Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag van mijn collega, de heer Ulmer, gestemd over de herziening van verschillende richtlijnen inzake medische hulpmiddelen.
De term “medische hulpmiddelen” bestrijkt een brede reeks producten, waaronder injectiespuiten, brillen, diagnoseapparatuur voor medisch onderzoek, implantatieapparatuur, diagnostische beeldapparatuur, enzovoort, en het was absoluut noodzakelijk om de concurrentiepositie van en de veiligheid in deze sector te versterken. Om dit te bereiken moest het huidige wettelijke kader - bestaande uit drie richtlijnen die bepalen aan welke essentiële eisen medische hulpmiddelen moeten voldoen - worden verbeterd, met name wat betreft klinische evaluatie, transparantie, markttoezicht, conformiteit van op maat vervaardigde hulpmiddelen, het gebruik van menselijk weefsel, de coördinatie van onafhankelijke organen, enzovoort.
De praktische voorstellen die wij in dit document hebben aangenomen, zullen zorgen voor een betere harmonisering in deze en simpelere regels behelzen. Er dient op gewezen te worden dat veel industriële bedrijven in deze sector op de wereldmarkt opereren. Daarom moet ernaar worden uiterst complexe en gediversifieerde sector, omdat ze duidelijkere gestreefd het proces van internationale samenwerking te bevorderen, met name door het harmoniseren van normen.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE), schriftelijk. - (DE) Door de huidige overeenstemming in eerste lezing inzake medische hulpmiddelen wordt een enorme kans gemist voor een verbod op zeer gevaarlijke stoffen in die middelen. Het is een armzalige vertoning dat carcinogene, mutagene en voor de voortplanting vergiftige stoffen (CMR-stoffen) vanwege een blokkade door de EU-lidstaten verder mogen worden toegepast, zelfs als veilige alternatieven al lang beschikbaar zijn.
Deze duidelijke beperkingen voor het gebruik van gevaarlijk zacht pvc in beademingsslangen, maagsondes en infusen hadden al lang moeten worden ingevoerd, aangezien deze materialen hoge concentraties van de weekmaker DEHP bevatten, die giftig is voor de voortplanting en die met name voor baby’s, kinderen en dialysepatiënten gevaarlijk is. Te vroeg geboren baby’s nemen uit slangen een DEHP-dosis op die 200 maal hoger is dan de toegestane norm.
Een sprankje hoop is het feit dat de verplichting om gevaarlijke weekmakers te etiketteren, is aangenomen, waardoor medisch personeel heel bewust de keuze kan maken hulpmiddelen zonder zacht pvc te gebruiken en consumenten dit nu ook actief kunnen eisen. Bovendien worden producenten nu aan strengere verplichtingen onderworpen. Ze moeten rechtvaardigen waarom medische hulpmiddelen met zacht pvc bij kinderen en zwangere vrouwen gebruikt kunnen worden.
Dit is in ieder geval niet meer dan een tijdelijke oplossing, want deze week heeft de Commissie eindelijk - op basis van een risicobeoordeling die al sinds 2001 beschikbaar was - geadviseerd het gebruik van DEHP in medische hulpmiddelen voor bepaalde risicogroepen te verbieden. Dit verbod had er weliswaar al lang moeten zijn, maar beter laat dan nooit. De Commissie moet nu uiterlijk eind dit jaar een wetsvoorstel presenteren.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor deze herziening gestemd.
Het is betreurenswaardig dat het voorstel voor een verbod op alle stoffen in medische hulpmiddelen die carcinogeen, mutageen of toxisch voor de voortplanting zijn, is verworpen. Dit compromis is niettemin een eerste, beslissende stap, die een bijdrage zal leveren aan het uitbannen van toxische chemische stoffen die in medische hulpmiddelen worden gebruikt en die vervolgens in het lichaam van patiënten worden aangetroffen. De wetgeving zal fabrikanten van medische hulpmiddelen voorschrijven hun hulpmiddelen te etiketteren als deze ftalaten bevatten, een groep chemische stoffen die gebruikt wordt als weekmaker in plastics.
De Europese Unie heeft het ftalaat DEHP geclassificeerd als een stof die toxisch is voor de menselijke voortplanting, en er bestaat grote ongerustheid over de mogelijkheid dat deze stof zich via de hulpmiddelen verplaatst naar patiënten, met name naar baby’s en dialysepatiënten.
Dankzij etikettering van de hulpmiddelen worden artsen gewezen op de risico’s waaraan hun patiënten worden blootgesteld, en kunnen de inkoopmanagers van ziekenhuizen de plastic hulpmiddelen zonder DEHP die reeds beschikbaar zijn op de markt, gemakkelijk herkennen. Wat gevoelige patiënten betreft, dienen fabrikanten uitleg te geven over de risico’s van het gebruik van hulpmiddelen die toxische chemische stoffen bevatten, en dienen zij voorzorgsmaatregelen aan te bevelen.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. - (DE) Nu de Europese richtlijn inzake medische hulpmiddelen is herzien, wil ik opmerken dat ik er voorstander van ben dat het Europees Parlement zich uitspreekt voor een logische scheiding van de regulering, en dat het vraagstuk van reprocessing in een afzonderlijke richtlijn wordt geregeld. Als volksvertegenwoordigers moeten wij ons sterker inzetten voor zinvolle en begrijpelijke regelingen en de verleiding weerstaan om verschillende regelingen in één richtlijn te willen samenvoegen. Nu moet de Commissie zo spoedig mogelijk - en niet pas over drie jaar - een voorstel voor een afzonderlijke richtlijn presenteren.
Onze rapporteur, de heer Ulmer - die ik bij deze gelegenheid wil danken voor zijn uitstekende werk - heeft een goed en evenwichtig compromis ten aanzien van de gevaarlijke stoffen in medische hulpmiddelen weten te bereiken. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen het met mij eens is dat geneesmiddelen geen, of in ieder geval zo min mogelijk, schadelijke stoffen mogen bevatten, en daarom moeten wij streven naar een effectieve phasing out van alle CMR-stoffen.
Met name in dit verband wil ik nogmaals wijzen op de absolute noodzaak van zinvolle productetikettering. Mijns inziens heeft de Commissie niet de juiste keuze gemaakt door te kiezen voor etikettering op basis van de Global Medical Device Nomenclature. Als gevolg van deze code zullen de kosten ongetwijfeld stijgen en daarvoor zullen hoofdzakelijk de Europese fabrikanten en de samenleving moeten opdraaien. Dat is schadelijk voor de concurrentie en evenmin van voordeel voor de patiënten.
Bruno Gollnisch (ITS). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het verslag van mevrouw Vicenzi heeft ten doel de regels te harmoniseren, met name wat betreft uitzonderingen op de normen die de Internationale Arbeidsorganisatie en de Internationale Maritieme Organisatie hebben uitgevaardigd, die vlaggenstaten in de Unie kunnen toestaan.
Hoewel dit een bijzonder loffelijk streven is, blijkt in de praktijk dat lang niet alle problemen hierdoor worden opgelost. Het is algemeen bekend dat het voornaamste probleem van de koopvaardij dat van de goedkope vlaggen is. Denk met name aan de manier waarop een staat als Liberia, waar volslagen anarchie heerst, over een van de grootste vloten ter wereld kan beschikken, waarover deze staat - uiteraard - geen enkele daadwerkelijke controle kan uitoefenen.
Wij moeten een einde maken aan deze bizarre situatie, die tot sociale dumping leidt, en aandacht schenken aan de vraag hoe het in dit geval met de veiligheidsvoorwaarden is gesteld. De staat in kwestie blijft weliswaar bepalen onder welke voorwaarden hij het gebruik van zijn vlag toestaat of weigert, en welke regels hij voorschrijft aan schepen die zijn vlag voeren en aan de bemanningen ervan, maar die vrijheid is niets meer of minder dan het recht van staten om de toegang tot hun territoriale wateren, tot hun exclusieve economische zones en tot hun binnenwateren te ontzeggen aan schepen die de minimumregels overduidelijk niet naleven en die een gevaar vormen voor de veiligheid van aangrenzende staten.
Wij zouden graag zien dat de overwegingen van ons Parlement deze kant opgingen.
Jim Allister (NI), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen het voorstel voor een richtlijn betreffende de naleving van de vlaggenstaatverplichtingen gestemd, aangezien deze alleen maar meer ballast betekent in de EU-regelgeving voor de scheepvaart, zonder dat het echte probleem wordt aangepakt. Dat probleem wordt veroorzaakt door het gedrag van vlaggenstaten van buiten de EU met een grote vloot. De lidstaten van de EU houden zich aan de IMO-voorschriften en zijn dus ook niet de veroorzakers van het probleem.
Ik verwerp dit voorstel voor een richtlijn tevens omdat het de soevereiniteit van de lidstaten ondermijnt doordat er bevoegdheden aan de Commissie worden overgedragen. Elke lidstaat is al als partij gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het IMO-Verdrag. Dat is voldoende en daar dient het ook bij te blijven.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Dit verslag maakt deel uit van het derde maatregelenpakket voor de veiligheid in de scheepvaart, dat hoofdzakelijk bedoeld is om scheepsrampen te voorkomen en de gevolgen van eventuele rampen te bestrijden.
Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de schepen die in hun nationale registers zijn opgenomen, voldoen aan de internationale normen. De initiatieven die op Europees niveau ten uitvoer worden gelegd om scheepsrampen te voorkomen en te bestrijden mogen deze verplichting niet ondermijnen.
Uitgaande van deze premisse kunnen wij ons over het geheel genomen vinden in de voorgestelde maatregelen. Zo moeten de lidstaten bijvoorbeeld eisen dat schepen die opgenomen willen worden in het nationale register documenten voorleggen waaruit blijkt dat zij de internationale voorschriften en normen naleven; zij moeten een controle- en toezichtsprogramma ontwikkelen en toepassen voor schepen die onder hun vlag varen, en bovendien moeten zij voorzien in de opleiding van en het toezicht op inspecteurs en onderzoekers.
De Gemeenschap moet evenwel bijdragen in de kosten die aan de uitvoering en toepassing van deze maatregelen verbonden zijn, een punt dat in dit voorstel niet duidelijk uit de verf komt.
Met de recente schipbreuken van de Erika en de Prestige nog vers in het geheugen zijn wij van oordeel dat alle voorstellen die op dit gebied worden geformuleerd, besproken moeten worden in het kader van een breed debat waaraan ook de werknemers uit de sector en de bevolking als zodanig deelnemen.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE), schriftelijk. - (PT) Naar aanleiding van de ramp met de Erika en de ramp met de Prestige, die in 2002 aan de rand van de exclusieve maritieme zone van Portugal plaatsvond, heeft de Europese Unie een reeks wetgevingsvoorstellen vastgesteld om herhaling van dergelijke rampen te voorkomen, of althans om de gevolgen ervan tot een minimum te beperken, en om te achterhalen wat er precies gebeurd is en wie voor de ongevallen aansprakelijk moet worden gesteld.
