De Voorzitter. - Allereerst wil ik een mededeling doen. U zult zich nog wel herinneren dat afgevaardigde Giertych een brochure heeft gepubliceerd met het opschrift van het Europees Parlement. Dit heeft reacties vanuit de hele wereld opgeroepen. Zodra dit mij ter ore was gekomen, heb ik de zaak onderzocht. Het Bureau van het Parlement heeft de inhoud van een bepaalde passage van deze brochure unaniem veroordeeld. Ik heb toen de procedure overeenkomstig artikel 9 en artikel 147, lid 3 van het Reglement tegen de afgevaardigde geopend. Volgens deze procedure kan een sanctie worden opgelegd, op voorwaarde dat de betrokkene eerst wordt gehoord. Ik heb onmiddellijk geprobeerd de heer Giertych te bereiken, maar dat lukte mij niet omdat zijn bureau enkele dagen niet bezet was. Vervolgens hebben wij per e-mail contact opgenomen om aan te tonen dat wij ons best hebben gedaan om in contact te treden. Afgelopen week was de heer Giertych niet in Brussel aanwezig, waardoor ik hem pas gisteren, overeenkomstig artikel 147, heb kunnen horen, in aanwezigheid van de secretaris-generaal van het Europees Parlement.
Het tweede deel van mijn mededeling is gisteravond om 19.30 uur via verschillende technische kanalen aan collega Giertych overgebracht. Ik zal u zo meteen mijn conclusie voorlezen. Vanmorgen om 8.30 uur heb ik dienaangaande ook een mededeling gestuurd aan het Bureau van het Parlement, aan de fractievoorzitters en aan de organen waarin de heer Giertych zitting heeft, te weten de Commissie buitenlandse zaken en de Delegatie voor de betrekkingen met de Verenigde Staten.
Ik lees u nu het tweede gedeelte van mijn brief voor die ik aan genoemd lid heb gestuurd en dat betrekking heeft op het gesprek van gisteren met de heer Giertych:
“Ik betreur ten zeerste de objectief gezien ernstige schending van de grondrechten en in het bijzonder van de menselijke waardigheid, die door onze instelling zo worden gehouden. Op grond hiervan heb ik besloten om u overeenkomstig de procedure van artikel 147 van het Reglement te berispen. Dit is de eerste maatregel die in het voornoemde artikel wordt genoemd. De plenaire vergadering zal samen met de andere betrokken politieke organen van dit Parlement hiervan mededeling ontvangen, zodra u in kennis bent gesteld van deze straf. Ik ben van plan om tijdens mijn voorzitterschap zowel de vrijheid van meningsuiting als de gedragsnorm van de Parlementsleden en de eer van dit Parlement te beschermen. Zoals ik op 13 februari 2007 in mijn inaugurele rede tegenover de plenaire vergadering heb verklaard, zijn tolerantie en respect voor anderen belangrijke Europese waarden, die een belangrijke plaats innemen in mijn politieke prioriteiten en waar het Europees Parlement zich voor zal inzetten. Ik vertrouw erop dat u begrijpt dat het Europees Parlement, dat gedijt op een levendig politiek debat en dat consequent alle vormen van vreemdelingenhaat veroordeelt, onder geen voorwaarde geassocieerd mag worden met de standpunten die in uw brochure zijn gepubliceerd.”
... gevolgd door mijn handtekening.
(Applaus)
3. Verklaring van Berlijn (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de Verklaring van Berlijn.
Eerst wil ik echter nog een korte verklaring afleggen, waar de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken en de coördinatoren van deze commissie mij om hebben verzocht.
De Verklaring over de toekomst van Europa, die op 25 maart in Berlijn zal worden afgelegd, zou een belangrijke mijlpaal kunnen zijn op de weg naar een sterker en toekomstgericht Europa. De Conferentie van voorzitters heeft mij gemachtigd om het Parlement te vertegenwoordigen tijdens de onderhandelingen over de Verklaring van Berlijn. Ik heb dit gedaan - en doe dit nog steeds - in nauwe samenwerking met het Bureau van het Parlement, de fractievoorzitters en met name met de voorzitter en de coördinatoren van de Commissie constitutionele zaken, met wie ik intensief van gedachten wissel. Vandaag heb ik een derde ontmoeting met de voorzitter en de coördinatoren van de Commissie constitutionele zaken om deze kwesties opnieuw te bespreken.
Het plenaire debat van vandaag heeft tot doel alle leden van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bij dit onderwerp te betrekken. Voor mij is het erg belangrijk dat ik uit dit debat enkele suggesties en adviezen kan meenemen naar de aanstaande gesprekken met het Duitse voorzitterschap.
De nog niet afgeronde Verklaring van Berlijn zal waarschijnlijk uit vier hoofdstukken bestaan en zal beginnen met een kort eerbewijs aan hetgeen er sinds 1957 is bereikt. Daarbij zullen de belangrijkste verworvenheden worden vermeld: vrede, welvaart en stabiliteit, alsmede de met de uitbreiding bereikte consolidatie van de democratie en de rechtsstaat en het einde van de tweedeling van het continent.
Het tweede hoofdstuk zal gewijd moeten worden aan de hoofdkenmerken van de Europese integratie en samenwerking: gelijke rechten en plichten van de lidstaten, alsmede transparantie en solidariteit als fundamentele elementen van de communautaire methode.
In het derde hoofdstuk zullen onze kernwaarden centraal staan, die het fundament vormen van de Europese integratie. Met name dient te worden benadrukt dat de mens, wiens waardigheid onaantastbaar is, in het middelpunt moet staan van welk beleid dan ook. Daarop heb ik ook sterk de nadruk gelegd in de beraadslagingen tijdens het diner met de staatshoofden en regeringsleiders van afgelopen donderdag. Het uitgangspunt en het doel van de politiek is de mens. Voorts dient het solidariteitsbeginsel een belangrijk kenmerk te zijn. Dit is een essentieel element van het Europese integratieproces en vanuit de huidige optiek ook een uitdaging op energiegebied.
Tot slot moeten in het vierde hoofdstuk de uitdagingen voor de toekomst worden benoemd, zoals het energiebeleid, de klimaatbescherming, het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid, de binnenlandse veiligheid, de burgerrechten en het behoud van een maatschappijopvatting waarin - dankzij meer economisch succes - de sociale verantwoordelijkheid centraal staat.
In het licht van de Verklaring van Berlijn en de daarop volgende discussie over de toekomst van het Grondwettelijk Verdrag mogen wij er als Europees Parlement geen twijfel over laten bestaan dat we achter het Grondwettelijk Verdrag staan. Wij zouden graag zien dat de kern van het Grondwettelijk Verdrag juridische en politieke realiteit werd, inclusief het hoofdstuk over de waarden.
(Applaus)
Tot slot wil ik nog onderstrepen dat de Top in Berlijn niet alleen een bijeenkomst van regeringen is, zoals vijftig jaar geleden. Het is een conferentie waaraan zowel het Europees Parlement als de Commissie deelnemen. Alle drie de instellingen worden vertegenwoordigd door hun voorzitters, die de Verklaring over de toekomst van de Unie zullen ondertekenen en tijdens de conferentie het woord zullen voeren.
De verworvenheden van de afgelopen vijftig jaar zijn buitengewoon belangrijk. Vijftig jaar na dato heeft Europa echter een nieuwe start nodig. We moeten nu samen de moed en de wil opbrengen om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw aan te gaan.
(Applaus)
Frank-Walter Steinmeier, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, het is mij een genoegen en een grote eer om u vandaag voor het eerst tijdens een plenaire vergadering van het Europees Parlement toe te mogen spreken als vertegenwoordiger van het voorzitterschap.
Zoals de Voorzitter al zei, zal de Europese Unie op 25 maart de vijftigste verjaardag vieren van de ondertekening van het Verdrag van Rome. Voor mij is dat een bijzondere dag, een dag waarop we ons dagelijks politieke werk voor enkele uren moeten onderbreken om niet alleen terug te blikken op het - naar mijn mening - unieke succesverhaal van de Europese integratie, maar ook vooruit te kijken en ons de vraag te stellen hoe wij, Europeanen, antwoorden kunnen vinden op de urgente kwesties van onze tijd.
Wij mogen trots zijn op hetgeen de mensen in Europa de afgelopen vijftig jaar hebben bereikt. Daarom dient 25 maart vooral de dag van het vertrouwen te zijn. Het Europees Parlement heeft een beslissende bijdrage geleverd aan het Europese integratieproces. Veel successen waren niet mogelijk geweest als de afgevaardigden van het Europees Parlement niet met volharding en inzet waren opgekomen voor meer integratie, meer democratie en meer transparantie binnen de Europese Unie.
Als voorzitterschap zijn wij voorstander van een goede, op vertrouwen gebaseerde samenwerking met het Europees Parlement. Tot nog toe hebt u ons naar vermogen ondersteund, waarvoor ik u vanaf deze plaats hartelijk wil danken. Ook hebt u ons ondersteund bij de voorbereiding van de Verklaring van Berlijn die wij op 25 maart willen aannemen en die een gezamenlijke Verklaring zal zijn van de drie Europese instellingen: van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het Europees Parlement en de Commissie hebben van meet af aan actief en enthousiast meegewerkt aan de totstandkoming van deze Verklaring.
Ik wil de Voorzitter en het gehele Parlement danken voor het vertrouwen dat u het voorzitterschap bij deze belangrijke zaak schenkt. Ook dank ik u voor uw steun aan de door ons voorgestelde procedure. Na de besprekingen en discussies die ik met de Commissie constitutionele zaken en de Commissie buitenlandse zaken heb gevoerd, weet ik hoe moeilijk het voor sommigen van u was om juist deze procedure te steunen. Vandaar ook dat ik u hartelijk wil bedanken voor uw vertrouwen in de procedure.
Ons voorzitterschap heeft zich voorgenomen het vertrouwen van de burgers in en hun steun aan Europa te versterken. Daarvoor is dialoog nodig en daarom hebben wij de afgelopen weken en maanden ook heel goed geluisterd, en dat niet alleen tijdens de bijzonder geslaagde nationale conferenties in Berlijn met de burgers, die volgens het toevalsprincipe waren geselecteerd en van wie wij wilden weten wat zij van de EU verwachten. Eén ding is daarbij volgens mij glashelder naar voren gekomen: als wij de mensen voor Europa willen winnen, dan moeten we hun aan de hand van concrete voorbeelden laten zien dat zij baat hebben bij de Europese integratie. We dienen ervoor te ijveren dat de EU de uitdagingen van de toekomst kan aangaan en met overtuigende antwoorden kan komen.
Zoals de Voorzitter zojuist al zei, heeft de Europese Raad van 8 en 9 maart aangetoond dat de EU ook met zevenentwintig lidstaten slagvaardig kan zijn. Dit geldt ook voor de terreinen waarop de burgers dit bij uitstek van ons verwachten, namelijk voor energie en klimaatbescherming. Na het succes van de Voorjaarstop zien wij het verdere verloop van het voorzitterschap met vertrouwen tegemoet. We hebben de wind in de rug en daarvan willen we ook profiteren bij de Verklaring van Berlijn. De boodschap van de Top luidde terecht dat als wij Europeanen de kracht vinden om gemeenschappelijk te handelen, wij de toekomst ook actief vorm kunnen geven.
Bondskanselier Merkel heeft op 8 maart tijdens het diner van de staatshoofden en regeringsleiders, waar ook Commissievoorzitter Barroso en de Voorzitter van het Parlement bij aanwezig waren, de ideeën uiteengezet die wij hebben ontwikkeld tijdens uitvoerige besprekingen met de vertegenwoordigers van het Parlement, de Commissie en de nationale regeringen. Uiteraard is de tekst van de Verklaring nog niet definitief vastgesteld, en ik kan u verzekeren dat wij hetgeen in het debat van vandaag naar voren zal komen, zullen meenemen in onze beraadslagingen over de definitieve versie.
Zoals ik in de commissies reeds heb uiteengezet, streven wij naar een korte, bondige tekst. Onze Verklaring naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de ondertekening van het Verdrag van Rome moet in voor de burgers begrijpelijke taal zijn geformuleerd. Wat moeten de kernpunten zijn? In het eerste gedeelte van de Verklaring willen wij eer betonen aan hetgeen wij in de afgelopen vijftig jaar samen hebben bereikt in Europa. Daartoe behoren natuurlijk vrede, stabiliteit, welvaart en het einde van de tweedeling van het continent. In de Verklaring willen wij benadrukken dat dit alles niet mogelijk zou zijn geweest zonder de vrijheidsdrang van de mensen in Midden- en Oost-Europa.
(Applaus)
Tot de successen van de Europese integratie behoren volgens mij ook de vormen en beginselen van onze samenwerking hier in Europa, namelijk democratie en rechtstaat, gelijke rechten en plichten van de lidstaten, transparantie en subsidiariteit. Deze beginselen - en ook daarop mogen wij een beetje trots zijn - hebben zonder meer een voorbeeldfunctie voor de regionale samenwerking in andere delen van de wereld. Het hierop volgende gedeelte van de Verklaring zal een gemeenschappelijke betuiging van gehechtheid aan onze belangrijkste waarden bevatten, te weten menselijke waardigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid, wederzijdse solidariteit, diversiteit, tolerantie en respect in de omgang met elkaar. Wij beseffen namelijk terdege dat de EU meer is dan alleen een gemeenschappelijke economische ruimte. Zij is ook een waardengemeenschap, en dit fundament van gemeenschappelijke waarden, en wellicht ook van een gemeenschappelijke levensopvatting, is een belangrijke voorwaarde voor de blijvende slagvaardigheid van Europa als politieke entiteit.
De kern van de Verklaring gaat uiteraard over de uitdagingen voor de toekomst, die wij in het Europa van de eenentwintigste eeuw gezamenlijk moeten aangaan en tot een goed einde moeten brengen. Daartoe behoren energie en klimaatbescherming, een slagvaardig Europees buitenlands en veiligheidsbeleid, en natuurlijk ook een doeltreffende bestrijding van de dreigingen van terrorisme en georganiseerde misdaad zonder daarbij de mensen- en burgerrechten te beknotten. En uiteraard hoort daar ook bij dat wij gemeenschappelijke oplossingen vinden voor de illegale immigratie.
Eén boodschap acht ik echter van bijzonder groot belang als wij het vertrouwen van de mensen in Europa weer willen versterken, namelijk dat Europa voor een maatschappelijk model staat dat economisch concurrentievermogen combineert met sociale en ecologische verantwoordelijkheid. Vrij ondernemerschap is in Europa net zo belangrijk als de rechten en de medezeggenschap van de werknemers. De Europese Unie heeft een sociaal gezicht; ook de sociale dimensie van Europa willen wij duidelijk naar voren brengen in de Verklaring. In de conclusies van afgelopen vrijdag hebben de Europese staatshoofden en regeringsleiders zich daar uitdrukkelijk achter geschaard.
Wij weten allemaal dat het hervormings- en vernieuwingsproces in de Europese Unie dient te worden voortgezet. Over ruim twee jaar vinden de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement plaats. De kiezers hebben er recht op om te weten over welke instrumenten en middelen voor optreden de Europese Unie dan zal beschikken. Daarom zouden wij graag zien dat in de Verklaring ook gewag werd gemaakt van de gemeenschappelijke verplichting om aan de hiervoor noodzakelijke voorwaarden te werken.
Tot slot nog het volgende: de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome biedt ons allen de gelegenheid om krachten te vergaren voor het werk dat ons te wachten staat. Laten wij op die dag de nadruk leggen op wat ons bindt. Laten we de symboliek van die dag benutten om een signaal van eensgezindheid af te geven. ‘Europa, samen slagen’, dat is de leus van ons voorzitterschap. De mensen in Europa verwachten van de Europese politiek de wil, de moed en de vastbeslotenheid om samen op te treden.
In deze geest willen wij ook beginnen aan de tweede helft van ons voorzitterschap. Daarvoor vraag ik u om niet aflatende steun.
(Applaus)
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte leden van het Parlement, de bijeenkomst in Berlijn op 25 maart is een belangrijke gebeurtenis. Vijftig jaar Europese integratie is zeker de moeite van het vieren waard. Het is een gelegenheid om al hetgeen ons verenigt, naar voren te halen en onze gemeenschappelijke waarden en principes te benadrukken.
We kunnen deze gelegenheid nog belangrijker maken door niet alleen terug te blikken, maar ook vooruit te kijken. Dit is een kans om onze gemeenschappelijke doelstellingen en ambities te bevorderen, ons wederzijds respect en onze solidariteit te benadrukken en te herhalen dat we vastbesloten zijn een betere en sterkere Unie op te bouwen ten behoeve van alle Europeanen.
Daarom heeft de Commissie in mei vorig jaar het initiatief genomen en een voorstel gedaan tot een Interinstitutionele Verklaring ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de ondertekening van het Verdrag van Rome. Het Duitse voorzitterschap werkt hard aan een tekst waarmee verschillende doelstellingen kunnen worden bereikt. We zijn het er allemaal over eens dat de tekst kort en toegankelijk moet zijn, dat hij gemakkelijk leesbaar moet zijn en een houdbaarheidsperiode moet hebben van langer dan een paar dagen of weken. We zijn het er allemaal over eens dat de tekst de successen van vijftig jaar Europese integratie moet roemen, maar ook vooruit moet kijken en de Europeanen moet inspireren voor de toekomst. We willen allemaal in de tekst weerspiegeld zien wat Europa speciaal maakt voor ons, in wat we waarderen en in hoe we werken. Dit is geen gemakkelijke taak, maar we zijn bij kanselier Merkel, minister Steinmeier van Buitenlandse Zaken en hun competente medewerkers in uitstekende handen.
Ik denk dat het besluit om zowel het Europees Parlement als de Europese Commissie rechtstreeks bij het proces te betrekken, volledig gerechtvaardigd is gebleken. De besprekingen die zijn gevoerd tussen het Parlement en de Commissie, en met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, hebben waardevolle stof tot nadenken opgeleverd, die kan bijdragen aan de algemene overpeinzingen en aan het essentiële werk van het voorzitterschap. Uit de bilaterale discussies en uit de gedachtewisseling in de Europese Raad van vorige week is gebleken dat er een brede consensus bestaat over het doel, de reikwijdte en het karakter van de Verklaring. Het eindresultaat zal een waarlijk Europees engagement zijn om voorwaarts te gaan.
Een groot deel van de discussie in deze laatste dagen zal gaan over de juiste bewoordingen waarmee de toekomstige ambities van de Unie in de tekst weergegeven moeten worden. In januari heeft voorzitter Barroso in dit Parlement uiteengezet hoe wij over enkele belangrijke punten denken. De Europese Raad van vorige week zou ons nieuw vertrouwen moeten geven, zodat we niet terughoudend hoeven te zijn. We kunnen zowel ambitieus als geloofwaardig zijn. De Europese Unie kan en zal een motor blijven voor positieve verandering in Europa en in de wereld.
We vinden dat de tekst concreet maar niet al te specifiek moet zijn. De tekst moet het karakter van de Europese Unie weergeven, en daarom zal het juiste evenwicht moeten worden gevonden tussen het algemene en het bijzondere, tussen het gemeenschappelijke en het individuele. We bevorderen groei en economische ontwikkeling binnen een sterk sociaal kader. We vergroten de veiligheid en bevorderen de individuele rechten. We werken hard aan het verdedigen van de belangen van Europeanen, maar we doen dat met een scherp besef van onze verantwoordelijkheid jegens de mondiale gemeenschap, zoals minister Steinmeier zojuist ook heeft gezegd. Dit wordt soms ten oprechte opgevat als een recept voor een Europa van de kleinste gemene deler. Dat is een misvatting. Het is veeleer een praktische erkenning van het feit dat we in een complexe, snel veranderende wereld licht van tred moeten zijn en nieuwe oplossingen moeten vinden voor diepgewortelde problemen. Dit is precies wat we nu doen op het gebied van klimaatverandering en energie.
Het is ook belangrijk over te brengen dat de Europese Unie niet alleen wordt bepaald door wat Europa doet, maar ook door de manier waarop de Unie werkt. Democratie, transparantie en rekenschap en verantwoordelijkheid zijn tegenwoordig belangrijke beginselen, beginselen waardoor de Unie zich laat leiden. Wij zouden de lidstaten en de instellingen een belangrijk signaal geven indien we onderstreepten dat de Unie zich inzet voor een democratische werkwijze.
De bijeenkomst in Berlijn valt precies halverwege het Duits voorzitterschap en is een belangrijke stap op weg naar de hervatting van de Verdragswijziging waarmee de instellingen van de Europese Unie moeten worden versterkt. De bijeenkomst volgt op de bijzonder geslaagde Europese Raad van vorige week. Deze Europese Raad heeft aangetoond dat de doemdenkers het bij het verkeerde eind hebben, en heeft laten zien dat een Europese Unie van zevenentwintig lidstaten net zo sterk en doortastend is als de eerdere incarnaties van de Unie. De uitbreiding heeft ons werk een duidelijker doel en meer dynamiek gegeven, en ik ben ervan overtuigd dat uitbreiding dit kan blijven doen.
Als we vooruitkijken, zien wij dat de Europese Raad van juni de volgende belangrijke test zal zijn. Kunnen we in grote lijnen overeenstemming bereiken over de manier waarop we verder moeten gaan met het constitutionele en institutionele debat? Het werk van vorige week zal zeker helpen. Het heeft zeker geholpen om een einde te maken aan de mythe dat de Europese Unie in zekere zin obsessief aan het navelstaren is en onverschillig staat tegenover de echte zorgen van de burgers. Luid en duidelijk moet de boodschap klinken dat we, als we ons zorgen maken over onze instellingen, dat doen omdat we willen dat ze goed werken, zodat we de verwachtingen van onze burgers kunnen waarmaken en kunnen voldoen aan de hoge normen van de democratie.
Ik ben tot slot van mening dat we met betrekking tot de Verklaring van 25 maart in Berlijn op het goede spoor zitten om te kunnen voldoen aan de doelen die afgelopen mei door de Europese Commissie zijn geschetst, door de Europese Raad zijn goedgekeurd en door dit Parlement zijn ondersteund. De Verklaring zal de inspanningen om het constitutionele en institutionele debat tot een goed einde te brengen, een nieuwe impuls en een gevoel van urgentie geven. Zij zal de inspanningen mobiliseren rond brede kernprioriteiten. Zij zal een Europese Unie tonen die verenigd is in haar streven om te voldoen aan de ambities van onze burgers en om het toekomstige werk van de Unie dezelfde dynamiek en hetzelfde succes te geven als we de afgelopen vijftig jaar op ons Europese avontuur hebben gekend.
(Applaus)
Jo Leinen (PSE), voorzitter van de Commissie constitutionele zaken. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, geachte afgevaardigden, de Commissie constitutionele zaken heeft drie keer gediscussieerd over de Verklaring van Berlijn. We hebben u de uitkomsten schriftelijk toegestuurd, met het oog op uw onderhandelingen met het Duitse voorzitterschap.
Ik denk dat we het vrij gemakkelijk eens kunnen worden over drie van de vijf hoofdstukken. De successen en verworvenheden uit het verleden staan buiten kijf. De Europese Unie is een groot vredesproject, een groot vrijheidsproject en een recept om de welvaart en veiligheid van de burgers te waarborgen. Dat dient in de Verklaring ook tot uitdrukking te komen.
Ook over de waarden kunnen we het snel eens worden. Die zijn immers vastgelegd in het Grondwettelijk Verdrag, en naast de klassieke waarden democratie, mensenrechten en rechtsstaat, hechten wij ook grote waarde aan solidariteit en gelijkheid. Op dit punt dient de Verklaring van Berlijn niet te spreken van de European Way of Life, maar van het Europese sociale model, waaraan wij willen vasthouden en dat wij in de toekomst willen blijven voortzetten. Dit speciale model van individuele vrijheid, gekoppeld aan collectieve zekerheid, is kenmerkend voor de sociale modellen in Europa.
Ik denk dat ook de uitdagingen voor de toekomst waarvan in de Verklaring gewag wordt gemaakt, voor de hand liggen. Ze zijn genoemd, en we hoeven niet nog eens apart op iedere uitdaging in te gaan. We worden geconfronteerd met een handvol enorme, belangrijke problemen. Op het vraagstuk van de klimaatbescherming zijn op de Top van vorige week voortreffelijke antwoorden gegeven.
Lastiger wordt het als het gaat om de beschrijving van de onderscheidende kenmerken van de EU. Op dit punt zouden de Commissie constitutionele zaken en het Europees Parlement graag zien dat wij ons in de Verklaring van Berlijn achter de communautaire methode schaarden. Deze onderscheidt de EU van alle andere internationale organisaties, daar de communautaire methode dit Parlement, als rechtstreeks gekozen vertegenwoordiging van 500 miljoen burgers, een medebeslissingsrecht geeft, hetzelfde medebeslissingsrecht als de Raad bij het opstellen van wetten, normen en regels voor de bevolking van onze lidstaten. Wij zouden graag zien dat de communautaire methode ook de standaardmethode in de tweede en derde pijler werd, zodat niet meer alleen de regeringen de wetten maken, maar ook de volksvertegenwoordiging daarbij betrokken wordt.
De lakmoesproef voor de Verklaring van Berlijn is het vijfde gedeelte, dat gaat over de verplichtingen van de regeringen. Hieruit zal blijken of alles wat in de eerdere gedeelten staat geschreven, ook gemeend is. Het publiek zal hier scherp op letten. Naar mijn mening dienen wij te erkennen dat de huidige Verdragen ontoereikend zijn en dat wij een nieuw fundament, nieuwe middelen en nieuwe mogelijkheden nodig hebben voor de Europese Unie. Wij dienen ons achter het nieuwe Verdrag te scharen. Alles wat minder is dan dit globale compromis zou onvoldoende zijn.
De voorzitter van de Raad heeft op de Top over klimaatbescherming van vorige week moed getoond. Ik hoop dat zij dezelfde moed tentoonspreidt bij de Verklaring van Berlijn, want als het voorzitterschap in maart moed toont, plukt het daarvan de vruchten op de Top in juni. Ik wens het Duitse voorzitterschap veel succes.
(Applaus)
Joseph Daul, namens de PPE-DE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, waarde collega’s, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten heeft van meet af aan gepleit voor een sterker geïntegreerd en een sterker verenigd Europa. Wij hebben altijd geijverd voor verdieping van Europa, voor een politiek en ambitieus Europa. Wat ons altijd al verenigde, was de verdediging van de waarden, de bevordering van de vrijheden en met name de vrijheid van ondernemen en werken, de vrijheid om de vruchten te plukken van het werk, evenals de waarborging van de veiligheid.
Het Verdrag van Rome was de eerste steen van het Europese bouwwerk. Datgene wat oorlog onder ons heeft veroorzaakt, is nu niet alleen onmogelijk maar zelfs ondenkbaar geworden. Toen ik kind was, was oorlog gewoon de realiteit. Ik ben blij en trots dat deze realiteit nu in ons werelddeel een abstractie is geworden, omdat wij dat wilden. Zoals ik altijd tegen jongeren zeg, is niets voor eeuwig verworven maar ook niets voor eeuwig verloren.
Wij zijn echter niet allen gelijk ten overstaan van dit succes. Alle Europese naties hebben gestreden voor vrijheid, vrede en welvaart, maar een aantal onder hen heeft vijftig jaar lang moeten lijden onder een dictatuur, onder vrijheidsberoving en onzekerheid onder het communistische juk. De Midden- en Oost-Europese landen probeerden telkens weer om zich aan deze kunstmatige deling te ontworstelen en terug te keren tot de familie waar zij vandaan kwamen, en om Europa eindelijk in staat te stellen met twee longen te ademen.
Ik wil hier met bewondering en genegenheid hulde betuigen aan de volkeren en burgers van deze landen. Zonder hen, zonder de revoluties van 1956, 1968 en 1980 zou Europa nooit deze “fluwelen revolutie” aan het einde van de jaren tachtig mee hebben gemaakt. En de Muur van Berlijn zou dan ongetwijfeld nog de schande zijn geweest van ons vasteland.
Wij moeten ook in gedachten houden dat het jaar 2007 niet alleen de vijftigste verjaardag is van het Verdrag van Rome, maar ook de zestigste verjaardag van het Marshallplan. Zonder de hulp van de Amerikanen, zonder hun vastberaden engagement voor de Europeanen, zouden de verklaring van Schuman en het Verdrag van Rome op veel meer hinderpalen zijn gestuit. De afgelopen vijftig jaar waren een succes, en met de hereniging van het continent wordt deze geschiedenis op fortuinlijke wijze besloten. Ik geloof echter dat deze eeuw, mits wij het willen, ook een echte Europese eeuw kan zijn. Het Verdrag van Rome vormt de grondslag van de Europese Unie: nooit in de geschiedenis werd op betere wijze uitdrukking gegeven aan de wil om samen te leven. Ons continent is op die manier een plek geworden niet van verdeling maar van gelijkenis en toenadering
De Europese Unie beperkt zich niet tot de uitvoer van goederen en diensten. Zij draagt ook onze waarden uit. Wij treden op als een stabiliserende kracht. Kon de vrede niet in Zuidoost-Europa terugkeren omdat vooruitzicht werd geboden op een nauwere samenwerking? De komende vijftig jaar zullen echter voor al onze landen rijk zijn aan nieuwe uitdagingen, maar wij beginnen niet bij nul. Verre van dat!
De eerste voorwaarde voor succes is dat wij ons zelfvertrouwen herwinnen, dat wij ons bewust zijn van onze troeven en onze middelen gebruiken. In een onstabiele en geglobaliseerde wereld is de tweede voorwaarde voor succes dat men realistisch is, dat men zonder dralen, met vastberadenheid en enthousiasme inspanningen onderneemt om zich aan te passen. Aanpassing betekent geen afvlakking; aanpassing betekent niet dat men moet afzien van wat men is. Hervorming betekent niet dat men bij de pakken moet neerzitten en zich van zijn identiteit moet laten beroven. De Europeanen hebben een sterk ontwikkeld gevoel voor menselijke waardigheid, voor de noodzaak de mens te eerbiedigen. Bovendien biedt Europa met de sociale markteconomie een samenlevingsmodel dat ver afstaat van “eenieder voor zich” en van de uitwassen van de consumptiemaatschappij.
Het besluit van de Europese Raad van vorige week betekent dat ambitieuze gemeenschappelijke doelstellingen worden vastgesteld op het gebied van energie en klimaatverandering.
De huidige context wordt gekenmerkt door vijf grote uitdagingen: demografie, mondialisering, multipolariteit, energie en opwarming van de aarde, en niet te vergeten bestrijding van terrorisme. In een geglobaliseerde wereld, in een wereld waarin nieuwe polen als paddestoelen uit de grond schieten - en ik denk daarbij aan Azië maar ook Brazilië - moet Europa reageren met economische en sociale hervormingen. Europa moet munt slaan uit zijn geschiedenis en zijn samenlevingsmodel. De wereld is onzeker, terrorisme is een dagelijkse realiteit geworden, en daarom moet Europa blijk geven van zowel standvastigheid als vastberadenheid. Europa mag zich niet laten gijzelen door de terreur.
Dat zijn, geachte collega’s, dames en heren, de waarden die wij na vijftig jaar Europese integratie nalaten. Dat zijn de uitdagingen die wij op ons moeten nemen in een nieuw perspectief. Onze fractie, de PPE-DE-Fractie, is van mening dat de komende generaties zich in een nieuwe wereld alleen kunnen ontwikkelen en ontplooien als zij vertrouwen hebben in hun creatieve capaciteiten en hun aanpassingvermogen. Onze taak is weliswaar bescheiden maar veeleisend. In deze overgangsperiode moeten wij impasses zien te vermijden, de goede weg zien te vinden en samen solide fundamenten gaan leggen. Een dergelijke taak vergt een heldere geest maar ook politieke moed.
(Applaus)
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, geachte afgevaardigden, de tekst van de Verklaring van Berlijn is ons nog niet bekend. Daarom is het zinvol om niet over de tekst, maar over de context van deze Verklaring te praten. In de toespraken van de fungerend voorzitter van de Raad en commissaris Wallström, maar ook van de heer Daul en de heer Leinen valt een zekere onzekerheid te beluisteren in verband met deze tekst, omdat de verwachtingen zo hooggespannen zijn. Waarom is dat zo? Waarom worden er zoveel verwachtingen opgenomen in een tekst die niet meer is dan een van de vele teksten? Het antwoord is simpel: omdat wij allemaal het gevoel hebben dat wij op een tweesprong staan. Het kan best zijn dat de Europese integratie even succesvol zal blijven verlopen als in de afgelopen vijftig jaar, maar het kan ook zijn dat wij ons verwijderen van de Europese integratie en een andere weg inslaan, een weg naar de onzekere toekomst van de renationalisering, met alle risico’s van dien.
Wij hebben allemaal een gevoel van onzekerheid. Daarom moet de Verklaring van Berlijn, liefst in de vorm van een bondige tekst, een boodschap van hoop overbrengen, van de hoop dat wij ook in de toekomst kunnen presteren wat we in de afgelopen vijftig jaar hebben gepresteerd. Maar één ding kan echt niet meer: we kunnen ons niet tevredenstellen met het beschrijven van de successen van de afgelopen vijftig jaar. Jammer, maar dat is de realiteit. Ik zal u zeggen waarom ik denk dat dit jammer is, en ik citeer de Luxemburgse minister-president Jean-Claude Juncker, die bij de uitreiking van de Karel de Grote-prijs in Aken zei: “Voor mijn kinderen is Adolf Hitler net zo ver weg als keizer Wilhelm II voor mij”. Dat is gevaarlijk. Hoe verder de geschiedenis voortschrijdt, hoe groter de risico´s worden van intolerantie, haat, etnische uitsluiting, territoriale aanspraken. Wij dachten dat deze gevaren overwonnen waren, maar ze zijn niet overwonnen. Zij zijn nog allemaal aanwezig. Ook in dit Parlement zitten ze, de propagandisten van deze duivelse geest. Toch dienen wij ons af te vragen waarom de jonge generatie niet zo enthousiast strijdt voor de Europese integratie als de heer Daul. Het antwoord is: omdat het geschiedenis is.
Indien wij willen voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt, moeten wij tegen de jonge generatie het volgende zeggen. Oké, dat hebben we bereikt, en de eis die jullie aan ons stellen, namelijk dat vrede vanzelfsprekend is, is in orde, maar we hebben nieuwe methoden nodig om de vrede langdurig te kunnen waarborgen. Willen we de vrede langdurig waarborgen, dan moeten we het klimaat op deze planeet beschermen. Hoe meer gebieden op aarde onbewoonbaar raken, hoe groter de migratiestromen zullen worden die de vrede steeds meer bedreigen. Vroeger waarborgden we vrede door integratie; in de toekomst kunnen we vrede alleen waarborgen als we klimaatverandering tegengaan. Sociale stabiliteit houdt in dat jonge mensen weten dat ze fatsoenlijk werk kunnen vinden, met een fatsoenlijk salaris waarvan ze fatsoenlijk kunnen leven. De jonge generatie hoopt echt niet miljonair te worden. Dat is een mooie droom, maar wat de mensen wel willen is de mogelijkheid om te trouwen, of te gaan samenwonen, kinderen te krijgen van wie ze weten dat ze in vrede kunnen opgroeien en een sociaal perspectief hebben, zoals wij hebben gehad. De mensen willen dat Europa hun deze kans biedt, in deze geglobaliseerde wereld.
Zij willen nog een derde ding, namelijk onderwijs en scholing. Vroeger golden een fatsoenlijk pensioen en een fatsoenlijke ziekteverzekering als levensbasis die diende te worden gewaarborgd. Straks komt deze rol toe aan onderwijs en scholing. Als Europa het kenniscontinent met het grootste concurrentievermogen wil worden, dan moeten er goed opgeleide en levenslang lerende mensen wonen. Op die manier worden onderwijs en scholing een bouwsteen van een veilige, sociale toekomst. Kortom, de rol die de Europese territoriale, geografische, economische en sociale integratie in de afgelopen vijftig jaar heeft gespeeld, zal de komende vijftig jaar moeten worden overgenomen door de bestrijding van klimaatverandering, door onderwijs en scholing en fatsoenlijk werk. Dat kan in een bondige tekst worden samengevat. Hoe korter en bondiger de tekst is, hoe beter de boodschap overkomt. Het succes van de afgelopen vijftig jaar is op zijn eigen wijze tot stand gebracht; het succes van de komende vijftig jaar moet met nieuwe methoden worden verwezenlijkt. Als wij erin slagen dit in deze Verklaring te formuleren, en als wij daarbij een steun in de rug krijgen met de integratiewil van zevenentwintig landen, dan kiezen wij de juiste richting op de tweesprong waarop wij ons nu bevinden.
(Applaus)
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een belangrijke verjaardag is altijd een goede gelegenheid om een balans op te maken. Wat dachten de Europeanen vijftig jaar geleden bij de ondertekening van het Verdrag van Rome? Ongetwijfeld waren ze hoopvol en misschien waren ze ook optimistisch, maar ze waren allesbehalve zeker van succes. En toch staat de Europese Unie aan de basis van de veiligheid, welvaart en kansen die onze volken nu genieten.
We leven in een Europa van vrijheid en veiligheid, van welvaart en kansen, en van samenlevingen en economieën die opener zijn dan ooit tevoren. Onze generatie heeft meer nagestreefd, en bereikt, dan onze ouders ooit hadden kunnen dromen. De Verklaring van Berlijn moet echter niet zozeer onze trots op het verleden als wel onze vastberadenheid voor de toekomst weerspiegelen.
Mijnheer de fungerend voorzitter, het proces is ontmoedigend ondoorzichtig. Iedereen houdt van een verrassing op zijn of haar verjaardag, maar het is bizar dat we een debat houden over een Verklaring zonder zelfs maar te beschikken over een concepttekst! Mijnheer de fungerend voorzitter, u hebt gezinspeeld op wat er eventueel in de Verklaring komt te staan. U hebt ons verzekerd dat de spin doctors bij het Bundeskanzleramt nog hard aan het werk zijn, maar toch is de kans dat we over de tekst kunnen debatteren, op zijn zachtst gezegd gering. U moet dus niet verbaasd zijn als vele van ons het gevoel hebben afgescheept te worden.
We willen een Verklaring die vooruitkijkt naar de uitdagingen waarvoor we gesteld staan, een Verklaring die ons de kans geeft onze inzet voor de waarden, de doelen en de toekomst van de Europese Unie opnieuw te bevestigen, een Verklaring die onze burgers weer aan boord van het Europese project haalt, in een tijd dat onze landen meer dan ooit samen moeten optreden.
Een uitgebreid en open Europa heeft behoefte aan meer solidariteit tussen zijn landen en zijn burgers, aan economische hervormingen, zoals ook erkend is door de Europese Raad, en aan een bredere missie om zijn waarden in de wereld uit te dragen. Gelet op de mondiale problemen van de groeiende wereldbevolking, van migratie, klimaatverandering, internationaal georganiseerde misdaad en terrorisme, biedt de Verklaring de lidstaten de gelegenheid om de burgers uit te leggen waarom de EU nu meer dan ooit zo belangrijk is, waarom we ons met landen buiten onze grenzen en met culturen buiten ons gezichtsveld moeten inlaten.
De Europeanen zouden hier niet bang voor moeten zijn. Het is de openheid van Europa die Europa sterk heeft gemaakt. Als wij ons terugtrekken in het fort Europa, in de anachronistische idee van natiestaten en beschermde economieën, of van christelijk fundamentalisme, zouden we alleen maar teruggeworpen worden naar een tijd waarin de Europeanen slechts één burgerschap en slechts een nationale identiteit hadden.
Ons advies aan het Duitse voorzitterschap is: houdt het kort en eenvoudig. Laat het een tekst zijn die je op de deur van een kerk in Wittenberg zou kunnen spijkeren of - als de kanselier het te druk heeft om helemaal naar Wittenberg te reizen - dan toch minstens op de Wittenbergplatz in Berlijn!
Ik hoor dat de ontwerptekst momenteel twee bladzijden beslaat. Als dat waar is, is de tekst al één bladzijde te lang. Mijn collega's van de Alliantie van Liberalen en Democraten in het Comité van de Regio's hebben een missiestatement van één pagina voor de Europese Unie opgesteld, die ik u kan aanbevelen. In negen punten wordt alles gezegd wat gezegd moet worden, namelijk dat de Europese integratie een succes is en dat dit succes voortgezet moet worden.
(Applaus)
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, Robert Schuman heeft op 9 mei 1950 in de Salon de l’Horloge te Parijs in een historische verklaring aan de pers gezegd: “Europa kan niet in één keer gemaakt worden, noch kan alles tegelijk opgebouwd worden. Europa moet gestalte krijgen via concrete resultaten die een echte solidariteit zullen creëren”.
In de halve eeuw die sedert de ondertekening van de Verdragen is verstreken, is er heel wat tot stand gekomen en is er veel gemeenschappelijk beleid opgezet. Het politieke Europa laat echter nog altijd verstek gaan, ondanks dat er steeds meer behoefte is aan een politiek Europa, aan een Europa dat de nationale staten respecteert. Zonder een buitenlands en defensiebeleid blijft de Unie mank. In internationale besprekingen komt de onderhandelingspositie van de Unie niet overeen met haar werkelijke grootte en de omvang van haar economie. Ons primaire doel blijft momenteel het debat over een nieuw verdrag - over hèt nieuwe Verdrag - te hervatten zonder voorbij te gaan aan de weigering van twee, tot de grondleggers behorende landen, noch aan de ratificatie door de meeste lidstaten.
Een Unie van zevenentwintig landen kan niet functioneren met regels die voor de Vijftien al krap waren. Het wetgevingswerk moet verbeterd worden, er moet iets gedaan worden aan de patstelling in het besluitvormingsproces en aan de buitensporige complexiteit van de voorschriften, en er moet meer duidelijkheid komen over de rolverdeling. Ook moeten wij opnieuw de kwestie opnemen van ons waardenstelsel en de historisch-culturele basis daarvan - van onze Grieks-Romeinse geschiedenis en de joods-christelijke tradities tot de verovering van een liberale en seculiere staat - en deze opnieuw bekrachtigen. Alleen een interculturele dialoog kan garanties bieden voor de toekomst, maar om die dialoog met anderen te verkrijgen, moeten wij eerst onszelf kennen en herkennen.
De toekomst van Europa kan niet los worden gezien van de constatering dat de huidige situatie anders is dan vijftig jaar geleden. De immigratie, en met name illegale immigratie, bereikt onderhand een gevaarlijke limiet en heeft het aanzien van onze steden veranderd. De aanwezigheid van andere culturen dwingt ons tot extra inspanningen om een dialoog te verzekeren en respect voor de regels af te dwingen. Er is behoefte aan een gemeenschappelijk beleid en de lidstaten moeten bereid zijn om de grenzen, de interne orde en het respect van de mensenrechten te waarborgen. Het immigratievraagstuk moet aangepakt worden in een context van democratie en legaliteit, met eerbiediging van de menselijke waardigheid en gemeenschappelijke regels: er is geen sprake van echte cultuur als er geen erkenning van de persoonlijke waardigheid is.
Een ander aspect dat belangrijk is voor onze toekomst, is het wederzijdse naleving van de handelsvoorschriften. Namaak, dumping, de kwestie van het oorsprongsmerk, eerbiediging van elkaars regels: dit zijn allemaal problemen die vastberaden aangepakt en opgelost moeten worden, als wij althans willen voorkomen dat de productiesectoren van de Unie weggeconcurreerd worden door een oneerlijke markt. Overigens is een oneerlijke markt op den duur ook funest voor de ontwikkelingslanden en de landen die thans in economische opmars zijn, met alle rampzalige gevolgen voor de werkgelegenheid en het sociaal beleid van dien.
De liberalisering van de wereldhandel moet gelijke tred houden met de verzekering dat de zorgstelsels die de Europese werknemers verworven hebben, overeind blijven en langzaam maar zeker ook worden toegepast in de landen die daar momenteel van verstoken zijn.
“De bijdrage die een georganiseerd en vitaal Europa aan de beschaving kan geven, is onontbeerlijk voor het behoud van vreedzame betrekkingen”, verklaarde Schuman in 1950 en hij voegde daaraan toe: “de wereldvrede kan alleen beschermd worden door middel van creatieve inspanningen die evenredig zijn aan de gevaren die ons bedreigen”. De dreiging van het terrorisme, gevoed door het jihad-fundamentalisme, hangt als een zwaard van Damocles boven de gehele wereld. Het is meer dan ooit noodzakelijk dat wij moedig en creatief te werk gaan.
Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik weet niet waar u uw vertrouwen vandaan haalt, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Over vertrouwen praten is één ding, maar het echt hébben is vers twee. Ik hoor praten over de successen van Europa. Best, maar als we het hebben over rijkdom en stabiliteit, dan moeten we ook praten over armoede, want die is er ook in Europa. Daarover heb ik vandaag echter nog niets gehoord.
En als we het hebben over de rechtsstaat, dan moeten we het ook over de burgers hebben die geen rechten hebben in Europa. Dat wordt vaak vergeten, en daar kom ik nog op terug. Wat betreft het onderwerp ‘vertrouwen in de procedure’: ja, ik behoor tot de fractie die geen vertrouwen heeft in de procedure. Geheimzinnigdoenerij gaat niet samen met dialoog en democratische openheid. Dat is onmogelijk. Ik geloof ook niet in sherpa’s, in biechtstoelen, en in al die fratsen, want uiteindelijk moet ook in de openbaarheid worden gebracht waar de tegenstellingen liggen tussen de individuele burgers in Europa.
We hebben het gezien bij de referenda in Frankrijk en Nederland. Als wij de mensen in Europa niet weten te raken door openlijk te discussiëren over de problemen die we hebben, dan krijgen we ze niet mee. De tekst moet dan ook kort en eenvoudig zijn, maar niet banaal. Dat is het gevaar van uw strategie: de banaliteit die eruit voortvloeit. U sprak over het klimaat, en dus raad ik u aan om moed te tonen op dit terrein. Formuleer de doelstellingen ondubbelzinnig, zodat we ze begrijpen. De doelstellingen zouden wat betreft het klimaat moeten zijn: maximaal twee graden opwarming in de komende vijftig jaar en een doeltreffender gebruik van de natuurlijke hulpbronnen, niet alleen van energie, maar ook water, papier, koper en aluminium, en bovendien zou de Europese Unie over vijftig jaar haar energie voor honderd procent moeten winnen uit hernieuwbare energiebronnen. Dat zouden doelen zijn waarvan de burgers zouden zeggen: dat is niet mis, dat zijn me nog eens plannen. Ik ben reuze benieuwd naar uw tekst.
En als u het over het klimaat hebt, moet u zeggen dat we een stabiliteitspact nodig hebben. We moeten de Commissie in staat stellen om in te grijpen in landen die zich niet aan de regels houden, net zoals bij het stabiliteits- en groeipact voor de gemeenschappelijke munt het geval is. Bindende doelstellingen zonder sancties: dat komt niet eens in mijn eigen pedagogische theorie voor, en die is echt vrijheidsgezind. Zonder sancties is dit alles niet te handhaven.
Op een gegeven moment moest ik even slikken, mijnheer de voorzitter. U zei namelijk dat een van de punten de strijd tegen illegale immigratie is. Zonder ook maar met één woord te reppen over de vijftig miljoen legale immigranten die hier wonen, die dezelfde rechten moeten hebben als alle Europeanen, bent u meteen beginnen te spreken over illegale immigranten. Het probleem van Europa is dat wij die mensen niet erkennen en altijd bestempelen als ´illegaal´. U moet niet denken dat dit een gering probleem is. Er is een klein Europees land dat erg trots is op de Franse Revolutie, maar toch heeft een van de belangrijkste kandidaten voor het presidentschap onlangs voorgesteld om een ministerie voor immigratie en nationale identiteit in het leven te roepen. Dat is het gevaar dat Europa bedreigt, namelijk dat wij immigranten als gevaar voor onze Europese identiteit zien. U schudt het hoofd. Bezoek dan eens niet alleen ministeries, maar ga ook eens luisteren hoe dit onderwerp wordt besproken in de cafés en kroegen van Europa. Daar komen de Europese burgers. Wij zitten op het verkeerde spoor als wij altijd alleen maar spreken over illegale immigratie en niet over de mensen die hier kunnen worden geïntegreerd. Toen moest ik even slikken omdat ik dacht, ´Oh la la, wat gaat hij nu zeggen?´
Tot slot wil ik u klip en klaar zeggen dat wij trots moeten zijn op de fundamentele waarden die wij in het Handvest van de grondrechten hebben geformuleerd. Daarbij hoort ook dat wij trots zijn op de vrijheid van seksuele geaardheid, vrijheid voor minderheden, vrijheid voor de mensen. Dat zijn zaken die ik graag terugzie in de Verklaring van Berlijn, en niet een of andere verwijzing naar God of iemand anders waarmee we in dit verband niets te maken hebben.
(Applaus)
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de vice-voorzitter van de Commissie, dat de Unie besluit om de vijftigste verjaardag van haar opbouw te vieren, lijkt mij niet meer dan normaal. Een dergelijke viering zou echter ook nuttig kunnen zijn, mits men de gelegenheid aangreep om een heldere blik te werpen op de afgelegde weg en de noodzakelijkerwijs tegenstrijdige lessen zou trekken uit de opgedane ervaring. Als men echter alleen een jubileum gaat vieren, als iedereen alleen maar mag jubelen over de keuzen die voorafgingen aan deze opbouw en zonder enig onderscheid de resultaten daarvan de hemel in mag prijzen, dan zal het, wat de historische analyse betreft, een heel oninteressante aangelegenheid worden en wat de politieke efficiëntie betreft, een slag in het water.
Welnu, alles duidt erop dat de beroemde Verklaring van Berlijn volgens haar initiatiefnemers onder de tweede optie valt. Ik begin met de methode die is gekozen voor de opstelling ervan. In plaats van een breed overleg met de burgers op gang te brengen, heeft men gekozen voor bijna geheel besloten beraadslagingen van de leiders. Dat is mijns inziens een fout. Een tweede overweging houdt verband met de inhoud van de verklaring. Alles duidt er namelijk op dat men een heel algemene tekst voor ons in petto heeft, een tekst die gaat over de - hoe kan het anders - briljante en voorbeeldige balans van vijftig jaar Europese opbouw, over de natuurlijk zeer genereuze gemeenschappelijke waarden en over de noodzakelijkerwijs ambitieuze doelstellingen, met name op sociaal gebied.
Gelooft u nu echt dat de realiteit zoals de burgers die aan hun eigen lijf ondervinden, zo rimpelloos is? Ik ben ervan overtuigd dat geen enkel gesprek over Europa zoden aan de dijk zet als het niet gepaard gaat met een flinke kritische instelling ten aanzien van de oorzaken van de vertrouwenscrisis waaronder de Europese instellingen nu al enkele jaren lang in de ogen van de publieke opinie lijden.
Het is niet alleen mijn fractie die tot die vaststelling komt. Vooraanstaande politici, die betrokken zijn bij het bewind in de Unie, erkennen in privé-gesprekken of gesprekken in besloten kring dat er een probleem is in de verhouding tussen het tot nu toe opgebouwde Europa en de Europeanen. Chronologisch gezien was de laatste die tot deze vaststelling kwam, mijnheer de voorzitter, uw collega, de heer Peer Steinbeck, fungerend voorzitter van de Ecofin-Raad, die sprak over het risico van, en ik citeer: “een legitimiteitscrisis van het Europees economisch en sociaal model”. En hij heeft gelijk. Daarom moet daarover worden gesproken als wij het mooie Europese avontuur opnieuw zin willen geven.
Bovendien wil ik dat de Unie zichzelf de middelen geeft om met opgeheven hoofd uit de crisis te geraken. Samen met mijn fractie vraag ik u om wakker te worden en ervoor te zorgen dat ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome de monden opengaan, en gezegd wordt wat er veranderd moet worden om het pad te effenen naar een echte herleving van het Europees project.
(Applaus)
Nigel Farage, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is een tamelijk gewone morgen in Euroland. Iedereen klopt zichzelf op de schouder en spreekt over het geweldige succes dat we de afgelopen vijftig jaar waren. Er is een bijna religieuze overtuiging dat deze instellingen een oplossing kunnen vinden voor de wereldproblemen. Deze overtuiging is zelfs zo sterk dat een of twee sprekers hier denken dat de Verklaring van Berlijn zelfs het weer in de toekomst zal kunnen bepalen!
Ik heb echter een kleine accentverschuiving opgemerkt. U spreekt nu allen veel meer over vrijheid, democratie, rechten en waarden, alsof het de Europese Unie is die deze dingen heeft uitgevonden. Ik vermoed dat u dit doet omdat u niet echt kritisch wilt nagaan of dit project ook echt werkt.
Denk alleen maar eens aan de economie. De Verenigde Staten van Amerika hebben al in 1985 het BBP per hoofd van de bevolking bereikt dat de EU nu heeft. Nog belangrijker is misschien dat de VS op het gebied van investeringen in onderzoek en ontwikkeling al in 1978 het niveau per hoofd van de bevolking hebben bereikt dat de EU nu heeft. We lopen een hele economische generatie achter op de Verenigde Staten van Amerika. Het sociale model werkt niet. Toch lijkt voor ons de oplossing te zijn: meer van hetzelfde, meer regulering en meer regels. Ik vrees dat dit project economisch gezien alleen maar een nog grotere achterstand zal veroorzaken.
Wat de politiek betreft, geef ik toe dat u in Brussel, Straatsburg en Luxemburg grote, glanzende gebouwen hebt staan en u erin bent geslaagd om meer dan 75 procent van de wetgevende bevoegdheden van de natiestaten over te nemen. U bent echter iets vergeten: u bent de mensen vergeten, u bent de publieke opinie vergeten. U hebt referenda verloren en u hebt ervoor gekozen de resultaten te negeren. Deze bedrieglijke poging van het Duitse voorzitterschap om achter gesloten deuren een pakket samen te stellen dat zonder referendum door de lidstaten gejaagd kan worden, is een recept voor mislukking. Als u hiermee doorgaat, kweekt u het soort onverdraagzaamheid en extremisme waaraan u beweert een einde te willen maken. Ik verzoek u dan ook met klem om de volken van Europa te vragen of ze dit project wel willen.
(Applaus van de IND/DEM-Fractie)
Bruno Gollnisch, namens de ITS-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, vijftig jaar geleden werd in Rome in een bijna algemeen enthousiasme het Verdrag door de zes oprichtende landen van de Unie ondertekend. Inderdaad hadden wij toen net de Tweede Wereldoorlog achter ons, die een echte Europese burgeroorlog was, en wilden de mensen vrede en welvaart. Wat zien wij echter vijftig jaar later?
Uit een boek met gesprekken tussen de heer Rocard en commissaris Bolkenstein - een trouwens zeer interessant boek - komt duidelijk naar voren dat de heer Rocard niet meer van een ‘Europese’ Unie wil horen spreken. Die Unie heeft namelijk Europa verraden: het vrij verkeer van kapitaal, goederen en personen binnen Europa veronderstelde namelijk het bestaan van een redelijke buitengrens. De offers die de volkeren van de lidstaten bereid waren te brengen, vereisten dat bij wijze van tegenprestatie een goede werking van de communautaire preferentie werd gegarandeerd, dat ene lidstaat de voorkeur zou geven aan de productie van willekeurig elke andere lidstaat. Het tegendeel heeft zich echter voorgedaan, aangezien heel Europa voor de leeuwen van de mondialistische belangen is gegooid, met alle wel bekende gevolgen van dien. Men moet de moed hebben om dat hardop te zeggen. Of men streeft naar vrijhandel op wereldniveau, of men bouwt een regionaal geheel in een Europees kader op. Het is het een of het ander.
De gevolgen zijn bekend: het ene bedrijf na het andere gaat over de kop, onze landbouw is gedoemd uit te sterven tot 2013, en zelfs onze diensten bevinden zich op een hellend vlak. Europa heeft werkloosheid, arbeidsonzekerheid en armoede gecreëerd door op onbedachte wijze zijn grenzen open te stellen. Het feit dat de heer Schulz voor Europa als doel vaststelt dat jongeren een baan moeten kunnen krijgen waarmee ze een gezin kunnen stichten en een minimaal bezit kunnen opbouwen, spreekt boekdelen. Als echter de heer Schulz zoiets zegt, en als dat het doel van de Europese Unie moet zijn, dan betekent dat toch dat de Unie gedurende vijftig jaar dit minimale doel niet heeft bereikt, ofschoon dat doel overal elders in de wereld, waar de ontwikkelingen veel belangrijker zijn dan in de Unie, wel en zelfs veel beter wordt verwezenlijkt.
Laten wij daarom proberen onze trots te hervinden, de trots op onze wortelen, onze tradities en onze soevereine naties. Dat heeft niets met haat uit te staan, mijnheer Schulz. Laten wij een gezonde en vruchtbare samenwerking op elke niveau en in alle sectoren zien te hervinden. De naam van onze fractie - Traditie, Identiteit, Soevereiniteit - is wat dat betreft een eerste indicatie van de nieuwe politieke lente in Europa.
Roger Helmer (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze Verklaring van Berlijn verzuimt te erkennen dat de EU ons armer, minder democratisch en minder vrij maakt. De Verklaring probeert om het ene grote probleem heen te draaien dat de staatshoofden in de EU echt bezighoudt, en dat is de olifant in de kamer, de Europese Grondwet.
In 2005 heeft de bevolking van Frankrijk en Nederland overtuigend tegen de Grondwet van de EU gestemd. Daarmee had de Grondwet, overeenkomstig haar eigen bepalingen, nu dood moeten zijn: afgedaan, kapot. Maar net als Dracula of Frankenstein weigert de Grondwet het bijltje erbij neer te gooien. Zonder ook maar even om te kijken naar de kiezers in Frankrijk en Nederland, is onze fungerend voorzitter, de Duitse kanselier Angela Merkel, vastbesloten om de Grondwet op al haar essentiële punten weer boven water te halen. We weten wat het plan is, en we zullen ervoor zorgen dat de mensen het ook weten.
Eerst haalt de Raad er alle elementen uit die aanstoot geven, maar in wezen doet hij niets anders dan de status-quo herformuleren. Waarom zou je de kiezers tegen je in het harnas jagen met verhalen over de suprematie van het Gemeenschapsrecht, als die suprematie feitelijk al bestaat? Het woord ‘grondwet’ zelf heeft voor onrust gezorgd, dus ze zullen nu zeggen dat het slechts een verdrag is, of zelfs een miniverdrag. Ze zullen alle mogelijke procedurele middelen, het nationale constitutionele recht en een passende timing gebruiken om ervoor te zorgen dat er geen referenda plaatsvinden, of dat deze alleen plaatsvinden in kleine landen, nadat alle grote landen de tekst al hebben geratificeerd. We zien nu al dat de labourregering in Groot-Brittannië het publiek milder probeert te stemmen, alvorens haar plechtige belofte met betrekking tot een referendum te verbreken. “Het gaat slechts om bestuurlijke details,” zal de regering zeggen, “dit rechtvaardigt geen referendum.”
We pochen dat we een Unie van waarden zijn, die is gebaseerd op democratie en rechtsstaat, maar in dit proces tonen we een adembenemende minachting voor de mensen en hun meningen. We trappen op hun identiteit en hun aspiraties. We tarten het recht en de democratie. Je kunt de mensen echter niet voor de gek blijven houden. Wanneer de terugslag komt - en die zal zeker komen - wordt dit tot mislukking gedoemd Europese project weggevaagd.
De Voorzitter. - Mijnheer Helmer, wij wensen u een lang leven toe, en uw ervaring in het Europees Parlement zal zeker daartoe bijdragen. Dus het beste gewenst!
Proinsias De Rossa (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me dat ik het debat op dit punt moet onderbreken, maar ik wil, voordat de Commissie en de Raad op het debat van vanochtend reageren, de aandacht vestigen op het feit dat niet één spreker het niet-sektarische karakter van de Europese Unie heeft genoemd en heeft gezegd hoe belangrijk het is dat in de Verklaring duidelijk wordt gemaakt dat de Europese Unie alle religies respecteert, dat zij een seculiere organisatie is en dat zij haar democratische en seculiere karakter moet behouden, als zij haar samenhang wil behouden.
De Voorzitter. - Mijnheer De Rossa, dit was geen motie van orde, maar er zal niettemin nota van worden genomen.
Frank-Walter Steinmeier, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank dat ik nog even de gelegenheid krijg om kort in te haken op dit debat. Ik wil geen uitgebreid commentaar leveren, maar u in de eerste plaats bedanken voor uw bijdragen.
Uit de discussie is, mijnheer Leinen, gebleken dat het echt niet zo gemakkelijk is om het samen eens te worden over de inhoud van de waarden in deze Verklaring van Berlijn. Uit de spanbreedte van de discussie - van verwachtingen die met name betrekking hebben op de procedure zoals de communautaire methode enerzijds, tot verwachtingen ten aanzien van hoge doelstellingen zoals het tegengaan van klimaatverandering en de vrijheid van seksuele geaardheid, zoals de heer Cohn-Bendit die uitte, anderzijds - blijkt wel hoe lastig het is om in de Verklaring van Berlijn alles tot zijn recht te doen komen.
Ik kan u echter verzekeren dat, als wij ons best doen om de discussie in haar hele spanbreedte enigszins evenwichtig en met oog voor de geschiedenis van de Europese Unie weer te geven, er voor iedereen iets in kan zitten. We hebben in deze vijftig jaar gemeenschappelijke documenten tot stand gebracht waarnaar wij kunnen verwijzen. De discussies tussen het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten vinden niet alleen plaats om een Verklaring van Berlijn op te kunnen stellen, maar ook om gebruik te kunnen maken van de ervaring die wij hebben opgedaan bij de ambitieuze poging om een balans op te maken van de Europese Unie en van haar toekomstige uitdagingen.
Naar aanleiding van de bijdrage van de heer Cohn-Bendit wil ik graag iets rechtzetten. Uw betoog was een fraai staaltje demagogie. Natuurlijk ben ik niet zo naïef om in mijn redevoering te spreken over de strijd tegen illegale migratie. Ik snap wel dat u dit nodig had om uw betoog aan op te kunnen hangen, maar ik sprak over de vrijheid van de mensen en over burgerrechten, en ik sprak in dit verband over een gemeenschappelijke benadering van illegale migratie. Dat is meer dan een nuanceverschil. Ik wil u dus vragen daarmee in het vervolg rekening te houden. U mag wel verwachten dat iemand die niet toevallig, maar met hart en ziel in Berlijn woont, iets begrijpt van de problemen die migratie en immigratie met zich meebrengen en snapt dat we als nationale staten verplicht zijn daarvoor goed beleid te ontwikkelen.
(Applaus)
Tegen alle andere leden van het Parlement wil ik zeggen dat de discussie die ik hier vandaag heb gehoord, veel weg heeft van de discussie die u, mijnheer de Voorzitter, afgelopen week hebt gevoerd tijdens het diner van de regeringsleiders van de lidstaten. Ik heb de indruk dat negentig procent van de wensen en verwachtingen die hier naar voren zijn gebracht, overeenkomt met de sleutelwoorden en oproepen die wij hebben gehoord tijdens de discussie van afgelopen donderdagavond. U hoeft dus niet bang te zijn dat er daarvan veel verloren zal gaan in onze ambitieuze poging om een Verklaring van Berlijn te formuleren. Op ons rust natuurlijk wel de plicht om dit in algemeen begrijpelijke bewoordingen te formuleren.
Tot slot nog een opmerking over de communautaire methode waar de heer Leinen het over had. Ik besef natuurlijk heel goed dat de Europa-experts precies weten wat er met deze term bedoeld wordt, en dat deze term voor ons bekende connotaties heeft, maar dergelijke sleutelwoorden moeten worden ´vertaald´ en mogen niet als zodanig in de tekst terug te vinden zijn. Wij zullen echter waarborgen dat de geest van dergelijke wensen terug te vinden zal zijn in de Verklaring.
(Applaus)
De Voorzitter. - Ik ben de fungerend voorzitter zeer dankbaar. U sprak over de kracht van de Europese instellingen. Welnu, deze zal tot uitdrukking komen.
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil twee korte, aanvullende opmerkingen maken over deze interessante bijdrage aan het debat over de inhoud van de Verklaring van Berlijn.
De eerste heeft te maken met het feit dat het Europese bouwwerk, of het Europese project, nog niet ‘klaar’ is en nooit helemaal klaar zal zijn. Het is een bouwwerk waaraan we voortdurend werken. Ik denk dat dit een voorbeeld daarvan is. Met alle successen en tekortkomingen is dit waar we nog steeds mee bezig zijn. We voegen een nieuw stukje toe aan de puzzel, of aan het gebouw van Europa. Ik denk dat het, zoals meerderen van u hebben gezegd, heel belangrijk is dat we niet alleen terugkijken, maar ons veeleer concentreren op wat we in de toekomst willen. Hoe zit het met de 20jarigen van nu en hun dromen voor de toekomst? Hoe kunnen we die dromen beschrijven? Hoe kunnen we een visie voor de toekomst schetsen?
U bent de rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van de volken van Europa. U moet goed op de hoogte blijven van wat er zoal leeft. Vandaag hebt u hier ook gewag gemaakt van wat u hebt gehoord. U hebt aangegeven wat volgens u in deze Verklaring opgenomen moet worden.
Ten tweede kunnen we niet doorgaan met de verwezenlijking van een Europees project en met de opbouw van een Europese samenwerking, als we de mensen niet achter ons hebben, en als we niet democratisch, open en transparant werken. Dat is volstrekt duidelijk. Hoeveel kritiek u ook heeft, dat is precies wat er in dit debat gebeurt. Of niet soms? Het is open, het is publiek en het komt in de media. Wat u hier zegt, wordt gehoord. We begrijpen dat je niet met 450 miljoen mensen over de inhoud van een tekst van twee bladzijden kunt onderhandelen, maar we kunnen er wel voor zorgen dat wat u hebt gehoord, en wat volgens ons het belangrijkste is vanuit verschillende politieke standpunten, in handen komt van degenen die nu de ontwerptekst opstellen. Dit is waar het debat om gaat.
De voortzetting van de strijd voor democratie moet dus een van onze basistaken zijn. Ook moet het vinden van moderne manieren om met de burgers te spreken een zeer belangrijk onderdeel van de Verklaring zijn. Wij moeten namelijk laten zien dat dit mogelijk is.
Wij hebben weliswaar allemaal het gevoel dat onze nationale identiteit uiterst belangrijk is, maar wij zien dat niet als onverenigbaar met het gevoel dat we ook Europeaan zijn, dat wij wereldburger, globetrotter, of wat dan ook zijn. We denken dat het mogelijk is onze ogen te openen en onze perspectieven te verruimen, en daarom geloven we in deze samenwerking binnen het Europese project. Ik hoop dat dit de fundamentele reden is waarom we hier bijeenkomen, dat deze gedachte samenvat waar we precies trots op zijn in de geschiedenis van de Europese Unie en onze hoop formuleert voor de komende vijftig jaar van Europese samenwerking en integratie.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Alexander Dobolyi (PSE), schriftelijk. - (HU) We moeten de burgers van Europa perspectief kunnen bieden. De Verklaring van Berlijn zal groot politiek gewicht in de schaal moeten leggen. Het volstaat tegenwoordig niet meer om over de successen van de afgelopen vijftig jaar te praten. Veeleer moeten we vooruit kijken en perspectief bieden aan de burgers van Europa.
De integratie van de Europese Unie moet worden voortgezet. Hongarije heeft belang bij een sterker geïntegreerd Europa, bij een Europa dat in staat is de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw het hoofd te bieden en duurzame vrede, ontwikkeling en veiligheid op het continent te garanderen.
Europa heeft te kampen met steeds zwaardere, interne en externe uitdagingen, die onze toekomst en die van onze kinderen in gevaar brengen. Armoede, demografische problemen, wereldwijde klimaatverandering, internationaal terrorisme, georganiseerde misdaad en het energievraagstuk: dit zijn stuk voor stuk gevaren die adequate en complexe antwoorden en oplossingen vereisen. Die kunnen wij echter alleen geven als wij, als Europeanen, sterker en eensgezinder optreden.
Ten slotte is het van belang dat in de Verklaring de inzet van de lidstaten voor een gemeenschappelijke toekomst tot uiting komt, de interne cohesie van de Unie wordt verstevigd en vóór alles de veiligheid en de welvaart van de burgers voor ogen wordt gehouden.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De besluiten van de Europese Raad van maart jongstleden zijn het zoveelste, onweerlegbare bewijs dat de EU een mechanisme is voor de bevordering van de belangen van het kapitaal. In plaats van maatregelen te nemen voor de bescherming van het milieu treft zij maatregelen voor de bescherming van de bedrijven en de ondersteuning van de monopolies.
De roekeloze exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen door het kapitaal is de fundamentele oorzaak van de grote klimaatveranderingen die zich voltrekken en van het reële gevaar voor een planetaire milieuramp. In plaats van dappere maatregelen te treffen om het ongebreidelde optreden van de monopolies enigszins aan banden te leggen, besluit de EU om de concurrentie op de elektriciteits- en aardgasmarkten aan te wakkeren, de energiemarkt te liberaliseren en de strategische sector van de energieproductie, -handel en -distributie geheel en al over te leveren aan het particulier kapitaal.
De centrumrechtse en centrumlinkse regeringen hebben unaniem toegezegd meer vaart te zullen zetten achter de verwezenlijking van de volksvijandige Strategie van Lissabon en de commercialisering van onderwijs en gezondheidzorg en de aanval op de pensioenfondsen en de pensioen-, loon- en sociale rechten van de werknemers uit te roepen tot hoofddoelstellingen. Tegelijkertijd wordt meer vaart gezet achter de bevordering van nog hardere, tegen de werknemers gerichte maatregelen, van het “aanpassingsvermogen” van de arbeidsmarkt en de ‘flexizekerheid’, teneinde de arbeidskosten te kunnen beperken en de winst van het EU-kapitaal te kunnen opvoeren.
De Communistische Partij van Griekenland strijdt tegen deze keuzes. Zij brengt de terechte eisen voor het voetlicht en zet zich samen met de werknemers in voor de tegemoetkoming aan de hedendaagse behoeften van de volksklasse.
4. van de Europese Raad (8-9 maart 2007) (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is een verslag van de Europese Raad en een verklaring van de Commissie (bijeenkomst van de Europese Raad, 8–9 maart 2007).
Frank-Walter Steinmeier, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, graag wil ik, in aansluiting op ons debat over de Verklaring van Berlijn het Europees Parlement verslag doen van de Voorjaarstop. Dat doe ik met plezier, en laat ik - ondanks het feit dat zojuist werd opgemerkt dat wij onszelf te vaak op de borst kloppen - meteen maar met de deur in huis vallen. Vanuit de optiek van het voorzitterschap - en die van mezelf - mogen we inderdaad spreken van een geslaagde Raadsvergadering. Het was een Top die oplossingen bood voor terreinen waarop onze burgers naar mijn mening terecht daadkrachtig optreden vanuit Europa verwachten. Op deze Top hebben we laten zien dat de Europese Unie ondanks alle pessimistische geluiden ook na de laatste uitbreiding slagvaardig kan zijn, en dat de lidstaten, met aansporingen van de Commissie en het Europees Parlement, in staat zijn om hun verschillen te overbruggen en zichzelf uiterst eerzuchtige doelen te stellen, al zullen de beslissingen natuurlijk niet in alle gevallen gemakkelijk te nemen zijn.
Op deze Top is ook gebleken dat de Unie bereid is de urgente taken van de toekomst het hoofd te bieden. Deze Top heeft ons optimistisch gestemd. Wij denken dat het mogelijk is om ook het stagnerende hervormings- en vernieuwingsproces van de Europese Unie nieuw leven in te blazen.
Naast de concrete interne resultaten, waar ik uiteraard zo meteen op inga, is dit de boodschap van onze Top. Dat is het signaal dat wij - we hadden het er zojuist al over - over twee weken willen afgeven, als wij in Berlijn en in heel Europa de vijftigste verjaardag van de Unie vieren. Dat is de impuls die wij ook willen meenemen naar de tweede helft van ons voorzitterschap.
Zoals u weet stond op de Voorjaarstop het energie- en klimaatbeleid centraal. Om beide onderwerpen maken de Europese burgers zich ernstige zorgen. Met name in de afgelopen jaren en maanden - en het meest recentelijk nog tijdens de aardolieruzie tussen Wit-Rusland en Rusland - is ons buitengewoon duidelijk geworden hoe afhankelijk wij zijn van energie-importen en hoe kwetsbaar de Europese economie wat dat betreft is.
Zoals u zojuist al opmerkte, zijn de gevolgen van de klimaatverandering al even duidelijk. Milieurampen, het smelten van gletsjers, het stijgen van de zeespiegel, droogte: dat zijn geen abstracte kreten meer. Het zijn reële bedreigingen geworden. Uit internationale onderzoeken blijkt wat de gevolgen zijn, als we nu niet handelen en met welke kosten wij onze kinderen en kleinkinderen opzadelen als wij niet tot actie overgaan.
U kent de uitkomst van de beraadslagingen op de Top, en ik hoop dat u het met mij eens bent als ik zeg dat de staatshoofden en regeringsleiders de weg hebben geëffend voor een ambitieus en naar mijn mening verantwoord klimaat- en energiebeleid in Europa, voor een beleid dat de omvang van de problemen waarmee wij ons geconfronteerd zien niet meer bagatelliseert, maar doeltreffende strategieën nastreeft om deze problemen tegen te gaan.
We hebben een grote stap voorwaarts gezet in de richting van een geïntegreerd klimaat- en energiebeleid. Ik zeg geïntegreerd, omdat het één niet mogelijk is zonder het ander, en omdat het klimaat op dit moment verreweg het sterkst wordt bedreigd door de productie en het verbruik van energie door mensen. Dat geldt natuurlijk in het bijzonder voor de uitstoot van broeikasgassen. Door de besluiten van Brussel behoudt de EU haar voortrekkersrol op het vlak van de internationale klimaatbescherming. Met deze besluiten kunnen wij op geloofwaardige wijze beginnen met de komende onderhandelingen over de overeenkomst die het Protocol van Kyoto moet opvolgen.
De EU legt zichzelf op eenzijdige en onafhankelijke manier de verplichting op om tot uiterlijk 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 20 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Dat is een ambitieuze doelstelling, en het zal grote inspanningen van alle lidstaten vergen om dit doel te bereiken.
De staatshoofden en regeringsleiders zijn echter nog verder gegaan. Zij hebben toegezegd de uitstoot over dezelfde periode met maar liefst dertig procent te zullen verminderen, indien ook andere industrielanden en economisch enigszins gevorderde ontwikkelingslanden zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden. Deze doelen kunnen wij alleen bereiken als wij ook bij het energiebeleid een toekomstgerichte weg inslaan. Daarom is er in Brussel, naast klimaatdoelstellingen, ook een uitgebreid energieactieplan vastgesteld.
Twee doelstellingen vormen de kern van dit actieplan. Ten opzichte van de projecties voor 2020 moet het energieverbruik in de Europese Unie met 20 procent worden verminderd. Voorts dient - en dat is van essentieel belang - het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik tot minimaal 20 procent worden verhoogd.
U weet nog dat wij hard hebben moeten knokken om deze laatste doelstelling bindend te maken. Enkele lidstaten waren bang dat dit tijdsbestek wellicht te ambitieus zou blijken te zijn. Ik ben erg blij dat wij er uiteindelijk in geslaagd zijn het eens te worden over het bindend karakter, want juist uit de drie, zojuist door mij genoemde doelstellingen blijkt hoezeer klimaat- en energiebeleid samenhangen. Zonder de inspanningen op het terrein van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie zou de EU het klimaatdoel dat zij zichzelf heeft gesteld, absoluut niet kunnen bereiken.
