om de situatie in de hele wereld te verbeteren. Er zijn dus legio uitdagingen op het gebied van de mensenrechten en dit debat is beslist een goede basis voor de verdere werkzaamheden van de Europese instellingen.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, gezien de beperkte tijd wil ik alleen ingaan op concrete vragen. Ik begin met de door de heer Galeote genoemde Dames in het wit. Een bezoek van vertegenwoordigers van het Parlement aan de Dames in het wit is een goed idee, en we hopen – en zullen ons best ervoor doen – dat de delegatie van het Europees Parlement een ontmoeting kan hebben met een vertegenwoordiger van de Cubaanse regering.
Cuba is een van de landen die in het kader van het Europees Initiatief voor de democratie en de mensenrechten vielen onder Campagne 3 ter bevordering van de democratisering. We zullen proberen daarmee door te gaan. We hebben ook onophoudelijk verzocht om de vrijlating van politieke gevangenen en het beëindigen van de actieve onderdrukking van leden van de politieke oppositie en mensenrechtenactivisten.
Een andere afgevaardigde vroeg wat de Europese Unie en de Commissie in Palestina doen. Als men de veiligheid van de mens – en dat wil zeggen het vrij zijn van gebrek en het vrij zijn van angst – beschouwt als de basis voor menselijke waardigheid, dan heeft niemand meer gedaan dan wij om de Palestijnen te helpen met basisvoorzieningen als gezondheidszorg en energie en met het op zijn minst handhaven van deze basisvoorzieningen onder uiterst moeilijke omstandigheden door middel van het Tijdelijke Internationale Mechanisme en aanvullende maatregelen. In concreto hebben we twee verkiezingen – presidentiële en parlementaire – gefinancierd en ook waarnemers gestuurd om toezicht te houden op die verkiezingen, om de grondslag te leggen voor democratie.
Mensenrechten, democratie en rechtsstaat hebben in het algemeen een zeer belangrijke plaats in alle actieplannen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid; mensenrechtenclausules worden niet alleen schriftelijk in die plannen vastgelegd, maar ook ten uitvoer gelegd, en wij proberen toe te zien op de tenuitvoerlegging.
Over China wil ik alleen zeggen dat het opnemen van een mensenrechtenclausule, een cruciale bepaling in de nieuwe overeenkomst met China waarover nog moet worden onderhandeld, in de toekomst hopelijk ook een nieuwe impuls zal geven aan de mensenrechtendialoog die al elf jaar gaande is. Daaruit zal blijken hoeveel waarde wij bij het buitenlands beleid van de EU hechten aan de beginselen van mensenrechten en democratie.
Zoals we vandaag allemaal hebben kunnen zien, spannen we ons met de nieuwe winnaar van de Sacharovprijs sterk in voor een democratische maatschappij in Wit-Rusland. Op 21 november hebben we een non-paper gepresenteerd, waarin we de Wit-Russische burgers laten zien wat het hun zou opleveren als het bewind verandert en zij zich inzetten voor meer democratisering, meer eerbied voor de mensenrechten en de rechtsstaat.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden, maar de tijd dringt en daarom kan ik niet ingaan op alle vragen die zijn gesteld. Ik dank u voor dit debat. We hebben allemaal ons zegje kunnen doen. Ik hoop dat we volgend jaar zo ver zullen zijn dat we samen kunnen werken aan een gezamenlijk mensenrechtenverslag van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met alle respect, deze debatten hebben alleen zin als er antwoord wordt gegeven op onze vragen. Ik heb een uiterst belangrijke vraag gesteld over de mensenrechten en democratie in de Britse koloniën, maar een antwoord heb ik niet gekregen.
De Voorzitter. Tot besluit van het debat is er één ontwerpresolutie(1) ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement.
20. Ontwerp van algemene begroting 2007, als gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) - Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2006 (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag (A6-0451/2006) van James Elles en Louis Grech, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, als gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (15637/2006 – C6 0442/2006 – 2006/2018(BUD) – 2006/2018B(BUD))
en over
de nota's van wijzigingen nrs.
- 1/2007 (SEC (2006)0762)
- 2/2007 (13886/2006 – C6 0341/2006)
- 3/2007 (15636/2006 – C6 0443/2006)
bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007
Afdeling I, Europees Parlement
Afdeling II, Raad
Afdeling III, Commissie
Afdeling IV, Hof van Justitie
Afdeling V, Rekenkamer
Afdeling VI, Europees Economisch en Sociaal Comité
Afdeling VII, Comité van de regio's
Afdeling VIII(A), Europese Ombudsman
Afdeling VIII(B), Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (2006/2018(BUD)), en
- het verslag (A6-0447/2006) van Ingeborg Gräßle, namens de Begrotingscommissie, over de gemeenschappelijke beleidslijn, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (COM(2006)0213 – C6-0207/2006 – 2005/0090(CNS)), en
- het verslag (A6-0444/2006) van Giovanni Pittella, namens de Begrotingscommissie, over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, Afdeling III, Commissie (15635/2006 – C6 0441/2006 – 2006/2265(BUD)).
James Elles (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de balans opmaken, want hopelijk wordt dit het laatste debat over de begroting van 2007. Ik wil ook de Raad en de vertegenwoordigers van de Raad van harte welkom heten. Tijdens de procedure waren ze af en toe wat in de war vanwege enkele misverstanden die naar wij hopen zullen worden opgehelderd voor we overgaan tot de eindstemming.
Ik wil de commissaris heel hartelijk danken voor haar steun voor het merendeel van de suggesties van het Parlement. Die is erg nuttig geweest. Ik wil mijn collega's uit de Begrotingscommissie bedanken voor hun steun en inzet tijdens de procedure, maar vooral ook de medewerkers van de Begrotingscommissie die dit resultaat mogelijk hebben gemaakt. Zonder hen denk ik niet dat we al zo ver geweest zouden zijn.
Op dit belangrijke ogenblik wil ik als algemeen rapporteur enkele punten aan de orde stellen. Allereerst hebben we de belangrijke onderhandelingen over het Financieel Reglement, waarop mijn collega, mevrouw Gräßle, zo zal ingaan, tot een goed einde gebracht – ik geloof dat dadelijk zal blijken dat we daar inderdaad in zijn geslaagd. Daarnaast is het ons gelukt voor de begroting van 2007 een heel voorzichtige benadering te kiezen wat betreft de betalingen, die onder de 1 procent zijn gebleven, vooral omdat in dit stadium de nieuwe programma's voor de financiële vooruitzichten worden vastgelegd. Er zijn geen concrete verzoeken van fracties of commissies. Die kunnen we in de komende jaren ongetwijfeld wel verwachten. In wezen keren we dus terug naar het VOB, maar met de nadruk op onze beleidsprioriteiten in verband met onderzoek en innovatie, waarvoor we aanvullende kredieten hebben gekregen.
Ten tweede denk ik dat we wat het gebruik van de reserve betreft, hebben gekozen voor een verstandige benadering. In dit Parlement hebben we regelmatig in eerste lezing bepaalde middelen in de reserve kunnen plaatsen, maar de voorwaarden voor vrijmaking daarvan of de benadering waren misschien niet altijd even verstandig of helder. Ik wil drie voorbeelden noemen van situaties waarin mijns inziens de voorwaarden voor vrijmaking en het beleid inzake het gebruik van de reserve de positie van het Parlement in de begrotingsprocedure hebben verstevigd.
Als eerste noem ik het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Daarin is nu veel duidelijker wat het interinstitutioneel akkoord ons heeft opgeleverd. Nu hopen we alleen nog dat de Raad zich aan de afspraken houdt. Er is een zeer duidelijke briefwisseling, en bij de begroting van 2008 zou dus geen sprake mogen zijn van dezelfde verkeerde interpretaties.
Ten tweede heeft het Parlement ook wat betreft het personeel voor een verstandige benadering gekozen, in plaats van – zoals de Raad wilde – een onmiddellijke productiviteitsstijging die wellicht weinig uithaalt. We hebben de Commissie – die daarmee instemde – gevraagd om vóór 30 april 2007 een grondige screening te verrichten, opdat personeelsuitbreidingen gedurende de komende jaren inhoudelijk kunnen worden gerechtvaardigd. Dat is zeer welkom, want een van de voorwaarden voor vrijmaking van de personeelsreserve is een verklaring van de Commissie in februari volgend jaar. Dus in februari 2007 zullen we precies weten hoe het wetgevingsprogramma voor de Unie eruitziet.
Tot slot speelt bij het gebruik van de reserve de belangrijke kwestie value for money. Tijdens onze laatste vergadering op 15 november hebben we een uiterst interessant debat gevoerd met de commissaris en de secretaris-generaal, die was gekomen om precies te laten zien welke begrotingslijnen we in de reserve hadden geplaatst en welke nu konden worden vrijgemaakt. We hebben nu nog maar heel weinig van die lijnen over. Nu is veel duidelijker welke lijnen tekortkomingen vertonen of waar de tenuitvoerlegging tekortschiet. We zijn blij met de medewerking van de Commissie aan dit proces.
Met het oog op de toekomst denk ik dat het nu zaak is de resolutie over een adequate uitvoering van de begroting ten uitvoer te leggen. Wellicht is de Raad bereid de resolutie over value for money te ondertekenen. Zo niet nu, dan hopelijk onder het Duitse voorzitterschap.
We moeten vasthouden aan onze prioriteiten. We zijn heel duidelijk geweest. We hebben onszelf de prioriteiten van de financiële vooruitzichten opgelegd. Als we vooruitkijken naar de begrotingsjaren 2008 en 2009, dan valt er nog heel wat werk te verrichten.
We kunnen niet ontsnappen aan de snelheid van de mondialisering. Dat was ons eerste argument toen we ons in mei over de jaarlijkse beleidsstrategie bogen. We moeten onze financieringsprogramma's aanpassen en toekomstgericht bekijken waaraan het geld het best kan worden besteed.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Louis Grech (PSE), rapporteur. – (MT) Mijnheer de Voorzitter, dit jaar werden de begrotingsverzoeken op hun eigen merites beoordeeld, waarbij wij oog hadden voor de daadwerkelijke behoeften en prioriteiten van de instellingen. Tegelijkertijd werden alle soorten uitgaven kritisch tegen het licht gehouden om verspilling en slechte praktijken tegen te gaan. Ik achtte het echter even belangrijk om te waarborgen dat de instellingen de noodzakelijke instrumenten en middelen kregen om doeltreffend te functioneren en te handelen.
Een algemene waarneming is dat de instellingen niet genoeg moeite doen om duidelijker, preciezer en op meer analytische wijze ramingen te maken. Als dit wel zou gebeuren, dan zouden de bedragen die in reserve worden geplaatst duidelijk lager uitvallen en zou het niet nodig zijn om overmatig ruime marges aan te houden, met als gevolg dat we uiteindelijk aan het einde van het jaar vastleggingskredieten annuleren en op het laatste moment middelen overhevelen. Nogmaals zou ik de noodzaak willen onderstrepen dat alle instellingen ieder jaar gedetailleerder en informatiever verslag uitbrengen over hun activiteiten, waarbij zij er melding van maken of zij hun doelstellingen hebben gehaald en hoe zij de toegewezen middelen hebben gebruikt.
Een ander belangrijk punt in deze begrotingsprocedure was het beleid met betrekking tot de aanwerving, dat dient te worden verbeterd. Zowel het Parlement als de Raad hebben, in beginsel, ieder verzoek gehonoreerd ten aanzien van posten die verband houden met de uitbreiding van de Unie. Het wordt echter steeds moeilijker om de vertraging in het selectie- en aanwervingsproces in verband met de uitbreiding van 2004 te begrijpen of te rechtvaardigen. Deze tekortkoming dient te worden verholpen, en de instellingen dienen samen met het EPSO dit nijpende probleem van de bezetting van vacante posten op te lossen. Daarom is de beslissing van het Europees Parlement en de Raad om het aanwervingsproces op de voet te volgen noodzakelijk.
Het begrotingskader voor 2007 concentreert zich ook op een ander belangrijk punt, namelijk op de samenwerking tussen het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité. In het komende begrotingsjaar dient een realistische analyse te worden uitgevoerd om te waarborgen dat de overeenkomst tussen hen wordt hernieuwd zonder dat andere vormen van samenwerking worden uitgesloten. Het uitgangspunt bij iedere taak dient te zijn: samenwerking waarbij de verschillen in identiteit worden gerespecteerd. Een billijker bestuur van de gezamenlijke dienst moet eveneens worden gewaarborgd. Met het oog hierop zou het raadzaam zijn om een werkcommissie in het leven te roepen die zich met deze zaak bezighoudt, en die de uitwerking onderzoekt van de adviezen die door deze twee comités worden uitgebracht en van het werk dat door hen wordt verricht. In 2007 zouden er minder problemen moeten zijn met betrekking tot ondersteuning van de leden van het Parlement en het bezoekersprogramma. In mijn ogen hebben wij concrete vooruitgang geboekt op het terrein van deze diensten, en het effect daarvan moet in 2007 en 2008 merkbaar zijn. Wel moet worden opgemerkt dat de informatie die de leden krijgen over de beschikbare diensten doeltreffender dient te zijn.
Voor volgend jaar verwachten we een verbetering van de institutionele structuur teneinde een sterkere mate van stroomlijning te bereiken, alsmede een voortvarender tenuitvoerlegging van het beleid ten aanzien van de herschikking van personeel, wat naar mijn overtuiging de komende paar jaar een positief effect zal hebben. Anderzijds is het droevig gesteld met de ontwikkelingen op het terrein van de meertaligheid. Wat dat betreft, hernieuwen we onze steun aan het initiatief van het Bureau van het Europees Parlement om een gids van goede praktijken samen te stellen waarin sancties en straffen zouden moeten worden opgenomen. Goed beheer van deze nuttige, maar dure dienst zou volgend jaar op de agenda van alle instellingen moeten staan.
Mijnheer de Voorzitter, er is niet genoeg tijd om in te gaan op andere prioriteiten die in deze begroting worden gesteld, zoals het informatiebeleid, waarin we in 2007 verdere verbeteringen verwachten te zien, en de aankoop van onroerend goed – met name onroerend goed dat met de Commissie wordt gedeeld. Dit is iets waarvan we veel verbeteringen verwachten. Ook informatiewetenschap, opleidingen, de vereenvoudiging van de wetgeving en zoveel andere zaken kunnen niet aan bod komen. Ik wil onderstrepen dat we gedurende de plannings- en ontwikkelingsfasen van deze begroting de behoefte voelden om contact te houden met alle instellingen.
Het is te danken aan dit proces dat het laatste begrotingsniveau in de eerste lezing kon worden bereikt. Gedurende de bemiddelingsprocedure met de Raad en de Commissie hebben de vertegenwoordigers van het Parlement hun uiterste best gedaan om een evenwichtige formule te vinden, en we nemen aan dat alle partijen, ook de Raad, de afspraken die tijdens deze bijeenkomsten zijn gemaakt zullen respecteren. Het voornaamste doel van deze trialoog en bemiddelingsbijeenkomsten zou anders niet worden bereikt. Voor ons is een situatie waarin procedures geen zin meer hebben of, erger nog, contraproductief werken voor dit Parlement onaanvaardbaar. Ik ben van mening dat de Begrotingscommissie onder deze omstandigheden deze kwesties de komende paar maanden dringend aan de orde dient te stellen.
Ingeborg Gräßle (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, vandaag is een grote dag voor dit Parlement. Twee jaar lang hebben we samen aan het Financieel Reglement gewerkt, waarvan recentelijk ook uitstekend met de Commissie.
Dit Parlement heeft aan iedereen duidelijk gemaakt dat wij belang hechten aan de wetgevingsprocedure in verband met het Financieel Reglement; wij hebben gestreefd naar een betere budgettering, het corrigeren van de excessen van de hervorming van 2002 en het verwerken van gerechtvaardigde kritiek op zeer bureaucratische procedures en trage werkwijzen, en daarin zijn we geslaagd, met de hulp van de leden van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole, om te beginnen mijn goede vriend de heer Pahor, de leden van onze werkgroep, de secretariaten en mijn persoonlijk assistent, die ik allemaal heel hartelijk wil bedanken. Het DG Begroting, met aan het hoofd commissaris Grybauskaitė, heeft zijn rol op een zeer gelukkige en sympathieke manier vervuld, dus ook aan hen hartelijk dank.
De Raad deed aanvankelijk ook goed mee, maar durfde toen niet meer; jammer eigenlijk, want zo ga je niet met vrienden om, dus laten we hopen dat hij niet hetzelfde doet bij de uitvoeringsverordeningen. De verbetering van de kwaliteit van de controle in de lidstaten is een terugkerend thema in dit Europa van ons en vergt meer betrokkenheid van de Raad; wellicht dat minister Wideroos zo goed zou willen zijn om te bevestigen dat de Raad het bemiddelingsresultaat accepteert dat op 21 november met dit Parlement is bereikt, want als zij dit niet doet, zal dit Parlement donderdag niet over de begroting 2007 stemmen.
Door zijn achteloze en moedwillige ingreep in het interinstitutionele evenwicht laat het Finse voorzitterschap van de Raad echt een bittere nasmaak achter in dit Parlement en heeft het zichzelf het grote succes van zijn voorzitterschap ontzegd, namelijk het bereiken van echte ontbureaucratisering in Europa – voornamelijk op basis van onze amendementen –, maar we zijn heel dankbaar dat de Raad ze heeft ondersteund en gestimuleerd, met name wat betreft de behoefte aan een klantvriendelijkere overheid, aan meer transparantie, aan betere controle ter bescherming van Europese middelen en aan een databank waarin criminelen staan die, omdat zij de EU hebben benadeeld, voor tien jaar zijn uitgesloten van het ontvangen van EU-middelen. Dit zijn allemaal mijlpalen op weg naar een beter beheer van EU-middelen waarop u – net als wij – eigenlijk trots kunt zijn.
We zullen deze zaken bij de uitvoeringsverordeningen handen en voeten geven en uitvoerbaar maken; hierbij laten wij ons leiden door het Financieel Reglement en door de noodzaak om deze relatief nieuwe onderwerpen een voor een te behandelen. Ik wil duidelijk maken dat de vaststelling van de uitvoeringsverordeningen een zaak is van de Commissie alleen; het Parlement en de Raad kunnen niet meer doen dan te worden geraadpleegd. Wij vinden het onacceptabel om de Commissie zo gemakkelijk onder druk te zetten zoals u dat de afgelopen dagen hebt geprobeerd, want hierdoor snijdt u uiteindelijk ook in het recht van dit Parlement om geraadpleegd te worden, en wij hebben deze amendementen op het Financieel Reglement alleen ingediend omdat de controle op EU-middelen, de terugvordering ervan en de handhaving van uniforme transparantievoorwaarden een probleem zijn.
Ik verzoek de vertegenwoordigers van de lidstaten dringend om voor eens en altijd een antwoord te formuleren op deze problemen in plaats van de drie apen te imiteren door niets te horen, niets te zeggen en niets te zien. Dit Parlement laat zich het recht niet ontzeggen om zijn mening te geven als het gaat om het spelen van een constructieve rol in de omgang met het geld van de EU. Wij hebben onze les uit het verleden geleerd en willen graag allen de hand reiken die willen laten zien dat zij die les ook geleerd hebben.
Ulla-Maj Wideroos, fungerend voorzitter van de Raad. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vind het een eer om hier in het Parlement over de begroting voor 2007 te spreken in een situatie waarin het einde van een zeer lange voorbereiding in zicht is. Ik ben opgelucht dat de begrotingsautoriteiten overeenstemming hebben bereikt over de begroting voor 2007. Dat is de taak van de Raad en het Parlement.
Ik wil de leden van het Parlement bedanken voor hun samenwerking in de afgelopen zes maanden. Er was meer open dialoog tussen de begrotingsautoriteiten dan voorheen en dat maakt het voor ons gemakkelijker om onze verschillende standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen. Mijn speciale dank gaat uit naar de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Lewandowski, en de rapporteurs, de heer Elles en de heer Grech.
Desondanks acht ik het verstandig het pakket vanuit het oogpunt van de Raad te beoordelen.
De toename van de begroting voor 2007 komt vrij goed overeen met de wensen van de lidstaten en legt geen al te zware last op de schouders van de belastingbetaler. Gelukkig konden de Raad en het Parlement het eens worden over een realistisch bedrag aan betalingskredieten. Een strenge begrotingsdiscipline is op die manier nu als belangrijk beginsel opgenomen. Deze aanpak moet de komende jaren worden voortgezet.
Het was al met al een aanzienlijke prestatie dat de herziening van het Financieel Reglement werd aangenomen in een situatie waarin steeds meer druk wordt uitgeoefend om de financiële administratie doeltreffender te maken. Wat het Financieel Reglement betreft, kan ik zeggen dat de Raad vanmorgen een schriftelijke procedure is begonnen. Op die manier kan deze verordening van de Raad op woensdag 13 december al worden aangenomen, nadat het Parlement hierover zijn advies heeft uitgebracht. Ik had in dit verband van de Commissie willen horen dat zij zich gebonden acht aan de brief die de directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting gisteren heeft gestuurd over de regels voor de toepassing van het Financieel Reglement.
Namens de Raad wil ik het Parlement bedanken voor het feit dat nu beide begrotingsautoriteiten samen over proefprojecten besluiten. De Raad zal ook in de komende jaren verantwoordelijk optreden. Ook moet de inachtneming van het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord, vooral met betrekking tot de kredieten voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid, worden toegejuicht.
De begrotingsautoriteiten tonen verantwoordelijkheid en realisme door in 2007 geen gebruik te maken van het flexibiliteitsinstrument. Dit biedt een stevige basis voor de begrotingspraktijk in de komende jaren. De begrotingen moeten binnen kaders worden opgesteld.
De begroting voor 2007 bevat duidelijke prioriteiten. De bevordering van het concurrentievermogen, het creëren en toezicht houden op posten met betrekking tot de uitbreiding en de invoering van een nieuwe generatie programma's zijn hiervan praktische voorbeelden.
Dit begrotingsproces omvat echter ook zorgwekkende vooruitzichten voor de toekomst. Wij hebben onvoldoende vooruitgang geboekt in het doeltreffender maken van de administratie. De Commissie en het Parlement mogen hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het doeltreffender maken van de communautaire administratie niet uit de weg gaan. Als de burgers in de lidstaten veel belang hechten aan beperkingen van het aantal posten, waarom worden dan niet dezelfde maatregelen, waaronder niemand persoonlijk lijdt, op communautair niveau goedgekeurd? Het gaat om de geloofwaardigheid van het werk van de hele Europese Unie vanuit het oogpunt van de burgers en dat betekent dus de begroting, die door de burgers van de lidstaten wordt gefinancierd.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is belangrijk dat de Raad en het Parlement dit pakket hebben afgerond, dat in het kader van deze begrotingsprocedure door hen beide is aangenomen. Ik herhaal dat ik blij ben dat de begroting voor 2007 voldoende marges zal bevatten in bijna alle rubrieken.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag ronden we onze werkzaamheden en debatten in verband met de begroting van 2007 af. Dat is voor ons allemaal erg belangrijk, want dit is de eerste begroting voor het "nieuwe Europa" van 27 lidstaten. Het is de begroting van een nieuw financieel kader; het is de begroting van een nieuw Financieel Reglement; het is de begroting van een nieuw financieel wetgevingspakket, dat, zoals overeengekomen, op 1 januari volledig van kracht wordt. Dat betekent dat het in deze begroting niet alleen om de cijfers gaat; deze begroting staat voor heel veel zaken die we dit jaar samen met het Parlement en de Raad hebben verwezenlijkt.
De onderhandelingen over deze begroting vergden van alle partijen een enorme inspanning en bereidheid tot het sluiten van compromissen. Dat wierp zijn vruchten af toen we op 21 november bijeenkwamen in het bemiddelingscomité en al na een week de gesprekken konden afronden. Wat betreft het overeengekomen pakket: de Commissie houdt zich altijd aan haar woord en wijkt nooit af van de standpunten die zijn bereikt tijdens de bemiddeling.
Ik wil het hele onderhandelingsteam van het Parlement en hun medewerkers bedanken voor het helpen zoeken naar oplossingen, en alle afgevaardigden, in het bijzonder de rapporteurs van de Begrotingscommissie, voor hun hulp bij het tot stand brengen van dit pakket. En dan bedoel ik niet alleen de begroting voor 2007, maar ook het Financieel Reglement. Ik wil ook de rapporteur bedanken die hier nu niet aanwezig is, de heer Pittella, voor zijn hulp bij de uitvoering van de begroting van 2006.
Het debat van vandaag is erg belangrijk als laatste fase vóór de stemming van donderdag en ik ben iedereen die hieraan heeft meegewerkt bijzonder dankbaar. Ik wens u een goed debat toe en een vruchtbare, positieve stemming over de begroting voor 2007 op donderdag.
Borut Pahor (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. – (SL) Hoewel mij slechts een minuutje ter beschikking staat, kan ik niet anders dan mijn oprechte bewondering uitdrukken voor de bijdrage die mevrouw Gräßle met haar verslag aan dit begrotingsdebat heeft geleverd. Waarom?
Volgens mij zijn er minstens drie grote problemen met de Europese begroting. In het licht van de strategie van Lissabon is die ten eerste slecht gestructureerd, ten tweede te klein en ten derde is het effect ervan niet groot genoeg. De bijdrage van mevrouw Gräßle maakt ten minste een einde aan één van deze problemen, namelijk het derde: de minimale effectiviteit.
Dankzij de hervorming die in dit verslag voorgesteld wordt, worden de financiële procedures minder bureaucratisch, eenvoudiger en vooral gebruiksvriendelijker. In die zin verdient mevrouw Gräßle alle lof voor haar bijdrage.
Ville Itälä, namens de PPE-DE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst beide rapporteurs, de heer Elles en de heer Grech, bedanken voor hun uitstekende werk en de mate van samenwerking. Met betrekking tot de heer Elles wil ik kort zeggen dat ik vooral blij ben met zijn idee van value for money. Dat zal ook in de komende jaren een uitermate belangrijk instrument zijn en ons helpen bij het opstellen van de begroting. Met betrekking tot de heer Grech wil ik zeggen dat de samenwerking goed was en dat wij het uiteindelijk over alle begrotingslijnen met elkaar eens waren.
Ik wil nog een zaak naar voren brengen die betrekking heeft op het verslag waar wij het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité om hebben verzocht. Het is niet de bedoeling ze hier te bekritiseren, maar ook zij moeten rekening houden met de value for money-gedachte. Wij zullen zien wat het verslag brengt wanneer het uiteindelijk verschijnt.
Wat in dit pakket zeer belangrijk is voor de begroting als geheel is dat wij het Financieel Reglement kunnen aannemen, waarvoor Ingeborg Gräßle uitstekend werk heeft verricht. Het is daadwerkelijk zoals zij zei: de bestrijding van het misbruik van fondsen, transparantie en veel andere goede zaken kunnen worden gerealiseerd wanneer dit Financieel Reglement gemeenschappelijk kan worden aangenomen. Dat zal een grote stap vooruit zijn in de besluitvorming over de begroting voor dit jaar.
Minister Lehtomäki, zoals hier is gezegd, was deze procedure in het Parlement misschien een beetje verwarrend. Het is nu belangrijk overeenstemming te bereiken, zodat de begroting donderdag kan worden ondertekend. Het voorstel om te snijden in het personeelsbestand was echter onrealistisch. Ik vind het zelf altijd goed om af en toe de instellingen, de bureaucratie en wat iedereen doet in twijfel te trekken. De gedachte was niet slecht, maar het voorstel van Finland was misschien te algemeen van aard. De hoofdzaak is echter dat de samenwerking goed is en dat de begroting op donderdag wordt ondertekend.
Catherine Guy-Quint, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de fungerend voorzitter, dames en heren, ik wil iedereen die betrokken is geweest bij deze begrotingsprocedure hartelijk bedanken en in het bijzonder onze rapporteurs, Louis Grech en James Elles, en niet te vergeten Ingeborg Gräßle en Giovanni Pittella alsmede onze secretariaten. Dankzij hen zijn we erin geslaagd een begroting op te stellen met volledige eerbiediging van de begrotingsbevoegdheden van het Parlement.
Dit ontwerp van begroting over de financiële vooruitzichten ligt uiterst gevoelig. We hebben rekening gehouden met de opstarttijd van nieuwe programma's, waarbij belangrijke actiepunten voor de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement voorrang gekregen hebben: het beleid inzake onderzoek, vervoer, innovatie, het sociale Europa, het Europa van het milieu, van de kennis, kortom, het Europa van de burgers. Dankzij het begrotingsinstrument van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikken we over een nieuw middel van Europese solidariteit.
Wat de buitenlandse aangelegenheden betreft, volgen we de richtsnoeren van de gespecialiseerde commissies, waarin rekening wordt gehouden met het evenwicht tussen de thematische en de geografische aanpak. Dankzij de nieuwe financiële vooruitzichten hoopten we betere interinstitutionele relaties op te kunnen bouwen. Ik zal niet verhullen dat ik hierover uiterst ontgoocheld ben. Zelfs onze betrekkingen met de Raad worden slechter.
Allereerst, mevrouw de fungerend voorzitter, hebt u ons zojuist gerustgesteld over de toezeggingen die de Raad heeft gedaan in verband met de bemiddeling: we zijn inderdaad gehecht aan dat akkoord over het Financieel Reglement. U bent echter vaak de bevoegdheden van het Parlement uit het oog verloren en we kregen vaak het gevoel dat onze rechten niet gerespecteerd werden. Bovendien hebben we grote problemen met de minachting waarmee de nieuwe lidstaten behandeld werden; u wilde hun middelen voor aanwerving en structureel beleid ontnemen. We hebben dus moeilijkheden uit de weg moeten ruimen alvorens we een gepast programma voor 2007 konden bereiken.