De heer Savary behandelt een van deze voorstellen in dit uitstekende verslag, dat uiteraard mijn steun heeft gekregen. Het gaat mijns inziens om een essentiële tekst, aangezien wordt voorzien in enerzijds gemeenschappelijke minimumnormen voor alle lidstaten met betrekking tot de wettelijke aansprakelijkheid en de financiële zekerheid van reders (en van alle andere verantwoordelijken) en anderzijds maatregelen om rampen te voorkomen en te waarborgen dat bepaalde internationale overeenkomsten geratificeerd worden, met name het Verdrag inzake de beperking van de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen en het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie.
Ik kan mij tevens vinden in het voorstel om een solidariteitsfonds op te richten, zodat wordt gewaarborgd dat ook schepen zonder financiële dekking passende bescherming bieden en in een schadeloosstelling voorzien.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Dit verslag maakt deel uit van hetgeen bekendstaat als het derde maatregelenpakket voor de veiligheid in de scheepvaart, een reeks wetgevingsmaatregelen die bedoeld zijn om rampen en verontreiniging te voorkomen en de gevolgen van eventuele rampen te bestrijden.
Doel van dit voorstel is de oprichting van een systeem voor wettelijke aansprakelijkheid van reders in geval van schade aan derden en de vaststelling van voorschriften ter voorkoming van scheepsrampen.
Belangrijk is dat alle lidstaten worden opgeroepen om tal van internationale verdragen te ondertekenen en te voorzien in een ruimere schadeloosstelling voor slachtoffers van scheepsrampen en bemanningsleden. Tevens wordt voorgesteld om een solidariteitsfonds op te richten voor de schadeloosstelling van slachtoffers van ongevallen met schepen die niet gedekt zijn door een certificaat van financiële zekerheid, aangezien het in dat geval niet de plicht is van de lidstaat waar de scheepsramp plaatsvindt om in een schadeloosstelling te voorzien. Het is aan de lidstaten om te waarborgen dat alle criteria worden nageleefd en om eventuele overtredingen te bestraffen met sancties.
Het gaat hier in essentie om positieve maatregelen die onze goedkeuring wegdragen. In het verslag wordt evenwel de mogelijkheid opengelaten om de controlebevoegdheden in de toekomst alsnog over te hevelen van de lidstaten naar een communautair orgaan - in concreto een communautair agentschap -, en dat voorstel roept in ons midden ernstige twijfels op.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) Er is weliswaar iets voor te zeggen om de wettelijke aansprakelijkheid van derden tot standaard te verheffen, maar niet als er nog aperte tegenstrijdigheden zijn die eerst opgelost moeten worden voordat er verdere stappen gezet kunnen worden.
Het grootste probleem is dat het LLMC-verdrag niet door de lidstaten is geratificeerd en dat betekent dat de EU op dit punt dringend actie moet ondernemen. De Raad dient het belang dat hij aan de ratificatie van het verdrag op lidstaatniveau hecht, te onderstrepen voordat hij kritiek kan leveren op de bevoegdheden van de EU, die hij op dit gebied in twijfel trekt.
Richard Corbett (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat de biologische landbouw betreft, hechten de consumenten er veel waarde aan dat er natuurlijke, in plaats van synthetische stoffen worden gebruikt. Synthetische stikstofmeststoffen mogen dan ook niet gebruikt worden.
Er is echter geen enkele reden voor een verbod op alle soorten natuurlijke minerale meststoffen, zoals stikstofmeststoffen. Daarom betreur ik het dat de amendementen 168 en 169, die door de heer Tarabella zijn ingediend, niet zijn aangenomen. Dit is een ernstige verzwakking van de logica van het standpunt dat wij hebben aangenomen, en ik ben blij dat deze kwestie naar de commissie ten principale is terugverwezen. Ik hoop dan ook dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling deze kwestie in heroverweging zal nemen.
Jan Andersson en Anna Hedh (PSE), schriftelijk. - (SV) Wij hebben gestemd tegen bepaalde amendementen betreffende verlaagde percentages voor GGO- etikettering op biologische producten. Ofschoon we van mening zijn dat biologische producten geen GGO’s mogen bevatten, vrezen wij dat verschillende grenswaarden voor biologische en andere levensmiddelen een nadeel voor de biologische productie kan betekenen.
Wij zijn van mening dat GGO’s met voorzichtigheid behandeld moeten worden en dat men maatregelen moet treffen om het risico op incidentele besmetting te verkleinen. Wij willen echter geen onnodig zware bewijslast scheppen die de biologische teelt zou kunnen doen inkrimpen.
Luis Manuel Capoulas Santos, Fausto Correia, Edite Estrela, Emanuel Jardim Fernandes, Elisa Ferreira, Jamila Madeira en Manuel António dos Santos (PSE), schriftelijk. - (PT) Het voorstel voor een verordening van de Commissie en het verslag dat in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is goedgekeurd, leveren over het geheel genomen een positieve bijdrage aan de vaststelling van de gemeenschappelijke principes en voorschriften die van toepassing zijn op de biologische productie en hoofdzakelijk gericht zijn op het vergroten van het vertrouwen van de consument. Toch schieten zij ons inziens op bepaalde punten nog steeds tekort.
Wij zijn evenwel van oordeel dat besmetting van biologische producten door genetisch gemodificeerde organismen een ernstig probleem is, en aangezien het amendement van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is aangenomen, waarin op weldoordachte en realistische wijze wordt voorgesteld om een plafond van 0,1 procent vast te stellen - uitsluitend voor gevallen van incidentele aanwezigheid - hebben wij voor het verslag gestemd.
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb gestemd vóór terugverwijzing van het verslag-Aubert over de biologische productie en de etikettering van biologische producten naar de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling.
Wij moeten ervoor zorgen dat de drempel voor toevallige besmetting met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) niet dezelfde is als in de conventionele landbouw, dat wil zeggen rond 0,9 procent, want dan zouden wij feitelijk erkennen dat wij besmetting niet langer kunnen voorkomen, en dat wij evenmin kunnen garanderen dat een product, zelfs als dat als biologisch is geclassificeerd, vrij van GGO’s is.
In dit opzicht heb ik mijn steun gegeven aan het voorstel van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, waarin werd geëist dat de aanwezigheid van GGO’s in biologische producten uitsluitend moet worden beperkt tot toevallige en technisch onvermijdbare hoeveelheden met een maximum van 0,1 procent, en dat de term “biologisch” niet zou mogen worden gebruikt voor producten waarvan de toevallige besmetting met GGO’s hoger ligt dan de detecteerbare drempel van 0,1 procent.
Tot slot steun ik het verzoek om de rechtsgrondslag voor deze kwestie van de biologische landbouw te wijzigen. Het Europees Parlement wil in deze problematiek in plaats van “geraadpleegde” “medebeslisser” worden, hetgeen een vooruitgang zou betekenen op dit gebied.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het is bekend dat 70 procent van de Europese consumenten geen genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) wenst te consumeren. Het is dan ook onaanvaardbaar dat met deze verordening het licht op groen wordt gezet voor biologische producten die maar liefst 0,9 procent GGO’s bevatten. Dat is een zware klap voor het biologische landbouwbedrijf. Het feit dat de besmetting met GGO’s, zoals in het verslag wordt voorgesteld, 0,9 procent mag bedragen (of 0,1 procent zoals door sommigen is gesuggereerd en in de plenaire vergadering is aangenomen), betekent dat wij accepteren dat biologische producten met GGO’s worden besmet. Deze beslissing zal ontegenzeglijk gevolgen hebben voor de consumenten en betekent een ernstige en onaanvaardbare bedreiging voor de biologische landbouwindustrie.
De consumenten kiezen voor biologische producten omdat zij op meer duurzame wijze geproduceerd worden, volledig zonder pesticiden en GGO’s. Als wij de aanwezigheid van GGO’s toestaan, zelfs in minimale hoeveelheden, bedriegen wij de consumenten, met alle gevolgen van dien voor het milieu en de menselijke gezondheid in het algemeen.
In tegenstelling tot de weg die met dit verslag en het voorgestelde ‘productivistische model’ wordt ingeslagen, hebben wij meer duurzame landbouwproductiemodellen nodig die gebaseerd zijn op de productiediversiteit van elk land en elke regio en waarin meer rekening wordt gehouden met kleine en middelgrote boeren en familiebedrijven.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Ik ben van oordeel dat producten die als ‘biologisch’ geëtiketteerd worden, helemaal geen genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) mogen bevatten. Consumenten die als ‘biologisch’ geëtiketteerde producten kopen, hebben recht op een dergelijke garantie.
Sterker nog, als producten die 0,9 procent GGO’s bevatten als ‘biologisch’ geëtiketteerd worden, bestaat het risico dat een ander soort etikettering opduikt - zonder GGO’s -, hetgeen de positie van het biologische landbouwbedrijf zou aantasten.
Daarom heb ik voor de amendementen gestemd die tot doel hebben het gebruik van GGO’s in de biologische landbouw en de etikettering van biologische producten te verbieden.
Ik heb tevens mijn steun verleend voor het amendement waarmee producten zoals zout, wol, visconserven, cosmetica, voedingssupplementen en etherische oliën in de verordening worden opgenomen, aangezien deze producten minstens tijdens één fase van het productieproces met de natuurlijke omgeving verbonden zijn.
Mathieu Grosch (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) De nieuwe verordening zal in de plaats komen van Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake biologische landbouw.
Het voornaamste punt van zorg blijft de aanwezigheid van GGO’s in producten met het etiket ”biologisch”: de Commissie had bepaald dat de drempelwaarde voor de aanwezigheid van GGO’s 0,9 procent moest bedragen, hoewel hoeveelheden vanaf 0,1 procent reeds detecteerbaar zijn. Wij moeten voorzichtig blijven met GGO’s in het algemeen, en wij moeten er vooral voor zorgen dat de consumenten op de juiste wijze worden geïnformeerd over hetgeen zij eten en gebruiken. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat de verwachtingen van de consumenten die voor biologische producten kiezen, worden gerespecteerd, dat wil zeggen dat zij er zeker van moeten kunnen zijn dat hun product geen GGO’s bevat.
Daarom ben ik blij dat het Parlement in het verslag-Aubert deze drempelwaarde van 0,1 procent heeft opgenomen, en ik roep de ministers van Landbouw ertoe op deze verordening ingrijpend te herzien, om recht te doen aan de uitkomst van deze stemming.
