De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0128/2006 – B6-0450/2006) van Daniel Varela Suanzes-Carpegna, namens de Commissie INTA, aan de Commissie: Heronderhandelingen over de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA).
Daniel Varela Suanzes-Carpegna (PPE-DE), auteur. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, we stellen nu een mondelinge vraag met betrekking tot de heronderhandelingen over de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, die in maart zullen worden afgesloten. We gaan nu immers een cruciale fase in. Gelet op het belang van deze overeenkomst en de geldigheidsduur ervan – opnieuw tien of twaalf jaar – is het van belang dat we dit onderwerp nú met de Commissie en het Parlement bespreken.
De overheidsopdrachtenmarkten worden steeds belangrijker in deze wereld. De omvang ervan kan oplopen tot 25 procent van het mondiaal bbp. Daar komt bij dat deze markten de Europese Unie een relatief voordeel bieden, aangezien we in deze sector op dit moment kunnen concurreren, terwijl we de concurrentie van andere landen in andere sectoren, zoals landbouw en industrie, niet goed aankunnen. Als we ons aan de globalisering willen aanpassen, moeten we als Europese Unie die sectoren waarin we goed kunnen concurreren verder ontwikkelen en zo eerlijk en gunstig mogelijke voorwaarden voor Europese ondernemingen bedingen.
Deze markten blijven in de meeste landen voorbehouden aan de eigen, nationale ondernemingen, en dat is één van de belangrijkste non-tarifaire barrières voor de internationale handel. Ik wil graag bijzondere aandacht vestigen op twee aspecten van deze heronderhandelingen. Om te beginnen is er de geografische uitbreiding van deze overeenkomst – belangrijke landen als China doen er aan mee, alsook de zich ontwikkelende landen. Een tweede punt is dat we eerlijke, evenwichtige en niet-discriminerende voorwaarden moeten scheppen voor de ondernemingen uit de verschillende landen.
Wat het eerste punt betreft: de omvang van het gebied dat door deze overeenkomst inzake overheidsopdrachten wordt bestreken, is maatgevend voor het belang ervan. Het Parlement wil daarom graag weten of er nog meer landen zijn die deze overeenkomst op korte termijn willen ondertekenen. Van belang is vooral of we belangrijke concessies van China kunnen verwachten met betrekking tot het openstellen van de openbare markten. We mogen niet vergeten dat China beloofd heeft de markt voor overheidsopdrachten open te stellen. Dit is echter niet gebeurd, of het land stelt eisen die voor Europese ondernemingen onaanvaardbaar zijn. China heeft verder beloofd om in 2008, aansluitend op zijn toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie, onderhandelingen aan te vangen over de deelname aan de overeenkomst inzake overheidsopdrachten.
Wat het tweede punt – eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden – betreft: we moeten goed beseffen dat de Europese openbare markten al voor een belangrijk deel openstaan voor internationale mededinging. Dat biedt de overheden die opdrachten aanbesteden belangrijke voordelen. Openheid leidt immers tot een ruimere keus, wat overheden in de gelegenheid stelt goederen en diensten van een betere kwaliteit tegen lagere kosten te verwerven. We mogen daarbij overigens niet vergeten dat dit Europese ondernemingen kan schaden, als de voorkeur blijkt uit te gaan naar buitenlandse kandidaten.
Het handelsbeleid van de Unie is erop gericht alle onderdelen van de internationale markten verder open te stellen. Het sluiten van de openbare markten voor kandidaten van buiten is dus geen oplossing. Maar we hebben wel het recht om te eisen dat voor onze ondernemingen die op de openbare markten van onze belangrijkste handelspartners concurreren, dezelfde voorwaarden gelden als die welke voor de ondernemingen uit deze landen op onze openbare markten gelden. Dat is nu echter nog niet het geval: de beloften die onze handelspartners hebben gedaan zijn vrij beperkt als je ze vergelijkt met de concessies die door de Europese Unie zijn gedaan.
Commissaris Mandelson heeft in zijn mededeling over een concurrerend Europa in een gemondialiseerde economie reeds op deze onevenwichtigheid gewezen. In die mededeling wijst hij op de mogelijkheid om de toegang tot bepaalde onderdelen van de openbare markten in de Europese Unie aan beperkingen onderhevig te maken om onze handelspartners zo aan te zetten hun eigen markten open te stellen op de wijze waarop wij dat nu doen.
Ik geloof daarom dat deze mondelinge vraag van de Commissie internationale handel aan de Europese Commissie om opheldering te verschaffen aangaande de strategie van de Commissie met betrekking tot de herziening van deze overeenkomst, heel opportuun is. Ik herhaal dat we ons nu in een cruciaal stadium bevinden: we zullen de eerstvolgende weken overeenstemming moeten zien te bereiken.
Het gaat er nu om meer openheid te bereiken op het gebied van de handel, en niet het omgekeerde. Wat gaat de Commissie ondernemen voor de behartiging van de belangen van Europese ondernemingen in die markten en sectoren waar we sterk kunnen concurreren, zoals vervoer, energie en openbare werken? Hoe zullen we in deze context omgaan met de Europese KMO's? Die bevinden zich in een nadelige positie – en dan niet alleen ten aanzien van de grotere ondernemingen, maar ook vergeleken bij de KMO's in andere landen, waar de regering een deel van de overheidsopdrachten voor de eigen KMO’s reserveert, zoals dat in de VS gebeurt.
Omdat er geen afspraken op basis van wederkerigheid bestaan bevinden Europese KMO's zich in een nadelige positie, en dat terwijl deze ondernemingen bij het realiseren van de hoofddoelstellingen van de Strategie van Lissabon een heel belangrijke rol vervullen. Daarom dringen we er bij de Commissie op aan dat ze van haar onderhandelingspartners eist dat ze hun beperkingen opheffen, of – als dat niet mogelijk blijkt te zijn – dat ze aanvaarden dat wij gelijksoortige beperkingen instellen om de Europese KMO’s te beschermen. We moeten hoe dan ook een op het reciprociteitsbeginsel gebaseerde regeling treffen, aangezien Europese ondernemingen momenteel vanuit een nadelige positie moeten opereren.
