De Voorzitter. Aan de orde is een verklaring van Raad en de Commissie over de voorbereiding van de Europese Raad van 8 en 9 maart.
Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris Wallström, dames en heren, net als in de voorgaande jaren zal ook deze Voorjaarstop van staatshoofden en regeringleiders in eerste instantie aan economische thema’s en met name aan de Lissabonstrategie gewijd zijn. Natuurlijk zijn wij blij dat de top van dit jaar zich afspeelt tegen een achtergrond van positieve economische kerncijfers en heuglijke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Wij trekken daaruit de voorzichtige conclusie dat de Lissabonstrategie haar eerste vruchten afwerpt, al doet dat niet af aan onze overtuiging dat het volkomen misplaatst zou om nu maar op onze lauweren te rusten. Integendeel, wij willen de positieve algemene ontwikkeling en het zich verbreidende optimisme aangrijpen voor nieuwe structuurhervormingen. We willen ons nog meer gezamenlijke inspanningen getroosten om de successen van de laatste tijd voor de lange termijn veilig te stellen en erop voort te bouwen, want het is belangrijk om Europa in een optimale conditie te brengen voor de wereldwijde concurrentiestrijd.
Na intensief voorwerk, dat door een zeer nauwe en uiterst vruchtbare samenwerking met de Commissie gekenmerkt was, verkeren we nu in de hectische fase waarin we de laatste hand leggen aan de voorbereidingen voor de bijeenkomst van de Europese Raad op 8 en 9 maart. Gisteren heeft de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen de door het voorzitterschap uitgewerkte, geannoteerde agenda voor de Europese Raad besproken. Tot mijn genoegen kan ik u meedelen dat de lidstaten de door het voorzitterschap voorgestelde themakeuze volledig onderschrijven.
In de komende weken zal het Comité van Permanente Vertegenwoordigers de verschillende bijdragen van de sectorale Raadsformaties in elkaar schuiven en de centrale punten daaruit meenemen bij de verdere uitwerking van de ontwerpconclusies van de Europese Raad. Het is misschien goed om u op dit punt te herinneren aan de gegevens waar de verschillende raden van vakministers hun bijdragen op baseren: de Raad Energie komt overmorgen bijeen om zich te buigen over een van centrale thema’s van de Europese Raad, te weten het Energie-actieplan; de Raad Onderwijs en Jeugd komt op 16 februari bijeen, gevolgd door de Raad Concurrentievermogen op 19 februari en de Raad Milieu op 20 februari. De voor werkgelegenheid en sociale vraagstukken verantwoordelijke Raad en de Raad Ecofin sluiten de reeks af en vergaderen respectievelijk op 22 en 27 februari.
Ook al is het Europees Parlement niet rechtstreeks bij deze voorbereidingen betrokken, ik kan u wel verzekeren dat het voorzitterschap rekening zal houden met de uitspraken van het Parlement die betrekking hebben de onderwerpen van de top.
Staat u mij nu toe om wat dieper in te gaan op de plannen van het voorzitterschap voor de Voorjaarstop van dit jaar. Ik kan wat dat betreft aansluiten bij wat mevrouw de Raadsvoorzitter hier vanochtend gezegd heeft. We zullen ons ervoor inspannen dat de Europese Raad zijn oorspronkelijke taak vervult, die erin gelegen is zich op centrale kwesties te concentreren, een koers uit te zetten, toekomstgerichte beslissingen te nemen en de bevoegde instanties op Europees en nationaal niveau richtsnoeren voor beleid aan de hand te doen. Wat bij het vervullen van die taak vanzelfsprekend een belangrijke rol speelt, zijn onze gedachtewisseling van vandaag en vervolgens ook het intensieve contact met de Voorzitter van het Europees Parlement in deze zittingsperiode. Uitgaande van deze algemene overwegingen hebben we ons best gedaan om de beraadslagingen van de Europese Raad te bepalen bij thema’s waar naar ieders oordeel actie op ondernomen moet worden en die verdere inspanningen vergen.
In het bijzonder gaat het erom de structuurhervormingen die in de lidstaten op gang zijn gekomen te ondersteunen en via geïntegreerde landenspecifieke aanbevelingen te stimuleren. Ten aanzien van de interne markt willen we de algemene bereidheid vergroten om gaten te stoppen en zwakke plekken te inventariseren, om de concurrentiepositie van de Unie tegenover derde landen te versterken, maar ook om impulsen te geven die de Doharonde weer vlot kunnen trekken. Een versterking van innovatie, onderzoek en onderwijs ligt ons net zo na aan het hart als het stimuleren van de werkgelegenheid en de verdere ontwikkeling van het Europees sociaal model, rond de centrale onderwerpen flexicurity en de vergrijzing.
Zoals mevrouw de Bondskanselier vanmorgen ook verklaard heeft, is beter wetgeven voor ons allen een belangrijk streven. Hier ligt een aanzienlijk potentieel voor het vergroten van het concurrentievermogen van de Europese economie. Vandaar dat het Duitse voorzitterschap ontbureaucratisering als een centraal thema beschouwt. We hebben ons voorgenomen om op de bijeenkomst van de Europese Raad een ambitieus signaal af te geven. Concreet gaat het vooral om het vereenvoudigen van bestaande wetgeving en om suggesties voor een verdere verbetering van de effectbeoordeling als beleidsinstrument. Raad en Parlement dragen er als wetgever een bijzondere verantwoordelijkheid voor dat vereenvoudigingsvoorstellen van de Commissie tegelijk grondig getoetst én voortvarend behandeld worden. Ons voornaamste oogmerk is het om de administratieve lasten te reduceren, vooral door het vaststellen van duidelijke streefcijfers.
Ten slotte zal de Europese Raad, zoals vorig jaar is besloten, het integrale EU-actieplan Energie aannemen, een plan dat uitgaat van de drie fundamentele doelstellingen die de EU zich op dit terrein gesteld heeft, te weten voorzieningszekerheid, concurrentievermogen en, zo moet steeds weer benadrukt worden, milieuvriendelijkheid. Het strategisch energierapport dat de Commissie in januari uitgebracht heeft, bewijst dat alleen een energiebeleid dat rekening houdt met alle drie deze hoekstenen de uitdagingen het hoofd zal weten te bieden waar de Unie voor gesteld is. Daarom maken wij ons hard voor een bundel maatregelen die alleen samen effect sorteren. Dit pakket bevat maatregelen die de concurrentie op de energiemarkt versterken, de importantie van hernieuwbare energiebronnen vergroten en de ontwikkeling van betere energietechnologie en een hoger energierendement bevorderen. Het is daarbij van het grootste belang dat die aspecten van het energiebeleid die samenhangen met het buitenlandbeleid worden versterkt. Ik zeg het met klem: Europa moet in energiekwesties meer met één stem spreken.
Klimaatbescherming is onlosmakelijk met het thema energie verbonden. Gezien de historische uitdaging waar de klimaatverandering ons voor stelt, zijn wij vastbesloten om ook op dit terrein ambitieuze en richtinggevende besluiten tot stand te brengen, inclusief kwantitatieve doestellingen. De door de Commissie ingediende voorstellen, die volledig zijn afgestemd op de energievoorstellen, vormen daar een goed uitgangspunt voor. De Europese Raad dient zich in te spannen om een krachtig signaal af te geven dat tot voortzetting van het internationaal klimaatbeschermingsregime na 2012 leidt. Alleen als de geïndustrialiseerde landen onder aanvoering van de Europese Unie het voortouw nemen en zich tot ambitieuze doelen en maatregelen verplichten, kan ook van de industrielanden in opkomst de bereidheid verwacht worden om redelijke verplichtingen aan te gaan ter begrenzing van de eigen, sterk groeiende uitstoot.
De Voorzitter. Hartelijk bedankt, mijnheer de fungerend voorzitter, niet alleen voor wat u hebt gezegd, maar ook omdat u hiervoor slechts de helft van de beschikbare spreektijd hebt gebruikt. Dit kan als voorbeeld dienen als we ons buigen over de hervorming van de manier waarop ons Parlement werkt; ook de Raad blijkt nu immers in staat te zijn zichzelf grenzen op te leggen en toch iets goeds te zeggen.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, maart biedt de Europese Unie uitgelezen kansen. Ten eerste kunnen we de burgers laten zien dat de Europese Unie ambitieuze, duidelijke besluiten neemt over onderwerpen die hun nauw aan het hart liggen. Ten tweede krijgen we de gelegenheid om een verklaring op te stellen waarin we niet alleen roemen wat we de afgelopen vijftig jaar hebben bereikt, maar ook uiteenzetten wat we in de toekomst kunnen doen. Deze twee dingen staan in nauw verband met elkaar. Een geslaagde Voorjaarsraad biedt bij uitstek een springplank voor een ambitieuze verklaring van Berlijn.
Europa moet optreden. Het moet politiek en effectief handelen en een sleutelrol spelen als het gaat om de grote uitdagingen van de gemondialiseerde wereld van nu. Groei en werkgelegenheid, klimaatverandering, energie: het zijn onderwerpen die Europeanen dagelijks bezighouden. We krijgen echt de kans om te laten zien wat de Europese Unie te bieden heeft, uiteraard volledig in overeenstemming met ons hernieuwde voornemen om ons in te zetten voor betere regelgeving.
Ik zal nader ingaan op de klimaatverandering, energie en de agenda voor groei en werkgelegenheid. Twee weken geleden heeft het VN-panel voor klimaatverandering duidelijk, beheerst en onweerlegbaar uiteengezet wat de feiten met betrekking tot klimaatverandering zijn. De doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot 2 graden is nog steeds haalbaar – nog maar net! De komende tien jaar zal blijken of we erin slagen om de situatie onder controle te krijgen. Onze internationale partners, investeerders en burgers verwachten allemaal dat de Europese Unie duidelijke en vastberaden stappen neemt.
Het probleem is van zeer grote omvang. Alleen een doortastende reactie heeft zin en dat betekent dat we praktische beleidsvoorstellen en bindende streefcijfers moeten formuleren. Daarom hebben we voorgesteld dat ontwikkelde landen akkoord gaan met een emissiereductie van 30 procent tegen 2020 ten opzichte van de niveaus van 1990. Tegelijkertijd twijfelt niemand eraan dat ontwikkelingslanden moeten worden betrokken bij de wereldwijde inspanningen om de emissies terug te dringen en om te beginnen kunnen ze op een realistische manier op het goede spoor worden gezet door ze de groei van hun emissies te laten beperken, zodat ze tegen 2020 kunnen beginnen met het verminderen van de emissies.
Ik verwacht dat van de Europese Voorjaarsraad een krachtig en overtuigend signaal zal uitgaan over de noodzaak van vastberaden maatregelen ten aanzien van klimaatverandering. De resolutie over klimaatverandering, die dit Parlement morgen aanneemt en die zowel stimulerend als verbluffend is, bevat een belangrijke en dringende boodschap, die de Commissie aan de staatshoofden en regeringsleiders zal doorgeven wanneer de klimaatkwesties tijdens de Voorjaarsraad aan de orde komen.
We moeten binnen en buiten de EU nu echter laten zien dat we zelf ook bereid zijn om te handelen. Daarom moet de EU tijdens de Voorjaarsraad de onvoorwaardelijke toezegging doen dat ze bereid is tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van ten minste 20 procent tegen 2020. Op die manier geven we echt blijk van onze betrokkenheid.
Energie is de sleutel tot vermindering van de emissies. Maar er komt meer bij kijken: veiligheid van de levering, eerlijker prijzen en meer keuze – allemaal kwesties die het dagelijks leven van burgers en hun gezinnen, toekomstige generaties en, natuurlijk, de Europese industrie raken. Mijn gevoel zegt me ook dat deze kwesties alleen maar effectief kunnen worden aangepakt op Europees niveau. Daarom is dit ook een zware proef voor de Europese Unie zelf.
Vorige maand heeft de Commissie uiteengezet hoe ze het Europese energiebeleid op de rails wil gaan zetten en ik juich de steun van dit Parlement voor deze visie toe. Telkens wanneer we voor een uitdaging voor de lange termijn staan, moeten de democratisch gekozen vertegenwoordigers aan de Europese burgers kunnen uitleggen waarom hervorming noodzakelijk is. Ze moeten veranderingen op de korte termijn in een context voor de lange termijn kunnen plaatsen en ons ervan overtuigen dat we allemaal een rol kunnen spelen, bijvoorbeeld door zoveel mogelijk te doen op het gebied van energierendement.
Uit de uitgebreide resolutie die u op 14 december vorig jaar hebt aangenomen, komt naar voren dat het Parlement in dit verband een belangrijke rol speelt. De ambitie en overtuiging van de Europese Raad zijn derhalve van doorslaggevend belang. We kunnen beslissingen niet langer voor ons uitschuiven. Europa moet zo duidelijk mogelijk de boodschap zien over te brengen dat het ernaar streeft de vorm van Europese energie de komende decennia te veranderen. Investeerders zijn bereid om op grote schaal in te stappen, maar ze vragen om een duidelijker signaal. Dit betekent dat er doorslaggevende maatregelen moeten worden getroffen op de interne markt. Het betekent dat er concrete stappen moeten worden genomen om te zorgen voor solidariteit tussen de lidstaten. Het betekent dat onderzoek op dit terrein een topprioriteit moet worden, bijvoorbeeld als de eerste doelstelling voor het Europees Instituut voor Technologie. Het betekent dat het precieze, ambitieuze en, bovenal, bindende doel moet worden gesteld dat duurzame energie tegen 2020 in de hoofdstroom moet zijn opgenomen.
Als de Europese Raad duidelijk groen licht geeft, is de Commissie bereid om dit jaar met een breed scala van gerichte wettelijke maatregelen te komen. Klimaatverandering en energie maken onlosmakelijk deel uit van de bredere kwestie waarover de Voorjaarsraad zich zal buigen, de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid. Er worden concrete maatregelen genomen om meer te investeren in innovatie, om het leven eenvoudiger te maken voor nieuwe en groeiende bedrijven, om burgers voor te bereiden op verandering. Zoals u weet, is er momenteel sprake van economische groei en Europa heeft laten zien dat het de uitdaging van de mondialisering aankan, maar er moet nu meer vaart worden gezet achter deze eerste maatregelen. De consensus voor verandering moet in alle delen van Europa en in alle sectoren in daden worden omgezet. Als we onze waarden en levensstandaard willen laten gedijen in deze snel veranderende wereld, is het onontbeerlijk dat we onze economieën en samenlevingen moderniseren.
Uit de Voorjaarsraad moet duidelijk naar voren komen dat we de hervorming op alle niveaus zullen voortzetten zoals de Commissie heeft uiteengezet in haar jaarlijkse voortgangsrapport over de strategie van Lissabon, met inbegrip van de landspecifieke aanbevelingen.
De Commissie juicht de steun van het Parlement op dit vlak van harte toe. Uw resolutie wijst precies op het juiste moment op een aantal belangrijke ijkpunten aan de hand waarvan de geloofwaardigheid van de maatregelen zal worden beoordeeld. Ik noem bijvoorbeeld het verkorten van de opstarttijd voor nieuwe bedrijven tot maximaal één week en goedkopere bescherming van intellectuele eigendomsrechten.
De tijd dringt als we de hevigste gevolgen van de klimaatverandering willen voorkomen, iets willen doen aan de wereldwijde onbalans tussen vraag en aanbod van energie en echte modernisering willen garanderen. Het wordt tijd dat we onze wijsheid ten dienste stellen van deze doelstellingen. George Bernard Shaw zei dat we niet wijs worden door aan het verleden te denken maar door verantwoordelijkheid te nemen voor de toekomst. Het is verstandig om dat nu, tijdens de viering van het vijftigjarig bestaan van de Europese Unie, in gedachten te houden.
Als tijdens de Voorjaarsraad in maart doortastende, ambitieuze besluiten voor de lange termijn worden genomen, is de Europese Unie een stap dichterbij de echte oplossingen voor deze zeer dringende vragen.
De Voorzitter. Dank u zeer, vicevoorzitter Wallström, met name omdat u niet alle tijd hebt gebruikt die aan u was toegewezen. Het voorzitterschap en de Commissie geven hiermee een zeer goed voorbeeld.
Marianne Thyssen, namens de PPE-DE-Fractie. – Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, beste collega's, elke generatie heeft de plicht en de verantwoordelijkheid om zijn deel af te leggen van de weg van de vooruitgang. Ook de onze staat voor een uitdaging, de uitdaging van de globalisering. We leven in een snel veranderende, zich openende wereld. In de Europese Unie moeten wij het hoofd bieden aan een wereldwijde, soms agressieve concurrentie en dat met een verouderende bevolking en een opwarmend klimaat.
Het is een concurrentie die niet alleen harder wordt op de aanbodzijde van onze afzetmarkt, maar ook op de vraagzijde van de markt van grondstoffen en energie. We kunnen ze negeren, we kunnen ze passief ondergaan of we kunnen ons erop voorbereiden. Maar als de we de kinderen van nu later perspectief willen geven op een kwaliteitsvol leven en een goede baan, dan hebben we maar één antwoord: ervoor zorgen dat we competitief zijn. Competitief willen zijn wil niet zeggen dat we blind toegeven aan de druk van de globalisering. Het betekent wel dat we ons van het instrumentarium voorzien om een toekomst te geven aan wat ons dierbaar is, met name ons Europees sociaal model en de waarden waarop onze manier van leven en samenleving gefundeerd zijn. Om competitief te zijn hebben we een gedurfde visie nodig, strategie en mensen en middelen. De visie is voorhanden. We hebben de Lissabonstrategie met het partnerschap voor groei en banen en als EVP-ED-Fractie hebben we ons hier altijd voluit voor geëngageerd. We appreciëren het ook enorm dat de Commissie Barroso er zoveel werk van maakt, alsook het Duits voorzitterschap, dat verder wil focussen op de zwakke punten die moeten worden verbeterd en op een serieus energieplan.