Toen wij de doelstellingen voor de hernieuwbare energiebronnen bindend moesten maken, hebben wij een eerlijke, gemeenschappelijke aanpak gevolgd. Diezelfde aanpak zullen wij volgen als wij hier de Europese doelstellingen moeten opsplitsen in nationale streefcijfers. Daarbij dienen wij rekening te houden met de verschillende uitgangsposities en de mogelijkheden van de lidstaten, en wij hebben de Commissie verzocht om dit jaar nog met een voorstel te komen voor deze opsplitsing. De Commissie heeft zich reeds over deze taak ontfermd.
Dit is niet de juiste plaats om het energieactieplan in alle details te beschrijven. Belangrijker is in mijn ogen dat u, in het Europees Parlement, er in grote lijnen waardering voor hebt. Naast de doelstellingen die ik zojuist naar voren heb gebracht, mogen daarbij met name niet de nieuwe strategische besluiten uit het oog worden verloren. Ik denk bijvoorbeeld aan de structuur van de interne energiemarkt, aan voorzieningszekerheid, aan het internationale energiebeleid, aan energieonderzoek en nieuwe energietechnologieën
Eén van deze vijf voorbeelden wil ik eruit lichten, namelijk energievoorzieningszekerheid. Deze zullen we op de middellange en lange termijn alleen kunnen waarborgen, als wij erin slagen om energiebronnen en transportroutes te diversifiëren. Concreet betekent dat intensivering van de betrekkingen met belangrijke producerende landen, het tot stand brengen van stevige internationale energiebetrekkingen, ook met Centraal-Azië, de regio´s van de Zwarte en de Kaspische Zee, en natuurlijk het onderhouden van onze energiebetrekkingen met de Golfstaten en Noord-Afrika. Het betekent echter ook dat onze energiebetrekkingen betrouwbaar en transparant moeten zijn, ook met Rusland. Daarom zetten wij ons als voorzitterschap ook in voor de spoedige opening van onderhandelingen over een vervolgovereenkomst op de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst met Rusland.
Zeker, de resultaten met betrekking tot het energiebeleid en de bestrijding van klimaatverandering zijn bijzonder belangrijk, maar zoals u kunt opmaken uit de conclusies heeft de Europese Raad zich niet daartoe beperkt. Het is traditie dat op de Voorjaarstop een evaluatie wordt gemaakt van de Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid. Het belangrijkste daarbij is dat de hernieuwde strategie van Lissabon werkt. Er is zichtbaar succes geboekt, dat in heel Europa tot uitdrukking komt in gestegen groeicijfers en dalende werkloosheid. Ook nu weer is echter de boodschap dat we niet op onze lauweren kunnen rusten. Integendeel, wij willen gebruik maken van het nieuwe elan. In mijn ogen is er geen andere oplossing dan dat wij de structuurhervormingen voorzetten en de overheidsfinanciën op consequente wijze consolideren.
De Europese interne markt dient op belangrijke terreinen te worden uitgebreid en voltooid. Als voorbeelden noem ik nogmaals gas en stroom, postdiensten maar ook de financiële markten. In de conclusies van afgelopen vrijdag wordt ook het wegwerken van de achterstand bij de omzetting van de communautaire wetgeving vermeld. Op dit terrein zijn de afgelopen jaren evenwel flinke vorderingen gemaakt. Ik wil het Parlement eraan herinneren dat deze omzettingsachterstand in 2000 nog 3 procent bedroeg, terwijl dat nu 1,2 procent is. We weten ook dat deze inspanningen dienen te worden voortgezet. Daarom heeft de Europese Raad afgelopen vrijdag ook besloten dat deze achterstand in uiterlijk 2009 tot 1 procent verminderd moet zijn.
De Strategie van Lissabon zal in de ogen van de burgers echter alleen slagen als de sociale dimensie succesvol verder kan worden ontwikkeld. Dit geldt met name voor positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkten. In dit verband hebben de staatshoofden en regeringsleiders het belang onderstreept van goede arbeidsvoorwaarden, zoals rechten en medezeggenschap van werknemers, veilig en gezond werk, en een gezinsvriendelijke arbeidsorganisatie.
Verder wil ik nog kort een ander element van de besluiten aanstippen, namelijk betere regelgeving en minder bureaucratie. Ook op dit terrein hebben wij in het verleden enige, zij het dan vrij moeizame vooruitgang geboekt. Uiteraard mogen onze inspanningen ook op dit terrein - en zeker op dit terrein - niet nalaten. Met name willen wij dat de uit de EU-wetgeving voortvloeiende administratieve lasten uiterlijk in 2012 zijn verlaagd met 25 procent. De lidstaten worden uitgenodigd om zichzelf in de loop van volgend jaar evenzo ambitieuze doelen te stellen.
Op de afsluitende persconferentie op vrijdag heeft Commissievoorzitter Barroso in mijn ogen bijzonder vriendelijke, bijna vlijende woorden gesproken over de toen net beëindigde bijeenkomst van de Raad. Over de resultaten en de gestelde doelen zei hij dat dit de belangrijkste Top was geweest die hij in zijn ambtstijd had bijgewoond. Ik zeg ook ten overstaan van dit Parlement, mijnheer de commissaris, dat dit niet mogelijk was geweest zonder het voortreffelijke voorbereidend werk van de Commissie, en al evenmin zonder de steun van het Europees Parlement, dat u, mijnheer Poettering, als pas gekozen Voorzitter, voor het eerst op een Raadsbijeenkomst vertegenwoordigde.
De Europese Unie is bezig een modern, duurzaam klimaat- en energiebeleid te ontwikkelen. De staatshoofden en regeringsleiders hebben laten zien dat Europa een vooraanstaande rol kan spelen in belangrijke mondiale kwesties. In mijn ogen heeft de Top het signaal afgegeven dat wij, Europeanen, de toekomst succesvol kunnen vormgeven, als wij onze krachten bundelen en gemeenschappelijk optreden. Dit is geheel in overeenstemming met het motto van het Duitse voorzitterschap, met het leidende beginsel dat ik al eerder heb genoemd in dit debat en dat de titel van onze conclusies vormt: ‘Europa – samen slagen’.
(Applaus)
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter van het Europees Parlement, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren.
De Commissie is de Raad en het Duitse voorzitterschap erkentelijk voor de verreikende en gedurfde doelen die de Europese Raad de afgelopen week heeft vastgesteld. Wij zijn u erkentelijk voor het ondubbelzinnige signaal dat u de rest van de wereld hebt gegeven, en dat in de hele wereld met grote belangstelling is ontvangen, namelijk het signaal dat wij in Europa de klimaatbescherming, de ontwikkeling van een gemeenschappelijk energiebeleid en het behoud van ons concurrentievermogen serieus nemen. Een ander belangrijk resultaat van deze Raad was bovendien dat degenen die beweerden dat een Unie van zevenentwintig lidstaten niet meer slagvaardig zou zijn, in het ongelijk zijn gesteld. Dit was het eerste grote examen voor de Unie van de Zevenentwintig, en ik denk dat ze daarvoor is geslaagd.
Bekeken vanuit het perspectief van het Europees partnerschapsbeleid voor groei en werkgelegenheid in het kader van de Strategie van Lissabon was het een goede Top. De staatshoofden en regeringsleiders hebben erkend dat deze nieuwe strategie tot de gewenste resultaten leidt en een belangrijke bijdrage levert aan het economisch herstel. Dit herstel komt tot uiting in een opwaartse trend van het bruto binnenlands product, met een groei van 2,9 procent in 2006. We gaan ervan uit dat er in de Europese Unie alleen al in de komende twee jaar zeven miljoen nieuwe arbeidsplaatsen bij komen. In feite zullen we dan toch nog erg dicht uitkomen bij de oorspronkelijke doelstellingen van Lissabon uit 2000.
De staatshoofden en regeringsleiders hebben duidelijk gemaakt dat we ons niet tevreden mogen stellen met de eerste tekenen van meer economische dynamiek. Ik ben het eens met wat de heer Steinmeier zojuist heeft gezegd: Europa heeft nu een geweldige kans om het tempo van de hervormingen opnieuw op te voeren. We hebben de trend nog niet gekeerd. Het is waar dat de negatieve trend afneemt, maar we zijn er nog niet. We kunnen alleen zeggen dat we op de goede weg zijn.
Dat blijkt ook uit het feit dat de Europese Raad heeft ingestemd met de landenspecifieke aanbevelingen die de Commissie voor het eerst heeft opgesteld. U mag het belang van het feit dat de lidstaten hebben ingestemd met de indiening door de Commissie van landenspecifieke aanbevelingen voor hun nationale agenda, op een terrein waarvoor zij alleen verantwoordelijk zijn, niet onderschatten. Deze aanbevelingen werden door de Europese Raad unaniem en zonder discussie overgenomen. Hieruit blijkt dat we voor het eerst beschikken over een goed werkend mechanisme voor de coördinatie van het economisch beleid in Europa.
Dit jaar beginnen we al weer met de voorbereiding van de tweede driejarige cyclus van het groei- en werkgelegenheidsbeleid. Volgens de Commissie is het nu al duidelijk dat ons in ieder geval drie taken te wachten staan.
Ten eerste zal het klimaat- en energiebeleid volledig in het Europese groei- en werkgelegenheidsbeleid moeten worden geïntegreerd. Het beleid op deze terreinen moet coherent zijn.
In de tweede plaats is het absoluut noodzakelijk om de derde pijler van de strategie te versterken, namelijk werkgelegenheid en sociale dimensie. Daarbij moet de nadruk worden gelegd op het verbeteren van de inzetbaarheid van Europese burgers op de arbeidsmarkt. We worden immers geconfronteerd met een totaal nieuwe ontwikkeling. We zullen in bepaalde regio’s en sectoren een toenemend gebrek hebben aan voldoend geschoolde werknemers. We moeten de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt met name verbeteren door meer te investeren in onderwijs en opleiding.
De derde grote opgave in het kader van de herziening van de Strategie van Lissabon is de verbetering van de zichtbaarheid ervan. Je moet immers laten zien wat je goed doet. Misschien praten we een beetje te weinig over het feit dat we een Europees antwoord hebben op de globale economische uitdagingen. In het nationale politieke debat moet veel sterker worden benadrukt dat Europese integratie en een gemeenschappelijk Europees economisch beleid nodig zijn om onze concurrentiepositie op mondiaal niveau te handhaven.
Over het streven naar eenvoudigere regelgeving en minder bureaucratie - een onderwerp dat mij na aan het hart ligt - wil ik slechts kort zijn. Belangrijk is dat het Parlement en de Raad zijn gevraagd om in het vervolg nog meer gebruik te maken van effectbeoordelingen. In het hele project staat de kwaliteit van de wetgeving voorop.
Voorwaarde daarvoor is dat goede kostenramingen worden gemaakt. Het hele project van eenvoudigere regelgeving en minder bureaucratie komt nu over de hele linie echt op gang. Ik ben erg blij dat de Raad instemt met de doelstelling van de Commissie om de administratieve lasten die ten gevolge van Europese wetgeving op Europese bedrijven drukken, vóór 2012 met 25 procent te verminderen. Het is echter minstens zo belangrijk dat de lidstaten zich ertoe hebben verplicht hetzelfde te doen op terreinen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Dat was het punt waarom het in de discussie ging. Dat we dit hebben bereikt, is een groot succes. Het lijkt erop dat het doel om voor 2012 de administratieve lasten voor Europese bedrijven in totaal met 25 procent te verminderen, werkelijk binnen handbereik ligt.
Ik wil juist in het Europees Parlement het volgende nog eens duidelijk benadrukken: wanneer we het hebben over het terugdringen van administratieve kosten, dan wordt daarmee niets anders bedoeld dan minder administratieve rompslomp voor bedrijven. Het gaat om rapportageplichten, het bijhouden van statistieken en informatie- en documentatieverplichtingen. De normen op het gebied van de consumentenbescherming, de kwaliteitnormen, de milieunormen, de veiligheidsnormen of de sociale normen zullen op geen enkele wijze worden aangetast. Substantieel verandert er niets. Het gaat er alleen om alles zo te doen dat de bedrijven niet onnodig belast worden, maar er juist energie vrijkomt.
(Applaus)
Enige tijd geleden zei Tony Blair: “Als de Europese Unie er niet zou zijn, zou men haar moeten uitvinden.” Daarmee doelde hij waarschijnlijk op besluiten zoals de Europese Raad nu heeft genomen, slechts enkele weken nadat de alarmerende feiten uit het laatste VN-klimaatrapport bekend werden.
Met steun van het Europees Parlement, en op basis van de voorstellen van de Commissie van januari, is het gelukt om klimaatverandering en een ommekeer in het energiebeleid tot prioriteit van het Europees beleid te maken, en een actieplan vast te stellen voor de komende drie jaar.
De kracht van de besluiten houdt verband met het feit dat het gelukt is om klimaatbeleid en energiebeleid nauw met elkaar te vervlechten. Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen gaat hand in hand met een concurrerend, veilig en duurzaam energiebeleid. De kracht van de besluiten houdt verband met de geloofwaardigheid ervan, want ze hangen niet in het luchtledige maar zijn gekoppeld aan een pakket concrete maatregelen.
Bindende doelstellingen voor hernieuwbare energie en het gericht stimuleren van energiebesparing en nieuwe technologieën voor koolstofuitstoot en -opslag zullen de Europese economie op het terrein van het klimaatbeleid gereedmaken voor de mondiale uitdagingen van de eenentwintigste eeuw. We zullen doorgaan om de bestaande belemmeringen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie in alle sectoren van de industrie weg te nemen. Voor het jaar 2020 moet 20 procent van onze energie afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen in het algemeen, en minstens 10 procent van biobrandstof.
Ik heb goed gehoord wat de fungerend voorzitter van de Raad zojuist zei over de opdracht aan de Commissie om voor het eind van het jaar met een voorstel te komen. Ik kan u verzekeren dat de Commissie een eerlijk en evenwichtig voorstel zal voorleggen over de wijze waarop de lasten binnen de Europese Unie zullen worden verdeeld. Daarbij wordt nagegaan wat individuele lidstaten al hebben gedaan, wat hun uitgangspositie is en in hoeverre de voorwaarden aanwezig zijn om het gestelde doel te bereiken. Ik ben ervan overtuigd dat ons dat zal lukken.
Belangrijk is dat we eindelijk een volledig functionerende interne markt voor elektriciteit en gas tot stand brengen, waarvan de consument profiteert. Dat zal bevorderlijk zijn voor investeringen en een echt Europees koppelnet creëren.
Door deze maatregelen zullen nieuwe internationale markten voor ons opengaan. De energierekening van iedere burger en ieder bedrijf wordt lager. Wij betalen op dit moment in Europa teveel voor energie en dat is niet alleen te wijten aan de mondiale situatie maar ook aan het feit dat wij onze eigen energievoorziening verkeerd hebben georganiseerd. Daarom draagt een consequente omzetting van het nieuwe klimaatbeleid van de EU ook bij aan de uitvoering van de agenda van Lissabon.
Ons voorstel is dat de hoogontwikkelde landen met elkaar afspreken dat de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990 met 30 procent moet zijn verminderd. Daarenboven legt de EU zichzelf nu al de verplichting op om de CO2-uitstoot voor 2020 met minstens 20 procent te verminderen. Daarmee hebben wij een uitstekende uitgangspositie in de komende klimaatonderhandelingen.
Ik denk dat dit tweeledige besluit over het klimaat mondiaal zal leiden tot een nieuwe dynamiek, waaraan ook dringend behoefte is. We kunnen niet langer toekijken hoe bijvoorbeeld de Verenigde Staten en China met de vinger naar elkaar wijzen en hoe de een van de ander eist dat hij de eerste stap zet. Iemand moet nu eindelijk eens beginnen! Dat is zeker ook een belangrijk punt voor de EU/VS-top van 30 april aanstaande. De staatshoofden en regeringsleiders noemden dit punt samen met de andere onderwerpen van buitenlands beleid.
Staat u mij toe nog iets te zeggen over de Europese industrie. De richtsnoeren van de Raad leggen voor onze industrie een duidelijk kader vast en bieden haar investeringszekerheid voor een groot aantal jaren. Ondernemingen kunnen nu hun investeringen plannen. Ze weten wat de politiek van hen verwacht en kunnen hun strategieën ontwikkelen. We willen dat Europa de beste en schoonste producten exporteert, maar niet zijn arbeidsplaatsen. Ik wil van de Europese industrie niet altijd alleen maar horen wat ze niet kan en wat in haar ogen niet mogelijk is, maar ik wil van haar eindelijk ook eens horen wat ze wel kan en wat er wel mogelijk is. Dan zal blijken dat er veel meer mogelijk is dan ze zelf denkt.
Bij alle tevredenheid mogen we niet vergeten dat het tot nu toe slechts om een startsein gaat. Deze strategie moet door middel van concrete communautaire projecten en afzonderlijke wetsvoorstellen nog tijdens deze zittingsperiode tot ontwikkeling worden gebracht. De Europese burgers steunen ons daarin. De meest recente Eurobarometer-enquête leert ons dat de burgers van Europa heel goed weten dat een koerswijziging onvermijdelijk is. Ze zijn zich ook heel goed bewust van het feit dat slagvaardig handelen zijn prijs heeft.
Laat ik het als volgt samenvatten: de Strategie van Lissabon is een open en dynamisch proces. We hebben een markt van ideeën nodig, die vervolgens uitmondt in concrete politieke besluiten.
In dit verband wil ik graag een rapport van het Centre for European Reform citeren: „Er is nauwelijks een Europees land dat het Deense model van Flexicurity, het Finse model van hoger onderwijs of de Britse strategie van liberalisering niet nauwgezet onderzoekt.“ Ik kan daaraan nog meer voorbeelden toevoegen, bijvoorbeeld de Franse „Pôles de Compétitivité“, het Nederlandse standaardkostenmodel, belastinghervormingen in sommige van de nieuwe lidstaten. Van elkaar leren is een sleutelbegrip in dit hervormingsproces.
We moeten nu gezamenlijk duidelijk maken dat het Europees partnerschap voor groei en werkgelegenheid het Europese antwoord is op de twee grote vragen van deze tijd: de grote sociale vraag hoe we erin zullen slagen om in een periode van globalisering voldoende goede arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen en de grote milieuvraag hoe we erin zullen slagen onze planeet bewoonbaar te houden.
Het is immers bekend dat juist dit de vragen zijn die de mensen stellen. Zal ik mijn baan behouden? Zal ik nog een uitkering krijgen als ik ziek ben? Zal er een goede opleiding voor mijn kinderen zijn? Zullen er straks voor mij goede ouderdomsvoorzieningen zijn? We weten ook dat ze de volgende vraag stellen: hoe zullen de bestaansvoorwaarden voor mijn kinderen en kleinkinderen straks zijn?
Het antwoord op deze vragen is hier gegeven. Het gaat er echter om dat u de burgers van Europa ook laat zien dat dit antwoord alleen een Europees antwoord kan zijn! Als het ooit nodig mocht zijn om de noodzaak van Europese integratie te demonstreren, dan kan dat aan de hand van deze twee onderwerpen. Zij laten zien dat Europese integratie ook in de eenentwintigste eeuw een onontkoombare noodzaak is. Hartelijk dank.
(Applaus)
Marianne Thyssen, namens de PPE-DE-Fractie. - Heren voorzitters, beste collega's, normaal krijgen we na een top lange conclusies waarin we diep moeten graven om de door 27 lidstaten gedragen ambities te vinden. Deze keer zijn de conclusies relatief kort, maar verzetten ze wel degelijk bakens. De Europese voorjaarstop heeft de hooggespannen verwachtingen ingelost. Visie is gekoppeld aan politieke moed, ambitie is gekoppeld aan haalbaarheid, geloofwaardigheid en, niet onbelangrijk, besluitvaardigheid.
Vanuit de PPE-DE-Fractie willen we daarvoor in de eerste plaats ons respect betonen aan de Raadsvoorzitter, bondskanselier Angela Merkel, en haar ploeg en ook aan voorzitter Barroso en zijn Commissie, vooral de commissarissen Dimas en Piebalgs, die het energie- en klimaatpakket hebben gelanceerd en alles gedaan hebben om tot goede resultaten te komen. Wij zijn echt wel trots, ik kan niet laten om dat te zeggen, dat het PPE-DE-samenspel aan de top van onze instellingen, natuurlijk in samenwerking met andere partners, mooie vooruitzichten heeft opgeleverd.
Maar de buit is nog niet binnen. De verbintenissen zijn aangegaan, maar de verdeling van de lusten en de lasten hebben we nog voor de boeg en ik wens de Commissie veel succes met deze zware taak. Ik hoop dat alle lidstaten en alle delen van de samenleving bereid zullen zijn hun aandeel in de noodzakelijke ononderbroken inspanningen te leveren.
Voorzitter, collega's, de wereld kijkt naar Europa en de wereld ziet dat het zijn verantwoordelijkheid neemt en dat het kiest voor een geloofwaardige voortrekkersrol. Als Europese partners moeten we nu maximaal en unisono druk zetten op onze mondiale partners om mee te gaan in dit ambitieuze, maar bovenal noodzakelijke verhaal.
Als ik onze PPE-DE-uitgangspunten van vóór de voorjaarstop mag toetsen aan de resultaten ervan, dan kom ik tot het volgende. Wij hadden liever haalbare, bindende afspraken dan onrealistische hoogdravende luchtkastelen. Met de 20-20-20-beslissing is hieraan voldaan. Dit is een groot succes.
Onderzoek en ontwikkeling op het vlak van hernieuwbare energie en de strijd tegen klimaatverandering gaan hand in hand met de doelstellingen van de Lissabon inzake groei en banen. Het is goed, commissaris Verheugen, deze expliciet erin op te nemen. Kernenergie heeft voor de meeste leden van onze fractie zijn plaats in de energiemix, maar net als de Europese Raad willen wij hier het subsidiariteitsbeginsel zijn rol laten spelen. Omdat het Europees Parlement in het klimaatveranderingsverhaal niet aan de zijlijn mag blijven staan, willen wij overigens onze volle steun geven aan de instelling van een goed werkende tijdelijke parlementaire commissie klimaatverandering.
Collega's, tijdens deze voorjaarstop lag de nadruk op energie en klimaat, maar hij ging uiteraard over veel meer. Want de noodzaak om de druk op de ketel van de sociaal-economische hervormingen te houden, blijft groot. Wij geloven dat het proces van Lissabon vruchten begint af te werpen, maar er is geen enkele reden om nu al euforisch te zijn, zeker niet in die lidstaten met een hoge overheidsschuld, lage arbeidsparticipatie of niet volledig veilig gestelde pensioenstelsels.
Als PPE-DE-Fractie waarschuwen we voor zelfgenoegzaamheid. Nu het economisch wat beter gaat, mogen de nationale hervormingen geen vertraging oplopen, maar moeten ze juist versneld worden doorgevoerd. We verwachten dat de Commissie leiderschap blijft tonen en de lidstaten zo nodig frank en vrij confronteert met hun trucs en hun tekorten.
De beslissingen inzake het meetbaar terugdringen van de administratieve lasten en het vooruitzicht op een onafhankelijke impactstudie bij nieuwe wetgeving, juichen wij enorm toe.
Collega's, visie op en ambitie voor een goed beleid is één zaak, de mensen hiervan overtuigen en hierin meekrijgen is een andere. De cruciale vraag blijft hoe we de betrokkenheid van de Europeanen bij dit hele proces van Lissabon kunnen verhogen. Commissaris Verheugen heeft er terecht ook naar verwezen. Dat in de conclusies van de top gezegd wordt dat verdere inspanningen nodig zijn om de communicatie te verbeteren, is goed maar zet natuurlijk geen zoden aan de dijk. Het moet gewoon gebeuren en op dit vlak zijn de laatste jaren kansen gemist, echt veel kansen gemist.
Daarom mijn oproep aan de voorzitters van onze drie politieke instellingen: geef die 500 miljoen Europeanen, die voor hun kinderen en hun kleinkinderen hopen op een welvarende en sociale toekomst in een goed leefklimaat, een plaats in de Verklaring van Berlijn! Geef hen opnieuw vertrouwen en geloof in de toegevoegde waarde van ons gezamenlijk Europees project!
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit was een succesvolle Top. Dat mag wel worden benadrukt, want dat kan niet van alle topbijeenkomsten van de afgelopen jaren worden gezegd. De vice-voorzitter van de Commissie heeft een goede typering gegeven van wat er het afgelopen weekend is gebeurd: Europa heeft zijn slagvaardigheid bewezen. Inderdaad, als men wil dan kan het ook.
De zevenentwintig staatshoofden en regeringsleiders die dit weekend tot overeenstemming wisten te komen, hebben een baanbrekend besluit genomen. Ik wil daar nu niet in detail op ingaan. Dat zullen de specialisten van onze fractie in hun bijdragen doen. Ik kan mij daarom beperken tot de volgende constatering: wat wij nodig hebben - namelijk dat de burgers zien dat dit geen clubje is dat maar een beetje zit te niksen - kan daadwerkelijk worden gerealiseerd. Het blijft niet alleen bij het formuleren van grote uitdagingen. Er worden ook besluiten genomen over noodzakelijke oplossingen, en hopelijk worden die ook in daden omgezet!
Bij eerdere debatten over de Europese Raad heb ik me vaak afgevraagd hoe men het standpunt van de Europese Raad, van de staatshoofden en regeringsleiders, het best zou kunnen typeren. Daarbij schoot mij op een gegeven moment een vers uit Mattheüs te binnen. Mijnheer de Voorzitter, u kent het beslist - het gaat om Mattheüs 6, vers 26: “Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt.” Dat hoef ik nu niet meer te citeren: u zaait, en ik hoop dat u zult oogsten en dat we de oogst in schuren bijeenbrengen. Wat de hemelse Vader dan met u doet, zullen we wel zien.
Er is in ieder geval een belangrijke stap voorwaarts gezet. Mevrouw Thyssen, wij hebben allemaal reden om dit als een gezamenlijke prestatie van de Europese instellingen aan te merken. Ik heb niet de indruk dat mevrouw Merkel als vertegenwoordigster van de Europese Volkspartij optrad. Mij is verteld dat zij daar als fungerend voorzitter van de Raad aanwezig was. Ik heb niet de indruk dat de Voorzitter van dit Parlement daar als vertegenwoordiger van de Europese Volkspartij was. In dat geval zou hij namelijk een verkeerde opvatting hebben van zijn functie. Mijnheer Barroso mag ambtshalve niet eens weten wat de Europese Volkspartij is. Houdt u dus alstublieft op om dit succes voor een bepaalde partij te claimen.
(Applaus)
Waar gaat het inhoudelijk om? Europa heeft een enorme uitdaging geformuleerd en aangenomen. We hebben bovendien iets geleerd wat we tot nu toe niet wisten - misschien wist minister Steinmeier het -, namelijk dat kernenergie nu tot de hernieuwbare energiebronnen wordt gerekend. Dit is de stelling van president Chirac waarmee hij als het ware zijn ambtsperiode afsluit. Welnu, we hebben in ieder geval iets geleerd!
Veel belangrijker dan al het andere is echter dat we de uitdaging aannemen en druk uitoefenen om ervoor te zorgen dat de besluiten ook worden uitgevoerd. In elk geval verdient ook Tony Blair een keer lof. Direct na afloop van de Raad zei de Britse regering: “20 procent is prima, maar wij willen nog ambitieuzer zijn.” Die mentaliteit hebben we meer nodig in Europa!
(Applaus)
Ik wil er nog iets aan toevoegen: de G8-top zal zich bezighouden met de situatie in Afrika. We moeten in dit verband onder ogen zien dat klimaatverandering ook een significant voorbeeld is van onrechtvaardigheid in de wereld. Het continent dat het minst bijdraagt aan de verontreiniging van ons milieu, namelijk Afrika, is tegelijkertijd het continent dat het meest onder de klimaatverandering te lijden heeft. Als we dus praten over de vraag hoe we kunnen werken aan rechtvaardigheid en solidariteit in de wereld, is het ook de morele plicht van ons, Europeanen, om het probleem van de klimaatverandering daadwerkelijk aan te pakken en - zoals terecht werd gezegd - druk uit te oefenen op andere regio’s in de wereld.
De bescherming van het menselijk bestaan, van de leefbaarheid op deze aarde, is het grote doel waarvoor wij ons allemaal moeten inzetten, ook de Verenigde Staten, ook Japan, Australië en China - wij allemaal. Alleen kunnen wij het niet van hen eisen als we zelf niet het goede voorbeeld geven. Die historische stap is in het afgelopen weekend gezet. Daarvoor dank ik ook u, mijnheer Steinmeier, want het is voor een groot deel ook uw verdienste. Natuurlijk is het ook de verdienste van mevrouw Merkel, maar de vasthoudendheid en volharding die u als fungerend voorzitter van de Raad aan de dag heeft gelegd, mogen hier niet onvermeld blijven.
(Applaus van links)
De Voorzitter. - Mijnheer Schulz, het doet mij deugd te constateren dat u veel bijbelvaster bent dan ik.
Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, toen Mattheüs ter sprake werd gebracht, was ik er niet helemaal zeker van of misschien Lothar Matthäus werd bedoeld. Ik ben blij dat dat niet het geval was.
De heer Schulz heeft volkomen gelijk: deze Top van de Europese Raad was een succes. U wilt verder werken aan de totstandkoming van een interne markt voor energie, u wilt de opwarming van de aarde afremmen, de CO2-uitstoot verminderen, de toepassing van hernieuwbare energie uitbreiden en de energiesolidariteit versterken. Dat komt overeen met de aanbevelingen van het Parlement. Hoewel die op sommige punten nog wat ambitieuzer waren, komt u lof toe en die krijgt u dan ook van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa.
Reden voor zelfgenoegzaamheid is er echter nog niet, want het moeilijkste deel van het traject hebt u nog voor de boeg. De Top zal pas echt een succes zijn als de uitvoering van de plannen snel ter hand wordt genomen en hopelijk nog dit jaar tot tastbare resultaten leidt. Dat is ook de belangrijkste boodschap van mijn fractie: wij willen dat de afgesproken doelstellingen snel worden gerealiseerd. Op dat punt krijgen we vanuit de Commissie al de juiste signalen. De Raad zal kleur moeten bekennen wanneer de voorstellen van de Commissie op tafel liggen.
Ik wil graag concreet op enkele onderwerpen ingaan, en allereerst op de klimaatbescherming. U hebt volkomen gelijk: van klimaatbescherming komt alleen iets terecht met een Europese aanpak. Bij nader inzien geldt echter ook dat klimaatbescherming op Europees niveau geen zin heeft als er op mondiaal niveau niets gebeurt. Alleen als we de andere grote veroorzakers van CO2-uitstoot meekrijgen, bereiken we de mondiale verandering die nodig is om de klimaatverandering daadwerkelijk af te remmen. Het levert niet veel op als we ons nu laten voorstaan op onze voortrekkersrol. Een voortrekker zonder volgelingen doet mij een beetje denken aan Don Quichotte. Hem kunnen we beter niet als voorbeeld nemen.
Het Europees klimaatbeleid moet daarom nu worden gevolgd door een Europese klimaatdiplomatie. Van het welslagen daarvan is immers het succes van het hele plan afhankelijk. Sommigen noemen de G8 als het daartoe geëigende forum en denken een oplossing naderbij te kunnen brengen door het onderwerp daar te agenderen. Neemt u het onderwerp gerust mee naar Heiligendamm, maar we moeten ons wel realiseren dat de G8-top hiervoor een totaal ongeschikt forum is. China en India zitten daar niet bij. Dat is wellicht een reden om eens na te denken over de architectuur van de internationale instellingen.
Mijn tweede punt is de interne markt voor energie. Die is voor ons geen doel op zich, maar we hebben hem wel nodig. Een niet goed functionerende markt is een zaak - commissaris Verheugen zei het al - die de burgers direct raakt. Ik ben erg blij dat het actieplan van de Commissie is aangenomen. Ik wil u daarmee uitdrukkelijk feliciteren. Mijn felicitaties gelden behalve de heer Verheugen ook de commissarissen Kroes en Piebalgs voor hun niet aflatende inzet. Het gaat er nu om dat we hierop voortbouwen, en mijn fractie moedigt de Commissie uitdrukkelijk aan om dat snel te doen.
Bestrijding van bureaucratie vraagt om betere wetgeving. De voorstellen die commissaris Verheugen heeft gedaan, zijn goed, en dat geldt ook voor het feit dat ze zijn aangenomen. Daarom zijn wij blij met de vorderingen die nu zijn gemaakt, maar wij vinden wel dat de lidstaten dit voorbeeld moeten volgen. Het is namelijk een mythe dat alle bureaucratie uit Brussel komt.
De Raad heeft laten zien dat overeenstemming mogelijk is over een onderwerp dat echt belangrijk is. Mijn complimenten daarvoor! Nu gaat het erom ook bij het tweede belangrijke onderwerp van dit voorzitterschap succes te boeken. De Verklaring van Berlijn en de Top van juni wachten op ons. Onze steun hebt u daarbij.
Michał Tomasz Kamiński, namens de UEN-Fractie. - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst met plezier de twee standpunten die hier naar voren gebracht zijn, met elkaar verzoenen. Ik kom met genoegen tegemoet aan de wens van onze vrienden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten.
Wij zijn het Duitse voorzitterschap erkentelijk voor het welslagen van deze Top, en bedanken al haar leden, van zowel de SPD als de CDU. Dit is een klinkend Duits succes dat veel hoop geeft op het welslagen van het Duitse voorzitterschap, en wij zijn er oprecht blij mee. We zijn blij dat de zakelijke en pragmatische benadering van het Duitse voorzitterschap vruchten heeft afgeworpen.
Ook wil ik de Voorzitter van ons Parlement hartelijk bedanken, die zich heel positief en intensief heeft ingezet voor deze Top. Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank. U hebt een goed, hoopgevend voorbeeld gegeven van de wezenlijke rol die ons Parlement in het Europese integratieproces wil spelen. Deze Top is juist zo’n succes geworden, omdat met de Top een essentieel signaal is gegeven aan de rest van de wereld, een signaal van eenheid, en van een pragmatische, toekomstgerichte benadering van onze organisatie.
Alle landen rondom de Europese Unie hebben nu gezien dat de EU zich solidair kan opstellen in energiekwesties. De EU heeft duidelijk aangegeven solidariteit na te streven. Ook heeft zij duidelijk gemaakt de toekomst van de Europese Unie te willen opbouwen met een solidaire aanpak van de energiezekerheid.
Ik denk dat de gebeurtenissen van de laatste anderhalf jaar iedereen in de Europese Unie hebben doen inzien hoe belangrijk energiezekerheid is, niet alleen voor de economie, maar in extreme gevallen zelfs voor de levensstandaard van elke Europese burger.
De Top heeft ook een niet mis te verstaan signaal gegeven met betrekking tot de klimaatverandering. Ook hierover blijken we het eens te kunnen worden, en ik ben oprecht verheugd over de resultaten van deze Top. Het is goed, dat de EU zich ambitieuze doelen stelt bij het bestrijden van zo’n belangrijk probleem voor de toekomst van Europa.
Tenslotte wil ik nog opmerken dat ik het bemoedigend vind dat deze eerste Top na de recente uitbreiding ook heeft aangetoond dat uitbreiding geen probleem is. Ik vind dat onze vrienden uit de landen van de oude Europese Unie te vaak de neiging hebben om de problemen van de uitbreiding te benadrukken. Ik wil er als Pool juist op wijzen dat de uitbreidingen van de Europese Unie, twee jaar geleden en een half jaar geleden, een succes zijn voor ons allemaal. Dat is de mening van de burgers van de nieuwe lidstaten, en ik zou willen dat we dit allemaal zo aanvoelden.
De uitbreiding van de Europese Unie is een succes, en dat mogen we niet vergeten. De Top heeft laten zien dat we, als we de handen ineen slaan, onze doelen kunnen verwezenlijken.
De Voorzitter. - Dank u mijnheer Kamiński, en bedankt voor uw vriendelijke woorden aan mijn adres.
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er is een duidelijk verband tussen het vorige debat over de Verklaring van Berlijn en het huidige debat. Het Europa van de resultaten moet immers in staat zijn op te treden, maar zonder een grondwet zullen er niet echt zoden aan de dijk worden gezet. Nu moeten wij toegeven, mijnheer de Voorzitter, dat de Raad dankzij het Duitse voorzitterschap op zichtbare en duidelijke wijze toezeggingen heeft gedaan inzake de vermindering van broeikasgassen en de bevordering van hernieuwbare energiebronnen. Ook heeft het Duitse voorzitterschap het kernenergieoffensief van president Chirac geweerd, die bijna aan het eind van zijn politieke loopbaan is en die wij kunnen missen als kiespijn.
Wij hebben waardering voor de resultaten die op de Top zijn geboekt. Het had immers veel slechter kunnen gaan. Maar wij denken ook dat de moeilijkheden nu eigenlijk pas beginnen. Want zodra het erom gaat de daad bij het woord te voegen, ontstaan er steevast grijze gebieden in de realisering van de doelstellingen. Wij weten bijvoorbeeld nu al dat het ons met een eenzijdige terugdringing met 20 procent van de broeikasgassen vóór het jaar 2020 niet zal lukken de stijging van de temperatuur onder de 2° C te houden. Dus, commissaris Verheugen, voor ons is dit heus geen grote en moedige inspanning, want alleen al als de toezeggingen inzake billijke energie-efficiëntie en hernieuwbare energie worden ingelost, zullen wij een emissievermindering van 24 procent in de wacht slepen. Het was dus volkomen haalbaar geweest om eenzijdig te besluiten de emissies met 30 procent terug te dringen. Onze internationale geloofwaardigheid zou daardoor fors omhooggeschoten zijn.
Als ik bovendien denk aan uw eigen rol, mijnheer de commissaris, in kwesties als broeikasgasvermindering, hernieuwbare energie en auto’s, en als ik denk aan de vreselijke strijd die binnen de Commissie over al deze vraagstukken woedt, dan vind ik uw toespraak van vandaag eerlijk gezegd een beetje green wash.
De verwezenlijking van deze doelstellingen stuit op heel wat weerstand. In de eerste plaats zijn veel nationale overheden ertegen gekant. Goed beschouwd vormen die de bureaucratische last van de Europese Unie, niet de ambtenaren van de Commissie! Voorts zijn natuurlijk de lobby’s van de grote Europese bedrijven tegen. Ondanks alle fraaie verklaringen zetten zij zich volledig schrap tegen een echte ontwikkeling van milieuvriendelijke, hernieuwbare energiebronnen. Energiebedrijven als ENEL, EON en EDF weten immers maar al te goed dat minder afhankelijkheid van fossiele energiebronnen betekent dat de Europese consument ook losser van hen komt te staan.
Uiteraard kijken wij met grote interesse uit naar de voorstellen van de Commissie, ook omdat wij ervan overtuigd zijn dat dit het moment is om schoon schip te maken en radicale voorstellen op tafel te leggen. Daarom ook zullen wij in Berlijn bijeenkomen, om een mooi tienpuntenplan uit te stippelen, dat wij al meerdere keren hebben aangekondigd. Hopelijk komt u ons opzoeken, mijnheer Steinmeier! Ons allereerste agendapunt is een klimaatpact, dat dezelfde kenmerken moet krijgen als het Stabiliteitspact, met heldere regels, serieuze sancties en heel realistische stimuleringsmaatregelen.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik nog zeggen dat wij enigszins bezorgd zijn over de geruchten die in de Raad en de Commissie de ronde doen over de mogelijkheid dat de uit de afspraken van de Raad van Brussel voortvloeiende nieuwe voorschriften via de procedure van artikel 175, lid 2 worden aangenomen. Deze procedure sluit het Europees Parlement buiten en dwingt tot unanimiteit binnen de Raad. Dat zou een klap in het gezicht zijn van alle Europese burgers die momenteel van enthousiasme overlopen. Ik hoop dus dat dit niet doorgaat.
Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, iedereen wijst in de eerste plaats op de historische betekenis van de laatste Top voor de bescherming van het klimaat en het milieu. Daarbij ziet men echter over het hoofd dat er op andere belangrijke terreinen, zoals het werkgelegenheidsbeleid en het Europees sociaal model, helemaal geen nieuwe koers is uitgezet, waardoor men ook kansen heeft laten liggen.
De Strategie van Lissabon, die gericht is op het mondiale concurrentievermogen van de Europese Unie en andere global players, staat naar mijn mening zowel een effectieve klimaatbescherming als een effectieve bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in de weg. Daarbij apprecieer ik het wel degelijk dat er op het gebied van klimaatbescherming stappen in de goede richting zijn gezet.
Toch gaan deze maatregelen niet ver genoeg. Bovendien dreigt het gevaar dat ze worden vertraagd of stopgezet. De EU staat zichzelf weer eens in de weg: ze schuift haar eigen onderzoeken terzijde die concluderen dat een vermindering van broeikasgassen met 30 procent noodzakelijk is om te voorkomen dat de opwarming van de aarde onomkeerbaar wordt, als gevolg waarvan in de EU jaarlijks wel 86 000 extra doden kunnen vallen. Het verschil tussen die 30 procent en 20 procent bestaat hierin: benutten we de kans om een klimaatramp af te wenden of gaan we gewoon op dezelfde voet verder?
Het probleem is niet dat het voor de linkse oppositie altijd te weinig is, wat voor goede maatregelen regeringen ook nemen. Het probleem is dat men blijft vasthouden aan het verkeerde beleid en niet besluit tot echte koerswijzigingen.
Het is ook niet verwonderlijk dat de bestrijding van armoede, sociale uitsluiting en sociale verdeeldheid ook op deze Top slechts marginaal aan de orde is gekomen en al helemaal niet werd gekoppeld aan een consequente aanpak van de opwarming van de aarde en de vernietiging van het milieu.
Mijnheer Verheugen, in weerwil van wat u vandaag hebt gezegd, is er op de Top juist niet gesproken over de nauwe vervlechting van sociale en ecologische vraagstukken. Toch komt de Commissie al vele jaren met onderzoeksrapporten die een verband leggen tussen werkgelegenheidspotentieel en hernieuwbare energiebronnen. Die wijzen op externe kosten maar ook op de sturende werking van milieubelasting. Het heffen daarvan zou de inkomsten van de Europese Unie kunnen verhogen, wat noodzakelijk is voor de hoognodige sociale en ecologische maatregelen.
Deze logica van de markt verklaart ook waarom bijvoorbeeld het actieplan “Een energiebeleid voor Europa” het tegengaan van de klimaatverandering pas als laatste hoofddoelstelling noemt. Ze verklaart ook waarom de Raad druk zet achter de EPA-onderhandelingen, ondanks het feit dat er op de Top werd geklaagd over het groeiende aandeel van de ontwikkelingslanden in de uitstoot van broeikasgassen. Deze vrijhandelsovereenkomsten zijn in mijn visie een grove vorm van neokolonialisme en hebben een verwoestende uitwerking op sociaal en ecologisch gebied.
Ik kom tot minstens drie conclusies: ten eerste moet prioriteit worden gegeven aan een geactualiseerd beleid waarin de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting wordt gekoppeld aan de bestrijding van de opwarming van het klimaat. Vervolgens moeten de EPA’s worden stopgezet, en tot slot moeten de passages uit de ontwerp-Grondwet worden geschrapt die economische deregulering, privatisering en bewapening stimuleren.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-fractie. - (SV) Mijnheer de Voorzitter, de uitstoot van broeikasgassen baart zorgen en lijkt te leiden tot snelle veranderingen in het klimaat van de aarde. Het is moeilijk om te bepalen wat de EU hier op eigen houtje tegen kan doen. Door het voortouw te nemen krijgen wij meer mogelijkheden om druk uit te oefenen op China, India, de Verenigde Staten en Rusland en kan Europa een milieutechnische voorsprong opbouwen. Maar we mogen ook niet te hard van stapel lopen en daarmee onze concurrentiepositie ondermijnen.
De Raad is het eens geworden over een evenwichtig standpunt betreffende dit vraagstuk. Dit is een zeldzaam succes binnen de EU, waar de meeste besluiten inhouden dat de vrijheid beperkt wordt, de democratie verzwakt wordt, de zelfstandigheid van landen ondermijnd wordt en onze levens gebureaucratiseerd worden. Let wel, dit succes vermorzelt het officiële argument voor de ontwerp-Grondwet, namelijk dat lidstaten gepasseerd kunnen worden in de besluitvorming van de EU en dat democratie moet wijken voor effectiviteit. Anders wordt de EU impotent, zegt men. Dat is, zoals blijkt, niet waar en dat gold ook niet voor de dienstenrichtlijn.
Het verhulde argument voor de ontwerp-Grondwet is dat het noodzakelijk is een EU-staat - een machtsplatform voor een nieuwe Europese elite - te creëren. De politieke macht moet weggenomen worden bij de nationale staten die de oorsprong en basis van de Europese democratie zijn. Nu heeft de Raad eens te meer laten zien dat men belangrijke beslissingen kan nemen, zelfs wanneer alle lidstaten vetorecht hebben. Hartelijk dank hiervoor. Praeterea censeo constitutionum esse repudiendam
Andreas Mölzer, namens de ITS-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook wij beoordelen de EU-Top over klimaatbescherming als positief, maar dan heb ik het eerder over de intentie van de Top dan over de resultaten ervan. Het is voor ons aller toekomst goed en belangrijk dat er op de EU-Top overeenstemming is bereikt over doelstellingen voor klimaatbescherming. Tegelijkertijd is de trieste werkelijkheid echter dat dergelijke verklaringen helaas vaak niet eens het papier waard zijn waarop ze zijn neergeschreven. Wat heeft het bijvoorbeeld voor zin om af te spreken de CO2-uitstoot voor 2020 met een vijfde te verminderen, als de uitwerking van problematische details op de gebruikelijke EU-wijze tot nader datum wordt uitgesteld? Bovendien zijn we op het gebied van kernenergie volgens mij geen stap verder gekomen. De opslag van radioactief afval blijft onopgelost, de veiligheid van kerncentrales is niet gegarandeerd en de effecten van radioactieve straling zijn nog geenszins duidelijk. Toch slaagde de EU-Top er niet in door middel van een reductie van kernenergie een duidelijk signaal af te geven. In plaats daarvan wil men het gevaar van opwarming van het klimaat bestrijden met een nucleair risico, wat mijn inziens een hachelijke onderneming is.
Het is natuurlijk prima wanneer de EU op het gebied van klimaatbescherming een voortrekkersrol wil vervullen. De EU veroorzaakt echter maar 15 procent van de wereldwijde uitstoot van kooldioxide, en dat is dus slechts het topje van de ijsberg. In ons eentje, zonder de grote klimaatvervuilers India, China, Zuid-Korea, Japan, Australië en de Verenigde Staten, die verantwoordelijk zijn voor bijna de helft van de broeikasgasproductie in de wereld, zullen we in de strijd tegen de klimaatverandering nauwelijks verder komen. Ondanks al onze inspanningen zullen we veeleer harde tegenslagen moeten incasseren. Men hoeft geen profeet te zijn om dat te voorspellen.
Dat de ontwikkelingslanden en met name ook de energieverslindende Verenigde Staten helemaal niets om het milieu geven, is allang bekend. Zelfs op Amerikaanse legerbases in Europa wordt op geen enkele wijze rekening gehouden met het milieu. Amerikaanse bases die zijn opgeheven, lijken wel depots voor gevaarlijke afvalstoffen. Dat is een schande, niet alleen voor de Amerikanen, die men op dit punt kennelijk echt aan de hand moet nemen, maar vooral voor de EU-lidstaten, die helemaal geen milieutechnische voorwaarden hebben gesteld. Ook vanuit dit oogpunt moeten de transatlantische betrekkingen kritisch worden bekeken, zoals we dat ook moeten doen vanwege de CIA-vluchten en vanwege de algehele tendens om ons al te graag en blindelings als vazallen van de Verenigde Staten op te stellen.
Al in 1997 hebben de geïndustrialiseerde landen zich ertoe verplicht de productie van broeikasgas te reduceren. Tijdens de VN-conferentie over klimaatverandering van 2005 beloofde men weer eens meer werk te zullen maken van zonne- en windenergie en waterkracht. Natuurlijk werden deze grote woorden nauwelijks door daden gevolgd. Van de zelfopgelegde doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen tot 12 procent, heeft de EU amper 8 procent gerealiseerd. Verklaringen zoals we die nu weer hebben gehoord, waarin aan dit soort doelstellingen opnieuw lippendienst wordt bewezen, hoeven we dus niet onmiddellijk als een groot succes te beschouwen. Ze doen eerder denken aan andere, voorlopig mislukte EU-projecten, zoals de doelstellingen van Lissabon. Van de realisering daarvan zijn we eveneens nog lichtjaren verwijderd. En dan noem ik nog niet eens de nauwelijks geïmplementeerde Alpenovereenkomst, een ander bedrijf van deze tragedie. Om de klimaatverandering af te remmen en de zwaarwegende gevolgen die op ons afkomen te verzachten, moeten we al onze inspanningen richten op het realiseren van de doelen die we ons hebben gesteld.
Jim Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds mijn komst in dit Parlement heb ik herhaaldelijk, hetzij van de Commissie, hetzij van de Raad of zelfs ook van het Parlement, de belofte gehoord dat de bureaucratie zou worden beperkt,
Deze Top heeft de bureaucratie nu opnieuw de oorlog verklaard. Dat is goed. Je zou eigenlijk willen dat die befaamde Duitse efficiëntie deze oorlog zou bevorderen. Ik vrees echter dat dit niet zal gebeuren, want ik vermoed dat deze belofte, net als in het verleden, niet zal worden nagekomen. Dat komt doordat we te maken hebben met bouwwerken van de EU die echte regelgevingfabrieken zijn. Op diezelfde Top is zelfs een heel nieuw regelgevingsfront geopend, onder het mom van de strijd tegen klimaatsverandering. Dit gaat zelfs zo ver dat het type lamp wordt gedicteerd dat de natiestaten en burgers mogen gebruiken! Je zou natuurlijk de vraag kunnen stellen waar deze lampen waarschijnlijk zullen worden vervaardigd. Ik denk in China. Dit is deels te wijten aan de overregulering die onze fabrikanten naar het Oosten heeft doen vluchten. Daar zullen de ongecontroleerde fabrieken die de lampen produceren, nog meer CO2 uitstoten. Eerlijk gezegd dwingen we in onze handelsovereenkomsten met China nooit beperkingen af op dit gebied. We lijken zulke strafmaatregelen eerder voor te behouden voor onze eigen industrie. Zo zit de zichzelf in de weg staande draaimolen van deze op regelgeving verzotte Europese Unie in elkaar.
Deze ‘draaimolen’ brengt me op het gemanoeuvreer op de Top met betrekking tot de verworpen Grondwet. Kanselier Merkel denkt dus dat de burgers van de EU kunnen worden gepasseerd en om de tuin kunnen worden geleid: als de benaming ‘grondwet’ wordt geschrapt, hoeven we zelfs het electoraat niet te raadplegen. Wat een coup voor de democratie! Wat een laffe schijnvertoning! Dit zegt veel over de elite van de EU en haar arrogante minachting voor de mensen van wie ze de belangen beweert te dienen. Het feit dat de EU wegloopt van haar eigen burgers zegt alles wat we moeten weten over de verdienste en de waarde van de EU op dit moment, nu de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome nadert. Dat heeft natuurlijk de aanzet gegeven tot dit onverzadigbare verlangen naar Brusselse dominantie en controle.
Werner Langen (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor zijn verslag. Het was inderdaad een succesvolle Top en zoals altijd heeft het succes vele vaders en is de mislukking een vondeling. In dit geval was het succes in de eerste plaats te danken aan bondskanselier Merkel, die tenslotte ook jaren geleden vier jaar lang minister van Milieu is geweest en de Europese Milieuraad kent.
Ten aanzien van het belangrijkste onderwerp, het energie- en klimaatbeleid, is het jammer dat er in het publieke debat na deze succesvolle Top alleen aandacht was voor de onderlinge meningsverschillen over hernieuwbare energie. Zoals uit de conclusies van de Top blijkt, zijn er in werkelijkheid veel meer besluiten genomen met betrekking tot de vraagstukken van de energievoorzieningszekerheid en de gevolgen voor het klimaat. Belangrijk zijn ook de sociale gevolgen van de gepresenteerde voorstellen. Wanneer we doelstellingen vastleggen, bijvoorbeeld 20 procent, of 30 procent, moeten die doelstellingen realistisch zijn.
De heer Schulz prees de heer Blair om zijn doelstelling van 60 procent. Zoals bekend, hoeft de heer Blair die ambitie echter niet meer waar te maken. Ik weet zeker dat zijn conservatieve uitdager uiterlijk morgen 70 procent zal verlangen. De doelen moeten dus realistisch zijn, anders hebben ze geen echte waarde.
In de tweede plaats blijven er, ondanks alle succes, nog vragen onbeantwoord, bijvoorbeeld de kwestie van de burden sharing. Ik hoop dat de Commissie en het Duitse voorzitterschap daarover iets bekend zullen maken voordat dit halfjaar voorbij is.
Wat is de rol van kernenergie? We kunnen niet op dezelfde wijze te werk gaan als in de discussie in Duitsland. Het is een feit dat een kIAOwattuur stroom uit kernenergie 15 gram CO2 voortbrengt en een kIAOwattuur stroom uit bruinkool 970 gram. We moeten hierover dus een open discussie voeren.
Ik geloof inderdaad dat het succes van het Duitse voorzitterschap uiteindelijk zal worden gemeten aan de vraag of het zal lukken om de vastgestelde Europese benchmark door middel van internationale onderhandelingen met de Verenigde Staten, Rusland, India en China tot een internationale norm te maken. Dan zal dit succes van het Duitse voorzitterschap ook op de lange termijn waardevol zijn.
Linda McAvan (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een paar maanden geleden heb ik enkele jonge mensen in mijn kiesdistrict ontmoet. Ze vroegen me wat de EU aan klimaatverandering doet. Ik moet bekennen dat ik een overzicht heb gegeven van de wetgeving en duidelijk heb gemaakt hoe we het probleem aanpakken, maar ik vond het een beetje zwak klinken, en ik kon aan hun gezichten zien dat ook zij het wat zwak vonden klinken.
Als me vandaag dezelfde vraag zou worden gesteld, zou ik veel beter weten wat ik hun moest zeggen. Europa heeft nu een verhaal te vertellen over klimaatverandering. We hebben een doelmatig beleid, een beleid dat tegen de uitdaging is opgewassen. Ik wil de Raad feliciteren met zijn succes van vorige week en de Commissie, de commissarissen Verheugen en Dimas, gelukwensen met het samenstellen van het veelomvattende pakket.
Nu moeten we dat pakket waarmaken, en dat zal niet gemakkelijk worden. De doelstellingen die zijn afgesproken, zijn zwaar. Er zijn veel vraagstukken die moeten worden opgelost. Zojuist is de lastenverdeling genoemd. Als ik het wel heb, is er een probleem met de rechtsgrondslag voor de doelstellingen met betrekking tot duurzame energie. Ik wil laten weten dat dit Parlement volledig betrokken wil worden bij alle gesprekken over deze doelstellingen.
We willen biobrandstoffen, maar niet ten koste van de ontwikkelingslanden. De aanpak van klimaatverandering moet deel uitmaken van de strijd tegen armoede en mag deze strijd niet bemoeilijken. Ook de investeringen in onderzoek en ontwikkeling moeten worden aangepakt.
We moeten dus coherent zijn. We moeten samenwerken en we moeten ons ook voor deze uitdaging blijven inzetten. Ik denk dat de EU vorige week opnieuw een gemeenschappelijk doel heeft gevonden. De EU heeft laten zien dat zij besluitvaardig kan handelen op een belangrijk gebied, op een gebied dat onze burgers aan het hart gaat. Ik denk dat de EU in dit opzicht is begonnen de ongrijpbare band met de burgers te smeden, waar de mensen het altijd over hebben.
We vieren dit jaar onze vijftigste verjaardag. Ik hoop dat de toekomstige generaties bij onze honderdste verjaardag naar de Top van vorige week zullen terugkijken als naar een keerpunt, naar het moment waarop de EU begon samen te werken, de grote problemen van onze tijd begon aan te pakken en het vertrouwen van haar burgers begon terug te winnen.
De Voorzitter. - Mevrouw McAvan, u zult onze honderdste verjaardag misschien nog meemaken.
Karin Riis-Jørgensen (ALDE). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, het resultaat van de Top van vorige week was een historische doorbraak. Nu zijn we op weg naar een groener Europa. Het is echter nog maar een paar weken geleden dat het volstrekt onrealistisch leek om te geloven in bindende doelstellingen, om vóór 2020 het gebruik van duurzame energie uit te breiden tot een vijfde van het gezamenlijke energieverbruik van de EU-landen. Er is echt grote vooruitgang geboekt. Nu is het politieke kader op zijn plaats, dat nu moet worden gevuld met concrete inhoud. Nu komen echter de problemen. Nu moeten we het vaandel hoog houden. Allen moeten constructief meewerken, zowel de industrie als wij wetgevers. We moeten echter ook scherpere milieueisen gaan stellen voor bijvoorbeeld auto’s en vliegtuigen. De Commissie moet hier het voortouw nemen en haar been stijf houden. Nietwaar, mijnheer Verheugen? En we moeten heel ambitieus zijn in ons streven naar een volledige liberalisering van de Europese energiemarkt. We hebben een echte interne energiemarkt nodig, en hier moet het Duitse voorzitterschap zich van zijn beste kant laten zien.
Er is alle reden tot vreugde over het feit dat Europa wereldwijd leiderschap vertoont. We hebben het voortouw in de activiteiten met betrekking tot de vervanging van de Overeenkomst van Kyoto. Als we in Europa eendrachtig optreden, zullen we er ook in slagen om een wereldomvattende overeenkomst over klimaatbeleid te bereiken, die ook aarzelende landen, zoals de Verenigde Staten en de zich snel ontwikkelende landen in Azië, zoals China en India, omvat. Dankzij de doorbraak op de Top kan de EU, na een aantal zware jaren, een serieus verschil maken. Die zware jaren begonnen met de Franse en Nederlandse afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag, waarna de EU werd gekenmerkt door grote besluiteloosheid. Daar zijn we nu gelukkig overheen. De EU bewijst nu dat we politiek krachtdadig zijn. We kunnen weer gemeenschappelijke noemers vinden, zaken die ons verenigen, zelfs op gebieden waar sterke nationale belangen op het spel staan. Dat is vooral te danken aan het bekwaam Duits voorzitterschap. De EU heeft haar optimisme terug, en dat is van cruciaal belang willen we het Grondwettelijk Verdrag weer op de rails krijgen.
Guntars Krasts (UEN). - (LV) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Ik wil het voorzitterschap graag feliciteren met het succesvolle resultaat van het werk van de Raad, met de vaststelling van een ambitieus programma en met de bijna gehele verwezenlijking daarvan.
In de eerste plaats wil ik spreken over wat niet is bereikt. Het is erg spijtig dat het voorstel van de Commissie voor het opsplitsen van verticaal geïntegreerde bedrijven is tegengehouden. De grote energiebedrijven, die hun voorwaarden dicteren aan nationale overheden, hebben tot op heden weinig interesse getoond in grensoverschrijdende verbanden. Het lijkt erop dat eens te meer het creëren van een werkelijk Europese energiemarkt is uitgesteld.
Nu wil ik graag spreken over de besluiten die zijn genomen. Ambitieuze doelstellingen voor een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen en minder uitstoot zijn een dappere en welkome stap. Het belangrijkste is nu echter dat de vertegenwoordigers van de regeringen begrijpen wat zij hebben ondernomen. Dan kan herhaling van hetgeen gebeurde met de Lissabon-taken worden voorkomen. Het besluit is niet genomen op basis van berekeningen met betrekking tot de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen of de locatie daarvan in de lidstaten, of op basis van de toegang tot technologie. Evenmin is daarin rekening gehouden met de kosten. Daarom zullen een uitermate verantwoordelijk gedrag van de lidstaten, nauwe samenwerking en onderlinge solidariteit vereist zijn. Dit is een van die besluiten waar de Europese bevolking vertrouwen in heeft en waar zij steun aan geeft. Dit plan moet evenals de Lissabon-plannen worden uitgevoerd, en de politici mogen niet van het rechte pad afdwalen als zij de taken op papier moeten zetten waarmee dit doel moet worden bereikt. Dank u.
Claude Turmes (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Steinmeier, naast alle euforie, die voor een deel terecht is, is dit de juiste plaats en het juiste moment om na te gaan of deze verheven doelstellingen ook gefundeerd zijn.
Als Europese Groene Partij zullen we dit weekend in Berlijn een voorstel doen voor een tienpuntenplan om Europa klimaatvriendelijk te maken. We zullen dat met een groter enthousiasme doen dan de heer Verheugen, die de klimaatbescherming vanochtend al weer als een last voor de Europese economie en niet als een drijfveer voor innovatie beschouwde.
Het is belangrijk dat energiezekerheid wordt gegarandeerd, zeker waar het gaat om aardgas. De aanleg van nieuwe pijpleidingen is echter niet de beste maatregel die we in Europa kunnen nemen. Het beste zou zijn indien we het succesvolle model van de Duitse Kreditanstalt für Wiederaufbau overnamen, dus indien we de kredieten voor de modernisering van onze woningvoorraad overdroegen aan de Europese Investeringsbank. Meer dan 40 procent van de Europese energie wordt verspild aan slecht geïsoleerde gebouwen, en Europese gebouwen verbruiken meer dan 70 procent van het Russische aardgas. Daarom is een verbetering van de energie-efficiëntie van ons gebouwenbestand veel belangrijker dan alles wat we aan de aanbodzijde kunnen doen.
Voor olie geldt hetzelfde. We zijn niet gebaat bij nieuwe pijpleidingen, maar bij modernere auto’s. Ik weet niet of de heer Juncker kinderen heeft. De heer Schulz schijnt daar meer van te weten. Ik weet in ieder geval dat hij nu een nieuwe dienstauto krijgt. Als overtuigd Europeaan zei hij maandag tegen de Luxemburgse pers dat hij binnenkort een Japanse hybride auto gaat kopen, als de Europese auto-industrie geen milieuvriendelijkere auto’s fabriceert.
We hebben daarom efficiëntienormen nodig met het oog op 2020, omdat de auto’s waarin we in 2020 zullen rijden, nu al worden ontworpen. Er moet ook een snelheidslimiet in Duitsland komen, omdat de vele honderden kIAOmeters “Freie Fahrt für freie Bürger” niet alleen een Duits probleem vormen, maar een wereldwijd probleem, omdat de auto’s daardoor in de hele wereld overgemotoriseerd en niet efficiënt genoeg zijn.
Umberto Guidoni (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het voornemen om de uitstoot van broeikasgassen eenzijdig met 20 procent terug te dringen, gaat de goede kant uit, maar wij hadden een nog veel ambitieuzer doel voor ogen moeten houden: een verplichte terugdringing van 30 procent vóór het jaar 2020. Vandaag de dag nemen de hernieuwbare energiebronnen amper 7 procent van de energiemix van de Europese Unie voor hun rekening, en het is duidelijk dat een vrijwillige reductie van 12 procent vóór 2010 niet gefunctioneerd heeft. Daarom is het zaak bepaalde doelstellingen verplicht te stellen en vaste regels aan te nemen om die doelstellingen toe te passen.
Degenen die klagen over de ontwikkelingskosten van schone technologieën, moeten maar eens bedenken dat Europa met een dergelijke investering het voortouw kan nemen in deze sector, en dat daarbij nieuwe en betere banen geschapen zullen worden, overeenkomstig de Lissabon-strategie. Vijftig jaar na het Verdrag van Rome is het tijd om een gemeenschappelijk energiebeleid in gang te zetten, onder meer om Europa minder afhankelijk van het buitenland te maken. Wij hebben een keuze gemaakt: wij moeten ons nu opmaken om daar onze schouders onder te zetten. Wij weten dat dit een moeizame klus wordt. Maar als Europa niets doet, zullen de Unie en de gehele wereld een veel hogere tol betalen. En het zijn vooral de kansarmen die dan het kind van de rekening worden.
Johannes Blokland (IND/DEM). - Voorzitter, het feit dat de Europese Raad een voorjaarstop in de winter belegd heeft, geeft aan dat de klimaatverandering door de Raad erkend wordt. Ik ben verheugd dat de Raad de voorstellen van de Commissie inzake de bestrijding van klimaatverandering overneemt. Dit houdt echter wel in dat de Raad pas bereid is om 30% te reduceren als de andere ontwikkelde landen ook meedoen in dit streven. Een reductie van 30% van broeikasgassen wereldwijd voor 2020 is echter noodzakelijk om de beperking tot 2°C temperatuurstijging te kunnen verwezenlijken.
Een paar weken geleden heeft het Europees Parlement daarom voor die 30% gekozen. Er is dus sprake van een eerste stap. Ik ben me er zeer wel van bewust dat een reductie van 30% niet eenvoudig is. In Nederland heeft het Milieu- en Natuurplanbureau aangegeven dat dit alleen bereikt kan worden door sterke veranderingen in technologie en in gedrag van burgers en bedrijven. Toch heeft de nieuwe Nederlandse regering deze ambitie. Terecht. Om deze ambitieuze doelstellingen te halen, zullen de vele beschikbare mogelijkheden tegelijkertijd benut moeten worden. We kunnen ons dus niet blind staren op één oplossingsmogelijkheid.
In de conclusies van de Raad wordt niet duidelijk aangegeven met welke energiebronnen er voorzieningszekerheid gewaarborgd moet worden. Het gevaar is er dus nog steeds dat er alleen gedacht wordt aan het voldoende binnenhalen van gas, olie en steenkool. Als we vasthouden aan fossiele energiebronnen staat dat de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen in de weg.
Timothy Kirkhope (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer alle betrokkenen met de geslaagde Top. Het komt niet vaak voor dat de leider van de Britse conservatieve delegatie onverdeelde lof toezwaait aan de Europese Raad, maar deze keer is dat gerechtvaardigd, en ik ben blij deze lof te kunnen uiten.
Met de manier waarop een overeenkomst werd bereikt over de beperking van de broeikasgassen in de EU heeft de Raad blijk gegeven van leiderschap bij het waarschijnlijk belangrijkste probleem waar onze planeet voor gesteld staat, namelijk het gevaar van klimaatverandering. Ik hoop oprecht dat het leiderschap dat de lidstaten op dit gebied hebben getoond, tot breder internationaal optreden zal leiden.
De leider van mijn partij heeft veel gedaan om dit probleem in het Verenigd Koninkrijk in het middelpunt van het politieke debat te plaatsen. Ook hij is blij met deze overeenkomst en is verheugd over het nieuwe enthousiasme van de heer Blair en de heer Brown. Door in deze zaak het voortouw te nemen zendt Europa niet alleen een sterk signaal uit naar de mondiale gemeenschap, maar geeft het onze mensen ook de boodschap dat de EU een verschil kan maken. Het nieuws uit Brussel gaat zo vaak over mysterieuze institutionele aangelegenheden die geen verband houden met het leven van de mensen. Deze overeenkomst over klimaatverandering is een goede overeenkomst, en ik hoop dat de leden van dit Parlement er in het volgende debat over de institutionele machinerie aandacht aan zullen schenken.
Ik wil op dit punt vragen welke voorstellen er zijn om de emissieregeling van de EU te verbeteren. Ook zou ik graag bevestigd willen dat hier geen grote institutionele hervorming voor nodig is. En wanneer kunnen we een uitsplitsing van de toewijzingen per land tegemoet zien voor de doelstellingen inzake duurzame energie als percentage van het energieverbruik?
Wat betreft de conclusies verwelkom ik ook de vooruitgang die is geboekt met betere regelgeving. Ik zou graag een krachtiger optreden zien op met name het gebied van deregulering. De voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, moet worden gefeliciteerd met het feit dat hij het voortouw heeft genomen in deze belangrijke zaak voor het Europese concurrentievermogen.
Tot slot ben ik het eens met de nadruk die in de conclusies wordt gelegd op de transatlantische, economische en politieke betrekkingen, en in het bijzonder met de persoonlijke inzet van kanselier Merkel voor een nieuwe, transatlantische, economische betrekking.
Poul Nyrup Rasmussen (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik wil eerst zeggen dat u deze niet zo gemakkelijk taak goed hebt volbracht. Dit was een stukje prijzenswaardig werk van de heer Steinmeier, een man die de reputatie heeft vasthoudend en vastbesloten te zijn. Ik ben blij met deze prestatie, die volgens mij een zeer sterke mijlpaal voor de Europese Unie is en Europa koploper maakt in de wereldwijde aanpak van de klimaatverandering.
Ik hoop nu natuurlijk dat dit niet slechts een tekst is die door de Europese Raad is goedgekeurd, maar dat die ook in de lidstaten ten uitvoer zal worden gelegd. Ik ga er daarom vanuit dat de tekst - zoals de Britse conservatieve afgevaardigde heeft gezegd - onder leiderschap van Tony Blair ook in het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer zal worden gelegd, samen met Britse bedrijven en de Britse conservatieven. Dank u wel daarvoor!
(Gelach)
Mijn tweede opmerking is dat het klimaat- en energiebeleid geen kostenpost is, maar een nieuwe concurrentieparameter, en een nieuwe kans om meer en betere banen te scheppen, zoals verlangd wordt overeenkomstig de Lissabon-agenda. Ik wil onderstrepen dat nieuwe, slimme, groene groei een nieuwe dynamo in het proces van Lissabon kan en moet zijn, zoals commissaris Verheugen zelf heeft gezegd, en zoals ook u, fungerend voorzitter, hebt onderstreept.
Ik ben het eens met de opmerkingen die commissaris Verheugen heeft gemaakt, maar er ontbrak één klein woordje, en dat is ‘coördinatie’: coördinatie van economische investeringen op deze gebieden, zodat we de enorme investeringstaak waarvoor we gesteld staan, ook aankunnen. Er wordt geschat dat de komende jaren in totaal één miljard euro moet worden geïnvesteerd. Deze investering moet worden gecoördineerd om de extra synergie te bereiken die de Europese Unie kan genereren.
We wensen u dus het allerbeste met deze onderneming. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement staat klaar om u te helpen.
Chris Davies (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de besluiten van de Raad waren ambitieus en de unanimiteit was heel opmerkelijk. Het venijn zit hem echter in de details. Ik vermoed dat er bij lange na niet meer zo veel overeenstemming zal zijn wanneer de voorstellen over de verdeling van de lasten worden bekendgemaakt. Ook kunnen bij enkele specifieke doelstellingen vraagtekens worden geplaatst, niet het minst door milieudeskundigen.
De doelstelling voor biobrandstoffen moet bijvoorbeeld een vergissing zijn, wanneer er zoveel bewijs is dat het zinvoller is biogewassen te gebruiken om elektriciteit op te wekken dan om auto's aan te drijven. Laten we niet doen alsof onze vraag naar biobrandstoffen geen invloed zal hebben op de tropische regenwouden. We kunnen niet eens voorkomen dat illegaal hout in dit land wordt ingevoerd, laat staan dat we de uitbreiding van palmolieplantages kunnen tegenhouden. Het zal effect hebben, en ik hoop dat alle energievoorstellen van dit pakket aan de medebeslissingsprocedure zullen worden onderworpen, teneinde te verzekeren dat de leden van dit Parlement de kans krijgen om tot op zekere hoogte invloed op de voorstellen uit te oefenen.
Ik wil niet muggenziften. De algemene richting is goed en de doelstellingen zijn nobel. De Europese Unie heeft hier de mantel van een evangelist aangetrokken die de rest van de wereld probeert te waarschuwen voor de gevaren van klimaatverandering en die een internationale overeenkomst voor de periode na 2012 tot stand probeert te brengen, waarbij ten minste ook China, India en de Verenigde Staten betrokken zijn.
We moeten proberen om dit akkoord voor de periode na 2012 uiterlijk op de Conferentie van Partijen in 2009 tot stand te brengen. In deze andere landen moet een behoorlijke mentaliteitsverandering plaatsvinden als we daarin willen slagen. Als we dat willen bewerkstelligen, zullen we moeten proberen elke opiniemaker, de media, elk parlementslid, elke zakelijke leider, alsook elke minister te beïnvloeden. Ik denk niet dat deze hulpbronnen voorhanden zijn, zeker niet binnen het DG Milieu, en misschien zelfs niet binnen de Commissie in haar geheel. Ze zijn er wel in Europa, als we de krachten van alle zevenentwintig lidstaten - onze diplomaten, onze politici en onze bedrijven - bundelen in een gezamenlijke campagne om mensen op andere gedachten te brengen en succes te verzekeren.
Zo moeten we er tegenaan kijken. We moeten ook proberen het in deze sterke bewoordingen te formuleren, om de gedachten duidelijk richting te geven. We hebben minder dan duizend dagen om de wereld te redden en zo'n internationale overeenkomst te bewerkstellingen. Dat is onze taak, en daarvoor moeten wij al onze zeilen bijzetten. We moeten voortbouwen op het besluit van de Raad en ons werk een gevoel van ijver, passie en urgentie meegeven, als we dit alles willen bereiken.
Mario Borghezio (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, Europa begint zich niet alleen vragen te stellen maar is ook bezig concrete antwoorden te geven en stappen te ondernemen voor energiebesparing en alternatieve energiebronnen. Europa vraagt zich af hoe het probleem van de klimaatverandering het hoofd geboden kan worden. Maar in hartje Europa is er een groot en technologisch geavanceerd gebied, een gebied dat van doorslaggevend belang voor de maatschappelijke en economische toekomst van één van de lidstaten is: de Povlakte. Daar wordt sinds jaar en dag tevergeefs gepleit voor nieuwe infrastructuur om het probleem van de luchtvervuiling tegen te gaan, een probleem dat wordt veroorzaakt door de opstopping van de verkeerswegen. Hier is niet eens meer sprake van een noodsituatie maar van een regelrechte rampsituatie!
In de ochtend- en avondspits laten de satellietbeelden van de Povlakte één lange aaneenschakeling van auto’s en vrachtwagens zien. Die produceren tonnen vervuilende uitlaatgassen en verbruiken waanzinnig veel brandstof. Dat gaat al decennia zo door. Er is vaak aangedrongen op maatregelen, maar tevergeefs, want in het diefachtige Rome - diefachtig niet vanwege de inwoners, want dat zijn voortreffelijke en eerlijke mensen, maar omdat de oude staat daar nog steeds de lakens uitdeelt - wordt alleen maar oeverloos gediscussieerd over de hervorming van het kiesstelsel. Op die manier vervalt de situatie van kwaad tot erger.
Er kleeft nog een aspect aan het klimaatprobleem: het watertekort. Niet alleen het zuiden van Italië maar ook de Povlakte dreigt onderhand van dorst om te komen. Ik wil de aandacht van Europa vestigen op de waterhuishouding van de Povlakte. Een en ander heeft ernstige gevolgen voor deze macroregio, die zo belangrijk is voor de toekomstige productie van Italië en een soort graanschuur van Europa is.
Ian Hudghton (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Top heeft geconcludeerd dat de vernieuwde Strategie van Lissabon voor groei en banen ‘resultaten begint af te werpen’. Dat was hoog tijd, want de ophef die werd gemaakt bij de lancering van die strategie werd tot nu toe niet geëvenaard door spectaculaire resultaten. De meeste bedrijven en vooral de kleine ondernemingen, die de meerderheid onder de werkgevers vormen, klagen terecht dat ze in hun activiteiten en ontwikkeling worden gehinderd door de excessieve bureaucratie. Ik ben daarom blij met de toezegging van de Top om de door de EU opgelegde administratieve rompslomp voor 2012 met 25 procent te verminderen, en ik hoop dat deze doelstelling ook zal worden gehaald. Het is echter jammer dat de lidstaten geen vergelijkbare verminderingen van de bureaucratie ten gevolge van de nationale regelgeving hebben toegezegd.
De meeste aandacht ging uit naar de beloften van de Top met betrekking tot energie-efficiëntie en duurzame energie. Er zijn bewonderenswaardige doelstellingen voor energiebesparing vastgesteld. Ik hoop echter wel dat de eventuele nieuwe wetgeving rekening zal houden met lokale omstandigheden. In het vervoer moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het feit dat er in de regio waar ik vandaan kom, en in het grootste deel van het Schotse platteland voor goederen geen realistisch alternatief voor wegvervoer is.
Vladimír Remek (GUE/NGL). - (CS) Dames en heren, de oplossing van het probleem van de aardeopwarming is onverbrekelijk verbonden met niet alleen het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, maar ook de aanpak die wij zullen volgen voor de gevestigde energiebronnen. Voor een keer ben ik verheugd. De EU-Top heeft een doorbraak kunnen bewerkstelligen met betrekking tot het standpunt van de EU inzake kernenergie. De houding ten aanzien kernenergie was tot nu toe onder Duits voorzitterschap dubbelzinnig: men draaide om de hete brei heen uit angst zijn tong eraan te verbranden, ofschoon men wist dat men vroeg of laat door de knie moest gaan voor de economische behoeften en actie moest ondernemen. Hoe langer wij wachten, hoe ernstiger het wordt.
De doorbraak komt tot uiting in het feit dat de vertegenwoordigers op de Top uiteindelijk hebben erkend dat de lidstaten gebruik kunnen maken van kernenergie, in het belang van energiezekerheid en uitstootvermindering. Ik ben er echter van overtuigd dat de energiemix niet alleen evenwichtig moet zijn maar ook op democratische wijze open moet staan voor alle beschikbare energiebronnen. Daarnaast moet natuurlijk alles in het werk worden gesteld om de hoogste veiligheidsnormen te waarborgen.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Raad heeft zich natuurlijk niet alleen beziggehouden met het klimaat. De besluiten daarover gingen de juiste kant uit, maar wij, Europeanen, zullen daarvoor de kosten en de zorgen moeten dragen. Als wij de Verenigde Staten, China en India niet intomen, zullen wij met onze maatregelen heel veel geld uitgeven aan de bouw van een eigen auto, maar niet kunnen verhinderen dat onze buurman rond blijft rijden met een kapotte uitlaat. En wat hebben wij dan bereikt! Een slag in het luchtledige! Daarom is een nieuw Kyoto nodig, een Kyoto waar ook de drie genoemde landen hun handtekening onder hebben gezet. Samen hebben zij de halve wereldbevolking en gebruiken zijn 65 procent van alle energie. Dat vraagstuk moeten wij ook op die manier meten.
Anderzijds spreken wij over ontwikkelingen op economisch, sociaal en arbeidsgebied. Maar heb ik dat wel goed gehoord? Over welke groep van de samenleving hebben wij het eigenlijk. Over degenen die na Lissabon hun BMW hebben ingeruild voor een Mercedes? 100 miljoen Europeanen leven beneden de armoedegrens. Wat hebben wij voor hen gedaan? Dat zijn werklozen; dat zijn de mensen die - ook morgen weer, indien nodig - bij elk referendum de Grondwet onderuit halen. Laten wij dus ook eens naar de armen kijken, en laten wij ons niet beperken tot vrome wensen en loze woorden, waar uiteindelijk niemand zich door laat overtuigen.
Antonio Tajani (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit was een positieve Europese Raad, omdat men is doorgedrongen tot de kern van de problemen die de burgers na aan het hart liggen. In een tijdperk van globalisatie hebben de bevolkingen steeds meer behoefte aan een Europa dat antwoord geeft op vragen waar de nationale staten geen raad mee weten.
Alleen de Unie kan grote thema’s aanpakken, zoals klimaatverandering, bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, immigratie, energievrijheid, herlancering van kernenergie, werkloosheid, en de confrontatie met de nieuwe economische en handelsmachten van Oost-Azië. En dan zwijgen wij nog maar over de vrede in het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten. Daarom hebben wij een nieuw grondwettelijk verdrag nodig, een verdrag waarin bevoegdheden en mogelijkheden tot optreden worden verankerd.
Vandaar, mijnheer de Voorzitter, dat ik het eens ben met het voorstel om een tekst op te stellen die de strekking en het waardenstelsel overneemt van de tekst die in Rome is ondertekend en daarna door Frankrijk en Nederland is afgewezen, een tekst die verwijst naar de joods-christelijke wortels, omdat deze de basis vormen van de activiteiten waarmee de Unie de mensen- en burgerrechten in het middelpunt kan plaatsen.
Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik wil het Duitse voorzitterschap een concreet voorstel doen. Ik doe een overtuigde oproep aan het voorzitterschap om ervoor te zorgen dat de lidstaten in de komende maanden samen met het Parlement en de Commissie een grootscheepse mediacampagne opzetten. Doel daarvan is begrip te kweken bij de burgers over wat de Europese Unie echt inhoudt. De burgers moeten gaan beseffen dat de Unie niet dat kostbare en stoffige ambtenarenapparaat van Brussel is, maar - zoals is gebleken tijdens de Top van 8 en 9 maart jongstleden - een instelling die een half miljard personen zekerheid biedt voor een betere toekomst.
Harlem Désir (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, de Raad heeft tijdens zijn besprekingen en in zijn conclusies over de Strategie van Lissabon doen uitkomen dat hij nu ook de sociale vraagstukken enigszins anders benadert.
Ik ben daar blij om en, zoals verscheidene collega’s al hebben gezegd, is het kennelijk tot de staatshoofden en regeringsleiders doorgedrongen dat men het vertrouwen van de burgers niet kan winnen als men niet aantoont dat Europa zich eindelijk hard maakt voor het Europees sociaal model. In de conclusies staat dus niet alleen dat het noodzakelijk is meer werkgelegenheid te creëren en de groei te ondersteunen, maar ook dat maatregelen moeten worden getroffen om de kwaliteit van de banen en de arbeidsomstandigheden te kunnen verdedigen, de participatie van de werknemers te kunnen bevorderen en beroepsleven en gezinsleven met elkaar te kunnen verzoenen. Dat noopt mij tot twee opmerkingen.
De eerste opmerking is dat men, als men wil voorkomen dat deze nieuwe sociale toonzetting dode letter blijft, ervoor moet zorgen dat daarvoor een actieplan komt en de Europese sociale agenda nieuw leven wordt ingeblazen. Misschien moet er zelfs - naar voorbeeld van de laatste Raad die gewijd was aan de doelstellingen voor energie en hernieuwbare energie - een speciale Raad worden belegd voor de verwezenlijking van de sociale doelstellingen. Er moeten streefdoelen worden vastgesteld voor onder meer de onder de Strategie van Lissabon vallende gebieden, voor de werkgelegenheid van jongeren, de werkgelegenheid van 50plussers en voor de toegang tot levenslang leren. Ook zou men de lidstaten ertoe moeten verplichten zichzelf de noodzakelijke middelen te geven om spijkers met koppen te kunnen slaan, door bijvoorbeeld goede praktijken uit te wisselen en degenen die halfslachtige maatregelen treffen, te straffen. Men moet er trouwens ook voor zorgen dat de blokkade bij een aantal dossiers wordt doorbroken. Die blokkade is immers veroorzaakt door dezelfde Raad als de Raad die aandringt op de versterking van de sociale dimensie van de Unie, en ik denk daarbij aan de arbeidstijdrichtlijn, de herziening van de richtlijn “Europese ondernemingsraden”, en de uitzendrichtlijn.
Ten tweede moet ik opmerken dat er samenhang moet zijn tussen de nieuwe aandacht voor de sociale dimensie van de Unie en de beleidsvormen die elders worden uitgevoerd. Is men consequent als men zegt het sociale model te willen verdedigen, als men tegelijkertijd de postsector volledig wil liberaliseren, evenals de elektriciteits- en aardgassector? Kan men deze sectoren van de overheidsdiensten alleen vanuit de invalshoek van de interne markt benaderen? Garandeert de liberalisatie ons dat alle taken van de overheidsdiensten worden vervuld, dat de post overal wordt besteld en dat de tarieven in bedwang kunnen worden gehouden? Ik geloof dat er ook voor dit vraagstuk een nieuw evenwicht moet worden voorgesteld. Zoals u weet is dat ook de reden waarom de socialistische fractie heeft gevraagd om de behandeling van een ontwerpkaderrichtlijn betreffende diensten van algemeen belang.
Bronisław Geremek (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, ik vind dat de laatste bijeenkomst van de Raad onder Duits voorzitterschap niet alleen een voorbeeld was van doelmatig optreden, maar ook heeft laten zien dat axiologie, of het naleven van bepaalde waarden, kan worden gecombineerd met pragmatisch beleid.
Europa staat voor vrijheid, solidariteit en innovatievermogen. Die waarden moeten ook in het energiebeleid worden nagestreefd. Energiesolidariteit kan en zal de vrijheid ten goede komen. Hoe kunnen we innovatievermogen en solidariteit koppelen aan het energiebeleid? Ik wil de aandacht vestigen op het feit dat de landen die, na een lange periode van afscheiding, opnieuw aansluiting hebben gevonden bij Europa, arme landen zijn, landen die de capaciteit niet hebben om mee te doen met het programma 3 x 20. Als gevolg daarvan kan dit programma de interne verdeeldheid vergroten.
Ik roep commissaris Verheugen op niet te vergeten dat het communautair beleid de verwezenlijking van communautaire doelen moet dienen.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Top is een stap vooruit in de opbouw van Europa. Maar laten we, om niet overmoedig te worden, toch ook een kritische blik werpen op de status quo in de geselecteerde domeinen. Het doel van de Strategie van Lissabon om drie procent van het BNP aan wetenschap te besteden, is zeker een verbetering, maar brengt ons niet op het niveau van Amerika. Het intellectueel potentieel in Europa zal nog lange tijd niet volledig benut worden.
Inzake het energiebeleid is het doel 20 procent van de behoefte te betrekken uit hernieuwbare energiebronnen, en delfstoffen zoals steenkool te gebruiken. Dit mag ons niet blind maken voor de huidige energieproblemen. In de bijlage wordt gesproken over een gemeenschappelijk Europees beleid dat moet zorgen voor coördinatie van de lidstaten, maar de lidstaten mogen natuurlijk de cohesie van Europa niet aantasten, zoals we onlangs hebben gezien.
De huidige situatie in verband met de gaslevering uit Rusland, de gascrises in Wit-Rusland en Oekraïne, is een test voor ons energiebeleid en de veiligheid in het algemeen. We moeten dit beschouwen als een les, en niet als een vluchtig incident. De uitdagingen waar Rusland ons mee confronteert, zijn niet gemakkelijk, maar Europa kan voorkomen er de dupe te worden door met een stem te spreken, en dat is onze zwakke plek. Hopelijk kan deze Top daar iets aan veranderen.
Het recente optreden van de Commissie in de milieukwestie rond het Rospudadal toont - in tegenstelling tot het hetgeen is gebeurd in de kwestie rond de aanleg van de gasleiding door de Oostzee - aan hoe selectief, onsamenhangend en inconsequent dat optreden is. Men bekommert zich om een verlepte roos terwijl het bos in brand staat. Met andere woorden, de Commissie zwijgt bij strategische kwesties, maar maakt zich druk over futiliteiten.
Ten slotte wil ik nog de vinger leggen op de grootste zwakke plek van Europa: het voortdurend gebrek aan solidariteit op het niveau van de regeringen en de naties. Het gaat niet zozeer om formele regels, maar om het gevoel van een gezamenlijke lotsbestemming, geworteld in tradities, met name de christelijke traditie, en gestoeld op gezamenlijke doelen, die steeds moeten worden gedefinieerd. Op dit moment is het energieprobleem een test voor de Europese solidariteit, en die solidariteit zal de toekomstige ontwikkeling nieuwe energie geven.
Gianni Pittella (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, na deze laatste Europese Raad mogen wij gerust stellen dat dit het Europa is waar wij ons in terugvinden: een Europa dat keuzen doet, dat met verziende blik optreedt, dat zijn belangen behartigt en zijn rol op de wereld projecteert. Deze eindsprint was noodzakelijk: we hadden het niet verwacht maar het is heel gezond. Het is overigens niet de eerste keer dat wij bijna naar beneden kelderen en al onze energie moeten aanspreken om de helling weer op te klauteren. Wij hebben dat destijds gedaan met de douane-unie, de interne markt en de euro. Thans doen wij dat met het energievraagstuk en de strijd tegen klimaatverandering. Het belangrijkste is dat wij geen halt houden, want dan zouden wij in eigen doel scoren.
De Commissie moet haar steentje bijdragen. Zij moet de besluiten van de Raad in wetgevingsvoorstellen omzetten, en het Parlement zal die dan grondig onder de loep moeten nemen. De Raad moet de nationale plannen op meerderheidsbasis beoordelen. Vooral is het zaak dat wij niet stoppen op de weg naar het politieke Europa. Zoals de huidige president van de Italiaanse republiek, Giorgio Napolitano, tijdens de vorige vergaderperiode in dit Parlement heeft gezegd, is de Grondwet geen gril, geen versiersel of ijdel vertoon. Zonder nieuwe regels, zonder rechtspersoonlijkheid, zonder een politieke en sociale ziel en zonder het Handvest van de grondrechten dreigt Europa opnieuw weg te kwijnen.
Daarom wachten wij met spanning op de verklaring van 25 maart. Gisteren heeft mevrouw Merkel gezegd dat deze verklaring niet over God zal reppen en dat is juist, want wie oprecht katholiek en christen is, heeft God in zijn hart. Maar deze verklaring moet het wel hebben over de Grondwet. Na het succes van de vorige week zou het teleurstellend zijn als wij zouden komen met een algemene verklaring die niet over de successen van Europa spreekt, die niet de grote verworvenheden van deze vijftig jaar opnoemt, en vooral niet dit grootse doel van de Europese Grondwet kiest.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik besteed de tijd die mij is gegeven aan de Verklaring van Berlijn. Allereerst is de vijftigjarige samenwerking tussen Europese landen een reden om te vieren. De samenwerking heeft resultaten opgeleverd, hoewel er natuurlijk ook gebreken zijn.
Duitsland heeft voor deze gelegenheid een speciale verklaring opgesteld. Helaas is dit achter gesloten deuren gebeurd. Toen de voorzitters van onze fracties vanmorgen spraken, moesten zij toegeven dat zij de tekst niet hadden gezien. Dit zegt veel over de huidige situatie in de Europese Unie, over de openheid en de samenwerking tussen de instellingen van de Europese Unie.
De Verklaring moet slechts één doel hebben: zij moet kort en duidelijk maken waarom wij in dit millennium Europese samenwerking nodig hebben. Zij moet, met andere woorden, duidelijk definiëren wat onze gemeenschappelijke Europese doelen zijn.
Markus Ferber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, allereerst wil ik zeggen dat ik aangenaam verrast ben over de intensiteit en het niveau van de discussies over de manieren waarop de CO2-uitstoot daadwerkelijk kan worden verminderd. Volgens mij denken ze in mijn land dat ze de klimaatramp onder controle kunnen krijgen door wat langzamer te rijden, de gloeilampen te vervangen en bij iedere vakantie naar Afrika drie bomen te planten. Wie mensen zoiets voorspiegelt, houdt hen voor de gek.
Wat we wel moeten doen, is goed nadenken over de vraag waar de meeste CO2-uitstoot plaatsvindt. Dat gebeurt bij het opwekken van elektriciteit. Daarom is het belangrijk om te bedenken welke energiebesparingsmaatregelen daar kunnen worden genomen. Het is interessant om vast te stellen dat de voorzitter van de Duitse SPD nu ook nog als een natuurwetenschappelijk expert door het land reist en uitrekent hoeveel CO2-uitstoot door kernenergie wordt veroorzaakt. Dat kan hij beter overlaten aan een natuurkundige als mevrouw Merkel. Dan zouden we op de goede weg zijn.
Als eerste zullen we daarom moeten nadenken over de vraag hoe we ook voor de energieproductie in het autoverkeer streefcijfers kunnen vaststellen. Hoeveel gram CO2 mag er per kIAOwattuur worden uitgestoten? Dan zijn we op de goede weg, en pas dan kunnen we nadenken over verdere maatregelen. Ik zeg nadrukkelijk dat we zullen moeten nadenken over de vraag welke rol kernenergie in de komende jaren en de komende decennia moet spelen. Wij moeten als Europeanen onze verantwoordelijkheid nemen en zonder ideologische vooringenomenheid een zakelijke discussie voeren over het onderwerp kernenergie. Daardoor wordt misschien ook in de lidstaten weer een zakelijk debat mogelijk.
Adrian Severin (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, energiezekerheid en de omgang met klimaatverandering zijn de twee grootste uitdagingen van onze tijd. Door deze onderwerpen op een voortvarende en alomvattende manier aan te pakken heeft de Europese Raad erkend dat mondiale uitdagingen een mondiaal antwoord behoeven, dat voor grensoverschrijdende bedreigingen grensoverschrijdende actie nodig is. Dit zijn vraagstukken die de gewone mensen aangaan. Met de aanpak van deze vraagstukken zendt de Raad de boodschap uit dat de Europese Unie open staat voor de verwachtingen van de Europese burgers, en motiveert hij de relatie van de burgers met de Europese instellingen. Dit is echter slechts het topje van de ijsberg. Voor een gemeenschappelijke energiemarkt moet het energiebeleid communautair worden gemaakt. Dit beleid moet gezamenlijke inspanningen voor technologische ontwikkeling bevatten of daarmee worden verbonden, en moet gepaard gaan met een gecoördineerd beleid inzake investeringen, werkgelegenheid en groei.
De politieke wil die dit voorjaar is geuit, zal zonder Europese rechtsgrondslag noch duurzaam noch effectief zijn. Voor een gemeenschappelijk beleid is ook een speciale begroting nodig. De middelen voor deze begroting moeten worden gewaarborgd, eventueel door belasting op bepaalde energietransacties en door eigen financiële middelen van de Europese Unie te creëren. De formulering van de strategieën van de Europese Unie voor uitbreiding, nabuurschap en ontwikkeling moet aansluiten bij de mate waarin en de manier waarop onze buitenlandse partners - buren en niet-buren - meewerken aan de bevordering van de Europese energie- en milieustrategieën. Aan de andere kant moeten bilaterale energieovereenkomsten tussen lidstaten van de Europese Unie en derde landen zo worden ontworpen dat ze gunstig uitpakken voor de verbetering van onze gemeenschappelijke energiestrategie.
Dit voorjaar heeft de Europese Raad bewezen dat er licht is aan het einde van de tunnel. De Top in Berlijn moet echter nog bewijzen dat er een tunnel is die naar dat licht leidt.
Elizabeth Lynne (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd dat de Raad ermee heeft ingestemd de administratieve lasten als gevolg van de EU-wetgeving tegen 2012 met 25 procent te verlagen. Een van de vorige sprekers verwees daar zojuist ook al naar.
Ik sta ook positief tegenover het feit dat de Raad heeft aangedrongen op een groep van onafhankelijke deskundigen die advies moet geven over betere regelgeving. Dat is van essentieel belang. Ik zou zelf nog graag een stapje verder willen gaan en willen pleiten voor een reguliere en onafhankelijke effectbeoordeling van alle wetgeving.
Op het gebied van de werkgelegenheid mag er uitsluitend sprake zijn van wetgeving op EU-niveau als er op lokaal of nationaal niveau geen effectieve maatregelen mogelijk zijn. Een eigenaar van een doorsnee kleine onderneming is nu al 28 uur per maand kwijt aan het invullen van formulieren als gevolg van de geldende wetgeving. Ook mag er pas nieuwe wetgeving op het vlak van veiligheid en gezondheid worden uitgevaardigd indien uit medische en wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat dit noodzakelijk is, zoals in het geval van richtlijn 200/54/EG betreffende biologische agentia. Deze richtlijn dient zodanig gewijzigd te worden dat werknemers in de gezondheidszorg adequaat beschermd worden tegen verwondingen via injectienaalden.
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Heren voorzitters, dames en heren, de eerste stap in de goede richting van een gemeenschappelijk energie- en klimaatbeleid is gezet. Wat men heeft geproduceerd, is geen gebakken lucht en daar zijn we blij om. De constellatie voor politieke beslissingen is verbeterd, maar we zijn nog lang niet bij de eindstreep. De meeste horden moeten nog worden genomen. De eerste is dat de afgesproken doelstellingen volledig worden geïntegreerd in of toegevoegd aan de programma’s voor groei, werkgelegenheid en mededingingsbeleid. Het klimaat- en energiebeleid mag ons niet van de Strategie van Lissabon afbrengen, maar moet die juist versterken.
Ten tweede wachten we nog op voorstellen voor concrete Europese programma’s, projecten en maatregelen en op de uitwerking van de noodzakelijke controleerbare actieplannen. Iedereen moet weten, wie wat, voor wanneer en op welke wijze, moet doen om de gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren. Daar gaat het om, want doelstellingen die op een top zijn vastgesteld, wekken weliswaar verwachtingen, maar alleen concrete resultaten wekken vertrouwen. Daarom is mijn verzoek dat de lidstaten ieder jaar een verslag over de resultaten van de omzetting aan de nationale parlementen voorleggen en dat de Commissie dat doet voor het Europees Parlement.
Ten derde: wanneer komen de Commissie en de nationale regeringen met het bijbehorende onderzoeksprogramma, de noodzakelijke steunprogramma’s en het tijdschema voor energiebesparende maatregelen? We moeten ons zowel op Europees als op internationaal niveau nog bewijzen. Dat hebben we nog niet gedaan. Zoals de heilige Catharina van Siena al zei, wordt niet het beginnen beloond, maar enkel en alleen het volharden.
Riitta Myller (PSE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, wij mogen tevreden zijn over het feit dat de Europese Unie een belangrijke stap heeft gezet voor de bescherming van het leven op aarde en dat zij haar mondiale leiderschap in de strijd tegen klimaatverandering heeft bevestigd.
Nu wij het eens zijn over het doel en ons engagement, moeten wij ons richten op het verwezenlijken van de doelen. Het was noodzakelijk verplichtingen aan te gaan met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energiebronnen om aan onze toekomstige energiebehoeften te kunnen voldoen. Veel hernieuwbare energiebronnen bevinden zich echter nog in een ontwikkelingsfase, en tegelijkertijd staat men bij veel energie-efficiënte praktijken te popelen van ongeduld om ze in te voeren. De lidstaten moeten nu hun werk doen. Wij moeten nu flink investeren in energie-efficiëntie.
Biobrandstoffen en bio-energie moeten ook worden ontwikkeld, maar tegelijkertijd moeten wij ervoor zorgen dat er ook op mondiaal niveau rekening wordt gehouden met de milieuvriendelijkheid van de hele levenscyclus van deze energiebronnen, zoals hier al is gezegd. Hiervoor is een certificeringstelsel nodig, dat tot de juiste productiemethoden moet leiden.
Al met al hebben wij als Europeanen de mogelijkheid om voortrekker te worden op het gebied van energietechnologie. Zoals commissaris Verheugen zei, hebben wij van de industrie antwoorden nodig op de vraag wat mogelijk is. Er is namelijk veel mogelijk.
Françoise Grossetête (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de voor milieu bevoegde commissaris, de heer Dimas, sprak na de afloop van de Top over revolutionaire besluiten. Ik wil zijn enthousiasme graag delen, maar in dit concert van loftuitingen moet ik toch ook een sceptische noot laten horen.
Inderdaad is het klimaatbeleid eindelijk opgenomen in het economische beleid van de Europese Unie. Dat is een goede zaak. Ik herinner mij echter nog dat de Europese Unie ten tijde van de Top van Lissabon, in maart 2000, zichzelf ten doel stelde om tot 2010 de meest concurrentiekrachtige kenniseconomie van de wereld te worden. Vijf jaar later zagen wij daar de povere resultaten van. Ik hoop niet dat deze Top weer een flop wordt en op een grote teleurstelling uitdraait.
Ik ben het eens met de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Hernieuwbare energiebronnen zijn echter slechts ten dele een antwoord op de problemen van de klimaatopwarming. Natuurlijk moet men ook denken aan energie-efficiëntie, isolatie van gebouwen. Men moet meer windenergie gaan ontwikkelen, maar de impact daarvan is uitermate beperkt. Daar kunnen wij niet op rekenen: er is geen stroom als er te weinig wind staat, en er is ook geen stroom als er teveel wind staat. Ook de zonne-energie moet worden ontwikkeld, maar wij beschikken niet over een voldoend aantal, in de nieuwe technologieën geschoolde vaklieden.
Ik betreur dat de Raad zo overdreven voorzichtig is. Hij geeft schoorvoetend toe dat kernenergie een efficiënt antwoord is als de broeikasgasuitstoot moet worden verminderd. Mevrouw Merkel wil dat de Europese Unie een voortrekkersrol vervult in de strijd tegen klimaatopwarming. Iedereen is het daarmee eens, maar het is ook schijnheilig, want iedereen weet dat bepaalde lidstaten, lidstaten die nu kernenergie van de hand wijzen, wel energie uit die bron kopen, als zij die nodig hebben om hun economie draaiende te houden. Het is ook schijnheilig als mevrouw Merkel de strijd wil aanbinden tegen CO2 maar tegelijkertijd haar beleid met betrekking tot steenkoolcentrales versterkt, wel wetend wat de rampzalige milieugevolgen daarvan zijn. Het is ook schijnheilig als Duitsland, dat thuis geen kernenergie meer wil, kernenergietechnologie verkoopt aan China. Tot slot is het schijnheilig, mijnheer de commissaris, als u inspanningen vraagt van de industrie, maar het Duits voorzitterschap de auto’s met grote cilinderinhoud beschermt, die energie slurpen en veel te veel CO2 uitstoten.
Ja, ik ga akkoord met de conclusies van de Top, maar dan moeten op de woorden wel daden volgen. De nu besloten maatregelen zullen namelijk pas over dertig jaar effect sorteren. Tot slot moet de Europese Unie nagaan hoe zijn opnieuw haar invloed kan doen gelden en een groene diplomatie kan opleggen.
Marek Siwiec (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is lang geleden dat er zoveel overeenstemming was over de gebeurtenissen op een Top van de Europese Unie. Deze Top wordt bejubeld door de regeringsleiders, en ook hier in dit Parlement. Onze aangeboren voorzichtigheid verplicht ons echter te vragen hoe dit politiek mogelijk was. Hoe is het mogelijk dat, na vele maanden, voor het eerst een succes wordt geboekt waar iedereen enthousiast over is?
Welnu, er was een sterke behoefte aan succes, en een sterke drang om eenheid te tonen. Maar we moeten duidelijk zeggen dat de Top van 8 maart eigenlijk de voorbode is van een heel belangrijk debat over de grondwet. In de schaduw van dit succes schuilt een onvoltooid debat. Het dilemma van de vorige Top over de vormgeving van de Europese Unie is, ondanks het bereikte succes, nog altijd niet opgelost.
We moeten dus de vraag stellen of de overeenstemming over de energiekwestie ook energie en moed geeft aan alle mensen die de moeilijke beslissingen over de toekomst van Europa moeten nemen. Of misschien is het juist andersom? Misschien klopt wat sommige Europese leiders zeggen, namelijk dat zolang we het eens kunnen worden volgens de oude spelregels, er geen reden is om die regels te veranderen?
Ik wil alle mensen die bezig zijn met het opstellen van de Verklaring van Berlijn, die een grondwettelijke oplossing voorbereiden, waarschuwen. U moet voorkomen dat, terwijl iedereen hetzelfde zegt en iedereen dit succes bejubelt, in realiteit elk land, of de meerderheid van de landen, eigenlijk anders denkt. Als blijkt dat deze Top het laatste succes is van de Europese Unie, omdat ons hierna alleen nog problemen wachten, dan zijn alle grote woorden die hier in de zaal gesproken worden, uiteindelijk zonder betekenis.
Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Raad heeft veel lof gekregen, met name wat het energiepakket betreft, maar ik wil graag op een andere mijlpaal wijzen die ik persoonlijk erg belangrijk vind. Sinds ik in 1999 lid werd van dit Parlement heb ik regelmatig, na een top in Brussel, het woord gevoerd en erop aangedrongen om van de interne markt en de voltooiing ervan de hoogste prioriteit te maken. Ik dank u, mijnheer de fungerend voorzitter, dat u dit als eerste heeft genoemd op de eerste pagina van uw communiqué. Nog belangrijker vind ik het dat de Raad het belang van het voltooien van de interne markt heeft bekrachtigd in de context van de Europese reactie op de globalisering. Daar ben ik echt blij om.
Waarom vind ik dit van zo’n groot belang? Mijnheer de fungerend voorzitter, ik had het voorrecht om op de bijeenkomst van nationale parlementariërs, waar u ook bij was, rapporteur te zijn over de gehele Lissabon-agenda. Die parlementariërs vertelden ons dat dit de boodschap is die wij aan onze kiezers moeten overbrengen. Onze regeringen en ministers-presidenten geven ons echter niet veel steun bij het doorgeven van de boodschap dat de interne markt van fundamenteel belang is. Zij hebben alleen iets soortgelijks gezegd over de vier vrijheden op de interne markt; dat is hier ook al aangestipt. Mijnheer de fungerend voorzitter, ik zou u willen vragen om terug te gaan naar de ministers en hun het volgende te zeggen: “Help uw parlementariërs om deze belangrijke boodschap aan de kiezers over te brengen”.
Staat u mij toe om dit ook aan twee belangrijke voorstellen te koppelen, die hier al eerder zijn genoemd. Over het eerste voorstel - de dienstenrichtlijn - weet ik een heleboel. Het tweede voorstel is het bijzonder belangrijke voorstel van de heer Verheugen met betrekking tot de wijze waarop wij met kwesties om moeten gaan die verband houden met de productmarkten. Mijnheer de fungerend voorzitter, ik wil u er alleen maar op wijzen dat de ministers-presidenten na deze Raad de dossiers op moeten vragen van alle zaken die nog bij het Hof van Justitie aanhangig zijn tegen lidstaten die inbreuk maken op de Verdragen met betrekking tot het vrije verkeer van goederen en diensten. Zij hoeven zich tot aan de volgende Top alleen maar met deze zaken bezig te houden. Als dat gebeurt, zou dat in één klap een kolossale impuls aan de interne markt geven zonder dat wij daarvoor nog meer wetgevingsmaatregelen hoeven te nemen. Laten wij deze keer ook de daad bij het woord voegen.
De Voorzitter. - Dank u zeer, mijnheer Harbour. Het is mooi om te zien hoezeer u hier ook emotioneel bij betrokken bent.
Marianne Mikko (PSE). - (ET) Afgelopen week vond een baanbrekende bijeenkomst van de Raad plaats. Het Europese energiesysteem is hopeloos verouderd. Meer dan 20 procent van de generatoren zijn meer dan 30 jaar oud en moeten worden vervangen. Dit is een historische kans voor Europa om zich te verlossen van de verouderde ideeën die ons energiebeleid tot nu toe hebben gevormd.
In plaats van de fysiek verouderde 20 procent te vervangen door nieuwe, maar ouderwetse generatoren, hadden wij, onder Duits voorzitterschap, de moed aan de verplichting te voldoen om deze te vervangen door hernieuwbare energie. Ik ben echter een nog grotere voorstander van het idee om energieverspilling te vervangen door energiezuinige consumptie.
Energie en veiligheid gaan hand in hand. Elke kIAOwatt waarvoor wij geen energie hoeven te kopen van ondemocratische regimes is een bijdrage aan mondiale veiligheid. Helaas toont de voortdurende politieke steun voor de geplande gaspijplijn onder de Oostzee aan dat men niets van de geschiedenis heeft geleerd.
Wij moeten Rusland niet aanmoedigen zijn stalinistische beleid van invloedssferen voort te zetten. Het klinkt misschien hard, maar de gaspijplijn onder de Oostzee is als een slag in het gezicht van Estland, als een Molotov-Ribbentrop-pact van de eenentwintigste eeuw.
Europa heeft snel een gemeenschappelijk energiebeleid en een grondwettelijk verdrag nodig. De instelling van de functie van minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie waarborgt dat de achterkamertjespolitiek in deze Unie voor altijd tot het verleden zal behoren.
Ik denk daarom dat Duitsland, dat nu het voorzitterschap vervult van de Europese Unie en de Raad met succes heeft geleid, dit cruciale verdrag tot leven zal brengen. De burgers van de Europese Unie zullen zien dat het goed is, dat het strookt met de geest van het derde millennium.
Josef Zieleniec (PPE-DE). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, het is een goed teken voor Europa dat de Europese Raad een energieactieplan 2007-2009 heeft goedgekeurd. Daarmee heeft hij een eerste concrete stap gezet voor de verwezenlijking van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid, zij het dan in een wat halfslachtige vorm.
De Top heeft weliswaar erkend dat Europa nog ver verwijderd is van een concurrentiekrachtige en onderling verbonden energiemarkt, maar tegelijkertijd heeft hij verzuimd steun uit te spreken voor de volledige ontkoppeling van het eigendom van energiebedrijven, die noodzakelijk is voor het bewerkstelligen van zo’n markt.
Een ongebreidelde integratie op energiegebied leidt tot het ontstaan van enorme economische agglomeraten, die in elk land over niet alleen een groot economisch gewicht maar ook veel politieke macht zullen beschikken. Daarmee zouden deze een groot stempel kunnen drukken op de politieke besluitvorming niet alleen meer op nationaal niveau maar ook - zoals we de laatste tijd kunnen zien - op Europees niveau. In de energiesector is er bovendien een geringe concurrentie, en deze sector is daarom veel minder efficiënt dan zij zou kunnen zijn.
Een niet te onderschatten gevolg zijn de grotere veiligheidsrisico. Met name in de nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa zou het een regelrechte economische, maar vooral ook politieke ramp zijn, indien door de Russische staat gecontroleerde entiteiten een stevige positie verwierven in dit soort grote machtige energiebedrijven.
De ontkoppeling van het eigendom van energiebedrijven en transparante pan-Europese marktregulering voor alle partijen zouden, in combinatie met een gemeenschappelijk EU-energiebeleid, kunnen zorgen voor een betere marktwerking in de energiesector, voor meer transparantie van het binnenlands beleid in de lidstaten en voor al met al geringere risico’s voor de buitenlandse politiek en de veiligheid, zowel in de lidstaten als in de Unie in haar geheel.
Frank-Walter Steinmeier, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u heel hartelijk voor uw overwegend positieve beoordeling van de Voorjaarstop van staatshoofden en regeringsleiders. Mijnheer Lambsdorff, tegen u wil ik zeggen dat de Top en de positieve reacties daarop voor mij en de Duitse regering geen reden zijn voor zelfgenoegzaamheid. Ik blijf echter bij mijn overtuiging dat voor het verdere verloop van ons voorzitterschap, voor de tweede helft ervan, een beetje vertrouwen noodzakelijk is. Het kan in ieder geval geen kwaad. Omgekeerd gezegd: nu Europa er niet al te best voor staat, of liever gezegd stagneert - aangezien het vernieuwingsproces tot stilstand is gekomen -, zou iemand die dit werk doet zonder ambitie, zonder plannen en zonder geloof in de mogelijkheid om Europa te hervormen en te veranderen, er helemaal niet aan moeten beginnen.
Ik kan u verzekeren dat vooral journalisten mij al voor het begin van ons voorzitterschap, maar zeker toen het eenmaal begonnen was, veelvuldig hebben gevraagd: hoe denken jullie dit programma eigenlijk uit te voeren? Met het oog op de eerste Top vroeg men: hoe slagen jullie er ooit in om tot een gemeenschappelijk resultaat te komen, als de meningen van de Europese lidstaten zo ver uiteen liggen?
Volgens mij is het geheim helemaal niet zo vreselijk groot. U kent het allemaal uit uw werk. Er is veel geduld voor nodig, vooral ten aanzien van partners die twijfels hebben, die aarzelen ten aanzien van bepaalde resultaten. Er is een zekere ambitie nodig, maar vooral ook een eerlijke houding jegens degenen die veel grotere moeilijkheden hebben dan anderen om de gemeenschappelijk vastgestelde doelstellingen te bereiken. Dat is bij de laatste Top gelukt. Dezelfde vragen worden natuurlijk gesteld met het oog op 25 maart: is dat eigenlijk wel mogelijk wanneer de geschiedenis van de Europese Unie zo verschillend wordt geïnterpreteerd, wanneer er zulke verschillende verwachtingen bestaan ten aanzien van de inhoud van de Verklaring van Berlijn? Ik zal u zeggen dat ook dat zal lukken.
We hebben in het verleden goed geluisterd. Ik denk dat we wel ongeveer weten wat de verwachtingen zijn. Ik zeg dit alleen maar omdat daarstraks werd gezegd dat de uitkomst noodzakelijkerwijs slechts zeer algemeen kan zijn. Als de Verklaring van Berlijn er komt, hoeft dat niet per se te betekenen dat er alleen maar banaliteiten in staan. De Verklaring van Berlijn kan ook uitmonden in een goed resultaat. Als we erin slagen deze stap te zetten, dan is dat nog niet de oplossing, en evenmin het einde van ons voorzitterschap of onze ambitie, maar het is wel een tweede belangrijke stap op weg naar de oplossing, die hopelijk tijdens de Top van juni wordt bereikt. Daar proberen we het kluwen te ontwarren in de kwestie die ons momenteel bij het Europese vernieuwingsproces nog in de weg staat. Ik kan u verzekeren dat we bij de voorbereidingen voor de Top van juni al het mogelijke zullen doen om tot die oplossing te komen.
Ik wil nog enkele afsluitende opmerkingen maken over het energie- en klimaatbeleid. Velen hebben er terecht op gewezen dat met deze Top het werk natuurlijk nog niet af is. Ik kan niet anders dan dat bevestigen en zeggen: inderdaad, op veel terreinen moet nog werk worden verzet. Ik heb het energieonderzoek genoemd, ik heb het verstevigen van onze externe energiebetrekkingen genoemd en hetzelfde geldt natuurlijk ook, commissaris Verheugen, voor de ambitieuze doelstelling met betrekking tot hernieuwbare energie. Als Europese doelstelling hebben we nu 20 procent vastgesteld en we hebben altijd - ook naar buiten toe - gezegd dat het nu van belang is dat we deze Europese doelstelling in nationale doelstellingen omzetten.
Afgezien van het feit, commissaris Verheugen, dat ik ervan overtuigd ben dat we daarin gezamenlijk zullen slagen, wil ik u toch ook nog wijzen op het volgende: de Commissie en het Raadsvoorzitterschap hebben natuurlijk met elkaar gesproken over de vraag of we niet de omgekeerde weg moesten bewandelen, dus of we het niet eerst eens moesten zien te worden over de nationale doelstellingen om daaruit vervolgens de Europese doelstelling af te leiden.
Beide -Commissie en Raadsvoorzitterschap - waren er van overtuigd dat we dan waarschijnlijk nog vijf jaar lang hadden moeten discussiëren zonder het eens te worden over een gemeenschappelijke doelstelling. Daarom kwamen we op deze aanpak uit. Er is gezegd dat wij als Europeanen het wereldklimaat uiteindelijk niet op eigen houtje kunnen redden. We moeten goed in het oog houden hoe het energie- en klimaatbeleid zich ontwikkelt in belangrijke landen als de Verenigde Staten, China en India. Er werd gesuggereerd dat we ons daaraan juist helemaal niets gelegen laten liggen. Het tegendeel is waar: dat geldt voor Europa, dat geldt voor het Duitse beleid op nationaal niveau, en dat geldt met name ook voor Duitsland als voorzitter van de G8.
Aanstaande maandag breng ik een bezoek aan Washington. Met mijn Amerikaanse collega heb ik afgesproken dat ik daar een grote, gezamenlijke manifestatie zal openen, waaraan zowel Duitse als Amerikaanse bedrijven deelnemen. We zullen met die bedrijven bespreken hoe we het transatlantisch partnerschap voor technologie met name in de energiesector kunnen versterken. Als het gaat om de inspanningen van de Verenigde Staten, wijs ik erop dat op niet-federaal niveau in een groot aantal staten al voorbeeldig werk wordt verricht op het gebied van klimaat- en energiebeleid.
De ontwikkelingen in China volgen we nauwgezet. Er zullen in G8-verband zowel tijdens de top als op het niveau van de ministers van Buitenlandse Zaken zogenoemde outreach-bijeenkomsten plaatsvinden, waarvoor niet alleen China en India zijn uitgenodigd, maar ook Mexico, Zuid-Afrika en Brazilië. Zowel op de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken als tijdens de topontmoeting zal het energie- en klimaatbeleid een belangrijk onderwerp zijn. U ziet dat we ons ook druk maken om landen die niet tot de Europese Unie behoren.
We moeten laten zien - en ik ben het met commissaris Verheugen eens dat de afgelopen Top dat heeft gedaan - dat de Europese Unie geen historische studiegroep is, maar een werkplaats voor de toekomst. Daarvan hebben we een voorbeeld gegeven.
(Applaus)
De Voorzitter. - Dank u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Na de geslaagde Top van Brussel hebben we nu een goed resultaat nodig in de vorm van de Verklaring van Berlijn. Het Europees Parlement zal zijn uiterste best doen om ervoor te zorgen dat we samen slagen.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag nog één gedachte naar voren willen brengen, of eerder een verzoek.
In het spanningsveld tussen economische productiviteit, hoge sociale normen en milieubescherming moeten we ophouden met de op confrontatie gerichte, en polariserende benaderingswijze uit het verleden, waarin economie tegen ecologie en ecologie tegen economie worden uitgespeeld. Het is gewoon niet waar dat iemand tegen klimaatbescherming en milieubescherming is, wanneer hij zegt dat we ook een verantwoordelijkheid hebben op het terrein van werkgelegenheid. Het is gewoon niet waar dat iemand die zegt dat we meer aan milieubescherming moeten doen, daarmee zegt dat hij zich niet voor banen interesseert.
De waarheid is dat beide terreinen met elkaar kunnen worden verbonden, en dat hebben we inmiddels ook geleerd. De waarheid is dat een Europese industrie die mondiaal gezien vooroploopt - niet alleen op het gebied van milieutechnologie, maar ook ten aanzien van milieuvriendelijke producten en diensten - het best in staat zal zijn om banen te scheppen en mensen een toekomst te geven.
Het beleid van deze Commissie is gebaseerd op zowel solidariteit met de huidige generatie, die nu wil leven en nu werk wil hebben, als solidariteit met de komende generaties, die een planeet willen aantreffen waarop ze kunnen leven. Deze twee vormen van solidariteit zijn niet tegengesteld aan elkaar. Dat is precies wat we met dit beleid willen bewijzen.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
De stemming vindt zo dadelijk plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Deze Europese Raad heeft de uitgangspunten van de zogenaamde Strategie van Lissabon bevestigd. Dat betekent liberalisering en privatisering, arbeidssoepelheid en een goed geplande aanval op de rechten van de werknemers. In verband met dat laatste wil ik nadrukkelijk wijzen op de aangekondigde mededeling over ‘flexicurity’.
De conclusies van de Raad zeggen duidelijk: “Om de volgende driejarige cyclus van de hernieuwde Lissabon-strategie te kunnen voorbereiden, verzoekt de Europese Raad de Commissie in het najaar van 2007 een tussentijds verslag in te dienen met het oog op haar voorstel voor de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2008-2013). Voorts verzoekt de Europese Raad de lidstaten hun nationale verslagen over de uitvoering van de nationale hervormingsprogramma’s tijdig in te dienen”.
Met andere woorden, de druk wordt op de ketel gehouden bij de privatiseringen en de aanvallen op de arbeidersrechten.
Er is geen informatie over de zogenaamde Europese Grondwet, ofschoon wij weten dat nog steeds wordt aangedrongen op de bijeenroeping van een Intergouvernementele Conferentie gedurende Portugees voorzitterschap. De Raad heeft aldus stilzwijgend zijn steun betuigd aan het plan om dit neoliberalisme te consolideren in een grondwet, hetgeen gepaard gaat met centralisering van de macht, federalisme en militarisme.
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. - (HU) De afgelopen maanden hebben ook in Hongarije steeds meer mensen hun bezorgdheid getoond over de wereldwijde klimaatverandering. Velen begrijpen de essentie van dit verschijnsel nog altijd niet; anderen ontkennen dat de oorzaak hiervoor bij menselijk handelen gezocht moet worden. Toch zien steeds meer mensen in dat onze huidige praktijken op het gebied van civilisatie, transport en consumptie ongezond zijn. Er is geen duurzame ontwikkeling mogelijk, aangezien er niet voldoende natuurlijke bronnen beschikbaar zijn om aan onze behoeften te voldoen, terwijl de uitstoot van gassen en afval ons milieu onherstelbaar vervuilen. EU-voorzitter Duitsland erkende terecht dat er stappen moeten worden genomen om het tempo van de klimaatverandering te matigen. Het grotere aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix kan alleen maar worden toegejuicht. Maar het zou een fatale fout zijn uit het oog te verliezen dat de wereldwijde klimaatverandering niet de enige bedreiging is voor het milieu. Ook de luchtvervuiling, de aanwezigheid van kankerverwekkende stoffen die ons in het dagelijks leven omringen, het overmatige gebruik van pesticiden en insecticiden, het uitsterven van bepaalde dieren- en plantenrassen en de toename van afval vormen een bedreiging voor onze toekomst en duurzame ontwikkeling. Als we een menswaardige toekomst voor onszelf en ons nageslacht willen, moeten we op elk gebied strijden voor een milieuvriendelijke, gezonde en duurzame toekomst.
Magda Kósáné Kovács (PSE), schriftelijk. - (HU) Wij als leden van de socialistische delegatie hebben verheugd kennis genomen van het feit dat tijdens de Top van maart de staatshoofden en regeringsleiders de eerste successen van de vernieuwde Strategie van Lissabon hebben erkend. De belangrijkste resultaten die daarbij zijn geboekt, zijn economische groei en de daarmee samenhangende daling van de werkloosheid. Wij zijn bijzonder blij dat negen lidstaten, waaronder Hongarije, een enorme impuls wisten te geven aan dit positieve proces toen zij de verklaring ondertekenden waarin wordt gepleit voor de verdere ontwikkeling van een sociaal Europa en het benadrukken van de rol die daarvoor is weggelegd.
Hervormingen zijn onontbeerlijk voor het benutten van de positieve kanten van de globalisering, voor innovatie, voor economische herstructurering en voor de verdere ontwikkeling van het beleid van de Unie. Ons gemeenschappelijke doel is de welvaart van de Europese burgers en het versterken van hun vertrouwen. De weg hiernaartoe loopt via de toename van de werkgelegenheid, de bevordering van de kwaliteit van het werk en de bescherming van sociale rechten. Deze unieke Europese tradities staan niet voor de conservering van de bestaande rechtsinstellingen maar voor het behoud van de Europese principes.
Op het gebied van werkgelegenheid moeten flexibiliteit en veiligheid hand in hand gaan. Met het oog daarop moeten de toepasselijke regels zodanig worden aangepast dat we werknemers naast een passend loon met het oog op de toekomst ook bruikbare kennis kunnen bieden. Tegelijkertijd moeten we de barrières slechten die de aanpassing van de ondernemingen aan de eisen van de globalisering onnodig in de weg staan. Bij de concrete invulling van het principe van flexibele zekerheid (flexicurity) moeten we ervoor zorgen dat er wel degelijk bruikbare voordelen en garanties worden geboden aan de werknemers. Wij socialisten moeten hier in elk stadium van de hervorming van het arbeidsrecht extra aandacht aan besteden.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben verheugd over de verklaring van de Commissie waarin ambitieuze doelstellingen zijn neergelegd: vermindering van de CO2-uitstoot met 20 procent tegen 2020, en tegelijkertijd een groter gebruik van hernieuwbare energievormen. De klimaatverandering is een mondiaal probleem en wij zullen dan ook samen moeten werken om de wereldwijde opwarming te verminderen, niet alleen in Europa, maar ook in Noord-Amerika en Azië. Naar mijn idee gaat het om realistische doelstellingen, maar wij zullen dan wel met regelmaat controle op de uitvoering ervan moeten uitoefenen. Ik denk dat dit het beste kan gebeuren door strikte controleprocedures en jaarlijkse rapportage. De lidstaten zouden ook gedetailleerde actieplannen moeten voorleggen over de wijze waarop zij deze doelstellingen willen realiseren.
Péter Olajos (PPE-DE), schriftelijk. - (HU) Als ik de staat van dienst van de Voorjaarstop van afgelopen week bekijk, moet ik als Hongaars Parlementslid tot mijn grote spijt vaststellen dat de Hongaarse regering, die zich in haar propagandacampagnes graag progressief noemt, wederom blijk gaf van een provinciale en kortzichtige visie. Deze houding is dit keer echter nadelig niet alleen voor Hongarije, maar voor de hele Unie.
Uit de verklaringen van de Hongaarse regeringsleider Ferenc Gyurcsány in Brussel bleek dat de Hongaarse regering er met haar stem toe heeft bijgedragen dat de klimaat- en energiedoelstellingen in afgezwakte vorm werden aangenomen. Het haalt namelijk weinig uit om het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik van de EU vast te stellen op 20 procent in 2020, als dit doel niet verplicht wordt gesteld voor elke lidstaat afzonderlijk. Dan kunnen de goed presterende landen de resultaten van zwakke of luie landen compenseren. Helaas heeft de Hongaarse regering ook hier op aangedrongen.
Ik ben ervan overtuigd dat de gevolgen van de wereldwijde klimaatverandering alleen door middel van internationale samenwerking met succes kunnen worden getemperd. Deze samenwerking lijkt echter zeer stroef te verlopen.
Europa zou als politieke instantie echter de leiding kunnen nemen in dit proces. Hoe kan de Europese Unie echter een voorbeeldrol spelen voor de wereld als zelfs al een handjevol kleine landen in staat is een bres te slaan in de interne Europese samenwerking ?
Geen van de Europese regeringen zou zich mogen verheugen over het feit dat ze in plaats van actie te ondernemen vrijwel niets hoeven te doen.
Daarmee winnen zij namelijk geen tijd maar missen zij een kans, namelijk de kans op een modern en concurrerend Europa.
Dank u wel.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De besluiten van de Europese Raad van maart jongstleden zijn het zoveelste onweerlegbare bewijs dat de EU een mechanisme is voor de bevordering van de belangen van het kapitaal. In plaats van maatregelen te nemen voor de bescherming van het milieu treft zij maatregelen voor de bescherming van de bedrijven en voor de ondersteuning van de monopolies.
De roekeloze exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen door het kapitaal is de fundamentele oorzaak van de grote klimaatveranderingen die zich voltrekken en van het reële gevaar voor een planetaire milieuramp. In plaats van dappere maatregelen te treffen om het ongebreidelde optreden van de monopolies enigszins aan banden te leggen, besluit de EU om de concurrentie op de elektriciteits- en aardgasmarkten aan te wakkeren, de energiemarkt te liberaliseren en de strategische sector van de energieproductie, -handel en -distributie geheel en al over te leveren aan het particulier kapitaal.
De centrumrechtse en centrumlinkse regeringen hebben unaniem toegezegd meer vaart te zullen zetten achter de verwezenlijking van de volksvijandige Strategie van Lissabon en de commercialisering van onderwijs en gezondheidzorg en de aanval op de pensioenfondsen en de pensioen-, loon- en sociale rechten van de werknemers uit te roepen tot hoofddoelstellingen. Tegelijkertijd wordt meer vaart gezet achter de bevordering van nog hardere, tegen de werknemers gerichte maatregelen, van het “aanpassingsvermogen” van de arbeidsmarkt en de ‘flexicurity, teneinde de arbeidskosten te kunnen beperken en de winst van het EU-kapitaal te kunnen opvoeren.
De Communistische Partij van Griekenland strijdt tegen deze keuzes. Zij brengt de terechte eisen voor het voetlicht en zet zich samen met de werknemers in voor de tegemoetkoming aan de hedendaagse behoeften van de volksklasse.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Het resultaat van de EU-Top moet absoluut als een belangrijke stap in de goede richting worden aangemerkt. Het is voor onze toekomst en vooral voor die van onze kinderen van het grootste belang dat we alles in het werk stellen om een gemiddelde temperatuurstijging van meer dan twee graden Celsius tegen te gaan. Daarom acht ik het genomen besluit om 20 procent van onze energie uit hernieuwbare bronnen te halen en de CO2-uitstoot in de EU voor 2020 met 20 procent te verminderen, absoluut noodzakelijk. Ik juich het daarom uitdrukkelijk toe dat nu ook onze staatshoofden en regeringsleiders het uiteindelijk over een dergelijk besluit eens konden worden.
Ik ben mij ervan bewust - en ik denk dat de andere afgevaardigden mij daarin zullen bijvallen - dat deze stap slechts een begin is. Er zullen voor een solide en duurzaam klimaatbeleid nog vele stappen moeten volgen. Uiteraard dient men ervoor te zorgen dat een en ander in een evenwichtig totaalprogramma wordt uitgewerkt. Ik ben er echter van overtuigd dat nieuwe en strenge milieunormen geen economisch nadeel voor Europa opleveren, maar dat Europa daardoor juist de leiding zal nemen in de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Hierdoor leveren we een bijdrage aan de verbetering van het milieu en garanderen we voor de lange termijn hoogwaardige banen in Europa.
Verder vraag ik om extra inspanningen om de grote milieuvervuilers, zoals de Verenigde Staten en China, te overtuigen van het belang van klimaatbescherming. Duurzaam succes kan immers alleen gezamenlijk worden gerealiseerd.
VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS Ondervoorzitter
5. Stemmingen
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de stemmingen.
(Voor de uitslagen en andere bijzonderheden van de stemmingen: zie notulen)
5.1. Communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (stemming)
- Vóór de stemming:
Ewa Klamt (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, al sinds 1999 worden in het Europees Parlement wetgevingsvoorstellen op het gebied van migratie besproken, zonder dat enig cijfermateriaal beschikbaar is om onze beslissingen op te baseren. Het toepassingsgebied van het migratiebeleid is aanzienlijk uitgebreid. Daarom hebben we, om politieke maatregelen doeltreffend te kunnen uitwerken, uitvoeren, evalueren en controleren, meer en betere gegevens nodig. De Commissie is onder leiding van de heer Frattini ingegaan op het dringende verzoek van het Europees Parlement en heeft een ontwerpverordening opgesteld betreffende statistieken over migratiestromen. Dat is nodig, omdat verstrekking van statistisch materiaal tot nu toe op vrijwillige basis gebeurde, wat erop neerkwam dat de lidstaten te weinig of helemaal geen gegevens verstrekten.
De gegevens worden bovendien op verschillende manieren vergaard, en zijn daardoor op dit moment niet vergelijkbaar. Door de onderhavige verordening worden de lidstaten verplicht absoluut noodzakelijk cijfermateriaal te verstrekken. Bovendien komt er een harmonisatie, waardoor de cijfers onderling kunnen worden vergeleken. Binnen de Raad kon men het er maar moeilijk over eens worden, terwijl in het Europees Parlement alle betrokkenen in beginsel overtuigd waren van de noodzaak van deze verordening.
Dankzij de algemene consensus onder de fracties werd het standpunt van het Parlement in de comitologieprocedure overgenomen. De uitstekende samenwerking met alle schaduwrapporteurs, die ik bij dezen hartelijk wil bedanken, heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen dat we dit belangrijke dossier tot een goed eind konden brengen. Daar wil ik hen nogmaals voor bedanken.
Geoffrey van Orden (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik even om het geduld van het Parlement vragen. Ik wil de aandacht van het Parlement namelijk graag vestigen op de verschrikkelijke situatie in Zimbabwe. Wij kijken vol afschuw en met enorme frustratie naar de beelden van de brute verstoring van een vreedzame parlementaire vergadering in het land van Mugabe. Ik heb begrepen dat de oppositieleider, Morgan Tsvangirai, weer is vrijgelaten, maar dat hij wel een schedelfractuur heeft opgelopen. Bij Grace Kwinjeh, de vertegenwoordiger van de Zimbabwaanse oppositie in Brussel, is tijdens de hechtenis een deel van haar oor afgesneden.
Ik weet dat de fungerend voorzitter van de Raad die gebeurtenissen heeft veroordeeld, maar ik vraag mij af of wij geen concretere acties kunnen ondernemen. Ik doe met name een beroep op het voorzitterschap om zijn invloed te gebruiken om de Zuid-Afrikaanse regering en de andere regeringen van de SADC ervan te overtuigen dat zij een veel principiëler standpunt in moeten nemen. Daarnaast moeten zij actie ondernemen om de dringende veranderingen tot stand te brengen die noodzakelijk zijn om de situatie in Zimbabwe te verbeteren. Handwringend toekijken volstaat niet.
(Applaus)
De Voorzitter. - Dank u zeer, mijnheer Van Orden. Wij nemen goede nota van uw opmerkingen.
5.2. Aantal en samenstelling van de interparlementaire delegaties (stemming)
5.3. Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (stemming)
- Vóór de stemming:
Jörg Leichtfried (PSE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een opmerking over de vertaling van amendement 10, dat betrekking heeft op artikel 1, punt 5 van artikel 6 ter, lid 4. Blijkbaar is er iets misgegaan bij het overnemen van de stemminguitslag in de commissie in het definitieve verslag dat nu ter stemming voorligt in de plenaire. In het origineel luidt dit amendement als volgt - ik citeer in het Engels:
(EN) ”Cabinepersoneel dat commerciële luchtvaartactiviteiten uitoefent dient in het bezit te zijn van een attest als beschreven in ...”
(DE) De in de commissie aangenomen tekst luidt echter als volgt:
(EN) ”Cabinepersoneel dat commerciële luchtvaartactiviteiten uitoefent dient in het bezit te zijn van een attest als in eerste instantie beschreven in ...”
enz., en ik vraag u daar rekening mee te houden.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
- Vóór de stemming over bijlage II:
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, bij het overschrijven is er in paragraaf E van bijlage II waarschijnlijk per ongeluk een regel overgeslagen. Het gaat om deel 7. Ik citeer: “600kg voor ultralichte vliegtuigen voor niet-commerciële toepassing.”
(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)
5.4. Afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden (stemming)
5.5. Ratificatie van het verdrag betreffende maritieme arbeid 2006 van de IAO (stemming)
5.6. Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie (stemming)
5.8. Non-proliferatie en nucleaire ontwapening (stemming)
- Vóór de stemming:
Monica Frassoni (Verts/ALE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie heeft een fout begaan, omdat zij niet op tijd heeft gevraagd om twee hoofdelijke stemmingen. Ik vraag u vriendelijk om, als er geen bezwaar tegen is, daar alsnog toestemming voor te geven, ook al is de termijn dus al verstreken.
In de oorspronkelijke tekst gaat het om paragraaf 1, tweede onderdeel van de op de stemlijst vermelde stemming in onderdelen, en om paragraaf 9 van de oorspronkelijke tekst, waar apart zal worden gestemd over de verschillende onderdelen. Ook in dit geval vragen wij om een hoofdelijke stemming, als u het daarmee eens bent. Wij vragen u nederig om vergiffenis voor de fout die wij gemaakt hebben.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
- Vóór de stemming over paragraaf 2:
Vytautas Landsbergis (PPE-DE) . - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij kunnen paragraaf 2 verbeteren door slechts een paar woorden toe te voegen.
Het betreft ons “verzoek aan alle niet bij het NPV aangesloten staten om tot het verdrag toe te treden”. Dat is een gebruikelijke en standaardformulering. Wij zouden hen echter ook eerst kunnen oproepen om alle verplichtingen van het verdrag “vrijwillig na te komen” en vervolgens tot het verdrag toe te treden. Dat geeft hun wellicht een nieuwe impuls.
(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)
De Voorzitter. - Hiermee zijn de stemmingen beëindigd.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Gezien de manier waarop het communautair beleid en de communautaire wetgeving op het gebied van migratie en asiel zich hebben ontwikkeld, is het noodzakelijk statistische informatie te verkrijgen, die kwalitatief beter is dan de huidige gegevens.
Daarom geef ik steun aan dit initiatief. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de Europese Raad van Thessaloniki van 2003, toen werd erkend dat het noodzakelijk was effectievere mechanismen in te stellen voor het vergaren en analyseren van informatie over migratie en asiel in de EU.
Ik ben blij met het verslag van mevrouw Klamt, dat tot doel heeft een communautair kader vast te stellen voor het vergaren en opstellen van communautaire statistieken op dit gebied. Daarmee moeten de lidstaten in staat worden gesteld beter gebruik te maken van de beschikbare gegevens voor het opstellen van statistieken die - in de mate van het mogelijke - beantwoorden aan geharmoniseerde definities.
Daarmee zou bijgevolg de uitwisseling van statistieken moeten worden verbeterd en zouden gemeenschappelijke analyses mogelijk moeten worden, die ons op hun beurt zullen helpen bij het opstellen van een billijk en effectief communautair beleid voor migratie en het vrij verkeer van personen.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Het verslag moet gezien worden als nog een stap op weg naar totale harmonisering van EU wetgeving. Het oprichten van een instantie die de migratiestromen van en naar de EU bewaakt en daarover gegevens verstrekt, is volgens ons geheel onnodig en komt eens te meer ten laste van de EU-begroting. De rapporteur heeft, zonder inachtneming van de bestaande nationale wetgevingen, juridische begrippen als ‘staatsburgerschap’ en ‘illegale immigrant’ gedefinieerd. Feit is dat er een al grondige en betrouwbare expertanalyse van migratie is en daarover gegevens bestaan, niet alleen binnen de EU maar in de hele wereld, die wordt vertegenwoordigd door de VN. Staatburgerschap, vluchtelingstatus en immigrant zijn eveneens begrippen die al goed gedefinieerd zijn in het Handvest van de mensenrechten van de VN.
De Junilijst wil niet bijdragen tot het oprichten van een maatschappij van toezicht, waarin het vrije verkeer van mensen kan worden beïnvloed door op supranationaal niveau genomen besluiten, en stemt daarom tegen het verslag in zijn geheel.
Martine Roure (PSE), schriftelijk. - (FR) Bij de invoering van een Europees asiel- en immigratiebeleid moet men kunnen beschikken over alomvattende en vergelijkbare Europese statistieken met betrekking tot migratiegerelateerde vraagstukken. Dit voorstel tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor het vergaren van statistieken op migratiegebied moet ervoor zorgen dat vergelijkbare statistieken beschikbaar worden en men een beeld krijgt van de migratiestromen in Europa.
Ik wilde met name cijfermatige gegevens met betrekking tot de zogenaamde versnelde procedures in dit voorstel opgenomen zien. Europa moet namelijk de zekerheid hebben dat een versnelde procedure niet algemeen en systematisch wordt toegepast, en dat de behoefte aan internationale bescherming, asielrecht en het principe van niet-uitzetting worden gegarandeerd.
Tot slot hebben wij aangedrongen op aparte statistieken met betrekking tot overgebrachte personen, overeenkomstig de Dublin II-verordening betreffende de vaststelling van de voor de asielaanvraag bevoegde lidstaat. Kennelijk wordt met deze verordening een onevenredig zware last gelegd op de schouders van de lidstaten aan de buitengrenzen van de Unie. Aangezien de aanvankelijk voor begin 2006 geplande evaluatie van de Commissie nog ontbreekt, zullen deze statistische gegevens ons in staat stellen dit verschijnsel te bevestigen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. - (SV) Een richtlijn is niet de beste manier om gecompliceerde proces van het bijeenbrengen van statistieken te reguleren. Dit kan men beter regelen door middel van overeenkomsten tussen verantwoordelijke, over de vereiste competentie beschikkende instanties. Daarom onthoud ik mij van stemming over dit verslag.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik heb gestemd voor aanneming van het verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming.
Mevrouw Klamt heeft een uitstekend verslag geschreven waarin ze belangrijke kwesties aansnijdt met betrekking tot goede vergaring en analyse van informatie over migratie en asiel in de Europese Unie. Door de uitbreiding van de EU is een nieuwe behoefte ontstaan aan geharmoniseerde en vergelijkbare van statistieken. Er moet exacte informatie zijn om de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap te kunnen ontwikkelen en volgen, zeker op het gebied van migratie en asiel.
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor dit verslag gestemd, maar ik wil de gelegenheid te baat nemen om te wijzen op de situatie rond de agentschappen. We hebben er inmiddels drieëndertig in de Europese Unie, en de Commissie heeft het vierendertigste al aangekondigd. De kosten belopen nu al meer dan een miljard euro per jaar. Er werken 2700 mensen en 60 à 70 procent van de kosten van de agentschappen is puur administratief van aard. Hier lijkt iets mis te gaan, en dat wil ik onder de aandacht brengen.
Ik eis een evaluatie van de prestaties, efficiëntie en doelmatigheid van alle agentschappen, om vervolgens de agentschappen die geen toegevoegde waarde bieden voor de diensten van de Europese Unie, op te heffen. Pas dan kan worden gedacht aan het oprichten van nog een agentschap, als dat tenminste nodig is.
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag-Leichtfried gestemd, dat gaat over de gemeenschappelijke regels op het gebied van de burgerluchtvaart en de instelling van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
Volgens mij is het voorstel een stap vooruit. Daarmee worden de taken van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EAVL) uitgebreid, met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de luchtvaartveiligheid en de toepassing daarvan op alle in Europa opererende luchtvaartmaatschappijen, ongeacht het feit of zij al dan niet in de Europese Unie gevestigd zijn. De Europese burgers vragen zich tegenwoordig immers heel bezorgd af of de voorschriften die hun een maximale veiligheid moeten garanderen, wel worden nageleefd.
Het EAVL krijgt op die manier de bevoegdheid om boetes en dwangsommen op te leggen indien de veiligheidsvoorschriften niet correct worden nageleefd.
Ik heb trouwens ook steun gegeven aan de voorstellen die tot doel hadden het bevoegdheidsgebied van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uit te breiden tot vliegbrevetten, opdat kan worden nagegaan of pIAOten voldoen aan de criteria inzake opleiding, beroepsbekwaamheid en taalvaardigheid.
Ik heb eveneens steun gegeven aan een soortgelijk amendement met betrekking tot een identieke certificering van cabinepersoneel.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Gemeenschappelijke regels voor luchttransport zijn noodzakelijk en wenselijk, vooral vanuit veiligheidsperspectief. Er zijn daarom goede redenen om te discussiëren over de manier waarop de huidige samenwerking over luchtvaartkwesties moet worden voortgezet en ontwikkeld. Zoals gebruikelijk probeert het Europees Parlement echter andere voorstellen op te nemen, die de bevoegdheden van de EU versterken op terreinen die aan de nationale staten voorbehouden dienen te blijven. Volgens ons is het mandaat dat in het onderhavige verslag wordt voorgesteld voor het Europees agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) te ruim. Wij hebben er vertrouwen in dat de verantwoordelijke nationale overheden in staat zijn erop toe te zien dat de pIAOten tevredenstellende professionele vaardigheden en voldoende taalvaardigheid hebben. Wij delen ook niet de mening dat de EU-landen een gemeenschappelijke vertegenwoordiger binnen het VN orgaan voor mondiale luchtvaartkwesties (International Civil Aviation Organization) moeten hebben. Wij hebben derhalve tegen dit verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van de burgerluchtvaart zijn geleidelijk aan overgeheveld naar de ‘Gemeenschap’ en het op Verordening (EG) 1592/2002 ingediende amendement is een nieuwe stap in die richting. Dit hele proces van overheveling en verlegging van bevoegdheden is juist zo schadelijk omdat het zich voltrekt in een kader waarvan de grenzen niet duidelijk zijn afgebakend.
In het onderhavig geval zou het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart ook bevoegd moeten worden voor het certificeren van vliegtuigen en piloten, ofschoon dit tot nu toe nog een bevoegdheid is van de nationale autoriteiten.
De nationale autoriteiten eerbiedigen - en zorgen voor eerbiediging van - de uit de vigerende internationale overeenkomsten voortvloeiende vereisten met betrekking tot de luchtvaart. Er is reeds samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, en deze samenwerking zou zelfs kunnen worden aangemoedigd en verder worden ontwikkeld zonder afbreuk te doen aan de eerbiediging van de soevereiniteit van elk land, de werknemers en hun rechten - waarborging van sociale harmonisatie via de vaststelling van gunstigere arbeidsomstandigheden - en van de gebruikersrechten.
In de kern van de zaak betekent dit initiatief dat opnieuw ‘een stap vooruit’ wordt gezet in de richting van een effectieve uitvoering van wat een “single European sky’ wordt genoemd, waar wij ons tegen verzetten. Nu wordt onderhandeld over de amendering van deze verordening moeten wij dit vraagstuk goed in de gaten houden en ervoor zorgen dat de nationale soevereiniteit altijd wordt gevrijwaard.
Fernand Le Rachinel (ITS), schriftelijk. - (FR) Helaas worden wij steeds weer geconfronteerd met vliegtuigrampen die te wijten zijn aan niet alleen slecht onderhoud van vliegtuigen maar ook niet-naleving van de veiligheidsnormen.
De verdienste van dit voorstel van het Parlement en de Raad is dat daarmee de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de inspectie van vliegtuigen van derde landen, maar ook EU-lidstaten, worden versterkt.
Als bij inspectie van een luchtvaartmaatschappij of van het optreden van een burgerluchtvaartdienst wordt vastgesteld dat er mankementen zijn, of dat de veiligheidsnormen niet zijn geëerbiedigd, kan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een boetemechanisme in gang zetten en de in gebreke gebleven luchtvaartmaatschappij haar vergunning voor passagiersvervoer in de Unie ontnemen. Mijns inziens is dat een aanzienlijke stap vooruit in het voorkomen van de risico’s op vliegtuigongelukken.
Tot slot zullen de werkzaamheden en de taken van het Agentschap het mogelijk maken om de Europese zwarte lijst van slechte luchtvaartmaatschappijen op een hopelijk zinvolle wijze bij te werken.
Ofschoon niet alle vraagstukken met betrekking tot de veiligheid van de luchtvaart zijn opgelost, zijn preventie en repressie eindelijk samen in één enkel dossier opgenomen. Wij stemmen voor.
Luca Romagnoli (ITS), schriftelijk. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het doel van het verslag-Leichtfried is de bevoegdheden van het Europees Agentschap over de veiligheid van de luchtvaart uit te breiden. Dit Agentschap moet de controle krijgen over niet alleen de luchtvaart maar ook het gedrag van de luchtvaartmaatschappijen. Het Agentschap krijgt bevoegdheid over de verlenging en afgifte van certificaten en vergunningen en het krijgt ook controle over de toepassing van uniforme veiligheidsregels. Tevens mag het Agentschap dwangsommen opleggen als de veiligheidsvoorschriften niet correct wordt toegepast.
Verder wordt er in het verslag scherp gelet op de ervaring die het Agentschap sedert 2002 met het wervingsbeleid heeft opgedaan. Het heeft het EASA moeite gekost om bekwaam en deskundig personeel te vinden. Hiervoor waren verschillende redenen aan te wijzen, waaronder gebrekkige talenkennis. Daarom staan wij achter de aansporing van de rapporteur om nieuwe oplossingen voor dit probleem aan te dragen. Onder meer moeten de mogelijkheden die het statuut van de ambtenaren in de Europese Unie biedt, worden uitgebuit.
Vandaag heb ik tot mijn grote verrassing ontdekt dat er maar vier Italianen bij het EASA werken, terwijl er 45 Fransen en 37 Duitsers zijn. Ik spoor het EASA en de Commissie dan ook aan om deze kwestie van ondervertegenwoordiging aan te pakken, want Italië is de dupe van een scheve verhouding, waarvoor geen excuses te vinden zijn.
Jim Allister (NI), schriftelijk. - (EN) Ik heb vandaag mijn steun aan amendement 12 gegeven om vlees van runderen tussen de acht en twaalf maanden dat onder de benaming “rundvlees” op de markt wordt gebracht, uit te zonderen van deze verordening. Door een dergelijke uitzondering kunnen vleesproducenten in het Verenigd Koninkrijk profiteren van lagere kosten en minder belastende procedures, doordat het niet meer nodig is om in elke fase van het productieproces een afzonderlijke “batching” uit te voeren. Ik zie ook geen reden voor die aanvullende verplichting, en ik hoop daarom dat die uitzondering wordt toegestaan.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. - (DE) Ik stem tegen het verslag van Bernadette Bourzai over de afzet van vlees afkomstig van runderen die niet ouder zijn dan twaalf maanden. De consument moet niet alleen de slachtleeftijd van dieren en de gebruikelijke informatie als product, gewicht, prijs, houdbaarheidsdatum op het etiket kunnen terugvinden, maar moet ook geïnformeerd worden over het aantal kIAOmeters dat dieren levend hebben afgelegd tot aan hun slachting. De Europese consument moet bij het boodschappen doen snel en gemakkelijk kunnen zien hoe lang het vlees van zijn gading vóór de slachting is vervoerd, om vervolgens zelf te beslissen om het al dan niet te kopen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De aanneming van dit verslag is een belangrijke stap in de richting van eerbiediging van de rechten van de werknemers in de maritieme sector.
Het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende maritieme arbeid van 2006 heeft tot doel waardig werk en fatsoenlijke werkomstandigheden aan boord van schepen te garanderen. Dit verdrag zorgt ervoor dat alle bestaande conventies en aanbevelingen inzake maritiem werk die sinds 1919 door de IAO zijn aangenomen, worden opgenomen in een enkele tekst, en die tekst zal de grondslag zijn voor de eerste universele code voor maritieme arbeid.
Het is van vitaal belang dat de lidstaten het verdrag bekrachtigen, zodat alles in het werk kan worden gesteld om een effectieve naleving ervan te waarborgen.
Gezien het strategisch belang van de sector, die 90 procent van de wereldhandel en 40 procent van de intracommunautaire handel vervoert, en gezien het aantal werknemers in deze sector had men in feite deze maatregel al veel eerder moeten nemen. Daarom hebben wij voor het verslag gestemd, en wij hopen dat het verdrag zal worden bekrachtigd en nageleefd door de lidstaten.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb vandaag mijn steun aan dit verslag gegeven omdat hierdoor alle bestaande conventies en aanbevelingen van de IAO sinds 1919 in één enkele tekst worden geconsolideerd. Dat maakt alles een stuk eenvoudiger. Ik ben verheugd dat er met het oog op de ratificatie door de lidstaten een termijn van 2010 wordt voorgesteld. De Europese Gemeenschap is namelijk nog geen partij bij de IAO en bij dit verdrag en het is belangrijk dat alle lidstaten de aanbevelingen van de IAO ratificeren.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid bakent de arbeidsrechten van zeelieden af, maar dan op het laagst mogelijke niveau. Deze rechten blijven ver achter bij de hedendaagse rechten van zeelieden en bij de eisen van de arbeidsbeweging van de zeelieden. Wij hebben voorbehouden ten aanzien van een aantal bepalingen, zoals de bepaling die ‘slavenhandels’-kantoren het recht geeft om op te treden als zogenaamde arbeidsbureaus voor zeelieden.
Het verslag van het Europees Parlement en het voorstel van de Commissie zetten het licht op groen voor de ratificatie van het verdrag door de lidstaten. Zij weerspiegelen evenwel de tegenstellingen en de keiharde wedijver tussen de verschillende onderdelen van het rederskapitaal.
Het verdrag stuit op krachtig verzet onder de Griekse reders. Zij willen niet dat arbeids- en beloningsvoorwaarden worden vastgesteld, hoe ontoereikend deze ook mogen zijn. Zij willen veeleer dat het neokoloniale rechtskader voor de koopvaardij, dat is opgesteld door de regeringen van de Nea Dimokratia en de PASOK zonder ‘averij’ wordt gehandhaafd, om de Griekse en buitenlandse zeelieden ongehinderd te kunnen blijven uitbuiten en hun winsten te kunnen verhogen.
De Communistische Partij van Griekenland roept de zeelieden op om de strijdlustige klassenkrachten van de zeeliedenbeweging te bundelen, hun strijd op te voeren, in de tegenaanval te gaan, op te komen voor hun rechten en deze te consolideren, aan hun hedendaagse behoeften te voldoen en het volksvijandige beleid van de EU omver te gooien, dat een uitdrukking is van de politieke spreekbuizen van het kapitaal, van de Nea Dimokratie en de PASOK en van de krachten van het EU-eenrichtingsverkeer.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het inderdaad noodzakelijk is een eerste universele code voor maritieme arbeid op te stellen.
Met de uitvaardiging van het IAO-verdrag 2006 zullen minimumnormen worden vastgesteld voor de gezondheid, scholing, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid van werknemers in de maritieme sector. Daarmee zullen fatsoenlijke werk- en leefomstandigheden aan boort van schepen kunnen worden gegarandeerd.
Het is nu aan de lidstaten om dit verdrag te bekrachtigen. Ik doe daarom een beroep op de Portugese autoriteiten om dit IAO-verdrag te bekrachtigen en er aldus voor te zorgen dat er gelijksoortige minimale arbeidsomstandigheden komen.
Ik ben blij met de innovatieve mechanismen van het verdrag, zoals het certificaat voor maritieme arbeid dat een land de onder zijn vlag varende schepen verstrekt na gecontroleerd te hebben of de arbeidsomstandigheden aan boord voldoen aan de nationale wetgeving en aan de voorschriften uit het verdrag.
Ik hoop dat het verdrag een bijdrage zal leveren aan de stabilisering van de maritieme vervoerssector, die is blootgesteld aan de druk van de internationale concurrentie door bedrijven die aan minder strenge sociale wetgeving moeten voldoen, en die bovendien geconfronteerd is met het gevaar van delokalisatie bij het aanmonsteren van zeelieden, wat de Europese banen in gevaar zou brengen, ook in het intracommunautair vervoer.
Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) De vergrijzing van onze bevolking, of anders gezegd het toenemende aantal oudere mensen, en de oplossing van de kwesties in verband met de sociale achterstelling zullen in de komende jaren grote problemen zijn voor de Europese Unie.
Ik ben blij met het pro-actieve verslag van Hasse Ferreira, waarmee wordt gestreefd naar duidelijke regels voor sociale dienstverlening in de hele EU, te meer daar die vanwege hun specifieke aard buiten het kader vallen van de onlangs aangenomen dienstenrichtlijn. Ik steun de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel van harte. Omdat er zevenentwintig verschillende modellen en concepten bestaan in de sociale dienstverlening en -financiering, moeten we het aan de lidstaten overlaten om de taken voor de sociale diensten te definiëren overeenkomstig de standaardpraktijk in elke lidstaat en zo goed mogelijk af te stemmen op de noden van de burgers.
Onze burgers wachten op een duidelijke boodschap van ons. Zij willen van ons de bevestiging dat de Unie iedere Europeaan, en met name de kwetsbaren en zwakkeren, de kans biedt op een leven met voldoende welvaart en financiële zekerheid. Ik geloof dat het Parlement met dit verslag ook zal bijdragen aan de totstandkoming van een duurzaam Europees sociaal model.
Andreas Mölzer (ITS). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag Hasse Ferreira gestemd, omdat een sociale crash nakende is. Terwijl steeds minder geld in de kassen van de sociale zekerheid vloeit, worden steeds meer mensen, hoewel ze werk hebben, afhankelijk van de staat.
Als we moeders degraderen tot permanente bijstandtrekkers, als je van eerlijk werk niet meer kunt leven en kinderen een garantie zijn voor armoede, dan hoeft noch het slinkende enthousiasme voor de EU, noch het spookbeeld van de kinderloosheid ons te verbazen. De daadwerkelijke kosten die in de EU ontstaan door economische migratie, economische vluchtelingen en illegale immigranten, en met name de daarmee gepaard gaande druk op onze sociale stelsels, hadden allang onderzocht en openbaar gemaakt moeten worden.
Multi-culti-fantasten moeten eindelijk afstappen van de ijdele hoop dat buitenlandse migranten onze kinderloosheid zullen compenseren en voor onze ouden van dagen zullen zorgen. Zo niet, dan komt er geheid een explosie van de sociale kosten, en die zal een vloedgolf veroorzaken waarin de autochtone Europese bevolking langzaam maar zeker ten onder zal gaan.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. - (SV) Wij hebben onze steun aan dit verslag gegeven. Sociale diensten hebben een eigen karakter en onderscheiden zich van commerciële diensten. Het is aan de lidstaten om te bepalen hoe de diensten gefinancierd en verstrekt worden, maar het is belangrijk dat ze van hoge kwaliteit en voor eenieder toegankelijk zijn.
Om de sociale diensten te beschermen tegen interne-marktvoorschriften is een sectorspecifieke richtlijn wenselijk, waarin de sociale en commerciële diensten duidelijk worden gedefinieerd en aldus van elkaar worden onderscheiden.
Wij plaatsen echter vraagtekens bij het begrip ‘vrouwenwerk’, dat ons onbekend is. Wij vermoeden dat de rapporteur bedoelt dat veel vrouwen binnen de sociale sector werken en hun deelname aan de arbeidsmarkt moet worden bevorderd, en dat tegelijkertijd onzekere arbeidsrelaties moeten worden bestreden. Wat ‘deeltijdwerk’ betreft, zijn wij van mening dat voltijd een recht is en deeltijd een mogelijkheid. Wij willen ook verduidelijken dat ‘onbetaald vrijwilligerswerk’ niet bestaat binnen de publieke sector, maar kan bestaan in een aanvullende sociale economie. Onbetaald thuiswerk behoort daarentegen niet tot de sociale diensten.
Volgens onze interpretatie heeft het begrip ‘publiek-privaat partnerschap’ betrekking op verschillende diensten binnen de sociale dienstensector die met publieke middelen gefinancierd en uitgevoerd worden door verschillende actoren, zoals openbare vennootschappen, non-profit organisaties, coöperatieven en private ondernemingen.
Roselyne Bachelot-Narquin (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Het was hoog tijd! Het was hoog tijd dat wij een verslag kregen waarin rekening werd gehouden met de specifieke kenmerken van de sociale diensten van algemeen belang (SDAB). De SDAB - die moeten worden onderscheiden van de andere diensten van algemeen economisch belang - verdienden het dat hun takengebied en hun organisatieprincipes duidelijker werden vastgesteld. Anderzijds zijn de SDAB een essentieel onderdeel van het Europees sociaal model dat ons na aan het hart ligt en dat wij willen verdedigen maar vooral ook bevorderen. Daarom is het een goede zaak dat het Europees Parlement besloten heeft zich over dit cruciale vraagstuk te buigen.
Het hier bereikte compromis is tevredenstellend, en ik heb dan ook voor het verslag-Hasse Ferreira gestemd.
Deze keuze lijkt te stroken met de stemmingen die hebben plaatsgevonden sinds het Gebhardt/Harbour-compromis over de dienstenrichtlijn, en met name sinds het Rapkay/Hokmark-compromis over het verslag-Rapkay. Ik wil preciseren dat een dergelijke keuze geenszins vooruitloopt op een kaderrichtlijn betreffende de DAEB.
Toch volstaat dit verslag niet. Ik verwijs hier naar de noodzaak van een sectorale richtlijn betreffende gezondheidsdiensten.
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag over de sociale diensten van algemeen belang gestemd.
Ik ben blij dat het Europees Parlement consequent blijft stemmen voor de noodzaak van rechtszekerheid en verduidelijking van het communautaire kader voor de sociale diensten van algemeen belang.
Ik ben van mening dat dankzij dit verslag een evenwicht kan worden gevonden tussen de toepassing van het communautaire recht in strikte zin en de taken van algemeen belang die door de sociale diensten moeten worden vervuld.
Dat is namelijk een etappe die noodzakelijkerwijs vooraf moet gaan aan de vaststelling van een sectorale richtlijn betreffende sociale diensten van algemeen belang, waar het Parlement met het verslag-Rapkay over het Witboek voor de diensten van algemeen belang met klem op heeft aangedrongen.
Bovendien ben ik blij met het voorstel tot de bijeenroeping van een forum over sociale diensten van algemeen belang op initiatief van het Parlement. Dat forum moet mijns inziens worden ingesteld onder Portugees voorzitterschap van de Europese Unie.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb voor het verslag gestemd omdat hierin een vraagstuk wordt behandeld dat van groot belang is voor de Europese burgers, en omdat ik de mening van de rapporteur deel. De sociale diensten van algemeen belang (SDAB) zijn een van de pijlers van het Europees sociaal model. Zij zijn een goed middel om de sociale dimensie van de Lissabon-strategie te versterken en uitdagingen als de globalisering, de industriële veranderingen, de technologische vooruitgang, de demografische veranderingen, de migratie en de veranderingen in sociale en werkgelegenheidspatronen aan te pakken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De richtlijn inzake de totstandbrenging van een interne markt voor diensten (de notoire Bolkestein-richtlijn) heeft een potje met pieren geopend en het pad geëffend voor aanvallen op de openbare diensten. Met dit verslag over de sociale diensten van algemeen belang (SDAG) wordt daar nog een schepje bovenop gedaan.
Een rechtstreeks bewijs daarvan is het onderscheid dat in de diensten van algemeen belang gemaakt wordt tussen diensten van algemeen economisch belang en sociale diensten van algemeen belang.
Het verslag laat eveneens na om het recht van alle lidstaten om de openbare diensten naar eigen inzicht te definiëren, organiseren en financieren, duidelijk te verdedigen.
Het geeft bovendien particuliere bedrijven de mogelijkheid om SDAG te leveren, waarmee het pad wordt geëffend voor de privatisering van essentiële openbare diensten. Het effect hiervan zal zijn dat niet alleen de beginselen van gelijkheid, universaliteit en sociale cohesie worden ondermijnd maar vooral ook dat het in de praktijk onmogelijk zal zijn om de mensenrechten te eerbiedigen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat alle door ons ingediende voorstellen werden verworpen, zoals ons beroep op de lidstaten om ten eerste een einde te maken aan de zogenaamde hervormingen waarmee hun sociale, marktgebaseerde, aan concurrentie onderworpen en tot mededinging gedwongen beschermingsmodellen werden geïnstitutionaliseerd, en ten tweede een halt toe te roepen aan de bevordering van publiek-private partnerschappen of het uitbesteden van sociale diensten aan de particuliere sector, omdat deze strategieën misleidend zijn.
Bruno Gollnisch (ITS), schriftelijk. - (FR) In paragraaf 6 van dit verslag over de sociale diensten van algemeen belang staat dat “de overheidsinstanties van de lidstaten de vrijheid hebben om de SDAB naar eigen goeddunken te definiëren, te organiseren en te financieren..”, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel.
Weliswaar doet men alsof de Unie “medeverantwoordelijkheid’ heeft, maar alleen deze zin al maakt de rest van de tekst nutteloos: de openbare diensten vallen - en moeten blijven vallen - onder de uitsluitende bevoegdheid van de staten. Elke staat moet zelf beslissen of zijn diensten afhangen van de markt of van de nationale solidariteit die het algemeen goed garandeert, of ook van een juiste verhouding tussen beide elementen.
Met andere woorden, het is aan de Commissie noch aan het Hof van Justitie in Luxemburg om de openbare diensten te definiëren, en nog minder om daar de scepter over te zwaaien. Men weet heel goed wat er anders gebeurt: privatisering van de winst, in naam van het ultraliberalisme en de concurrentie, met alle reusachtige voordelen van dien voor het internationaal kapitaal, en ‘nationalisering’ van de verliezen, zonder enige bezorgdheid over het algemeen belang van de burgers en zeer zeker de arme burgers.
Men raakt nooit uitgepraat over de verantwoordelijkheid van dit beleid voor het sociale verval waarin onze landen verzeild zijn geraakt.
Carl Lang (ITS), schriftelijk. - (FR) De heer Hasse Ferreira heeft gelijk als hij zegt dat de sociale diensten van algemeen belang een essentieel onderdeel zijn van het Europees sociaal model, dat is gegrondvest op de bescherming van de meest kwetsbare personen, van kinderen, ouderen, zieken, gehandicapten, werklozen, enzovoort.
Dit sociaal model wordt nu op losse schroeven gezet door drie verschijnselen. Ten eerste, de ongecontroleerde immigratie, die onze sociale beschermingssystemen onderuit haalt. In Frankrijk kost de gratis medische hulp aan illegale immigranten de staat jaarlijks 600 miljoen euro. Ten tweede, de vernietiging van de grenzen, waardoor onze ondernemingen worden blootgesteld aan internationale concurrentie en sociale dumping, met name vanuit China, en waardoor het economische substraat van dit sociaal model kapot wordt gemaakt. Ten derde, de geleidelijke afschaffing van de overheidsdiensten, waartoe in 2000 tijdens de Europese Top van Lissabon is besloten.
Het verslag van collega Ferreira biedt geen enkele oplossing, want deze verschijnselen zijn het resultaat van de ultraliberale ideologie die door het Europa van Brussel wordt aangehangen.
Alleen een ander Europa, een Europa van de vaderlanden, een Europa dat is gegrondvest op de eerbiediging van de nationale soevereiniteit, op communautaire preferentie en grenzen die het beschermen tegen ongebreidelde immigratie en oneerlijke internationale concurrentie, zal onze naties in staat stellen een nieuw Europees sociaal model op te bouwen.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb vandaag mijn steun aan dit verslag gegeven, waarin de Commissie wordt opgeroepen om na te denken over het voorstel om een sectorale richtlijn voor de sociale diensten van algemeen belang op te stellen. Voor dergelijke diensten kunnen in de EU niet dezelfde voorschriften gelden als voor commerciële diensten. Het niveau van de sociale dienstverlening dient immers onverminderd hoog te blijven. Dergelijke diensten moeten voor iedereen toegankelijk zijn en de voorschriften voor het verlenen van sociale diensten moeten in de wetgeving worden verankerd.
Bairbre de Brún en Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Ondanks onze twijfels over bepaalde aspecten van dit verslag hebben wij, alles in aanmerking nemend, toch besloten om onze steun eraan te geven. Hoewel wij niet overtuigd zijn van de noodzaak van een wettelijk kader en ook niet gelukkig zijn met de wijze waarop bepaalde sociale diensten als diensten van algemeen economisch belang worden aangemerkt, zijn wij wel tevreden met het feit dat in het verslag grote steun wordt gegeven aan onze waarden op het gebied van gelijkheid en solidariteit en aan de beginselen van toegankelijkheid en universele diensten.
Onze steun aan dit verslag mag echter op geen enkele manier worden geïnterpreteerd als een goedkeuring van publiek-private partnerschappen.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Het verslag bevat niet alleen gratuite verklaringen over het ‘specifieke karakter’ van de diensten van algemeen belang, maar effent ook het pad naar privatisering en naar de opneming van deze diensten in de richtlijn betreffende de liberalisatie van de dienstensector (Bolkestein-richtlijn).
In het kader van de kapitalistische herstructureringen worden cruciale sectoren van de sociale beschermingsdiensten overgelaten aan de “vrije markt” en aan de “vrije concurrentie”, met andere woorden aan de ongebreideldheid van het grootkapitaal, opdat zij zelfs niet meer aan de hand van de huidige, toch al beperkte sociale criteria blijven functioneren maar winst gaan produceren voor de plutocratie.
Zowel de mededeling van de Europese Commissie als het verslag van het Europees Parlement over de sociale diensten zijn erop gericht de volksvijandige veranderingen te versterken.
Daarmee wordt het begrip ‘diensten van algemeen belang’ drastisch gekortwiekt. Daarmee worden taken overgeheveld van de overheidssector naar de particuliere sector (zodat de overheid de ‘kelners’ van de ‘vrije concurrentie’ worden) en worden publiek-private partnerschappen opgericht, die de ‘stormram’ moeten zijn waarmee de monopolistische concerns de sector van de sociale diensten van algemeen belang kunnen binnendringen.
Gezien deze huiveringwekkende toekomst moeten de werknemers de klassen-, arbeids- en volksbeweging versterken en hun strijd opvoeren. Zij moeten bijdragen aan de verandering van de politieke machtsverhoudingen in ons land en in Europa en aan de omverwerping van dit uiterst reactionair en volksvijandig beleid.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De EU zal absoluut geen voordeel hebben bij een rigide model voor het vaststellen van de economische activiteiten en het bepalen van de openbare of particuliere aard. De moderne economie - en met name de Europese economie - heeft soepelheid nodig. Dit gezegd zijnde, is het beste model van Europese integratie het model dat ruimte laat voor elke lidstaat om het pad te kiezen dat zijn burgers willen volgen en dat de lidstaten zelf de mogelijkheid biedt om fouten te maken. De mogelijkheid van fouten maken maakt immers deel uit van de keuzevrijheid.
Daarom ben ik het er mee eens dat juridisch duidelijk gedefinieerd moet worden wat bedoeld wordt met diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en sociale diensten van algemeen belang (SDAB). Een correcte definitie is belangrijk omdat dan, op het moment waarop de EU normen vaststelt, niets kan worden opgelegd of verboden wat niet onder de werkingssfeer valt. Daarom ben ik voor veel van wat er in het onderhavige verslag staat. Ik ben het ook met de rapporteur eens dat de SDAB op adequate wijze gefinancierd moeten worden. Dit staat buiten kijf, ofschoon wij niet dezelfde mening hebben wat betreft de financieringsmiddelen, en ofschoon elke lidstaat een eigen opvatting heeft over zijn plichten jegens de burgers.
Bernadette Vergnaud (PSE), schriftelijk. - (FR) De sociale diensten van algemeen belang zijn een essentieel onderdeel van het Europees sociaal model.
Dankzij de mededeling van de Europese Commissie over deze diensten ontstaat nu de mogelijkheid om de plaats van deze diensten in de Europese Unie, de sociale aspecten ervan en de daarop van toepassing zijnde begrippen te verduidelijken. Ook zal daarmee de noodzakelijke rechtszekerheid worden geboden. De organisatie- en beheersmodellen van de SDAG lopen namelijk sterk uiteen, al naar gelang de lidstaat.
Een van de aspecten waar de Commissie zich op moet concentreren, betreft de invoering van een rechtsinstrument. Er moet een sectorale richtlijn worden opgesteld om politieke duidelijkheid te brengen in de procedures en om de betrokken sociale organisaties rechtszekerheid te bieden. Dit doel kan worden bereikt met het voorstel om tijdens het Portugees voorzitterschap een forum te organiseren onder leiding van het Parlement en in samenwerking met alle sociale actoren.
De SDAB spelen een belangrijke rol in de verwezenlijking van de sociale dimensie van de Strategie van Lissabon, omdat zij veel banen kunnen creëren en sociale samenhang kunnen garanderen. Die samenhang kan, dankzij hun bijdrage, op gedifferentieerde wijze in de Europese Unie worden verwezenlijkt. Om al deze redenen heb ik voor het verslag-Hasse Ferreira gestemd.
Robert Evans (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, samen met mijn collega’s van Labour kon ik geen steun geven aan een aantal punten uit deze ontwerpresolutie. Tijdens de eindstemming hebben wij dan ook tegen deze ontwerpresolutie gestemd. Wij zijn namelijk van mening zijn dat de ontwerpovereenkomst veel te onevenwichtig is, ten gunste van de Verenigde Staten van Amerika.
Indien dit ontwerp in zijn huidige vorm door de Raad wordt aanvaard, krijgen Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen een vrijwel onbeperkte toegang tot de interne markt van de EU. De Europese luchtvaartmaatschappijen krijgen echter geen toestemming om binnenlandse vluchten in de VS uit te voeren. Daarnaast mogen Amerikaanse belangen tot 49 procent van het stemgerechtigde kapitaal van Europese luchtvaartmaatschappijen bezitten, terwijl EU-belangen op basis van de wederzijdse overeenkomst slechts 25 procent van het stemgerechtigde kapitaal van Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen mogen bezitten. Voor mij is deze ontwerpovereenkomst dan ook nauwelijks beter dan die van november 2005, die volgens zowel de Raad als de Commissie onevenwichtig was.
Aangezien de Amerikanen erin zijn geslaagd om hun primaire onderhandelingsdoelstellingen te verwezenlijken, zullen zij niet echt gemotiveerd zijn om in de toekomst nog verder te liberaliseren. Ik ben bang dat het Verenigd Koninkrijk de prijs voor deze overeenkomst zal moeten betalen. Die overeenkomst geeft de Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen bijvoorbeeld harde verkeersrechten met volledige toegang tot Heathrow, en dan hebben wij het al over 40 procent van de transatlantische markt. Die rechten worden zelfs verleend ondanks het feit dat er inmiddels al vier luchtvaartmaatschappijen - niet alleen Amerikaanse - transatlantische vluchten vanaf Heathrow uitvoeren. Voor het Verenigd Koninkrijk en voor heel Europa is dit een zeer slechte overeenkomst.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Junilijst accepteert dat de EU de lidstaten vertegenwoordigt als het gaat om kwesties van handelsbeleid. Ook de onderhavige luchtvaartovereenkomst met de Verenigde Staten - die tot doel heeft Europese luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid te bieden om vrij naar ongeacht welke plaats in de Verenigde Staten te vliegen - valt daaronder.
Wij staan echter kritisch tegenover het feit dat het Europees Parlement standpunten naar voren brengt ten aanzien van de eigendomstructuur van Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen. Dat is een vraagstuk voor de bevoegde Amerikaanse overheidsinstanties. Wij delen echter de algemene standpunten die in de resolutie naar voren worden gebracht. De luchtvaartovereenkomst is bovendien goed voor de interne markt, die wij beschermen en willen ontwikkelen. Wij hebben derhalve tijdens de eindstemming vóór gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Een van de doelstellingen die wordt beoogd met de sluiting van deze overeenkomst over het luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten is de minimalisering van de huidige ongelijkheden op verschillend niveau tussen maatschappijen van EU-landen en Amerikaanse maatschappijen.
Wij zijn bezorgd over de sluiting van deze overeenkomst. De veronderstelling dat de bevoegdheid voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten ligt bij de Gemeenschap en niet bij de lidstaten ondermijnt de soevereiniteit van de lidstaten op een strategisch uitermate belangrijk gebied, vooral omdat het hoofdbeginsel van deze overeenkomst is dat ‘ze als model zou kunnen dienen voor verdere liberalisering en convergentie van de regelgeving over de gehele wereld’, hetgeen voor ons onaanvaardbaar is.
De voordelen van de sluiting van multilaterale overeenkomsten zijn goed gedocumenteerd. Deze overeenkomsten zijn voordelig mits zij bijdragen aan de verbetering van de dienstverleningsomstandigheden - met name voor passagiers -, van de beschikbare routes en de tarieven, mits zij de procedures vereenvoudigen en de milieugevolgen beperken maar ook mits zij de rechten van de betrokken werknemers vrijwaren en bevorderen en eerbiediging van de wet en de soevereiniteit van elk land garanderen.
Stanisław Jałowiecki (PPE-DE), schriftelijk. - (PL) De uitspraak van het Europees Hof van Justitie vereist een herziening van de overeenkomsten in de luchtvaart tussen de Europese Unie en de landen die geen lid zijn van de Gemeenschap. Dit betekent voor ons een aantal geheel nieuwe uitdagingen. Dat geldt zeker voor de overeenkomsten met landen als Rusland en de Verenigde Staten - met name de Verenigde Staten. We moeten in gedachten houden dat de arresten van het Hof bindend zijn voor één partij, namelijk de Europese Unie. De Unie moet dus onderhandelen over een nieuwe overeenkomst. We zijn daartoe verplicht, en dat plaatst de onderhandelaars van de EU bij voorbaat in een moeilijke situatie.
Juist daarom doet het me genoegen dat de Europese Commissie twee weken geleden, na weer een moeilijke onderhandelingsronde, een gedeeltelijke overeenstemming wist te bereiken, al was deze niet helemaal tevredenstellend. Dat moeten we beschouwen als een eerste, belangrijke stap voorwaarts. In die vooruitgang is het echter wel belangrijk dat we ons geen onhaalbare doelen stellen. Het harmoniseren van het sociaal beleid in de luchtvaart aan beide zijden van de Atlantische Oceaan beschouw ik als zo’n onhaalbaar doel. Want dat betekent de facto een poging om het Europees sociaal model op te leggen aan de Verenigde Staten. Begaan we daarmee niet de zonde van hoogmoed?
Ik ben het er wel helemaal mee eens dat we druk moeten uitoefenen voor het uitwisselen van goede praktijken inzake milieubescherming. Want zelfs als zou blijken dat de opwarming van de aarde een mythe is, dan nog blijft het milieu op zich een onbetaalbaar goed.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) De Britse conservatieven zijn voorstander van het openstellen van de luchtvaartmarkt om de concurrentie te vergroten. Wij steunen ook het sluiten van een “open skies”-overeenkomst met de Verenigde Staten. De voorstellen die op basis van de recente onderhandelingen zijn opgesteld en die thans onderwerp van discussie zijn, leiden echter tot een onevenwichtige bevoordeling van de Verenigde Staten. Dergelijke overeenkomsten dienen een volledig wederkerig karakter te hebben. Dat betekent dat Europese luchtvaartmaatschappijen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan dezelfde rechten moeten hebben als Amerikaanse maatschappijen in Europa. De Commissie heeft weliswaar vooruitgang geboekt, maar wij hebben meer resultaten nodig, en snel ook. Daarom heeft de Britse conservatieve delegatie zich van stemming onthouden.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb deze ontwerpresolutie gesteund omdat hierin benadrukt wordt dat veiligheid en duurzaamheid twee belangrijke doelstellingen moeten zijn in de overeenkomst tussen de EU en de VS. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat een adequaat evenwicht wordt hersteld tussen de belangen van de EU en de VS, na het besluit van het Amerikaanse ministerie van Verkeer om zijn regelgeving betreffende de feitelijke controle op Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen in te trekken.
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de resolutie gestemd, omdat de voorbereidende werkzaamheden met het oog op de toetsingsconferentie dringend nodig zijn en op het juiste moment komen. Het Non-proliferatieverdrag en alle aanvullende protocollen zullen echter worden beoordeeld op de resultaten. Daarom moeten we de kans grijpen die de hervatting van het zespartijenoverleg over de nucleaire ontwapening van Noord-Korea biedt. De Europese Unie en met name ook wij, als Europees Parlement, hebben er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de draad weer werd opgepakt, en dat er nu een zogeheten Akkoord van Peking is dat concrete maatregelen bevat.
Nu moeten we echter steun geven aan de praktische tenuitvoerlegging van de overeengekomen maatregelen voor nucleaire ontwapening van Noord-Korea. Ik verwacht ook dat de Europese Unie volledige steun zal geven aan maatregelen inzake food security, dat wil zeggen aan de ontwikkeling van de landbouw, aan maatregelen inzake regional security, dat wil zeggen aan de verbetering van de diplomatieke betrekkingen in de regio, en aan maatregelen ter bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten.
Ons doel moet zijn een kernwapenvrij Noord-Korea dat zo snel mogelijk zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien en, meer in algemene zin, een regimewisseling in Noord-Korea in het belang van de vrede en stabiliteit van de hele regio.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Kernwapens vormen een globale bedreiging voor de wereldbevolking. De ontwikkeling die wij nu zien, met steeds meer landen die kernwapentechnologie aanschaffen, is onrustwekkend. Elke soevereine staat heeft uiteraard het recht zichzelf en zijn burgers te verdedigen, maar puur principieel gezien zijn wij van mening dat kernwapens niet gerechtvaardigd zijn. De geschiedenis heeft laten zien tot welke vernietiging die wapens kunnen leiden.
De onderhavige resolutie bevat zowel goede als slechte formuleringen. Wij zijn bijvoorbeeld van mening dat alle verwijzingen naar de Europese veiligheidsstrategie geschrapt moeten worden. Feit is dat deze kwestie een voortreffelijk voorbeeld is van de reden waarom we geen Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) moeten nastreven in de EU. Meerdere lidstaten hebben aanzienlijke kernwapenarsenalen, terwijl andere hun grondgebied ter beschikking stellen van niet-Europese kernwapenmachten. In een toekomstige EU waarin een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid van kracht is geworden, zouden lidstaten die geen kernwapens hebben onbedoeld in conflicten met dat type wapens betrokken kunnen raken.
Verder is de wereld groter dan de EU, en een mondiaal probleem moet op mondiaal niveau worden opgelost. De VN heeft de kennis en ervaring, en is de bevoegde instantie die de verspreiding van kernwapens in de wereld kan stoppen.
Wij zijn van mening dat de onderliggende gedachte van de resolutie een versterking van het GBVB en de invloed van het Parlement in deze kwesties inhoudt. Daarom stemmen wij tegen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Non-proliferatie en nucleaire ontwapening behoren tot de belangrijkste vraagstukken van onze tijd. Deze plaatsen zich in een door instabiliteit en onzekerheid gekenmerkt internationaal kader, dat het resultaat is van toenemende agressiviteit en interventionisme van het door de VS geleide imperialisme, bijgestaan door de belangrijkste kapitalistische mogendheden.
De VS is het land dat de wapenwedloop aanwakkert. Het ontwikkelt zijn kernwapens en wil nieuwe systemen in Europa installeren die van nature agressief zijn. Voorbeelden daarvan zijn de nieuwe antiraketsystemen in Polen en de Tsjechische Republiek.
De VS worden steeds sterke militair gericht en bedreigen andere soevereine landen met hun interferentie en militaire agressie.
Tegen deze achtergrond is de verwerping van de door onze fractie ingediende amendementen een teken aan de wand. Deze voorstellen luidden als volgt:
- dringt aan ‘op een
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb deze ontwerpresolutie gesteund omdat het risico op proliferatie zeer reëel is. Het is dan ook belangrijk om het Non-proliferatieverdrag (NPV) nieuw leven in te blazen en te versterken. De EU heeft een gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot non-proliferatie aangenomen. Dat standpunt vormt een positief platform voor meer inspanningen op dit gebied, met name middels het streven naar een effectief multilateralisme.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) Sinn Féin is zonder enig voorbehoud gekant tegen nucleaire proliferatie en is dan ook verheugd over het verzet hiertegen dat vandaag door het Europees Parlement is aangetekend.
Ierland is een kernvrij land en dat moet zo blijven. De kernenergie-industrie heeft echter nog steeds een negatieve invloed op ons milieu en onze gezondheid, doordat buitenlandse kerncentrales onze zeeën en ons landschap hebben verontreinigd, wat tot gezondheidsproblemen voor onze bevolking heeft geleid.
Alle landen, ongeacht hun omvang, invloed of regeringsvorm, zouden een proces in gang moeten zetten om hun kernarsenaal zo snel mogelijk te ontmantelen. Wij zijn erop tegen dat er zich nog meer landen bij de nucleaire club aansluiten. Daarnaast mag niet toegestaan worden dat de bestaande kernmachten hun kernwapentuig verder uitbreiden.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Op hetzelfde moment waarop het Europees Parlement zijn jaarlijkse vrome wensen met betrekking tot non-prolileratie van kernwapens en ontwapening aanneemt, weigert het de opbouw van nieuwe raket- en antiraketsystemen in Europa te veroordelen.
Met dit besluit geeft men in feite toe in te stemmen met en betrokken te zijn bij de zogenaamde raketdefensie van de VS (NMD), die tot doel heeft een agressief kernraketweb op wereldniveau tot stand te brengen. In Tsjechië en Polen worden reeds voorbereidingen getroffen voor de inrichting van nieuwe Amerikaanse bases, en het Europees Parlement doet daaraan mee, met de stemmen van de Europese Volkspartij, de overgrote meerderheid van de socialisten en de neoliberalen.
Wij, de Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland hebben ons tijdens de stemming onthouden, omdat wij weigeren ons zand in de ogen te laten strooien omtrent de ware aard van de EU, die ook op dit gebied een agressieve organisatie is en blijft. De haar ondersteunende politieke krachten doen voorkomen dat de EU een ‘antikernmacht’ is. Enkele van haar lidstaten (Groot-Brittannië, Frankrijk) hebben echter zelf kernwapens. De EU heeft op haar grondgebied ook andere Amerikaanse kernwapens, en nu bereidt zij zich voor op deelneming aan de raketdefensie van de VS, waardoor een nieuwe bewapeningswedloop en een nieuw antagonisme worden veroorzaakt.
In weerwil van de retoriek blijkt de EU zich, wat de militaire vraagstukken betreft, weer eens op te stellen naast de VS en tegen de volkeren. Doel van de raketdefensie van de VS is de versterking van de imperialistische overheersing via kernterreur.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik heb van harte steun gegeven aan de inhoud van deze gezamenlijke resolutie. Het Non-proliferatie Verdrag is ons beste wapen tegen de verspreiding van kernwapens, die een serieuze bedreiging is van de veiligheid in de wereld. Het zij evenwel gezegd dat niet alleen het bestaan van kernwapens belangrijk is, maar ook de vraag wie ze bezit. Zoals wij hebben gezien gedragen niet allen landen zich op dezelfde manier ten aanzien van dit vraagstuk.
Bijgevolg wil ik niet alleen uiting geven aan mijn steun en instemming, maar ook onderstrepen dat wij afgezien van formele daden ook nog andere verantwoordelijkheden hebben. Met betrekking tot de wereldpolitiek is voor ons de belangrijkste vraag hoe wij een brede, duurzame veiligheid kunnen verzekeren. Bij deze vraag weet ik eigenlijk niet meer wat wij precies aan het doen zijn. Laten wij hopen dat de tekenen die momenteel nog onduidelijk zijn maar vrees veroorzaken, ongegrond zullen blijken te zijn.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. - (EN) Het bezit van kernwapens is een van de hoofdelementen van het defensiebeleid van het Verenigd Koninkrijk van de afgelopen 54 jaar. Gezien de gevaarlijke wereld waarin wij vandaag de dag leven en de onvoorspelbaarheid van de dreigingen in de toekomst, zou het absurd zijn om besluiten te nemen die een verzwakking zouden betekenen van onze onafhankelijke, Britse nucleaire kernafschrikking of van de geloofwaardigheid van ons afschrikkingsbeleid. Met een relatief geringe investering - minder dan 3 procent van de defensiebegroting van het Verenigd Koninkrijk over een periode van twintig jaar - beschikken wij over een cruciaal middel op defensiegebied. Het Verenigd Koninkrijk wordt op grond van het Non-proliferatieverdrag (NPV) erkend als een legitieme kernwapenmacht. De conservatieven staan achter het doel om uiteindelijk tot mondiale kernontwapening te komen, zoals neergelegd in artikel VI van het NPV.
Wij zijn echter fel gekant tegen elke vorm van unilaterale kernontwapening die een risico zou vormen voor ons land en zijn bevolking en die ons voor onze strategische defensie volledig van anderen afhankelijk zou maken. Besluiten die gevolgen hebben voor de veiligheid van het Verenigd Koninkrijk, zijn grondgebied en zijn burgers, vallen onder de uitsluitende bevoegdheid van de Britse regering en niet van de Europese Unie. Het merendeel van de ontwerpresolutie van vandaag is verrassend oncontroversieel en veel van de extreme amendementen van links zijn ook verworpen.
Wij kunnen echter geen steun geven aan een tekst die de betrokkenheid van medestanders van de zogeheten campagne voor kernontwapening verwelkomt. Ik doel daarmee bijvoorbeeld op het Parliamentary Network on Nuclear Disarmament (zie overweging E). Daarom hebben wij ons bij de stemming over de ontwerpresolutie als geheel van stemming onthouden.
(De vergadering wordt om 13.10 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: MECHTILD ROTHE Ondervoorzitter
8. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
9. Euromediterrane betrekkingen - Totstandbrenging van de Euromediterrane vrijhandelszone (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over EuroMed, dat het volgende omvat:
- Verklaringen van de Raad en de Commissie over de Euromediterrane betrekkingen, en
- het verslag (A6-0468/2006) van Kader Arif, namens de Commissie internationale handel, over de totstandbrenging van de Euromediterrane vrijhandelszone (2006/2173(INI)).
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben blij dat ik hier vandaag mag spreken over de Euromediterrane betrekkingen en het debat mag bijwonen over het verslag van de Commissie internationale handel over de totstandbrenging van de Euromediterrane vrijhandelszone. In het verslag van de heer Arif staan heel wat interessante zaken over de betrekkingen tussen de EU en de landen in het Middellandse Zeegebied.
De EU heeft - niet alleen om historische en geografische redenen, maar ook vanwege recentere ontwikkelingen zoals de toenemende terroristische dreiging en de sterke economische banden - alle belang bij een veilig, politiek stabiel en economisch ontwikkeld Middellandse Zeegebied. Bijna dagelijks zien we dat Noord-Afrika en het Middenoosten nog steeds geen politieke en economische stabiliteit kennen.
In uw ontwerpresolutie noemt u onomwonden de belangrijkste problemen die deze situatie veroorzaken.
Het conflict in het Midden-Oosten laat blijvende sporen achter in het politieke, economische en sociale leven in de regio. De sterke bevolkingsgroei in de zuidelijke landen van het Middellandse Zeegebied en de daarbij achterblijvende economische ontwikkeling leiden ertoe dat steeds meer mensen geen toegang hebben tot onderwijs en banen. Vooral jonge mensen zien geen toekomstmogelijkheden in hun geboorteland. Ze proberen naar Europa te emigreren en/of worden een gemakkelijke prooi voor degenen die hun ‘eenvoudige oplossingen’ voorspiegelen in de vorm van radicale ideeën. In sommige landen in het Middellandse Zeegebied schrikken regeringen terug voor de nodige politieke hervormingen en ontzeggen hun burgers de kans op politieke participatie.
Maar in de ontwerpresolutie wordt ook erkend dat het proces van Barcelona door - ik citeer - “het scheppen van (…) politieke, economische, sociale en culturele banden tussen het noorden en het zuiden van het Middellandse Zeegebied (…) heeft gezorgd voor aanzienlijke voortgang in de regio”.
Het proces van Barcelona heeft het conflict in het Midden-Oosten niet kunnen oplossen, maar daar was het ook niet voor bedoeld. Het heeft echter een andere toegevoegde waarde die niet mag worden onderschat: het is een van de weinige fora waar Israël en zijn Arabische buren regelmatig samen aan een tafel zitten! “Barcelona” is een plaats waar ook in tijden van politieke meningsverschillen een praktische dialoog en samenwerking mogelijk is. De deelnemers beslissen zelf in welke mate ze van die mogelijkheid gebruikmaken.
Ik wil twee voorbeelden noemen: Palestijnse en Israëlische vertegenwoordigers hebben ondanks de geschillen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag in de Palestijnse gebieden constructief deelgenomen aan de vergadering van hoge Euromed-ambtenaren en het Euromed-comité in maart 2006.
Het tweede voorbeeld: tijdens de buitengewone vergadering van hoge Euromed-ambtenaren en het Euromed-comité op 22 februari 2006 naar aanleiding van de “spotprentenrel” werden zowel door de EU als door de Arabische delegatie constructieve voorstellen gedaan. Ook hier was het opvallend dat zowel de Israëlische als de Arabische delegatie aanwezig waren.
Dus kunnen we het volgende concluderen: zelfs als de ambitieuze doelstellingen die in 1995 formeel zijn verankerd in de Verklaring van Barcelona - het creëren van een gemeenschappelijke ruimte van vrede en stabiliteit, het creëren van een zone van gedeelde welvaart, en nauwe samenwerking op sociaal, cultureel en intermenselijk vlak - niet worden gehaald, is het proces van Barcelona een instrument dat we niet mogen opgeven.
Ondanks alle tekortkomingen kan het namelijk helpen om het Middellandse Zeegebied van een “zee van de confrontatie” in een “zee van de coöperatie” te veranderen, zoals de voormalig Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer het ooit uitdrukte.
Dankzij het proces van Barcelona komen niet alleen regeringsvertegenwoordigers en de academische elite regelmatig bijeen, maar is er ook toenadering tussen de burgers, de leden van het maatschappelijk middenveld aan weerskanten van de Middellandse Zee. De “Stichting Anna-Lindh voor de Dialoog tussen culturen” levert daar een belangrijke bijdrage aan, en zal zich hier in de toekomst nog intensiever voor inzetten.
Een ander belangrijk orgaan voor de Euromediterrane samenwerking is de “Euromediterrane Parlementaire Vergadering” (EMPV), die al in 2003 werd opgericht ter bevordering van democratische structuren en mensenrechten in alle Euromed-landen.
Tijdens de top die in november 2005 werd gehouden ter gelegenheid van de tiende verjaardag van het proces van Barcelona bleek dat zowel bij de EU als bij de mediterrane landen, ondanks meningsverschillen over de omvang en de concrete vorm, nog steeds de wil bestaat om nauw samen te werken. Het tijdens de top goedgekeurde werkprogramma voor de komende vijf jaar bevat concrete doelstellingen voor alle terreinen van het proces van Barcelona, bijvoorbeeld op het gebied van politieke, economische en culturele samenwerking en ook op het gebied van migratie. De basis voor verdere samenwerking is dus gelegd.
Beste collega’s, dat stabiliteit onmogelijk is zonder economische vooruitgang weten we allemaal, en dat geldt ook in de Euromed-context. Daarom hebben de Euromediterrane ministers van Buitenlandse Zaken tijdens hun top in Tampere eind november 2006 opnieuw bevestigd dat de totstandbrenging van een Euromediterrane vrijhandelszone tegen 2010 een gemeenschappelijke doelstelling van alle Euromed-partners blijft. Is het vasthouden aan een doel dat meer dan tien jaar geleden werd gesteld, redelijk, of duidt het gewoon op stijfkoppigheid?
“2010” lijkt mijns inziens allereerst een symbool geworden voor het belang dat de Euromed-partners hechten aan een vrijhandelszone. Bovendien is er vooral op economisch vlak veel gebeurd waardoor een vrijhandelszone haalbaar lijkt. De bilaterale vrijhandelszones in het kader van de associatieovereenkomsten tussen de EU en bijna alle landen van het Middellandse Zeegebied - op dit moment is Syrië de enige uitzondering - worden naar tevredenheid ten uitvoer gelegd.
De bedoeling is dat de mediterrane landen geleidelijk worden geïntegreerd in de Europese economie. Het Duitse voorzitterschap zal de Europese Commissie zoveel mogelijk ondersteunen om de lopende onderhandelingen een impuls te geven en vorderingen te blijven boeken. Ik wil met name de volgende terreinen noemen: geleidelijke liberalisering van de dienstverlening en het vestigingsrecht; geleidelijke liberalisering van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en visserijproducten; het creëren van een geschillenbeslechtingsmechanisme en convergentie van wetgeving, en dan met name onderlinge aanpassing van technische wetgeving.
De bedoeling is dat de mediterrane landen een betere toegang krijgen tot de interne markt, want met een aandeel van meer dan vijftig procent is de EU hun belangrijkste handelspartner. Die ontwikkeling hangt natuurlijk samen met de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de eerder genoemde associatieovereenkomsten. Daarna zullen er weer andere uitdagingen zijn, bijvoorbeeld de vraag of de concurrentiepositie van de mediterrane marktdeelnemers wel sterk genoeg is. Ook onder de mediterrane landen zelf heeft het integratieproces een belangrijke impuls gekregen door de in 2004 ondertekende Overeenkomst van Agadir, die een vrijhandelszone moet creëren tussen de mediterrane landen. De EU bevordert deze zuid-zuidsamenwerking, bijvoorbeeld met financiële steun aan het secretariaat. We hopen dat naast Egypte, Jordanië, Marokko en Tunesië spoedig ook andere landen zich bij de Overeenkomst van Agadir zullen aansluiten.
Liberalisering en economische hervormingen beïnvloeden altijd de sociaaleconomische situatie in een land. Welke invloed ze hebben hangt vooral af van het feit of men bij het doorvoeren van de nodige structurele hervormingen gecontroleerd en doelgericht te werk gaat. De EU verleent de mediterrane landen daarbij actieve steun, en stelt bijvoorbeeld al jaren in het kader van het proces van Barcelona aanzienlijke middelen ter beschikking voor herstructurering en modernisering op het gebied van werkgelegenheid en opleiding, evenals voor modernisering van de vervoersinfrastructuur.
De regionale steunprogramma’s van de EU, zoals EuroMed-Market, ANIMA, EuroMed-Innovation dragen bij aan het verbeteren van de randvoorwaarden voor investeringen en zakelijke initiatieven, en versterken zo de particuliere sector. Daarnaast is er met name voor kleine en middelgrote ondernemingen de Europees-mediterrane faciliteit van de Europese Investeringsbank (FEMIP), een goed uitgerust, beproefd steuninstrument, dat naast het MKB ook milieuprojecten, infrastructuur- en opleidingsprojecten steunt.
Zoals u weet is de grootste moeilijkheid voor opkomende markteconomieën investeerders ervan overtuigen dat hen een stabiele, rendabele omgeving wacht. Dat is uitermate belangrijk omdat directe buitenlandse investeringen dringend nodig zijn. Op dit punt moeten we de mediterrane landen extra ondersteunen. Ze hebben daar ook meermaals om gevraagd.
Daarom ben ik bijzonder blij dat er tijdens het Duitse voorzitterschap op 23 april een ad-hocwerkgroep inzake investeringen bijeen zal komen. In die werkgroep kunnen de Euromed-partners vaststellen wat de belangrijkste problemen zijn en nadenken over middelen en manieren om de investeringsstroom naar het Middellandse Zeegebied te verbeteren.
Beste collega’s, ten slotte wil ik benadrukken dat ik net als u van mening ben dat ongebreidelde economische groei niet alles is, en dat ook rekening moet worden gehouden met sociale en milieuaspecten. Dat geldt uiteraard ook voor de Euromediterrane betrekkingen. Het Duits voorzitterschap organiseert daarom over beide onderwerpen zeer interessante conferenties, met belangrijke deelnemers.
Eind deze week zal onze minister van Buitenlandse Zaken, de heer Steinmeier, in Berlijn de Euromed-conferentie over werkgelegenheid en de sociale dialoog openen. De gemeenschappelijke ruimte van veiligheid en welvaart, een van de doelstellingen van het proces van Barcelona, is alleen levensvatbaar als er een functionerende sociale dialoog is en nieuwe banen worden gecreëerd. Zo niet, dan is het denkbaar dat de sociale stabiliteit in gevaar komt door hoge werkloosheid, in het bijzonder onder jongeren, en de vooruitzichten voor de sociale en economische ontwikkeling in de zuidelijke landen van het Middellandse Zeegebied verslechteren.
Ten tweede vindt op 19 april 2007 eveneens in Berlijn een conferentie over energie-efficiëntie en hernieuwbare energie plaats. Een toekomstgericht energiebeleid is onontbeerlijk voor duurzame economische ontwikkeling en het zuinig omspringen met natuurlijke rijkdommen. Ministers uit de zuidelijke en oostelijke buurlanden van de EU evenals vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de internationale financiële instellingen zullen zich buigen over de vraag hoe te komen tot een milieuvriendelijke, gewaarborgde energievoorziening in de Euromediterrane ruimte.
Geachte collega’s, u ziet dat onze activiteiten op één lijn liggen met de onderhavige ontwerpresolutie en dat we alle drie de hoofddoelstellingen van het proces van Barcelona willen nastreven: het creëren van een gemeenschappelijke ruimte van vrede en stabiliteit, het creëren van een zone van gedeelde welvaart door middel van een economisch partnerschap en het instellen van een Euromediterrane vrijhandelszone tegen 2010, en het bevorderen van de dialoog tussen culturen door middel van samenwerking op sociaal, cultureel en intermenselijk vlak.
Het is in ons aller belang dat we ons blijven inspannen om dit doel te bereiken. Hier ligt een taak voor ons allen - voor regeringen, parlementen en anderen met politieke verantwoordelijkheid - en met vereende krachten kunnen we ongetwijfeld veel bereiken.
Hartelijk dank voor uw aandacht.
(Applaus)
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een discussie over de Euromediterrane betrekkingen is in de eerste plaats een discussie over een gedeelde politieke uitdaging. Op dit moment vormen het Middellandse-Zeegebied en Europa een strategisch en economisch gebied in ontwikkeling. In een periode dat wij ons gedeelde culturele en politieke erfgoed herontdekken, zijn wij bezig met de opbouw van onze toekomstige economische samenwerking, omdat wij wederom een sleutelrol willen spelen bij het creëren van een stabiele, vreedzame en welvarende regio.
Het uitgestrekte Euromediterrane gebied vormt de thuisbasis van twee onafhankelijke entiteiten: de Europese Unie met haar zevenentwintig leden enerzijds en het Middellandse-Zeegebied met zijn meer dan 250 miljoen inwoners anderzijds. Wij zijn partners die politiek van elkaar afhankelijk zijn en die gezamenlijk proberen voor vrede te zorgen in het Midden-Oosten en elders in het Middellandse-Zeegebied, en die het pluralisme en de democratie willen bevorderen.
Wij zijn ook economisch van elkaar afhankelijk: de Euromediterrane handelsbetrekkingen zijn gezond en nemen in omvang toe. Tussen 2000 en 2006 is de uitvoer van de mediterrane landen naar de EU27 gemiddeld met 10 procent per jaar gestegen. De invoer van producten uit de EU27 is ook toegenomen, maar iets minder snel, namelijk met 4 procent. Het handelsoverschot van de EU is aanzienlijk afgenomen en in 2006 was de handel in beginsel in evenwicht.
Wij zijn ook op andere manieren van elkaar afhankelijk, zoals op milieugebied. Wij delen een meer dan 46 000 kilometer lange mediterrane kustlijn en moeten gezamenlijk de uitdagingen aangaan op het terrein van klimaatverandering en water en met betrekking tot zeeverontreiniging. Ook wat energie betreft, zijn wij van elkaar afhankelijk als gevolg van de olie- en gasstromen die worden gewonnen in het Middellandse-Zeegebied of via die regio worden getransporteerd. Daarnaast zijn wij demografisch van elkaar afhankelijk, omdat het noodzakelijk is een dialoog met de landen in Noord-Afrika aan te gaan over de aanpak van de legale en illegale migratie. Tot slot is er culturele afhankelijkheid omdat het dringend noodzakelijk is een diepgaande dialoog tussen culturen en religies op gang te brengen.
Als reactie op deze onderlinge afhankelijkheden heeft de EU het nabuurschapsbeleid en het proces van Barcelona opgezet, als complementaire en coherente kaders voor beleid en samenwerking. Binnen deze kaders zijn associatieovereenkomsten en actieplannen voor een goed nabuurschap ontwikkeld waarbij vrijwel alle landen in de regio zich hebben aangesloten. De meest recente overeenkomst met Egypte is bijvoorbeeld op 6 maart gesloten tijdens de Associatieraad EU/Egypte.
De Euromediterrane vrijhandelszone krijgt, zoals al eerder werd opgemerkt, geleidelijk gestalte en zal als een interface fungeren tussen een in toenemende mate lokaliserende wereld en het Europees, open en op integratie gericht regionalisme. Op basis van onze geliberaliseerde handel in goederen streven wij naar een liberalisering van de handel in diensten en van het vestigingsbeleid voor bedrijven op een manier die de dringend noodzakelijke regionale economische integratie bevordert.
Er zijn inmiddels actieve Euromediterrane instellingen opgericht, zoals de Euromediterrane Parlementaire Vergadering. Ongetwijfeld wordt 2007 een belangrijk jaar voor onze betrekkingen met een regio die grote veranderingen doormaakt, die hoge verwachtingen van Europa koestert en die een hoge prioriteit geeft aan nauwe betrekkingen met de Unie.
2007 is het eerste jaar waarin het Europees nabuurschap- en partnerschapsinstrument (ENPI) operationeel is. De samenwerking met onze partners wordt geïnspireerd door de overtuiging dat veranderingen vanuit de samenleving tot stand gebracht moeten worden, als zij een duurzaam karakter willen hebben.
In de context van het nabuurschapsbeleid opent een geleidelijke tenuitvoerlegging van politieke en economische hervormingen de deur naar toenadering tussen Europa en de Middellandse-Zeelanden.
Indien wij onze buren willen ondersteunen bij de uitvoering van ambitieuze hervormingsprogramma’s moeten wij hun een aanlokkelijk aanbod doen. Wij hebben al aangeboden om onze handelsbetrekkingen te intensiveren. Wij zouden ook kunnen proberen om de formaliteiten in verband met het verstrekken van visa te verminderen. Voor de voorstellen in de mededeling van de Commissie is echter wel een grote dosis politieke wil vereist, aangevuld met de daarbij passende economische en financiële toezeggingen.
De bijdrage van het Europees Parlement is cruciaal om te waarborgen dat Europa niet alleen een coherent beleid voor de regio blijft hanteren, maar ook voldoende politieke en financiële steun genereert voor een succesvolle uitvoering van het samenwerkingsbeleid in de mediterrane regio.
Zoals gezegd, zullen het Duits en het Portugees voorzitterschap in het kader van het proces van Barcelona nauw met de Commissie samenwerken om de koers voort te zetten zoals die tijdens de Top van Barcelona in november 2005 is uitgezet.
Tot de activiteiten die in 2007 zijn gepland, behoren een conferentie over sociale kwesties die in maart in Berlijn zal plaatsvinden en bedoeld is om een sociale dimensie aan het partnerschap toe te voegen, een conferentie over migratie die onder Portugees voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar wordt georganiseerd (dit is de eerste conferentie van haar soort in de regio en zij biedt een forum voor de bespreking van een gemeenschappelijke aanpak in de effectievere bestrijding van illegale immigratie en het efficiënter beheren van legale migratie), een conferentie over onderzoek en universitaire opleidingen waarop de Commissie de invoering van nieuwe studiebeurzen voor universitaire studenten in de regio bekend zal maken, en tot slot een Euromediterrane bijeenkomst van ministers die onder Portugees voorzitterschap in Lissabon georganiseerd zal worden om een balans op te maken van de vooruitgang bij de verwezenlijking van onze doelstelling van een Euromediterrane vrijhandelszone.
2007 is ook belangrijk omdat wij in dit jaar veelomvattende actieplannen zullen opstellen en implementeren om een betere toekomst voor de regio te kunnen verwezenlijken. Het gaat daarbij om het plan “Horizon 2020” (gericht op het terugdringen van de verontreiniging van de Middellandse Zee), het actieplan van Istanbul (over de rol van vrouwen in de samenleving) dat in 2006 is goedgekeurd, de uitvoering van het programma van Tampere, dat tijdens de conferentie van de Euromediterrane ministers van Buitenlandse Zaken is goedgekeurd, en het actieplan voor het tot stand brengen van de vrijhandelszone, zoals behandeld in het onderhavige verslag van de heer Arif. Dan wil ik nu graag nader ingaan op dat verslag.
Ik wil graag de rapporteur feliciteren, evenals de afgevaardigden die met een bijdragen ervoor hebben gezorgd dat er nu een relevante en complete ontwerpresolutie op tafel ligt. In de ontwerpresolutie wordt verwezen naar de gemengde resultaten van het proces van Barcelona met betrekking tot de liberalisering van de handel en de economische integratie. Tegelijkertijd wordt ook nadrukkelijk gewezen op de complexiteit van deze doelstelling en op de sociaal-economische belemmeringen die zo kenmerkend zijn voor deze buurregio van de EU, zowel in structureel opzicht als in verband met de huidige internationale context.
Die gemengde resultaten - als gevolg van het feit dat door het creëren van een vrijhandelszone de welvaart in de betreffende regio onvoldoende stijgt - zijn niet altijd te wijten aan het proces zelf of aan de tekortkomingen ervan, maar worden vaak veroorzaakt door beperkingen die inherent zijn aan deze regio en tot op bepaalde hoogte de volledige benutting van het economisch integratiepotentieel dwarsbomen.
Ondanks deze beperkingen is er sprake van een toename in de handel na de liberalisering op grond van het proces van Barcelona. De uitvoer vanuit de mediterrane partnerlanden naar de EU is sinds 1995 verdubbeld. De uitvoer vanuit de EU is met 60 procent gestegen en het bilaterale handelstekort van de Middellandse-Zeelanden is in dezelfde periode gedaald van 20 tot 10 procent. Het tot stand brengen van een vrijhandelszone blijft dan ook een van de doelstellingen van zowel het proces van Barcelona als ons nabuurschapsbeleid.
In beide contexten zijn initiatieven ontwikkeld om de liberalisering te intensiveren en te ondersteunen, op het gebied van zowel de liberalisering van tarieven als de opheffing van non-tarifaire belemmeringen.
Sinds de ministeriële handelsconferentie van vorig jaar in Marrakesh zijn nieuwe onderhandelingen in gang gezet op landbouw- en dienstengebied en zijn er nieuwe investeringen gedaan. In ons Europees nabuurschapsbeleid zijn daarnaast prioritaire acties vastgelegd, met name met betrekking tot het opheffen van regelgevings- en niet-tarifaire belemmeringen.
Van meet af aan was er in het kader van het proces van Barcelona sprake van begeleidende en ondersteunende maatregelen met het oog op die Euromediterrane vrijhandelszone, zoals een asymmetrische afbouw van de tarieven, een geleidelijke aanpak van de liberalisering (de landbouwsector komt nu pas aan de beurt, nadat er een redelijk lange periode is verstreken sinds het begin van de industriële liberalisering) en, niet in de laatste plaats, het verlenen van aanzienlijke steun voor economische en structurele hervormingen en voor een duurzame plattelandsontwikkeling (aanvankelijk via MEDA, tegenwoordig via het ENPI).
Het blijft onze prioriteit om een duurzame ontwikkeling en concurrentiepositie in het Middellandse-Zeegebied te bevorderen door de belemmeringen voor de handel weg te nemen. Daarnaast streven wij naar het bevorderen van regionale integratie, investeringen, onderzoek en innovatie en naar het verbeteren van de infrastructuur en netwerken in de regio. Tot slot dient er een grotere convergentie tot stand te worden gebracht met de communautaire wet- en regelgeving voor de interne markt. Samengevat betekent dit dat wij gemeenschappelijk moeten streven naar welvaart, en dat is ook precies de doelstelling van het proces van Barcelona en van ons nabuurschapsbeleid. Wij zullen alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat deze visie werkelijkheid wordt.
Geachte afgevaardigden, de spil van onze betrekkingen met de mediterrane partnerlanden wordt gevormd door onze grote en diepgevoelde wens om de veiligheid, groei en stabiliteit in de regio te bevorderen. Daarnaast zijn wij er echter diep van doordrongen dat wij betrokken zijn bij een nog veel ambitieuzer project, namelijk bij de opbouw van een regio en het bekrachtigen van onze gemeenschappelijke doelstellingen en waarden. De Europese Commissie rekent op het Europees Parlement als deze grote uitdagingen met de steun van de Euromediterrane Parlementaire Vergadering moeten worden aangepakt. Ik kijk dan ook uit naar onze toekomstige samenwerking.
(Applaus)
Kader Arif (PSE), rapporteur. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ik ben - zeker na wat ik zojuist gehoord heb - blij u vandaag dit verslag te mogen voorleggen.
Daarmee wordt duidelijk dat het mediterrane beleid van de Unie een prioriteit is voor onze instelling, en dat het dat moet blijven. Het verslag dat ik u voorleg, geeft een overzicht van de resultaten van ruim twaalf jaar samenwerking, zoals beschreven in de doelstellingen van de conferentie van Barcelona. Daarin wordt een aantal voorstellen gedaan voor de totstandbrenging van een wederzijds voordelige Euromediterrane vrijhandelszone. Dit verslag kon tot stand komen dankzij maandenlange intensieve samenwerking met diverse deskundigen, NGO’s, regeringsvertegenwoordigers van de mediterrane landen en uiteraard mijn medeafgevaardigden. Ik wil graag iedereen bedanken voor hun medewerking.
Deze gedegen collectieve kennis en de constructieve bijdragen van de rapporteurs voor advies - die ik hartelijk wil bedanken - hebben me in staat gesteld een naar mijn mening evenwichtige tekst voort te brengen waarin alle vragen en bedenkingen aan bod komen. Deze geest, dit algemene evenwicht - dat nog versterkt werd door de stemming in de commissie - moet als leidraad dienen voor de stemming in de plenaire vergadering van morgen.
We moeten allereerst iets constateren: ook al heeft elk werelddeel zijn specifieke karakter, de betrekkingen tussen de Unie en de landen ten zuiden van de Middellandse Zee hebben een beladen geschiedenis, een geschiedenis van conflicten, onbegrip en instabiliteit, een onrustige en zelfs tragische geschiedenis.
Daarom heb ik geprobeerd dit verslag op te stellen vanuit een bij uitstek politiek perspectief. De top van Barcelona van 1995 zorgde voor nieuwe hoop. De politiek toonde zich bereid een algeheel partnerschap op te zetten tussen de Europese Unie en de landen in het Middellandse Zeegebied, teneinde van deze regio een gemeenschappelijk ruimte van vrede, stabiliteit en welvaart te maken. We moeten nu echter constateren dat de resultaten achterblijven bij de hoopvolle verwachtingen.
We leven sindsdien in een politiek instabiele context: de oorlog in Libanon, het ontbreken van vooruitzichten op vrede in het Midden-Oosten, complexe betrekkingen tussen de westerse wereld en de Arabische moslimlanden sinds 11 september 2001, en spanningen tussen de partners in het zuiden. Daar komt nog het - mijns inziens onjuiste - idee bij dat de betrekkingen met de landen aan de zuidkant van de Middellandse Zee voor Europa geen prioriteit zijn.
Dit sombere beeld wordt nog versterkt door de vrees dat getornd wordt aan de filosofie van Barcelona en het nieuwe nabuurschapsbeleid van de Europese Unie. In dit scenario zou convergentie plaatsmaken voor divergentie, aangewakkerd door wedijver tussen de landen.
De context wordt daarnaast gekenmerkt door een asymmetrie op drie terreinen: economisch, sociaal en demografisch. Deze schrijnende asymmetrie tussen de twee partijen bij de vrijhandelszone, namelijk de Unie en de landen aan de Middellandse Zee, is net zo opvallend als die tussen de zuidelijke Middellandse-Zeelanden onderling, en tot slot tussen de verstedelijkte kustgebieden en het interne platteland binnen bepaalde landen.
Om al deze problemen het hoofd te bieden is een sterke politieke wil vereist, maar we moeten ook blijk geven van realiteitszin. Daarom, en omdat de economische en politieke hervormingen die onontbeerlijk zijn voor de verwezenlijking van een echte Euromediterrane markt soms ver achterlopen, acht ik het noodzakelijk de termijn van 2010 als datum voor het van kracht worden van deze vrijhandelszone, te herzien.
De implicaties en de veranderingen die een dergelijke zone met zich meebrengt, vereisen dat alle partners behoedzaam te werk gaan, temeer daar deze partners niet op gelijke voet staan. Bij de totstandbrenging van de vrijhandelszone moet het hoofddoel blijven een vorm van handel tot stand te brengen die in dienst staat van de ontwikkeling en de armoedebestrijding. Dit geldt vooral voor deze regio, waar dertig procent van de bevolking met twee dollar per dag moet rondkomen en waar steeds meer jongeren geen ander toekomstperspectief hebben dan massale werkloosheid en ongecontroleerde emigratie.
Onze prioriteit moet zijn om een echte sociaal-economische Euromediterrane ruimte tot stand te brengen, waarbij alle sociale en ecologische kwesties deel moeten uitmaken van de economische dimensie.
Daarom ben ik voorstander van een vrijhandelszone die geleidelijk, gecontroleerd en in overleg vorm krijgt. Deze zone moet daarnaast afgestemd worden op de sociaal-economische omstandigheden in elk land.
De markten mogen niet geliberaliseerd worden ten koste van de zuidelijke landen. Daardoor zou het gevaar ontstaan dat een aantal toch al kwetsbare sectoren nog verder wordt verzwakt als gevolg van de concurrentiestrijd.
Wij weten allemaal dat de landbouw van deze landen niet concurrentieel en weinig gediversifieerd is, met veelal kleine boerenbedrijven die gemoderniseerd moeten worden, en dat wij, van onze kant, goed moeten nadenken over een vorm van geïntegreerd landbouwbeleid, waarin voedselveiligheid centraal staat.
Wij weten ook dat zich in deze landen een industrie van laag technologisch gehalte en weinig toegevoegde waarde heeft ontwikkeld, die we moeten helpen door te investeren in onderwijs en onderzoek, maar ook door de productiefaciliteiten te moderniseren. We weten dat we deze landen niet onder druk mogen zetten opdat zij hun dienstensector abrupt openstellen, en dat we openbare diensten buiten de onderhandelingen moeten houden.
Al deze dingen moeten we goed in de gaten houden, want anders bereiken we het tegenovergestelde van de ontwikkeling die we voor ogen hebben, hetgeen ten koste zou gaan van het sociale welzijn van de betrokken bevolkingen. Daarom lijkt het me cruciaal dat we onze partners zelf het tempo laten bepalen waarin ze hun handel willen liberaliseren en de manier waarop ze invulling geven aan hun ontwikkelingsstrategie.
Bijgevolg is het cruciaal dat het concurrentievermogen van de mediterrane landen wordt vergroot, opdat hun economische diversificatie, hun geslaagde deelname aan de internationale handel en de billijke verdeling van de verwachte winsten kunnen worden gegarandeerd, opdat een asymmetrisch systeem, gebaseerd op handelspreferenties en het behoud van aanbodregulerende instrumenten kan worden gehandhaafd, opdat investeerders kunnen worden aangetrokken, die maar weinig talrijk zijn in deze regio, opdat een stabiele investeringsruimte kan worden gegarandeerd en regionale logistieke en vervoersnetwerken tussen Europa en het gebied rond de Middellandse Zee tot stand kunnen worden gebracht, en opdat de zuidelijke mediterrane landen politiek en economisch gezien beter op elkaar kunnen worden afgestemd en samenwerking en integratie echt kunnen worden bevorderd.
Tot slot wil ik wijzen op de absolute noodzaak dat al onze partners hun politieke wil hervinden en daadwerkelijke samenwerking weer tot de prioriteiten van de Unie maken. Dit zijn cruciale voorwaarden om het proces van Barcelona en een sociaal-economische Euromediterrane ruimte nieuw leven in te blazen en te doen welslagen. Als dit niet gebeurt, dan dreigt de vrijhandelszone het symbool te worden van het Euromediterrane onbegrip. Voor mijn generatie is het hoog tijd de weg in te slaan naar verzoening: dat is de uitdaging waar we voor staan, geachte collega’s. Door de stabiliteit en ontwikkeling van deze zone te garanderen, garanderen we de ontwikkeling van de democratie en onze stabiliteit.
Antonio Tajani (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie buitenlandse zaken heeft met overgrote meerderheid een advies goedgekeurd over het verslag-Arif. Daarin wordt de aandacht toegespitst op met name politieke kwesties en dus ook het ruimere vraagstuk van de situatie in het Middellandse-Zeegebied behandeld.
De Commissie buitenlandse zaken heeft met name zes punten behandeld. Het eerste betrof het politiek engagement voor de totstandkoming van een vrijhandelszone om vrede, democratisering, naleving van de mensenrechten, gendergelijkheid en bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog te kunnen waarborgen.
Het tweede punt is dat de Europese Unie dringend werk moet maken van een zone van veiligheid en stabiliteit in de gehele regio. Dit betekent onder meer eerbiediging van de volledige soevereiniteit van Libanon en van een vreedzaam naast elkaar bestaan van een Israëlische en een toekomstige Palestijnse staat. Het derde punt betreft de noodzaak financiële steun toe te kennen voor de wederopbouw van de landen in deze regio. Deze landen hebben werkelijk nare momenten, gewelddadige botsingen, zelfs oorlog doorgemaakt. Uiteraard vragen wij dat de oprichting van een euromediterrane vrijhandelszone een eerste stap wordt op de weg naar beëindiging van oorlog en terrorisme in het Midden-Oosten.
Het vierde punt is dat in de partnerlanden van de Europese Unie politieke, democratische en sociaaleconomische hervormingen gestimuleerd moeten worden, zodat er een gezamenlijke ruimte van welvaart gecreëerd kan worden, ook met het oog op een steeds sterkere Chinese aanwezigheid in Afrika.
Als vijfde punt dringt de Commissie buitenlandse zaken erop aan dat er eindelijk een euromediterrane bank komt die autonoom is ten opzichte van de EIB en tegemoet weet te komen aan de constante en groeiende behoefte van de partnerlanden aan leningen en financieringen.
Het zesde en laatste punt betreft het nogal heikele vraagstuk van de immigratie. De Commissie buitenlandse zaken dringt aan op overeenkomsten met de partnerlanden, met het oog op controle aan de bron van de migratiestromen. Deze zijn noodzakelijk om te voorkomen dat zich onder de velen die werk zoeken in Europa en die voor ons continent een goede uitkomst zouden kunnen zijn, mensen schuilhouden die gevaarlijk zijn voor de Europese Unie maar ook schadelijk voor het imago van het land waar zij vandaan komen.
Jean-Claude Fruteau (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, ik wilde om te beginnen onze rapporteur, de heer Arif, feliciteren met zijn deugdelijke analyses.
De liberalisering van de landbouwmarkten biedt weliswaar echte perspectieven voor economische groei op beide oevers van de Middellandse Zee, maar het is zaak deze ontwikkeling te baseren op de ervaring van de plaatselijke bevolking en de mensen uit de praktijk. Het is van cruciaal belang het proces stap voor stap, product voor product, en volgens een geleidelijk tijdschema ten uitvoer te leggen, zodat rekening kan worden gehouden met de kleine boerenbedrijven, die het meest kwetsbaar, het meest talrijk en het meest geschikt zijn om een multifunctionele vorm van landbouw te ontwikkelen, een landbouw die de natuurlijke hulpbronnen en de lokale ontwikkeling eerbiedigt.
Deze regulering staat of valt met het versterken van de handelspreferenties, uitgaande van een asymmetrische relatie die de kwetsbaarste landen ten goede komt. Ze staat of valt verder met begeleidende maatregelen, waarmee we deze landen kunnen helpen hun productiefaciliteiten te moderniseren en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van synergievoordelen, via technische en financiële samenwerking tussen boeren en gezamenlijke etikettering van landbouwproducten.
Vito Bonsignore, namens de PPE-DE-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de komende dagen zal de Euromediterrane Parlementaire Vergadering (AMPV) bijeenkomen. Het doel van deze bijeenkomst is de AMPV te herlanceren en een parlementaire dimensie te geven aan de dialoog en samenwerking in het Middellandse-Zeegebied.
Het standpunt van het Europees Parlement komt op treffende wijze tot uiting in de gezamenlijke ontwerpresolutie. Ik wil hiervan drie punten naar voren halen: de aansporing tot oprichting van de Euromediterrane Ontwikkelingsbank, het verzoek om meer aandacht te schenken aan het milieu- en energievraagstuk, en vooral het pleidooi om de situatie van de vrouw ter harte te nemen.
Wij verwachten een gemeenschappelijke inzet van de instellingen van de Europese Unie en vragen dat de Commissie actieve steun verleent aan de inspanningen van het Europees Parlement en diens voorzitter, de heer Poettering, om de AMPV nieuw leven in te blazen. Naar mijn gevoel moet die steun goed zichtbaar worden in Tunis, waar de instellingen op het hoogste niveau vertegenwoordigd moeten zijn.
Het is verstandig om vandaag bijzondere aandacht te besteden aan het debat over de vrijhandelszone. Zodra die vrijhandelszone namelijk concrete vorm aanneemt, krijgen de politieke en parlementaire activiteiten ook meer houvast. Om de acties in het Middellandse-Zeegebied doelgerichter te maken, hebben wij het zogeheten proces van Barcelona ondertekend. Wij zijn ons ervan bewust dat er momenteel sprake is van vertraging in het verwezenlijken van de geplande doelstellingen.
De Europese Unie heeft haar ambities niet hard kunnen maken. Het wordt dus tijd dat het Euromediterrane integratieproces onderdeel wordt van een nieuw beleid van de Europese Unie en daar zelfs een prioriteit van wordt. De wereld is inmiddels veranderd, en daarom is het zaak dat wij onze strategie aanpassen, zonder echter onze acties terug te schroeven. Het verticale verkeer noord-zuid moet versterkt worden en wij moeten meehelpen om het verkeer zuid-zuid tot stand te brengen. In die optiek is het zinvol te streven naar een concreet en zichtbaar optreden.
De Europese Commissie moet in overleg met de andere instellingen een symbool kiezen, en een groot project verwezenlijken. Voorzitter Barroso, commissaris Benita Ferrero-Waldner en commissaris Mandelson hebben alle argumenten om een voorstel op tafel te leggen. De belangrijkste voorwaarde is de totstandbrenging van vrede in die regio. Zulks moet geschieden met medewerking van alle betrokkenen - van Israël tot de Palestijnen, van Syrië tot Iran - en met actieve steun van de Europese Unie, gezien haar nieuwe rol, en via intensieve samenwerking van het Kwartet. De Europese Unie moet wat minder timide, wat doortastender zijn. Er moet dus zo gauw mogelijk een vredesconferentie bijeengeroepen worden.
Pasqualina Napoletano, namens de PSE-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de vertegenwoordiger van de Raad, dames en heren, ik geloof dat het verslag-Arif één van de verslagen is die in de annalen van het Europees Parlement zullen worden opgenomen. Het verslag biedt een nieuwe en volledige aanpak van de handelsdimensie van de euromediterrane betrekkingen. De fracties hebben echter besloten aan het verslag een debat en een resolutie te koppelen, welke natuurlijk over het verslag gaat maar tevens een balans opmaakt van dit beleid.
Ik wil niet verhullen dat wij enige zorg koesteren omtrent de perspectieven van ons werk binnen het partnerschap met de Middellandse-Zeelanden, want het nabuurschapsbeleid, dat deze relaties in een bewust continentale dimensie had moeten plaatsen, dreigde op een gegeven moment versnippering te veroorzaken. Wij hebben veel respect en waardering voor het werk dat de Commissie momenteel doet in de besprekingen over de actieplannen voor elk land, maar wij willen wel duidelijk maken dat die actieplannen slechts een deel van dit beleid zijn: grote problemen als werkgelegenheid, armoedebestrijding, milieubescherming en herstel van het Middellandse-Zeegebied als een ruimte van niet alleen fysieke maar ook culturele, politieke, economische en ecologische waarde, vragen om meer aandacht, om een veelzijdig beleid en een forsere politieke investering van de Europese Unie.
Daarom willen wij de Raad en met name het voorzitterschap, dat een grote gevoeligheid voor dit dossier aan de dag heeft gelegd, aansporen om een stap vooruit te zetten. Hopelijk gebeurt dit met ruggensteun van de AMPV, die de komende week in Tunis bijeen zal komen. Ik herinner eraan dat de AMPV het enige politieke kader is waar noord en zuid met elkaar overleggen, en ook het enige politieke kader waar Israëli’s en Palestijnen nog steeds met elkaar praten.
Philippe Morillon, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, de heer Bonsignore et mevrouw Napoletano hebben er zojuist op gewezen dat de vertegenwoordigers van de volken aan weerszijden van de Middellandse Zee elkaar eind deze week weer zullen treffen in het forum - dat inmiddels gelukkig een parlementaire assemblee is geworden - waarin ze sinds de oprichting hebben geprobeerd vertrouwensrelaties op te bouwen. Daarvan hebt u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, terecht het belang benadrukt.
Dit zal onze eerste voltallige bijeenkomst zijn sinds het drama van Libanon, waarbij Europa zich in mijn ogen te lang in stilzwijgen hulde en waar het uiteindelijk op ongeordende wijze ingreep, op initiatief van deze of gene lidstaat. Wij weten nochtans maar al te goed dat de ogen gericht waren op de Unie zelf. Als erfgenaam van de ons bekende humanistische en culturele waarden en gesterkt door haar economische kracht en demografische dimensie verwachtte men van haar dat zij in eerste instantie ingreep en later bemiddelde. De tijd was toen wellicht nog niet rijp om de stem van de Unie te laten horen, maar misschien is dat moment nu wel aangebroken.
Javier Solana, onze Hoge Vertegenwoordiger, was eergisteren in Beiroet. Hij is gisteren op bezoek geweest bij koning Abdallah van Saoedi-Arabië, en vandaag heeft hij waarschijnlijk een ontmoeting met de Syrische president Bachar Al-Assad.