Mevrouw de commissaris, het Parlement stelt u alle middelen ter beschikking waar u om gevraagd had: redelijke vastleggingskredieten, een laag uitgavenniveau – 0,99 procent van het bruto nationaal inkomen –, wat u echter nog steeds voldoende vindt, en vooral heel weinig reserves. Daar staat tegenover dat we er heel aandachtig op zullen toezien dat onze stem niet misbruikt wordt bij de tenuitvoerlegging. Ik zal duidelijk zijn: stemmingen over overschrijvingen of een gewijzigde en aanvullende begroting, die net zo belangrijk zijn als in het verleden, zijn uitgesloten. We zullen geen stokken in de wielen van de Commissie steken bij de uitoefening van zijn privileges.
We zouden eerder moeten stilstaan bij het evenwicht tussen de personele middelen en de tenuitvoerlegging van het beleid dat we willen nastreven. Als we in de toekomst de begroting te sterk inkrimpen, kunnen we geen enkel beleidsterrein waarop de burgers wachten, nog ontwikkelen. De Europese Unie is een groot, ziek lichaam, ontwricht door haar eigen project, en wij bieden haar een uiterst bescheiden begroting voor 2007! In het kader van volgende begrotingen moeten we een constructieve aanpak volgen, die gericht is op de toekomst, en mogen we geen defensief gedrag meer vertonen waarmee wordt gestreefd naar het inperken van het nationale eigenbelang. Voor het Parlement, voor de sociaaldemocraten, bestaat het Europese project uit reële en financiële solidariteit, iets wat de Raad, jammer genoeg, dagelijks over het hoofd ziet.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, dit begrotingsproces was in beginsel ongecompliceerd. Het is minder dan een jaar geleden dat we een akkoord hebben bereikt over het begrotingskader voor de komende zeven jaar, en de begroting waarover we donderdag stemmen, blijft keurig binnen het afgesproken kader. We hebben goede resultaten bereikt met deze begrotingsovereenkomst. We hebben voor een financiële verordening gezorgd met minder bureaucratie, meer transparantie ten aanzien van de ontvangers van landbouwsteun en met een gemeenschappelijke zwarte lijst van fraudeurs die misbruik hebben gemaakt van EU-middelen. We hebben gezorgd voor een begroting die binnen het gegeven kader aan onze politieke wensen voldoet.
De begroting voor het jaar 2007 is de eerste begroting in het nieuwe zevenjarige kader, en wordt gekenmerkt door het feit dat de vele nieuwe programma's voor structuurfondsen, wetenschappelijk onderzoek, scholing enzovoort snel van start zullen gaan. Dit is de eerste begroting waarin de eigenlijke landbouwsteun lager is dan de kredieten voor de ontwikkeling van arme regio's. De landbouwsteun maakt circa een derde deel uit van de bijna 126 miljard van de begroting. Het grootste deel van de begroting voor 2007 is daarom bedoeld voor het zeker stellen van de groei en de solidariteit in de EU. Wij hebben meer middelen zeker gesteld voor het gemeenschappelijke vluchtelingenbeleid en het buitenlands beleid en voor meer openheid rond het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Op administratief gebied waren we in het Parlement meer bereid om de benodigde middelen toe te kennen dan de Raad, maar we zijn het er natuurlijk over eens dat de administratie van de EU effectiever moet worden gemaakt, flexibel moet zijn en op nieuwe behoeften moet worden afgestemd.
Ik betreur het dat we nog geen verklaring van de Raad en de Commissie hebben gekregen, waarmee we het voorbehoud voor de toekenning van geld voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden kunnen verwijderen. Er moet met klem op worden gewezen dat de vrijwillige aanpassing niet mag ingrijpen in de begrotingsbevoegdheden van het Parlement.
Tot slot wil ik de rapporteurs, de heren Elles, Grech en Pittella en mevrouw Gräßle, bedanken voor hun omvangrijke, constructieve en serieuze werk, dat naar mijn mening met een goed resultaat is bekroond.
Gérard Onesta, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, nu ik de Commissie en de Raad gehoord heb, ben ik verheugd dat het akkoord binnen handbereik komt. Ik herinner u eraan dat het Parlement bereid is de financiering voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op te trekken van 102 naar 159 miljoen euro, maar het is daartoe bereid omdat de Raad zijn amendementen, of toch het gros ervan, inzake het Financieel Reglement aanvaardt. Dat vormt een totaalpakket dat niet op het laatste moment ontrafeld kan worden!
Wat de financiële vooruitzichten betreft, weet u dat onze fractie tegen heeft gestemd omdat we het kader te krap vonden. We zullen nu zo goed mogelijk proberen om er veranderingen in aan te brengen. Daaronder verstaan we steun voor studies naar de meerwaarde van programma's, maar wij kijken in elk geval alvast uit naar de grondige herziening die is aangekondigd voor 2008 en 2009. Let wel, voor ons betekent beter ons werk doen niet dat we minder doen! Er is geen sprake van dat we onder onze verplichtingen willen uitkomen: daarom spreken we ons juist uit voor het afschaffen van de reserves.
Wat het Financieel Reglement betreft, onderschrijven we ook de noodzaak om de procedures te vereenvoudigen opdat iedereen zich beter kan inzetten voor het Europese project. We geloven dat we de procedures kunnen vereenvoudigen en tegelijkertijd de transparantie en de strenge controle kunnen behouden: het samengaan van die twee lijkt ons mogelijk.
Ten slotte heeft onze fractie een alternatief pakket voorgesteld met meer geld voor de programma's op het vlak van het buitenlands beleid. We zijn namelijk van mening dat het stabiliteitsinstrument, dat ook een preventief onderdeel bevat, te veel geleden heeft onder de in de financiële vooruitzichten opgelegd bezuinigingen. We moeten erop letten dat we ons niet enkel richten op de gebieden die in de schijnwerpers van de media staan. Het klopt dat het Midden-Oosten momenteel hard getroffen wordt, maar in de Balkan smeult het nog steeds …
Ik besluit door de vier musketiers van de Begrotingscommissie, James, Louis, Ingeborg en Giovanni te bedanken, want zonder hen zou dit alles niet mogelijk geweest zijn.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, minister Lehtomäki, de begroting voor volgend jaar bedraagt minder dan 1 procent van het totale bbp. De meerderheid in onze fractie is ontevreden over dit lage niveau en met het feit dat de Raad geen socialer Europa wil opbouwen. De Raad wil de Europese Unie daarentegen militariseren en wil meer geld voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. In de onderhandelingen over de begroting stemde het Parlement ermee in deze uitgaven voor militarisering te verhogen, omdat de Raad op zijn beurt instemde met een compromis ten aanzien van de formulering van het nieuwe Financieel Reglement.
Het Finse voorzitterschap toonde een gebrek aan bekwaamheid in de bemiddeling en pas na verdere onderhandelingen werd overeenstemming over de begroting bereikt. Hopelijk hoeft het Parlement geen getuige te zijn van een volgende mislukking van het voorzitterschap, nu het resultaat van de bemiddeling wat het Financieel Reglement betreft nog niet in de Raad is goedgekeurd. Het blijft onduidelijk of het wordt goedgekeurd. In deze omstandigheden zou het onze fractie zeer goed uitkomen als het Parlement zijn begrotingsbevoegdheid zou gebruiken en de uitgaven voor militarisering, een prioriteit van de Raad, zou verlagen.
Volgend jaar zijn er speciale omstandigheden: het is het eerste jaar van het nieuwe financiële kader en niet alle structuur- en andere programma's zijn dan al klaar. De nieuwe lidstaten zijn wellicht ook nog niet klaar om gebruik te maken van alle fondsen die hun zijn toegewezen. Als het lage niveau van begrotingsuitgaven wordt goedgekeurd, is het onaanvaardbaar als de Commissie weer 7 miljard euro niet gebruikt, zoals dit jaar het geval was. Geachte Commissie, wij hopen op een betere uitvoering van de begroting.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in het debat over de begroting voor 2007 namens de UEN-Fractie het woord willen nemen. Ik wil u er kort aan herinneren dat deze begroting om ten minste twee redenen een buitengewoon belangrijk financieel plan is voor de Europese Unie. Ten eerste is dit de eerste begroting onder de nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013, een begroting die van cruciaal belang is voor de nieuwe lidstaten. Ten tweede is dit de eerste begroting van een nog grotere, uitgebreide Europese Unie, een Unie van 27 lidstaten. Alleen al met het oog op deze twee feiten zou het in de begroting voorgestelde uitgavenniveau zo hoog mogelijk moeten liggen.
Het Europees Parlement heeft zich op voortreffelijke wijze van haar taak gekweten en heeft uitgaven voorgesteld voor een bedrag van 122 miljard euro, oftewel 1,04 procent van het bruto nationaal product van de Europese Unie. Ondanks lange en moeizame onderhandelingen met de Commissie en de Raad, ging deze laatste helaas pas akkoord met een bedrag van slechts 115,5 miljard euro, wat overeenkomt met 0,99 procent van het bnp van de Europese Unie. Zo gingen de wensen van de rijkste lidstaten, de zogenoemde "club van 1 procent", in vervulling. Deze groep wilde niet dat de begrotingsuitgaven hoger zouden liggen dan 1 procent van het bnp van de Europese Unie.
Gelukkig hebben de onvermijdelijke financiële besparingen die het gevolg zijn van het verlagen van het uitgavenniveau door de Raad, de nieuwe lidstaten slechts in beperkte mate getroffen. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de hoop uit te spreken dat de door het Parlement voorgestelde oplossing betreffende de overheveling van 30 procent van de middelen voor een groot aantal begrotingslijnen, voor een totaalbedrag van 400 miljoen euro, een aanzienlijke bijdrage zal leveren tot de rationalisering van de begrotingsuitgaven. De instemming van het Europees Parlement met het voorstel om bijna 160 miljoen euro vrij te maken voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zou ervoor moeten zorgen dat de Raad en de Commissie in de toekomst, vaker dan tot nu toe het geval was, rekening zullen houden met de voorstellen van het Parlement aangaande de koers en de tenuitvoerlegging van het buitenlands beleid.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, er vloeit een overvloedige stroom van vermaningen van diverse Europese instellingen naar de lidstaten, over het belang van de beperking van de overheidsuitgaven. Tegelijkertijd eist dit Parlement steeds meer uitgaven op EU-niveau. Dat is volstrekt absurd. De overheidsuitgaven van de lidstaten gaan naar scholen, ziekenzorg, wetenschappelijk onderzoek, infrastructuur en steun voor kwetsbare groepen in de samenleving. De uitgaven van de EU gaan grotendeels naar een waanzinnig landbouwbeleid, naar structuurfondsen met verkeerde doelen en naar de financiering van Europese instellingen die allang hadden moeten worden afgeschaft.
De uitgaven van de lidstaten staan onder permanent democratisch toezicht. Aan ambtenaren die zich schuldig maken aan inefficiëntie, slordigheid, fraude of corruptie wordt geen kwijting verleend en ze worden vaak ontslagen. Politici die niet voldoen aan de eisen van de burgers betreffende eerlijkheid en efficiëntie worden bij democratische verkiezingen vervangen. De uitgaven van de EU worden gecontroleerd door de Rekenkamer, die echter nog nooit een zuivere betrouwbaarheidsverklaring heeft kunnen afgeven. Als OLAF misdaden onthult, worden de daders niet gerechtelijk vervolgd. Dit Parlement verleent in beginsel kwijting, ongeacht wat er naar voren komt over de manier waarop de begrotingsmiddelen van de EU worden gebruikt, en politici verliezen nooit de verkiezingen in hun land van herkomst op grond van hun verkeerde beheer van EU-middelen. Kortom, de lidstaten kennen een democratische en effectieve controle op het gebruik van het geld van de belastingbetalers, maar de Europese instellingen en dit Parlement kennen die controle niet.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) In het algemeen zijn dingen die met een grote democratische meerderheid van stemmen aangenomen worden, ook goede dingen. Ik ga ervanuit dat deze vooronderstelling ook van toepassing zal zijn op de stemming van komende donderdag over de algemene begroting van de Europese Unie voor 2007. In dat verband wil ik nu alvast vooraf de rapporteurs en het gehele team feliciteren met het onderhandelingsresultaat dat zij met het oog op die begroting tot stand hebben gebracht.
Aan de andere kant wijzen de begrotingsparameters erop dat er nog steeds problemen zijn. De kloof tussen de vastleggingen en betalingen is nog steeds te groot. Ook is er nog steeds sprake van een te grote discrepantie tussen de beschikbare financiële middelen en de voorgenomen uitgaven. Dat wijst erop dat er nog veel verbeterd kan worden aan de regelingen voor het opnemen en gebruiken van middelen, en dat geldt paradoxaal genoeg met name voor landen die de meeste ontwikkelingsfinanciering nodig hebben. Hetzelfde geldt overigens voor de nieuwe lidstaten van de EU omdat de feitelijke opname van financiële middelen door die landen tussen de 20 en 30 procent ligt.
Aangezien landen melden dat de financiële middelen die voor hen beschikbaar zijn volledig overeenstemmen met de goedgekeurde projecten, lijkt het erop dat het fundamentele probleem op dit moment wordt gevormd door de uitvoering van deze projecten en de betaling van de kosten ervan. De regeringen van de lidstaten van de EU zouden over de benodigde essentiële instrumenten moeten beschikken om dit probleem op te lossen. Als zij het tij niet kunnen keren, beperken zij niet alleen hun mogelijkheden voor economische groei, maar blijven ook de doelstellingen van een financieel kader voor de lange termijn niet meer dan papieren doelstellingen.
Giovanni Pittella (PSE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bedankt dat u mij in de gelegenheid stelt om het woord te nemen, ondanks mijn afwezigheid aan het begin van dit debat. Ik dank de commissaris en mijn collega's, mevrouw Guy-Quint en mevrouw Jensen voor de woorden van waardering die ze voor mijn werk hebben uitgesproken. Verder bedank ik de heer Elles en de heer Grech voor de positieve manier waarop ze deze begrotingsprocedure hebben volbracht.
Middels deze gewijzigde begroting geven we meer dan 7 miljard euro terug aan de lidstaten. Dit bedrag vloeit deels voort uit de bijdrage aan de begroting die werd geleverd door een vrij grote opwaartse bijstelling van de geraamde ontvangsten, en is deels toe te schrijven aan de sterke onderbesteding van de kredieten waarvoor is gestemd en die in de begroting beschikbaar zijn gesteld, om precies te zijn 4 miljard euro. Deze onderbesteding beïnvloedt met name de uitgavenrubrieken voor de landbouw, de structuurfondsen en de pretoetredingsstrategie.
We wilden dit debat combineren met het debat over de algemene begroting omdat de teruggave van 7 miljard euro geen triviale zaak is, maar juist iets wat ons zorgen zou moeten baren.
Het probleem heeft twee aspecten: aan de ene kant schatten lidstaten hun ontvangsten altijd te laag in en dat vertekent het beeld dat mensen hebben van het percentage van hun welvaart dat door de lidstaten voor Europa opzij wordt gezet. In het licht van deze gegevens en de vorige gewijzigde begrotingen, wordt zelfs duidelijk dat het bedrag aan middelen dat de lidstaten afdragen aan de Europese schatkist nog altijd minder is dan de 1 procent die de gierige nationale accountants vrijmaken. Dat zou hetzelfde zijn als wanneer ik ermee in zou stemmen om jaarlijks 1 procent van 100 euro aan een goed doel uit te geven en aan het eind van het jaar steevast zelf meer verdiend zou hebben. U zult het daarom met me eens zijn dat deze actie van de lidstaten niet zo royaal is als het lijkt.
Aan de andere kant worden de middelen die momenteel wel beschikbaar zijn niet optimaal benut: als we de typologie van de onderbesteding van de middelen analyseren, zien we dat het altijd de lidstaten zijn die voor deze onderbesteding verantwoordelijk zijn en niet de Commissie. Ik ben niet bijzonder mild voor de Commissie van de heer Barroso, maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat, wat dit vraagstuk betreft, de Commissie geen directe verantwoordelijkheid draagt, maar dat het grootste deel van de verantwoordelijkheid op de schouders van de lidstaten rust. We moeten de gelegenheid die dit debat biedt, aangrijpen om de lidstaten aan te moedigen hun toezicht en controles doeltreffender te maken en waakzamer te zijn, zodat toegewezen financiële middelen goed benut worden.
Dus, in plaats van onszelf te beperken tot iets wat inmiddels is uitgegroeid tot een vermoeiende oefening in het toeschuiven van schuld aan het Europese bureaucratische stelsel – de zogenaamde Brusselse eurocratie – moeten we ook eens een blik werpen op onze nationale situaties, want als we een nauwkeurigere analyse maken van de manier waarop ons nationale overheidsapparaat functioneert, en we de overheden vragen samen te werken om hun administratieve prestaties te verbeteren, komen we dit bedrag van 7 miljard euro volgend jaar wellicht niet opnieuw tegen.
Salvador Garriga Polledo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik neem al twaalf jaar deel aan begrotingsdebatten, maar ik heb nog nooit gezien dat een Voorzitter van het Parlement de algemeen rapporteur het woord ontnam. Ik denk dat uw optreden als Voorzitter in dit geval vrij ongelukkig is geweest.
Ik wil de vier rapporteurs gelukwensen met hun verslagen en met de consensus die zij onder buitengewoon moeilijke omstandigheden bereikt hebben.
Mijn fractie heeft speciale nadruk gelegd op de kwaliteit van de uitgaven – value for money – en op de parallelle onderhandeling over een herziening van het Financieel Reglement. Wij hopen dat de resolutie na de stemming van aanstaande donderdag in beide opzichten bevredigend zal zijn.
In een tijd van grote budgettaire beperkingen, met ramingen van rond de 1 procent, heeft dit Parlement maar één manier om het communautaire beleid doeltreffender te maken, en dat is door middel van een grondige evaluatie van de bestede middelen en de behaalde resultaten.
Ik denk dat deze benadering van value for money in de toekomst op grote schaal zal worden toegepast. In aanvulling op die benadering hebben we de herziening van het Financieel Reglement, die we nodig hebben om de uitgavendiscipline van de lidstaten en van de Commissie zelf te vergroten.
Wat de betalingen betreft, moet worden gezegd dat deze begroting voor de Raad bijzonder goedkoop heeft uitgepakt en misschien ontoereikend is voor de Europese Unie, maar het Parlement zal de komende jaren beslist veeleisender zijn teneinde een betalingsniveau te bereiken dat hoog genoeg is om aan onze verplichtingen te voldoen.
Ik sluit af met een gedachte over wat de fungerend voorzitter van de Raad heeft gezegd over de doeltreffendheid en de verantwoordelijkheden van elke instelling: het Parlement laat zien dat het die heeft. Wij zijn een buitengewoon verantwoordelijke instelling en daarom hebben wij van meet af aan de posten van de Commissie ondersteund, en de benadering van het Voorzitterschap verworpen.
De Voorzitter. Ook ik vind het spijtig dit debat voor te moeten zitten onder deze beperkende omstandigheden. Laat ik zeggen dat mijnheer Elles, als er aan het eind van het debat nog tijd over is, mag vragen opnieuw het woord te voeren.
Ik ben me ervan bewust dat ik aan het einde van de bijdrage met mijn onderbreking kwam; ik geloof niet dat de heer Elles nog iets inhoudelijks had toe te voegen.
Jutta Haug (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik aan mijn toespraak begin, wil ik graag tegen de heer Garriga Polledo zeggen dat ook ik kan terugkijken op twaalf jaar begrotingsdebatten in dit Parlement en dat ik in deze twaalf jaar nooit eerder een rapporteur voor de begroting heb gezien die na zijn eigen toespraak gewoon opstaat en niet luistert naar wat de leden van dit Parlement te zeggen hebben.
In de loop van een begrotingsprocedure vecht het Europees Parlement, als een verzameling politiek denkende hoofden, meningsverschillen uit in een aantal interne debatten, maar toen het ging over de agentschappen waren er geen verschillen tussen de diverse fracties; we waren het erover eens dat de samenwerking met de agentschappen de afgelopen drie jaar verbeterd was, hoewel dit niet betekent dat iets goeds niet nog verder kan worden verbeterd. Daarom hebben wij de agentschappen wat huiswerk gegeven dat zij moeten doen voordat zij gebruik kunnen maken van het geld dat aan hen is toegewezen. Zij moeten ons hun werkprogramma voorleggen met een lijst van taken en informatie over wat er veranderd is ten opzichte van het jaar daarvoor en waarom. Zij moeten ook de richtsnoeren inzake personeel implementeren waarover al afspraken zijn gemaakt. Dit zijn de taken die de agentschappen zelf kunnen uitvoeren.
Er zijn echter ook anderen die actie moeten ondernemen, om te beginnen de Commissie wier taak het is om vlot – en ik benadruk "vlot" – haar personeelsplannen te coördineren en aan ons voor te leggen, maar ook degenen onder ons die zitting hebben in de commissies van het Parlement wordt verzocht het werk van elk agentschap afzonderlijk te evalueren op basis van de werkprogramma's, en dat moet ook op vrij korte termijn worden gedaan zodat de agentschappen niet worden gestraft voor iets waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, dus geen kliekvorming alstublieft, en als ik "vlot" zeg, bedoel ik dat alles uitgezocht moet zijn in het eerste kwartaal van volgend jaar.
Kyösti Virrankoski (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, minister Lehtomäki, allereerst wil ik de algemene rapporteurs, James Elles en Louis Grech, bedanken voor hun goede werk. In de begroting voor volgend jaar wordt begrotingsdiscipline getoond; de uitgavenniveaus ervan bedragen minder dan 1 procent van het bbp en zijn duidelijk lager dan de financiële vooruitzichten. Dit jaar werd het debat overschaduwd door bepaalde moeilijkheden met de Raad. Er was geen groot verschil van mening over de begrotingsuitgaven. Het ging niet zozeer om geld als wel om de procedure. De Raad heropende een aantal malen het debat over details die al overeengekomen waren. Momenteel staat het besluit over het nieuwe Financieel Reglement nog niet vast. Het was al tot op de komma overeengekomen, maar de Raad heeft het nog niet bevestigd. De schriftelijke procedure die nu is begonnen om het besluit aan te nemen, kan de situatie morgen redden.
Het is belangrijk dat de Raad zijn uiterste best doet, zodat het Parlement donderdag de begroting voor volgend jaar in haar overeengekomen vorm kan goedkeuren.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij wat de heer Virrankoski zojuist heeft gezegd, namelijk dat ik het Financieel Reglement een zeer belangrijke zaak vind, en ik zou ook graag het Finse voorzitterschap van de Raad willen bedanken voor het feit dat het een heel heet hangijzer heeft aangeroerd door in elk geval voor te stellen dat wij eens kijken op welke posten in de Brusselse instellingen wij kunnen bezuinigen in het licht van de ontwikkelingen die onze Europese Unie heeft doorgemaakt. Uw onvermogen om dit erdoor te krijgen is helaas een teken van de alomtegenwoordige aversie tegen veranderingen, maar u geeft het stokje nu door aan het Duitse voorzitterschap van de Raad, en dus hopen we dat er iets kan worden ondernomen tegen red tape zoals Duitsland heeft aangekondigd te willen doen – red tape in de betekenis van bureaucratie, onnodige regelgeving en de moeilijkheid om de hand op subsidies te leggen – en tegelijkertijd het aantal ambtenaren kan worden teruggebracht. Dit zou een manier zijn om veel geld te besparen en het zou helpen om de geloofwaardigheid van de instellingen te herstellen.
Janusz Lewandowski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, toen we de jaarlijkse begrotingsprocedure afrondden, verkeerden we in het ongewisse over de meerjarige financiële vooruitzichten. Dit jaar bestaat er weer enige onzekerheid, aangezien we niet weten of alle afspraken in onze overeenkomst met de Raad nagekomen zullen worden. Ik verwijs hier uiteraard naar het Financieel Reglement. Ik wil, namens de Begrotingscommissie en in aanwezigheid van de minister, duidelijk te kennen geven dat we hierover zekerheid willen en dat de goedkeuring van de begroting aanstaande donderdag afhankelijk zal zijn van het feit of we die al dan niet hebben gekregen.
In 2007 beginnen we met nieuwe generatie meerjarenprogramma's voor een Europese Unie van 27 lidstaten. Deze begroting heeft een aantal specifieke kenmerken. Ten eerste hechten we veel belang aan het Financieel Reglement, dat "gebruiksvriendelijker" en tegelijkertijd transparanter zou moeten zijn. Een tweede kenmerk is het gebruik van steeds uitgebreidere informatiebronnen over het gebruik van specifieke begrotingslijnen, teneinde ze in de toekomst beter te kunnen plannen met het oog op het beginsel dat de heer Elles value for money noemt.
Een derde kenmerk is de zorgvuldige planning van de uitgaven voor het volgende jaar, daarbij rekening houdend met mogelijke vertragingen. Ten vierde worden er duidelijke inspanningen geleverd om de democratische controle op de uitgaven in het kader het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken. Daarbij wordt het specifieke karakter van dit beleidsterrein uiteraard in overweging genomen. Ten vijfde wordt er getracht een einde te maken aan het conflict over de werkgelegenheid in de Commissie. Op basis van de aanvullende informatie die we over deze kwestie hebben gekregen, stemmen we in met de vrijmaking van de reserves van de Commissie voor salariëring. We blijven echter aandringen op een herziening van het personeelsbestand. We verwachten dat dit de aanwerving van nieuw personeel zal vergemakkelijken, vooral uit de nieuwe lidstaten. Dit zijn de belangrijkste elementen van onze strategie voor 2007.
Ik hoop ten zeerste dat we deze procedure succesvol kunnen afsluiten en er op die manier een einde komt aan de onzekerheid over het Financieel Reglement. Ik zou de rapporteurs van harte willen bedanken, evenals de coördinatoren van de fracties en het secretariaat. Mijn dank gaat eveneens uit naar mevrouw Grybauskaitė voor haar goede samenwerking met de Commissie, die naar onze mening dit keer beter is verlopen dan vorig jaar. Tot slot wil ik minister Wideroos nog bedanken. Ik ben ervan overtuigd dat de geslaagde afloop van deze procedure volgende donderdag de begrijpelijke spanningen die er zijn geweest ruimschoots zal compenseren.
Neena Gill (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil beide rapporteurs complimenteren met hun werk. Ondanks hun inspanningen heeft het Parlement dit jaar echter niet veel bereikt in de begrotingsprocedure. Ik vind het betreurenswaardig dat de Raad over de hele linie een zorgwekkend gebrek aan respect aan den dag heeft gelegd ten aanzien van de standpunten van het Parlement. Wij zijn de enige democratisch gekozen instelling die verantwoordelijk is voor het uitdragen van de mening van de burgers van de EU, dus ik vraag me af of de Raad zich wel zal houden aan het akkoord dat uiteindelijk met de tweede tak van de begrotingsautoriteit is bereikt. Ik hoop het van harte. Ik wil heel kort een paar dingen zeggen, niet alleen over de begroting van 2007, maar ook over de herziening in 2008.
Ten eerste is ons belangrijkste streven met betrekking tot de EU-begroting dat die gebaseerd moet zijn op de prioriteiten waarmee de doelstellingen worden verwezenlijkt die wij en onze leiders hebben vastgelegd. Daarom stel ik tot mijn spijt vast dat er weliswaar sprake is van een aantal verhogingen in de programma's, zoals het zevende kaderprogramma voor onderzoek, maar dat die mijlenver verwijderd zijn van de stijgingen waar de Commissie en het Parlement om hadden gevraagd.
Dit is een uiterst belangrijk beleidsterrein, dat direct van invloed is op de manier waarop de EU haar gemondialiseerde economie ontwikkelt, en waarop de rest van de wereld tegen ons aankijkt. De Raad weet dat en heeft met veel bombarie gewezen op de noodzaak van verhogingen van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. En toch zitten we nog steeds op 1,5 procent. Het is hoog tijd dat de Raad de daad bij het woord voegt.
Ten tweede, als de EU serieus genomen wil worden als mondiale speler, moet ze haar positie verstevigen door de middelen beschikbaar te stellen die nodig zijn om een dergelijke rol te spelen – bijvoorbeeld in Azië, het grootste, dichtstbevolkte continent, waar 60 procent van de wereldbevolking in een aantal van de armste landen ter wereld woont. Daarom is de aanhoudende trend om de middelen voor die regio te beperken een rampzalig beleid.
Markus Ferber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil graag kort iets zeggen over de sleutelaspecten van de begroting voor 2007, die de eerste is sinds de nieuwe financiële vooruitzichten. Ik denk dat wij onszelf serieus de vraag moeten stellen of het zinvol is om eerst, door middel van een ingewikkeld en bureaucratisch proces, geld te kloppen uit de zakken van burgers en ondernemingen, heel veel bureaucratische moeite te doen om het naar Brussel te transporteren en vervolgens nog meer van hetzelfde te doen om het over de lidstaten te verdelen.
Wij hebben hier een grote kans gemist doordat er is gesnoeid in de financiële vooruitzichten en het niet is gelukt om een groot aantal rechtsgrondslagen te herformuleren, met als gevolg dat vrijwel alle meerjarenprogramma's opnieuw goedgekeurd moesten worden. Commissaris Grybauskaitė, ik kan alleen specifiek een beroep doen op de Commissie om het initiatief voor 2008 en 2009 te nemen, wanneer we moeten gaan nadenken over het voorbereidende werk voor de volgende financiële vooruitzichten.