Bovendien steun ik het verzoek van het Parlement om deze verordening volgens de medebeslissingsprocedure tussen Raad en Parlement aan te nemen, en ik verwacht dat de Commissie het Parlement hierin volgt, want de mening van gekozen volksvertegenwoordigers dient zwaarder te wegen dan de mening van ambtenaren.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Biologische productie is erg belangrijk zowel vanuit een milieu- als vanuit een gezondheidsstandpunt. Wij hebben echter tegen het verslag gestemd, omdat wij van mening zijn dat landbouwproducten op een vrije markt zonder inmenging op EU niveau verkocht moeten worden. Het is onze overtuiging dat een door bewuste Europese consumenten aangedreven, vrije marktwerking zelf de nodige omschakeling naar een biologische, en op de lange termijn duurzame landbouw kan bewerkstelligen. Wij denken verder dat die ontwikkeling versneld zou worden, indien de etikettering van ecologische producten overgelaten zou worden aan de nationale parlementen.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb dit verslag gesteund omdat het de voorschriften in het voorstel van de Commissie over de productie en etikettering van biologische voedingsmiddelen versterkt. Ik steun het gebruik van het Europese logo (“EU-biologisch”) voor producten die voor minimaal 95 procent uit biologische ingrediënten bestaan. Ik ben ook voorstander van de verplichting voor exploitanten in derde landen om aan hun nationale instanties een certificaat te overleggen dat is uitgegeven door een daartoe bevoegd communautair controleorgaan.
Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. - (FR) De meeste Europese burgers (58 procent) staan nog steeds wantrouwend tegenover genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen. Deze sceptische houding van de Europeanen tegenover de aanwezigheid van GGO’s in de conventionele landbouw kan worden opgevat als steun voor de biologische landbouw.
Daarom is het van essentieel belang dat de Europese Unie de biologische landbouw stimuleert, omdat daarmee tegemoet wordt gekomen aan de toenemende vraag van de consument en een stap wordt gezet op weg naar een drastische hervorming van het GLB in de richting van een waarachtige duurzame ontwikkeling.
Om biologische producten te promoten moeten bepaalde regels die van gezond verstand getuigen, voorop staan. Daar wordt in het verslag van mevrouw Aubert op gewezen. Om te beginnen moeten wij ons verzetten tegen de ontwerpverordening van de Europese Commissie waarin wordt voorgesteld om voor de verschillende sectoren een zelfde drempelwaarde voor de toevallige besmetting met GGO’s vast te stellen, namelijk 0,9 procent.
Vervolgens, en als tegengestelde maatregel - een maatregel waar de biologische sector om vraagt en die al in tal van Europese landen en regio’s is ingevoerd -, moeten wij de drempelwaarde voor de toevallige aanwezigheid van GGO’s zo laag mogelijk vaststellen, namelijk op 0,1 procent, hetgeen overeenkomt met de wetenschappelijk haalbare detectiegrens.
Tot slot moet het beginsel “de vervuiler betaalt” worden toegepast, want er kan geen sprake van zijn dat boeren uit de biologische sector de rekening moeten betalen voor de risico’s die samenhangen met de coëxistentie van beide vormen van landbouw.
Andreas Mölzer (ITS). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag-Catania gestemd en daarbij heb ik gedacht aan het Europees kampioenschap voetbal dat volgend jaar in Oostenrijk wordt gehouden, omdat er in het profvoetbal diverse zorgwekkende ontwikkelingen plaatsvinden. Daarbij denk ik niet alleen aan fraude, dubieuze financiële praktijen en oneerlijke concurrentie, die wij op Europees niveau doelgericht moeten bestrijden. Ook de bereidheid om geweld te gebruiken in verband met voetbal overstijgt alle grenzen. Een kleine groep zogenaamde fans houdt honderden agenten op de been, agenten die op andere plaatsen nodig zijn en handenvol geld kosten.
Het zou verstandig zijn om hooligans al aan de grens tegen te houden, en stadions zouden gescheiden in- en uitgangen voor de verschillende groepen moeten hebben. Niet alleen spandoeken en plakkaten die oproepen tot geweld, moeten worden geweerd, maar ook de straffen tegen dergelijke ordeverstoringen moeten aanzienlijk strenger worden.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) Helaas blijft geweld tijdens voetbalwedstrijden niet beperkt tot sporadische incidenten, maar hebben wij hier te maken met een verschijnsel dat de laatste jaren herhaaldelijk de kop heeft opgestoken, bijvoorbeeld tijdens de Wereldbeker van 2006 in Duitsland en de recente incidenten in de nationale voetbalcompetitie van Italië, Spanje, Kroatië en Engeland.
Daarom is het noodzakelijk dat er passende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat deze sportevenementen zo vreedzaam mogelijk kunnen verlopen, zonder onnodig geweld en racisme.
Ik verleen dan ook mijn steun voor dit initiatief van de Republiek Oostenrijk ter herziening van het besluit waarmee wordt voorzien in de oprichting in iedere lidstaat van een nationaal informatiepunt betreffende voetbal, dat moet fungeren als een contactpunt voor de uitwisseling van politiegegevens met betrekking tot voetbalwedstrijden.
Het is van vitaal belang dat de bevoegde overheden nauwer met elkaar samenwerken en het systeem voor gegevensuitwisseling professionaliseren, en dat elke lidstaat een doelmatige risicobeoordeling uitvoert.
Bij het bestrijden van dit soort geweld moet preventie prevaleren boven de gangbare repressieve aanpak en de aanwezigheid van agenten van de oproerpolitie in de voetbalstadia.
Stephen Hughes (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb steun gegeven aan het verslag-Catania (A6-0052/2007) en hoop van ganser harte dat de internationale politiële samenwerking bij het bestrijden van geweld in verband met voetbalwedstrijden aanzienlijk wordt verbeterd.
Onschuldige fans en gezinnen uit Middlesborough kwamen in maart 2006 in Rome klem te zitten tussen gewelddadige voetbalsupporters bij de Europacupwedstrijd tussen Middlesborough en Roma. Drie Engelse fans werden neergestoken als gevolg van zinloos geweld door Roma-fans. De Commissie verzoekschriften van dit Parlement heeft de afgelopen herfst een verzoekschrift van fans uit Middlesborough behandeld. Ik betreur ten zeerste dat de voorzitter van de Commissie verzoekschriften nog steeds geen antwoord heeft ontvangen op zijn brief aan het Italiaanse ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin hij om waarborgen vraagt dat de fouten die zijn gemaakt waardoor het geweld kon ontstaan, in de toekomst voorkomen zullen worden.
Ik hoop, zelfs in dit late stadium, van ganser harte dat de minister alsnog een reactie zal geven, vergezeld van oprechte verontschuldigingen aan het adres van de mensen in Middlesborough.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan het verslag-Catania, dat tot doel heeft de veiligheid rondom voetbalwedstrijden te vergroten via een betere politiële samenwerking. Ik ben voor een versterkte rol van de nationale informatiepunten als contactpunt voor de uitwisseling van politie-informatie bij de bestrijding van geweld tijdens internationale voetbalwedstrijden. Het dient echter boven alle twijfel verheven te zijn dat bij elke uitwisseling van persoonsgegevens de bestaande wet- en regelgeving voor de bescherming van die gegevens in acht wordt genomen. Dergelijke gegevens mogen ook nooit voor andere doeleinden worden gebruikt.
Martine Roure (PSE), schriftelijk. - (FR) Gezien de huidige situatie in het voetbal is er daadwerkelijk sprake van een veiligheidsprobleem tijdens voetbalwedstrijden met een internationale dimensie, en het is een feit dat Europa wordt geconfronteerd met gewelddadigheden in voetbalstadions, met name bij Europese of internationale wedstrijden. Om drama’s of vechtpartijen tussen hooligans te voorkomen, is de Europese Unie op het idee gekomen om een netwerk van informatiepunten op te richten in verband met mogelijke risico’s op dergelijke gewelduitbarstingen. Op die manier zullen de Europese solidariteit en vooruitziende blik een zeer belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de veiligheid van Europese burgers die voetbalwedstrijden bezoeken.
Wij mogen niet toestaan dat “nep”-supporters de waarden van het voetbal in een kwaad daglicht stellen. Dit verslag maakt de oprichting van nationale voetbalinformatiepunten mogelijk, die moeten fungeren als contactpunt voor de uitwisseling van gegevens. Deze uitwisseling geschiedt met het oog op het voorbereiden en het nemen van de gepaste maatregelen ter handhaving van de openbare orde naar aanleiding van een voetbalwedstrijd. De uitwisseling kan in het bijzonder informatie betreffen over individuele personen die een reëel gevaar vormen of kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid.
Bij voetbalwedstrijden doen zich herhaaldelijk en voortdurend gewelddadigheden voor, waardoor de evenementswaarde van dergelijke sportmanifestaties danig wordt aangetast. De Europese Unie kan dit niet langer door de vingers zien.
Eugen Mihăescu (ITS). – Marele Napoleon spunea: „Dacă este posibil, este ca şi făcut, iar dacă este imposibil, se va face oricum.” Aşa este şi cu Serbia, şi cu Kosovo. Sunt naţionalist şi mă interesează Serbia mai mult decât politica. Kosovo este inima naţiunii şi nu poate fi smulsă din pieptul Serbiei decât cu riscuri nebănuite.
Filozoful francez Régis Debray a vorbit primul, fiind martor la tragedia Serbiei în momentul atacului de către forţele care erau împotriva ei. Europa nu poate să rişte o instabilitate în Balcani. Monsieur Athisaari nu ne spune adevărul. După cel de-al doilea război mondial, în Kosovo erau 15% albanezi şi 85% (majoritatea) erau sârbi. Albanezii erau veniţi de peste munţi, din Albania. Thaçi şi ai lui, maoişti crescuţi de Enver Hoxha şi Mehmet Shehu, se folosesc de doctrina divide et impera. Este paradoxal, pentru că vor să întemeieze o Albanie compusă din bucăţi rupte din teritoriul Serbiei, Macedoniei şi Greciei. Americanii care învaţă geografia făcând războaie ştiu mai bine unde se găseşte America, dar nu ştiu unde se găseşte Kosovo. Din fericire, trecutul nu vrea să treacă.
Димитър Стоянов (ITS). – Гласувах против доклада относно бъдещето на Косово, защото ми омръзна да слушам колко зле и дискриминирани са албанците. Никой не е пресметнал колко много сърби бяха избити и изхвърлени от Косово от албанските главорези. Колко православни църкви бяха унищожени и превърнати в складове и в конюшни от тези наркотрафиканти, които това е основното нещо, с което се занимават, трафик на наркотици.
Аз искам да ви припомня `99 година, защото в момента сме пред най-светлия християнски празник за православните християни, Великден. `99 година натовските бомбардировачи потъпкаха и се погавриха с този християнски празник, като не спряха своите бомбардировки, а продължиха да хвърлят своите клъстерни бомби, предназначени не срещу инфраструктурата, а да убиват хора и при това ги надписаха с обидни надписи спрямо православното християнство.
