De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0012/2007).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad.
Vraag nr. 1 van Laima Liucija Andrikienė (H-0174/07):
Betreft: Voortzetting ratificatie EU-Grondwet
Een van de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap van de EU is de voortzetting van de ratificatieprocedure voor de EU-Grondwet.
Heeft het Duitse Voorzitterschap al een tijdschema uitgestippeld zodat de grondwet voor de volgende Europese verkiezingen van 2009 kan worden aangenomen?
Welke concrete stappen zal het Duitse Voorzitterschap nemen om zijn doel te bereiken en ervoor te zorgen dat de grondwet tijdig wordt geratificeerd?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, overeenkomstig het mandaat dat de Raad tijdens zijn vergadering in juni 2006 heeft gegeven, zal het Duitse voorzitterschap in het eerste semester van 2007 een verslag presenteren. De Europese Raad had verzocht in dit verslag de stand van zaken van het overleg over de Grondwet te evalueren en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen te schetsen.
Als onderdeel van het voorbereidend werk voor dit verslag heeft het voorzitterschap verkennende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van alle lidstaten. In de komende weken zal er op verschillende niveaus verder contact zijn. Omdat deze inspanningen nog steeds gaande zijn, is het voorzitterschap momenteel niet in staat aan te geven welke punten er eventueel in het verslag zullen komen te staan, en wil daar geenszins op vooruitlopen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Ik dank de vertegenwoordiger van de Raad voor zijn antwoord, maar ik vind zijn antwoord niet bevredigend, want dat is één van de prioriteiten van Duitsland. Ik heb een paar heel specifieke vragen gesteld en ik wil graag dat de Raad ingaat op het document dat vandaag wordt voorbereid (op zijn minst op de belangrijkste, essentiële punten).
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, ik kan in mijn antwoord alleen maar verwijzen naar de procedure. Wij hebben de opdracht gekregen om op basis van intensief overleg met alle lidstaten zo’n verslag op te stellen.
Dat proces is nog niet afgesloten. Het verslag wordt gepresenteerd tijdens de top in juni, en pas in juni van dit jaar wordt de laatste hand gelegd aan dit verslag. Als ik hier details prijs zou geven over de ideeën die wij in het verslag zouden kunnen opnemen, dan zou ik niet iedereen dezelfde kansen geven in dit proces. Ik kan alleen zeggen dat we tot juni door zullen gaan met het overleg en dan een omvattend verslag zullen presenteren. Uit dat verslag zal natuurlijk ook blijken welke verder stappen er mogelijk gezet kunnen worden. Maar daar moet de Europese Raad dan natuurlijk over beslissen.
De Voorzitter. - Dames en heren, er is punt dat ik mijns inziens meteen moet verduidelijken. Vijf collega’s hebben nu gevraagd een aanvullende vraag te mogen stellen. Ik heb zo’n honderd vragen aan de Raad, die niet allemaal beantwoord zullen worden, maar ik zal wel proberen zoveel mogelijk antwoorden te krijgen van de Raad. Daarom kan ik per vraag slechts twee afgevaardigden het woord geven, en ik zal daarbij uiteraard het gebruikelijke criterium hanteren van afwisseling tussen de fracties.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Ik dank u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, voor uw antwoord. Zelf was ik daar wel heel gelukkig mee, maar ik heb me bewust enigszins afzijdig gehouden.
U spreekt nu over een overlegproces, maar stemt u er dan, als onderdeel van dit overleg,– ook mee in om te luisteren naar degenen die menen dat een herziening van een grondwet of, sterker nog, een grondwettelijk verdrag, geen goed idee is? Wij zien uit naar uw verslag, maar vragen u wel onbevooroordeeld te zijn en niet bij voorbaat zowel bepaalde dingen uit te sluiten als in te sluiten. Kunt u hiermee instemmen, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Dit overlegproces verplicht ons om onze mening op heel brede leest te schoeien en alle voorstellen en verslagen te aanvaarden die we van de afzonderlijke lidstaten krijgen. De vraag is alleen wat we daarvan in ons allesomvattend verslag op zullen nemen. Dat kunnen we echter pas beslissen, als we een volledig overzicht hebben.
Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Bij de laatste Top van staatshoofden en regeringsleiders heeft Polen zijn ontevredenheid geuit over de besluitvormingsprocedure, uitgaande van het standpunt dat daarmee de belangen van Polen niet worden gediend. Er zijn ook landen die niet gelukkig zijn met de manier waarop de leden van de Commissie worden benoemd, en met het aantal commissarissen. Kan hiernaar worden gekeken, en zal dat van invloed zijn op verdere herzieningen en wijzigingen van de Grondwet?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Natuurlijk werken we liever in een kader van lidstaten die allemaal tevreden zijn, maar in de vraag waarop ik moest antwoorden ging het immers om overleg en om het verslag. We hebben namelijk een unaniem mandaat gekregen, en aan dat mandaat heeft volgens mijn informatie ook Polen meegewerkt. Er zijn geen problemen met het mandaat, noch staan er tegenstrijdigheden in.
Wij hopen dat we met het voor te leggen verslag met alle zevenentwintig lidstaten rond de tafel kunnen gaan zitten om de verdere stappen te bespreken die tot een aanvaardbaar constitutioneel proces moeten leiden.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 2 van Claude Moraes (H-0077/07):
Betreft: Vooruitgang met betrekking tot het kaderbesluit bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat
Welke vooruitgang kan de Raad melden met betrekking tot het kaderbesluit bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel voor een kaderbesluit inzake de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat behoort tot de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het Comité artikel 36 heeft dit instrument op basis van een Duits compromisvoorstel behandeld. Dat compromisvoorstel stoelde in grote mate op het Luxemburgse compromisvoorstel uit 2005, dat een grote meerderheid van delegaties beschouwde als een goede basis voor een akkoord over het kaderbesluit. Bovendien kwam dit onderwerp tijdens de lunch ter sprake in de marge van de Raadsbijeenkomst van 15 februari 2007 in Brussel. Het voorzitterschap is van plan om op basis van dat overleg een nieuwe tekst op te stellen en die tijdens de vergadering van 19 april 2007 aan de Raad voor te leggen.