Het tweede sleutelaspect dat ik wil noemen, is dat de Commissie steeds meer van haar taken delegeert aan agentschappen en uitvoerende agentschappen. Ik kijk uit naar de dag waarop de Commissie voorstellen doet waaruit haar bereidheid blijkt om personeel terug te nemen. We hebben net de grootste uitbreidingsronde in de geschiedenis van de Europese Unie achter de rug; op 1 januari 2007 zullen twaalf nieuwe lidstaten zijn toegetreden. Aangezien veel taken die zij vroeger uitvoerde, zijn overgedragen aan agentschappen, heeft de Commissie minder personeel nodig, en ik wacht op zeer concrete voorstellen hoe zij Europa minder bureaucratisch gaat maken, iets wat niet wordt bereikt door wat commissaris Verheugen doet, namelijk naar wetten kijken, maar door te snijden in het personeelsbestand zodat de bureaucratie bij de bron wordt aangepakt.
Tot besluit wil ik ons graag zelfkritisch een gedachte meegeven, namelijk dat ook wij meer moeten nadenken over onze eigen strategie. Ik vind het zeer betreurenswaardig dat wij dit niet hebben gedaan in een mate die wenselijk zou zijn geweest voor de voorbereiding op de debatten in dit Parlement.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Ik zou mevrouw Gräßle, commissaris Grybauskaitė en natuurlijk de Raad willen danken voor de succesvolle onderhandelingen over het nieuwe Financieel Reglement. Er zijn immers zeer belangrijke resultaten bereikt, waarvoor we op de eerste plaats de rapporteur moeten bedanken, die met standvastigheid en volharding een zware taak tot een goed eind heeft gebracht. Ik hecht er ook aan te zeggen dat we de komende jaren een strenge beoordeling zullen maken van de doeltreffendheid van dit Financieel Reglement om na te gaan in hoeverre de daarin vervatte regels mogelijk overdreven zijn en eventueel mede de oorzaak vormen van het abnormaal hoge aantal materiële fouten dat elk jaar weer door de Rekenkamer wordt vastgesteld.
We hebben een Financieel Reglement nodig dat natuurlijk het respecteren van de begrotingsdiscipline en het efficiënt gebruik van de begrotingsmiddelen voorschrijft. Tegelijkertijd kunnen we geen Reglement hebben dat leidt tot een eindeloos aantal fouten en dat ons bij de kwijtingsprocedure in grote verlegenheid brengt, daar de Rekenkamer systematisch weigert onze rekeningen goed te keuren.
Ik sluit derhalve af met de wens dat zowel de Commissie als de rapporteur het werk dat ze tot nu toe hebben verricht, voortzetten.
Antonis Samaras (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik geloof rotsvast in ontwikkeling. In 2007 zullen de uitgaven van de communautaire begroting minder dan 1 procent van het communautair bnp bedragen. Is dat nu zo’n geweldige prestatie dat wij daar trots op mogen zijn? Sommige collega's zijn trots. "Wij zijn er tenminste in geslaagd om begrotingsdiscipline af te dwingen", zeggen ze. Het spijt mij, maar ik kan hun gevoel dat zij daarmee een grote prestatie hebben verricht, niet delen. Als wij de communautaire begroting beperken op een moment waarop onze Unie zich uitbreidt, betrachten wij niet meer begrotingsdiscipline, maar worden wij voor de Europese burgers minder zichtbaar.
Begrijpt u mij niet verkeerd: ik sta met volle overtuiging achter het begrip begrotingsdiscipline. Als er ergens geldverspilling plaatsvindt, moet daarmee korte metten worden gemaakt. De grote verspillingen vinden echter plaats in de nationale begrotingen van de lidstaten, en niet in onze microscopisch kleine communautaire begroting. De nationale uitgaven vallen natuurlijk buiten de bevoegdheid van het Europees Parlement, maar omdat wij niet kunnen bezuinigen op de nationale begrotingen, zetten wij noodgedwongen het mes in communautaire begrotingsuitgaven die onontbeerlijk zijn.
Niemand zal ons echter serieus nemen als het gaat om discipline. Niemand zal ons serieus nemen, zelfs niet als het gaat om Europese integratievraagstukken. Hoe kunnen wij zo de doelstellingen van Lissabon bereiken? De Amerikanen stellen meer dan 20 procent van hun bnp ter beschikking van hun federale begroting, en wij zitten zelfs onder de 1 procent. Hoe kunnen wij dan met hen concurreren? De waarheid is dat wij niet met hen kunnen concurreren. Een steeds verder inkrimpende Europese begroting is een aanslag op ons prestige, een aanslag op onze geloofwaardigheid en een aanslag op ons vermogen om veranderingen door te voeren.
Door de tekortkomingen van het Fins voorzitterschap, waarmee wij in de Begrotingscommissie geconfronteerd werden, is de situatie er alleen maar erger op geworden. Daarom bevinden wij ons, naar ik vrees, collectief gezien ver beneden 1 procent van onze mogelijkheden als Europeanen. Ik vind het vervelend dit te moet zeggen, geachte collega's, maar ik geloof dat wij op het verkeerde pad zijn.
Vladimír Maňka (PSE). – (SK) De begroting voor 2007 is de eerste in een programmeringsperiode van zeven jaar en deze begroting heeft dan ook onmiskenbaar een strategische betekenis voor de komende jaren. Het is daarom van eminent belang dat wij vastberaden en verstandig de eerste stappen in deze nieuwe periode zetten.
Ik wil graag alle rapporteurs, de leden van de Begrotingscommissie en alle onderhandelaars bedanken voor het resultaat dat zij tot stand hebben gebracht in verband met de begroting van de Europese Unie voor 2007. Ik heb met name waardering voor de steun van de PSE-Fractie voor de inspanningen van de nieuwe lidstaten om de administratieve reserve met 50 miljoen euro te verminderen. Deze kwestie is vooral van belang voor de nieuwe lidstaten. De kern van het probleem is dat de werving van nieuwe personeelseden ernstig in het geding komt als er een te grote financiële reserve wordt aangehouden. Dat geldt met name voor de nieuwe lidstaten aangezien hun quota nog lang niet opgebruikt zijn.
Uw medewerkers, geachte commissaris, hebben tijdens de bijeenkomsten in de Begrotingscommissie met afgevaardigden van dit Parlement herhaaldelijk de aandacht gevestigd op de problemen die een bedreiging vormen voor het aanstellen van personeel bij de instellingen van de Europese Unie. Dankzij hun waarschuwingen en dankzij de eensgezinde opstelling van de PSE-Fractie hebben wij toch vooruitgang kunnen boeken en zal het niet lang meer duren voordat die onnodig grote reserve wordt ingekrompen. Het gemeenschappelijk realiseren van deze doelstelling is een prachtig gebaar in de richting van de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, waartoe nu ook Roemenië en Bulgarije behoren.
De burgers van onze landen houden de relatie tussen woorden en de daden binnen de Europese instellingen nauwlettend in de gaten. Mag ik daarom een dringend beroep op u doen om onze inspanningen te steunen die moeten leiden tot een verwezenlijking van deze gemeenschappelijke doelstelling?
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, begin december kondigde de NASA aan dat er een budget was goedgekeurd voor de oprichting van een station op de maan in 2020.
Wij hebben een ontwerpbegroting voor een treinverbinding van Hendaye in Frankrijk naar Irún in Spanje voor 2020. De Verenigde Staten beschikken over een bedrag om met een raket naar de maan te gaan en wij hebben geld om per trein de Pyreneeën over te steken! Hoe verklaart u dat verschil? De Verenigde Staten veroorloven zich een begrotingsbeleid van 2 500 miljard dollar per jaar, terwijl wij goochelen met een begroting van 122 miljard euro. Wij houden ons zoet met 1 260 amendementen, we spelen met partnerschappen over de hele wereld, met Europalia, met Daphne, met plan D, kortom, we versnipperen alles.
We hebben slechts twee beleidsterreinen met een serieuze begroting, namelijk het landbouw- en het regionaal beleid. De overige begrotingslijnen, met name rubriek 3 "Burgerschap", hebben een communicatiebegroting, voor vrouwen, jongeren, consumenten, werklozen, voor ontslagen werknemers, slachtoffers van geweld …
De ware oorzaak van deze situatie is niet het gebrek aan eigen middelen: er is inderdaad een impasse, maar die vloeit voort uit de ideologie van het begrotingsevenwicht, waardoor de financiering van uitzonderlijke uitgaven door uitzonderlijke inkomsten onmogelijk is, met name het lenen, krediet opnemen voor grote Europese netwerken, voor het spoor bijvoorbeeld. In het echte begrotingsdebat, beste collega's, moeten we ons niet uitspreken voor of tegen een Europese belasting in 2014, maar voor of tegen een Europese lening die de toekomst van het onderzoek, het vervoer, de gezondheid en het onderwijs financiert.
Ingeborg Gräßle (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik moet nu als het ware onze heer Elles "wreken", en dus accepteer ik graag de spreektijd en wil ik, namens mijzelf en namens hem, het Parlement bedanken voor alle lof en suggesties. Wat betreft het Financieel Reglement en de voltooiing van hervormingen zou ik willen vragen dat wij even eensgezind blijven als we tot dusverre zijn geweest. De heer Casaca heeft mij gevraagd om het thema niet los te laten, en dat doe ik graag. Er is ook een website – door mij opgezet – over onze ervaringen met het Financieel Reglement, waarop de instellingen van de EU of hun adviseurs ons van informatie kunnen voorzien over hoe zaken nu lopen met het gewijzigde Financieel Reglement. Ik geloof dat we er met deze begroting voor de eerste keer in zijn geslaagd – en dit is de grote verdienste van de heer Elles als rapporteur – om planning, uitvoering en controle dichterbij elkaar te brengen, en dit zijn taken die wij in de toekomst heel serieus moeten nemen.
De Voorzitter. Zijn er, alvorens de commissaris het woord neemt, nog vragen waarop zij mogelijk antwoord zou kunnen geven.
Catherine Guy-Quint (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wilde even opmerken dat we ons niet kunnen vinden in de huidige organisatie van het debat in tweede lezing. De Begrotingscommissie werkt elke keer heel hard en wij worden bestraft door de ons toebedeelde tijd om onze werkzaamheden uit de doeken te doen en onze werkwijze en het bereikte resultaat toe te lichten.
Het zou buitengewoon interessant zijn geweest om andere collega's in dit debat het woord te geven, om het antwoord van mevrouw de commissaris te horen en eventueel van de Raad. Veel te vaak wordt er bij de organisatie van de plenaire vergadering met ons geen rekening gehouden. Eens te meer stellen we vast dat er nog meer dan tien minuten overblijven die enkele van onze collega's hadden kunnen benutten om de werkzaamheden die zij dit jaar hebben verricht, uiteen te zetten.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, aangezien het Finse voorzitterschap heeft laten zien dat het Financieel Reglement kan functioneren in combinatie met het zevende kaderprogramma voor onderzoek, zou ik onze commissaris willen vragen om nogmaals uitdrukkelijk in te gaan op de begrotingsvoorschriften, omdat wij die heel belangrijk vinden. De Europese Unie is aan veel terechte kritiek onderhevig, en op dit punt willen wij echt een duidelijke vooruitgang zien op korte termijn, dus ik vraag u deze kwesties serieus te nemen, met name als het gaat om de technische aspecten, omdat wij ze politiek gezien heel urgent vinden.
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit gaat niet over het onderhavige onderwerp, maar ik wil u graag feliciteren met het feit dat u precies datgene in praktijk brengt wat ik vanmorgen voorstelde tijdens de stemming, namelijk om afgevaardigden aan het einde van het debat op basis van de "catch-the-eye"-procedure het woord te geven. Ik ben van mening dat we dit gedurende korte tijd aan het einde van elk debat moeten doen, maar zeker wanneer de tijd het toelaat, zoals nu. Een geweldig initiatief, uitstekend!
De Voorzitter. U zult begrijpen dat dit alleen werkt als er wat tijd over is. Het is eigenlijk onmogelijk om plenaire debatten tot op de minuut te plannen.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (LT) Ik wil alle deelnemers bedanken voor het debat van vandaag. Er is echt een heel groot karwei afgerond – alle fracties en de Begrotingscommissie hebben heel hard gewerkt, dus ik wil ook hen bedanken, want het ging hier om een taak waarbij er politieke verantwoordelijkheid moest worden genomen. Politiek opportunisme is uit de weg gegaan en alle besluiten zijn aangenomen met inachtneming van de belangen van Europa en alle Europeanen.
Ik wil ook mijn eigen mensen bedanken, mijn directoraat-generaal, die hier aanwezig zijn en die zich zeer hebben ingespannen om ervoor te zorgen dat wij dit vandaag konden bespreken, wat we dus nu aan het doen zijn. Bovendien wil ik het secretariaat bedanken, alsmede het personeel van de Begrotingscommisie (in het Frans COBU) en het personeel van de Raad, dat ook over de eigen schaduw is heen gesprongen en niet is blijven hangen in de eigen fouten, zodat we uiteindelijk het resultaat hebben gekregen dat nu op tafel ligt.
Daarom dring ik er bij uw u allen op aan, en dat geldt ook voor de woordvoeders voor begrotingszaken en financiën die hier vandaag hebben gesproken, om uw collega's in het Europees Parlement te doordringen van de noodzaak om een positieve stem uit te brengen en op donderdag de begroting voor het nieuwe Europa, het uitgebreide Europa van 27 landen, aan te nemen.
De Voorzitter. De gecombineerde behandeling is gesloten.
De stemming over het verslag van de heren Elles en Grech vindt donderdag plaats. Over het verslag-Gräßle en het verslag-Pittella wordt morgen gestemd.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
László Surján (PPE-DE). – (HU) We hebben de Europese begroting voor 2007 voorbereid, schijnbaar zonder felle strijd, hoewel er in juli nog geen overeenstemming was bereikt over bijvoorbeeld het Financieel Reglement. Zonder geldige regels kan de begroting niet functioneren. Het Parlement kan zelfs weigeren de begroting te ondertekenen als het nieuwe Financieel Reglement niet in werking treedt.
In de begroting voor 2007 heeft de Parlement in overeenstemming met de Raad het bedrag aan bestedingen verhoogd en in ruil daarvoor komen de uitgaven niet boven 1 procent van het Europese BNI uit. Waarom hebben we niet harder gevochten? In 2007 wordt een nieuw financieel kaderplan van kracht, de verschillende programma's gaan opnieuw van start en daarom zal er minder worden besteed. Bovendien is nu gebleken dat de lidstaten vorig jaar van het met pijn en moeite verhoogde bedrag maar liefst 6 miljard euro onbenut hebben gelaten.
Nieuw dit jaar is de value for money-analyse van het Parlement die is ingevoerd om aan te tonen dat de Europese Unie haar geld nuttig besteedt. Helaas neemt de solidariteit tussen de lidstaten elk jaar verder af en verwijzen de bijdragende partijen naar de moeilijkheden in verband met hun nationale begrotingen, terwijl ze verzwijgen hoeveel profijt ze hebben van het openstellen van de markt. Er zou niet in de begroting mogen worden gesnoeid: in plaats daarvan zou er meer geld moeten worden besteed aan doelen waarbij samenwerking meerwaarde oplevert. Naast cohesie kunnen hier onderzoek en ontwikkeling genoemd worden: in de wereldwijde concurrentiestrijd kunnen we alleen door gemeenschappelijk op te treden als winnaars uit de bus komen. Maar alleen de wil van het Parlement is niet voldoende om de Europese Unie haar potentieel te doen verwezenlijken: als leiders van de lidstaten hebben we staatshoofden nodig en geen politici die slechts voor het moment leven.
21. Agenda: zie notulen
(De vergadering wordt om 18.25 uur onderbroken en om 18.30 uur hervat)
22. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0448/2006). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter.
Vraag nr. 37 van Sharon Bowles (H-0963/06):
Betreft: Werknemers uit Roemenië en Bulgarije
Uit het verslag van de Commissie over het functioneren van de overgangsregelingen als vastgesteld in het Toetredingsverdrag van 2003 blijkt dat de mobiliteit van werknemers uit de lidstaten die in 2004 zijn toegetreden tot de EU over het geheel genomen positieve gevolgen heeft gehad. Is de Commissie daarom niet teleurgesteld dat lidstaten als het VK en Ierland hebben besloten de rechten van Roemenen en Bulgaren om in die landen te werken nadat Roemenië en Bulgarije op 1 januari volwaardige leden van de EU zijn geworden te beperken?
Denkt de Commissie dat dit negatieve economische gevolgen zal hebben zowel binnen die lidstaten als in de gehele EU of dat meer mensen hiertoe zullen worden aangezet illegaal te werken? Is de Commissie van mening dat de bezorgdheid die sommige lidstaten uiten met betrekking tot een "instroom" van migrerende werknemers oprecht is, gezien het feit dat het VK, Ierland en Zweden (die geen beperkingen doorvoerden na mei 2004) een verlaging van de werkeloosheid, een stijging van de werkgelegenheid en een sterke economische groei hebben doorgemaakt?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie steunt uit principe de volledige toepassing van de vier vrijheden, waaronder het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie. Men moet zich bedenken dat deze vrijheid een van de kernbeginselen is van het Verdrag van Rome.
Het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië, schrijft echter net als de verdragen van de eerdere uitbreiding, overgangsbepalingen voor met betrekking tot het recht op vrij verkeer van werknemers. In wezen laten deze bepalingen het aan iedere huidige lidstaat over te bepalen of zij tijdens een overgangsperiode Bulgaarse en Roemeense staatsburgers toegang verlenen tot hun arbeidsmarkten. Deze beslissing is dus voorbehouden aan alle afzonderlijke lidstaten.
De Commissie is voornemens alle lidstaten in een brief te herinneren aan hun verplichtingen volgens het Gemeenschapsrecht en hun te vragen haar de details te verschaffen van alle nationale maatregelen die eventueel worden ingevoerd voor de eerste twee jaar na de toetreding van Bulgarije en Roemenië.
Ik wil ook meteen de aandacht vestigen op het verslag van de Commissie over het functioneren van de overgangsregelingen voor de uitbreiding van 1 mei 2004, en met name op de bevinding dat de komst van werknemers uit de toetredende lidstaten een gunstig effect heeft gehad en in feite heeft bijgedragen tot het verminderen van de onevenwichtigheden op de nationale arbeidsmarkten, zonder dat nieuwkomers grotendeels de plaats van lokale werkzoekenden innamen. Dit geldt natuurlijk voor die lidstaten die het vrije verkeer van werknemers hebben vergemakkelijkt.
Uit dit verslag bleek verder dat er in het algemeen sprake is van positieve effecten voor de economieën van de vijftien oude Europese lidstaten doordat de werknemers uit de nieuwe lidstaten bijdroegen aan het beter functioneren van de arbeidsmarkten, aan duurzame economische groei en aan betere overheidsfinanciën. Tevens bleek dat door beperkingen op de toegang tot de arbeidsmarkt de hoeveelheid zwart werk kan toenemen.
De Commissie is van mening dat deze uitkomsten nog altijd gegrond zijn en vertrouwt erop dat de lidstaten deze zorgvuldig in overweging nemen bij hun besluit wel of geen overgangsmaatregelen in te voeren die van toepassing zijn op Bulgarije en Roemenië.
Sharon Bowles (ALDE). – (EN) We weten dat in de toekomst een krimpende beroepsbevolking meer gepensioneerden zal moeten proberen te onderhouden. Denkt u, in het licht van dat scenario, dat niet lang op zich laat wachten – in feite staat het grotendeels nu al voor de deur – dat de landen die hun beroepsbevolking een stimulans hebben gegeven hebben door zich liberaler op te stellen en vrij verkeer en migratie toe te staan, de andere landen die meer beperkingen hebben opgelegd te vlug zijn afgeweest?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Dank u voor uw vraag. Het is zeer wel mogelijk dat dit gaat gebeuren, maar alleen de tijd zal het leren, en daarom analyseren we de ontwikkelingen op de arbeidsmarkten in de Europese Unie en haar lidstaten voortdurend.
Er zijn twee basisscenario's die per lidstaat kunnen verschillen. Een lidstaat kan namelijk profiteren van de mogelijkheid om werknemers uit de nieuwe lidstaten te ontvangen vanwege zijn demografische profiel en de uitdagingen die een verouderende bevolking met zich meebrengt. Tegelijkertijd kan het zijn dat een andere lidstaat kampt met problemen op de arbeidsmarkt en een hogere werkloosheid, en dat de nationale regering daarom besluit dat die lidstaat, onder die omstandigheden, juist zou kunnen profiteren van de overgangsregelingen. Daarom hebben we besloten de beoordeling van deze kwestie aan de lidstaten over te laten, en hebben we hun de keus gegeven hebben de overgangsmaatregelen al dan niet toe te passen.
Richard Corbett (PSE). – (EN) De oorspronkelijke schriftelijke vraag van de vraagsteller richtte zich op de relatief bescheiden overgangsbeperking die Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben ingevoerd met betrekking tot alleen de twee meest recente lidstaten. Mijnheer de commissaris, bent u het met me eens dat het veel belangrijker is dat men zich richt op de voortdurende beperkingen ten aanzien van alle nieuwe lidstaten die zelfs nu nog worden gehandhaafd door de meerderheid van de vijftien oude lidstaten?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Ik heb nota genomen van de besluiten van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Het nemen van dergelijke besluiten is zonder twijfel voorbehouden aan deze landen, net als aan alle andere lidstaten. Voorafgaand aan deze besluiten gebruikte ik het Verenigd Koninkrijk en Ierland als voorbeeld wanneer ik pleitte voor het openstellen van de arbeidsmarkten van de andere lidstaten voor de kandidaat-lidstaten. Ik ben er trots op dat ik in mijn vorige hoedanigheid de premier van de mij het best bekende lidstaat geholpen heb zijn toespraak van 1 mei 2004 op te stellen waarin hij verklaarde dat die lidstaat – Finland – waarschijnlijk de beperkingen op vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten zou opheffen. Die specifieke lidstaat handhaaft dezelfde liberale houding tegenover Bulgarije en Roemenië.
Het punt is dat er in zeer betrouwbare onderzoeken in het algemeen positieve effecten zijn aangetoond, maar dat we de keuze tegelijkertijd willen overlaten aan de lidstaten. En we moeten die keuze wel overlaten aan de lidstaten, want zo luidt het besluit van de Raad van de Europese Unie, het hoogste besluitvormende orgaan binnen de Europese Unie in dit soort kwesties.
Alexander Stubb, (PPE-DE). – (EN) Ik wil graag even reageren op de heer Corbett. Het interessante is dat als je vandaag de dag in het Verenigd Koninkrijk naar een restaurant of pub gaat, je niet bepaald in algemeen beschaafd Engels bediend wordt. Wij Finnen zouden het fantastisch vinden als er 500 000 mensen zelfs maar een klein beetje ongewoon Fins spraken.
Ten eerste wil ik de Commissie feliciteren met haar inspanningen op het gebied van vrij verkeer. Ten tweede wil ik die lidstaten feliciteren die hun grenzen hebben opengesteld voor het vrije verkeer van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. Mijn vraag is eenvoudig en direct. Wat gaat de Commissie doen om de druk op alle oorspronkelijke lidstaten te houden om het vrije verkeer van arbeidskrachten open te stellen, net als het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zweden, Denemarken, Finland, Nederland en enkele andere landen reeds hebben gedaan?
Olli Rehn, lid van de Commissie. – (EN) Het doet me genoegen te merken dat de heer Stubb snel carrière heeft gemaakt van de achterste banken naar de voorste banken hier. Dat is indrukwekkend en opmerkelijk.
Ik wil u zeggen dat we de ontwikkelingen op de arbeidsmarkten in de Europese Unie blijven analyserenen, en alles wijst erop dat de landen die een liberale aanpak hebben gehanteerd met betrekking tot het ontvangen van werknemers uit de nieuwe lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Ierland, geprofiteerd hebben in termen van algemene economische groei en een beter functionerende arbeidsmarkt. Daarom kunnen we de kwestie blijven bepleiten zodat we over positieve voorbeelden beschikken, zoals die twee landen en andere landen, zoals de lidstaat die u het beste kent. Na deze kwestie bepleit te hebben, is het aan elke afzonderlijke lidstaat voorbehouden hierover een besluit te nemen; en natuurlijk moeten we vertrouwen op het oordeel van alle nationale regeringen, want zij kennen de omstandigheden waarin hun land verkeert het beste, en weten wat het beste is voor dat land en zijn inwoners.
De Voorzitter.
Vraag nr. 38 van David Martin (H-1022/06):
Betreft: Belastingvrije verkoop in het kader van de nieuwe veiligheidsvoorschriften voor de luchtvaart
Als gevolg van de invoering op 6 november van de nieuwe Europese veiligheidsvoorschriften voor de luchtvaart, bestaat zorg over de gevolgen van de nieuwe voorschriften voor de wereldwijde markt van belastingvrije producten. Deze markt is van essentieel belang voor de producenten van Europese luxe merken, bijvoorbeeld de producenten van Schotse whisky in mijn kiesdistrict. In de nieuwe voorschriften zijn bepalingen opgenomen die het passagiers mogelijk maken ook in de toekomst vloeibare producten te kopen in luchthavenwinkels (met verzegelde tassen). Deze bepalingen gelden echter alleen voor communautaire luchthavens en vliegtuigen. Als gevolg daarvan kunnen noch in belastingvrije winkels op belangrijke internationale luchthavens buiten Europa, noch in niet-Europese vliegtuigen, populaire artikelen als fijne Schotse whisky worden verkocht aan passagiers die naar de EU op weg zijn en een EU- of EER-luchthaven aandoen.
Kan de Commissie meedelen welke stappen zij zal ondernemen om belastingvrije verkopen aan overstap-passagiers die naar de EU onderweg zijn te vergemakkelijken en deze essentiële markt te behouden voor de Schotse whiskyproducenten, hun werknemers en de lokale economie?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ik dank de heer Martin voor zijn vraag. Het doel van verordening (EG) nr. 1546/2006 van de Commissie is om de nieuwe dreiging aan te pakken die zelfgemaakte vloeibare explosieven vormen voor de burgerluchtvaart. Als zodanig verbiedt de verordening passagiers op vluchten die vertrekken vanaf communautaire luchthavens vloeistoffen mee te nemen in hun handbagage in afzonderlijke hoeveelheden van meer dan honderd milliliter. Er is echter een vrijstelling verleend voor vloeistoffen die verkocht worden in de winkels op de luchthavens en aan boord van vliegtuigen wanneer aan bepaalde veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan, waaronder het gebruik van verzegelde tassen.
Gezien het feit dat de wetgeving van de Europese Unie niet van toepassing is in derde landen, is het nu niet mogelijk om te garanderen dat op vliegvelden in derde landen of aan boord van niet-Europese vliegtuigen veiligheidseisen gelden die vergelijkbaar zijn met de eisen die gelden binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. Derhalve kunnen dergelijke luchthavens en luchtvaartmaatschappijen niet profiteren van de vrijstelling. De Commissie zal de mogelijkheid van samenwerking met derde landen onderzoeken teneinde een instrument te ontwikkelen om gelijkwaardige veiligheidsmaatregelen vast te stellen.
David Martin (PSE). – (EN) Dank u voor uw antwoord, commissaris. Ik vraag me echter af of u zich bewust bent van de woede die veel burgers van de Europese Unie zullen voelen, alsook bezoekers uit de rest van de wereld die deze kerst de Europese Unie bezoeken en die, nadat ze fijne Schotse whisky en andere producten hebben meegebracht naar luchthavens als Frankfurt en Londen, waarvandaan ze verder reizen naar andere luchthavens als Edinburgh of Glasgow, tot de ontdekking komen dat hun belastingvrije goederen op die luchthaven in beslag worden genomen. Het zal veel ongenoegen en veel ontevredenheid veroorzaken.
Mijnheer de commissaris, bent u het met me eens dat er een voorlichtingscampagne moet komen in derde landen om de mensen op de hoogte te stellen van deze situatie? Ten tweede, gaat u zeer binnenkort besprekingen aan met internationale luchtvaartorganisaties om te bekijken of we tot een wereldwijde gemeenschappelijke standaard kunnen komen zodat dit probleem zich niet voordoet?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Dank u voor uw vraag.
Allereerst wil ik graag het feit benadrukken dat de veiligheid niet in gevaar mag worden gebracht. De Commissie en de Gemeenschap doen hun uiterste best om het huidige systeem verder open te stellen met betrekking tot de Europese Unie, hoewel het waarschijnlijk zeer moeilijk zal zijn om op zeer korte termijn, en dus vóór Kerstmis, belangrijke resultaten te boeken, omdat hiervoor onderhandelingen met derde landen nodig zijn teneinde standpunten te bereiken die vergelijkbaar zijn met de onze.
Wat betreft uw opmerking over de voorlichtingscampagne: de Commissie heeft samengewerkt met de belangenorganisaties van de internationale vliegvelden en luchtvaartmaatschappijen zodat zij hun leden in derde landen kunnen informeren over de nieuwe Europese regelgeving. Bovendien heeft de Commissie deze belanghebbenden geholpen bij hun campagne om passagiers te informeren door gestandaardiseerde voorlichtingsposters en flyers te ontwikkelen die hun leden kunnen gebruiken als onderdeel van hun eigen informatiecampagnes.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik weet dat kwesties aangaande de luchtvaartveiligheid niet direct tot uw terrein behoren, maar u zult waarschijnlijk geen moeite hebben om deze aanvullende vraag te beantwoorden. Dag in dag uit krijgen wij ontelbare klachten van passagiers van luchtvaartmaatschappijen, en we hebben zelf persoonlijk ervaring met al deze zaken. Een zeer groot aantal van ons beschouwt de maatregelen die worden genomen als misleidende maatregelen die niets toevoegen aan de veiligheid van de passagiers, maar dingen heel wat moeilijker voor hen maken; het betekent vooral meer werk voor de producenten van tandpasta en contactlenzenvloeistof en voegt in feite niets toe aan de veiligheid.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie is van mening dat zij in feite de veiligheid in de praktijk wel degelijk bevorderen, aangezien er uiteraard lichamelijke controles worden uitgevoerd op passagiers om vast te stellen dat zij dergelijke vloeistoffen niet bij zich dragen. Alle vloeistoffen moeten in doorzichtige tassen vervoerd worden.
Ten tweede is er ook nog de kwestie van perceptie: passagiers zien dat er actie wordt ondernomen en beseffen dat iemand zich wel twee keer bedenkt voordat hij probeert zaken aan boord te krijgen die verdacht zouden kunnen zijn en die ontdekt zouden worden.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb een aanvullende vraag die mij op een stof brengt die verband houdt met de oorspronkelijke vraag, aangezien whisky van water is gemaakt en mijn vraag over water gaat. Ik woon in een land waar water vrij beschikbaar is en mensen niet gewend zijn om hiervoor hoge prijzen te betalen, maar op Europese luchthavens zijn de kleinste hoeveelheden water ongelooflijk duur. Een kleine fles water kost drie tot vier euro. Ik vind dit onaanvaardbaar, maar het is een gevolg van het veiligheidssysteem dat nu van kracht is. Mijnheer de commissaris, wat denkt de Commissie aan deze specifieke kwestie te doen om de Europese consumenten te beschermen?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Dit terrein valt niet onder mijn directe bevoegdheid, dus mijn antwoord luidt dat ik nota heb genomen van uw opmerkingen en deze zal doorgeven aan vice-voorzitter Barrot en commissaris Kyprianou, die de verantwoordelijkheid draagt voor consumentenbescherming.
De Voorzitter.
Vraag nr. 39 van Reinhard Rack (H-1048/06):
Betreft: Schadeloosstelling bij vertragingen in het luchtverkeer
In het luchtverkeer binnen Europa komt het steeds vaker tot ernstige vertragingen, met alle onaangename gevolgen van dien voor de passagiers. Ziet de Commissie een mogelijkheid om Verordening (EG) nr. 261/2004(1) aan een herziening te onderwerpen, zodat passagiers recht krijgen op een financiële schadeloosstelling, waarvan de hoogte afhankelijk is van de duur van de vertraging, zoals dat ook in het geval is bij het spoorverkeer?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers zijn luchtvaartmaatschappijen niet verplicht gestrande reizigers financiële schadeloosstelling te bieden voor lange vertragingen. De verordening bepaalt echter wel dat de passagiers bijstand moeten krijgen van de luchtvaartmaatschappij, waaronder voedsel en drinken, en indien nodig accommodatie.
Daarnaast voorziet het Verdrag van Montreal, de bijgewerkte versie van het Verdrag van Warschau dat is omgezet in Verordening (EG) nr. 889/2002, over regels voor de aansprakelijkheid van internationale luchtvervoerders, in bepaalde rechten in het geval van vertragingen, waarin de aansprakelijkheid van de luchtvaartmaatschappij beperkt wordt tot 4 150 bijzondere trekkingsrechten, bij benadering 5 000 euro. In dit geval moet de passagier een oorzakelijk verband aantonen tussen de schade die hij of zij geleden heeft en het incident dat veroorzaakt is door de luchtvaartmaatschappij.
Volgens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 261/2004 moet de Commissie een verslag indienen bij het Parlement en de Raad met betrekking tot de toepassing van deze verordening in de Europese lidstaten. Er is een openbare aanbesteding uitgeschreven om een externe consultant aan te trekken die input geeft met betrekking tot kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Het onderzoek zal zich vooral richten op kwesties die samenhangen met vertragingen en geannuleerde vluchten, alsook met de tenuitvoerlegging van de verordening in kwestie.
De Commissie kan op dit moment niet vooruitlopen op de vraag of er verdere maatregelen zullen worden voorgesteld om de bescherming van de luchtreizigers te verbeteren. De Commissie zal de eindresultaten moeten afwachten van het onderzoek van de externe consultants.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Er zijn twee zaken waarop ik u graag wil wijzen. De regelingen voor schadeloosstelling in het internationale recht waarnaar u verwijst, zijn precies de soort schadeloosstelling die wij onze burgers niet willen aandoen, omdat zij niet de last van omvangrijke processen op zich zouden hoeven nemen om te krijgen waar zij rechtmatig aanspraak op kunnen maken, en dus is mijn volgende vraag of er veranderingen mogelijk zijn op dit gebied, en of we een heldere definitie kunnen krijgen van het begrip "overmacht"? De luchtvaartmaatschappijen spreken al van overmacht als er een toestel kapot is, terwijl het vliegtuig feitelijk kapot is, omdat de luchtvaartmaatschappijen steeds vaker met oude toestellen vliegen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ik wil er graag op wijzen dat het belangrijke verschil tussen de vorige verordening en de huidige, die is gebaseerd op het Verdrag van Montreal, is dat passagiers recht hebben op het ter plekke ontvangen van directe informatie, bijstand en voorzieningen voor een alternatieve route, terwijl het Verdrag van Montreal, zoals u terecht aangaf, slechts voorziet in ad-hocclaims voor mogelijke schade ten gevolge van vertraging die door de rechter behandeld moeten worden. Ik zal uw opmerkingen echter doorgeven aan vice-voorzitter Barrot om te bekijken of er verdere actie kan worden ondernomen, hoewel de Commissie, zoals ik naar voren bracht in mijn antwoord op de vraag, niet voornemens is met verdere maatregelen te komen voordat de eindresultaten van het onderzoek – dat wordt verricht door een externe consultant – bekend zijn.
Robert Evans (PSE). – (EN) Dank u voor deze opmerkingen, mijnheer de commissaris. Ik wil graag uw aandacht vestigen op het feit dat Air France gisteravond de avondvlucht van Gatwick naar Straatsburg annuleerde, volgens de luchtvaartmaatschappij om technische redenen, maar weigerde bijstand te verlenen aan de passagiers en hun hotelaccommodatie te verschaffen. Grijpt de commissaris deze gelegenheid aan om Air France en ook andere luchtvaartmaatschappijen duidelijk te maken dat de huidige Europese wetgeving – deze wetgeving – op hen van toepassing is en dat ze niet naar mazen moeten zoeken en er onderuit moeten proberen te komen, maar de wetgeving van de Europese Unie moeten eerbiedigen en passagiers bijstand moeten verlenen als vluchten worden geannuleerd, zoals gisteren het geval was.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Een algemene opmerking: Verordening (EG) nr. 261/2004 voorziet niet in bijzondere omstandigheden die verband houden met instapweigering. Als een luchtvaartmaatschappij het oorspronkelijke vliegtuig wegens een technische storing door een kleiner type vervangt en een aantal passagiers de toegang tot het vliegtuig wordt geweigerd omdat zij niet allemaal aan boord van dat vliegtuig kunnen, en ze moeten achterblijven op de luchthaven, moet die gestrande passagiers bijstand en financiële schadeloosstelling geboden worden, zoals is bepaald in de verordening.
Passagiers kunnen alleen geweigerd worden vanwege gezondheids- of veiligheidsredenen, of vanwege onjuiste reisdocumenten. Ik zal vice-voorzitter Barrot ook wijzen op uw specifieke opmerkingen met betrekking tot de gebeurtenissen rond de vlucht van Air France van gisteravond.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de extreme veiligheidsmaatregelen in reactie op de dreiging van terrorisme zijn steeds vaker de oorzaak van extreme vertragingen, en deze maatregelen kosten natuurlijk ook heel veel geld. Aangezien deze kosten momenteel door alle burgers worden gedragen, is mijn vraag of de Commissie overweegt om deze feitelijk over te hevelen naar de luchtvaartmaatschappijen of de passagiers, of dat zij voornemens is om zo te zeggen de staat te laten opdraaien voor deze extra kosten?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) U heeft gelijk dat er aan veiligheidsmaatregelen en aanvullende veiligheidsmaatregelen – en dit sluit aan bij de vorige vraag – een prijskaartje hangt. We moeten echter benadrukken dat, wanneer we de kwestie van veiligheid aan boord van vliegtuigen werkelijk willen aanpakken, kostenoverwegingen op de tweede plaats komen.
Desondanks, zal ik wederom uw opmerkingen doorgeven aan vice-voorzitter Barrot, om te bekijken of er ruimte is om te proberen in dit opzicht een kostenverdeling vast te stellen.
De Voorzitter. Wij gaan nu over tot het tweede deel van het vragenuur. We hebben nog maar een half uur, dat betekent dat ik per lid van de Commissie niet meer dan tien minuten spreektijd kan toestaan. Ik verzoek alle afgevaardigden met vragen hiermee rekening te houden.
De Voorzitter.
Vraag nr. 40 van Chris Davies (H-0991/06):
Betreft: EU-maatregelen tegen overboord zetten van bijvangsten
Wanneer komt de Commissie met maatregelen om een einde te maken aan het overboord zetten van bijvangsten door vissersschepen?
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ik hoop het.
In reactie op de vraag van de heer Davies wanneer de Commissie met maatregelen komt om een einde te maken aan het overboord zetten van bijvangsten door vissersschepen, wil ik er allereerst op wijzen dat de Commissie het overboord zetten beschouwt als een ernstig probleem in de Europese visserij, en zich ertoe verbindt prioriteit te geven aan de aanpak van deze kwestie.
De oorzaak van het overboord zetten is dat bij veel Europese vormen van visserij ongewenste bijvangsten aan boord worden gehaald en vervolgens overboord worden gezet. Het overboord zetten kan in de eerste plaats worden teruggedrongen, en uiteindelijk worden uitgebannen, door ongewenste bijvangsten te beperken. Dit kan bewerkstelligd worden via wettelijke regels of via het stimuleren van de ontwikkeling van vistechnologieën en -methodes die weinig bijvangst opleveren, waardoor er weinig overboord hoeft te worden gezet.
Begin 2007 zal de Commissie een mededeling presenteren over het terugbrengen van het overboord zetten. Tot de middelen die in dit verband zullen worden bekeken, behoren selectieve visserijzones, gesloten zones, eisen om van visgrond te veranderen wanneer er aanzienlijke bijvangsten plaatsvinden, en het economisch bestraffen van bijvangsten.
De Commissie zal de belangrijkste aspecten schetsen van een nieuw beleid met betrekking tot het overboord zetten en besprekingen starten over de tenuitvoerlegging van dat beleid. De Commissie zal, volgend op een debat begin 2007, uitvoeringsverordeningen ontwikkelen op basis van afzonderlijke visserijen, waarvan de eerste in 2008 zal worden voorgelegd.
Chris Davies (ALDE). – (EN) Ik dank de commissaris. Ik heb pas geleden een ontmoeting gehad met de Fleetwood Fish Producers' Association. Ze vertelden mij dat hun kustvisserij momenteel verantwoordelijk is voor circa 70 tot 80 procent van de overboordzettingen op schepen langer dan tien meter. Ze zeiden: "De Ierse Zee zit vol vis, maar die doden we door vis te vangen die te jong is om te paaien". Naar eigen zeggen worden ze als ze grotere netten gebruiken beschouwd als kabeljauwvissers, en mogen ze op grond daarvan minder lang op zee zijn, waardoor ze minder inkomsten hebben. Het is een vicieuze cirkel.
Mijnheer de commissaris, ik weet dat u hier iets aan wilt doen. Ik heb er in de loop der jaren met u over gesproken. U bent nu echter ruim twee jaar commissaris en nu heeft u het erover dat er in 2008 wat gaat gebeuren! Bent u tevreden met deze mate van vooruitgang? Dit is een schandaal waaraan een einde moet komen!
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Zoals geldt voor alle aspecten met betrekking tot de visserij ben ik zeker niet tevreden. De mate van vooruitgang is niet toe te schrijven aan een gebrek aan bereidheid onzerzijds, noch aan een gebrek aan middelen om resultaten te boeken, noch aan een gebrek aan vastberadenheid bij de Commissie. Vaker wel dan niet is dit te toe te schrijven aan het feit dat de visserij in de communautaire wateren zeer complex is.
Het is veel eenvoudiger om verder noordwaarts een behoorlijk overboordzettingssysteem te beheren, waar de visgronden relatief schoon zijn, waar je op makreel gaat vissen en waar je ook vrijwel alleen makreel vangt. In communautaire wateren richt je je meestal op een bepaalde soort, maar heb je te maken met wat in feite een gemengde visserij is, en die is veel moeilijker te beheren.
We bekijken methodes en middelen om maatregelen in te voeren die de overboordzettingen aanzienlijk zullen beperken. Dit jaar hebben we geprobeerd een inspanningsbeheersmodel in te voeren voor het Kattegat. De Regionale Adviesraad voor de Noordzee was hierbij nauw betrokken. We hadden gehoopt dat ik tijdens de Raad van december zou kunnen aankondigen dat dit model in 2007 in werking zou treden. Nadat de afgevaardigden van de ondernemers echter de diverse voorstellen die waren ingediend om een dergelijk model te beheren in overweging hadden genomen, vroegen zij ons om meer tijd omdat ze zich realiseren dat de impact op de visserij aanzienlijk kan zijn.
De Regionale Adviesraad voor de Noordzee deelt deze mening en dus zal ik niet voorstellen het model in 2007 in werking te laten treden. Ik hoop dat het model in de loop van volgend jaar zal worden verwezenlijkt en dat het vergezeld zal gaan van een veel algemener standpunt over het beheer van visserijen waarbij overboordzettingen zo ver mogelijk worden teruggedrongen.
De vissers met wie u sprak, kunnen deels gelijk hebben, maar er wordt ook behoorlijk overdreven.
James Hugh Allister (NI). – (EN) In de documentatie die de Commissie heeft gepubliceerd voor de komende Visserijraad, wordt de verwachting uitgesproken dat de kabeljauwvisserij wordt ondergebracht in het kader "bijvangst van kabeljauw". Kan de commissaris dit verder toelichten en aangeven wat wij onder de "bijvangst van kabeljauw" moeten verstaan? Wat betekent dit in de praktijk? Komt er een procentueel quotum en zal er sprake blijven van de absurde situatie dat waardevolle vis wordt weggegooid? Misschien is het mogelijk om hier enig licht op te werpen?
Joe Borg, lid van de Commissie. (EN) Het is nog enigszins prematuur om verder in detail te treden. Omdat er binnen de visserij snel onrust ontstaat, geven we er de voorkeur aan dit onderwerp nog niet te diepgaand te bespreken. Het is onze intentie om de regionale adviesraden en de belanghebbenden nauw te betrekken bij het opzetten van een visserijbeheersysteem voor een effectieve oplossing van het kabeljauwprobleem.
Zoals iedereen weet, is het op peil houden van het kabeljauwbestand een problematische kwestie. In de meeste communautaire wateren is de vissoort nog nauwelijks aanwezig. We kunnen de bestanden nog redden, maar dan moeten we wel inventief zijn. De gedachte achter de bijvangst van kabeljauw is dat we niet op kabeljauw vissen zo lang het bestand zich niet heeft hersteld. De vissers moeten zich dus op andere soorten richten, maar mogen gevangen kabeljauw wel tot op zekere hoogte als bijvangst aan land brengen. Zo wordt de bedrijfstak gestimuleerd tot een verschuiving van de aandacht naar andere vissoorten. Kabeljauw is dan niet meer het doelwit, en tegelijkertijd wordt het onnodige en geldverspillende overboord zetten van deze vissoort gestopt.
Dit zijn eerste ideeën die we nog verder moeten uitwerken en die we eerst met de belanghebbenden zullen bespreken. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of we hiermee verder kunnen of dat we moeten concluderen dat het huidige stelsel eigenlijk beter werkt. Ik hoop echter dat wij een beter systeem kunnen opzetten voor het beheer en vooral het herstel van de kabeljauwbestanden.
De Voorzitter. Vraag nr. 41 is ingetrokken.
Vraag nr. 42 van Teresa Riera Madurell (H-1040/06):
Betreft: Maatregelen van de Commissie om gevolg te geven aan de in het verslag over vrouwen en visserij geformuleerde aanbevelingen
Het door de plenaire vergadering op 15 december 2005 aangenomen verslag over vrouwennetwerken: visserij, landbouw en diversificatie, bevat aanbevelingen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid.
Daarbij werd onder andere aangedrongen op maatregelen ter verbetering van de levensomstandigheden van in de visserijsector werkende vrouwen en de gemeenschappen waarin zij leven.
Welke acties is de Commissie van plan te ondernemen ter ondersteuning van de inspanningen van deze vrouwen om de naleving van hun sociale en economische rechten te garanderen, en ter bevordering van hun erkenning op juridisch en sociaal niveau?
Heeft de Commissie voorzien in acties die gericht zijn op de volledige toepassing van het beginsel van gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen op het gebied van opleiding en toegang tot financiering en kredieten, inclusief microkredieten?
Op welke wijze zal de Commissie de daadwerkelijke deelneming van vrouwen aan de vertegenwoordigings-, besluitvormings- en adviesorganen voor de visserijsector op Europees, nationaal en regionaal niveau waarborgen?
Heeft de Commissie reeds een specifiek project op gang gebracht waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie van vrouwen in de sector van de schelp- en schaaldierenvisserij?
Joe Borg, lid van de Commissie. (EN) Mijn dank aan de geachte afgevaardigde voor haar vraag over de vervolgstappen van de Commissie naar aanleiding van de aanbevelingen in het verslag over vrouwennetwerken, visserij, landbouw en diversificatie dat op 15 december 2005 door het Parlement is aangenomen.
De Commissie hecht groot belang aan de positie van vrouwen in de visserijsector, en in het bijzonder aan hun wettelijke en sociale erkenning. Zij gebruikt alle beschikbare middelen om gelijke kansen en behandeling van mannen en vrouwen binnen deze sector te bevorderen.
Met betrekking tot de vier specifieke vragen die de geachte afgevaardigde heeft gesteld, vestigt de Commissie uw aandacht op het volgende.
Ten eerste stelt het Europees Visserijfonds, het nieuwe structurele instrument voor de visserij in de periode 2007-2013 in artikel 4, onder g, uitdrukkelijk dat het één van de doelstellingen is om bij de ontwikkeling van de visserijsector en visgronden de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen te stimuleren. Het EVF is gebaseerd op het beginsel van partnerschap met alle belanghebbenden binnen de visserijsector. Dit betekent uitdrukkelijk ook partnerschap met de organen die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Het EVF omvat specifieke bepalingen over het bevorderen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zowel door vrouwen meer te betrekken bij de besluitvorming, als bij de door de lidstaten ten uitvoer te leggen programma's. De Commissie stimuleert vooral ook de deelname van vrouwen in de diverse uitvoeringsfasen van het Europees Visserijfonds, inclusief de opstelling, de controle en de evaluatie van de operationele programma's van de lidstaten voor de komende programmaperiode.
Het fonds kan ook maatregelen ondersteunen waarmee gelijke kansen voor mannen en vrouwen worden bevorderd. Dit kan bijvoorbeeld via netwerken en het uitwisselen van beste praktijken met relevante organisaties. De Commissie probeert ervoor te zorgen dat de lidstaten deze bepalingen en prioriteiten in hun operationele programma's overnemen.
Ten tweede erkent de Commissie het belang van opleidingen binnen de visserijsector. Onderwijs en professionele training komen dan ook in aanmerking voor ondersteuning uit het Europees Visserijfonds. Het ligt in de verwachting dat vrouwen door deze opleidingen meer toegang tot werk krijgen. Daarnaast kan het fonds in het kader van de nieuwe prioriteitsas 4 voor duurzame ontwikkeling van visgronden met een groot aantal maatregelen de diversificatie van activiteiten en alternatieve werkgelegenheid onder vissers stimuleren. In het kader van deze as kunnen ook speciale maatregelen voor het verbeteren van professionele vaardigheden, aanpassing aan werk en meer werkgelegenheid voor vrouwen worden ondersteund. Wij willen benadrukken dat de Commissie de betrokkenheid van vrouwen binnen de lokale organen bevordert, voor het beheer van maatregelen in het kader van as 4.
Ten derde, en dit is een punt dat al eerder aan de orde was, eist het EVF van lidstaten dat zij zorgen voor een brede en doeltreffende betrokkenheid van alle relevante partners bij de diverse programmeringsfasen. Dit omvat organen die verantwoordelijk zijn voor de bevordering van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Het fonds eist voorts dat de operationele programma's informatie bevatten over de tenuitvoerlegging van het partnerschapsbeginsel, de partijen die hierover zijn geraadpleegd, de resultaten van dit overleg en in hoeverre deze in overweging zijn genomen. De nieuwe prioriteitsas 4 voor duurzame ontwikkeling van de visgronden die door het fonds wordt ondersteund, wordt van onderaf ten uitvoer gelegd. De lokale partijen, waaronder vrouwenorganisaties, fungeren als drijvende kracht achter het ontwerp en de uitvoering van lokale ontwikkelingsstrategieën. Zo worden vrouwenorganisaties op lokaal niveau betrokken bij de besluitvorming en worden hun specifieke zorgen en suggesties meegenomen in de lokale ontwikkelingsstrategieën. Vrouwen en hun vertegenwoordigers worden aangemoedigd om te participeren in de regionale adviesraden, die opgezet zijn ter verbetering van het bestuur van het hervormde gemeenschappelijke visserijbeleid. Vrouwenorganisaties zijn bijvoorbeeld al vertegenwoordigd in de Regionale Adviesraad voor de Noordzee, de eerste adviesraad. Ook in de Regionale Adviesraad voor de Noordwestelijke Wateren zijn vrouwen vertegenwoordigd.
Ten slotte kunnen lidstaten in de huidige programmaperiode in het kader van Europees Oriëntatiefonds voor de visserij, onderzoek en innovatieve projecten met betrekking tot de specifieke situatie van vrouwelijke schelpdierenvissers medefinancieren. Deze mogelijkheid wordt ook geboden door het Europees Visserijfonds, in het kader van prioriteitsas 3 voor collectieve acties. De Commissie heeft sinds 2003 meerdere oproepen gedaan tot het indienen van voorstellen voor innovatieve acties in de visserijsector. Deze acties zijn nu bijna afgerond. In 2005 heeft de Commissie een evaluatie achteraf uitgevoerd om de effecten en de toegevoegde waarde te beoordelen. Uit deze evaluatie is duidelijk gebleken dat dergelijke acties geen toegevoegde waarde hebben, terwijl innovatieve acties in het kader van en gefinancierd uit de operationele programma's van de lidstaten meer succes hadden en beter bewaakt werden.
Op basis van die conclusies heeft de Commissie besloten om de tenuitvoerlegging van deze acties te integreren in de verordening inzake een Europees Visserijfonds en de tenuitvoerlegging te ondersteunen via de operationele programma's van de lidstaten.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de commissaris, dank u voor uw toelichtingen, maar ik zou de bijzondere situatie willen aankaarten van de vrouwen die werkzaam zijn in de sector van de schelp- en schaaldierenvisserij, voor het merendeel vrouwen van boven de vijftig, die als gevolg van hun werk te kampen hebben met allerlei gezondheidsproblemen en die bovendien vaak geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering, gezondheidszorg en veilige arbeidsomstandigheden.
Daarom roepen wij de Commissie in ons verslag op een proefproject te initiëren om de bijzondere situatie van deze vrouwen aan te pakken.
Gaat de Commissie akkoord met de uitvoering van dit proefproject, zoals het Parlement heeft voorgesteld? We zouden graag willen weten wat de Commissie voornemens is te doen in verband met deze kwestie.
Joe Borg, lid van de Commissie. (EN) Ik zal kijken naar de haalbaarheid van een dergelijk proefproject dat specifiek is gericht op schelpdierenvissers en het verbeteren van hun positie op meerdere fronten. Ik kan alleen zeggen dat ik hier op dit moment welwillend tegenover sta, maar ik moet dit verder bestuderen voordat ik toezeggingen kan doen.
De Voorzitter. Wij gaan nu over tot het volgende onderdeel van het vragenuur, waarin vragen worden gesteld aan commissaris Špidla, die ik bij dezen welkom heet.
De vragen nrs. 43 t/m 45 zullen schriftelijk worden be antwoord.
Vraag nr. 46 van Lambert van Nistelrooij (H-0972/06):
Betreft: Economische en innovatieve mogelijkheden van demografische veranderingen
De vergrijzing van de bevolking en de daaruit voortvloeiende demografische veranderingen worden als een bedreiging gezien voor de arbeidsmarkt en de communautaire “kenniseconomie”, evenals voor de lidstaten en de regio’s. Het kan ook gezien worden als een gelegenheid om nieuwe banen te scheppen in een groeimarkt met nieuwe producten en diensten voor een betere kwaliteit van leven voor ouderen, voor economische groei en vergroting van het concurrentievermogen van Europa. Deze benadering richt zich op de zogenaamde “silver economy”. Uit recente berekeningen voor Duitsland is gebleken dat proactief inspelen op de behoeften en belangen van de soms steeds rijker wordende ouderen in de komende twee decennia kan leiden tot 900 000 nieuwe banen. Er zijn geen andere sectoren of bedrijfstakken met een groter groeipotentieel.
Tot nu toe zijn de kansen die worden geboden door het potentieel van de vergrijzende bevolking nog niet duidelijk horizontaal beschreven in de mededelingen van de Commissie over de “demografische toekomst van Europa” (COM(2006)0571 def.), “Europese waarden in een geglobaliseerde wereld” (COM(2005)0525 def.), het Groenboek “Demografische veranderingen” en de belangrijkste op de strategie van Lissabon geënte beleidsprogramma’s zoals de Structuurfondsen, het Zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling en het Kaderprogramma concurrentie en innovatie. Een uitzondering wordt gevormd door de innovatieve acties van de Commissie, “ambient assisted living”, het i2010-initiatief en de mededeling over e-toegankelijkheid, die nu een onderdeel vormt van het e-insluitingsprogramma in de derde pijler van “i2010”.
Wat is de Commissie voornemens te doen om de lidstaten en de regio’s te stimuleren om het beginsel van de “silver economy” als horizontale component op te nemen in hun innovatiegerichte hervormingsprogramma's voor de Lissabonagenda voor 2007 en daarna?
Is de Commissie bereid te overwegen om de beleidsvorming rond de verschillende aspecten van de “silver economy” te coördineren?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is het volledig eens met de geachte afgevaardigde dat de silver economy een veelbelovend groeipotentieel biedt en daarom gestimuleerd moet worden op lokaal, nationaal en Europees niveau. De silver economy is een voorbeeld van de voordelen die de hogere levensverwachting met zich meebrengt. In haar recente mededeling, COM(2006)571, getiteld “De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” schetst de Commissie de silver economy als voorbeeld van nieuw economisch potentieel, en een van de positieve gevolgen van vergrijzing.
De Commissie is verheugd over initiatieven als het "Silver Economy Network of the European Regions" (SEN@ER). Op het eerste Europese forum over demografie, dat onlangs werd gehouden, gaf een politicus uit Noordrijnland-Westfalen tijdens een van de workshops een presentatie over de activiteiten die Duitsland in het kader van het netwerk van SEN@ER op het gebied van de silver economy ontplooit. Op 25 en 26 januari 2007 organiseert de Commissie een conferentie met als thema “regionale antwoorden op demografische veranderingen”. Tijdens deze conferentie zullen een aantal voorbeelden worden gepresenteerd van succesvolle regionale silver economy-projecten die op regelmatige basis steun uit de structuurfondsen ontvangen.
Tevens zou ik erop willen wijzen dat het Duitse voorzitterschap op 17 en 18 april 2007 met steun van de Commissie een belangrijke conferentie in Berlijn zal organiseren, getiteld “Demographischer Wandel, Chancen erkennen, potenziale Nutzen, Wachstum fördern” (Demografische verandering: Kansen herkennen – Potentieel benutten – Groei bevorderen), over de mogelijke synergie tussen de vergrijzing en de economie. De silver economy is een nieuw begrip en heeft betrekking op diverse beleidsterreinen van de Commissie. De Commissie heeft een interne werkgroep in het leven geroepen om het Europees beleid op het gebied van demografische verandering te coördineren. Op deze wijze gaat de Commissie verder met activiteiten op het gebied van demografie in het algemeen en meer specifiek in het kader van de silver economy. Deze activiteiten kunnen leiden tot een aantal initiatieven van de Commissie, bijvoorbeeld over de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en de mogelijkheden die de silver economy biedt.
Als reactie op de vergrijzing heeft de Commissie tevens het strategische initiatief i2010 gelanceerd, waarin een totaalbenadering en praktische maatregelen worden geïntroduceerd op het gebied van ontwikkeling en het innovatief en intensiever inzetten van informatie- en communicatietechnologieën. Bij dit initiatief zullen alle beschikbare instrumenten betrokken worden, waaronder de initiatieven binnen het zevende kaderprogramma, krachtens artikel 169, met betrekking tot ambient assisted living en het nieuwe programma voor concurrentievermogen en innovatie op het gebied van de beste toepassing van informatie- en communicatietechnologieën in verband met de vergrijzing – waaronder maatregelen die de bekendheid vergroten en politieke maatregelen. De mededeling van de Commissie over deze kwestie wordt begin 2007 verwacht.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – Voorzitter, dank aan commissaris Špidla voor zijn actieve opstelling in deze; toch zijn de mogelijkheden van de silver economy-markt voor diensten en producten nog onvoldoende in beeld. Naast de vijf in de mededeling "De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging", genoemde instrumenten, dient de silver economy-aanpak als zesde aparte spoor te worden toegevoegd. Voelt u daarvoor? En een suggestie: op 25/26 februari, u zei het al, komen de regio's bij elkaar met dat seniorennetwerk. Bent u bereid op grond daarvan ook te kijken wat het kan betekenen voor de verdere bijstelling in het Parlement, bijvoorbeeld door een hoorzitting te organiseren in de loop van 2007 met het Parlement samen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Dames en heren, de vergrijzing, de gevolgen daarvan en de silver economy – met andere woorden, het besef dat de vergrijzing leidt tot veranderingen met betrekking tot zowel consumptie als productie – zijn zo belangrijk dat wanneer het Parlement dit initiatief goedkeurt, ik dit proces uiteraard nauwlettend zal volgen en volledig zal steunen.
Ik denk dat we tijdens het zoeken naar organisatiestructuren nog niet voor een vaste opzet kunnen kiezen. We zullen echter onder alle omstandigheden de voortgang van het "Silver Economy Network of European Regions" (SEN@ER) volgen en bekijken hoe efficiënt de nationale coördinatiestructuren functioneren.
Geachte afgevaardigden, uit de mededeling van de Commissie over vergrijzing blijkt dat demografische verschuiving een van de belangrijkste veranderingen is voor onze maatschappij, op al haar facetten betrekking heeft en van invloed is op alle lagen van de bevolking. De Commissie heeft daarom gekozen voor een concept in hoofdlijnen, dat wil zeggen, toepasbaar op alle beleidsterreinen, waaronder consumenten- en consumentenbeschermingbeleid en economisch beleid in het algemeen.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Mevrouw de Voorzitter, in de Lissabon-strategie is al vastgesteld dat concurrentievermogen kan worden verwezenlijkt door een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd naar 65 jaar. In Duitsland is de pensioengerechtigde leeftijd opgetrokken naar 67 jaar. In de 21e eeuw verhogen we de leeftijd waarop mensen met pensioen kunnen gaan en verlengen we de werktijd, in plaats van dat we nieuwe technologieën invoeren. Op welke leeftijd kan iemand naar uw mening van zijn of haar welverdiende pensioen gaan genieten?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) De pensioengerechtigde leeftijd is een uiterst gevoelige kwestie en we kunnen niet voor de eenvoudige oplossing kiezen en simpelweg op basis van een besluit op Europees niveau een bepaalde leeftijd vaststellen. Deze kwestie valt in zijn geheel onder de bevoegdheden van de lidstaten. Ik zou graag willen benadrukken dat dit een terechte vraag is en dat het niet de strategie van de Commissie is om een bepaalde leeftijd vast te stellen. De strategie van de Commissie, en die juich ik ten zeerste toe, bestaat in het verglengen van de periode waarin burgers actief en bij het arbeidsproces betrokken zijn. Het idee om op bestuurlijk niveau een leeftijd vast te stellen is niet van groot belang. Het is veel belangrijker om voorwaarden te scheppen waardoor burgers langduriger aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. De vastgelegde pensioenleeftijd is meestal 65 jaar, terwijl de gemiddelde burger in Europa op de leeftijd van 59 jaar stopt met werken.
Ik zou er ook op willen wijzen dat de levensverwachting bij een goede gezondheid hoger ligt. De gemiddelde leeftijd waarop iemand overlijdt ligt in Europa op 62 jaar, ook al loopt deze leeftijd in de verschillende lidstaten flink uiteen. Deze kwestie moet ook een plaats krijgen in het debat.
Ik wil benadrukken dat het concept van een inclusieve maatschappij gebaseerd is op het feit dat een baan niet alleen economische gevolgen heeft maar ook actieve deelname aan de maatschappij betekent. Wetenschappelijk onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat vervroegd pension op het moment dat iemand zijn mogelijkheden op arbeidsvlak nog niet volledig heeft benut, meer als last dan als voordeel wordt ervaren.
Ik kom graag terug op de vraag die u in eerste instantie stelde. De Commissie is niet van plan een vaste pensioenleeftijd voor te schrijven of aan te bevelen. Aan de andere kant, in het licht van de vergrijzing en de langere pensioenperiode, vindt de Commissie het een goede zaak het arbeidzame leven van de burger te verlengen. Om dit te bereiken, moet een pakket maatregelen worden aangenomen waarbij het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd op bestuurlijk niveau geen grote prioriteit heeft. Althans, dat is mijn mening.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, terwijl er in toenemende mate belangstelling voor bestaat de oudere generatie te bewegen tot het uitgeven van geld, tot consumeren, is het voor veertigers of vijftigers steeds moeilijker om werk te vinden, en dat komt natuurlijk tot uitdrukking in lage pensioenen, waarbij met name vrouwen het risico lopen op een arme oude dag. Wat is de Commissie voornemens te doen aan deze tegenstrijdigheid?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Ten eerste is het van groot belang de capaciteit van de Europese arbeidsmarkt te vergroten door maatregelen te nemen die in onze ogen zinvol en in het belang van de arbeidsmarkt zijn. Tot deze maatregelen behoren het vergroten van de inzetbaarheid, beroepsopleidingen, omscholing, steun voor degenen die hun baan kwijt zijn en het begrip flex-security, dat wil zeggen actieve steun verlenen aan burgers die in een overgangsperiode verkeren; dat hoeft overigens niet te betekenen dat iemand zijn baan kwijt is, maar bijvoorbeeld in een tussenfase tussen twee verschillende beroepen verkeert. Al deze kwesties zijn van belang en moeten een rol spelen bij de oplossing van het probleem dat u heeft geschetst, dat wil zeggen hoe de Europese arbeidsmarkt gestimuleerd moet worden.
De tweede doelstelling is het inventariseren en vervolgens wegnemen van alle discriminerende barrières of factoren die leiden tot ongelijke behandeling in verband met pensionering en socialezekerheidstelsels. De Commissie is van mening dat al deze zaken van belang zijn en zal daar aandacht aan besteden.
Een andere maatregel, die ook deel uitmaakt van de Lissabon-strategie, is het voorzien in meer werkgelegenheid voor vijftigplussers. Een van de voornaamste doelstellingen is op dit moment het dichten van de salariskloof tussen mannen en vrouwen, omdat loonongelijkheid een van de belangrijkste oorzaken is van de verschillen in de leeftijd waarop iemand met pensioen gaat. In dit geval kiest de Commissie voor een brede aanpak waarbij arbeidsmarkt, socialezekerheidsstelsels en loonongelijkheid worden betrokken. Deze aanpak en deze benadering zijn naar mijn mening de juiste manier om verder te komen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 47 van Bernd Posselt (H-0982/06):
Betreft: Demografie en ouderschapsuitkering
Heeft de Commissie zich in haar jongste studies over het onderwerp demografie ook bezig gehouden met de gevolgen van de zogenaamde ouderschapsuitkering voor de ontwikkeling van de bevolking in Noorwegen, en is zij voornemens soortgelijke modellen in niet-lidstaten, zoals Noorwegen en in lidstaten, zoals Frankrijk, met elkaar te vergelijken?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft nog geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van verschillende uitkeringssystemen op het geboortecijfer. Demografen zijn het er over het algemeen over eens dat het moeilijk is de gevolgen van verschillende soorten financiële tegemoetkoming te scheiden van andere, wellicht doorslaggevende factoren die het geboortecijfer beïnvloeden. De Commissie is echter van mening dat het onderzoek naar voorbeelden van modellen die in de praktijk zijn toegepast en getest zich niet uitsluitend moet beperken tot de EU-lidstaten; we kunnen uiteraard leren van de oplossing die andere landen in het noorden van Europa hebben gekozen voor de problemen die demografische veranderingen met zich meebrengen, landen die geen lid zijn van de Europese Unie – met andere woorden Noorwegen en IJsland.
In vervolg op haar mededeling "De demografische toekomst van Europa – probleem of uitdaging?", die in oktober 2006 is aangenomen, heeft de Commissie besloten een werkgroep van overheidsdeskundigen op het gebied van demografie en gezin op te richten. Deze werkgroep zal de Commissie bij toekomstige activiteiten adviseren en zich buigen over het uitwisselen van modellen die in de praktijk zijn toegepast en getest. Bovendien wil ik erop wijzen dat de Commissie, afgezien van het goedkeuren van de mededeling over demografie, ook heeft besloten de Europese sociale partners te raadplegen over de wijze waarop werk, privé-leven en gezin op elkaar kunnen worden afgestemd. De sociale partners is gevraagd te onderzoeken of er op dat vlak verdere verbeteringen nodig zijn, met name wat betreft werktijden, flexibele arbeidsvoorwaarden, nieuwe mogelijkheden van informatietechnologie, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvang, opvang van ouderen en afhankelijke personen, mogelijkheden op het gebied van verlof – waaronder verlof tijdens schoolvakanties en verlof om te zorgen voor afhankelijke personen, kinderen of gehandicapte familieleden.
Aangezien de Noorse sociale partners lid zijn van de Europese organisaties van sociale partners, zal rekening worden gehouden met de Noorse ervaringen op het gebied van ouderschapsuitkeringen.
De Commissie zal tevens het Duitse voorzitterschap steunen bij het oprichten van een Europese gezinsbond. De Commissie is van mening dat een dergelijke organisatie een bijdrage kan leveren aan het beoordelen van modellen die in de praktijk zijn toegepast en getest. Bovendien kan de organisatie als platform fungeren waar de lidstaten hun ervaringen met verschillende modellen kunnen uitwisselen teneinde de omstandigheden van het gezin in de Europese Unie te verbeteren en Europeanen de mogelijkheid te geven zoveel kinderen te krijgen als ze willen. Geachte afgevaardigden, u heeft wellicht uit de lengte van mijn toespraak al afgeleid dat de Commissie de financiële kant van de kwestie nog moet onderzoeken. Dit onderzoek zal in een later stadium plaatsvinden.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Hartelijk dank, commissaris, voor uw zeer goede antwoord en voor de moed om een onderwerp aan te pakken waarvoor veel van uw voorgangers zijn teruggeschrokken. Ik zou u aanvullend alleen nog willen vragen of u maatregelen plant om de immateriële aspecten van een vriendelijke houding ten aanzien van kinderen en gezinnen in Europese maatschappijen te bevorderen, en of u overweegt om non-gouvernementele organisaties, private organisaties en privépersonen hierbij te betrekken, zodat het maatschappelijk middenveld bij dit werk kan worden betrokken?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Aangezien we maar weinig tijd hebben, zal ik het kort houden. Inderdaad, materiële factoren hebben een grote invloed op ons leven en de kwaliteit daarvan, en op de steun voor burgers en gezinnen. Daarom is het duidelijk dat we met deze kwestie alleen vooruitgang kunnen boeken indien we de mogelijkheden van non-gouvernementele organisaties benutten; en dus, zoals de heer Posselt al aangaf in zijn vraag, rekenen we op een grote rol van diverse non-gouvernementele organisaties en particuliere initiatieven.
De Voorzitter. De vragen nrs. 48 t/m 53 zullen schriftelijk worden be antwoord.
Vraag nr. 54 van Marc Tarabella (H-0955/06):
Betreft: Mislukking van het consumentenbeleid op de interne markt
Uit de jongste Eurobarometer van maart 2006 blijkt eens te meer het felle wantrouwen van de consumenten ten aanzien van de interne markt en hun totale gebrek aan kennis van hun rechten en de oplossingen voor hun problemen.
Kan de Commissie toelichten waarom de bestaande wetgeving zo ongeschikt en/of zo slecht toegepast is dat de consumenten ontmoedigd en wantrouwig zijn geworden ten aanzien van aankopen in het buitenland? Hoe wil de Commissie de consumenten beschermen tegen de al maar talrijker wordende misbruiken waar zij het slachtoffer van zijn door de exploderende handel via internet? Waarom doet zij niets met de duizenden klachten die haar eigen netwerken haar doorspelen met betrekking tot grensoverschrijdende aankopen, reizen, medische zorgen, enz.?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het onderzoek waarnaar de geachte afgevaardigde verwees, bevestigt inderdaad de mening van de Commissie: er moet nog heel veel gedaan worden om het vertrouwen van de consument in de interne markt te versterken. Als wij echter in aanmerking nemen waar wij begonnen zijn en waar wij ons vandaag bevinden, geloof ik niet dat wij vandaag een dermate negatief standpunt moeten innemen.
Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt, en die vooruitgang is ook waarneembaar als wij kijken naar de genomen maatregelen en naar de toepassing ervan gedurende de afgelopen jaren. Natuurlijk rust de Commissie niet op haar lauweren. Zij blijft ijveren voor de versterking van het consumentenvertrouwen. Daarbij is echter ook een belangrijke rol weggelegd voor de lidstaten. Het geringe vertrouwen is te wijten aan een groot aantal factoren. Een daarvan is ongetwijfeld het feit dat er geen geharmoniseerd stelsel voor consumentenbescherming bestaat, waardoor de consumenten niet weten wat zij mogen verwachten als zij de grens oversteken om inkopen te doen. Wij moeten evenwel erkennen dat de afgelopen jaren heel veel is bereikt met het oog op de oplossing van deze problemen, ofschoon natuurlijk niemand betwijfelt dat er, met name met betrekking tot de bestaande wetgeving en de toepassing daarvan, veel meer gedaan moet worden om het vertrouwen van de consument te versterker. Zowel de reeds genomen als de geplande maatregelen hebben tot doel het stijgend aantal oneerlijke en illegale praktijken aan te pakken.
Wat is er op het niveau van de Europese Unie gedaan? Ten eerste wil ik u verzekeren dat de Commissie de klachten die zij via haar netwerken heeft ontvangen – en nog steeds ontvangt – nooit heeft genegeerd. Integendeel, die klachten waren juist de drijfveer achter de in het verleden ondernomen activiteiten, zoals de aanneming van wetgeving inzake oneerlijke handelpraktijken. Ook vormen ze een belangrijk onderdeel van de gegevens- en inlichtingenbank voor toekomstig optreden, bijvoorbeeld op het gebied van timesharing. Met deze wetgeving inzake timesharing zullen wij reisproducten aanpakken die zich aan de wetgeving onttrekken en derhalve geen aanvaardbaar niveau van consumentenbescherming bieden.
De andere wetgeving waarover we het hadden, te weten Richtlijn 2005/29 betreffende oneerlijke handelspraktijken, verbiedt agressieve praktijken, zoals verkoop onder druk, misleidende methoden voor verkoopbevordering en oneerlijke reclame. De consumenten van de Europese Unie genieten dezelfde bescherming, of zij nu in hun eigen land dingen aanschaffen of in een andere lidstaten, of via internet. Dankzij het horizontale karakter van deze bescherming is het zelfs mogelijk om ook nieuwe praktijken die het resultaat zullen zijn van de marktontwikkelingen, af te dekken.
Afgezien daarvan zijn met Richtlijn 2000/31 betreffende de elektronische handel informatievereisten ingevoerd, die tot doel hebben volledige informatie van de consumenten te verzekeren ten aanzien van de identiteit van de handelaar, het handelskarakter van de communicatie via internet, de daadwerkelijke prijs, de technische middelen.
Verordening 2006/2004 betreffende samenwerking inzake consumentenbescherming biedt de bevoegde nationale autoriteiten de mogelijkheid om overal in de Unie snel op te treden tegen gewetenloze, oneerlijke handelaren die grensoverschrijdend actief zijn.
In de ontwerpverordening betreffende het verbintenissenrecht – die gewoonlijk de Rome I-verordening wordt genoemd – komt een voorstel van de Commissie voor waarmee het consumentenvertrouwen aanzienlijk zal worden versterkt, omdat zij reeds bekend zijn met de betreffende wetgeving, met alle voordelen van dien. Daarnaast hebben we het netwerk van Europese consumentencentra en het Europees Buitengerechtelijk Netwerk voor de oplossing van financiële geschillen. Deze netwerken stellen de consumenten op de hoogte van hun rechten en helpen hen hun rechten uit te oefenen via een gerechtelijke procedure of via buitengerechtelijke geschillenregeling in grensoverschrijdende zaken.
Zoals het Parlement weet, zal de Commissie in de toekomst de wetgeving inzake consumentenbescherming herzien. Binnenkort zal een groenboek voor verdere openbare raadpleging worden goedgekeurd. Het doel daarvan is een manier te vinden om de bestaande wetgeving te moderniseren en te verbeteren, teneinde het vertrouwen van de consument en het bedrijfsleven verder te verbeteren en hen ertoe aan te zetten binnen de interne markt grensoverschrijdend te kopen en verkopen. Het vraagstuk van het consumentenvertrouwen zal natuurlijk ook besproken worden in het kader van de komende strategie voor consumentenbeleid.
Zoals u ziet, blijkt weliswaar uit ons onderzoek dat er nog belangrijke problemen bestaan, maar ik denk wel dat u begrepen hebt dat de Commissie niet op haar lauweren rust en, integendeel, maatregelen neemt. Die maatregelen vormen een allesomvattend programma voor de aanpak van de tekortkomingen die in het onderzoek aan het licht zijn gekomen.
Marc Tarabella (PSE). – (FR) Mijnheer de commissaris, dank u wel voor uw antwoord, dat me niet verrast aangezien het een bevestiging is van het standpunt dat de Commissie uiteengezet heeft in het actieprogramma voor de periode 2007-2012 dat onlangs is aangenomen. De enige doelstelling daarvan is, ik citeer, het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming en een doeltreffende handhaving van de voorschriften inzake consumentenbescherming.
Hoe denkt de Commissie in de praktijk de lidstaten te vervolgen die de bestaande richtlijnen, bijvoorbeeld inzake garantie of verkoop op afstand, niet correct toepassen, en zo de consumenten die proberen voordeel te halen uit de interne markt, aan ernstige risico's blootstellen? Denkt u ten slotte niet dat het beleid van deze Commissie de consumerende burger – in tegenspraak met de geest van het Verdrag – heeft omgevormd tot een stiefkind en een verschoppeling van deze interne markt?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. We zullen kijken naar de omzetting van de wetgeving en zullen dit controleren aan de hand van onze beoordeling van het acquis. Ten eerste zorgen we ervoor dat alle lidstaten de wetgeving correct in nationale wetgeving hebben omgezet. Als blijkt dat er zelfs bij correcte omzetting nog steeds problemen op de interne markt optreden, of dat er sprake is van handelsbarrières of onderlinge verschillen tussen de lidstaten wat betreft consumentenbescherming, zorgen we ervoor dat dit met aanvullende initiatieven wordt opgelost. Wij volgen dit dus nauwgezet en zorgen dat alle lidstaten de Europese wetgeving op het vlak van consumentenbescherming correct toepassen.
Zoals u weet, neemt mijn collega, mevrouw Kuneva, vanaf 1 januari het onderwerp consumentenbescherming over en deze kwestie ligt ook haar nauw aan het hart.
De Voorzitter.
Vraag nr. 55 van Sarah Ludford (H-0965/06):
Betreft: Genetisch gemodificeerde rijst
Hoewel het besluit van de Commissie van 23 oktober jl. om geïmporteerde rijst verplicht te testen op de aanwezigheid van GGO's als positief moet worden aangemerkt, zijn er in dit verband een aantal bijzonder zorgwekkende ontwikkelingen te melden.
Nu de Amerikaanse autoriteiten hun rijst officieel als vrij van de niet-geautoriseerde GGO-variant LLRICE 601 hebben gecertificeerd, maar deze niettemin in een aantal scheepsladingen is ontdekt, kan men zich afvragen hoeveel vertrouwen de consumenten in de EU nog kunnen hebben in de betrouwbaarheid van dergelijke certificeringssystemen.
Naar verluidt wordt in Britse supermarkten met GGO's gecontamineerde rijst uit de VS verkocht met toestemming van het Food Standards Agency, de Britse instantie die officieel toezicht moet houden op de voedselveiligheid. Is de Commissie ook niet van mening dat het vertrouwen in de FSA hierdoor wordt geschaad? In hoeverre acht zij de politiek van de FSA in deze verenigbaar met de EU-wetgeving?
De Britse regering is kennelijk voornemens de teelt van genetische gemodificeerde gewassen toe te staan naast traditionele en organische teelten. Hoe denkt de Commissie inbreuken op de EU-wetgeving met betrekking tot GGO-contaminatie tegen te gaan?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Dit vormt voor ons inderdaad een heel belangrijke kwestie en het is duidelijk dat er in de Europese Unie geen enkel niet-geautoriseerd product op de markt kan komen. Bij ons functioneert een erg streng systeem om ervoor te zorgen dat geen enkel product door de zeer zware keuringsprocedure glipt.
De vraag over de verontreinigde langkorrelige rijst uit de VS die betrekking heeft op de niet-geautoriseerde GGO-variant LL RICE 601 bewijst dat dit niet slechts een stelling is, maar een feit. Onze reactie heeft duidelijk gemaakt dat we beogen onze regelgeving waar mogelijk toe te passen.
Zodra de Commissie werd geïnformeerd over deze verontreinigde rijst uit de VS, hebben we alle mogelijke maatregelen genomen ter voorkoming dat niet-geautoriseerde producten op de markt zouden komen. Allereerst stelden we certificering verplicht voor elke afzonderlijke consignatiezending die de Europese Unie binnenkomt. Toen we echter ontdekten dat ladingen rijst uit de VS die waren voorzien van een GGO-vrij certificaat bij testen in de aankomsthaven van de Europese Unie toch een positieve uitslag gaven, hebben we de certificeringseis aangescherpt met het voorschrift dat elke zending uit de VS systematisch aan tegenonderzoek wordt onderworpen.
Bovendien is het belangrijk dat dit tegenonderzoek wordt uitgevoerd op basis van een geharmoniseerde en zeer strenge bemonsterings- en testprocedure die de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de resultaten garandeert, zodat onze consumenten erop kunnen vertrouwen dat iedere zending langkorrelige rijst uit de VS twee keer wordt getest: zowel in de VS als bij aankomst in de Europese Unie.
Ik moet u eraan herinneren dat lidstaten de primaire verantwoordelijkheid dragen voor de handhaving van deze eisen en de controle van de naleving ervan door ondernemers. De Commissie heeft de nationale overheidsinstanties systematisch herinnerd aan deze verplichting om adequate controles uit te voeren en verontreinigde producten van de markt te halen.
Het Britse Food Standards Agency heeft zijn aanpak verduidelijkt door in te stemmen met de conclusies van het permanent comité van 11 september 2006. In dat verband verplichten de lidstaten zich tot onderzoek van alle ladingen rijst uit de VS die al op de markt van de Europese Unie zijn.
Wat betreft producten die in de schappen liggen, voorziet onze wetgeving erin dat de lidstaten alle benodigde maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat deze producten worden getest en zo nodig uit de handel worden genomen. Het doel is echter om de lidstaten wetgeving in handen te geven. Het is vervolgens aan hen om ervoor te zorgen dat maatregelen zo effectief mogelijk worden genomen.
Wat de kwestie van de kruisbestuiving betreft, is het van belang erop te wijzen dat er in de Europese Unie geen enkel GGO-gewas kan worden verbouwd, tenzij het is beoordeeld als veilig voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier en is toegelaten voor de teelt. Lidstaten ontwikkelen co-existentiestrategieën om vermenging van GGO- en niet-GGO-gewassen zo veel mogelijk te beperken en om de economische gevolgen ervan aan te pakken. De bevoegdheid hiertoe ligt bij de lidstaten die hierbij de aanbevelingen en richtsnoeren van de Europese Unie volgen. De specifieke kenmerken van iedere lidstaat – het landschap, het milieu, klimatologische omstandigheden – vormen belangrijke argumenten voor een lidstaat om de geschiktste maatregelen te treffen.
We weten dat veel lidstaten, met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk, methoden hebben ontwikkeld of daarmee bezig zijn om ervoor te zorgen dat GGO-gewassen samen kunnen worden geteeld met conventionele en biologische gewassen. De lidstaten zijn verplicht om de Commissie in kennis te stellen van nationale maatregelen op het vlak van co-existentie. De Commissie houdt dit nauwlettend in het oog.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de commissaris, u kunt wel stellen dat het duidelijk is dat geen enkel niet-geautoriseerd product de EU-markt kan binnenkomen, maar dat is gewoon niet het geval. Zoals u al zei, is gebleken dat deze rijst ten onrechte van de VS een GGO-vrij certificaat kreeg, en nu eist u testen.
U zegt dat het FSA zijn aanpak heeft verduidelijkt, maar kunt u aangeven welke uitleg u van het FSA kreeg? Was het juist dat het FSA de winkels vertelde dat ze de rijst niet uit de handel hoefden te nemen?
Aangezien het onwettig is om GGO-rijst te verkopen, hoe is het dan mogelijk dat de door het FSA geadviseerde handelswijze legaal zou zijn? Hebt u het FSA berispt?
Laat dit hele voorval niet zien dat de pogingen om net te doen alsof biologisch en conventioneel voedsel kunnen worden beschermd tegen GGO-verontreiniging in het geheel niet overtuigend zijn?
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Zolang er over de hele wereld GGO-producten zijn die wij niet hebben geautoriseerd, moeten we altijd waakzaam zijn en alle mogelijke maatregelen treffen. Eerder stelden we al vast dat we niet konden vertrouwen op de certificering door de VS en voerden we ons eigen testsysteem in; dat bewijst dat we dit heel serieus nemen.
Wat de kwestie in het Verenigd Koninkrijk betreft, moet elk product dat een niet-geautoriseerd GGO-bestanddeel bevat, uit de handel worden genomen, omdat het onrechtmatig op de markt is gebracht. Dat is een verplichting voor alle lidstaten, met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk; dit was aan hen duidelijk gemaakt en ze begrepen dat.
Het is juist dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid stelde dat er geen direct gevaar voor de menselijke gezondheid was, en het Verenigd Koninkrijk heeft dat herhaald. Wat de Commissie betreft, is elk product van deze aard dat niet via onze procedures is goedgekeurd echter onrechtmatig op de markt en moet uit de handel worden genomen. Nadat we aan de overheidsinstanties van het Verenigd Koninkrijk duidelijk hadden gemaakt dat dit de juridische situatie was, hebben zij hun standpunt aangepast. In dit verband zorgen we ervoor dat lidstaten de zeer strenge wetgeving ook toepassen. Dan kan een niet-geautoriseerd product de consument niet bereiken. Na enige discussie heeft het Verenigd Koninkrijk zijn standpunt herzien.
De Voorzitter. Aangezien de voor het vragenuur gereserveerde tijd verstreken is, zullen de overige vragen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.50 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
23. Oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0385/2006) van Roselyne Bachelot-Narquin, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (COM(2006)0091 – C6-0082/2006 – 2006/0033(COD)).
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement bedanken, en ik ben met name mevrouw Bachelot dankbaar voor haar niet aflatende inzet voor een goed resultaat tijdens de onderhandelingen over een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG). Ook wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om het Finse voorzitterschap te bedanken voor zijn harde werk bij het veiligstellen van de aanneming in eerste lezing van het voorstel voor een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering. De oprichting van dit fonds zal het duidelijke politieke signaal uitzenden dat de Europese Unie afhankelijk is van haar burgers.
We moeten niet vergeten waarom dit fonds in het leven is geroepen. Niemand twijfelt ook maar in het minst aan de bijdrage van de wereldhandel aan onze arbeidsmarkt en onze economie. In sommige gebieden heeft de openstelling voor de wereldhandel echter tot veranderingen geleid in de structuur van de economie, wat weer heeft geleid tot een substantieel banenverlies. Vaak kunnen we veranderingen voorspellen en op een specifieke situatie reageren door het instellen van steunmechanismen als het Europees Sociaal Fonds. Soms kan echter niet voorspeld worden waar en wanneer het banenverlies gaat optreden en hoe groot de gevolgen zullen zijn. Nu hebben we het EFG om op dergelijke crises te reageren.
De Commissie heeft van meet af aan gewezen op het belang voor de Europese burgers van dit fonds, dat een tastbare uitdrukking is van de Europese solidariteit. In de afgelopen jaren heeft het EFG bijvoorbeeld een rol gespeeld bij het compenseren van het ernstige banenverlies dat het gevolg was van veranderingen in de textielsector. Toen eind 2004 de quota in de textiel- en kledingssector werden afgeschaft, als onderdeel van de WTO-overeenkomsten over textiel en kleding, dreigde er in Europa voor veel werknemers in die sector ontslag. Onder de getroffen regio’s bevonden zich Valencia en Catalonië in Spanje en het zuidwestelijke deel van de Tsjechische Republiek. Er gingen ook veel banen verloren in de schoenenindustrie, bijvoorbeeld in de Franse regio Pas de Loire en in de Hongaarse regio West-Transdanubië. In dit geval konden werknemers met behulp van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering worden geholpen bij het vinden van een nieuwe baan, bij het ontwikkelen van vaardigheden, het halen van diploma’s of het nemen van een belangrijke stap op weg naar het opzetten van een eigen onderneming. De Commissie heeft haar voorstel gebaseerd op de opdracht van de Raad om een fonds op te richten dat speciaal gericht is op het geven van extra steun aan werknemers die hun baan zijn kwijtgeraakt na grote structurele veranderingen in de wereldhandel. De criteria voor het geven van steun, zoals vervat in het Commissievoorstel, weerspiegelen de eis van de Raad dat de steun die op grond van dit fonds wordt gegeven, voldoet aan duidelijke criteria met betrekking tot de mate van economische ontwrichting en de impact op lokale, regionale en nationale economieën.
In de huidige versie van de aangenomen tekst zijn de standpunten van het Parlement en de Raad perfect met elkaar in harmonie gebracht. De Raad en het Parlement zijn akkoord gegaan met de criteria voor het geven van steun aan grote ondernemingen enerzijds en aan klein en middelgrote ondernemingen anderzijds. Het amendement over flexibiliteit, dat erop gericht is om tegemoet te komen aan de zorgen van de lidstaten met kleinere arbeidsmarkten en dat is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, heeft ook veel steun gekregen.
De regeling geeft de lidstaten ook de kans om de steun uit het fonds verder te verbreden, met maatregelen die afhankelijk zijn van de aard van de crisis en de situatie op dat moment in de individuele landen.
Ik wil u nogmaals bedanken , en met name mevrouw Bachelot, voor uw inspanningen om dit fonds met ingang van begin 2007 van de grond te krijgen. Nu moeten we samen aan het werk, zodat de mensen in Europa baat zullen hebben bij al onze instrumenten en al ons beleid. Ik ben er zeker van dat de combinatie van beleid en inspanningen op het niveau van de nationale staten en van de EU, met het Europees Sociaal Fonds en nu ook met het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, goed zal zijn voor onze burgers.
Roselyne Bachelot-Narquin (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, geachte collega’s, we zullen ons morgen voor de derde keer uitspreken over een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering. De aanzet tot het project werd gegeven door het aannemen van het verslag Böge over de financiële vooruitzichten 2007-2013. Behalve het ontwerpfonds voorziet artikel 28 van het interinstitutioneel akkoord in een jaarlijks bedrag van 500 miljoen euro, begroot over zeven jaar, evenals een deel van de begrotingsprocedure.
De tweede ratificatie kwam met het initiatiefverslag van Jean Louis Cottigny over herstructureringen en werkgelegenheid, dat in maart jongstleden werd goedgekeurd; de recente ontwikkelingen in de automobielsector zijn aanleiding om nog waakzamer te zijn op de toekomst van verzwakte of teruglopende economische sectoren. Ik wil ter gelegenheid van ons debat mijn solidariteit betuigen met de werknemers die getroffen zijn door de sociale ramp bij de Volkswagen-fabriek in Forest.
Het Parlement heeft dan ook tweemaal zijn steun uitgesproken voor de conclusies van de top van Hampton Court, waarin het door de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, ontworpen fonds werd geratificeerd. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft het verslag over het voorstel voor een verordening op donderdag 26 oktober met een zeer ruime meerderheid goedgekeurd, en dit dient als basis voor de trialoog, die tot doel heeft een akkoord in eerste lezing te bereiken, opdat, zoals u heeft gezegd, Commissaris, het fonds met ingang van 1 januari in werking kan treden. De trialoog is op donderdag 30 november positief afgerond, met mijn akkoord en dat van de heer Andersson en de heer Lewandowski evenals dat van de rapporteur voor advies, de heer Seppänen, over het begrotingsgedeelte, waarbij hij beschikte over nauwere samenwerking.
Ik wil de rapporteurs voor advies bedanken voor hun constructieve houding – dit verslag is het uwe, Jean Louis Cottigny, Jean Marie Beaupuy en Elisabeth Schroedter – evenals de fractiecoördinatoren. Mijn dank gaat tevens uit naar de vertegenwoordigers van de Commissie en van het Finse voorzitterschap.
Na de trialoog werd het akkoord gevalideerd door Coreper: een akkoord in eerste lezing tot oprichting van het EFG ligt dus in handen van de europarlementariërs, die er morgen over zullen stemmen.
Aan het werk van onze Commissie werkgelegenheid en sociale zaken lagen vier principes ten grondslag, die we gedurende het debat niet uit het oog verloren hebben. Het eerste principe is Europese toegevoegde waarde. Het is geenszins onze bedoeling de plaats in te nemen van de lidstaten bij het afwikkelen van de sociale gevolgen van industriële calamiteiten. De activiteiten van het EFG zullen gericht zijn op gevallen die symbool staan voor Europese sociale rampspoed als gevolg van een wijziging in het patroon van de wereldhandel. Het Europees Parlement heeft er dan ook nadrukkelijk op aangedrongen dat de regel van 50 procent cofinanciering wordt opgenomen in artikel 10 van ons Reglement, ten teken van de Europese ambitie en niet als Europese steun voor nationale kwesties. Tevens hebben wij het transnationale element van bepaalde vraagstukken geïntroduceerd.
Het tweede principe is verantwoordelijkheid. Daar de Europese Unie verantwoordelijk is voor internationaal handelsoverleg, aanvaardt ze daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de eventuele gevolgen van haar strategische keuzes. Het is weliswaar onze verantwoordelijkheid om de positieve aspecten van de globalisering te aanvaarden, maar ook om voorzieningen te treffen voor de eventuele negatieve gevolgen.
Het derde principe is rechtvaardigheid. In de eerste plaats gelijkheid van mannen en vrouwen. Ook territoriale rechtvaardigheid, want globalisering gaat alle lidstaten aan en wij hebben ons uitgesproken tegen discriminatie van kleine arbeidsmarkten. Deze komen voortaan in aanmerking voor een financiële bijdrage via de vrijwaringsclausule en het uitbreiden van de bepalingen van artikel 2, letter b).
Het vierde principe is doelmatigheid. In artikel 3, over de in aanmerking komende maatregelen, hebben wij maatregelen die gericht zijn op passieve sociale bescherming duidelijk verboden. Wij willen actieve maatregelen die streven naar de herintegratie van werknemers, met name oudere werknemers, die niet mogen worden veroordeeld tot vervroegde uittreding of langdurige werkloosheid. Het programma van het EFG past dan ook binnen de strategie van Lissabon, omdat het ten goede zal komen aan het Europese concurrentievermogen. Doelmatigheid betekent ook toezicht en evaluatie van het proces, waarop ons Parlement veel nadruk heeft gelegd. Onze doelstelling is wel degelijk om Europa dankzij het EFG een instrument in handen te geven dat vergelijkbaar is met de Trade Adjustment Act in de VS, een instrument dat al veertig jaar bestaat en waarmee vorig jaar ruim 170 000 Amerikaanse werknemers zijn geholpen, van wie meer dan 70 procent weer een vaste baan heeft.
Veel van mijn collega’s steunen het idee van het fonds, maar betreuren het gebrek aan geld. Ik begrijp hen. Niettemin wijs ik erop dat het gaat om een experimentele aanpak, die zal moeten worden geanalyseerd en vervolgens bijgesteld en verbeterd. Deze experimentele aanpak vormt de eerst stap richting een echte Europese strategie inzake globalisering. Een dergelijke strategie ontbreekt momenteel en wij kunnen het ons niet langer veroorloven het enige strategische handelsblok ter wereld te zijn dat niet over een dergelijke routekaart beschikt.
Giulietto Chiesa (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de globalisering maakt niet alleen in de ontwikkelingslanden maar ook in Europa de nodige slachtoffers.
De eerste slachtoffers van de globalisering waren de bewoners van die ontwikkelingslanden waar de opheffing van de douanerechten door de WTO geen enkel tastbaar effect teweeg had gebracht. Maar helaas zijn er ook in Europa slachtoffers gevallen. De levensomstandigheden van veel Europeanen zijn immers fors achteruitgegaan. Er is geen werk, en het werk dat er wel is wordt te weinig betaald of het dienstverband is onzeker geworden.
De verzorgingsstaat en de sociale voorzieningen staan op de helling. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering is belangrijk omdat het een positieve boodschap afgeeft, maar helaas is deze boodschap niet veel meer dan symbolisch. Het geld dat ter beschikking wordt gesteld staat immers in geen verhouding tot de ambitieuze doelstellingen die men voor ogen heeft. Ook het aantal werknemers dat geholpen kan worden – tussen de 35 000 en de 50 000 – is bijna symbolisch te noemen. Het ziet er dus naar uit dat het geld in allerlei kleine stroompjes zal wegvloeien, en de meeste aanvragers zullen met lege handen achterblijven.
Esko Seppänen (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn in de Begrotingscommissie vooral geïnteresseerd in de wijze waarop geld dat niet voor andere doelen is gebruikt naar dit fonds wordt overgeschreven. Wanneer de begroting wordt opgesteld voor het jaar N, wilde de Raad dit geld volgens de volgende procedure gebruiken: eerst worden de ongebruikte marges van het jaar N-1 voorafgaand aan de onderhavige begroting naar het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overgeschreven en pas daarna de ongebruikte vastleggingskredieten van het voorafgaande jaar N-2. Het Parlement kon een dergelijke onlogische volgorde echter niet accepteren. Wij wilden eerst de bekende vastleggingskredieten van het jaar N-2 voorafgaand aan het opstellen van de begroting gebruiken en pas daarna de marges van het jaar N-1.
De Commissie steunde het standpunt van het Parlement. Een sterk bewijs daarvoor is de brief over fondsoverschrijvingen die commissaris Dalia Grybauskaitė aan het Parlement heeft gestuurd. De Raad keurde deze volgorde goed op de trialoogbijeenkomst. Ik wil Roselyne Bachelot-Narquin bedanken voor haar uitstekende samenwerking. De Begrotingscommissie kan op deze manier het resultaat van de trialoogdebatten aannemen.
Vladimír Remek (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (CS) Dames en heren, ondanks uiteenlopende meningen over het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, heeft de Commissie industrie, onderzoek en energie geconcludeerd dat het fonds kan dienen als uiting van solidariteit met werknemers die hun baan zijn kwijtgeraakt als gevolg van veranderingen in de structuur van de wereldhandel. Mijns inziens was het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, dat was gebaseerd op de debatten en compromisvoorstellen in de commissie, beter toegerust om tegemoet te komen aan de behoeften van de meeste lidstaten, ook aan die van de kleinere lidstaten, en aan de omstandigheden van kleine en middelgrote ondernemingen. Het belangrijkste criterium blijft de toegang tot het fonds.
Helaas zijn in het document over de oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering dat vandaag voor ons ligt, de – unaniem aangenomen – conclusies van de Commissie industrie, onderzoek en energie onvoldoende in aanmerking genomen. Zo is er bijvoorbeeld nog steeds een drempel van duizend gedwongen ontslagen voor bedrijven die voor steun in aanmerking willen komen. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering is bedoeld om snel te kunnen reageren. Zoals we in ons land zeggen: “Wie het snelst geeft, geeft het meest”. Maar er zijn geen tijdslimieten vastgesteld waaraan de Commissie zich moet houden bij het nemen van besluiten over de vrijgave van middelen uit het fonds. Het feit dat het geven van steun uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering is beperkt tot gevallen waarbij de productie wordt verplaatst naar buiten de EU is naar mijn mening ook geen positief teken, al ben ik me ervan bewust dat het Gemeenschapsrecht geen andere mogelijkheid laat. Desondanks heb ik dezelfde mening vaak horen verkondigen tijdens de onderhandelingen tussen het Parlement en de Commissie, en ook de Europese vakbonden hebben de dubbele standaard bij de benadering van werklozen bekritiseerd.
In het voorstel voor de oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering dat vandaag voor ons ligt, worden, anders dan in de versie die is aangenomen door de Commissie industrie, onderzoek en energie, niet de omstandigheden weerspiegeld waar de kleine lidstaten of de kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat van de Europese economie vormen, mee te maken hebben. Om deze reden zal ik niet de enige zijn die het moeilijk vindt om mijn volledige steun te geven aan deze versie van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.
Jamila Madeira (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering is opgericht om het hoofd te bieden aan sociale noodsituaties die zich in de lidstaten van de Unie voordoen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de werkloosheid, een economische plaag die het gevolg is van globaliseringsverschijnselen. Met 19 miljoen werklozen kunnen wij niet anders dan oplossingen zoeken.
De middelen van het fonds moeten worden betrokken uit de niet-gebruikte bedragen van de overige rubrieken. Het plafond is vastgesteld op 500 miljoen euro per jaar. Het fonds zal niet beschikken over een eigen financieringslijn en de fondsmiddelen die voor een volgend jaar worden vrijgemaakt, kunnen niet voortijdig worden ingezet, zoals het geval is met het Solidariteitsfonds. Dat is een ernstig probleem, aangezien op die manier het gevaar bestaat dat aanvragen die in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het fonds alsnog worden afgewezen omdat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn. Hoewel ik mij over het geheel genomen kan vinden in deze verordening, heb ik mijn twijfels bij de strenge selectiecriteria die in artikel 2 worden gehanteerd. In de tekst is weliswaar een flexibiliteitsclausule opgenomen, maar ik vrees dat die ontoereikend is om de situatie van de kleinere landen en regio’s te vrijwaren. Hoewel deze gebieden niet aan de kwantitatieve criteria voldoen, hebben zij bijzonder sterk te lijden onder de gevolgen van de globalisering.
Er dient dringend een instrument ten uitvoer te worden gelegd waarmee kan worden voorzien in de instandhouding van het Europees sociaal model, dat de grondslag vormt van Europa. Daarom moeten wij onze eigen werknemers steunen door een Fonds voor aanpassing aan de globalisering op te richten en daarom moeten wij ook de werknemers uit de rest van de wereld steunen door een dam van sociale criteria op te werpen tegen de invoer van bepaalde producten in de Europese ruimte. Immers, het bevorderen van rechtvaardige handel is de enige manier om ons sociaal model te beschermen en de belangen van miljoenen burgers over heel de wereld te behartigen.
Tot slot wil ik uw aandacht vestigen op het dringende karakter van de ernstige economische en sociale problemen die door de globalisering worden veroorzaakt. Zij moeten worden aangepakt voordat het te laat is.
Ria Oomen-Ruijten, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, in de opperste wijsheid heeft de Europese Raad op voorstel van voorzitter Barroso besloten om dit globaliseringsfonds in te stellen. Dat bespreken we vandaag, we hadden er ook voor kunnen kiezen om bijvoorbeeld het ESF om te bouwen, dat is niet gebeurd. Wat ik positief vind is dat we met dit voorstel erkennen dat globalisering gevolgen heeft. Het heeft positieve gevolgen in die zin dat het de beste manier van ontwikkelingshulp is, anderzijds heeft het ook negatieve gevolgen op onze eigen arbeidsmarkten. Dat proberen we nu op te vangen met 500 miljoen euro per jaar, Voorzitter, dat zal niet genoeg zijn.
Ik dank echter de rapporteur dat ze in de afgelopen maanden ongelofelijk veel verbeteringen in dit voorstel heeft aangebracht en ik wil ze even opnoemen. Ten eerste kunnen ook werklozen op de wat kleinere arbeidsmarkten nu gebruikmaken van dit fonds, 15 procent is daarvoor beschikbaar. Ten tweede: wanneer er duizenden ontslagen zijn binnen 9 maanden, kan men ook profiteren van de mogelijkheden van dit fonds, voor het MKB heel belangrijk. Ten derde: de 50 procent cofinanciering is er uitgehaald en dat is uitstekend. Ten vierde: de definitie van het MKB uitgebreid. Ten vijfde: er is geen sprake meer van passieve steun, zoals toch in het voorstel staat, voor sociale zekerheid, maar er wordt met middelen in dit fonds een actief werkgelegenheidsbeleid gevoerd.
Voorzitter, we kunnen tenslotte samen met de Raad over de uitgaven beslissen. Dus, ik ben tevreden met de manier waarop het aangepast is; zelfs al zou zich in mijn regio een calamiteit voordoen, dan kan men uit dit fonds de middelen putten om verdere werkgelegenheid op te bouwen. Ik dank mevrouw Bachelot, maar ook de collega's van de Begrotingscommissie en de collega's van mijn eigen Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heel hartelijk hiervoor.
Jean Louis Cottigny , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, mevrouw de rapporteur, geachte collega’s, ik wilde graag eerst onze rapporteur, mevrouw Bachelot-Narquin, feliciteren, niet omdat dat gebruikelijk is, maar omdat ze haar stempel heeft weten te drukken op dit verslag. Gedurende onze werkzaamheden heeft ze een constructieve verstandhouding met alle rapporteurs en fracties tot stand weten te brengen, waardoor we vandaag in eerste lezing een verslag kunnen behandelen, iets wat we nog maar kort geleden niet voor mogelijk hadden gehouden.
Ja, dames en heren, tot groot ongenoegen van diegenen die denken dat Europa slechts een grote markt zonder politiek doel is, het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering gaat het licht zien. Het is inderdaad een zware bevalling geweest en helaas heeft het geval van de werknemers van Volkswagen-Forest, aan wie ik vanavond onwillekeurig moet denken, de doorslag moeten geven. Het heeft de tegenstanders van het voorstel ervan bewustgemaakt hoe zinvol en bovendien noodzakelijk dit fonds is. Het moge duidelijk zijn dat de sociaaldemocratische Fractie in het Europees Parlement niet bereid was in te stemmen met om het even welk compromis om dit akkoord in eerste lezing te bereiken, maar we zijn echt tevreden met de resultaten van de trialoog.
Wij zijn met name te spreken over de integratie van het fondsreglement; de toezeggingen die we hebben verkregen dankzij de vasthoudendheid van de leden van de Begrotingscommissie; het invoeren van de vrijwaringsclausules waarmee we ontslagen werknemers kunnen steunen; de oprichting van een Europese one stop shop die iedereen gelijke toegang tot informatie zal garanderen; de certificering van opgedane ervaring als erkenning voor werknemers die op straat komen te staan na jarenlang te hebben gewerkt; de financiering van coöperatieve projecten en de verkrijging van microkredieten; het handhaven van artikel 10, dat de bijdrage van het Europees globaliseringsfonds aan het financieren van de dossiers vaststelt op vijftig procent, hetgeen dit instrument tot een volwaardig Europees fonds maakt.
Een akkoord is uiteraard nooit perfect; het is de vrucht van een compromis. Zo vinden de sociaaldemocraten het jammer dat wat de aan dit Fonds toegekende middelen betreft, de Europese begroting niet meer dan 115,5 miljard euro bedraagt. Het is jammer dat dit budget niet wat rijkelijker bedeeld is.
Dankzij dit akkoord in eerste lezing zal dit Fonds op 1 januari 2007 in werking treden. Hierdoor gloort de hoop dat eindelijk de contouren zichtbaar worden van een sociaal Europa. We moeten begrijpen dat onzekere arbeidssituaties en het tegen elkaar uitspelen van Europese werknemers niet de norm is. Het is aan Europa om de bescherming van werknemers te garanderen. Het sociale Europa is momenteel het enige Europa dat de burgers nader tot hun instellingen kan brengen.
Dit Fonds vormt een eerste stap richting een Europa van meer solidariteit. De burgers verwachten van Europa dat het bijdraagt aan het behoud van hun banen en hun levensstijl, net zoals het al bijna vijftig jaar vrede en stabiliteit weet te garanderen.
Jean Marie Beaupuy , namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, geachte collega’s, dank u voor uw aanwezigheid en dank vooral aan mevrouw Bachelot-Narquin die, zoals mijn collega Cottigny het daarnet zo uitstekend verwoordde, erin is geslaagd de ideeën van diverse partijen binnen het Parlement tot een geheel te smeden. Het is zeker niet zo dat het haar aan ideeën ontbreekt, maar het feit dat ze aangevuld zijn met de ideeën van andere partijen heeft het debat ontegenzeggelijk naar een hoger niveau getild. Ik wil ook u bedanken, mijnheer Špidla, voor de inbreng van de Commissie, die ons op verzoek van de Raad een tekst heeft voorgelegd waaraan we hebben kunnen werken. Ik zie dat de Raad vanavond niet erg royaal vertegenwoordigd is: de lage opkomst wordt ongetwijfeld gecompenseerd door de kwaliteit van de aanwezige personen.
Eindelijk hebben we een akkoord bereikt, dat is het allerbelangrijkste. Mocht iemand er nog aan twijfelen dat het Parlement in staat is de door de Commissie voorgelegde teksten te verbeteren, dan kunnen we dat vanavond bewijzen.
Ik wil niet herhalen wat mevrouw Bachelot op kundige wijze heeft samengevat. Ik wil alleen een punt benadrukken dat me cruciaal lijkt om het positieve aspect aan te tonen van de aan ons voorgelegde tekst, die we morgen ongetwijfeld zullen goedkeuren. Ik heb het over de bijzonder actieve bijdrage die we gaan leveren aan de herscholing, herplaatsing en herintegratie van werknemers die door toedoen van deze globalisering werkloos zijn geworden. We hebben er in onze diverse debatten op aangedrongen dat werknemers dankzij opleidingen, steun voor startende ondernemers en deskundigheidsbeoordelingen, om maar enkele voorbeelden te noemen, onmiddellijk kunnen profiteren van dit geld om een baan te vinden.
Naast deze complimenten wilde ik echter ook waarschuwen voor een groot gevaar: de illusies die zijn ontstaan door de communicatie rondom dit Fonds. De heer Cottigny, die zich duidelijk laat leiden door menslievendheid en door zijn wens om een sociaal Europa tot stand te brengen, heeft zojuist goed verwoord hoeveel hoop we mogen koesteren. Maar pas op: we hebben maar 500 miljoen euro en ook al hadden we meer, is het aan de Europese Unie om de plaats in te nemen van opleidingsinstituten, van de staat, van de regio’s, van de gemeenten en van alle betrokkenen, waarvan er nogal wat zijn?
Verder moeten we niet vergeten dat dit systeem pas in werking treedt wanneer een onderneming helaas met de rug tegen de muur staat, faillissement moet aanvragen en dus haar activiteiten moet staken. Hetzelfde geldt voor haar toeleveranciers. Een week geleden vond in Brussel onder het voorzitterschap en op initiatief van commissaris Špidla een tweedaags forum plaats over herstructureringen. Ik wil op deze plaats zeggen hoe belangrijk de bijdrage van de Europese Unie aan deze herstructureringsmaatregelen is, want juist hierdoor kunnen we op proactieve wijze een aantal kwalijke gevolgen en dus bedrijfssluitingen vermijden.
Ik denk dat de boodschap die wij – en vooral u, Commissaris – maar ook onze instellingen van de Commissie in het algemeen, moeten uitdragen is dat er enerzijds een humaan streven bestaat om nieuwe middelen aan te reiken via dit globaliseringsfonds, en dat anderzijds Europa er alles aan doet, met gebruikmaking van het merendeel van dit budget, om zich aan te passen aan de modernisering van onze Europese Unie opdat onze algemene economie, en dus onze werknemers, beter in staat zijn de ontwikkelingen van de wereld te domineren. Ik denk dat we deze boodschap moeten uitdragen, zodat we niet de karikaturale communicatie krijgen die de hele Europese Unie schade berokkent.
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, beste collega’s, wie van mij verwacht dat ik ook een loflied op dit fonds voor aanpassing aan de globalisering aanhef, komt bedrogen uit. Wij herinneren ons immers dat het fonds noodzakelijk geworden is doordat Commissie en Raad niet bereid zijn om sociale aspecten van meet af aan bij hun internationale handelspolitiek te betrekken.
Eigenlijk is het fonds een soort brandblusser voor het geval het Europese economische beleid niet gelijk opgaat met sociale cohesie. Het is gebaseerd op de bescheiden, minimale middelen van een reserve waarvoor men het geld pas bijeenbrengt als het Europese beleid sociaal niet uitgewogen is en dus mislukt is. Op dat moment had het Parlement geen andere keus dan aan dit fonds mee te werken. Het was beter geweest als de Raad meer geld op de begroting had vrijgemaakt voor de langlopende herstructurering, modernisering en het scheppen van banen op regionaal en sectoraal niveau. Alleen dankzij de rapporteur, mevrouw Bachelot-Narquin, die daarvoor weerstand in het Parlement en de Raad heeft overwonnen, beschikken we nu over een wetsontwerp met echte verbeteringen, dat we nu in een enkele lezing tot wettelijke basis voor het fonds kunnen maken.
Het is een prima zaak dat zij onze amendementen in het verslag heeft opgenomen. Het Europese Parlement heeft een eind gemaakt aan de discriminatie van oudere werknemers en hun dezelfde kansen op een toekomst in het beroepsleven geboden als hun jongere collega’s. Het heeft het principe van gendermainstreaming hetzelfde gewicht gegeven als in het Europees Sociaal Fonds en – dat is van doorslaggevend belang – het heeft bepaald dat er uit dit fonds ook microkredieten aangevraagd kunnen worden. Die bieden werknemers de kans op een passend startkapitaal als ze wegens een dreigend ontslag zelfstandig ondernemer moeten worden, omdat ze geen andere bestaansmogelijkheid meer hebben. En dat is nu juist het punt: dát ze geen andere mogelijkheden hebben, komt doordat Europa een fundamenteel verkeerd handelsbeleid voert.
We hebben de rapporteur ook op dit punt gesteund, omdat zij de mogelijkheid verruimd heeft om in zulke gevallen een beroep op het ESF te doen.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Het voorstel dat de Commissie heeft ingediend, heeft tot doel paal en perk te stellen aan de bijzonder problematische gevolgen van de globalisering in tal van lidstaten.
Het is algemeen bekend dat de herstructurering en verplaatsing van multinationals vele duizenden werklozen veroorzaken en in diverse landen de ontwikkeling tegengaan van uitgestrekte gebieden waar geen werkgelegenheidsalternatieven beschikbaar zijn. De vastgestelde bedragen zijn niet alleen volstrekt ontoereikend, maar bovendien kunnen zij vanwege de strikte voorwaarden in de praktijk niet worden ingezet in landen zoals Portugal, waar de verplaatsing van multinationals een ernstig probleem vormt.
Het verbod op toepassing van het fonds bij herstructurering en verplaatsing van bedrijven binnen de Europese Unie heeft tot gevolg dat geen steun kan worden verleend aan de werknemers van Opel-Azambuja, een bedrijf dat naar Spanje zal worden overgeplaatst. Het blijft overigens niet bij dit bekende geval. Johnson Controls dreigt naar Roemenië te verhuizen. Vele bedrijven, waaronder Lear, kiezen voor Polen of andere landen van de Europese Unie.
In wezen heeft dit fonds dan ook een louter symbolische waarde. Het draagt geen concrete oplossingen aan. Daarvoor is het budget te beperkt en zijn de selectiecriteria te strikt. De Europese Commissie schat dat 35 000 à 50 000 werknemers steun uit het fonds zullen ontvangen, maar alleen al tot 2005 bedroeg het aantal werknemers dat zonder baan kwam te zitten ten gevolge van herstructureringsmaatregelen meer dan 570 000, waarbij het overwegend ging om herstructureringen binnen de Europese Unie. Ondanks de grootsprakerige benaming is het ‘Fonds voor aanpassing aan de globalisering’ niet meer dan een rookgordijn om de ernstige gevolgen van het Europese neoliberale beleid voor de werknemers te verdoezelen.
Dit fonds wordt niet opgericht om een halt toe te roepen aan de ontslaggolf, de sluiting en verplaatsing van bedrijven, het niets ontziende winstbejag waarbij werknemers uitsluitend beschouwd worden als cijfers waarin gesnoeid moet worden. Het is alleen maar bedoeld om het geweten te sussen van degenen die dergelijke praktijken in de hand werken.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de tijd waarin wij leven staat in het teken van de globalisering. Zij moet gezien worden als een positief verschijnsel aangezien zij contact van iedereen met iedereen mogelijk maakt, en dat is een goede zaak. De globalisering heeft al miljoenen mensen uit de armoede gehaald, en ook dat is een goede zaak. Door zich de globalisering eigen te maken doet Europa iets waarin het altijd heeft uitgemunt: het stelt zich open voor andere culturen. Wij moeten hier vandaag evenwel beseffen dat de globalisering ook een reeks verontrustende facetten vertoont, met name voor sommige Europese regio’s.
De beslissing van de drie belangrijkste instellingen van de Europese Unie om samen een Fonds voor aanpassing aan de globalisering op te richten heeft een politieke dimensie. Voor het eerst erkennen de drie instellingen dat de globalisering binnen de Europese ruimte ook negatieve gevolgen heeft. De sluiting van bedrijven is reden tot bezorgdheid in brede lagen van onze samenlevingen. Zozeer zelfs dat mensen tegenwoordig niet langer strijden voor méér rechten, maar proberen om toch tenminste de huidige status-quo te behouden. Onder een groot deel van de bevolking leeft een gevoel dat ik hier zonder schroom benoem: een gevoel van angst, angst voor de toekomst. Ik ben van oordeel dat angst alleen overwonnen kan worden als er bereidheid tot verandering bestaat. Rusteloze en bange mensen zijn evenwel weinig vatbaar voor wat voor verandering dan ook.
Dit fonds moet dan ook bovenal beschouwd worden als een manier om de meest kwetsbare werknemers in de gelegenheid te stellen zich aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen. Mijns inziens is het fonds geen wondermiddel tegen ontslag, herstructurering, sluiting en verplaatsing van bedrijven. Dat wil het ook niet zijn. Het is met name bedoeld voor mensen in een uitermate kwetsbare situatie van wie wij willen dat zij zo spoedig mogelijk hun zelfrespect hervinden. Ik feliciteer de rapporteur en steun haar verslag.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik niet alleen de rapporteur, mevrouw Bachelot-Narquin, bedanken voor haar meer dan uitstekende werk, maar ook de schaduwrapporteurs die eraan hebben bijgedragen, onder wie mevrouw Schroedter. Ook wil ik de Raad, hoewel niet aanwezig, bedanken voor zijn open houding, en de Commissie voor haar constructieve opstelling in de trialoog. Anderen hebben gesproken over de verbeteringen die zijn doorgevoerd, bijvoorbeeld op het punt van medefinanciering, kleine arbeidsmarkten enzovoort. Er zijn heel wat verbeteringen aangebracht. Ik wil met nadruk wijzen op wat mevrouw Bachelot-Narquin zei, dat het fonds niet alle problemen oplost, dat het een Europese meerwaarde is en dat het de lidstaten, regio’s of ondernemingen niet ontslaat van hun verantwoordelijkheid om de globalisering tegemoet te treden. Het gaat hier om een meerwaarde. Denk niet dat dit fonds alle problemen oplost – het merendeel moet in de lidstaten worden opgelost – maar het is wel een belangrijke bijdrage.
Verder gaat het niet om steun aan ondernemingen of aan speciale regio’s. Daar hebben we andere steun voor. Het gaat hier om de re-integratie van arbeiders die buiten hun schuld door de globalisering zijn getroffen, zodat ze zo snel mogelijk weer op de arbeidsmarkt kunnen komen. Gelukkig zal het voorgestelde fonds al op de eerste januari in werking treden. Ik dank iedereen voor de constructieve samenwerking.
Ona Juknevičienė (ALDE). – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Ik wil allereerst mevrouw Bachelot feliciteren met dit complexe verslag. Ik weet zeker dat de bedenkers van het globaliseringsfonds en de rapporteur zelf een hoogstaand doel voor ogen hebben gehad, namelijk om mensen te helpen die hun baan hebben verloren.
Voordat we gaan stemmen, dames en heren, wil ik dat u uzelf een paar vragen stelt:
1. Is het echt de rol van de Commissie om het micromanagement van bedrijven in de hele Gemeenschap te reguleren en zich erin te mengen?
2. Hoe gaat de Commissie bepalen of een onderneming de markt verlaat vanwege de gevolgen van de globalisering of vanwege concurrentie? We weten dat er ieder jaar duizenden ondernemingen failliet gaan als gevolg van de normale loop der dingen.
3. Hoe gaan we uitleggen dat er geen hulp zal worden gegeven aan werknemers van ondernemingen die failliet gaan als gevolg van de normale loop der dingen? Bestaat de kans dat ook dit fonds weer een bron van onenigheid wordt tussen de inwoners van de Gemeenschap?
4. Waarom zouden de programma’s die de Commissie gaat aanbieden voor omscholing, het vinden van werk en andere vormen van begeleiding, beter werken dan de programma’s die we nu al hebben en die vaak kosteloos worden aangeboden? Zoals we weten, zijn die niet erg effectief.
Het idee van een globaliseringsfonds mag dan politiek gezien hout snijden, de voorgestelde verordening ontbeert duidelijk economische logica. Het gaat in tegen de basisbeginselen van de vrije markt en vooral tegen het beginsel van concurrentie.
Er is geen enkele garantie dat het geld naar de mensen zal gaan die hun baan hebben verloren, en niet naar de bemiddelingsbureaus of andere tussenpersonen.
Daarom denk ik dat het, zonder duidelijke antwoorden op deze vragen, heel moeilijk wordt om voor dit verslag te stemmen.
Pierre Jonckheer (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, mevrouw de rapporteur, zoals mijn collega Elisabeth Schroedter al heeft gezegd, is onze fractie bereid in te stemmen met het resultaat van de trialoog om de weg vrij te maken voor een snelle inwerkingtreding van het fonds.
Ik wil hier benadrukken dat deze steun direct bestemd is voor werknemers en dat het voornaamste doel is ze weer aan de slag te krijgen, hetgeen me erg positief lijkt.
Wat de in artikel 2 genoemde interventiecriteria betreft is er nog enige ruimte voor interpretatie. De Commissie zal deze criteria in haar richtsnoeren moeten verhelderen. Er wordt een duidelijk verband gelegd tussen gepland verlies van arbeidsplaatsen en veranderingen in de wereldhandel voor de betreffende sectoren. Wat als een ernstige economische ontwrichting wordt beschouwd blijft nochtans subjectief. Daarom vinden wij dat de automobielsector onder deze regeling kan vallen en dat de werknemers van Volkswagen Forest en de toeleveranciers in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor deze aanvullende steun.
Hoe graag we het ook zouden willen, dit nieuwe fonds zal uiteraard niet voorkomen dat arbeidsomstandigheden blijven verslechteren doordat verschillende productielocaties van eenzelfde onderneming, gevestigd binnen of buiten de Unie, elkaar beconcurreren.
De Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie verzoekt de Commissie nogmaals om met een voorstel voor een juridisch kader te komen dat gericht is op het tot stand brengen van Europese bedrijfs- en bedrijfstak-CAO’s, zodat we vooruit kunnen lopen op herstructureringen en deze niet hoeven te ondergaan.
Csaba Őry (PPE-DE). – (HU) We zijn ons er allen terdege van bewust dat onder de fracties in dit Parlement de meningen over de globalisering verdeeld zijn. Hetzelfde geldt echter voor de Europese samenleving als geheel. Ook al komen tegenwoordig in de eerste plaats de Europese delokaliseringsprocessen in de publieke opinie terecht, laten we niet vergeten dat de afgelopen honderd jaar juist Europa de grootste winnaar van de globalisering was.
Dit alles in overweging nemend, kan ik het in principe eens zijn met de oprichting van het fonds. Maar de ontwerptekst daarvan heeft in meerdere opzichten ernstige bezwaren opgeworpen. Het zou niet zinvol zijn als de bemoeienissen met Europese fondsen slechts hielpen om het gebrek aan concurrentie te verdoezelen en ook niet als door de manier waarop de criteria voor de aanwending van de fondsen worden bepaald, de oude en nieuwe lidstaten tegenover elkaar komen te staan. Wat betreft de eerste kwestie moeten er mogelijkheden worden gecreëerd om de concurrentiepositie binnen Europese kaders vast te houden en te verbeteren. Er is een belangrijke rol voor wetgeving weggelegd. Allereerst zou ik de inspanningen met betrekking tot het creëren van een interne markt willen vermelden. Dit betekent dat het globaliseringfonds niet zonder diegenen kan die tot taak hebben ervoor te zorgen dat Europese bedrijven met Europese vestigingen en met werkkrachten uit de Europese Unie het hoofd boven water kunnen houden en zelfs hun inkomsten kunnen vergroten.
Het tweede probleem hangt hiermee samen. Ik wil graag benadrukken dat het niet onze taak is barrières op te werpen tussen oude en nieuwe lidstaten, zoals dat gebeurt bij het vrije verkeer van arbeidskrachten, maar juist dat we gezamenlijk de economische concurrentiepositie van de Unie weten te versterken. Met het oog daarop moeten de toewijzingscriteria dan ook rechtvaardig en billijk zijn ten aanzien van alle lidstaten. Dankzij Roselyn Bachelot is het gelukt het oorspronkelijke voorstel te verbeteren en in zijn huidige vorm is het acceptabel, ook al heeft het dan voornamelijk een symbolische betekenis.
Alejandro Cercas (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil evenals mijn collega’s beginnen met uiting te geven aan mijn tevredenheid, maar wel met een kanttekening. We zijn niet helemaal tevreden, omdat het, hoewel we hiermee een passende reactie geven op de huidige gevoelens van ongerustheid onder zo velen van onze burgers, een vergissing zou zijn verwachtingen te wekken die vervolgens niet worden ingelost.
Wel kan worden gezegd dat morgen een positieve boodschap wordt gegeven waarin we met onze werkwijze allereerst aantonen de verschillen tussen onze fracties te hebben overwonnen, om overeenstemming te bereiken over ongebruikelijke problemen. Het gaat om een breed akkoord tussen de Raad, de Commissie en het Parlement, dat bovendien blijk geeft van een goede methodologie. Het betreft evenwel bovenal een norm die duidelijk maakt dat we weer inzien dat Europa solidariteit is, dat Europa een sociaal model biedt, en dat we ontvankelijk zijn voor de eis van onze burgers dat Europa tussen onze staten en de wereld moet staan om steun te bieden aan degenen die worden getroffen door de mondialisering, aan degenen die de rekening van de mondialisering betalen.
Ook al is het slechts op symbolische, beperkte wijze, we zijn bereid hen te steunen met een nieuw instrument waarmee, gelet op de beperkte omvang van de beschikbare middelen, uiteraard buitengewoon doelmatig moet worden omgegaan, en dat bedoeld is voor degenen die het het zwaarst te verduren hebben, namelijk de werknemers, en wel om hen in staat te stellen terug keren op de arbeidsmarkt.
Mijnheer de Voorzitter, het Parlement heeft goed werk verricht en morgen zal ik, net als de meesten van mijn collega’s, voorstemmen.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wanneer we in dit Parlement debatteren over de gevolgen van de globalisering, horen we bepaalde landen vaak zeggen dat ze er trots op zijn dat ze een deel van hun maakindustrie naar derde landen met lage arbeidskosten hebben overgebracht.
De medaille van het overbrengen van maakindustrie heeft echter nog een andere kant – het verlies van banen en welvaart voor EU-burgers.
We zien nu de eerste tekenen van Europese solidariteit met de mensen die hun werk kwijtraken – Europa dat zich schikt in een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.
Volgens de verordening zal het geld van het fonds worden gebruikt aan de hand van strenge criteria met betrekking tot de omvang van de economische ontwrichting en de impact op de lokale, regionale of nationale economie.
Hoe zal de omvang van de economische ontwrichting worden vastgesteld?
In de verordening wordt voorgesteld om alleen steun te geven als het verlies aan banen ten minste duizend werknemers treft; het Europees Parlement stelt voor om dit in uitzonderlijke gevallen ook bij ten minste vijfhonderd gedwongen ontslagen mogelijk te maken. In de kleine EU-lidstaten bestaat echter meer dan 90 procent van de bedrijven uit kleine of middelgrote bedrijven, en 90 procent daar weer van zijn microbedrijven.
In werkelijkheid zal de steun dus naar grote bedrijven in grote landen gaan.
De steun in het kader van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering zal slechts één keer worden uitbetaald, maar zou eigenlijk gekoppeld moeten worden aan het scheppen van nieuwe kansen op werkgelegenheid in een poging om werknemers weer in de arbeidsmarkt te laten integreren.
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, met de insteek van het globaliseringsfonds is niets mis. Het is bedoeld als solidariteitsmaatregel voor werknemers die door internationale bedrijfsverplaatsing hun baan verloren hebben. Er komt tijdelijke inkomensondersteuning voor bijscholing en arbeidsintegratie, die de kans op nieuw werk moeten vergroten. Maar goede bedoelingen betekenen nog lang geen goede maatregelen.
Gezien het maximum van 500 miljoen euro per jaar zou het voor de doelgroep wel eens op een bittere teleurstelling kunnen uitlopen, wanneer de bodem van de kas in zicht komt. Wie hoge verwachtingen wekt en daar vervolgens niet aan voldoet, roept alleen maar hardnekkige frustraties op. Het fonds getuigt van slecht economisch bestuur omdat het niet gericht is op de oorzaken van de ontslagen, maar slechts op een symptoom. Vergunningprocedures zijn te ingewikkeld, het ambtelijk apparaat is te groot en jaagt aanvragers op kosten, maar bovenal is het fonds ongeschikt voor kleine en middelgrote ondernemingen. Zo werd een verlaging van de drempel van duizend naar vijfhonderd ontslagen afgewezen. Bovendien mag onder de duizend ontslagen maar 15 procent in plaats de door ons gewenste 20 procent uitgekeerd worden.
Als een lidstaat in een periode van negen maanden duizend ontslagen in binnenlandse kleine en middelgrote ondernemingen meldt, kan er tot uitkering uit het fonds worden overgegaan. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken had twaalf maanden geëist. In onze lidstaten zijn zeer grote structurele investeringen nodig, enerzijds in onderzoek en innovatie, anderzijds in hoogwaardig onderwijs en bijscholing. Op dit terrein springt de Europese Unie zowel met kort- als langlopende programma’s voor levenslang leren bij. Daarnaast worden uit ESF-middelen ook oudere werknemers gesteund via omscholing, afronding van hun opleiding en hun integratie. Het globaliseringsfonds is door de instellingen gejaagd. In zijn huidige vorm voldoet het zelfs niet in aanzet aan de hoge verwachtingen van de burgers.
Donata Gottardi (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, dames en heren, ik wil graat zeggen hoe blij ik ben met deze belangrijke maatregel.
Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering is één van de voornaamste instrumenten voor de opbouw van een Europese identiteit. Het heeft een symbolische functie maar ook zeker een concrete betekenis, want het geeft ruggensteun aan een actief beleid ten behoeve van de werkneemsters en werknemers die hun baan dreigen te verliezen of al verloren hebben, voornamelijk als gevolg van bedrijfsverplaatsingen.
De Commissie economische en monetaire zaken heeft geen advies uitgebracht, doordat er onverhoeds een meerderheid tegen bleek te zijn, waar niemand eigenlijk een verklaring voor had. Gelukkig zijn de gelederen nu weer gesloten, maar de Economische commissie heeft zichzelf op deze manier wel buitenspel gezet. Daardoor heeft zij de kans gemist om verbeteringen aan te brengen in de tekst op punten die onder haar specifieke bevoegdheid vallen.
Ik signaleer dat er weliswaar een voorbehoud is gemaakt voor uitzonderingen, maar het afspreken van een kwantitatieve drempel kan als gevolg hebben dat men zich geen rekenschap meer geeft van de diversiteit van de productiestelsels in de afzonderlijke landen. Dan ontstaat het risico dat de echte verliezers buiten bereik blijven, degenen dus die niet kunnen terugvallen op een nationale wetgeving die de werkneemsters en werknemers van kleine bedrijven en industriegebieden in bescherming neemt.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Britse conservatieven zijn niet onverdeeld enthousiast over een globaliseringsfonds op Europees niveau. Het goede nieuws is dat dit voorstel gaat over het helpen van burgers om de uitdaging die verandering met zich meebrengt het hoofd te bieden, en wij steunen dat principe hartgrondig. De vraag is echter of dergelijke steun op Europees niveau moet worden geboden in plaats van door de lidstaten. Het fonds is eerlijk gezegd ook bedoeld om een aantal regeringen te helpen om het concept “globalisering” aan de kiezers te verkopen. Dit is geen kritiek, dat doel steunen wij ook.
In een aantal landen en regio’s leeft werkelijk het ongemakkelijke gevoel dat de frisse wind die de wereldwijde concurrentie met zich meebrengt, voor sommigen snijdend kan zijn. Dat is begrijpelijk en het is ook terecht. Het is in ons aller belang dat de zorgen over de mogelijk negatieve kanten van de globalisering worden weggenomen zodat de positieve kanten van de globalisering worden benadrukt.
Ik wens de rapporteur geluk met haar goed doordachte en weloverwogen verslag en haar inspanningen binnen de trialoog. Er blijft echter bezorgdheid bestaan over het fonds zelf en het is geen verrassing dat tijdens de diverse discussies binnen de commissie geluiden zijn gehoord als: "indien er een dergelijk fonds moet komen, laat het dan worden uitgebreid" en "indien er een dergelijk fonds moet komen, laat het dan eenvoudiger voor ons zijn om ermee aan het werk te gaan". Wanneer de Europese Unie een nieuwe begrotingslijn voorstelt dan is dergelijk protest geen uitzondering. In dit geval is er echter niet echt sprake van een aparte begrotingslijn, aangezien de beschikbare middelen bestaan uit gelden die niet elders zijn besteed. Dat is niet alleen slordig, maar ook gewoon een kwestie van slecht boekhouden.
Ik vind het bemoedigend dat de rapporteur en uiteraard de commissie een belangrijk amendement van mij op artikel 18, lid 3, gesteund hebben, waarin staat dat “het de verantwoordelijkheid is van elke lidstaat zorg te dragen voor een goed functionerend systeem voor beheer en controle” om de uitgaven te controleren en verzekerd te zijn van goed beheer en dat het “de verantwoordelijkheid van de Commissie is om te verifiëren of dergelijke systemen inderdaad aanwezig zijn”.
Globalisering kan zeker uitdagingen bieden, maar aangezien de Rekenkamer voor het twaalfde opeenvolgende jaar niet in staat is een betrouwbaarheidsverklaring voor de algemene jaarrekeningen af te geven, zijn het management en de controle van het financieel beheer waarschijnlijk de grootste uitdagingen van allemaal.
Brigitte Douay (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, net als mijn collega’s ben ik blij met de oprichting van dit fonds, dat volop hoop geeft aan werknemers die zich zorgen maken over bedrijfsverplaatsingen. Binnen onze commissies is het aanleiding geweest voor talloze debatten, met name over het budget, over de toekenningscriteria en dus over de risico’s van oneerlijke behandeling van regio’s die daaruit mogelijk voortvloeien. Het is echter van belang dat Europese werknemers weten dat de Unie eindelijk heeft besloten regelingen te treffen voor het verlies van arbeidsplaatsen waartoe slecht beheerde globalisering in al onze lidstaten kan leiden, met name van oudsher sterk industriële gebieden.
Ik sluit me aan bij diegenen die mevrouw Bachelot en alle rapporteurs hebben gefeliciteerd met hun diepgravende werk, en het doet me deugd dat het fonds op 1 januari 2007 in werking treedt. Net als velen met mij betreur ik het echter dat de drempel voor het toekennen van middelen uit het fonds niet is verlaagd, dat het bedrag niet hoger is uitgevallen en niet definitief is toegewezen, en dat het fonds niet kan worden aangewend voor bedrijfsverplaatsingen binnen de Europese Unie, die het vaakst voorkomen.
Niettemin: dit fonds ís er nu, en we moeten het heel snel in de praktijk brengen, want er is haast geboden, zoals de actualiteit veelvuldig laat zien. Vervolgens kunnen we de reikwijdte en het nut ervan beoordelen, zodat we het indien nodig kunnen aanpassen en aanvullen. Ik ben ook blij met de verplichting om de werknemers en de regio’s die voor steun in aanmerking komen te informeren, want alles dat onze vaak sceptische burgers bewuster kan maken van het feit dat de Europese Unie meerwaarde biedt als het gaat om cohesie en solidariteit, is meer dan welkom.
Iles Braghetto (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Špidla, dames en heren, tegenover de dringende noodzaak om het Europese bedrijfsleven te herorganiseren vanwege de gevolgen van het globaliseringsproces, en gezien de opkomst van een grote Europese markt, proberen wij ervoor te zorgen dat de kosten van dergelijke veranderingen – hoe positief deze op zichzelf ook zijn – niet uitsluitend op de werknemers worden afgewenteld.
Daarom kijken wij positief aan tegen Europese initiatieven als de oprichting van een globaliseringsfonds, waarover wij vandaag debatteren, of het verslag over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven, dat wij morgen in behandeling zullen nemen. Door de ontwikkeling van een vrije markt in het kader van een sociale economie wordt de creatieve stimulans van de economische vrijheid vanzelfsprekend gekoppeld aan de positieve gevolgen van acties ter bevordering van de solidariteit. Alleen op die manier kan ervoor gezorgd worden dat het werk en het bedrijfsleven het welzijn van de Europese Gemeenschap bevorderen. De oprichting van het globaliseringsfonds vormt een belangrijk instrument om een dergelijk evenwicht te bereiken. Zonder zo’n fonds zou dat evenwicht verbroken worden, met allerlei gevolgen van sociale onrechtvaardigheid en banenverlies. Sprekende voorbeelden daarvan zien wij in de grote problemen van grote bedrijven zoals Volkswagen in België en aanzienlijke regionale problemen zoals die van Magrini Galileo in mijn eigen regio, Veneto.
Wij hopen dan ook van harte dat dit initiatief ondanks het experimentele karakter ervan, positieve effecten zal sorteren en een toereikende financiering kan krijgen. Tot slot wil ik de rapporteur danken voor haar inzet.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Het blijft de taak van de Unie om de structurele belemmeringen op te heffen die de liberalisering van de handel en de open markten in de weg staan. Voor het vergroten van de werkgelegenheid en het verbeteren van de levensstandaard van de burgers moeten we de voordelen van de globalisering benutten in plaats van slachtoffers te worden van de nadelen die eruit voortvloeien. De globalisering gaat op Europees niveau weliswaar gepaard met positieve processen maar in bepaalde gebieden kan het dermate ernstige problemen veroorzaken dat er in deze regio’s sprake is van zware economische en sociale trauma’s. Van de voordelen van de globalisering kan de hele gemeenschap profiteren, terwijl de problemen die als negatief neveneffect optreden, op lokaal niveau ontstaan.
Het is de taak van de Gemeenschap om de terugkeer van werknemers op de arbeidsmarkt op een passende en effectieve manier te steunen. Dit wordt ook gedicteerd door onze solidariteitsplicht. Op deze terreinen is snelle en effectieve hulp nodig en daarom verwelkom ik naast de bestaande fondsen ook dit nieuwe fonds. Om ervoor te zorgen dat dit programma een heus panacee kan zijn, hebben we een passende begroting nodig, verder mogen we het programma niet om zeep mogen helpen vanwege de onrealistisch hoge medefinancieringen. Ook is het geen goede zaak als we de kleinere lidstaten de mogelijkheid tot genezing onthouden.
Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, na de rapporteur, mevrouw Bachelot-Narquin gelukgewenst te hebben met haar werk, wil ik erop wijzen dat alleen al de sprekerslijst van vandaag aantoont hoe belangrijk het onderhavige vraagstuk is. Hoe kan het ook anders! De globalisering is een onontkoombare realiteit en heeft ook negatieve gevolgen voor de economie. Deze gevolgen moeten wij het hoofd bieden, en mijns inziens is het idee van het fonds voor aanpassing aan de globalisering een intelligente manier om dat te doen. Om de negatieve gevolgen van de globalisering op te vangen worden namelijk geen nieuwe begrotingsmiddelen gebruikt maar bestaande begrotingsmiddelen, middelen die niet uitgegeven konden worden.
Ik was echter bang dat als dit idee zou worden toegepast aan de hand van het voorstel van de Commissie, er problemen zouden rijzen, en het verheugt mij dan ook dat het Parlement daar wat aan heeft gedaan. Ik heb het met name over de kleine landen die, omdat ze zo klein zijn, het risico liepen buiten de maatregelen van het fonds te vallen, aangezien de vereiste aantallen te groot zouden zijn voor belangrijke bedrijven in de kleine landen om in aanmerking te komen.
Met de uiteindelijke regeling wordt dit vraagstuk het hoofd geboden en geven wij de boodschap dat het Europees Parlement voor alle landen van de Europese Unie dezelfde interesse heeft. Wat mijn land, Griekenland, betreft, is de tekst die uiteindelijk uit de bus is gekomen, positief, en ik geloof ook dat de boodschap die wij de burgers met de instelling van dit fonds sturen, positief is. De Europese Unie toont zich gevoelig ten aanzien van de sociale vraagstukken, en ik denk dat wij op deze manier de geloofwaardigheid van de Unie in haar geheel kunnen versterken.
Nikolaos Vakalis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik neem aan dat u het met mij eens zult zijn als ik zeg dat de mondialisering eigenlijk begon op het moment waarop de mens voor het eerst op aarde verscheen. Mondialisering is een natuurlijk verschijnsel en derhalve onontkoombaar. Nu wij het in alle hevigheid ondervinden, moet ons doel, ons ideaal, een mondialisering zijn met een menselijk gezicht.
De Europese Unie kan, dankzij haar bijzondere geschiedenis en cultuur, daaraan een enorme bijdrage leveren. Welke negatieve gevolgen er ook mogen zijn, wij mogen in geen geval toestaan dat er beschermingsreflexen ontstaan. Die zouden ons zeker op de lange termijn duur komen te staan. Ik ben het dus volledig eens met de doelstellingen van het fonds en wil duidelijk maken dat ten eerste alle lidstaten hiertoe toegang moeten hebben en ten tweede dit fonds dynamisch moet zijn en aangepast moet kunnen worden aan de marktomstandigheden. Dit zijn twee heel belangrijke punten.
De hamvraag is evenwel in hoeverre de lidstaten daadwerkelijk in staat zijn om te profiteren van het fonds. Het verschijnsel mondialisering oefent op alle landen invloed uit, maar misschien is die invloed op de kleine en zwakke landen het grootst. Daar komt men wegens de geringe omvang nooit tot duizend ontslagen per bedrijfstak. Daarom is de opneming van uitzonderingen, als wordt aangetoond dat er ernstige gevolgen zijn voor de werkgelegenheid en de lokale economie, een zeer positieve stap. Toch geloof ik dat 15 procent voor de steun in het kader van deze uitzonderingen een laag percentage is. Positief is echter voor mij dat het fonds dynamisch is, hetgeen betekent dat dit percentage zo nodig kan worden aangepast.
Om deze en andere, niet genoemde redenen wil ik de rapporteur gelukwensen.
Ivo Belet (PPE-DE). – Voorzitter, mijnheer de commissaris, met dit fonds beschikken wij inderdaad over een instrument om de sociale dimensie van Europa in de verf te kunnen zetten. We zullen de werknemers, die getroffen worden door een herstructurering en hun werk verliezen, niet in de kou laten staan. Die boodschap gaan we overbrengen en het is belangrijk dat dat signaal ook op Europees niveau wordt gegeven. Dat we in zo'n geval alles op alles moeten en zullen zetten om die mensen die hun baan verliezen zo efficiënt mogelijk te begeleiden, op zoek naar een nieuwe job natuurlijk. Dat is op korte termijn, dat is hier zojuist nog gezegd, het geval bij de herstructurering van Volkswagen Vorst in Brussel waar duizenden mensen hun job verliezen, ook bij de toeleveranciers.
Vandaag is het zo dat heel veel getroffen arbeiders kiezen voor een hoge vertrekpremie, maar dat maakt de noodzaak en de begeleiding van die arbeiders op zoek naar een nieuwe job, mijnheer de commissaris, niet minder acuut, integendeel. We rekenen er daarom op dat zij in aanmerking komen voor steun uit het fonds, omdat het wel degelijk gaat over een sector die geconfronteerd wordt met de globalisering.
Ik rond af, mijnheer de commissaris, heel veel getroffen werknemers vestigen de komende weken en maanden hun hoop op de Europese Commissie. Ik ga ervan uit dat we hen niet zullen teleurstellen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Dames en heren, ik wil u bedanken voor dit debat, waarin de oprichting van het fonds van verschillende kanten is belicht. Voor mijn gevoel is elk aspect wel aan bod gekomen en op waarde geschat. Ik moet kort zijn en ik wil ingaan op een beperkt aantal punten die duidelijk uit dit debat naar voren zijn gekomen. Het fonds is geen panacee, geen remedie voor elke ziekte. Het is simpelweg een wapen uit ons arsenaal dat nuttig is en dat we vanuit verschillende invalshoeken hebben bekeken. De conclusie die we hebben bereikt is dat dit een effectief wapen is waarmee in zeer korte tijd hulp kan worden geboden aan een groot aantal mensen.
Een ander belangrijk element dat ik wil noemen is dat dit fonds bestemd is voor mensen en dat het geld daarom niet naar grote ondernemingen moet gaan. Dit is een fonds dat is ingesteld om individuele werknemers te helpen, laten we dat punt niet uit het oog verliezen.
Een ander punt dat vandaag impliciet naar voren is gekomen, was de vrees dat de vastgestelde criteria niet de goede zouden zijn. Naar mijn gevoel kunnen we met een gerust hart zeggen dat deze criteria met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zijn bestudeerd door iedereen die belang stelt in het scheppen van werk en de instelling van dit fonds. Geen enkele menselijke onderneming biedt ooit absolute zekerheid. De verordening omvat een concept met betrekking tot de rendez-vousclausule dat het mogelijk maakt om heel snel in te spelen op andere veranderingen, afhankelijk van de loop der gebeurtenissen. Het is echter duidelijk – en dit debat heeft me daar van overtuigd – dat alle criteria goed tegen het licht zijn gehouden vanuit alle relevante invalshoeken.
Wat betreft de afzonderlijke amendementen, kan ik heel duidelijk zeggen dat de Commissie alle amendementen kan aanvaarden waarover in eerste lezing overeenstemming is bereikt. Ik hoop oprecht dat de stemming van morgen goed zal verlopen en dat de verordening in werking kan treden met ingang van 1 januari. Ik wil een uitspraak van de heer Remek aanhalen: “Wie het snelst geeft, geeft het meest”, een spreekwoord dat in het Tsjechisch veel gebruikt wordt en door iedereen wordt begrepen. Het zou verreweg het beste zijn als we het fonds per 1 januari kunnen instellen, in plaats van weken of maanden later. Het Europees Parlement kan morgen bij de stemming een positief signaal uitzenden naar de burgers van Europa. Ik denk dat dit in het debat vanuit verschillende gezichtspunten duidelijk naar voren is gekomen.
De Voorzitter. – Mijn dank aan allen die in het debat het woord hebben gevoerd en met name aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, voor het zware werk dat zij verzet heeft in een lastig en uitdagend mondiaal klimaat.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Véronique Mathieu (PPE-DE). – (FR) We kunnen alleen maar blij zijn met de aanneming van het verslag over het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), waarmee de EU een nieuwe koers gaat varen om de sociale consequenties van de globalisering het hoofd te bieden. Uit het feit dat het fonds op 1 januari 2007 in werking treedt blijkt dat de Europese instellingen een doeltreffende oplossing willen vinden voor bedrijfsverplaatsingen en de sociale rechten van het individu weer centraal willen stellen in het systeem. Met dit fonds kunnen we gerichte en individuele steun verlenen aan werknemers die hun baan hebben verloren als gevolg van de globalisering, teneinde ze te helpen via herscholingstrajecten ander werk te vinden.
Hoewel erkend wordt dat het openstellen van economieën over het algemeen bevorderlijk is voor groei en concurrentievermogen, kan het ook leiden tot pijnlijke herstructureringen en een plotseling verlies van arbeidsplaatsen. Het geval van Volkswagen in België is hiervan een perfect voorbeeld.
Maatregelen ter ondersteuning van werknemers die getroffen worden door herstructureringen die met de globalisering samenhangen, bestaan weliswaar al op het niveau van de lidstaten, maar dit verslag, mits goedgekeurd, geeft Europa een instrument in handen dat de solidariteit van de EU tot uitdrukking brengt. Dit fonds komt tegemoet aan een hoge verwachting van de burger en laat zien dat de EU in staat is snel te reageren als de sociale solidariteit op het spel staat.
24. Europees Genderinstituut (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0455/2006), namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (10351/1/2006 – C6-0314/2006 – 2005/0017(COD)) (corapporteurs: Lissy Gröner en Amalia Sartori).
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn mederapporteur en de Commissie hartelijk bedanken. We hebben uitstekend samengewerkt om het instituut zo snel mogelijk operationeel maken en we zijn daarin heel succesvol geweest. Toch verzoek ik u, mijnheer de Voorzitter, alle diensten nog eens op te dragen om alle taalversies van het verslag op genderbewust taalgebruik te controleren. In mijn taal, het Duits, kunnen we er ondanks herhaalde oproepen niet van op aan dat overal genderbewuste taal gebruikt wordt.
Al zo lang het Europees Parlement bestaat, hebben we ons hier als de motor van de emancipatie gepresenteerd. We discussiëren nu al bijna tien jaar over de vraag wat de beste voorwaarden zijn om een instelling op te richten die gendermainstreaming coördineert en van de beste praktijken uit de lidstaten een soort dwarsdoorsnede weet te maken. Na een haalbaarheidsonderzoek werd vervolgens de wens van een genderinstituut geuit en nu inmiddels zo'n twee jaar geleden heeft de Raad die wens overgenomen en besloten het Europees Instituut voor gendergelijkheid begrotingsneutraal te realiseren. Wat betekent dat? In de praktijk komt dat erop neer dat het Genderinstituut uit het emancipatieprogramma gefinancierd wordt. Het budget wordt met de helft gekort en het wat er van het programma over was, is overgeheveld naar het sociale actieprogramma PROGRESS. Dat is de prijs die de vrouwen betalen. Als dan uit bepaalde hoek wordt geroepen dat het instituut te duur is, kun je daar alleen maar tegen inbrengen dat de vrouwen er juist duur voor hebben betaald!
Toch hebben we hier in het Parlement met veel steun van de vrouwenorganisaties het instituut gestalte gegeven. We willen dat het onafhankelijk opereert en de basis legt voor een centrale inventarisatie van modellen voor optimale praktijken op het gebied van emancipatie. We hopen dat uit alle landen dergelijke voorbeelden binnenstromen en dat er een einde komt aan de kloof tussen de wettelijke regeling van gelijke behandeling – zoals de Europese Verdragen die bijvoorbeeld bieden en die in artikel 3 nog eens bevestigd wordt – en de praktijk, waarin discriminatie nog aan de orde van de dag is.
We willen dat vrouwen niet langer zo'n 30 procent minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Sommigen brengen daar gevat tegenin dat dit bij de parlementsvoorzitters toch duidelijk niet het geval is, maar als een vrouw achter de lopende band 30 procent minder verdient dan haar mannelijke collega’s valt er niet zoveel meer te lachen. We willen dat alle lidstaten weet krijgen van de manieren om geweld, gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting met succes te bestrijden. We willen op Europees niveau de kennis uitwisselen waarmee in de 21e eeuw discriminatie op grond van geslacht uitgebannen kan worden.
Ik heb er al op gewezen dat we in de commissie al snel overeenstemming bereikt hebben. Van de vijftig amendementen die we in eerste lezing aangenomen hebben zijn er vijfendertig met grote steun van de Europese Commissie direct overgenomen. Voor andere amendementen daarentegen hebben we flink moeten vechten. We hebben lang geknokt voor een hoorzitting over de leiding van het instituut – ik zeg nog maar eens dat ik mij op dit punt niet genderneutraal opstel en dat ik verwacht dat er een vrouwelijke directeur benoemd wordt – maar uiteindelijk is die er gekomen. We hebben een verkleinde Raad van Bestuur afgedwongen. Het is volstrekt onduidelijk waarom elke lidstaat in de Raad van Bestuur vertegenwoordigd zou moeten zijn. In dat geval zouden uiteindelijk 33 mensen toezicht houden en maar dertien mensen het werk doen. Dat valt aan niemand uit te leggen.
We willen dat het Europese Genderinstituut voorwerk doet voor de Europese instellingen en een wetenschappelijke basis legt waarop wij ons parlementaire werk efficiënter kunnen doen. Maar hoe is het dan toch mogelijk – en dat is echt een bittere pil – dat de Raad vorige week besloten heeft dat het instituut naar Vilnius gaat? Dat ligt erg ver van de van de plaatsen waar de meeste besluiten genomen worden. Een instituut met beheerstaken heeft geen representatieve functie en is ook niet bedoeld om het imago van een land op te krikken; het hoort juist dicht op de besluitvorming te zitten. Deze afgelegen locatie betekent een verzwakking. We wilden ondersteuning voor het werk in de instellingen, een effectief instrument, dat geschikt is om gelijke behandeling in de politiek en de maatschappij te verwerkelijken.
Daarom denk ik toch dat we een goed voorstel uitgewerkt hebben en ik vraag het Huis om in te stemmen met het compromis dat we met de Raad gesloten hebben. Ik vraag hier om brede steun voor het Europese Genderinstituut. We hebben de weg vrijgemaakt voor een snelle overeenstemming en daarvoor bedank ik nogmaals alle betrokkenen. Mijn dank geldt in het bijzonder de Commissie, die hier telkens weer geprobeerd heeft de kloof te dichten die in de onderhandelingen tussen Parlement en Raad viel. Ik bedank nogmaals iedereen die zijn medewerking verleend heeft, in het bijzonder de schaduwrapporteurs van alle fracties. De ophanden zijnde start van het Genderinstituut betekent een mijlpaal. Maar er blijft nog veel werk te doen om de grote opgaven waarvoor we staan te volbrengen.
Ik ben dankbaar voor de getoonde bereidwilligheid, maar vraag me tegelijkertijd wel af wie er nu in staat zou zijn om dit instituut te gaan leiden. Het moet iemand zijn die niet alleen over vakkennis beschikt, maar ook de nodige persoonlijke ervaring heeft met de werkwijze van de Europese instellingen. Op dit punt zal de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid er nauwkeurig op toezien, dat de Raad of de Commissie niet iemand in het instituut dropt die niet tegen deze taak is opgewassen. Als we aan deze opgave kunnen beginnen zoals ons voor ogen staat, met de volle ondersteuning vanuit het netwerk van vrouwenorganisaties, betekent de komst van het instituut voor de Europese vrouwenbeweging een reuzenstap voorwaarts.
Amalia Sartori (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens mijn fractie wil ik een woord van dank richten tot collega Gröner voor het werk dat wij tezamen verricht hebben.
Wij hebben er sterk voor gepleit dat dit instituut tot stand kwam met de namen van de vertegenwoordigers van de twee grootste partijen die in het Europees Parlement zetelen, om te garanderen dat het instituut op de kracht en de steun van die partijen kon rekenen. Ik moet eerlijk zeggen dat in al die tijd dat wij hieraan gewerkt hebben, de discussie in de Commissie rechten van de vrouw wel eens hoog opliep, maar uiteindelijk kwamen wij toch steevast op een vrijwel unanieme stemming uit. Dit lijkt me een wapenfeit dat niet onvermeld mag blijven.
Tenslotte is het ons gelukt ook in eerste lezing goedkeuring voor ons verslag te krijgen. Ik ben er zeker van dat dit ook in deze Vergadering zal lukken. Natuurlijk was er hier en daar wat voorbehoud, maar dat gebeurt wel vaker – zelfs in de plenaire vergaderingen – als deze kwestie aan de orde komt, die ook op Europees niveau nog onopgelost is: afgezien van situaties waarin sprake is van specifieke wetsbescherming, lukt het de vrouwen gewoon nog niet om serieus in aanmerking te komen voor gelijke kansen en gelijke aanwezigheid op alle besluitvormingsniveaus.
Ik wil nog een paar overwegingen toevoegen aan wat mijn collega heeft gezegd. Allereerst geloof ik dat het niet vaak voorkomt dat een besluit zo vlekkeloos de aanwijzingen van het vooronderzoek interpreteert als in dit geval is gebeurd.
Na de Agenda voor sociaal beleid in het begin van 2000 was besloten een onderzoek op te starten naar de oprichting van een genderinstituut. Zowel het Parlement als de Commissie hadden sectorale managementsbureaus opdracht gegeven om een grondige studie uit te voeren. Ik durf te stellen dat onze resultaten en de tekst waar deze Vergadering morgen over stemt, precies aansluiten bij de indicaties die in deze twee studies staan. Aanbevolen is om een klein, flexibel en onafhankelijk instituut op te richten, dat als een netwerk opereert. Het instituut moet in staat zijn de gegevens van nog aanwezige discriminatie te ontleden en redenen daarvoor aan te duiden, het moet een studie maken van beste praktijken, en daarnaast moet het innovatieve wetgeving en voorschriften op het vlak van rechten van de vrouw en gelijke kansen op het spoor komen en daar ruchtbaarheid aan geven.
In de commissie hadden wij ons niet gebogen over de vraag waar het instituut gevestigd moet worden. Inmiddels is die keuze op Vilnius in Litouwen gevallen. Dat is wel ver weg, maar ik hoop dat men dankzij de wonderen van techniek en wetenschap toch goede resultaten zal boeken. Afgezien daarvan wil ik mijn voldoening uiten over het feit dat dit instituut meteen van start zal gaan en in 2007 al begint te functioneren.
Dankzij de activiteiten van dit instituut zullen er nog meer stappen vooruit kunnen worden gezet, wat ten goede zal komen van de bewoners van heel Europa maar ook van degenen buiten Europa die naar ons kijken, vanwege de gids- en voorbeeldfunctie die wij in deze specifieke sector vervullen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het doet me veel genoegen dat er in het debat tussen de Raad en het Parlement snel vooruitgang wordt geboekt en dat we nu dichtbij een overeenkomst zijn. De oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid sluit aan bij noodzaak om nieuwe instrumenten te ontwikkelen voor het Europees beleid inzake gendergelijkheid, zodat er verdere vooruitgang kan worden geboekt. Deze noodzaak is al in 1999 vastgesteld. Het Parlement, en in het bijzonder de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, heeft het idee om dit instituut op te richten gesteund. Dit Instituut zal ons helpen – dat wil zeggen, de organen van de Gemeenschap en van de lidstaten – om beleid te formuleren en ten uitvoer te leggen door het opbouwen van kennis over gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Met dit doel zal het Instituut objectieve, betrouwbare en onderling vergelijkbare gegevens verzamelen, analyseren en verspreiden op het niveau van de Gemeenschap. Ook zal het instituut passende methoden ontwikkelen voor betere gendermainstreaming in het Gemeenschapsbeleid.
In de eerste lezing heeft het Parlement een aantal punten uit het Commissievoorstel kunnen verfijnen en verhelderen. Het gemeenschappelijk standpunt heeft het merendeel van de door het Parlement ingediende amendementen geïntegreerd. In de tweede lezing moesten we antwoorden vinden op vragen met betrekking tot de instelling van een raad van bestuur, een punt waarover de Raad en het Parlement heel verschillende meningen hadden. Het verheugt me dat beide instellingen hun best hebben gedaan om een goed doordacht compromis te vinden en dat uiteindelijk ook hebben gevonden. Het compromis dat nu op tafel ligt, is een verbetering ten opzichte van het gemeenschappelijk standpunt. Aan de ene kant hebben de lidstaten die twijfels hadden, dankzij het systeem van roterende leden en gezamenlijke verklaringen, een middelgrote raad van bestuur kunnen accepteren. Hierdoor zal het instituut, met de omvang en het takenpakket die het zal krijgen, doelmatig kunnen werken. Aan de andere kant zullen de amendementen met betrekking tot de benoeming van de directeur, het weer instellen van een deskundigenforum en de benoeming van twee deskundigen uit dat forum door het Parlement, de rol van het Parlement versterken. De Commissie zal dit compromis daarom aanvaarden. Ik ben ervan overtuigd dat het Parlement, dat onze wens deelt om deze verordening voor het eind van het jaar aangenomen te krijgen, dit compromis ook zal kunnen aanvaarden, en daar ben ik u erkentelijk voor.
Geachte afgevaardigden, ik wil ook de rapporteurs, mevrouw Gröner en mevrouw Sartori, bedanken. Ik heb hen beiden regelmatig mogen ontmoeten en u bent allemaal getuige geweest van hun onvermoeibare inzet. Het is aan hen te danken dat we vandaag op het punt zijn beland dat we dit onderwerp morgen, hopelijk, tot een goed einde kunnen brengen.
Anna Záborská, namens de PPE-DE-Fractie. (SK) De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft er goed aan gedaan twee rapporteurs uit de PPE-DE- en de PSE-Fractie aan te stellen om een verslag op te stellen over het voorstel van de Commissie tot oprichting van een Europees Genderinstituut.
Het uiteindelijke verslag is zeer evenwichtig, en ik wil u, mevrouw Sartori en mevrouw Gröner, hartelijk bedanken. Het zou prachtig zijn als we vandaag hadden kunnen aankondigen dat de oprichting van een genderinstituut niet nodig was, omdat alle vormen van vrouwendiscriminatie zouden zijn uitgebannen. Het zou goed zijn als we vandaag konden zeggen dat er geen sprake meer is van discriminatie op het vlak van het salaris van vrouwen, dat de waarde van het werk van mannen en vrouwen volledig wordt onderkend, ook met betrekking tot de verantwoordelijkheden in huis, en dat moeders en vaders over keuzevrijheid beschikken ten gevolge van de geboekte vooruitgang op het gebied van het evenwicht tussen werk en privéleven.
Helaas is dit, ondanks dat de Europese Unie beschikt over een heel arsenaal aan rechtsinstrumenten ter bescherming van de rechten van mensen, niet het geval. Gezien deze omstandigheden kan het Europese Genderinstituut een nuttig instrument blijken. Of het zal voldoen aan onze verwachtingen zullen we over vijf jaar zien bij de eerste evaluatie. Zullen we voldoende moed hebben om het instituut op te heffen als de evaluatie negatief uitpakt? Zullen we de moed hebben om te zoeken naar nuttiger bestedingen van het geld dat al is toegewezen? Ik wil ervoor waarschuwen dat we niet uitsluitend op het Genderinstituut moeten vertrouwen voor het oplossen van alle problemen die verband houden met het gebrek aan gelijke kansen voor mannen en vrouwen.
Net zoals we er met een breed scala aan wereldwijde en Europese wetgeving de afgelopen meer dan vijftig jaar niet in zijn geslaagd deze problemen op te lossen, zal ook het Genderinstituut hiertoe niet in staat zijn. Alleen de persoonlijke betrokkenheid van elke man, vrouw, politicus en niet-gouvernementele organisatie zal ervoor kunnen zorgen dat vrouwen niet worden gediscrimineerd, en dat alle vrouwen, met inbegrip van de allerarmste, toegang hebben tot het recht, en dat hun waarde, eer en waardigheid volledig worden geëerbiedigd.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) De gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een van de fundamenten waarop het moderne Europa is opgebouwd. Na een lange strijd staat een Europese instelling voor sociale- en gendergelijkheid op het punt verwezenlijkt te worden. Ik wil mijn collega’s Gröner en Sartori bedanken voor hun werk en ik feliciteer hun met de ontwerpaanbeveling, die het maximaal haalbare resultaat van dit moment weerspiegelt en die – niet in de laatste plaats – ook gesteund wordt door de Commissie en de Raad.
We hebben bereikt dat de instelling onafhankelijk kan opereren, wat een onontbeerlijke vereiste is om met de nodige professionaliteit te werk te kunnen gaan, zoals dat ook geldt voor het adviesforum dat de directeur bij zijn werk zal ondersteunen. Het begrotingskader is ook veiliggesteld, evenals de transparantie van het financiële beleid. De benoeming van de directeur blijft de taak van de Commissie en de raad van bestuur, maar ik wil graag benadrukken dat de directeur zal verschijnen voor de commissie van het Europees Parlement. Dat zal de rol van het Parlement versterken.
Het doet mij groot genoegen dat er eindelijk een instelling komt op Europees niveau die de kwestie van sociale- en gendergelijkheid voortdurend onder de loep neemt en daartoe systematisch gegevens vergaart. Ik ben ervan overtuigd dat dit orgaan waardevolle methodologische instrumenten zal ontwikkelen voor het beleid aangaande gendergelijkheid, de andere gemeenschapsinstellingen en de lidstaten met raad en daad zal bijstaan en een bijdrage zal leveren aan de verwezenlijking van het gemeenschappelijk beleid.
Ik ben bijzonder verheugd over het feit dat de instelling een nieuwe lidstaat als zetel heeft gekozen. Voor mij was van groot belang bij het kiezen van een zetel dat deze zich in een passende omgeving zou bevinden. We kunnen erop vertrouwen dat dit in Litouwen inderdaad het geval zal zijn, aangezien de Litouwse regering blijk heeft gegeven van haar toewijding door het bedrag van 50 miljoen euro aan te vullen, dat voor zeven jaar ter beschikking is gesteld uit Europese gelden.
Door deze instelling in het leven te roepen hebben we een belangrijke stap gezet op het gebied van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het belang ervan zal mettertijd blijken, maar de actualiteit is gegarandeerd, aangezien 2007 is uitgeroepen tot Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. We hebben de benodigde eerste stap gezet, het instituut is startklaar. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat haar activiteiten invulling krijgen.
Danutė Budreikaitė, namens de ALDE-Fractie – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil uitdrukking geven aan mijn tevredenheid over het besluit van de Europese Raad van ministers van Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken van 1 december dit jaar om het Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten in Vilnius, Litouwen. Dit besluit zal officieel bevestigd worden in de conclusies van de Raad van Europese leiders op 14 en 15 december.
Met dit Instituut krijgt Litouwen als eerste nieuwe lidstaat een instelling van de Europese Unie binnen zijn grenzen.
Hoewel de strijd van vrouwen voor gelijke rechten een lange geschiedenis kent, blijft er een groot verschil bestaan tussen de hoogte van de lonen van mannen en vrouwen, in het nadeel van vrouwen. Een werkelijke tenuitvoerlegging van gendergelijkheid zal niet alleen de verwezenlijking van deze Europese democratische waarde markeren, de vrijheid op zelfexpressie en het vrij aangaan van relaties tussen personen, maar zal ook bijdragen aan het oplossen van demografische problemen en aan het verminderen van armoede.
De belangrijkste taken voor het nieuwe instituut zullen bestaan uit het verzamelen van gegevens over gendergelijkheid, het analyseren van deze gegevens en het doen van aanbevelingen over gendergelijkheidsvraagstukken, alsmede het verspreiden van informatie over de stand van zaken met betrekking tot de gendergelijkheid in de Europese Unie en in derde landen.
Ik ben ervan overtuigd dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid, gevestigd in Litouwen, een succes zal worden, aangezien Litouwen ervaring heeft met het samenwerken met andere EU-landen en goed gepositioneerd is om zijn ervaringen met derde landen te delen, met name met de Oost-Europese buren.
De Commissie heeft veertig van de aanbevelingen van het Parlement voor de uitbreiding van de geografische reikwijdte van de informatieverzameling en -analyse en het aanbieden van informatie aanvaard, waardoor nu ook zowel de nieuw toetredende landen als de kandidaat-lidstaten binnen deze reikwijdte vallen.
De omvang van de discriminatie van vrouwen is in sommige lidstaten van de EU echter zo groot dat niemand blij zou moeten zijn met de vermindering van de uitgaven van het instituut. Ik denk dat juist het omgekeerde moet gebeuren – een toename van het aantal medewerkers bij het instituut en een verhoging van de begroting, in overeenstemming met de grotere reikwijdte van de activiteiten van het instituut.
Ik wil ook benadrukken dat in eerste instantie de lidstaten zelf stappen dienen te nemen om een actief en energiek beleid voor gendergelijkheid te implementeren in hun land. Het Europees Instituut voor gendergelijkheid zal hen helpen bij deze taak. Bovendien, als de Voorzitter mij toestaat, wil ik mevrouw Sartori vertellen dat het geografisch centrum van Europa niet ver van Vilnius vandaan ligt en dat de afstand tussen de stad en Brussel niet te groot is.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook van mijn kant hartelijk dank voor het werk van de rapporteurs. Er is een reuzenstap gezet als het Europees Instituut voor gendergelijkheid eenmaal een feit is. Europa heeft een onafhankelijk, zelfstandig genderinstituut nodig om er zeker van te kunnen zijn dat de gelijke behandeling van vrouwen en mannen niet ondergeschikt gemaakt wordt aan andere maatregelen ter bestrijding van discriminatie. Des te belangrijker ook dat we duidelijk gemaakt hebben dat we een sterke vrouw aan het hoofd van het instituut willen.
Een zelfstandig genderinstituut is noodzakelijk omdat discriminatie van vrouwen helaas nog steeds een realiteit is. Er zijn heel wat terreinen waarvoor we niet alleen meer statistische gegevens nodig hebben, maar ook innovatieve oplossingen. Ik hoop dat dit instituut niet slechts een vergaarplaats van statistische gegevens wordt, maar ook werkelijk een innovatieve bijdrage levert aan het overwinnen van discriminatie op grond van geslacht.
Tot slot wil ik nog wijzen op een punt waar ik groot belang aan hecht. Het Europese Genderinstituut maakt concreet beleid en concrete wetgeving allerminst overbodig en het mag geen alibi worden voor nalatigheid bij de invoering van wetgevingsinitiatieven.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank aan alle betrokkenen, die hard en vol betrokkenheid gewerkt hebben, en een speciaal woord van dank aan mevrouw Gröner en mevrouw Sartori voor het feit dat dit instituut nu eindelijk zal worden opgericht en zijn belangrijke werk zal beginnen. Deze dag is een belangrijke mijlpaal voor al degenen onder ons die zich inspannen voor een maatschappij met gelijke rechten voor vrouwen en mannen. Het is ook een mijlpaal voor de versterking van de rechten van het kind, omdat de toestand van kinderen grotendeels worden bepaald door de rechten van de moeders, dat wil zeggen de vrouwen. Zo blij als ik echter ben over deze stap, de oprichting van een instituut voor gendergelijkheid, zo teleurgesteld voel ik mij over het feit dat in het jaar 2006 nog een speciaal instituut nodig is voor de vanzelfsprekende rechten van vrouwen, en dat we inmiddels niet verder zijn gekomen op het punt van de erkenning van het recht van de helft van de mensheid om hun leven te leiden op dezelfde voorwaarden als de andere helft van de mensheid.
In de EU spreken we veel over democratie en mensenrechten, maar democratische rechten en mensenrechten moeten ook gelden voor vrouwen. Het kan niet als democratisch worden beschouwd dat grote delen van de bevolking vinden dat vrouwen als handelswaar op een markt kunnen worden behandeld en dat de maatschappij niet verantwoordelijk kan zijn voor het recht van vrouwen op hun eigen lichaam. Het gaat hier om het recht van vrouwen om niet te hoeven worden mishandeld en geslagen, het gaat erom dat de politieke macht nog steeds grotendeels de macht van de mannen is, dat vrouwen minder dan mannen verdienen voor hetzelfde werk enzovoort. Ik hoop echt dat wij allen bij de plenaire stemming zullen stemmen voor de oprichting van het instituut voor gendergelijkheid. Dat zal er in belangrijke mate toe bijdragen dat we in de toekomst werkelijk kunnen spreken over democratie en mensenrechten die gelijk zijn voor allen, ongeacht hun geslacht.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om een Europees Instituut voor gendergelijkheid op te richten, omschreven als een van de belangrijkste communautaire doelstellingen, werd voor het eerst geopperd in 2000, toen duidelijk werd dat er op de meeste beleidsterreinen een duidelijke ongelijkheid tussen de geslachten bestond. Die ongelijkheid wordt als een veelzijdig verschijnsel voorgesteld, waar allicht een kern van waarheid in zit. Toch worstel ik met de fundamentele vraag of het hier daadwerkelijk om gelijkheid en menselijke waardigheid gaat, of eerder om de creatie van een nieuwe linkse ideologie.
Een van de taken van het toekomstige Instituut is het bestrijden van genderstereotypen door het verspreiden van informatie over niet-stereotype genderrollen en het aanreiken van liberale voorbeelden die moeten worden nagevolgd. Dergelijke praktijken, die overigens al langer aan de gang zijn, kunnen door mensen met een christelijke levensbeschouwing niet worden geduld.
De hedendaagse programma’s, die nog weinig van doen hebben met morele normen en die de menselijke zwakheid misbruiken, hebben slechts één doel. Ze trachten van mensen zwakke, weerloze slaven te maken die zich gewillig aan hun seksuele lusten en de bevrediging van hun verlangens overgeven. Een mens die tot zijn oerdriften is herleid en van elke spirituele dimensie in het leven is beroofd – een gebrek aan spiritualiteit dat zijn persoonlijke ontwikkeling belemmert en zelfs onmogelijk maakt, zal zich nooit ten volle kunnen ontplooien, zelfs niet wanneer hij daarbij actief wordt ondersteund of door de nobele initiatieven van verschillende instellingen wordt aangemoedigd.
Bovendien doen de rechtsvoorschriften van de richtlijn enige twijfel reizen. De tekst stelt bijvoorbeeld dat het instituut volledig autonoom moet kunnen beslissen over de tenuitvoerlegging van de maatregelen die het neemt. Het kan bovendien zelf opdracht geven tot een externe evaluatie van zijn verwezenlijkingen. Dit gebrek aan controle door de commissie van het Europees Parlement en het feit dat het instituut volledig zelf kan beslissen door wie het wordt geëvalueerd, roept niet alleen twijfels op, maar is eigenlijk gewoon absurd. Ik ben eveneens verrast door de inkomsten van het instituut, die niet enkel bestaan uit subsidies betaald met ons belastinggeld, maar eveneens uit bijdragen van diverse welgestelde organisaties, aangevuld met de inkomsten die het instituut voor geleverde diensten ontvangt.
Een volgend voorrecht heet immuniteit. Dat betekent dat de personeelsleden van het instituut hun functie zonder enige beperking kunnen uitoefenen en ongehinderd leugenachtige feministische ideeën zullen kunnen verspreiden. In plaats van de samenwerking tussen vrouwen en mannen te bevorderen, zal een dergelijke aanpak een vernietigende strijd tussen de geslachten ontketenen, die zal uitgroeien tot een nieuw dogma, met gender als het nieuwe proletariaat. Wij zullen tegen de goedkeuring van deze richtlijn stemmen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Het lijdt geen enkele twijfel dat met gelijke behandeling van mannen en vrouwen en met de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel, in alle uitingen van het openbare en particuliere leven, de menselijke hulpbronnen van de Unie beter beheerd kunnen worden en in staat worden gesteld op onbelemmerde wijze bij te dragen aan de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de economie van de Unie, evenals aan een hogere levensstandaard en een hoger cultureel niveau van de burgers.
Als wij echter willen dat vrouwen op efficiënte wijze kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en tegelijkertijd generatievernieuwing mogelijk maken, via het krijgen en opvoeden van kinderen, moeten wij de rechten van de vrouw erkennen als fundamentele mensenrechten. Met het oog daarop hebben de Raad en het Europees Parlement – zoals u, mijnheer de commissaris, terecht hebt onderstreept – tijdens de vorige zittingperiode de grondslag gelegd voor de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid. Sindsdien is de discussie over gelijkheid op Europees vlak echter geëvolueerd en uitgemond in een alomvattende visie, met horizontale toepassingen in alle beleidsvormen en activiteiten. Een voorbeeld is de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en de richtlijn betreffende gelijke behandeling van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt. Ik wil beide corapporteurs, mevrouw Sartori en mevrouw Gröner, van harte gelukwensen met de verbeteringen die mede dankzij hun hulp in de ontwerpverordening inzake de oprichting van dit Instituut konden worden aangebracht. Naast de bevordering van gelijkheid door middel van onderzoek, het vergaren en analyseren van gegevens en de bevordering van goede praktijken, willen wij echter ook een innovatieve aanpak in het multidimensionaal toezicht op de verankering van gelijke kansen. Deze gerichte acties die zullen worden voorgesteld moeten blijk geven van eerbiediging van de nationale pluriformiteit en het subsidiariteitsbeginsel. Het bestuur van het instituut moet een representatieve deelname van de lidstaten aan de activiteiten van het instituut verzekeren. Wij hopen dat het adviesforum van deskundigen borg zal staan voor nuttige voorstellen en dat overlapping met bevoegdheden van andere organisaties die zich bezighouden met specifieke grondrechten, zoals gezondheid, veiligheid op de werkplek, enzovoort, vermeden kan worden.
Samenvattend wil ik onderstrepen dat ondanks het feit dat vooruitgang is geboekt bij de samenstelling van het raadgevend orgaan, het Europees Parlement alleen tijdens de hoorzitting achteraf met de directeur….
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Hartelijk dank voor uw bijdrage.
Mevrouw Thomsen, voordat u begint zou ik willen opmerken dat ik zie dat een televisieploeg u volgt en u een interview afneemt in de vergaderzaal. Ik betwijfel of dit zou gebeuren in de Folketing, het Deense parlement. Dit is een parlement, geen studio. Ik zal het voor deze keer toelaten, maar ik verzoek u dit niet nog een keer te laten gebeuren.
Britta Thomsen (PSE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, om te beginnen wil ik graag de rapporteurs bedanken voor al hun werk aan dit verslag. Ik ben heel blij dat dit instituut eindelijk werkelijkheid wordt. Ondanks wetgeving en goede bedoelingen hebben we op dit moment nog steeds geen gendergelijkheid in Europa. Dat zien we onder andere aan de nog steeds bestaande salarisverschillen tussen mannen en vrouwen en aan de opvallende ondervertegenwoordiging van vrouwen in alle soorten besluitvormende organen – politieke, publieke en particuliere organen. Europa heeft een zeer dringende behoefte aan dit instituut en aan exacte kennis, analyses en aanbevelingen op het gebied van gendergelijkheid.