Европа трябва да спре да се меси на Балканите, защото предизвиква само по-лоши неща. Оставете Балканите на мира.
Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) Ik heb voor het verslag van de heer Lagendijk over de toekomst van Kosovo en de rol van de Europese Unie gestemd. Ik ben het eens met de rapporteur dat het Europees Parlement eensgezind en eenduidig moet optreden, want het gaat hier om onze toekomstige EU-grens en -grondgebied. Iedereen begrijpt dat de huidige situatie onhoudbaar is en dat er verdere tactvolle en geduldige onderhandelingen nodig zijn, met inbegrip van een verregaande Europese betrokkenheid.
Ik zie het Ahtisaari-document als een eerste grondslag voor de besprekingen over en inspanningen voor het bewerkstelligen van een compromis. Europa moet een standpunt innemen dat ondubbelzinnig de kant van een overeenkomst opgaat. Ik weet zeker dat de eindoplossing niet kan worden opgelegd met het dreigement van radicalisering in Kosovo of Servië, maar dat deze een weerspiegeling moet zijn van de belangen van zowel het Servische volk als de Kosovaarse Albanezen.
De twee volkeren mogen niet in haat samenleven, want haat leidt tot geweld en vormt een obstakel voor stabiliteit en veiligheid in de regio. Ik ben ervan overtuigd dat het verslag van het Europees Parlement een sterk signaal zal doen uitgaan en de Westelijke Balkan een Europees perspectief zal bieden, en dat het zal leiden tot een acceptabel compromis gebaseerd op de beginselen van het internationaal recht en de Europese democratische waarden. Wij, de Parlementsleden uit de nieuwe lidstaten, weten maar al te goed hoe groot voor onze landen de motiverende werking was van het vooruitzicht op toetreding tot de Europese Unie, hoe sterk de aansporing was tot verregaande politieke en economische hervormingen. Een terugkeer naar de periode van voor maart 1999 is onmogelijk en daarom geloof ik dat er een akkoord zal worden bereikt en de vrede en dat de veiligheid in de westelijke Balkan zullen worden gewaarborgd.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). - (SK) Ik heb om verschillende redenen voor het document over Kosovo gestemd. Het voorstel voor een onder toezicht staande soevereiniteit, dat na een definitief besluit van de Veiligheidsraad wordt ondersteund met een permanente internationale aanwezigheid, is een buitengewoon belangwekkende oplossing. Tegelijkertijd is de vorming van een maatschappij van burgers met gelijke rechten de enige juiste weg.
Ik ben een fervent voorstander van gelijke rechten voor etnische minderheden en gemeenschappen, alsook van duidelijke gedefinieerde rechten wat betreft het behoud en de ontwikkeling van hun identiteit en hun eigen overheidsorganen. Tegelijkertijd ben ik echter ook sterk voorstander van maximale rechten en veiligheid, met andere woorden, van een uitgebreide autonomie voor de Servische gemeenschap.
Aangezien de Europese Unie in dit proces een sleutelrol zal spelen, is het noodzakelijk te beschikken over een duidelijk strategisch actieplan. Aan de andere kant is het onze taak er nadrukkelijk op te wijzen dat er voor de Balkan, of Servië en Kosovo een toekomst in de Europese Unie in het verschiet ligt. Voor het echter zover kan zijn, is het noodzakelijk te zorgen voor vrede en stabiliteit in de regio. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de Balkan onderdeel wordt van de Europese Unie. Als ons dat niet lukt, dan blijft onze Gemeenschap onvoltooid.
Andreas Mölzer (ITS). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb eveneens tegen het verslag-Lagendijk gestemd, omdat het mijns inziens buitengewoon gevaarlijk is te zeggen dat de mogelijkheden voor onderhandelingen nu zijn uitgeput en dat aangedrongen moet worden op onafhankelijkheid van Kosovo. Dat lijkt mij een gevaarlijk experiment.
De huidige situatie doet mij sterk denken aan het begin van de oorlog in Kroatië, die immers ook is begonnen na een roep om onafhankelijkheid van Kroatië. Als wij hier niet uiterst omzichtig te werk gaan, en als er met name geen doeltreffende oplossingen zijn voor een mogelijk machtsvacuüm na de terugtrekking van het VN-bestuur, zullen de Serviërs hun landgenoten willen beschermen, of de Albanese Kosovaren hun zelfbeschikkingsrecht. In dat geval zullen in een mum van tijd niet alleen mogelijke vooruitgang en toenadering teniet worden gedaan, maar is het eveneens zeer wel mogelijk dat de gehele regio gedestabiliseerd raakt. Daarom heb ik tegen het verslag gestemd.
Jan Andersson en Anna Hedh (PSE), schriftelijk. - (SV) Wij staan achter het streven van de VN naar vrede in Kosovo en achter het werk van Matti Ahtisaari. Wij hebben ervoor gekozen om tegen de formulering te stemmen waarin staat dat soevereiniteit voor Kosovo de beste weg is om politieke stabiliteit en een politieke oplossing voor Kosovo te bereiken. Wij zijn van mening dat dit niet het juiste verslag is om dit te bespreken en dat het dom is zich nu vast te leggen op een dergelijke formulering, ook al is dat een nastreefbaar doel voor de toekomst.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) De Junilijst is van mening dat de kwestie-Kosovo via de VN opgelost moet worden, en dat proces komt er ook aan. Indien daarna de VN de EU vraagt een belangrijke rol in deze kwestie te spelen, stellen wij ons positief hiertegenover op.
Dit verslag bevat een aantal goede formuleringen, maar ook veel slechte. Wij hebben er onder andere bezwaar tegen dat het Europees Parlement vraagt om een toezichthoudende verantwoordelijkheid bij de vaststelling van de status van Kosovo. Dit is geen kwestie voor de EU.
Er wordt zelfs uitdrukking gegeven aan de hoop dat er een pro-Europese regering wordt gevormd in Servië. Dat kan wenselijk zijn, maar het is het Servische volk dat de regering kiest en dat moet, in naam van de democratie, gerespecteerd worden, ongeacht de uitslag.
Verder dient het Europees Parlement geen standpunten in te nemen over de houding van de lidstaten in de Raad of over de manier waarop de lidstaten dienen te handelen in de VN-Veiligheidsraad.
Aangezien we vinden dat het aantal onderdelen van het verslag die te wensen overlaten te groot is, hebben wij tijdens de stemming van vandaag tegen het verslag in zijn geheel gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) De uitermate ernstige situatie in de Balkan, en met name in de Servische provincie Kosovo, is het resultaat van een langdurig proces van inmenging, agressie en militaire bezetting onder leiding van de Europese Unie en de Verenigde Staten, die hun heerschappij over de regio hebben gevestigd door de bestaande conflicten en moeilijkheden uit te buiten.
De situatie in Kosovo is in dit verband bijzonder veelbetekenend. Na de militaire agressie van de NAVO hebben de Verenigde Staten en de Europese Unie in die Servische provincie een protectoraat opgericht en strategische militaire basissen geïnstalleerd, hetgeen regelrecht indruist tegen resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad.
De oplossing voor de toekomst van Kosovo die is opgelegd door Martti Ahtisaari, de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gaat in dezelfde richting. Hij stelt voor om de Servische soevereiniteit over een gedeelte van het huidige grondgebied van Servië op te heffen en de (pseudo)-‘onafhankelijkheid’ uit te roepen van een door Europese en Amerikaanse troepen bezet Kosovo. Daartoe zal gebruikt gemaakt worden van de zogeheten ‘civiele’ aanwezigheid van de Europese Unie in het kader van het Europese veiligheids- en defensiebeleid, met de steun van de NAVO-troepen en van een ‘internationale civiele vertegenwoordiger’ met volledige bevoegdheid.
Wij zijn van oordeel dat de oplossing voor de situatie in Kosovo moet berusten op de naleving van het internationale recht en de eerbiediging van de soevereiniteit van Servië, die overigens gewaarborgd is door resolutie 1244 - laten wij dat niet vergeten. Elke andere (verkeerde) oplossing kan onvoorspelbare gevolgen hebben voor deze strategische regio.
Daarom hebben wij tegen het verslag gestemd.
Richard Howitt (PSE), schriftelijk. - (EN) De leden van de Labour-partij in het Europees Parlement steunen deze resolutie, met name omdat sterke steun wordt gegeven aan het VN-proces en de speciale gezant voor Kosovo, Martti Ahtisaari, en zijn uitgebreide voorstel voor een regeling met betrekking tot de status van Kosovo een hart onder de riem wordt gestoken. Bij amendement 13 hebben wij ons echter van stemming onthouden, aangezien de formulering niet in overeenstemming is met het voorstel van de heer Ahtisaari. Gezien het feit dat de discussies in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nog niet zijn afgerond, levert dit amendement geen positieve bijdrage.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag over de toekomst van Kosovo en de rol van de EU. Om de verwezenlijking van een vreedzaam, autonoom Kosovo te waarborgen, dient de EU een rol te spelen in de toekomstige internationale onderhandelingen over een regeling voor de status van Kosovo. Mijn steun heeft met name betrekking op de leidende rol die de VN wordt toebedeeld bij het bepalen van de definitieve status, en op het voorstel van de heer Ahtisaari.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. - Het onderwerp Kosovo verdeelt politieke stromingen. Mijn Fractie Europees Verenigd Links en de daarbij aangesloten partijen hebben zich eensgezind verzet tegen de oorlog die de NAVO in 1999 voerde tegen Joegoslavië. Die oorlog was niet gericht op bevrijding van Kosovo, maar op meer zeggenschap van buitenaf over Servië en Montenegro. Een deel van mijn fractiegenoten vreest ook nu nog dat de VS het probleem Kosovo misbruiken om Europese landen op te splitsen in kleine militaire protectoraten. Zij beroepen zich bovendien op het volkenrecht, dat ervan uitgaat dat zonder voorafgaande instemming van de staat die grondgebied verliest, geen nieuwe staten kunnen worden gevormd.
Als we die redenering volgen, zijn veel van de huidige Europese staten, zoals Griekenland, België, Bulgarije, Ierland, Polen, Tsjechië en Slovenië, eveneens illegaal. Ik maak liever een vergelijking met het onafhankelijk worden van voormalige Europese koloniën zoals Indonesië, Algerije of Angola. Links in Europa heeft hun onafhankelijkheidsstrijd ondersteund. Als de democratie en de gelijkberechtiging van de inwoners van Kosovo nodig maken dat zij onafhankelijk worden, moet links daarin vooroplopen in plaats van achterop. Evenzo erken ik het zelfbeschikkingsrecht van de in meerderheid Servische inwoners van Kosovska Mitrovica en de noordpunt van Kosovo die duurzaam in Servië willen terugkeren.