Daarom wil ik van de Commissie graag horen hoe de onderhandelingen verlopen, vooral op de punten die ik nu heb genoemd en die waarnaar in de tekst van onze vraag wordt verwezen. Ik wil de Commissie ook vragen notie te nemen van de reserves van het Europees Parlement en daarmee tijdens de onderhandelingen in Genève rekening te houden.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de kwestie van de heronderhandelingen in de WTO over de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, de zogeheten GPA, is belangrijk voor Europa, aangezien deze voor onze bedrijven de deur moeten openen naar nieuwe groeimogelijkheden buiten de Gemeenschap. Na vele jaren van lange en moeizame onderhandelingen hebben de GPA-partijen afgelopen december een voorlopig akkoord bereikt over een nieuwe herziene tekst. Ik vind dat een belangrijk resultaat in de huidige context van de Doha-ronde. Hieruit blijkt immers dat de politieke wil nog steeds aanwezig is om tot overeenstemming te komen over gevoelige kwesties.
De nieuwe tekst zorgt niet alleen voor meer duidelijkheid en doorzichtigheid, maar ook voor betere garanties voor een gelijke behandeling bij de aanbesteding van overheidsopdrachten. Voor de eerste keer bevat de tekst nu ook een bepaling over een elektronische aanbestedingsprocedure.
De Europese Gemeenschap heeft een belangrijke rol gespeeld bij de onderhandelingen. De bestaande overeenkomst is onevenwichtig, zowel wat de procedurele garanties als de dekking betreft. Onze belangrijkste doelstellingen waren dan ook gericht op het opvullen van de leemten en het wegnemen van de onduidelijkheden.
Wij hebben gestreefd naar betere juridische garanties voor onze leveranciers; garanties die vergelijkbaar moeten zijn met de garanties die wij voor onze interne programma’s hanteren. Tegelijkertijd hebben wij getracht om de nieuwe overeenkomst via nieuwe specifieke maatregelen aantrekkelijker te maken voor ontwikkelingslanden. Of er ook definitieve overeenstemming over de nieuwe tekst zal worden bereikt, is afhankelijk van de vraag of de lopende onderhandelingen over de toegankelijkheid van de markt een bevredigend resultaat opleveren. Ook op dat vlak dienen wij voor de Gemeenschap een evenwichtigere situatie te creëren. Dat betekent dat de dekking die onze partners op dit moment voorstaan, uitgebreid dient te worden tot het niveau dat de Gemeenschap heeft voorgesteld. Ook op dit punt dient de uniformiteit te worden verbeterd.
Wij willen allemaal een betere toegang voor onze bedrijven tot de buitenlandse markten voor overheidsopdrachten. In zijn recente conclusies over de mededeling van de Commissie “Europa als wereldspeler: Wereldwijd concurreren” heeft de Raad benadrukt dat wij op het gebied van de markttoegang extra en betere regelingen dienen te treffen met onze toekomstige belangrijkste handelspartners. Dat geldt met name voor overheidsopdrachten.
De Gemeenschap heeft een uitgebreid vraag-en-aanbodpakket op tafel gelegd dat de andere GPA-partijen de nodige prikkels zal geven om aanzienlijke extra mogelijkheden te bieden bij de aanbesteding van overheidsopdrachten. Indien de andere GPA-partners ons echter onvoldoende tegemoet komen, zullen wij overwegen welke maatregelen noodzakelijk zijn om de communautaire toezeggingen in de nieuwe GPA dienovereenkomstig aan te passen.
Indien er geen verbetering optreedt in de toegang van de EU tot de markten voor overheidsopdrachten van derde landen, zullen commissaris Mandelson en ik overwegen welk instrument wij in kunnen zetten om het openstellen van de markten voor de EU te bevorderen.
De mogelijkheden voor KMO’s verdienen absoluut speciale aandacht. Met name de kleine en middelgrote ondernemingen zullen profijt hebben van de nieuwe tekst dankzij de invoering van een elektronische aanbestedingsprocedure en, indien de onderhandelingen succesvol worden afgerond, een verlaging van de drempels van een aantal GPA-partijen. Ik wil er in dat verband echter wel op wijzen dat de overeenkomst betrekking heeft op vrij omvangrijke aanbestedingscontracten, die meestentijds uitsluitend met grote bedrijven gesloten zullen worden. De KMO’s kunnen ongetwijfeld een belangrijke rol spelen, maar dan vooral als onderaannemers. Daarom hebben wij onze GPA-partners die op dit moment specifieke uitzonderingen voor hun binnenlandse KMO’s hanteren, verzocht om daar vanaf te stappen.
Wat de uitbreiding van de geografische dekking van de overeenkomst betreft, kan ik meedelen dat acht WTO-landen bezig zijn met het doorlopen van de toetredingsprocedure. Jordanië is het land dat op dit gebied het verst is gevorderd. China heeft aangegeven dat het uiterlijk in december van dit jaar de toetredingsonderhandelingen in gang wil zetten. Na mijn bezoek van vorig jaar aan dat land zijn wij reeds begonnen met de voorbereidingen voor deze belangrijke toetreding. Zoals gezegd, heeft de Commissie sterk aangedrongen op betere maatregelen voor een speciale en differentiële behandeling van ontwikkelingslanden. Naar mijn idee hebben wij op dat punt een goed resultaat bereikt op basis van op maat gemaakte nieuwe regels waarin volledig rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van ontwikkelingslanden.
Als wij het onderhandelingstraject met succes afronden, heb ik er alle vertrouwen in dat deze nieuwe overeenkomst een mijlpaal zal blijken te zijn voor de internationale handel en dat daardoor ook nieuwe mogelijkheden voor het Europese bedrijfsleven worden gecreëerd.
Jean-Pierre Audy, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil om te beginnen mijn collega, de heer Varela Suanzes-Carpegna, gelukwensen en hem bedanken voor de mondelinge vraag die hij namens de Commissie internationale handel heeft gesteld. Deze had betrekking op de onderhandelingen die bij de Wereldhandelsorganisatie worden gevoerd over de regels voor toegang tot overheidsopdrachten. Er zullen uitzonderingen moeten worden gecreëerd voor de kleine en middelgrote ondernemingen, mijnheer de commissaris.