In het laatste Commissieverslag lezen we dat de economische vooruitzichten het laatste jaar beter werden. Laat ons dat momentum aangrijpen om met des te meer kracht onze doelen te realiseren, want er is nog heel veel te doen, ook door de lidstaten die in de Commissierapporten misschien soms iets te lief worden geëvalueerd. Met het oog op de Voorjaarstop wordt hier morgen over een resolutie gestemd. We hebben ze kunnen toetsen aan de visie van de nationale parlementsleden, waarmee we vorige week goed vergaderd hebben. Deze resolutie vertolkt ook onze prioriteiten, die straks door onze schaduwrapporteur, Klaus-Heiner Lehne, verder in de verf gezet worden. Het voltooien van de interne markt, ook voor de consument en de KMO, administratieve vereenvoudiging, een onderzoek naar het effect van de praktijk van goldplating, meer research en innovatie, een vernieuwde aanpak van het energiebeleid en van de actie tegen klimaatverandering, met aandacht voor energievoorziening, betaalbaarheid, minder afhankelijkheid, meer hernieuwbare energiebronnen, minder uitstoot van broeikasgassen. Het is allemaal nodig als we onze doelstelling van meer groei en banen willen waarmaken. Voor de meerderheid van onze fractie heeft ook kernenergie hierbij een plaats, al respecteren we ter zake ten volle het subsidiariteitsbeginsel.
Natuurlijk is Lissabon meer dan wat ik tot dusver opgesomd heb. Het is vooral een zaak van zorg voor het welzijn en voor de waardigheid van de mensen en hun plaats en aandeel in de samenleving. Vandaar ook onze absolute aandacht voor vorming, opleiding, levenslang leren, strijd tegen uitsluiting en een goed migratiebeleid en ja, ook gendergelijkheid, want ook het afhaken van getalenteerde vrouwen is een vorm van brain drain. Wat de hervorming van de arbeidsmarkt betreft, kijken wij uit naar de bespreking van het Commissiedocument over flex-security.
Lissabon is een zaak van mensen. Het proces moet ook gesteund worden door de mensen. Zolang de Europese strategie voor groei en banen door de mensen meer gezien wordt als een deel van het probleem dan als de weg naar de oplossing, moeten wij ons zorgen maken. De betrokkenheid van de mensen en het maatschappelijk middenveld moeten beide omhoog. Bij eerdere grootse projecten, zoals Europa '92' destijds en ook bij de invoering van de euro, is ons dat gelukt dankzij een groots, breed opgezet communicatie-initiatief. Bij de uitbreiding hebben wij, en zeker de lidstaten, kansen gemist. Zonder een goede communicatiestrategie zal Lissabon onvoldoende begrepen worden, niet gedragen zijn en onvoldoende uitgevoerd kunnen worden, bij gebrek aan politiek moed wellicht. Vandaar een warme oproep om met de drie instellingen ook hierin te investeren en misschien ook hieraan een beetje plaats te besteden in de belangrijke Berlijn-verklaring die nu voorbereid wordt.
Ik wil de rapporteurs en de schaduwrapporteur nog bedanken voor de resolutie die we morgen goedkeuren en die we voorbereid hebben in de werkgroep met de 33 onder voorzitterschap van Joseph Daul. Het is een beetje een lange resolutie, maar ze is breed gedragen en ook dat is goed om een breed signaal te kunnen geven over waar wij met die strategie naartoe willen.
Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, nu de mondiale problemen zich opstapelen, laten sommige EU-lidstaten zich verleiden tot een nationalistische houding. De lering die echter ontegenzeglijk uit het huidige globaliseringsproces kan worden getrokken, is dat zelfs Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië of ook Polen relatief machteloos staan tegenover de te verwachten opmars van bepaalde grote naties.
Iedereen is het erover eens dat het Verdrag van Nice niet langer voldoet om een efficiënt bestuur van de Unie met 27 leden te waarborgen. Het Grondwettelijk Verdrag zit echter muurvast, niet alleen vanwege het Franse en het Nederlandse “nee”, maar ook omdat sommige staatshoofden en regeringsleiders weigeren gevolg te geven aan hun ondertekening. De visie van Europa kan niet beperkt blijven tot enkel de interne markt. Onze medeburgers willen een meer sociale dimensie en een doeltreffender gemeenschappelijk optreden.
De Europese integratie begon met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Vorig jaar is China wereldwijd gezien de belangrijkste staalproducent geworden. In januari hebben China en Rusland vijftien samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van energie gesloten. Een daarvan betrof de aanleg van twee gaspijpleidingen met elk een capaciteit van 40 miljard kubieke meter.
Deze maand komen India, China en Rusland tijdens een tripartiet forum bijeen om hun onderlinge handel te bevorderen. De Verenigde Staten en Rusland hebben onlangs een overeenkomst inzake gemeenschappelijk nucleair onderzoek ondertekend. China, Japan, India, Rusland en Amerika werken samen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën waarmee de strijd tegen klimaatverandering kan worden aangegaan. En waar staat Europa in dit alles? Wij zijn ver verwijderd van de solidariteit die ten tijde van de voormalige EGKS heerste. Wij hebben moeite om een solidair – en dus gemeenschappelijk – energiebeleid op te stellen, terwijl onze energieafhankelijkheid juist toeneemt. Wij geven weliswaar prioriteit aan ambitieuze doelstellingen, maar die zijn gericht op 2020, 2030 of 2050, dat wil zeggen op een toekomst die niet te voorzien valt.
Bondskanselier Merkel herinnerde ons er vanmorgen aan dat de Unie verantwoordelijk is voor 15 procent van de algehele CO2-uitstoot. Volgens commissaris Dimas is ons aandeel in 2006 teruggelopen tot 14 procent, een cijfer dat niet op een grotere efficiency van de Europeanen duidt, maar op een toename van de uitstoot van andere geïndustrialiseerde landen.
Het is duidelijk dat Europa het voorbeeld moet geven, maar het is evenzo duidelijk dat wij de mondiale problemen niet in ons eentje het hoofd kunnen bieden. Europa beschikt over aan aantal troeven waarmee het gewicht in de schaal kan leggen in het mondiale debat. Wij zijn nog steeds de belangrijkste economische mogendheid, die 30 procent van het bruto mondiaal product genereert. Meer dan een derde van de tweeduizend grootste ondernemingen ter wereld is Europees. Wij blijven marktleider in nagenoeg alle sectoren, met uitzondering van de digitale sector en de biotechnologieën, en tijdens de Top van Lissabon is een strategie vastgesteld om deze leemte op te vullen. Deze strategie is nog altijd actueel, ook al verlopen de vorderingen hopeloos traag, met name op het gebied van onderzoek en innovatie.
De komende top biedt de gelegenheid om een nieuwe start te maken. Alle analyses zijn uitgevoerd en alle problemen zijn bekend. Het is nu tijd voor concrete besluiten; Europa moet politiek gezien uiterlijk in juni weer op het juiste spoor zitten. Dat is in ieder geval de ambitie van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement.
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de groei in de EU was in 2006 2,7 procent – de hoogste groei in zes jaar. De werkloosheid is 7,9 procent en is sinds 1998 niet zo laag geweest. Je zou haast zeggen: ‘goed gedaan!’, maar die 2,7 procent groei moet worden afgemeten tegen 9,5 procent groei in China en India en ons werkloosheidscijfer van 7,9 procent tegen nog geen 5 procent in de Verenigde Staten en 4,1 procent in Japan. In dit licht bezien klinkt de doelstelling van Lissabon dat Europa tegen 2010 de meest concurrerende kennismaatschappij van de wereld moet zijn, niet alleen ambitieus maar ook onrealistisch. We hebben de streefdatum al laten vallen. Kunnen we de doelstelling wel volhouden?
We houden dit debat elk jaar en sommige lidstaten negeren onze aansporingen telkens weer. Het rapport-Kok wees er twee jaar geleden op dat we het niet zo nauw nemen met de doelstellingen van Lissabon en dat de resultaten niet overtuigend zijn. Dat komt doordat sommige lidstaten maar wat aanmodderen en geen hervormingen doorvoeren. Lissabon kan alleen slagen als er in heel Europa hervormingen worden doorgevoerd. Solidariteit betekent niet dat de regeringen die het zware proces van hervormingen hebben doorlopen nu de landen die dat niet hebben gedaan, uit de problemen moeten helpen. In sommige landen ziet zelfs de oppositie het nut van hervorming niet; er worden beloften aan burgers gedaan die niet kunnen worden nagekomen en ik ben geneigd om te zeggen:
(FR) Het lijkt wel alsof de realiteit hier volkomen uit het oog wordt verloren.
(EN) Een bereidheid tot leren is noodzakelijk voor een kenniseconomie. Wij Europeanen kunnen van elkaar leren. Economische groei en een lage werkloosheid, een dynamisch ondernemingsklimaat en een hoog niveau van sociale voorzieningen sluiten elkaar niet uit – kijk maar naar Denemarken en Finland.
Modernisering van het stelsel van sociale zekerheid is mogelijk door het flexibeler te maken. De jeugdwerkloosheid is veel te hoog, maar bescherming van onze burgers betekent niet dat we onproductieve banen moeten beschermen. Het sociale vangnet hoort geen steuntje voor falend ondernemerschap te zijn, het hoort juist degenen die daaronder te lijden hebben te re-integreren in nieuw, uitzicht biedend werk.
Mijn fractie is ook van mening dat investeringen in groene technologie de sleutel is tot de beheersing van de klimaatverandering én het veiligstellen van Europa’s energievoorziening. Energie is letterlijk de drijvende kracht achter onze economie en dus moeten onze energieministers als ze deze week in Brussel bij elkaar komen de situatie onder ogen zien en de moed opbrengen om de energiesector open te breken omwille van meer concurrentie en flexibiliteit en om niet te volstaan met het scheiden van infrastructuur en het geleverde product. Het inrichten van een waarlijk Europese energiemarkt is belangrijk maar niet afdoende. Daarnaast dienen we het energieverbruik te beperken en ik hoop dat de Commissie wat dat betreft nog ambitieuzer zal zijn dan ze al geweest is. We moeten ons belastingstelsel aangrijpen om individuen tot gedragsverandering te prikkelen en hen tot weldoordachte aankopen en investeringen te brengen.
Tot slot wijs ik erop dat we ook voor een behoorlijke implementatie van Europese wetgeving moeten zorgen, zodat onze burgers weten waar ze aan toe zijn. Daarnaast moeten de lidstaten bij de economische hervormingen hun beloften nakomen, zodat we Lissabon groen licht kunnen geven.
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Gloser, dames en heren, een van de zaken waar de publieke opinie zich het meest aan ergert, is de overdreven regelgeving van de Europese Unie. Niet alleen zijn er te veel regels, maar de regels zijn ook weinig begrijpelijk en veel te complex. Die trend moet dus omgebogen worden. Als wij de kromming van bananen, de doorsnee van doperwten of de lengte van voorbehoedsmiddelen vaststellen en dan denken dat wij op die manier de markt reguleren, staan wij wel mijlen verwijderd van de dagelijkse realiteit van de burgers.
Dergelijke voorschriften zijn een gevolg van de pressie van belangengroepen die er vooral op uit zijn hun persoonlijke zaken te beschermen en niet het welzijn van de burgers. Waar te veel voorschriften zijn, overheerst de bureaucratie en niet de politiek of de economie. Te veel bureaucratie kan de Unie ook nog eens opbreken. De instellingen moeten gedwongen worden betere wetgeving te produceren en het Parlement moet hierin als drijvende kracht fungeren. Het verheugt ons dat ook dit agendapunt kan rekenen op aandacht van de voorzitter van de Raad.
Zoals blijkt uit de toespraken van vanochtend in dit Huis, blijft een deel van de Europese linkse partijen vragen om nieuwe wetgeving, terwijl het hun weinig interesseert in hoeverre die wetgeving toegepast wordt dan wel toepasbaar is. Wij geloven dat een vrije en solidaire maatschappij gebaseerd is op duidelijke regels waar iedereen zich in kan vinden, en niet op logge bureaucratieën. Voor de groei en ontwikkeling doen wij een oproep tot de Raad om met grotere vastberadenheid een beleid te hervatten dat rekening houdt met de problemen van het Afrikaanse continent en waakt over de mensenrechten en de rechten van werknemers, zowel in landen met wie wij economische betrekkingen hebben als in landen van de Unie.
Zonder een gemeenschappelijk energiebeleid is er geen sprake van economisch herstel en ontwikkeling. Wij staan achter het nieuwe Groenboek van de Commissie inzake hernieuwbare energiebronnen en de verbetering van infrastructuur voor aardgas, waarbij gemikt moet worden op ontgassingsinstallaties. Dit is ook het standpunt van het voorzitterschap van de Raad. Daarom moeten alle obstakels uit de weg worden geruimd, ook de bedenkingen van de Italiaanse minister van Milieuzaken, Pecoraro Scanio, die de Europese standpunten in deze materie blijft negeren en daarom de vooruitgang tegenhoudt. Ontwikkeling en milieu zijn de uitdagingen waarop wij moeten reageren, ook via ratificatie van een nieuw verdrag dat in het Europa van de 27 de nieuwe en andere bevoegdheden van onze instellingen omschrijft.
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, geachte vertegenwoordigers van Raad en Commissie, ik zou allereerst de Commissie willen feliciteren met het feit dat zij in de confrontatie om de nationale allocatieplannen, dat wil zeggen de CO2-handel, haar poot stijf gehouden heeft en dat in elk geval Duitsland, ondanks alle aankondigingen van het tegendeel, zijn nationale allocatieplan aangepast heeft.
Wat mij droef stemt, is dat deal inzake de CO2-reductie bij auto’s die gesloten is, klaarblijkelijk in het kader van een groter akkoord, duidelijk niet het resultaat geworden is dat de Commissie gehoopt had. Ik wil er in dit verband op wijzen dat bij zulke CO2-deals – deals zoals die nu tussen de lidstaten, de Commissie en de Raad uitonderhandeld worden – één ding vergeten wordt, namelijk dat de doelen die wij ons gesteld hebben, geen doelen zijn die de mens zich naar eigen goeddunken stelt. De doelstelling om de opwarming van de aarde bij 2 graden te laten ophouden, is namelijk een door de natuur gegeven doel.
Als we dat doel, waarover men het al in het Kyoto-verdrag eens was, steeds weer veronachtzamen bij dit handjeklap tussen nationale belangen en die van het bedrijfsleven, kunnen we in mijn ogen binnen afzienbare tijd niet meer staande houden dat we inderdaad een ambitieus klimaatbeschermingsbeleid voeren.
Het energiepakket en de doelstelling van 20 procent CO2–reductie in Europa komt weliswaar ambitieus over, maar daarmee voldoen we niet langer aan de mondiale doelstelling om iets te ondernemen tegen de algehele opwarming van de aarde. Als we inderdaad bij deze 20 procent blijven steken, kunnen we het idee definitief vaarwel zeggen dat we een positieve invloed op de opwarming van de aarde uitoefenen, dat wil zeggen, aan temperatuurverlaging bijdragen. Onlangs kwam ons ter ore dat als we bij die 20 procent blijven, de opwarming van de aarde 4 tot 5 graden zal bedragen. Dat betekent dat de negatieve klimaatprognoses dan nog veel ongunstiger uit zouden vallen.
Mij rest dit moment, in de aanloop naar de energietop in Brussel, niets anders dan nog eens een oproep te doen om op te houden met het gemarchandeer over reductiepercentages en nu eindelijk ten minste dat uit te voeren wat de Commissie op tafel heeft gelegd. Volgens mij is het allerbelangrijkste aan dit energiepakket de energie-efficiëntie en -besparing. Ik verzoek de Commissie daarom nogmaals terug te komen op hetgeen hier afgelopen herfst – en zo lang is dat nog niet geleden – in de vorm van een Energie-actieplan voorgelegd werd. Ook op dit gebied is minder discontinuïteit gewenst. Toen is men er nog van uitgegaan dat het voor Europa de juiste doelstelling zou zijn om het energieverbruik terug te dringen, maar inmiddels is de gedachte in het energiepakket verankerd dat ook Europa in de toekomst een continu groeiende energiebehoefte heeft. Er is dus nog heel wat te corrigeren.