Astrid Lulling (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen dit verslag over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2008 gestemd, omdat het, wat de begroting van het Europees Parlement betreft, opnieuw opmerkingen bevat over de drie plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht, waar ik het niet mee eens ben. Ik wil erop wijzen dat deze drie plaatsen overeenkomstig het Verdrag zijn vastgesteld. Ik behoor niet tot degenen die, zoals in dit verslag op overdreven wijze wordt gesteld, de geografische verspreiding van onze administratie over de drie plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht, betreuren. Ik zie geen negatieve gevolgen in de geografische structuur van het Europees Parlement, integendeel.
Ik heb bezwaar tegen paragraaf 33, met name tegen het voorstel betreffende het aantal dienstreizen van ons personeel tussen de drie plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht. Ik weet dat de administratie op dit gebied bijzonder karig is. Ik ben het niet eens met het verzoek aan de secretaris-generaal om vóór 1 juli 2007 een verslag voor te leggen over de dienstreizen van het personeel tussen de drie plaatsen waar het Parlement zijn werkzaamheden verricht. Hij heeft - net als wij - wel wat anders te doen, en ik trap hier niet in.
De onderliggende bedoeling is zogenaamd om tot meer rationalisering te komen, met als doel de werkplekken Luxemburg en Straatsburg hun betekenis te ontnemen. Ik kan niet anders dan mijn afkeuring uitspreken over het absurde voornemen, dat in paragraaf 40 wordt genoemd, om een verdere groei van ons onroerendgoedbezit op te schorten en om niet over te gaan tot een uitbreiding van onze gebouwen. Dankzij ons onroerendgoedbeleid - dat erin bestaat dat wij de gebouwen die wij nodig hebben om correct te kunnen functioneren, kopen in plaats van huren - hebben wij de belastingbetaler veel geld - duizenden euro’s - bespaard. Ik kan mij er dan ook alleen maar over verbazen, mijnheer de Voorzitter, dat een meerderheid van de Begrotingscommissie niet lijkt te begrijpen - of niet wil begrijpen - dat wij in 2008 de marge waarover wij binnen het begrotingsplafond van twintig procent beschikken, moeten gebruiken om te anticiperen op uitgaven voor onroerend goed. Zoals u weet, mijnheer de Voorzitter - en het is belangrijk dit hier te zeggen -, kunnen wij dankzij deze aanpak met betrekking tot onroerendgoeduitgaven aanzienlijke besparingen realiseren, en daar profiteert de belastingbetaler van.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag en aan de amendementen met betrekking tot het statuut van de medewerkers van de Leden van het Parlement, evenals aan de amendementen met betrekking tot het beperken van de energiekosten van onder andere het wagenpark van het Parlement. Helaas is dat laatste amendement verworpen. Het wordt interessant om te zien of degenen die het amendement hebben gesteund en die enige zeggenschap hebben over de keuze van de auto die zij gebruiken, dat wil zeggen de fractieleiders, hun idealen in praktijk zullen brengen, of dat zij het gebruik van hun huidige “benzineslurpers” gewoon zullen voortzetten.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Ofschoon zij geen betrekking hebben op wat wij de voornaamste begroting van de Europese Unie zouden kunnen noemen - namelijk de begroting van de Europese Commissie - zijn deze richtsnoeren een belangrijke indicator voor de prioriteiten en de vooruitzichten van het komende jaar.
Verwacht wordt dat de richtsnoeren voor de begroting van de instellingen voor 2008, met name voor wat betreft het personeelsbeleid, niet veel zullen verschillen van het niveau van de vorige jaren.
Ofschoon er in opdracht van het Parlement een reeks verslagen over de ontwikkeling van het wervingsbeleid en het statuut van het aangeworven personeel in de maak zijn, zijn er nog geen concrete maatregelen genomen. Wij stellen met bezorgdheid vast dat overeenkomsten van onbeperkte duur steeds vaker vervangen worden door dienstverleningscontracten, dat werknemers na tientallen dienstjaren nog steeds geen aanspraak kunnen maken op een arbeidsovereenkomst van onbeperkte duur en dat vele werknemers worden ‘overgeheveld’ naar uitzendbureaus.
De vernietiging van de rechten van arbeiders, het veelgeprezen (en bedrieglijke) ‘Nieuwe Sociale Europa’ dat op de werknemers van het Europees Parlement moet worden toegepast..., en de volslagen onaanvaardbare ‘flexicuriteit’ zorgen er in wezen alleen maar voor dat de arbeidsverhoudingen onzekerder worden.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2008. In dit verslag wordt de nadruk gelegd op een efficiëntere communicatie in het Europees Parlement, om de Europese burgers bewuster te maken van de rol die het Parlement speelt. Ik steun met name de speciale aandacht die uitgaat naar een betere informatievoorziening voor de lokale en regionale media. Een ander belangrijk aspect van dit verslag is de steun voor de totstandkoming van een concreet en inhoudelijk statuut van de medewerkers van de Leden van dit Parlement. Naar mijn idee levert een dergelijk statuut een bijdrage aan de verhoging van de kwaliteit van de activiteiten van de Leden.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, met de stemming van vandaag wordt de eerste fase van het werk om de toekomst van onze eigen middelen veilig te stellen, afgesloten. Naar mijn mening is dit de allereerste fase van het proces, en hoewel ik het niet eens ben met veel van de opvattingen die erin worden geuit, heb ik voor het verslag gestemd, omdat ik denk dat in latere fasen nog veel kan worden veranderd.
Het voorgestelde stelsel van eigen middelen moet transparant en rechtvaardig zijn. We moeten goed gebruik maken van de lessen die we gaan trekken uit de herziening van de begroting van de Europese Unie die gepland staat voor 2008 en 2009 en van de prioriteiten die we zullen vaststellen voor de Europese Unie na 2013. Tot slot moeten we het fundamentele beginsel van de Unie, namelijk cohesie, hoog houden en daarom het ontwikkelingsniveau in de minst ontwikkelde regio’s verhogen. Er moet speciaal aandacht worden besteed aan het stelsel voor de financiering van voedsel- en energiezekerheid en het aanpakken van milieuproblemen.
Jim Allister (NI), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen het verslag-Lamassoure over de eigen middelen gestemd, omdat hierdoor getracht wordt de bevoegdheden van de EU te vergroten door een proces in gang te zetten van soevereine financiering dat uiteindelijk tot een ultieme absurditeit zal leiden, te weten een communautaire belastingheffing. Door de aanval op de volledig terechte Britse “korting” wordt daarnaast van mijn Britse kiezers verwacht dat zij nog meer geld gaan doneren aan de hebberige EU, met al haar verkwistende, onnodige uitgaven. Het Verenigd Koninkrijk is al meer dan vier miljard pond per jaar kwijt aan de financiering van de EU en dat is echt de limiet.
Jan Andersson en Anna Hedh (PSE), schriftelijk. - (SV) Wij vinden het over het geheel genomen een goed verslag. Wij hebben er echter voor gekozen tegen alle formuleringen met betrekking tot een EU belasting te stemmen. Wij hebben er ook voor gekozen om gemeenschappelijke financiering in het kader van het gemeenschapslandbouwbeleid te steunen.
Liam Aylward, Brian Crowley, Seán Ó Neachtain en Eoin Ryan (UEN), schriftelijk. - (EN) Wij, de Fianna Fáil-delegatie, hebben het verslag-Lamassoure om de volgende redenen verworpen:
De belangrijkste reden is dat de door de rapporteur voorgestelde hervorming een duidelijke opstap vormt naar een geharmoniseerde EU-belasting, en daar is de Ierse regering absoluut op tegen.
In feite geeft de meerderheid van het Europees Parlement vandaag toestemming aan de Europese Unie om de fiscale soevereiniteit van elke lidstaat, zoals verankerd in de Verdragen, op elk moment voor bepaalde tijd in te trekken. Dat kunnen wij niet accepteren. Integendeel, in het stemgedrag van de Fianna Fáil-delegatie en van 153 andere afgevaardigden komt het onschendbare recht van elke lidstaat op fiscale soevereiniteit tot uiting. Daarbij dient de kanttekening geplaatst te worden dat unanimiteit van de lidstaten vereist is bij het invoeren van elke vorm van Europese belasting, waarbij elk lidstaat ook over een vetorecht beschikt.
Daarnaast is er hard onderhandeld om overeenstemming over het huidige financiële pakket tot stand te brengen, een pakket dat gunstig is voor Ierland. In het verslag wordt getracht om dit type financiering in de toekomst te hervormen. Ierland heeft tot nu toe uitsluitend profijt gehad van eerdere overeenkomsten over de financiële vooruitzichten. Daarnaast worden de armere landen door de voorstellen in dit verslag benadeeld. Naar ons idee zal een directe Europese belasting ten laste van onze burgers door alle burgers in Ierland en de EU met afkeuring worden begroet.
Luis Manuel Capoulas Santos, Fausto Correia, Edite Estrela, Emanuel Jardim Fernandes, Elisa Ferreira, Jamila Madeira en Manuel António dos Santos (PSE), schriftelijk. - (PT) Wij hebben om twee belangrijke redenen tegen het derde gedeelte van paragraaf 25 van het verslag-Lamassoure gestemd:
Ten eerste kunnen wij als Portugese socialisten niet aanvaarden dat een poging wordt ondernomen om het communautaire karakter van het meest communautaire van alle Europese beleidsterreinen terug te schroeven, want per slot van rekening heeft dit voorstel tot doel het GLB te renationaliseren.
Het cofinancieringsvoorstel, waarin de lidstaten worden opgeroepen om een financiële bijdrage te leveren aan de begroting van de eerste pijler van het GLB, is ongerechtvaardigd, omdat er andere oplossingen bestaan om te waarborgen dat de financiële verplichtingen die de Raad in oktober 2002 is aangegaan, worden nagekomen. Het is helemaal niet nodig dat de vijftien lidstaten die vóór de uitbreiding van 2004 deel uitmaakten van de Europese Unie een bijdrage leveren uit hun nationale begroting.
Als alternatief voor cofinanciering kunnen er bijvoorbeeld plafonds worden vastgesteld voor de steun die op individuele basis aan landbouwers wordt toegekend - naar voorbeeld van het VS-model, waar de limiet is vastgesteld op 250 000 Amerikaanse dollar -, in combinatie met de instelling van een ‘verplicht modulatiesysteem’ dat moet leiden tot een procentuele verlaging van de steun die aan de belangrijkste ontvangers van directe steun uit het GLB wordt toegekend, zodat de hierdoor vrijgekomen middelen gebruikt kunnen worden om de aangegane financiële verplichtingen na te komen.
Ten tweede bevat de formulering van dit punt een onherroepelijke contradictie. Enerzijds wordt plechtig beloofd dat het GLB niet gerenationaliseerd zal worden en anderzijds wordt voorgesteld om een eind te maken aan het voor honderd procent communautaire financieringsmodel dat thans van toepassing is, door het beginsel van nationale cofinanciering in te voeren. Dat is echter juist het belangrijkste instrument om het GLB te renationaliseren, aangezien landbouwers uit lidstaten met een omvangrijke begroting op die manier bevoordeeld zullen worden ten opzichte van collega’s uit lidstaten met een beperkte begroting.
Françoise Castex (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag-Lamassoure over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie gestemd.
Met het huidige systeem is de begroting van de Unie namelijk te zeer afhankelijk van wat de natiestaten willen. Ik steun de analyse van de rapporteur, dat dit systeem in de loop der tijd veel te gecompliceerd is geworden en vooral dat het ongeschikt is om de nieuwe uitdagingen waarvoor de EU staat, aan te gaan, waardoor het dus noodzakelijk is terug te keren naar een echt systeem van eigen middelen, zoals bepaald bij de Verdragen ter oprichting van de Europese Unie.
Ik ben blij met het voorstel om in een eerste fase alle vormen van korting en compensatie die aan de lidstaten zijn toegekend, af te schaffen, en om op termijn gebruik te maken van een reeds in de lidstaten geheven belasting, die rechtstreeks in de EU-begroting zal vloeien. Dat zou de beste manier zijn om een levensvatbare financiering van de EU te waarborgen, die tegelijkertijd aanvaardbaar zou is voor de nationale parlementen.
Ik heb echter tegen paragraaf 25 van de ontwerpresolutie gestemd, die door een krappe meerderheid is verworpen. Hoewel ik niet opnieuw de discussie wil aangaan over een nieuw financieringssysteem, ben ik tegen het idee om gebruik te maken van de mogelijkheid om in de EU-15 geleidelijk een verplichte financieringsprocedure voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid in te voeren, hetgeen zou neerkomen op een renationalisering van het eerste gemeenschappelijke Europese beleid.
Proinsias de Rossa (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan het verslag-Lamassoure over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie, omdat ik van mening ben dat het een goede bijdrage levert aan het dringend noodzakelijke, bredere debat over de EU-uitgaven. Een begroting van 1 procent van het BBP is gewoonweg niet toereikend om berekend te zijn op de politieke uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd, inclusief het bevorderen van een sterkere sociale en onderzoeksdimensie. Daarvoor is minimaal 3 procent vereist. Deze uitgangspunten dienen centraal te staan in de hernieuwde pogingen om de Verdragen te hervormen.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE), schriftelijk. - (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik van oordeel ben dat het huidige systeem van eigen middelen van de Europese Unie, dat haast uitsluitend gebaseerd is op bijdragen uit de lidstaten, onvoldoende transparant, efficiënt en rechtvaardig is. Het moet dan ook dringend hervormd worden. Anders lopen wij het risico dat het gebrek aan evenwicht van de begroting en de ongelijkheden nog worden aangescherpt. Om de bestaande problemen te verhelpen moeten wij eindelijk erkennen dat een betere Unie alleen maar tot stand kan worden gebracht door meer en betere beleidsmaatregelen, ook op begrotingsniveau, en dat daarvoor passende middelen moeten worden uitgetrokken.
Ik heb me over deze kwestie uitgesproken in de Commissie regionale ontwikkeling, die advies heeft uitgebracht aan de Begrotingscommissie. Ik heb met name enkele amendementen ingediend, die door een ruime meerderheid zijn goedgekeurd. Doel van deze amendementen was om enerzijds een directe link tot stand te brengen tussen de Europese Unie en haar burgers via de betaling van een deel van een bestaande heffing, teneinde de zware belastingdruk waaronder de Europese belastingbetalers gebukt gaan niet verder te verhogen, en anderzijds de begrotingskorting op te heffen die aan sommige landen wordt toegekend. Tal van deze landen hebben immers een welvaartniveau dat boven het Europese gemiddelde ligt. Ik denk bijvoorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk.
Ten slotte heb ik ook gesuggereerd dat bij toekomstige debatten over de eigen middelen van de Europese Unie rekening wordt gehouden met de bijzondere belastingvoorschriften die in de Verdragen vervat zijn met betrekking tot de ultraperifere regio’s van de Europese Unie.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Het Parlement probeert een debat te openen over de eigen middelen van de Europese Unie, in een poging om de discussie die in feite voor 2008/9 gepland is te vervroegen. Dit wordt mogelijk gemaakt door de herzieningsclausule die vervat is in het interinstitutionele akkoord voor de financiële vooruitzichten 2007/2013.
Het Parlement oefent kritiek uit op het huidige systeem, dat echter eerder door dit Parlement is goedgekeurd, en plaatst een vraagteken bij de vereiste unanimiteit van de Raad, die nodig is om veranderingen te kunnen brengen. Het stelt met name voor om de inkomsten van de communautaire begroting op termijn geheel of gedeeltelijk te betrekken uit de belastingen die thans in de lidstaten worden geïnd, ofschoon het de mogelijkheid openlaat om te dien einde nieuwe belastingen in te voeren. Immers, volgens de nationale parlementen is het ‘nog te vroeg om op de korte termijn een zuiver Europese belasting in te voeren’.
Wij verzetten ons tegen elke poging om of op de korte of op de lange termijn directe of indirecte Europese belastingen in te voeren.
Wij zijn van oordeel dat een rechtvaardig systeem van eigen middelen gebaseerd moet zijn op nationale bijdragen die in verhouding staan tot de relatieve welvaart van elk land (berekend aan de hand van het BBP). Op die manier wordt gewaarborgd dat alle burgers van de lidstaten van de Europese Unie met een soortgelijke belastingdruk worden geconfronteerd. Wij moeten ervoor zorgen dat de communautaire begroting de middelen op passende wijze herverdeelt en daarbij prioritaire aandacht verleent aan de verwezenlijking van de doelstellingen van reële convergentie en economische en sociale cohesie.
Anne E. Jensen en Karin Riis-Jørgensen (ALDE), schriftelijk. - (DA) We hebben voor het verslag gestemd, omdat het een praktische weg aangeeft om te ontsnappen aan het huidige ingewikkelde systeem voor de eigen middelen van de EU, met kortingen en speciale regelingen. Het zelfbeschikkingsrecht van de landen op fiscaal gebied moet in een nieuw systeem uiteraard worden gerespecteerd. Bovendien is het belangrijk dat een nieuwe eigen-middelenbron voor de EU geen hogere belastingen betekent.
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb mij wat het verslag van de heer Lamassoure betreft van stemming onthouden, omdat ik het niet eens ben met de in paragraaf 25 genoemde cofinanciering van de eerste pijler van het GLB, waarmee de deur wordt opengezet voor een zekere renationalisering van een van de weinige, echt gemeenschappelijke beleidsvormen. Overigens was dit idee al eerder ter sprake gebracht - maar terecht verworpen - bij het Akkoord van Berlijn in 2000.
Het lijkt me niet verstandig om bij het vaststellen van de nieuwe koers van het GLB - die geacht wordt rechtvaardiger en meer in overeenstemming met duurzame ontwikkeling te zijn - uit te gaan van deze cofinanciering door de lidstaten.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Met het verslag over de toekomst van de eigen middelen van de EU effent de EU voor de regeringen van de lidstaten het pad om de belastingschroeven verder aan te draaien. De werknemers zullen dus een nog hoger gelag moeten betalen voor de bevordering van de volksvijandige beleidsvormen van de EU.
Door de fundamentele voorstellen, zoals de BTW-verhoging en de verbruiksbelasting op energie vanaf 2014, zullen de werknemers in een nog moeilijker parket verzeild raken. In Griekenland hebben de BTW-verhoging met een procent en de voortdurende stijgende energieprijzen er mede toe bijgedragen dat de impasse waarin de volksgezinnen verkeren steeds groter wordt.
De in het verslag genoemde correctie van het begrotingsevenwicht komt neer op een vermindering van de landbouwuitgaven - waardoor kleine boerenbedrijven gedwongen zullen worden het bijltje erbij neer te leggen - en wordt gepresenteerd als een billijkere verdeling van de middelen. Tegelijkertijd wordt het beleid van de EU versterkt, zogenaamd wegens het terrorisme maar in werkelijkheid omdat men een aanval wil plegen op de individuele rechten en vrijheden van de volkeren.
Er wordt een rangorde aangebracht in het communicatiebeleid van de EU, omdat men een “Europees bewustzijn” wil creëren en, met andere woorden, de werknemers wil onderwerpen aan het volksvijandige beleid.
In het verslag wordt gesproken over indirecte ontvangsten van de lidstaten via het beleid van de EU. Dat zijn cadeautjes van de kapitalistische EU aan het kapitaal. De werknemers zien hun toestand namelijk alleen maar slechter worden.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag, omdat hierin voorgesteld wordt om het systeem van eigen middelen te hervormen op basis van gelijkheid tussen de lidstaten. Het huidige systeem is complex en niet inzichtelijk voor de burgers. Daarom ben ik blij dat er een hervorming van dat systeem plaatsvindt.
Jean-Claude Martinez (ITS), schriftelijk. - (FR) In tegenstelling tot de EGKS, die werd gefinancierd door een echt systeem van eigen middelen, heeft de Europese Unie in het kader van de mondiale vrijhandel het innen van douanerechten vrijwel afgeschaft. Deze vertegenwoordigen slechts 9,8 procent van haar eigen middelen. Hierdoor wordt de Europese begroting op dezelfde wijze gefinancierd als een doodgewone, door staatsbijdragen gefinancierde intergouvernementele organisatie, namelijk door een BBP-bijdrage, die 73,8 procent van de communautaire middelen vertegenwoordigt.
Op dit moment geldt er een plafond voor de eigen middelen van 1,24% van het BBP, en dat blijft zo. Er is eenvoudigweg bepaald dat er na 2014 een nieuw systeem zou gelden, dat is afgeleid van de klassieke federale oplossing om de opbrengst van een belasting tussen de Unie en de natiestaten te verdelen. Voor deze verdeling worden twaalf belastingen naar keuze in overweging genomen: van BTW tot belasting op financiële transacties (Tobin-belasting), en van vennootschapsbelasting tot ecotaks.
Dit komt overeen met het Franse systeem van 1791 tot 1917, met opcenten op staatsbelastingen om de lokale overheden te financieren.
Als de Unie een beleid voerde dat gericht was op omvangrijke investeringen in gezondheidszorg, onderzoek, universiteiten en spoorwegen, in plaats van vast te houden aan het malthusianisme van artikel 104 C van het Verdrag van Maastricht, dan zou de steun van de burgers op nationaal niveau een financiering door middel van een lening mogelijk maken, of zelfs door middel van een belasting met een specifieke bestemming, waarvoor de winst van de ondernemingen de juiste grondslag zou zijn.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. - (SV) Ik heb me onthouden bij de stemming over het verslag van de heer Lamassoure over de toekomst van de eigen middelen van de EU. Ik ben het er mee eens dat het EU-stelsel voor ontvangsten en uitgaven herzien en transparanter moet worden, maar dit verslag gaat te ver. Ik blijf erbij dat de EU gefinancierd moet worden via lidmaatschapsbijdragen, en ik wil geen ontwikkeling zien in de richting van een EU-belasting.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. - (PL) Ik stem voor het verslag van de heer Alain Lamassoure over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie.
Het verslag is een belangrijk onderdeel van de voorbereidingen voor een grondige herziening van alle aspecten van de financiering en de uitgaven van de Europese Unie, aangezien er aan het huidige stelsel van eigen middelen fundamenteel iets schort.
Dit stelsel omvat vier verschillende financieringsbronnen en diverse kortingsmechanismen. Bedacht moet worden dat bijna 70 procent van de ontvangsten van de Europese Unie niet door dit stelsel gegenereerd wordt, maar rechtstreeks uit de nationale begrotingen afkomstig is. Bovendien kunnen we, gezien de huidige begrotingstekorten van vooral de grotere lidstaten, niet garanderen dat de Europese Unie over voldoende middelen beschikt om alle beleidsstrategieën te implementeren.
De Europese Unie heeft een effectief en transparant financieringstelsel nodig. Het doel van de hervorming van de Gemeenschapsontvangsten moet het creëren van echte eigen middelen voor de Europese Unie zijn. Deze middelen moeten zijn gebaseerd op bestaande belastingen die worden geheven in de lidstaten en die ten goede moeten komen aan de begroting van de Unie. Naar mijn mening moeten we ook de mogelijkheid overwegen om een echte EU-belasting in te voeren.
Jaroslav Zvěřina (PPE-DE). - (CS) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter. Samen met de afgevaardigden van de Tsjechische ODS-partij heb ik tegen het verslag van de heer Belet gestemd. Naar mijn mening is het een nogal voorbarige stap op weg naar een debat over de mogelijkheden tot een zekere mate van harmonisering in de lidstaten van het o zo complexe onderwerp professioneel voetbal.
In het verslag wordt gesteld dat gekeken zal worden naar het zogeheten Europese voetbalmodel. Maar van zo’n model is nagenoeg geen sprake. Het profvoetbal is vandaag de dag bij uitstek een gemondialiseerde aangelegenheid. En pogingen om het op een of andere manier vanuit de Europese Unie te reguleren zijn mijns inziens tot mislukking gedoemd. Het Europees Parlement is vooralsnog verre van een soort directiekamer van de wereld waarin wereldwijde problemen kunnen worden opgelost.
Ik sluit mij volledig aan bij de passages van het verslag waarin wordt gesproken over botsingen van het profvoetbal met onze bestuurlijke en economische regels. Daarentegen kan ik me niet vinden in de delen van het verslag waarin wordt voorgesteld om over te gaan tot regulering van zaken die niet onder de bevoegdheid vallen van de Europese Unie. Ik denk daarbij in het speciaal aan het voorstel om speciale toezichthoudende organen op te richten. Dank u wel voor uw aandacht.
Richard Corbett (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de leden van de Labour-partij hebben hun steun gegeven aan het verslag-Belet, ondanks onze twijfels over een of twee punten in het dat verslag. De reden hiervoor is dat het verslag beoogt om steun te geven aan de voetbalautoriteiten bij de grote, concrete problemen waarmee zij worden geconfronteerd door ervoor te zorgen dat voor andere doeleinden aangenomen Europese wetten geen belemmerend effect hebben op de oplossing van die problemen. Met andere woorden, de situatie is precies tegenovergesteld aan hetgeen de vorige spreker ons wil doen geloven. Wij proberen niet om de regels met betrekking tot voetbal te harmoniseren of om controle over voetbal te krijgen. Wij proberen alleen om de voetbalautoriteiten wat extra ruimte te geven, zodat zij de problemen zelf kunnen oplossen.
Tegen die achtergrond wil ik graag mijn verbazing tot uitdrukking brengen over het amendement dat de heer Heaton-Harris heeft ingediend op instigatie van een lobbyist van Real Madrid. Door individuele verkoop van tv-rechten door afzonderlijke clubs toe te staan, in plaats van collectieve verkoop per competitie met een verdeling van de opbrengst over alle clubs, zal alleen Spanje het effect daarvan voelen, niet de 26 andere lidstaten. Niet alleen wordt door deze beslissing de sportieve concurrentie in de Spaanse competitie de das om gedaan - omdat Barcelona en Real Madrid de komende paar jaar allebei een miljard euro zullen opstrijken - maar deze maatregel heeft ook een verstorend effect op de sportcompetitie op Europees niveau, omdat deze twee clubs een onevenredig groot voordeel hebben ten opzichte van de clubs in alle andere Europese competities. Ik ben verbaasd dat de heer Heaton-Harris een dergelijk amendement heeft ingediend.
Jan Andersson en Anna Hedh (PSE), schriftelijk. - (SV) Wij geven onze steun aan het verslag over de toekomst van het profvoetbal in Europa. Het is in hoofdzaak een goed verslag, dat onder andere de problematiek van de behoefte van kleine voetbalclubs aan betere economische voorwaarden voor jeugdopleidingen, bespreekt. In het verslag staat ook dat nationale teams spelers kosteloos moeten kunnen gebruiken. Andere belangrijke aspecten in het verslag houden verband met de inspanningen om uitbuiting van jonge spelers, geweld op de tribunes, racisme, doping en corruptie tegen te gaan. Wij zijn van mening dat de EU moet samenwerken met de voetbalbonden op nationaal en Europees niveau, zoals UEFA, om die problemen op te lossen.
Wij zien echter niet in dat er behoefte zou zijn aan nieuwe juridische instrumenten om de problemen op te lossen, met uitzondering van een eventuele richtlijn betreffende spelersagenten. Wij zien ook niet in dat de lidstaten hun sociale- en belastingwetgeving zouden moeten veranderen, omdat de verschillen tussen de landen problemen zouden scheppen bij grensoverschrijdende transfers van voetballers. Bovendien leggen wij het begrip “gedwongen prostitutie” in het verslag uit als het omvatten van alle prostitutie, aangezien alle vormen van prostitutie plaatsvinden onder een bepaalde vorm van dwang.
Derek Roland Clark (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) De Independent Party van het Verenigd Koninkrijk kan niet accepteren dat de EU zeggenschap krijgt over sport. Daarom zijn wij tegen het verslag als geheel. Wij willen de rechten van alle EU-lidstaten en van hun clubs en supporters beschermen en sport en politiek van elkaar gescheiden houden. De Independent Party:
accepteert dat de inkomsten uit de verkoop van uitzendrechten grotendeels worden bepaald door de omvang van de nationale omroepmarkten;
verwerpt het uitgangspunt dat vakbewegingen, “supporterkartels” en de EU zeggenschap krijgen over sport. Supporters steunen winnende elftallen, niet de elftallen met een goed bestuur;
verzet zich tegen bemoeienissen met de interne besluitvorming binnen de FIFA en de UEFA;
steunt een collectief verzekeringsstelsel voor internationals;
is tegen het hijsen van de EU-vlag en het spelen van het Europees volkslied bij voetbalwedstrijden;
is erop tegen dat de EU zich met de financiering van voetbalclubs bemoeit;
steunt het verbeteren van het onderwijs aan jonge spelers die buiten de jurisdictie van de EU vallen;
steunt naties binnen lidstaten met een eigen nationaal elftal (bijvoorbeeld Schotland);
verwerpt het “Independent European Sport Review”;
steunt de samenwerking tussen de lidstaten om voetbalgeweld te bestrijden, maar is categorisch tegen elke bevoegdheid van de EU op dit gebied, aangezien de EU geen bevoegdheden heeft met betrekking tot justitie en binnenlandse zaken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. - (PT) Ofschoon dit verslag tal van positieve voorstellen bevat, hebben wij bedenkingen bij de formulering van sommige punten.
Wij zijn van oordeel dat de benadering van het professionele voetbal die in het verslag wordt gebezigd, enige reflectie verdient. Ons inziens is het verkeerd om deze kwestie te reduceren tot de context van de georganiseerde competitie, aangezien de belangrijkste aspecten van het voetbal op die manier terzijde worden gelaten. Het gaat hier immers in de eerste plaats om een spel dat bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het voetbal leert hen vooruit te denken, hun verbeelding te gebruiken, samen te werken met anderen en zich uit te drukken. Het bevordert met name de kennis en het bewustzijn van zichzelf en van de anderen.
De kunstmatige scheiding tussen beroeps- en amateursport (die van toepassing is op sommige sporten, ook in een competitieve context, waarin de deelnemers hun inkomsten uit een ander beroepsbezigheid betrekken) ondermijnt de rechten die logischerwijs voortkomen uit de verplichtingen die verbonden zijn aan dit soort sportactiviteiten ten opzichte van de clubs, de fans, de bestuursorganen, de sportverenigingen, de regels, de normen en de structuren van het professionele voetbal. Zo ziet de situatie eruit, en zolang hierin geen verandering komt, mogen wij onze kop niet in het zand steken en doen alsof alles op wieltjes loopt.
Daarom moeten wij alles in het werk stellen om, evenwel zonder paternalisme, de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om te waarborgen dat beroepsspelers kunnen opkomen voor hun rechten in een industrie met een hoog risico op snelle lichamelijke slijtage en vroegtijdige sociale uitsluiting.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik geef mijn steun aan het verslag-Belet, omdat hiermee naar mijn idee op de beste manier het belang van het voetbal in Europa wordt gediend, en wel op een wijze die in grote lijnen in overeenstemming is met de visie van de UEFA over deze kwestie. Ik steun het verslag ondanks de recente schaamteloze discriminatie door de UEFA van de staat Gibraltar, die ik vertegenwoordig. In de laatste vergadering van de UEFA is de aanvraag voor het lidmaatschap door Gibraltar verworpen, ondanks het feit dat Gibraltar evenveel inwoners als San Marino telt (een land dat al lang lid van de UEFA is) en ondanks het feit dat de Nederlandse Antillen, een kolonie, in 1938 heeft deelgenomen aan de eindronde van het derde wereldkampioenschap.
Ik ben ook voorstander van een bulkverkoop van de uitzendrechten door nationale competities om de steeds groter worden ongelijkheden tussen clubs tegen te gaan. Ik ben echter tegen de bulkverkoop van die rechten aan één enkele omroeporganisatie waardoor deze een monopolie krijgt om die rechten te exploiteren ten koste van de kijkers.
Voetbal kan ook niet uitgezonderd worden van de Europese wetgeving om een beperkt aantal clubs in staat te stellen hun winst te vergroten ten koste van andere clubs. Een versoepeling van de regels dient in het openbaar belang te zijn, en niet in het belang van de winst van particuliere organisaties.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Dit verslag had algemeen gesproken niet in het Europees parlement behandeld mogen worden. Dit is een kwestie voor de nationale voetbalbonden en hun samenwerkingsorganisaties, alsook voor de desbetreffende nationale parlementen.
Wij hebben er ook bezwaar tegen dat in het ontwerpverslag onder andere verwezen wordt naar de ontwerp-Grondwet voor Europa, dat met twee referenda in Europa werd verworpen. Verder zijn wij het er niet mee eens dat voor voetbal een rechtskader op EU-niveau moet worden uitgewerkt en dat de invoering van een Europese juridische status voor sportvennootschappen overwogen moet worden.
De Junilijst stemt daarom tegen dit verslag.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag over de toekomst van het beroepsvoetbal in Europa. Ik steun met name de oproep aan de Commissie om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsstatus van dat voetbal. Ik steun ook de aanbevelingen om pogingen te ondernemen om meer transparantie en goed bestuur in het Europese beroepsvoetbal te waarborgen. Ik vind het belangrijk dat het Schotse voetbal over een afzonderlijk bestuurlijk orgaan beschikt - de Schotse voetbalbond - en ik steun dan ook de amendementen van de Verts/ALE-Fractie om te waarborgen dat dergelijke onafhankelijke organen in de huidige vorm behouden blijven en niet opgaan in één enkele voetbalbond voor het gehele Verenigd Koninkrijk.
Eoin Ryan (UEN), schriftelijk. - (EN) Ik steun de opvatting van de voormalige voorzitter van de UEFA, Lars Olsen, die zei dat spelersagenten een van de grootste uitdagingen van het beroepsvoetbal zijn. Tegen de achtergrond van de aanbevelingen van het recente verslag-Stevens in het Verenigd Koninkrijk is het noodzakelijk dat er strenge normen en criteria worden gehanteerd voor transacties die door spelersagenten worden uitgevoerd. Op basis van het huidige systeem is er nog steeds een dubbele vertegenwoordiging mogelijk. Dat systeem is ook niet doorzichtig genoeg, met name met betrekking tot transfers buiten Europa. De conclusie moet dan ook zijn dat ofwel de EU de huidige situatie reguleert en wijzigt, ofwel dat er een oproep aan de Commissie wordt gedaan om een richtlijn voor te stellen voor een gemeenschappelijk licentiesysteem voor agenten.
Een van de belangrijkste doelstellingen van het verslag is aan te geven op welke manieren een competitief evenwicht in het voetbal bevorderd kan worden. Als de Charleroi-zaak die momenteel voor het Europees Hof van Justitie ligt, gewonnen wordt, zal dat naar mijn idee een negatieve invloed hebben op het competitief vermogen van de kleinere internationale voetbalbonden in Europa. Ik vind het boven alle twijfel verheven dat clubs hun spelers voor het nationale elftal moeten afstaan zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Daarom steun ik de oproep aan de Commissie om steun te geven aan het ontwikkelen van een collectief verzekeringsstelsel voor spelers.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE), schriftelijk. - (PT) De passie voor het voetbal kent geen grenzen. Zij is wereldwijd aanwezig, van de moderne, gesofisticeerde westerse steden tot de Australische outback, de uithoeken van de Stille Oceaan en het kleinste dorpje in Midden-Azië of het hart van het Afrika.
Voetbal is niet alleen een passie, het is tevens een van de krachtigste universele talen.
Het is uit deze kenmerken - passie en universele taal - dat het voetbal zijn kracht put en zijn uitzonderlijke vermogen om mensen bij elkaar te brengen.
Het voetbal bezit een enorm potentieel, dat in geen geval over het hoofd mag worden gezien, namelijk het vermogen om zijn kracht en sterkte niet alleen ten dienste te stellen van het spektakel en zijn eigen legitieme economie, maar ook van sociale doeleinden met een even universele dimensie en reikwijdte.
Ik steun dit verslag en wil onderstrepen dat sportorganen weliswaar een legitieme wens kunnen hebben om hun eigen sportprocedures te verdedigen, maar dat een beroep op een burgerrechter, zelfs wanneer een dergelijk beroep in sportief opzicht niet gerechtvaardigd is, niet kan worden bestraft op grond van disciplinaire regels.
Daarom roep ik alle bestuursorganen van het voetbal op om hun statuten te herzien, teneinde naar een goed evenwicht te streven tussen enerzijds het legitieme recht van alle sportlieden om zich tot de burgerrechter te wenden en anderzijds het normale functioneren van de competities.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) Het beroepsvoetbal in de Europese Unie wordt met vele uitdagingen geconfronteerd. Er is dringend behoefte aan meer transparantie en democratie binnen de bestuurlijke structuren van het voetbal. Er dient daarnaast steun gegeven te worden aan spelers uit de eigen opleiding. Ik ben echter wel van mening dat wij de autonomie en het recht op zelfbestuur van de voetbalsport moeten erkennen.
Jeffrey Titford (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) De Independent Party van het Verenigd Koninkrijk kan niet accepteren dat de EU zeggenschap krijgt over sport. Daarom zijn wij tegen het verslag als geheel. Wij willen de rechten van alle EU-lidstaten en van hun clubs en supporters beschermen en sport en politiek van elkaar gescheiden houden. De Independent Party:
accepteert dat de inkomsten uit de verkoop van uitzendrechten grotendeels worden bepaald door de omvang van de nationale omroepmarkten;
verwerpt het uitgangspunt dat vakbewegingen, “supporterkartels” en de EU zeggenschap krijgen over sport. Supporters steunen winnende elftallen, niet de elftallen met een goed bestuur;
verzet zich tegen bemoeienissen met de interne besluitvorming binnen de FIFA en de UEFA;
steunt een collectief verzekeringsstelsel voor internationals;
is tegen het hijsen van de EU-vlag en het spelen van het Europees volkslied bij voetbalwedstrijden. Er is geen EU-team en Zwitserland is een van de organisatoren van Euro 2008;
is erop tegen dat de EU zich met de financiering van voetbalclubs bemoeit;
steunt het verbeteren van het onderwijs aan jonge spelers die buiten de jurisdictie van de EU vallen;
steunt naties binnen lidstaten met een eigen nationaal elftal (bijvoorbeeld Schotland);
verwerpt het “Independent European Sport Review”;
steunt de samenwerking tussen de lidstaten om voetbalgeweld te bestrijden, maar is categorisch tegen elke bevoegdheid van de EU op dit gebied aangezien de EU geen bevoegdheden heeft met betrekking tot Justitie en Binnenlandse Zaken.
Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Bij de uitbreiding van de EU in 2004 met tien nieuwe lidstaten werden discriminerende voorwaarden ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Er werd besloten voor de nieuwe lidstaten een overgangsperiode van negen jaar in te voeren. De steun in het eerste jaar bedroeg slecht 25 procent van hetgeen in de oude lidstaten werd ontvangen. Dit heeft de nodige gevolgen gehad voor de concurrentieverhoudingen tussen de nieuwe en de oude EU-landen op de markt van landbouwproducten.
De sterkste boodschap die uitgaat van het verslag is dat de nieuwe landen geen negatief effect hebben gehad op de landbouwproductie van de oude landen in de markt. En het effect op de nieuwe landen dan? Er werd alleen gewag gemaakt van Polen - en wat de Commissie betreft, die is huiverig om iets aan de problemen te doen.
Litouwen heeft zijn traditionele vlasmarkt verloren als gevolg van het GLB. Litouwen werd ertoe verplicht de steun aan vlasproducenten met een factor anderhalf te verminderen. De vlasoogst is twee keer zo klein geworden.
De oude lidstaten kregen gunstig voorwaarden voor de toegang tot de landbouwmarkten van de nieuwe lidstaten. Ik ben van mening dat dit verslag geen goede afspiegeling is van de feitelijke situatie, en daarom heb ik tegen de tenuitvoerlegging van het GLB in de nieuwe lidstaten gestemd.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. - (SV) Wij zijn van mening dat het gemeenschappelijke landbouwbeleid afgeschaft dient te worden. Het is onredelijk om nieuwe lidstaten in een verouderd systeem te loodsen en hen te laten wennen aan de regels en subsidies van dat systeem. Wij gaan daarentegen akkoord met economische steun aan de nieuwe lidstaten, mits deze wordt gekanaliseerd naar achtergebleven regio’s en gericht op opleiding, infrastructuur en rechtsinstanties.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Met hun toetreding werden de tien nieuwe lidstaten gedwongen om de uitvoersubsidies en de douanerechten bij invoer uit de vijftien oude lidstaten van de EU af te schaffen en hun markten open te stellen voor de uitvoerders en investeerders van de EU-15. Op die manier konden de handelaren en industriëlen van de EU-15 hun markten uitbreiden en meer gaan investeren in de landbouw- en levensmiddelensector in de tien nieuwe lidstaten.
Het gevolg hiervan wordt in het verslag beschreven: door de toekomstige vermindering van het aantal landbouwbedrijven zullen de kleine boeren in de nieuwe lidstaten massaal het bijltje erbij neer moeten gooien. Tegelijkertijd wordt natuurlijk ook het mes gezet in de reële subsidies voor de kleine boeren in de oude lidstaten.
Van de uitbreiding profiteren alleen de handel en de industrie, met name in de oude lidstaten. De kleine boeren in de nieuwe - maar ook de oude - lidstaten van de EU zullen evenwel het kind van de rekening worden.
In het verslag wordt vastgesteld dat er in de nieuwe lidstaten niet voldoende coöperaties zijn en dat hun rol niet sterk genoeg is. Ook staat daarin dat de boeren zo goed als geen aandeel hebben in de levensmiddelenindustrie. Welbewust wordt verzwegen dat een van de fundamentele voorwaarden die de EU de voormalige socialistische landen bij hun toetreding oplegde, was dat de productiecoöperaties die toen in de landbouweconomie overheersten, werden opgedoekt en dat de tot de overheid behorende coöperaties voor de verwerking van landbouwproducten werden geprivatiseerd. Daarmee werden rechtstreeks de belangen van de handelaren en industriëlen gediend, en daarvoor moeten nu de kleine boeren en de consumenten het gelag betalen.
Daarom hebben wij tegen het voorstel gestemd.
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb mijn steun gegeven aan dit verslag, waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om meer rekening te houden met de behoeften van de nieuwe lidstaten bij de besluitvorming over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De behoeften van die nieuwe lidstaten variëren enorm en houden bijvoorbeeld niet alleen verband met aanzienlijke problemen bij het voldoen aan de communautaire regels op het gebied van gezondheid en hygiëne, maar ook met hogere productiekosten. Naar mijn idee leidt de geringe omvang van de directe steun die deze landen ontvangen tot ongelijke mededingingsomstandigheden. Daarom is het een goede zaak dat wij er nu bij de Commissie op aandringen om deze kwestie nader te bestuderen.