Het onderwerp waar we nu over debatteren is van cruciaal belang voor de groei en de werkgelegenheid in Europa. De WTO-regels voor de handel in goederen en diensten zijn niet van toepassing op de aankopen die een staat voor eigen gebruik doet. Dan hebben we het dus over openbare aanbesteding. Daarom hebben sommige landen in de marge van de overeenkomsten van Marrakesh van april 1994 vrijwillig een bijzondere bijlage met een overeenkomst over openbare aanbesteding ondertekend. Alle grote landen die aan deze overeenkomst deelnemen – Canada, Korea, de Verenigde Staten en Japan – hebben met betrekking tot hun overheidsopdrachten een uitzondering gemaakt ten gunste van de eigen, nationale KMO's. Alleen de Europese Unie heeft dat niet gedaan, en die asymmetrie is onaanvaardbaar. De overheidsopdrachten die door voornoemde landen zijn uitgesloten zijn nu juist de opdrachten die voor onze KMO’s interessant zijn, terwijl de KMO’s van die landen wél onbeperkte toegang hebben tot al onze openbare aanbestedingen.
Onze KMO’s zijn in de context van openbare aanbestedingen dus ondervertegenwoordigd. We zullen een breed debat moeten houden over de wijze waarop deze situatie is ontstaan. En we zullen de asymmetrie moeten corrigeren door een uitzondering te bewerkstelligen die Europese KMO’s bij openbare aanbestedingen een voorkeurspositie verleent. We mogen de bestaande asymmetrie niet langer tolereren.
Mijnheer de commissaris, dames en heren, het gaat hier niet alleen om de nu gevoerde onderhandelingen. Waar het eigenlijk om gaat is of de Europese Unie bereid is voor de KMO’s het gunstige klimaat te scheppen dat deze ondernemingen nodig hebben. We moeten de toegang tot overheidsopdrachten gebruiken als een hefboom voor het creëren van groei en werkgelegenheid. Een tweede punt is rechtszekerheid – binnen de Europese Unie zelf, maar ook tussen het internationale recht, het Europese recht en de nationale wetgevingen. We hebben het nu niet over protectionisme. Integendeel: we hebben het hier over het vergroten van het aanbod door meer ondernemingen op de vraag te laten inspelen.
Mijnheer de commissaris, er zijn heden ten dage drie regio’s op deze wereld: Azië – zonder Japan – , met arme landen die een sterke groei doormaken; de Verenigde Staten, een rijk land met een sterke groei; en Europa, met rijke landen die slechts een geringe groei genereren. Daar moeten we eens over nadenken. We hebben vóór de dienstenrichtlijn gestemd om zo een regeling voor de interne markt te treffen. Die markt is gebaseerd op het mededingingsbeginsel en de Europese Unie heeft daarbij vooral gedacht aan de belangen van de consumenten. Nu is het tijd om op te komen voor de belangen van de producenten. De onderhandelingen die nu bij de WTO worden gevoerd over de herziening van de multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten, vormen een uitstekende gelegenheid om aandacht te besteden aan de toegang van KMO’s tot dit soort opdrachten.
Mijnheer de commissaris, we moeten de interne markt een dienst bewijzen door een Europese small business act op te stellen, gebaseerd op de beginselen van een sociale markteconomie. Het debat is nu geopend en dat doet me deugd.
Erika Mann, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het doet mij genoegen u in de Voorzitterstoel te zien zitten.
Het interessante en fascinerende aan dit debat is dat het over een plurilaterale overeenkomst gaat met een zeer specifiek karakter. Uiteraard maakt deze overeenkomst deel uit van het multilaterale kader, maar omdat die overeenkomst plurilateraal van aard is, ontstaat er een grotere flexibiliteit voor de lidstaten die hierbij partij zijn.
Zou de commissaris ons, niet alleen tegen die achtergrond, maar ook omdat wij de tiende verjaardag ervan vieren, iets meer over deze overeenkomst kunnen vertellen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de manier waarop die overeenkomst in het verleden heeft gefunctioneerd, aan de vraag of hij er zelf tevreden over is en of hij het de moeite waard vindt om hierover heronderhandelingen te voeren. Ik zou ook graag willen horen, hoewel ik weet dat dit geen onderdeel van zijn portefeuille uitmaakt, of hij het de moeite waard zou vinden om de onderhandelingen over de telecom-overeenkomst te heropenen, die in 2007 ook tien jaar oud wordt.
Met betrekking tot de overeenkomst inzake overheidsopdrachten – waarnaar de heer Audy verwees – maken wij ons grote zorgen over de KMO’s. Wij weten immers uit ervaring dat zij onmiskenbaar meer problemen hebben met de toegang tot de internationale markten. Wat gaat de Commissie hieraan doen in aanvulling op de maatregelen die zij in het verleden heeft genomen?
China is ook een groot probleem. Het is een goede zaak dat China een rol wil spelen op het mondiale toneel, maar dat brengt wel veel druk met zich mee voor bepaalde ondernemingen. Welke voorzorgsmaatregelen wil de Commissie nemen om de belangen van de Europese bedrijven en werknemers veilig te stellen op het moment dat China partij wordt bij de plurilaterale overeenkomst? In welke mate maakt deze ontwikkeling deel uit van de “Wereldspeler Europa”? In hoeverre houdt dit verband met de nieuwe aanpak van de Commissie om verschillende bilaterale overeenkomsten te sluiten en waaruit bestaat deze aanpak nu precies?
Op welke wijze wil de commissaris de Europese belangen veilig stellen met betrekking tot de diensten van algemeen belang? Kan de commissaris ons iets meer hierover vertellen? Tot nu toe is hij hier niet op ingegaan.
Kan de commissaris tot slot de toezegging doen dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden? Kan hij daarnaast beloven dat de Commissie internationale handel, die vanochtend net een nieuwe voorzitter heeft gekozen, ook op de hoogte gehouden zal worden?
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Voorzitter, vandaag bespreken we terecht de noodzaak van meer liberalisering van de markten voor overheidsopdrachten. Jammer dat ons Parlement niet zo vastberaden was, toen we de liberalisering van de dienstenmarkt op ons continent besproken hebben. Want eigenlijk is dat toch hetzelfde. Het is goed dat we de GPA-overeenkomst geografisch uitbreiden. Jammer dat we een paar maanden geleden de kans niet gegrepen hebben om de dienstenmarkt bij ons wezenlijk te verdiepen.
En toch gaat het in beide gevallen om het beter functioneren van niet alleen grote Europese bedrijven, maar ook van kleine en middelgrote ondernemingen. Ik steun onderhandelingen over een overeenkomst die ons een aandeel garandeert op de Chinese overheidsopdrachtenmarkt, maar laten we ook denken aan de reële kansen op de Europese markt, zoals mevrouw Mann zojuist heeft gezegd. Voor de Chinese partners heeft deze medaille bovendien twee kanten en me dunkt, dat we ook aandacht moeten schenken aan de uitdagingen die er op dit gebied zijn voor de Europese markt.
Caroline Lucas, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn gelukwensen! Het doet mij genoegen u in de Voorzitterstoel te zien zitten.
Commissaris McCreevy, sta mij toe om te beginnen met de wijze waarop wij kleine en middelgrote ondernemingen het beste kunnen ondersteunen. Het doet mij veel genoegen dat hierover in uiteenlopende fracties in dit Parlement bezorgdheid bestaat; een bezorgdheid die wij volgens mij allemaal delen.
Allereerst zou ik graag een nadere toelichting willen horen op de opmerkingen die de Franse minister van Handel, Christine Lagarde, vorige week heeft gemaakt bij een bezoek aan de Commissie internationale handel. Zij heeft daar zeer bevlogen en terecht, naar mijn idee, gesproken over het belang van het beschermen van de KMO’s in Europa. Toch lijkt u, geachte commissaris, er heel andere opvattingen over de rol van de KMO’s op na te houden en over de wijze waarop zij het beste ondersteund kunnen worden.
Het is van essentieel belang dat wij ervoor zorgen dat innovatieve KMO’s een betere toegang krijgen tot aanbestedingen van overheidsopdrachten. Dergelijke opdrachten zijn goed voor 75 miljoen banen in de Unie en voor 50 procent van het communautaire bruto nationaal inkomen. Zij vormen een cruciaal onderdeel bij het stimuleren van de groei van lokale en regionale economieën in de gehele EU.
Het lijkt er echter op dat de Commissie haar recht om de KMO’s te ondersteunen, vrijwillig opgeeft. Op dit moment zijn er al vijf landen – Canada, de VS, Israël, Japan en Zuid-Korea – die bepalingen in hun wetgeving opnemen met het oog op een voorkeursbehandeling van KMO’s bij de aanbesteding van overheidsopdrachten. Vreemd genoeg vindt de EU dat zij er geen belang bij heeft om zich sterk te maken voor de eigen KMO’s.
Kunt u dat standpunt echt verdedigen, commissaris? Het lijkt zowel uiterst bizar als absoluut onacceptabel dat de EU de kans op een “level playing field” laat lopen en zo de KMO’s de mogelijkheid onthoudt om op een gelijkwaardig niveau met de multinationals te concurreren. Het zou toch beter zijn als ook wij de heronderhandelingen over de GPA in Genève gebruiken om de WTO-belemmeringen weg te nemen die verhinderen dat lidstaten die dat wensen, maatregelen kunnen nemen om KMO’s een voorkeursbehandeling te geven bij de toegang tot aanbestedingen. Ook wij moeten ons sterk maken voor uitzonderingsmogelijkheden in het kader van de herziene GPA om preferentiële maatregelen te nemen. Het enige wat wij daarmee doen, is het herstellen van een gelijke behandeling om te voorkomen dat de grote multinationals alle voordelen naar zich toe trekken.
Ik betreur het ook ten zeerste dat wij niet eerder de kans hebben gehad om een debat in Europa te voeren over de vraag of het überhaupt wel een goede zaak is om de internationale handelsregels uit te breiden tot aanbestedingen van overheidsopdrachten. Velen zullen beweren dat overheidsaanbestedingen weinig of niets met traditionele handelskwesties, tarieven en quota’s van doen hebben en dat het onaanvaardbaar is om dit onderwerp op de agenda van de WTO-onderhandelingen te zetten. Als overheidsaanbestedingen op nationaal, lokaal of regionaal niveau namelijk onderworpen worden aan een “one-size-fits-all”-regelgeving op mondiaal niveau en zo dus bepaald wordt waaraan het geld van de belastingbetalers besteed gaat worden, staat dit volgens mij haaks op de legitieme verwachtingen van burgers dat zij een bepaalde mate van democratische controle moeten kunnen uitoefenen over de besteding van hun geld. De aard van belastinggeld verschilt wezenlijk van die van particulier bedrijfskapitaal, en burgers vinden terecht dat zij het recht moeten hebben om bijvoorbeeld te lobbyen voor het beperken van overheidsuitgaven aan bedrijven die ten tijde van de apartheid zaken deden in Zuid-Afrika, of voor het buitenspel zetten van ondernemingen met slechte arbeidsomstandigheden of te weinig of geen aandacht voor het milieu.
Volgens mij kunnen en moeten wij een belangrijke rol spelen bij het beschermen van de lokale aanbestedingen van overheidsopdrachten als een cruciaal instrument voor lokale werkgelegenheid en industriële beleidsmaatregelen.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, van harte gefeliciteerd met uw verkiezing! Mijnheer de commissaris, de overeenkomst inzake overheidsopdrachten is tot nu toe tot de OESO-landen beperkt gebleven. De overheidsuitgaven voor opdrachten verband houdende met de levering van goederen en diensten en het verrichten van bouwwerkzaamheden vertegenwoordigen ongeveer 10 tot 25 procent van het bbp.
Inmiddels heeft China de onderhandelingen in gang gezet met het oog op een eventuele toetreding. Met de huidige heronderhandelingen wordt eigenlijk gestreefd naar een uitbreiding van het toepassingsgebied. Daarmee zou de betekenis van deze overeenkomst voor de internationale wederzijdse handel in goederen en diensten uiteraard enorm toenemen.
In het kader van dit herzieningsproces dient de Commissie in ieder geval niet alleen nadruk te leggen op een grotere transparantie, maar ook op het bestrijden van de corruptie bij internationale aanbestedingprocedures voor overheidsopdrachten. Gezien de urgente uitdagingen waar wij op milieugebied voor staan, dient er in de publieke sector echter ook hoge prioriteit aan ecologische duurzaamheid te worden gegeven. Volgens mij betekent dat ook dat er op dit punt regels en voorschriften nodig zijn. Zo moet het mijns inziens bijvoorbeeld legaal en legitiem zijn om bij overheidsopdrachten een voorkeursbehandeling te geven aan milieuvriendelijke goederen en diensten, ook al zou de prijs daarvan iets hoger zijn.
Een van de cruciale vragen betreft de wijze waarop wij met ontwikkelingslanden omgaan. Er moet voor gezorgd worden dat niet alleen de aanbestedingen van overheidsopdrachten, maar ook de andere Singapore-kwesties volledig onafhankelijk van de huidige onderhandelingen in het kader van de Doha-ronde worden behandeld. De ontwikkelingslanden hebben daar in Cancún nadrukkelijk op gewezen.
Het document dat hier vandaag aan de orde is en waarover de onderhandelingen nog niet zijn afgerond, kan eigenlijk uitsluitend betrekking hebben op partners van een vergelijkbare sterkte. In die zin vind ik dat de term non-discriminatie c.q. wederkerigheid problemen veroorzaakt. Ik heb steeds meer de indruk dat het erop uitdraait dat hooggeïndustrialiseerde landen en ontwikkelingslanden vanuit een dergelijke invalshoek op één lijn worden gesteld en dat functioneert niet.
De voorgestelde bepalingen voor ontwikkelingslanden, die een overgangsperiode van drie jaar (en voor de minst ontwikkelde landen vijf jaar) inhouden, zijn absoluut ontoereikend om hen ervan te overtuigen dat zij partij moeten worden bij deze overeenkomst. Naar mijn idee leidt dat er helaas toe dat veel van deze landen met een grote boog om deze overeenkomst heen zullen lopen. Met het oog op de principiële uitgangspunten voor een plurilateraal resultaat zou ik dat bijzonder jammer vinden.
Graham Booth, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het debat dat wij over dit onderwerp voeren, is in hoge mate karakteristiek voor wat er mis is met de Europese Unie. Ten eerste vinden de onderhandelingen in het kader van de WTO plaats via één man die niet minder dan 27 landen tegelijk vertegenwoordigt. Hij heeft geen mandaat van de burgers en gezien zijn staat van dienst in de Britse politiek zou hij nog niet eens gevraagd worden om een dorpsfeest te organiseren. Ik heb er geen behoefte aan dat een vertegenwoordiger van de EU namens mijn land bij de WTO het woord voert. Ik wil dat een afgevaardigde van mijn eigen regering dat doet, iemand die mijn land niet alleen kent, maar er ook hart voor heeft.
Dan is er ook nog de kwestie van de aanbestedingsprocedures op basis van eerlijke concurrentieoverwegingen. In de mondelinge vraag wordt China als potentiële leverancier genoemd en dat land zou wel eens zeer concurrerend kunnen blijken te zijn. Ik veroordeel de onderdrukking van individuele vrijheden en rechten in China, maar ik moet ook constateren dat ze in dat land wel weten wat de voorwaarden voor een succesvolle economie zijn. De overheidsuitgaven maken aldaar maar 20 procent van het bbp uit, terwijl dat in 2005 in het eurogebied 47,5 procent was. In China heeft het bedrijfsleven te maken met een lichte reguleringsdruk. In de Europese Unie reguleren wij alles kapot.
De heer Blair heeft in 2005 de toezegging gedaan dat het Britse voorzitterschap de bureaucratie terug zou dringen. Daar is niets van terecht gekomen. Hoeveel pagina’s wetgeving heeft dat voorzitterschap immers nog eens toegevoegd aan de immense berg wetgeving die er al was? In 1973 is mijn land onder valse voorwendsels ertoe aangezet om tot de Europese Unie toe te treden; het zou namelijk puur om een vrijhandelszone gaan. Een vrijhandelszone is ook het enige waartoe de Unie beperkt had moeten blijven, dus geen Parlement, geen Commissie en geen richtlijnen. In plaats daarvan is de EU uitgegroeid tot een bureaucratisch monster dat onze economie ruïneert.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, er is reeds een voorlopig akkoord gesloten over de herziene tekst van de overeenkomst inzake overheidsopdrachten en binnenkort wordt een definitief akkoord verwacht.
Ik eerbiedig het feit dat de onderhandelingen geheim moeten zijn, maar, mijnheer de commissaris, vindt u ook niet dat u wat laat bent met uw informatie aan het Europees Parlement over de prioriteiten en het vraag-en- aanbodpakket van de Europese Unie in de heronderhandeling over deze belangrijke overeenkomst?
Ik ben van mening dat wederkerigheid en het bereiken van een voor de handelspartners evenwichtig resultaat het uitgangspunt bij de onderhandelingen moeten vormen voor de Unie. Dat evenwichtige resultaat mag echter niet bestaan in theoretische toezeggingen die de handelspartners, namens de andere partners, doen. Een evenwichtig resultaat moet afgemeten worden aan de reële mogelijkheden die bestaan om het volume van de aan grensoverschrijdende mededinging onderworpen aanbestedingen ook daadwerkelijk te gebruiken. Heeft de Commissie onderzocht hoe het is gesteld met de echte toegang van de Europese bedrijven tot de markt van de andere landen tijdens de toepassing tot nu toe van de overeenkomst? De VS, Canada, Zuid-Korea en Japan – die verdragsluitende partijen zijn bij de overeenkomst – hebben hun kleine en middelgrote ondernemingen reeds preferentiële toegang verzekerd tot de markt van overheidsopdrachten. Vreemd genoeg heeft de Unie dat niet gedaan.
Ik ben van mening dat de Europese Unie binnen het kader van de toepassing van de overeenkomst inzake overheidsopdrachten moet vragen om een uitzondering voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Dit is een logisch verzoek, vooral omdat onze partners het al hebben gedaan.
De kleine en middelgrote ondernemingen zijn de ruggengraat van de Europese economie. Zij zijn een belangrijke bron van ontwikkeling en werkgelegenheid, zoals ook reeds werd gezegd door de heer Varela, de auteur, en de heer Audy. Zij dragen bij aan de economische en sociale samenhang. Het is onze plicht de initiatieven te nemen die ervoor kunnen zorgen dat hun dynamische rol behouden blijft.
David Martin (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u graag met uw benoeming feliciteren.
Ik zal het nu niet over de KMO’s hebben, aangezien veel van mijn collega’s daar al nader op zijn ingegaan. Ik sluit mij er echter wel bij aan dat dit een zeer belangrijke kwestie is die niet genoeg benadrukt kan worden.
Overheidsopdrachten vertegenwoordigen ongeveer 20 procent van het bbp in ontwikkelingslanden en circa 15 procent van het bbp in ontwikkelde landen. Ik voel enige tweeslachtigheid bij dit onderwerp omdat ik er gevoelsmatig voorstander van ben om overheidsopdrachten op basis van eerlijke concurrentieoverwegingen te gunnen. In theorie leidt dit tot lagere kosten voor de overheid en een grotere transparantie bij overheidsaanbestedingen, waardoor de corruptie geëlimineerd kan worden. Dat zou voordelen met zich mee moeten brengen voor zowel de ontwikkelingslanden als de geïndustrialiseerde wereld, waardoor in die eerstgenoemde wereld meer middelen beschikbaar komen voor gezondheid en onderwijs. Als er echter gekeken wordt naar de lijst met 36 landen die de GPA ondertekend hebben, blijkt dat daar geen enkel Afrikaans land bij zit. Het is duidelijk dat de Afrikaanse landen en andere minst ontwikkelde landen van mening zijn dat de baten die het ondertekenen van deze overeenkomst oplevert, niet opwegen tegen de kosten.
Ik zou graag van de Commissie willen weten welke ondersteunende maatregelen zij in petto heeft om, in de eerste plaats, de Afrikaanse en andere minst ontwikkelde landen in staat te stellen om op de Europese en andere ontwikkelde markten op gelijkwaardige voet te kunnen concurreren. In de tweede plaats ben ik benieuwd welke steun er aan die landen verleend kan worden bij het zodanig ontwikkelen van hun eigen industrie dat zij de mededinging in hun land in stand kunnen houden als zij de aanbesteding van de eigen overheidsopdrachten openstellen.
Ik maak mij ook zorgen – en dat sluit aan bij wat mevrouw Lucas op een iets andere manier heeft geformuleerd – over de vraag hoe er in de GPA en de toepassing ervan rekening wordt gehouden met kwesties die niets met de handel te maken hebben. Ik denk daarbij aan het milieu, de mensenrechten en de rechten van werknemers. Ik ben het met mevrouw Lucas eens dat het om overheidsgeld gaat en dat het risico bestaat dat de arbo- en milieunormen erop achteruit gaan als er een GPA zonder duidelijk voorschriften en voorwaarden komt. Enerzijds zie ik dus de voordelen van het openstellen van de aanbestedingen van overheidsopdrachten, maar anderzijds zijn hier nog vele risico’s aan verbonden en ik hoop dat de Commissie deze aan een nader onderzoek zal onderwerpen.
Syed Kamall (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil u graag feliciteren en tevens mijn dank overbrengen aan de commissaris.
In Engeland worden KMO’s onterecht uitgesloten van overheidsopdrachten als gevolg van goedbedoelde voorschriften op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en milieunormen; een van die voorwaarden is vaak dat er over een periode van drie jaar gecontroleerde jaarrekeningen overgelegd moeten worden, een voorwaarde waaraan veel kleine bedrijven niet kunnen voldoen. Daarnaast is er een gebrek aan openbare aanbestedingen op basis van eerlijke concurrentieoverwegingen en worden contracten te vaak gebundeld, zodat deze te groot zijn voor KMO’s. Tot slot is er sprake van een voorkeursbehandeling voor grote bedrijven, te veel geheimzinnigheid in de procedures en een gebrek aan transparantie.
Wij weten dat transparantie en aanbestedingen op basis van eerlijke concurrentieoverwegingen vereist zijn op basis van de EU-richtlijn, maar de meeste opdrachten waar KMO’s op inschrijven, voldoen niet aan die norm. Als er aan KMO’s gevraagd wordt waar zij behoefte aan hebben, luidt het antwoord “minder bureaucratie en papierwerk”. Zij willen dat de autoriteiten het “one-size-fits-all”-vereiste voor de gunning van opdrachten laten varen. Zij willen dat opdrachten aangekondigd worden via websites als “supply.2.gov” en zij willen geen megacontracten, maar opgesplitste contracten. Wij moeten echter wel onderkennen dat regeringsinstanties geen commerciële organisaties zijn en vaak de extra werkzaamheden willen vermijden die verbonden zijn aan het beoordelen van meerdere deeloffertes. Dat betekent dat wij regeringen en lokale overheidsinstanties op dat gebied stimulansen moeten bieden.
In Amerika zijn er streefcijfers vastgesteld om te kunnen bepalen of er al dan niet van een eerlijke mededinging sprake is. KMO’s hebben geen behoefte aan quota’s, maar zij willen prestatie-indicatoren om vast te kunnen stellen of er inderdaad sprake is van eerlijke concurrentie. In Amerika doen overheidsinstanties ook een beroep op KMO-adviseurs om te zorgen dat kleine en middelgrote ondernemingen op een eerlijke toegang tot overheidsopdrachten kunnen rekenen. Dergelijke omstandigheden – hulpmiddelen voor benchmarking en concurrentievoordelen – zijn in het kader van de WTO-overeenkomst waarschijnlijk niet toegestaan, en ik begrijp waarom. Hierdoor worden echter wel onbedoeld maatregelen tegengehouden die voor een eerlijke concurrentie kunnen zorgen.
In het algemeen is de strekking van de WTO-overeenkomst eigenlijk positief omdat zij protectionisme tegengaat, maar tegelijkertijd worden maatregelen verboden die noodzakelijk zijn om kleine ondernemingen te steunen. Terwijl een aantal lidstaten dus voorstander is van een “opt-out”, vrezen anderen dat het protectionisme hier juist door wordt bevorderd. Laten wij de Commissie daarom oproepen om een compromis tot stand te brengen waarbij enerzijds die “opt-out” gewaarborgd is, maar anderzijds ook een nieuwe overeenkomst wordt opgesteld die KMO-vriendelijke maatregelen mogelijk maakt en waardoor het antiprotectionisme aanzienlijk wordt uitgebreid. Als wij KMO-vriendelijke maatregelen toestaan, is de achterliggende reden voor de Amerikaanse “opt-out”, het handhaven van de “Buy America Act”, weggenomen. Door dergelijke maatregelen zijn Britse en Europese KMO’s ook beter in staat om op mondiaal niveau de concurrentie aan te gaan.
Margrietus van den Berg (PSE). – Voorzitter, een overeenkomst inzake overheidsopdrachten kan betekenen meer transparantie en dus minder corruptie. Het kan betekenen: eerlijke prijzen – niet onbelangrijk aangezien het hier gaat om overheidsopdrachten waarmee belastinggeld is gemoeid – maar dan wel graag met het recht op sociale en ecologische criteria bij de aanbestedingen. Ontwikkelingslanden zouden ook geweldig kunnen profiteren van al deze voordelen. Hun deelname in de internationale overeenkomst inzake overheidsopdrachten in de toekomst is uiteraard niet uit te sluiten, maar de Commissie zou moeten bevorderen dat ze deze aanpak – en hetzelfde geldt voor eerlijke mededingingsregels – eerst nationaal of regionaal mogen uitvoeren, net zoals wij dat in Europa hebben gedaan en dus niet onmiddellijk de hele wereld en de grote monopolies hoeven toe te laten. Het zou dan aan de ontwikkelingslanden moeten zijn om te bepalen, wanneer ze zich sterk genoeg ontwikkeld voelen. Wat overal ter wereld overigens voor iedereen geldt, Voorzitter, is dat er geen sprake mag zijn van gedwongen grootschalige aanbestedingen waardoor kleine en middelgrote ondernemingen buitenspel wordt gezet. Helaas heb ik een voorbeeld daarvan zelf mogen aanschouwen bij een treinstation in Amsterdam, waar voor het station de veiligheidsdienst werd aanbesteed. Het bedrijf dat voorheen verantwoordelijk was voor de veiligheid op het station was een klein bedrijfje en deed dat met groot succes; bij de aanbesteding bleek dat bedrijf echter te klein om mee te dingen voor de totale opdracht op heel veel van die stations en lag er daarmee uit.
Ik twijfel er niet aan dat mijn collega's soortgelijke voorbeelden zijn tegengekomen. Daarom stellen we de Commissie de vraag hoe KMO’s betere toegang tot overheidsopdrachten kan worden gegarandeerd.
Tot slot is het gedwongen splitsen van de nationale publieke en semipublieke voorzieningen ten behoeve van grote buitenlandse aanbieders uit den boze. Ieder land heeft het recht publiek te regelen wat het graag publiek wil houden. Het gaat hier om basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld onderwijs en water, voorzieningen die de kern van de samenleving vormen en daar mag niet aan worden getornd.
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris McCreevy, geachte collega’s, de vraag van de Commissie internationale handel over de problematiek bij de aanbesteding van opdrachten op WTO-niveau heeft ook directe gevolgen voor de Europese interne markt. Daarom vind ik dat wij de gevolgen van deze kwestie voor de Europese interne markt nader dienen te bestuderen. Uiteraard gaat het enerzijds over een overeenkomst met betrekking tot de wereldhandel, maar anderzijds mogen wij niet uit het oog verliezen dat dergelijke overeenkomsten op internationaal niveau directe gevolgen hebben voor de Europese interne markt; dat is nu eenmaal kenmerkend voor de globalisering.
Mijn collega, de heer Kamall, heeft erop gewezen dat er in enkele lidstaten van de WTO, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten van Amerika, bij nationale aanbestedingsprocedures nu al bepaalde quota’s aan kleine en middelgrote ondernemingen gegund moeten worden. Uiteindelijk betekent dat niets anders dan dat de aanbestedingsregeling die door de WTO voorgeschreven is, beperkt wordt. Ik zou echter graag een effectbeoordeling zien waaruit duidelijk wordt of de KMO’s hier op de langere duur inderdaad voordeel van hebben. Dat kan in ieder geval nu nog niet met zekerheid gezegd worden.
Zo lang wij daar niet zeker van zijn, hoeven wij ons geen zorgen te maken over de beperking van het toepassingsgebied. Kleine en middelgrote ondernemingen ontlenen hun bestaansgrond aan een zo transparant en toegankelijk mogelijke markt. Wanneer de lidstaten van de WTO het toepassingsgebied met een kwart inperken, vraag ik mij af of KMO’s daar in de praktijk daadwerkelijk profijt van hebben.
Het zou ontegenzeggelijk nuttig zijn wanneer de Commissie dit aspect grondig bestudeert en uitsluitsel geeft of dit inderdaad positieve effecten voor de KMO’s heeft. In zoverre kan deze mondelinge vraag op mijn steun rekenen.
In de Raad – en helaas is er op dit moment geen vertegenwoordiger van de Raad aanwezig – moet natuurlijk een evenwicht gevonden worden tussen de landen die graag hetzelfde uitgangspunt als de Verenigde Staten willen hanteren en degenen die juist een tegenovergestelde aanpak voorstaan, dat wil zeggen een verlaging van die quota’s willen om binnen de gehele WTO een vrije en open markt te creëren zodat ook kleine en middelgrote ondernemingen hier op elk vlak van kunnen profiteren.
Naar mijn idee wordt het doorslaggevende probleem voor de KMO’s eerder gevormd door het feit dat wij in dit verband nog geen echte greep hebben op de kwestie van de onderaanneming. Vaak is het immers zo dat KMO’s als onderaannemers ingeschakeld worden. Op die manier worden er ook arbeidsplaatsen gecreëerd en inkomsten gegenereerd. Uiteindelijk vindt de aansturing echter wel vanaf een hoger niveau plaats en zitten KMO’s daardoor vaak in een ongemakkelijke tussenpositie.
Ik denk dat wij ons met name over deze problematiek moeten buigen. Ik zou het dan ook een goede zaak vinden indien de Commissie hier nadere aandacht aan besteedt en ons over de voortgang op de hoogte houdt. De Commissie dient ook eerst de problematiek te bestuderen die in de mondelinge vraag aan de orde wordt gesteld voordat wij ons met concrete verzoeken tot de commissaris kunnen wenden.
Stefano Zappalà (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik feliciteer de heer Varela Suanzes-Carpegna en bedank hem voor de mondelinge vraag die hij heeft ingediend, waardoor wij dit onderhavige onderwerp aan kunnen pakken. Ik was in dit Parlement rapporteur voor de hervorming van overeenkomsten, leveringen en diensten, in dit geval richtlijn 17 en 18.
Ook al is er maar weinig tijd, ik denk dat het de moeite waard is om de belangrijkste aspecten van het probleem naar voren te brengen. Ik heb veel sprekers vanmorgen horen zeggen dat het Parlement zich erg concentreert op richtlijn 18, oftewel de algemene richtlijn inzake overeenkomsten, milieuvraagstukken, het gemoderniseerde systeem voor elektronische overeenkomsten, het sociale stelsel en het vraagstuk van de drempels, en ik denk daarom dat we over wetgeving beschikken die weliswaar uitzonderlijk is, maar in feite geen betrekking heeft op het onderwerp van deze ochtend.
Het probleem dat is aangekaart is van heel andere aard: een op handen zijnde herziening van een internationale overeenkomst, waardoor de landen van de Europese Unie, en daarmee de bedrijven binnen de Europese Unie, achterblijven ten opzichte van andere landen. Wat is het probleem? In 1994 en de daaropvolgende jaren werden er wereldwijd door middel van plurilaterale overeenkomsten zeer verschillende activiteiten op touw gezet. De Verenigde Staten, China en andere landen genieten in werkelijkheid voorrechten die niet gelden voor EU-bedrijven. Dit systeem wordt momenteel herzien, maar het is van belang om de herzieningsmethodes vast te leggen, want – als mijn collega's en ikzelf het ons goed herinneren – bedraagt de jaarlijkse output van alleen de Verenigde Staten al bijna 200 miljard USD, een bedrag dat echter binnen de Verenigde Staten blijft.
Het punt is dat, terwijl het voor iedereen mogelijk is om in Europa te komen werken, onze kleine en middelgrote ondernemingen zich niet elders in de wereld kunnen vestigen. De overeenkomsten inzake overheidsopdrachten (GPA) zijn, onder andere, overeenkomsten die Europese bedrijven de toegang tot het internationale systeem ontzeggen.
Welke beslissingen kunnen daartoe genomen worden vandaag? Zoals ik het zie, is de Commissie van mening dat door de voorrechten van anderen af te schaffen, we weer op gelijke voet kunnen concurreren. Dat is niet waar. Ik denk dat we in plaats daarvan de Europese kleine en middelgrote ondernemingen moeten beschermen door hun dezelfde voorrechten te garanderen binnen de Europese Unie, en dus met betrekking tot de Europese Unie, als die welke gelden voor de kleine en middelgrote ondernemingen uit de Verenigde Staten en andere landen.
Ik ben daarom niet alleen de heer Varela Suanzes-Carpegna dankbaar, maar ik ben ook van mening dat het argument dat door Frankrijk binnen de Raad wordt aangehangen, gesteund en goedgekeurd moet worden in plaats van het standpunt van de Europese Commissie.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag alle afgevaardigden bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan dit debat.
Ik hecht bijzonder veel waarde aan openbare aanbesteding. Adequate, rechtvaardige en transparante procedures zijn cruciaal. Zij zijn niet alleen cruciaal voor bedrijven die in willen schrijven op projecten, maar ook voor de betreffende overheidsinstanties, omdat zij voor zichzelf en voor de belastingbetalers enorme bedragen kunnen besparen als zij de procedures op juiste wijze toepassen.
Het is essentieel dat onze handelspartners zich ertoe verbinden om hun overheidsopdrachtenmarkten voor Europese inschrijvers te openen. Onze ondernemingen hebben namelijk iets te bieden. Zij werken concurrerend, maar te vaak is het hun niet toegestaan om op een aanbesteding in te schrijven of worden zij niet uitgenodigd om een bod uit te brengen.
KMO’s profiteren van overheidsopdrachten. Zij hebben al een groot marktaandeel verworven, maar zelf denk ik niet dat het instellen van quota’s of een preferentiële behandeling tot een oplossing zal leiden. Als wij daartoe zouden overgaan, zouden ook meer van onze handelspartners dat voorbeeld volgen en daarvan wordt het Europese bedrijfsleven de dupe. Naar mijn idee zijn alle partijen het meest gediend bij open markten. Onze KMO’s zijn dynamisch en sterk. Ook zij zullen hiervan profiteren.
Mevrouw Mann wil graag op de hoogte worden gehouden. Ik zal mijn medewerkers vragen om haar Commissie internationale handel volledig op de hoogte te houden. Daartoe zullen zij bijeenkomsten van haar commissie bijwonen en vragen beantwoorden over de details van de onderhandelingen.
Een aantal leden heeft verwezen naar speciale regelingen voor KMO’s en dergelijke regelingen moeten deel uitmaken van onze insteek bij de onderhandelingen. Zoals eerder gezegd, ben ik het echter niet met alles eens. Ik kan mij bij veel dingen aansluiten die de heer Kamall heeft gezegd, bijvoorbeeld zijn constatering dat de lidstaten zelf veel kunnen doen ter ondersteuning van KMO’s op het gebied van de openbare aanbestedingen zonder dat daarbij in strijd met de regels wordt gehandeld. Als een aantal grote contracten opgesplitst zou worden en veel bureaucratische rompslomp zou verdwijnen, zouden de KMO’s daar veel profijt van hebben en zijn gereserveerde quota’s ook niet nodig. Ik sta echter niet achter de conclusie van een aantal mensen dat het reserveren van bepaalde quota’s voor KMO’s de beste manier is om deze bedrijven te ondersteunen.
De heer Kamall verwees ook naar het feit dat de Verenigde Staten over een “Small Business Act” beschikken en over een agentschap om de bijbehorende zaken af te handelen. Uit de cijfers blijkt echter dat zowel qua omvang als aantal een veel hoger percentage contracten aan KMO’s in Europa wordt uitbesteed dan in de VS. Dat moet voor een aantal mensen toch een interessant gegeven zijn.
Daarom ben ik van mening – en mensen hoeven het daar uiteraard niet mee eens te zijn – dat bij aanbestedingen van overheidsopdrachten alles om mededinging draait: de beste goederen en diensten voor de laagste prijzen. Dan krijg je waar voor je geld. Het reserveren van bepaalde delen van de markt onderstreept dit alleen maar. In een debat eerder vandaag hebben wij ook over KMO’s gediscussieerd. Afgevaardigden zeiden toen dat KMO’s kansen nodig hebben. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar protectionisme is niet het antwoord. Aan de andere kant zullen wij ons ook niet naïef opstellen: wij verwachten van onze handelspartners eveneens dat zij hun markten openstellen.
De Voorzitter. – De vergadering zal nu worden onderbroken en om 11.00 uur worden hervat voor de plechtige vergadering met de president van Bulgarije.
(De vergadering wordt om 10.25 uur onderbroken en om 11.00 uur hervat.)