Ik wil nog een opmerking over kernenergie maken, omdat ik weet dat men daar in veel landen grote verwachtingen van heeft. Het lijkt mij de allerhoogste tijd om in heel Europa te controleren of de schandalige omgang met de veiligheid, zoals die blijkens een stroom nieuwe berichten gangbaar is in de atoomcentrale van het Zweedse Forsmark, een specifiek Zweeds probleem is, dan wel een algemeen probleem, waarbij in de decennia dat kernenergie gebruikt wordt de veiligheidsnormen vervaagd zijn, bijvoorbeeld door inkrimping van het personeel. Ik protesteer er nu voor de derde keer tegen dat het onderwerp Forsmark tot nu niet op Europees niveau ter sprake is gekomen. Ik zeg dat hier daarom zo uitdrukkelijk, omdat ik gehoord heb dat er een nieuwe Euratom-lening voor de bouw van een kerncentrale in Belene verstrekt zou gaan worden, iets waarover achter de coulissen onderhandeld wordt. Dat zou de eerste keer zijn dat de firma Atomstroyexport met Europees geld een centrale in de Europese Unie financiert. En zo kun je de schijn van een renaissance in de kernenergie wekken, terwijl het volgens mij veeleer zo is dat het met deze bedrijfstak zowel economisch als veiligheidstechnisch in Europa bar slecht gesteld is.
Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mevrouw Wallström heeft erop gewezen dat de Raad van dit voorjaar flink wat voorwerk te doen heeft voor de informele top van Berlijn een paar dagen daarna. Daar kan ik het slechts onder twee voorwaarden mee eens zijn. Ten eerste zou dat betekenen dat er op de Voorjaarstop zeer diepgaand over de verklaring van Berlijn gepraat zou moeten worden. Maar intussen wordt al van de daken geschreeuwd dat een uitvoerig debat over mogelijke elementen van de verklaring het risico in zich bergt dat bij het publiek het beeld van onenigheid ontstaat. Dus geen openbaar debat, geen debat tussen regeringsleiders? Dan vraag ik mij wel af wie er dan aan de verklaring van Berlijn werkt, een document dat zo belangrijk is, dat de EU het met zich meeneemt op haar weg naar de toekomst.
Anderzijds dienen er nog andere kwesties op de agenda van de top gezet te worden. Hoe valt bijvoorbeeld een consequente bestrijding van armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting te verenigen met een effectieve strijd tegen het opwarmen van de aarde? Wat betekent dat meer in het bijzonder voor een arbeidsvriendelijke en toekomstgerichte omslag in het energie- en verkeersbeleid? En wat moet er gebeuren om eindelijk zicht te krijgen op een echt duurzame oplossing voor sociale, ecologische en arbeidsmarktproblemen op mondiale schaal?
Maar dergelijke vragen worden niet gesteld. Het gaat weliswaar om betere regulering, om energie en klimaatverandering, maar geenszins met het oogmerk om een hoogstnoodzakelijk begin te maken met de sociaal-ecologische conversie, waarmee de sociale kloof en de klimaatcatastrofe waar iedereen het over heeft daadwerkelijk bestreden zouden worden. Hoezeer het Duitse voorzitterschap van de Raad zijn best doet om onder die vraag uit te komen, hebben we een paar dagen geleden kunnen zien. Mevrouw Harms heeft daar eveneens op gewezen. Dat een betere regulering vooral op een verdere openstelling van de markt neerkomt, daar heeft de heer Barroso de afgelopen week geen enkele twijfel over laten bestaan, net zomin als de Commissie met haar mededeling “Uitvoering van de hernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid”. Van de marktopening zouden ondernemingen en consumenten profiteren. Meer marktopening betekent meer concurrentie en komt altijd de sterkere ten goede. Dat betekent dat de zwakkeren de verliezers worden. Zó gaan marktopening en de gewenste herstructurering, waarover we het voortdurend hebben, niet samen. Ik moet daarbij wel de kanttekening maken dat het steeds ook de vraag is wie nou precies wat op welk tijdstip wil.
Op 1 februari heeft de heer Solana op de conferentie van het Europees Defensieagentschap, dat vooruitlopend op een niet van kracht geworden Europese Grondwet in het leven is geroepen, planning en een gerichte vraagbeheersing ten behoeve van de wapenindustrie geëist. Dat valt in mijn ogen op geen enkele manier te verenigen met de doelen van een topconferentie die zou moeten draaien om de vraag wat er gedaan kan worden om duurzame arbeidsplaatsen te scheppen, om tot een duurzame strategie tegen de klimaatverandering te komen en om voor alle burgers van de EU een duurzaam niveau van eerlijke en goede arbeids- en levensomstandigheden te scheppen.
Nigel Farage, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, maar al te vaak gaat het in de politiek niet om wat er in het openbaar wordt gezegd maar om wat er achter de schermen plaatsvindt en met de komende Europese top is het niet anders. De Duitse minister voor Europese zaken, de heer Gloser, heeft de mond vol van duurzaamheid en energiebeleid, maar hoe hij zijn gezicht in de plooi weet te houden als hij het heeft over de reeds mislukte agenda van Lissabon, is mij een raadsel.
Waar hij natuurlijk zijn mond over houdt, is het feit dat tijdens deze top de Europese Grondwet aan de orde komt. Kanselier Merkel heeft duidelijk gesteld dat zij vast van plan is om het proces voort te zetten en deze week vinden er in Berlijn geheime besprekingen plaats over de Grondwet.
Er wordt weer eens een smerig spelletje gespeeld. U probeert een miniverdrag in elkaar te flansen, omzeilt het woord ‘verdrag’ en ontneemt de bevolking van Europa de kans om over haar eigen toekomst te stemmen. Het lijkt alsof u allemaal een hogere roeping hebt en weet wat goed is voor het gewone plebs van Europa.
U denkt misschien dat ik dit allemaal uit mijn duim zuig, maar vorige week zei voorzitter Barroso nog dat hij als minister-president vóór een referendum over de Grondwet was. Daarna is hij in Brussel geweest en hebben ze kennelijk iets door zijn drankje gedaan, want nu stelt hij ons de vraag of de Europese Gemeenschap en de euro er wel zouden zijn gekomen als er een referendum over de oprichting van de Europese Gemeenschap of de invoering van de euro was gehouden. Ik denk dat we het antwoord op die vraag wel weten: ‘nee’. Ik waag het te beweren dat de heer Barroso hiermee de zwakke plek van het Europese project blootlegt. Hij geeft blijk van diepe minachting voor de inwoners van Frankrijk en Nederland die ‘nee’ hebben gestemd, maar wat nog erger is, is dat hij blijk geeft van diepe minachting voor het democratische proces zelf. Door deze Grondwet er meedogenloos door te drukken en de bevolking van Europa een stem in haar toekomst te blijven ontzeggen zadelen we onze kinderen op met een ernstig probleem.
Andreas Mölzer, namens de ITS-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om met het oog op de komende vergadering van de Europese Raad een aantal fundamentele kanttekeningen bij het onderwerp liberalisering en energiebeleid te plaatsen.
Het komt mij voor dat er het nodige familiezilver verpatst wordt om te kunnen voldoen aan de criteria van Maastricht en aan de Lissabonstrategie. De burgers moeten de broekriem aanhalen, maar al te vaak worden ze uit de overheidsdienst in werkloosheid of de VUT gedreven, waar ze zich te sappel kunnen maken over hun sociale zekerheid. De belofte dat alles goedkoper, effectiever, flexibeler wordt, kan een liberalisering als deze helemaal niet waarmaken. De openbare infrastructuur onderscheidt zich nu eenmaal door lange afschrijvingstermijnen en een gering rendement.
De private investeerder gaat het juist vaak om het snelle geld en we weten allemaal waar dat toe leidt. Bijvoorbeeld dat treinvertragingen en stilgelegde spoortrajecten ons terug de auto in drijven. Dankzij de privatisering van de post mogen we nu in nieuwe brievenbussen investeren, ons op lange wandelingen naar een postkantoor begeven om in een steentijd van verwerpelijke werkomstandigheden terecht te komen. Speculatie met aandelen drijft de stroomprijs op en ooit zullen we ons ons eigen drinkwater niet meer kunnen permitteren, omdat dat in het buitenland meer geld opbrengt. Nog gevaarlijker is echter de voorstelling dat buitenlandse arbeidskrachten en asielzoekers het middel tegen kinderloosheid en voor het behoud van onze sociale zekerheid zijn. Daarmee steek je de lont in het kruitvat en de eerste explosies zitten er al aan te komen.
We hebben dus en mentaliteitsverandering nodig, moeten een doeltreffende gezins- en geboortepolitiek voeren, meer in onderwijs investeren en onze eigen bedrijfstakken, waaronder de plaatselijke landbouw, met een gepaste mate van protectionisme stimuleren om onze burgers te beschermen tegen de door de EU gesubsidieerde bedrijfsverplaatsingen. Volgens mij kun je ook niet van ecologische energie spreken als er kerncentrales ingeschakeld worden om die op te wekken, of als biobrandstof tot voedselschaarste leidt, zoals in Mexico. Dat bewijst de noodzaak van onderzoek naar nieuwe technologieën, dan wel van een versnelde overschakeling op andere, echt milieuvriendelijke vormen van energie.
Jana Bobošiková, (NI). – (CS) Dames en heren, ik ben bang dat de achter de benaming ‘opwarming van de aarde’ schuilgaande handelsoorlog binnenkort zijn ware tol gaat eisen. De Europese Raad staat duidelijk op het punt zich te scharen achter de modieuze, pseudowetenschappelijke bewering dat wij deze planeet alleen kunnen redden door de CO2-uitstoot sterk aan banden te leggen.
Als wij ons laten aanpraten dat wij de natuurlijke klimaatcycli van onze planeet kunnen beïnvloeden door de concurrentiepositie van de Europese industrie op te offeren, bewijzen wij onze planeet daarmee geen dienst. Wie wij daarmee wel een dienst bewijzen, zijn de beleggers en landen die oxiden en protocollen volledig aan hun laars lappen. De vervuiling die wij door onze offers uitsparen, wordt meer dan geneutraliseerd door hun CO2-productie. Ik ben dan ook zeer teleurgesteld dat de Europese Raad de strijd tegen de klimaatverandering als uitgangspunt neemt bij de onderhandelingen over energie.
Ik heb de indruk dat voor zowel burgers als bedrijven de energieprijzen en in het bijzonder de veilige, ononderbroken energielevering centraal staan. De Raad zou zich volgens mij moeten toeleggen op de liberalisering van de energiemarkt omdat daarmee grove prijsstijgingen kunnen worden voorkomen. Het voorzitterschap zou met een reëel voorstel moeten komen over de wijze waarop ononderbroken leveringen van Rusland kunnen worden gewaarborgd voor de gehele Europese Unie en niet alleen voor Duitsland. En tot slot zouden wij moeten investeren in de ontwikkeling van nieuwe vormen van energie en vooral in kernenergie. Doen wij dit niet, dan zullen de hoge energiekosten de Europese concurrentiepositie onherstelbare schade berokkenen.
En wat moeten werkelozen aan met hun torenhoge elektriciteitsrekeningen? Ik zou ze kunnen doorsturen naar de Raad in Brussel, maar dat zet, vrees ik, geen zoden aan de dijk. Dank u.
Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, laat ik eerst kort samenvatten wat we bereikt hebben. Ik herinner u eraan dat de Commissie ongeveer tweeënhalf jaar geleden een nieuw initiatief nam en in navolging van het rapport-Kok stelde dat de Lissabonstrategie weer op de been geholpen moest worden en dat deze strategie, die de eerste helft van haar tienjarige looptijd eigenlijk niet meer was dan een politiek statement zonder kans op verwerkelijking, dan ten minste in de tweede helft haar doel zou moeten naderen. Ik durf de stelling aan dat dat gelukt is. Weliswaar heeft het begrip ‘Lissabon’ nog niet dezelfde klank als ‘Kyoto’, maar intussen liggen er in elke lidstaat nationale plannen. Hier in het Parlement hebben we een structuur gevonden om met de Lissabonstrategie om te gaan en de uitvoering ervan te bevorderen. Ook de Commissie heeft dienaangaande nieuwe prioriteiten gesteld. We hebben in dit Huis interparlementaire conferenties gehad, waar elke keer een groter aantal vertegenwoordigers uit de verschillende parlementen aan deel nam. Dit alles bewijst dat we op de goede weg zijn en dat het gelukt is de strategie nieuw leven in te blazen.
Ten tweede is het ons gelukt om duidelijk te maken dat de Lissabonstrategie weliswaar op drie pijlers rust, maar dat het groei en werkgelegenheid zijn die de voorwaarden scheppen voor een zinvol sociaal en milieubeleid. Tegelijkertijd hebben we duidelijk weten te maken dat de Lissabonstrategie ook het Europese antwoord op de globalisering is.
We zullen in de resolutie, die dit jaar uit de aard der zaak om andere thema’s draait dan de voorgaande jaren, duidelijk maken dat de interne markt een reeks tekortkomingen vertoont, die verholpen moeten worden. Van de vele wil ik er slechts twee noemen. Ten eerste ontbreekt het nog altijd aan een verdere ontwikkeling van het Europees octrooirecht. Wat dat betreft verwachten we initiatieven van de Commissie. Inmiddels ligt er al wel een initiatief van de Commissie voor de liberalisering van het goederenverkeer op de interne markt, wat eveneens een cruciaal punt is.
Het zwaartepunt van de komende top, evenals van de activiteiten van de Commissie maar ook van het Parlement, zal gevormd worden door het energiebeleid. Ik verwijs naar het afgelopen jaar. Indertijd waren staatshoofden en regeringsleiders er nog niet van te overtuigen dat het energiebeleid werkelijk Europese proporties heeft en dat er dus een Europese benadering van dit vraagstuk moet komen. Indertijd was men nog van mening dit nationaal te kunnen regelen. Dat is veranderd. Wanneer er op deze top weer over energiebeleid gepraat wordt, gaan alle aanwezigen ervan uit dat dit tot de taken van Europa behoort.
In de voorliggende ontwerpresolutie hebben we duidelijk gemaakt dat er natuurlijk zoveel mogelijk van hernieuwbare energiebronnen gebruik gemaakt moet worden. We hebben echter ook duidelijk gesteld welke betekenis kernenergie nog altijd heeft en in het licht van de CO2-problematiek ook in de toekomst zal moeten hebben. Daarnaast zijn we in deze resolutie ingegaan op totale probleem van de CO2-uitstoot, al zal dit natuurlijk in de parallel te behandelen klimaatresolutie nog een stuk diepgaander besproken worden. Ten aanzien van de energie-efficiëntie hebben we ons zeer ambitieuze doelen gesteld. Ik denk zelfs – en de cijfers geven mij daarin gelijk – dat het feit dat Europa een aandeel van 30 procent aan het wereldwijde bruto nationaal product heeft, maar slechts een aandeel van 15 procent aan de verschillende emissies, op zich al een teken van onze voortrekkersrol bij de energie-efficiëntie is. Maar we kunnen nog veel meer bereiken en een voorbeeld voor heel de wereld zijn.
Daarnaast moeten we, zoals al gezegd is, nog een interne energiemarkt realiseren. We weten dat er nog altijd een systeem van oligopolies en monopolies bestaat en dat er slechts in een deel van de Europese Unie sprake kan zijn van een werkelijke interne markt, terwijl grote delen van Europa nog veel te wensen overlaten.
Ik vraag ook nog uw aandacht voor het aspect van ‘beter wetgeven’. Ook op dit punt is er veel bereikt. Ik herinner slechts aan het Interinstitutionele Akkoord van december 2003. Dat betekende stellig een doorbraak, maar het is niet alles goud wat hier blinkt. Nog altijd heeft de Commissie geen gehoor gegeven aan de wens van het Parlement, die in meer dan een half dozijn resoluties tot uitdrukking is gekomen, om wetten aan een onafhankelijke effectbeoordeling te onderwerpen. Toch staan wij daarop. Als de Commissie niet snel tot actie overgaat, weten we wel wegen te vinden om deze zaak zelf te regelen.
Wat volgens mij op dit moment ook van belang is, is een verstandige benchmarking, dat we de rapportage uit de lidstaten nalopen en van het commentaar voorzien dat wij nodig achten om via deze benchmarking voor elkaar te krijgen dat de we doelstellingen van de Lissabonstrategie nog dichter benaderen dan in het verleden.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we hebben het al meermaals over de Grondwet gehad. Die Grondwet voorzag Europa van meer bevoegdheden bij het energiebeleid. Goed, de Grondwet is er nog niet en dus moeten we op een andere manier proberen deze ruimere bevoegdheid in energiekwesties af te dwingen, vooral op het terrein van de buitenlandse politiek, zoals minister Gloser al aangaf.
Hoe kunnen we ooit in een gepaste, evenwichtige verhouding tot Rusland komen te staan, als de Europese Unie hier niet met een sterkere, eendrachtige stem spreekt? Het zou Rusland veel beter uitkomen met de afzonderlijke landen te onderhandelen en die tegen elkaar uit te spelen. Onze eis is daarentegen, zeker ook met het oog op de topconferentie, dat vast komt te staan dat Europa in deze betrekkingen met Rusland met één stem spreekt. En wat als Rusland zich erover beklaagt dat het geen onbeperkte markttoegang heeft? Wat kunnen we daar ooit van Europese zijde tegenover stellen? Daarom zijn gelijkwaardige betrekkingen met Rusland belangrijk.
Ten tweede dienen we te diversifiëren en andere bronnen aan te spreken. Waar? Vooral in de Kaukasus en Centraal-Azië. Als je ziet hoe de Verenigde Staten, ondanks al hun lof voor de vrije markt, de bouw en oliepijpleiding van Bakoe via Tiflis naar het Turkse Ceyhan afgedwongen hebben en aan dit project een grote politieke betekenis gehecht hebben en op die betekenis ook wezen bij het werven van private investeerders; als ik omgekeerd zie hoe aarzelend zoiets in de Europese Unie van de grond komt (ik noem slechts de Nabucco-pijpleiding die Europa van gas zou moeten voorzien), dan dringt zich ook hier de noodzaak op dat de Europese Unie krachtdadig optreedt en met één stem spreekt. Veel van deze punten heeft Robert Goebbels al aangesneden. Een reden te meer om erop aan te dringen dat hierover op de top geen misverstand blijft bestaan.
Als we vinden dat diversificatie nodig is, als we vinden dat we nieuwe leidingen naast de bestaande nodig hebben, moeten we dat ook luid en duidelijk zeggen. En dan komt Rusland vanzelf wel en zal proberen deel te nemen in het project of zaken met ons te doen. Als wij op de internationale markten niet onmiskenbaar als Europa opereren, zullen we niet in staat zijn om te doen wat we voor onze mensen moeten doen, namelijk de energievoorziening in Europa veiligstellen.
Alexander Lambsdorff (ALDE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, morgen neemt het Europese Parlement een resolutie aan waarin wij een reeks eisen aan de Raad stellen. Als rapporteur wil ik hier mijn co-rapporteur, Steven Hughes van de PSE-Fractie, bedanken voor de altijd constructieve, goede en oprechte samenwerking. Hij zal dadelijk die delen van de resolutie aan u voorstellen, die handelen over arbeidsmarktbeleid en ‘beter wetgeven’. Ik zal mij daarom beperken tot de verwachtingen van het Europees Parlement ten aanzien van het energiebeleid.
Het belangrijkste wat het Parlement van de Raad verwacht, is zonneklaar. We willen een krachtig, gemeenschappelijk energiebeleid voor Europa. Op de Voorjaarstop is het de voornaamste taak van de staatshoofden en regeringsleiders om harde resultaten te boeken. Daar zullen we ons oordeel over het slagen of mislukken van de top op baseren.
Een goed functionerende interne energiemarkt is geen doel op zich. Ten eerste valt de interne energiemarkt onder het Europa van de projecten. We willen een Europees Unie die resultaten boekt. Als we tegen de burgers kunnen zeggen dat hun almaar stijgende gas- en elektriciteitsrekeningen dankzij Europees beleid weer naar een draaglijk niveau teruggebracht worden, is dat goed voor Europa. De meest recente onderzoeken naar de Europese energiemarkt hebben opnieuw duidelijk gemaakt dat we nog mijlenver van een goed functionerende interne markt voor energie verwijderd zijn. Collega Lehne heeft daar zojuist ook op gewezen. Een dergelijke uitkomst is, bijna tien jaar na de eerste initiatieven voor de liberalisering van de stroom- en gasmarkt, meer dan teleurstellend. Wat we onze burgers dus allereerst moeten geven is een interne energiemarkt.
De tweede reden waarom een goed functionerende interne energiemarkt van belang is, is de concurrentiepositie van onze ondernemingen, vooral in de goederenproductie. Geen enkele onderneming hoort voor de energie die zij gebruikt meer te betalen dan billijk is. Die belofte zijn we onze ondernemers en de werknemers in hun dienst schuldig. Daarmee realiseren we een doelstelling van de Lissabonstrategie, namelijk een vergroting van ons concurrentievermogen, zowel binnen als buiten Europa. De tweede reden dat de interne energiemarkt er moet komen is dus dat de concurrentiepositie van Europa dit vereist.
De derde reden is dat er op een markt waar prijssignalen hun werk doen efficiënt gebruik gemaakt wordt van energie, alternatieven ontwikkeld worden en energie bespaard wordt. Het klopt dat er vaak ook richtlijnen vanuit de politiek nodig zijn om nieuwe wegen in te slaan. Wij geven die met ons verslag ook, omdat we hopen met een Europees energiebeleid ook de doelstellingen van de klimaatbescherming te realiseren. Hierover bestaat consensus in dit Huis. Een gemeenschappelijk energiebeleid is ten derde dus nodig voor een Europa dat zijn verantwoordelijkheid voor globale ontwikkelingen neemt.
Dat zijn de redenen waarom het Europees Parlement morgen een resolutie aanneemt. Ik zal nu afzonderlijk ingaan op een deel van de belangrijkste punten. Ten eerste dienen de netwerken voor de distributie van stroom en gas economisch onafhankelijk van de energieproductie bestuurd en beheerd te worden om een eind te maken aan het decennialange falen van de marktwerking bij de verkoop van stroom en gas.
Ten tweede draagt hernieuwbare energie bij tot meer continuïteit in de energievoorziening. Wij stellen daarom als eis dat het aandeel van hernieuwbare energiebronnen vóór 2040 naar 50 procent opgetrokken wordt. Het Europees Parlement onderschrijft ambitieuze doelstellingen in het onderzoek naar energie en wel op alle terreinen, of het nu om conventionele, hernieuwbare of nucleaire energie gaat. Europa is hier op veel terreinen koploper en die voorsprong dient geconsolideerd en vergroot te worden, als we tot een echte kenniseconomie willen uitgroeien. Het Europees Parlement volgt de Commissievoorstellen ten aanzien van energie-efficiëntie en haar besparingsdoelstelling van 20 procent vóór 2020.
We willen een draaiboek dat aangeeft hoe de CO2–uitstoot uiterlijk in 2020 met 30 procent gereduceerd kan worden. We breken ook een lans voor een hervorming van het systeem voor de handel in emissierechten en roepen verder de lidstaten op om bij energiecrises meer onderlinge solidariteit aan den dag te leggen.
Er is een alle fractiegrenzen overstijgende consensus over de noodzaak van een gemeenschappelijk buitenlands energiebeleid. Energieaspecten horen een vast onderdeel van de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie te worden. Geachte fungerend voorzitter van de Raad, het deed mij deugd u te horen zeggen dat Europa op dit punt met één stem moet spreken. Wij zien dat precies zo.
De eendracht in Europa is een voorwaarde voor onze geloofwaardigheid in de ogen van de burgers, zo formuleerde Commissievoorzitter Barroso het vanmorgen. Dat onderschrijven wij. Dit zijn de Europese uitdagingen die de Commissie, de Raad en de leden van dit Huis in gelijke mate het hoofd moeten bieden. Alleen zo kunnen we aan onze verantwoordelijkheid voldoen om de burgers van Europa resultaten te brengen, of, zoals de Voorzitter van dit Huis het vanmorgen formuleerde, succes te boeken voor ons werelddeel en de burgers van de Europese Unie te dienen. Overigens ben ik van mening dat we dit debat in Brussel hadden moeten voeren en niet in Straatsburg.
Guntars Krasts (UEN). – (LV) De agenda van de Voorjaarstop van de Europese Raad is op dit moment ongetwijfeld het belangrijkste onderwerp, zowel in de Europese Unie als geheel als in de afzonderlijke lidstaten. De voorgestelde taken in verband met de strategie van Lissabon en in verband met energie en klimaatverandering zijn ambitieus, maar de praktische uitvoering ervan zal enige realiteitszin vergen. We weten in grote lijnen wat er moet gebeuren om de voorgestelde doelen te halen, maar het feit dat de hervormingen die moeten worden doorgevoerd op economisch, sociaal en milieugebied onderling met elkaar verbonden zijn, maakt de uitvoering van deze taken aanmerkelijk ingewikkelder. De wederzijdse afhankelijkheid van de lidstaten wat betreft de handhaving van het tempo en de kwaliteit van de hervormingen maakt de situatie zelfs nog ingewikkelder. We hebben dit onlangs nog ondervonden tijdens de moeizame besprekingen over de dienstenrichtlijn, die bedoeld was als een van de hoekstenen van de strategie van Lissabon. Op de agenda staan nu weer nieuwe onderwerpen die de bereidheid van de lidstaten om het tempo van de hervormingen te handhaven – onder meer wat betreft de liberalisering van de Europese energiemarkt – op de proef zullen stellen. Een geliberaliseerde Europese energiemarkt is een essentiële voorwaarde voor de algehele concurrentiekracht van de markt, energieonafhankelijkheid, stabiliteit voor de lange termijn, en de integratie van de nieuwe lidstaten in de interne markt voor elektriciteit en gas. Een van de centrale doelen van deze topbijeenkomst van de Europese Raad is de vaststelling van een op consensus gebaseerde benadering met betrekking tot de opvattingen van de lidstaten over het interne Europese energiebeleid. Het energiebeleid moet zo snel mogelijk een onderdeel worden van het veiligheidsbeleid van de Europese Unie. De lidstaten zouden het eens moeten worden over een gemeenschappelijke strategie op het vlak van aan- en doorvoerroutes. Ook moeten we haast maken met het instellen van een permanente dialoog tussen staten die vooral energie verbruiken en staten die ook energie leveren, om te voorkomen dat de mondiale onevenwichtigheid toeneemt en zich een instabiele situatie ontwikkelt. In verband met de voornaamste gasleverancier van Europa – Rusland – moeten we ervoor zorgen dat dit land het Protocol betreffende doorvoer en het Energiehandvestverdrag ratificeert. Bovendien kan het wat dit onderwerp betreft niet zo zijn dat de standpunten van de Commissie en de lidstaten uiteenlopen. Ik hoop dat dit belangrijke onderwerp op de Voorjaarstop van de Europese Raad een impuls zal helpen geven aan een gemeenschappelijk begrip van de wederzijdse afhankelijkheid van zowel de taken als de resultaten in elke afzonderlijke lidstaat en in de Europese Unie als geheel. Dank u wel.
Pierre Jonckheer (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is voor de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie volstrekt helder – zoals mijn collega, mevrouw Harms, zojuist heeft verwoord – dat de Europese Raad van maart hoofdzakelijk aan de energiekwestie zal worden gewijd en dat wij in dit opzicht bepaalde eisen hebben. Zelf wil ik graag een ander punt aan de orde stellen, dat verband houdt met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en met de belastingheffing in Europa.
Ik wil u twee voorbeelden geven. Bij de fabriek Volkswagen-Forest in België zullen er in plaats van 4 000 arbeidsplaatsen 3 000 verloren gaan en zullen de werknemers van een 35-urige naar een 38-urige werkweek gaan, waarbij hun salaris gelijk blijft en er een grotere flexibiliteit van hen wordt verwacht. De directie van het concern meent dat de fabriek onder deze voorwaarden een van de best presterende fabrieken in Europa zal worden en aan de criteria van een geslaagde Lissabonstrategie zal voldoen. Mijn tweede voorbeeld betreft de werknemers in de Franse particuliere sector, waarvan de helft een salaris heeft dat lager is dan 1 400 euro per maand, zoals mevrouw Royal ons afgelopen zondag in herinnering bracht.
Dit zijn feiten die een scherp licht werpen op het Europese sociaal model. Veel economen beschouwen deze veranderingen in de arbeids- en salarisvoorwaarden als een structurele ontwikkeling, omdat ze samenhangen met technologische innovaties en een toenemende globalisering van de bedrijfsactiviteiten. Hierdoor zal een meerderheid van de Europese werknemers de komende jaren onder steeds grotere druk komen te staan. Hoe moeten wij op deze situatie reageren?
Ik denk dat de Europese Unie hierbij kan helpen. Zij kan helpen door een einde te maken aan het grove schandaal dat een welgestelde burger van Monaco via Liechtenstein naar België kan reizen om aan de fiscus, en daarmee aan het progressieve karakter van de belasting, te ontkomen.
Ik denk ook dat de Europese Unie zou moeten kiezen – zoals zij bij de G8 en binnen de OESO heeft gedaan – voor een resoluut beleid inzake het afschaffen van belastingparadijzen die overal ter wereld te vinden zijn en die het financieel kapitalisme in de hand werken.
Bovendien denk ik dat – als mevrouw Merkel en mevrouw Royal concreet inhoud willen geven aan het door hen aangekondigde sociale protocol om het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Europese Grondwet te wijzigen – de Europese Unie zichzelf de middelen zou moeten verschaffen om eindelijk een minimumbelasting voor ondernemingen in de Europese Unie in te stellen. Hiervoor is het nodig – als wij de unanimiteitsregel willen handhaven – dat een groep landen besluit om het voortouw te nemen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Bij dit debat over onze bijdrage aan de komende Voorjaarstop, waarop de toepassing van de zogenaamde ‘Lissabonagenda’ geëvalueerd zal worden, is het van belang rekening te houden met hetgeen de afgelopen jaren is gebeurd met de doelstellingen en uitdagingen die werden aangekondigd bij de goedkeuring van die agenda in 2000. Volledige werkgelegenheid, armoedebestrijding, infrastructuur, kinderopvang, gelijke kansen voor vrouwen en de met veel nadruk verkondigde meest geavanceerde kenniseconomie van de wereld die in 2010 realiteit zou moeten zijn, waren toen de doelstellingen.
De werkelijkheid is dat de Europese Unie sinds 2000 een trage groei van de economie en van de werkgelegenheid kent, de productiviteitswinst in toenemende mate wordt overgeheveld van de werknemers naar de werkgevers en de sociale ongelijkheid toeneemt. Daarom blijven er hoge niveaus van werkloosheid bestaan, is het aantal burgers dat met armoede en sociale uitsluiting te kampen heeft meer dan 72 miljoen en zijn er steeds meer onzekere banen met steeds minder rechten. Met de recente uitbreiding zijn de problemen verder toegenomen, terwijl de communautaire begroting er geen adequate financiële antwoorden op heeft gegeven.
Dat toont aan dat onze kritiek op deze strategie meer dan terecht is. De toepassing van de Lissabonagenda is beperkt gebleven tot het intensiveren van de liberaliseringen en privatiseringen in de meest uiteenlopende sectoren: vervoer, energie, posterijen en telecommunicatie, diensten enz. Dat proces heeft essentiële openbare diensten in gevaar gebracht. Daarbij kwamen nog eens de flexibiliteit van de arbeid en de flexizekerheid, waar zoveel tamtam over is gemaakt, zodat werknemers nog gemakkelijker op straat kunnen worden gezet.
Daarom pleiten wij voor een grondige verandering van het tot nu toe gevoerde beleid. Daarmee doelen we naast de communautaire begroting op de Lissabonstrategie, het Stabiliteitspact en de brede richtsnoeren voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid.
Daarom stelt onze fractie in haar alternatieve resolutie ter afsluiting van dit debat dat het noodzakelijk is prioriteit te verlenen aan een echt pact voor economische vooruitgang en sociale ontwikkeling en aan een Europese strategie voor solidariteit en duurzame ontwikkeling. Die strategie dient gebaseerd te zijn op meer solidariteit van de kant van de meer ontwikkelde landen en op een betere en omvangrijkere verdeling van de communautaire gelden. Het doel daarbij moet zijn de economische en sociale samenhang te garanderen, de levensomstandigheden van de mensen in het algemeen – met inbegrip van de immigranten – te verbeteren en de waardigheid van de werknemers te verdedigen. Voorts dienen de mensenrechten in de praktijk te worden gerealiseerd, met name op het terrein van onderwijs, gezondheid, huisvesting en sociale zekerheid, zonder echter onderzoek en ontwikkeling te vergeten.
Patrick Louis (IND/DEM). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de heer Moscovici heeft onlangs een interessant boek geschreven waarin hij constateert dat het Grondwettelijk Verdrag de geest heeft gegeven. Hij laat duidelijk zien dat als een volk gesproken heeft, niemand alsnog een mini-verdrag kan binnensmokkelen. Wij kunnen niet in strijd met het recht van de Verdragen handelen. Hierbij zijn de getallen niet doorslaggevend; enkel de soevereiniteit van een staat telt.
De schijnvertoning in Madrid was een impasse, en een belediging voor de diplomatieke regels. Ik kan u vertellen, geachte collega’s, dat EP-leden, zoals ikzelf in dit geval, geen toegang hadden tot de vergaderzaal, terwijl de eerste de beste ambtenaar er ongehinderd kon binnenlopen. De oplossing voor de Unie is niet om Madrid over te doen, maar om de geest van het Verdrag van Rome nieuw leven in te blazen, dat wil zeggen om de betekenis van een vrije samenwerking tussen soevereine staten te hervinden, om de communautaire preferentie weer in ere te herstellen en om af te zien van het imperiale streven om een supranationale staat op te richten, een staat die onze volkeren zou verstikken en de rechten van de burgers in de weg zou staan.
Carl Lang (ITS). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, bij het vaststellen van zijn economische doelstellingen baseert het Duitse voorzitterschap van de Europese Raad zich op een rapport waarin melding wordt gemaakt van een daling van de werkloosheid in Europa. Deze daling wordt echter eerder veroorzaakt door een krimping van de beroepsbevolking als gevolg van de vergrijzing, dan door een welvarende economie. Met een jaarlijkse groei van slechts 2,6 procent – vergeleken met 3,6 procent in de Verenigde Staten en 10 procent in China – blijft het Europa van Brussel nog steeds achter bij de grote economische mogendheden wereldwijd.
Bovendien worden de officiële werkgelegenheidsstatistieken in sommige lidstaten verdraaid. Als wij bijvoorbeeld in Frankrijk bij de 2 miljoen of meer officiële werklozen het aantal werknemers optellen dat met pensioen of met vervroegd pensioen is gestuurd, plus de werklozen die een opleiding volgen en degenen met gesubsidieerde contracten, dan treft de werkloosheid bijna 4,5 miljoen Fransen, oftewel 18 procent van de beroepsbevolking. Met een groei die bedroevend is, een bevolking die onvoldoende voor nieuwe aanwas zorgt en ondernemingen die hun activiteiten verplaatsen, vervolgt de Europese Unie jammer genoeg haar economische neergang.
De diagnose mag dan onjuist zijn, de voorgestelde oplossingen – die ingegeven zijn door het malthusiaanse en antisociale beleid dat al twintig jaar wordt gevoerd – zijn rampzalig: opheffing van onze handelsgrenzen, waardoor onze industrie aan de oneerlijke concurrentie van de Aziatische economieën wordt overgeleverd; toename van de bureaucratische verplichtingen; de legale aankomst van jaarlijks ruim een miljoen immigranten van buiten de Gemeenschap; ontmanteling van onze openbare dienstverlening; overmatige belastingdruk; en braaklegging van onze landbouw die onder het Caudijnse juk van de Wereldhandelsorganisatie doorgaat.
Als wij onze economieën weer welvarend willen maken en onze onderdanen de economische en sociale zekerheid willen geven waarop zij recht hebben, dan moeten wij bouwen aan een ander Europa en aan een ander handelsmodel, dat gebaseerd is op zekere grenzen om onze ondernemingen te beschermen tegen sociale dumping, op de toepassing van de communautaire preferentie en op eerbiediging van de waarden die onze beschaving groot hebben gemaakt: vaderland, vrijheid, werk, gezin en zekerheid op alle mogelijke manieren, met inbegrip van economische en sociale zekerheid.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) Twee dagen voordat de Europese Commissie in januari 2007 officieel de strategische beoordeling van het EU-energiebeleid en andere verslagen over de energiesector had aangenomen, maakte Eurobarometer de uitkomsten bekend van een enquête over de energiesector. Uit de enquête blijkt duidelijk dat energiekwesties, of het nu om klimaatverandering of toekomstige energietekorten gaat, door de burgers van de Europese Unie niet als prioriteit worden gezien.
Energiekwesties eindigden op de twaalfde plaats van een lijst met de ernstigste problemen die Europa nu zou moeten aanpakken. Energiekwesties volgen op grote afstand van werkloosheid, misdaad, gezondheidszorg of de economische situatie. Het is verontrustend dat de Europese burgers ervan overtuigd zijn dat de werkelijke oorzaak van energieproblemen gezocht moet worden in andere werelddelen en landen buiten de Europese Unie.
Bijna een kwart van de Europese burgers gaf toe niets te doen om het eigen energieverbruik te verminderen. Het publiek heeft maar een vaag besef van het feit dat de energieprijzen op de lange termijn zullen blijven stijgen. We staan aan de vooravond van een nieuwe industriële revolutie waarin kwesties die verband houden met energie en klimaatverandering moeten worden aangepakt, waardoor wij ons voor pragmatische doelstellingen gesteld zien die tegelijkertijd volstrekt politiek van aard zijn. Als we willen dat onze inspanningen vruchten zullen afwerpen, moeten we ons verzekeren van een zo breed mogelijke steun van EU-burgers voor de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen. De regeringen van de lidstaten moeten er niet langer omheen draaien, maar in plaats daarvan de onafgehandelde zaken aanpakken.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de vergadering van de Europese Raad in Berlijn is een uitstekende gelegenheid om onder de aandacht te brengen wat we samen hebben bereikt en wat er de komende jaren, in eerste instantie vóór 2009, moet zijn bereikt. Ik denk dat het belangrijk is dat we in de verklaring van Berlijn duidelijk maken dat de problemen en de uitdagingen waarvoor we gesteld staan, het resultaat zijn van ons succes en niet van ons falen.
Vanwege dit succes vragen nieuwe landen het lidmaatschap aan – omdat ze hebben gezien wat de Europese Unie voor hen kan betekenen op het gebied van vrede, de rechtsorde en stabiliteit. Er is die hele discussie over mondialisering, waarbij de Europese economie wereldwijd de leidende actor is en ons de kans biedt om de mondialisering het hoofd te bieden en eraan bij te dragen. Dan is er de kwestie veiligheid en stabiliteit in de Balkan. Begin jaren negentig van de vorige eeuw hebben we daar weliswaar niet veel kunnen uitrichten, maar tegenwoordig kunnen we dat wel en die verantwoordelijkheid hebben we dan ook. Als we hadden gefaald, als we er niet in waren geslaagd om de Europese Unie te ontwikkelen, had niemand ons gevraagd om het probleem op te lossen, maar nu zijn we daartoe in staat en dus hebben we die verantwoordelijkheid.
Dat geldt ook voor de discussie over klimaatverandering omdat we, vanuit een economisch standpunt en ook vanuit milieu-oogpunt wereldwijd een van de leidende actoren zijn. Wij kunnen meer dan wie ook een bijdrage leveren aan de discussie over het terugdringen van het broeikaseffect en dat moeten we dan ook doen, maar dat moeten we wel verstandig aanpakken: we moeten de kansen voor groei en investeringen en hoogwaardige technologie veiligstellen, omdat we anders niet in staat zullen zijn om de uitdagingen van de op handen zijnde klimaatverandering het hoofd te bieden.
Deze uitdaging heeft twee kanten. We moeten de uitstoot van broeikasgassen terugdringen, maar tegelijkertijd moeten we zorgen voor een stabiele en welvarende economie die ons in staat stelt om uitdagingen in de toekomst het hoofd te kunnen bieden.
Stephen Hughes (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb maar weinig spreektijd, dus als co-rapporteur voor dit onderwerp en als lid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ga ik iets doen wat we vaker zouden moeten doen: de aandacht richten op de sociale cohesie en de sociale en werkgelegenheidsaspecten van Lissabon.
Onder het kopje ‘Meer werkgelegenheid en kansen scheppen’ onderstrepen we in onze resolutie de behoefte aan een evenwichtige benadering van het flexicurity-model. We zijn vóór flexibiliteit voor ondernemingen, maar ook vóór de nodige mate van veiligheid voor werknemers. Miljoenen medeburgers zien flexicurity als een bedreiging. Die bedreiging moeten we zien om te buigen tot een kans.
We dringen er bij de lidstaten die tot nu toe weinig hebben ondernomen, op aan om met de sociale partners samen te werken en meer te doen om werkgelegenheid te scheppen en de arbeidsparticipatie van jonge, vrouwelijke en oudere werknemers te bevorderen. We vragen hun met name om ervoor te zorgen dat iedere schoolverlater binnen een half jaar een baan of een opleiding krijgt aangeboden of van een andere werkgelegenheidsmaatregel gebruik kan maken; om werkzoekenden een betere toegang tot opleidingen te bieden, vooral de laagst opgeleiden; om meer te investeren in uitgebreide en betaalbare kinderopvang om zo de belastingdruk op werk verder terug te dringen; om sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden; om meer in onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren te investeren om zo het scholingsniveau in de EU te verhogen; om de aansluiting tussen het onderwijssysteem en de behoeften van de nieuwe arbeidsmarkten te verbeteren, onder andere door ondernemerschap in leerprogramma’s op te nemen en, tot slot, om oudere werknemers in staat te stellen om op vrijwillige basis op de arbeidsmarkt actief te blijven en de stelsels voor belastingen en sociale zekerheid aan te passen om het aantrekkelijker te maken voor mensen om langer aan het werk te blijven. Deze ideeën zijn al net zo oud als de strategie van Lissabon. De lidstaten moeten er alleen nog uitvoering aan geven.
Tot slot onderstreep ik de noodzaak, zowel voor de Raad als voor de Commissie, om de huidige impasse met betrekking tot werkgelegenheids- en sociaal beleid te doorbreken. De huidige beleidsmix van Lissabon is uiterst onevenwichtig. Als we de aansluiting met de burgers willen hervinden, zullen we dat evenwicht ten gunste van werkgelegenheids- en sociaal beleid moeten herstellen.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Economen hebben geruime tijd geleden al vastgesteld dat Europese ontwikkeling een positief effect heeft op nationale economieën, met name op de economieën van grotere landen. Dit positieve effect vloeit grotendeels voort uit handel, onderlinge handel. Het schijnt mij toe dat we nu, helaas, te maken hebben met een proces van centralisering, en dat bepaalde besluiten, of zij nu het terrein van het energiebeleid of de strategie van Lissabon betreffen, dit centraliseringsproces aanmoedigen. Dit kan ertoe leiden dat er niets overblijft voor de onderlinge handel, omdat er zich diverse mondiale handelscentra zullen ontwikkelen.
Ik denk dat een van de belangrijkste en cruciaalste zaken in onze pogingen om de Europese economische motor draaiende te houden en beleid ten uitvoer te leggen dat tot doel heeft onze landen doelmatiger en concurrerender te maken op het wereldtoneel, allereerst de noodzaak is om de uniforme ontwikkeling van alle EU-lidstaten te bevorderen, met gebruikmaking van de ontwikkeling van centra voor wetenschappelijk onderzoek en energiecentra in de verschillend landen. Zodra de nationale economieën op elkaar zijn afgestemd, zal onze economische motor niet meer haperen.
Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de politieke verschillen tussen de economische strategieën van de lidstaten hebben een rem gezet op de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie. Dit heeft verregaande gevolgen voor de hele Europese Unie. Als we willen dat de doelstellingen van de strategie alsnog worden gehaald, moeten we dringend op zoek gaan naar een nieuw politiek evenwicht.
Landen die zich verzetten tegen dure en ingewikkelde regelingen, zoals Polen, Groot-Brittannië en de Baltische staten, moeten voldoende controle op het wetgevingsproces kunnen blijven uitoefenen. Het Grondwettelijk Verdrag garandeert dat niet. Daarom roep ik het Duitse voorzitterschap persoonlijk op om niet in te stemmen met het credo dat in dit Parlement erg populair blijkt te zijn, namelijk “Grondwettelijk Verdrag of dood”. Dit credo zal de Europese Unie veel schade berokkenen, voornamelijk op het gebied van het regulerings- en economisch beleid.
Dat geldt eveneens met het oog op een kwalitatief beter Europees recht. Als we de doelstellingen inzake better regulation willen bereiken, mogen we kwesties als de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten of het politieke evenwicht binnen de Europese Unie niet langer uit de weg gaan. De verdragsherziening moet onderworpen worden aan een pragmatische analyse met aandacht voor de kosten die een wetgeving op basis van de nieuwe werkwijze van de Raad met zich mee zal brengen. Het Grondwettelijk Verdrag bevordert deze doelstellingen niet.
Bernat Joan i Marí (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens de strategie van Lissabon moeten we in de hele Europese Unie een verzorgingsstaat tot stand zien te brengen die onze gemondialiseerde wereld tot voorbeeld kan dienen. We moeten appelleren aan een sociaal Europeanisme om Europa aantrekkelijker te maken voor burgers, omdat het leven hier beter is dan elders in de wereld. Een goede levensstandaard bereik je niet alleen met economische groei. Daar hebben we ook kwalitatief goed onderwijs, levenslang leren, culturele consumptie, enzovoorts voor nodig.
Aan de andere kant moeten we de opwarming van de aarde terugdringen zonder de ontwikkeling in ontwikkelingslanden te schaden. Dat kunnen we in ons deel van de wereld doen door middel van beter onderzoek. In ontwikkelingslanden kan dat door de verspreiding van onderwijs en ontwikkelingshulp, waarbij verbetering van de onderwijskwaliteit altijd voorop moet staan. Ik denk dat een goede combinatie van ontwikkelingshulp en kwalitatief beter onderwijs de sleutel is tot een betere gemondialiseerde wereld.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, energie betekent drie dingen: kernenergie, aardolie en gas. Kernenergie is niet mogelijk in alle landen van Europa en komt bovendien neer op ‘vivere pericolosamente’.
Aardolie wordt door Amerika gecontroleerd: op de ene manier in Irak, op een andere manier in Saoedi-Arabië en weer anders in Libië of in Venezuela. Welk van deze landen staat dicht bij Europa? Geen enkel. De Amerikanen beheersen het spel. Wat blijft dan over? Gas.
Onze buren, de Russen, hebben gas. Wat is onze relatie met Rusland? Onze relatie met Rusland is teleurstellend, omdat de Amerikanen het zo willen. Hebt u gezien wat eergisteren met Poetin is gebeurd? Er wacht een pijpleiding op ondertekening, die niet door Azië, Wit-Rusland of Oekraïne loopt, dus zonder grillen en chantage. Het gaat om de pijpleiding Burgas-Alexandroupolis, door Bulgarije en Grieks Thracië. Ook hier willen de Amerikanen niet dat Bulgarije tekent. Als wij, Europeanen, dus onze eigen energie willen, als wij gas rechtstreeks uit Rusland willen invoeren, waarom oefenen we dan geen druk uit zodat die pijpleiding er komt?
Als wij onze eigen aardolie willen, hoeven we maar naar de Egeïsche Zee te kijken. Daar zit genoeg aardolie voor Europa. Maar hier is het struikelblok Turkije, dat onder controle staat van Amerika en geen uitvoer duldt van aardolie uit de Egeïsche zee.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Lissabonstrategie is ieder jaar opnieuw onderwerp van discussie in de aanloop naar de voorjaarstop, en wij zouden er goed aan doen de doelen die wij onszelf – de Raad, de Commissie en het Parlement – stellen, serieuzer te nemen. Het enige waar ik op aan wil dringen, is dat wij daadwerkelijk doen wat wij hebben afgesproken, dat wij door middel van onze daden overtuigen en niet slechts aankondigingen doen, en dat betekent kort samengevat een ‘betere wetgeving’!
Voor betere wetgeving is meer transparantie vereist en meer transparantie kan worden gerealiseerd als alle wetten door middel van de medebeslissingsprocedure tot stand komen. Vandaag is reeds de term ‘voorstudie' gevallen: daarbij moet iedere Europese wet van tevoren worden onderworpen aan een beoordeling met betrekking tot subsidiariteit, teneinde de meerwaarde ervan voor de Europese wetgeving en de gevolgen voor groei en werkgelegenheid zichtbaar te maken. Er is gesproken over kosten-batenanalyses, over een verkorting van de wetgevingsprocedures; vijf jaar is voldoende om wetten te maken, niet tien of meer. Wij moeten de instrumenten verbeteren waarmee wij controleren hoe en wanneer onze wetten worden geïmplementeerd.
Ten tweede hebben wij op nationaal niveau verantwoordelijken aangesteld. Wat doen zij? Geven de nationale parlementen ieder halfjaar een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van het Lissabonproces, van wat zij willen gaan doen en wanneer? Waar is het jaarlijkse verslag van de Commissie en de nationale monitoren aan het Europees Parlement?
Ten derde is het ons huiswerk de interne markt te realiseren, innovatie te versterken door efficiënt gebruik te maken van de middelen, maatregelen te nemen om energie te besparen, een onderzoeksruimte te creëren, kleine en middelgrote ondernemingen te versterken – hetgeen betekent dat het opzetten van nieuwe ondernemingen eenvoudiger moet worden gemaakt – vestiging op en ontwikkeling van het platteland te bevorderen en bedrijfsoverdrachten te stimuleren, en eindelijk de gevolgen van de demografische ontwikkeling actief aan te pakken, zodat deze geen belemmering voor ons continent worden. Er zijn voldoende doelstellingen waar wij ons op kunnen richten; door middel van daden scheppen wij geloofwaardigheid en vertrouwen.
Udo Bullmann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, vele sprekers hebben benadrukt hoeveel kansen er voor ons liggen, en dat is uiteraard terecht, aangezien het lang geleden is dat wij een dergelijke kans hadden, zoals nu, om gezamenlijk een nieuwe start te maken met tal van zaken. Het grote probleem na Lissabon was natuurlijk dat de groeipercentages instortten, niet in de laatste plaats vanwege het feit dat de lidstaten te weinig hebben gedaan. Er is weer sprake van groei binnen de Europese Unie, maar de vraag is hoe wij daarmee omgaan. Groei gaat immers niet vanzelf; de conjunctuur zal niet goed blijven op de lange termijn, tenzij wij maatregelen nemen. Uiteraard is de interne markt een sterk instrument: 90 procent van alles wat wij produceren, wordt door ons – bedrijven en burgers – zelf teruggekocht binnen de Europese Unie. Dat is goed, omdat wij daardoor een sterke internationale speler worden, maar nu – zoals de heer Hughes reeds heeft opgemerkt – zijn wij op een punt aanbeland, waarop wij de mensen weer aan het werk moeten krijgen, niet door druk uit te oefenen of mensen buiten te sluiten, maar door hun betere scholing en nieuwe mogelijkheden te bieden.
Daar moet de discussie over gaan; hoe wij dit gezamenlijk tot stand brengen, dat wij dit serieus nemen en thuis in de lidstaten ten uitvoer leggen, maar daartoe hebben wij een betere coördinatie nodig. Coördinatie op het gebied van economisch beleid mag hier geen vies woord zijn. Als wij niet eens in staat zijn een uniforme belastinggrondslag in te voeren, dan mogen wij niet al te hoog van de toren blazen over andere zaken, en die discussie moeten wij thuis in onze lidstaten eveneens voeren.
De heer Lehne heeft opgemerkt dat wij allereerst iets voor de economie moeten doen, teneinde vervolgens iets voor het milieu te kunnen doen; daar ben ik het niet mee eens. Dat is oud denken dat niet tegemoet komt aan de efficiëntierevolutie waar onze economie voor komt te staan. Door dit oude denken komt menigeen van ons uit op kernenergie, die geen uitweg biedt. Daar moeten wij aan zien te ontkomen en wel door meer met elkaar te discussiëren en debatteren.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, bondskanselier Angela Merkel sprak hier op de vergadering van januari mooie woorden over energie en klimaatverandering. Het is nu tijd om actie te ondernemen. Ik hoop dat de bondskanselier en Duitsland hun kracht en prestige inzetten om ervoor te zorgen dat de Europese Unie het voortouw neemt in de kwestie van klimaatverandering en de beheersing ervan. Het tegengaan van klimaatverandering is gebaseerd op twee belangrijke factoren: de CO2-uitstoot moet veel sneller worden gereduceerd dan nu het geval is en de Europese Unie moet veel energiezuiniger worden. Men heeft berekend dat het tegengaan van klimaatverandering ongeveer 1 procent van het mondiale bbp zal kosten. Het is dus duur, maar dezelfde berekeningen tonen aan dat passiviteit nog meer, zelfs het veelvoudige zal kosten. Om de strategie van Lissabon uit te kunnen voeren, moeten wij dus ook met klimaatverandering rekening houden en er iets tegen doen.
Mirosław Mariusz Piotrowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Lissabonstrategie, ooit omschreven als het summum van ijdele hoop, werd in 2005 herzien om ervoor te zorgen dat ze de werkelijke prioriteiten van de samenlevingen van de EU-lidstaten beter zou weerspiegelen. Uit de stortvloed van woorden in de talloze documenten die aan het onderwerp zijn gewijd, kunnen toch een aantal uitdagingen worden afgeleid die we vandaag dringend het hoofd moeten bieden.
Een eerste belangrijke uitdaging is het verzekeren van de continuïteit van de energievoorziening voor heel Europa en niet voor een selecte groep van landen. Ook de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen valt hieronder. De tweede uitdaging bestaat in het wegwerken van de nog bestaande hindernissen voor het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie en in het uitoefenen van permanente controle op de tenuitvoerlegging van dit beginsel door de afzonderlijke lidstaten. Zo zal voorkomen worden dat werknemers uit andere landen dan dat van de werkgever op een onrechtvaardige manier of zelfs als slaven worden behandeld. Ten slotte moet de Unie het volledig achterhaalde idee laten varen dat ze moet proberen met de Verenigde Staten te concurreren. In plaats daarvan kiest ze beter voor een nauw en duurzaam partnerschap met dat land.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de meerderheid van de Europese burgers weet niet waar de Lissabonstrategie voor staat. Ik vrees helaas dat wij, politici, ook vaak in het duister tasten en onvoldoende doordringen tot de kern van de zaak. We wijzigen wetten en vaardigen richtlijnen uit, maar dit heeft geen wezenlijke invloed op de essentie van het probleem.
Het concurrentievermogen van de Europese Unie moet in eerste instantie worden verzekerd door ondernemers die moderne technologieën toepassen en gebruik maken van nieuwe productiemethoden en organisatiemodellen. Daarnaast moeten deze ondernemers in staat zijn om zowel grote als kleine en middelgrote ondernemingen van hun ideeën te overtuigen. Blijkbaar ontbreekt het ons in Europa aan ondernemingszin en aan een echte bedrijfscultuur, zeker in vergelijking met de Verenigde Staten. Wij, Europeanen, hechten te weinig belang aan het idee van vrijheid dat niet enkel synoniem is met vrijheid van handelen, maar ook met verantwoordelijkheid. Het midden- en kleinbedrijf vormt de basis van een geëngageerd maatschappelijk middenveld en een verantwoordelijk zelfbestuur door de burgers. Dat zouden we vanaf de eerste klas van de basisschool moeten aanleren. We moeten onze jonge burgers respect voor eerlijk ondernemerschap bijbrengen. Deze waarden zouden ook door de Europese openbare media moeten worden uitgedragen. We zouden Europese middelen moeten vrijmaken voor campagnes die de aandacht vestigen op Europeanen die vandaag en in het verleden in belangrijke mate tot het Europese concurrentievermogen hebben bijgedragen. Als deze plannen werkelijkheid worden, zullen we ons misschien niet langer zorgen hoeven te maken over de miljoenen werklozen omdat velen van hen dan een eigen zaak zullen oprichten. We zouden ons misschien niet langer zorgen hoeven te maken over het feit dat onze ondernemingen en onze industrie niet innovatief genoeg zijn en geen gebruik maken van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, iets waar Europa erg goed in is.
Ik wens mevrouw de commissaris en de Europese Commissie niet alleen succes met de uitvoering van deze plannen, maar ook op het vlak van de informatieverstrekking. Laten we hopen dat dit voor de hele Europese Unie een groot succes wordt.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de heren Lehne en Lambsdorff, en in het bijzonder mijn collega’s, de heer Hughes en de heer Goebbels, dankbaar voor al het werk dat zij hebben verzet voor de coördinatie en de samenwerking die vereist is voor deze taak, die zich in dit tweede jaar een plaats aan het verwerven is in het politieke bewustzijn en de politieke bereidheid van de lidstaten en van onze instellingen. Dit gebeurt met name op grond van de voorbereidingsbijeenkomsten van het Europees Parlement met de nationale parlementen.
Het was tijdens de laatste bijeenkomst, vorige week, dat het vervoer, de logistiek en de Europese infrastructuren een nog schuchtere maar toch onmiskenbare comeback beleefden als beleidsvormen die van cruciaal belang zijn als de Europese economie de uitdagingen van de globalisering wil aangaan met bepaalde garanties.
De globalisering bereikt Europa’s havens per schip, onze luchthavens per vliegtuig, of komt tot ons over onze snelwegen en – overigens nog te weinig – via onze spoor- en waterwegen. Wij treden die globalisering tegemoet met instrumenten zoals Galileo, SESAR – het systeem voor luchtcontrole – RTMS, E-Safetynet, enzovoorts. We moeten ook de uitdagingen het hoofd bieden die hiermee gepaard gaan op milieugebied, op sociaal en op veiligheidsgebied.
In dit verband heeft het initiatief van het Duitse voorzitterschap het compromis van de Raad Vervoer vergemakkelijkt, met het initiatief om het vervoer met zijn vier essentiële prioriteiten op te nemen in het voorstel van dit voorjaar over de Lissabonstrategie. Verder is de heer Harbour ermee akkoord gegaan om dit op te nemen als derde paragraaf van de conclusies van de werkgroep over de interne markt en innovatie op de vergadering van de afgelopen week.
Daarom verzoek ik met name de opstellers en coördinatoren van de resolutie om amendement 10 over te nemen, waarin deze belangrijke sector is opgenomen – die van vervoer, logistiek en trans-Europese netwerken – als basis voor de Lissabonstrategie.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat we in deze resolutie aanvaarden dat de agenda van Lissabon niet alleen uitgaat van de economie maar ook een sociale dimensie heeft. Met dat in het achterhoofd is het belangrijk dat we mensen die uitgesloten worden van de arbeidsmarkt aan het werk helpen door ervoor te zorgen dat de kaderrichtlijn inzake werkgelegenheid in alle lidstaten op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd. Het is evenzo van belang dat we blijven vragen om specifieke richtlijnen inzake leeftijd en arbeidsongeschiktheid, want als mensen niet naar hun werk kunnen, kunnen ze het werk dat hun wordt aangeboden ook niet aannemen.
De paragraaf over betere regelgeving juich ik ook toe, maar ik had graag gezien dat er een verwijzing naar sunset-clausules voor alle wetgeving was opgenomen.
Tot slot moet voorgestelde gezondheids- en veiligheidswetgeving gebaseerd zijn op actueel wetenschappelijk en medisch bewijs. Ik roep ook iedereen op om te stemmen vóór mijn amendement op de interinstitutionele overeenkomst inzake betere wetgeving.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil drie punten over de Europese Raad aan de orde stellen. Het is jammer dat er niet meer mensen aanwezig zijn, maar ik zal de drie punten toch naar voren brengen.
Het eerste punt betreft de agenda van Lissabon. Eind maart tekenen we de verklaring van Berlijn. Een van de belangrijkste onderdelen ervan heeft te maken met de agenda van Lissabon, namelijk het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en geld. Dat moet worden opgenomen omdat het eenvoudigweg een van de oprichtingsbeginselen van de hele Europese Unie is. We leven momenteel helaas in een tijd dat protectionisme hoogtij viert. Dat protectionisme moet een halt worden toegeroepen en er moet ten aanzien van dat punt een boodschap worden opgenomen in de agenda van Lissabon en de verklaring van Berlijn.
Mijn tweede punt is dat de Europese Unie sinds de Koude Oorlog ten einde is volgens mij het rode gevaar mist. In de jaren negentig van de vorige eeuw hadden we weliswaar de euro en dit decennium de uitbreiding, maar sindsdien zijn we op zoek naar iets en ik denk dat het debat van vandaag duidelijk maakt dat we het hebben gevonden: klimaatverandering. In velerlei opzicht moeten we president Poetin dankbaar zijn omdat hij energiebeleid op de Europese agenda heeft gezet. Als hij niet had gedaan wat hij in Oekraïne heeft gedaan, zouden we ons vandaag waarschijnlijk niet zo druk hebben gemaakt over energieonafhankelijkheid en de energiemix. Ik ben echt blij met de richting waarin de Commissie gaat met het energiedebat, het milieudebat en het debat over klimaatverandering.
Het laatste punt dat ik naar voren wil brengen, is mijn favoriete onderwerp: de Grondwet. Ik weet dat het niet op de agenda van de Europese Raad van begin maart staat, maar ik wil er bij het Duitse voorzitterschap op aandringen dat ze het goede werk dat ze tot nu toe hebben verricht om het onderwerp levend te houden, voortzetten. We hebben die Grondwet hard nodig en wel om de volgende drie redenen: ten eerste wordt de EU er efficiënter door, ten tweede wordt de EU er democratischer door en ten derde wordt de EU eenvoudiger te begrijpen.
Ik hoop dat er aan het eind van het Duitse voorzitterschap een routekaart voor het Verdrag ligt, zodat het in 2009 van kracht kan worden.
Enrique Barón Crespo (PSE). – (ES) Met het oog op de Lentetop, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, denk ik dat het betoog van mevrouw de Bondskanselier vanochtend ook in ruime mate betrekking heeft op de agenda van maart. Na de bijeenkomst in Madrid van de achttien “Vrienden van de Grondwet”, met de twee landen die hebben aangekondigd dat ze de Grondwet gaan ratificeren en de landen die zich hierover nog moeten uitspreken – hun stilzwijgen is oorverdovend – denk ik dat het wel degelijk van belang is dat we de woorden van de fungerend voorzitter van de Raad ondersteunen. Ik zou echter wel willen opmerken dat als er iets gedaan moet worden, we dat beter met een pen dan met een snoeimes kunnen doen, want het is gevaarlijk om alleen de substantie te verdedigen, vooral als we gaan snoeien.
Ik wil erop wijzen dat er vanuit democratisch oogpunt en vanuit het oogpunt van de politieke actie in de energiesector, gezien de beleidsvormen die we moeten implementeren, een vrij groot gevaar bestaat als we gaan beperken, want vanuit democratisch oogpunt – en daaraan hecht het Parlement veel belang – zullen wij overgaan van vijfendertig rechtsgronden naar vijfentachtig om mee te werken, en dat is van enorme en doorslaggevende betekenis.
In de tweede plaats zou ik, in verband met de Lissabonstrategie, een element willen invoeren dat hier niet genoemd is, namelijk de positieve conclusie van de ronde van Doha. We kunnen het hebben over de klimaatverandering, we kunnen het hebben over energie en sociale modellen, maar als we geen positieve conclusie bereiken in de ronde van Doha – waarin deze elementen natuurlijk niet rechtstreeks kunnen worden behandeld, maar waarmee wel rekening moet worden gehouden en die in onze internationale betrekkingen op de agenda moeten worden gezet – denk ik dat wij in ons eentje geen problemen kunnen oplossen die een globale dimensie hebben.
Ik denk dat de Europese Unie een actief beleid moet voeren waarin deze elementen zijn opgenomen, en waarin rekening wordt gehouden met de conclusie van de ronde van Doha, die op de agenda staat van het Duitse voorzitterschap, maar waarover naar mijn idee te weinig gesproken wordt.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in mijn opmerkingen over de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon wil ik de nadruk leggen op één van de vier prioriteiten – energie. In het bijzonder op dit terrein, waarop sprake is van een minimaal concurrentievermogen wat betreft verkoop- en netwerkdiensten, loopt de EU nog altijd achter. De Baltische staten zijn vanuit energieoogpunt bezien nog steeds geïsoleerd – op het terrein van elektriciteit, maar vooral ook op dat van aardgas.
De Noord-Europese gaspijpleiding, die wordt aangelegd op basis van een overeenkomst tussen slechts twee landen – Duitsland en Rusland – zal de problemen in verband met het verkoop- en distributienetwerk voor aardgas niet oplossen. Uit de toespraak die de Russische president in München heeft gehouden, bleek dat een imperialistische visie in Rusland weer in zwang raakt, en het lijkt erop dat de bedoelingen ongewijzigd blijven – het energiebeleid inzetten voor politieke doeleinden.
Een gemeenschappelijke EU-energiemarkt zou een veiligheidsgarantie vormen ten aanzien van derde landen, en zou energiecrises kunnen helpen oplossen die zich kunnen voordoen in de EU of die van buiten de EU kunnen worden teweeggebracht. In onderhandelingen met Rusland is het essentieel om te kunnen beschikken over waarborgen ter bescherming tegen pogingen van derden om monopolistische dictaten op te leggen.
Om ervoor te zorgen dat we ons allemaal veiliger kunnen voelen, verzoek ik de Raad en de Commissie om onmiddellijk het initiatief te nemen voor een beoordeling van de te verwachten effecten van de Noord-Europese gaspijpleiding door onafhankelijke deskundigen. De Oostzee is immers niet van slechts twee landen, maar van de gehele Unie.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk niet dat het u zal verbazen dat ik als coördinator voor de Commissie interne markt en consumentenbescherming namens mijn fractie met name de kwesties met betrekking tot de toekomstige strategie voor de interne markt naar voren wil brengen. Mijnheer de fungerend voorzitter, ik weet dat u van de Commissie binnenkort een strategiedocument ontvangt om over te discussiëren. We hebben het nog niet kunnen inzien, maar ik kan u wel zeggen dat ik hoop dat het een vooruitstrevend document is, want we hebben een hoop werk te doen.
Ik richt me vooral tot u in uw hoedanigheid van fungerend voorzitter van de Raad, want ik vraag uw aandacht voor de titel van een hele paragraaf over deze resolutie: ‘Wegnemen van nog steeds bestaande tekortkomingen van de interne markt’. Dat is regelrecht gericht aan het adres van de leden van de Raad. De Commissie werk heel hard om dat voor elkaar te krijgen, maar het feit blijft dat de interne markt een gedeelde verantwoordelijkheid is. We kunnen in dit Parlement heel veel doen en we hebben heel veel gedaan inzake de dienstenrichtlijn, het belangrijkste voorbeeld van de laatste tijd, maar er moet nog veel meer gebeuren. We staan op het punt om ons, onder leiding van mijn collega de heer Stubb, te buigen over het hele vraagstuk vrij verkeer van goederen in niet-geharmoniseerde gebieden. Dat wordt ook een belangrijk voorstel, maar we kunnen daarbij niet zonder uw betrokkenheid en toezeggingen.
Ik had enkele weken geleden het voorrecht om rapporteur te zijn van onze interparlementaire vergadering. Mevrouw Ayala Sender, die ook lid van de commissie is, verwees er zojuist al naar. Parlementariërs uit alle lidstaten spraken daar over de interne markt. Het was heel leerzaam om te zien dat de vier vrijheden waarover de heer Stubbs zojuist sprak, door hen als het belangrijkste worden gezien en dat ze hulp nodig hebben om hun eigen parlementsleden te beschermen tegen hun eigen regering. Het lijkt soms wel eens iets te gemakkelijk aan de interne markt te worden geweten dat er banen verdwijnen of dat er steeds meer concurrentie komt die slecht is voor consumenten en voor de economie, maar de interne markt is in feite een centraal onderdeel van ons antwoord op de druk van de mondialisering. Zoals iemand uit een van de nationale parlementen tijdens onze vergadering opmerkte: de interne markt is van cruciaal belang omdat de strategie van Lissabon er op alle punten kracht en diepgang aan ontleent.
Ik vraag u als fungerend voorzitter van de Raad om dat op uw agenda te zetten, om ervoor te zorgen dat uw collega-ministers de interne markt en de omzetting ervan echt serieus gaan nemen, en om uw burgers en uw parlementariërs bij het aangaan van die uitdaging te betrekken.
Bernard Poignant (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik weet niet of hier sprake is van opzet of toeval, maar de dag die gekozen is als start van de Europese Raad, 8 maart, is Internationale Vrouwendag. Dit was een goede keuze van de Duitse bondskanselier, mevrouw Merkel, en ik verwacht dat zij deze dag optimaal zal weten te benutten.
Als ik de Europese Raad weer in zijn historische context plaats, dan zijn de jaren 2007-2010, die volgens mij van doorslaggevende betekenis zullen zijn, enigszins vergelijkbaar met de jaren 1954-1957, tussen de mislukking van de Defensie Gemeenschap en de nieuwe impuls voor de Europese begroting door het Verdrag van Rome, waarvan wij nu het vijftigjarig bestaan vieren. Er wachten ons tal van besprekingen: op institutioneel, budgettair en electoraal gebied, met de Europese verkiezingen en mogelijke referenda, het opmaken van de balans van de strategie van Lissabon, en zelfs besprekingen over het landbouwbeleid. Het is dus noodzakelijk dat wij ons er allen voor inzetten om de bevolking te overtuigen en mee te slepen als het moment daar is.
De burgers zullen merken dat er over concurrentie wordt gesproken: daar staan zij niet afwijzend tegenover. Ze zullen merken dat er over flexibiliteit in ondernemingen wordt gesproken: ook daar staan ze niet afwijzend tegenover, zolang de zekerheid van de werknemers wordt gewaarborgd. Dit gezegd hebbende, wil ik u een ander woord voorstellen, namelijk harmonisatie. Dit lijkt uit ons taalgebruik verdwenen te zijn, hoewel het in het Verdrag van Rome staat. Harmonisatie op milieugebied: dit komt dichterbij, we maken vorderingen. Harmonisatie op fiscaal gebied: dit blijft enigszins steken wat de vennootschapsbelasting betreft. Harmonisatie op sociaal gebied: hiervan is nog te weinig sprake. Hoe het ook zij, ik denk dat het begrip ‘harmonisatie’ onze burgers weer als muziek in de oren moet gaan klinken. Evenzo zou ik – zoals vele anderen – graag willen dat de Raad de Commissie aanspoorde om een tekst, een kaderrichtlijn, over de openbare dienstverlening op te stellen.
Het is beslist noodzakelijk de markt weer in balans te brengen, ook al staat niemand hier er in feite afwijzend tegenover. Daarmee zouden wij enkel de betekenis die Jacques Delors aan de Europese integratie gaf, in de praktijk brengen, of in ieder geval een van zijn leuzen: concurrentie stimuleert, samenwerking versterkt, maar solidariteit verenigt.
Markus Ferber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil slechts een aantal zaken aankaarten, die hier genoemd zijn, zoals het terugdringen van de bureaucratie. Wij hebben vanmiddag tijdens de plenaire vergadering twee richtlijnen buiten werking gesteld, maar desalniettemin ben ik van mening dat wij allemaal nog meer inspanningen moeten verrichten. Ik ben eveneens van mening dat er een mechanisme moet komen, waarmee wij gezamenlijk kunnen bepalen welke richtlijnen daadwerkelijk overbodig zijn. Deze moeizame procedure waarbij de Commissie iets voorbereidt, vervolgens toestemming van de Raad vereist is en het Parlement ten slotte ook nog enige inspraak heeft, is mijns inziens niet efficiënt. Naar mijn mening zouden wij samen aanzienlijk sneller overbodige richtlijnen buiten werking kunnen stellen, als daar een geschikte procedure voor zou bestaan, en het zou mij deugd doen als de verantwoordelijke commissaris aan dit debat deel zou nemen.
Dan is er een tweede onderwerp dat ik kort wil aansnijden. Nog dit jaar moeten wij een besluit nemen over wetgeving ten aanzien van de liberalisering van de postmarkt, hetgeen met betrekking tot de interne markt van aanzienlijk belang is. Uit de voorstellen die de Commissie heeft gedaan, blijkt hoe toegewijd ze op dit punt is. Wij zullen in het Parlement trachten de eerste lezing zo spoedig mogelijk af te ronden, en ik hoop dat de Raad deze zaken waarover in maart tijdens de Europese Raad een besluit zal worden genomen – met prachtige titels, bloemrijke taal en dergelijke – concreet om te zetten in de wetgeving ten aanzien van de opening van de postmarkt. Dat is op dat gebied werkelijk dringend noodzakelijk, want als wij groei willen bereiken, werkgelegenheid willen creëren en sociale zekerheid willen bevorderen, zullen wij met het monopoliemodel dat tot dusver bepalend is geweest voor Europa, geen oplossing vinden. Ik wacht met spanning op de voorstellen van de Raad en ik hoop met name dat de regering van de Bondsrepubliek Duitsland de weg vervolgt, die zij is ingeslagen, en niet door de knieën gaat.
Tot slot wil ik nog een opmerking maken over het energiebeleid, waarover vandaag vele interessante dingen zijn gezegd. Aan het adres van mevrouw Harms wil ik zeggen, dat het mijns inziens bijzonder beschamend is dat het energiebeleid van de sociaaldemocraten en de groenen er mede toe zal leiden dat de CO2-uitstoot in Duitsland zal toenemen. Zij hoeft ons derhalve niet voor te schrijven wat wij moeten doen! In de zeven jaar waarin u hiervoor verantwoordelijk was, heeft u, mevrouw Harms, precies het tegenovergestelde gedaan van wat u ons voorschrijft.
Gary Titley (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat we het belang van de Voorjaarstop moeilijk kunnen onderschatten, omdat die voorafgaat aan de verklaring van Berlijn, waarin wordt uitgelegd in hoeverre en waarom de Europese Unie van belang is voor de wereld en waarmee de Europese Unie in wezen opnieuw wordt gelanceerd. De top gaat vooraf aan verdere reflectie over de toekomstige hervorming van de Europese Unie zelf.
Daarom wil ik graag herhalen wat commissaris Wallström zei, namelijk dat deze Voorjaarsraad moet laten zien wat de Europese Unie voor haar burgers kan betekenen, want voordat je over gedetailleerde institutionele kwesties gaat praten, zul je eerst moeten bepalen hoe je iets voor de burgers kan betekenen. Als we tijdens deze top niet over de brug komen, vrees ik dat dit alle plannen van het Duitse voorzitterschap zal ondermijnen.
Zoals al eerder is gezegd, denk ik dat we spijkers met koppen zullen moeten slaan als het gaat om de interne markt. Er zijn simpelweg te veel hiaten waar gewone burgers last van hebben als ze in andere lidstaten willen reizen en werken. Zelfs het laten registreren van een motorvoertuig is in een aantal lidstaten al een probleem. We moeten met maatregelen komen op het gebied van betere regelgeving om de rechten van consumenten en het bedrijfsklimaat te verbeteren. We moeten uitvoering geven aan ons voornemen om de bureaucratie met 25 procent terug te dringen. We moeten met name doorgaan met de tien versnelde praktische voorstellen die de Commissie heeft gepresenteerd.
Wat betreft maatregelen op het gebied van energie moeten we bestaande overeenkomsten over energieliberalisering naleven. Onze energiemarkt moet concurrerend zijn en dat betekent dat de bevoegdheden van de regelgevers moeten worden losgekoppeld en versterkt. Ik hoop dat de Duitse regering, en niet zozeer het Duitse voorzitterschap, op dit terrein het voortouw neemt.
We moeten maatregelen nemen op het gebied van de klimaatverandering. We moeten een voortrekkersrol in de wereld vervullen maar dat kunnen we alleen als er maatregelen worden genomen om onze eigen emissies te verminderen, het gebruik van CO2 terug te dringen en het stelsel voor emissiehandel effectiever en echt waterdicht te maken.
Margie Sudre (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, de Lissabonstrategie is het antwoord van Europa op de uitdagingen waarvoor de globalisering ons stelt.
De inspanningen die de Commissie en de lidstaten zich getroost hebben om deze strategie nieuw leven in te blazen en te verhelderen, moeten vanaf nu hun vruchten gaan afwerpen in termen van groei en werkgelegenheid. De Europese Raad moet opnieuw verklaren dat de oplossing van onze economische problemen grotendeels gelegen is in een betere uitvoering van de Lissabonstrategie, inclusief rendabele overheidsuitgaven voor investeringen, onderzoek en ontwikkeling, energie en milieu.
Alleen door economische, sociale en milieuhervormingen op nationaal en Europees niveau te combineren kunnen wij onze gezamenlijke doelstellingen verwezenlijken als het gaat om het verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van meer en kwalitatief betere banen.
De Europese Raad zal ook het actieplan inzake energie aannemen dat ten doel heeft leveringszekerheid, concurrentievermogen en respect voor het milieu te waarborgen. Ik wil uw aandacht vestigen op de mogelijke gevolgen van de door de Commissie voorgestelde, uiterst ambitieuze doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 te verminderen. Hoewel het doel namelijk zonder meer prijzenswaardig is, moeten wij ervoor zorgen dat er een goede balans blijft bestaan tussen milieubeginselen en de concurrentiepositie van onze ondernemingen.
Ik steun het Duitse voorzitterschap en de Commissie in hun pleidooi ten gunste van het initiatief “Beter wetgeven”. Europa heeft vaak te veel regels willen opstellen, waarbij het er soms niet toe deed waarover. Het is echter niet de taak van de Unie om zich overal mee te bemoeien. Zij moet daarentegen beter haar best doen op beleidsterreinen waarvoor wel een besluitvormingsniveau vereist is dat op zijn minst Europees is en die een echte Europese toegevoegde waarde vertegenwoordigen, zoals energie, klimaat, veiligheid en immigratie, om er slechts enkele te noemen. Het is nu tijd dat de Unie zich op de kernpunten richt, en dat zij daarbij het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt en tegemoet komt aan de verwachtingen van onze burgers.
Edite Estrela (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, in het jaar dat de Europese Unie herdenkt dat het Verdrag van Rome vijftig jaar geleden werd gesloten, in het jaar van gelijke kansen voor iedereen, in het jaar ook dat mijn land, Portugal, het voorzitterschap van de Europese Unie zal bekleden, is het belangrijk erop te wijzen dat het Portugese volk afgelopen zondag bij referendum het legaliseren van abortus in de eerste tien weken van de zwangerschap heeft goedgekeurd.
Er zijn nog twee andere redenen om het belang hiervan in het Europees Parlement te benadrukken. Ten eerste spoort de duidelijke overwinning van het “ja” met de aanbevelingen die het Europees Parlement heeft goedgekeurd om in alle lidstaten abortus wettelijk en onder veilige omstandigheden toe te staan. Ten tweede is er de gelukkige samenloop van omstandigheden waar collega Poignant al op heeft gewezen, namelijk dat de Voorjaarstop op 8 maart begint. Zoals de Portugese premier Sócrates heeft gezegd, zet Portugal met dit resultaat weer een krachtige stap in de richting van een opener, tolerantere en rechtvaardiger samenleving.
Wat betreft de Lissabonstrategie is het in alle lidstaten tevens nodig de sociale component te versterken, met name om Europese vrouwen en mannen in staat te stellen gezins- en beroepsleven beter met elkaar te verenigen. Daarvoor dient onder meer een netwerk voor kinderopvang en zorg voor anderen die niet zelfstandig zijn te worden opgezet en ontwikkeld tegen betaalbare prijzen en van goede kwaliteit. Er moeten ook meer en betere banen komen voor vrouwen en gelijk loon voor gelijk werk. Wij menen dat zonder de participatie van vrouwen de ambitieuze doelstellingen van de Lissabonstrategie niet kunnen worden gerealiseerd.
Cristobal Montoro Romero (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, vicevoorzitter van de Commissie, met de Lissabonstrategie hebben we een groot Europees project gelanceerd – nu de euro met succes is ingevoerd – om het welzijn en vooral ook de werkgelegenheid en de arbeidsparticipatie van de Europeanen te bevorderen, van vrouwen in het bijzonder. Het is een ambitieus project voor het jaar 2010. Het is een weg die leidt naar openstelling – openstelling van Europa – met als doel de strategische sectoren, communicatiemiddelen, het vervoer, de energie en de financiële diensten te liberaliseren. Doel is dus ook het moderniseren van de arbeidsverhoudingen, om er via sociale akkoorden voor te zorgen dat de arbeidsmarkt gemoderniseerd wordt en er meer banen toegankelijk worden voor met name jongeren en langdurig werklozen.
Op het ogenblik zijn we getuige van een herstel van de economische groei, en deze top, die in maart aanstaande gehouden wordt en waarop de Lissabonstrategie zal worden herzien, zal de Europeanen de bevestiging moeten geven van het feit dat de economische groei van 2006 geen voorbijgaand verschijnsel is, maar dat hij kan worden geconsolideerd in het kader van de globale economie en van dat herstel. Met het oog daarop zullen we veel politiek initiatief en veel politieke capaciteiten nodig hebben, om de hervormingen te starten die geen uitstel meer velen – in dit Huis zijn vanmiddag energie en milieu genoemd. Kortom, alle hervormingen die nodig zijn om het vertrouwen van de Europeanen in hun eigen project te herstellen. Zonder werkgelegenheid is er geen vertrouwen.
Zoals mevrouw Wallström al zei, wordt dit grote Europese project vertraagd door ons onvermogen om te groeien. We hebben een zwakke groei die te weinig werkgelegenheid genereert. Degenen onder ons die zich 100 procent Europeaan voelen, zijn van mening dat we nog tijd hebben om dit proces vlot te trekken en voor afsterven te behoeden.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wij debatteren vandaag nog maar eens over een programma voor Europa dat ambitieus en duidelijk moet zijn. Daarnaast moet het een antwoord geven op de globale uitdagingen van deze tijd. We moeten onze aandacht nu in de eerste plaats richten op het probleem van het gemeenschappelijk energiebeleid, aangezien dat op dit moment een erg belangrijke politieke en sociale kwestie is.
We moeten er rekening mee houden dat de recente stijging van de energieprijzen een steeds belangrijker probleem zal worden in de toekomst, zowel voor de globale energiemarkten als voor de economische ontwikkeling. We beschikken nog niet over een duidelijke Europese energiestrategie. De lidstaten blijven zich op hun eigen strategische belangen concentreren, wat duidelijk tot uiting komt in hun nationale besluitvorming. Daarom is er nog steeds weinig ruimte voor samenwerking op Europees niveau. Een Europees energiebeleid is echter synoniem met een eensgezind en solidair optreden.
De heer Barroso, de voorzitter van de Europese Commissie, heeft er deze ochtend terecht op gewezen dat we met één stem moeten spreken – in plaats van met 27 – als we op het vlak van energiebeleid ernstig genomen willen worden door onze partners. Een solidaire aanpak is van cruciaal belang om een zekere energievoorziening te garanderen. De Europese Unie moet met één stem spreken in de onderhandelingen met haar belangrijkste energieleveranciers. Ze zou daarbij moeten streven naar stevige partnerschappen op lange termijn en naar akkoorden over samenwerking op energiegebied.
Er bestaat bovendien een indirect verband tussen het energiebeleid en de prioriteiten van de nieuwe Lissabonstrategie, die tot doel hebben de economische groei en de werkgelegenheid te bevorderen. In het kader van deze strategie stelt de Raad terecht voor dat we ons in eerste instantie op vier domeinen concentreren: een economisch beleid gebaseerd op stabiliteit en groei, de ontwikkeling van de interne markt, innovatie, onderzoek en onderwijs, evenals een toename van de werkgelegenheid en de versterking van het Europees sociaal model.
Voor de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie is echter een sterker engagement van de regeringen van de lidstaten vereist. Om een evenwichtige groei te bereiken, dienen we ook de sociale en milieugebonden aspecten uit de strategie te versterken, vooral met betrekking tot de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, het is nu het juiste moment om te verklaren dat dankzij de hervorming van 2004 de Lissabonstrategie niet meer is beperkt tot een reeks onhaalbare doelstellingen: de doeleinden zijn duidelijker en de verantwoordelijkheden beter gedefinieerd.
Ik wil het in mijn betoog hebben over het sociale beleid in het kader van de Lissabonstrategie. Op de eerste plaats is het volledig duidelijk dat de Lissabonstrategie niet, zoals sommigen willen suggereren, een liberaal opzetje is dat de fundamenten en waarden van het Europese sociale model kan bedreigen. Integendeel. De Lissabonstrategie is de uitdrukking van een duidelijk hervormingsgezinde visie, die juist de waarden die de grondslag vormen van het Europese sociale model wenst te behouden. Daarom legt de Lissabonstrategie politieke richtsnoeren vast voor de noodzakelijke modernisering van onze socialebeschermingssystemen. Dat is het vereiste antwoord op hetgeen in Europa en de wereld gaande is.
Als algemeen richtsnoer stelt de Lissabonstrategie heel duidelijk dat het sociale beleid niet als een last moet worden gezien maar juist als een mogelijkheid de economische groei positief te beïnvloeden. Dat betekent dat er naast meer productiviteit en concurrentiekracht ook ruimte moet zijn voor grotere sociale samenhang en betere toegang tot fundamentele rechten. Daarmee wordt het een belangrijk instrument om de sociale vrede en de politieke stabiliteit te bewaren. Zonder die vrede en stabiliteit kan er geen duurzame economische vooruitgang bestaan.
Dankzij de hervorming van 2004 ben ik nu optimistischer dan in het verleden met betrekking tot de uitvoering van de Lissabonstrategie. De Europese Unie zit nu in een fase van versnelde economische ontwikkeling en kan sneller groeien dan de Verenigde Staten. In het eerste semester van 2006 zijn de investeringen met 6 procent toegenomen; de groei van de export zal boven de 5 procent uitkomen; de werkloosheid daalt en zit nu al op het niveau van 1998. Het jaar 2006 was tot nu toe het beste jaar van dit decennium en de vooruitzichten voor 2007 zijn zeer rooskleurig. Deze cijfers vormen een praktische bevestiging van de doeleinden die de Lissabonstrategie nastreeft. Het gaat om het gecombineerde effect van duurzame economische groei die leidt tot meer en betere banen en een aanhoudende verbetering van de levensstandaard van de burgers van de Europese Unie, terwijl er niets wordt afgedaan aan het concurrentievermogen en de eerbiediging van de waarden van het Europese sociale model.
Ik feliciteer derhalve Commissievoorzittter Barroso en de hele Commissie met deze hervorming, die zij op het juiste moment hebben geïntroduceerd in de Lissabonstrategie.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, er is zeer veel gesproken over de succesvolle implementatie van de Lissabonstrategie, of in ieder geval over de inspanningen daartoe. Voordat u vertrekt, wil ik u verzoeken zich bij de volgende bijeenkomst uit te spreken voor duidelijke afbakeningen en duidelijke grenzen, waarvoor iedereen afzonderlijk verantwoordelijk is, en daarmee bedoel ik de lidstaten en de Europese Unie.
Uit de interparlementaire bijeenkomst vorige week in Brussel is gebleken dat onze collega’s in de afzonderlijke lidstaten al hun kritiek en al hun eisen met betrekking tot scholing, werkgelegenheid, sociale zekerheid, klimaatbescherming, enzovoort, mee naar Brussel hadden genomen en daarvoor oplossingen wilden hebben. De verantwoordelijkheid dienaangaande ligt echter grotendeels bij de lidstaten zelf. Er moet meer transparantie komen en meer informatie worden verschaft, om mensen duidelijk te maken waar de verantwoordelijkheid ligt, welke verantwoordelijkheid de EU heeft en welke verantwoordelijkheid de lidstaten hebben.
Scholing is een speerpunt van de Lissabonstrategie. Uit het laatste voortgangsverslag van de Commissie is gebleken dat de lidstaten nog steeds aanzienlijke inspanningen leveren om de vijf doelstellingen voor 2010 te bereiken, en daartoe zijn dringend meer investeringen in scholing nodig en moeten de expliciete rechten en plichten op dat gebied en ten aanzien van levenslang leren worden gespecificeerd. Als het de bedoeling is dat de mobiliteit van de burgers toeneemt, is het eveneens van belang dat hun diploma’s worden erkend. Met dat wat er binnen de Europese Unie is bereikt, kunnen wij veel te weinig beginnen, en ik wil er bij u op aandringen hiermee rekening te houden bij uw werk.
Vorige week had ik een zeer interessante ontmoeting met de Europese Jonge Socialisten, die mij de boodschap hebben meegegeven dat scholing ook een doel op zich is. Het doel daarvan is niet alleen dat werknemers worden aangepast aan de arbeidsmarkt; scholing is eveneens van grote invloed op de ontwikkeling van het persoonlijke zelfbewustzijn, op sociale vaardigheden en culturele bewustwording. Dát is mijns inziens voor ons allemaal een belangrijke opgave met betrekking tot scholing.
Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil mijn uitdrukkelijke dank uitspreken voor de vele voorstellen die ter tafel zijn gebracht en die ook zijn opgenomen in de resolutie die u nog aan moet nemen.
Wij hebben ons geconcentreerd op een aantal belangrijke onderwerpen, te weten onderwerpen die nauw verband houden met de Lissabonstrategie: groei, werkgelegenheid – en ook duurzaamheid, die sinds Göteborg is toegevoegd.
Met name in de laatste toespraak – van mevrouw Prets – werd de nadruk gelegd op de vraag wie met betrekking tot Lissabon de verantwoordelijkheid draagt – mijn persoonlijke ervaring op dit gebied bevestigt dit punt. Het is duidelijk dat op diverse gebieden zaken worden gecoördineerd, die vervolgens op nationaal niveau moeten worden geïmplementeerd. Desalniettemin – en dat brengt mij op het andere punt dat vandaag door een aantal afgevaardigden naar voren is gebracht – zijn er kwesties waarbij alle lidstaten het erover eens zijn dat maatregelen niet alleen op nationaal niveau genomen kunnen worden, en dat hulp op Europees niveau noodzakelijk is. Dat hangt wederom samen met het wetgevingsvraagstuk: moet de wetgeving op Europees niveau worden gerealiseerd of is dat ook mogelijk op nationaal niveau?
Een belangrijk punt dat daarmee samenhangt, is de energiekwestie – die weer verband houdt met de groei. Daarmee zullen wij ons eveneens bezighouden tijdens de Europese Raad in het voorjaar, waarbij de ontwikkeling van hernieuwbare energie op de agenda zal staan. Dit zal eveneens de eerste belangrijke bijdrage aan de bescherming van het milieu zijn – en tevens nieuwe mogelijkheden voor de werkgelegenheid bieden. Het is immers gebleken dat dit gebied nieuwe banen oplevert – en deze bieden op hun beurt weer mogelijkheden om producten uit de EU te exporteren. Het is niet voldoende als Europa voorop gaat in energiebesparing en klimaatbescherming; het moet anderen ervan overtuigen deze weg eveneens in te slaan. Wij kunnen anderen echter alleen overtuigen als wij zelf het goede voorbeeld geven.
Dan is er nog een andere belangrijke kwestie die ik wil onderstrepen, ook al zal deze niet zozeer centraal staan tijdens de Europese Raad. Er is reeds meermaals aangedrongen op solidariteit op energiegebied en gesprekken met Rusland – en terecht. Om deze zekerheid te bereiken, zijn onderhandelingen met Rusland nodig, evenals een mandaat om deze partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Rusland eindelijk leven in te blazen, zodat juist de aspecten die ook bij het vraagstuk van energiezekerheid een rol spelen, opgenomen kunnen worden in de onderhandelingen.
In dit verband wil ik echter nog een ander aspect noemen, namelijk de reden waarom de dialoog met Rusland zo belangrijk is. Als wij voor ogen houden hoe de pijpleidingen in Rusland gelegd zijn, waar ze liggen en dat de kwaliteit ervan – deels ten gevolge van de opwarming van de aarde – snel achteruit zal gaan, dan kunnen wij constateren hoe belangrijk het is om met name op dit gebied nauwe contacten met Rusland te gaan onderhouden, en niet alleen met de andere producerende landen en/of de betreffende doorvoerlanden.
Ik wil een gebied noemen, waar reeds diverse afgevaardigden, onder wie de heer Goebbels, op hebben gewezen, namelijk de sociale dimensie, het Europese sociale model. Incidenteel wordt de kritiek geuit dat deze dimensie niet daadwerkelijk centraal staat. Ik wil het Parlement er slechts aan herinneren dat dit voorzitterschap pas een aantal dagen geleden in Neurenberg een impulsconferentie heeft gehouden onder leiding van Franz Müntefering, de Duitse minister van Werkgelegenheid en Sociale Zaken en voorzitter van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, over onder andere de volgende vragen. Hoe kunnen wij reageren op de uitdaging van de globalisering? Wat kan de Europese Unie doen? Wat moet behouden blijven en wat moet op grond van deze uitdagingen worden veranderd? Het voorzitterschap van de Raad heeft zich eveneens ten doel gesteld dit tijdens het Duitse voorzitterschap van de G8 voort te zetten. Desalniettemin moeten wij erover nadenken hoe wij de angst weg kunnen nemen die deze veranderende wereld de burgers inboezemt. De burgers hebben zekerheid nodig in verandering, en het is zeer belangrijk dat daar rekening mee wordt gehouden.
Met betrekking tot Lissabon het volgende: velen denken daarbij aan de prachtige hoofdstad van Portugal, terwijl anderen er geen enkele associatie mee hebben. Het is niet alleen een taak van de Commissie om hier verandering in te brengen; het is onze taak om steeds opnieuw nadruk te leggen op de doelstellingen die met de Lissabonstrategie worden nagestreefd – groei, werkgelegenheid en duurzaamheid – en om deze met nieuwe kwesties en uitdagingen te coördineren, zoals onderzoek, scholing en opleiding. Daarbij moeten wij echter op nationaal niveau duidelijk maken dat deze impuls en deze coördinatie van Europees niveau afkomstig zijn.
Tot slot wil ik nog iets over de kwestie van het Grondwettelijk Verdrag zeggen, hoewel dit niet op de agenda van de Europese Raad in het voorjaar staat. Het is niet voldoende om uitspraken te doen als ‘Waarom zien we niet af van het Grondwettelijk Verdrag; de burgers willen dit verdrag niet’. Dergelijke uitspraken zijn onjuist, want er zijn ook lidstaten, zoals Spanje en Luxemburg, die dit Grondwettelijk Verdrag wel hebben geaccepteerd – hetzij binnen hun parlement, hetzij door middel van een referendum. Het is waar dat twee andere lidstaten ertegen hebben gestemd, maar tegelijkertijd willen vele burgers die tegen dit Grondwettelijk Verdrag zijn – zoals de Duitse bondskanselier tijdens haar toespraak over het Duitse voorzitterschap van de Raad een aantal weken geleden heeft opgemerkt – dat de Europese Unie meer bevoegdheden krijgt, onder andere op het gebied van energie. Dat is precies wat met het Grondwettelijk Verdrag wordt beoogd. Iedereen zal daarom voor zich moeten beslissen wat hij nu wil; het is immers niet altijd mogelijk alleen datgene eruit te selecteren wat men wil. Wie aandringt op rechten voor de parlementen, zoals het mechanisme van vroegtijdige waarschuwing via betere wetgeving, moet in staat zijn te beslissen op welk niveau – nationaal of Europees – regelingen noodzakelijk zijn en moeten worden uitgevaardigd.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank alle Parlementsleden dat ze tot het eind zijn gebleven. Het is altijd een uitdaging om een echt debat tot stand te brengen en niet in monologen te blijven steken.
Ik heb drie opmerkingen. Ten eerste wil ik ingaan op iets waar velen van u al naar verwezen: de impasse over het Grondwettelijk Verdrag, die velen van u wijten aan het huidige gebrek aan betrokkenheid van onze politieke leiders in Europa. De Commissie staat uiteraard volledig achter het, we mogen wel zeggen, moedige en ambitieuze streven van het Duitse voorzitterschap om deze hele kwestie van een stadium van reflectie te doen overgaan in een stadium van handelen. We weten dat het niet eenvoudig zal zijn om tot een oplossing te komen, maar we zullen zoveel mogelijk proberen te helpen. We moeten deze impasse zo snel mogelijk zien te doorbreken.
De uitkomst van de Voorjaarsraad is in dit verband van groot belang, evenals het succes dat al dan niet wordt geboekt op het gebied van de belangrijkste kwesties op de agenda, waaronder klimaatverandering. Ik wil graag ingaan op wat enkelen van u hebben gezegd over de ambities van de Commissie en de Europese Unie. Het moet worden opgemerkt dat er een doelstelling en streefcijfer voor de langere termijn is met het oog op de te nemen maatregelen inzake klimaatverandering. De doelstelling voor de langere termijn om de emissies tegen 2050 tot maar liefst 50 procent onder het niveau van 1990 te brengen, is alleen haalbaar als de emissies van de ontwikkelde landen tegen 2020 met 30 procent zijn teruggedrongen. We moeten inzien dat dit een stap in die richting is. Deze reductie is van belang als we de 2-graden-doelstelling willen halen, die, zoals we weten, op haar beurt weer een grootschalige en onomkeerbare verstoring van het wereldwijde klimaatsysteem zou moeten voorkomen. Het zijn de ontwikkelde landen die het grootste deel van deze wereldwijde inspanning om de emissies de komende tien jaar te verminderen, zullen moeten blijven dragen, zoals ze dat nu al doen op grond van het Kyoto-protocol, zowel omwille van de geloofwaardigheid als om de armere landen in de wereld te motiveren om het voorbeeld te volgen.
We hebben de groep ontwikkelde landen gevraagd om de emissies met 30 procent terug te dringen. We moeten onszelf afvragen of dit ambitieus is. Ten opzichte van 1990 zijn de emissies van de VS met 15 procent gestegen, die van de EU-25 met 5 procent gedaald en die van Rusland met 30 procent gedaald. Het zal niet meevallen en je kunt deze zaken niet los van elkaar bekijken, maar het zal een enorme uitdaging worden.
Dan zijn er ook nog de kosten; velen van u hadden het over de kosten voor de industrie. De Commissie heeft effectbeoordelingen uitgevoerd waaruit blijkt dat maatregelen om de klimaatverandering te beperken volledig verenigbaar zijn met wereldwijde groei. Investeringen in een CO2-arme economie zouden over de periode van 2013 tot 2030 ongeveer een half procent van het wereldwijde bbp kosten en zouden de groei van het bbp wereldwijd met 0,19 procent per jaar verlagen, wat slechts een fractie is van de verwachte jaarlijkse groei van het bbp van 2,8 procent.
Hierbij zijn de bijkomende voordelen voor de gezondheid, de grotere energiezekerheid en het feit dat er minder schade wordt veroorzaakt dankzij het beperken van klimaatverandering, nog buiten beschouwing gelaten. Dit is een lage verzekeringspremie voor een significante reductie van de risico’s van onherstelbare schade aan de economie en onze planeet, zeker als je het afzet tegen de schatting uit het verslag-Stern dat onbeheerste klimaatverandering op de langere termijn tussen 5 en 20 procent van het bbp kost. We moeten ons dus afvragen wat nietsdoen kost! Klimaatverandering kost ons nu al heel veel geld. Vraag dat maar aan verzekeringsmaatschappijen waar ook ter wereld.
Tot slot nog dit. De Voorjaarsraad gaat over de strategie van Lissabon. U hebt volkomen gelijk dat, als we willen communiceren, we erop moeten wijzen dat Lissabon over werkgelegenheid en groei gaat. Lissabon gaat ook over de moed die nodig is voor hervorming. Ik ben het volkomen eens met de heer Watson dat voldoende is aangetoond dat hervorming resultaat oplevert. Maar er is ook aangetoond dat samenlevingen die worden beheerst door angst en onzekerheid, moeilijk te hervormen zijn: men is bang voor verandering. Dat zien we ook in Europa en daarom moeten we het vertrouwen van de burgers winnen en niet vergeten dat de strategie van Lissabon – de groei- en werkgelegenheidsstrategie – ook gericht is op het bestrijden van sociale uitsluiting en armoede, ook de armoede in Europa, het verbeteren van de kwaliteit van de werkgelegenheid, het investeren in onderwijs, het vormen van burgerschapscompetenties en het investeren in mensen. Dat is de enige manier waarop we de angst kunnen overwinnen.
Als ik luister naar al deze boeiende toespraken, moet ik denken aan de nauwe band tussen de groei- en werkgelegenheidsstrategie en duurzame ontwikkeling. We hebben immers alle argumenten gehoord waarom wij als Europeanen economische groei willen in combinatie met sociale zekerheid en een hoge mate van milieubescherming, en toch ambitieus blijven. Ik denk dat de doelstelling van duurzame ontwikkeling als visie voor Europa en voor de wereld steeds meer terrein wint.
De Voorzitter. Tot besluit van het debat zijn er vijf ontwerpresoluties over de strategie van Lissabon(1) ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.30 uur plaats.
(De vergadering wordt in afwachting van het vragenuur om 17.20 uur onderbroken en om 17.35 hervat)
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Ján Hudacký (PPE-DE). – (SK) We zijn het er allemaal zonder meer over eens dat innovatie een dominante rol speelt of zou moeten spelen bij de manier waarop we inspelen op de risico's en kansen waarvoor de mondiale economie ons stelt. Het is algemeen bekend dat het grootste probleem met betrekking tot de ontwikkeling van innovatie bestaat in de tekortschietende tenuitvoerlegging binnen de diverse lidstaten. Het voornaamste doel van de strategie van Lissabon is het scheppen van voorwaarden voor de versterking van het interne concurrentieklimaat in de afzonderlijke lidstaten. De economie van de EU is zo concurrerend en innovatiebewust als de kleinste en meest afgelegen bedrijven in haar regio's. Innovatieprogramma's moeten dan ook rechtstreeks ten uitvoer worden gelegd op regionaal niveau, waar zij voor het plaatselijke midden- en kleinbedrijf een voldoende concurrerend klimaat kunnen scheppen.
Centraal aangestuurde tenuitvoerlegging van innovatieontwikkeling is gedoemd te mislukken. De manier om te werk te gaan is via de opbouw van een regionale technische infrastructuur voor innovatie, met inbegrip van technologie-incubators en centra voor hoogwaardige technologie waar mogelijkheden bestaan om gebruik te maken van alle mogelijke beschikbare kennis, alsook van elk levensvatbaar innovatief idee. Dit moet gepaard gaan met een flexibele benadering van alle vormen van financiering, met name durfkapitaal, waarbij rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van een bepaald innovatief bedrijf of project. Ook moet de financiering op regionaal niveau beschikbaar zijn. Dit is voor ons de enige manier om het kennispotentieel van onze regio's te ondersteunen, motiveren, ontwikkelen en aan te boren in het belang van duurzame groei op de lange termijn. Daarom wil ik de Europese Commissie oproepen de genoemde aspecten van innovatieontwikkeling in overweging te nemen bij de beoordeling van nationale strategische referentiekaders.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter