Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/2204(INI)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

A6-0325/2006

Debatten :

PV 31/01/2007 - 24
CRE 31/01/2007 - 24

Stemmingen :

PV 01/02/2007 - 7.12
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0022

Volledig verslag van de vergaderingen
Donderdag 1 februari 2007 - Brussel Uitgave PB

8. Stemverklaringen
Notulen
  

– Verslag-Barón Crespo (A6-0473/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik steun de aanbeveling voor de goedkeuring van “niet als oorspronkelijke uitrustingsstukken geleverde scheidingssystemen die gebruikt worden om inzittenden tegen de verplaatsing van bagage te beschermen”, omdat hierdoor niet alleen de handel in motorvoertuigen tussen verschillende contractspartijen wordt vereenvoudigd, maar ook een grotere veiligheid en een betere milieubescherming worden gewaarborgd.

Tegen die achtergrond kan ik een harmonisatie van de regelingen voor motorvoertuigen ondersteunen.

 
  
  

– Verslag-Barón Crespo (A6-0472/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik steun het ontwerp-reglement inzake “de goedkeuring van motorvoertuigen wat het gezichtsveld naar voren van de bestuurder betreft”. Door de harmonisatie van de regelingen voor motorvoertuigen worden niet alleen de handelsbelemmeringen gereduceerd die er tussen de verschillende contractspartijen bestaan, maar wordt ook een hoog veiligheidsniveau gewaarborgd.

Door dit ontwerp wordt er voor gezorgd dat bestuurders een goed zicht hebben door de voorruit en andere ruiten van motorvoertuigen. Met het oog op de veiligheid in het algemeen, verdient dit verslag zonder meer onze steun.

 
  
  

– Verslag-Chichester (A6-0470/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik zal vóór dit verslag stemmen, omdat het een ondersteuning vormt van onze Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met de Republiek Korea. De rol van Seoul als belangrijke industriële speler op de wereldmarkt wordt steeds groter. Daarom is het essentieel dat de EU de samenwerking met dit land intensiveert, een land dat van oudsher meer op de VS dan op de EU is gericht. Ik ga ervan uit dat deze overeenkomst ook wetenschappelijk en technologisch onderzoek in de industriële Kaesong-zone bestrijkt, een gebied dat onder gemeenschappelijk beheer van Noord- en Zuid-Korea valt. Ik ben ervan overtuigd dat de Republiek Korea onze betrokkenheid op prijs stelt nu Washington zijn steun heeft ingetrokken.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. (EL) Wij zijn vierkant tegen het voorstel van de Raad betreffende de wetenschappelijke samenwerking van de EU met Korea, omdat de oriëntatie en de versplintering van het onderzoek bijdragen aan de winstgevendheid van de monopolistische concerns en meer in het algemeen het kapitaal. Dit voorstel houdt totaal geen rekening met de echte behoeften van de werknemers. De volkeren hebben er alle belang bij zich te verzetten tegen deze reactionaire keuze inzake onderzoek, tegen dergelijke overeenkomsten en het arbeidersvijandige beleid in het algemeen en tegen de EU zelf. Zij moeten strijden voor radicale veranderingen, opdat het onderzoek wordt omgebogen en gericht op de hedendaagse behoeften van de arbeidersklasse en de gewone man.

 
  
  

– Verslag-Budreikaitė (A6-0474/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag gestemd van de Litouwse afgevaardigde mevrouw Budreikaitė, over mainstreaming van duurzaamheid in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Zij wijst er terecht op dat duurzame ontwikkeling is gebaseerd op het idee dat aan de behoeften van de huidige generatie tegemoetgekomen moet worden, zonder de kansen van toekomstige generaties daarbij teniet te doen. Het is goed om concepten van duurzame ontwikkeling te mainstreamen in het overheidsbeleid, zowel op Europees niveau als op dat van de lidstaten. Het betreft concepten als economische welvaart, sociale cohesie en de eerbiediging van het milieu. Mainstreaming is essentieel als het gaat om ontwikkelingssamenwerking, die zeer moeilijk te verwezenlijken is vanwege de wereldwijde demografische ontwikkelingen en de noodzaak om armoede uit te bannen. De EU moet vooroplopen wat betreft de wereldwijde bekrachtiging van concepten van duurzame ontwikkeling. Dit is immers een van de belangrijkste taken van de EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit verslag verzuimt melding te maken van de onderliggende oorzaken van de steeds wijder wordende maatschappelijke kloof en de ongelijkheid op het gebied van ontwikkeling, de ongeremde exploitatie van natuurlijke hulpbronnen en de wereldwijde massale vernietiging van het milieu. Het blijft bovendien in gebreke de werkelijke schuldige aan te wijzen – het kapitalisme. Toch bevat dit verslag een vrij groot aantal punten en voorstellen waar wij het mee eens kunnen zijn, zoals de oproep aan de lidstaten om zich serieus in te zetten voor het realiseren van de doelstelling volgens welke 0,7 procent van het BNI moet worden gereserveerd voor het verwezenlijken van doeltreffende, door solidariteit gekenmerkte ontwikkelingshulp.

Een aantal andere punten kunnen we echter niet aanvaarden. Ik noem hier de volgende punten:

- omdat “de plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden niet altijd over de nodige financiële middelen beschikken om grootschalige investeringen te doen voor de bouw en het onderhoud van infrastructuurnetwerken, bijvoorbeeld voor watervoorziening of drainering”, concludeert het verslag dat enkel “bijkomend privékapitaal in een publiek-private samenwerking voor voldoende financiering zal zorgen”;

- het verlichten – en dus niet: het kwijtschelden – van de schulden van de minst ontwikkelde landen wordt afhankelijk gemaakt van wat “behoorlijk bestuur” wordt genoemd, terwijl de criteria voor zulk “behoorlijk bestuur” door de grootste mogendheden naar eigen goeddunken worden vastgesteld.

Vandaar onze stem.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (ITS), schriftelijk. (DE) In de afgelopen vijftien jaar hebben wij weliswaar vooruitgang geboekt bij het bestrijden van de armoede, maar bij lange na niet in de mate die wij hadden gehoopt. Het bevorderen van de economische ontwikkeling van een land betekent namelijk nog lang niet dat daardoor ook de armoede wordt teruggedrongen. Geld dat voor het verbeteren van het lot van mensen in achterstandssituaties is bestemd, mag niet in corrupte systemen blijven hangen, laat staan voor de aankoop van wapens of voor het in stand houden van dictatoriale regimes gebruikt worden.

Daarom is er betere controle nodig op de doelmatigheid van onze steun; wij moeten controleren of onze ontwikkelingshulp op de juiste plaats en voor de juiste doelen wordt gebruikt. In dat verband zou het zeker nuttig kunnen zijn om te overwegen ons op de zogeheten ‘ankerlanden’ te concentreren, omdat deze een geweldige impuls kunnen geven aan de ontwikkeling van een hele regio. Daarnaast moeten wij voor nieuwe initiatieven open staan, zoals het verstrekken van microkredieten, omdat arme mensen hierdoor duurzaam op eigen benen kunnen staan.