Emine Bozkurt (PSE), ter vervanging van de auteur. - Dank u wel voor de beantwoording van de vraag. Ik wil toch graag van u het volgende weten. U zegt dat het op 17 april weer ter sprake zal komen, maar kunt u ook even een overzicht geven van de concrete stappen die we de komende drie maanden van het Duitse voorzitterschap kunnen verwachten? En als die niet te verwachten zijn, wat u denkt dat de overdracht van het dossier aan Portugal voor de vooruitgang zal betekenen?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik kan eigenlijk alleen herhalen dat de concrete stap die we op 19 april van plan zijn te zetten, namelijk het presenteren van een gewijzigde tekst van het kaderbesluit, een belangrijke stap vooruit is. Uit de tekst van dat kaderbesluit zal dan blijken wat de taken van de lidstaten zijn bij het opvoeren van de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Ik heb een vrij concrete vraag die in het kader van onze discussie over dit onderwerp gerezen is. Deze gaat over twee filosofieën die met elkaar botsen: enerzijds zijn er - zoals bij ons in Oostenrijk en ook bij u - wetten die bepaalde uitlatingen strafbaar stellen en aan de andere kant heb je het primaat van de vrijheid van meningsuiting, die in andere Europese landen boven dergelijke regelingen verheven is. Hoe staat de discussie in de Raad over dit onderwerp ervoor?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik geloof dat u gelijk heeft, geachte afgevaardigde. Men kan u geen ongelijk geven dat er sprake is van een moeilijk oplosbare tegenstelling tussen twee rechtsprincipes. In dat opzicht zal het kaderbesluit de afzonderlijke lidstaten veel speelruimte bieden en de mogelijkheid laten om hun concrete beslissingen steeds te treffen in overeenstemming met de rechtscultuur van het desbetreffende land.
In het kaderbesluit zullen bijvoorbeeld geen uitspraken worden gedaan omtrent afzonderlijke historische gebeurtenissen waarvan de ontkenning strafbaar gemaakt zou moeten worden. Dat is dan een zaak die elk land zelf moet beslissen. In het kaderbesluit moet echter wel gesteld worden dat het publiekelijk goedkeuren, ontkennen of bagatelliseren van volkenmoord, oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid strafbaar gesteld moet worden.
De vraag nu hoe in detail uitgewerkt en gemotiveerd moet worden wat zo’n strafbaar feit precies veroorzaakt en wat daar volgens de afzonderlijke lidstaten nog bij moet komen, zal zeker een zaak van de lidstaten blijven en in dit kaderbesluit niet in detail geregeld kunnen worden.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Ik probeer nog steeds een helder beeld te krijgen van de doelen die het Duitse voorzitterschap hoopt te bereiken. Tijdens het Luxemburgse voorzitterschap is het niet gelukt tot overeenstemming te komen. Begrijp ik het goed dat een poging zal worden gedaan op zijn minst de bestaande regels te harmoniseren met betrekking tot het verspreiden van racistische en xenofobische informatie, of gebeurt er iets anders?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Voor uw vraag naar wat wij van plan zijn, wil ik nogmaals verwijzen naar mijn antwoord van zojuist. Ik kan alleen maar herhalen dat het op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat gaat om de definitie van eerder abstracte feiten. Daarover moet in dit kaderbesluit overeenstemming bereikt worden. Ik wil niet nogmaals herhalen wat ik zojuist al zei: de gedetailleerde regels en beslissingen zullen een zaak van de lidstaten blijven.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 3 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0080/07):
Betreft: Leeftijdsgrens voor gewelddadige computerspelletjes
Welke onmiddellijke initiatieven denkt het Duitse voorzitterschap te nemen om het verschijnsel van de verspreiding van video's en computerspelletjes met een gewelddadige inhoud aan te pakken? Dit fenomeen verontrust immers geheel de Europese samenleving en de risico's ervan nemen toe omdat het zich almaar uitbreidt.
Is het voorzitterschap van oordeel dat het aanpakken van geweld en van de verspreiding van de middelen die ertoe aanzetten kan botsen met de regels van de vrije mededinging of van de vrijheid van meningsuiting?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Op hun informele bijeenkomst van 14 tot 16 januari in Dresden hebben de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken wat het punt gewelddadige video’s en computerspelletjes betreft afgesproken eerst een overzicht te zullen maken van de verschillende nationale regels op dit gebied. Die beoogde inventarisatie van de geldende nationale regelingen moet dienen als basis om beschermingsnormen, mogelijkheden tot optreden en sancties met elkaar te vergelijken en lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van het best mogelijke systeem.
Het voorzitterschap heeft sindsdien een vragenlijst uitgewerkt op basis waarvan de rechtspositie van media in de lidstaten die geweld verheerlijken - met name video- en computerspelletjes en films - geïnventariseerd moeten worden. De vragenlijst is breed opgezet en richt zich op de regelingen voor de bescherming van de jeugd. De vragen hebben betrekking op de algemene verbodsbepalingen in het strafrecht en in andere wetgeving, op verboden die specifiek bedoeld zijn om minderjarigen te beschermen en op systemen voor leeftijdskeuringen.
De vragenlijst zal zich ook bezighouden met het probleem in hoeverre het recht op vrije meningsuiting in de verschillende nationale rechtsstelsels gegarandeerd wordt. Tot slot zal de enquête zich toespitsen op de gewelddadige spelletjes die in de lidstaten verboden zijn en die in een aparte lijst opgenomen moeten worden. We willen de vragenlijst op korte termijn naar de lidstaten sturen en hun verzoeken hun antwoorden voor april terug te sturen. De evaluatie van de enquête aan het eind van het eerste semester van 2007 zou ertoe moeten bijdragen dat er verder vooruitgang wordt geboekt op weg naar het doel, te weten in heel de EU geldende beschermingsnormen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de vertegenwoordiger van de Raad voor zijn antwoord. Ik wens hem veel succes bij het vergaren van de antwoorden op de vragenlijst en ben blij met het korte tijdschema.
Mijn vraag gaat echter niet over leeftijdsgrenzen, zoals de voorzitter zei, maar over de band tussen een verbod en de interne markt. Ik kan mijn land als voorbeeld noemen, dat gokspelen heeft verboden en door het Europese Hof van Justitie is veroordeeld op grond van interne-marktoverwegingen. U stelt nu ook het vraagstuk van de vrije meningsuiting aan de orde, en ook dat vraagstuk zal een beletsel zijn voor het verbod.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, ik geloof dat u niet helemaal heeft begrepen wat wij willen doen. Wij willen komen tot een gemeenschappelijke EU-beschermingsnorm. Momenteel kan ik u alleen maar schetsen hoe we dat doen. Het komt er eigenlijk op neer dat we de beste praktijkvoorbeelden in kaart brengen. Tot nog toe hebben we in de EU inderdaad zeer uiteenlopende regelingen en wij willen er met onze vragenlijsten achterkomen wat hoe functioneert en welke ervaringen waarmee zijn opgedaan. Door gewoon te vergelijken en te kijken wat daarbij als gemeenschappelijke noemer uit de bus komt, kunnen we dan komen tot een gemeenschappelijke EU-beschermingsnorm.
Gezien de grote verschillen in de praktijken in de verschillende lidstaten zien wij eigenlijk geen andere verstandige optie dan eerst zo’n vragenlijst rond te sturen en dan op zoek te gaan naar de beste praktijkvoorbeelden.
Inger Segelström (PSE). - (SV) De auteur van de vraag wil dat er leeftijdsgrenzen komen voor die spelletjes. Er bestaat tegenwoordig een, gedeeltelijk door de EU gefinancierd kijkwijzersysteem. In mijn land, Zweden, zijn alle computerspelletjes voorzien van een leeftijdsgrens, dankzij samenwerking tussen de branche en de betrokken staten: + 3 jaar, + 7 jaar, + 12 jaar, + 16 jaar en + 18 jaar. Daarnaast zijn alle computerspelletjes voorzien van een inhoudsbeschrijving over discriminatie, drugs, enge en angstaanjagende elementen, grof taalgebruik, seks en naaktheid, en geweld. Er bestaat tegenwoordig een ontzettend goed systeem, en de EU werkt er, zoals gezegd, aan mee en financiert het. Ik zou graag willen dat de Raad en het Parlement zich hierin verdiepten, zodat we erover kunnen discussiëren wanneer het verslag over kinderen, waar de Commissie nu aan werkt, op de agenda geplaatst wordt.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) U hebt bijna in één klap de vragenlijst beantwoord en reclame gemaakt voor het Zweedse systeem. Dat mag natuurlijk. Die informatie onthouden we. Nu moeten we ons echter ook - dat zult u begrijpen - gaan bezighouden met de informatie over andere werkende en niet werkende systemen, voor we een besluit kunnen nemen over een slimme gemeenschappelijke aanpak voor de EU. Maar we zullen uw ervaringen met veel aandacht bekijken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat de vertaling van de titel van mijn vraag niet klopt. In mijn vraag gaat het niet om de leeftijdsgrenzen, maar over de band tussen het verbod en de interne-marktregels.
De Voorzitter. - Van deze verduidelijking zal uiteraard nota worden genomen.
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Ik wil graag weten of het mogelijk is een meldpunt op Europees niveau te creëren, waar we via elektronische weg zaken heen kunnen sturen die ons heel aanstootgevend lijken.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Zoals ik al zei, bevinden wij ons momenteel in een fase van inventarisering. Dus uw voorstel beschouw ik als een aanvulling op de vele voorbeelden die we momenteel verzamelen. Hartelijk dank daarvoor!
De Voorzitter. -
Vraag nr. 4 van Sarah Ludford (H-0083/07):
Betreft: Bestrijding van corruptie
Overeenkomstig artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ(1) van de Raad inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sector waren de lidstaten verplicht de Raad en de Commissie tegen juli 2005 de tekst mee te delen van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. Op basis van een aan de hand van deze gegevens opgesteld verslag en een door de Commissie verstrekte schriftelijke rapportage moest de Raad uiterlijk op 22 oktober 2005 nagaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hadden genomen om aan dit kaderbesluit te voldoen. Heeft de Raad deze beoordeling uitgevoerd?
Heeft hij met name volledige informatie over de omzetting van het kaderbesluit van 2003 in het recht van het Verenigd Koninkrijk ontvangen en waarom heeft het Verenigd Koninkrijk volgens hem geen vervolgingen met betrekking tot buitenlandse omkoping ingesteld? Hoe is het besluit van de regering van het Verenigd Koninkrijk van december 2006 om het onderzoek naar corruptie in het kader van het Al Yamamah-wapencontract van BAE Systems met Saoedi-Arabië volgens de Raad a) conform de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het EU-kaderbesluit, b) conform de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van de anticorruptieconventie van de OESO van 1997 en c) nuttig met betrekking tot de pogingen van de EU om corruptie in commerciële transacties overal ter wereld te elimineren?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) De Raad heeft het verslag van de Commissie over de omzetting van kaderbesluit 2003/568/JI inzake de bestrijding van omkoping in de privé-sector in het nationaal recht van de lidstaten nog niet ontvangen. Bijgevolg heeft de Raad nog niet kunnen bekijken of de lidstaten de bepalingen van dit kaderbesluit nageleefd hebben.
De Raad heeft wel informatie gekregen over de omzetting van het kaderbesluit van 2003 inzake omkoping in de privé-sector in de Britse wetgeving. Volgens artikel 9 van het kaderbesluit controleert de Raad in welke mate de lidstaten wetsbepalingen hebben uitgevaardigd voor de omzetting van dit kaderbesluit.
De Raad is echter niet verplicht te controleren op welke manier de lidstaten met de procedures omgaan. Het is ook niet de taak van de Raad te oordelen over de verplichtingen van de lidstaten in het kader van de OESO-overeenkomst waar de geachte afgevaardigde naar verwees.
Chris Davies (ALDE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Er wordt beweerd dat een Brits bedrijf, BAE Systems, steekpenningen heeft betaald om in Saoedi-Arabië een concurrentievoordeel te verkrijgen ten opzichte van andere Europese bedrijven op het gebied van defensie, en dat een onafhankelijk onderzoek naar dit gedrag door de Britse regering is stopgezet. Hiermee worden niet alleen talloze beginselen van de Europese Unie, maar ook de beleidsregels inzake mededinging geschonden. Heeft de Raad overwogen een beroep te doen op de Commissie om een inbreukprocedure tegen de Britse regering in te leiden, en zo nee, waarom niet? Wat is er voor nodig om de Raad zover te krijgen dat hij een van zijn eigen leden berispt?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, we moeten goed voor ogen houden welke rechten de Raad hier heeft. Voor zover wij informatie hebben gekregen, gaat het in het door u genoemde geval om BAE Systems en om de mogelijke omkoping van buitenlandse functionarissen. Dat is nu precies het terrein waarvoor geen regelgeving bestaat. Er bestaat regelgeving voor gevallen van omkoping in de privé-sector maar niet voor omkoping van functionarissen en zeker niet van buitenlandse functionarissen. In die zin is de Raad dus niet verplicht hier op te treden.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (DE) Mijnheer de Minister, ik zou u willen vragen of het voorzitterschap van de Raad de mening is toegedaan dat het misschien zinvol zou zijn om samen met de Europese Commissie nieuwe maatregelen uit te werken om de strijd tegen corruptie te versterken.
We weten dat de corruptie-index in de verschillende EU-landen heel uiteenlopend is, en het zou goed zijn als we samen een lager niveau zouden kunnen bereiken.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Paleckis, natuurlijk wil ook het huidige voorzitterschap van de Raad, net als zijn voorgangers, de strijd tegen corruptie, in welk land dan ook, versterken.
Maar ik had in het eerste deel van mijn antwoord gezegd dat we nog niet beschikken over het verslag van de Commissie over de omzetting van dit kaderbesluit. Ik geloof dat het goed is om dit verslag af te wachten en het daarna te bestuderen en analyseren. Dan kunnen we bekijken waar eventueel nog leemtes bestaan of op welk terrein nog gehandeld moet worden, en dan kunnen we op basis daarvan een besluit nemen. Ik geloof dat het verslag een belangrijk element is en dat het mogelijk zal zijn deze leemtes te ontdekken en dan op te treden.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 5 van Glenis Willmott (H-0084/07):
Betreft: Europees manifest tegen baarmoederhalskanker
Indienster wil graag de aandacht vestigen op de Europese week van de preventie van baarmoederhalskanker in januari en de publicatie van een manifest om baarmoederhalskanker te stoppen. Dit manifest omvat vier elementen.
Het eerste is dat er onophoudelijk moet worden gewerkt aan doeltreffende screeningprogramma's voor baarmoederhalskanker op basis van een geografisch gedefinieerde populatie, overeenkomstig de EU-richtsnoeren voor kwaliteitsgarantie bij screening op baarmoederhalskanker, alsmede aan professioneel georganiseerde publieke opvoedingsprogramma's op het gebied van gezondheid, om te garanderen dat alle vrouwen de diensten die hun ter beschikking staan, ten volle benutten.
Het tweede is dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten moet worden vergemakkelijkt, zodat de mondiale deskundigheid die in sommige lidstaten bestaat, uniform in de hele Europese Unie kan worden benut.
Het derde is dat onafhankelijk onderzoek op basis van een geografisch gedefinieerde populatie moet worden ondersteund, teneinde de meest geschikte manier te bepalen om de beschikbare nieuwe technologie in het kader van volksgezondheidsprogramma's toe te passen en zo de hoogst mogelijk efficiëntie bij de terugdringing van baarmoederhalskanker in de hele Europese Unie te waarborgen.
Het vierde is dat de essentiële rol van liefdadigheidsorganisaties, niet-gouvernementele organisaties en vrijwilligers met betrekking tot de voortdurende terugdringing van baarmoederhalskanker in de Europese Unie moet worden erkend en ondersteund.
Steunt het Duitse voorzitterschap dit manifest en zo ja, wat zal het ondernemen om voor de effectieve uitvoering ervan in de hele Europese Unie te zorgen?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik wil de geachte afgevaardigde bedanken voor het aankaarten van deze belangrijke vraag. Verder verwijs ik haar naar het antwoord van de Raad op de schriftelijke vraag E-2552/06 van Jolanta Dičkutė.
In de conclusies over de gezondheid van vrouwen van 2 juni 2006, die zijn gepubliceerd in het publicatieblad C 146 van 22 juni 2006, heeft de Raad erkend dat baarmoederhalskanker een ziekte is die enkel bij vrouwen voorkomt, wat ook gezegd wordt in de tekst van de verklaring. De Raad heeft benadrukt hoe belangrijk een specifieke aanpak is voor het omgaan met vrouwenziektes en heeft de Commissie gevraagd steun te verlenen aan de uitwisseling van informatie en ervaringen met betrekking tot goede praktijken in het kader van een gendergevoelige bevordering van de gezondheid.
De inzameling van gegevens en de uitwisseling van informatie en goede praktijken op het vlak van baarmoederhalskanker maken deel uit van de maatregelen die gefinancierd worden in het kader van het actieprogramma van de gemeenschap op het vlak van de volksgezondheid 2003-2008, waarover nu gesproken wordt. Het Duitse voorzitterschap is vastbesloten te ijveren voor een definitief akkoord tussen de Raad en het Europese Parlement, waardoor het programma vanaf 1 januari 2008 zeker kan worden omgezet.
Glenis Willmott (PSE). - (EN) Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad.
De Raad zal zich bewust zijn van het feit dat er nu een nieuw vaccin beschikbaar is waardoor duizenden vrouwen tegen baarmoederhalskanker beschermd kunnen worden. Uit schattingen blijkt dat er door dit vaccin ongeveer 32 000 gevallen van baarmoederhalskanker voorkomen kunnen worden.
Kan de Raad, gezien dit gegeven, het Parlement garanderen dat er in alle zevenentwintig lidstaten van de EU een zo breed mogelijk vaccinatieprogramma wordt geïmplementeerd, en kan de Raad ook garanderen dat er een omvangrijk scholings- en voorlichtingsprogramma zal worden geïmplementeerd om ervoor zorgen dat alle ouders zich volledig bewust zijn van de voordelen van een dergelijk programma
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) U hebt gelijk. Het klopt dat de goedkeuring van dit vaccin tegen humane papillomavirussen een belangrijke stap vooruit is in de preventie van baarmoederhalskanker. Met dit vaccin zou in 96 à 100 procent van de gevallen bescherming tegen baarmoederhalskanker kunnen worden geboden. Dit vaccin is echter nog nieuw en de ontwikkeling van mogelijke vaccinatie- en voorlichtingstrategieën staat nog in de kinderschoenen, zoals u zelf al zei. Daarom komt op dit vlak momenteel de uitwisseling van kennis en ervaring op de eerste plaats.
Toch zijn we ook van mening dat de bescherming aanzienlijk verbeterd kan worden met voorlichtingsmaatregelen en de omzetting van de relevante richtsnoeren voor vroegtijdige opsporing.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 6 van Bernd Posselt (H-0086/07):
Betreft: Toetredingsonderhandelingen met Kroatië
Hoe beoordeelt de Raad de huidige stand van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië, en welke vorderingen worden er dit jaar verwacht, zoals de opening en afsluiting van nieuwe hoofdstukken?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Posselt, in de conclusies van 11 december 2006 heeft de Raad erkend dat Kroatië vooruitgang heeft geboekt. De Raad benadrukte dat de onderhandelingen goed van start zijn gegaan en dat de eerste resultaten al bereikt werden. Tegelijkertijd stelde de Raad dat Kroatië op de ingeslagen weg moet voortgaan. Het tempo van de toetredingsonderhandelingen wordt bepaald door de vooruitgang van de kandidaat. Het voorzitterschap van de Raad verklaarde op de derde bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad op 6 maart ook al dat de Kroatische regering veel aandacht moet besteden aan de versnelling van de hervormingen op het gebied van justitie en het overheidsbestuur.
Wat de nog door Kroatië na te komen verplichtingen uit hoofde van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst betreft, heeft de Raad gewezen op overheidssteun en het aankopen van onroerend goed. De Raad is ook ingenomen met het feit dat Kroatië onbeperkt blijft samenwerken met het Internationaal Strafhof voor het voormalige Joegoslavië en benadrukt dat deze samenwerking verder gezet moet worden. Toch moet de vervolging en de veroordeling van oorlogsmisdadigers door de Kroatische justitie nog verbeterd worden. Bovendien moet Kroatië meer inspanningen leveren om tot goede betrekkingen met de buurlanden te komen. Daarbij horen ook de nodige inspanningen om open bilaterale kwesties op te lossen, met name grensgeschillen.
De Raad heeft de screening van 22 hoofdstukken uit de onderhandelingen al afgerond. Voor 7 hoofdstukken werden benchmarks vastgesteld die Kroatië moet naleven om de onderhandelingen te kunnen openen. Voor de overige 15 hoofdstukken werd Kroatië meteen gevraagd om op de toetredingsconferentie zijn onderhandelingspositie toe te lichten.
Wat de opening en sluiting van de hoofdstukken van de toetredingsonderhandelingen betreft, zijn twee hoofdstukken, namelijk wetenschap en onderzoek en onderwijs en cultuur, geopend en voorlopig gesloten. Drie andere hoofdstukken werden geopend, namelijk economisch en monetair Beleid, ondernemings- en industriebeleid en douane-unie. Bovendien is de onderhandelingspositie van beide partijen over hoofdstuk zeven bekend. Dit hoofdstuk betreft de bepalingen inzake intellectueel eigendom, en waarschijnlijk zal dit hoofdstuk binnenkort worden geopend. Kroatië heeft zijn onderhandelingspositie over vijf andere hoofdstukken aan de conferentie bekend gemaakt.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de fungerend voorzitter, als rapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten over de toetreding van Kroatië hoop ik dat wij de onderhandelingen vóór de volgende Europese verkiezingen kunnen afronden, zodat Kroatië dan hieraan kan deelnemen.
Ik wil met name vragen of de fungerend voorzitter het voor mogelijk houdt dat tijdens het Duitse voorzitterschap nog ongeveer acht hoofdstukken geopend worden, en of hij mij werkelijk kan verzekeren dat wij met Kroatië niet strenger omgaan dan met andere kandidaat-lidstaten. Het Parlement heeft soms de indruk dat we bij Kroatië proberen minder steken te laten vallen dan bij vorige uitbreidingen.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Posselt, u kunt in ieder geval ervan verzekerd zijn dat wij zeer rechtvaardig zullen omgaan met Kroatië. Wanneer u bijvoorbeeld kijkt naar de randvoorwaarden voor de onderhandelingen met Turkije, hebt u vanzelfsprekend gelijk dat het instrument van de onderhandelingen in de loop der tijden veranderd is; en wanneer u bijvoorbeeld kijkt naar de onlangs ingevoerde benchmarks, ziet u dat het kader en de instrumenten zich inderdaad verder hebben ontwikkeld.
Dit heeft echter niet speciaal betrekking op Kroatië, maar geldt vanzelfsprekend voor alle toekomstige toetredingsonderhandelingen, ook met de landen op de westelijke Balkan, die eveneens hopen dat de onderhandelingen ooit worden geopend. Wij passen dus niet een speciale wet toe op Kroatië, maar ontwikkelen de instrumenten voor de uitbreiding van Europa als geheel.
Wat het verzoek van de afgevaardigde om prognoses betreft, moet ik zeggen dat prognoses moeilijk zijn. Ik kan u slechts globaal zeggen dat wij Kroatië al met al een zeer consciëntieuze, zeer betrokken onderhandelingspartner vinden en dat wij proberen vaart te zetten achter de onderhandelingen, ondanks de uiteenlopende ideeën ten aanzien van het politieke kader of het tijdschema.
Ik heb melding gemaakt van de stand van de onderhandelingen, die zeer goed te noemen is. Wanneer u bedenkt dat Kroatië pas in 2003 het lidmaatschap heeft aangevraagd, in 2004 de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen en afgelopen oktober is begonnen met de onderhandelingen, dan is dat een verbazingwekkend snelle gang van zaken, ook vergeleken met de laatste onderhandelingen met de twaalf landen die intussen zijn toegetreden tot de EU. Wij gaan ervan uit dat beide partijen er belang bij hebben dit hoge tempo te handhaven.
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) De fungerend voorzitter heeft ook Turkije genoemd - hij maakte zelfs een rechtstreekse vergelijking. In dit geval hebben wij enkele hoofdstukken uitgesteld of besloten er geen meer te openen. Is de Raad van mening dat het onderhandelingsproces inderdaad in een ander tempo vordert, of is dit in feite slechts een formele maatregel, waarvan de effecten ooit voelbaar zullen worden?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Rack, zoals u weet, was er een specifieke reden voor de opschorting van de onderhandelingen over sommige hoofdstukken. Het is aan de Republiek Turkije om dit probleem op te lossen, zodat we het normale tempo weer kunnen oppakken.
Een ding staat vanzelfsprekend buiten kijf. Voor de onderhandelingsstrategie met Turkije gelden andere regels dan voor de andere tot nu toe gevoerde onderhandelingen - inclusief die welke nu parallel worden gevoerd -, omdat we een unaniem besluit moeten nemen over elk hoofdstuk dat geopend of gesloten wordt. Het besluit van oktober 2005 geeft alle lidstaten de mogelijkheid tijdens de onderhandelingen zelf een sterke, zelfs controlerende rol te vervullen. Dit was ook de basis voor de consensus om überhaupt te beginnen met onderhandelen. Turkije begrijpt dit ook, en heeft ingestemd met deze benadering en procedure.
We kunnen derhalve niet zeggen dat we Turkije onrechtvaardig behandelen. Op een andere wijze zouden we nu eenmaal geen consensus hebben kunnen bereiken. Beide partijen hebben die consensus goedgekeurd.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (DE) Zoals bekend maken regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden deel uit van het Europees beleid. De fungerend voorzitter heeft gezegd dat er enkele problemen zijn ten aanzien van de betrekkingen van Kroatië met andere landen, bijvoorbeeld grensgeschillen. Wie is er vanuit de optiek van de fungerend voorzitter meer debet aan het feit dat deze grensverdragen nog ondertekend moeten worden, Kroatië of zijn buurlanden?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Paleckis, ik wil eigenlijk niemand de schuld in de schoenen schuiven. Dit beleid hebben we bij alle andere toetredingsprocessen gevoerd. Wij hebben altijd gezegd dat op grond van één van de criteria van Kopenhagen goede betrekkingen met de buurlanden onderhouden moeten worden. Een voorwaarde hiervoor is dat problemen met de buurlanden van een land opgelost moeten zijn. Zolang een land ons niet vraagt om op een of andere wijze tussen beide te komen, gaan wij ervan uit dat dat land probeert de problemen zelf op te lossen, omdat dit een voorwaarde is voor het uitbreidingsproces en voor het toetredingsproces in het algemeen. Wij moeten in dit stadium ten opzichte van Kroatië geen ander beleid voeren dan wij in het verleden hebben gevoerd ten opzichte van de twaalf andere landen, die allemaal op eigen verantwoording de problemen met hun buurlanden en ten aanzien van hun grenzen hebben opgelost. Dit geldt ook voor de Baltische staten, hoewel we daar thans helaas nog enkele bijkomende zaken moeten regelen. Deze goede gewoonte moeten we echter niet vaarwelzeggen.
De Voorzitter. - Aangezien de volgende vragen over een soortgelijk onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld.
Vraag nr. 7 van Sajjad Karim (H-0089/07):
Betreft: Zimbabwe
De door de EU tegen het regime van Robert Mugabe ingestelde sanctiemaatregelen verstrijken op 20 februari a.s.
In aansluiting op de in 2005 gelanceerde "Operatie Murambatsvina", waarbij over het gehele land honderdduizenden mensen die een onderkomen hadden gevonden in informele nederzettingen uit hun huizen zijn verdreven, heeft de Zimbabwaanse regering de VN herhaalde malen gehinderd in haar pogingen om noodonderkomens in te richten en heeft zij een aantal tot de kwetsbaarste bevolkingsgroepen behorende mensen herhaalde malen uit hun nederzettingen verdreven.
Kan de Raad, met het oog op deze ontwikkelingen en gelet op de goed gedocumenteerde mensenrechtenschendingen tegen opponenten van het Mugabe-regime garanderen dat de EU bereid is uiting te geven aan haar weigering om deze schendingen te accepteren door de sanctieregeling te verlengen?
Vraag nr. 8 van Eoin Ryan (H-0169/07):
Betreft: Betrekkingen EU-Zimbabwe
Kan de Raad mededelen welke maatregelen hij, tegen de achtergrond van de overduidelijke schending van de mensenrechten in het land, zal nemen tegen de regering van Zimbabwe? Is het de Raad bekend dat Zimbabwe aan de vooravond van een hongersnood staat en dat de regering van Zuid-Afrika de regering van Zimbabwe de afgelopen jaren zowel politiek als economisch heeft gesteund?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank dat ik deze vragen samen mag beantwoorden. Inderdaad horen zij uit de aard der zaak bij elkaar.
Ik wil het volgende antwoord geven. De Raad kan bevestigen dat de restrictieve maatregelen tegen de regering van Zimbabwe in hun huidige vorm worden gehandhaafd. Op 19 februari 2007 hebben wij deze met nog een jaar verlengd. De Raad heeft de situatie in Zimbabwe het afgelopen jaar nauwlettend gevolgd, maar heeft geen verbeteringen kunnen vaststellen ten aanzien van de criteria die hij als voorwaarde had gesteld voor de hervatting van de dialoog.
De Raad volgt de humanitaire en sociale situatie in Zimbabwe op de voet. Wij verlenen waar nodig humanitaire hulp, inclusief voedselhulp. De Raad schenkt speciale aandacht aan de mensenrechtensituatie in Zimbabwe. In september 2006 hebben wij naar aanleiding van gewelddadige aanvallen op demonstrerende vakbondsleden de regering van Zimbabwe in een verklaring opgeroepen, “de intimidatie en de aanvallen te staken en de mensenrechten en fundamentele vrijheiden van de burgers te respecteren“. In dit verband heeft de EU uitdrukkelijk gewezen op het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de rechten van volkeren, dat ook door Zimbabwe is ondertekend.
Het voorzitterschap heeft meteen met een verklaring gereageerd op het met geweld uiteendrijven op 11 maart 2007 van een vreedzame, door de kerk ondersteunde bijeenkomst in Harare, waarbij een deelnemer is gedood, meerdere deelnemers gewond zijn geraakt en vele zijn gearresteerd. Het voorzitterschap heeft zijn bezorgdheid tot uitdrukking gebracht over de criminalisering van deze vreedzame bijeenkomst door de Zimbabwaanse autoriteiten en erop aangedrongen dat de gearresteerden onmiddellijk worden vrijgelaten en toegang krijgen tot juridische bijstand en medische hulp.
Het staat buiten kijf dat de crisis in Zimbabwe nu al jaren lang negatieve economische en sociale gevolgen heeft voor de gehele regio. Wat de rol van Zuid-Afrika betreft, gaat de Raad ervan uit dat dit land de politieke, economische en sociale ontwikkelingen in Zimbabwe op de voet volgt en met de ter beschikking staande middelen werkt aan een oplossing voor dit probleem.
Fiona Hall (ALDE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Mijnheer de voorzitter, wij zijn verheugd over de verlenging van de sanctiemaatregelen tegen Zimbabwe, maar gezien de veelvuldige schendingen van de mensenrechten, inclusief de recente mishandeling van Morgan Tsvangirai en zijn collega's, en gezien de mogelijkheid dat het huidige regime ook na de verkiezingen aan het einde van deze maand aanblijft, wil ik de Raad vragen hoe hij denkt te gaan reageren op de eis van de Afrikaanse Unie dat al haar lidstaten deelnemen aan de Top tussen de EU en Afrika, die in december in Lissabon gepland is?
Brian Crowley (UEN), ter vervanging van de auteur. - (EN) Ik dank u voor uw reactie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad.
Na de arrestatie van Morgan Tsvangirai jongstleden zondag, duurde het tot dinsdag - gisteren - eer hij voor een rechtbank werd geleid en een medische behandeling kreeg.
Wij zijn allemaal op de hoogte van de schendingen van de mensenrechten die hebben plaatsgevonden - aangezien ze de laatste paar maanden goed zijn vastgelegd -, maar dit regime heeft ook gevolgen voor de gewone bevolking: 3,5 miljoen vluchtelingen hebben Zimbabwe verlaten. Bovendien bedroeg de prijs van een brood afgelopen zaterdag 3000 Zimbabwaanse dollar en nu zelfs 9000 dollar. Het werkloosheidspercentage bedraagt tachtig procent. Wordt het niet hoog tijd dat de buurlanden, zoals Zuid-Afrika, een scherper standpunt innemen jegens Zimbabwe en het corrupte regime van Robert Mugabe?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Bedankt voor uw aanvullende vragen. Ik kan misschien het beste beginnen met het lot van oppositieleider Morgan Tsvangirai, aangezien dit brandend actueel is. Volgens de laatste informatie zijn de veertien gearresteerde maar ongedeerde mensen, zoals geëist, eerst voor de rechtbank verschenen en ondertussen weer naar huis gestuurd, omdat het gerecht blijkbaar inzag helemaal geen reden tot handelen te hebben.
Dat geldt nog niet voor Morgan Tsvangirai, die blijkbaar zwaar gewond werd. Volgens de laatste informatie heeft hij een schedelbreuk opgelopen en veel bloed verloren, en ligt hij op dit moment op de intensive care. Ook elf andere gevangenen werden gewond en konden om die reden niet verschijnen tijdens het verhoor voor de voorlopige hechtenis - om het modern uit te drukken. Hun lot is nog onduidelijk. We gaan er natuurlijk van uit dat ze - net als de andere ongedeerde mensen - vrijgelaten worden.
Ik wil hier nogmaals onderstrepen dat het voorzitterschap van de Raad uitdrukking gegeven heeft aan zijn grote bezorgdheid over deze mishandelingen en de zware verwondingen van leidende oppositieleden: “Het voorzitterschap onderstreept opnieuw de verantwoordelijkheid van de Zimbabwaanse regering voor de veiligheid en ongedeerdheid van de gevangenen. Het voorzitterschap zal de gebeurtenissen in Zimbabwe voorts aandachtig blijven volgen.” We zijn dus vastbesloten om, met het oog op deze dramatische ontwikkelingen, hier verder actief te blijven.
In dat verband wil ik nog twee andere punten aanstippen. Het eerste gaat inderdaad over de houding van de andere Afrikaanse landen. Natuurlijk hebben ook zij informatie over het regime van Mugabe, en men beseft ook goed dat deze dramatische ontwikkeling in Zimbabwe - met 80 procent werkloosheid en een inflatie van meer dan 5000 procent - een gevaarlijke invloed op de hele regio heeft.
Juist echter omdat deze ontwikkeling zo gevaarlijk is, reageren de landen op een heel uiteenlopende wijze. Er is geen eensgezinde reactie van de gemeenschap van Afrikaanse staten. Zuid-Afrika bijvoorbeeld ondervindt zeer zeker invloed van deze kwestie en blijft vasthouden aan een stille diplomatie om zo een breuk tussen de landen - en zeker met een zo belangrijk buurland - te vermijden. Daarbij komen natuurlijk ook economische belangen kijken.
We merken ook dat het hier gaat om een wederkerig proces. Hoe sterker de internationale druk en de veroordeling van het regime van Mugabe in Zimbabwe, des te terughoudender worden de Afrikaanse landen en des te meer beoefenen ze iets wat ze zelf misschien Afrikaanse solidariteit noemen. We moeten daar eenvoudigweg notie van nemen en proberen op een intelligente manier met die situatie om te gaan. Dat brengt me tot de andere aanvullende vraag over de voorbereiding op de voor december geplande EU-Afrika-top in Lissabon.
Op dit moment - en dat beschouwen wij als de belangrijkste opdracht voor ons voorzitterschap van de Raad - staat de inhoudelijke voorbereiding van die belangrijke top op de voorgrond. Er zijn namelijk nog enkele andere moeilijke Afrikaanse thema’s, die dit jaar vast en zeker ook nog onze aandacht zullen opeisen. Daarom zijn we van mening dat we in dit eerste halfjaar vooral moeten zorgen voor een substantiële, inhoudelijke voorbereiding op deze Afrika-top.
De beslissing over wie voor de top uitgenodigd wordt, zal aanzienlijk later dit jaar vallen. Daarom zullen we de ontwikkelingen in Zimbabwe heel aandachtig volgen. Een beslissing echter over wie eigenlijk moet uitgenodigd worden, is tot nu toe niet genomen. Daarom kan ik op dit moment nog geen antwoord geven op die vraag.
Jim Allister (NI). - (EN) Mijnheer de minister, ik denk dat wij de verlenging van de sancties tegen Zimbabwe allemaal toejuichen, maar het is duidelijk dat er veel meer moet gebeuren, zeker gezien de buitensporige schendingen van de mensenrechten die met het optreden tegen de oppositie vorige week werden begaan. Is de Raad van plan om in het bijzonder een zo groot mogelijke druk uit te oefenen op de buurlanden van Zimbabwe? Spelen zij in deze kwestie geen sleutelrol? U spreekt eufemistisch over de stille diplomatie van Zuid-Afrika, maar is de kwestie eerlijk gezegd niet veeleer zo dat Zuid-Afrika jarenlang dit regime heeft gesteund en dat u in uw reactie jegens Zuid-Afrika tot nu toe veel te terughoudend bent geweest, en dat er nu echt druk moet worden uitgeoefend?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik heb dat thema zonet vrij uitvoerig behandeld, zij het dan in een eerder beschrijvende vorm. Ik heb namelijk uiteengezet in welke situatie we ons in Afrika bevinden, vooral ook binnen de SADC (Southern African Development Community), die bevoegd is in die regio. Met de SADC voeren we daarover een dialoog en we zullen die ook voortzetten. Uit ervaring weten we echter dat een mechanische verhoging van de druk er niet toe leidt dat de Afrikaanse landen anders met Zimbabwe omgaan; het omgekeerde is bijna het geval, namelijk dat reflexen van Afrikaanse solidariteit de kop opsteken.
Tot nu toe hebben we nog geen antwoord op de vraag hoe we daarmee moeten omgaan, maar we zullen vanzelfsprekend onze intensieve dialoog met de SADC-landen, en natuurlijk ook met Zuid-Afrika, voortzetten. We weten nog niet eens wat de reactie op deze nieuwe gebeurtenissen is. Op de achtergrond speelt ook de aankondiging van Mugabe om zich eventueel nog eens kandidaat te stellen. Vanuit Afrikaanse hoek ontbreekt het ons nog aan antwoorden daarop, en die zullen heel belangrijk zijn om te beslissen hoe we op dat feit moeten reageren.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 9 van Dimitrios Papadimoulis (H-0090/07):
Betreft: Artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht
In de rouwstoet bij de begrafenis van de Armeense journalist Hrant Dink (Istanbul 23.1.2007), werd door de duizenden betogers die met de baar van de vermoorde journalist meeliepen, geroepen om afschaffing van Artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, waarbij de "openbare belastering van de Turkse identiteit" strafbaar wordt gesteld. Alle druk die tot dusver is uitgeoefend heeft niet kunnen leiden tot wijziging van dat artikel.
Is de Raad het ermee eens dat vervolging wegens overtreding van dit artikel, naast de andere consequenties hiervan, de beschuldigden ook nog tot doelwit maakt, zoals de recente moord op Hrant Dink heeft laten zien? Welke onverwijlde maatregelen denkt de Raad te nemen om te bereiken dat artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht wordt gewijzigd?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) De Europese Unie heeft onverwijld gereageerd op het tragische nieuws van de moord op Hrant Dink. Het voorzitterschap heeft in zijn verklaring zijn overtuiging uitgedrukt dat de Turkse autoriteiten de verantwoordelijken voor deze afschuwelijke moord zo snel mogelijk zullen identificeren en arresteren, en dat Turkije zijn weg naar een volledige realisatie van de vrijheid van meningsuiting vastberaden zal voortzetten.
Zoals de indiener van deze vraag weet, heeft de Raad herhaaldelijk beklemtoond hoeveel belang hij aan de kwestie van de vrijheid van meningsuiting hecht. Er zijn voortdurende en verdere inspanningen nodig opdat de vrije meningsuiting in Turkije gewaarborgd kan worden in overeenstemming met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en met de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
De speciale kwestie van artikel 301 van het Turkse strafwetboek en van andere, vaag geformuleerde artikelen is door de EU systematisch op alle niveaus, in het kader van het lopende hervormingsproces in Turkije, ter sprake gebracht.
Op de laatste bijeenkomst van de Associatieraad EU-Turkije heeft de EU duidelijk gesteld dat Turkije de vaag geformuleerde artikelen volgens de desbetreffende EU-normen moet wijzigen, als men wil dat rechters en openbare aanklagers zich houden aan een restrictieve interpretatie van die bepalingen. We verwachten dat de tragische moord op Hrant Dink een keerpunt zal zijn en gepaard zal gaan met substantiële veranderingen van het strafwetboek.
Overigens kan de auteur van de vraag er zeker van zijn dat de Unie de ontwikkeling op dit gebied ook in de toekomst aandachtig zal volgen, en indien nodig op alle niveaus ter sprake zal brengen. Vorderingen op dat fundamentele vlak zijn van het allergrootste belang voor het algemene verloop van de toetredingsonderhandelingen.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL), ter vervanging van de auteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde u mededelen dat de openbare aanklager gisteren vervolging heeft ingesteld wegens belediging van het erfgoed van Atatürk, tegen Attila Giaïla, professor politieke wetenschappen, die verdreven is van de Gazi universiteit van Ankara, omdat hij het kemalisme als een regressieve ideologie betitelde. Het is duidelijk dat met het proces de aangeklaagden met de vinger worden gewezen. Zo werd ook Dink vrijgesproken door de rechtbank, maar dat belette fanatici niet om hem te vermoorden. Daarom mag de Raad niet wachten op de besluiten van de rechtbank alvorens aan te dringen op een wijziging van het Turks strafrecht.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, u zult wellicht begrijpen dat ik hier nu niet gedetailleerd kan ingaan op een gebeurtenis van gisteren. Door uw opmerkingen wordt echter jammer genoeg bevestigd dat wat ik hier uit de doeken gedaan heb, nog steeds onontbeerlijk is. Het is absoluut noodzakelijk om op alle niveaus - en ik heb gezegd dat we dat ook doen - deze dialoog te voeren, maar ook om druk uit te oefenen op Turkije en Turkije ertoe aan te zetten zijn normen en wetgeving aan de Europese normen aan te passen.
Dat is doorslaggevend voor het welslagen van de toetredingsonderhandelingen. Dat is op dit moment de belangrijkste hefboom waarover de Raad beschikt, en we maken er gebruik van.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met aandacht geluisterd naar het antwoord van de vertegenwoordiger van het voorzitterschap aan collega Papadimoulis. Ik vrees dat wij het probleem beperken tot enkel en alleen het tragische voorval van de moord op Hrant Dink. Mijns inziens moeten de Europese Unie en de lidstaten - en hier moet het Duits voorzitterschap een rol spelen - allemaal tezamen, mijnheer de Voorzitter, voor ogen houden dat door de ontwikkeling van het nationalistische klimaat in Turkije een gevaarlijke dimensie ontstaat.
Uitgaande van het gebied van Trapezounta
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, wat u zei, illustreert eens te meer het probleem van de vage Turkse wetgeving. Het gaat daarbij niet enkel om paragraaf 301 van het Turkse strafwetboek, maar eveneens om de antiterreurwetten. Die vaagheid is niet enkel een juridisch, maar ook een politiek probleem, want deze wetten kunnen plots anders toegepast worden, afhankelijk van de stemming, van de politieke ontwikkeling. Daarom dringen we er tijdens onze contacten met Turkse collega’s op aan dat er juist daar wijzigingen doorgevoerd worden, opdat het vertrouwen in het recht groeit en aan de rechtszekerheid van de mensen niet wordt getornd als er opschudding heerst of zich bepaalde tendensen in de Turkse politiek voordoen. Dat is ons belangrijk streefdoel. U mag erop vertrouwen dat we heel geëngageerd aan dat streefdoel zullen verder werken.
De Voorzitter. - De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Hiermee is het vragenuur beëindigd.
(De vergadering wordt om 19.05 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)