De Voorzitter. – Ik verklaar de vergadering voor geopend.
Het doet mij groot genoegen dat ik ben verkozen. Dit is de eerste keer dat ik dit Parlement voorzit. Ik beschouw het als uitermate essentieel en als zeer symbolisch dat ik deze vergadering open met een debat over gendergelijkheid en gelijkwaardigheid. Het moet gezegd dat ons Parlement enige belangrijke vorderingen heeft gemaakt en ik hoop dat het dat zal blijven doen.
2. Ingekomen stukken: zie notulen
3. Geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in werkzaamheden van de commissies (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0478/2006) van Anna Záborská, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies (2005/2149(INI)).
Anna Záborská (PPE-DE), rapporteur. – (SK) De laatste jaren heeft het vraagstuk van de waardigheid en de roeping van de vrouw een nieuwe dimensie gekregen. Dit is met name duidelijk te zien binnen het transversale beleid van de Europese Unie waaraan vorm is gegeven door de Lissabonstrategie, bijvoorbeeld het beleid inzake de demografische uitdaging en de combinatie van gezins- en beroepsleven, en het beleid ter bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Het erkennen van de verschillen tussen vrouwen en mannen enerzijds en het koesteren van de manieren waarop zij elkaar aanvullen anderzijds, kan een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de democratie en het parlementarisme, wat de burgers van de EU ten goede komt. Vrijheid is meer dan alleen maar de vrijheid om te concurreren, zoals de Bondskanselier, mijn favoriete politica, gisteren zei. Vrouwen zijn van bijzondere waarde in een brede en specifieke context, die hoofdzakelijk is geïnspireerd op de bescherming van de mensenrechten. Enerzijds heeft dit te maken met de waarde van vrouwen die als mens het onvervreemdbare recht hebben op respect voor hun fundamentele waardigheid. Anderzijds hangt dit samen met hun vrouwelijkheid, los van de culturele context of hun spirituele, psychologische of fysieke vrouwelijke kenmerken, zoals leeftijd, gezondheid, opleiding, werk of burgerlijke staat.
Het verslag over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies van het Europees Parlement is het resultaat van samenwerking in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid tijdens de eerste helft van de huidige zittingsperiode. Het verslag is met algemene stemmen aangenomen in de commissie, en daar ben ik buitengewoon dankbaar voor. Zulke gedeelde triomfen komen niet zo vaak voor in de parlementaire commissies, en de voordelen van een zo doelgerichte aanpak ervaren we ook niet dagelijks. Op dit moment is de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid het belangrijkste instrument waarmee de inspanningen worden ondersteund die nog verricht moeten worden in andere commissies om een daadwerkelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bewerkstelligen.
Mijn commissie is met het eerste methodologische model gekomen dat kan worden gebruikt om het functioneren van alle parlementaire commissies te beoordelen. Het model wordt in de toelichting beschreven. De vragenlijsten die waren ingevuld door de commissies die aan onze enquête meededen, zijn zorgvuldig verwerkt door het secretariaat van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Als alle commissies hadden meegedaan, zou de evaluatie veel uitgebreider zijn geweest. Alle commissies zouden onze aanbevelingen ter harte moeten nemen. Naar aanleiding van discussies binnen de Commissie rechten van de vrouw zijn een aantal amendementen aangenomen die de inhoud van het verslag versterken. Ik zou echter willen stilstaan bij de drie amendementen die betrekking hebben op de paragrafen 8, 21 en 22. Naar mijn mening zouden deze amendementen een ondermijning betekenen van de bevoegdheden van de Commissie rechten van de vrouw en zijn ze niet helemaal in overeenstemming met het Reglement van het Europees Parlement.
Ik vind het bijzonder waardevol dat het opstellen van dit verslag aanleiding heeft gegeven tot een veelzijdig parlementair debat, waarin het belang van het onderliggende probleem goed uit de verf kwam. Ik wil mijn dank betuigen aan alle collega’s, zowel vrouwen als mannen, die actief bij dit werk betrokken waren en die mij geholpen hebben bij het opstellen van het verslag.
Lívia Járóka, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Mevrouw de Voorzitter, het verslag van de voorzitter van onze commissie, mevrouw Záborská, vormt een pleidooi voor het steeds verder verwezenlijken van een oplossing voor het meest fundamentele vraagstuk van Europa, ons gemeenschappelijke doel om, hier binnen de muren van het Europees Parlement, gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bewerkstelligen wat betreft de verdeling van verantwoordelijkheden en taken binnen de huidige parlementaire commissies. Het probleem en de wijze waarop dat geformuleerd wordt, is allesbehalve ondubbelzinnig, zelfs hier in het Parlement, zoals uit eerdere en zelfs ook de meest recente benoemingsronden duidelijk is geworden. Misschien is dit de reden dat het probleem nog niet is opgelost, ondanks de grote moeite die de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid zich getroost heeft om de situatie te beoordelen en verandering teweeg te brengen.
Het integreren van het beginsel van gendergelijkheid in het alledaags maatschappelijk leven, het communiceren van dit beginsel naar alle mensen, de strijd tegen hardnekkige stereotypen, het steeds vruchtbaarder gebruik maken van de capaciteiten en kennis van vrouwen, en werkelijke gelijkheid van kansen – we blijven in Europa ver verwijderd van deze doelen. Deze situatie wordt door de rapporteur scherp bekritiseerd.
Naar mijn ervaring is de scepsis in dit Parlement tegenover het probleem van gendergelijkheid in veel gevallen het gevolg van het feit dat de strijd voor gelijke kansen door de meeste mensen nog steeds ten onrechte wordt beschouwd als een strijd waarin de ene groep – in dit geval mannen – macht en voorrechten afstaan ten gunste van een andere groep – in dit geval vrouwen.
Het Europees Parlement is een instelling die het goede voorbeeld geeft en het kan deze positie alleen behouden en versterken als wij in onze dagelijkse parlementaire werkzaamheden in alle opzichten de belichaming zijn van die beginselen en richtlijnen die wij met zoveel moeite proberen te realiseren op Europees niveau en die wij tot norm voor de lidstaten stellen.
Wij zouden graag zien dat vrouwen zoveel mogelijk functies bekleden in commissies. De Europese politieke partijen moeten zich inspannen om de participatie van vrouwen in het openbare leven te bevorderen, meer vrouwen op een verkiesbare plaats te zetten, en hier in het Parlement moeten ze een eerlijker en meer gelijke vertegenwoordiging stimuleren en ook daadwerkelijk tot stand brengen. Het Europees Parlement moet het goede voorbeeld geven. Op ieder beleidsterrein, van planning tot evaluatie en voor alle praktische vraagstukken waarmee het Parlement te maken krijgt, moet onze aandacht nadrukkelijk gericht zijn op de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De strijd om commissiefuncties en het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen bieden op dit moment mijns inziens een uitstekend kader om dit in praktijk te brengen.
Britta Thomsen, namens de PSE-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, mijn excuses dat ik zo laat ben, maar ik moest ergens anders spreken. Ik wil graag beginnen met de rapporteur te bedanken voor dit zeer belangrijke rapport en ik wil graag zeggen dat wij het rapport absoluut serieus moeten nemen. We zijn zojuist getuige geweest van de verkiezing van 14 vicevoorzitters, waaronder slechts drie vrouwen. We zijn bezig voorzitters en vicevoorzitters te kiezen voor alle parlementaire commissies en ik ben van mening dat we een beleid van “gentlemanstreaming” zouden moeten voeren als het gaat om onze eigen politieke benoemingen. Mijn grote dank voor het werk dat gemoeid was met het opstellen van het rapport. Ik hoop dat er gevolg aan wordt gegeven.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik u geluk en succes wensen in uw nieuwe en belangrijke baan. Dit jaar is het Europees jaar van gelijke kansen voor iedereen en daarom is het een jaar voor ons allemaal: mannen en vrouwen.
Vandaag spreken wij over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van onze eigen commissies. En ik wil erop wijzen dat dit het eerste document van het Parlement is dat gewijd is aan de concrete beoordeling van de geïntegreerde benadering van gelijkheid in het politieke werk van de parlementaire commissies.
Hierbij wil ik de rapporteur, mevrouw Anna Záborská, bedanken voor haar deskundige werk.
Over enkele maanden vieren wij de vijftigste verjaardag van de ondertekening van het Verdrag van Rome. Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is de gelijkheid van mannen en vrouwen een fundamenteel beginsel van de communautaire regelgeving. Ik wil benadrukken dat dit fundamentele beginsel, en daarmee ook het bevorderen ervan, een onbetwistbare taak van de Gemeenschap is.
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is ondertekend door alle lidstaten van de Europese Unie. Ik vraag u: waarom voeren wij het niet uit? Waarom beschikken wij niet over een goed functionerend controlemechanisme en doeltreffende maatregelen om de besluiten uit te voeren en te waarborgen?
Deze besluiten werden een halve eeuw geleden genomen. Het Parlement neemt nog steeds elk jaar nieuwe documenten over hetzelfde onderwerp aan, waarin het benadrukt, verplicht en eist. In het onderhavige document moeten wij echter erkennen dat vandaag de dag, in 2007, vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in onze eigen parlementaire administratie in de organen die politieke besluiten nemen.
Tot slot wil ik iedereen van ons, die door het volk op het hoogste niveau van de Europese politiek is gekozen, vragen om besluitvaardig te zijn en een eind te maken aan het verkwanselen van het toch al karige menselijke potentieel. Laten wij in onze werkzaamheden accepteren dat vrouwen gelijk zijn aan mannen, zowel bij het nemen van politieke besluiten als bij het uitbetalen van de salarissen.
Gelijke rechten moeten niet alleen op papier de regel zijn, maar ook in het dagelijks leven. Dit is ook de sleutel tot een geslaagde uitvoering van de strategie van Lissabon.
De Voorzitter. – U hebt mij gefeliciteerd, en ik feliciteer op mijn beurt die paar mannen die hier aanwezig zijn voor dit debat over gendergelijkheid, want ik ben ervan overtuigd dat hun aanwezigheid van cruciaal belang is wanneer het erop aankomt de discriminatie die nog altijd bestaat, te bestrijden.
Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s. Mevrouw de Voorzitter, ik wens u veel succes toe bij uw eerste dag in de voorzittersstoel.
Er is echter nog een lange weg te gaan voordat vrouwen volledig gelijke rechten hebben. In het Parlement hebben we al veel werk verricht met betrekking tot de rechten van de vrouw. Daarom weten we dat het steeds belangrijker is om op efficiënte en praktische wijze te zorgen voor echte integratie van de genderdimensie in de werkzaamheden van de commissies. Als we naar de praktijk kijken, zien we dat er nog heel veel problemen moeten worden opgelost. Daarbij spreken de cijfers voor zich: de belemmeringen voor vrouwen bij de toegang tot en de deelname aan het politieke en institutionele leven zijn nog te groot, om het maar niet te hebben over de talloze problemen die nog op een oplossing wachten om beroeps- en gezinsleven op concrete wijze met elkaar te kunnen verenigen. Juist om die ongelijkheden op te heffen dienen we dit vraagstuk een duidelijke plaats te geven bij elk optreden en beleid van de Unie.
Bovendien heeft de rapporteur – die ik dank voor haar uitstekende werk – er goed aan gedaan te onderstrepen dat er nog geen gepaste cultuur bestaat om vrouwen aan te moedigen deel te nemen aan het politieke leven. Ik kan u daarvan het volgende voorbeeld geven: in Italië is er geen wet die speciale quota voor vrouwen regelt en persoonlijk ben ik er niet van overtuigd dat dergelijke quota het beste systeem zijn. De partijen die in Italië vrijwillig besloten hebben meer vrouwen op de kandidatenlijst te plaatsen – waaronder mijn partij – hebben nu evenwel meer vrouwelijke parlementsleden dan voorheen. Dat is een positieve ontwikkeling en een voorbeeld van een goede praktijk die geëxporteerd dient te worden en verplicht moet zijn op communautair niveau. Tot slot verwacht ik van alle communautaire instellingen, en met name van het Duits voorzitterschap, hernieuwde aandacht voor de vrouw en de goedkeuring van een waar Europees pact voor het gezin.
Satu Hassi, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur, mevrouw Záborská, bedanken voor het uitstekende werk dat zij heeft verricht. Ik wil ook de Voorzitter feliciteren met haar uitverkiezing.
Het is een goede zaak dat het Europees Parlement de commissies heeft verplicht de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen te implementeren. Dit is een proces dat waarschijnlijk lang zal duren, en het is belangrijk dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid dit proces leidt. Ik weet dat er in het Parlement ook collega’s zijn die hun twijfels hierover hebben en ik denk dat in de meeste gevallen juist zij moeten worden opgevoed in zaken van gelijkheid.
Toen ik werd benoemd tot verantwoordelijke voor deze zaak in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, vroeg ik de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid de taken te concretiseren die voor de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen moeten worden uitgevoerd. De commissie produceerde dit enquêteformulier in een vorm die zeer verhelderend en welkom was. Op basis van dit enquêteformulier stelde ik een voorlopig voorstel op voor de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Daarover zijn nog geen besluiten genomen, maar ik stel in mijn commissie bijvoorbeeld voor dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid elk jaar statistieken moet opstellen over de verdeling van mannen en vrouwen onder coördinatoren en rapporteurs en in het secretariaat. Ik stel ook voor om een proefproject op te zetten om mainstreaming tot stand te brengen en gebieden te identificeren waarop zeer nauw moet worden samengewerkt met de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Naar mijn mening zou de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid voor de plenaire vergaderingen concretere ontwerpbesluiten kunnen opstellen over wat de commissies moeten doen. Ik denk dat deze zaak op de doeltreffendste wijze wordt bevorderd wanneer de plenaire vergadering verplichtende besluiten zou nemen en aanbevelingen zou doen over zaken die in de commissie moeten worden gedaan.
Tot slot wil ik zeggen dat ook de fracties aandacht moeten schenken aan gendergelijkheid. De fracties bepalen in grote mate hoe gelijkheid wordt gerealiseerd wanneer zij hun voorzitters kiezen en de posten van voorzitters en vicevoorzitters van de commissies opvullen in onderhandelingen tussen de fracties.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-fractie. – (SV) Dank u wel, mevrouw de Voorzitter. Ik feliciteer u van harte met uw nieuwe benoeming als ondervoorzitter. Ik ben daar buitengewoon verheugd over!
In het onderhavige verslag wordt terecht gesteld dat er op alle terreinen in de samenleving nog steeds een gebrek aan evenwicht is tussen mannen en vrouwen. De evaluatie van de manieren waarop de commissies tot nu gehoor hebben gegeven aan het besluit van het Parlement dat het gendergelijkheidsperspectief altijd tot uiting moet komen in ons werk, toont aan dat er nog ongelofelijk veel te doen is voordat wij kunnen zeggen dat het gelijkheidsperspectief werkelijk in ons werk is geïntegreerd. Dit is geen nieuws. Velen van ons ervaren in ons dagelijks werk aan den lijve de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de ongelijke omstandigheden waarin wij werken. Dat geldt overigens bepaald niet alleen voor het Europees Parlement. Of we het nu hebben over het parlementaire werk of over de manier waarop de maatschappij in het algemeen functioneert, wij moeten constateren dat de economische en politieke macht in de praktijk nog altijd het terrein is van het ene geslacht, namelijk dat van mannen. Ondanks al onze mooie woorden over het grote belang van gelijkheid tussen mannen en vrouw is het duidelijk gemakkelijker om daarover te praten dan om het in de praktijk uit te voeren.
Wij hebben verschillende instrumenten nodig om vraagstukken betreffende gendergelijkheid aan te pakken en stappen te zetten om zulke gelijkheid tot stand te brengen. Tot die instrumenten behoren bijvoorbeeld scholing en kennis. Als wij dingen willen veranderen, moeten wij de machtsstructuren zichtbaar maken. Daarom zien wij uit naar het werk van het instituut voor gendergelijkheid. Dit instituut kan ons instrumenten in handen geven zoals ruimere uitwisseling van kennis en naar sekse uitgesplitste statistieken. Een ander belangrijk instrument als het gaat om gendergelijkheid is scholing. Het is belangrijk dat wij ervoor zorgen dat ambtenaren hun training op het gebied van de integratie van het gendergelijkheidsperspectief kunnen voortzetten. Het is echter even belangrijk dat ook de leden van het Europees Parlement gelijkheidstraining krijgen. Het is niet zo dat wij als gekozen politici automatisch voldoende kennis hebben over gendergelijkheid en de integratie van het gendergelijkheidsperspectief. Aan deze situatie kunnen wij echter wel iets doen. Wij kunnen onze stem uitbrengen voor het voorstel in het verslag dat voor de volgende zittingsperiode alle Parlementsleden gelijkheidstraining krijgen. Stemt u dus vooral voor dit voorstel in het verslag. Dank u wel.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de vorige spreker beweerde zojuist – kennelijk met spijt – dat er veel banen in de politiek naar de sterken gaan – de mannen. Het moge duidelijk zijn dat zij mevrouw Thatcher nooit heeft ontmoet!
Waarom kunnen dit soort verslagen niet in normale taal worden geschreven? De term “gendermainstreaming” duikt overal in het verslag op; wat is dat? Gaat het om een soort politieke correctheid? In paragraaf 16, die volledig gaat over het vervullen van vacatures bij de EU-instellingen, wordt erop aangedrongen dat er “rekening wordt gehouden met het mainstreamingaspect”. Betekent dat specifieke banen voor mannen en specifieke banen voor vrouwen?
In paragraaf 1 staat dat ervoor moet worden gezorgd dat “gelijkheid tussen vrouwen en mannen […] mannen en vrouwen niet verdeelt”. Betekent dit dat vrouwen en mannen niet kunnen solliciteren naar dezelfde baan omdat mannen en vrouwen anders verdeeld zouden raken?
In overweging A staat dat een bepaald deel van de commissies zich “nooit interesseert” voor gendermainstreaming. Mijn hemel, wat doen we daaraan? Maar, wacht eens even, er zijn ook nog feiten en cijfers die bij het jargon horen. In overweging F staat “dat het percentage vrouwelijke leden van het Europees Parlement constant is gestegen van 17,5 procent in 1979 tot 30,33 procent in 2004”. Maar vervolgens wordt in overweging G opgemerkt dat “op bestuurlijk niveau binnen het Europees Parlement vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op verantwoordelijke functies in de politieke besluitvormingsorganen”. We zorgen kennelijk voor omgekeerde discriminatie. Iedere vorm van discriminatie is niet alleen volstrekt verwerpelijk, maar druist ook in tegen alles waarvoor de EU staat.
Onvermijdelijk komen dan de quota om de hoek kijken, maar in het verslag wordt ook aangedrongen op de waardigheid van vrouwen. In Groot-Brittannië hebben andere partijen kandidatenlijsten waarop alleen vrouwen staan. Wat voor een waardigheid is dat? Onze partij doet dat niet. Wat gebeurt er in de onderhavige situatie als er niet genoeg vrouwen solliciteren om de quota te halen? Worden de vacatures dan niet ingevuld?
Ik vermoed dat een aantal mensen nu denkt dat ze opgescheept zitten met een of andere raaskallende vrouwenhater – geenszins. Ik ben leraar, ik heb 39 jaar lesgegeven en deed dat tot volle tevredenheid, samen met veel vrouwen. Ik heb voor vrouwen gewerkt in het onderwijs, zonder morren – geen probleem. Ik respecteerde ze allemaal. Ik denk alleen dat vrouwen niet ontmoedigd moeten worden om hun kwalificaties te halen, en derhalve op volstrekt gelijkwaardige basis dienen te solliciteren naar een post. Iets anders is, net als dit verslag, denigrerend voor vrouwen, en iedere zichzelf respecterende vrouw zou aanstoot moeten nemen aan dit verslag. Ik verzoek de afgevaardigden het af te wijzen door ertegen te stemmen.
Irena Belohorská (NI). – (SK) In 1993 verklaarde de Algemene Vergadering van de VN in Wenen voor het eerst dat mensenrechten ook de rechten van vrouwen inhouden en dat de bescherming van die rechten een prioritaire doelstelling was.
Het Actieplatform van Peking stelde later dat gendergelijkheid een belangrijke doelstelling was en wees twaalf kritische aandachtsgebieden aan. Ik zal slechts een paar daarvan noemen: vrouwen en armoede; onderwijs; vrouwen en gezondheid; geweld tegen vrouwen; gewapende conflicten; vrouwen en de massamedia; de deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen en aan politieke en sociale structuren.
Ondanks de veelheid aan instellingen die zich bezighoudt met het toezicht op de naleving van deze instrumenten, zoals de VN, de Raad van Europa, de OVSE en de Europese Unie, kan geconcludeerd worden dat gendergelijkheid op dit ogenblik slechts de jure ten uitvoer wordt gelegd, niet de facto.
Vaak gebruiken we het percentage vrouwen dat in allerlei organisaties werkzaam is als excuus. Wat we echter verzuimen op te merken is dat die percentages voornamelijk de aanwezigheid van vrouwen in de lagere of laagste regionen van een instelling weerspiegelen. Hoe hoger we de managementladder beklimmen, hoe minder vrouwen we tegenkomen. Ik ben van mening dat ook in dit geval het beproefde beginsel van toepassing is: als we verandering willen teweegbrengen, laten we dan bij onszelf beginnen. Dit is misschien de reden waarom het verslag van collega Záborská zo belangrijk is.
In het Europees Parlement kunnen we ook zeggen dat de vertegenwoordiging van vrouwen er procentueel op vooruit is gegaan in vergelijking met het verleden. We moeten ons echter realiseren dat vrouwen doorgaans lagere functies bekleden, of het nu in het Europees Parlement is of in de secretariaten. Daarnaast denk ik dat we binnen de secretariaten het gendergelijkheidsbeginsel volledig hebben verwezenlijkt, aangezien vrouwen daar in de meerderheid zijn. Maar is het zo dat de oude vooroordelen in het Europees Parlement nog steeds overheersen, namelijk dat vrouwen wel geschikt zijn als echtgenote, moeder, lerares, secretaresse, kokkin of zelfs schoonmaakster, maar niet als directeur? De enige interventie tot nu toe van een mannelijk Parlementslid is helaas een interventie van het soort dat we allemaal wel eens eerder gehoord hebben.
Edit Bauer (PPE-DE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil u feliciteren met uw verkiezing tot Ondervoorzitter. Het feit dat u juist dit debat voorzit, zou wel eens heel symbolisch kunnen zijn.
Ik wil mijn bewondering uitspreken voor de helderheid waarmee de rapporteur in haar verslag beschrijft hoe gelijke kansen in dit Parlement in praktijk worden gebracht. Ze beweert niet dat er in dit Parlement niets meer gedaan hoeft te worden om gelijke kansen te bevorderen. Integendeel. Ze zegt duidelijk dat in resoluties die het Parlement heeft aangenomen, en ook in richtlijnen van de Europese Gemeenschap, goed is verwoord wat gendermainstreaming inhoudt en dat het beginsel ook geïnstitutionaliseerd is in de werkgroepen en commissies. Maar als het op de praktijk aankomt, is de belangstelling in het onderwerp beperkt tot commissies die beloven hun secretariaten te scholen op het gebied van gendermainstreaming. Zo te zien kan een aantal van mijn collega’s dergelijke scholing ook wel gebruiken.
Ik wil u erop wijzen dat wij in dit Parlement vaak geneigd zijn te gemakkelijk te denken over de implicaties van het probleem die onopgelost blijven. De vergrijzing van Europa zal een onoplosbaar probleem zijn, tenzij we onze benadering van gendermainstreaming herzien. Het staat buiten kijf dat het grondig wijzigen en moderniseren van pensioenregelingen op zich niet toereikend zal zijn. Op dit moment lijken de onderliggende problemen zich op twee niveaus tegelijkertijd voor te doen. Ten eerste resulteert de filosofische aanpak van politieke elites indirect in discriminatie als gevolg van de toepassing van het zogeheten burgerschapsbeginsel, dat duidelijk tot discriminatie en een gebrek aan gelijke kansen leidt. Ten tweede worden er hoegenaamd geen praktische initiatieven ontplooid om de eisen van beroeps- en gezinsleven met elkaar in overeenstemming te brengen, waardoor dramatische verschillen ontstaan in de kansen voor mannen en vrouwen, als gevolg van de bestaande, moeilijk uit te roeien stereotypen.
Gezien de ernst van de uitdaging waarmee Europa zich door demografische veranderingen geconfronteerd ziet, ben ik er stellig van overtuigd dat het Europees Parlement veel nauwer zou moeten samenwerken met nationale parlementen als het om gendermainstreaming gaat. Naar mijn mening vormt het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen daarvoor een geschikt kader.
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook mij doet het deugd dat u vandaag Voorzitter bent, en ik wens u van harte geluk met uw verkiezing. Tot nog toe hebben wij het debat gevoerd zonder Commissie en Raad, en dat was ook goed en juist. Het gaat om de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, oftewel gendermainstreaming, in de commissies en, meer in het bijzonder, om het eerste tussentijdse verslag na het verslag dat ik heb geschreven en dat in 2003 is aangenomen.
In dit verslag komt heel goed naar voren hoe de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van vrouwen en mannen in het Parlement ten uitvoer dient te worden gelegd. Het was juist om ons ermee bezig te houden, maar ik vrees nu een beetje dat we een kans hebben gemist omdat we het allemaal over van alles en nog wat hebben, maar niet over wat we hier in ons eigen Parlement kunnen doen.
Wat is er terechtgekomen van punt 1 van het verslag, namelijk van het actieplan voor een beleid voor gendermainstreaming, dus de gelijkheid in iedere beoordeling en analyse en de nieuwe ontwikkeling van concepten voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in het Parlement? Er moet nog heel veel gebeuren, en het ontbreekt aan een concreet actieplan.
En wat te denken van punt 2, waarin gendergelijkheid en een Groep op hoog niveau als prioriteit worden gesteld. Deze Groep heeft zijn werk voortreffelijk gedaan en de procedure is op de juiste wijze gevolgd, daar alle commissie verslagen hebben gemaakt. Zoals we hebben gehoord van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, hebben ook de vicevoorzitsters en vicevoorzitters van de commissies deels goed werk afgeleverd, maar soms was hun werk ook het mikpunt van spot.
Hoe is het gesteld met onze eis dat vrouwen beter vertegenwoordigd dienen te zijn in besluitvormingsorganen? Er is geen concrete actie ondernomen om dit te verwezenlijken. De fracties en nationale delegaties hebben deze eis in verschillende gradaties serieus genomen, maar daar is geen behoorlijke strategie uit voortgevloeid.
Hoe is het verder gesteld met de analyse van de begrotingsprocedure? Ook op dat terrein is er niet daadwerkelijk actie ondernomen, hoewel het beleid van gender budgetting concreet zou moeten worden ingevuld. Welke vorderingen zijn er gemaakt bij het tot stand brengen van een doeltreffende media- en informatiestrategie – waartoe wij in 2003 eveneens hebben opgeroepen –, een terrein waarop er nog sprake is van een aanzienlijke achterstand?
Als wij nu een goede analyse en beoordeling uitvoeren, hoop ik van harte dat wij bij de beoordeling in de commissies zullen worden bijgestaan door het Europees instituut voor gendergelijkheid, tot de oprichting waarvan wij onlangs hebben besloten.
Helaas echter zegt het verslag veel te weinig over de stand van zaken in de fracties, delegaties en beleidsinhoud. Daarom zou ik graag een ambitieuzere aanpak zien zodat wij in 2009 – het verkiezingsjaar – daadwerkelijk akkoorden kunnen sluiten die gendermainstreaming mogelijk maken, waardoor vrouwen op leidinggevende posities komen.
Weliswaar ben ik dankbaar voor al het werk dat is gedaan, maar we moeten nog zeer veel inspanningen verrichten om in de buurt te komen van de doelstelling die wij onszelf hebben gesteld in het verslag van 2003.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Gendergelijkheid in de EU is een van de belangrijkste democratische waarden, die een vrije zelfexpressie en interpersoonlijke relaties op basis van volledige gelijkwaardigheid mogelijk maakt. Deze waarde wordt echter nog niet volledig verwezenlijkt: vrouwen worden gediscrimineerd bij het werven van personeel en ze krijgen beduidend minder salaris dan mannen voor hetzelfde werk. De problemen op het vlak van gendergelijkheid en een geïntegreerde benadering daarvan zijn wijdverbreid en actueel, zowel op het niveau van de lidstaten als van de Europese Unie. Ik complimenteer de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid met het feit dat zij het initiatief heeft genomen tot dit onderzoek en dat zij een verslag heeft opgesteld over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies van het Europees Parlement. De commissies zijn beoordeeld aan de hand van een ingevulde vragenlijst; deze bood inzicht in de positie van elke commissie wat betreft de visie op en activiteiten ten behoeve van een genderstrategie, de tenuitvoerlegging van een geïntegreerde benadering van gendergelijkheid, en de uitvoering van raadplegings- en samenwerkingsactiviteiten op gendergebied. In de Commissie ontwikkelingssamenwerking, waar ik verantwoordelijk ben voor vraagstukken op het gebied van gendermainstreaming, zijn geen speciale discussies gehouden. De commissie werkt meer aan deskundigheid op gendergebied en raadplegingsvraagstukken met ngo’s en ontwikkelingslanden.
Zoals ik het zie, vormt het systeem-D’Hondt dat in het Europees wordt gehanteerd het grootste obstakel voor de gendermainstreaming binnen de commissie. Wanneer dit systeem wordt toegepast, zullen, zelfs als 30 procent van de Parlementsleden vrouw is, de vrouwen van de kleinere partijen realistisch beschouwd uiterst zelden de kans krijgen om een verslag of advies op te stellen. Dit ontneemt vrouwen ook de gelegenheid te laten zien wat ze kunnen en uiting te geven aan hun standpunten over zaken die van vitaal belang zijn voor hun eigen land, de Europese Unie en de wereld. Al wordt het systeem op zich geacht kleine partijen in de gelegenheid te stellen wetgevingsdocumenten in te dienen, de realiteit is dat dit moeilijk in praktijk te brengen valt. Bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van vrouwen en mannen, zou dit probleem bekeken moeten worden in een bredere context – de context van het Reglement van het Europees Parlement, dat verbeterd moet worden.
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, hoewel ze gelijkwaardig en even belangrijk zijn, heeft de natuur bepaald dat er twee soorten mensen bestaan, de man en de vrouw. Of we dat nu leuk vinden of niet, elke cultuur die hoofdzakelijk gebaseerd is op religie, ongeacht of het om de islam, het joden- of christendom gaat, heeft een eigen kijk op de verhouding tussen mannen en vrouwen. Deze verhoudingen evolueren voortdurend en verbeteren in de loop der tijd. Het bestaan van een Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid in het Europees Parlement en het verslag dat we vandaag behandelen, zijn hoogtepunten in dit evolutieproces.
We mogen echter niet toelaten dat deze evolutie uitmondt in een revolutie. We mogen in geen geval trachten met geweld een artificiële verhouding tussen mannen en vrouwen op te leggen. Hoewel het van cruciaal belang is dat we beide geslachten dezelfde ontwikkelingskansen garanderen, lijkt het me niet aangewezen om artificiële quota voor te schrijven, waarvoor dan ook. Ik denk bijvoorbeeld aan quota voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het openbare leven. Ik ben van mening dat de in het verslag voorgestelde gelijkheidstraining en bewustmaking nuttig kunnen zijn. De invoering van quota zou daarentegen gelijk staan met het discrimineren van betere tegenover minder goede kandidaten. Een dergelijk quotastelsel zou zich vroeg of laat zelfs tegen de vrouw kunnen keren.
Er bestaat niets mooiers dan de diversiteit van de natuur en de cultuur die ons omringt. Diversiteit is de grootste inspiratiebron van het menselijk bestaan. Ik ben ervan overtuigd dat de verschillen tussen mannen en vrouwen net de rijkdom van het leven zijn.
Sylvia-Yvonne Kaufmann (GUE/NGL). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, hartelijk gefeliciteerd met uw verkiezing. Ik wil dit verslag uitdrukkelijk steunen. Naar mijn mening bevat het niets dat indruist tegen het Reglement. Voorts wil ik de rapporteur, mevrouw Záborská, bedanken voor de voortreffelijke samenwerking in de afgelopen tweeënhalf jaar. In het vorige Bureau was ik verantwoordelijk voor vraagstukken betreffende gendergelijkheid, en in de Groep op hoog niveau van het Bureau hebben we samen met de afgevaardigden mevrouw Roth-Behrendt, mevrouw Lulling en mevrouw Gröner, alsmede de heren Friedrich en Daul gewerkt aan de bevordering van gendermainstreaming in het werk van onze commissies. Ik wil mijn dank uitspreken aan u allen, en vanzelfsprekend gaat mijn dank eveneens uit naar het administratief personeel, met name naar de Eenheid Gelijke Kansen van het DG Personeel.
Ik ben ervan overtuigd dat het pas gekozen Bureau het werk van de Groep op hoog niveau zonder onderbreking en met dezelfde toewijding zal voortzetten. Het heeft een goede basis voor zijn werk, want het oude Bureau heeft onlangs mijn verslag over de ontwikkeling van de gendergelijkheid van 2002-2006 unaniem goedgekeurd. Daarin zijn ambitieuze doelstellingen geformuleerd die in 2009 moeten zijn verwezenlijkt, waaronder een aanmerkelijke verhoging van het aantal vrouwen in leidinggevende functies bij het Europees Parlement, met name op middelbaar en hoog niveau. We zullen verdere stappen ondernemen om ons personeel beter in staat te stellen werk en gezin te combineren. Ook zullen wij voortaan beter letten op het gebruik van genderneutrale taal in het werk van dit Parlement.
Het Bureau heeft als eerst actie ondernomen op het terrein van gender budgetting, en dat is een taak die wij in dit Parlement in 2008 allemaal moeten vervullen. Ik hoop dat wij de noodzakelijke opleiding en bijscholing voor alle afgevaardigden in dit Parlement van de grond kunnen krijgen.
Sylwester Chruszcz (NI). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ook ik zou u van harte willen gelukwensen met het aanvaarden van deze zeer belangrijke functie.
Geen enkele wettelijke regeling kan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen garanderen. Het spreekt voor zich dat we in geen enkel geval mogen toelaten dat vrouwen op grond van hun geslacht worden gediscrimineerd. Dat geldt niet alleen voor de werkzaamheden van de commissies, maar in om het even welke context. Linkse en liberale groeperingen grijpen gretig iedere gelegenheid aan om dergelijke kwesties uitvoerig onder de aandacht te brengen. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat respect voor de vrouw niet met wettelijke bepalingen wordt bereikt. Dat respect komt enkel en alleen tot stand door een gepaste opvoeding in het gezin.
De Liga van Poolse Gezinnen, de partij waartoe ik behoor, is zich bewust van het probleem van de discriminatie van de vrouw. Wij hebben op nationaal niveau een reeks wettelijke bepalingen voorgesteld ten voordele van vrouwen en moeders. Wij ondersteunen en bevorderen de rol van de vrouw in het politieke en maatschappelijke leven. Ook in dit Parlement is er voor vrouwen een belangrijke rol weggelegd. Wij staan eveneens achter de inspanningen die worden geleverd om alle gevallen van schending van de waardigheid en van de vrijheid van vrouwen te bestrijden.
Het debat over gendergelijkheid is uiteraard belangrijk. We moeten er echter op toezien dat het niet uitloopt op een ideologisch conflict waarbij mannen en vrouwen het tegen elkaar opnemen in plaats van samen te werken. Dat zou tot een nieuw soort dogma leiden. Nu en dan duikt er een fundamentele vraag op. Gaat het werkelijk om gelijkheid, gelijke rechten en menselijke waardigheid of veeleer om de creatie van een nieuwe ideologie? Is dat wat we ook hier, in het Europees Parlement, van plan zijn? De Liga van Poolse Gezinnen en ikzelf zijn van mening dat speciale wettelijke bepalingen noodzakelijk zijn, niet alleen om een gelijke behandeling van de geslachten te garanderen, maar ook om de vrouw te beschermen.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, proficiat met uw verkiezing en met het feit dat het eerste debat dat u voorzit toevallig een debat over vrouwen is. Dames en heren, mijn complimenten aan de rapporteur, mevrouw Záborská, voor haar evenwichtige verslag. Ik wil haar tevens bedanken voor haar uitmuntende werk als voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid.
Ik ben het ermee eens dat het noodzakelijk is dat vrouwen vertegenwoordigd zijn in de uitvoerende organen van het Europees Parlement die politieke besluiten nemen. Ik ben ook verheugd over de inspanningen om gendermainstreaming onderdeel te maken van de praktische werkzaamheden van alle parlementaire commissies. Het is zaak de belangstelling voor het onderwerp in de commissies te stimuleren en erop toe te zien dat zij voldoende aandacht besteden aan gendermainstreaming.
Gendermainstreaming is niet een strategie die in één keer ten uitvoer moet worden gelegd, maar moet als een draad door het hele politieke proces geweven worden, zodat in alle communautaire beleidsmaatregelen op alle niveaus een element van gendergelijkheid verwerkt wordt.
De eis inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen dient te worden vertaald in een praktische benadering die mannen en vrouwen niet verdeelt. Een grotere nadruk op het belang van de actieve betrokkenheid van mannen bij gendermainstreaming zal ertoe bijdragen dat vraagstukken waarvan men voorheen vond dat zij uitsluitend vrouwen aangingen, aan betekenis winnen. De fracties in het Europees Parlement zouden een zeer belangrijke rol in het proces kunnen spelen door de deelname van vrouwen aan het openbare leven te bevorderen, bijvoorbeeld door vrouwen aan te moedigen zich kandidaat te stellen in verkiezingen voor het Europees Parlement en nationale parlementen.
Het is mijn vaste overtuiging dat het Europees Parlement in 2007, het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, met zijn eigen organisatiestructuren moet laten zien hoe gendergelijkheid een wezenlijk onderdeel is van de politieke werkzaamheden die hier verricht worden ten behoeve van de samenleving, op basis van het non-discriminatiebeginsel, verdraagzaamheid, gelijkheid en solidariteit. Ik vertrouw erop dat de lidstaten gehoor zullen geven aan deze oproep en deze in de tenuitvoerlegging van hun eigen gelijkekansenbeleid zullen laten doorklinken.
Zita Gurmai (PSE). – (HU) Het spreekt toch vanzelf, nietwaar, dat voortplanting, de opvoeding van kinderen, de zorg voor zieken en bejaarden, het bijeenhouden van de familie, evenals gezondheidszorg, onderwijs en sociale diensten onvoorstelbaar zijn zonder de rol die vrouwen daarin spelen? Dit geldt voor bijna elk onderdeel van het leven. Hoe kunnen we dan besluiten nemen over welk vraagstuk dan ook of wetgeving aannemen zonder rekening te houden met hun specifieke gezichtspunten?
Een belangrijke langetermijndoelstelling van het beleid voor gendergelijkheid is dat dit geïntegreerd wordt in alle beleidsterreinen en op alle niveaus. Het verslag van mevrouw Záborská is het eerste waarin een geïntegreerde benadering van gelijke kansen aan de orde wordt gesteld – hartelijk dank daarvoor.
Hoewel de commissies in hun werk meer aandacht besteden aan gendergelijkheid, is er tot op de dag van vandaag niet één orgaan dat gelijke kansen heeft opgenomen in de fundamentele beginselen van zijn werkzaamheden. De strategische basis ontbreekt: meer vrouwen, maar niet meer belangrijke functies? Wij moeten in onze parlementaire commissie de noodzaak serieuzer nemen te voldoen aan de eisen van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, en als we dit voor elkaar willen krijgen, dan moeten we zorgen voor adequate scholing en informatie. We mogen niet toestaan dat mannen en vrouwen hierdoor verdeeld raken; in plaats daarvan moeten we ernaar streven dat iedereen inziet dat het ook in het belang van mannen is als uitdrukking wordt gegeven aan de gezichtspunten van vrouwen.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben er bijzonder trots op dat we in u nu de eerste vrouwelijke eerste-ondervoorzitter hebben. Ik wil u feliciteren, omdat we nu enkele vrouwen in het hoogste orgaan van het Europees Parlement hebben.
Ik ben ingenomen met dit verslag over gendermainstreaming in de commissies. Is het uniek? Het is in ieder geval uniek in zijn soort. Ik wil vooral de rapporteur bedanken voor haar uitstekende werk.
Het is van het grootste belang dat het Europees Parlement zijn invloedrijke positie in de Gemeenschap gebruikt ter ondersteuning en bevordering van gendergelijkheid door middel van een gezonde evaluatie van zijn eigen werkmethoden. Het recht op non-discriminatie wordt met diverse Europese Verdragen beschermd, in het bijzonder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Desalniettemin, moeten we wettelijke instrumenten blijven ontwikkelen om iedereen – man of vrouw – te beschermen tegen discriminatie op grond van geslacht.
Aangezien ik afkomstig ben uit een land, Finland, dat een lange geschiedenis kent op het gebied van de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, was ik bijzonder tevreden met de bevindingen in het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Het verslag laat zien dat een meerderheid van de commissies ten minste enig belang hecht aan gendermainstreaming.
Wel wil ik onderstrepen dat we er nog lang niet zijn. Ik sta achter de ideeën van mevrouw Járóka, bijvoorbeeld dat alle commissies vrouwelijke leden moeten hebben.
Ook al stijgt het aantal vrouwen in het Europees Parlement gestaag, er blijft sprake van ongelijkheid als het gaat om de echt belangrijke posities in de politieke organen, zoals het voorzitterschap van commissies, enzovoorts. Ik dring er derhalve bij alle commissies op aan gendermainstreaming in hun eigen werkzaamheden in de praktijk te brengen. Dit is immers een manier om vrouwen de mogelijkheid te geven volledig deel te nemen aan het besluitvormingsproces van de EU.
Tot slot wil benadrukken dat er behoefte is aan specifieke gegevens die zijn uitgesplitst naar geslacht. Dat is uiteindelijk de enige manier om echt te evalueren hoe we presteren en wat er nog gedaan moet worden. Zulke statistieken op basis van geslacht zijn zeer belangrijk voor onze toekomstige werkzaamheden.
Teresa Riera Madurell (PSE). (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik u feliciteren met uw uitverkiezing, en daarnaast feliciteer ik ook mevrouw Záborská met haar verslag, dat helaas eens te meer duidelijk maakt dat er ondanks alle inspanningen ook in de publieke instellingen nog steeds geen gelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen als het gaat om de verdeling van hoge functies.
Als het ons doel is om volledige gelijkheid te bereiken in de samenleving, moeten wij in de Europese instellingen, en in het bijzonder in het Europees Parlement, laten zien dat het ons ernst is en het goede voorbeeld geven. Een geïntegreerde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in onze werkzaamheden en meer vrouwen op verantwoordelijke functies zijn daarom twee zaken die door alle organen van ons Parlement heel serieus moeten worden genomen.
Dit verslag heeft als verdienste dat het een document van onze instelling is dat een stap in de goede richting zet, maar het zou een duidelijker vervolg moeten hebben, en dat kan door heldere doelstellingen vast te stellen, door te bepalen welke methodologie gebruikt moet worden om die doelstellingen te bereiken, door aan te geven wie verantwoordelijk zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en door periodieke evaluaties uit te voeren waarmee we kunnen vaststellen wat er bereikt is, en als de doelstellingen niet zijn gehaald, wat daar de oorzaken van zijn.
Alleen als iedereen in deze instelling zich voortdurend en volledig inzet voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zullen we die kunnen verwezenlijken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wilde u en alle mannelijke en vrouwelijke collega’s van harte gelukwensen met de nieuwe functies.
Overeenkomstig het fundamentele gelijkheidsbeginsel van het communautair recht, dat is verankerd in artikel 2 van het Verdrag, en het streven naar opheffing van elke vorm van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen via de toepassing van het in artikel 3, lid 2 opgenomen beginsel van een geïntegreerde benadering van het gelijkheidsvraagstuk, is het Europees Parlement met zijn resolutie van 2003 een politieke verbintenis aangegaan en heeft het besloten een institutioneel kader voor dit doel te verwerven.
De aanzet hiertoe is in 2005 gegeven door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en met de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau voor gelijkheid. Dankzij de geïnspireerde leiding van onze voorzitter, mevrouw Záborská, en de essentiële bijdrage van de vertegenwoordigers van de andere eenentwintig Parlementaire commissies die zich bezighouden met gelijkheidsvraagstukken en de medewerking van hun secretariaten, zijn wij in staat om vandaag, in het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, een eerste document aan te nemen en als Europees Parlement concrete invulling te geven aan de politieke verbintenis tot zelfkritiek wat de toepassing van de geïntegreerde benadering betreft.
Om tot de noodzakelijke bevindingen te komen is een voor het Europees Parlement ongekende methode gevolgd. Wij moesten innovatief te werk gaan en blijk gegeven van veel vindingrijkheid om de huidige situatie in kaart te kunnen brengen. Positief is dat de meeste commissies zich hebben uitgesproken voor mainstreaming van de gelijkheidsvraagstukken, ofschoon zij bij de vaststelling van hun prioriteiten geen strategie hebben gevolgd voor het onderhavig vraagstuk.
In het verslag staat hoe deze mainstreaming in zijn werk moet gaan. Er moet een plan worden opgesteld, en daartoe geven wij vandaag met onze stemming de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid opdracht. Dit plan moet voor het einde van de huidige zittingsperiode klaar zijn. Natuurlijk moeten wij allen – ambtenaren en afgevaardigden – eerst bijlessen gaan volgen, als wij in staat willen zijn om de juiste evaluatiemechanismen uit te werken, rekening te houden met de bijzonderheden van elke Parlementaire commissie, complementariteit en compatibiliteit van de beleidsvormen te garanderen, en om de bevoegdheden en de belangen van de afgevaardigden met elkaar te kunnen combineren.
Het besluit om twee keer per mandaat de toepassing van de geïntegreerde benadering te toetsen, geeft ons de mogelijkheid om een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling te maken. Het gaat hierbij om rechtvaardigheid, en het verheugt mij dan ook dat de commissaris die bevoegd is voor rechtvaardigheid, vandaag onder ons is. Wij moeten geen kritiek uiten op de afwezigheid van vrouwen in besluitvormingsfuncties, maar op het feit dat waardevolle vrouwen niet in gelegenheid worden gesteld om te wedijveren met waardevolle mannen. Wij vragen, mijnheer de commissaris, om herstel van de rechten en om invoering van meritocratie voor mannen en vrouwen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het Europees Parlement vertegenwoordigt de Europese samenleving die uit 492 miljoen burgers en 27 landen bestaat. Dit Parlement is echter geen correcte weerspiegeling van de sociale structuur van de maatschappij die het vertegenwoordigt, aangezien het aandeel vrouwelijke Parlementsleden amper 30 procent bedraagt. Dat is veel te weinig. Slechts 13 procent van de Poolse afgevaardigden is vrouw en een aantal landen als Malta en Cyprus hebben geen enkele vrouwelijke vertegenwoordiger in dit Huis.
Met de verdeling van de verantwoordelijke functies op bestuurlijk niveau in de politieke besluitvormingsorganen van het Europees Parlement is het niet veel beter gesteld. Hoewel de meerderheid van de commissies voorstander is van de integratie van vraagstukken betreffende de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, wordt daar in de praktijk, bij het vaststellen van de politieke prioriteiten, nauwelijks rekening mee gehouden. Met het oog hierop dient onderstreept te worden dat het van wezenlijk belang is om een Groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid in te stellen. Die groep moet ook buiten het Europees Parlement optreden en de lidstaten ertoe aanzetten om hun beleid inzake gendergelijkheid doeltreffend ten uitvoer te leggen.
Politieke partijen en groeperingen dienen een cruciale rol te spelen om vrouwen in staat te stellen volledig deel te nemen aan het politieke leven. Een aantal groeperingen en partijen heeft reeds met succes een quotastelsel ingevoerd voor de opstelling van de kieslijsten voor collectieve organen. Alle overige betrokkenen zouden hun voorbeeld moeten volgen. Alleen op die manier zullen we ervoor zorgen dat gendergelijkheid in de toekomst werkelijkheid wordt in de Europese Unie en geen ijdele hoop blijft.
Tot slot zou ik mevrouw Záborská willen gelukwensen met dit erg grondig voorbereide document. Voorts wil ik u, mevrouw de Voorzitter, feliciteren met uw belangrijke taak. Als vrouw ben ik er bijzonder trots op dat u deze functie bekleedt.
Ljudmila Novak (PPE-DE). – (SL) Een maatschappij waarin beide geslachten een gelijkwaardige rol spelen, ontwikkelt zich succesvoller dan een maatschappij die door mensen van eenzelfde geslacht geleid wordt. Er bestaan ook beroepen die omwille van natuurlijke omstandigheden eenvoudiger of beter door mannen of net door vrouwen uitgeoefend worden.
Reeds geruime tijd weten we echter dat zowel mannen als vrouwen zich in leidinggevende jobs of in politieke functies kunnen waarmaken. Waarom moeten we dan onze goedkeuring geven aan verslagen over de gelijkheid van geslachten, aangezien we toch in de Europese Unie leven, in de meest democratische gemeenschap ter wereld, die de hoogste democratische normen vooropstelt?
Ik heb mezelf ervan overtuigd dat daar zelfs in het Europees Parlement dringend behoefte aan is. In verschillende documenten overladen we de burgers met nieuwe verplichtingen, maar wanneer mandaten en prestigieuze politieke functies in ons Parlement moeten verdeeld worden, breekt een onverbiddelijke strijd om een positie uit.
De gelijkheid van geslachten en de gelijkwaardigheid van kleine en grote landen is eenvoudigweg toe te schrijven aan de methode-d’Hondt. Ik ben graag lid van de politieke Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, maar ik ben niet tevreden met de verdeling van de functies. Wanneer een vrouw haar moed verzamelt en zich kandidaat stelt voor een leidinggevende functie, moet ze haar kandidatuur laten varen ten voordele van een andere kandidate voor dezelfde functie, opdat er in de massa mannen ten minste één vrouw verkozen wordt.
Vrouwen moeten zich geen kandidaat stellen enkel omdat ze vrouw zijn, maar omdat er zich onder ons veel bekwame vrouwen bevinden die zich bij hun werkzaamheden reeds vaak bewezen hebben. Ik wil niet alle schuld in de schoenen van de mannen schuiven. Ook wij, vrouwen, moeten ambitieuzer worden en niet enkel de ons opgelegde taken uitvoeren. Laten we, voordat we onze burgers bedelven onder wettelijke verplichtingen en aanbevelingen, eerst eens kijken hoe we die zelf vervullen.
Inger Segelström (PSE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en ook mevrouw Záborská, bedanken voor hun voortreffelijke initiatief en hun uitstekende verslag. Na dit debat moet ik echter helaas constateren dat de mannen die eraan hebben deelgenomen een aantal wel heel prehistorische opvattingen naar voren hebben gebracht. Dat is werkelijk heel triest.
Er is in dit debat al veel gezegd, en ik wil mijn spreektijd gebruiken om enkele principiële vragen aan de orde te stellen. Het Parlement zal nooit geïntegreerde commissies krijgen waarvan de commissiewoordvoerders of voorzitters voor de helft uit vrouwen bestaan, zolang het Europees Parlement niet voor de helft uit vrouwen bestaat. Ik spreek uit eigen ervaring. In Zweden konden wij pas in 1994, toen de helft van de politici en de leden van het Zweedse parlement vrouwen waren, belangrijke veranderingen doorvoeren. Veel vrouwen in de commissies van het Europees Parlement vinden het lastig om hun parlementaire taken en hun verantwoordelijkheden voor hun gezin te combineren. Zolang het Parlement ouders niet de mogelijkheid biedt thuis te blijven met een ouderschapsverzekering en een uitkering te krijgen en een vervanger op hun werk, zullen wij een probleem houden met de gendergelijkheid. Een van de sterke punten van het verslag is dat daarin maatregelen worden besproken en worden voorgesteld voor ambtenaren en onszelf als Parlementsleden, maar in het volgende verslag zou ik graag meer streefcijfers en maatregelen voor werknemers willen zien. Ik zie ook uit naar een debat over de vraag hoe en wanneer ons Parlement voor de helft uit vrouwen zal bestaan.
De Voorzitter. – Ik wil u allen hartelijk danken voor uw gelukwensen. Ik vind het zeer symbolisch dat het eerste debat dat ik heb voorgezeten het verslag over gelijke kansen betrof.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag om 12.00 uur plaats.
4. Recht van toepassing op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II") (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0481/2006) van Diana Wallis, namens de Commissie juridische zaken, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("ROME II") (09751/7/2006 – C6-0317/2006 – 2003/0168(COD)).
Diana Wallis (ALDE), rapporteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, Rome II is voor ons allemaal een lange reis geweest en, hoewel we wellicht gehoopt hadden dat dit het eindpunt zou zijn, lijkt het erop dat we niet meer dan een volgende halte hebben bereikt.
Allereerst wil ik zeggen dat we het waarderen dat in het gemeenschappelijk standpunt een aantal van onze ideeën uit de eerste lezing zijn overgenomen. Verder wil ik benadrukken, mijnheer de commissaris, hoe veel belang we hechten aan deze verordening, aangezien die voorziet in de feitelijke blauwdruk, of routekaart, die helderheid en zekerheid zal verschaffen wat betreft de grondslag van civielrechtelijke vorderingen in heel Europa. We hebben behoefte aan die zekerheid, en wij, hier in het Parlement, willen dat die er komt, maar dan wel op een goede manier. De verordening moet afgestemd zijn op de wensen en behoeften van degenen die we vertegenwoordigen. Het gaat niet louter om een theoretische academische oefening; we maken politieke keuzen die gevolgen hebben voor het wegen van de rechten en verwachtingen van partijen die zich tot civiele rechtbanken wenden.
Ik vind het jammer dat we in deze fase geen overeenstemming hebben weten te bereiken. Ik geloof nog altijd dat dit met iets meer inzet en ondersteuning mogelijk was geweest. Misschien komt dit doordat de twee andere instellingen er niet aan gewend zijn dat het Parlement medebeslissingsrecht heeft op dit specifieke terrein – het spijt me, maar daaraan zult u moeten wennen!
Ik wil ook al mijn collega's uit de verschillende fracties in de Commissie juridische zaken bedanken, die mij zijn blijven vergezellen tijdens deze lange reis en die steun hebben verleend aan een gemeenschappelijke visie, die, bij voldoende aanwezigheid in dit Parlement, duidelijk in de uitslag van onze stemming tot uitdrukking zal komen.
Dan zal ik nu in detail ingaan op de punten waarover we nog van mening verschillen. We hebben altijd duidelijk gesteld dat we de voorkeur geven aan een algemene regel met zo min mogelijk uitzonderingen. Als het niet zonder uitzonderingen kan, dan moeten die duidelijk omschreven zijn. Zo hebben we het standpunt over productaansprakelijkheid aanvaard. Er bestaan echter nog steeds problemen met betrekking tot oneerlijke concurrentie en milieu.
Wat oneerlijke concurrentie betreft, hebben we tegelijkertijd te maken met een voorstel van commissaris Kroes. De twee voorstellen moeten tezamen functioneren; dat is momenteel niet het geval. We hebben geprobeerd een aanvaardbaarder formulering voor te leggen, die het naar alle waarschijnlijkheid tijdens de stemming hier vandaag helaas niet zal halen, en ik verzoek de collega’s derhalve met klem voor schrapping van deze formulering te stemmen, zodat we hierop in het bemiddelingscomité terug kunnen komen en deze taak goed kunnen aanpakken.
Hetzelfde geldt voor het milieu. Ik weet dat velen hiervoor een aparte regel willen en daarvoor heb ik het grootste respect,, maar dan moet het geen regel zijn om alleen de krantenkoppen mee te halen. Het moet een regel zijn waaruit duidelijk blijkt waarop hij van toepassing is. Aangezien we al diverse mogelijke formuleringen hebben, is de veiligste optie, wederom, de algemene regel, en ik dring daarop dan ook aan. Dit zou ons ook de mogelijkheid bieden de afzonderlijke regel vandaag te schrappen en de definitie ervan in het bemiddelingscomité opnieuw te bekijken.
Nu kom ik toe aan de twee belangrijkste kwesties voor dit Parlement. De eerste is smaad. Weest u er alstublieft van overtuigd dat we heel goed beseffen hoe lastig dit probleem is. Toch zijn we er in eerste lezing in geslaagd hiervoor vanuit het gehele Parlement een enorme meerderheid te krijgen, en waarschijnlijk zult u hier vandaag een soort herhaling van dat patroon zien. Dat de Commissie besloot deze kwestie uit te sluiten nog voordat we een en ander opnieuw in overweging konden nemen, was op zijn zachtst gezegd teleurstellend. Dat zij dit deed op basis van een duidelijke herzieningsclausule van twee jaar, die nu verdwenen is, is onaanvaardbaar. We weten dat de problemen op het gebied van media en communicatie alleen maar groter zullen worden en ons zullen blijven achtervolgen. Misschien kunnen we dit probleem nu niet oplossen, maar binnenkort zullen we ons opnieuw over Brussel I buigen, en het is noodzakelijk dat de rechtsbevoegdheid en de vigerende wetgeving gelijke tred blijven houden. Ontzeggen we onszelf dus de kans om dit opnieuw te bekijken? Wellicht is uitsluiting van dit onderwerp écht het enige antwoord, maar dit Parlement wil graag nog iets meer proberen om te zien of we hiervoor toch geen oplossing kunnen vinden.
Dan kom ik nu bij het onderwerp dat mijn collega's met de grootste vasthoudendheid hebben ondersteund, waarvoor mijn hartelijke dank: schadeclaims bij verkeersongevallen. Mijnheer de commissaris, we worden gesteund door verzekeraars, juristen, slachtoffers, we worden gesteund door degenen die we vertegenwoordigen, maar op of ander manier kunnen we deze zorgen niet overbrengen aan de Commissie of de Raad.
Zelfs vorige week nog werd ik aangesproken door een hoge functionaris van het ministerie van Justitie die dacht dat wat wij probeerden te doen neerkwam op het toepassen van Duits recht ter bepaling van de aansprakelijkheid in verband met een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in het Verenigd Koninkrijk, waar we uiteraard aan de “verkeerde” kant van de weg rijden. Denkt u nu echt dat we zo dom zijn? Ik zou willen dat mensen de beleefdheid hadden om onze voorstellen te lezen en ze te proberen te begrijpen: het gaat uitsluitend om toepassing van het aanvaarde beginsel van restitutio in integrum – om de situatie waarin slachtoffers verkeerden vóór het ongeval te herstellen. Dit zou toch niet zo angstaanjagend moeten zijn. De onlogische aanpak zou zijn dat een rechter in het land van het slachtoffer de zaak zou kunnen behandelen aan de hand van de richtlijnen motorrijtuigenverzekering en Brussel I, en vervolgens een buitenlandse, externe wet zou moeten toepassen met betrekking tot schadeclaims. Dat zou pas onlogisch zijn – en dat is de situatie zoals die nu is. Kijkt u alstublieft naar wat we zeggen en besef dat, met het oog op de steeds verder toenemende verkeersmobiliteit van onze Europese burgers, dit onderwerp, liever eerder dan later, om onze aandacht vraagt en dat een algemene herzieningsclausule van vier jaar gewoon niet volstaat.
Mijn laatste hoop is dat onze debatten het internationaal privaatrecht uit de stoffige kasten in de ministeries van Justitie en deskundigencomités hebben gehaald en tot onderwerp hebben gemaakt van een openbaar, politiek en transparant debat. Het enige wat we u derhalve vragen is nog iets meer geduld met ons te hebben zodat de Europese instellingen dit samen op een goede manier kunnen afhandelen.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Wallis graag bedanken voor haar werk. Zoals u weet wordt er al drieëneenhalf jaar over dit voorstel gepraat. Met de verbeteringen die het Parlement en de Raad in twee lezingen hebben aangebracht, denk ik dat dit plan nu zogezegd tot volle wasdom is gekomen. Ten eerste wordt door economen en beoefenaren van juridische beroepen ongeduldig uitgekeken naar deze verordening, omdat ze essentieel is voor de rechtszekerheid, en ten tweede betreft het een tekst die van wezenlijk belang is voor de totstandbrenging van de Europese rechtsruimte en voor een goed functioneren van de Europese interne markt. Uw stemming, geachte afgevaardigden, vormt dan ook een cruciale stap voor de toekomst van deze kwestie.
In mijn ogen zou het de beste oplossing zijn om geen bemiddelingsprocedure in te zetten. Mocht dit echter toch onvermijdelijk zijn, dan acht de Commissie het essentieel dat na uw stemming aan alle voorwaarden is voldaan opdat aan het einde van de rit een bevredigende tekst kan worden aangenomen. Ik heb er nog altijd vertrouwen in dat met steun van het Parlement een gunstige oplossing gevonden kan worden.
Net als u, mevrouw Wallis, betreur ik het ontbreken van speciale regels met betrekking tot laster in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. We hebben ons er met tegenzin bij moeten neerleggen dat deze regel werd geschrapt. Waarom? Omdat er geen enkel compromis over een tekst mogelijk is. Ik wil u eraan herinneren dat er in april 2006 meer dan tien verschillende mogelijkheden bij de Raad ter tafel lagen, waarvan geen enkele ook maar enige kans maakt om te worden goedgekeurd, nu niet, en in de toekomst waarschijnlijk evenmin.
U weet ook dat de herzieningsclausule geen kans maakt. Ik denk dat we zeker niet de doos van Pandora moeten openen door een bepaling goed te keuren waarover in de verste verte geen overeenstemming tussen de instellingen gevonden zal kunnen worden, zoals meerdere leden van de Commissie juridische zaken al hebben benadrukt. Een ander belangrijk punt is dat het aantal internationale geschillen op dit terrein zeer beperkt is. U weet misschien dat zelfs de verenigingen die de pers vertegenwoordigen akkoord gaan met het weglaten ervan, zoals zij mij enkele dagen geleden schriftelijk te kennen hebben gegeven.
Daarnaast hebt u nog andere essentiële punten aangestipt, bijvoorbeeld de opheffing van de bijzondere regels met betrekking tot concurrentie en milieu. Ik moet u heel eerlijk zeggen dat ik de schrapping van de bijzondere regels op deze terreinen moeilijk kan aanvaarden. Bijzondere regels mogen dan niet voor iedere situatie de meest geschikte oplossing zijn, maar als het gaat om concurrentie is een bijzondere regel mijns inziens van wezenlijk belang, omdat deze de algemene regel voor het lokaliseren van de betreffende markt verduidelijkt. Ik ben dan ook blij dat de rapporteur van een belangrijke fractie nu zal pleiten voor het handhaven van de bijzondere regels en dit formuleringsvoorstel zal steunen. Wat het milieu betreft is de bijzondere regel gericht op het voorkomen van milieudumping. In het huidige politieke klimaat staat de Commissie garant voor een heel sterke bescherming van het milieu. Ik denk dat Rome II daaraan kan bijdragen.
Wat de Raad aangaat: zoals u weet hebben de meeste landen die het internationaal privaatrecht hebben gecodificeerd bijzondere regels voor deze twee terreinen. De Raad pleit niet alleen voor handhaving van deze twee bijzondere regels, maar heeft bovendien andere overwegingen toegevoegd. We delen de mening dat de bijzondere regels de rechtszekerheid moeten versterken.
Als het gaat om de verkeersongevallen, ligt het mij, net als het Parlement, na aan het hart dat de situatie van verkeersslachtoffers verbetert. Dat is ook een van de doelstellingen van het voorstel. Vandaag heeft de Commissie juridische zaken een nieuwe regel voorgesteld, volgens welke de rechter erop moet toezien dat alle schade wordt vergoed. Dit is een heel interessant idee, maar ik vind dat dit een kwestie is van harmonisering van het materiële privaatrecht van de lidstaten en dat het buiten het internationaal privaatrecht valt. Mijns inziens is Rome II niet het geëigende kader voor een dergelijke harmonisering, maar ik kan beamen dat ik een oplossing wil vinden voor het door de Commissie juridische zaken en het Parlement aan de orde gestelde probleem, zij het in een andere context van substantiële harmonisering. Wat betreft de vraag of met de algemene regel bevredigende oplossingen kunnen worden gevonden of dat een nieuwe bijzondere regel nodig is, blijf ik welwillend ten aanzien van een grondige bestudering van dit probleem, zoals voorzien in amendement 26 van het uitvoeringsverslag.
Dit brengt ons meteen bij een volgend punt, namelijk de toepassing van vreemd recht. Dit vraagstuk is het onderwerp van de amendementen 12 en 21 en het is een wezenlijk onderdeel van het Haags Programma. Laat ik echter nogmaals benadrukken dat Rome II niet het aangewezen kader is voor dergelijke regels, die op het totale terrein van handelsrecht en privaatrecht van toepassing zouden moeten zijn. Wat ik, meer in het algemeen, wel kan beloven is dat ik de maatregelen om de toepassing van vreemd recht te vergemakkelijken, grondig zal bestuderen. Hetzelfde kan ik u zeggen als het gaat om de richtlijn over het oorsprongslandbeginsel. In de Dienstenrichtlijn wordt de toepassing van de instrumenten Rome II en Rome I al behouden en daarom lijkt de bij amendement 24 voorgestelde regel mij niet noodzakelijk, niet omdat dit beginsel niet verduidelijkt hoeft te worden, maar omdat er immers al een waarborg is.
Rainer Wieland, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Wallis bedanken voor het aansnijden van enkele belangrijke punten.
We hebben deze week veel gehoord over “het Europa van de burgers”. Wie de titel van dit document leest, is geneigd te denken dat veel Europese burgers bij het zien daarvan afhaken omdat het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen hun al te ingewikkeld lijkt. Het is echter een Europese kwestie bij uitstek, iets waarover de meeste Europese automobilisten al eens hebben nagedacht, iets in deze trant: “Ik kom uit land A, rij door land B en krijg een ongeval met een inwoner uit land C die wellicht nog een inwoner van land D als passagier bij zich heeft.” Dergelijke situaties komen regelmatig voor, en met dit dossier werken we dan ook verder aan een Europa van de burgers. De noodzaak om dergelijke zaken te regelen, is des te dringender nu de mensen steeds mobieler worden en de betekenis van de grenzen steeds meer afneemt. Op dit terrein kan er nog het een en ander worden verbeterd. Het draait hier dus om ‘het Europa van de burgers’.
Vandaag is er al eerder verwezen naar andere juridische aspecten die ongetwijfeld minder vaak voorkomen dan verkeersongelukken, namelijk gevallen van aansprakelijkheid voor misdaden, oneerlijke concurrentie en het gecompliceerde terrein van het milieu.
Mijn fractie zal ervoor pleiten de mogelijkheden van dit Parlement zo open mogelijk te houden voor deze derde lezing van deze bemiddelingsprocedure. Wij denken dat er nog veel ruimte is om de regels zo te formuleren dat deze beter berekend zijn op hun taak. Ik wil onderlijnen wat mevrouw Wallis reeds heeft gezegd. Het is een nieuwe realiteit waarover het Parlement mede moet beslissen, en het zal eveneens een nieuwe realiteit zijn dat wij, zodra de uitkomst van de derde lezing vaststaat, heel goed letten op de dingen die hier in het Parlement misschien geen meerderheid in de juridische zin van het woord, maar wel een politieke meerderheid hadden en moeten we kijken of deze zaken, die het Parlement belangrijk vond, wellicht toch nog kunnen worden opgenomen. We mogen met spanning afwachten wat de uitkomst van deze derde lezing zal zijn. We zullen ons ervoor inzetten de mogelijkheden van een Europa van de burgers zo open mogelijk te houden.
Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, we hebben te maken met een tekst die tamelijk ingewikkeld is en waarop de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement een reeks amendementen heeft ingediend. Ook heeft de commissie haar visie gegeven op het standpunt van de Raad.
Ik denk dat de rapporteur goed werk heeft verricht, maar in de Commissie juridische zaken zijn de standpunten bepaald door een fractie die in deze commissie wel, maar in de plenaire vergadering niet op een meerderheid kan rekenen, reden waarom de socialistische fractie te kennen geeft dat zij het niet eens is met verschillende van de amendementen die zijn aangenomen door de Commissie juridische zaken.
Ik heb het vooral over het schrappen van de opmerking over “bijzondere bepalingen”, bijvoorbeeld die inzake televisie zonder grenzen, e-commerce, en andere zaken. En dan heb ik het ook over milieuschade. Milieuschade is tegenwoordig zo’n belangrijk onderwerp dat het nauwelijks voorstelbaar is dat er een regeling kan bestaan waarin geen rekening wordt gehouden met dit aspect.
En er is nog een ander aspect, te weten oneerlijke concurrentie. Oneerlijke concurrentie verdient het om een gedetailleerde regeling te krijgen. Een verklaring van algemene aard voldoet niet, omdat dit invloed heeft op een groot aantal aspecten van de interne markt.
Kortom, wij zijn het eens met het merendeel van de amendementen die de rapporteur heeft ingediend, maar we zijn het niet eens met verschillende van de amendementen die in de Commissie juridische zaken zijn aangenomen door een meerderheid die ik als toevallig zou willen bestempelen en die waarschijnlijk niet zijn evenknie zal vinden in dit Huis. In ieder geval heb ik de indruk dat we dit onderwerp in detail zullen moeten bekijken tijdens de bemiddeling, afhankelijk van het resultaat van de stemmingen die hier zullen plaatsvinden.
Gezien het feit dat verschillende fracties verschillende amendementen hebben ingediend op de amendementen die zijn aangenomen door de Commissie juridische zaken, is het moeilijk te zeggen hoe de definitieve tekst van het Parlement eruit gaat zien totdat we morgen gestemd hebben.
Toomas Savi, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wallis, mevrouw de commissaris.
Toen de onderhavige ontwerpwetgeving werd voorbereid, waren mijn aanhangers en ik van plan een amendement op het Rome II-verslag in te dienen. Helaas had dit geen succes. Daarom wil ik de inhoud van dit amendement nu aan u presenteren.
Overeenkomstig de algemene regel van de bepaling moet in het geval van niet-contractuele verbintenissen de wetgeving worden toegepast van het land waarin de schade ontstaat. Artikel 9 bevat echter een uitzondering en vereist de automatische toepassing van de wetgeving van het land waarin het arbeidsconflict plaatsvindt. Het is mijn voorstel om artikel 9 uit de ontwerpwetgeving te schrappen.
De uitzondering in artikel 9 zorgt ervoor dat niet alle partijen in arbeidsverhoudingen gelijk worden behandeld en dat het midden- en kleinbedrijf dat diensten in het buitenland aanbiedt, in een zeer ongunstige positie terecht kan komen.
Vanwege mogelijke arbeidsconflicten kunnen ondernemingen hun contractuele verplichtingen niet nakomen en zijn ze gedwongen hun werknemers terug te sturen, de ontstane schade te vergoeden en een boete te betalen, waardoor de verwachte inkomsten niet worden verkregen. Op die manier ontstaat de schade van het arbeidsconflict in het land waarin de onderneming is gevestigd en niet in het land waarin het arbeidsconflict plaatsvindt.
Naar mijn mening had men een analyse moeten uitvoeren naar de gevolgen van de introductie van artikel 9 in de communautaire regelgeving vóórdat het artikel werd geïntroduceerd.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, Achter de titel Rome II gaan kwesties schuil met een zeer directe en zeer aanzienlijke impact op de burgers, en daarom waren de discussies over de verschillende vraagstukken in de commissie ook zo intensief. Ik wil er drie naar voren halen.
Het eerste punt is het vraagstuk van de gevolgen voor het milieu van grensoverschrijdende schade. Wat de bescherming van het milieu betreft, doet zich over het algemeen de rampzalige tendens voor dat men probeert problemen van de buren te negeren, ook als men die zelf door onverantwoordelijk handelen heeft veroorzaakt. Tot onze spijt moeten we constateren dat het mensen kennelijk niets kan schelen en dat er steeds weer verontreinigende installaties vlak bij grenzen worden gebouwd. We hebben geprobeerd regels op te stellen die slachtoffers van dergelijke milieuproblemen maximaal moeten beschermen en die de milieudumping voorkomt waar de commissaris over sprak.
Helaas hebben de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa besloten om hier niet mee in te stemmen, waarmee ze de weg hebben geëffend voor een stap achteruit, die in mijn ogen desastreus is. Ik hoop dat de Raad en de Commissie ons helpen een betere weg te vinden.
Wat betreft de bescherming tegen smaad in de media zijn we erin geslaagd een compromis te bereiken dat in mijn ogen de persvrijheid beschermt en ondersteunt. Deze fundamentele waarde van de Europese Unie dienen we met respect te behandelen en hij dient centraal te staan in ons handelen. De persvrijheid beschermen lukt het best als de juridische gevolgen ter discussie kunnen worden gesteld in het land waar de krant of het medium is gevestigd.
Ik beschouw de kwestie van de verkeersongevallen als bijzonder belangrijk, want het kan iedereen overkomen. Op dit punt hebben we een compromis tot stand gebracht, en ik hoop dat dit zal worden aanvaard in de onderhandelingen met andere organen.
De burgers mogen van ons verwachten dat we rekening houden met hun dagelijkse behoeften en dat we de belangen van de slachtoffers vooropstellen. Dat verwachten de mensen in Europa van ons.
Barbara Kudrycka (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou om te beginnen de rapporteur van harte willen bedanken. Ze heeft werkelijk alles in het werk gezet om de amendementen van het Parlement in eerste lezing zo nauwgezet mogelijk in dit moeilijke en technische verslag weer te geven. Dat is cruciaal, vooral met het oog op het artikel over smaad, dat voor de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van uitzonderlijk belang is.
Ik heb begrip voor de politieke moeilijkheden die het bijzonder lastig maken om in de Raad tot een compromis te komen over de kwestie inzake het artikel over smaad. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het Parlement in eerste lezing een erg duidelijk standpunt ingenomen heeft in deze aangelegenheid. De in eerste lezing voorgestelde oplossing was, naar mijn mening, zonder twijfel de beste poging om een compromis te bereiken dat rekening houdt met de belangen van de slachtoffers en de uitgeverijen. De Commissie, in haar gewijzigde voorstel, en de Raad, in zijn gemeenschappelijk standpunt, hebben het idee laten varen om in deze verordening regels op te nemen over de wetgeving die in geval van smaad moet worden toegepast. Zoals blijkt uit haar voorstel in eerste lezing, is de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van mening dat dit onderwerp toch aan bod moet komen. Het standpunt van het Parlement in eerste lezing is een verstandige benadering, die aansluit bij de arresten van het Europese Hof van Justitie.
Ik wil nog kort ingaan op de overige kwesties. We zouden in gedachten moeten houden dat de collisieregels vaak een eigen logica volgen. Als we ze aan de wetgeving op het gebied van de interne markt koppelen, kan dat door een gebrek aan samenhang voor problemen zorgen. De uitzonderingen met betrekking tot oneerlijke concurrentie en milieubescherming, die bijgevolg in speciale regelgeving moeten worden opgenomen, compliceren echter nodeloos het Europese privaatrecht. Bovendien zijn ze lijnrecht in strijd met onze algemene doelstelling van deregulering en vereenvoudiging van de Europese wetgeving.
Tot slot zou ik willen stellen dat onze Gemeenschap hier de mogelijkheid heeft om de basis te leggen voor een gemeenschappelijk burgerlijk recht. De werkzaamheden aan de verordeningen Rome I en Rome III zijn aan de gang. Ik vertrouw erop dat we de werkzaamheden met betrekking tot Rome II weldra kunnen afronden. Ook het werk inzake de gemeenschappelijke referentiekaders evolueert in de goede richting. Ik hoop dat al deze projecten een positieve bijdrage zullen leveren tot een betere werking van de interne markt in het kader van ons grote Europese project.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in de eerste plaats de rapporteur, mevrouw Wallis, van harte willen feliciteren. Ik wil haar tevens bedanken voor haar werk met betrekking tot deze buitengewoon belangrijke kwestie voor de toekomst van de Europese integratie. Dit is een belangrijke stap voorwaarts in de ontwikkeling van een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.
Wat betreft de ontwerpverordening die we vandaag behandelen, zouden we bijzondere aandacht moeten besteden aan de noodzakelijke samenhang tussen de voorschriften die reeds van kracht zijn en de volgende verordeningen. We moeten ons ervan vergewissen dat deze laatste geen nieuwe hinderpalen opwerpen en dus de doeltreffende werking van de interne markt niet belemmeren, maar zijn verdere ontwikkeling bevorderen. De heer Medina Ortega heeft reeds naar een aantal specifieke kwesties verwezen, onder andere met betrekking tot milieubescherming en concurrentie.
Ik zou willen benadrukken hoe belangrijk het is dat we ervoor zorgen dat de vraag naar het toepasselijke recht naar behoren wordt behandeld, zowel door de betrokken partijen als door de rechter. Dit zal de rechtszekerheid ten goede komen. In sommige gevallen is het aangewezen om de voorschriften te standaardiseren. Ik doel onder meer op kwesties in verband met smaad, inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten, evenals de begroting van de schade in geval van persoonlijk letsel.
We zouden onze steun moeten verlenen aan het standpunt van het Parlement in eerste lezing dat in deze verordening situaties wil opnemen waarin een duidelijk nauwere betrekking geacht wordt te bestaan met het land van de eerste plaats van publicatie of uitzending van de informatie, bijvoorbeeld van smadelijke informatie. Een dergelijke benadering resulteert in een duidelijke regel die van toepassing is op alle publicaties, zelfs op het internet.
Daarnaast zouden we onze steun moeten uitspreken over het standpunt met betrekking tot de toepassing van het nationaal recht van het slachtoffer bij de begroting van de schadeclaim in geval van ongevallen met persoonlijk letsel. Een dergelijke benadering zal het vrije verkeer van personen binnen de interne markt aantrekkelijker maken. Bovendien wordt zo vermeden dat een onredelijke last komt te liggen bij de socialezekerheids- en bijstandstelsels van het land van gewone verblijfplaats van het slachtoffer van een ongeval.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Wallis bedanken voor haar relevante werk aan dit dossier en voor haar uitstekende samenwerking als coördinator van de ALDE-Fractie in de Commissie juridische zaken.
In combinatie met de Rome II-verordening stelt de EU een coherent rechtskader vast met betrekking tot de verbanden tussen het internationaal privaatrecht en andere communautaire instrumenten. Deze verordening zou de soepele werking van de interne markt moeten bevorderen in plaats van belemmeren, en dan met name het vrije verkeer van goederen en diensten. Ik vond het zeer bedroevend te horen dat de onderhandelingen met de Raad tot nu toe geen resultaat hebben opgeleverd, maar ik ben er absoluut zeker van dat mevrouw Wallis de opmerkingen die zijn gemaakt door onze commissie en het Parlement aan de orde zal blijven stellen.
Ik wil zelf met name twee kwesties onder de aandacht brengen. Ten eerste moeten inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen smaad, volledig worden uitgesloten van de werkingssfeer van Rome II. Bij gebrek aan regels ter bescherming van de redactionele onafhankelijkheid is uitsluiting de enige haalbare oplossing die de persvrijheid niet aantast. Het is teleurstellend dat de Raad in de eerste lezing geen steun heeft gegeven aan dit amendement.
De tweede kwestie is een belangrijke principekwestie – evenals de vorige overigens – die met name betrekking heeft op artikel 9 van het voorstel inzake vakbondsactie en toepasselijk recht, waardoor specifieke problemen ontstaan voor de Europese maritieme industrie en scheepvaartindustrie. De Zweedse regering heeft dit artikel in het voorjaar van 2006 voorgesteld, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-18/02. In deze zaak werden vragen gesteld in verband met de rechtsbevoegdheid en het toepasselijk recht in een geval waarin een schip dat de vlag voerde van een van de lidstaten in een andere lidstaat werd geboycot.
Rondvarende schepen doen doorgaans havens in verschillende landen aan. Als vakbondsacties tegen schepen zouden worden beheerst door de wetten die gedurende een reis in de verschillende aangedane havens gelden, dan zouden de regels die van toepassing zijn voortdurend veranderen, dat wil zeggen dat de rechtmatigheid van vakbondsacties tegen een schip zou berusten op verschillende regels. Dit zou zowel onpraktisch zijn als grote onzekerheid opleveren. Het is over het algemeen zo dat alle interne betrekkingen op een schip onder het recht van de vlagstaat vallen. Laten we deze bevoegdheden dus niet aan de vakbonden geven, want die zullen deze bepalingen ongetwijfeld gebruiken om onze schippers te chanteren en het concurrentievermogen van de Europese zeevaartindustrie te schaden.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, waarde collega’s, inbreuken op de communautaire mededingingsregels hebben gevolgen of kunnen gevolgen hebben in verschillende lidstaten. De eventuele toepassing door de gerechtelijke autoriteiten van het criterium dat er evenveel wetgevingen toegepast kunnen worden als er betrokken landen zijn, kan het ondernemen van actie vanwege schade gecompliceerder maken, gerechtelijke actie moeilijker maken en de mededinging verzwakken.
Als rapporteur van het verslag over particuliere actie bij schade die zelf het gevolg is van particuliere actie, ben ik van mening dat dit onderwerp een aparte behandeling verdient, en ik wijs erop dat de Commissie zich het recht heeft voorbehouden om voorstellen in te dienen wanneer de lopende raadplegingsprocedure eenmaal is afgerond.
In het amendement dat ik samen met mevrouw Berger heb ingediend en waarmee de rapporteur het eens is – en daar ben ik hem dankbaar voor – wordt de aandacht op deze situatie gericht en wordt voorgesteld om de eisende partij die gerechtelijke stappen onderneemt in de woonplaats van de gedaagde de keuze te laten van het toe te passen recht. In de bemiddelingsprocedure kan dit onderwerp verder worden uitgediept en een adequate regeling worden ontworpen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt zo dadelijk plaats, om 12.00 uur.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
John Attard-Montalto (PSE). – (EN) Vanwege het toenemend grensoverschrijdend verkeer van mensen, producten en informatie is het van essentieel belang geworden om te komen tot een gemeenschappelijke vaststelling van het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Er lijkt echter een verschil te bestaan tussen het voorstel van de Commissie en het advies van de Commissie juridische zaken.
De essentie van deze wetgeving is of zij in harmonie kan bestaan naast bestaande nationale wetten of dat zij deze kan vervangen. De Commissie juridische zaken is van mening dat de nationale wetten en het voorstel de nationale wetgeving niet zullen hinderen maar versterken.
Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt, en zodra er algemene overeenstemming bestaat over meer uniformiteit, moet deze wetgeving alomvattend worden. Daarbij is het is belangrijk dat eventuele onduidelijkheid met betrekking tot het recht dat van toepassing is wordt weggenomen.
Het moge duidelijk zijn dat er een lacune is in het Verdrag van Rome van 1980 en die is vervolgens ook terechtgekomen in Brussel I, en hoewel het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen op adequate wijze is aangepakt, moeten de twistpunten ter zake nog eens volledig aan de orde worden gesteld.
Het tweede belangrijke verschil betreft de inhoud. Er lijkt sprake te zijn van een verschil in benadering wat betreft de niet-contractuele verbintenissen die moeten worden opgenomen in de huidige wetgeving. Zo vallen milieukwesties onder de nationale wetgeving, terwijl het oorspronkelijke voorstel een ruimere werkingssfeer had.
5. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
(De vergadering wordt om 11.35 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: HANS-GERT POETTERING Voorzitter
6. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
7. Enquêtecommissie crisis bij de Equitable Life Assurance Society (verlenging van het mandaat): zie notulen
8. Mededeling van de fungerend voorzitter van de Raad: zie notulen
9. Stemmingen
De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen.)
9.1. Samenstelling commissies (stemming)
9.2. Sluiting van de overeenkomst tot wijziging van de partnerschapsovereenkomst ACS/EG-lidstaten (stemming)
9.3. Ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (stemming)
Georg Jarzembowski (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Het derde deel staat op zichzelf, en dient daarom ook afzonderlijk in stemming te worden gebracht. Het staat volledig los van het tweede deel.
Eva Lichtenberger (Verts/ALE). – (DE) U hebt een amendement weggelaten, en wel nummer 40.
Georg Jarzembowski (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Daar het eerste deel van amendement 16 is aangenomen, vervalt amendement 40.
9.4. Bevoegdheidsbewijs van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap besturen (stemming)
9.5. Rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer (stemming)
– Vóór de stemming over amendement 22
Georg Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen uren hebben er nog verdere beraadslagingen plaatsgevonden over twee punten, te weten over de amendementen 22 en 47. Als gevolg hiervan zal mijn fractie anders stemmen. Ik wil de rapporteur vragen of hij ons nadere informatie kan verstrekken over de amendementen 22 en 47.
Dirk Sterckx (ALDE), Rapporteur. – Voorzitter, zoals amendement 22 oorspronkelijk geformuleerd is, geeft het moeilijkheden voor een aantal spoorwegmaatschappijen in een aantal lidstaten van de Unie, omdat zij met heel korte opzeggingstermijnen werken voor contracten. Om die problemen tegen te gaan zonder dat we de grond van de zaak veranderen, hebben we het amendement in drie stukken opgedeeld waarbij we het gros van de tekst behouden, maar het Engelse woord “existing” eruit nemen door de tweede gesplitste stemming, en de laatste zin eruit nemen door de derde gesplitste stemming, waardoor we dus het korps behouden, maar de praktische moeilijkheden wegwerken zonder aan de grond van de zaak iets te veranderen.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
– Vóór de stemming over amendement 47
Dirk Sterckx (ALDE), Rapporteur. – Collega Jarzembowski had ook gevraagd waarom we een gesplitste stemming gevraagd hebben over amendement 47. Het tweede deel van amendement 47 gaat over een gratis meereizende persoon. Ik heb een gesplitste stemming gevraagd, omdat er heel veel bezwaren zijn tegen dit systeem. En ik zou graag willen weten – vandaar die gesplitste stemming – hoeveel collega's dit steunen en welke collega's niet, omdat men in een aantal lidstaten daarmee grote moeilijkheden heeft. Vandaar mijn verzoek om gesplitste stemming.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
9.6. Recht van toepassing op niet-contractuele verbintenissen ("Rome II") (stemming)
9.7. Terdoodveroordeling van het in Libië vastgehouden medisch personeel (stemming)
– Vóór de stemming
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een paar kleine aanpassingen voorstellen om meer duidelijkheid te verschaffen. Ik stel voor om in paragraaf 2, regel 4, de woorden “voor zichzelf en voor derde landen van toepassing acht” te vervangen door de woorden “"in derde landen voorstaat”, en om in paragraaf 8, regel 3, het woord “"getroffen” in te voegen voor het woord “kinderen”.
(De mondelinge amendementen worden in aanmerking genomen)
– Vóór de stemming over de paragrafen 6 en 12
Hélène Flautre (Verts/ALE). – (FR) Wat betreft de Libische autoriteiten moeten er een paar titels worden gecorrigeerd. We zijn een beetje aan het vereuropeaniseren geslagen. In plaats van “"president Kaddafi" moet er dus “"kolonel Kaddafi" komen te staan.
Daarnaast wil ik u erop wijzen dat in paragraaf 12 het parlement moet worden aangeduid als “"algemeen volkscongres”, want dat is de juiste benaming, en de regering als “algemeen volkscomité”. We moeten wel precies zijn als we deze resolutie aan de Libische autoriteiten willen doen toekomen.
(De mondelinge amendementen worden in aanmerking genomen)
– Na de stemming
De Voorzitter. – Ik neem de gelegenheid van deze resolutie te baat om nogmaals een oproep te doen aan al diegenen in Libië die verantwoordelijke posities bekleden om het leven van deze mensen te sparen en hen in vrijheid te stellen.
(Applaus)
9.8. Zevende en achtste jaarverslag betreffende wapenuitvoer (stemming)
9.9. Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid – tussentijdse evaluatie (stemming)
– Na de stemming
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wellicht hebben wij u niet tijdig ingelicht, maar het gaat om het laatste verslag van mevrouw Hedkvist Petersen, en het gaat over een onderwerp dat zich altijd in haar warme belangstelling heeft verheugd, namelijk verkeersveiligheid. We willen van deze gelegenheid gebruikmaken om mevrouw Hedkvist Petersen te bedanken voor het werk dat zij de afgelopen jaren in dit Parlement heeft gedaan.
(Applaus)
De Voorzitter. – Mevrouw Hedkvist Petersen, een zó levendig applaus geeft de Voorzitter het recht om u hartelijk te bedanken voor het werk dat u verricht heeft en u in alle opzichten het allerbeste te wensen. Ik biedt u mijn welgemeende complimenten aan voor dit voortreffelijke verslag en wens u persoonlijk het allerbeste.
9.10. Geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in werkzaamheden van de commissies (stemming)
– Vóór de stemming over paragraaf 6
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, ik heb van de rapporteur het verzoek gekregen om de gesplitste stemming, die wij hebben aangevraagd voor paragraaf 6, in te trekken ten gunste van een mondeling amendement. Namelijk in plaats van gender perspectives de term equal treatment of men and women. Ik wil dit verzoek van mevrouw Záborská graag inwilligen.
(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
10. Stemverklaringen
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemverklaringen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het uitmuntende verslag van mijn Portugese collega José Ribeiro e Castro gestemd, dat betrekking heeft op de wetgevingsresolutie inzake het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging, in het kader van de vijfjaarlijkse herziening, van de overeenkomst die op 23 juni 2000 te Cotonou werd ondertekend, tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds.
De nieuwe procedure voor de politieke dialoog, de versterkte rol voor de parlementen, de verwijzing naar het Internationaal Strafhof, de regionale samenwerking, de verwijzing naar de millenniumdoelstellingen en ten slotte de samenwerking inzake de bestrijding van massavernietigingswapens geven deze herziening meer glans dan men had durven hopen. Bovendien betekent het financiële akkoord ten bedrage van 26 miljard euro voor de periode 2008-2013, dankzij het compromis van de gezamenlijke Raad ACS-EU van juni 2006, dat dit besluit goed nieuws is voor de plaats van de Europese Unie onder de partners van de ACS-landen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor de hoofdzaken van het uitstekende verslag van mijn Duitse collega Georg Jarzembowski, dat betrekking heeft op de aanbeveling voor de tweede lezing betreffende de wijziging van de richtlijn uit 1991 inzake de ontwikkeling van de spoorwegen en die uit 2001 inzake de spoorweginfrastructuur (het “Derde spoorwegpakket”). We kunnen niet langer wachten met het invoeren van meer concurrentie in het personenvervoer per spoor, in het verlengde van hetgeen geheel terecht voor het vrachtvervoer is gedaan. Het betreft een essentiële voorwaarde voor meer dienstverlening tegen een eerlijke prijs.
Net als mijn partij, de UMP (de Franse Unie voor een Volksbeweging), ben ik echter geen voorstander van een te hoog liberaliseringstempo voor het interne verkeer in de lidstaten, want de traditionele vervoerders moeten gelegenheid krijgen om zich op de concurrentie voor te bereiden. Ik hoop dat het Parlement tot overeenstemming kan komen over een aanvaardbaar compromis om deze sector snel van de administratieve economie naar de sociale markteconomie over te brengen. De ontwikkeling van railvervoer van personen tegen een eerlijke prijs, evenals dat van goederen, is een van de essentiële voorwaarden voor het goed functioneren, de ontwikkeling en het concurrentievermogen van onze Europese interne economische markt, die een bron van welvaart is en een sociale noodzaak voor onze medeburgers.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik zal stemmen vóór het verslag-Jarzembowski over de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap. Het spoornetwerk in mijn eigen regio is van vitaal belang voor de verbindingen met Londen en de rest van het land, met name vanuit Devon en Cornwall, waar de wegen smal en verstopt zijn, we te maken hebben met een aantal knelpunten, en de vliegvelden klein zijn en door weinig toestellen worden aangedaan. Toch dreigen kusterosie en stijgende zeeniveaus de verbinding bij Dawlish in Devon te ontregelen en uiteindelijk te verbreken.
Ik ben dankbaar voor de toezegging van vicevoorzitter Barrot om te pogen manieren te vinden waarop de Commissie op dit vlak kan helpen, hetgeen, als het werkt, een bijzonder praktische demonstratie zou zijn van de beginselen die hier worden belichaamd.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) De vervoersbepalingen in het Verdrag hebben betrekking op het internationale vervoer, de toelatingsvoorwaarden voor vervoersondernemers die in een andere lidstaat gevestigd zijn, en ten slotte de vervoersactiviteiten op de interne markt. Waarom zou de Europese Unie zich dan ook moeten bemoeien met lokaal, regionaal of zelfs nationaal vervoer binnen een land, wanneer de organisatie van die netwerken los staat van de handel op de interne markt? Het verslag-Jarzembowski gaat te ver in het streven naar ongebreidelde liberalisering.
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. – (FR) Ook in dit verslag over het Derde spoorwegpakket laat de door Brussel uitgedragen ultraliberale ideologie zich weer gelden.
Waar het hier om gaat is een versnelde liberalisering van het internationale passagiersvervoer voor 2010 en van het nationale vervoer voor 2017.
Als het doel de middelen heiligt, valt de zwakte te betreuren van de in dit verslag voorziene middelen en voorzorgen om te vermijden dat de ondernemingen en de werknemers in de spoorwegsector, die nu nog beschermd worden door hun publieke status, worden uitgeleverd aan de moordende concurrentie van de mondiale spoorwegmarkt.
Commissie, Raad noch Parlement lijken lering te hebben getrokken uit de privatisering van de Britse spoorwegen in 1993, die geleid heeft tot een verveelvoudiging van het aantal treinongelukken, vertragingen, achteruitgang van de infrastructuur, verhoging van de tarieven en ontslag van de helft van het rijdend personeel. Het is zo erg dat veel mensen in Groot-Brittannië vandaag de dag pleiten voor renationalisering van de spoorwegen.
Dit is niet het soort Europa dat er moet komen. Europa mag niet worden opgebouwd ten koste van zekerheden, werkgelegenheid en beroepskwalificaties. Wij verwerpen deze antinationale filosofie, die nationale banen vernietigt en steevast buitenlandse krachten voorrang geeft.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het valt te betreuren dat de meerderheid van het Europees Parlement heeft gestemd tegen ons voorstel om deze richtlijn te verwerpen, terwijl het enige doel van de richtlijn is het spoorvervoer van passagiers tussen de verschillende landen van de Europese Unie te liberaliseren en te privatiseren.
Voor een aantal EP-amendementen met de meest schadelijke gevolgen was er niet de noodzakelijke meerderheid om aangenomen te kunnen worden. Dat was bijvoorbeeld het geval met de voorstellen die nu al het jaar 2017 wilden vastleggen voor de liberalisering van het passagiersvervoer. Toch heeft de meerderheid van het EP, met de stemmen van de leden van de Portugese socialistische partij, de Portugese sociaaldemocratische partij en de Portugese volkspartij, ook aan dit derde pakket voor de liberalisering van het spoorvervoer in de EU haar steun gegeven.
Dit liberaliseringsproces maakt deel van de neoliberale richtsnoeren van de zogenaamde “Lissabonstrategie”. Het doel daarvan is op termijn deze en andere openbare diensten te privatiseren. Het valt te betreuren dat de Portugese regering in een verklaring van 24 juli 2006 “haar steun aan het doel het spoorvervoer te liberaliseren” heeft herhaald.
De spoorwegen zijn een strategische sector voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Portugal. Uit respect voor de rechten van de werknemers en de reizigers zullen wij actief het spoorvervoer als openbare dienst blijven verdedigen.
Carl Lang (ITS), schriftelijk. – (FR) Nu het Tweede spoorwegpakket over goederenvervoer is goedgekeurd, stelt de Commissie niets meer en niets minder voor dan de totale liberalisering van alle internationale en nationale passagiersvervoerdiensten voor 2010 en 2017.
Deze ultraliberale stroomversnelling doet zich voor juist nu er vraagtekens worden geplaatst bij de levensvatbaarheid van de liberalisering van het Franse goederenvervoer per spoor. In december 2006 constateerde de SNCF dat, ondanks de maatregelen op Europees niveau om het vervoer over de weg af te remmen, het volume van het goederenvervoer per spoor in een vrije val was geraakt.
Wat voor gevolgen kunnen we verwachten van het Derde pakket? We stevenen recht af op een voorspelbaar economisch en sociaal fiasco, hetgeen onze Europese bestuurders toch zouden moeten weten, al was het maar door zich de rampzalige ervaring te herinneren van de liberalisering van de Britse spoorwegen in 1993. Laten we niet diezelfde fouten opnieuw maken door de antinationale ideologie te verkiezen boven nationale banen, en laten we de eenheid van de Franse spoorwegen bewaren.
De liberalisering van de spoorwegen betekenen een veiligheidsrisico. Er zullen te veel private spelers op eenzelfde spoornet actief zijn. De veiligheid moet te allen tijden prevaleren boven louter rentabiliteit. De spoorwegen zijn van dermate groot belang dat ze een weliswaar financieel houdbare, maar voor alles veilige openbare dienst moeten blijven.
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor de intrekking van dit verslag gestemd, want de liberalisering en de deregulering van de openbare diensten moet dringend een halt worden toegeroepen, vooral als het gaat om het passagiersvervoer. Als de EU weigert een openbare evaluatie van de situatie uit te voeren, moet zij zich goed rekenschap geven van de negatieve gevolgen van haar beleid en van de toenemende weerstand die het bij de burgers oproept.
We mogen geen enkele openstelling tot concurrentie aanvaarden zolang er geen kaderrichtlijn is voor de openbare diensten waarin garanties worden gesteld voor de gelijkheid tussen de regio's en de ruimtelijke ordening, geen prijsbeleid voor de onontbeerlijke nivellering van de prijzen en geen lange-termijninvesteringen om de modernisering en de kwaliteit van de infrastructuur te waarborgen.
Alles wijst erop dat de veiligheid van het spoorvervoer in Europa zal afnemen en dat de dienstregelingen, vooral daar waar de rentabiliteit laag is, zullen worden teruggesnoeid. Dit zal ten koste gaan van de doelstellingen van de bestrijding van het broeikaseffect en leiden tot meer ongelijkheid.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. Het is verkeerd om vanuit Europa aan alle lidstaten op te leggen hoe zij hun nationale spoorwegen moeten organiseren. Prima dat concurrentie op het spoor in Duitsland resulteert in betere dienstverlening, lagere prijzen en goede veiligheid, maar dit hoeft niet gunstig uit te pakken voor het spoornetwerk in België.
In veel landen is er reden tot ontevredenheid over de dienstverlening op het spoor. Daarom graag een onderzoek naar de voor- en nadelen van concurrentie op het spoor: goede en slechte ervaringen inzake de privatisering van spoorwegen moeten naast elkaar gelegd worden om na te gaan welke vormen van liberalisering wel en welke niet functioneerden.
Niemand vraagt om dit soort liberalisering vandaag: de vakbonden niet, de consumentenorganisaties niet en evenmin de Vereniging van Europese spoorwegondernemingen. Ik had, zoals het was gepland, dit verslag samen behandeld willen zien met dat van Erik Meijer waarbij goede procedures kunnen worden afgesproken om lidstaten en regio’s toe te laten delen van het netwerk te gunnen aan één welbepaalde maatschappij in het kader van openbare dienstverleningscontracten: dit betekent de mogelijkheid één concessie te geven aan één dienstverlener voor een bepaalde periode, maar met een scherp omschreven eisenpakket inzake optimale dienstverlening, veiligheid en zorg om het milieu.
Marc Tarabella (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb besloten tegen het gemeenschappelijk standpunt van de Raad te stemmen, dat in het verslag- Jarzembowski wordt goedgekeurd. Het gemeenschappelijk standpunt behelst namelijk de goedkeuring van het tijdsschema voor de internationale liberalisering van het passagiersvervoer voor 2010.
Ik ben mordicus tegen deze liberalisering die – in tegenstelling tot wat de fervente voorstanders van de ongebreidelde vrije markt beweren – geen betere dienstverlening tegen een betere prijs zal opleveren, maar juist de openbare dienstverlening in de lidstaten in gevaar zal brengen. De overgrote meerderheid van de gebruikers, die klanten worden, zullen worden geconfronteerd met een stijging van de tarieven en een verslechtering van de dienstverlening. De plattelandsgebieden zullen eens te meer de dupe zijn.
Daarbij komt dat de liberalisering de spoorwegondernemingen van de kleine lidstaten in gevaar zal brengen en rampzalig zal uitpakken voor de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden van de werknemers bij het spoor in de gehele Europese Unie.
Ter bescherming van de openbare dienstverlening, de gebruikers en de werknemers van het spoor in heel Europa heb ik dus voor de verwerping van het gemeenschappelijk standpunt gestemd en tegen de amendementen die voor deze liberalisering zijn.
Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. (SV) De beginselen van wederkerigheid moeten worden gerespecteerd, en het is belangrijk om passagiers over landsgrenzen heen te kunnen vervoeren. De lidstaten moeten echter zelf mogen beslissen of het nationale spoorvervoer moet worden geprivatiseerd. Geprivatiseerde spoorwegen die niet geïntegreerd zijn met de spoorweginfrastructuur van het betreffende land hebben in veel gevallen geleid tot ondermaatse prestaties en hogere kosten voor de belastingbetalers (zoals in het Verenigd Koninkrijk).
Daarom steun ik het gemeenschappelijke standpunt van de Raad, dat minder ver gaat, en stem ik dus tegen de amendementen van het Parlement.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het uitstekende verslag van mijn collega Gilles Savary betreffende de aanbeveling voor de tweede lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn inzake het bevoegdheidsbewijs van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegnet van de Gemeenschap besturen.
Ik ben het ermee eens dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de regeling voor machinisten en die voor ander treinpersoneel. Daarbij is het van belang dat het Europese certificeringsproces voor machinisten snel wordt ingevoerd, opdat deze certificering aansluit op de ontwikkeling van het goederenvervoer per spoor onder invloed van de concurrentie die het gevolg zal zijn van de economische liberalisering van deze sector. Deze overwegingen vormen een garantie voor de kwaliteit en dus ook voor de veiligheid. Ik hoop dat de Raad zo verstandig zal zijn om hier rekening mee te houden.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij begrijpen het belang van een bevoegdheidsbewijs voor het treinpersoneel, met name voor de machinisten. Deze kwestie maakt evenwel deel uit van het liberaliseringsproces van het spoorvervoer dat de instellingen van de EU – dat wil zeggen de Raad (de regeringen), de Commissie en de meerderheid van het Europees Parlement, die het meest enthousiast is – bevorderen.
Niettegenstaande een aantal positieve zaken betreffende de rechten van de werknemers en enkele technische bepalingen, mogen we niet vergeten dat deze maatregelen een onderdeel vormen van de huidige privatiseringsgolf en niet gericht zijn op verbetering van de dienstverlening.
Anderzijds doen zich een hele reeks problemen voor. Die betreffen onder meer de “invoer” door grote multinationale ondernemingen van het personeel dat in een bepaald land moet werken. Uit naam van de “vrije toegang” en het “concurrentievermogen” moeten zij concurreren met plaatselijk personeel. Met het oog daarop worden overeenkomsten geforceerd die nadelig zijn voor de werknemers en sociale dumping in de hand werken. Ook wordt de garantie aangetast van de rechten die deze werknemers reeds hebben verworven. Tot slot bepalen de Commissie en het Agentschap het model en de criteria die de lidstaten vervolgens dienen te erkennen, in plaats van dat de Commissie en het Agentschap het nationale recht en de nationale bepalingen eerbiedigen die de overige lidstaten al hebben erkend.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. (SV) Passagiers moeten goede rechten hebben, maar hier is sprake van een te gedetailleerde regelgeving op EU-niveau. Wat hier wordt voorgesteld haalt het op geen stukken na bij de compensatiewetgeving zoals die in Zweden van kracht is. De poging van het Parlement om – naast het internationale vervoer, waar wel wat te zegen valt voor bemoeienis van de EU – ook het strikt lokale en nationale vervoer op te nemen, is onnodige overregulering. Bovendien bestaat het gevaar dat door deze regels de situatie met betrekking tot de compensatie in Zweden slechter wordt en dat het voor passagiers moeilijker wordt om bij treinvertragingen een taxi of bus te nemen.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb amendement 65 gesteund omdat in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet op een toereikende manier wordt omgegaan met de noodzaak om treinstations en rollend materieel stap voor stap aan te passen teneinde hun toegankelijkheid te waarborgen voor mensen die minder valide of minder mobiel zijn. De geleidelijke verbetering van de bestaande infrastructuur en het rollend materieel is absoluut noodzakelijk gezien de levensduur ervan. Verder is er een groot aantal potentiële passagiers dat van het treinvervoer gebruik zou kunnen maken als het toegankelijk was.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Dit verslag moet worden geanalyseerd in het kader van de doelstellingen van het beleid van de Europese Unie met betrekking tot de spoorwegen. De afgelopen jaren heeft de Commissie al drie wetgevingspakketten voor deze sector gepresenteerd. Het EU-beleid is er louter op gericht het technische en juridische kader te voltooien om fasegewijs het spoorvervoer volledig te kunnen liberaliseren. Het is met andere woorden de uitverkoop van het spoorvervoer aan grote particuliere belangen ten koste van de ontmanteling van strategische staatsbedrijven.
In die context moeten we de verordening betreffende de rechten en verplichtingen van treinreizigers zien. Het verslag probeert onder meer de werkingssfeer van de verordening te verbreden door niet alleen de rechten en verplichtingen van de reizigers in het internationale maar ook in het nationale treinverkeer te regelen, de informatie te omschrijven die aan de reizigers moet worden verstrekt, de schadevergoeding te bepalen die moet worden betaald bij vertraging, ongeval of overlijden en de voorwaarden te regelen die gelden voor het gebruik van dit vervoersmiddel door mensen met verminderde mobiliteit.
Het kader voor deze definitie van de rechten van de reizigers is een proces dat een van de grondrechten van de reizigers in het geding brengt, namelijk het recht op openbaar vervoer van kwaliteit.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd vanwege het toenemend gebruik van personenvervoer per spoor in de gehele EU. Nu er een duidelijk duurzamere vervoersstructuur wordt opgezet, met name ondersteund door het TEN-proces, moeten spoorwegexploitanten ook gebonden worden door middel van eenvoudige regels en verplichtingen. Vooral de rechten van passagiers “verdwijnen” vaak in het debat over beter functionerende vervoerssystemen. Daarnaast zorgt het probleem van de monopolistische controle over bepaalde spoortrajecten, zoals dat door de Kanaaltunnel, ervoor dat passagiers worden overgeleverd aan één enkel bedrijf. In het licht van deze verbetering van de rechten van internationale treinpassagiers, ben ik bezorgd dat de huidige benadering van bepaalde bedrijven/exploitanten nog altijd meer inspanningen vergt van regelgevende organen teneinde een consistente en eerlijke benadering te waarborgen.
Evangelia Tzampazi (PSE), schriftelijk. (EN) Met betrekking tot de aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het internationale treinverkeer (verslag-Sterckx) wil ik graag toelichten dat de leden van de Griekse delegatie van de PSE (Stavros Arnaoutakis, Panagiotis Beglitis, Maria Matsouka, Stavros Lambrinidis en Evangelia Tzampazi) zich hebben onthouden van stemming over de amendementen 59 en 69 op grond waarvan: “Alle treinen, ook grensoverschrijdende en hoge snelheidstreinen, […] de reizigers de mogelijkheid [moeten] bieden om in een daartoe ingerichte ruimte tegen betaling kinderwagens, rolstoelen, fietsen en sportuitrusting mee te nemen”.
Hoewel we het voor de rest eens zijn met de tenuitvoerlegging van deze bepaling, moet met betrekking tot rolstoelen echter rekening worden gehouden met het feit dat dit voor mensen met een handicap niet slechts een instrument is, maar echt een deel van hun lichaam. Daarom zouden zij voor het vervoer ervan niet extra moeten hoeven betalen.
We hebben ons dan ook van stemming onthouden over de amendementen 59 en 69, om op die manier steun te geven aan het recht van mensen met een handicap om te kunnen reizen zonder extra te hoeven betalen.
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag zeggen hoezeer ik ingenomen ben met het feit dat het Parlement zo uiterst verstandig is geweest om de liberalisering van het spoorwegstelsel en de nationale spoorwegstelsels af te wijzen.
Persoonlijk ben ik groot voorstander van de openstelling van de netwerken en ik ben een van de voorvechters van de totstandbrenging van een spoorweg-Europa zonder grenzen, hetgeen metterdaad het einde zou betekenen van de nationale monopolies. Ik ben evenwel van mening dat de manier waarop de Europese Commissie ons deze liberalisering voorstelt, die neerkomt op een strijd van termijnen en data, onaanvaardbaar is, daar deze onvermijdelijk zal leiden tot de concentratie van de spoorwegeconomie rond enkele grote maatschappijen, tot de verdwijning van tal van nationale maatschappijen, tot een fel gevecht om de meest rendabele marktsegmenten, te weten de hogesnelheidslijnen, en waarschijnlijk tot enorme moeilijkheden om de begrotingslijnen die verband houden met ruimtelijke ordening gefinancierd te krijgen.
Het railvervoer omvat namelijk ook de regionale en doorgaande verbindingen, die dikwijls onrendabel zijn en die worden gefinancierd door wat nu de grote internationale verbindingen zijn, en ik vind het zeer zorgwekkend dat met dit aspect niet echt rekening wordt gehouden. Hoe de buitengewoon nuttige kleine spoorlijntjes te financieren als de inkomsten en de marges van de spoorwegmaatschappijen op het spel worden gezet door de openstelling voor de internationale concurrentie? Die vraag moeten wij beantwoorden en daar hebben we tot 2010 de tijd voor. Persoonlijk hoop ik dat de financiering van de openbare dienstverlening en de begrotingslijnen in verband met de ruimtelijke ordening spoedig op de agenda van ons Parlement zullen staan.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. Terwijl de bezuinigingen blijven doorgaan en zowel de regionale diensten als de internationale verbindingen van de spoorwegen blijven verminderen, roepen nu alle politieke stromingen dat er meer passagiersvervoer en meer vrachtvervoer door het spoor moet worden overgenomen. Hun recept daarvoor is dat van het vrachtverkeer over de weg en van de prijsvechters in de luchtvaart. Ze ontkoppelen het beheer van de rails en het uitvoeren van de dienstverlening, en hopen dat privé-ondernemingen zullen leiden tot lagere prijzen, klantvriendelijk optreden en het aantrekken van meer klanten. Ik denk dat die aanpak uiteindelijk niet zal opleveren wat men er nu van verwacht. Alle aandacht zal uitgaan naar kostenverlaging, door middel van het sluiten van lijnen, het uitdunnen van de diensten, het verhogen van de tarieven en het afstoten van de vele verliesgevende klanten.
De liberaliseringsplannen van de heer Jarzembowski worden onvoldoende gecompenseerd door de verslagen-Savary en -Sterckx. Het verslag-Savary is urgent om de sinds de elektrificatie opgetreden technische problemen met grensoverschrijdende treinen terug te dringen. Het verslag-Sterckx gooit de mogelijkheid weg om spoorwegmaatschappijen te dwingen om grensoverschrijdende diensten beter toegankelijk te maken en in stand te houden. Alleen voor mensen met een handicap betekent het wel een verbetering.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het prima verslag van mijn Britse collega mevrouw Wallis betreffende de aanbeveling voor de tweede lezing met het oog op de aanneming van de verordening over niet-contractuele verbintenissen.
Hoewel voor niet-contractuele verbintenissen in de regel de wet van het land waar de schade zich heeft voorgedaan van toepassing is, zal het met dit verslag, als het wordt nageleefd, mogelijk worden om bijvoorbeeld bij lichamelijke schade als gevolg van een verkeersongeval, de wet van het land van het slachtoffer toe te passen. Gezien de mogelijke complexiteit van dergelijke situaties, maakt dit standpunt het mogelijk om personen terug te brengen in de situatie waarin ze zich voor het ongeval bevonden. Er moet alleen nog een compromis worden gevonden voor de vergoeding van schade door laster in de media, want het Parlement wenst dat de wet van toepassing is van het land waarop de publicatie of uitzending in de eerste plaats is gericht of, als duidelijk is dat dat criterium niet toepasbaar is, het land waar het redactionele toezicht is gevestigd. Het zal geen gemakkelijke klus zijn om een compromis te bereiken.
Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. (SV) Het verslag-Wallis, A6-0481/06, bevat voorstellen betreffende de keuze van het toepasselijk recht in gevallen van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijkheidsrechten – voorstellen dat dergelijke zaken moeten worden afgehandeld in het land waar de schade zich heeft voorgedaan. Wij stemmen tegen deze voorstellen, omdat hiermee de Zweedse wetgeving inzake de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid worden beperkt. Zo zou een Zweedse krant in andere landen kunnen worden vervolgd op grond van andere wetten dan die welke van toepassing zijn in het land waar de krant wordt uitgegeven.
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. – (FR) Deze verordening, Rome II genaamd, heeft als verdienste dat ze de afhandeling van grensoverschrijdende geschillen beoogt te vergemakkelijken, door in meer situaties de algemene regel te hanteren, volgens welke het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen het recht is van het land waar de schade zich voordoet.
Wij zijn voor het harmoniseren van de regels in geval van wetsconflicten, want dat is de enige manier waarop de rechtszekerheid kan worden vergroot. Daarvoor moeten de regels echter wel precies en helder zijn, hetgeen lang niet altijd het geval is.
Als het gaat om de specifieke kwestie van verkeersongevallen, maar ook als het gaat om die van gevallen van laster of schending van de privacy door een geschreven of audiovisueel medium, zijn de voorgestelde regels erop gericht het slachtoffer te beschermen door deze met name in staat te stellen gemakkelijker schadevergoeding te verkrijgen.
Hoewel de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting gewaarborgd moeten worden, mogen deze de rechten van de betrokken personen niet te zeer inperken.
Het verslag voorziet in waarborgen door de aanneming van standaardregels in geval van wetsconflicten. Wij zullen voorstemmen.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. (SV) Het verslag Rome II, waar het Europees Parlement vandaag voor heeft gestemd, bevat twee formuleringen die in strijd zijn met de Zweedse wetgeving inzake de persvrijheid. Helaas was het onmogelijk om tegen de amendementen met de betreffende formuleringen te stemmen, omdat die onderdeel waren van een groter blok. Ik heb voor het verslag gestemd, maar ik wil wel mijn bedenkingen tegen amendement 9 en amendement 19, artikel 7 bis kenbaar maken.
Terdoodveroordeling van het in Libië vastgehouden medisch personeel: EN B6-0024/2007
Димитър Стоянов (ITS). – Аз гласувах "за" това предложение, но пред себе си имам един текст, който е изпълнен с тежък изказ. В него няма нищо, което реално да се казва. Тази резолюция трябваше да бъде приета преди осъждането на българските медицински сестри на смърт, а не сега постфактум. И защо, когато бяха осъдени, висшите представители на Съюза се правеха, че са паднали от небето и че за осем години те не са разбрали, че има такова нещо. Или може би им беше по-лесно да си затварят очите, защото европейските държави въртят една много хубава търговия с Либия.
Искам да Ви кажа, уважаеми колеги, че ние сме изправени съвсем очевидно пред един тежък диктаторски режим. И с такъв режим единственият начин, по който може да се справяш, е с решителност, твърдост и непоколебимост. Затова аз настоявам, всички европейски държави да прекратят незабавно търговските си отношения с Либия, което ще бъде оказване на истински натиск върху тази тоталитарна държава.
В заключение, бих искал да кажа, че ако това не стане, това ще означава, че в Европа се е открил нов вид програма – "петрол срещу човешки животи".
Jim Allister (NI), schriftelijk. (EN) Ik heb gestemd vóór deze resolutie ter ondersteuning van degenen die het slachtoffer zijn van het onrecht dat hun door de inhumane Libische autoriteiten is aangedaan. Ik neem echter afstand van de eis in de ontwerpresolutie met betrekking tot een algeheel verbod op de doodstraf overal ter wereld. Ik ben van mening dat de doodstraf gepast en noodzakelijk kan zijn indien er sprake is van volstrekt betrouwbare en correcte juridische processen die worden ondersteund met een volledige reeks beroepsmogelijkheden. In Libië is van dat alles zeker geen sprake.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor de resolutie van de fracties die hun veroordeling uitspreken over het vonnis van de Libische rechtbank die vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts schuldig heeft bevonden en ter dood heeft veroordeeld omdat zij opzettelijk vijfhonderd kinderen zouden hebben besmet met het aidsvirus. Deze resolutie biedt mij de gelegenheid om nogmaals mijn radicale afwijzing van de doodstraf uit te spreken. De afschaffing daarvan draagt bij tot een grotere eerbied voor de menselijke waardigheid en tot de bescherming van de mensenrechten.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij hebben voor deze resolutie gestemd, omdat wij tegen de doodstraf zijn en ons derhalve keren tegen de uitspraak van de Libische rechtbank waarmee vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts tot terechtstelling door een vuurpeloton zijn veroordeeld. Wij verzetten ons natuurlijk ook tegen de bekrachtiging van deze uitspraak op 19 december 2006.
Wij zijn ook ernstig bezorgd over de gronden waarop de verdachten zijn veroordeeld en over de behandeling die zij in voorlopige hechtenis hebben ondergaan.
Wij herhalen ons verzet tegen de doodstraf en wijzen erop dat de afschaffing van de doodstraf bijdraagt aan de versterking van de menselijke waardigheid en aan de geleidelijke ontwikkeling van de mensenrechten. Daarom roepen wij op de doodstraf in de hele wereld af te schaffen.
Wij sluiten ons ook aan bij het verzoek aan de bevoegde Libische autoriteiten alle nodige maatregelen te nemen ter herziening en nietigverklaring van het vonnis en de weg vrij te maken voor een snelle oplossing van de kwestie op humanitaire gronden.
Joseph Muscat (PSE), schriftelijk. (MT) Ik heb voornamelijk voor deze resolutie gestemd omdat ik onder alle omstandigheden tegen de doodsstraf ben.
Ik ben van mening dat de jarenlange pogingen van veel landen, waaronder Malta, om Libië dichter naar de internationale gemeenschap toe te trekken, niet simpelweg naar de prullenbak mogen worden verwezen. Dit geval laat zien dat er meer – en niet minder – dialoog tussen de twee partijen nodig is.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het proces dat geleid heeft tot de terdoodveroordeling van vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts toont aan dat sommige staten niet aarzelen buitenlandse onderdanen te gijzelen.
Hoewel we ons best hebben gedaan de Libische beschuldigingen te doorgronden, toont het bewijsmateriaal ten overvloede aan dat de ter dood veroordeelden onschuldig zijn. De processen zijn ondertussen evenwel voortgegaan. De enige uitleg die wij hieraan kunnen geven, is dat deze buitenlandse staatsburgers voor binnenlandse en/of buitenlandse politieke doeleinden worden gebruikt.
Dat is geen verrassing voor een land dat nog lang geen democratie is en ook geen greintje respect toont voor de regels van de rechtsstaat. Daar komt nog bij dat sinds 1 januari er onder de veroordeelden vijf Europese staatsburgers zijn. Dat verplicht ons tot een nog grotere inzet voor de verdediging van de gerechtigheid en de eerbieding van de algemene rechtsbeginselen bij deze zaak.
Libië is geen haar veranderd, maar gedraagt zich, ingegeven door overwegingen van realpolitik, anders. Libië dient te begrijpen dat het voor ons onaanvaardbaar is dat deze veroordeelden gegijzeld worden voor politiek gewin.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Het Libische doodsvonnis tegen de Bulgaars verpleegsters en de Palestijnse arts is afschuwelijk en maakt de tragedie van hun onterechte opsluiting gedurende de afgelopen acht jaar nog vreselijker. Wij hebben ons altijd in de voorste linies bevonden van degenen die hun vrijlating eisten.
Helaas, en in weerwil van mijn advies, bleven de Groenen en de communisten vasthouden aan het opnemen van een paragraaf over het bredere onderwerp van principieel verzet tegen de doodstraf in deze resolutie. Ook al hebben velen van ons tegen deze paragraaf gestemd, hij blijft deel uitmaken van een tekst die we verder sterk hebben gesteund. Veel conservatieven, waaronder ikzelf, verzetten ons echter niet principieel tegen de doodstraf. Integendeel, we zouden deze straf in ere hersteld willen zien onder bepaalde uiterst specifieke en strikt gewaarborgde omstandigheden. We willen derhalve duidelijk maken dat onze steun voor deze uitstekende resolutie op geen enkele manier betekent dat we het eens zijn met paragraaf 2.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik wil mijn collega, de heer Romeva i Rueda, feliciteren met zijn verslag over dit jaarrapport. Ik was zelf meer dan een decennium geleden in de toenmalige Subcommissie veiligheid en ontwapening van de Commissie buitenlandse zaken verantwoordelijk voor het eerste verslag over dit onderwerp.
Destijds was een van de problemen dat het onvermogen om een interne Europese wapenmarkt op te zetten tot een situatie leidde waarin gescheiden nationale markten het noodzakelijk maakten wapens uit te voeren. Dit betekende dus dat Europese wapens terechtkwamen in handen van weerzinwekkende types en zoals we maar al te kort geleden nog hebben kunnen zien, werden we in Irak inderdaad geconfronteerd met onze eigen wapens in vijandelijke handen.
Een ander probleem dat speelde was het ontbreken van een rechtsgrondslag voor onze Gedragscode betreffende wapenuitvoer, gedeeltelijk omdat bepaalde lidstaten niet wilden dat hun verkopers een strobreed in de weg zou worden gelegd op de wapenmarkten van de wereld.
Uit het verslag van de heer Romeva i Rueda blijkt dat dezelfde problemen nog altijd spelen. Hoe langer we het vinden van oplossingen uitstellen, des te meer ellende zal de vrije markt voor wapens over de wereld uitstorten en des te hoger zullen de kosten voor ons zijn in termen van inefficiëntie en vluchtelingen en asielzoekers die hun heil elders zoeken vanwege de niet natuurlijke rampen waarvoor wijzelf uiteindelijk verantwoordelijk zijn.
Patrick Gaubert (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het initiatiefverslag over het zevende en het achtste jaarrapport van de Raad over de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer is zojuist met een ruime meerderheid aangenomen. Ik feliciteer de rapporteur met de kwaliteit van het werk dat hij heeft geleverd en met de consensus die over deze tekst is bereikt.
Met scherp inzicht wordt in dit verslag gewezen op de noodzaak de Gedragscode als gemeenschappelijk standpunt goed te keuren om de juridische effecten ervan op het toezicht op de wapenuitvoer te versterken en om de nationale wetgevingen op dit gebied te harmoniseren.
Om dezelfde reden worden de Europese Unie en haar lidstaten opgeroepen hun steun te geven aan een internationaal wapenhandelsverdrag binnen het kader van de Verenigde Naties, iets dat mij zinnig lijkt.
Daarnaast bevat het verslag een aantal welkome verduidelijkingen van de inhoud en de reikwijdte van de Gedragscode en wordt terecht gevraagd dat eerbiediging van de mensenrechten een algemeen criterium wordt voor de uitvoer van wapens.
De Europese Unie moet, meer dan ooit tevoren, alles op alles zetten om zich op te stellen als een verantwoordelijke speler op het wereldtoneel die bekend staat om zijn inspanningen voor de bestrijding van de proliferatie van wapens, die een bron vormt van vele conflicten en ernstige mensenrechtenschendingen.
Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd. Ik verheug me met name over het verlangen van het Parlement dat de EU zich inzet voor een internationaal verdrag inzake wapenhandel. We onderkennen dat geld uitgeven aan wapens ons afleidt van de verwezenlijking van de millenniumdoelen. Geen enkel bedrijf in geen enkel land mag profiteren van de ellende en de mensenrechtenschendingen die we bijvoorbeeld zien in Darfur. Landen die de taal van de diplomatie spreken mogen niet profiteren van het aanwakkeren van het conflict. Zoals in het verslag wordt gesteld, moeten we betere manieren zien te vinden om ervoor te zorgen dat het eindgebruik binnen ons vergunningenstelsel ook het beoogde gebruik is, en dat wapens niet via omwegen terechtkomen bij regimes of verzetsbewegingen die mensen inhumaan behandelen.
Ook verheug ik mij over de verwijzingen naar uitvoergaranties door middel van leningen, maar ik had graag gezien dat het verslag verder was gegaan. Lidstaten zouden niet garant mogen staan voor wapenverkopen. Dit is op zijn minst een verstoring van de concurrentie en kan leiden tot corruptie. In het ergste geval wordt hierdoor de schuldenlast groter en wordt het, zoals we onlangs in Tanzania hebben gezien, voor arme landen moeilijker om te investeren in gezondheid, onderwijs en echt duurzame ontwikkeling.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Iedere lidstaat moet toezicht houden op zijn eigen wapenuitvoer via zijn nationale wetgeving en door samenwerking in het kader van de VN. Ik ben absoluut tegen de plannen voor de oprichting van een EU-agentschap voor de controle op de wapenuitvoer. Het verslag gaat over de opstelling van een bindende Gedragscode voor de wapenuitvoer binnen het kader van de EU. Het bevat een voorstel om een nieuw EU-orgaan op te richten dat de wapenuitvoer van de lidstaten moet gaan controleren. Nog afgezien van een eventuele principiële stellingname hierover, moeten we ons afvragen of dit wel zal leiden tot een restrictiever beleid, en dat is toch het doel. Tegelijkertijd dringt het Europees Defensieagentschap aan op meer coördinatie en liberalisering van het exportbeleid van de lidstaten. Ik ben van mening dat de VN, gezien zijn ervaring, kennis en mondiale karakter, de meest aangewezen instantie is om de wereldwijde activiteiten op het gebied van ontwapening voort te zetten en ervoor te zorgen dat een zo goed mogelijke Gedragscode wordt nageleefd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De wapenindustrie is niet per definitie de meest smerige en gecorrumpeerde vorm van zakendoen. De praktijk laat echter vaak het tegendeel zien.
Daarom meen ik dat wij het gedrag van de publieke en particuliere actoren strikt moeten controleren om enig effect te kunnen bereiken met pressie via wetgeving en andere middelen.
Ik stem in met het bindend karakter van deze gedragscode, waar ik al lange tijd voorstander van ben.
Tot slot wil ik het nog hebben over China. Elk jaar houden wij dit debat. China biedt ons geen enkele garantie dat het militair materieel overeenkomstig onze regels wordt gebruikt. Integendeel juist. Dat argument zou op zich al moeten volstaan. Daar komt nog bij dat het toenemend belang van deze mondiale actor vereist dat wij er een partner van proberen te maken om de wereld minder gewelddadig en conflictueus te maken. Dat bereiken we niet door uit naam van de economie steeds weer concessies te doen. Soms kan dat de aangewezen weg zijn, maar hier is dat niet het geval.
Tot slot betreur ik het dat het verslag China, Colombia, Ethiopië, Eritrea, Indonesië, Nepal en Israël op één hoop gooit. Daarmee worden zaken met elkaar verward die juist duidelijk gescheiden zijn.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Hoewel een groot deel van het verslag-Romeva niet controversieel is, wordt hierin vastgehouden aan een wettelijk bindende Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer en wordt onvermijdelijk gepoogd de bevoegdheid van de EU uit te breiden. In plaats daarvan zouden we ons moeten richten op een internationaal verdrag waarin de nadruk ligt op die landen die terroristen en opstandelingen blijven bewapenen en die lijken te ontsnappen aan de aandacht van degenen die altijd zo veel kritiek hebben op de westerse democratieën. We hebben ons derhalve onthouden van stemming over deze resolutie.
Philip Bradbourn (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Conservatieven vinden verkeersveiligheid een buitengewoon belangrijk onderwerp, maar kunnen dit verslag niet steunen omdat hierin wordt opgeroepen tot pan-Europese maatregelen via harmonisatieprocessen en niet tot intergouvernementele samenwerking in verband met een beperkt aantal grensoverschrijdende kwesties. Geografische overwegingen, traditie en cultuur zijn ook van invloed op dit terrein en aangezien het Verenigd Koninkrijk al behoort tot de hoogst scorende landen in Europa wat betreft verkeersveiligheid, zien we niet in waarom het noodzakelijk zou zijn dat aan veel van de maatregelen een EU-dimensie wordt gegeven.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen dit verslag gestemd en tegen veel van de amendementen, omdat het Europees Parlement het subsidiariteitsbeginsel met voeten treedt door in heel Europa dezelfde door de politie te handhaven regels op te leggen, waarvan de doeltreffendheid lang niet bewezen is.
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. – (FR) Het verslag van mijn collega laat zien hoeveel vooruitgang er is geboekt op het gebied van verkeersveiligheid en in de strijd tegen verkeersongevallen. Tussen 2001 en 2005 is het aantal doden op de Europese wegen met 17,5 procent gedaald. Dat is weliswaar een verheugende ontwikkeling, maar het is natuurlijk niet voldoende, want jaarlijks worden er in de Europese Unie nog meer dan 40 000 verkeersdoden geteld.
De talrijke voorstellen die in dit verslag worden gedaan op het gebied van verkeersveiligheid zijn verbazend genoeg niet louter repressief, zoals de aanpak in Frankrijk, maar zijn voornamelijk gericht op opleiding, kwaliteit van het wagenpark en de staat van de wegeninfrastructuur. Wij steunen deze voorstellen.
Zeker, het aantal verkeersdoden in Frankrijk neemt ieder jaar af, maar de woede van degenen van wie het rijbewijs is ingenomen neemt evenredig toe. Los van de “angst voor de politie”, zijn automatische boetes voor snelheidsovertredingen, zelfs voor overschrijdingen van maar 1 km/h, aan de orde van de dag.
Van de 36 miljoen automobilisten zijn er 3,5 miljoen punten kwijtgeraakt en zijn er bijna 70 000 rijbewijzen ingenomen. Hoewel het einddoel van veilig verkeer verwezenlijkt moet worden, moet de jacht op de automobilist ophouden.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het Europees actieprogramma voor de verkeersveiligheid dat in 2003 is goedgekeurd, heeft als doel het aantal dodelijke verkeersslachtoffers tegen 2010 te halveren. Dat betekent dat er in dat jaar niet meer dan 25.000 doden mogen vallen. Hoewel tussen 2001 en 2005 het aantal doden is gedaald, verwacht men dat het onmogelijk is het gestelde doel te halen.
De strijd tegen verkeersongevallen dient zich op verschillende terreinen af te spelen: educatie van de automobilisten, de staat van de wegen en de voertuigen en ontmoedigingsmaatregelen. Dat dient allemaal deel uit te maken van een brede strategie voor de vervoerssector.
Daarvoor dienen gerichte maatregelen genomen te worden. Verkeerseducatie in het onderwijs en de rijscholen dienen gebruik te maken van nieuwe onderwijsmethoden om het maatschappelijk bewustzijn van de burgers te vergroten. Er moet controle zijn op het rijgedrag van de automobilisten en de staat van de voertuigen. Daar die controle vooral een preventieve en vormende werking dient te hebben, mag deze zich niet beperken tot de jacht op boetes. De kwaliteit van de wegen en goede en begrijpelijke verkeerstekens spelen ook een belangrijke rol, evenals de grote toename van het autoverkeer ten koste van het openbaar vervoer. Daarom is het belangrijk dat dit vraagstuk deel uitmaakt van een ware strategie voor de vervoerssector, die het gebruik van het openbaar vervoer stimuleert.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Ik stem tegen dit verslag, omdat het mijns inziens uitgaat van een verkeerde redenering over het beleidsniveau dat verantwoordelijk is voor de verkeersveiligheid. De Zweedse partij Junilistan is van mening dat de lidstaten de eerstverantwoordelijken zijn om te beslissen welke juridische maatregelen moeten worden genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Een betere verkeersveiligheid kan worden bereikt doordat de lidstaten de strategieën die in verschillende EU-landen succesvol zijn gebleken, overnemen. De opvattingen van het Europees Parlement zijn misschien prijzenswaardig, maar zij voegen in dit verband zeer weinig toe.
Het verslag bevat een reeks voorstellen die onvoldoende rekening houden met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Hiertoe behoren onder andere de voorstellen dat kinderen van drie tot achttien jaar gedurende hun hele schoolperiode les moeten krijgen in verkeersveiligheid door middel van een speciaal EU-actieplan, dat de Commissie in de lidstaten voorlichtingscampagnes moet voeren tegen vermoeidheid bij bestuurders en dat de Commissie ook een onderzoek moet instellen naar de effecten van vermoeidheid bij bestuurders op de verkeersveiligheid.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. (SV) Snelheidslimieten zijn een zaak voor de afzonderlijke lidstaten, en aangezien zij van veel verschillende factoren afhankelijk zijn, moeten besluiten daarover op nationaal niveau worden genomen. Hoe graag ik ook, in het belang van het milieu en de veiligheid, regels zou willen invoeren om de Autobahnen van de Duitsers aan banden te leggen, zou het een averechts effect hebben als we dergelijke regels van buitenaf zouden opleggen, en het zou de politieke krachten in Duitsland die voor dezelfde zaak strijden, juist verzwakken.
Een promillage van 0,5 is te hoog en is hoe dan ook onacceptabel.
Op EU-niveau beslissen over attentielichten zou even dwaas zijn als het Verenigd Koninkrijk te dwingen rechts te gaan rijden. Als daarmee 5 000 levens worden gespaard, moet het toch eenvoudig zijn om deze maatregel op nationaal niveau door te voeren. Ik stem niettemin voor de oproep aan de lidstaten om gevaarlijk rijgedrag bij vrachtwagenchauffeurs te voorkomen, omdat op die manier respect wordt getoond voor de rechten van de nationale parlementen. Bovendien is het goed voor het milieu als vrachtwagens niet langer kunnen concurreren met treinen door het niet al te nauw te nemen met de veiligheid.
Gary Titley (PSE), schriftelijk. (EN) De delegatie van de Labour Party in het Europees Parlement verheugt zich over het beginsel dat ten grondslag ligt aan het verslag, namelijk halvering van het aantal dodelijke verkeerslachtoffers in de EU tegen 2010. Het verslag is positief wat betreft het feit dat hierin de aandacht wordt gevestigd op de toenemende verschillen in verkeersveiligheid tussen bepaalde lidstaten. Ook wordt erin aangedrongen op versterkte samenwerking tussen belanghebbenden en de uitwisseling van beste werkwijzen.
Pogingen om verkeersveiligheidsinitiatieven als attentielampen en geharmoniseerde alcoholpromillages in te voeren zullen echter weinig uitrichten ter verbetering van de verkeersveiligheid in de EU. Er zijn bewijzen waaruit blijkt dat attentielampen juist meer gevaar zouden opleveren voor motorrijders en voetgangers. Lidstaten zouden zich niet moeten richten op het veranderen van de alcoholpromillages, maar op het handhaven van bestaande wetten en het doeltreffend straffen van overtreders. We hebben derhalve besloten ons te onthouden van stemming over dit verslag.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het is belangrijk dat we het voorstel hebben goedgekeurd dat de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen de reorganisatie, verbetering en evaluatie van de politieke processen vereist. Zo kunnen degenen die gewoonlijk betrokken zijn bij deze beleidsvorming ervoor zorgdragen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen aan bod komt op alle beleidsterreinen, op alle niveaus en in alle fases zonder de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen te veronachtzamen bij het specifieke beleid dat ten doel heeft situaties te corrigeren die het gevolg zijn van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Het gelijkheidsbeleid aan de ene kant en de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen aan de andere kant vormen een tweeledige en complementaire strategie. Daarom moeten beide op elkaar afgestemd zijn, zodat het doel gelijkheid van mannen en vrouwen bereikt kan worden, zoals de aangenomen resolutie stelt.
In elke lidstaat dienen de voorwaarden geschapen te worden om op de verschillende terreinen daadwerkelijk gelijkheid tot stand te brengen en niet alleen bij het verdelen van de politieke ambten. Daarom vinden wij het positief dat de plenaire vergadering het voorstel heeft verworpen waarmee het verslag quota voor politieke partijen bij de samenstelling van hun kandidatenlijsten voor alle vertegenwoordigende organen verplicht wilde stellen.
Lissy Gröner (PSE), schriftelijk. (DE) Dit verslag is een evaluatie van het beleid ten aanzien van gendermainstreaming en het borduurt voort op mijn verslag over dat onderwerp (A5-0060/2003).
Het nu gepresenteerde verslag over ‘de geïntegreerde benadering van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies’, ofwel gendermainstreaming, pakt onderwerpen op uit het verslag van 2003, beoordeelt de inspanningen die tot nog toe zijn verricht en het probeert toekomstperspectieven naar voren te halen voor de praktische tenuitvoerlegging van gendermainstreaming. Het stemgedrag van Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten heeft ertoe geleid dat enkele essentiële passages zijn geschrapt uit het door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid unaniem goedgekeurd verslag, waaronder bijvoorbeeld de passages waarin het belang wordt onderstreept van de Groep op hoog niveau, gender budgetting en personeelsbeleid. Daar ik ervan overtuigd ben dat het verslag- Záborská op wezenlijke punten minder ver gaat dan de resolutie van 2003, stem ik tegen het verslag.
Lydia Schenardi (ITS), schriftelijk. – (FR) Hoewel een geïntegreerde benadering voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen, zeker op werkgelegenheidsgebied, noodzakelijk is, geldt dat zeker niet voor de autoritaire en gedwongen tenuitvoerlegging en handhaving daarvan.
Helaas is dat is echter wel wat mijn geachte collega, mevrouw Záborská, in haar verslag voorstelt. Ten behoeve van de waardigheid en de gelijkheid van vrouwen, vraagt zij van ons dat wij voor een verplichtend quotumsysteem voor lijsten van politieke partijen stemmen. Ik denk dat we niet moeten zwichten voor de verleiding om alles te laten wijken voor de genderideologie. Een dergelijke benadering zou contraproductief zijn en uiteindelijk het imago van vrouwen schaden, daar zij via diezelfde ideologie het hardnekkige vooroordeel zouden bevestigen dat het hun, ongeacht hun kwaliteiten, aan zowel competentie als legitimiteit ontbreekt.
Het is zeker noodzakelijk om de toegang voor vrouwen tot bepaalde banen of functies waar zij tot nu toe van worden uitgesloten of waar ze ondervertegenwoordigd zijn, te bevorderen, maar laten we niet doorschieten en in demagogie vervallen, want zo’n aanpak zal zich uiteindelijk tegen de vrouw keren.
Anna Záborská (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Nu we de balans opmaken van de afgelopen twee jaar parlementair werk van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, wil ik Voorzitter Borrell, voorzitter van de Groep op hoog niveau, bedanken voor de verstandige en diplomatieke wijze waarop hij onze werkzaamheden heeft gesteund, en ook mevrouw, vicevoorzitter, voor de vele aandacht die zij heeft besteed aan de werkzaamheden van deze groep, die een onmisbaar instrument voor transversale samenwerking is.
De bevoegdheden van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, die zijn vastgesteld in het reglement van onze instelling, maken dat de afgevaardigden verantwoordelijk zijn voor de controle op alles wat verband houdt met gelijkheid in het Europees Parlement, waaronder in de wetgeving over gelijkekansenbeleid, de begroting, het voorlichtingsbeleid met betrekking tot vrouwen, alsmede voor de samenwerking met de administratie bij de tenuitvoerlegging en voortzetting van de gendermainstreaming op alle terreinen, waaronder het personeelsbeleid.
Daarnaast wil ik graag zeggen hoezeer ik de oplettendheid van alle collega’s waardeer, en in het bijzonder van mevrouw Gröner, die aan de wieg stond van dit initiatief en die in haar verslag onderstreepte dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid het belangrijkste orgaan is van het Europees Parlement als het gaat om kwesties in verband met vrouwenrechten, gelijke kansen en een geïntegreerde benadering. Ik hoop dat deze vruchtbare samenwerking onze verdere werkzaamheden zal blijven inspireren.