 
  
  

Mensenrechten van Dalits in India (B6-0021/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Charles Tannock (PPE-DE).(EN) Ik wilde alleen nog iets toevoegen aan wat ik eerder zei over de manier waarop de resolutie over de mensenrechten van de Dalits door het Parlement is gekomen zonder dat we de kans hebben gekregen deze te wijzigen. In het bijzonder wilde ik wijzen op een aantal feitelijke onnauwkeurigheden in het verslag, dat nooit voor advies is voorgelegd aan de Commissie buitenlandse zaken of de Subcommissie mensenrechten. Ik teken protest aan tegen de manier waarop artikel 90, lid 4 van het Reglement door bepaalde leden van dit Parlement wordt gebruikt. Zo wordt in de resolutie de frequentie benadrukt waarmee misdrijven tegen de Dalits worden begaan en worden de wreedheden tegen hen, waaronder moorden, aan de orde gesteld. Ik wil er toch op wijzen dat het feitelijke percentage van moorden op Dalits in India 2,04 procent bedraagt, terwijl zij 14 procent van de bevolking uitmaken. Eigenlijk heb je als Dalit dus een veiliger leven dan wanneer je iemand uit een van de andere kasten bent.

In de resolutie wordt geen melding gemaakt van het effect van de Prevention of Atrocities Act, die was bedoeld om degenen die Dalits aanvallen veroordeeld te helpen krijgen, en bovendien wordt ook niet vermeld dat het alfabetismecijfer, dat voor Dalits inderdaad heel laag is, zeer dicht bij het nationaal gemiddelde ligt. Evenmin wordt vermeld dat er een nationale beloning bestaat vanuit de regering die in feite bedoeld is om onaanraakbaarheid uit te roeien, en dat er financiële prikkels worden gegeven ter bevordering van huwelijken tussen verschillende kasten.

Dit verslag is buitengewoon onevenwichtig; het staat vol feitelijke onnauwkeurigheden en ik betreur het feit dat u, mijnheer de Voorzitter, niet de mogelijkheid had om het terug te verwijzen naar de commissie, maar ik heb mijn punt gemaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb voor deze ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement over de mensenrechtensituatie van de Dalits in India gestemd. Ik geloof dat de Europese Unie heel voorzichtig moet zijn met inmenging in de grondwet van andere landen, maar steun toch deze resolutie, waarin de onaanvaardbare situatie waarin de Dalits verkeren aan de kaak wordt gesteld. Die toestand is het gevolg van het niet toepassen van de verschillende bepalingen die discriminatie op grond van kaste verbieden.

Volgens het verslag en een hele reeks onderzoeken zijn de Dalits het slachtoffers van allerhande vergrijpen die ongestraft blijven. Daar komt bij dat vrouwen en kinderen wordt misbruikt. Ze zijn hoe dan ook telkens weer het slachtoffer van twee soorten discriminatie – kaste- en genderdiscriminatie – , en seksueel misbruik komt daar dan nog eens bij. Ja, het Europees Parlement doet er goed aan deze ontoelaatbare situatie aan de kaak te stellen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) De behandeling van de Dalits in India stelt ons voor enkele ernstige mensenrechtenproblemen. Er zou sprake moeten zijn van een universeel recht op fatsoenlijk werk en non-discriminatie, en het kastenstelsel zoals dat momenteel in India bestaat garandeert de Dalits geen van beide. Aangezien de fundamenten van de EU en van het Europees Parlement zelf zijn gebaseerd op gedeelde waarden, waarvan non-discriminatie een essentieel aspect is, is het onze plicht onze bezorgdheid te uiten als we zien dat deze waarden worden geschonden en deze rechten worden ontzegd aan anderen in derde landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margrietus van den Berg (PSE), schriftelijk. De omvangrijke problematiek van mensen die vandaag de dag nog steeds als kasteloos en dus 'onaanraakbaar' worden beschouwd, is schrijnend. De sociale segregatie die Dalits ondergaan is vergelijkbaar met de vroegere apartheid in Zuid-Afrika.

De grootste groep van deze 'onaanraakbaren' woont in India, het gaat daar om meer dan 160 miljoen mensen. Zij worden vaak uitgesloten van basisvoorzieningen als onderwijs, gezondheidszorg en schoon drinkwater, mogen geen land bezitten en zijn regelmatig slachtoffer van geweld en exploitatie.

Daarom stem ik vóór deze resolutie, die er bij de Indiase regering op aandringt zich meer in te zetten voor de effectieve uitbanning van discriminatie op grond van kaste en het bevorderen van gelijke kansen. Het is goed dat het Europees Parlement nu concrete voorstellen doet om iets tegen deze structurele discriminatie van een bevolkingsgroep te doen.

Zoals de Indiase premier op 27 december 2006 zelf zei: "Dalits have faced a unique discrimination in our society that is fundamentally different from the problems of minority groups in general. The only parallel to the practice of 'untouchability' was Apartheid in South Africa." Ik hoop dat de EU dit in haar betrekkingen met India gaat bespreken en meewerkt aan het uitbannen van deze grove sociale misstand.

 
  
  

– Verslag-Arnaoutakis (A6-0477/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Josu Ortuondo Larrea (ALDE).(ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag mijn steun uitspreken voor de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Gabon en andere, vergelijkbare overeenkomsten met andere ACS-landen of bepaalde andere derde landen.

Deze overeenkomsten zijn gebaseerd op het beginsel van wederzijdse samenwerking en sluiten aan bij de partnerschapsbenadering zoals die nu wordt toegepast op de externe dimensie van ons gemeenschappelijk visserijbeleid. Met deze overeenkomsten bereiken we een tweeledig doel. We beschermen om te beginnen de belangen van de diepzeevloot van de Unie; én we dragen zo bij tot duurzame visserij in de wateren van de partnerlanden.

Ik wil er in dit opzicht graag op wijzen dat de Unie – en dus ook onze diepzeevloot – zich verbonden hebben om de visserijactiviteiten overal ter wereld op een duurzame wijze uit te oefenen, met inachtneming van de door de FAO opgestelde gedragscode voor verantwoorde visserij, zulks in tegenstelling tot andere vloten die illegaal opereren.

We dienen deze en andere overeenkomsten te steunen, omdat ze bijdragen tot de ontwikkeling van onze partnerlanden.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) De nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Gabon is op 3 december 2005 in werking getreden en zal zes jaar geldig zijn. De overeenkomst bevat een protocol volgens hetwelk de visserijmogelijkheden voor vloten van de lidstaten die in deze wateren vissen – waaronder de Portugese vloot – met 40 procent zullen worden teruggebracht.

Daar komt bij dat de door de reders te betalen visrechten – net als bij andere overeenkomsten op het gebied van de tonijnvisserij het geval is – nu geen 25 procent, maar 35 procent van de totale kosten zullen bedragen, als gevolg van de verminderde bijdrage van de zijde van de Gemeenschap.

Het is dus mogelijk dat er niet veel gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden die deze overeenkomsten bieden, wat kan leiden tot het uit de vaart nemen van een groot aantal van de voor diepzeevisserij gebruikte vaartuigen. In Portugal gebeurt dat nu reeds.

Dat gegeven noopt ons vragen te stellen bij de impact van deze overeenkomsten. De kosten voor de vloten blijven immers stijgen, terwijl de visserijmogelijkheden worden teruggebracht.

Het is zorgwekkend – zeker voor de Portugese vloot – dat deze nieuwe overeenkomst kan leiden tot een verstoring van de in de vorige overeenkomst bereikte stabiliteit en de wijze waarop de visserijmogelijkheden tussen de verschillende vloten waren verdeeld.

Portugal zal 50 procent van zijn visserijmogelijkheden voor de drijvende beug verliezen. Er zullen nu maar drie vergunningen worden toegekend (onder de vorige overeenkomst waren dat er zes).

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun dit verslag tot wijziging van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij. Ik steun met name de roep om grotere parlementaire betrokkenheid voorafgaand aan een eventuele verlenging van de overeenkomst. Verder ben ik blij dat de ontwikkelingsbehoeften van de kustbevolking erin aan de orde worden gesteld.