Ik hoop dat deze stappen de hoop zullen rechtvaardigen die is ontstaan na de recente diplomatieke initiatieven. Misschien mogen wij hierin eindelijk een goed voorteken zien dat de rust weerkeert. De rust keert weer in Libanon, na de ontmoeting tussen de premier en de voorzitter van het parlement; de rust keert weer in Palestina na het in Mekka gesloten akkoord tussen de Fatah en Hamas, en de eerste tekenen wijzen erop dat de rust weerkeert in het hele Midden-Oosten na de eerste internationale conferentie van Bagdad, afgelopen zaterdag.
Onder deze voortekenen moeten we in Tunis verder gaan met de parlementaire diplomatie. Ik hoop dat we zo onze Israëlische en Palestijnse collega’s nader tot elkaar kunnen brengen die sinds onze laatste voltallige bijeenkomst, een jaar geleden, nauwelijks meer de kans hebben gehad om elkaar te treffen en van gedachten te wisselen, teneinde de ziekelijke angst voor elkaar te overwinnen waaronder hun beide volken zozeer te lijden hebben gehad.
Adriana Poli Bortone, namens de UEN-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de versterking van het nabuurschapsbeleid ten aanzien van het zuiden moet een strategische prioriteit worden. In de betrekkingen met de Middellandse-Zeelanden is het Barcelona-proces een belangrijke etappe gebleken, en dat blijft zo.
De pessimisten zullen zeggen dat de resultaten tegengevallen zijn, dat de economische zuid-zuidsamenwerking nog in de kinderschoenen staat en dat wij op het vlak van gezamenlijk beheer van de migratiestromen nog bepaald geen redelijke resultaten hebben geboekt. Uiteraard hadden wij meer kunnen doen, maar zonder de Conferentie van Barcelona en zonder het proces dat daaruit is voortgevloeid, zouden wij het zeker niet zo ver geschopt hebben.
Wat wij bereikt hebben, is een intense, politieke dialoog tussen beide partijen over een heel scala aan onderwerpen. Daarvan getuigen de veelvuldige Euromediterrane ministerraden en de sluiting van een reeks bilaterale associatieovereenkomsten tussen de Europese Unie en haar partners. Deze overeenkomsten kunnen beschouwd worden als een platform voor ontwikkeling van een ruimere, economische integratie. Het nieuwe nabuurschapsbeleid biedt instrumenten voor nauwere samenwerking in het Middellandse-Zeegebied. Dankzij de actieplannen kunnen er thematische initiatieven worden opgezet, die strakker aansluiten op de behoeften van elke afzonderlijke partner. Echter, deze actieplannen mogen geen alternatief vormen voor het Barcelona-proces maar moeten fungeren als aanvullende instrumenten om de doelstellingen van Barcelona beter toe te passen en tot stand te brengen.
Het gaat hier om een gemeenschappelijke problematiek, die in de loop der tijd verandert en nieuwe behoeften aan het licht brengt. Hiervoor is, in het belang van alle betrokkenen uit de regio, een gemeenschappelijke aanpak vereist. Ik denk onder meer aan het perspectief van een geleidelijke integratie van de Euromediterrane energiemarkten, met de bedoeling gemeenschappelijke energieprogramma’s op te stellen en duurzame energiebronnen te ontwikkelen. Daarvoor is een kader van actieve samenwerking nodig, waarin ook gestreefd wordt naar het verzekeren van continue energietoevoer, diversificatie van energiebronnen, bevordering van energie-efficiëntie, de ontwikkeling van nieuwe technologieën, onderzoeksprogramma’s en gezamenlijke projecten.
Dit alles heeft ervoor gezorgd dat de wederzijdse kennis fors is uitgediept. Daarmee wordt een basis gelegd voor een breder en meer open overleg, en het biedt de mogelijkheid om eventuele fouten te herstellen, zodat stabiliteit, vrede, democratie en vooruitgang gemeenschappelijke verworvenheden kunnen worden.
Hélène Flautre , namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, centraal in de Euromed-relaties en in alle resoluties en verklaringen hieromtrent staan het vredesproces in het Midden-Oosten, de strijd tegen het terrorisme, de samenwerking op het gebied van asiel- en immigratiebeleid en het bevorderen van de democratie en de mensenrechten. Maar wat ligt er een lange weg en een gapend gat tussen de verklaringen en de bescheiden resultaten!
In het Midden-Oosten heeft de Europese Unie enorme moeite om de werkelijk onpartijdige toepassing van het internationaal recht af te dwingen. De tot dusver door de Unie gehanteerde retoriek, als het gaat om de eerbiediging van de mensenrechten in de strijd tegen het terrorisme, is niet meer geloofwaardig sinds het verslag-Fava over immigratie. Het beleid van de Europese Unie heeft als direct gevolg dat migranten en vluchtelingen opgesloten worden in het gebied waar ze vandaan komen of waar ze doorheen reizen, in strijd met hun grondrechten. Bovendien worden de matige prestaties als het gaat om democratie en mensenrechten dagelijks weerspiegeld in de namen van mensenrechtenactivisten - journalisten, politieke tegenstanders, gewetensgevangenen of vakbondsmensen - die in de gevangenis wegkwijnen.
In Tunesië, waar de Euromediterrane Parlementaire Vergadering, de EMPV, bijeen zal komen voor haar plenaire vergadering, zijn alle door de Europese Unie gefinancierde projecten ten behoeve van het maatschappelijk middenveld geblokkeerd. Geen journalist kan vrij zijn mening geven. De Tunesische mensenrechtenliga, de vakbond van journalisten en andere verenigingen mogen nog altijd geen congressen organiseren. Meester Abou, advocaat en mensenrechtenactivist, om wiens vrijlating we reeds in juni 2006 hebben verzocht, zit al drie jaar in de gevangenis.
Geachte collega’s, wij weten allemaal dat het herstel van een deugdzame dynamiek, van een dynamiek van vrede, en van een dynamiek van duurzame ontwikkeling en mensenrechten, staat of valt met de deelname van de burgers aan het proces en met het democratische en parlementaire toezicht op het Euromediterrane beleid.
De Euromediterrane Parlementaire Vergadering moet er dan ook alles aan doen om netwerken en belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld te steunen, te bevorderen en te betrekken bij haar werk en om regeringen echt in staat te stellen op onafhankelijke en autonome wijze afwegingen te maken, prioriteiten te stellen en voorstellen te doen in het kader van het Euromediterrane beleid.
Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik feliciteer de heer Kader Arif met zijn veelzijdige en goed gestructureerde verslag. Ik zal in een minuut één probleem aan de orde stellen: de doelstellingen en resultaten van het Barcelona-proces kunnen niet verwezenlijkt worden als wij niet zo gauw mogelijk en met de nodige vastberadenheid het conflict tussen Palestina en Israël aanpakken.
Wij leven thans in 2007. Sedert 1967 zijn de Palestijnse gebieden bezet, wat neerkomt op veertig jaar vrijheidsberoving en rechteloosheid, veertig jaar schendingen van de VN-resoluties en de mensenrechten. Zoals het Duitse voorzitterschap gezegd heeft, is een dialoog noodzakelijk, en dus zijn alle initiatieven ter bevordering daarvan van harte welkom. Er is behoefte aan onderhandelingen die kunnen leiden tot de oplossing van het conflict, zodat Palestijnen en Israëli’s naast elkaar kunnen leven in wederzijdse veiligheid.
Het Arabisch initiatief en de vorming van een Palestijnse regering van nationale eenheid zijn kansen waar onmiddellijk op ingesprongen moet worden, om de Palestijnen en Israëli’s weer aan één tafel te krijgen in het kader van een internationale conferentie. Wij moeten die conferentie mogelijk maken, als wij willen dat het Barcelona-proces geen reeks holle leuzen is maar praktische acties omvat in een Middellandse-Zeegebied van communicatie en handelsverkeer. Daarom geloof ik dat er een echt partnerschapsbeleid moet komen op het vlak van vrij verkeer van goederen en personen.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn partij is voorstander van vrije handel en van het tot stand brengen van goede betrekkingen. Ongetwijfeld wensen de Europeanen dit ook voor de mediterrane landen. Vanmorgen bracht de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Steinmeier, de mening naar voren dat de EU moet optreden op de gebieden waarop zij volgens de mensen moet optreden. De mensen hebben echter ook het volste recht om te vragen hoe hun geld, inclusief de 5,350 miljard euro aan Euromed, in de periode tot 2007 werd besteed. Er is voor zoveel dingen geld nodig, en daarom zouden zij vraagtekens kunnen zetten bij de waarde van deze besteding, vooral wanneer wij daaraan de fondsen toevoegen voor de bestrijding van klimaatverandering. Er wordt hier een enorme hoeveelheid geld besteed voor hersenschimmen, want het wetenschappelijke bewijsmateriaal is zeer verdacht en wordt verder in diskrediet gebracht door de onwetenschappelijke, emotionele en theatrale wijze waarop het wordt gepresenteerd.
Als dit mij tot een ketter classificeert, hoop ik niet het lot te moeten ondergaan van Abdel Kareem, die in Egypte tot vier jaar gevangenisstraf werd veroordeeld omdat hij zowel zijn regering als de gewelddadige radicalen in zijn land bekritiseerde.
Wij mogen niet vergeten dat ons eerder vandaag gevraagd werd de actie van de EU tegen het afgrijselijke bewind van Mugabe te steunen. Welnu, degenen die de Euromed-fondsen beheren zouden er dan ook rekening mee moeten houden dat een deel van dit geld naar landen gaat die onderdak bieden aan belangrijke groeperingen die geweld nog steeds niet hebben afgezworen.
Philip Claeys, namens de ITS-Fractie. - Voorzitter, een belangrijke problematiek die veel te weinig aan bod komt wanneer er gedebatteerd wordt over het euromediterrane partnerschap, is het immigratieprobleem. De Euromed-landen leveren de meeste immigranten in het merendeel van de Europese lidstaten en het zou dus voor de hand moeten liggen dat er binnen het kader van Euromed ook gepraat wordt en meer gepraat wordt over een aantal specifieke problemen. Zo is er het probleem van de illegale immigratie, van uitgeprocedeerde asielzoekers die door een aantal Euromed-partners maar met veel moeilijkheden weer in hun land worden toegelaten. Zo moet er ook gepraat worden over de medewerking die we van de andere kant van de Middellandse Zee zouden moeten kunnen verwachten om die illegale immigratie te bemoeilijken en te ontmoedigen.
Ook moeten we het probleem van de opmars van het moslimfundamentalisme op de agenda plaatsen, zowel bij onze partners van Euromed als in Europa zelf. Een andere zaak is de gebrekkige integratie van veel allochtonen in Europa en ook hier zou er een positieve impuls van de landen van herkomst moeten uitgaan. Er moet bijvoorbeeld gepraat kunnen worden over allochtonen die de nationaliteit van hun gastland aannemen, maar die tegelijkertijd hun oorspronkelijke nationaliteit willen of, beter gezegd, moeten behouden.
Commissaris Mandelson heeft zojuist gesproken over het beheren en het beheersen van de legale immigratie. Welnu, ik denk dat het hoog tijd is geworden om te durven zeggen dat we geen nieuwe immigratie nodig hebben en dat remigratie van mensen met aanpassingsproblemen niet langer een taboe mag blijven.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat we allemaal tevreden moeten zijn met het feit dat we dit debat houden aan de vooravond van de conferentie van de Euromediterrane Parlementaire Vergadering in Tunis en tegelijkertijd deze resolutie aannemen, die wordt gesteund door alle fracties in het Parlement en door de Commissie internationale handel.
Ik ben blij met de uitspraak van de commissaris dat we voor een gedeelde politieke uitdaging staan. Ik denk dat er, naast de aspecten handel, energie, water, cultuur en migratie, een fundamenteel, politiek probleem aan dit debat ten grondslag ligt.
Ik ben van mening dat we als Europese Unie de top van de Arabische Liga, die eind deze maand zal worden gehouden in Riad, en waar een nieuw plan voor de regio zal worden gepresenteerd, heel aandachtig moeten volgen. Mijns inziens moet, mijnheer de commissaris, de Europese Unie er door middel van haar instellingen nauwlettend op moet toezien dat onze opmerkingen en onze opvattingen goed worden overgebracht.
Er dient ook de nodige aandacht geschonken te worden aan de huidige actieve opstelling van de Saoedische diplomatie, aan de bezoeken van de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en van andere internationale leiders, aan de bijeenkomst die onlangs in Mekka heeft plaatsgevonden tussen de president van de Nationale Palestijnse Autoriteit en de leiders van Hamas met het oog op de vorming van een regering van nationale eenheid en aan het bezoek van de president van Irak.
Daarom denk ik, mevrouw de Voorzitter, dat het goed is om alle factoren die het Euromediterrane beleid van de Europese Unie vormen, in ogenschouw te nemen en daarbij rekening te houden met alle mogelijkheden die de instrumenten van het nieuwe nabuurschapsbeleid bieden, en met name met de omvangrijke financiële middelen waarover we beschikken. Ik denk echter ook, mijnheer de commissaris, dat we prioriteit moeten geven aan de politiek, en in dat opzicht denk ik dat de besluiten die zijn genomen tijdens de laatste Top van Barcelona, en in concreto de gedragscode met betrekking tot het terrorisme, een essentieel element moeten vormen van de besprekingen tijdens de top van de Arabische Liga eind deze maand in Riad.
Carlos Carnero González (PSE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, we gaan een boodschap van optimisme uitzenden, omdat we bij elke discussie over het Middellandse-Zeegebied de indruk wekken dat alles negatief is, en dat is niet zo. Natuurlijk hebben we veel problemen, maar we hebben ook veel kansen. Het Middellandse-Zeegebied is eigenlijk een testcase waaruit moet blijken of wij in staat zijn om die kansen te benutten, bijvoorbeeld bij conflicten, bijvoorbeeld in het Midden-Oosten, waar we een internationale vredesconferentie, een Madrid II, moeten bevorderen door profijt te trekken van de gelegenheidsvensters die zich nu openen, zoals de gedeeltelijke aanvaarding van het initiatief van de Arabische Liga of de op til zijnde bijeenkomsten van deze organisatie.
We hebben het armoedeprobleem, dat aan de basis ligt van immigratie, en wij hebben het ontwikkelingsprobleem, maar om dit aan te pakken hebben wij ook de Doha-ronde - die weer vlot moet worden getrokken -, de multilaterale overeenkomsten, de associatieovereenkomsten en de millenniumdoelstellingen.
We hebben het energieprobleem, het milieuprobleem, de klimaatverandering, maar we hebben ook het Barcelona-proces om daar het hoofd aan te bieden.
We moeten het terrorisme bestrijden, maar we hebben een gedragscode tegen terrorisme, die werd aangenomen tijdens Barcelona+10.
We hebben de democratie en de mensenrechten, maar we hebben ook de associatieovereenkomsten en de overeenkomsten die deel uitmaken van het nabuurschapsbeleid dat in dit verband kan worden gebruikt.
Daarom hebben we tegelijkertijd problemen en kansen. Het Middellandse-Zeegebied is niet de zwakke schakel van de Europese Unie. Het maakt deel uit van de oplossing van veel van onze problemen. Daarom moeten we het Euromeditterane proces nieuw lezen inblazen en versterken: vanuit politiek, economisch, sociaal, menselijk, cultureel en milieuoogpunt. We moeten de conclusies van Barcelona+10 in praktijk brengen en ervoor zorgen dat het proces van Barcelona niet wordt verlamd door het Europees nabuurschapsbeleid.
Deze regio kan een oplossing vinden als regio. We moeten niet elk land aanmoedigen om op zoek te gaan naar een individuele oplossing, want dat is onmogelijk. Dat is slecht voor de mensen en dat is bovendien slecht voor de Unie als partner.
Daarom denk ik dat de associatie tussen gelijken, die noodzakelijkerwijs asymmetrisch zijn, een goede basis vormt om op voort te bouwen. Het vormt ook het fundament voor het proces van Barcelona, dat een politieke dialoog en een kader voor een economische dialoog omvat, zoals duidelijk wordt onderstreept in het magnifieke verslag van Kader Arif en in de resolutie die we gaan aannemen.
De Euromediterrane Parlementaire Vergadering die bijeen gaat komen in Tunis, zal in dit opzicht een fundamenteel element zijn, en dit Parlement, dat erbij was toen die Vergadering werd opgericht, moet betrokken blijven bij de maximale ontplooiing ervan.
Gianluca Susta (ALDE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik collega Arif danken voor de manier waarop hij de ontwerpresolutie heeft opgesteld, waaraan wij onze goedkeuring zullen hechten.
Zesduizend jaar nadat de eerste grote beschavingen in het Middellandse-Zeegebied zijn opgekomen, is dit deel van de wereld nog steeds het middelpunt van spanningen, kansen en problemen die in goede banen geleid moeten worden. Twaalf jaar geleden hebben de Europese Unie en de twaalf Middellandse-Zeelanden die in aanmerking kwamen voor het MEDA-programma, met de Verklaring van Barcelona de basis gelegd voor een echt politiek pact. De bedoeling daarvan was een vrijhandelszone te creëren, als onderdeel van het algemener project om een gebied van vrede en stabiliteit tot stand te brengen. De voorwaarde daarvoor is evenwel dat geijverd wordt voor stabilisatie van het Midden-Oosten en een oplossing van het Palestijnse vraagstuk volgens het beginsel “twee volkeren, twee staten”. Alleen op die manier kunnen de betrekkingen tussen die landen en de Europese Unie, alsook de onderlinge betrekkingen geliberaliseerd worden.
In het verslag van de heer Arif wordt de weg uitgestippeld naar de totstandbrenging van een vrijhandelszone, waarin de Europese behoefte aan concurrentievermogen goed aansluit op de verwachtingen van de volkeren van Noord-Afrika en het Midden-Oosten, en waar de inspanningen van de Europese Unie niet slechts neerkomen op een zelfzuchtige verdediging van het eigenbelang.
Tokia Saïfi (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, vooreerst wil ik mijn collega, Kader Arif, feliciteren met het uitstekende rapport dat hij geschreven heeft en vandaag aan ons voorlegt. Zoals mijn collega’s reeds gezegd hebben, komt het Euromediterraan Parlementair Forum eind deze week in Tunis samen. De werkzaamheden van dat Forum hebben gedurende de voorbije drie jaar het pad geëffend voor een steeds constructiever politiek perspectief, maar het conflict in het Midden-Oosten blijft het belangrijkste probleem. Het Euromediterraan Parlementair Forum zal in juni in Caïro een buitengewone vergadering aan deze kwestie wijden.
De parlementariërs van beide kanten van de Middellandse Zee die zitting hebben in het EMPV, zijn bereid om tot een duurzame vrede bij te dragen. Europa moet enkel nog actiever worden in dit conflict en moet de financiële hulp aan de Palestijnen absoluut hervatten, zoals de Wereldbank in zijn laatste rapport aanbeveelt.
Wat de oprichting van vrijhandelszones betreft, moeten Europa en zijn partners hun inspanningen verdubbelen. De Europese Unie moet de hervormingen die het zuiden onderneemt, aanmoedigen door het nabuurschapsinstrument efficiënt te benutten. Ze moet ook steun bieden aan de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit, de FEMIP, evenals aan de noodzakelijke omvorming van deze faciliteit tot een echte ontwikkelingsbank voor het Middellandse Zeegebied. Van hun kant moeten de landen van het Zuiden het eigenaarschap aanvaarden voor het partnerschap en een versterkte regionale integratie nastreven om een wederzijds voordelige zone van welvaart op te bouwen.
De Europese Unie en haar partners moeten dus tot actie overgaan om de uitdaging van een ambitieuze en doeltreffende handelsliberalisering op te kunnen pakken. In die zin moet Europa ook inspanningen doen om een van de belangrijkste oorzaken van de onevenwichtigheden weg te nemen, namelijk de werkloosheid in de landen van het zuidelijke Middellandse-Zeegebied. Jaarlijks komen vier miljoen jongeren uit landen van het zuiden op de arbeidsmarkt terecht, zonder er werk te vinden. Tegelijkertijd beloopt het gebrek aan handelsevenwicht ten voordele van Europa op tot enkele tientallen miljarden euro. Deze situatie wordt elk jaar erger. Ze beantwoordt niet aan de logica van de vrijhandel, en ze is bron van een groeiende verarming, de oorzaak van vele problemen.
Tenslotte moeten we allemaal samen de dialoog tussen de beschavingen versterken in een gebied van uitzonderlijke historische en menselijke rijkdom. Het culturele vraagstuk is waarschijnlijk het belangrijkste, aangezien de drang naar oorlog of het verlangen naar vrede in het hart van de mensen ontstaat.
Jamila Madeira (PSE). - (PT) Ik wil allereerst de heer Arif bedanken voor het volledige verslag dat hij vandaag aan ons voorlegt. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het debat.
De Euromediterrane samenwerking moet met haar mediterraan gerichte aanpak altijd bijdragen aan de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in hun geheel. Zoals vorige sprekers reeds zeiden, is nularmoede geen utopie of onbereikbaar ideaal maar iets dat binnen bereik is in dit gebied. In deze context is het hoofddoel van dit voorstel - dat ik als ondervoorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken, volgende week in Tunis zal presenteren - de opstelling van een specifiek plan voor de administratieve, sociale en economische herstructurering, opdat effectief gestreden kan worden tegen de armoede in de Middellandse Zee, in zowel absolute als relatieve termen.
2010 zou ons een welvarend gebied met 750 miljoen inwoners, dat voor onze deur ligt, kunnen brengen. De politieke stabiliteit in dit gebied is inderdaad van cruciaal belang niet alleen voor de EU maar voor de hele wereld. Wij zijn ons bewust van de gevoeligheden van de verschillende lidstaten ten aanzien van deze vraagstukken en van de verantwoordelijkheid van het voorzitterschap van de Raad, dat rekening moet houden met deze gevoeligheden. Dat was ook precies wat de heer Mandelson ons zei toen hij duidelijk maakte zich als vertegenwoordiger van de Commissie op ondubbelzinnige wijze hiervoor in te zetten.
Wij weten echter ook dat zonder een krachtig technisch en politiek engagement van de Commissie zelf geen van de betrokken actoren hierbij hulp zal bieden. Zij zullen dan de actieplannen waarover wij hebben onderhandeld op zijn hoogst omzetten in loze woorden en aandringen op een zuiver individuele aanpak.
Mijnheer Mandelson, de ontwikkeling van dit gebied en zijn politieke stabiliteit zijn in onze handen. Het is duidelijk dat wij onze rol moeten vervullen door nieuwe sociale en financiële instrumenten in het leven te roepen, door meer en absoluut ondubbelzinnige steun te geven aan microkredieten en ons zonder enige aarzeling in te zetten voor het welslagen van dit partnerschap en van de cruciale overeenkomst die daar deel van uit maakt. Wij moeten onze waarden geheel overeind houden.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, het proces van Barcelona is een zeer ambitieus project dat - zoals heel goed beschreven wordt in het verslag - nog een lange weg te gaan heeft. Het is in veel opzichten nog kreupel. De totstandbrenging van een vrijhandelszone in het Middellandse-Zeegebied was zonder enige twijfel een essentieel uitvloeisel van hetgeen met het proces van Barcelona werd beoogd.
We mogen tevreden zijn met deze resolutie en moeten de auteur feliciteren met het feit dat hij gewichtige politieke verklaringen heeft weten te vermijden en erin is geslaagd een realistische, verstandige en constructieve analyse te maken van de situatie en de problemen die we op onze weg vinden. Er wil nog wel eens te veel poëzie in onze resoluties sluipen: dat is hier niet het geval.
Van alle interessante dingen die in het verslag worden opgemerkt, wil ik er één onderstrepen, te weten de noodzaak om de zuid-zuidhandel te versterken, de noodzaak dat de Europese Commissie direct betrokken wordt bij de versterking van de zuid-zuidhandel. We hebben de Overeenkomst van Agadir, die we moeten uitbreiden - wat ook het uitgangspunt was van de ondertekenaars - maar we moeten de versterking van de zuid-zuidhandel tot een specifieke doelstelling maken, want anders zal het onmogelijk zijn om op deze weg vooruitgang te boeken.
Edward McMillan-Scott (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur met de indiening van dit verslag in de plenaire vergadering.
Natuurlijk is de handel in het Middellandse-Zeegebied een uitzonderlijk belangrijke en historische kwestie. De commissaris besteedde terecht aandacht aan de meer algemene dimensie van onze betrekkingen met de zuidkust van het Middellandse-Zeegebied. Ik maak mij inderdaad grote zorgen om het feit dat, zoals hij zei, de onlangs met Egypte ondertekende overeenkomst tot stand kwam tegen de achtergrond van aanzienlijke onderdrukking in dat land, dat het belangrijkste land is van heel de regio.
Eind januari probeerde ik Dr. Ayman Nour in de gevangenis te bezoeken. Hij is een van de twee parlementariërs die momenteel in een gevangenis in Caïro verblijven, in dezelfde gevangenis zelfs. Daaruit blijkt in zekere zin dat de EU er niet in slaagt om de principes die wij hier in dit Parlement worden geacht te vertegenwoordigen, hard te maken. Ik verwijs hiernaar omdat, zoals gezegd, de Euromediterrane Parlementaire Vergadering dit weekend in Tunis plaatsvindt en ik als ondervoorzitter van dit Parlement het voorrecht heb om dit dossier te behandelen.
Een van de vraagstukken waarover we in de context van deze Vergadering zouden kunnen nadenken is de ontwikkeling van een echter parlement. Ik ben voorzitter van een werkgroep die zich bezighoudt met de financiering en organisatie van de EMPV, en tijdens de vergadering in Tunis zullen er zeker hervormingsvoorstellen aan de orde komen. Een van de gebieden waarop we vooralsnog geen vooruitgang hebben geboekt, is de vorming van politieke families in de Vergadering. Daarmee zouden wij het politieke debat in goede banen kunnen leiden en om kunnen leiden van de belangrijke, maar existentiële vraagstukken van het Midden-Oosten naar de meer alledaagse, maar niettemin verschrikkelijk belangrijke kwesties inzake handel, milieu, commercie en vervoer, naar de zo talrijke alledaagse kwesties die ons naar mijn mening zouden moeten bezighouden in onze gezamenlijke pogingen om de betrekkingen over en weer het Middellandse-Zeegebied zinvol te maken.
Op deze manier zouden we kunnen beginnen de geradicaliseerde islamitische partijen, die in dat deel van de wereld momenteel zoveel aandacht krijgen, minder belangrijk te maken.
Béatrice Patrie (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, immigratie is een moeilijk hoofdstuk in het kader van het proces van Barcelona. Het is een complex fenomeen dat benaderd moet worden vanuit alle invalshoeken, en niet enkel vanuit de invalshoek van de veiligheid, die veel te vaak op de voorgrond wordt geplaatst.
Het was immers veel te vaak Europa dat de thema’s van de Euromediterrane agenda bepaalde door voorrang te geven aan een allegaartje van thema’s: terrorisme, massavernietigingswapens, drugshandel en immigratie. We mogen niet meer op die manier te werk gaan: de migratiestromen, de bevolkingsuitwisselingen zijn een economische noodzaak en een menselijke rijkdom voor het gastland. In dat kader zou ik drie voorstellen willen opperen. Er moeten legale wegen voor immigratie geopend worden, en er moet gestreden worden tegen illegale immigratienetwerken, die ellende uitbuiten en een nieuwe vorm van moderne slavernij teweegbrengen. De politieke dimensie van het partnerschap moet versterkt worden, want democratie, eerbiediging van de fundamentele vrijheden, de positie van de vrouw en goed bestuur dragen aanzienlijk bij tot ontwikkeling en tot beteugeling van de armoedeverplaatsing naar andere gebieden.
Tenslotte is het essentieel om operationele samenwerking tot stand te brengen tussen de autoriteiten die aan beide zijden van de Middellandse Zee bevoegd zijn voor het beheer van de migratiestromen. In dat opzicht ben ik tevreden met het Europese Frontex-initiatief, dat meer middelen moet krijgen.
Francisco José Millán Mon (PPE-DE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, de afgelopen jaren heeft de Europese Unie speciale aandacht besteed aan het oosten van het continent. Ik denk bijvoorbeeld aan de Balkan, aan de vijfde uitbreiding, aan de politieke veranderingen in Oekraïne en Georgië of aan de niet altijd gemakkelijke betrekkingen met Rusland. Anderzijds hadden wij vaak de neiging om de betrekkingen met het Middellandse Zeegebied te beperken tot het Midden-Oosten. Wij moeten echter van heel het Middellandse-Zeegebied een prioriteit maken en ervoor zorgen dat het Middellandse Zeegebied een ruimte van vrede, welvaart, vrijheid en stabiliteit wordt.
We hebben het over onze buurlanden, die vele en eeuwenoude betrekkingen met de lidstaten van de Europese Unie onderhouden en die met grote problemen te kampen hebben, zoals onvoldoende democratische en institutionele ontwikkeling en een lage economische groei, waardoor er te weinig werk is voor de jonge, groeiende bevolking. Het zijn herkomst- en transitlanden als het gaat om illegale immigratie.
Alle problemen van onze buurlanden hebben gevolgen voor de landen van de Unie. We zijn van elkaar afhankelijk. Daarom moeten we, in eenieders voordeel, samenwerken en onze economische en handelsbetrekkingen uitbreiden. Daarvan zal te zijner tijd ook de totstandbrenging van een vrijhandelszone deel moeten uitmaken.
Om deze problemen aan te pakken moeten onze buren in staat zijn om belangrijke hervormingen door te voeren. Het vasthouden aan de status quo zal niet tot stabiliteit leiden. Er zijn politieke, sociale en economische hervormingen nodig, ook om de hoogstnoodzakelijke buitenlandse investeringen aan te trekken. Hiervoor is een substantiële toename van de zuid-zuidhandel nodig.
Helaas was de top van 2005, ter gelegenheid van de tiende verjaardag van het Barcelona-proces, een gemiste kans. Toen had men, vooral tegenover de publieke opinie van de mediterrane landen, duidelijk kunnen maken hoe belangrijk samenwerking met de Europese Unie is. Het niveau van vertegenwoordiging van de zuidelijke oever was teleurstellend. Maar we moeten doorzetten. De 12 miljard euro van het Europees nabuurschapsbeleid is een bescheiden bedrag als we het vergelijken met andere bedragen van de begroting van de Unie en als we rekening houden met de enorme behoeften van onze zuidelijke buren. Het wordt voor hun burgers steeds moeilijker om zich neer te leggen bij het grote contrast tussen de welvaart van het nabije Europa en de grote gebreken waar zij onder te lijden hebben.
Kortom, de Euromediterrane betrekkingen moeten een prioriteit vormen voor de Europese Unie. Daar zullen beide partijen baat bij hebben.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijn collega, Kader Arif, van harte gelukwensen met de uitstekende analyse en voorstellen in zijn verslag.
Natuurlijk mogen wij, geachte collega’s, de balans van het Barcelona-proces niet door een zwart-wit bril bekijken, maar wij moeten wel oprecht en realistisch zijn. Twaalf jaar na de Verklaring van Barcelona maken wij een balans op en mijns inziens slaat die balans naar de negatieve kant door. Helaas hebben wij de in november 1995 vastgestelde doelstellingen nog lang niet bereikt.
Volgens mij beschikt de Europese Unie niet over een geloofwaardige en geïntegreerde strategie voor het Middellandse-Zeegebied, over een strategie waarmee zij een hoofdrol kan spelen in heel het gebied van het Midden-Oosten en het Magreb-gebied, en daar is een concrete reden voor. Commissaris Mandelson zei dat de nabuurschapsstrategie een aanvulling is op het euromediterraan beleid van de Europese Unie. Ik hoop dat hij het mij niet kwalijk neemt als ik zeg dat ik het daar niet eens mee ben. Mijns inziens houdt een van de redenen waarom de euromediterrane samenwerking niet van de grond komt en er een negatieve balans is, juist verband met de Europese nabuurschapsstrategie. Wij gaan van een partnerschapsstrategie over naar een nabuurschapsstrategie. Dit is geen ‘semantisch’ maar een inhoudelijk probleem: de Europese Unie schittert in heel het gebied, politiek gezien, door afwezigheid.
Ik wil daar nog iets aan toevoegen, mijnheer de Voorzitter. Met de Europese nabuurschapsstrategie werd een feite een streep gehaald door de regionale, politieke, economische en sociale dimensie van de euromediterrane samenwerking, en dat is van doorslaggevend belang voor de aanwezigheid van Europa in heel het gebied.
Simon Busuttil (PPE-DE). - (MT) Zoals commissaris Mandelson terecht heeft opgemerkt, vormt het Middellandse-Zeegebied een gemeenschappelijke uitdaging voor ons allen. Ik denk dat de commissaris de spijker op zijn kop sloeg toen hij zei dat als we niet inzien dat we hier te maken hebben met een gemeenschappelijke uitdaging, we zelfs geen begin kunnen maken met het aanpakken van die uitdaging, laat staan goede resultaten boeken.
Ik denk dat de strategie die we hebben toegepast om Europa op te bouwen, ook op het Middellandse-Zeegebied moet worden toegepast. Daarom moeten we de samenwerking en de economische integratie verder versterken, en de rest zal dan bijna automatisch volgen. En als we de economische samenwerking willen versterken, moeten we natuurlijk onze inspanningen opvoeren om ons doel van een vrijhandelszone in 2010 te bereiken. We kunnen echter niet zo maar aan de oprichting van een vrijhandelszone werken. Wij moeten ook rekening houden met de negatieve gevolgen die zo’n vrijhandelszone op verschillende terreinen met zich mee kan brengen, bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid, de levenskwaliteit, de sociale ontwikkeling en het milieu. Om deze gevolgen tot een minimum te beperken moeten we afspraken maken, zowel financiële afspraken als afspraken die onze landen toegankelijk maken voor de mediterrane landen, bijvoorbeeld met behulp van het initiatief tot oprichting van een Euromediterrane bank. Ik ben het hartgrondig eens met dit initiatief en hoop in de nabije toekomst positieve ontwikkelingen te kunnen waarnemen op dit gebied. Met dit initiatief zouden we niet alleen financiële steun moeten verlenen, maar ook een belangrijke politieke boodschap moeten uitzenden.
Er is nog een groot aantal andere punten waar ik vanwege de tijd niet diep op kan ingaan; immigratie en waterbronnen in de regio zijn er daar twee van. Het is een algemeen bekend feit dat er zonder water geen leven mogelijk is, maar er bestaat een ernstig gebrek aan langetermijninvesteringen in deze sector. Ook vraagt het verbeteren van de betrekkingen in het Middellandse-Zeegebied veel geduld en doorzettingsvermogen van onze kant. Ik ben optimistisch en denk dat we erin zullen slagen om een zone van welvaart op te bouwen, ondanks de uitdagingen waar we voor staan, net zoals we Europa steen voor steen hebben opgebouwd na de oorlog. Nu moeten we geduld hebben en doorzettingsvermogen tonen.
John Attard-Montalto (PSE). - (MT) Het is waar dat het Barcelona-proces te ambitieus was, maar het is ook waar dat we het Middellandse-Zeegebied lange tijd niet het belang hebben toegekend dat het verdient. Nu lijkt het alsof we die verloren tijd ineens willen inhalen, wat de reden is waarom het project waarschijnlijk te ambitieus was. Het deed mij zeer veel genoegen dat commissaris Mandelson zo welsprekend een positief beeld van de situatie in het Middellandse Zeegebied schetste en de aandacht richtte op een aantal belangrijke factoren, waaronder export en handel.
Wanneer je echter het verslag leest, krijg je een heel ander beeld. In elke sector zijn er problemen. De financiële sector, het bedrijfsleven en het ontwikkelingsproces zijn daar maar enkele voorbeelden van. Toch zijn er absoluut ook dossiers, zoals energie en immigratie, waarvoor we samen oplossingen proberen te bedenken, zodat we op een meer constructieve manier kunnen samenleven. Tot slot wil ik alleen zeggen dat het zonder enige twijfel van vitaal belang is dat we elkaar vertrouwen. Als we erin slagen om dat onderlinge vertrouwen aan beide zijden van de Middellandse Zee te kweken, zullen we het voortbouwen op de positieve elementen die er tussen ons bestaan, zeker beginnen en voortzetten.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, tot mijn voldoening kan ik u meedelen dat ik mijn vijf minuten spreektijd niet geheel nodig zal hebben. Ik heb het gevoel dat er een brede consensus bestaat over het feit dat het verslag van de heer Arif met veel respect en grote dankbaarheid in ontvangst dient te worden genomen. Daarnaast lijkt vrijwel iedereen in te zien dat er geen alternatief is voor het proces van Barcelona en de doelstelling daarvan met betrekking tot de totstandbrenging van een ruimte van vrede en stabiliteit, maar ook dat het proces als zodanig niet in staat is om de uitdagingen aangaande het vredesbeleid in de regio aan te gaan en het daarvoor eigenlijk ook niet bedoeld is. Ik wil er nog op wijzen dat het voorzitterschap zich veel inspanningen heeft getroost om het formele vredesproces weer op gang te brengen en vorderingen mogelijk te maken in de onderhandelingen binnen het Kwartet.
Er was eveneens grote eensgezindheid over het feit dat we in geen geval mogen afzien van ons voornemen om tegen 2010 een ‘vrijhandelszone’ tot stand te brengen. Deze doelstelling kan echter alleen worden bereikt als een dergelijk vrijhandelsconcept uiteindelijk gebaseerd wordt op een echt concurrentievermogen. Juist daarom moeten we ten volle beseffen welke belangrijke rol het Europese nabuurschapsbeleid, met zijn concrete actieplannen, in dit proces kan spelen en hoe waardevol het kan zijn om de ervaring die we in het kader van dit nieuwe nabuurschapsbeleid hebben verzameld, ten dienste van het Barcelona-proces te stellen. Dat wilde ik bij wijze van afronding nog eens onderstrepen. Het huidige en het volgende - Portugese - voorzitterschap werken inderdaad nauw samen. Het is absoluut niet onze bedoeling om de verschillende regio’s tegen elkaar op te zetten. We willen echter de ervaring die we in Oost-Europa hebben opgedaan - en daar ook in de toekomst nog zullen opdoen - delen met de regio’s in het zuiden. We zijn er immers van overtuigd dat dit een niet te missen kans is om het proces van Barcelona een eind verder op weg te helpen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag alle afgevaardigden willen bedanken die commentaar hebben gegeven op en suggesties hebben gedaan voor de Euromediterrane betrekkingen. Daarmee hebben zij aangetoond dat dit Parlement - net als de Commissie - interesse heeft voor en belang hecht aan het partnerschap en de toekomst ervan.
Het debat heeft opnieuw bevestigd hoe belangrijk de Euromediterrane vrijhandelszone is en in het bijzonder wat de mogelijkheden daarvan zijn voor het bevorderen van de noord-zuidhandel, maar ook - en dat is eveneens gebleken tijdens het debat - de zuid-zuidhandel indien daar op weloverwogen wijze gebruik van wordt gemaakt.
Ondanks de problemen en tegenslagen in het vredesproces in het Midden-Oosten bleef het proces van Barcelona opmerkelijke vooruitgang boeken. Het aanslepende conflict heeft ons geloof in de noodzaak van het Euromediterrane partnerschap en het Europese nabuurschapsbeleid niet aan het wankelen gebracht. Sinds de conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken in mei 2005 in Luxemburg zijn we er op alle Euromediterrane ministerconferenties in geslaagd tot gezamenlijke besluiten te komen. Dit bewijst dat er een gemeenschappelijke politieke wil is om door te gaan en het proces van Barcelona te bevorderen.
Door verschillende afgevaardigden werd het migratievraagstuk aan de orde gesteld. Ik zou willen verwijzen naar de Euromediterrane ministeriële bijeenkomst over migratie, die voor november 2007 is gepland. Tijdens deze ministeriële bijeenkomst zou goedkeuring moeten worden gehecht aan een conceptactieplan met betrekking tot de drie geïdentificeerde clusters: legale migratie, illegale migratie en ontwikkeling.
Wat zich in Noord-Afrika en het Midden-Oosten voordoet, is van groot belang voor de toekomst van Europa. Laten we daar waar nu nog twijfel heerst, in de toekomst kansen creëren door ons partnerschap te baseren op respect, door ons engagement te bevestigen in een regio die zowel dicht bij huis ligt als strategisch van vitaal belang is voor Europa, en ten slotte door te garanderen dat ons beleid altijd in het teken zal staan van actie.
De Voorzitter. - Tot besluit van het debat heb ik zeven ontwerpresoluties(1) ontvangen overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Alessandro Battilocchio (NI), schriftelijk. - (IT) Het idee van de oprichting van een vrijhandelszone biedt een reële groeikans voor de landen van het Middellandse-Zeegebied. Versterking van de rol van het Middellandse-Zeegebied is één van de voornaamste doelstellingen van de gehele Europese gemeenschap, want dit gebied is een belangrijke mix van verschillende culturen en sterke economische belangen op wereldschaal.
In deze context heeft de Top van Barcelona van 1995 een ambitieus samenwerkingskader tussen de twee oevers van de Middellandse Zee voortgebracht. Daarbij heeft men drie hoofddoelstellingen geformuleerd voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ruimte van welvaart:
- politieke dialoog en veiligheid
- gebruik van economisch partnerschap
- samenwerking op sociaal, cultureel en menselijk vlak.
Om doelmatiger te kunnen optreden moet de EU haar technische en financiële bijstand verstevigen door steun te verlenen aan plaatselijke economische activiteiten. Zij moet tevens een kader opzetten voor economische en maatschappelijke ontwikkeling op de lange termijn, de vrijhandelszone reglementeren om te voorkomen dat de verschillende arbeidsmarkten scheef groeien, en een gedragscode voor het bedrijfsleven invoeren.
Ontwikkeling genereren in het Middellandse-Zeegebied betekent de dialoog tussen de verschillende bevolkingen stimuleren door een cultuur van vrede en wederzijds begrip met respect voor de mensenrechten te kweken.
Bogdan Golik (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik wil mijn steun uitspreken voor de idee van partnerschap rond het Middellandse-Zeebekken, en het opzetten, overeenkomstig de verklaring van Barcelona, van een Euromediterrane vrijhandelszone voor 2010. Als lid van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement wil ik de aandacht vestigen op enkele aspecten die verband houden met de handel in landbouwproducten met de Euromed-landen. Ik ben van mening dat het openstellen van de markten tussen de Europese Unie en de landen ten zuiden en ten oosten van het Middellandse-Zeebekken geleidelijk en planmatig moet gebeuren en dat de onderhandelingen over markttoegang individueel gevoerd moeten worden, voor elk product apart en met oog voor de individuele kenmerken van de landbouwsector in de Euromed-landen. We moeten wel de zekerheid hebben dat gevoelige producten worden uitgesloten van de planmatige liberalisering van de handel, bijvoorbeeld groenten en fruit, suiker, ethylalcohol en tomatenconcentraat. De Europese Gemeenschap moet ook de mogelijkheid voorbehouden om speciale vrijwaringsclausules toe te passen, die een wezenlijk element kunnen zijn om eventuele dreigingen van excessieve en te goedkope invoer af te wenden. Het is ook essentieel dat we de Euromed-landen oproepen de kwaliteit van de uitgevoerde producten te verbeteren en de door de EU geëiste kwaliteitsnormen en fytosanitaire normen na te leven.
Dominique Vlasto (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Het project van de Euromediterrane vrijhandelszone heeft vertraging opgelopen, waardoor het onmogelijk is geworden om dit in 2010 af te ronden. Het is nochtans dringend nodig om opnieuw initiatieven te nemen in dat deel van de wereld, waar de Europese Unie veel sterker aanwezig zou moeten zijn.
Een meer gerichte aanpak per land via het Europese nabuurschapsbeleid zou onze absolute prioriteit moeten zijn. Het feit dat het om een collectief belang gaat betekent niet dat het globaal aangepakt moet worden. Men moet zorgen voor een op maat gesneden samenwerking, opdat elk land economisch sterk genoeg wordt om deel te nemen aan de vrijhandelszone. Deze samenwerking moet opengesteld worden voor de lokale autoriteiten aan beide kanten van de Middellandse Zee om op alle politieke niveaus sterke banden aan te kunnen knopen.
Ten tweede moeten we elan brengen in de Zuid-Zuid-handel, aangezien die ondermaats blijft. Dankzij de uitbreidingen heeft de Unie een unieke expertise in huis gehaald. Die moet ze nu inzetten in de betrekkingen met de partnerlanden, om hen te helpen bij de voorbereidingen in de sleutelsectoren van hun economische overgang, zoals onderwijs, onderzoek, opleiding, voorbereiding van economische actoren en de overheid en het op elkaar afstemmen van de wetgevingen.
Wij moeten eerst de oprichting van een echte gemeenschappelijke mediterrane markt ondersteunen - pas dan kunnen we een Euromediterrane vrijhandelszone tot stand brengen.
De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0030/2007) van Doris Pack, namens de Commissie buitenlandse zaken, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende Bosnië en Herzegovina (2006/2290 (INI)).
Doris Pack (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, iedereen herinnert zich de mislukte constitutionele hervorming van vorig jaar, de scherpe en vaak nationalistisch geïnspireerde verkiezingsslogans, de afloop van de verkiezingen en het besluit om het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger te sluiten. Al deze feiten hebben ons er in december van vorig jaar toe aangezet om een verslag over Bosnië en Herzegovina op te stellen.
Sinds het begin van dit jaar is de situatie echter in een stroomversnelling geraakt. Er is meer veranderd dan we hadden durven hopen. Er is een functionerende regering voor het hele land en het parlement is met zijn werkzaamheden begonnen. De Europese Unie heeft besloten om het aantal EUFOR-troepen in de regio te beperken en er wordt opnieuw gediscussieerd over wat er verder met de Hoge Vertegenwoordiger en de zogenaamde ‘Bonn-Powers’ moet gebeuren. Hopelijk wordt er snel een oplossing gevonden voor de tenuitvoerlegging van de politiehervorming, die tot voor kort in de Republika Srpska op heftig verzet stuitte. We laten bijgevolg alle beschuldigingen achterwege en zien, met het oog op de redelijke houding van het land, verdere verbetering en successen op politiek vlak met vertrouwen tegemoet.
De scherpe toon van de verkiezingscampagne en de dreigementen over een referendum zijn intussen weggeëbd. Ze waren blijkbaar anders bedoeld dan wij ze begrepen hadden.
We hebben in ons verslag geprobeerd om de problemen bij hun naam te noemen. Een eerste probleem betreft de vertraging in de tenuitvoerlegging van de geplande grondwetsherziening, die van fundamenteel belang is om de bevoegdheden van de centrale overheid te versterken. De wijdverbreide geen-winst-geen-verliesmentaliteit, volgens het motto “andermans voordeel is mijn nadeel”, is onaanvaardbaar. Op die manier zullen we er nooit in slagen een gemeenschappelijk beleid tot stand te brengen.
De grondwet van Dayton is een gedrocht dat in de praktijk niet uitvoerbaar is. Dat is echter niet de schuld van de politici, maar van degenen die Bosnië-Herzegovina na de oorlog in twee entiteiten hebben opgedeeld, in de overtuiging dat dit de enige mogelijkheid voor vrede was. Vandaag is de bestaande opdeling echter alleen nog gerechtvaardigd als beide entiteiten werkelijk in staat zijn om het land als geheel te steunen en als zij de goede werking van de centrale overheid niet ondermijnen. Ik wil daarom benadrukken dat de geplande constitutionele hervorming absoluut noodzakelijk is met het oog op een mogelijke opname van Bosnië en Herzegovina in de Europese Unie.
Daarnaast spreekt het vanzelf dat niet wij, of andere zogenaamde ‘internationale spelers’ deze constitutionele hervorming moeten doorvoeren. Dat is de verantwoordelijkheid van de verkozen politici van alle drie de nationaliteiten. Hoewel de Venetië-Commissie of Amerikaanse en Europese deskundigen hen daarbij kunnen helpen, moeten de hervormingen uiteindelijk het werk zijn van het parlement, ook na de voorstelling van de recent verkozen eerste minister van Bosnië-Herzegovina. Op de agenda van het constitutionele hervormingsproces moeten duidelijke stappen en doelstellingen worden vastgelegd. Daarenboven bestaat er een duidelijke discrepantie tussen het functionele vermogen van de twee entiteiten, de Republika Srpska en de Federatie van Bosnië en Herzegovina. Het is in het belang van de staat als geheel dat deze ongelijkheid weggewerkt wordt.
Het Europees Parlement toont grote interesse voor de ontwikkeling van Bosnië en Herzegovina. We willen dat Bosnië en Herzegovina een goed functionerend geheel wordt, een land dat voor zijn burgers kan zorgen en dat in staat is om de noodzakelijke wettelijke en economische kadervoorwaarden te creëren, die vooral voor de jeugd in Bosnië en Herzegovina van wezenlijk belang zijn. Het is hun enige kans op een nieuwe toekomst. Dat geldt eveneens voor de ontheemden die nog naar hun land willen terugkeren.
Ik roep de Republika Srpska uitdrukkelijk op om, samen met de Kroatische regering, op zoek te gaan naar realistische oplossingen om de terugkeer van de voormalige inwoners van Posavina mogelijk te maken. Dit stadje in het noorden van Bosnië, dat tijdens de oorlog volledig werd verwoest, is nog steeds onbewoond.
De huidige spanningen in Srebrenica komen in het verslag niet aan bod. Ik zou ze hier toch kort willen aanstippen. Laat ons hopen dat deze spanningen niet uitmonden in een drang naar secessie. Ik roep alle betrokkenen op om wegen voor verzoening te zoeken en om, in eerste instantie in het belang van de jongeren van vandaag, voorwaarden te creëren voor een vreedzaam naast elkaar bestaan zonder haat. Afscheiding en isolering helpen niemand vooruit! Een andere - nog steeds niet vervulde - voorwaarde voor een geslaagde verzoening is de uitlevering van oorlogsmisdadiger Radovan Karadzic aan het Internationaal Oorlogstribunaal in Den Haag. Het is de hoogste tijd om dit hoofdstuk af te sluiten. Ik wil hier nog aan toevoegen dat ik had gehoopt dat ESFOR, en later EUFOR, hierin een veel belangrijkere rol zouden spelen dan zij tot nog toe hebben gedaan.
Laten we niet uit het oog verliezen, dames en heren, dat Bosnië-Herzegovina midden in de Europese Unie ligt en dat zijn lot nauw verbonden is met ons lot en met dat van zijn buurlanden. Daarom moet het Europese beleid voor Bosnië en Herzegovina bovenaan onze politieke agenda staan. Het vooruitzicht op EU-lidmaatschap moet de entiteiten ertoe aanzetten om zo snel mogelijk een groot aantal moeilijke beslissingen te nemen.
Ten slotte wil ik al degenen die in Bosnië en Herzegovina een verantwoordelijke positie bekleden er nog eens aan herinneren dat voortaan ook jonge Bosniërs aan onze onderwijsprogramma’s mogen deelnemen en dat de Bosnische regering zich dus moet inspannen om de hiervoor noodzakelijke administratieve stappen te nemen. Er moet een nationaal agentschap opgericht worden dat de programma’s opvolgt. Hoe sneller dat gebeurt, hoe vlugger de Bosnische jongeren ook daadwerkelijk aan de programma’s Erasmus, Leonardo en Comenius kunnen deelnemen.
We zouden maar al te graag zien dat Bosnië en Herzegovina de volgende maanden de koe bij de hoorns vatte of, anders gezegd, de noodzakelijke hervormingen doorvoerde. Ik zou mijn collega’s hartelijk willen bedanken voor hun steun.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, wij zijn ingenomen met uw initiatief voor een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende Bosnië en Herzegovina. We hebben het uitgebreide verslag en de aanbevelingen met veel belangstelling gelezen en zijn het in grote mate eens met de analyse van de situatie in Bosnië en Herzegovina en met de stappen die Sarajevo en de internationale gemeenschap in de nabije toekomst moeten zetten.
De Raad Algemene Zaken heeft tijdens zijn laatste bijeenkomst op 5 maart de vorming van de nieuwe regering in Bosnië en Herzegovina verwelkomd. Deze regering, die op 9 februari na moeizame onderhandelingen tot stand kwam, is een brede coalitie bestaande uit de belangrijkste partijen van de drie etnische groepen onder leiding van een nieuwe eerste minister, Nikola Spiric, een Bosnische Serviër. De Raad heeft de heer Spiric tevens opgeroepen om zich in te zetten voor een snelle en doeltreffende omzetting van alle geplande hervormingen. Dat is immers een onontbeerlijke voorwaarde voor de sluiting van de stabilisatie- en associatieovereenkomst.
De onderhandelingen over de technische aspecten van de stabilisatie- en associatieovereenkomst konden eind 2006 succesvol worden afgerond. De vier voorwaarden die we aan de ondertekening van de overeenkomst hebben verbonden, zijn op dit moment nog niet vervuld. Ik doel hiermee op de hervorming van drie belangrijke domeinen: politie, openbare omroep en openbaar bestuur. De vierde voorwaarde is samenwerking met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië. Door op deze terreinen vooruitgang te boeken kan de nieuwe regering van eerste minister Spiric het land een stap dichter bij EU-lidmaatschap brengen.
Op dit moment gaat de aandacht van de Europese Unie voornamelijk uit naar de politiehervorming, waarover in oktober 2005 een akkoord gesloten werd. Daarin zijn de grondbeginselen van de beoogde veranderingen duidelijk vastgelegd: de bevoegdheid van de centrale overheid voor politieaangelegenheden, het uitsluiten van politieke inmenging in het politieapparaat en de noodzaak van goed functionerende politiedistricten. Het directoraat voor de herstructurering van de politie heeft op 27 december 2006 zijn eindrapport voorgesteld, dat nu op politiek niveau moet worden goedgekeurd door de regeringen en de parlementen van de staat en de entiteiten.
De voornaamste knelpunten houden verband met de eisen van de Republika Srpska voor het behoud van een eigen ministerie van politionele en binnenlandse zaken en voor politiedistricten die de grenzen tussen de entiteiten overschrijden. De Raad heeft de nieuwe regering uitdrukkelijk verzocht om de huidige dynamiek te baat te nemen en voortgang te boeken bij de politiehervorming. Deze hervorming is en blijft een eerste voorwaarde voor de ondertekening van een stabilisatie- en associatieovereenkomst.
Hoewel de Europese Unie ingenomen is met het overleg over het verslag van het directoraat voor de herstructurering van de politie, stelt ze met grote bezorgdheid vast dat de geplande termijn van 2 maart als uiterste datum voor een akkoord over de politiehervorming niet werd nageleefd. De Europese Unie verwacht van alle partijen dat ze zich houden aan de beloften die ze in de politieke overeenkomst van oktober 2005 hebben gedaan.
We dringen er bij de partijen op aan om een overeenkomst te sluiten die de drie grondbeginselen van de Europese Commissie in aanmerking neemt. Ten eerste moeten de bevoegdheden betreffende de politie en de financiering van het politieapparaat aan de centrale overheid worden overgedragen. Ten tweede moeten goed functionerende politiedistricten op basis van technische criteria voor politieoperaties tot stand komen. Ten derde moet een einde worden gemaakt aan de politieke inmenging in politieoptreden.
Zoals mevrouw Pack daarnet duidelijk heeft gesteld, is het belangrijk dat ook met de constitutionele hervorming voortgang wordt gemaakt, om het functionele vermogen van de staat te versterken en de huidige wetgeving op de EU-normen af te stemmen. Na de succesvolle regeringsvorming staat niets verdere vooruitgang nog in de weg.
De snelle goedkeuring van het pakket met grondwetswijzigingen, waarmee zes politieke partijen in maart 2006 hebben ingestemd, zou een eerste positieve stap betekenen. Op basis daarvan zouden we tegen midden 2007 met een nog ambitieuzer proces van start kunnen gaan, waardoor Bosnië en Herzegovina een nog beter functionerende staat kan worden.
De Raad heeft bijgevolg besloten om het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU in Bosnië en Herzegovina uit te breiden. Op basis van dit uitgebreide mandaat zal de speciale vertegenwoordiger, dr. Schwarz-Schilling, vanaf 1 maart als adviseur en bemiddelaar aan het proces van de grondwetsherziening deelnemen.
De Vredesimplementatieraad heeft in juni van vorig jaar het principebesluit genomen om het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger tegen 30 juni 2007 te sluiten en de functie van Hoge Vertegenwoordiger af te schaffen. Naar aanleiding van het zogenaamde herzieningsproces eind februari zag de Vredesimplementatieraad zich echter gedwongen om op zijn besluit terug te komen, aangezien de situatie zich sinds de zomer van 2006 jammer genoeg niet volgens de verwachtingen heeft ontwikkeld.
De nationalistische retoriek die opnieuw de kop opsteekt en het duidelijke gebrek aan vooruitgang in het hervormingsproces vergemakkelijken de start van een duurzaam proces niet. Ook onvoorspelbare regionale factoren, als gevolg van de vertraging in het proces over de status van Kosovo, spelen hierbij een rol. Het zijn net deze onzekerheden die de Vredesimplementatieraad ertoe hebben aangezet om de overgangsdatum uit te stellen. Uit paragraaf 32 van uw ontwerpaanbeveling aan de Raad maak ik op dat de Vredesimplementatieraad de situatie in Bosnië en Herzegovina op dezelfde manier beoordeelt als het Europees Parlement. In oktober 2007 en februari 2008 moet de situatie opnieuw worden geëvalueerd, teneinde de overgang van het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger naar de speciale EU-vertegenwoordiger tegen 30 juni 2008 mogelijk te maken.
Rusland was tot dusver echter niet in staat om dit standpunt te onderschrijven, aangezien de beslissing pas na november 2007 wordt genomen. Het land heeft aangekondigd dat het zelf conclusies wil trekken.
Als u mij toestaat, zou ik, bij wijze van besluit, nog even willen wijzen op de uitspraak van het Internationaal Straftribunaal over Srebrenica. Het feit dat er geen rekening is gehouden met de eisen van Bosnië en Herzegovina aan het adres van Servië heeft - zoals te verwachten was - tot zeer uiteenlopende reacties geleid. Terwijl sommige Serviërs de aanmaningen van het Straftribunaal volkomen negeren en opgelucht ademhalen, reageren de meeste Bosniërs eerder teleurgesteld en gefrustreerd.
Wij zouden willen, en hopen ook, dat het arrest van het Internationaal Straftribunaal, ondanks de zeer uiteenlopende reacties die het heeft teweeggebracht, er uiteindelijk toch toe zal leiden dat dit pijnlijke hoofdstuk op een eerlijke manier kan worden afgesloten, want ook dit is een cruciale voorwaarde voor een voorspoedige ontwikkeling van Bosnië en Herzegovina in de toekomst.
Olli Rehn, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Pack feliciteren met haar uitstekende verslag, dat een belangrijke bijdrage levert aan onze gezamenlijke werkzaamheden inzake Bosnië en Herzegovina.
Het jaar 2006 was voor Bosnië en Herzegovina geen succesvol jaar. Als gevolg van een verlengde verkiezingscampagne stagneerde de hervormingsagenda en ontstond er een wrang politiek klimaat dat een weerspiegeling vormde van de negatieve mentaliteit die, zoals Mevrouw Pack zei, leidde tot nationalistische retoriek en spanningen. Eerlijk gezegd hadden we daar genoeg van!
Ik wil u graag de meest recente informatie verschaffen over de stand van zaken in de gesprekken over de stabilisatie- en associatieovereenkomst. Bosnië en Herzegovina hebben, zij het traag, vooruitgang geboekt. In december waren we in staat de technische besprekingen over de SAO af te ronden.
We zullen de SAO-onderhandelingen echter niet afsluiten als er geen concrete vooruitgang is geboekt bij een aantal sleutelvoorwaarden, met name bij de politieke hervorming en de samenwerking met het Oorlogstribunaal. Dit zal mijn voornaamste boodschap zijn wanneer ik morgen en vrijdag Sarajevo bezoek.
Ten eerste hebben Bosnië en Herzegovina en hun burgers een efficiënte en effectieve politie nodig. Het is belangrijk dat de staats- en entititeitsautoriteiten, samen met de politieke partijen, uiteindelijk akkoord gaan met de hervorming volgens het voorstel van het directoraat voor de herstructurering van de politie, alsmede met de drie EU-beginselen waarnaar de heer Ehler verwees.
Ten tweede moeten ook Bosnië en Herzegovina laten zien dat hun toezegging om met het Joegoslaviëtribunaal samen te werken, serieus is. In dit opzicht zijn de recente acties van de Republiek Srpska bemoedigend, die met harde hand optreedt tegen sommige netwerken die de voortvluchtigen steunen. De autoriteiten moeten nu proactief blijven, hun inspanningen voortzetten en zich daarbij richten op concrete resultaten, arrestaties en uitleveringen.
Het is belangrijk dat het recente oordeel van het Internationaal Gerechtshof in het geval van Bosnië en Herzegovina versus Servië door alle partijen wordt aanvaard en gerespecteerd. Het vonnis onderstreept de individuele verantwoordelijkheid inzake genocide en dus de absolute noodzaak tot volledige samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal, met inbegrip van het arresteren en uitleveren van de voortvluchtigen.
Er zijn pogingen gedaan om het vonnis van het Internationaal Gerechtshof te politiseren, hetgeen betreurenswaardig is, omdat het verzoening in de weg staat en de aandacht afleidt van belangrijkere politieke en beleidskwesties, zoals het oplossen van de kwestie van de politiehervorming, die de hoogste prioriteit zou moeten hebben. Dit is niet in het belang van het land en zijn burgers.
We moeten ook concrete vooruitgang zien te boeken bij de hervormingen van de openbare omroep en het openbaar bestuur, voordat wij, zoals door de fungerend voorzitter van de Raad werd verwoord, de SAO kunnen ondertekenen.
Voor de toekomst van Bosnië en Herzegovina is de constitutionele hervorming van essentieel belang. Deze is noodzakelijk als men het land voor zijn burgers functioneel, doeltreffend en economisch haalbaar wil maken. Dit proces zou door Bosnië en Herzegovina zelf op basis van consensus moeten worden aangestuurd en door de entiteiten en de bevolking moeten worden gedragen. De aanvaarding van het Aprilpakket van het afgelopen jaar zou een belangrijke stap in de richting van ambitieuzere doelstellingen zijn. De Commissie is bereid het werk voor de constitutionele ontwikkeling te ondersteunen door zowel deskundigen als fondsen te verschaffen.
De Commissie gaat door met het ondersteunen en bevorderen van de intermenselijke contacten tussen Bosnië en Herzegovina en de EU. De onderhandelingen over de facilitering van visumverlening zijn goed gevorderd en we zouden in staat moeten zijn deze onderhandelingen zeer spoedig af te ronden. Het is onze doelstelling om voor het einde van dit jaar met alle Westelijke Balkanlanden overeenkomsten te sluiten inzake facilitering van visumverlening en overname.
Andere maatregelen omvatten zowel studiebeurzen via het Erasmus Mundus-programma, als meer steun voor onderzoek, onderwijs, cultuur en de dialoog met het maatschappelijk middenveld..
De internationale aanwezigheid in Bosnië en Herzegovina is aan transformatie onderhevig, en dat is terecht. Als overgangsmaatregel kan de Commissie het besluit van de Vredesimplementatieraad steunen om de sluiting van het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger met nog twaalf maanden uit te stellen.
We gaan met Bosnië en Herzegovina kritieke maanden tegemoet, waarbij we ook rekening moeten houden met de besprekingen over de status van Kosovo. De leiders van het land moeten van hun kant boven de bekrompen partijbelangen uitstijgen en werkelijk staatsmanschap tonen omwille van hun land en hun volk.
Het jaar 2007 wordt - terecht - beschouwd als een kansrijk jaar voor Bosnië en Herzegovina. Als iedereen zijn steentje bijdraagt, kunnen we erin slagen Bosnië en Herzegovina naar hun Europese toekomst te leiden. Het verheugt mij om voor deze belangrijke doelstelling op de solide steun van het Europees Parlement te kunnen rekenen.
Alojz Peterle, namens de PPE-DE-Fractie. - (SL) Met dit verslag, waarmee ik collega Doris Pack van harte feliciteer, worden Bosnië en Herzegovina behandeld als partner en wordt uiting gegeven aan onze duidelijke wil en verwachting dat het land na de presidents- en parlementsverkiezingen vooruitgang boekt, omdat het op verschillende vlakken niet goed genoeg functioneert.
Volgens mij is het voor Bosnië en Herzegovina van belang dat het land na de verkiezingen zijn politiek potentieel benut en zijn deel van de verantwoordelijkheid opneemt voor de vooruitgang van het land op weg naar een stabilisatie- en associatieovereenkomst.
Verantwoordelijkheid opnemen betekent echter de weg naar hervormingen openstellen. Dat wordt enkel mogelijk wanneer het land meer leeft met wat het verbindt en minder met wat het scheidt. Zonder grondwetswijziging kan er geen sprake zijn van vooruitgang op die weg.
Ik steun het verslag eveneens omdat het de open problemen op holistische manier aanpakt, omdat het realistisch, constructief en ook heel verzoenend is. Vooral de voorstellen op het vlak van onderwijs lijken me nuttig, omdat daarmee uiteraard de nieuwe generatie moet worden geholpen om ook politieke verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Ik ben vooral tevreden over het feit dat de noodzakelijke goedkeuring en uitvoering van de politiehervorming beklemtoond worden. Dat zou eveneens model kunnen staan voor het overbruggen van de verschillen tussen de entiteiten op andere gebieden.
Ik sluit af door te wijzen op hetgeen aan het einde van dit verslag ook duidelijk wordt benadrukt: het is onmogelijk vooruitgang te boeken als er geen eenheid is binnen de internationale gemeenschap en onder haar vertegenwoordigers. Het is mijns inziens uiterst belangrijk dat het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger verlengd wordt, en uiteraard moet hij op onverdeelde steun kunnen rekenen bij zijn opdracht voor Bosnië en Herzegovina.
Libor Rouček, namens de PSE-Fractie. - (CS) Ook ik zou graag als schaduwrapporteur mijn gelukwensen willen overbrengen aan de rapporteur, mevrouw Pack, voor het uitstekende en naar mijn mening zeer gedegen verslag. We hebben hier een objectief en uitgewogen document in handen, waarmee wordt gestreefd naar verdere vooruitgang van de politieke en maatschappelijke hervormingen in Bosnië-Herzegovina, en uiteraard eveneens naar de toenadering van dit land tot de Europese Unie.
Het verslag maakt melding van de vooruitgang die op velerlei gebied is geboekt, maar wijst ook op de vele problemen die nog om een oplossing vragen vooraleer er een stabilisatie- en associatieovereenkomst kan worden gesloten. Een van die problemen betreft, zoals al eerder gezegd, de hervorming van de grondwet. Ik acht het noodzakelijk dat de Europese Unie Bosnië-Herzegovina hierbij, voornamelijk middels haar speciale gezant, de helpende hand biedt, zowel in de vorm van de ondersteuning van de politieke dialoog tussen de verschillende deelnemers in het proces als in de vorm van technische hulp en expertise.
Een andere voorwaarde voor het sluiten van de stabilisatie- en associatieovereenkomst betreft zoals reeds gezegd de goedkeuring van de uitvoering van de hervorming van het politioneel apparaat. Dat is voor mij iets buitengewoon belangrijks, evenals het feit dat het verslag stilstaat bij allerlei zaken op het gebied van onderwijs en het schoolwezen. Want zoals is gebleken uit de ervaringen na de Tweede Wereldoorlog kunnen vaak dankzij een op mensenrechten, burgerrechten, gelijkheid, tolerantie en democratie gebaseerd onderwijssysteem de wederzijdse godsdienstige, nationalistische of etnische overgevoeligheden geleidelijk aan worden overwonnen, wat mede leidt tot een geleidelijke verzoening van de verschillende bevolkingsgroepen.
Dames en heren, ik twijfel er niet aan dat ondanks de talrijke zware problemen waar Bosnië-Herzegovina nog steeds mee te kampen heeft, de toekomst van dit land kadert binnen de Europese integratie. Tot slot zou ik graag als vertegenwoordiger van een land dat slechts kortgeleden lid is geworden van de Europese Unie, een paar tips willen geven aan onze vrienden in Bosnië-Herzegovina. Dit streven kan alleen worden verwezenlijkt als alle politieke krachten, zonder onderscheid van etnische, politieke of godsdienstige afkomst, eendrachtig samenwerken. Ik zou graag zowel de Bosniërs als de Kroaten en de Serviërs veel voorspoed toe willen wensen op deze moeilijke weg.
Philippe Morillon, namens de ALDE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is bijna op de dag af vijftien jaar geleden dat ik in Sarajevo aankwam, kort voor het drama dat van die stad een martelaarshoofdstad zou maken, een stad aan het overleven waarvan wij wanhopig twijfelden. Ik kwam aan in een Sarajevo dat model stond voor het samenleven van drie culturen: Kroaten, Serviërs en moslims. In deze stad luidden de klokken van de katholieke kathedraal in antwoord op die van de orthodoxe kerken en van de oproep van de muezzin. Deze stad was rijk wegens zijn diversiteit en kende niet één getto. Hierin woonden Servische, Kroatische en mosliminwoners in dezelfde wijken naast elkaar, in dezelfde flatgebouwen, zonder zelfs te weten wie Serviër, Kroaat of moslim was.
Op vier april 1992 was ik in diezelfde stad getuige van de wanhoopspoging van een hele bevolking, van mannen, vrouwen, jongeren en ouderen, van Serviërs, Kroaten en moslims, die door de stad trokken om er de barricaden af te breken die de voorstanders van de etnische zuivering begonnen op te werpen. Ik heb deze barricaden een voor een zien vallen voordat de massa op het einde van de manifestatie - u herinnert zich dat misschien nog - aangevallen werd door de krankzinnige militieleden van Karadjić. Ik houd van deze stad, van deze provincie, van deze republiek, omdat ik hun rijkdom heb gekend en vooral omdat ik hun lijden heb gedeeld, dat ontstond door de ziekelijke angst voor de ander, door de angst om afgemaakt te worden en door de angst om zijn identiteit te verliezen, door al die angsten die onverantwoordelijke criminelen er hadden opgewekt.
Door die herinnering kan ik niet onverdeeld gelukkig zijn met het verslag van onze collega Doris Pack. Het Parlement kent haar inzet en erkent de toewijding waarmee ze sinds het begin ijvert voor de verzoening van dat ooit vredelievende en multi-etnische land, zoals ze in haar verslag schrijft. We moeten dat land aanmoedigen op de weg naar Europese integratie door het ertoe aan te zetten de constitutionele veranderingen goed te keuren, die - zoals u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad al zei - onontbeerlijk zijn, ondanks de weerstand die een deel van de door radicale opvattingen gekenmerkte en nog steeds te veel met ultranationalisme doordrenkte politieke klasse hiertegen biedt.
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. - (PL) Voorzitter, ik dank de rapporteur, mevrouw Pack, voor de betrouwbare ontwerptekst die we vandaag bespreken. Zonder enige twijfel blijkt hieruit de vooruitgang die Bosnië-Herzegovina heeft geboekt om aan de criteria van democratie te kunnen voldoen.
Om die vooruitgang voort te kunnen zetten, moeten de bewoners en de elite van de drie volken die samen dit land vormen, een duidelijk perspectief krijgen op lidmaatschap van de Europese Unie, niet vandaag, niet morgen of overmorgen, maar binnen een duidelijk afgebakende termijn. Natuurlijk moet Bosnië-Herzegovina eerst voldoen aan alle basisnormen voor de mensenrechten, de bestrijding van corruptie, de hervorming van het justitieel apparaat, en de hervorming van de overheid. Maar in de eerste plaats moet er een echte interreligieuze dialoog worden gevoerd, en een dialoog tussen de verschillende volken die dit land bewonen, het land dat het toneel is geweest van het grootste gewapende conflict in Europa na de Tweede Wereldoorlog.
Bosnië-Herzegovina mag niet het slachtoffer worden van onze interne discussie over de institutionele hervormingen. Laten we met het verslag van mevrouw Pack het groene licht geven voor dit land op weg naar de Europese Gemeenschap.
Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Pack van harte bedanken voor dit uitstekende verslag. Eerlijk gezegd had ik van haar ook niets anders verwacht. Mijn fractie stelt met voldoening vast dat er in Bosnië-Herzegovina een duidelijk ontwikkelingsproces aan de gang is en ons inziens is het daar twaalf jaar na Dayton ook de hoogste tijd voor. Het is eveneens de hoogste tijd dat de plaatselijke politici meer verantwoordelijkheid op zich nemen en - ongeacht hun etnische achtergrond - voor een gemeenschappelijk Bosnië-Herzegovina opkomen. Ze moeten er nu eindelijk mee ophouden de doelstellingen, die ze tijdens de oorlog niet hebben bereikt, met verbale aanvallen te verwezenlijken.
Om een gemeenschappelijke, democratische en vreedzame toekomst als rechtsstaat mogelijk te maken, moet alles in het werk worden gesteld om de bevolking te helpen de zware last van het gemeenschappelijke verleden te verwerken. Dat zal ongetwijfeld een pijnlijk proces zijn, maar het zal ook helend zijn. Daarom verwelkomen we het voorstel uit het verslag om een nationale waarheids- en verzoeningscommissie in het leven te roepen. Een belangrijke stap in deze richting was de erkenning van de genocide op de Bosnische moslims door het parlement van de Republika Srpska. Zoals tijdens dit debat al meermaals is gezegd, verwachten we dat er wordt samengewerkt met Den Haag. We nemen geen genoegen met mooie woorden. Verder zou ik willen dat het maatschappelijk middenveld in dit discussieproces werd betrokken. Als Duitse weet ik perfect waarover ik spreek.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. - Voorzitter, wie Bosnië-Herzegovina een bestuursmodel wil opleggen dat de meerderheid van de bevolking niet wil, heeft daarvoor harde middelen nodig. Dat kan alleen door van dit land duurzaam een protectoraat te maken met een machtige hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie en een voortgezette militaire aanwezigheid.
Mijn fractie wil een andere kant op. Een vreedzame en democratische oplossing moet respecteren dat Bosnië een Joegoslavië in het klein is en dat de meerderheid van de bevolking zich Serviër of Kroaat voelt in plaats van Bosniër. De Turkse periode was gunstig voor de Bosniërs, de Oostenrijkse periode voor de Kroaten en de Joegoslavische periode voor de Serviërs. De mensen willen nu af van die oude ongelijkwaardigheid en van zeggenschap van de ene volksgroep over de andere.
Een federale oplossing naar Belgisch of Zwitsers model is de beste manier om de drie delen van dit land, met erkenning van de verschillen, in goede verstandhouding bijeen te houden. Daarin past dat de zeggenschap over de regionale politie ligt bij de entiteiten en vooral niet bij een centrale staat. Met de voorgestelde resolutie worden de werkelijke problemen helaas niet opgelost en wordt nog steeds geen beter perspectief dan het akkoord van Dayton geboden.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. - Voorzitter, de rapporteur merkt terecht op dat de integratie van Bosnië-Herzegovina in Europa alleen tot stand kan komen als er fundamentele constitutionele wijzigingen worden doorgevoerd. Het is evenzeer juist dat de rapporteur benadrukt dat interne problemen, zoals de etnische segregatie, een bedreiging vormen voor de nationale stabiliteit.
Daarentegen wordt in het verslag nergens gerept over de externe bedreigingen. Incidenten in het verleden en de recente onrust in Kalesija, Midden-Bosnië, veroorzaakt door enkele radicale wahabieten, mogen evenwel niet over het hoofd worden gezien. Niet voor niets waarschuwde de hoogste politiefunctionaris van de moslim-Kroatische federatie, Zlatco Miletic, op 10 maart jl. voor de invloed van deze radicale, relatief jonge stroming onder de moslims in Bosnië-Herzegovina.
In het verlengde hiervan vraag ik aan de Raad en de Commissie of ze kennis hebben genomen van deze tendens van doorgaande islamisering. Ik verwacht dat u zich, zowel met betrekking tot de interne als externe problematiek, maximaal zult inzetten om nationale stabiliteit voor Bosnië-Herzegovina mogelijk te maken. Want het Europees perspectief voor de westelijke Balkanlanden, verwoord in de agenda van Thessaloniki in 2003, is helder. Maar hoe kan het associatie- en stabilisatieproces slagen als niet alle problemen, zowel intern als extern, serieuze aandacht krijgen? Ziehier een taak voor de nieuwe, naar ik hoop daadkrachtige, hoge vertegenwoordiger.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik was in Sarajevo en in Mostar toen daar elke seconde een schot viel. Ik ben dan ook zeer dankbaar dat er in deze regio vandaag, dankzij het akkoord van Dayton, geen oorlog meer heerst. Toch betekent geen oorlog nog niet hetzelfde als vrede. Om tot een duurzame vrede te komen, moeten er nog enkele cruciale voorwaarden worden vervuld. Ik stel bijgevolg met grote bezorgdheid vast dat de ervaren internationale afgezant, de heer Schwarz-Schilling, vervangen moet worden omdat hij het juiste beleid heeft gevoerd.
Ik maak me ernstig zorgen over het overhaaste besluit om onze troepen in de regio te verminderen. We geven hiermee op dit moment een verkeerd signaal. Nog meer zorgen baart me echter het feit dat de aandacht voor de ontwikkelingen in Bosnië en Herzegovina geleidelijk begint af te nemen.
Dat is veel te vroeg, want we staan pas aan het begin van een moeizaam wederopbouwproces. In eerste instantie hebben we behoefte aan een grondwetsherziening die door het land zelf wordt gedragen. De Europese Unie kan niet meer doen dan de evolutie op de voet volgen en steunen. Als het land echter niet wordt omgevormd tot een volwaardige federatie bestaande uit drie bevolkingsgroepen met gelijke rechten, is stabiliteit op lange termijn uitgesloten. De weg naar een stabiele toekomst is lang en is bezaaid met hindernissen. We zullen ons doel alleen bereiken met geduldig overleg, cultuur en onderwijs.
Ik zou de heer Rouček willen bedanken omdat hij dat duidelijk heeft onderstreept, iets wat mevrouw Pack en de heer Schwarz-Schilling eerder ook al hebben gedaan. Multireligieuze en multiconfessionele scholen en universiteiten zijn de enige manier om vooruit te komen. Misschien zijn we op een dag wel getuige van de opening van een grote, multireligieuze Europese universiteit in Sarajevo, die eveneens het begin van een Europese islam zou kunnen inluiden. Dat zou misschien zelfs het resultaat kunnen zijn van de grote bijeenkomst in mei tussen de EU en de religieuze gemeenschappen. Een dergelijke beslissing zou niet alleen in Zuid-Europa, maar ook ver buiten deze zwaarbeproefde regio een belangrijke impact hebben.
We hebben een Europese universiteit nodig, Europese scholen, intensieve samenwerking tussen de verschillende nationaliteiten en, in de allereerste plaats, ook veel geduld. Daarom moeten het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger en dat van de speciale vertegenwoordiger van de EU op net dezelfde wijze worden voortgezet als tot nog toe is gebeurd, dus met gezond verstand, niet op een dictatoriale manier in de stijl van Ashdown, maar met weldoordachte pogingen om tot een compromis te komen. Deze inspanningen moeten ertoe leiden dat de wonden helen, dat mensen en etnische groepen naar elkaar toegroeien en dat het land eindelijk de kracht tot vernieuwing en zelfgenezing vindt, zonder dewelke Bosnië en Herzegovina geen toekomst hebben. Wanneer Bosnië en Herzegovina in een crisis terechtkomen, lopen ook hun buurlanden het risico daar opnieuw in te belanden.
Ik ben het volledig eens met de commissaris: het jaar 2007 zal beslissend zijn voor het lot van deze regio. We moeten Kosovo onder internationaal toezicht naar onafhankelijkheid begeleiden, we moeten een versterkt Kroatië naar EU-lidmaatschap loodsen, we moeten voor stabiliteit in Bosnië en Herzegovina zorgen en tegelijkertijd ook Servië democratischer en dus stabieler maken. Dat is de grote uitdaging van deze tijd.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Hannes Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Pack uiteraard van harte gelukwensen met haar zeer geëngageerde en evenwichtige verslag, waarin het standpunt van het hele Parlement wordt weerspiegeld.
Laten we eerlijk zijn: er zijn vandaag twee sterke mannen in Bosnië en Herzegovina, de heer Dodik en de heer Silajdžić. De heer Dodik heeft het ons niet gemakkelijk gemaakt bij de politiehervorming, af en toe echter met terechte argumenten. De heer Silajdžić van zijn kant heeft ons bij de grondwetsherziening het vuur aan de schenen gelegd en sommige van zijn argumenten hielden ook steek. Deze twee sterke mannen moeten nu beiden - samen met alle anderen - ervoor zorgen dat er werk wordt gemaakt van de politiehervorming en de grondwetsherziening. Ik ben er zeker van dat de commissaris hun en alle anderen, ook de nieuwe eerste minister, een van de dagen duidelijk zal maken dat dit taken zijn die ze absoluut tot een goed einde moeten brengen, als ze in de toekomstige geschiedenisboeken in een positief daglicht willen staan.
Ten tweede - en ik richt mij nu in de eerste plaats tot de heer Erler - ben ik van mening dat we in Bosnië en Herzegovina in niet mis te verstane bewoordingen over de benoeming van een Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie moeten spreken. Natuurlijk richt ik me in deze context ook tot de commissaris, want voor de burgers ter plaatse is niet duidelijk wie er namens de Europese Unie het woord voert. Alle vertegenwoordigers van de Europese Unie moeten een duidelijke boodschap uitdragen.
Jelko Kacin (ALDE). - (SL) Ik wens mevrouw Pack van harte geluk met haar uitstekende verslag en bedank haar tegelijkertijd voor haar coöperatieve benadering.
Het arrest van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van vorige maand heeft oude wonden opengereten, en het spook van de oorlogen en het antagonisme op het Bosnische politieke toneel opnieuw doen opleven. Het Gerechtshof heeft het bij het rechte eind: er is geen collectieve verantwoordelijkheid, maar enkel een individuele, concrete verantwoordelijkheid van politici en bevelhebbers. Als rapporteur van het Europees Parlement voor Servië roep ik daarom de parlementsleden van de Servische gemeenschap op om de oproep van hun president Tadić te beantwoorden, het verleden onder ogen te zien en de genocide in Srebrenica te veroordelen. Een verklaring over een veroordeling van de genocide vanuit Belgrado zou een belangrijke bijdrage zijn tot ontspanning in Bosnië en een stap vooruit op weg naar de toekomst. Het is ontoelaatbaar en onbetamelijk dat de beide schuldigen voor de ergste misdaden in Europa na de Tweede Wereldoorlog nog steeds op vrije voeten zijn.
De autoriteiten van de Republika Srpska moeten ook de politiehervorming op een constructievere manier aanpakken, inclusief de goedkeuring van de afbakening van nieuwe bevoegdheidsdomeinen voor de politie. Zoals in dit Parlement reeds vaker werd gezegd, kan een stabilisatie- en associatieovereenkomst zonder die samenwerking niet ondertekend worden.
Ten slotte zou ik u willen meedelen dat ik, samen met collega Neil Parish van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, het initiatief genomen heb voor een partijenoverschrijdende delegatie van afgevaardigden van het Europees Parlement naar Sarajevo en Srebrenica. We vertrekken volgende week. Het bezoek zal gewijd zijn aan het probleem van de vluchtelingen die terugkeren naar dat kwetsbare deel van ons continent.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, toen ik aan het woord was, hebt u uw voorzittershamer niet gebruikt en bij andere sprekers hebt u dat evenmin gedaan. Daarom hebben we onze spreektijd overschreden. Ik zou u willen vragen om kort voor het einde van de spreektijd even te kloppen, zoals ook de andere ondervoorzitters doen.
De Voorzitter. - Mijnheer Posselt, ten eerste is dit geen wetgevingskwestie, en ten tweede zit ik al jarenlang instellingen voor en ben ik er altijd vol vertrouwen van uitgegaan dat mijn collega’s het lampje zien zodra het oplicht, daar ze gewoonlijk op de klok kijken.
Van nu af aan zal ik altijd de hamer gebruiken als u spreekt, omdat u de geplande spreektijd met honderd procent overschrijdt. Ik houd het hier evenwel bij, omdat ik de microfoon niet bezet wil houden. Ik zal overigens rekening houden met wat u zei, toen u het woord nam.
Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, na het meest bloedige conflict dat sinds de tweede wereldoorlog in Europa is uitgevochten, stevent Bosnië-Herzegovina nu af op integratie met Europa. Dit zal van dit multi-etnische land veranderingen vereisen op veel domeinen van het politieke en maatschappelijke leven, waaronder een wijziging van de grondwet. Daarna zal het land pas klaar zijn om te voldoen aan de criteria voor de tenuitvoerlegging van een stabilisatie- en associatieovereenkomst, en misschien kan het in de toekomst lidmaatschap van de EU aanvragen.
De politieke leiders van Bosnië-Herzegovina zullen om dit te bereiken snelle en ingrijpende administratieve en economische hervormingen moeten doorvoeren.
De Raad moet Bosnië-Herzegovina echter oproepen om grensconflicten met de buurlanden onverwijld op te lossen, en met name om de overeenkomst over de lands- en riviergrenzen te ratificeren, en een eind te maken aan de segregatie van verschillende etnische groepen in scholen. Alleen door vastberaden druk uit te oefenen kan de Raad ervoor zorgen dat de hervormingen die ik genoemd heb, worden doorgevoerd.
Laten we niet vergeten, dat duurzame vrede op de Balkan er alleen komt als de internationale gemeenschap zich eenduidig uitspreekt met betrekking tot Bosnië-Herzegovina.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE). – În primul rând, daţi-mi voie să mă alătur tuturor celorlalţi colegi pentru a o felicita pe dna Doris Pack pentru munca depusă la realizarea acestui raport şi, de ce nu, pentru oportunitatea de a avea o discuţie despre Bosnia-Herţegovina în plenul Parlamentului European.
Iată că, la 4 luni de la alegeri, Bosnia-Herţegovina a reuşit să instaleze un nou guvern. Cabinetul condus de prim-ministrul Nikola Špirić şi-a propus să semneze, în prima jumătate a anului 2007, acordul de asociere şi stabilizare şi să finalizeze reforma constituţională. Astfel, Consiliul de miniştrii şi-a asumat o agendă care conţine reforme importante şi sperăm ca, în cel mai scurt timp, să înregistreze rezultate concrete.
Bosnia-Herţegovina trebuie să-şi asume treptat întreaga responsabilitate asupra politicii interne. Din nefericire, naţionalismul etnic încă se manifestă puternic şi, de aceea, prelungirea mandatului Biroului Înaltului Reprezentant cu încă un an reprezintă o opţiune corectă care oglindeşte realitatea.
Uniunea Europeană trebuie să acorde o atenţie specială modului în care autorităţile din Bosnia-Herţegovina implementează reformele asumate. Finalizarea reformei constituţionale, încetarea segregării educaţionale, crearea unui spaţiu economic comun, restructurarea poliţiei şi întreaga cooperare cu Tribunalul Internaţional sunt obiective care astăzi nu pot fi atinse fără o prezenţă europeană puternică.
Trebuie să subliniem una din provocările căreia trebuie să-i facă faţă Bosnia-Herţegovina în următoarea perioadă: decizia finală asupra statutului provinciei Kosovo va reprezenta un test pentru soliditatea construcţiei politice a acesteia. Situaţia din Bosnia-Herţegovina, ca şi aceea din Kosovo, nu pot fi privite separat, ci doar în contextul regional. De aceea, eforturile noastre trebuie continuate în direcţia consolidării stabilităţii regiunii.
În concluzie, Bosnia-Herţegovina se află pe drumul european, susţinerea noastră fiind absolut necesară pentru dezvoltarea economică şi socială si pentru stabilitatea politică a ţării.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (LT) Ik zou, ter ondersteuning van rapporteur Doris Pack, willen toevoegen dat Bosnië en Herzegovina nog steeds worden verscheurd door etnische en andere conflicten, en het land door partijretoriek steeds dieper in een nationalistische impasse verzeild raakt.
Wat het land uit de maalstroom van conflicten kan bevrijden is de aantrekkingskracht van de Europese Unie. Het is nu juist die kracht die hervorming kan versnellen en de democratie en de mensenrechten kan versterken, en tegelijkertijd de levensstandaard van de mensen kan verhogen. Laat duidelijk zijn dat het perspectief van EU-lidmaatschap een einde kan maken aan het hellend vlak naar versplintering en nationalisme.
In Sarajevo en Mostar heb ik gezien hoe belangrijk de rol is die de vredestroepen van de EU in het land spelen. De burgers moeten zelf een nationale overheid en politiemacht vormen en goede wetgeving ontwikkelen, niet de vredestroepen.
Alleen de jonge mensen zullen in staat zijn een sterk, verenigd land op te bouwen. De scholen en universiteiten waar Bosniërs, Serven en Kroaten samen studeren, zouden smeltovens van verzoening moeten zijn tussen de etnische bevolkingsgroepen. Met de recente, bloedige geschiedenis van het land moet uiterst voorzichtig worden omgegaan, maar de waarheid moet niettemin onverbloemd en zonder emotie naar voren worden gebracht.
Door versterking van de regionale samenwerking kunnen Bosnië en Herzegovina blijk geven van hun Europese gezindheid in het buitenlands beleid. Het is essentieel dat conflicten worden ingedamd en grensverdragen worden geratificeerd.
Ik zou willen pleiten voor een zo snel mogelijke oplossing van het vraagstuk inzake de vereenvoudiging van de visumregelingen. Als er meer mogelijkheden komen om landen van de Europese Unie te bezoeken worden voorbeelden gegeven, die tot navolging zullen leiden en de binnenlandse eenheid zullen versterken.
De onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst, en de lering uit de ervaringen van de nieuwe EU-landen, zouden Bosnië en Herzegovina moeten helpen de Europese wind in de zeilen te vangen. Dat zou een bevestiging vormen van de aantrekkingskracht van de Europese Unie, van een Unie die erin slaagt nationalisme en haat te smoren en coëxistentie en welzijn van landen te bevorderen.
Alexander Lambsdorff (ALDE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Pack van harte feliciteren met haar werkelijk uitstekende verslag. Men mag zo langzamerhand wel een voetstuk voor een monument voor haar oprichten. Het is terecht dat ondanks de moeilijke situatie er veel constructieve elementen in dit verslag worden opgenomen. Er is immers sprake van een paradox: de EU spreekt zich bij elke gelegenheid uit voor de Verklaring van Thessaloniki, maar in Bosnië rijdt de trein in exact de tegenovergestelde richting, in een eerder nationalistische richting, zoals althans blijkt uit de uitspraken van de leidende politici. Volgens mij is dit debat ook een oproep tot alertheid. Het kan ook niet anders dan een oproep tot alertheid zijn als zelfs de zo voorzichtige en consciëntieuze commissaris Rehn zegt: “We have had enough of it!”
Het verslag zegt terecht ‘ja’ tegen de waarheids- en verzoeningscommissie en ‘ja’ tegen de eensgezindheid van de internationale gemeenschap. We moeten de Hoge Vertegenwoordiger op zijn post handhaven. De klemtoon op visumfacilitering en met name op onderwijs en jeugd is heel juist. De jeugd moet Europa leren kennen; daar gaat het om. Het verslag is echt een constructieve bijdrage, en ik hoop dat men dat in het bewuste land ook zo ziet, en dat men eveneens dit debat hier volgt. Volgens mij is dat heel belangrijk.
Overigens ben ik van mening dat we ook dit debat in Brussel zouden moeten voeren en niet in Straatsburg.
Brian Crowley (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij graag aan bij mijn collega’s en wil mevrouw Pack bedanken voor haar verslag. Ook dank ik de fungerend voorzitter voor zijn opmerkingen en commissaris Rehn voor zijn werkzaamheden op dit zeer moeilijk gebied.
Ik zou graag drie essentiële kwesties aan de orde willen stellen. De eerste kwestie betreft de Hoge Vertegenwoordiger. Net als sommige collega's heb ook ik een bezoek gebracht aan Bosnië-Herzegovina en de Republiek Srpska, en heb ik gezien welke acties zowel de huidige Hoge Vertegenwoordiger als de vorige, Lord Ashdown, hebben ondernomen. Zij maakten het voor de politici in Bosnië-Herzegovina mogelijk om op diplomatieke wijze problemen op te lossen, bijvoorbeeld door te zeggen dat zij de veranderingen voor hen zouden doorvoeren als ze het zelf niet deden. Dus als politici om politieke redenen niet in staat waren om de veranderingen te verwezenlijken, trad de Hoge Vertegenwoordiger bemiddelend op en voerde de gewenste verandering door.
Ik zou graag willen benadrukken dat als wij echt willen werken aan de totstandkoming van een vreedzaam en stabiel Bosnië-Herzegovina, dat respectvol en tolerant is jegens alle verschillende bevolkingsgroepen binnen dat verenigde land, wij ervoor moeten zorgen dat de politici in kwestie daar zelf de verantwoordelijkheid voor nemen, evenals voor de wetgeving en de te nemen besluiten.
Ten tweede is bij elke staat de scheiding der machten essentieel, in het bijzonder met betrekking tot de politiemacht en de rechterlijke macht. Er kan in Bosnië-Herzegovina slechts sprake zijn van één politiemacht. Dat moet een kernpunt zijn.
Ten slotte de kwestie met betrekking tot de facilitering van de visumverlening: laten we eerst jonge mensen, studenten en afgestudeerden van scholen en universiteiten in Bosnië-Herzegovina, toegang verlenen. Laten wij deze groep toestaan om als eerste te komen, en laten wij daarna een breder visumverleningsproces instellen. Jonge mensen vormen de toekomst voor de ontwikkeling van een vreedzaam Bosnië-Herzegovina en een vreedzaam Balkangebied.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). - (HU) Een periode van tien jaar is verstreken sinds het akkoord van Dayton, maar Bosnië-Herzegovina is nog altijd geen stabiele staat. Het land staat niet op het punt opgeblazen te worden, maar we mogen ons niet laten misleiden door de schijnbare rust. De patstelling die is ontstaan rond de hervorming van de politie, de vertraging van de hervormingen en de stagnering van de besluitvorming en de dagelijkse verbale agressie tussen de Bosnische Serviërs en de Bosniërs zijn tekenen aan de wand. Het is belangrijk dat het mandaat van de belangrijkste vertegenwoordiger van de Europese gemeenschap is verlengd tot 2008. Het zou te vroeg zijn geweest om deze post nu al op te heffen. Ik ben het eens met het basisprincipe dat de burgers in Bosnië-Herzegovina zelf moeten kunnen beslissen over hun lot. Maar er zijn situaties waarin de internationale gemeenschap moet ingrijpen. Ik hoop dat de operatie ALTEA niet voortijdig is gereduceerd, want in deze gespannen situatie is hiervoor nog steeds een cruciale rol weggelegd. De oplossing van de situatie in Kosovo die voor dit jaar op de agenda staat, betekent een nieuwe beproeving, een nieuwe uitdaging. De Europese Unie moet ook in de toekomst haar ogen gericht houden op Bosnië-Herzegovina.
Димитър Стоянов, от името на групата ITS. – През 1878 г. Берлинският договор определи 30-годишен протекторат над Босна и Херцеговина като част от Австро-Унгария. След като този срок изтече, Австро-Унгария анексира Босна и Херцеговина. Според Парижкия мир, сложил край на Първата световна война, тези територии бяха прехвърлени в рамките на Югославия.
С тази кратка ретроспекция исках да ви кажа, че всички проблеми на Балканите се дължат на слепотата на Великите сили, които защитават собствените си интереси. Ние не можем да налагаме на суверенната босненска нация как да си изменя конституцията. Не можем пряко волята на народа да им налагаме чужд генерал-губернатор, който да насочва пътя на тази държава. Освен това, искам да ви напомня, че този доклад е за Босна и Херцеговина и насилието, което беше там преди десет години, беше и от двете страни. Не са само сърбите виновни. Имаше насилие и атентати от страна на босненците. Ние трябва да бъдем обективни и да виждаме всички страни на един конфликт, ако наистина искаме да направим разликата.
Olli Rehn, Commissie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik u bedanken voor het pertinente en verantwoordelijke debat en voor uw duidelijke steun aan het uitstekende verslag van mevrouw Pack. Ik wil u ook bedanken voor uw steun aan het beleid van de Commissie betreffende de Westelijke Balkan, dat gebaseerd is op de langetermijnverplichting om het Europese hervormingsproces in de landen in de regio te steunen. Ik ben blij dat dit beleid duidelijke steun heeft gekregen in de Europese Raad van december. De Europese Raad besloot de deuren van de Europese Unie open te houden voor de landen in Zuidoost-Europa. Zij kunnen toetreden mits zij eerst aan alle toetredingscriteria voldoen.
Bij mijn bezoek aan Sarajevo van morgen en vrijdag zal ik specifiek de zaken noemen die u in dit debat aan de orde heeft gesteld en die het Europees Parlement zelf benadrukt. De eenheid van Bosnië en Herzegovina is belangrijk voor het land om de weg naar de Europese Unie met succes te volgen, zoals in uw debat werd onderstreept. Wij hebben samenwerking in het hele politieke spectrum nodig. Dat is een waterdichte conclusie die wij in het algemeen kunnen trekken uit het succes van de kleine landen in de Europese Unie, en deze zal zeker ook voor Bosnië en Herzegovina gelden.
Het belangrijkste is nu dat de politieke leiders van Bosnië en Herzegovina hun verantwoordelijkheid nemen en de noodzakelijke hervormingen doorvoeren, zodat het land vooruitgang kan boeken op weg naar de Europese Unie en zijn burgers betere leefomstandigheden kan bieden.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
11. Toekomst van de Europese vliegtuigbouw (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over de verklaringen van de Raad en de Commissie betreffende de toekomst van de Europese vliegtuigbouw.
Peter Hintze, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, geachte afgevaardigden, het verheugt mij dat vandaag het thema “Toekomst van de Europese vliegtuigbouw” behandeld wordt. Deze bedrijfstak is een uitdrukking van de toekomstgerichtheid, de hoogwaardige technologie en het groeipotentieel van Europa en levert een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de doelen van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. Airbus is daarbij het project dat eruit springt. Airbus geeft concrete uiting aan een groots idee door de technologische capaciteiten van meerdere Europese naties te bundelen en een sterke luchtvaartonderneming te creëren, die zich op de wereldmarkt weet te handhaven. Airbus heeft een adembenemend succesverhaal geschreven. De vliegtuigen van Airbus - tot nu toe zijn er 4 600 afgeleverd - vertegenwoordigen de Europese hoogwaardige technologie op alle vliegvelden ter wereld. Airbus levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de Europese identiteit.
Airbus heeft echter ook ernstige problemen. In 2006 gingen succes en crisis bij Airbus hand in hand. Enerzijds was Airbus in dat jaar nummer één op de wereldmarkt, een indrukwekkend succes, maar anderzijds leed de onderneming onder een enorme winstdaling door de grote vertraging bij de oplevering van de A380, de nieuwe jumbojet. Er zijn ook problemen als gevolg van de zwakke dollar, want de Airbus wordt voor euro’s geproduceerd en voor dollars verkocht.
Ook de ontwikkelingsachterstand die de A350 XWB heeft opgelopen ten opzichte van het concurrerende Amerikaanse model, moet worden verkleind. De vliegtuigbouw staat immers voor een technologische revolutie: men gaat over van het metaaltijdperk naar het kunststoftijdperk. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan is men dat sneller gaan beseffen dan bij ons. De markt verlangt naar dat soort vliegtuigen.
Airbus wil nu kracht herwinnen. Airbus moet zijn concurrentievermogen vergroten en zijn toekomstcapaciteit zekerstellen. Een garantie voor de toekomst krijgt men alleen als men steeds weer nieuwe inspanningen doet, en als men bereid en in staat is tot innovatie. Bij Airbus is een herstructureringsproces ophanden dat, ondanks alle belangstelling van de politiek, een taak voor de onderneming zelf is. Daarbij zou het bestuur van Airbus er goed aan doen om in een intensieve dialoog met zijn medewerkers de noodzakelijke maatregelen uitvoerig te bespreken. Tenslotte zijn de medewerkers het belangrijkste kapitaal van een onderneming. Hun baanzekerheid kan beslist worden verhoogd als men sterke industriële partners verwerft, partners die eigen kapitaal en knowhow meebrengen en niet alleen het risico maar ook de kansen met Airbus delen. De beslissing daarover ligt echter enkel en alleen bij de onderneming zelf.
De politiek is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden. Zij moet ervoor zorgen dat er tussen de betrokken Europese naties sprake is van een eerlijk evenwicht wat betreft de mogelijkheden en verplichtingen inzake werkgelegenheid en technologische capaciteiten. Deze eerlijke verdeling van mogelijkheden en verplichtingen over de betrokken Europese naties lijkt te lukken.
Er is ook een aantal andere Europese projecten, zoals Augusta Westland, Eurofighter of Eurocopter, waarbij het eveneens gelukt is om met internationale samenwerking en gebruikmaking van de technologische capaciteiten van de afzonderlijke partners op de wereldmarkt concurrerende producten te ontwikkelen en te vervaardigen. Er is Europese samenwerking niet alleen op het niveau van de systeemproducenten, maar ook op dat van de toeleveraars, de fabrikanten van jetmotoren, zoals Thales, Diehl, Rolls Royce, MTU, Snecma, Alenia en anderen - om slechts een paar voorbeelden te noemen. Al deze ondernemingen en hun werknemers dragen ertoe bij dat de Europese luchtvaartindustrie in de steeds scherpere internationale concurrentie een goede positie inneemt.
Staat u mij toe tot slot het thema klimaatbescherming en milieuduurzaamheid ter sprake te brengen. Volgens mij hangt dit thema samen met het innovatievermogen van onze maatschappij. De Europese luchtvaartindustrie heeft de hieraan verbonden technologische uitdagingen reeds in 2000 opgepakt. In het rapport Vision 2020 hebben de industrie, de wetenschap en de politiek samen ambitieuze doelen en uitdagingen voor een duurzaam luchtverkeerssysteem gedefinieerd. Zo moeten in de periode tot 2020 het specifieke brandstofverbruik en de kooldioxide-uitstoot met 50 procent verlaagd worden, de specifieke stikstofuitstoot met 80 procent worden gereduceerd en het vliegtuiglawaai bij het landen en opstijgen worden gehalveerd.
Om deze ambitieuze doelen in nauwelijks meer dan een decennium te bereiken is een gemeenschappelijke inspanning van alle betrokken partijen noodzakelijk.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte afgevaardigden, de lucht- en ruimtevaartindustrie levert een cruciale bijdrage aan het behoud van de industriële en technologische capaciteiten van Europa op het gebied van verkeer, communicatie, aardobservatie, veiligheid en defensie. Alleen met een wereldwijd concurrerende lucht- en ruimtevaartindustrie kan Europa zijn economische en politieke doelen bereiken.
De Europese lucht- en ruimtevaartindustrie bekleedt in diverse belangrijke marktsegmenten een leidende positie. Haar aandeel aan de wereldmarkt bedraagt meer dan een derde. In 2005 - het laatste jaar waarover cijfers beschikbaar zijn - behaalde zij een omzet van 86 miljard euro en bood ze werk aan 457 000 mensen. Ondanks de recente moeilijkheden groeit de branche verder, speciaal op de markt voor grote vliegtuigen voor de burgerluchtvaart.
Airbus heeft het afgelopen jaar 434 nieuwe vliegtuigen opgeleverd, een record, zoals staatssecretaris Hintze reeds heeft benadrukt. Airbus heeft een orderportefeuille van meer dan 2 500 vliegtuigen - dat is werk voor meer dan vijf jaar. Bij de voorspelde groei van het personen- en luchtvaartverkeer met 5 procent per jaar en van het luchtvrachtvervoer van 6 procent per jaar zijn in de volgende twintig jaar meer dan 22 5000 nieuwe jumbojets nodig, met een gezamenlijke waarde van 2 biljoen euro volgens de huidige prijzen.
Toch heeft Airbus in de laatste weken en maanden voor grote krantenkoppen - van eigenlijk ongewenste aard - gezorgd. We lezen allen liever over grote marktsuccessen van Airbus dan over verliezen en ontslagen, maar de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie opereert op een wereldmarkt die door sterke concurrentie wordt gekenmerkt, en stuit in alle marktsegmenten op gevestigde concurrentie, zoals die van Boeing. Daarom moet de industrie permanent investeren en innoveren om met haar producten te beantwoorden aan de eisen van haar klanten. Airbus vormt een belangrijk deel van de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie. Ze is een waarlijk Europese onderneming, die momenteel werk biedt aan 57 000 eigen medewerkers en 30 000 externe medewerkers, en die producten en diensten betrekt van talrijke grote en kleine ondernemingen.
Airbus moet zich net als alle andere ondernemingen permanent aanpassen aan de veranderde omstandigheden en moet zijn procedures en structuren zo vormgeven dat het de door de markt verlangde producten op rendabele wijze kan produceren. Daar komt inderdaad als verzwarende factor bij dat Airbus zijn producten in dollars moet verkopen, terwijl het zijn uitgaven in de sterkere euro moet betalen. Daarom is het des te belangrijker voor Airbus dat het moeilijke ondernemingsbeslissingen op rationele wijze kan nemen en aldus zijn positie op de markt kan herstellen.
De beslissing van Airbus om ter verbetering van zijn efficiëntie een spaar- en herstructureringsprogramma door te voeren en enige van zijn activiteiten uit te besteden, zal helaas leiden tot personeelsinkrimping, wat weer leidt tot onzekerheid en tot de roep om politiek ingrijpen.
Weliswaar kunnen, noch moeten politici ingrijpen in beslissingen van ondernemingen om hun concurrentievermogen te herstellen - de politiek is niet verantwoordelijk voor managementbeslissingen van ondernemingen - maar er zijn mogelijkheden, en er is misschien zelfs een morele plicht, om ontslagen werknemers te helpen bij omscholing en het vinden van werk in andere ondernemingen, zo mogelijk in andere branches. De lidstaten kunnen daarvoor bijvoorbeeld een beroep doen op steun uit het Europees Sociaal Fonds
De Commissie stelt met tevredenheid vast dat Airbus al enige tijd vóór de thans plaatsvindende herstructurering de vertegenwoordigers van de werknemers betrokken heeft bij de daarvoor te nemen beslissingen. Hierbij moet speciaal worden benadrukt dat een volledige betrokkenheid van de Europese werknemersvertegenwoordigers werd gewaarborgd en dat ook de gevolgen van de herstructurering voor de onderaannemers uitvoerig zijn besproken.
Gezien de te verwachten groei - die vele andere bedrijfstakken jaloers maakt - is het voorts belangrijk dat thans stappen worden gezet om de langetermijnsuccessen van de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie te garanderen. Daar zullen wij allemaal baat bij hebben. Dat is een van de redenen waarom de Commissie optreedt waar zij kan, bijvoorbeeld door een Europees ruimtevaartprogramma op te stellen of een Europese markt voor militaire goederen en een gemeenschappelijk Europees luchtruim in het leven te roepen, om gunstige voorwaarden voor vrije concurrentie te kunnen garanderen.
Bovendien stelt de EU in haar zevende kaderprogramma voor onderzoek aanzienlijke middelen beschikbaar voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van luchtvaart en ruimteonderzoek. Alle ondernemingen die zich met dergelijk onderzoek bezighouden, worden opgeroepen om voorstellen voor projecten op basis van kostendeling in te dienen, die dan aan de hand van mededinging voor subsidie in aanmerking komen.
In dit verband wil ik graag wijzen op het eminente belang van het Joint Technology Initiative Clean Sky. Door dit initiatief zal de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie de uitdaging kunnen oppakken waarmee zij door het debat over de klimaatbescherming wordt geconfronteerd. Ik zou hier graag een duidelijk beroep willen doen op de Europese vliegtuigfabrikanten en luchtvaartmaatschappijen. Zij moeten heel goed oppassen dat hun imago niet in dezelfde mate wordt aangetast als dat van de automobielindustrie in Europa gedurende de laatste weken, door te laat op de eisen van onze tijd te reageren. Het is dringend noodzakelijk om juist op dit gebied modern en innovatief te zijn, aan onderzoek en ontwikkeling te doen, en de Europese Unie biedt daarvoor met Clean Sky een effectief en sterk platform aan.
Christine De Veyrac, namens de PPE-DE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, als wethouder van Toulouse heb ik de bedrijfsterreinen van Airbus meermaals bezocht. Ik heb er met eigen ogen kunnen vaststellen dat het herstructureringsplan van Airbus een test is, een ware beproeving voor elke betrokken werknemer. Om een uitweg uit deze crisis te vinden, moeten we de oorzaken ervan correct in kaart brengen.
Het lijdt geen twijfel dat deze situatie voor een deel kan worden toegeschreven aan de waardestijging van de euro en aan de vertraging die is opgelopen door productiefouten bij de A380. De voornaamste reden ligt echter in het feit dat het concern niet op industriële maar op intergouvernementele wijze werd geleid. Het is belangrijk dat we hieruit de juiste conclusies trekken voor de toekomst.
We weten allemaal dat Airbus niet geleden heeft onder te weinig interesse van de overheid voor het bedrijf. Integendeel, Airbus is net het slachtoffer geworden van politieke inmenging in zijn beleid. Als gevolg daarvan is het bedrijf eerder als een internationale organisatie dan als een geïntegreerd bedrijf beginnen te functioneren. Om de toekomst van Airbus veilig te stellen, is er een nieuwe aandeelhoudersovereenkomst nodig, waarin een belangrijkere rol voor de industriële aandeelhouders is weggelegd. Dat betekent dat de huidige aandeelhouders hun bedoelingen duidelijk kenbaar moeten maken. Willen ze aandeelhouder blijven, of moet Airbus op zoek gaan naar nieuwe financiële en industriële partners?
Bedoel ik hiermee dat de overheid zich niet langer voor deze kwestie hoeft te interesseren? Uiteraard niet! Ik ben uiterst tevreden dat Europa tot handelen is overgegaan. Commissaris Barrot en ook uzelf, mijnheer Verheugen, hebben immers te kennen gegeven dat de Europese Unie de inspanningen van Airbus zou steunen door haar communautaire onderzoeksprogramma’s verder uit te bouwen.
Ik zou het echter op prijs stellen, mijnheer de commissaris, indien u ons wat meer informatie kon geven over de omstandigheden waarin een beroep kan worden gedaan op het Europees Fonds voor aanpassing aan de mondialisering en op het Europees Sociaal Fonds ten voordele van de werknemers. Ook de lidstaten kunnen Airbus, en vooral zijn toeleveranciers, helpen door financiële middelen toe te kennen voor onderzoek en scholing van werknemers.
Er daarentegen van uitgaan dat Airbus gered zou kunnen worden door de participatie van een paar Franse regio’s - ik geloof dat hun deelname 0,6 procent van het kapitaal zou vertegenwoordigen - is volstrekt onrealistisch!
Ten slotte wil ik graag dat niemand uit het oog verliest dat Airbus, ondanks de moeilijkheden waarmee het bedrijf op dit moment wordt geconfronteerd, in het verleden talloze successen heeft geboekt. Ik heb vertrouwen in de toekomst van Airbus en in het succes van de A380 en de A350. In tijden van crisis en van nood moeten we het nationale eigenbelang het zwijgen opleggen en tonen dat we sterk en solidair zijn - sterkte door solidariteit.
Matthias Groote, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dit punt is op de agenda van vandaag gezet met de zeer neutrale titel 'Toekomst van de Europese vliegtuigbouw', maar waar het vandaag echt om draait is de crisis bij Airbus.
De directie heeft nu een saneringsplan opgesteld waarmee de gaten in de financiering gedicht moeten worden: het “Power 8”-plan. Dit plan voorziet in massaontslagen en het verkopen van fabrieken. Airbus is een parel aan de kroon van de Europese industrie. Het heeft hooggeschoolde werknemers, een goed gevulde orderportefeuille, fabrieken die op volle toeren draaien en goede producten. Het verkopen van fabrieken lijkt echter eerder op het tegendeel te duiden. Als men fabrieken verkoopt om de gaten in de begroting te dichten, geeft men daarmee het verkeerde signaal af. De ervaring leert - kijk naar BenQ in Duitsland - dat het verkopen van fabrieken meestal een langzame dood betekent voor een productieplaats en leidt tot de vernietiging van arbeidsplaatsen en knowhow.
Staatssecretaris Hintze, u bent de vertegenwoordiger van de Raad en de coördinator van de Duitse Bondsregering voor lucht- en ruimtevaart. Daarom verzoek ik u om u hard te maken voor het behoud van de productieplaatsen van Airbus in Europa en voor het niet uitvoeren van het saneringsconcept “Power 8”. De crisis bij Airbus en het wanbeleid van de directie mogen niet afgewenteld worden op de werknemers en ten koste gaan van Europa als industriële productieplaats.
Anne Laperrouze, namens de ALDE-Fractie. - (FR) In een poging om New York de loef af te steken heeft het stadsbestuur van Los Angeles Airbus onlangs gevraagd of het als eerste de Europese superjumbo mag verwelkomen. Dat bewijst dat er van de A380 veel wordt verwacht. En toch verkeert Airbus vandaag in crisis. Die is het gevolg van onbehoorlijk bestuur dat, zoals bekend, de oorzaak is van het besparings- en herstructureringsplan "Power 8".
De directie van Airbus moet lering trekken uit haar industriële wanbeheer, dat tot vertragingen bij de oplevering van het toestel heeft geleid. Het is de taak van de lidstaten om de toekomst van de Europese vliegtuigindustrie te verzekeren. Verder moeten de landen die aandeelhouder zijn, zich opnieuw over de duale organisatiestructuur buigen en een nieuwe aandeelhoudersovereenkomst sluiten, teneinde de bedrijfsvoering bij Airbus te verbeteren. Ze moeten bovendien solidair zijn, als ze erin willen slagen om de Europese vliegtuigbouw in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dit betekent onder meer dat er extra middelen moeten worden vrijgemaakt voor onderzoek en dat er overheidsopdrachten moeten worden geplaatst. Verder moeten er terug te betalen voorschotten worden toegekend om de noodzakelijke investeringen in de fabrieken mogelijk te maken. De lidstaten moeten bovendien een grotere deelname krijgen in het kapitaal. Met andere woorden: hier moet precies hetzelfde gebeuren als wat de Amerikaanse staat in het geval van Boeing heeft gedaan.
Voor de industrie zelf is het van cruciaal belang dat er met de vakbonden over "Power 8" onderhandeld wordt en dat daarbij rekening wordt gehouden met hun strategische argumenten. Hoe kunnen we immers akkoord gaan met de ongelijke werkverdeling tussen de Franse en de Duitse fabrieken, zoals in het plan wordt voorgesteld? Wie kan aanvaarden dat de capaciteit van de fabriek in Toulouse, waar op de twee productiestraten tot twintig vliegtuigen per maand kunnen worden geproduceerd, herleid zou worden tot veertien toestellen per maand, terwijl de overige exemplaren van de A320 in Hamburg van de band zouden rollen, waar geïnvesteerd moet worden in een nieuwe productiestraat? Hoe kunnen we ons neerleggen bij de gevolgen voor de werkgelegenheid bij de leveranciers en de toeleveringsbedrijven, evenals bij de economische impact voor de regio’s? Hoe moeten we aanvaarden dat er zoveel vakkennis en expertise verloren gaan wanneer de activiteiten van fabrieken worden verplaatst? Wie kan ermee akkoord gaan dat we innovatie en ontwikkeling aan anderen overlaten?
Dankzij een goed gevuld orderboek, met bestellingen voor 2 589 vliegtuigen, zijn de activiteiten van het bedrijf voor meerdere jaren verzekerd. Airbus zou deze crisis het hoofd moeten kunnen bieden door vliegtuigen van superieure kwaliteit te produceren. We hebben immers maar één doel: Airbus promoten als een Europees project dat in het teken staat van werkgelegenheid, innovatie en kwaliteit waar de hele wereld naar opkijkt, en dat wordt verwezenlijkt door Europese mannen en vrouwen.
Gérard Onesta, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, Airbus verkeert inderdaad in een crisis, maar het is een van te voren aangekondigde crisis. Ik woon zelf in Toulouse, niet ver van Airbus, en luid al jaren de noodklok, helaas tevergeefs. Sinds jaar en dag waarschuw ik voor de gekozen vertegenwoordigers, die hun taak van manager hebben opgegeven om de A380 te vereren, en die nu deel uitmaken van het koor van rouwklagers dat de resultaten van zijn eigen daden beweent.
Al jaren waarschuw ik voor bedrijfsleiders die elke band met de werkelijkheid hebben verloren. Herinnert u zich de heer Forgeat nog? Die man die ervandoor ging met koffers vol met miljoenen euro’s, en die perfect op de hoogte was van prijzen en levertermijnen? Mijnheer de commissaris, al jaren probeer ik de Commissie te waarschuwen. Zij heeft mijn voorstellen, onder meer om de vleugels van Airbus per luchtschip te transporteren, echter nooit gesteund.
De industriële crisis die ons vandaag treft, is in de eerste plaats een menselijk drama voor de werknemers van Airbus en voor zijn toeleveranciers. Ik ben er stellig van overtuigd dat er een grote toekomst is weggelegd voor de Europese vliegtuigbouw. Er kan geen sprake van zijn dat we de controle op het luchtruim aan Boeing en aan het Amerikaanse militair-industriële complex overlaten.
Er zijn volgens mij vijf voorwaarden waaraan moet worden voldaan om deze crisis te boven te komen. Ten eerste moet het product opnieuw de plaats krijgen die het toekomt, dus niet verheven boven de industriële logica en verheven boven de milieuwetten. Ten tweede moet Airbus met overheidsmiddelen worden geherkapitaliseerd. Ten derde is het van wezenlijk belang dat de organisatiestructuur van het bedrijf wordt herzien en dat er een einde wordt gemaakt aan de gemengde Frans-Duitse directie die elke vorm van vooruitgang in de weg staat - niet alleen bij Airbus, maar ook in dit Parlement. Ten vierde hebben we een gerationaliseerde industriële logica nodig, die verhindert dat de productie van één enkel vliegtuig nog langer over tientallen vestigingen wordt verspreid. Ten vijfde, en ten slotte, moet de sector van de luchtvaartelektronica, die zeer kwetsbaar is en aan hoge risico’s is blootgesteld, zijn productie diversifiëren. De sector zou zich in de toekomst kunnen toeleggen op andere transportmiddelen en energiebronnen.
Mijnheer de Voorzitter, Airbus is rijk, heel rijk zelfs, maar alleen aan talent, aan het talent van zijn werknemers. Laat ons er alstublieft voor zorgen dat deze rijkdom niet verloren gaat.
Jacky Henin, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, Airbus was de speerpuntindustrie die de ondergang van onze staalindustrie moest compenseren en ons het verlies van tienduizenden banen in de textielsector moest doen vergeten. Hetzelfde Airbus-bedrijf bevindt zich vandaag echter in een lastig parket, en maakt zich klaar om zijn werknemers en toeleveranciers de laan uit te sturen. Wat een topprestatie voor een bedrijf met een vol orderboek voor de komende zes jaar en met vier miljard euro in kas!
Airbus zou de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien als het niet aangetast was door de financiële kanker van het liberalisme. We weten allemaal, beste collega’s, dat werkgelegenheid en ontwikkeling moeilijk te combineren zijn met een beleid dat gericht is op een sterke euro en vooral met de honger naar dividenden van de private aandeelhouders, die de noodzakelijke investeringen in personeel en materiële hulpmiddelen aan banden proberen te leggen en meer vertrouwen hebben in financiers dan in de expertise van de werknemers.
Het staat als een paal boven water dat "Power 8" door tienduizend banen te schrappen en het aantal toeleveranciers door zes te delen de grootste rijkdom van Airbus in gevaar brengt: de knowhow van zijn personeel en het samenwerkingsverband met zijn toeleveringsbedrijven. Het plan "Power 8" zal Airbus, dat net dankzij deze samenwerking uitgegroeid is tot een goed lopend bedrijf, de doodsteek toebrengen door werknemers, vestigingen en nationaliteiten tegen elkaar op te zetten, iets waar het personeel zich terecht tegen verzet. "Power 8" geeft geen antwoord op de huidige en de toekomstige noden van het bedrijf en zou dus ingetrokken moeten worden. Als we willen dat Airbus de huidige crisis te boven komt, moeten we ervoor zorgen dat het bedrijf opnieuw voor het merendeel eigendom wordt van de staat en met overheidsfondsen wordt gefinancierd. Het is nu eenmaal een feit dat alleen de lidstaten in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor vliegtuigbouwprojecten van dergelijke omvang te dragen.
Bovendien moet de Commissie in de Wereldhandelsorganisatie een sterk pleidooi houden voor het systeem van terug te betalen voorschotten, aangezien dit de enige manier is om de A350 en de NSR te financieren. Ze moet er eveneens voor zorgen dat het bedrijf tegen een lage rentevoet leningen krijgt van de Europese Investeringsbank. Om de toekomst van de Europese luchtvaart te verzekeren moet er dringend een Europees Fonds voor onderzoek, werkgelegenheid en scholing in het leven worden geroepen. In de loop van de volgende tien jaar gaat 30 procent van het personeel van EADS met pensioen. We hebben dus behoefte aan een groots aanwervings- en scholingsplan om te voorkomen dat hun vakkennis verloren gaat. De vliegtuigbouwindustrie zal in de toekomst nog immense uitdagingen moeten oppakken, gaande van de revolutie van samengestelde materialen tot de teloorgang van aardolie. Het is onze plicht om de sector daarbij te helpen.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Paul Marie Coûteaux, namens de IND/DEM-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de kwestie EADS is een perfect voorbeeld van het naar onze mening gebrekkige concept van Europese integratie.
Het is verbluffend dat sommigen hier spottend beweren dat het concept van een op samenwerking gebaseerd Europa, zoals dat is voorgesteld door de voorstanders van nationale soevereiniteit, heeft gefaald. We stellen immers vast dat men, na de overname van Airbus door EADS, deze logica van samenwerking - die aan de basis lag van het grote succes van de eerste modellen van Airbus - vrijwel onmiddellijk heeft laten varen ten voordele van een op integratie gerichte aanpak. Dat laatste concept heeft door middel van privatiseringen, concentraties en fusies geleid tot het EADS dat we vandaag de dag kennen. Een van de eerste gevolgen van deze evolutie is dat het programma van Airbus - en daarmee ook de vele banen waar het bedrijf, vooral in Frankrijk, garant voor stond - ernstig gevaar lopen.
Frankrijk heeft er trouwens gewillig mee ingestemd om zijn Duitse partner te laten delen in niet alleen zijn expertise, die het in de loop der jaren en zelfs sinds het ontstaan van de luchtvaart heeft verzameld, maar ook de talrijke - publieke - investeringen in de sector. Dankzij deze investeringen kon Europa voorkomen dat de vliegtuigbouw werd gemonopoliseerd door twee oppermachtige giganten, het Amerikaanse bedrijf Boeing en het Russische bedrijf Tupolev.
Ik zou er kort op willen wijzen dat Duitsland zijn voortreffelijke kennis op het vlak van werktuigmachines niet met Frankrijk heeft gedeeld. Toch heeft de samenwerking tussen beide partners aanvankelijk positieve resultaten opgeleverd. Daar kwam echter verandering in toen de overheersende ideologie - die meer met vrijhandel dan met liberalisme te maken had - erin slaagde de mooiste industriële pareltjes te privatiseren, in het bijzonder in Frankrijk en voornamelijk in de lucht- en ruimtevaartindustrie. Dit gebeurde ten voordele van bedrijven waar Engels werd gesproken, die in Nederland waren gevestigd en onder het Nederlandse recht vielen. Plots begonnen er allerlei zaken mis te gaan. Als er dus iets gefaald heeft, dan is het wel de op integratie gerichte aanpak van EADS. Daar ben ik van overtuigd.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de voorzitter, wij bespreken hier vanavond twee kwesties, die wij niet door elkaar moeten halen. De eerste kwestie is het probleem van de werkloosheid. Dit is een probleem dat moet worden aangepakt door de lidstaten, met de noodzakelijke steun van de Unie en de verschillende sociale fondsen - zoals eerder al door de commissaris naar voren werd gebracht -, maar niet door een grotere betrokkenheid van de politiek bij de Europese vliegtuigbouw.
De andere kwestie is de toekomst van de Europese vliegtuigbouw. Als er een toekomst is, dan moet die worden gegrondvest op commerciële beslissingen en primaire marktvoorwaarden, en niet op politieke discussies in parlementen of regeringen. Juist door de betrokkenheid van een te groot aantal regeringen en parlementen en door de politisering worden problemen veroorzaakt en hinderpalen opgeworpen voor het besluitvormingsproces waarmee de mogelijkheden voor de Europese luchtmachtindustrie juist optimaal benut zouden kunnen worden.
Het is de taak van Airbus om de beste vliegtuigen ter wereld te bouwen en af te leveren, en niet om politieke beloftes, van welk land of welke regering dan ook, in te lossen. Ik denk dat er slechts één manier is om hieraan een positieve bijdrage te leveren. Wij zullen natuurlijk maximale steun verlenen op het gebied van onderzoek en wetenschap, maar we zullen ook garanderen dat we niet alleen een functionerende markt, maar ook een functionerende transatlantische markt realiseren, omdat dit cruciaal is. Zoals gezegd moeten wij ervoor zorgen dat de verantwoordelijkheid van de vliegtuigbouwindustrie en van Airbus berust bij het bedrijf en bij de directie ervan, om te voorkomen dat besluiteloosheid, complicaties en bureaucratische procedures tot nieuwe mislukkingen leiden. Mijns inziens moeten we ons richten op een nieuw succes en het bedrijf betere kansen geven door het zelfstandig te laten functioneren en het niet bij de politieke besluitvorming te betrekken.
Karin Jöns (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, een goed gevulde orderportefeuille en het feit dat Airbus zich met Boeing begeeft in een concurrentiestrijd om het mondiaal marktleiderschap pleiten voor de grote vakkundigheid van de werknemers en de mate waarin ze zich met het product vereenzelvigen. De werknemers zijn niet verantwoordelijk voor de gemaakte fouten: zij hebben goed werk geleverd en doen dat nog steeds.
Ook in de toekomst kan de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie niet zonder deze kennis uit Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Duitsland. Om vleugels voor hoogtechnologische vliegtuigen te kunnen ontwikkelen en monteren - zoals dat bij mij in Bremen gebeurt - moet je buitengewoon kundig zijn. Met een vliegtuig kan je immers niet zomaar wat aanrommelen.
We hebben hier te maken met zware managementfouten. De kortzichtigheid van duur betaalde managers mag er niet toe leiden dat productieplaatsen nu tegen elkaar worden uitgespeeld. Ook geeft het geen pas dat de beslissingen van Airbus noch aan de werknemers noch aan de Europese ondernemingsraad op plausibele wijze uitgelegd kunnen worden. Voor mij wordt hier eens te meer duidelijk dat de richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraden dringend herzien moet worden. Dat had al veel langer moeten gebeuren.
Mijnheer Hintze, ook u wil ik nog eens zeggen dat je de ontwikkelingstijd voor vliegtuigtechnologie niet zomaar naar believen kan inkorten. Als je je alleen door marketingaspecten laat leiden, wreekt zich dat op een verschrikkelijke manier.
Gabriele Zimmer (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega’s, hoe lang zullen Commissie en Raad het nog blijven pikken dat concernbesturen hun eigen falen compenseren door arbeidsplaatsen te schrappen? Zowel de Franse als de Duitse regering moeten tot actie gemaand worden. Ook nu zijn hun steunbetuigingen en verzet tegen het schrappen van arbeidsplaatsen halfslachtig. Hun doel is eerder om zelf goed over te komen dan een daadwerkelijke oplossing te vinden.
Daarom eisen wij dat “Power 8”, het zogenaamde saneringsplan, ingetrokken wordt. De Airbus-werknemers in Frankrijk en Duitsland mogen niet tegen elkaar worden uitgespeeld. Op zo’n belangrijk terrein als de lucht- en ruimtevaart moet naast de financiering uiteindelijk ook de controle door de overheid gegarandeerd worden.
De EU zou zich vol overtuiging in moeten zetten voor Airbus. Via de EIB zouden er leningen tegen lage rentepercentages verstrekt kunnen worden voor betere werkgelegenheid en scholing, en meer ontwikkeling en onderzoek. Wij zullen in elk geval de Europese actiedag van de werknemers en de lokale vakbonden ondersteunen die op 16 maart plaatsvindt en wij verklaren ons solidair met hun strijd.
Kader Arif (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik mijn steun willen betuigen aan alle werknemers van Airbus en zijn toeleveringsbedrijven, voor wie de aangekondigde ontslagen een bedreiging vormen. Zij draaien vandaag niet alleen op voor de misstappen van de directie en het bestuur, maar ook voor de fouten van ongeïnteresseerde aandeelhouders die financiële overwegingen hebben geplaatst boven de industriële belangen van het bedrijf. Ik ben er echter van overtuigd dat de solidariteit onder de werknemers in Europa hun de kracht zal geven om een herziening van het herstructureringsplan af te dwingen.
Deze kwestie brengt eveneens de tekortkomingen van de Europese sociale dialoog aan het licht. Blijkbaar zijn de vertegenwoordigers van de werknemers gewoonweg niet aanwezig in de besluitvormingsorganen. Hoewel Europa niet verantwoordelijk is voor de huidige situatie, verwachten we, gezien de reputatie van Airbus als paradepaardje en symbool van de Europese en wereldindustrie, toch een Europees antwoord. Europa zou luid en duidelijk ‘ja’ moeten zeggen tegen een nieuwe kapitaalinjectie in deze bedrijven door de overheid, ‘ja’ tegen terug te betalen voorschotten, ‘ja’ tegen kredieten voor onderzoek en ontwikkeling, ‘ja’ tegen een flexibele benadering van de moeilijkheden ten gevolge van de euro/dollar pariteit, ‘ja’ tegen een hervorming van de bedrijfsvoering en ‘ja’ tegen een herziening van de aandeelhoudersovereenkomsten. De Europese Investeringsbank moet ingrijpen en we moeten een beroep kunnen doen op het Fonds voor aanpassing aan de mondialisering. De toekomst van het bedrijf wordt op dit moment door de deskundigheid van de werknemers verzekerd. Laten we meewerken aan die toekomst door hen te steunen.
(Applaus)
Inés Ayala Sender (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil uiting geven aan onze grote bezorgdheid over de crisis waarin Airbus zich momenteel bevindt en aan onze solidariteit met de getroffen werknemers, die wij alle mogelijke steun dienen te geven.
Ook wil ik uiting geven aan de hoop die wij op het aanpassingsplan Power 8 gevestigd hebben. Dat plan is bedoeld om de onderneming weer op de rails te krijgen en het concurrentievermogen te herstellen van een Europees project dat altijd de toekomst van de industriële innovatie van de Europese Unie heeft vertegenwoordigd.
We bevelen ook aan om te leren van de managementfouten, de concurrentievervalsing en het geruzie tussen de verschillende landen. Het criterium van efficiënte bedrijfsvoering en innovatie op het allerhoogste niveau moeten voorrang krijgen boven achterhaalde politieke twisten.
Ook willen we tegen de werknemers van Airbus in heel Europa - waaronder die in Puerto Real, Getafe en Illescas - zeggen dat het Europees Parlement belooft samen te werken met de vakbonden en de directie om hun alle mogelijke hulp te geven en om hen aan te moedigen zichzelf iedere dag te overtreffen.
We vragen de Commissie en de Raad om hun krachten te bundelen en een duidelijke en duurzame oplossing voor hen te vinden.
Peter Hintze, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, dames en heren, ik heb dit debat met belangstelling gevolgd. Het gaat hier om een ernstig thema, dat draait om de vraag: hoe kunnen wij in Europa een sterke lucht- en ruimtevaartindustrie in stand houden? Uitgangspunt moet daarbij zijn dat de economie economie bedrijft en de politiek politiek. Dat onderscheid is belangrijk, wanneer we ons thema recht willen doen.
Verschillende sprekers hebben erop gewezen dat het Airbus momenteel voor de wind gaat, maar dat het anderzijds met problemen te kampen heeft. Dat klopt, maar we moeten ook een blik op de toekomst werpen. De Verenigde Staten hebben Europa lange tijd onderschat op het gebied van vliegtuigbouw, en nu zij hebben zij dat berouwd, omdat ze het concurrentievoordeel dat zij geruime tijd hadden hebben weggegooid. Nu moeten wij echter in Europa oppassen dat wij Azië niet onderschatten en ons hetzelfde overkomt. Dat betekent dat juist in tijden waarin de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie innovatief en financieel nog sterk staat, ze zich verder moet ontwikkelen, concurrentiekrachtig moet blijven en in staat moet zijn de huidige problemen aan te pakken. Die problemen vloeien voort uit de vertraging in de oplevering van de A380, uit de vertraging in de ontwikkeling van de A350 en uit de lage dollarkoers.
De onderneming moet beslissen was goed en fout is. Ik zou nooit op het idee komen, mevrouw de afgevaardigde, om te zeggen dat politici moeten voorschrijven hoelang de ontwikkelingstijd van een vliegtuig moet duren. Dat zou absurd zijn. Dat moet de onderneming zelf beslissen. Dat is een technische kwestie en een beslissing van de onderneming, maar absoluut geen politiek vraagstuk. Ik zou een onderneming ook nooit voorschrijven wat ze op de markt al dan niet aan moet bieden. Het is echter wel duidelijk dat als een onderneming de markt niet goed inschat en die inschatting niet continu toetst, ze in de problemen komt.
Omdat veel sprekers het over de werknemers hebben gehad, wil ik erop wijzen dat het bedrijf tegenover ons heeft verklaard dat het sociaal verantwoord af wil slanken, dat het geen naakte ontslagen voorziet en dat zich dit proces over meerdere jaren zal uitstrekken. Daar voeg ik aan toe dat het in het belang van Airbus zelf is om de nodige herstructurering grondig te bespreken met zijn hooggeschoolde werknemers.
De onderneming kan alleen winnen, als ze het project opvat als een project van directie en personeel samen, als ze naar een dialoog streeft en deze voortzet.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie deelt de zorg dat het voor de toekomst van de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie niet goed kan zijn dat er in de grootste onderneming in die sector arbeidsplaatsen geschrapt worden en dat daarmee vakkundigheid en ervaring verloren gaan. We hebben immers al gezegd dat de Commissie de instrumenten waar ze op Europees niveau over beschikt, in zal zetten om de betrokkenen te helpen om te gaan met de gevolgen van de herstructurering.
Wat hier gezegd is, klopt volledig: de problemen waar deze onderneming mee kampt, hebben echt helemaal niets te maken met de bekwaamheid van haar werknemers. Dat staat buiten kijf.
Afgezien van de maatregelen die we kunnen nemen, en ook zullen nemen, mocht dat nodig blijken, zetten we momenteel een beslissende stap om gelijke en billijke concurrentievoorwaarden te scheppen voor de Europese luchtvaartindustrie.
De Commissie zal op 22 maart bij de Wereldhandelsorganisatie een klacht tegen de VS indienen en op die manier proberen iets te doen aan de ongebreidelde subsidiëring van Boeing door de Amerikaanse staat, die in de miljarden begint te lopen. Ook dat is een belangrijk signaal, een signaal dat wij de toekomst van de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie veilig willen stellen.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
12. Vragenuur (vragen aan de Raad)
De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0012/2007).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad.
Vraag nr. 1 van Laima Liucija Andrikienė (H-0174/07):
Betreft: Voortzetting ratificatie EU-Grondwet
Een van de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap van de EU is de voortzetting van de ratificatieprocedure voor de EU-Grondwet.
Heeft het Duitse Voorzitterschap al een tijdschema uitgestippeld zodat de grondwet voor de volgende Europese verkiezingen van 2009 kan worden aangenomen?
Welke concrete stappen zal het Duitse Voorzitterschap nemen om zijn doel te bereiken en ervoor te zorgen dat de grondwet tijdig wordt geratificeerd?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, overeenkomstig het mandaat dat de Raad tijdens zijn vergadering in juni 2006 heeft gegeven, zal het Duitse voorzitterschap in het eerste semester van 2007 een verslag presenteren. De Europese Raad had verzocht in dit verslag de stand van zaken van het overleg over de Grondwet te evalueren en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen te schetsen.
Als onderdeel van het voorbereidend werk voor dit verslag heeft het voorzitterschap verkennende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van alle lidstaten. In de komende weken zal er op verschillende niveaus verder contact zijn. Omdat deze inspanningen nog steeds gaande zijn, is het voorzitterschap momenteel niet in staat aan te geven welke punten er eventueel in het verslag zullen komen te staan, en wil daar geenszins op vooruitlopen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Ik dank de vertegenwoordiger van de Raad voor zijn antwoord, maar ik vind zijn antwoord niet bevredigend, want dat is één van de prioriteiten van Duitsland. Ik heb een paar heel specifieke vragen gesteld en ik wil graag dat de Raad ingaat op het document dat vandaag wordt voorbereid (op zijn minst op de belangrijkste, essentiële punten).
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, ik kan in mijn antwoord alleen maar verwijzen naar de procedure. Wij hebben de opdracht gekregen om op basis van intensief overleg met alle lidstaten zo’n verslag op te stellen.
Dat proces is nog niet afgesloten. Het verslag wordt gepresenteerd tijdens de top in juni, en pas in juni van dit jaar wordt de laatste hand gelegd aan dit verslag. Als ik hier details prijs zou geven over de ideeën die wij in het verslag zouden kunnen opnemen, dan zou ik niet iedereen dezelfde kansen geven in dit proces. Ik kan alleen zeggen dat we tot juni door zullen gaan met het overleg en dan een omvattend verslag zullen presenteren. Uit dat verslag zal natuurlijk ook blijken welke verder stappen er mogelijk gezet kunnen worden. Maar daar moet de Europese Raad dan natuurlijk over beslissen.
De Voorzitter. - Dames en heren, er is punt dat ik mijns inziens meteen moet verduidelijken. Vijf collega’s hebben nu gevraagd een aanvullende vraag te mogen stellen. Ik heb zo’n honderd vragen aan de Raad, die niet allemaal beantwoord zullen worden, maar ik zal wel proberen zoveel mogelijk antwoorden te krijgen van de Raad. Daarom kan ik per vraag slechts twee afgevaardigden het woord geven, en ik zal daarbij uiteraard het gebruikelijke criterium hanteren van afwisseling tussen de fracties.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Ik dank u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, voor uw antwoord. Zelf was ik daar wel heel gelukkig mee, maar ik heb me bewust enigszins afzijdig gehouden.
U spreekt nu over een overlegproces, maar stemt u er dan, als onderdeel van dit overleg,– ook mee in om te luisteren naar degenen die menen dat een herziening van een grondwet of, sterker nog, een grondwettelijk verdrag, geen goed idee is? Wij zien uit naar uw verslag, maar vragen u wel onbevooroordeeld te zijn en niet bij voorbaat zowel bepaalde dingen uit te sluiten als in te sluiten. Kunt u hiermee instemmen, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Dit overlegproces verplicht ons om onze mening op heel brede leest te schoeien en alle voorstellen en verslagen te aanvaarden die we van de afzonderlijke lidstaten krijgen. De vraag is alleen wat we daarvan in ons allesomvattend verslag op zullen nemen. Dat kunnen we echter pas beslissen, als we een volledig overzicht hebben.
Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Bij de laatste Top van staatshoofden en regeringsleiders heeft Polen zijn ontevredenheid geuit over de besluitvormingsprocedure, uitgaande van het standpunt dat daarmee de belangen van Polen niet worden gediend. Er zijn ook landen die niet gelukkig zijn met de manier waarop de leden van de Commissie worden benoemd, en met het aantal commissarissen. Kan hiernaar worden gekeken, en zal dat van invloed zijn op verdere herzieningen en wijzigingen van de Grondwet?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Natuurlijk werken we liever in een kader van lidstaten die allemaal tevreden zijn, maar in de vraag waarop ik moest antwoorden ging het immers om overleg en om het verslag. We hebben namelijk een unaniem mandaat gekregen, en aan dat mandaat heeft volgens mijn informatie ook Polen meegewerkt. Er zijn geen problemen met het mandaat, noch staan er tegenstrijdigheden in.
Wij hopen dat we met het voor te leggen verslag met alle zevenentwintig lidstaten rond de tafel kunnen gaan zitten om de verdere stappen te bespreken die tot een aanvaardbaar constitutioneel proces moeten leiden.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 2 van Claude Moraes (H-0077/07):
Betreft: Vooruitgang met betrekking tot het kaderbesluit bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat
Welke vooruitgang kan de Raad melden met betrekking tot het kaderbesluit bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel voor een kaderbesluit inzake de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat behoort tot de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het Comité artikel 36 heeft dit instrument op basis van een Duits compromisvoorstel behandeld. Dat compromisvoorstel stoelde in grote mate op het Luxemburgse compromisvoorstel uit 2005, dat een grote meerderheid van delegaties beschouwde als een goede basis voor een akkoord over het kaderbesluit. Bovendien kwam dit onderwerp tijdens de lunch ter sprake in de marge van de Raadsbijeenkomst van 15 februari 2007 in Brussel. Het voorzitterschap is van plan om op basis van dat overleg een nieuwe tekst op te stellen en die tijdens de vergadering van 19 april 2007 aan de Raad voor te leggen.
Emine Bozkurt (PSE), ter vervanging van de auteur. - Dank u wel voor de beantwoording van de vraag. Ik wil toch graag van u het volgende weten. U zegt dat het op 17 april weer ter sprake zal komen, maar kunt u ook even een overzicht geven van de concrete stappen die we de komende drie maanden van het Duitse voorzitterschap kunnen verwachten? En als die niet te verwachten zijn, wat u denkt dat de overdracht van het dossier aan Portugal voor de vooruitgang zal betekenen?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik kan eigenlijk alleen herhalen dat de concrete stap die we op 19 april van plan zijn te zetten, namelijk het presenteren van een gewijzigde tekst van het kaderbesluit, een belangrijke stap vooruit is. Uit de tekst van dat kaderbesluit zal dan blijken wat de taken van de lidstaten zijn bij het opvoeren van de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Ik heb een vrij concrete vraag die in het kader van onze discussie over dit onderwerp gerezen is. Deze gaat over twee filosofieën die met elkaar botsen: enerzijds zijn er - zoals bij ons in Oostenrijk en ook bij u - wetten die bepaalde uitlatingen strafbaar stellen en aan de andere kant heb je het primaat van de vrijheid van meningsuiting, die in andere Europese landen boven dergelijke regelingen verheven is. Hoe staat de discussie in de Raad over dit onderwerp ervoor?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik geloof dat u gelijk heeft, geachte afgevaardigde. Men kan u geen ongelijk geven dat er sprake is van een moeilijk oplosbare tegenstelling tussen twee rechtsprincipes. In dat opzicht zal het kaderbesluit de afzonderlijke lidstaten veel speelruimte bieden en de mogelijkheid laten om hun concrete beslissingen steeds te treffen in overeenstemming met de rechtscultuur van het desbetreffende land.
In het kaderbesluit zullen bijvoorbeeld geen uitspraken worden gedaan omtrent afzonderlijke historische gebeurtenissen waarvan de ontkenning strafbaar gemaakt zou moeten worden. Dat is dan een zaak die elk land zelf moet beslissen. In het kaderbesluit moet echter wel gesteld worden dat het publiekelijk goedkeuren, ontkennen of bagatelliseren van volkenmoord, oorlogsmisdaden of misdaden tegen de menselijkheid strafbaar gesteld moet worden.
De vraag nu hoe in detail uitgewerkt en gemotiveerd moet worden wat zo’n strafbaar feit precies veroorzaakt en wat daar volgens de afzonderlijke lidstaten nog bij moet komen, zal zeker een zaak van de lidstaten blijven en in dit kaderbesluit niet in detail geregeld kunnen worden.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Ik probeer nog steeds een helder beeld te krijgen van de doelen die het Duitse voorzitterschap hoopt te bereiken. Tijdens het Luxemburgse voorzitterschap is het niet gelukt tot overeenstemming te komen. Begrijp ik het goed dat een poging zal worden gedaan op zijn minst de bestaande regels te harmoniseren met betrekking tot het verspreiden van racistische en xenofobische informatie, of gebeurt er iets anders?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Voor uw vraag naar wat wij van plan zijn, wil ik nogmaals verwijzen naar mijn antwoord van zojuist. Ik kan alleen maar herhalen dat het op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat gaat om de definitie van eerder abstracte feiten. Daarover moet in dit kaderbesluit overeenstemming bereikt worden. Ik wil niet nogmaals herhalen wat ik zojuist al zei: de gedetailleerde regels en beslissingen zullen een zaak van de lidstaten blijven.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 3 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0080/07):
Betreft: Leeftijdsgrens voor gewelddadige computerspelletjes
Welke onmiddellijke initiatieven denkt het Duitse voorzitterschap te nemen om het verschijnsel van de verspreiding van video's en computerspelletjes met een gewelddadige inhoud aan te pakken? Dit fenomeen verontrust immers geheel de Europese samenleving en de risico's ervan nemen toe omdat het zich almaar uitbreidt.
Is het voorzitterschap van oordeel dat het aanpakken van geweld en van de verspreiding van de middelen die ertoe aanzetten kan botsen met de regels van de vrije mededinging of van de vrijheid van meningsuiting?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Op hun informele bijeenkomst van 14 tot 16 januari in Dresden hebben de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken wat het punt gewelddadige video’s en computerspelletjes betreft afgesproken eerst een overzicht te zullen maken van de verschillende nationale regels op dit gebied. Die beoogde inventarisatie van de geldende nationale regelingen moet dienen als basis om beschermingsnormen, mogelijkheden tot optreden en sancties met elkaar te vergelijken en lidstaten bij te staan bij het verwezenlijken van het best mogelijke systeem.
Het voorzitterschap heeft sindsdien een vragenlijst uitgewerkt op basis waarvan de rechtspositie van media in de lidstaten die geweld verheerlijken - met name video- en computerspelletjes en films - geïnventariseerd moeten worden. De vragenlijst is breed opgezet en richt zich op de regelingen voor de bescherming van de jeugd. De vragen hebben betrekking op de algemene verbodsbepalingen in het strafrecht en in andere wetgeving, op verboden die specifiek bedoeld zijn om minderjarigen te beschermen en op systemen voor leeftijdskeuringen.
De vragenlijst zal zich ook bezighouden met het probleem in hoeverre het recht op vrije meningsuiting in de verschillende nationale rechtsstelsels gegarandeerd wordt. Tot slot zal de enquête zich toespitsen op de gewelddadige spelletjes die in de lidstaten verboden zijn en die in een aparte lijst opgenomen moeten worden. We willen de vragenlijst op korte termijn naar de lidstaten sturen en hun verzoeken hun antwoorden voor april terug te sturen. De evaluatie van de enquête aan het eind van het eerste semester van 2007 zou ertoe moeten bijdragen dat er verder vooruitgang wordt geboekt op weg naar het doel, te weten in heel de EU geldende beschermingsnormen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de vertegenwoordiger van de Raad voor zijn antwoord. Ik wens hem veel succes bij het vergaren van de antwoorden op de vragenlijst en ben blij met het korte tijdschema.
Mijn vraag gaat echter niet over leeftijdsgrenzen, zoals de voorzitter zei, maar over de band tussen een verbod en de interne markt. Ik kan mijn land als voorbeeld noemen, dat gokspelen heeft verboden en door het Europese Hof van Justitie is veroordeeld op grond van interne-marktoverwegingen. U stelt nu ook het vraagstuk van de vrije meningsuiting aan de orde, en ook dat vraagstuk zal een beletsel zijn voor het verbod.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, ik geloof dat u niet helemaal heeft begrepen wat wij willen doen. Wij willen komen tot een gemeenschappelijke EU-beschermingsnorm. Momenteel kan ik u alleen maar schetsen hoe we dat doen. Het komt er eigenlijk op neer dat we de beste praktijkvoorbeelden in kaart brengen. Tot nog toe hebben we in de EU inderdaad zeer uiteenlopende regelingen en wij willen er met onze vragenlijsten achterkomen wat hoe functioneert en welke ervaringen waarmee zijn opgedaan. Door gewoon te vergelijken en te kijken wat daarbij als gemeenschappelijke noemer uit de bus komt, kunnen we dan komen tot een gemeenschappelijke EU-beschermingsnorm.
Gezien de grote verschillen in de praktijken in de verschillende lidstaten zien wij eigenlijk geen andere verstandige optie dan eerst zo’n vragenlijst rond te sturen en dan op zoek te gaan naar de beste praktijkvoorbeelden.
Inger Segelström (PSE). - (SV) De auteur van de vraag wil dat er leeftijdsgrenzen komen voor die spelletjes. Er bestaat tegenwoordig een, gedeeltelijk door de EU gefinancierd kijkwijzersysteem. In mijn land, Zweden, zijn alle computerspelletjes voorzien van een leeftijdsgrens, dankzij samenwerking tussen de branche en de betrokken staten: + 3 jaar, + 7 jaar, + 12 jaar, + 16 jaar en + 18 jaar. Daarnaast zijn alle computerspelletjes voorzien van een inhoudsbeschrijving over discriminatie, drugs, enge en angstaanjagende elementen, grof taalgebruik, seks en naaktheid, en geweld. Er bestaat tegenwoordig een ontzettend goed systeem, en de EU werkt er, zoals gezegd, aan mee en financiert het. Ik zou graag willen dat de Raad en het Parlement zich hierin verdiepten, zodat we erover kunnen discussiëren wanneer het verslag over kinderen, waar de Commissie nu aan werkt, op de agenda geplaatst wordt.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) U hebt bijna in één klap de vragenlijst beantwoord en reclame gemaakt voor het Zweedse systeem. Dat mag natuurlijk. Die informatie onthouden we. Nu moeten we ons echter ook - dat zult u begrijpen - gaan bezighouden met de informatie over andere werkende en niet werkende systemen, voor we een besluit kunnen nemen over een slimme gemeenschappelijke aanpak voor de EU. Maar we zullen uw ervaringen met veel aandacht bekijken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat de vertaling van de titel van mijn vraag niet klopt. In mijn vraag gaat het niet om de leeftijdsgrenzen, maar over de band tussen het verbod en de interne-marktregels.
De Voorzitter. - Van deze verduidelijking zal uiteraard nota worden genomen.
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Ik wil graag weten of het mogelijk is een meldpunt op Europees niveau te creëren, waar we via elektronische weg zaken heen kunnen sturen die ons heel aanstootgevend lijken.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Zoals ik al zei, bevinden wij ons momenteel in een fase van inventarisering. Dus uw voorstel beschouw ik als een aanvulling op de vele voorbeelden die we momenteel verzamelen. Hartelijk dank daarvoor!
De Voorzitter. -
Vraag nr. 4 van Sarah Ludford (H-0083/07):
Betreft: Bestrijding van corruptie
Overeenkomstig artikel 9 van Kaderbesluit 2003/568/JBZ(1) van de Raad inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sector waren de lidstaten verplicht de Raad en de Commissie tegen juli 2005 de tekst mee te delen van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. Op basis van een aan de hand van deze gegevens opgesteld verslag en een door de Commissie verstrekte schriftelijke rapportage moest de Raad uiterlijk op 22 oktober 2005 nagaan in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hadden genomen om aan dit kaderbesluit te voldoen. Heeft de Raad deze beoordeling uitgevoerd?
Heeft hij met name volledige informatie over de omzetting van het kaderbesluit van 2003 in het recht van het Verenigd Koninkrijk ontvangen en waarom heeft het Verenigd Koninkrijk volgens hem geen vervolgingen met betrekking tot buitenlandse omkoping ingesteld? Hoe is het besluit van de regering van het Verenigd Koninkrijk van december 2006 om het onderzoek naar corruptie in het kader van het Al Yamamah-wapencontract van BAE Systems met Saoedi-Arabië volgens de Raad a) conform de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het EU-kaderbesluit, b) conform de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van de anticorruptieconventie van de OESO van 1997 en c) nuttig met betrekking tot de pogingen van de EU om corruptie in commerciële transacties overal ter wereld te elimineren?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) De Raad heeft het verslag van de Commissie over de omzetting van kaderbesluit 2003/568/JI inzake de bestrijding van omkoping in de privé-sector in het nationaal recht van de lidstaten nog niet ontvangen. Bijgevolg heeft de Raad nog niet kunnen bekijken of de lidstaten de bepalingen van dit kaderbesluit nageleefd hebben.
De Raad heeft wel informatie gekregen over de omzetting van het kaderbesluit van 2003 inzake omkoping in de privé-sector in de Britse wetgeving. Volgens artikel 9 van het kaderbesluit controleert de Raad in welke mate de lidstaten wetsbepalingen hebben uitgevaardigd voor de omzetting van dit kaderbesluit.
De Raad is echter niet verplicht te controleren op welke manier de lidstaten met de procedures omgaan. Het is ook niet de taak van de Raad te oordelen over de verplichtingen van de lidstaten in het kader van de OESO-overeenkomst waar de geachte afgevaardigde naar verwees.
Chris Davies (ALDE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Er wordt beweerd dat een Brits bedrijf, BAE Systems, steekpenningen heeft betaald om in Saoedi-Arabië een concurrentievoordeel te verkrijgen ten opzichte van andere Europese bedrijven op het gebied van defensie, en dat een onafhankelijk onderzoek naar dit gedrag door de Britse regering is stopgezet. Hiermee worden niet alleen talloze beginselen van de Europese Unie, maar ook de beleidsregels inzake mededinging geschonden. Heeft de Raad overwogen een beroep te doen op de Commissie om een inbreukprocedure tegen de Britse regering in te leiden, en zo nee, waarom niet? Wat is er voor nodig om de Raad zover te krijgen dat hij een van zijn eigen leden berispt?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, we moeten goed voor ogen houden welke rechten de Raad hier heeft. Voor zover wij informatie hebben gekregen, gaat het in het door u genoemde geval om BAE Systems en om de mogelijke omkoping van buitenlandse functionarissen. Dat is nu precies het terrein waarvoor geen regelgeving bestaat. Er bestaat regelgeving voor gevallen van omkoping in de privé-sector maar niet voor omkoping van functionarissen en zeker niet van buitenlandse functionarissen. In die zin is de Raad dus niet verplicht hier op te treden.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (DE) Mijnheer de Minister, ik zou u willen vragen of het voorzitterschap van de Raad de mening is toegedaan dat het misschien zinvol zou zijn om samen met de Europese Commissie nieuwe maatregelen uit te werken om de strijd tegen corruptie te versterken.
We weten dat de corruptie-index in de verschillende EU-landen heel uiteenlopend is, en het zou goed zijn als we samen een lager niveau zouden kunnen bereiken.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Paleckis, natuurlijk wil ook het huidige voorzitterschap van de Raad, net als zijn voorgangers, de strijd tegen corruptie, in welk land dan ook, versterken.
Maar ik had in het eerste deel van mijn antwoord gezegd dat we nog niet beschikken over het verslag van de Commissie over de omzetting van dit kaderbesluit. Ik geloof dat het goed is om dit verslag af te wachten en het daarna te bestuderen en analyseren. Dan kunnen we bekijken waar eventueel nog leemtes bestaan of op welk terrein nog gehandeld moet worden, en dan kunnen we op basis daarvan een besluit nemen. Ik geloof dat het verslag een belangrijk element is en dat het mogelijk zal zijn deze leemtes te ontdekken en dan op te treden.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 5 van Glenis Willmott (H-0084/07):
Betreft: Europees manifest tegen baarmoederhalskanker
Indienster wil graag de aandacht vestigen op de Europese week van de preventie van baarmoederhalskanker in januari en de publicatie van een manifest om baarmoederhalskanker te stoppen. Dit manifest omvat vier elementen.
Het eerste is dat er onophoudelijk moet worden gewerkt aan doeltreffende screeningprogramma's voor baarmoederhalskanker op basis van een geografisch gedefinieerde populatie, overeenkomstig de EU-richtsnoeren voor kwaliteitsgarantie bij screening op baarmoederhalskanker, alsmede aan professioneel georganiseerde publieke opvoedingsprogramma's op het gebied van gezondheid, om te garanderen dat alle vrouwen de diensten die hun ter beschikking staan, ten volle benutten.
Het tweede is dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten moet worden vergemakkelijkt, zodat de mondiale deskundigheid die in sommige lidstaten bestaat, uniform in de hele Europese Unie kan worden benut.
Het derde is dat onafhankelijk onderzoek op basis van een geografisch gedefinieerde populatie moet worden ondersteund, teneinde de meest geschikte manier te bepalen om de beschikbare nieuwe technologie in het kader van volksgezondheidsprogramma's toe te passen en zo de hoogst mogelijk efficiëntie bij de terugdringing van baarmoederhalskanker in de hele Europese Unie te waarborgen.
Het vierde is dat de essentiële rol van liefdadigheidsorganisaties, niet-gouvernementele organisaties en vrijwilligers met betrekking tot de voortdurende terugdringing van baarmoederhalskanker in de Europese Unie moet worden erkend en ondersteund.
Steunt het Duitse voorzitterschap dit manifest en zo ja, wat zal het ondernemen om voor de effectieve uitvoering ervan in de hele Europese Unie te zorgen?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik wil de geachte afgevaardigde bedanken voor het aankaarten van deze belangrijke vraag. Verder verwijs ik haar naar het antwoord van de Raad op de schriftelijke vraag E-2552/06 van Jolanta Dičkutė.
In de conclusies over de gezondheid van vrouwen van 2 juni 2006, die zijn gepubliceerd in het publicatieblad C 146 van 22 juni 2006, heeft de Raad erkend dat baarmoederhalskanker een ziekte is die enkel bij vrouwen voorkomt, wat ook gezegd wordt in de tekst van de verklaring. De Raad heeft benadrukt hoe belangrijk een specifieke aanpak is voor het omgaan met vrouwenziektes en heeft de Commissie gevraagd steun te verlenen aan de uitwisseling van informatie en ervaringen met betrekking tot goede praktijken in het kader van een gendergevoelige bevordering van de gezondheid.
De inzameling van gegevens en de uitwisseling van informatie en goede praktijken op het vlak van baarmoederhalskanker maken deel uit van de maatregelen die gefinancierd worden in het kader van het actieprogramma van de gemeenschap op het vlak van de volksgezondheid 2003-2008, waarover nu gesproken wordt. Het Duitse voorzitterschap is vastbesloten te ijveren voor een definitief akkoord tussen de Raad en het Europese Parlement, waardoor het programma vanaf 1 januari 2008 zeker kan worden omgezet.
Glenis Willmott (PSE). - (EN) Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad.
De Raad zal zich bewust zijn van het feit dat er nu een nieuw vaccin beschikbaar is waardoor duizenden vrouwen tegen baarmoederhalskanker beschermd kunnen worden. Uit schattingen blijkt dat er door dit vaccin ongeveer 32 000 gevallen van baarmoederhalskanker voorkomen kunnen worden.
Kan de Raad, gezien dit gegeven, het Parlement garanderen dat er in alle zevenentwintig lidstaten van de EU een zo breed mogelijk vaccinatieprogramma wordt geïmplementeerd, en kan de Raad ook garanderen dat er een omvangrijk scholings- en voorlichtingsprogramma zal worden geïmplementeerd om ervoor zorgen dat alle ouders zich volledig bewust zijn van de voordelen van een dergelijk programma
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) U hebt gelijk. Het klopt dat de goedkeuring van dit vaccin tegen humane papillomavirussen een belangrijke stap vooruit is in de preventie van baarmoederhalskanker. Met dit vaccin zou in 96 à 100 procent van de gevallen bescherming tegen baarmoederhalskanker kunnen worden geboden. Dit vaccin is echter nog nieuw en de ontwikkeling van mogelijke vaccinatie- en voorlichtingstrategieën staat nog in de kinderschoenen, zoals u zelf al zei. Daarom komt op dit vlak momenteel de uitwisseling van kennis en ervaring op de eerste plaats.
Toch zijn we ook van mening dat de bescherming aanzienlijk verbeterd kan worden met voorlichtingsmaatregelen en de omzetting van de relevante richtsnoeren voor vroegtijdige opsporing.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 6 van Bernd Posselt (H-0086/07):
Betreft: Toetredingsonderhandelingen met Kroatië
Hoe beoordeelt de Raad de huidige stand van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië, en welke vorderingen worden er dit jaar verwacht, zoals de opening en afsluiting van nieuwe hoofdstukken?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Posselt, in de conclusies van 11 december 2006 heeft de Raad erkend dat Kroatië vooruitgang heeft geboekt. De Raad benadrukte dat de onderhandelingen goed van start zijn gegaan en dat de eerste resultaten al bereikt werden. Tegelijkertijd stelde de Raad dat Kroatië op de ingeslagen weg moet voortgaan. Het tempo van de toetredingsonderhandelingen wordt bepaald door de vooruitgang van de kandidaat. Het voorzitterschap van de Raad verklaarde op de derde bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad op 6 maart ook al dat de Kroatische regering veel aandacht moet besteden aan de versnelling van de hervormingen op het gebied van justitie en het overheidsbestuur.
Wat de nog door Kroatië na te komen verplichtingen uit hoofde van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst betreft, heeft de Raad gewezen op overheidssteun en het aankopen van onroerend goed. De Raad is ook ingenomen met het feit dat Kroatië onbeperkt blijft samenwerken met het Internationaal Strafhof voor het voormalige Joegoslavië en benadrukt dat deze samenwerking verder gezet moet worden. Toch moet de vervolging en de veroordeling van oorlogsmisdadigers door de Kroatische justitie nog verbeterd worden. Bovendien moet Kroatië meer inspanningen leveren om tot goede betrekkingen met de buurlanden te komen. Daarbij horen ook de nodige inspanningen om open bilaterale kwesties op te lossen, met name grensgeschillen.
De Raad heeft de screening van 22 hoofdstukken uit de onderhandelingen al afgerond. Voor 7 hoofdstukken werden benchmarks vastgesteld die Kroatië moet naleven om de onderhandelingen te kunnen openen. Voor de overige 15 hoofdstukken werd Kroatië meteen gevraagd om op de toetredingsconferentie zijn onderhandelingspositie toe te lichten.
Wat de opening en sluiting van de hoofdstukken van de toetredingsonderhandelingen betreft, zijn twee hoofdstukken, namelijk wetenschap en onderzoek en onderwijs en cultuur, geopend en voorlopig gesloten. Drie andere hoofdstukken werden geopend, namelijk economisch en monetair Beleid, ondernemings- en industriebeleid en douane-unie. Bovendien is de onderhandelingspositie van beide partijen over hoofdstuk zeven bekend. Dit hoofdstuk betreft de bepalingen inzake intellectueel eigendom, en waarschijnlijk zal dit hoofdstuk binnenkort worden geopend. Kroatië heeft zijn onderhandelingspositie over vijf andere hoofdstukken aan de conferentie bekend gemaakt.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de fungerend voorzitter, als rapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten over de toetreding van Kroatië hoop ik dat wij de onderhandelingen vóór de volgende Europese verkiezingen kunnen afronden, zodat Kroatië dan hieraan kan deelnemen.
Ik wil met name vragen of de fungerend voorzitter het voor mogelijk houdt dat tijdens het Duitse voorzitterschap nog ongeveer acht hoofdstukken geopend worden, en of hij mij werkelijk kan verzekeren dat wij met Kroatië niet strenger omgaan dan met andere kandidaat-lidstaten. Het Parlement heeft soms de indruk dat we bij Kroatië proberen minder steken te laten vallen dan bij vorige uitbreidingen.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Posselt, u kunt in ieder geval ervan verzekerd zijn dat wij zeer rechtvaardig zullen omgaan met Kroatië. Wanneer u bijvoorbeeld kijkt naar de randvoorwaarden voor de onderhandelingen met Turkije, hebt u vanzelfsprekend gelijk dat het instrument van de onderhandelingen in de loop der tijden veranderd is; en wanneer u bijvoorbeeld kijkt naar de onlangs ingevoerde benchmarks, ziet u dat het kader en de instrumenten zich inderdaad verder hebben ontwikkeld.
Dit heeft echter niet speciaal betrekking op Kroatië, maar geldt vanzelfsprekend voor alle toekomstige toetredingsonderhandelingen, ook met de landen op de westelijke Balkan, die eveneens hopen dat de onderhandelingen ooit worden geopend. Wij passen dus niet een speciale wet toe op Kroatië, maar ontwikkelen de instrumenten voor de uitbreiding van Europa als geheel.
Wat het verzoek van de afgevaardigde om prognoses betreft, moet ik zeggen dat prognoses moeilijk zijn. Ik kan u slechts globaal zeggen dat wij Kroatië al met al een zeer consciëntieuze, zeer betrokken onderhandelingspartner vinden en dat wij proberen vaart te zetten achter de onderhandelingen, ondanks de uiteenlopende ideeën ten aanzien van het politieke kader of het tijdschema.
Ik heb melding gemaakt van de stand van de onderhandelingen, die zeer goed te noemen is. Wanneer u bedenkt dat Kroatië pas in 2003 het lidmaatschap heeft aangevraagd, in 2004 de status van kandidaat-lidstaat heeft gekregen en afgelopen oktober is begonnen met de onderhandelingen, dan is dat een verbazingwekkend snelle gang van zaken, ook vergeleken met de laatste onderhandelingen met de twaalf landen die intussen zijn toegetreden tot de EU. Wij gaan ervan uit dat beide partijen er belang bij hebben dit hoge tempo te handhaven.
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) De fungerend voorzitter heeft ook Turkije genoemd - hij maakte zelfs een rechtstreekse vergelijking. In dit geval hebben wij enkele hoofdstukken uitgesteld of besloten er geen meer te openen. Is de Raad van mening dat het onderhandelingsproces inderdaad in een ander tempo vordert, of is dit in feite slechts een formele maatregel, waarvan de effecten ooit voelbaar zullen worden?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Rack, zoals u weet, was er een specifieke reden voor de opschorting van de onderhandelingen over sommige hoofdstukken. Het is aan de Republiek Turkije om dit probleem op te lossen, zodat we het normale tempo weer kunnen oppakken.
Een ding staat vanzelfsprekend buiten kijf. Voor de onderhandelingsstrategie met Turkije gelden andere regels dan voor de andere tot nu toe gevoerde onderhandelingen - inclusief die welke nu parallel worden gevoerd -, omdat we een unaniem besluit moeten nemen over elk hoofdstuk dat geopend of gesloten wordt. Het besluit van oktober 2005 geeft alle lidstaten de mogelijkheid tijdens de onderhandelingen zelf een sterke, zelfs controlerende rol te vervullen. Dit was ook de basis voor de consensus om überhaupt te beginnen met onderhandelen. Turkije begrijpt dit ook, en heeft ingestemd met deze benadering en procedure.
We kunnen derhalve niet zeggen dat we Turkije onrechtvaardig behandelen. Op een andere wijze zouden we nu eenmaal geen consensus hebben kunnen bereiken. Beide partijen hebben die consensus goedgekeurd.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (DE) Zoals bekend maken regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden deel uit van het Europees beleid. De fungerend voorzitter heeft gezegd dat er enkele problemen zijn ten aanzien van de betrekkingen van Kroatië met andere landen, bijvoorbeeld grensgeschillen. Wie is er vanuit de optiek van de fungerend voorzitter meer debet aan het feit dat deze grensverdragen nog ondertekend moeten worden, Kroatië of zijn buurlanden?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer Paleckis, ik wil eigenlijk niemand de schuld in de schoenen schuiven. Dit beleid hebben we bij alle andere toetredingsprocessen gevoerd. Wij hebben altijd gezegd dat op grond van één van de criteria van Kopenhagen goede betrekkingen met de buurlanden onderhouden moeten worden. Een voorwaarde hiervoor is dat problemen met de buurlanden van een land opgelost moeten zijn. Zolang een land ons niet vraagt om op een of andere wijze tussen beide te komen, gaan wij ervan uit dat dat land probeert de problemen zelf op te lossen, omdat dit een voorwaarde is voor het uitbreidingsproces en voor het toetredingsproces in het algemeen. Wij moeten in dit stadium ten opzichte van Kroatië geen ander beleid voeren dan wij in het verleden hebben gevoerd ten opzichte van de twaalf andere landen, die allemaal op eigen verantwoording de problemen met hun buurlanden en ten aanzien van hun grenzen hebben opgelost. Dit geldt ook voor de Baltische staten, hoewel we daar thans helaas nog enkele bijkomende zaken moeten regelen. Deze goede gewoonte moeten we echter niet vaarwelzeggen.
De Voorzitter. - Aangezien de volgende vragen over een soortgelijk onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld.
Vraag nr. 7 van Sajjad Karim (H-0089/07):
Betreft: Zimbabwe
De door de EU tegen het regime van Robert Mugabe ingestelde sanctiemaatregelen verstrijken op 20 februari a.s.
In aansluiting op de in 2005 gelanceerde "Operatie Murambatsvina", waarbij over het gehele land honderdduizenden mensen die een onderkomen hadden gevonden in informele nederzettingen uit hun huizen zijn verdreven, heeft de Zimbabwaanse regering de VN herhaalde malen gehinderd in haar pogingen om noodonderkomens in te richten en heeft zij een aantal tot de kwetsbaarste bevolkingsgroepen behorende mensen herhaalde malen uit hun nederzettingen verdreven.
Kan de Raad, met het oog op deze ontwikkelingen en gelet op de goed gedocumenteerde mensenrechtenschendingen tegen opponenten van het Mugabe-regime garanderen dat de EU bereid is uiting te geven aan haar weigering om deze schendingen te accepteren door de sanctieregeling te verlengen?
Vraag nr. 8 van Eoin Ryan (H-0169/07):
Betreft: Betrekkingen EU-Zimbabwe
Kan de Raad mededelen welke maatregelen hij, tegen de achtergrond van de overduidelijke schending van de mensenrechten in het land, zal nemen tegen de regering van Zimbabwe? Is het de Raad bekend dat Zimbabwe aan de vooravond van een hongersnood staat en dat de regering van Zuid-Afrika de regering van Zimbabwe de afgelopen jaren zowel politiek als economisch heeft gesteund?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank dat ik deze vragen samen mag beantwoorden. Inderdaad horen zij uit de aard der zaak bij elkaar.
Ik wil het volgende antwoord geven. De Raad kan bevestigen dat de restrictieve maatregelen tegen de regering van Zimbabwe in hun huidige vorm worden gehandhaafd. Op 19 februari 2007 hebben wij deze met nog een jaar verlengd. De Raad heeft de situatie in Zimbabwe het afgelopen jaar nauwlettend gevolgd, maar heeft geen verbeteringen kunnen vaststellen ten aanzien van de criteria die hij als voorwaarde had gesteld voor de hervatting van de dialoog.
De Raad volgt de humanitaire en sociale situatie in Zimbabwe op de voet. Wij verlenen waar nodig humanitaire hulp, inclusief voedselhulp. De Raad schenkt speciale aandacht aan de mensenrechtensituatie in Zimbabwe. In september 2006 hebben wij naar aanleiding van gewelddadige aanvallen op demonstrerende vakbondsleden de regering van Zimbabwe in een verklaring opgeroepen, “de intimidatie en de aanvallen te staken en de mensenrechten en fundamentele vrijheiden van de burgers te respecteren“. In dit verband heeft de EU uitdrukkelijk gewezen op het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de rechten van volkeren, dat ook door Zimbabwe is ondertekend.
Het voorzitterschap heeft meteen met een verklaring gereageerd op het met geweld uiteendrijven op 11 maart 2007 van een vreedzame, door de kerk ondersteunde bijeenkomst in Harare, waarbij een deelnemer is gedood, meerdere deelnemers gewond zijn geraakt en vele zijn gearresteerd. Het voorzitterschap heeft zijn bezorgdheid tot uitdrukking gebracht over de criminalisering van deze vreedzame bijeenkomst door de Zimbabwaanse autoriteiten en erop aangedrongen dat de gearresteerden onmiddellijk worden vrijgelaten en toegang krijgen tot juridische bijstand en medische hulp.
Het staat buiten kijf dat de crisis in Zimbabwe nu al jaren lang negatieve economische en sociale gevolgen heeft voor de gehele regio. Wat de rol van Zuid-Afrika betreft, gaat de Raad ervan uit dat dit land de politieke, economische en sociale ontwikkelingen in Zimbabwe op de voet volgt en met de ter beschikking staande middelen werkt aan een oplossing voor dit probleem.
Fiona Hall (ALDE), ter vervanging van de auteur. - (EN) Mijnheer de voorzitter, wij zijn verheugd over de verlenging van de sanctiemaatregelen tegen Zimbabwe, maar gezien de veelvuldige schendingen van de mensenrechten, inclusief de recente mishandeling van Morgan Tsvangirai en zijn collega's, en gezien de mogelijkheid dat het huidige regime ook na de verkiezingen aan het einde van deze maand aanblijft, wil ik de Raad vragen hoe hij denkt te gaan reageren op de eis van de Afrikaanse Unie dat al haar lidstaten deelnemen aan de Top tussen de EU en Afrika, die in december in Lissabon gepland is?
Brian Crowley (UEN), ter vervanging van de auteur. - (EN) Ik dank u voor uw reactie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad.
Na de arrestatie van Morgan Tsvangirai jongstleden zondag, duurde het tot dinsdag - gisteren - eer hij voor een rechtbank werd geleid en een medische behandeling kreeg.
Wij zijn allemaal op de hoogte van de schendingen van de mensenrechten die hebben plaatsgevonden - aangezien ze de laatste paar maanden goed zijn vastgelegd -, maar dit regime heeft ook gevolgen voor de gewone bevolking: 3,5 miljoen vluchtelingen hebben Zimbabwe verlaten. Bovendien bedroeg de prijs van een brood afgelopen zaterdag 3000 Zimbabwaanse dollar en nu zelfs 9000 dollar. Het werkloosheidspercentage bedraagt tachtig procent. Wordt het niet hoog tijd dat de buurlanden, zoals Zuid-Afrika, een scherper standpunt innemen jegens Zimbabwe en het corrupte regime van Robert Mugabe?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Bedankt voor uw aanvullende vragen. Ik kan misschien het beste beginnen met het lot van oppositieleider Morgan Tsvangirai, aangezien dit brandend actueel is. Volgens de laatste informatie zijn de veertien gearresteerde maar ongedeerde mensen, zoals geëist, eerst voor de rechtbank verschenen en ondertussen weer naar huis gestuurd, omdat het gerecht blijkbaar inzag helemaal geen reden tot handelen te hebben.
Dat geldt nog niet voor Morgan Tsvangirai, die blijkbaar zwaar gewond werd. Volgens de laatste informatie heeft hij een schedelbreuk opgelopen en veel bloed verloren, en ligt hij op dit moment op de intensive care. Ook elf andere gevangenen werden gewond en konden om die reden niet verschijnen tijdens het verhoor voor de voorlopige hechtenis - om het modern uit te drukken. Hun lot is nog onduidelijk. We gaan er natuurlijk van uit dat ze - net als de andere ongedeerde mensen - vrijgelaten worden.
Ik wil hier nogmaals onderstrepen dat het voorzitterschap van de Raad uitdrukking gegeven heeft aan zijn grote bezorgdheid over deze mishandelingen en de zware verwondingen van leidende oppositieleden: “Het voorzitterschap onderstreept opnieuw de verantwoordelijkheid van de Zimbabwaanse regering voor de veiligheid en ongedeerdheid van de gevangenen. Het voorzitterschap zal de gebeurtenissen in Zimbabwe voorts aandachtig blijven volgen.” We zijn dus vastbesloten om, met het oog op deze dramatische ontwikkelingen, hier verder actief te blijven.
In dat verband wil ik nog twee andere punten aanstippen. Het eerste gaat inderdaad over de houding van de andere Afrikaanse landen. Natuurlijk hebben ook zij informatie over het regime van Mugabe, en men beseft ook goed dat deze dramatische ontwikkeling in Zimbabwe - met 80 procent werkloosheid en een inflatie van meer dan 5000 procent - een gevaarlijke invloed op de hele regio heeft.
Juist echter omdat deze ontwikkeling zo gevaarlijk is, reageren de landen op een heel uiteenlopende wijze. Er is geen eensgezinde reactie van de gemeenschap van Afrikaanse staten. Zuid-Afrika bijvoorbeeld ondervindt zeer zeker invloed van deze kwestie en blijft vasthouden aan een stille diplomatie om zo een breuk tussen de landen - en zeker met een zo belangrijk buurland - te vermijden. Daarbij komen natuurlijk ook economische belangen kijken.
We merken ook dat het hier gaat om een wederkerig proces. Hoe sterker de internationale druk en de veroordeling van het regime van Mugabe in Zimbabwe, des te terughoudender worden de Afrikaanse landen en des te meer beoefenen ze iets wat ze zelf misschien Afrikaanse solidariteit noemen. We moeten daar eenvoudigweg notie van nemen en proberen op een intelligente manier met die situatie om te gaan. Dat brengt me tot de andere aanvullende vraag over de voorbereiding op de voor december geplande EU-Afrika-top in Lissabon.
Op dit moment - en dat beschouwen wij als de belangrijkste opdracht voor ons voorzitterschap van de Raad - staat de inhoudelijke voorbereiding van die belangrijke top op de voorgrond. Er zijn namelijk nog enkele andere moeilijke Afrikaanse thema’s, die dit jaar vast en zeker ook nog onze aandacht zullen opeisen. Daarom zijn we van mening dat we in dit eerste halfjaar vooral moeten zorgen voor een substantiële, inhoudelijke voorbereiding op deze Afrika-top.
De beslissing over wie voor de top uitgenodigd wordt, zal aanzienlijk later dit jaar vallen. Daarom zullen we de ontwikkelingen in Zimbabwe heel aandachtig volgen. Een beslissing echter over wie eigenlijk moet uitgenodigd worden, is tot nu toe niet genomen. Daarom kan ik op dit moment nog geen antwoord geven op die vraag.
Jim Allister (NI). - (EN) Mijnheer de minister, ik denk dat wij de verlenging van de sancties tegen Zimbabwe allemaal toejuichen, maar het is duidelijk dat er veel meer moet gebeuren, zeker gezien de buitensporige schendingen van de mensenrechten die met het optreden tegen de oppositie vorige week werden begaan. Is de Raad van plan om in het bijzonder een zo groot mogelijke druk uit te oefenen op de buurlanden van Zimbabwe? Spelen zij in deze kwestie geen sleutelrol? U spreekt eufemistisch over de stille diplomatie van Zuid-Afrika, maar is de kwestie eerlijk gezegd niet veeleer zo dat Zuid-Afrika jarenlang dit regime heeft gesteund en dat u in uw reactie jegens Zuid-Afrika tot nu toe veel te terughoudend bent geweest, en dat er nu echt druk moet worden uitgeoefend?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Ik heb dat thema zonet vrij uitvoerig behandeld, zij het dan in een eerder beschrijvende vorm. Ik heb namelijk uiteengezet in welke situatie we ons in Afrika bevinden, vooral ook binnen de SADC (Southern African Development Community), die bevoegd is in die regio. Met de SADC voeren we daarover een dialoog en we zullen die ook voortzetten. Uit ervaring weten we echter dat een mechanische verhoging van de druk er niet toe leidt dat de Afrikaanse landen anders met Zimbabwe omgaan; het omgekeerde is bijna het geval, namelijk dat reflexen van Afrikaanse solidariteit de kop opsteken.
Tot nu toe hebben we nog geen antwoord op de vraag hoe we daarmee moeten omgaan, maar we zullen vanzelfsprekend onze intensieve dialoog met de SADC-landen, en natuurlijk ook met Zuid-Afrika, voortzetten. We weten nog niet eens wat de reactie op deze nieuwe gebeurtenissen is. Op de achtergrond speelt ook de aankondiging van Mugabe om zich eventueel nog eens kandidaat te stellen. Vanuit Afrikaanse hoek ontbreekt het ons nog aan antwoorden daarop, en die zullen heel belangrijk zijn om te beslissen hoe we op dat feit moeten reageren.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 9 van Dimitrios Papadimoulis (H-0090/07):
Betreft: Artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht
In de rouwstoet bij de begrafenis van de Armeense journalist Hrant Dink (Istanbul 23.1.2007), werd door de duizenden betogers die met de baar van de vermoorde journalist meeliepen, geroepen om afschaffing van Artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, waarbij de "openbare belastering van de Turkse identiteit" strafbaar wordt gesteld. Alle druk die tot dusver is uitgeoefend heeft niet kunnen leiden tot wijziging van dat artikel.
Is de Raad het ermee eens dat vervolging wegens overtreding van dit artikel, naast de andere consequenties hiervan, de beschuldigden ook nog tot doelwit maakt, zoals de recente moord op Hrant Dink heeft laten zien? Welke onverwijlde maatregelen denkt de Raad te nemen om te bereiken dat artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht wordt gewijzigd?
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) De Europese Unie heeft onverwijld gereageerd op het tragische nieuws van de moord op Hrant Dink. Het voorzitterschap heeft in zijn verklaring zijn overtuiging uitgedrukt dat de Turkse autoriteiten de verantwoordelijken voor deze afschuwelijke moord zo snel mogelijk zullen identificeren en arresteren, en dat Turkije zijn weg naar een volledige realisatie van de vrijheid van meningsuiting vastberaden zal voortzetten.
Zoals de indiener van deze vraag weet, heeft de Raad herhaaldelijk beklemtoond hoeveel belang hij aan de kwestie van de vrijheid van meningsuiting hecht. Er zijn voortdurende en verdere inspanningen nodig opdat de vrije meningsuiting in Turkije gewaarborgd kan worden in overeenstemming met het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en met de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
De speciale kwestie van artikel 301 van het Turkse strafwetboek en van andere, vaag geformuleerde artikelen is door de EU systematisch op alle niveaus, in het kader van het lopende hervormingsproces in Turkije, ter sprake gebracht.
Op de laatste bijeenkomst van de Associatieraad EU-Turkije heeft de EU duidelijk gesteld dat Turkije de vaag geformuleerde artikelen volgens de desbetreffende EU-normen moet wijzigen, als men wil dat rechters en openbare aanklagers zich houden aan een restrictieve interpretatie van die bepalingen. We verwachten dat de tragische moord op Hrant Dink een keerpunt zal zijn en gepaard zal gaan met substantiële veranderingen van het strafwetboek.
Overigens kan de auteur van de vraag er zeker van zijn dat de Unie de ontwikkeling op dit gebied ook in de toekomst aandachtig zal volgen, en indien nodig op alle niveaus ter sprake zal brengen. Vorderingen op dat fundamentele vlak zijn van het allergrootste belang voor het algemene verloop van de toetredingsonderhandelingen.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL), ter vervanging van de auteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde u mededelen dat de openbare aanklager gisteren vervolging heeft ingesteld wegens belediging van het erfgoed van Atatürk, tegen Attila Giaïla, professor politieke wetenschappen, die verdreven is van de Gazi universiteit van Ankara, omdat hij het kemalisme als een regressieve ideologie betitelde. Het is duidelijk dat met het proces de aangeklaagden met de vinger worden gewezen. Zo werd ook Dink vrijgesproken door de rechtbank, maar dat belette fanatici niet om hem te vermoorden. Daarom mag de Raad niet wachten op de besluiten van de rechtbank alvorens aan te dringen op een wijziging van het Turks strafrecht.
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, u zult wellicht begrijpen dat ik hier nu niet gedetailleerd kan ingaan op een gebeurtenis van gisteren. Door uw opmerkingen wordt echter jammer genoeg bevestigd dat wat ik hier uit de doeken gedaan heb, nog steeds onontbeerlijk is. Het is absoluut noodzakelijk om op alle niveaus - en ik heb gezegd dat we dat ook doen - deze dialoog te voeren, maar ook om druk uit te oefenen op Turkije en Turkije ertoe aan te zetten zijn normen en wetgeving aan de Europese normen aan te passen.
Dat is doorslaggevend voor het welslagen van de toetredingsonderhandelingen. Dat is op dit moment de belangrijkste hefboom waarover de Raad beschikt, en we maken er gebruik van.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met aandacht geluisterd naar het antwoord van de vertegenwoordiger van het voorzitterschap aan collega Papadimoulis. Ik vrees dat wij het probleem beperken tot enkel en alleen het tragische voorval van de moord op Hrant Dink. Mijns inziens moeten de Europese Unie en de lidstaten - en hier moet het Duits voorzitterschap een rol spelen - allemaal tezamen, mijnheer de Voorzitter, voor ogen houden dat door de ontwikkeling van het nationalistische klimaat in Turkije een gevaarlijke dimensie ontstaat.
Uitgaande van het gebied van Trapezounta
Gernot Erler, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Geachte afgevaardigde, wat u zei, illustreert eens te meer het probleem van de vage Turkse wetgeving. Het gaat daarbij niet enkel om paragraaf 301 van het Turkse strafwetboek, maar eveneens om de antiterreurwetten. Die vaagheid is niet enkel een juridisch, maar ook een politiek probleem, want deze wetten kunnen plots anders toegepast worden, afhankelijk van de stemming, van de politieke ontwikkeling. Daarom dringen we er tijdens onze contacten met Turkse collega’s op aan dat er juist daar wijzigingen doorgevoerd worden, opdat het vertrouwen in het recht groeit en aan de rechtszekerheid van de mensen niet wordt getornd als er opschudding heerst of zich bepaalde tendensen in de Turkse politiek voordoen. Dat is ons belangrijk streefdoel. U mag erop vertrouwen dat we heel geëngageerd aan dat streefdoel zullen verder werken.
De Voorzitter. - De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Hiermee is het vragenuur beëindigd.
(De vergadering wordt om 19.05 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
13. Benoeming in interparlementaire delegaties (voorstel van de Conferentie van voorzitters): zie notulen
14. Hepatitis C (schriftelijke verklaring): zie notulen
15. Hervorming van de beleidsinstrumenten van de EU op handelsgebied (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0002/2007) van Enrique Barón Crespo, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie over het Groenboek van de Commissie en openbare raadpleging over mogelijke hervorming van de beleidsinstrumenten van de EU op handelsgebied.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE), ter vervanging van de auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben om dit debat verzocht om meer inzicht te krijgen in de achtergrond en het doel van het Groenboek dat op 6 december 2006 door de Commissie is aangenomen.
Met dit Groenboek wil de Commissie het debat stimuleren over het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten in Europa, te weten antisubsidie-, antidumping- en vrijwaringsmaatregelen. Ik vind dat een prijzenswaardig initiatief en ik ben ervan overtuigd dat het hier om een waardevol debat gaat. Er moet veel meer gepraat worden over het handelsbeleid en over de keuzes van de Europese Commissie en de Raad: wij moeten ervoor zorgen dat alle besluiten, voordat zij worden bekrachtigd, eerst adequaat door dit Parlement zijn besproken. Wij moeten dit Parlement meer bevoegdheden geven en zorgen dat het handelsbeleid onderworpen wordt aan een kritische Parlementaire toetsing.
Wij leven op dit moment in een tijd die door velen als een soort crisisperiode wordt aangeduid. Wij leven in een tijd waarin Europeanen zichzelf de vraag stellen: Waar staat Europa eigenlijk voor en waarom hebben wij überhaupt zo’n gecompliceerd iets als de Europese Unie nodig? Wanneer dergelijke legitieme twijfels worden geuit, is de rol van een verenigd Europa in een globaliserende wereld een van de cruciale factoren waarop gewezen moet worden. Dat geldt ook voor de betekenis die gehecht moet worden aan het feit dat de belangen van vijfhonderd miljoen burgers in alle onderhandelingen met andere handelspartners op de wereldmarkt door één enkele stem vertegenwoordigd en beschermd kunnen worden.
De wereldhandel en de invloed ervan op de levens van onze burgers en op de toekomst van onze kleine, middelgrote en grote ondernemingen spelen een belangrijke rol bij de angsten en twijfels bij veel mensen over iets wat doorgaans als “globalisering” wordt aangeduid. Hoewel velen onder ons van mening zijn dat een deel van de kritiek niet veel meer is dan goedkope demagogie, moeten wij deze twijfels wel degelijk serieus nemen. Wij moeten ons verzetten tegen een puur deterministische benadering over de wijze waarop deze nieuwe wereld zich ontwikkelt en over de manier waarop de handel functioneert en rijkdom en armoede worden verdeeld.
Europeanen die hun baan verliezen omdat hun bedrijf zich in het oosten gaat vestigen om meer winst te kunnen maken, zitten niet te wachten op de simpele boodschap dat de tijden veranderd zijn en dat zij de vooruitgang niet tegen mogen houden. Zij willen weten wat er aan de hand is. Hun stem moet gehoord worden door degenen die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming.
Wij mogen niet uit het oog verliezen dat er meer dan één recept is voor economische groei en handelsontwikkeling. Het is een kwestie van beleidskeuzes of de toekomst van Europa toebehoort aan de enorme detailhandelsconcerns en importeurs of dat wij erin slagen om een model in stand te houden dat overeenstemt met onze meest essentiële sociale en ecologische uitgangspunten.
Ons sterke geloof in een vrije handel is uitstekend te rijmen met het noodzakelijke streven naar gelijke mededingingsomstandigheden, het zogeheten level playing field. Zelfs de meest vredelievende landen in de wereld – en Europa hoort daarbij – weten dat een ondubbelzinnige keuze voor vrede niet noodzakelijkerwijs betekent dat alle legers afgeschaft kunnen worden en alle defensiemiddelen vernietigd moeten worden.
Wij omarmen dan ook de grote voordelen die de vrije handel in onze open wereld biedt en wij omarmen eveneens een rechtvaardige uitvoering van de regels waarop deze mondiale handel gebaseerd is.
Wij verwelkomen het Groenboek omdat hierdoor de mogelijkheid wordt geboden om een debat over deze kwestie in gang te zetten. De tekst van het Groenboek en de vragen die daarin worden opgeworpen, kondigen eigenlijk al aan dat er iets ondernomen moet worden om het huidige communautaire stelsel voor de handelsbescherming te wijzigen.
Dit zou kunnen kloppen. Uit de recente schoenenzaak is gebleken dat het risico op impasses groot is. Van dergelijk situaties trekt niemand profijt. Er is hier ook niemand die met oogkleppen op een inefficiënte Europese productie wil verdedigen of een protectionistische aanpak wil ondersteunen van deze uiterst gevoelige kwestie. Indien wij deze kwestie effectiever en transparanter willen aanpakken, kan een hervorming van onze handelsbeschermingsinstrumenten daaraan een bijdrage leveren.
Het Groenboek kan hiervoor een goed beginpunt vormen, mits er op adequate wijze rekening wordt gehouden met de visie van alle belanghebbenden en indien de Commissie en de Raad zich niet verschansen achter vooropgezette ideologische standpunten. Het besluitvormingsproces kan ook verbeterd worden. Wij moeten zorgen dat de lidstaten besluiten nemen op basis van goed gefundeerd onderzoek door onafhankelijke communautaire instanties en niet op basis van nationale belangen, of zo u wilt, nationaal egoïsme.
Daarom is het belangrijk dat wij onze handelsbeschermingsinstrumenten niet verzwakken, maar juist verbeteren en versterken. Daarnaast kan er gebruik worden gemaakt van een innovatieve benadering ten aanzien van de minder traditionele bedreigingen voor een evenwichtige en vrije wereldhandel. Ook praktijken als de zogeheten sociale en ecologische dumping dienen aan de orde te worden gesteld. Indien noodzakelijk dient serieus overwogen te worden of wij, in het belang van de Gemeenschap, nieuwe maatregelen moeten ontwikkelen om dergelijke praktijken aan te pakken.
Dan kom ik nu bij de vragen waarop ik graag vanavond een antwoord zou krijgen van de heer Mandelson. In de eerste plaats zijn de Doha-onderhandelingen opnieuw begonnen en ik hoop van ganser harte dat deze resultaat zullen opleveren. Zou het in dat verband niet beter zijn om te wachten tot de multilaterale onderhandelingen succesvol zijn afgerond voordat de Doha-ronde weer in gang wordt gezet, omdat hierdoor onze positie verzwakt zou kunnen worden?
Kan de heer Mandelson in de tweede plaats uitleggen waarom zijn diensten al een behoorlijk aantal dubieuze vernieuwingen uit het Groenboek toepassen terwijl de openbare raadpleging nog niet eens is afgerond en een en ander ook nog niet aan de Raad of aan dit Parlement is voorgelegd?
In de derde plaats voorziet het nieuwe handelsbeschermingsstelsel zoals dat door de Commissie wordt voorgesteld, in een rol voor alle mogelijke belanghebbende partijen, inclusief de partijen die niet betrokken zijn bij de productie van goederen die onder de werkingssfeer van het onderzoek vallen. Vindt u niet dat het tijd wordt dat ook vakbonden een klacht kunnen indienen, zoals dat ook mogelijk is op basis van de antidumpingovereenkomst van de WTO?
Ik wil besluiten met het formele verzoek aan de heer Mandelson om ons de verzekering te geven dat het Europees Parlement gedurende alle fasen van het proces op de hoogte zal worden gehouden en dat er tijdens de bespreking van deze uiterst gevoelige kwestie terdege rekening zal worden gehouden met de standpunten van de afgevaardigden.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet dat ik ooit in enig Parlement waar ik fungerend voorzitter was, gevraagd ben om op een openingsvraag of een speech te reageren waarmee ik het zo hartgrondig mee eens ben als de speech die ik zojuist heb gehoord. Wat betreft de beschrijving van de geest, het doel en de context van het Groenboek, moet ik zeggen dat de geachte afgevaardigde onze activiteiten op alle punten zeer accuraat en goed heeft omschreven.
Het enige aspect waar ik het niet helemaal met hem eens ben, heeft betrekking op de vraag waarom onze diensten – van het DG Handel – al nieuwe regels toepassen voordat deze herziening is afgerond. Ik heb absoluut geen idee aan welke voorbeelden of kwesties hij refereert en ik zou daar graag meer over horen, omdat mij geen enkel voorbeeld bekend is.
Op 29 mei vorig jaar heb ik het Europees Parlement meegedeeld dat het noodzakelijk was om onze handelsbeschermingsinstrumenten te herzien. Ik ben blij dat ik u hier vandaag weer op de hoogte kan brengen van de laatste stand van zaken. Wij naderen thans het einde van de openbare raadpleging die in december in gang is gezet. Via die raadpleging is getracht om inzicht te krijgen in de standpunten van de lidstaten, het bedrijfsleven, NGO’s, individuele burgers en uiteraard het Europees Parlement. Die raadpleging heeft echter nimmer de intentie gehad om het belang van de handelsbeschermingsinstrumenten in twijfel te trekken. Die instrumenten zijn namelijk noodzakelijk om een onrechtvaardige handel tegen te gaan in een internationale economie die geen internationaal equivalent kent van de mededingingsregels die wij op onze eigen thuismarkten zo vanzelfsprekend vinden. Handelsbeschermingsinstrumenten vormen naar mijn idee de keerzijde van een open economie. Het is de waarborg dat andere partijen niet door oneerlijke handel misbruik van die openheid kunnen maken. In het Groenboek worden de volgende vragen opgeworpen: Kunnen wij die instrumenten op een betere manier gebruiken? Zijn onze handelsbeschermingsinstrumenten afgestemd op een veranderende wereldeconomie? Kunnen onze voorschriften duidelijker geformuleerd worden en transparanter functioneren?
Ik denk dat de redenen voor een dergelijke herziening nogal voor de hand liggen. De laatste herziening van onze handelsbeschermingsinstrumenten heeft immers in 1996 plaatsgevonden. Sindsdien is er veel veranderd in de wijze waarop bedrijven in de EU functioneren en in de rol van de mondiale toeleveringsketens in onze economie. Op dit moment produceren veel meer Europese bedrijven goederen geheel of gedeeltelijk buiten de Unie om deze vervolgens weer in de EU in te voeren. Door deze veranderingen wordt de definitie van wat nu precies de EU-productie en de economische belangen van de EU zijn, op de helling gezet. Daardoor wordt het ook moeilijker om de belangen van de Europese werknemers te definiëren, aangezien de potentiële conflictsituaties ingewikkelder van aard zijn geworden. Omdat de bescherming van die belangen in het algemeen juist de aanleiding zijn om onze handel te beschermen, vormt dat een goede aanleiding om te evalueren wat wij nu precies doen en hoe onze regels functioneren.
Met het Groenboek is alleen maar een openbare raadpleging in gang gezet; het bevat geen aanbevelingen voor hervormingen en dat is ook nimmer de bedoeling geweest. In het Groenboek wordt een aantal vragen opgeworpen. Ik heb herhaaldelijk benadrukt dat het om een open proces gaat en dat ik geen vooropgezette ideeën heb. Er is mij gevraagd wat de intentie is achter de zes categorieën vragen in het raadplegingsdocument. Die categorieën zijn alleen maar bedoeld om de verschillende aspecten in een context te plaatsen. Een aantal categorieën houdt verband met de gevolgen van de globalisering voor ons handelsbeschermingsstelsel. Andere categorieën, met name de categorieën die betrekking hebben op transparantie, zijn door belanghebbenden en deskundigen voorgesteld tijdens de informele discussies die ik in juli vorig jaar met hen heb gevoerd.
Er zitten dus geen verborgen intenties achter het streven om een intelligent debat te voeren en om de consensus en solidariteit opnieuw op te bouwen die altijd de basis hebben gevormd van onze handelsbeschermingsinstrumenten, maar die de laatste jaren in sommige gevallen onder druk zijn komen te staan. Ik sluit mij van ganser harte aan bij een van de opmerkingen van de geachte afgevaardigde: wij moeten het nationaal egoïsme vervangen door Europese solidariteit en die solidariteit is precies datgene wat ik door dit herzieningsproces weer opnieuw wil opbouwen.
Ik kom hier vandaag niet met concrete voorstellen, aangezien dat in dit stadium niet mijn taak is. In deze fase is het onze taak om te luisteren. De reikwijdte van alle voorgestelde veranderingen is afhankelijk van wat ons ter ore komt. Iemand vroeg hoe deze herziening past bij onze pogingen om de antidumpingmaatregelen binnen de WTO te hervormen. De geachte afgevaardigde bracht deze vraag eveneens te berde. Eigenlijk is het een heel goede vraag. Het is essentieel dat wij dit in de WTO erdoor drukken om te zorgen dat anderen dezelfde normen als wij gaan hanteren. Daar zijn wij mee bezig en dat zullen wij ook in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha voortzetten.
De communautaire wetgeving inzake de handelsbeschermingsinstrumenten gaat echter al op velerlei wijze verder dan de vereisten van de WTO. Tot de meest duidelijke voorbeelden behoren de zogeheten “lagere invoerrechten”-regel (lesser duty rule) en de communautaire belangentest die wij bij elk onderzoek toepassen. Uiteraard zullen wij bij anderen erop aandringen om soortgelijke regels aan te nemen, maar hervormingen op internationaal niveau zijn moeilijk door te voeren en sommige van onze belangrijkste partners zijn eerlijk gezegd nogal koppig. Zolang onze verbeteringen geen concurrentienadelen met zich meebrengen en zolang zij een weerspiegeling vormen van de economische belangen van de EU zie ik niet in waarom wij geen verdere hervormingen zouden doorvoeren.
Dit punt heeft betrekking op de algemene houding van de EU ten opzichte van antidumping. Zijn wij protectionistisch of hanteren wij een “reactie- en beschermings”-aanpak? Naar mijn mening is protectionisme het afschermen van de eigen binnenlandse industrie voor buitenlandse concurrentie. Het gaat daarbij weliswaar om zware, maar wel om eerlijke concurrentie. Bij het beleid van de EU op het gebied van de handelsbescherming wordt er niet naar protectionisme gestreefd en ik zal er uiteraard nauwlettend op toezien dat dit ook zo blijft. Wij zullen ervoor zorgen dat onze handelsbeschermingsinstrumenten niet gebruikt worden als maatregelen om de industrie in de EU te vrijwaren van eerlijke, legitieme concurrentie. Een protectionist herkent het verschil niet tussen zware concurrentie en oneerlijke concurrentie. Wij wel. Ons stelsel ook. Dat is het verschil tussen bescherming en protectionisme.
Het communautaire proces functioneert op basis van klachten. Wij kunnen pas handelend optreden indien het bedrijfsleven in de EU ons afdoende bewijzen verschaft dat zij door oneerlijke handelspraktijken worden bedreigd. Wij kunnen de Europese productiesector uitsluitend tegen oneerlijke handelspraktijken beschermen. De wet schrijft ook voor dat alle handelsbeschermende maatregelen daadwerkelijk een breder Europees economisch belang moeten dienen. Wij zijn voorzichtig en terughoudend, maar wij zijn vooral objectief en onpartijdig. Een aantal vragen had betrekking op het feit dat wij ervoor moeten zorgen dat de handelsbeschermingsinstrumenten niet alleen effectief zijn, maar ook het belang van de Europese groei en de mededingingsagenda dienen.
Zoals u weet, maakt deze herziening deel uit van het overkoepelende Europese kaderbeleid dat ik vorig jaar heb geïntroduceerd. Dat kaderbeleid is expliciet bedoeld om het handelsbeleid van de EU in dienst te stellen van deze groei- en werkgelegenheidsstrategie. Daarnaast denk ik dat handelsbeschermingsinstrumenten onderdeel kunnen en moeten uitmaken van onze bredere strategie om te waarborgen dat Europese ondernemingen internationaal op een level playing field kunnen concurreren. Naar mijn idee dienen de betrokken parijen aan te geven hoe goed het systeem op dat punt functioneert. Deze herziening is bedoeld om daar inzicht in te krijgen.
De vraag over de effectiviteit van onze maatregelen is terecht gesteld. De mogelijkheid voor een herziening van handelsbeschermende maatregelen is altijd aanwezig. Wij mogen maatregelen niet uitbreiden als er geen duidelijk bewijs is dat zij ook functioneren zoals oorspronkelijk de bedoeling was. De Commissie voert daarnaast interne analyses uit om de effectiviteit van haar werkzaamheden te waarborgen. Het DG Handel is bovendien onlangs begonnen met een analyse van de impact van handelsbeschermende maatregelen op bepaalde bedrijven en sectoren. Een geloofwaardig stelsel van handelsbeschermingsinstrumenten dient op een dergelijke analyse gebaseerd te zijn.
Er is ook een vraag gesteld over openbare informatie en over de resultaten van het raadplegingsproces. Zoals u weet, hanteert de Commissie bijzonder duidelijke regels met het oog op de transparantie van de besluitvorming. Wellicht dat een aantal van u het seminar over het Groenboek heeft bijgewoond dat gisteren in Brussel heeft plaatsgevonden. Dit seminar was toegankelijk voor het publiek en kon via de website worden gevolgd. Wij publiceren alle reacties op het Groenboek op de website van het DG Handel, tenzij degene die een bijdrage heeft geleverd om anonimiteit heeft verzocht. Het gehele proces is tot nu toe volledig transparant verlopen.
Tot slot de samenwerking en dialoog met het Parlement: u weet dat ik continu hier mijn opwachting heb gemaakt om u op de hoogte te stellen van alle belangrijke kwesties op het gebied van het handelsbeleid en dat zal ik ook blijven doen. Het Parlement speelt een zeer belangrijke rol bij het evaluatieproces rondom de handelsbeschermingsinstrumenten. Uw verslag zal een centrale rol vervullen in het lopende herzieningsproces en ik zal de betreffende aanbevelingen zeer nauwkeurig bestuderen.
Ik dank u wederom voor de spreektijd vandaag en ik kijk ernaar uit om hier binnenkort weer aanwezig te zijn om alle aspecten van het handelsbeleid te bediscussiëren. Ik zal met alle plezier daarover verantwoording aan dit Parlement afleggen.
Christofer Fjellner, namens de PPE-DE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Mandelson, de term “handelsbeschermingsinstrumenten” is veelzeggend: instrumenten om zich tegen handel te beschermen. Maar zich beschermen tegen handel is zowel duur als dom, en daarom zijn er maar weinig economen die het gebruik van die instrumenten steunen. Zo heb ik zelf meerdere keren in dit Parlement verteld over hoe consumenten bijvoorbeeld gedwongen worden een torenhoge prijs te betalen voor een beperkt producentbelang. Feit is echter dat wij ook in de toekomst een vorm van handelsbeschermingsinstrumenten zullen hanteren. Totdat we gemeenschappelijke, internationale mededingingsregelgeving hebben, zullen alle landen zich willen beschermen tegen wat zij zien als oneerlijke handel. Daarom vind ik dat we het instrument nu zo vorm moeten geven dat het legitiem is en door iedereen – producenten, importeurs, consumenten en alle lidstaten – als dusdanig opgevat wordt.
We moeten afstappen van de voorspelbare conflicten waarbij Noord tegenover Zuid staat en producenten tegenover importeurs en consumenten, want de conflicten zelf ondermijnen het vertrouwen in het instrument en dus ook in het Europese handelsbeleid. Willen we consensus bereiken over deze handelsbeschermingsinstrumenten, dan moeten we meer naar de mededingingswetgeving kijken. Iedereen die ik tegenkom eist bijvoorbeeld meer duidelijkheid, meer voorspelbaarheid en vooral minder politieke koehandel in deze kwestie. Ik begrijp hen, want het is eerlijk gezegd belachelijk dat de lidstaten maar enkele dagen krijgen om duizenden pagina’s te evalueren voor het besluit over antidumpingheffingen. Dat wij in Brussel een leger consultants hebben rondrennen die jagen op geruchten over voorstellen van de Commissie over nieuwe beschermmaatregelen is ook belachelijk, evenals de politieke koehandel, waarbij invoerheffingen op schoenen geruild kunnen worden voor vrijstellingen van arbeidstijdrichtlijnen, die op hun beurt weer geruild kunnen worden voor invoerheffingen op Noorse Zalm. Dit alles wijst erop dat wij een grondige herziening nodig hebben.
De wereld is bovendien veranderd. In hetzelfde tempo waarin de mondiale invoerheffingen vastgelegd en verlaagd worden, zetten meerdere van onze handelspartners instrumenten in om de invoer van goederen op een traditionele wijze te stoppen. Europa is de grootste speler op de wereldmarkt en moet daarom leiderschap tonen. Ik zou daarom willen afsluiten met u te vragen hoe we ervoor kunnen zorgen dat deze herziening geen herziening wordt die door iemand als Frédéric Bastiat omschreven zou worden als onze eigen ruiten ingooien.
David Martin, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sta positief tegenover het Groenboek omdat wij niet om een hervorming van onze handelsbeschermingsinstrumenten heen kunnen.
De overgrote meerderheid van de betrokken partijen is niet tevreden over de huidige situatie. De antidumping- en antisubsidieonderzoeken worden gekenmerkt door een gebrek aan transparantie, consistentie en objectiviteit. Daarnaast is het politieke karakter van die onderzoeken te groot en zijn zij niet berekend op de moderne economische realiteit die zich voortdurend aan moet passen aan de gevolgen van de globalisering.
Het is waarschijnlijk vrijwel onmogelijk om een volledig objectief proces te ontwikkelen. Er kunnen en moeten echter wel verbeteringen in de huidige onderzoeksprocedure aangebracht worden om het politieke karakter ervan te verminderen en te zorgen dat de belangen van alle Europese burgers optimaal worden gewaarborgd.
Om dit te bewerkstelligen, moeten wij, zoals de commissaris heeft aangegeven, het communautaire belang herdefiniëren en hieraan een groter gewicht toekennen. Indien wij willen dat de Europese Unie een grotere betekenis krijgt voor onze burgers, moeten wij concrete stappen ondernemen om ook voor hun belangen op te komen. Daarmee doel ik uiteraard op de bescherming van de werkgelegenheid tegen oneerlijke en mededingingsverstorende praktijken. Te vaak geven de beperkte belangen van een prominente groep producenten de doorslag en niet de belangen van de miljoenen consumenten die zouden kunnen profiteren van het globaliseringsproces. Naar hen wordt vaak niet geluisterd.
Wanneer er gekeken wordt naar het communautaire belang dient er ook meer rekening te worden gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen voor Europese bedrijven die wereldwijd toeleveringsketens opzetten om concurrerend te kunnen opereren in een geglobaliseerde economie. Wat de antidumpingonderzoeken betreft, bestaat er bij de betrokken partijen alom grote ontevredenheid over de toegang die zij op dit moment hebben tot documenten, zelfs als het om niet-vertrouwelijke stukken en informatie gaat.
Het gebruik van landenanalogieën moet ook onder de loep worden genomen. Ik verwijs daarbij met name naar de schoenenzaak van vorig jaar, waarin de Braziliaanse economie werd gebruikt om een vergelijking met de Chinese economie te maken. In wezen zijn die twee economieën echter net zo verschillend als de prestaties van hun nationale voetbalelftallen.
Ik zou ook heel graag zien dat de Commissie onderzoekt hoe de handelsbeschermingsinstrumenten in de toekomst gebruikt kunnen worden om ecologische en sociale dumping tegen te gaan en om te zorgen dat er geen oneerlijke voordelen worden verkregen door milieuverontreinigende praktijken of door slechte arbeidsomstandigheden.
Gianluca Susta, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het vraagstuk dat momenteel ter discussie staat, en waarvan ik achter de inhoud sta, is een krachtige oproep aan het Europese bestuur om, zonder terug te komen op zijn belofte om nieuw leven in de multilaterale dialoog te blazen, ervoor te zorgen dat de Unie, om markten open te stellen en regels vast te leggen die ontwikkeling bevorderen in plaats van het te blokkeren door tolvrije grenzen, geen eenzijdige actie onderneemt waardoor wij zwaarder worden gestraft dan we zouden willen, niet alleen met betrekking tot opkomende landen, maar ook met betrekking tot de meest ontwikkelde landen, in de eerste plaats de Verenigde Staten.
De opleving van concurrentie en consistentie aan de hand van de strategie van Lissabon, de openstelling van markten, de bescherming van consumenten, onder andere door de oorsprongsaanduiding op importproducten verplicht te stellen, het succes van de maatregelen die zijn aangenomen om te zorgen dat de vrije concurrentie goed functioneert; al deze elementen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We benadrukken dat wij tegen een verkeerd gebruik van antidumpingmaatregelen zijn en tegen vormen van verborgen en niet overeengekomen protectionisme onder het mom van de bestrijding van oneerlijke concurrentie, waar wij door onze concurrenten overal ter wereld van worden beschuldigd. We willen er echter wel voor zorgen dat een hervorming van antidumpingmaatregelen door de Europese Unie niet als indirecte steun dient voor diegenen in de wereld die geen voorstander zijn van liberalisering.
In deze fase, en al een hele tijd, denk ik dat liberalisering en regelgeving, meer dan ooit tevoren, nauw moeten samenhangen met het belang van de markt zelf. De regels moeten echter objectief zijn, zoals het geval was bij het ontwerpen van de concurrentieregels, die duidelijk omschreven, toegankelijk, doeltreffend en eenvoudig toepasbaar zijn. Daarom moeten we het element van discretie bij de toepassing van beschermingsmaatregelen minimaliseren, en kleine en middelgrote bedrijven moeten in staat zijn om de regels daadwerkelijk te handhaven op het moment dat prijzen abnormale veranderingen ondergaan.
Mijnheer de commissaris, wij hopen dat het Europese leiderschap deze punten in overweging neemt, in de wetenschap dat Europa’s echte economie zich onderdeel wil voelen van een sterke gemeenschap, die ze aanmoedigt en aanspoort om de uitdagingen van een steeds sterker geglobaliseerde wereld aan te gaan, en deze tegelijkertijd beschermt tegen degenen die de regels schenden om op onrechtvaardige wijze hun eigen ontwikkeling na te streven ten koste van anderen.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben erg ingenomen met de opening van het debat over de hervorming van de beleidsinstrumenten van de Europese Unie op handelsgebied.
Het huidige systeem van handelsbeschermingsinstrumenten, dat al enkele decennia niet meer is gewijzigd, is niet langer doeltreffend genoeg om de negatieve gevolgen van de voortschrijdende mondialisering tegen te gaan. Aangezien deze kwestie te uitgebreid is om ze hier in detail te bespreken, zou ik de aandacht willen vestigen op de voornaamste aspecten die we zouden moeten wijzigen.
Ten eerste legt de Europese Commissie antidumpingheffingen op voor producten waarvoor kan worden aangetoond dat de prijs voor dat product op de Europese markt niet hoger ligt dan de productiekosten. De Commissie houdt hierbij in de eerste plaats rekening met productiefactoren als lonen, de kostprijs van materialen en energie. Ze gaat echter niet na of een bedrijf de kosten voor de sociale zekerheid van zijn werknemers betaalt en of het investeert in maatregelen ter bescherming van het milieu. Met het oog hierop kan slechts moeilijk worden vastgesteld of alle kosten in overweging werden genomen en dus ook of de kostprijs van het product, wanneer geen rekening wordt gehouden met deze factoren, al dan niet kunstmatig werd verlaagd.
Ten tweede is het vaak zo dat de relatief hoge prijzen van bepaalde producten afkomstig uit de Europese Unie – en bijgevolg hun zwakke concurrentiepositie op de wereldmarkt – het gevolg zijn van de zeer strenge normen waaraan bijvoorbeeld op het vlak van dierenwelzijn moet worden voldaan. De Europese Unie zou moeten eisen dat producten die in derde landen worden vervaardigd en op de Europese markt worden verkocht, aan dezelfde normen beantwoorden.
Ten derde gaat de Europese Commissie zeer voorzichtig te werk bij het toepassen van de zogenaamde vrijwaringsclausules die bedoeld zijn om de Europese markt tegen de plotse massale invoer van een bepaald soort product te beschermen. Deze instrumenten zijn echter veel sneller en gemakkelijker te gebruiken dan de antidumpingheffingen.
Ten slotte zou de Commissie ook moeten proberen om de periode tussen het opstarten van een bepaalde procedure en de tenuitvoerlegging van het gepaste beschermingsinstrument tot een minimum te beperken. Een dergelijke procedure neemt momenteel meerdere maanden in beslag, in het geval van antidumpingheffingen zelfs negen maanden. Dit heeft tot gevolg dat de Europese producenten enorme verliezen lijden.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Meneer de Voorzitter, vrijhandel deugt niet als die onrechtvaardig is en handelsbeschermingsinstrumenten vormen een poging deze rechtvaardiger te maken. Ik vind dat de Commissie wat te veel nadruk legt op multinationals en ik ben niet gerust op een herdefiniëring van het Gemeenschapsbelang. Ik wil duidelijk maken dat, als een in de EU gevestigde transnationale onderneming verwikkeld is in sociale dumping of milieudumping, zelf of via een zusteronderneming of toeleveringsbedrijven, zij niet gerekend kan worden tot het Gemeenschapsbelang enkel en alleen omdat ze in de EU geregistreerd is. Ze moet gestraft worden voor zulke praktijken.
Verder staan er in het Groenboek veel interessante vraagstukken waarover we moeten discussiëren, bijvoorbeeld toegenomen openheid en meer invloed van kleine ondernemingen en NGO’s. Één belangrijke dimensie ontbreekt echter: het Groenboek is niet groen genoeg. Ik mis de hele dimensie van milieudumping. Ik wil u herinneren aan paragraaf 11 van het verslag-Muscardini van oktober: “Het Europees parlement verzoekt de Commissie te bezien of het gewenst is de voorschriften voor het hanteren van handelsbeschermende maatregelen (antidumping, antisubsidie) ingrijpend te herzien in het kader van de WTO”. Dit met het doel het niet nakomen van wereldwijde overeenkomsten en afspraken over milieu en sociale vraagstukken op te nemen als een vorm van dumping of subsidie.
Als landen zwakke milieuwetgeving hebben of niet dezelfde milieubelastingen hebben als hun concurrenten, moet dit namelijk worden gezien als subsidiëring of dumping van productiekosten; met andere woorden, als regelrechte, ouderwetse dumping. Dat zal een groeiend probleem worden wanneer het wereldwijde ambitieniveau stijgt. Er mogen dan geen vrijhavens voor milieuvernietiging bestaan die de wereldwijde inspanningen voor het milieu ondermijnen. We moeten bijvoorbeeld een Kyototarief invoeren voor landen die zich niet aan het verdrag van Kyoto houden. Andere landen moeten voor de WTO gesleept worden; misschien winnen we, misschien verliezen we. Velen zien de WTO als een machtige organisatie, maar één ding is zeker: het klimaat heeft volstrekt maling aan de WTO en zal veranderen, ongeacht wat de WTO vindt, als we geen klimaatmaatregelen invoeren in het handelsbeleid.
Een laatste opmerking: als we nu uitgaan van solidariteit en een grens van 1 procent: wanneer moet Malta deze beschermingsmaatregelen dan kunnen toepassen en wanneer bereikt het meer dan 1 procent van de interne handel?
Béla Glattfelder (PPE-DE). – (HU) Vrijhandel werkt alleen als de regels in acht worden genomen. Dat is echter niet altijd het geval. Ten opzichte van de EU en de producenten van de EU worden steeds vaker unfaire handelspraktijken aangewend, de zogenaamde dumping. In verscheidene dumpingzaken is al bewezen dat in plaats van de consumenten de handelaren profiteren. Er bestaat geen gegronde reden voor de EU om de huidige handelsregels af te zwakken. Het is onacceptabel dat we de bedrijven straffen die in Europa zijn gebleven en hun Europese werkplekken hebben behouden, terwijl we de bedrijven die hun productie in landen buiten Europa hebben ondergebracht, belonen.
We moeten onszelf beschermen tegen oneerlijke concurrentie. We moeten de regels tegen oneerlijke handel niet versoepelen maar juist handhaven. Dit is met name van belang in het geval van landen die geen markteconomie zijn en waar bijvoorbeeld de staat op een ingewikkelde en onoverzichtelijke wijze exportbedrijven steunt. Bovendien besteedt China zijn exponentieel groeiende handelsinkomsten niet aan de opbouw van de democratie, het terugdringen van de armoede, aan het milieu of aan het verminderen van de uitstoot van CO2, maar aan bewapening. De defensie-uitgaven van China zullen dit jaar met 18 procent stijgen. Volgens de officiële gegevens zal dit neerkomen op een bedrag van 45 miljard dollar. Volgens sommige deskundigen op het gebied van veiligheidsbeleid wordt in werkelijkheid zelfs het drievoudige van dit bedrag besteed aan bewapening.
Geachte commissaris, het heeft weinig zin om Europese arbeidsplaatsen op te heffen om de wapenwedloop van China te steunen.
Kader Arif (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil onze collega’s Barón Crespo en Guardans Cambó bedanken voor hun initiatief tot deze mondelinge vraag aan de Commissie.
Onze handelsbeschermingsinstrumenten zijn namelijk een uiterst belangrijke zaak, niet alleen om ervoor te zorgen dat de Europese producenten doeltreffend beschermd worden tegen vormen van oneerlijke concurrentie, maar ook als het gaat om het bredere debat over de plaats van de Europese Unie in een gemondialiseerde economie en over de regels die zij voorstaat om deze te reguleren.
Hoewel de Europese Unie het multilaterale systeem van de WTO altijd heeft verdedigd, vind ik het nu op zijn minst verrassend dat de Commissie een dergelijke openbare raadpleging organiseert en een wellicht grootscheepse hervorming van de onze handelsbeschermingsinstrumenten overweegt, terwijl de onderhandelingen in de WTO over antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen nog niet ten einde zijn en de uitkomst daarvan van invloed zullen zijn op de wijze waarop deze instrumenten zullen worden gebruikt.
Ik wil de Commissie er graag aan herinneren dat zijzelf de opdracht heeft gegeven tot een studie naar de evaluatie van de Europese handelsbeschermingsinstrumenten en dat de conclusie hiervan was dat de huidige situatie zowel de meest verstandige als de meest effectieve oplossing is om aan de zorgen van alle partijen tegemoet te komen. Deze studie ondersteunt bovendien het idee dat er op dit moment geen zichtbare en dringende noodzaak is om de bestaande communautaire handelsbeschermingsinstrumenten te herzien of te wijzigen.
Ik zou dus willen weten welke concrete veranderingen de Commissie overweegt en hoe het Parlement in alle stadia van dat proces betrokken zal worden. Ik roep de Commissie dan ook deze verschillende punten in aanmerking te nemen in het kader van de komende debatten in de Raad en om rekening te houden met de mening van de afgevaardigden en de door haarzelf georganiseerde openbare raadpleging bij het opstellen van haar toekomstige voorstellen.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Het Groenboek en het debat over de hervorming van de beleidsinstrumenten op handelsgebied zijn van cruciaal belang voor onze economie en zouden een aanzienlijke meerwaarde kunnen opleveren.
Het buitenlands handelsbeleid van de Europese Unie moet gepast kunnen reageren op elke verandering in de productie en de verkoop van goederen op de Europese en de internationale markt. Zo zou de Europese markt in het kader van overeenkomsten onder meer de aankoop van grondstoffen voor biobrandstoffen – een sector met veelbelovende afzetmogelijkheden – kunnen promoten, de invoer kunnen beperken en op die manier bijvoorbeeld de output van de suikerindustrie kunnen reduceren. We moeten gebruik maken van onze wederzijdse betrekkingen om de Europese leveranciers bij te staan die, in het kader van preferentiële of associatieovereenkomsten, een productie zouden kunnen opstarten die is afgestemd op onze behoeften.
Onze procedures met betrekking tot de antidumpingmaatregelen nemen te veel tijd in beslag en zijn niet doortastend genoeg. Ze berokkenen meer schade dan ze voordeel opleveren. In het geval van de ingevroren aardbeien uit China bijvoorbeeld heeft het meerdere jaren geduurd vooraleer de antidumpingmaatregelen een feit waren. Tegen die tijd waren veel boerderijen al in de problemen gekomen en op de fles gegaan. Het is van cruciaal belang dat we de doelmatigheid van de maatregelen aan een grondige analyse onderwerpen en de bestaande bureaucratische procedures drastisch verkorten. Vervolgens kunnen we duidelijke voorschriften opstellen en verantwoordelijkheden toekennen, zodat aanvragen in de toekomst snel kunnen worden afgehandeld.
De Europese Unie moet bovendien dringend de beginselen voor haar gemeenschappelijk handelsbeleid vastleggen om oneerlijke concurrentie op de externe markt te vermijden. De kwesties die ik net aan de orde heb gesteld, moeten op de voet worden gevolgd. Ik wil de afgevaardigden die aan dit debat hebben deelgenomen, graag van harte bedanken voor hun bijdrage.
Daniel Caspary (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, de Europese Unie moet heel goed overwegen hoe ze haar eigen belangen beter kan behartigen. Wanneer we te snel concessies doen, in de hoop daar later iets voor terug te krijgen, is dat zeker geen verstandige strategie. Met het oog op een vrije en faire mededinging moeten we juist eisen dat iedereen zich aan de regels houdt. Daarom mogen we onfaire handelspraktijken niet dulden, en zijn doelmatige handelsbeschermingsinstrumenten ongetwijfeld een essentieel onderdeel van de Europese strategie ter verbetering van onze concurrentiepositie. Daarom ben ik het volledig eens met de heer Glattfelder: we mogen bij de beschermingsinstrumenten niet nog meer water bij de wijn doen.
Mijnheer de commissaris, ik ben van mening dat het Groenboek op een bijzonder ongunstig moment komt, want we mogen niet vooruitlopen op de resultaten van de multilaterale onderhandelingen over de handelsbeschermingsinstrumenten die op dit moment plaatsvinden. Zolang deze onderhandelingen nog niet zijn afgerond, met succes – naar ik hoop – of zonder succes, mogen we in Europa geen hervormingen doorvoeren.
Het tweede punt is dat de bestaande instrumenten hun deugdelijkheid in principe hebben bewezen. De hervormingen moeten daarom gebaseerd zijn op het verbeteren van het bestaande systeem, als er al hervormingen nodig zijn.
We moeten een duidelijk onderscheid maken – zoals u terecht al zei – tussen echte dumping en prijsvorming op basis van de regels van de concurrentie. Antidumpingmaatregelen mogen natuurlijk niet worden misbruikt voor protectionistische doelen. Aan de andere kant mogen we de bescherming van de productie in Europa op de lange termijn niet ondergeschikt maken aan de belangen op de korte termijn van de consument, die misschien maar schijnbare belangen zijn. We moeten een procedure kiezen die garandeert dat alle gevallen zo objectief mogelijk worden beoordeeld, zonder dat de Raad kijkt naar specifieke nationale belangen. Ik ben er absoluut van overtuigd dat derde landen in de handel met ons intensief gebruik of zelfs misbruik maken van beschermingsinstrumenten, en dat wij onze instrumenten niet uit handen mogen geven.
Dat is met de bestaande regels allemaal mogelijk, zolang ze maar juist worden toegepast. Daarom doe ik een beroep op u om dit allemaal heel omzichtig aan te pakken, en ik raad u aan om de nieuwste versie van mijn ontwerpverslag over de strategie voor de externe handel te lezen, een boeiend document, waarin ik ook inga op de kwestie van de handelsbeschermingsinstrumenten.
Panagiotis Beglitis (PSE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Mandelson van harte bedanken.
Mijns inziens blijkt uit het debat van vanavond dat de Europese Unie wat de strategie betreft intern verdeeld is. Volgens mij blijkt uit de toespraak van de heer Fjellner dat wij enerzijds te maken hebben met het Europa van de grote handelsnetwerken die de consumenten beschermen, en anderzijds met het Europa van de productieve krachten die het productie- en industrieweefsel, de werkgelegenheid en de werknemers beschermen. Wij moeten deze twee strategische benaderingen met elkaar zien te verzoenen. Dat is in het belang van de Europese Unie. Niemand wil de Europese Unie veranderen in een protectionistisch fort, maar het zou anderzijds een illusie zijn te geloven dat de Europese Unie ongewapend de uitdagingen en de negatieve gevolgen van de mondialisering tegemoet kan treden, dat zij ongewapend de praktijken van oneerlijke internationale handelsconcurrentie en de sociale en milieudumping van bepaalde opkomende economieën in de ontwikkelingslanden tegemoet kan treden.
Ik ben van mening dat het Groenboek dat de heer Mandelson heeft gepresenteerd, een goede grondslag is voor de verdere besprekingen. Wij hebben handelsbeschermingsmaatregelen nodig maar deze moeten wel efficiënt zijn. Zij moeten bijdragen aan de bescherming van de handelsbelangen van de Europese Unie en aan de bescherming van het beginsel van transparantie en snellere besluitvorming. Als wij met uw voorstel, mijnheer Mandelson, de richting uitgaan van betere instrumenten voor de verdedigingen van de handel van de Europese Unie, kunnen wij daarover een debat voeren en een positieve bijdrage leveren aan dit debat.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Vandaag debatteren we over het Groenboek van de Commissie dat de handelsbeschermingsinstrumenten van Europa in een veranderende wereldeconomie tot onderwerp heeft. In het communiqué zijn zorgen geuit over handelsbeschermingsinstrumenten die niet van invloed zouden zijn op hoge productiviteit. Daarin wordt ook melding gemaakt van de kwestie van het coördineren van de belangen van de Gemeenschap en die van een hoge productiviteit, importeurs, consumenten en zelfs de belangen van ontwikkelingslanden.
De geleverde cijfers laten zien dat de Verenigde Staten en India, bij het beschermen van hun markten, meer studies hebben geïnitieerd over de toepassing van handelsbeschermingsinstrumenten dan de EU. Het valt de EU moeilijk de strategie van Lissabon uit te voeren en nieuwe werkgelegenheid te scheppen, en er is een catastrofaal tekort aan gekwalificeerd personeel in de techniek en wetenschappers die nieuwe, concurrerende technologie kunnen ontwikkelen.
In de huidige situatie mogen onder geen beding handelsbeschermingsinstrumenten worden afgezwakt, omdat dat de huidige productiviteit van de EU zou verstikken, met name voor KMO’s en vooral in de nieuwe lidstaten.
Daarnaast wil ik er bij de Commissie op aandringen om snel antidumpingonderzoek uit te voeren, omdat de vertraging daarvan al heeft geleid tot het faillissement van de Litouwse telescopenfabrikant ‘Ekranas’.
Francisco Assis (PSE). – (PT) Mijnheer Mandelson, dit initiatief van de Commissie is alleen al lovenswaardig omdat het een debat opent over een kwestie die zo complex is dat zij niet in aanmerking komt voor gemakkelijkheidsoplossingen. Bepaalde Europese sectoren voelen zich aangetrokken tot de demagogische en populistische oplossingen van degenen die van oordeel zijn dat een eenvoudig antwoord volstaat om dit probleem op te lossen. Hun antwoord kan dan wel eenvoudig zijn, maar het is verkeerd.
Waar het om gaat is hoe de Europese Unie de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft om de Europese handel te beschermen, moet aanwenden om enerzijds te waarborgen dat deze in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake eerlijke handel en anderzijds actief te kunnen deelnemen aan het proces voor de regulering van de internationale handel.
Het Europees economisch en sociaal model moet beschermd worden, maar dit streefdoel mag in geen geval ontaarden in protectionisme. Dat is thans de belangrijkste taak waar de Europese Unie voor staat.
Wij hebben reeds kunnen vaststellen dat er binnen de Europese Unie zelf op dit vlak natuurlijke meningsverschillen en tegenstrijdige belangen bestaan. De belangen van de fabrikanten vallen niet noodzakelijk samen met die van de grootste importeurs en de onmiddellijke belangen van de consument vallen op hun beurt niet noodzakelijk samen met die van de fabrikanten en de importeurs. Daarom is een richtsnoer nodig dat onveranderlijk geënt is op het volgende hoofdbeginsel: hoe kan de Europese Unie op actieve, ernstige en intelligente wijze deelnemen aan het proces voor de regulering van de internationale handel? In deze context moet de Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie bepaalde basiswaarden die aan haar wezen ten grondslag liggen, projecteren naar het internationale toneel, met name het gelijktijdige streven naar een concurrerende economie en een maatschappij die blijk geeft van een grotere solidariteit en meer cohesie, en die bijzondere aandacht besteedt aan de bescherming van bepaalde essentiële milieuwaarden.
Dat is de uitdaging waar de Europese Unie thans voor staat. Daarom vind ik het een goede zaak dat de Commissie dit debat aanzwengelt.
Benoît Hamon (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou op mijn beurt de Commissie willen bedanken voor het aanzwengelen van het debat over de handelsbeschermingsinstrumenten van de Unie. Staat u mij toe mijn collega, Ignasi Guardans Cambó, te feliciteren met het feit dat hij ons de gelegenheid heeft geboden hier vandaag over te debatteren.
Hetgeen mij opvalt in de vragenlijst van de Commissie, of meer in het algemeen, in haar hele denken over het handelsbeleid, is het ontbreken van iedere verwijzing naar de kwestie van de wisselkoersen tussen de euro en de munten van onze belangrijkste handelspartners. Mijnheer Mandelson, hoe kunt u de handelsbelangen van de Europese Unie doeltreffend behartigen terwijl de verhoudingen tussen de euro en de dollar, tussen de euro en de yuan, en tussen de euro en de yen zijn zoals ze zijn?
Neem bijvoorbeeld de luchtvaartindustrie, die met haar plannen voor ontslagen en bezuinigingen en haar dreiging met uitbesteding en verplaatsing van werk in het middelpunt van de belangstelling staat: een verandering van tien procent in de wisselkoers tussen de euro en de dollar staat gelijk aan een verlies of winst van een miljard euro in de jaarcijfers van Airbus. Is de competitieve devaluatie door onze concurrenten niet het meest treffende voorbeeld van dumping? Het resultaat is dat het voor Airbus, parel van de Europese industrie, nu noodzakelijk is geworden om een deel van zijn vliegtuigen buiten de eurozone te produceren om met Boeing te kunnen concurreren. En bedankt!
Ik wil de heer Mandelson aanmanen zich tot de Europese Centrale Bank te wenden en er vandaag voor te zorgen dat deze niet alleen haar verantwoordelijkheid neemt als de euro in waarde daalt, maar ook als deze in waarde stijgt. Wordt het niet eens tijd dat de Raad en de Commissie, in het kader van de bevoegdheden die hun krachtens artikel 111 van het Verdrag zijn toegewezen, eindelijk hun verantwoordelijkheid nemen opdat wij ons iets kunnen verschaffen waar we niet zonder kunnen, namelijk de grote lijnen van een wisselkoersbeleid?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als ik goed heb gerekend, is 85 procent van de sprekers voorstander van deze herziening en daarom doet het mij deugd dat ik die herziening aan de Commissie heb voorgesteld. Ik hoop dat dit voorstel, samen met de zeer zinnige en in het algemeen zeer evenwichtige bijdragen aan dit debat ook door de Raad en het voorzitterschap zullen worden opgemerkt. Ik weet niet of zij hier vanavond vertegenwoordigd zijn. Het lijkt er niet op. Enfin, ik ben ervan overtuigd dat deze boodschap ook tot hen zal doordringen.
Los van de positieve houding ten opzichte van die herziening bestaan er wel verschillen over de vraag of die herziening al dan niet gebruikt moet worden om de bestaande handelsbeschermingsinstrumenten af te zwakken. Ik moet zowel de voor- als tegenstanders van een verzwakking teleurstellen aangezien deze herziening noch het verzwakken noch het versterken van de huidige instrumenten beoogt. Het doel is namelijk om duidelijke en consequente regels op te stellen waarover in de hele Unie consensus bestaat. Ik ben er nog niet helemaal van overtuigd dat wij op dit moment het juiste evenwicht hebben gevonden. Dat is ook de reden voor de controverse en voor het gebrek aan consensus en solidariteit in en tussen de lidstaten dat wij onlangs in een aantal gevallen hebben kunnen constateren. Het is mijn verantwoordelijkheid om de noodzakelijke maatregelen te nemen om die solidariteit waar mogelijk te herstellen en te zorgen dat wij allemaal weer op één lijn komen te zitten.
Uiteraard worden wij met permanente dilemma’s geconfronteerd bij het handhaven en toepassen van de regels. De legitieme bescherming van de ene persoon wordt door een andere persoon als protectionisme aangemerkt. Daarom dient de oordeelsvorming plaats te vinden op basis van objectieve analyses door de Commissie.
Ik heb echter ook de oproep van veel afgevaardigden in dit Parlement gehoord voor een antidumpingsysteem dat duidelijk, transparant en objectief is. Ook heb ik de kritiek gehoord over de duur en het gebrek aan efficiëntie van het proces. Tot slot heb ik ook degenen gehoord die van mening zijn dat er meer aandacht aan milieuaspecten gegeven moet worden.
Ik twijfel of ik ooit een instrumentenpakket zal kunnen ontwikkelen dat ons in staat stelt om onze handelsbescherming te gebruiken voor het aanpakken van de opwarming van de aarde of voor het tegengaan van de mondiale klimaatverandering. Als de afgevaardigden van dit Parlement graag willen dat wij die uitdaging aangaan, zullen wij dat natuurlijk doen, maar ik ben er niet zeker van of wij in die opdracht zullen slagen. Ik ben er ook niet helemaal zeker van dat wij erin zullen slagen om de handelsbeschermingsinstrumenten te gebruiken in dienst van het wisselkoersbeleid.
Ik ben de sprekers die belangrijke punten aan de orde hebben gesteld, zeer dankbaar. Zelf ben ik van mening – en nu kom ik weer terug bij de eerste spreker van dit debat – dat als wij daadwerkelijk willen streven naar een duurzame economische openheid in Europa (en ik ben daar zelf voorstander van) er één belangrijke voorwaarde is: wij moeten er dan namelijk voor zorgen dat de Europese burgers erop kunnen vertrouwen dat iemand voor hun belangen opkomt als er sprake is van oneerlijke bedreigingen of van negatieve gevolgen door mededingingsverstorend gedrag van anderen. En die iemand, dat zijn wij. Dat is de fundamentele en steeds groter wordende rol van de Europese Unie en de Europese Commissie in dit mondiale tijdperk. Dat maakt onze taak er niet gemakkelijker op, maar het is wel een noodzakelijke en belangrijke taak. Persoonlijk wil ik deze verantwoordelijkheid graag op een eerlijke, objectieve en onpartijdige wijze invullen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Tokia Saïfi (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De Europese Commissie heeft een groenboek goedgekeurd om een openbare raadpleging in gang te zetten over de handelsbeschermingsinstrumenten van de Europese Unie in een veranderende wereldeconomie. Deze openbare raadpleging zou het pad moeten effenen voor voorstellen van de Commissie met het oog op hervorming van haar handelsbeschermingsinstrumenten (antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsmaatregelen).
Dit hervormingsproject moet evenwel voorzichtig worden aangepakt. De Europese Unie moet niet eenzijdig en overhaast te werk gaan, want iedere herziening van haar instrumenten moet plaatsvinden binnen het wettelijk kader van de lopende onderhandelingen over de multilaterale regels met betrekking tot de handelsbeschermingsinstrumenten in het kader van de Doha-ronde. Behalve dat de Commissie niet uit de pas mag lopen met de WTO-agenda, moet zij ook absoluut in aanmerking nemen dat de liberalisering van de handel deze beschermingsinstrumenten onmisbaar maakt.
Kenmerkend voor de handelsbeschermingsinstrumenten is dat ze slechts met mate worden ingezet; het zijn dan ook geenszins de belemmeringen waar de liberalen ze voor houden of de wapens van de protectionisten. Het zijn namelijk doeltreffende reguleringsinstrumenten om op de internationale handelsmarkten de voorwaarden voor eerlijke concurrentie te herstellen en om de negatieve gevolgen van illegale praktijken voor de communautaire industrie en voor de groei en de werkgelegenheid in Europa te beperken.
16. Naleving van het Handvest van de grondrechten in de wetgevingsvoorstellen van de Commissie (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0034/2007) van Johannes Voggenhuber, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over de naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie: methodologie voor een systematische en grondige controle (2005/2169(INI)).
Johannes Voggenhuber (Verts/ALE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, vanochtend hebben we op prime time voor de media in het kader van het debat over de verklaring van Berlijn de Unie geprezen als een gemeenschap van het recht, en we waren het er allemaal over eens dat de eigenlijke kern van deze gemeenschap van het recht de menselijke waardigheid, de grondrechten en de vrijheidsrechten zijn.
Vanavond, op dit late uur, bespreken we de dagelijkse gang van zaken in die gemeenschap van het recht, en het is moeizaam om die grondrechten en vrijheidsrechten te eerbiedigen. Als u zich lang bezighoudt met die dagelijkse gang van zaken bij de grondrechten in Europa, zal het u opvallen dat er op drie vlakken wrijving ontstaat. Ten eerste: de Unie beschikt over harde wetten, concrete doelen, zo nodig sanctiemogelijkheden, heel veel geld, harde maatregelen en hard law als het gaat om het respecteren van haar economische en monetaire doelstellingen. Om ervoor te zorgen dat de grondrechten en vrijheidsrechten in de Europese Unie worden gerespecteerd, zijn we echter altijd op soft law aangewezen.
Het Handvest van de grondrechten is nog steeds niet bindend. Sommige lidstaten willen zelfs dat dit Handvest uit de Grondwet wordt gehaald. De EU is geen lid van de Europese Commissie voor de mensenrechten. Europol, Eurojust, Frontex en dergelijke vallen niet onder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De politiële samenwerking is nog steeds geen gemeenschapsrecht, en valt ook niet onder de controle door de nationale parlementen of door het Europees Parlement. Daardoor ontstaat in Europa een grijs gebied op het vlak van de grondrechten.
Ten tweede: wanneer ik over de Grondwet discussieer hoor ik het al vaker: de Europese burgers, die een diepgeworteld vertrouwen hadden dat deze Unie bereid en in staat is om de vrijheids- en grondrechten absoluut te garanderen, beginnen daaraan te twijfelen. De CIA-affaire, de illegale ontvoeringen, de illegale vluchten over ons grondgebied en het gebrek aan medewerking van de regeringen hebben daar evenzeer toe bijgedragen als de negatieve arresten van het Hof van Justitie over het doorgeven van passagiersgegevens en SWIFT-bankgegevens, of het ontbreken van een rechtsgrondslag voor maatregelen van de Unie. Dat gaat allemaal ten koste van dat diepgewortelde vertrouwen van de burgers dat de Unie in staat en bereid is om deze grondrechten absoluut te verdedigen.
De derde bron van irritatie is de controle op de Commissie. Ik weet niet, mijnheer de commissaris, hoe vaak we in dit Parlement nog moeten eisen dat de Commissie bij haar werkzaamheden en haar voorstellen over de bescherming van de grondrechten systematischer te werk moet gaan, minder restrictief, transparanter, en dat u de maatschappelijke organisaties en onafhankelijke deskundigen en organisaties nauwer bij dit werk moet betrekken. We hebben dat gedaan bij het verslag over artikel 7, bij de verslagen over het Bureau voor de mensenrechten, bij de toetredingsverdragen. Het spijt me, maar de Commissie wekt op dit vlak de indruk dat ze onzeker is, en niet weet wat ze wil. Haar argumenten zijn vaak niet te volgen, en vaak oefent ze werkelijk te weinig druk uit op de Raad en de lidstaten. We zijn blij met de procedure voor het omzetten van het Handvest voor de grondrechten in de wetsontwerpen van de Commissie, dat is een goede zaak, maar het is niet genoeg, en het heeft alle gebreken die het Parlement in dit verband al zo vaak heeft genoemd.
De toetsing van de grondrechten kan niet via de sociale, ecologische en economische criteria worden binnengesmokkeld, maar moet een onafhankelijk criterium zijn. Ieder wetsontwerp van de Commissie moet worden getoetst op de gevolgen voor de grondrechten, en iedere toetsing moet worden toegelicht en gedocumenteerd. We hebben al zo vaak geëist dat de Commissie de speciale verantwoordelijkheid van het Europees Parlement als advocaat van de Europese burgers voor de eerbiediging van de grondrechten beter moet respecteren, en we eisen het vandaag weer. We hebben dat bij artikel 7 gedaan, bij het Bureau, en bij de onderhandelingen over de toetreding. We hebben geëist dat de NGO’s, de internationale organisaties en het Bureau voor de grondrechten nauwer bij deze kwesties worden betrokken. Hoe vaak moeten we die eis nog herhalen? Hoe vaak moeten we nog eisen dat er een permanente dialoog tussen de instellingen plaats moet vinden?
De Commissie spreekt terecht over het ontwikkelen van een cultuur van de grondrechten in Europa, en dat is ongetwijfeld het meest geslaagde deel van haar voorstel. Wij staan achter dat streven. Een voorwaarde daarvoor is echter dat er een systematische, permanente en open dialoog tussen de instellingen plaatsvindt. Daarover moet echter ook verslag worden uitgebracht, en de instellingen moeten het recht hebben om te wijzen op wantoestanden en foute ontwikkelingen in de lidstaten. Het is ook essentieel dat uw systeem van controle op de samenwerking tussen de regeringen en op de comitologie wordt uitgebreid.
Mijnheer de commissaris, we herhalen onze eisen. Dat doen we op dit late uur, zonder publiek, zonder wat dan ook. Ik denk echter dat het werkelijk de hoogste tijd is dat de Commissie ingaat op de wensen en eisen van het Parlement op dit vlak.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben erg blij met dit verslag en ik wil het Parlement bedanken voor zijn positieve beoordeling van de mededeling van de Commissie van 27 april 2005 over de methodologie voor een systematische en grondige controle met betrekking tot de naleving van het Handvest van de grondrechten in wetgevingsvoorstellen van de Commissie.
Sta mij toe om kort samen te vatten waarom de Commissie deze mededeling over die methodologie voor de controle op de naleving van de grondrechten heeft aangenomen. Overigens is dit het eerste product van de werkgroep van de commissaris inzake grondrechten, antidiscriminatie en gelijke kansen.
De instellingen van de Unie moeten te allen tijde laten zien dat zij pal staan voor de grondrechten, niet alleen in woorden, maar ook in daden en vooral in de eigen wetgevingsmaatregelen. Dat is van cruciaal belang wil de Unie geloofwaardig en legitiem zijn in de ogen van haar burgers. Het Handvest is in 2000 door de instellingen bekrachtigd en is een stimulans voor ons allen om de eerbiediging van de individuele vrijheden in alle opzichten te bevorderen. Dat betekent dat juist ook bij onze huidige inspanningen om het terrorisme te bestrijden de klassieke burgerlijke vrijheden gewaarborgd dienen te worden. Dat geldt evenzeer voor de economische en sociale rechten en niet in de laatste plaats voor de nieuwe generatie rechten zoals de garanties voor de bescherming van persoonsgegevens en een behoorlijk bestuur, en bio-ethische garanties. Kort gezegd komt het erop neer dat onze burgers moeten beseffen dat de Europese Unie een echte grondrechtencultuur in de eigen beleidsvorming wil verankeren. De Commissie constateert dan ook met grote voldoening dat onze mededeling van 2005 zo veel weerklank heeft gevonden in uw ontwerpresolutie van vandaag. Dat is een stimulans voor ons om op dezelfde weg door te gaan. In de ontwerpresolutie toont het Parlement eenzelfde vastberadenheid om de controle op de eerbiediging van de grondrechten in zijn eigen interne regels te integreren. Het serieus nemen van de grondrechten dient een gemeenschappelijk “leitmotif” te zijn voor alle instellingen die betrokken zijn bij het wetgevingsproces van de EU.
Ik wil het Parlement ook graag bedanken voor een aantal constructieve, praktische voorstellen aan het adres van de Commissie die in het verslag-Voggenhuber zijn opgenomen met het oog op de verdere ontwikkeling van die methodologie voor de controle op de naleving van de grondrechten. Zoals u weet, wordt er later dit jaar begonnen met een herziening van onze methodologie en de Commissie zal het Parlement te zijner tijd op de hoogte brengen van de bevindingen ervan. Wat dat betreft, hecht de Commissie erg veel waarde aan het delen van haar ervaringen met het Parlement.
In de context van deze herziening zal de Commissie uiteraard alle aandacht besteden aan uw voorstellen. Zo hebben wij bijvoorbeeld gemerkt dat wij niet alleen naar het Handvest moeten verwijzen als referentiepunt, maar ook naar andere Europese en internationale verdragen betreffende de mensenrechten. Daarnaast wijst het Parlement ook nadrukkelijk op het recht van de Commissie om een voorstel in te trekken indien wijzigingen in het wetgevingsproces tot de schending van een grondrecht zouden leiden. Wij zijn ook bereid om in onze effectbeoordelingen een grotere zichtbaarheid aan de grondrechten te geven.
Tot slot is een van de grote aandachtspunten in de geplande herziening het beantwoorden van de vraag hoe het onlangs opgerichte EU-Bureau voor de grondrechten betrokken kan worden bij het opstellen van nieuwe beleidsinitiatieven waarbij de grondrechten gevoelig liggen.
Met betrekking tot het verzoek voor een nieuw jaarverslag van de Commissie over de grondrechten in de EU, kan het naar onze mening nuttig zijn om jaarlijks een algemene discussie over dit onderwerp te houden. Die zou bijvoorbeeld plaats kunnen vinden in het kader van onze jaarlijkse discussie over de vooruitgang met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Wij zijn minder overtuigd van het nut van een nieuw formeel, specifiek jaarverslag, met name omdat het opstellen van een dergelijk jaarverslag over kwesties die verband houden met de grondrechten in de EU, misschien wel de meest belangrijke taak van het onlangs opgerichte Bureau voor de grondrechten is. Dat verslag, en dus ook het Bureau voor de grondrechten, zou alle aandacht moeten krijgen die het verdient. Dat verslag dient dan ook centraal te staan in alle discussies over de grondrechten in de drie instellingen. Wij moeten voorkomen dat er in dit verband onnodig dubbel werk wordt verricht.
Met dat voorbehoud wil ik graag nog een keer benadrukken hoe zeer wij de inhoud van dit verslag aanbevelen en wij zullen het dan ook uiterst serieus nemen.
Riccardo Ventre (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de Commissie complimenteren met deze nieuwe aanpak inzake de bescherming van grondrechten. Ik wil de commissaris bedanken voor het feit dat hij ons er vanavond van op de hoogte heeft gebracht dat de Commissie het idee van de Commissie constitutionele zaken voor een groot deel in de gewijzigde tekst zal verwerken.
We hopen dat het Europees Parlement nog meer betrokken zal worden bij de bescherming van deze rechten en bovendien zijn we verheugd over het plan van continue monitoring van alle wetgevingsactiviteiten die tot een dergelijke bescherming kunnen leiden en die – zoals de commissaris al zei – kunnen resulteren in een eindverslag. Dit wordt echter een zeer belangrijk punt als de monitoring slagvaardig is, en constant en permanent plaatsvindt.
Ten tweede, wat betreft de betrokkenheid van het pas opgezette Europees Bureau van de grondrechten, denk ik dat – zoals ook binnen de commissie al is gezegd – de activiteiten ervan ook gediversifieerd moeten worden om nodeloze overlap of dubbel werk te voorkomen. Ik denk daarom dat volledige betrokkenheid van het bureau, en van niet-gouvernementele organisaties en verenigingen – zoals de rapporteur al zei – nog belangrijker en waardevoller moet worden, aangezien er enkele zeer belangrijke organisaties zijn die zich toeleggen op de bescherming van mensenrechten.
Tot slot moeten er naar onze mening stelselmatig interne controles ingevoerd worden op alle niveaus tijdens het ontwerpstadium van wetgeving. Daarom hoop ik dat deze voorstellen, die in het duidelijke en heldere verslag van de rapporteur – eigenschappen waar hij vanavond blijk van heeft gegeven – zijn opgenomen, deel gaan uitmaken van de activiteiten van de Commissie zelf.
Kinga Gál, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Het respecteren en waarborgen van onze grondrechten en van alle mensenrechten vormt hoe dan ook het basisbeginsel van elke Europese rechtsstaat en democratie. Dit is onvermijdelijk en onomkeerbaar. Het blijkt met name hoe zeer het nodig is deze rechten, die we inmiddels voor lief nemen, steeds opnieuw te bekrachtigen, wanneer er problemen of conflictsituaties ontstaan en duidelijk wordt dat deze rechten niet automatisch worden nageleefd en dat we moeten blijven strijden voor onze grondrechten.
Het respecteren en beschermen van onze grondrechten gold als het uitgangspunt en de verworvenheid van de Europese Unie, maar de verklaringen hieromtrent hebben tot nu toe weinig concrete juridische en praktische stappen opgeleverd. Een van de tastbare resultaten is het ontstaan van het Handvest van de grondrechten zelf, en hoewel het handvest verre van compleet is, zou de rechtsgeldigheid van dit document – of laten we zeggen de aansluiting bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens – al een zeer welkome stap vooruit zijn op het gebied van de gemeenschappelijke bescherming van onze grondrechten. De problemen met de mensenrechten die zich elke dag opnieuw voordoen en de complexiteit ervan tonen aan dat we nog veel te doen hebben op dit terrein.
Om die reden kan ik het verslag van de heer Voggenhuber, oftewel het initiatief van de Commissie alleen maar toejuichen, aangezien onze aandacht wordt gevestigd op de belangrijke kwestie dat de EU-instellingen de grondrechten pas in acht gaan nemen als inachtneming van het Handvest van de grondrechten opduikt in de wetsvoorstellen van de Commissie, als de regelmatige en strenge controle op de naleving ervan is uitgewerkt en als het Bureau voor de grondrechten effectief kan werken. Ook al resten er nog enkele paragrafen die moeten worden onderworpen aan een juridisch debat, toch steun ik als schaduwrapporteur het verslag zoals de Volkspartij dat tijdens de stemming van morgen ook zal doen.
Giovanni Claudio Fava, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik geef, in anderhalve minuut tijd, toe dat telkens als dit Parlement wordt opgeroepen om de mensenrechten te bespreken, het zorgwekkende gevoel ontstaat dat het debat niet meer dan een retorische oefening is. Ik zeg dit ook met in het achterhoofd dat, ondanks dat dit Parlement een maand geleden het resultaat van een jaar werk van de Tijdelijke Commissie heeft besproken over het zogenaamde gebruik van Europese landen van de CIA voor het transport en de illegale opsluiting van gevangenen, de Commissie en de Raad geen enkele erkenning hebben laten blijken voor het werk dat het Europees Parlement heeft gedaan en aan hun oordeel heeft voorgelegd.
Wij zien niet graag hetzelfde gebeuren met de waardevolle mededeling die voor ons ligt die, zoals de heer Voggenhuber laat zien, opgesteld is om opheldering en versterking te verschaffen van een methode die al sinds 2001 gebruikelijk is binnen dit Parlement, namelijk het verzekeren van de verenigbaarheid met alle wetgevende procedures die door de instellingen zijn opgesteld aan de hand van het EU-Handvest voor de Grondrechten. De erkenning van deze methode heeft lang op zich laten wachten en wij hopen dat de tenuitvoerlegging ervan niet langer uitblijft.
Ik zal een punt toelichten: wij vragen de Commissie een jaarverslag op te stellen, dat aan het Parlement wordt gepresenteerd, waarin de toepassing van de grondrechten binnen het Europees beleid wordt samengevat. Het komt bijzonder vreemd op ons over dat er wel jaarverslagen over de toepassing van communautair recht en over concurrentiebeleid op stapel staan, maar geen verslag over grondrechten dat door de Commissie aan het Europees Parlement voorgelegd moet worden.
We zeggen dit ook met betrekking tot de invloed die een dergelijk beleid heeft op 500 miljoen Europese burgers en omdat wij denken dat dit een gevoeligheid vraagstuk is, waar de Europese instellingen verantwoordelijkheid voor moeten nemen als ze de waardigheid en de inhoud van de mensenrechten willen herstellen, waarvoor vaak onze aandacht wordt gevraagd.
Sophia in ’t Veld, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zal ik hier nu niet verder ingaan op het uitstekende verslag van de heer Voggenhuber met uitzondering van de opmerking dat mijn fractie het van ganser harte zal ondersteunen.
In beginsel staan wij zeer positief ten opzichte van de voorstellen van de Commissie. Het probleem is echter dat het gevaar bestaat dat zij een soort kleren van de keizer worden. Die voorstellen bevatten vele goede intenties, maar er is een groot gevaar dat die een passieve en bureaucratische uitwerking zullen hebben omdat er een grote kloof bestaat tussen de werkelijkheid en de voorstellen in uw Groenboek, geachte commissaris.
Ik heb een probleem, mijnheer Mandelson. Hoe moet ik uw prachtige voorstellen aan de kiezers uitleggen als de Commissie zwijgt wanneer een minister van Onderwijs in een van de lidstaten een kruistocht tegen homoseksuelen voert? Waarom zwijgt de Commissie over de CIA-vluchten, zoals de heer Fava net in herinnering riep? Waarom zwijgt de Commissie over de schandelijke discriminatie en afschuwelijke behandeling van de Roma? Er zijn zoveel gevallen waarin de Commissie zich passief opstelt en zich zelfs soms achter de regels verschuilt. Als wij deze gevallen aan de orde stellen, krijgen wij de laatste tijd altijd te horen: “Wacht maar tot het Bureau voor de grondrechten is opgericht”. Geachte commissaris, waarom gaat de Commissie – de onbetwiste voorvechter voor de grondrechten, zoals de heer Barroso ons in oktober 2004 heeft beloofd – niet op zoek naar de grenzen van haar mogelijkheden? Waarom verschuilt u zich achter de regels? De mensen verwachten van u dat u hun grondrechten beschermt en versterkt. Ik ben ook voorstander van een jaarlijks verslag, maar ik vind het belangrijker dat u handelend optreedt en uw stem laat horen. Dat getuigt van politiek leiderschap.
Een van de favoriete uitdrukkingen van Commissievoorzitter Barroso is “het resultaatgerichte Europa” en ik vind dat een mooie uitdrukking. Waarom blijft die uitdrukking echter beperkt tot het economisch gebied? Waarom wordt deze ook niet op de grondrechten toegepast? Binnenkort vieren wij vijftig jaar Europese integratie. Het uitgangspunt na de tweede wereldoorlog was dat mensen nooit meer voor hun leven zouden hoeven vrezen en dat iedereen vrij, veilig en gelijk zou zijn in een democratische samenleving. Daarvoor is het wel nodig dat de Commissie de hoogste prioriteit aan de grondrechten geeft; dat moet dan ook de strekking zijn van “het resultaatgerichte Europa”. Ik hoop dat de Commissie de komende twee jaar in staat zal zijn om een Europa tot stand te brengen waarin resultaten en grondrechten centraal staan. Ik beschouw dit voorstel slecht als een basis daarvoor en ga er vanuit dat er nu actie ondernomen wordt.
Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het Handvest van de grondrechten bestaat nu al zes jaar. Het is ongetwijfeld belangrijk voor het eerbiedigen van de rechten van de burgers, maar het is nog steeds niet bindend. Daarom kunnen we alleen maar hopen dat het voorzitterschap van de Raad erin slaagt om een nieuw elan te geven aan het constitutionele verdrag, want de individuele rechten van de burger en het Handvest zijn ongetwijfeld kernelementen van de Grondwet.
Juist daarom moeten we dit initiatief van de Commissie absoluut steunen. Hier wordt voorgesteld om een echte cultuur van de grondrechten te bevorderen. Ik sta daar volledig achter, en zou in dat verband twee zaken willen benadrukken.
Ten eerste moet een systematische toetsing van de grondrechten hoe dan ook betekenen dat we ons concentreren op de specifieke grondrechten waar het in een bepaald geval om gaat, en die toetsing moet in ieder wetsontwerp ook precies worden aangetoond.
Ten tweede is het niet voldoende om alleen maar vast te stellen of er juridische fouten zijn gemaakt bij het afwegen van de vrijheid van het individu tegenover het algemeen belang. We moeten de besluitvorming optimaal maken met het oog op de grondrechten, dat betekent dat we een politieke analyse moeten maken, zodat we zeker weten dat er bij de afweging geen fouten zijn gemaakt, en dat we altijd de oplossing kiezen die de beste verhouding garandeert tussen wat we willen bereiken en de gevolgen daarvan voor de grondrechten.
Een dergelijke aanpak zou kunnen leiden tot de cultuur van de grondrechten waarover we het nu hebben. Op die manier zouden we duidelijk kunnen maken dat de Europese Unie de Unie van haar burgers is.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, het waarborgen van de grondrechten van alle burgers is principieel van groot belang. Maar over de instrumenten verschillen we van mening. Het is opvallend dat de Europese Unie zich opnieuw met grondrechten wenst te profileren. De Unie heeft inmiddels een Handvest en een Bureau voor de grondrechten, en beide zijn niet bij unanimiteit tot stand gekomen.
Er leven bij een behoorlijke minderheid, ook in dit parlement, grote bezwaren tegen het Handvest van de grondrechten en de wijze waarop dat verder vorm krijgt. Mag ik de aandacht vestigen op het feit dat het Handvest van de grondrechten een onnodige duplicatie is van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Eenzelfde doublure hebben we met het Bureau voor de grondrechten. Beide doublures zijn te voorkomen zonder inbreuk te maken op de rechten van de burgers.
Het Europees Hof voor de rechten van de mens hier in Straatsburg kan daarvoor garant staan, als het tenminste daarvoor ook de personele en financiële mogelijkheden krijgt. Het geeft daarnaast ook rekenschap van de eigenheid van het nationale rechtssysteem. Mij lijkt dat een voldoende waarborg voor onze vrijheden en grondrechten. Ik pleit daarom voor een beperkte taak van de Unie op het terrein van de grondrechten. Laat de Unie toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dan volgt daarop nog wel een debat over de naleving en controle van de grondrechten bij de wetgevende taak van de Commissie.
Daniel Hannan (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het Handvest van de grondrechten zou via de Europese grondwet rechtskracht hebben moeten krijgen. Die grondwet is echter verworpen en op een of andere manier lijkt het toch nodig om dit Parlement daar af en toe aan te herinneren. 55 procent van de Franse kiezers en 62 procent van de Nederlands kiezers hebben tegen gestemd. Het zou schandalig zijn als wij die resultaten gewoonweg zouden negeren en net zouden doen alsof dat Handvest wel in werking is getreden. Toch is dat precies de strekking van uw voorstel. Sterker nog, dat is precies wat u aan het doen bent. In het verslag-Voggenhuber wordt volmondig toegegeven dat de verschillende instellingen van de EU te werk gaan alsof het Handvest al rechtskracht heeft. Dit verslag kan dan ook gekarakteriseerd worden als een poging om een onwettige en ondemocratische uitbreiding van de jurisdictie van de EU te legaliseren.
Ik hoop dat wij er vanuit mogen gaan dat ieder van ons gelooft in de fundamentele burgerlijke vrijheden. Wij steunen allemaal de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vergadering enzovoorts. Sommigen onder ons hebben echter bezwaar tegen de wijze waarop deze essentiële zaken onttrokken worden aan de verantwoordelijkheid van onze nationale regeringen en overgeleverd worden aan de grillen van de Europese rechters.
Er ontbreekt iets aan de EU, niet met betrekking tot haar eerbiediging van de fundamentele mensenrechten, maar wel met betrekking tot de democratie. Papieren rechten die niet ondersteund worden door een democratische verantwoordingsplicht zijn betekenisloos. De vage contouren van de beginselen in het Handvest van de grondrechten hadden net zo goed aangetroffen kunnen worden in bijvoorbeeld de grondwet van Oost-Duitsland of in die van de Sovjet-Unie. Zoals de mensen in deze trieste landen echter heel goed wisten, zijn geschreven handvesten waardeloos als de heersers niet ter verantwoording kunnen worden geroepen.
Hebben wij die les in de EU nog steeds niet vaak genoeg geleerd?
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Voggenhuber graag feliciteren met zijn verslag.
De Heilige Theresa placht te zeggen dat de duivel in de details schuilt. Het is duidelijk dat de Europese Commissie in de toekomst geen wetgeving zal goedkeuren die een flagrante schending van de grondrechten vormt: daar gaat niemand van uit. Er zijn echter wel situaties (zoals bij het verbod op het meenemen van vloeistoffen in vliegtuigen) waarin de comitologie op schandelijke wijze is gebruikt om via een geheim stuk regelgeving – en ik herhaal, een geheim stuk regelgeving – verplichtingen aan burgers op te leggen die door geen enkel nationale of Europese rechter getoetst kunnen worden.
Dit is geen voorbeeld waarbij de Europese Commissie getuige is van een schending van de grondrechten; het is een voorbeeld waarbij zij zelf wetgeving heeft uitgevaardigd die indruist tegen de eerbiediging van de grondrechten en tegen de meest fundamentele transparantieregels. Dergelijke dingen gebeuren, dus laten wij een eind maken aan de retoriek en beginnen met het toepassen van die regels op onszelf, regels waarvan wij pretenderen dat die op alle anderen van toepassing zijn, inclusief onze buren en onze partners overal ter wereld.
Giusto Catania (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het feit dat de wetgevingsvoorstellen altijd verenigbaar moeten zijn met de grondrechten kan een goede ingang zijn tot een serieuze heropening van het debat over het echte Europese constitutionele proces, waarbij vermeden moet worden dat er vergeefse pogingen worden ondernomen om het verdrag, dat door het publiek van de hand werd gewezen, nieuw leven in te blazen. Ik denk dat, op de vooravond van de dreigende en nog altijd geheimzinnige Verklaring van Berlijn, dit een serieuze manier kan zijn om het debat te heropenen en om ervoor te zorgen dat Europa weer ergens voor staat, en daar ben ik de heer Voggenhuber dankbaar voor.
De afgelopen jaren zijn we getuige geweest van CIA-vluchten en afvoeringen door de CIA op Europees grondgebied, van het systematisch monitoren van Europeanen en de schending van hun privacy, en van het vasthouden van migranten op onmenselijke en onwaardige plekken. Dit alles vormt het meest duidelijke voorbeeld van de moeilijkheden die de Europese Unie ondervindt bij het waarborgen van de grondrechten. Wij denken dat de wetgevingsvoorstellen van de Europese Unie altijd volledig verenigbaar moeten zijn met niet alleen het Handvest voor de Grondrechten, maar ook de andere Europese en internationale instrumenten op het gebied van grondrechten: ik denk hierbij aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en aan het Europees Sociaal Handvest.
Dit lijkt ons een goede manier om aan een diepgaand debat over de opleving van Europa te beginnen.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de grondrechten vormen de ruggengraat van alle beleidsacties van de Europese Unie. Sinds het Verdrag van Rome is de democratie een voorwaarde voor onze unie van volkeren en een basis voor consensus. Democratie houdt ontegensprekelijk in dat alle instellingen zich houden aan een rechtenethiek. Het is immers uit deze rechtenethiek dat de democratie ontstaat.
Het Handvest van de grondrechten, zoals dat in het Verdrag van Nice verankerd zit, is niet meer dan de uitdrukking van deze moederschoot van de Europese Unie. Laten wij dan ook elke twijfel of dubbelzinnigheid overboord zetten.
De Europese Unie heeft steeds een nauwe band gehad met de grondrechten. Juist door deze band is de Unie in staat zichzelf trouw te blijven. Daarom is de methode voor zelfcontrole die de Commissie ons thans voorlegt, meer dan welkom. Doel is om de eerbiediging van de grondrechten aan te merken als een integraal onderdeel van de legaliteitscontrole van de wetgevingsvoorstellen en een volledig nieuw evaluatiesysteem in het leven te roepen om na te gaan wat de gevolgen zijn van deze wetgeving voor de grondrechten. Dankzij dit initiatief zal er een frisse wind waaien in de bureaus van de Commissie. Het zal ongetwijfeld bijdragen aan een vergroting van de transparantie. Dit is een meer structurele en gunstigere oplossing dan het nieuwe Bureau voor de grondrechten, aangezien de Commissie bij deze methode uitgaat van de vooronderstelling dat in alle beleidsterreinen van de Unie rekening moet worden gehouden met de mensenrechten. Dat is het sterke punt van deze aanpak.
In een democratische samenleving begint de controle op de eerbiediging van de rechten juist met de controle van de instellingen op hun eigen politieke praktijken. Desondanks heeft deze werkwijze slechts een beperkte waarde, aangezien zij niet van toepassing is op de Raad van de Europese Unie en de beslissingen inzake intergouvernementele samenwerking. In verband hiermee kan de Commissie immers geen initiatieven nemen. Als er thans kwesties bestaan waaraan onvoldoende aandacht wordt besteed vanuit het oogpunt van de rechtencultuur, dan zijn het die welke onder de derde pijler vallen, namelijk al wat te maken heeft met het strafrecht en de strafprocedure.
Ten gevolge van de terroristische dreiging en de bezorgdheid van de burgers komen de lidstaten in de verleiding om buitensporige veiligheidsmaatregelen te nemen die meer dan eens de vrijheid en de rechtvaardigheid in het gedrang brengen. De werkwijze van de Commissie heeft de deur geopend, maar zij zou ook het venster hebben moeten openen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de heer Voggenhuber willen feliciteren met zijn verslag. Ik sta ook achter hem in zijn strijd voor meer rechten voor onze burgers. Ik vertegenwoordig hier het bedrijfsleven, en ik moet zeggen: het is waar, op het gebied van de interne markt hebben we alles gedaan voor de rechten van het Europees Parlement, van de Europese instellingen. Hier kunnen we voor de 27 lidstaten en voor de 500 miljoen burgers de economie rationaliseren, en garanderen dat er geen 27 verschillende regelingen gelden, maar één regeling, die door goede samenwerking tot stand is gekomen.
Ik moet echter zeggen dat ik ook voor de grondrechten graag een zo solide basis zou willen hebben. De heer Hannan heeft gezegd dat Frankrijk en Nederland tegen de Grondwet hebben gestemd, maar mijn tegenargument luidt dat Spanje in een referendum met een grote meerderheid voor heeft gestemd. Wanneer u de bevolking van die drie landen naast elkaar legt, ziet u dat de meerderheid duidelijk is.
De meerderheid van de Europese bevolking staat achter ons. Een grote meerderheid van het Europees Parlement heeft voor de Grondwet gestemd, en alle regeringen van Europa hebben zich er ook voor uitgesproken. Wie moet er dan nog zeggen dat hij ervoor is, om de democratie in Europa waar te maken? Nu stoppen we aan de grenzen, de maatstaf voor de democratie is nu de kilometerpaal, en niet het principe.
President. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag (A6-0026/2007) van Willy Meyer Pleite, namens de Commissie buitenlandse zaken, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de richtsnoeren voor de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Midden-Amerika (2006/2222(INI)), en
- het verslag (A6-0025/2007) van Luis Yañez-Barnuevo García, namens de Commissie buitenlandse zaken, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de richtsnoeren voor de onderhandelingen voor een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Andes-gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (2006/2221(INI)).
Luis Yañez-Barnuevo García (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de afgelopen voorjaar in Wenen gehouden Vierde Top EU-Latijns-Amerika/het Caribisch Gebied is het groene licht gegeven voor het begin van de onderhandelingen over een strategische associatie tussen Europa en de Andes-gemeenschap. In dit verslag doe ik een dertigtal aanbevelingen waarmee de Raad en de Commissie rekening kunnen houden bij het uitzetten van de onderhandelingslijnen. De associatie die wij voor ogen hebben is ambitieus en breed opgezet en heeft een groot toepassingsbereik, in de zin dat ze is afgestemd op Mercosur en Midden-Amerika, want naar ons oordeel is dat een strategische noodzaak voor beide regio’s.
Latijns-Amerika en Europa zijn met hun gemeenschappelijke geschiedenis, taal, cultuur, waarden en overtuigingen, evenals hun gemeenschappelijke wereldbeeld en hun ondersteuning van het multilateralisme en het VN-stelsel, voorbestemd tot een strategisch bondgenootschap in een gemondialiseerde wereld. Dat geldt in het bijzonder voor de Andeslanden met extreem arme bevolkingsgroepen en de grootste verschillen van het continent.
De overeenkomst moet gebaseerd zijn op drie pijlers: politiek-institutioneel overleg, samenwerking en handel. Op het gebied van politiek en veiligheid moeten we streven naar een handvest voor vrede en veiligheid tussen Europa en de Andeslanden, een permanente politieke dialoog, bevordering van de kwaliteit van de democratie, sociale cohesie, ondersteuning van goed bestuur, armoedebestrijding, menselijke uitwisselingen, terrorismebestrijding, conflictpreventie en gecoördineerde acties binnen de Verenigde Naties, naast militaire en civiele operaties op het gebied van crisisbeheer.
De tweede pijler betreft het bevorderen van duurzame menselijke ontwikkeling en het geleidelijk toegankelijk maken van de Europese markten voor producten uit de Andeslanden onder gunstige mededingingsvoorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de enorme economische en integratieverschillen tussen Europeanen en Andesbewoners, hetgeen betekent dat de EU het GLB en de subsidies zal moeten herzien.
De derde pijler betreft de handel zelf. Hierbij zij opgemerkt dat het, in tegenstelling tot andere modellen met derde landen, zoals de overeenkomsten van de Andeslanden met de Verenigde Staten van Amerika, niet om vrijhandelsverdragen in strikte zin of vrijhandelsverdragen zonder meer zou moeten gaan, maar dat rekening moet worden gehouden met de hiervoor genoemde kloof tussen beide regio’s. Een puur handelsbeleid, zonder economische maatregelen ter ondersteuning, samenwerking en financiering, zou het doel van ontwikkelingsondersteuning voorbij schieten.
De overeenkomst moet paragrafen bevatten over arbeidsrechten, met name van de inheemse volkeren en stammen, over waardige arbeidsomstandigheden, non-discriminatie en gelijkheid van mannen en vrouwen op het werk, en over de uitroeiing van kinderarbeid. In het bijzonder moet worden gewezen op het belang van Europese investeringen als essentieel element voor de ontwikkeling van die landen en daarnaast op de noodzaak dat Europese bedrijven, wat arbeidsvoorwaarden betreft, dezelfde normen hanteren als die welke zij in Europese landen toepassen.
Immigratie, als verschijnsel en als bron van mogelijkheden, moet in de overeenkomst worden opgenomen. De rechten van immigranten moeten worden gewaarborgd en geldovermakingen moeten eenvoudiger, goedkoper, transparanter en veiliger worden gemaakt.
Het milieuhoofdstuk, dat een belangrijke plaats in de overeenkomst dient in te nemen, moet aandacht besteden aan het samen nemen van beleidsmaatregelen inzake energiebezuiniging, diversificatie, bevordering van alternatieve en duurzame energiebronnen en de terugdringing van de uitstoot van verontreinigende stoffen, volgens de benadering van de laatste Europese Raad.
Samengevat, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, moet het doel volgens deze rapporteur zijn dat we tijdens de in 2008 in Lima te houden Vijfde Top EU-Latijns-Amerika/het Caribisch Gebied zo ver zijn dat we deze ambitieuze overeenkomst voor strategische samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten en de Andes-gemeenschap en haar lidstaten kunnen ondertekenen.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het zal niemand zijn ontgaan dat het komend debat in dit Huis plaatsvindt op een belangrijk moment voor Latijns-Amerika in het algemeen. De bevolking is er kennelijk krachtig in het geweer gekomen tegen een beleid dat hen armer heeft gemaakt: een beleid op neoliberale leest dat momenteel wordt betwist. Het bezoek dat president Bush onlangs aan Latijns-Amerika heeft gebracht, is daarvan een overduidelijk bewijs.
In concreto, wat de associatieovereenkomst met Midden-Amerika betreft, heeft de Europese Unie een historische schuld aan deze regio. We hebben in de jaren tachtig een heel belangrijke rol gespeeld in het vredes- en democratiseringsproces in Midden-Amerika – denk aan de verdragen van San José en Esquipulas. Daarbij maakte de Europese Unie zich met een eigen standpunt los van de Verenigde Staten en vervulde zij een fundamentele rol.
Over het moment dat Midden-Amerika nu doormaakt spreken de cijfers voor zich: de economische groei is met 0,6 procent bijzonder zwak, de armoedecijfers zijn nog altijd gelijk aan die van de jaren negentig, en de ongelijkheden nemen toe.
De vredesakkoorden moeten nog worden geverifieerd en hetzelfde kan worden gezegd van zaken als mensenrechten, straffeloosheid en corruptie, terwijl van regionale integratie nog nauwelijks sprake is.
In deze context koos ik in alle bescheidenheid voor een bepaald verslag om invulling te geven aan de associatie. Ik baseerde die op drie pijlers: een politieke dialoog die bevorderlijk is voor goed bestuur; een vorm van ontwikkelingssamenwerking die bijdraagt tot de uitroeiing van de structurele oorzaken van armoede en ongelijkheid; en handel op basis van rechtvaardigheid en wederzijds voordeel volgens de beginselen van complementariteit en solidariteit. De overeenkomst zou moeten inzetten op zodanige regionale integratie dat de inkomsten en rijkdommen van Midden-Amerika eerlijk en rechtvaardig worden herverdeeld. Dat was de context. We hadden een overeenkomst voor ogen die niet zou leiden tot het ontstaan van een vrijhandelszone en de privatisering van overheidsdiensten. Kortom, we wilden de samenwerking en politieke dialoog niet ondergeschikt maken aan de regels van de vrije handel.
Ik ben ervan overtuigd dat een uitgesproken neoliberale handelsovereenkomst tussen ongelijke regio’s – ongelijk in de breedste zin van het woord – slechts grotere ongelijkheid tot gevolg heeft en een industriële elite in de kaart speelt. Een dergelijke overeenkomst vergroot de afhankelijkheid, uitsluiting en armoede en eist een zeer hoge tol van bevolking en milieu.
Ik denk dat handel en samenwerking moeten worden vormgegeven met een duurzame ontwikkeling op regionaal niveau voor ogen, zodat de bevolking ervan kan profiteren, en niet een serie projecten ten gunste van transnationaal kapitaal, zoals het plan Puebla-Panamá of de Europese Investeringsbank.
Met die intentie schreef ik dit bescheiden verslag, met steun van talrijke maatschappelijke organisaties in Europa en Midden-Amerika. Uiteraard hebben de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel van het Parlement vervolgens hun advies gegeven. Ik wil dan ook dankzeggen voor alle bijdragen die ervoor hebben gezorgd dat de benadering die ik aldoor heb getracht te volgen, in de tekst beter uit de verf komt.
In het bijzonder ben ik de heer Miguel Ángel Martínez erkentelijk voor zijn immer billijke en solidaire bijdragen, in dit geval van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. In het advies van de Commissie internationale handel nam de heer Gianluca Susta enkele heel belangrijke amendementen op, waardoor de tekst een volstrekt andere strekking kreeg dan het verslag dat ik eigenlijk aan het Parlement had willen presenteren.
Wat ik in feite voor ogen had, was een uitgebalanceerd verslag op basis van de eerder genoemde drie pijlers, maar de gezamenlijke amendementen maakten er een document van dat in wezen een vrijhandelszone beoogde.
Wat ik op dat punt nog kon doen, was een poging te ondernemen om die benadering zoveel mogelijk af te zwakken. Ik bedoel dan de opzet dat Midden-Amerika moest inzien of geloven dat wat wij Europeanen in wezen nastreefden, een vrijhandelsgebied was. We hebben – en daar ben ik dankbaar voor – zeven compromisamendementen bereikt met de heer Salafranca, van de PPE-DE-Fractie, de heer Obiols, van de PSE-Fractie, en de heer Susta, van de ALDE-Fractie, wie ik, nogmaals, oprecht dankbaar ben voor deze poging om tot een compromis te komen zonder het verslag te ontkrachten.
Natuurlijk ben ik ook dankbaar voor de amendementen van de heer Obiols en van mevrouw De Kayser, van de PSE-Fractie, omdat die zorgen voor een nuancering en verbetering van het streven naar een duidelijk mandaat voor een associatieovereenkomst op die voorwaarden, zonder vrijhandelsgebied.
De inspanningen zijn deels beloond, want nu hebben we, zoals gezegd, de formulering kunnen verzachten van belangrijke punten als punt v), waar expliciet werd aanbevolen om de vrijhandelszone tot prioritaire strategische doelstelling te maken, zelfs onder verwijzing naar het plan ALCAC. Anderzijds hebben we de formulering wel kunnen aanpassen, maar niet voldoende.
Ik weet niet of dit al eens eerder is voorgekomen, maar ik wil mijn fractie aanbevelen zich te onthouden van stemming over dit verslag, omdat ik van mening ben dat het inderdaad niet beantwoordt aan de oorspronkelijke opzet, namelijk dat het een uitgebalanceerd verslag zou zijn.
Ik ben in ieder geval zeer benieuwd naar de mening van het parlement van Midden-Amerika, het Parlacen, van de politieke organisaties van Midden-Amerika. Mijn hoop en wens is wel dat de Europese Commissie bij aanvang van de onderhandelingen er rekening mee houdt dat wat die regio van ons vraagt, niet een exacte kopie van het standpunt van de Verenigde Staten is, maar een objectief, ander en zelfstandig standpunt.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe om, mede namens mijn collega Benita Ferrero-Waldner, mijn waardering uit te spreken voor het buitengewone werk dat is verzet door de beide rapporteurs. Die waardering geldt ook voor de constructieve analyse en opmerkingen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel met betrekking tot de verschillende aspecten en perspectieven voor toekomstige overeenkomsten met deze regio’s.
Het sluiten van associatieovereenkomsten met Midden-Amerika en de Andesgemeenschap is al gedurende lange tijd voor beide regio’s een van de strategische doelstellingen. Dat is ook herhaaldelijk bevestigd door de regeringsleiders en staatshoofden op de Topontmoetingen in Guadalajara en Wenen.
Via de onderhandelingen over deze overeenkomsten toont de EU haar betrokkenheid bij deze regio en haar vastberadenheid om de betrekkingen met alle Latijns-Amerikaanse landen te versterken. Europa en Latijns-Amerika zijn natuurlijke partners. Door nauwere banden met Midden-Amerika en de Andesgemeenschap wordt een bijdrage geleverd aan een sterker partnerschap, zowel op politiek als economisch vlak.
De overeenkomsten zullen uiteindelijk op een regionale basis worden afgesloten met het oog op een verdere impuls aan het regionale integratieproces in zowel Midden-Amerika als de Andesgemeenschap. Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk benadrukt dat regionale integratie de sleutel vormt voor politieke en sociale stabiliteit. Hierdoor wordt ook een bijdrage geleverd aan een betere integratie van deze regio’s in de wereldeconomie, doordat zij zich tot grotere en stabielere economieën kunnen ontwikkelen en daardoor sneller in staat zijn investeringen aan te trekken. Desalniettemin kan het geen kwaad om het idee te ontkrachten dat de EU tracht om haar eigen model “op te leggen”: regionale integratie dient door elke regio zelf ontwikkeld te worden op basis van de eigen ambities en de eigen agenda.
De associatieovereenkomsten zijn opgezet als uitgebreide overeenkomsten die het hele scala van de rijk geschakeerde betrekkingen van de EU met beide regio’s omvatten: politieke dialoog, samenwerking en handel.
De eerbiediging en bevordering van de democratische beginselen, de fundamentele mensenrechten, de rechtstaat en een behoorlijk bestuur blijven centraal staan in onze betrekkingen met Midden-Amerika en de Andesgemeenschap. Met het oog op het bevorderen van een duurzame ontwikkeling is de Commissie daarnaast van mening dat er in de associatieovereenkomsten met name aandacht gegeven dient te worden aan een effectieve uitvoering van internationaal overeengekomen normen op het gebied van de mensenrechten, op sociaal en ecologisch vlak en met betrekking tot de fundamentele arbeidsomstandigheden.
Wat de politieke dialoog betreft, zijn deze overeenkomsten gericht op het aanpakken van een breed scala aan onderwerpen zoals de klimaatverandering, energie, migratie en de strijd tegen de drugs. Dat zijn essentiële onderwerpen, niet alleen voor onze beide regio’s maar ook voor de planeet als geheel. Via een intensievere dialoog met Midden-Amerika en de Andesgemeenschap wordt getracht om een constructief engagement tot stand te brengen met het oog op een effectief multilateralisme en een internationale governance om te kunnen reageren op de wereldwijde uitdagingen van de 21e eeuw.
Het politieke hoofdstuk van de associatieovereenkomsten zal aangevuld worden met maatregelen om op een evenwichtige en eerlijke manier de biregionale handel en de investeringen te bevorderen. Dat moet niet alleen via een progressieve en wederzijdse liberalisering van de handel in goederen en diensten worden verwezenlijkt, maar ook door het creëren van een rechtvaardig en transparant regelgevingskader. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de bestaande asymmetrieën tussen onze regio’s. Het handelsgedeelte van de overeenkomsten zal volledig in overeenstemming zijn met de regels en verplichtingen van de WTO. Daarbij zal nog een stap verder worden gegaan dan de basisregels om de wederzijdse en langetermijnvoordelen van de biregionale liberalisering van de handel te maximaliseren.
De samenwerking tussen beide partijen dient diep geworteld te zijn in zowel de overkoepelende doelstellingen en beginselen van ons ontwikkelingsbeleid (zoals de Europese consensus over ontwikkeling) als in de internationale overeenkomsten waarbij wij partij zijn, inclusief de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en de Verklaring van Parijs inzake de efficiëntie van ontwikkelingssamenwerking. Ook dient er prioriteit aan de sociale cohesie te worden gegeven. In het samenwerkingshoofdstuk dient de bereidheid om samen te werken en ervaringen uit te wisselen tot uiting te komen. Ook dient hierin de solidariteit met de armste en meest achtergestelde mensen weerspiegeld te worden.
Sta mij toe om af te sluiten met een overzicht van de voorbereidingen van deze onderhandelingen: de ontwerprichtlijnen zijn op 6 december 2006 door de Commissie aangenomen en worden op dit moment door de lidstaten bestudeerd. De Commissie hoopt dat de definitieve onderhandelingsrichtlijnen in de eerste helft van dit jaar aangenomen kunnen worden. Zij hoopt teven dat, als de omstandigheden het toelaten, in die periode ook al begonnen kan worden met de feitelijke onderhandelingen met deze twee Latijns-Amerikaanse subregio’s. Als wij erin slagen om ons aan dit ambitieuze tijdschema te houden, is dat grotendeels te danken aan uw steun en vastbeslotenheid om de betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika te verbeteren, met name met deze twee regio’s.
Miguel Angel Martínez Martínez (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Midden-Amerika dat de heer Willy Meyer ons in eerste instantie voorlegde, heeft als uitgangspunt gediend voor het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. We bereikten een zeer algemene overeenstemming met zijn voorstellen en waren het tevens eens over een reeks relevante aanbevelingen van onze Commissie ontwikkelingssamenwerking. De heer Willy Meyer stelde zich zeer ontvankelijk op en we kwamen zeven amendementen overeen om uiting te geven aan de specifieke aandachtspunten van de Commissie ontwikkelingssamenwerking.
Ik moet zeggen, geachte collega’s, dat ik de thans voorliggende tekst een bijzonder slap aftreksel van de oorspronkelijke voorstellen vind. De voorstellen zijn nu sterk neoliberaal gekleurd, hetgeen mogelijk een weerspiegeling van het standpunt van de meerderheid van dit Parlement is.
Eerlijk gezegd kunnen we met deze tekst leven dankzij de compromissen. We zullen vóór stemmen, maar zonder het minste enthousiasme, want we weten dat ze niet aansluiten bij de behoeften van Midden-Amerika en evenmin bij de aspiraties van de bevolking, en dat de Europese Unie met deze tekst geen krediet opbouwt in deze landen.
Van de zeven door de Commissie ontwikkelingssamenwerking voorgestelde amendementen zijn er drie goedgekeurd. Zij onderstrepen dat in de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Midden-Amerika de dimensie van ontwikkelingssamenwerking niet mag ontbreken. Zoals mijnheer de commissaris heeft gezegd, moet de overeenkomst dan ook de prioriteiten bevatten die zijn gedefinieerd in de Europese consensus inzake ontwikkeling, dat wil zeggen: de uitroeiing van de armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen. Wellicht dat de erkenning daarvan en het feit dat wij de overeenkomst zo nodig achten, samen net voldoende zijn om ons over de streep te trekken voor deze tekst.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil de rapporteur van harte bedanken voor dit volledige en evenwichtige verslag, dat met het oog op de recente ontwikkelingen van buitengewoon belang is. Het verslag is een onmisbare leidraad en een hulpmiddel bij de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Andes-gemeenschap op een moment waarop er zich in deze regio cruciale politieke en economische veranderingen voordoen.
De Andes-gemeenschap is een doeltreffend en coherent integratiesysteem voor de landen van Latijns-Amerika. De verdieping van de wederzijdse politieke en economische betrekkingen zal beide partijen, zowel de Europese Unie als de Andes-gemeenschap, ten goede komen. De door de Raad opgestelde richtsnoeren zijn een samenhangend en volledig document waarin alle noodzakelijke voorwaarden voor een geslaagde samenwerking zijn opgenomen. De rapporteur onderstreept de uiterst belangrijke rol van de politieke dialoog en van het bevorderen van duurzame ontwikkeling, onderwijs en mensenrechten. Hij wijst erop dat het onontbeerlijk is om de strijd aan te binden tegen drugs, de wapenhandel en de georganiseerde misdaad. Hij benadrukt dat onze samenwerking gebaseerd moet zijn op een vrije handel. De associatieovereenkomst moet niet alleen de handel geleidelijk liberaliseren en de politieke banden aanhalen, maar ook de democratie bevorderen, evenals de sociale en de culturele rechten die kenmerkend zijn voor de regio.
Het doet me plezier dat in de onderhandelingsrichtsnoeren rekening is gehouden met de belangrijke rol die de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) in het associatieproces spelen, iets wat ik ook in mijn advies van de Commissie internationale handel benadrukt heb. Ieder van ons weet dat de KMO’s niet alleen een van de belangrijkste motoren vormen voor economische groei, maar tevens een wezenlijke impact hebben op de levensstandaard en het verminderen van de armoede. Daarom ben ik van mening dat we al het mogelijke moeten doen om deze sector te steunen, onder andere door de toegang tot kredieten voor KMO’s te vergemakkelijken, onnodige handelsbelemmeringen uit de weg te ruimen en programma’s voor innovatie en ontwikkeling ten uitvoer te leggen.
Gianluca Susta (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal me concentreren op het verslag-Meyer waarin een belangrijk initiatief voor de Europese Unie wordt behandeld dat ervoor moet zorgen dat Midden-Amerika als een continent met mogelijkheden gezien gaat worden, dat de handel wordt bevorderd en dat de tarifaire belemmeringen geleidelijk worden afgebouwd, maar niet het vrij verkeer van personen, goederen en diensten, waarbij zo optimaal mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bijzondere eigenschappen van deze landen.
Dit houdt in dat samenwerking en ontwikkeling versterkt moeten worden, dat de sociale en individuele waardigheid van de zwaksten in de samenleving beschermd moet worden en dat onze markten stapsgewijs opengesteld worden voor met name de lokale landbouwproducten van deze landen, die nog altijd een groot aandeel van hun bbp vormen.
Deze Commissie internationale handel heeft, zoals gebruikelijk, een bijdrage in lijn met hun expertise geleverd, maar de toenemende concurrentie binnen de landen van Midden-Amerika is ongetwijfeld een noodzakelijke voorwaarde voor de politieke stabilisatie van een gebied dat nog altijd de gevolgen ondervindt van de gewelddadige botsing tussen tirannieke instellingen en revolutionaire krachten in het recente verleden, een botsing die honderdduizenden levens eiste en een zeer ingrijpende weerslag had op dit geopolitieke gebied.
De culturele en politieke benadering van het verslag is daarom positief en ik denk niet dat het wordt afgezwakt door het voorstel van de Commissie internationale handel. Verder heeft het feit dat sommige richtsnoeren in beginsel zijn aangenomen, ertoe bijgedragen dat het vraagstuk over de oprichting van een vrijhandelszone gecombineerd kan worden met de meer algemene kwesties van de ontwikkeling van de democratie in dat geopolitieke gebied.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, de verslagen van de heer Yañez en van de heer Meyer komen tegemoet aan een eis die al geruime tijd leeft bij ons Parlement, namelijk dat de Andes- en Midden-Amerikaanse gemeenschappen net als andere gebieden in de regio kunnen profiteren van associatieovereenkomsten en daarmee van de beter afgestemde, meer ontwikkelde instrumenten waarover de Europese Unie beschikt voor haar betrekkingen met derde landen.
Uiteraard, mijnheer de Voorzitter, zijn dit niet de enige twee gebieden waarmee de Europese Unie momenteel onderhandelt over dit soort associatieovereenkomsten. Ik maak gebruik van de aanwezigheid van de commissaris voor de handel – die hier vanavond bij ons is – om hem te verzoeken om zich een extra inspanning getroosten voor onderhandelingen die al te lang hebben geduurd: de onderhandelingen die de Europese Unie lang geleden is begonnen met Mercosur.
Ik ben me bewust van de moeilijkheden die gepaard gaan met dat onderhandelingsproces. Die zijn uiteraard niet uitsluitend toe te schrijven aan de Europese Unie, maar ik meen dat een inspanning op zijn plaats zou zijn om te proberen die besprekingen nieuw leven in te blazen en vooruit te helpen.
Mijnheer de Voorzitter, waar in de eerste en de tweede generatie overeenkomsten tussen de Europese Unie en de landen van Latijns-Amerika de nadruk lag op onderzoek en ontwikkeling, en in de derde generatie de nadruk lag op de democratische clausule, komt in deze vierde generatie associatieovereenkomsten het accent te liggen op de geleidelijke en wederzijdse liberalisering van de uitwisselingen.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de handelsaspecten het zwaarst wegen. Zoals de commissaris zojuist zei, legt deze associatie de basis voor onze betrekkingen ten aanzien van de politieke dialoog, de eerbiediging van de mensenrechten, de democratische waarden, eerbiediging van het wettelijk gezag en de strijd tegen de corruptie.
Duidelijk is echter dat we niet om het belang van de vrije handel heen kunnen. Dat is iets waar de Midden-Amerikaanse en Andeslanden om vragen. In die zin kan ik slechts aanbevelen, mijnheer de Voorzitter, dat deze zo ambitieuze kalender waarover de commissaris ons heeft verteld, gelet op het feit dat de Commissie de onderhandelingsrichtlijnen heeft goedgekeurd en dat het Parlement morgen hetzelfde doet, zo snel mogelijk wordt ingevuld. De gemeenschappen in de Andes- en Midden-Amerikaanse landen wachten immers al te lang op de mogelijkheid om te profiteren van associatieovereenkomsten zoals die met Mexico en Chili, die overigens voortreffelijke resultaten hebben laten zien.
Raimon Obiols i Germà, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie heeft geprobeerd consensus te bereiken over de verslagen van onze collega’s, de heer Yañez en de heer Meyer. We hebben gezocht naar compromisamendementen, omdat we het belangrijk vinden de betrokken subregio’s in Latijns-Amerika te laten weten dat hetgeen de Europese Unie voorstelt, niet slechts een vrijhandelsverdrag is maar een algemenere overeenkomst waarin wezenlijk rekening wordt gehouden met politiek overleg en ontwikkelingssamenwerking.
Als ik het debat over deze twee verslagen dat hier in het Parlement is gevoerd, goed begrijp, hebben we enerzijds het standpunt van vertegenwoordigers van de Fractie van de Europese Volkspartij, die in de onderhandelingen meer de nadruk willen leggen op de vrijhandelsaspecten, en anderzijds het standpunt van degenen, waaronder mijn fractie, de Fractie van de Partij van de Europese Sociaaldemocraten, die meer aandacht besteden aan aspecten als politiek overleg, solidariteit, ondersteuning van de democratische instellingen, armoedebestrijding en bestrijding van geweld.
Kijken we naar bijvoorbeeld de concrete gegevens over de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Midden-Amerika, dan zien we dat de handel van de Europese Unie met Midden-Amerika ongeveer 0,3 procent uitmaakt van onze externe handel en dat zelfs voor Midden-Amerika zelf de handel met de Europese Unie niet meer dan 9 of 10 procent van de buitenlandse handel vertegenwoordigt.
Als we de oude wijsheid primum vivere, deinde philosophari (eerst leven, dan filosoferen) volgen, komen we al snel tot de conclusie dat wat echt bepalend is voor onze relatie, gelet op de situatie in deze landen, niet zo zeer de handel is als wel aspecten als armoedebestrijding, verbetering van de veiligheidssituatie en de bestrijding van geweld en, in sommige landen, van de steeds nadrukkelijker aanwezige drugshandel en georganiseerde misdaad. Dat is waar het werkelijk om gaat.
Onlangs is een groot Europees journalist overleden, de Pool Kapucinski. Over deze landen zei hij dat zij onze aandacht pas trekken als er bloed wordt vergoten; “dat is triest, maar het is wel zo”, voegde hij daaraan toe. Het behoeft denk ik geen betoog dat nu, tien jaar na de ondertekening van de vredesverdragen in Midden-Amerika, de tijd gekomen is om meer aandacht te schenken aan de regio en maximaal te profiteren van de kansen die zich aandienen nu de onderhandelingen beginnen over een associatieovereenkomst die onzes inziens moet kunnen rekenen op de meest eensgezinde en brede steun van dit Parlement.
Leopold Józef Rutowicz, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteurs, de heer Meyer Pleite en de heer Yañez-Barnuevo García, van harte willen bedanken voor hun uitstekende werk betreffende de associatieovereenkomsten met de landen van Midden-Amerika. Hun verslagen staan volledig in het teken van de politieke doelstelling om de samenwerking te versterken.
De landen van Midden-Amerika delen onze Europese en Latijnse cultuur. Ze zijn nauw met ons verbonden. Het ligt dus voor de hand dat we met deze landen over een associatieovereenkomst onderhandelen. Een dergelijke overeenkomst is bedoeld om de positie van beide partijen in een geglobaliseerde wereld te versterken. Op dit moment biedt de Europese Unie deze regio voornamelijk humanitaire hulp. We geven hun vis, maar leren hen niet vissen. Landen als China en India en het wereldkapitaal doen dat wel, door wegen, mijnen en fabrieken te bouwen, banen te creëren en er met succes hun producten te verkopen.
Met de onderhandelingen over een associatieovereenkomst willen we de economische banden nauwer aanhalen. Dat zal zowel voor Europa als voor andere Midden-Amerikaanse landen een voordeel zijn. Deze economische basis is van cruciaal belang voor het tot stand brengen van duurzame economische en politieke betrekkingen tussen onze maatschappijen. Ik hoop dat het Europese kapitaal, naast de steun van China en India, in de toekomst een belangrijkere rol zal spelen in de landen waarmee we een associatieovereenkomst willen sluiten.
De associatieovereenkomsten tussen andere landen en de Europese Unie zijn van groot politiek belang. Wanneer ze erin slagen de economische samenwerking te bestendigen, zullen ze met vlag en wimpel in hun opzet slagen.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ook allereerst beide rapporteurs feliciteren met de moeite die zij hebben gedaan om de fracties tot elkaar te brengen tijdens het vaststellen van het mandaat voor onderhandeling over de associatieovereenkomsten met Midden-Amerika en het Andesgebied.
Zoals gezegd hebben we evenwel kunnen constateren, tijdens de voorbereiding van deze verslagen, dat de fracties onderling verschillen op diepgaande, wezenlijke punten. Ondanks de inspanningen van de rapporteurs ontbreekt het de uiteindelijke tekst duidelijk aan evenwicht op de drie kernonderdelen van de overeenkomst: politieke dialoog, samenwerking en handel.
Volgens ons is een vrijhandelszone als doelstelling noch realistisch noch gepast voor dit soort kwetsbare gebieden.
Er is dan ook een goede kans voorbijgegaan om biregionale betrekkingen tot stand te brengen waarmee het mogelijk zou zijn die betrekkingen in al hun verschillende facetten goed uit te laten komen en een duurzame menselijke ontwikkeling van de volken in de Andeslanden en Midden-Amerika te garanderen. Daarom zal onze fractie – meer om te laten zien dat we verder willen dan omdat we het echt willen, omdat we betreuren dat er in beide verslagen geen beter resultaat is bereikt – zich morgen onthouden van stemming.
Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, in deze verslagen wordt erop aangedrongen dat de ontwikkelingslanden dereguleren, macht geven aan Europese ondernemingen bij openbare aanbestedingen, Europese en Noord-Amerikaanse patenten beschermen en alles in het werk stellen om de investeringen van grote Europese ondernemingen veilig te stellen. In één van de verslagen wordt zelfs geëist dat er een vrijhandelszone wordt ingericht en ik citeer “zonder dat enige sector wordt uitgesloten”. Laat u die formulering even op u inwerken. Nee, dat is niet de weg die we moeten inslaan. Hoe meer men dereguleert, des te makkelijker wordt het misschien voor de grote ondernemingen, maar des te slechter wordt het voor de arbeiders, het milieu en de kleine lokale bedrijven, die door de wetten die men schrapt beschermd moeten worden.
Twee voorbeelden: Het is goed voor Monsanto als het hen lukt gewassen te patenteren in Zuid-Amerika, maar slecht voor de boeren en het milieu. Het is goed voor de Europese zorginstellingen als de zorgsector te maken krijgt met concurrentie, maar slecht voor degenen die geen geld hebben om de zorg in te kopen. Er is een alternatief: rechtvaardige handel in plaats van onbeteugelde handel, samenwerking en zekerheid in plaats van concurrentie en marktwaanzin. Dat is wat zowel de Europese als de Latijns-Amerikaanse bevolking nodig hebben. Ik wil besluiten met het standpunt van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, namelijk dat wij ons van stemming onthouden.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat is de beste manier om de levensstandaard te verhogen en de mensenrechten en burgerrechten in de landen van Midden-Amerika en de Andesgemeenschap te bevorderen? Deze vraag is eigenlijk even goed van toepassing op geheel Midden- en Zuid-Amerika als op de rest van de economische ontwikkelingslanden.
Op lange termijn is het in het eigenbelang van de economisch ontwikkelde en democratische wereld om haar economische kracht te gebruiken om de economische groei en democratie in de ontwikkelingswereld te bevorderen. Dat kan het beste gebeuren door wereldwijd de handelsbelemmeringen te verwijderen en door het sluiten van handels- en samenwerkingsovereenkomsten, mits de rechtsstaat en eigendomsrechten worden geëerbiedigd en de contractuele rechten en mensen- en burgerrechten worden gerespecteerd.
Wij hebben kunnen constateren hoe China erin is geslaagd om zelfs onder het juk van een dictatoriaal communistisch regime een verbazingwekkende economische ontwikkeling door te maken nadat eenmaal de kapitalistische praktijken van de vrije handel werden omarmd. Ondanks al zijn tekortkomingen werkt het kapitalisme. Het zorgt voor welvaart, keuzemogelijkheden en de vereiste voorwaarden voor democratie en beschaafde normen en waarden. Socialisme werkt daarentegen niet, ondanks zijn idealisme. Socialisme leidt tot onderdrukking, een gebrek aan keuzevrijheid en tot economische en politieke stagnatie.
De ontwikkelingslanden op deze wereld hebben dan ook geen behoefte aan het navolgen van het voorbeeld van een quasi-Marxistische Europese Unie. Zij hebben geen behoefte aan de aanbevelingen in deze verslagen om de ergste karaktertrekken van de Europese Unie te exporteren: economische en politieke integratie en een geharmoniseerde wetgeving.
Het allerlaatste waar deze landen behoefte aan hebben, is het navolgen van het voorbeeld van een falend economisch model en een meer en meer gedecentraliseerde Europese Unie met haar steeds ondemocratischere instellingen die steeds minder tot de verantwoording kunnen worden geroepen. In deze verslagen wordt een oproep voor een vrije handel gedaan – en dat is een goede zaak – maar die vrije handel dient niet afhankelijk te zijn van het kopiëren van de falende structuren van de Europese Unie.
Marcello Vernola (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik graag de rapporteur, de heer Yañez-Barnuevo Garcia, feliciteren met het verslag over het akkoord met de Andesgemeenschap. Omdat het op drie pijlers is gebaseerd, vormt het een kader dat zich niet alleen tot economische aspecten beperkt. Het was zelfs van meet af aan de insteek van alle instellingen om in de op handen zijnde associatieovereenkomst onderwerpen op te nemen zoals werkloosheid, veiligheid, migratie, sociale ontwikkeling, milieu, duurzame ontwikkeling en dus ook politieke stabiliteit.
We maken ons zorgen over de instandhouding van de bescherming van mensenrechten, burgerrechten, politieke, economische en sociale rechten en zelfs, overeenkomstig het beleid van de Europese Unie, over de biodiversiteit en de bescherming van ecosystemen. Kinderarbeid moet worden bestreden en er moet worden geïnvesteerd in onderwijs, onderzoek, wetenschap en technologie. De grote verschillen binnen de Andes-Gemeenschap vereisen inzet om de armoede terug te dringen. We willen allen benadrukken dat het noodzakelijk is om de plaag van het narcoterrorisme te bestrijden en alles in het werk te stellen om criminaliteit, corruptie, straffeloosheid, terrorisme, het witwassen van geld en wapenhandel uit te roeien. Door deze overeenkomst moeten we werkgelegenheid bevorderen en bovenal het verbouwen van landbouwgewassen in plaats van drugs.
We hopen ook dat de associatieovereenkomst een nieuwe impuls zal geven aan de liberalisering van de markt en van de handel aan de hand van de vrijhandelszone, alsook aan de gecontroleerde douanetarieven en aan de vereenvoudiging en harmonisering van douaneprocedures. Verder moeten we rechtszekerheid garanderen voor investeerders, door zonder omhaal de toegenomen nationaliseringen, die we recentelijk hebben zien plaatsvinden, van de hand te wijzen.