 
  
  

Moratorium op de doodstraf (B6-0032/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke (ITS). – Voorzitter, ik heb uiteraard vóór de resolutie over een wereldwijd moratorium op de doodstraf gestemd, omdat ik persoonlijk ook een absolute tegenstander van de doodstraf ben.

Ik wil echter geen misverstand laten bestaan. Ik ben tegen de doodstraf, maar ik ben absoluut voor een zeer harde aanpak van de criminaliteit. Ik wil hier zeggen dat het omwille van de laksheid en de lafheid van vele regeringen in Europa is, waarbij zware criminelen van gemeen recht, moordenaars en kinderverkrachters, zoals in mijn land, systematisch vervroegd worden vrijgelaten, dat het omwille van die laksheid en die lafheid is dat opnieuw ook in Europa de roep om herinvoering van de doodstraf klinkt. Als tegenstander van de doodstraf versta ik die mensen en zeg ik dat met de klachten van die mensen rekening moet worden gehouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb voor deze gemeenschappelijk ontwerpresolutie gestemd. Ze is door vijf fracties opgesteld en heeft betrekking op een initiatief om een wereldwijd moratorium op de doodstraf te realiseren. Op dit moment wordt in Parijs het derde internationale congres tegen de doodstraf gehouden. Dit is dus een goed moment voor de Europese Unie om haar overtuigingen opnieuw tot uitdrukking te brengen en erop aan te dringen dat al het mogelijke wordt gedaan om een wereldwijd moratorium op de doodstraf te realiseren met als doel de volledige afschaffing ervan.

Terwijl ik dit schrijf, voel ik een zekere mate van trots dat ik onderdaan ben van een lidstaat die op voorstel van zijn president, de President van de Franse Republiek, de heer Chirac, en met de verstandige medewerking van de gekozen volksvertegenwoordigers, binnenkort zijn Grondwet zal herzien om een verbod op de doodstraf op te nemen (deze straf is reeds bij de wet verboden).

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk.(PT) Ik heb voor deze resolutie gestemd, omdat ik tegen de doodstraf ben. Deze straf is in onze 21ste eeuw een ontoelaatbare barbaarsheid en een schending van de menselijke waardigheid.

We mogen niet toestaan dat deze situatie voortduurt. Ik ben het daarom eens met het voorstel van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin wordt opgeroepen tot een wereldwijd moratorium op de doodstraf.

 
  
MPphoto
 
 

  Hanna Foltyn-Kubicka (UEN), schriftelijk. (PL) Ik onderschrijf de gezamenlijke ontwerpresolutie van verschillende fracties over een wereldwijd moratorium op het uitvoeren van de doodstraf niet en ik zal er ook niet voor stemmen.

Ik ondersteun de verplichtingen die Polen onder het internationaal recht op zich genomen heeft bij toetreding tot de Raad van Europa en de Europese Unie, maar ik deel niet de overtuiging dat het afschaffen van de doodstraf in andere delen van de wereld het probleem van geweld en wreedheid kan oplossen.

Ik vind dat we moeten protesteren tegen misbruik van de doodstraf en de barbaarse uitvoering ervan, zoals in het geval van Saddam Hoessein en Barzan Ibrahim al-Tikrit.

Maar ik vind het onverantwoordelijk, onzinnig en schadelijk om volledig af te zien van de doodstraf voor misdadigers, terroristen en bloeddorstige dictators in de meest instabiele en gewelddadige delen van de wereld.

De Europese Unie kan met een wereldwijd moratorium de landen die worden geteisterd door geweld geen wezenlijke hulp bieden voor de openbare veiligheid. Vanuit die invalshoek kunnen we ook het initiatief van de Italiaanse regering, dat vandaag de steun van de Europese Unie zal krijgen, beschouwen als hypocriet.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Een van de voorwaarden voor het lidmaatschap van de EU is dat lidstaten de doodstraf noch ten uitvoer leggen noch in hun wetboeken hebben vastgelegd. Het is niet meer dan terecht dat we dit wereldwijd proberen aan te moedigen.

De doodstraf is van de VS tot China, en van Centraal-Azië tot Centraal-Afrika een schande. Het probleem is dat we blijk geven van een zekere mate van hypocrisie wanneer bepaalde terechtstellingen aanvaardbaarder zouden zijn dan andere. De executie van Saddam Hoessein is net zo verkeerd als die van Timothy McVeigh, de Oklahoma Bomber, of van Ken Saro-Wiwa, de Nigeriaanse mensenrechtenactivist, of van de honderden slachtoffers van het meedogenloze, totalitaire regime van Saddam Hoessein. Ik kan alleen maar hopen dat we ons in de toekomst zullen blijven verzetten tegen dergelijke barbaarse publieke schouwspelen, net zoals we ons verzetten tegen de terechtstellingen in China, want dankzij de moderne technologie bestaat de mogelijkheid dat uitzending van executies via mobiele telefoon nu de plaats zal innemen van publieke terechtstellingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki (UEN), schriftelijk. (PL) Ik onderschrijf de gezamenlijke ontwerpresolutie van verschillende fracties over een wereldwijd moratorium op het uitvoeren van de doodstraf niet en ik zal er ook niet voor stemmen.

Ik ondersteun de verplichtingen die Polen onder het internationaal recht op zich genomen heeft bij toetreding tot de Raad van Europa en de Europese Unie, maar ik deel niet de overtuiging dat het afschaffen van de doodstraf in andere delen van de wereld het probleem van geweld en wreedheid kan oplossen.

Ik vind dat we moeten protesteren tegen misbruik van de doodstraf en de barbaarse uitvoering ervan, zoals in het geval van Saddam Hoessein en Barzan Ibrahim al-Tikrit.

Maar ik vind het onverantwoordelijk, onzinnig en schadelijk om volledig af te zien van de doodstraf voor misdadigers, terroristen en bloeddorstige dictators in de meest instabiele en gewelddadige delen van de wereld.

De Europese Unie kan met een wereldwijd moratorium de landen die worden geteisterd door geweld geen wezenlijke hulp bieden voor de openbare veiligheid. Vanuit die invalshoek kunnen we ook het initiatief van de Italiaanse regering, dat vandaag de steun van de Europese Unie zal krijgen, beschouwen als hypocriet.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) De fundamentele mensenrechten vormen een cruciaal onderdeel van de rol en identiteit van de Europese Unie. Als instelling van de EU heeft het Europees Parlement de plicht steun te geven aan pogingen om deze waarden buiten de grenzen van de Unie te verspreiden. Door het moratorium op de doodstraf te ondersteunen wordt de boodschap afgegeven dat bepaalde mensenrechten universeel moeten worden geëerbiedigd. Ik steun met name de verwijzing in de resolutie naar de schandalige manier waarop de executie van Saddam Hoessein is uitgevoerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Martinez (ITS), schriftelijk.(FR) Natuurlijk is daar Frankrijk met z’n juridische verwikkelingen, en ja, Irak, waar degenen die belast zijn met de berechting van het staatshoofd met de raketten van de invallende troepen zijn meegekomen. Dan hebben we China, waar alles te koop is, en dus ook kogels om mensen het hoofd aan flarden te schieten. En we zwijgen liever over Libië en de Bulgaarse verpleegsters.

In de 21ste eeuw, waar het verdoezelen van zaken voortdurend terrein wint, wordt de doodstraf in Franse ziekenhuizen uitgevoerd. Ouderen worden daar omgebracht om bedden vrij te maken zodat daar maandag weer geld mee kan worden verdiend. De doodstraf wordt hier in het Europa van Maastricht in praktijk gebracht: door te verzuimen de nodige investeringen te doen hebben we de doodsklok over onze toekomst geluid.

De ideologische lepra van dominee Malthus – met nulgroei en duurzame onderontwikkeling – heeft onze besluitmakers geïnfecteerd. Aan de feestdis van het mensdom schijnen onvoldoende plaatsen te zijn. Daarom laten we ouderen omkomen tijdens hittegolven of brengen we ze om met injecties; daarom laten we mensen met vervroegd pensioen gaan, terwijl we de werkweek verkorten. De belastingwetgeving houdt ons in een wurggreep, de arbeidswetgeving laat ons geen ruimte en via de begrotingswetgeving korten we op alles. Bovenaan deze Malthusiaanse ladder met bezoekingen is het de strafwetgeving die onze maatschappij met de cultuur des doods bekleedt. In deze Malthusiaanse economie zijn de “euthanazistaat”, het “voorzorgsbeginsel” en de ultieme executiestraf de metgezellen van het duo trots en gezapigheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk.(FR) De lijst met landen die de doodstraf in hun rechtstelsel hebben is lang, maar de lijst met slachtoffers is nog langer. In 2005 alleen al zijn er 2 148 mensen terechtgesteld.

Hoe is de situatie in Europa? Is het mogelijk een Europese staat te zijn en de doodstraf toe te laten? Neen, dat is beslist niet mogelijk. Sterker nog: landen die tot de Europese Unie willen toetreden zijn verplicht de doodstraf af te schaffen.

Als leden van het Europees Parlement geloven we dat we verder moeten gaan. Dat is dan ook de bedoeling van deze resolutie tegen de doodstraf die vandaag door het Parlement is aangenomen. Met uitzondering van extreem rechts (zoals voorzien), hadden alle fracties de verklaring over een moratorium op de doodstraf met als doel de wereldwijde afschaffing ervan reeds ondertekend.

De voor het aannemen van deze resolutie vereiste meerderheid is behaald – een vrij ongewone consensus voor dit Parlement. Deze meerderheid maakt duidelijk dat de taken van de afgevaardigden meer inhouden dan alleen maar overeenstemming bereiken over visserijquota's. Belangrijker is echter dat we zo duidelijk maken dat Europa geen concessies doet met betrekking tot kernwaarden. Europa speelt een hoofdrol in strijd voor de afschaffing van de doodstraf. Het kan geen kwaad daarop te wijzen.

 
  
MPphoto
 
 

  Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. (PL) Ik onderschrijf de gezamenlijke ontwerpresolutie van verschillende fracties over een wereldwijd moratorium op het uitvoeren van de doodstraf niet en ik zal er ook niet voor stemmen.

Ik ondersteun de verplichtingen die Polen onder het internationaal recht op zich genomen heeft bij toetreding tot de Raad van Europa en de Europese Unie, maar ik deel niet de overtuiging dat het afschaffen van de doodstraf in andere delen van de wereld het probleem van geweld en wreedheid kan oplossen.

Ik vind dat we moeten protesteren tegen misbruik van de doodstraf en de barbaarse uitvoering ervan, zoals in het geval van Saddam Hoessein en Barzan Ibrahim al-Tikrit.

Maar ik vind het onverantwoordelijk, onzinnig en schadelijk om volledig af te zien van de doodstraf voor misdadigers, terroristen en bloeddorstige dictators in de meest instabiele en gewelddadige delen van de wereld.

De Europese Unie kan met een wereldwijd moratorium de landen die worden geteisterd door geweld geen wezenlijke hulp bieden voor de openbare veiligheid. Vanuit die invalshoek kunnen we ook het initiatief van de Italiaanse regering, dat vandaag de steun van de Europese Unie zal krijgen, beschouwen als hypocriet.

 
  
  

– Verslag-Ries (A6-0450/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Christofer Fjellner (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Ries en de strijd tegen obesitas gaan diep in op vragen die volgens mij onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. Bovendien komen in het verslag kwesties aan de orde waar politici zich überhaupt niet mee bezig moeten houden. Naar mijn mening ontbreekt het perspectief van het individu totaal.

De vaststelling dat obesitas een chronische ziekte is, is niet alleen onjuist, maar bovendien neemt men daarom de verantwoordelijkheid op zich voor mensen met overgewicht, of erger nog, men ontneemt een groot aantal mensen met overgewicht de hoop dat ze hun eigen situatie kunnen beïnvloeden. Dat iemand overgewicht heeft, kan het symptoom van een chronische ziekte zijn, maar wie verder gaat in zijn beweringen, roept daarmee het stigma op dat het verslag juist zegt te willen afschaffen.

Het ergste is volgens mij echter iets heel anders, namelijk dat men de media in een richting wil sturen die het meest opportuun is. Dat is onaanvaardbaar en aan zoiets behoren politici niet mee te doen. Het verbaast mij dat zoveel van mijn Zweedse collega’s voor dit verslag hebben gestemd. Wij Zweedse conservatieven hebben uiteraard tegengestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij vinden de beoordeling van wat chronische obesitas genoemd mag worden geen politiek vraagstuk. Dat is een taak voor de medische wetenschap. Daarom hebben we ons bij de stemming over deze kwestie van stemming onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb voor het voortreffelijke verslag van onze collega, mevrouw Ries, over een Europese dimensie voor de preventie van overgewicht, obesitas en chronische ziekten gestemd. Het aantal zwaarlijvige mensen in Europa is de afgelopen dertig jaar enorm toegenomen. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met hetgeen er in de Verenigde Staten in de jaren negentig is gebeurd. Vandaag de dag wordt 27 procent van de mannen en 38 procent van de vrouwen als te zwaar of zelfs zwaarlijvig geclassificeerd.

De voorstellen van het Europees Parlement zijn gebaseerd op gezonde voeding, lichamelijke activiteit, en zorg die bij kinderen begint en ouderen blijft begeleiden. Professionals in de gezondheidszorg, sport, de kwaliteit van de landbouwproductie, schoolkantines, onderwijs, communicatie en voedseletikettering – het zijn allemaal factoren waar de Europese Unie rekening mee dient te houden bij de bestrijding van deze gesel.

Het is heel belangrijk dat de Europese Commissie een socio-economisch onderzoek uitvoert naar de gevolgen van aandoeningen die mede door overgewicht worden veroorzaakt, en dan niet alleen om vast te stellen wat de kosten voor de gezondheidszorg zijn (we weten dat het om tussen de 4 en 7 procent van de totale uitgaven gaat), maar ook om de impact op de werkgelegenheid te meten: werkloosheid, verloren werkdagen, arbeidsongeschiktheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Liam Aylward (UEN), schriftelijk. (EN) Eerder deze week heb ik de Ierse regering verzocht voorstellen in te dienen die zullen leiden tot een volledig verbod op televisiereclames voor voedingsmiddelen en dranken met een hoog vet-, suiker- en zoutgehalte en die specifiek gericht zijn op kinderen onder de 16.

Obesitas bij kinderen is in Ierland en in Europa een ernstig probleem en dit probleem moet op doeltreffende en praktische wijze worden aangepakt.

Een verbod zoals dat waar ik op doel, wordt momenteel in Groot-Brittannië ingevoerd na vier jaar van uitgebreid onderzoek en overleg. Voor dit onderzoek werden 2 000 interviews afgenomen met kinderen, ouders en leraren en werden de eetgewoonten bestudeerd van een panel van 11 000 mensen. Uit dit onderzoek bleek duidelijk dat televisiereclame van invloed is op de voedingsvoorkeuren van kinderen.

De Britse regering schat dat in huishoudens waar de programma's die door kinderen worden bekeken, voor een groot deel programma's zijn die zowel gericht zijn op volwassenen als op kinderen en jongeren, kinderen 41 procent minder reclames te zien krijgen voor voedingsmiddelen en dranken met een hoog vet-, suiker- en zoutgehalte.

We hebben het hier over de bescherming van onze kinderen en dat moet te allen tijde onze hoogste prioriteit zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek en Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. – (SV) Volksgezondheidsvraagstukken zijn zeer belangrijk, en mensen met gezondheidsproblemen moeten alle mogelijke steun kunnen krijgen.

Deze resolutie overschrijdt naar onze mening echter de grenzen van de subsidiariteit. De onderhavige kwesties moeten in plaats daarvan op nationaal en regionaal worden aangepakt, en daarom hebben we besloten ons van stemming te onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk.(PT) Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat de strijd tegen overgewicht voor de EU een prioriteit moet worden. Uit gegevens blijkt immers dat 27 procent van de mannen en 38 procent van de vrouwen in Europa te zwaar is.

Het meest zorgwekkend is wel zwaarlijvigheid bij kinderen. Meer dan 5 miljoen kinderen in de EU van de 25 zijn zwaarlijvig en daar komen elk jaar 300 000 gevallen bij. Deze tendens moet ten spoedigste worden gekeerd.

Ik sta achter het merendeel van de voorgestelde maatregelen. Als voorbeelden noem ik: de consument van kinds af aan informeren; beperkende maatregelen voor televisiereclame; voedingswaarde- en gezondheidsetikettering; een grotere samenhang tussen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gezondheidsbeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) We zijn tevreden dat dit verslag is goedgekeurd. Het noemt – onder andere – twee kernpunten. Erkend wordt dat het bevorderen van een gezond dieet en lichamelijke activiteit van cruciaal belang is bij het tegengaan van obesitas en dus een beleidsprioriteit voor de lidstaten moet zijn. Verder wordt de aanbeveling gedaan obesitas officieel als een chronische aandoening te erkennen.

Zwaarlijvigheid is de meest voorkomende manifestatie van verkeerde voeding en wordt teweeggebracht door opslag van te veel vet. Het kan aanleiding geven tot ernstige en progressieve aandoeningen. Het sterftecijfer voor zwaarlijvige mensen ligt hoger dan dat voor de rest van de bevolking. Zwaarlijvigheid vormt dus een steeds ernstiger probleem voor de volksgezondheid.

Het verslag meldt dat uit gegevens voor 2006 af te leiden valt dat over de gehele wereld meer dan 300 miljoen mensen zwaarlijvig zijn. Verder blijkt dat het aantal zwaarlijvigen de afgelopen vijftien jaar is verdubbeld.

Het volstaat dus niet de ziekte drastischer te bestrijden door patiënten toegang te verlenen tot gezondheidszorg, geneesmiddelen, psychologisch advies, enzovoorts. Er zal een op preventie gerichte strategie moeten worden ontwikkeld, mede gericht op het bevorderen van een gezond dieet en dito levensstijl. Bijzondere aandacht zal daarbij moeten uitgaan naar vrouwen en kinderen; onderzoek heeft immers aangetoond dat zij in het bijzonder de risicogroep vormen voor deze aandoening.

 
  
MPphoto
 
 

  Christa Klaß (PPE-DE), schriftelijk. (DE) Bij al onze inspanningen op het gebied van milieu en gezondheid staat de bescherming van de gezondheid centraal. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de lidstaten en dat dient ook zo te blijven. Het preventiebeginsel wordt in dat verband steeds belangrijker. In het verslag-Ries worden de risico’s voor de gezondheid van obesitas, overgewicht en chronische ziekten beschreven. Waarom hebben onze kinderen eigenlijk overgewicht?

Wat zijn de oorzaken hiervan? Wij mogen deze discussie niet uit de weg gaan omdat wij het bewustzijn hieromtrent met name in gezinnen moeten verbeteren. De kennis om in ons dagelijks leven bewust en gezond met ons lichaam om te gaan, moet via scholen en algemene vorming worden overgedragen. Wij moeten veranderingen in onze samenleving doorvoeren om deze ziekten te voorkomen. Dat kan niet alleen op basis van een reclameverbod, door advertenties met voorlichting over een gezonde levenstijl en via het uitdelen van sporttassen aan kinderen als ze naar de basisschool gaan. Wij leven in een snelle maatschappij. Beide ouders werken. Vaak is er geen tijd voor gezin, opvoeding of koken.

Daardoor wordt het steeds belangrijker dat de maatschappij haar preventieve taken waarneemt. Scholen en educatieve instellingen dienen voorlichting te geven over de vaardigheden die nodig zijn voor een gezonde levensstijl. Desalniettemin moeten wij gezinnen en families op hun eigen plichten blijven wijzen en hun de mogelijkheden bieden om daarmee op verantwoorde wijze om te gaan. Ook de EU kan geen wet- of regelgeving uitvaardigen die ervoor zorgt dat alle mensen slank en gezond van het leven genieten. De lidstaten dienen weliswaar acties en maatregelen in gang te zetten, maar de verantwoordelijkheid om deze in de praktijk te brengen, berust uiteindelijk bij de mensen zelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Het siert de Europese Commissie dat ze er zich voor inzet dat iedereen een gezond dieet aanhoudt en lichamelijke activiteiten ontplooit om overgewicht, obesitas en chronische aandoeningen te bestrijden.

Deze uitzonderlijk lange, door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid opgestelde ontwerpresolutie, met haar 18 overwegingen en 53 paragrafen, is evenwel onaanvaardbaar, aangezien ze aanbevelingen bevat die neerkomen op inmenging in de bevoegdheden van de lidstaten (onder andere door een communautair wetgevingskader voor te stellen).

Ik ben het uiteraard eens met de waarschuwing die we willen laten uitgaan. We hebben immers te maken met een obesitas-epidemie: drie miljoen kinderen en 20 tot 30 procent van de volwassenen zijn pathologisch zwaarlijvig, terwijl 14 miljoen kinderen en de helft van de volwassen bevolking te zwaar zijn.

Om gezonde eetgewoonten en het gebruik van kwaliteitsproducten te stimuleren hebben we goede bondgenoten – de Eurochefs. Dit is een vereniging van 4 000 koks uit 17 lidstaten. Zij zijn aan een erecode gebonden en ze maken zich sterk voor kwaliteitsvoeding en het gebruik van plattelandsproducten.

Ik geloof dat we van hun kennis en hun bereidheid om best practices aan te moedigen gebruik moeten maken …

(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun dit verslag van harte, evenals het Groenboek van de Commissie met de titel "Bevorderen van gezonde voeding en lichaamsbeweging: een Europese dimensie voor de preventie van overgewicht, obesitas en chronische ziekten", waarover het verslag gaat. Volksgezondheidsproblemen zijn een bron van toenemende zorg in Europa, en dit verslag levert een welkome bijdrage. De nadruk die in het verslag wordt gelegd op de belangrijke rol die scholen spelen, dient te worden toegejuicht en hetzelfde geldt voor de roep om maatregelen die de alarmerende afname van de voedingswaarde van groenten en fruit tegengaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (ITS), schriftelijk. (DE) Eigenlijk weet iedereen wel wat er wel en niet gezond is. Daar zijn geen etiketten van de EU voor nodig. Desondanks hebben wij ons voedings- en leefpatroon dermate gewijzigd dat overgewicht met alle bijbehorende negatieve gevolgen voor de gezondheid zorgwekkende vormen heeft aangenomen. De combinatie van te weinig beweging, slechte voeding en te veel televisie leidt daarnaast ook nog eens tot meer agressie.

De al lopende gezondheidscampagnes concentreren zich terecht op jonge leerlingen, omdat het risico van vetzucht in deze groep zeer groot is. Voedingsrijbewijzen en speciale “gezonde” kleuterscholen zullen ons echter niet bij het gewenste doel brengen. Ook een verbod op bepaalde advertenties is niet voldoende. De liefde voor de sport, belangrijk voor het verminderen van stress en agressie, gecombineerd met gezonde eetgewoonten dienen weer in het gezinsleven geïntroduceerd en gestimuleerd te worden.

Juist deze pijler van de samenleving ligt echter voortdurend onder vuur door de moderne arbeidsomgeving met flexibele werktijden, weekend- en ploegendiensten en de aanhoudende roep om nog langere openingstijden. Moe en uitgeput na een lange werkdag is de keuze voor “fast food” nu eenmaal sneller gemaakt dan voor het koken van een gezonde maaltijd. Ouders willen met chips en frisdrankjes voor de televisie tot rust komen en hun kinderen imiteren dat gedrag.

Wij prediken meer beweging, maar tegelijkertijd bezuinigen wij uit begrotingsoverwegingen op gymnastieklessen of stellen wij buitenlandse kinderen vanwege hun godsdienst daarvan vrij. Daarnaast wordt er tot slot ook nog eens bezuinigd op de financiële ondersteuning van sportverenigingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun het verslag van mevrouw Ries over het bevorderen van gezonde voeding en lichaamsbeweging. Ik ben het ermee eens dat de strijd tegen obesitas bij kinderen voor de Europese Unie en haar lidstaten een politieke prioriteit moet zijn. We moeten dringend stappen ondernemen om kinderen aan te moedigen gezond te leven en er bij de lidstaten op aandringen dat scholen meer tijd beschikbaar stellen voor lichamelijke opvoeding.

Het verheugt mij dat in het verslag het belang en de mogelijkheden worden erkend van "food signposting"-systemen die in verschillende lidstaten zijn geïntroduceerd. Ik steun het verzoek aan de Commissie om een wetenschappelijk, voor de gehele EU geldend systeem betreffende de etikettering van voedingsmiddelen op de voorkant van verpakkingen te onderzoeken en te ontwikkelen. Ik ben van mening dat dit een eenvoudige, maar buitengewoon doeltreffende manier is om mensen te stimuleren voor gezondere alternatieven te kiezen. We moeten dringend actie ondernemen om mensen ervan te overtuigen dat zij hun gezondheid en die van volgende generaties in eigen hand hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. Langdurig slechte eetgewoonten en een gebrek aan voldoende beweging zorgen ervoor dat jaarlijks duizenden mensen in de Europese Unie bijkomend te kampen krijgen met overgewicht. Dit verhoogt het risico op tal van ernstige ziekten zoals hartaandoeningen, verhoogde bloeddruk en aandoeningen aan de luchtwegen.

Dit heeft niet alleen een prijs in termen van volksgezondheid, maar het jaagt ook de ziekteverzekering in de lidstaten op kosten. Ik pleit dan ook voor een geïntegreerde benadering van het probleem. Consumentenvoorlichting en -educatie, het uitwisselen van beste praktijken tussen lidstaten, duidelijke etikettering op levensmiddelen of acties op scholen om een gezonde levensstijl te promoten, het zijn allemaal manieren om te zorgen voor de nodige gedragswijzigingen.

De strijd tegen overgewicht is niet grensgebonden. We kunnen vanuit Europa een positieve bijdrage leveren en leren van elkaars aanpak. Samenwerking met de lidstaten, de industrie, de media, het onderwijs en het maatschappelijk middenveld, lijkt me hierbij de aangewezen weg.

 
  
MPphoto
 
 

  Lars Wohlin (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Het lijdt geen twijfel dat obesitas en overgewicht ook in Europa een groot volksgezondheidsprobleem vormen, waaraan hoge prioriteit moet worden gegeven. Daarentegen moet men obesitas niet, zoals het verslag doet, als een chronische ziekte beschouwen. Het is ook belangrijk dat schoolkinderen tijdens de pauzes kunnen deelnemen aan sportlessen en lichamelijke oefening. Dat is echter iets waar iedere lidstaat prioriteit aan moet geven. Gezien het subsidiariteitsbeginsel kan deze kwestie niet op EU-niveau worden ingebracht. Ik heb daarom besloten om tegen het verslag in zijn geheel te stemmen.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-0405/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van mevrouw Wallis gestemd, dat een reeks aanbevelingen bevat betreffende de verjaringstermijnen voor grensoverschrijdende geschillen met betrekking tot letsel en dodelijke ongevallen. In het kader van de opbouw van onze Europese ruimte moeten we alles doen wat in ons vermogen ligt om de levens van onze medeburgers eenvoudiger te maken. Dit geldt ook voor de termijnen voor de harmonisering van verjaringstermijnen. De invoering van het oorsprongslandbeginsel, althans voorlopig, is een bijzonder interessant idee voor zover slachtoffers hierdoor rechten krijgen waarmee zij bekend zijn. Dit verslag geeft een duidelijke boodschap af aan de Commissie, en laat zien dat het Parlement een wetgevingsvoorstel verwacht dat voorafgegaan dient te worden door een onderzoek naar deze kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Het grensoverschrijdend verkeer is toegenomen, en dus ook het aantal ongevallen waarbij mensen uit verschillende EU-lidstaten zijn betrokken. Een onderzoek naar de gevolgen van het bestaan van verschillende verjaringstermijnen volstaat om een beeld van de situatie te geven, vooral als je kijkt naar het aantal gevallen waarin burgers in grensstreken lichamelijk letsel hebben opgelopen en voor de schadeclaims uiteenlopende verjaringstermijnen gelden.

Verjaringstermijnen kunnen uiteenlopen van 12 maanden in sommige landen tot 30 jaar in andere. Dat kan tot gevolg hebben dat mensen hun recht op schadevergoeding niet kunnen doen gelden, omdat ze de voor dat doel benodigde juridische stappen niet hebben ondernomen binnen de verjaringstermijn die in het toepasselijke buitenlands recht wordt voorgeschreven.

De meest kwetsbare leden van de maatschappij lopen dus het risico dat hun rechten worden ingeperkt, waaronder degenen die de ernstigste verwondingen hebben opgelopen en degenen die om de één of andere reden niet goed in staat zijn naar behoren voor hun eigen rechten op te komen.

Het zou dus een goed idee zijn om te zoeken naar een billijke en werkzame oplossing die de slachtoffers en hun vertegenwoordigers bijstand biedt. Dat mag er evenwel niet toe leiden dat de verzekeringskosten onaanvaardbaar hoog worden of dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geschonden. We moeten verder vermijden dat men op zoek gaat naar landen waar de kosten voor de verzekeraars lager liggen (wat het geval zou kunnen zijn als het oorsprongslandbeginsel zou worden gehanteerd).

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór de voorstellen over verjaringstermijnen voor grensoverschrijdende geschillen met betrekking tot letsel en dodelijke ongevallen gestemd. Mijns inziens is het essentieel dat de Europese burgers vrij kunnen reizen in de Europese Unie, en zich veilig kunnen voelen in de wetenschap dat mochten zich problemen voordoen, zij niet te maken zullen krijgen met onnodige beperkingen wanneer zij in een andere lidstaat naar de rechter willen stappen om schadevergoeding te eisen. Dit verslag zal bijdragen tot het waarborgen daarvan. De Europese Commissie wordt verzocht een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van het bestaan van verschillende verjaringstermijnen op de interne markt, met name voor burgers die hun vrijheden uitoefenen in het kader van het Verdrag. Het is belangrijk dat nieuwe wetgeving op dit terrein altijd is gebaseerd op gedegen bewijs, niet in de laatste plaats om ervoor te zorgen dat eventuele toekomstige wetgeving specifieke en gerichte maatregelen bevat om de problemen aan te pakken. Daarom heb ik vóór het verslag-Wallis gestemd, waarin de Commissie wordt verzocht met bewijzen te komen op basis waarvan dergelijke wetgeving in werking kan treden.

 
  
  

– Verslag-Flasarová (A6-0416/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Nina Škottová (PPE-DE).(CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wat me bij het lezen van het verslag opviel, was de nadruk op het feit dat vrouwen beduidend minder vaak hoge academische titels halen dan mannen. Slechts 15 procent van de voltijds professoren is een vrouw. En dat terwijl het aantal vrouwen met 59 procent van alle afgestudeerden hoger ligt dan het aantal mannen. Het kleine aantal vrouwen met een hoge academische titel is echter niet het resultaat van discriminatie van jonge vrouwen en meisjes bij de toegang tot onderwijs. Hiervoor kan een groot aantal andere redenen worden aangewezen. Indien we de huidige situatie willen veranderen, dan moeten we deze factoren definiëren en analyseren, en proberen deze doelgericht aan te pakken. Zo dienen stereotypen bij het positioneren van vrouwen binnen organisaties de nek te worden omgedraaid. Vrouwen zijn gewilde en sterk gewaardeerde leden van onderzoeksteams, maar tegelijkertijd is er veel minder fiducie in hun vermogen om teams te leiden. Toch is het juist dankzij dit soort posities dat de eigen wetenschappelijke school zich op een hoger plan kan tillen, en dragen juist deze posities bij aan de ontwikkeling van verschillende disciplines en specialisaties aan de universiteitsfaculteiten. Het is dan wel mooi, lief en aardig dat van tijd tot tijd wordt verklaard dat het aantal vrouwen in de academische wereld dient te worden vergroot, maar dat is in de verste verte niet genoeg. Wat wél nodig is, is een serieuze inventarisatie van de onderliggende elementen van het proces en vervolgens de optimalisering ervan, zodat meer vrouwen aan kunnen haken. Dank u wel.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mevrouw Flasarová gestemd over de discriminatie van vrouwen en meisjes in het onderwijs. De huidige situatie, waarin minder vrouwen dan mannen promoveren en zich bezighouden met levenslang leren vanwege gendergebonden beperkingen, is een situatie die we collectief moeten bestrijden. Onderwijs is voor burgers een van de essentiële voorwaarden – zij het niet de enige – voor het kunnen uitoefenen van al hun andere sociale, economische, culturele en politieke rechten, alsmede voor het nakomen van al hun plichten als burgers. Ik verwacht veel van de werkzaamheden van het nieuwe Instituut voor Gendergelijkheid. Het is ook cruciaal om de discriminatie te bestrijden die vrouwen, en met name meisjes, ondervinden als zij in gemeenschappen wonen waar gendergelijkheid niet wordt geëerbiedigd, door alle vormen van cultureel en religieus relativisme die de fundamentele rechten van vrouwen zouden kunnen schenden, te verwerpen. Jonge meisjes, en jongens, moeten met het verplichte onderwijs kunnen starten.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Er is, zoals de rapporteur opmerkt, al geruime tijd voldoende bewijs voorhanden dat jonge vrouwen en meisjes binnen het onderwijs niet onderdoen voor mannen of jongens. Toch is er een hele reeks factoren die jonge meisjes en vrouwen blijven achterstellen, vooral in het hoger onderwijs en binnen de context van levenslang leren.

In 2004 voltooiden acht op de tien meisjes hun studie aan een hogeronderwijsinstelling in de lidstaten van de EU. Dat is meer dan bij jongens (slechts drie op de vier), wat aantoont dat meisjes en jonge vrouwen niet minder gemotiveerd of bekwaam zijn om onderwijs te volgen dan jongens en jonge mannen.

Gaat het echter om een vervolgopleiding of een academische carrière, dan liggen de verhoudingen voor meisjes en jonge vrouwen veel ongunstiger. Terwijl de verhouding vrouwen/mannen op universitair onderwijsniveau 59 % tegenover 41 % is, bestaat slechts 43 % van de afgestudeerden en nauwelijks 15 % van de promovendi uit vrouwen. Deze cijfers wijzen op een aperte ongelijkheid tussen de seksen als het om levenslang leren gaat. Een soortgelijke situatie doet zich voor ná het afstuderen, op het vlak van vervolgopleidingen voor vrouwen buiten de academische sfeer. Dit bevestigt dat beide fenomenen geworteld zijn in de aloude ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, wat overigens ook heel duidelijk blijkt uit de ongelijke beloning.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat hierin een poging wordt gedaan de nog altijd bestaande ongelijkheden voor vrouwen aan de orde te stellen, met name bij het verkrijgen van toegang tot en het behalen van hogere academische diploma's, onder meer op postdoctoraal niveau en in het wetenschappelijk onderzoek, alsmede op het gebied van levenslang leren.

Het is noodzakelijk de inhoud van schoolboeken te veranderen en ervoor te zorgen dat de opleiding van onderwijspersoneel wordt afgestemd op de eisen van een evenwichtig genderbeleid. Ik acht het belangrijk dat de Commissie en de lidstaten een beleid voeren voor nationale, etnische en culturele minderheden, waarin met name aandacht wordt besteed aan een multiculturele benadering en die toegang biedt tot hoogwaardig onderwijs ter voorkoming van dubbele discriminatie.

Ik heb vóór dit verslag gestemd omdat het de mogelijkheid biedt een einde te maken aan discriminerende stereotypen van vrouwen op de werkplek.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Vergnaud (PSE), schriftelijk.(FR) Als we al vooruitgang hebben geboekt op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, dan is die vooral kwantitatief. We moeten ons nu gaan richten op kwalitatieve verbetering en een mentaliteitsverandering. Bijzondere aandacht zal daarbij moeten uitgaan naar jonge vrouwen en meisjes die het slachtoffer van dubbele discriminatie zijn.

Ik heb daarom vóór het verslag van mevrouw Flasarová gestemd. Ze beveelt de Commissie en de lidstaten aan om een beleid voor nationale, etnische en culturele minderheden te voeren, met name aandacht bestedend aan een multiculturele benadering die gericht is op de toegang tot kwaliteitsonderwijs, ter bestrijding van dubbele discriminatie. Het verslag verzoekt de lidstaten verder om levenslang leren ook toegankelijk te maken voor vrouwen en mannen die zich eerst aan de opvoeding van hun kinderen willen wijden. Het moet verder eenvoudiger worden voor vrouwen om banen met verantwoordelijkheden te krijgen, op het niveau waar de besluitvorming plaatsvindt.

Tot slot worden de Commissie en de lidstaten opgeroepen om alle beschikbare middelen aan te wenden voor het uitbannen van gangbare stereotypen die discriminatie van vrouwen op de werkvloer in de hand werken.

 
  
  

– Verslag-Deva (A6-0325/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag gestemd van de Britse afgevaardigde de heer Deva, over de betrekkingen tussen de EU en de eilanden in de Stille Oceaan, waarin wordt opgeroepen tot een strategie voor een versterkt partnerschap. De EU is, tegen de achtergrond van de recente onafhankelijkheid van het merendeel van de eilandstaten in de Stille Oceaan, significant aanwezig op de eilanden in de Stille Oceaan. Het beleid om de armste eilanden te helpen de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, is een goede en legitieme ambitie van de EU. Of we het nu hebben over onderwerpen als visserij, het probleem van de klimaatverandering, de bescherming van de biodiversiteit, landbouw en toerisme, de financiering van infrastructuur, de ondersteuning van het onderwijs, corruptiebestrijding, de ondersteuning van de democratie in de parlementen van deze landen of over het gebruik van de euro, er zijn vele terreinen waarop de aanwezigheid van de EU ongetwijfeld meerwaarde kan bieden, maar er valt nog veel te doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Arlette Carlotti (PSE), schriftelijk.(FR) Na dertig jaar samenwerking met de regio in de Stille Oceaan is het nu tijd om onze inspanningen op te voeren. Daarom ben ik ingenomen met de goedkeuring van deze "strategie voor een versterkt partnerschap".

Het gaat er onder andere om de politieke dialoog te versterken. We moeten onze partners in de regio dus steunen in hun pogingen om etnische spanningen te bezweren (op Fiji, bijvoorbeeld), of om verbroedering na een burgerconflict te bevorderen (op de Solomon-Eilanden of in Oost-Timor). Deze politieke dialoog moet ons in staat stellen de eerstvolgende jaren samen een belangrijke uitdaging aan te gaan: de opwarming van de planeet. Om de versterkte dialoog op gang te brengen kunnen we met onze partners in de regio samenwerken bij het organiseren van de "regionale conferenties" waar in de nieuwe Cotonou-Overeenkomst naar wordt verwezen.

De strategie is gericht op het formuleren van gemeenschappelijke antwoorden op de economische en sociale problemen in de regio. Ook hier weer is de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen binnen de gestelde termijnen een prioriteit. De nog niet afgesloten onderhandelingen over het sluiten van een regionale partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de Stille Oceaan zijn in dit opzicht evenwel niet bemoedigend.

De meeste voorstellen van de landen in de regio zijn door de Commissie verworpen. Het zou ironisch zijn als we vandaag vóór een strategie voor een versterkt partnerschap voor ontwikkeling zouden stemmen om de dag erop vast te moeten stellen dat een slechte economische partnerschapsovereenkomst die strategie van alle inhoud heeft beroofd.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd en verheug mij erover dat hierin wordt verzocht om het stopzetten van kernproeven en het kernwapenvrij maken van de regio van de Stille Oceaan.

 
  
MPphoto
 
 

  José Ribeiro e Castro (PPE-DE), schriftelijk.(PT) Het feit dat sommige EU-lidstaten historische banden hebben met deze regio en met deze landen nog steeds politieke, culturele of economische betrekkingen onderhouden, noopt de EU als geheel om deze betrekkingen te versterken, aangezien zowel de landen in de regio als de EU-lidstaten daar beter van zullen worden.

Het gaat hier om een heterogene regio, met ver van elkaar verwijderde gemeenschappen, terwijl het eilandkarakter van veel landen in de regio specifieke problemen met zich meebrengt. Europa – één van de belangrijkste internationale donoren – dient daarom een evenwichtige en flexibele benadering te volgen.

Ik kom uit Portugal en moet de aan de Commissie gerichte oproep om programma's op te zetten voor de bestrijding van malaria op Oost-Timor dan ook toejuichen. Ik geloof echter wel dat deze oproep ook zou moeten gelden voor andere besmettelijke en infectieziekten die dit land teisteren.

Ik ben er ook heel tevreden over dat de aandacht wordt gevestigd op de specifieke problemen van Timor. Daarom steun ik de Commissie in haar oproep om de Timorese leiders te steunen in hun pogingen een democratische, stabiele, vreedzame, vrije, welvarende en rechtvaardige maatschappij op te bouwen.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk.(FR) De visserij is in de Stille Oceaan een belangrijke hulpbron voor de plaatselijke economieën. Schepen vanuit de gehele wereld, en dan vooral uit Europa, zijn in deze regio actief. Dat is voldoende reden om de Commissie visserij – waar ik lid van ben – over dit verslag te raadplegen.

De Commissie ontwikkelingssamenwerking, dat wil zeggen de bevoegde commissie en haar rapporteur, heeft in oktober geprobeerd ons dit verslag op te leggen, zonder ons de mogelijkheid te geven amendementen voor te stellen. Wij hebben dat afgewezen. De Commissie visserij heeft daarom verbeteringen aangebracht in het verslag door de regionale samenwerking beter te formuleren en – vooral – door de overzeese landen en gebieden in het geheel op te nemen.

Het advies van de Commissie visserij is in november door de leden van die commissie unaniem goedgekeurd. En nu wordt ons vlak voor het begin van het plenaire debat verteld dat ons advies toch niet zal worden meegenomen. Er zal slechts met een gering aantal willekeurig bijeengeraapte aspecten van ons advies rekening worden gehouden, en die zullen als nieuwe amendementen worden gepresenteerd.

We hebben verontwaardigd gereageerd, waarop besloten is ons advies in het uiteindelijke verslag als "erratum/addendum" (zonder stemming) op te nemen, wat nauwelijks beter te noemen is.

De strategie waar het allemaal om gaat is bedoeld om de politieke dialoog tussen de EU en de eilanden in de Stille Oceaan te versterken. Een betere dialoog tussen onze parlementaire commissies – die niet duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn – is even dringend gewenst.

 
  
  

– Verslag-Lehne (A6-0434/2006)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Als er een nieuw vennootschapsstatuut op Europees niveau moet komen, is het belangrijk dat bestaande wetgeving in de lidstaten over de invloed en het medebeslissingsrecht van de werknemers en over hun vertegenwoordiging in bestuursorganen niet wordt aangetast. Wij hebben daarom besloten om van de amendementen die voor de stemming zijn ingediend, die van de GUE/NGL-Fractie en de Verts/ALE-Fractie te steunen, omdat die beter zijn dan het amendement van de PPE-DE-Fractie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb vóór het uitstekende verslag van de heer Lehne gestemd, waarmee een zeer belangrijke boodschap wordt afgegeven aan de Commissie over de noodzaak om ondernemers een instrument in handen te geven om het functioneren en ontwikkelen van hun bedrijven binnen de interne markt te garanderen. Evenals de heer Lehne, ben ik van mening dat de tijd rijp is om wetgeving in het leven te roepen die tot doel heeft de Europese besloten vennootschap tot een betrouwbare rechtsvorm te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) die grensoverschrijdend economisch actief zijn. De interne markt kan niet op een duurzame basis worden opgebouwd zonder het leven eenvoudiger te maken voor KMO's die zich willen ontwikkelen. Het verslag bevat een aantal buitengewoon interessante voorstellen, bijvoorbeeld om KMO's met een minimumkapitaal van 10 000 euro toe te staan over een enkele entiteit te beschikken die zich in alle Europese landen kan ontwikkelen zonder dat deze zich in elke lidstaat apart hoeft in te schrijven, en die gebonden is aan een pakket Europese regelgeving in plaats van aan uiteenlopende nationale regels. Uiteraard zijn deze voorstellen niet van invloed op de rechten van werknemers, maar betreffen zij uitsluitend de Europese besloten vennootschap.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb vóór dit verslag gestemd omdat de openbare hoorzitting van de Commissie juridische zaken van 22 juni 2006 de noodzaak onderstreepte van de rechtsvorm van een Europese besloten vennootschap voor kleine en middelgrote ondernemingen die grensoverschrijdend economisch actief zijn. Om de interne markt en de daarmee beoogde verbetering van de economische en sociale situatie in de Gemeenschap tot stand te brengen, heeft het wegnemen van handelsbelemmeringen duidelijk prioriteit.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid