De Voorzitter. Ik verklaar de op donderdag 29 maart 2007 onderbroken zitting te zijn hervat.
2. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
3. Verklaringen van de Voorzitter
De Voorzitter. Vorige week zijn in de Turkse stad Malataya drie medewerkers van de christelijke uitgeverij Zirve op bijzonder wrede wijze vermoord. Ik veroordeel deze gruwelijke daad met alle nadruk, en doe een beroep op de Turkse overheid om te blijven proberen om de achtergronden van deze misdaad volledig op te helderen. Ik dring er bij de Turkse regering, die deze aanslagen in alle duidelijkheid heeft veroordeeld, op aan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de schuldigen worden gedagvaard. De bescherming van religieuze minderheden en van hun rechten is een belangrijk kenmerk van iedere democratische rechtsstaat. Het Europees Parlement veroordeelt alle misdaden die politieke of religieuze fanatici op grond van hun overtuigingen plegen.
Dames en heren, zojuist bereikte ons het bericht dat Boris Jeltsin, de voormalige – en eerste – president van Rusland, vandaag is overleden. Wij willen de condoleances van het Parlement overbrengen aan het Russische volk.
4. Ingekomen stukken: zie notulen
5. Van de Raad ontvangen verdragsteksten: zie notulen
9. Aan de resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen
10. Samenstelling Parlement: zie notulen
11. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
12. Ondertekening van volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten: zie notulen
13. Regeling van de werkzaamheden
De Voorzitter. De definitieve ontwerpagenda voor deze vergaderperiode, die de Conferentie van voorzitters op haar vergadering van donderdag 19 april 2007 heeft goedgekeurd, overeenkomstig artikel 130 en 131 van het Reglement, is rondgedeeld. Hierop zijn de volgende wijzigingen voorgesteld:
Met betrekking tot de maandag
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft verzocht de stemming over het verslag Antolín Sánchez Presedo (A6-0133/2007) over het groenboek inzake schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels uit te stellen tot woensdag om 11.30 uur.
Antolín Sánchez Presedo (PSE), rapporteur. – (ES) Dit verslag is het resultaat van de nauwere samenwerking tussen de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie juridische zaken. Vanavond laat zal hierover worden beraadslaagd, en er zijn een paar amendementen die we nader zouden willen beschouwen om een maximale consensus mogelijk te maken voor dit verslag.
Om die reden, mijnheer de Voorzitter, zou ik willen verzoeken de stemming tot woensdag uit te stellen.
(Het Parlement keurt het voorstel goed)
Met betrekking tot de woensdag
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie heeft voorgesteld om de stemming over het verslag van Sharon Bowles inzake basisgegevens over koopkrachtpariteiten (A6-077/2007) uit te stellen tot donderdag om 12.00 uur.
Sharon Bowles (ALDE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan het heel kort houden. De reden is dat we vrijdag pas heel laat een juridisch advies van de juridische dienst van het Parlement hebben ontvangen. Dat willen we eerst naast de met de Raad overeengekomen tekst leggen.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft voorgesteld om het debat over de verklaring van de Commissie over versterking van de Europese wetgeving inzake voorlichting en raadpleging van werknemers te besluiten met de indiening van ontwerpresoluties, met het voornemen de teksten in de volgende vergaderperiode in stemming te brengen.
Stephen Hughes (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we zijn verheugd dat commissaris Špidla woensdagavond een verklaring aflegt inzake voorlichting en raadpleging. We zouden heel graag de gelegenheid krijgen om een ontwerpresolutie in te dienen, zodat we het vaak herhaalde standpunt van dit Parlement nog eens onder de aandacht kunnen brengen dat de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad onzes inziens opnieuw bekeken moet worden, maar we hebben begrip voor het standpunt van onze liberale collega’s. Zij zouden graag eerst horen wat de commissaris te zeggen heeft voordat ze zich vastleggen op een resolutie. Daarom verzoeken wij om de ontwerpresolutie bij de verklaring te voegen, maar de stemming uit te stellen tot de volgende minivergaderperiode in Brussel.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn tegen de ontwerpresolutie en we zijn er ook niet voor om deze te koppelen aan de vergaderperiode in Brussel, omdat we van mening zijn dat belangrijke kwesties in commissieverband moeten worden behandeld. Die commissies zijn er om ervoor te zorgen dat de besluiten van het Parlement krachtig, belangrijk en betrouwbaar zijn en daarom houden we ons daaraan. Een belangrijk besluit moet in commissieverband worden genomen. Daarvoor hebben we commissies in dit Parlement.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
(De agenda wordt aldus vastgesteld)
14. Opgave van financiële belangen: zie notulen
15. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. We gaan nu over tot de spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat het bureau van het Europees Parlement in Luxemburg al zeven maanden geen directeur meer heeft. Ik heb daarover in december 2006 een vraag gesteld, en u hebt op 1 februari 2007 daarop geantwoord. U hebt gezegd dat de interne sollicitatieprocedure niets had opgeleverd, en dat er een vergelijkend onderzoek zou worden georganiseerd. Twee maanden later hebben uw medewerkers precies hetzelfde gezegd tegen mijn collega Turmes. Nu staat een ambtenaar van de Commissie ad interim op de loonlijst van het Parlement, alsof de zeer ervaren ambtenaar die de functie van directrice voorlopig waarneemt, het zelf niet af zou kunnen.
Ik zou graag willen weten of er redenen zijn waarom er niet snel en volgens de regels iemand op deze post kan worden benoemd. Heeft de Begrotingscommissie misschien bezwaren, of de quaestoren? Zo niet, wat is de reden voor de vertraging bij deze sollicitatieprocedure?
De Voorzitter. Dank u zeer. We zullen hiernaar kijken.
Yannick Vaugrenard (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, sinds 2004 heeft Europa in totaal voor 304 miljoen euro steun verleend aan Darfur en dat is een goede zaak. Maar waarom gaan we niet over tot meer doeltreffende maatregelen op politiek niveau, zodat eindelijk de misdaden tegen de menselijkheid in deze regio worden gestopt? Tweehonderdduizend doden en twee miljoen ontheemden, wat is er nog meer nodig voordat we werkelijk in actie komen en ons niet langer tevreden stellen met verklaringen waarin we slechts onze bezorgdheid uiten? Hoeveel doden moeten er vallen voordat we eindelijk handelend gaan optreden?
De openbare aanklager van het Internationaal Strafhof heeft overtuigende bewijzen gepresenteerd tegen individuen die van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid worden beschuldigd, waaronder een minister van de Sudanese regering. Wij hebben een heel arsenaal aan sancties ingesteld tegen Moldavische separatisten, onruststokers in Congo, Liberia en Ivoorkust en de leiders van Wit-Rusland. Laten we deze zelfde sancties, te weten een visumverbod en een bevriezing van tegoeden, opleggen aan alle personen die in de verslagen van de onderzoekscommissie en de werkgroep van deskundigen van de Verenigde Naties worden aangeklaagd. Laten we ophouden met het afleggen van mooie verklaringen om ons geweten te sussen, maar meer concrete, meer politieke maatregelen treffen en ons niet door geopolitieke overwegingen laten leiden.
Graham Watson (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 13 april kregen leden van dit Parlement die tijdens een multinationale conferentie in Singapore zouden spreken, geen toestemming van de regering van Singapore om de conferentie toe te spreken. Het werd hun zelfs te verstaan gegeven dat ze meteen gearresteerd zouden worden als ze dat toch deden.
Deze conferentie ging niet specifiek over Singapore. Het was een conferentie van liberale en democratische parlementsleden uit Azië en Europa over de ontwikkeling van democratie in beide werelddelen. De samenwerking tussen Europese en Aziatische parlementsleden, die al in diverse Aziatische en Europese landen tot veel van zulke conferenties heeft geleid – waarbij nooit iemand belet werd om te spreken – is voortgekomen uit de inspanningen van de Stichting Azië-Europa. Dergelijke samenwerking staat centraal in de Azië-strategie van de EU. Toevallig werd dit verbod opgelegd op de tiende verjaardag van de oprichting van de Stichting Azië-Europa.
Ik vraag u om de voorzitter van de Commissie en de secretaris-generaal van de Raad schriftelijk te verzoeken om een zo krachtig mogelijk protest te laten horen bij de regering van Singapore en nadrukkelijk de vraag bij haar neer te leggen of Singapore wel geschikt is om als gastland te fungeren voor de Stichting Azië-Europa als het zich zo opstelt.
De Voorzitter. Dank u wel, Graham Watson. Dat is een directe opdracht voor de Voorzitter van het Parlement. Ik ben het inhoudelijk helemaal met u eens. We zullen een brief op poten schrijven.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Poolse appeltelers en producenten van zacht fruit, zoals aardbeien, zwarte bessen, kersen en kruisbessen, verkeren in ernstige moeilijkheden. Bij wijze van protest overhandig ik u daarom, mijnheer de Voorzitter, een tekst die door enkele duizenden burgers is ondertekend. Het document bevat ook een aantal voorstellen.
Dit protest is niet alleen een uiting van het ongenoegen over de huidige situatie op de markt voor zacht fruit, maar ook een smeekbede van duizenden landbouwers die ten gevolge van de fouten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid in een rampzalige situatie verzeild geraakt zijn. Zij schreeuwen publiekelijk om hulp omdat ze zich verraden en in de steek gelaten voelen door de Europese Unie, en de indruk hebben dat de Unie niet wil dat gerechtigheid geschiedt. Het is de plicht van het Europees Parlement om gehoor te geven aan deze noodkreet en er gepast op te reageren. Daarom roep ik u, mijnheer de Voorzitter, en het hele Parlement op om de door de Poolse landbouwers voorgestelde oplossingen te steunen.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het autoritaire regime van Vladimir Poetin gebruikt al meer geweld om de vraag naar meer democratie te onderdrukken. In de afgelopen maanden zijn meerdere demonstraties die door de oppositie waren georganiseerd, met geweld beëindigd. Keer op keer arresteert en verhoort de politie burgers om anderen te intimideren. Twee weekeinden geleden hebben de gewelddadige politieacties een voorlopig hoogtepunt bereikt, toen zelfs buitenstaanders, die er zelf niets mee te maken hadden – waaronder journalisten van de Duitse televisiezenders ARD en ZDF –, werden aangevallen en gearresteerd. De Russische autoriteiten gebruiken nu dus niet alleen hun rechtbanken, zoals ze dat doen tegen Chodorkovski en Lebedjev, ze gebruiken intussen het hele veiligheidsapparaat om politieke tegenstanders te intimideren en tot zwijgen te brengen.
Daarom mag de Europese Unie tijdens de onderhandelingen die binnenkort zullen worden gevoerd over de nieuwe partnerschapsovereenkomst met Rusland geen rekening houden met het feit dat we voor de energievoorziening van dit land afhankelijk zijn. Het is voor de verdere samenwerking heel belangrijk dat de mensenrechten worden gerespecteerd, vooral de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, en dat de achtergronden van deze incidenten en van de verschillende liquidaties worden opgehelderd.
De Voorzitter. Mijnheer Horáček, ik kan u meteen het volgende meedelen: vorig weekeinde is een medewerker van mijn kabinet naar Moskou gereisd, om andere redenen, die te maken hebben met Andrej Sacharov. Ik zal het straks ook tijdens de vergadering van het Bureau vertellen, maar omdat u deze kwestie nu aan de orde heeft gesteld wil ik ook de plenaire vergadering hiervan graag op de hoogte brengen.
Toen ik hoorde dat er in Moskou en in Sint Petersburg demonstraties hadden plaatsgevonden, heb ik deze medewerker van mijn kabinet gevraagd om contact op te nemen met Garri Kasparov, en dat is ook gelukt. Ik heb mijn medewerker gevraagd om de heer Kasparov te vertellen dat hij, wanneer hij naar Straatsburg of Brussel zou komen, bijzonder welkom zou zijn in dit Parlement, en dat we hem in gepaste vorm de gelegenheid zouden geven om ons te vertellen wat er gaande is. Heel waarschijnlijk komt Garri Kasparov in mei naar Straatsburg, en dan zullen we de kans krijgen om met hem te spreken. Daarnaast zou ik u willen meedelen dat wij stappen ondernemen in lijn met wat u zojuist zei.
Adamos Adamou (GUE/NGL) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de arrestatie veroordelen van een lid van het Europees Parlement, de heer Matsakis, door de autoriteiten van de Britse bases op Cyprus tijdens een officieel bezoek van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid. Hij is aangehouden in de bus en dat is een zware aanval op het Europees Parlement als instelling. Dit koloniale gedrag van een lidstaat moet stoppen en ik verzoek u, mijnheer de Voorzitter, te vragen het deel van de overeenkomst opnieuw te bekijken waarin staat dat het grondgebied van de Britse bases op Cyprus niet tot de Europese Unie behoort. Het is onaanvaardbaar dat een lidstaat grondgebied van een andere lidstaat bezet houdt en dat het Gemeenschapsacquis daar niet geldt. Zijn de burgers in die gebieden geen Europeanen, Voorzitter? Dit is een onaanvaardbare toestand.
Urszula Krupa (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, een zekere Poolse schrijver heeft recentelijk het voorstel geopperd om het natuurbeschermingsprogramma Natura 2000 te wijzigen en er ook de bescherming van het leven van ongeboren kinderen in op te nemen. Ongeboren kinderen zouden dan veilig zijn, net als planten, wormen en amfibieën. Hun leven zou, zowel voor als na de geboorte, naar behoren worden beschermd.
De uitspraak van het Hof van Justitie in Straatsburg tegen Polen omdat het land weigert kinderen te doden, getuigt van de diepe morele crisis waarin de Europese Unie zich bevindt. De bewering dat het in strijd is met de wet om te weigeren een kind te doden, is misschien wel een eerste stap in de richting van het erkennen van abortus als een mensenrecht. Ik zou u willen herinneren aan de woorden van de Poolse paus Johannes Paulus II. Hij heeft er herhaaldelijk voor gewaarschuwd dat een democratie zonder waarden vroeg of laat verandert in een openlijk of verholen totalitair regime.
Hoe zou ik een systeem noemen waarin een groep mensen – die al geboren zijn – aanspraak maakt op het monopolie op het recht op leven, maar tegelijkertijd datzelfde recht ontzegt aan hen die nog niet geboren zijn of aan hen die ze willen euthanaseren omdat ze als nutteloos worden beschouwd?
De Voorzitter. Ik dank u wel, mevrouw. Dit is volgens mij een aangelegenheid voor het Poolse parlement. Het is in ieders belang, ook in het belang van uw fractie, dat we ons aan het subsidiariteitsbeginsel houden. Daarom is dit een zaak voor het Poolse parlement, als u mij toestaat om dit zo te stellen.
Ashley Mote (ITS). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet de aandacht van dit Parlement vestigen op een kwestie die de integriteit van het Parlement in gevaar brengt. In een Britse gerechtelijke uitspraak vorige week werd gesteld dat het goedkeuren door het Europees Parlement van een verzoek tot opheffing van de immuniteit van een afgevaardigde tegen wie een rechtzaak loopt, automatisch en impliciet betekent dat de immuniteit tegen andere aanklachten ook is opgeheven, zonder verder onderzoek naar de feiten. Een dergelijke uitspraak is op het eerste gezicht een blijk van minachting voor dit Parlement. Deze uitspraak zet de deur open voor verzoeken van lidstaten zonder specifieke grond, hetgeen betekent dat regeringen in de toekomst naar eigen inzicht verzoeken kunnen indienen tegen iedere willekeurige afgevaardigde. Als deze uitspraak niet wordt betwist, betekent dat een ernstige ondermijning van het Reglement van dit Parlement en zijn procedures. Nu wordt deze kwestie weliswaar aan het licht gebracht door een afgevaardigde die bekend staat om zijn scepsis ten aanzien van deze instelling, maar ik wijs u er met alle respect op dat ik ook een voorstander ben van de rechtsstaat waar dan ook.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb u, de secretaris-generaal van het Parlement en de voorzitter van de Commissie juridische zaken vandaag een brief toegezonden waarin ik de bijzonderheden van de situatie uiteenzet en u verzoek de gevolgen van deze uitspraak te onderzoeken.
András Gyürk (PPE-DE) . – (HU) Tijdens de Top van maart hebben de EU-lidstaten zich unaniem gecommitteerd aan een gemeenschappelijk energiebeleid. Daarmee krijgt Europa eindelijk de mogelijkheid om zijn afhankelijkheid van de grondstofbronnen van andere, meer gefortuneerde landen te verminderen.
Een van de pijlers van het op te zetten energiebeleid van de Europese Unie kan de aanleg van de Nabucco-gaspijpleiding zijn. Met het bemoedigende besluit van de lidstaten en de toezegging van de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling is daaraan nieuw elan gegeven. Daarom ook zijn wij zo bezorgd over de uitlatingen van de Hongaarse premier, Ferenc Gyurcsány, die zei dat Nabucco een droom is, en dat we niet op dromen zitten te wachten.
Dergelijke uitlatingen zijn koren op de molen van degenen die, uit machtsoverwegingen die verder gaan dan economische belangen, verdeeldheid willen zaaien in de Europese Unie bij de samenwerking op het gebied van het energiebeleid. Een gemeenschappelijk energiebeleid moet gebaseerd zijn op gezamenlijk optreden. Speciale afspraken dienen te worden vermeden, want de kwestie van de energievoorzieningszekerheid mag niet opgeofferd worden aan kortetermijnbelangen. Als het om energie gaat, is alleen een met één stem sprekende en solidaire Europese Unie in staat om haar belangen te verdedigen.
Pervenche Berès (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement moet eisen dat Paul Wolfowitz ontslagen wordt als president van de Wereldbank. Iedereen herinnert zich nog wel hoe de heer Wolfowitz door intern politiek gemanoeuvreer van de Amerikanen aan het hoofd van een van de belangrijkste instellingen van de internationale financiële wereld is benoemd.
Om methodische redenen kunnen we vandaag niet op basis van artikel 115 van het Reglement uitspreken dat het een schending van de rechtsstaat binnen de Wereldbank betekent wanneer Paul Wolfowitz op zijn post blijft zitten. Toch wil ik alle fracties verzoeken op het ontslag van de heer Wolfowitz aan te dringen via de resolutie over de trans-Atlantische betrekkingen die wij zullen aannemen. Mocht dit ontslag tijdens onze minizitting in Brussel nog geen realiteit zijn, dan wil ik de fracties ook vragen de Commissie ertoe te bewegen een verklaring in dit Parlement af te leggen. Dan kunnen we duidelijk maken dat er aan het hoofd van de Wereldbank iemand moet staan die de geloofwaardigheid van deze instelling niet ondermijnt. De wereld heeft het nu hard nodig dat de Wereldbank goed functioneert.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (HU) Vijftig jaar zijn verstreken sinds de lijdensweg van graaf János Esterházy, de leider van de Hongaren in Slowakije en hun vertegenwoordiger in het parlement in de tijd tussen de twee wereldoorlogen en gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Hij was de enige in het parlement van de zogenaamde Slowaakse staat die in 1942 weigerde voor de wet te stemmen waarmee deportatie van de joden werd gelast. Ook heeft hij menige Tsjech, Slowaak en jood gered. In 1945 namen de Sovjets Esterházy mee en veroordeelden hem tot 10 jaar werkkamp. In 1947 werd hij bij verstek ter dood veroordeeld door het Slowaakse volksgerecht. In 1949 werd Esterházy, die inmiddels een ernstige longziekte had opgelopen, overgebracht naar Tsjecho-Slowakije waar hij eerst tot levenslang en daarna tot 25 jaar gevangenis werd veroordeeld. Hij stierf in 1957 in de Mirov-gevangenis in Moravië.
János Esterházy was onschuldig. De Russen hebben hem gerehabiliteerd, maar de Slowaakse autoriteiten zijn daar tot nu toe nog niet in geslaagd. Hij stierf als een martelaar enkel en alleen omdat hij vocht voor Europese christelijke waarden, voor mensen- en minderheidsrechten en echte tolerantie onder de volkeren. Wij zijn de nagedachtenis van János Esterházy grote eerbied verschuldigd.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Er is nog altijd geen communautair energiebeleid, hoewel menigeen zou willen dat dit wel zo was. Er zijn twee fundamentele voorwaarden: ten eerste moet er een rechtsgrondslag voor zijn, en ten tweede moeten er communautaire middelen voor zijn.
Wij moeten duidelijk maken dat diversificatie van bevoorradingsbronnen en vermindering van de afhankelijkheid van Rusland zeer positieve doelstellingen zijn, maar daarachter gaan ook een flinke dosis politieke manipulatie, misleidende argumenten en keiharde transcontinentale en Europese, geopolitieke belangen en gevoelens schuil. In verband met Nabucco en de Blue Stream-gaspijleiding steekt er een goddeloos theologisch debat de kop op. Velen geven – net als de Hongaarse regering unaniem doet – steun aan de bouw van Nabucco.
Laten wij alles in het werk stellen om te verzekeren dat er eindelijk particulier kapitaal komt voor de financiering van Nabucco, dat voldoende gas uit Centraal-Azië en Iran beschikbaar wordt en de regio stabiel is. Laten wij een eind maken aan de valse en schadelijke oppositie! De Nabucco-pijpleiding is goed voor de diversificatie van de aardgasbevoorrading, en Blue Stream maakt diversificatie mogelijk wat de doorvoerroutes voor Russisch gas betreft. Al het andere is politieke manipulatie en leugens, en maakt onze regering te schande.
Eduard Raul Hellvig (ALDE). – De la 1 ianuarie 2007 România a dobândit statutul de graniţă externă a Uniunii Europene, pe lângă cel de graniţă externă a NATO. Este o poziţie geopolitică importantă, deopotrivă o provocare şi o responsabilitate care oferă României oportunitatea de a juca un rol activ în procesul de stabilizare regională. Unul dintre obiectivele principale de politică externă al României îl constituie crearea unui spaţiu de stabilitate, securitate, prosperitate şi democraţie în regiunea Mării Negre. Conectarea acestei zone geografice la structurile europene şi euro-atlantice reprezintă o modalitate de prevenire şi combatere a noilor riscuri şi ameninţări la adresa securităţii regionale. Pentru a se realiza însă acest obiectiv foarte important al politicii de vecinătate a Uniunii Europene şi, totodată, al României este adevărat că este nevoie de timp şi, când spun timp, mă refer la faptul că atunci când analizăm raporturile comunităţii euro-atlantice cu zona Mării Negre supunem de fapt cercetării un proces profund şi complex, un proces care în acest moment se bazează pe principii sau reguli de conduită mai mult sau mai puţin împărtăşite de unii actori individuali. Din aceste considerente cred că acest proces are nevoie de comunicare, determinare, acţiune şi eficienţă din partea tuturor actorilor de la toate nivelurile.
József Szájer (PPE-DE). – (HU) De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering zijn fundamentele burgerrechten. Een land waarvan de autoriteiten de politie toestaan geweld te gebruiken, demonstraties tegen de autoriteiten verbieden en bijeenkomsten van vreedzame demonstranten uiteenjagen om mensen tot zwijgen te brengen wier meningen zij niet willen horen, kunnen wij geen echte democratie noemen. In een land dat zichzelf een democratie noemt is het onaanvaardbaar om vreedzame demonstranten af te schilderen als extremisten en politiegeweld te gebruiken tegen demonstranten.
Ik protesteer tegen wat vorige week in Rusland is gebeurd. Juist omdat deze incidenten plaatsvonden in een land dat zo’n vijftien jaar geleden nog een dictatuur was, is het zo belangrijk te wijzen op het brutale optreden van de politie in Moskou en Sint Petersburg. Wij moeten Rusland en zijn huidige leiders eraan herinneren dat wij ze pas als een echte partner van de EU en als een rechtstaat kunnen beschouwen als zij de burgerlijke vrijheden eerbiedigen. Van een terugval tot dictatuur kan geen sprake zijn.
Wij moeten echter ook beseffen dat de kritiek van de Europese Unie pas geloofwaardig is als wij systematisch aandringen op de onvoorwaardelijke naleving van de burgerlijke vrijheden door onze eigen landen. Wij mogen niet met twee maten meten, een voor onszelf en een voor de anderen.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wetenschap is een essentieel onderdeel van ons bestaan, en daarom ook van onze cultuur.
Om de wetenschappelijke cultuur te verspreiden, moeten we de informatie over wetenschap en technologie dichter bij de mensen weten te brengen, we moeten de nieuwsgierigheid van jongeren prikkelen, en volwassenen toegang verschaffen tot de instrumenten binnen hun bereik die hen helpen om vertrouwd te raken met deze materie. Verder dient er meer steun te komen voor een brede verspreiding van de onderzoeksresultaten en het wetenschapsbeleid.
Deze doelstellingen hebben de regering van mijn land, Spanje, ertoe bewogen om 2007 uit te roepen tot het Jaar van de Wetenschap, dat samenvalt met de honderdjarige gedenkdag van de oprichting van de Raad voor de uitbreiding van studies en wetenschappelijk onderzoek die werd voorgezeten door Nobelprijswinnaar Santiago Ramón y Cajal. Deze Raad is wel omschreven als het belangrijkste vernieuwingsexperiment van de wetenschap in mijn land, een experiment dat helaas onderbroken werd door veertig jaar dictatuur.
Naar aanleiding van dat Jaar van de Wetenschap worden er congressen en exposities gehouden en uiteenlopende activiteiten georganiseerd voor de verspreiding van de wetenschap, waaraan zowel openbare als particuliere organen en instellingen hun steentje hebben bijgedragen.
Het is een bijzonder positief experiment, mijnheer de Voorzitter, dat ons aller steun verdient en waarop ik de aandacht zou willen vestigen zodat andere lidstaten dit navolgen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Voorzitter van de Europese Raad, kanselier Merkel, heeft onlangs het volgende gezegd:
(DE) Ik citeer: “De groei zou in Europa 1 à 2 procent hoger kunnen zijn wanneer we meer zouden doen om het midden- en kleinbedrijf tegemoet te komen.“ Einde citaat.
(EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ondanks het verbale geweld is het praktische resultaat van de strategie ter verbetering van de regelgeving en voor betere regelgevende bepalingen voor KMO’s povertjes uitgevallen. Via u, mijnheer de Voorzitter, wil ik de heer McGreevy vragen of hij te vinden is voor een betere toegang van Europese KMO’s tot overheidscontracten in het kader van de WTO-onderhandelingen?
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, vorige week is er met de steun van alle burgers van de Baai van Cadiz, in Spanje, een algemene staking gehouden als protest tegen de aangekondigde sluiting van de fabriek Delphi, die van plan is 1 600 werknemers op straat te zetten.
De onderneming Delphi maakt deel uit van General Motors, het is een onderneming die overheidssteun van de Spaanse staat heeft gekregen, en die zich er dan ook toe verplicht had om de productie voort te zetten tot het jaar 2010.
Tegelijkertijd – ook vorige week – kondigde General Motors aan dat er 1 400 banen zouden worden geschrapt in zijn fabriek in Antwerpen, in België. Heel symbolisch. Het is net alsof de Europese Unie, de Europese instellingen, niet de politieke capaciteiten hebben om de markt van de automobielsector te ordenen, en om in te zetten op een sociaal model dat het multinationals onmogelijk maakt zich te buiten te gaan aan piraterij en misbruik te maken van de werknemers van Europa. Het zijn overheidsbedrijven die overheidssteun ontvangen, maar die toch bedrijven verplaatsen en daarbij onherstelbare schade aanrichten voor de werknemers.
Daarom vinden wij dat onze instelling met de Europese Commissie en de respectieve regeringen samen deze situatie een halt moet toeroepen, en de arbeidsplaatsen van de werknemers en werkneemsters moet verdedigen.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit me aan bij de heer Szájer door mijn zorg uit te spreken over het brute geweld gericht tegen de vreedzame demonstranten in Moskou en Sint-Petersburg een dag of acht, negen geleden. De demonstratie mondde uit in een machtsvertoon door de Russische autoriteiten gericht tegen hun eigen burgers, toen duizenden veiligheidsagenten zich op de demonstranten van “Een ander Rusland” wierpen. Hierbij waren viermaal zoveel agenten als demonstranten betrokken. Dergelijk gedrag bevestigt helaas de beoordeling van de internationale organisatie Freedom House dat Rusland geen vrij land is. De oppositieleiders Kasparov en Illarionov hebben beiden aangegeven dat Rusland op weg is de status van Wit-Rusland of Zimbabwe te evenaren.
Rusland wil graag gezien worden als een machtige staat, maar het heeft een volkomen averechts effect om de macht van de staat ten koste van de burgers te demonstreren zoals de tsaren of Breznjev dat deden.
Mijnheer de Voorzitter, ik ben u zeer erkentelijk dat u deze bezorgdheid namens het Europees Parlement deelt en dat u initiatieven hebt ondernomen om in contact te komen met de heer Kasparov en anderen.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de barbaarse moord op drie christelijke evangelisten vorige week in Turkije maakt deel uit van een recente reeks gewelddadigheden tegen de christelijke minderheid in dat land. Al dat soort daden hebben een gemeenschappelijk politiek doel: een eind maken aan de toenadering van Turkije tot Europa. Degenen die deze provocerende daden hebben georganiseerd zijn zowel binnen Turkije als daarbuiten bekend. Ze maken deel uit van de zogenaamde “diepe staat”, die premier Erdogan al jaren moedig bestrijdt. Deze duistere machten worden gevormd door de Turkse legerleiders, voor wie toetreding tot de EU een gruwel zou zijn, omdat dan een einde zou komen aan de wurggreep waarin het leger het politieke leven in Turkije houdt.
Turkije staat voor een keerpunt in zijn bestaan en dit Parlement moet de legergeneraals in Turkije op krachtige wijze te verstaan geven dat wij en ook de Turkse bevolking hun provocerende optreden doorzien. We staan pal achter de democratische tradities in Turkije en steunen de Turkse bevolking in hun strijd voor een democratischer, vreedzamer en welvarender toekomst in Europa.
László Surján (PPE-DE). – (HU) Wij zijn burgers en afgevaardigden van landen waar het gebruik van de moedertaal als een fundamentele waarde wordt beschouwd. Wij weten niet wat wij moeten denken van het recent vernomen nieuws dat er een kandidaat-lidstaat is waar men een lokale regering naar huis wil sturen omdat de vertegenwoordigers ervan besloten hebben de burgers de mogelijkheid te bieden om bij de afwikkeling van hun officiële gelegenheden de lokale minderheidstaal te gebruiken. Het is eveneens onbegrijpelijk voor ons dat een burgermeester voor de rechter wordt gedaagd omdat hij de burgers die voor hem hebben gestemd een kaart met hartelijke groeten in een minderheidstaal heeft gestuurd.
Mijnheer de Voorzitter, ik spreek over Turkije. Mijns inziens moeten wij deze dingen natrekken en onze Turkse partners duidelijk maken dat de criteria van Kopenhagen bindend zijn voor ons allemaal. Ik hoop dat wij echt actie kunnen ondernemen.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de traditie wil dat er regelmatig vooraanstaande personen uit de hedendaagse wereld uitgenodigd worden om een bezoek te brengen aan dit Parlement. Ik zou u bijgevolg willen vragen om de Heilige Vader Benedictus XVI uit te nodigen in het Europees Parlement. Ik ben er stellig van overtuigd dat mijn verzoek bij veel afgevaardigden in dit Huis bijval zal oogsten. Paus Benedictus XVI werd onlangs al uitgenodigd door de Verenigde Naties.
Benedictus XVI is zowel het hoofd van de katholieke kerk als het staatshoofd van het Vaticaan. Zijn boodschap voor Europa en de wereld is niet uitsluitend religieus geïnspireerd. Benedictus XVI heeft ook aandacht voor de belangrijkste problemen van de moderne maatschappij. Hem in dit Parlement uitnodigen zou niet alleen blijk geven van onze gastvrijheid, maar zou ons tegelijkertijd de gelegenheid bieden om de menselijkheid en de edelmoedigheid van deze in het wit geklede persoon beter te leren kennen. Hoewel deze man over geen enkele divisie het commando voert, is hij bekommerd over de toekomst van Europa – een Europa dat zich niet hoeft te schamen voor zijn christelijke wortels.
Pál Schmitt (PPE-DE). – (HU) Kennelijk komt Turkije vandaag herhaaldelijk aan de orde. Sta mij toe om als ondervoorzitter van de Commissie cultuur en onderwijs iets te zeggen over de betrekkingen met Turkije.
Op het noordelijk gedeelte van Cyprus, op het door de Turken bezette grondgebied, is recentelijk een groot aantal kunstwerken verdwenen. Beschermde werken, iconen, schilderijen, mozaïek en andere werken van de scheppende kunst uit vooral kerken, die een belangrijk deel vormen van het Europees cultureel erfgoed, zijn gewoon op de markt verkocht. Naar wij hebben vernomen is het grootste deel van deze kunstwerken in de Verenigde Staten en Duitsland terechtgekomen. Bovendien zijn er gerechtelijke procedures gaande. Ik zou graag willen dat het vroeg of laat zover kwam dat de leden van de Raad effectief zouden kunnen optreden – ofwel via hun ministers van cultuur, of misschien op een andere manier; ik weet niet – om ervoor te zorgen dat deze kunstwerken worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren, aan de prachtige, meer dan duizend jaar oude Cypriotische kerken.
Panayiotis Demetriou (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, er bestaat maar één spookstad in de hele wereld, onbewoond en vervallen. Die stad heet Famagusta en ligt in de Republiek Cyprus. De Republiek Cyprus is een lidstaat van de Europese Unie. Deze stad, een deel van dit land dus, wordt bezet door Turkije. Famagusta is de gijzelaar van de Turkse bezetting. Alle bewoners voeren al dertig jaar strijd en dromen van een terugkeer naar hun huizen.
Afgelopen zondag is de handtekeningencampagne voor hun terugkeer naar Famagusta afgesloten. Nu moet de Europese Unie een einde maken aan haar onverschilligheid. Het beleid dat wordt verwoord door commissaris Rehn, namelijk dat dit probleem alleen de Verenigde Naties aangaat, moet stoppen. Het is een Europees probleem en de Europese Unie moet begrijpen dat het vraagstuk-Famagusta draait om consequent handelen, geloofwaardigheid en respect.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Volgens de plannen van de Nord Stream-bouwers moet de aanleg van de gaspijpleiding in 2008 beginnen. Er is echter geen studie gemaakt van de bodem van de Oostzee en men heeft ook geen enkele kennis van wat er in de munitie zit die tijdens de oorlog op de zeebodem is gedumpt. Nu begint het echter tot hen door te dringen dat het beter is de pijpleiding dichter bij de Estse kust te leggen, binnen de economische zone van Estland.
En als klap op de vuurpijl maakt het Kremlin nu aanstalten om Gazprom toestemming te geven voor het opzetten van zijn eigen, welgewapende leger dat samen met de zeemachten van de Baltische landen de gaspijpleiding moet beschermen als deze over de bodem van de Baltische Zee richting Duitsland wordt gelegd.
Volgens het nieuws uit bepaalde mediabronnen zouden die legereenheden het recht hebben om mensen te fouilleren, hun vervoermiddelen te doorzoeken en zelfs wapens te gebruiken bij het beschermen van eigendom en grondgebied.
Daaraan kunnen wij zien dat Rusland van plan is om niet alleen zijn zeemacht in de Oostzee te versterken, maar ook munt te slaan uit de toegenomen mogelijkheden voor spionage in de buurt van de gaspijpleiding. Coördineert Rusland zijn optreden met Duitsland? Daagt er een nieuw 1939, een nieuw pact tussen Hitler en Stalin? Gaan wij, de landen van de democratische Europese Unie, zoveel door de vingers zien?
John Attard-Montalto (PSE). – (MT) Recentelijk hebben wij gestemd over jagen en strikken zetten op Malta. De Maltese leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement besloten toen om zich te onthouden. Daarop kwam toen kritiek, maar mijns inziens had men niet goed begrepen waarom wij ons hadden onthouden. Wij hadden amendementen ingediend waarmee aan de in het Parlement ingediende resolutie een heel andere richting werd gegeven.
Na goedkeuring van deze amendementen kwam er een verwaterde versie van een verordening op tafel, die ons inziens voorheen te overtrokken was. Wij konden toen natuurlijk niet tegen de door onszelf ingediende amendementen stemmen, omdat dat onzinnig zou zijn geweest.
Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter, dat u mij het woord hebt gegeven.
Alojz Peterle (PPE-DE). – (SL) Het lijkt me een noodzaak om het Parlement te wijzen op het feit dat er in Kosovo op 12 april 2007 al voor de tweede keer dit jaar geprobeerd werd een aanslag te plegen op de directeur van het Kosovaarse Agentschap voor telecommunicatie, de heer Anton Beriša.
De eerste poging vond plaats op 28 februari van dit jaar, de tweede aanslag werd uitgevoerd met antitankraketwerpers van het leger. Het mag een wonder heten dat de heer Beriša al een tweede aanslag heeft overleefd. Jammer genoeg raakte bij die tweede poging een politieman, die hem beschermde, ernstig gewond.
In dit Parlement hebben we ons steeds uitgesproken tegen gewelddaden en schending van de meest fundamentele mensenrechten, dingen die tot niets goeds kunnen leiden. Het zou gepast zijn dat ons Parlement de Kosovaarse autoriteiten oproept om alles in het werk te stellen opdat de daders van dergelijke terroristische activiteiten werkelijk vervolgd en aan het gerecht overgeleverd worden.
Enkel door een consequente werking van de instanties voor openbare veiligheid en een daarop volgend proces voor de daders van dergelijke activiteiten kan er weer hoop zijn dat ook in Kosovo vrede en vertrouwen in de openbare instellingen terugkeert.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u willen bedanken voor uw erg liberale houding tegenover de afgevaardigden die het woord willen nemen, hoewel u zelf geen deel uitmaakt van de liberale fractie in dit Huis.
Commissaris Kyprianou heeft gisteren op Cyprus de Russische minister van Buitenlandse Zaken ontmoet. De ontmoeting tussen beide heren stond grotendeels in het teken van het embargo op de uitvoer van Poolse vleeswaren naar de Russische Federatie. Iedereen weet dat het in dit conflict eigenlijk om politieke kwesties gaat en niet om Pools vlees. Dit gaat over de strategie van Rusland tegenover onze Unie. Rusland doet er alles aan om ten aanzien van de Europese Unie zijn eigen belangen na te jagen en gebruikt de kwestie met Polen als een onderhandelingstroef voor toekomstige onderhandelingen over totaal andere aangelegenheden. Dit is een eeuwenoude Russische tactiek waarop het land in de loop van zijn geschiedenis regelmatig een beroep heeft gedaan. Wanneer de Russen over vlees spreken, hebben ze eigenlijk iets anders in gedachten.
Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie zich zowel in deze zaak als in andere aangelegenheden solidair zal tonen en dat ze in de toekomst niet alleen namens de Unie als geheel zal optreden, maar ook ten behoeve van afzonderlijke lidstaten die handelsproblemen ondervinden met Moskou.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, dit jaar is het jaar van gelijke kansen voor iedereen, maar vele van onze medemensen en vele gehandicapte medeburgers hebben geen gelijke kansen als het gaat om het recht op verzekeringen, zoals een verzekering tegen ongevallen en tegen werkloosheid.
Het gevolg is dat zij geen lening bij de bank kunnen krijgen, omdat zij onverzekerd zijn. Wanneer zij slachtoffer van een ongeval worden, kunnen hun families tot armoede worden veroordeeld, omdat zij voor de kosten zullen opdraaien.
Kunnen alle Europese instellingen alsjeblieft de gehandicapten steunen, zodat zij een verzekering kunnen krijgen, die rekening houdt met hun handicap of ziekte, net als alle andere burgers?
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Wat ik in de hand houd is geen fles Elzaswijn maar een bewijs van totale minachting voor de Europese besluitvormers en van bedrog van de Europese consumenten, een toonbeeld van de ongelijkheid tussen de lidstaten en het failliet van de handhavingsbevoegdheid.
Hier, op de plek waar de Europese wetten worden gemaakt en waar het Europees Parlement zetelt, in de stad waarin het Europees Hof van Justitie een arrest terzake heeft uitgevaardigd, kan men nu nog steeds valse tokayerwijn kopen. Een tijdelijke uitzondering van 13 jaar: zolang hebben wij, mijnheer de Voorzitter, moeten wachten totdat degenen die wijnen produceerden met soortgelijke namen als de Hongaarse tokayerwijn, ’s werelds beste dessertwijn, hun producten van de markt haalden. Met ingang van 31 maart 2007 mag deze wijn niet langer meer met dat etiket op de markt worden gebracht. Toch zijn er kennelijk mensen op wie de EU-wetgeving kennelijk niet van toepassing is. Op welke grondslag functioneert de Unie? Op grond van het eeuwenoud cynisme van “Quod licet Iovi, non licet bovi”, of op grond van gelijkheid voor de wet?
Ik hoop dat Straatsburg een voorbeeld zal stellen met betrekking tot dit schandaal en een afschrikwekkende geldboete zal opleggen aan degenen die de wet overtreden. Dank u.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, afgelopen week heeft de directie van General Motors in België besloten tegen het einde van het jaar 1 400 van de 4 500 werknemers te ontslaan in het dochterbedrijf van Opel in Antwerpen. De auto-industrie in België zit nu in moeilijkheden; de ontslagen van vorig jaar bij Volkswagen in Brussel liggen nog vers in het geheugen. Terwijl dit aan de gang is, blijft de Europese Unie vanaf de zijlijn toekijken en verkondigt zij dat de strategie van Lissabon ons een economisch nirwana zal brengen.
Als verkozen leden van het Europees Parlement die de Europese burgers vertegenwoordigen, kunnen we niet werkeloos toekijken terwijl deze sociale tragedie zich voltrekt, wat ook onze politieke insteek is. Ik stel dus voor dat wij ons organiseren en een motie voorbereiden waarin de massale ontslagen worden veroordeeld en wordt opgeroepen tot een sociaal Europa dat op dit moment slechts op papier bestaat.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – Milioane de cetăţeni europeni sunt afectaţi de o taxă injustă şi care nu se regăseşte în spiritul european. Sub pretextul că apără mediul înconjurător sau că protejează locuri de muncă, câteva guverne din Uniunea Europeană au impus o taxă discriminatorie de primă înmatriculare la importurile autovehiculelor second-hand. Comisia şi Curtea Europeană de Justiţie au arătat în mod repetat că aceste taxe încalcă Articolul 90 din Tratat. După ce au fost declarate incompatibile cu dreptul comunitar, taxele au trebuit rambursate cetăţenilor. Problematice sunt însă două aspecte: un număr mic de oameni îşi pot permite un proces cu statul (în Ungaria numai 3% dintre păgubiţi au mers în instanţă) şi, în al doilea rând, statul returnează banii fără a plăti dobânzi şi penalităţi.
Deşi procedura de neîndeplinire a obligaţiilor a fost declanşată de Comisie printr-o scrisoare de somare, noul guvern al României s-a decis să rămână de partea prietenilor politici din industria auto şi să ignore acest preaviz, la fel cum ignoră şi corul de cetăţeni români revoltaţi de limitarea opţiunilor lor de a cumpăra de pe piaţa europeană. Guvernul României ignoră avertismentele Comisiei şi riscă un proces în faţa Curţii Europene de Justiţie. Doamnelor şi domnilor, aceste situaţii sunt anormale, iar Parlamentul European trebuie să transmită acestor guverne un mesaj ferm, în sensul că guvernul trebuie să pună în aplicare obligaţiile asumate în procesul de aderare.
Umberto Guidoni (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Amerikaanse autoriteiten hebben de beruchte terrorist Luis Posada Carriles vrijgelaten. Deze terrorist heeft openlijk toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de aanslag die in november 1997 het leven heeft gekost aan een Europees burger, Fabio Di Celmo. Carriles is ook schuldig verklaard voor de aanslag waarbij 73 vliegtuigpassagiers het leven hebben verloren.
In het vonnis voor zijn invrijheidsstelling erkent rechter Kathleen Cardone dat Carriles heeft deelgenomen aan een aantal van de ergste gruweldaden van de 20ste eeuw. Waarom kan een dergelijke terrorist dan vrij rondlopen in de Verenigde Staten? We moeten tegen de regering Bush protesteren, die eens te meer in de strijd tegen het terrorisme met twee maten meet.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is in het Europees Parlement en met name in de Commissie interne markt en consumentenbescherming een debat aan de gang over gezondheidsdiensten. Deze diensten werden wegens hun specifieke karakter uitgesloten van de werkingssfeer van de dienstenrichtlijn. Vanavond zal er tijdens de bijeenkomst van de commissie gedebatteerd worden over de vraag of we onze steun moeten verlenen aan het voorstel voor een ontwerprichtlijn van de Europese Commissie inzake gezondheidsdiensten.
Ik ben in geen geval voor een dergelijke oplossing te vinden en wel om verschillende redenen. Een van mijn argumenten is dat gezondheidsdiensten onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten vallen en dat de Europese Unie niet bevoegd is om ze te regelen. Er is bijgevolg geen enkele rechtsgrondslag in het Verdrag waarop het voorstel voor een ontwerprichtlijn kan worden gebaseerd.
In plaats van nog meer wetteksten voor te stellen, zouden we ons beter concentreren op de oplossingen die er al bestaan op de markt. Ik denk onder meer aan een nauwere samenwerking en een betere uitwisseling van informatie tussen de verschillende landen, aan het bevorderen van de mobiliteit van patiënten en, als laatste redmiddel, aan de tenuitvoerlegging van inbreukprocedures. Ik ben van mening dat dit een veel betere en vooral veel doeltreffendere oplossing is dan nog maar eens een nieuwe richtlijn voor te stellen.
Tatjana Ždanoka (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag uw aandacht voor het schandelijke proces dat over twee dagen in Tallinn begint. De autoriteiten van Estland treffen momenteel voorbereidingen om de graven van de soldaten die in september 1944 zijn gevallen in de strijd om Tallinn van de fascistische bezetters te bevrijden, alsook het monument ter ere van deze soldaten, uit het centrum van de stad weg te halen. De huidige staatspolitiek is bezig de Esten die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de nazi’s vochten van blaam te zuiveren terwijl het heldhaftige optreden van al diegenen die hun leven hebben gegeven om Hitler en zijn lokale bondgenoten te verslaan, wordt genegeerd. Helaas wordt in mijn eigen land, Letland, eenzelfde beleid gevoerd.
Ik protesteer tegen deze gevaarlijke politiek, niet alleen persoonlijk maar ook namens de groep van 37 vertegenwoordigers van Russischtaligen, Joden en de Russischtalige media uit vijftien EU-lidstaten – waaronder Estland – die het Parlement vandaag bezoeken.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
De Voorzitter. Hiermee is de spreektijd van één minuut beëindigd.
16. Betalingsdiensten in de interne markt (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0298/2006) van Jean-Paul Gauzès, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2000/12/EG en 2002/65/EG (COM(2005)0603 – C6-0411/2005 – 2005/0245(COD)).
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de Commissie economische en monetaire zaken, en in het bijzonder de rapporteur, Jean-Paul Gauzès, voor het voortreffelijke werk inzake het verslag over de richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt. Ook dank ik u voor uw geduld in verband met het uitstel van deze plenaire stemming. Door de extra tijd was het mogelijk om te achterhalen welke standpunten de drie instellingen delen.
Momenteel gelden er 27 verschillende nationale reglementen voor betalingstransacties. Ondanks de euro zijn de nationale betaalmarkten nog steeds versnipperd en helaas zijn betalingen maar al te vaak traag en duur en wordt de consument slecht bediend. Dit maakt het leven voor onze burgers en bedrijven onnodig ingewikkeld. Het belemmert ze in hun dagelijkse activiteiten en de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten. In sommige gevallen zijn wenselijke betalingsproducten, zoals automatische afschrijvingen, gewoon niet beschikbaar. De richtlijn is bedoeld om op twee belangrijke manieren iets aan deze situatie te doen: enerzijds door grotere rechtszekerheid en consumentenbescherming te bieden en anderzijds door de betaalmarkt meer voor concurrentie open te stellen om een grotere doelmatigheid en vernieuwing te stimuleren.
De richtlijn biedt grotere rechtszekerheid door middel van een reeks geharmoniseerde rechten en plichten voor gebruikers en aanbieders en duidelijke informatievereisten. Beide zijn van essentieel belang voor een geïntegreerde Europese betaalmarkt, waarbij de SEPA, de Single European Payments Area (eengemaakte eurobetalingsruimte), centraal staat. De SEPA is een initiatief van de industrie dat veel steun van de Europese instellingen krijgt. Dankzij de SEPA ontstaat er een geïntegreerde markt waar betalingen in de hele Europese Unie sneller en eenvoudig kunnen worden uitgevoerd. De doelmatigheid van onze betalingssystemen moet worden verbeterd en de kosten die betalingen voor de economie als geheel met zich meebrengen moeten omlaag. Daarom is aanneming van de voorgestelde richtlijn cruciaal voor een succesvolle lancering van de SEPA.
Maar het plaatje is niet compleet zonder de andere doelstelling van de richtlijn, namelijk concurrentie op de betaalmarkten bevorderen door middel van een passend en uitgebalanceerd prudentieel kader voor nieuwkomers op de markt. Nieuwe betalingsinstellingen, zoals geldtransactiekantoren, mobiele telefoonaanbieders en de detailhandel, moeten innovatie stimuleren.
De Raad en de Commissie zijn zich al deze maanden van onderhandelingen terdege bewust geweest van de standpunten die zijn geformuleerd in het verslag dat de Commissie economische en monetaire zaken vorig jaar september heeft aangenomen. In de compromistekst, die nu als amendement 286 ter tafel ligt, wordt derhalve uitgegaan van deze doelstellingen en wordt met name gevraagd om een krachtiger prudentieel kader voor nieuwe betalingsinstellingen. Naast de kwalitatieve prudentiële vereisten die de Commissie al heeft voorgesteld, zullen deze nieuwe instellingen nu gebonden zijn aan een regeling met passende en uitgebalanceerde tarieven – zowel nieuwe als bestaande – en zullen hybride instellingen, zoals de detailhandel en telecombedrijven, ook moeten voldoen aan beschermingsvereisten zoals een bepaling over de beperking van een rechtsgevolg.
Het toepassingsgebied van de richtlijn zal beperkt blijven tot betalingen die in de Europese Unie worden ingeleid en eindigen. Maar we moeten ook denken aan betalingstransacties waarbij niet-EU-lidstaten of niet-EU-valuta betrokken zijn. Consumenten gaan er terecht vanuit dat regelingen ter bescherming tegen diefstal, verlies of verduistering van betalingsinstrumenten altijd gelden, of dit onrechtmatige gebruik zich nu binnen of buiten de Europese Unie afspeelt. De uitvoering, de kwaliteit en de prijs van betalingen naar derde landen moeten ook verbeteren. EU-consumenten boeken aanzienlijke geldbedragen over naar derde landen, vaak om hun familie te onderhouden. Met dergelijke betalingen zijn soms zeer hoge kosten gemoeid. Daarom moet het toepassingsgebied van de richtlijn na drie jaar worden geëvalueerd om te beoordelen of betalingen waarbij slechts een van de betrokken partijen zich in de EU bevindt – betalingen die maar met één been in de EU staan – en betalingen in non-EU-valuta ook in de richtlijn moeten worden opgenomen.
Tot slot: Europese burgers en bedrijven hebben tegenwoordig behoefte aan een communautaire betaalmarkt, waar betalingen net zo snel, doelmatig en eenvoudig kunnen worden gedaan als binnenlandse betalingen. Deze richtlijn biedt de markt de noodzakelijke rechtsgrond voor de SEPA en een nieuw prudentieel kader om nieuwe concurrentie te bevorderen.
Jean-Paul Gauzès (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, op 1 december 2005 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt met als doel in de Europese Unie daadwerkelijk één betalingsmarkt te creëren.
Bij mijn benoeming in januari 2006 tot rapporteur van het Parlement was ik van mening dat het opzetten van een dergelijke markt, dankzij de harmonisering van de nationale wetgeving, het mogelijk zou maken bepaalde obstakels weg te nemen en een positief effect zou hebben op de groei, hoewel enkele prognoses van de Commissie optimistisch leken. Daarom was ik het in principe eens met het initiatief van de Europese Commissie.
Dit voorstel voor een richtlijn kwam bovendien op een geschikt moment zodat het initiatief van het bankwezen voor de instelling van één eurobetalingsruimte een succes kon worden. De doelstellingen van de Europese Commissie bestonden uit het versterken van de concurrentie tussen de nationale markten door middel van nieuwe tussenkomende partijen – u hebt daar zojuist op gewezen, commissaris –, het verbeteren van de markttransparantie voor zowel de dienstverleners als de gebruikers, en het verduidelijken van de rechten en verplichtingen van de gebruikers en de dienstverleners.
Om het wetgevingsvoorstel efficiënter te maken en rekening te houden met de technische knelpunten van de industrie heeft de Commissie economische en monetaire zaken uiteindelijk unaniem enkele onderling samenhangende amendementen goedgekeurd. De doelstelling om te zorgen voor een verlaging van de kosten ten gunste van de gebruiker werd daarbij niet uit het oog verloren.
Tijdens de gehele procedure onderhielden de vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de opeenvolgende voorzitterschappen en de Europese Commissie informeel contact. Dankzij deze besprekingen kon het Parlement de onderhandelingen in de Raad concreet beïnvloeden. Dit is uniek want het komt zelden voor dat het Parlement een standpunt inneemt voordat de Raad overeenstemming heeft bereikt. Ik ben vooral erg verheugd over de vruchtbare samenwerking met het Duitse voorzitterschap, dat zich grote inspanningen heeft getroost, en met uw Commissie.
Op 27 maart 2007 hebben de ministers van Financiën in de Raad van ministers van Economische en Financiële Zaken (Ecofin) uiteindelijk unaniem voor een algemene benadering met betrekking tot de compromistekst gekozen. Dit compromis lijkt me nu aanvaardbaar. Ik wil het Duitse voorzitterschap bedanken. Dankzij zijn efficiënte manier van werken en de goede samenwerking met het Europees Parlement kunnen we nu binnen afzienbare tijd de vruchten van onze inspanningen plukken.
Op wezenlijke punten is de Raad in de richting van het Parlement opgeschoven. Het gaat hierbij om de volgende zaken: de beperking van het toepassingsgebied tot betalingen in euro of in andere valuta binnen de Europese Unie (na een proefperiode kan hiervoor een regeling worden opgesteld), het alleenrecht voor rechtspersonen om de activiteit van een betalingsinstelling uit te oefenen, de opstelling van strenge voorwaarden voor een vergunning tot het verlenen van betalingsdiensten, de introductie van startkapitaal en lopend kapitaal, de reservering van fondsen voor hybride instellingen, de beperking van de kredietverlening tot twaalf maanden met een verbod op doorlopend krediet en de invoering van de bepaling dat de kredietverlening niet in strijd mag zijn met de nationale en Europese regels, onder meer op het gebied van het consumentenkrediet.
Deze toenadering geldt ook voor een duidelijkere informatievoorziening aan de consument, dankzij het onderscheid dat wordt gemaakt tussen actief verstrekte informatie en informatie die slechts ter beschikking wordt gesteld, voor de mogelijkheid voor micro-ondernemingen om wat betreft de informatievoorziening dezelfde bescherming te genieten als de consument, en ten slotte ook voor een beperkte uitzonderingsmogelijkheid, met een maximale transactie van 3 miljoen euro.
In de tekst wordt een uitvoeringstermijn van D + 1 vastgesteld en worden de verantwoordelijkheden op heldere wijze tussen de verschillende aanbieders van betalingsdiensten verdeeld wanneer er sprake is van een verkeerd verrichte transactie. Morgen zal het Parlement zich over deze compromistekst uitspreken.
Omdat de Raad Ecofin aanzienlijk in de richting van het Parlement is opgeschoven en de verschillende partijen naar een akkoord in eerste lezing streven, heb ik slechts één amendement aan de plenaire vergadering voorgelegd, dat het compromis van de Raad Ecofin omvat. Ik verzoek mijn collega’s dit amendement te steunen.
De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links heeft een amendement 287 over gegevensbescherming ingediend met als doel artikel 71 te wijzigen. Naar mijn mening moet het Parlement dit amendement niet aanvaarden. Het zou echter wel wenselijk zijn, commissaris – en ik richt mij ook tot de vertegenwoordigers van het voorzitterschap en de Raad – dat er op dit terrein garanties aan het Parlement worden gegeven.
De compromistekst is zeker niet volmaakt en wellicht zullen sommige van mijn collega’s daarop wijzen. De verdienste van deze tekst is echter dat hij al een solide basis legt voor een interne betalingsmarkt. We moeten duidelijk aangeven wat deze vooruitgang betekent, die leidt tot de harmonisering van momenteel strikt nationale betalingssystemen. Het lijkt me goed te benadrukken dat het niet slechts om grensoverschrijdende betalingen gaat die minder dan 5 procent van het totaal uitmaken, maar om alle verrichte betalingen.
Ondanks zijn manifest technische karakter heeft deze tekst een zekere politieke reikwijdte. De verhouding tussen consument en aanbieder van betalingsdiensten wordt erdoor verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan de strategie van Lissabon. Ik wil echter eveneens onderstrepen dat het Parlement, hoe divers ook, sneller dan de regeringen een oplossing heeft gevonden voor dit specifieke en bijzonder gevoelige onderwerp, dat een potentiële bron van belangenconflicten vormt. Misschien komt dat omdat wij, hier in dit Parlement, meer dan elders …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Mia De Vits (PSE), Rapporteur voor advies Commissie interne markt en consumentenbescherming. – Voorzitter, collega's, ik denk dat wij morgen stemmen over een zeer belangrijk dossier dat zowel voor de mensen, de bedrijven als de banken, zeer belangrijk is. Ik ben blij dat het Europees Parlement op de besluitvorming in belangrijke mate heeft kunnen wegen. Hiervoor dank aan alle collega's, in het bijzonder aan rapporteur Gauzès die met zijn kennis van de sector dit zeer objectief heeft behandeld en ook dank aan alle schaduwrapporteurs.
Als rapporteur voor advies van de Commissie interne markt, vind ik het zeer belangrijk dat we, geconfronteerd met 27 verschillende betaalsystemen en dus ook met 27 verschillende wetgevingen, erin geslaagd zijn om een zeer hoog niveau van consumentenbescherming te realiseren. Zowel inzake de informatieplicht van de banken, de aansprakelijkheid van de banken in geval van foutieve transacties, als in geval van verlies of fraude van de kaart, lijkt de tekst mij meer dan bevredigend.
Het grootste debat ging over de betaalinstellingen en uiteindelijk is ook daar, denk ik, het compromis verdedigbaar, al hadden we het in onze fractie liever nog wat strenger gezien. Het is geen schande om een bank te zijn. Deze richtlijn gaat over betalingen, niet in eerste instantie over kredieten en wil je krediet verlenen, dan moet je aan de voorwaarden en de controle van de banken voldoen.
Toch nog enige bezorgdheid: het SEPA-project mag niet ten koste gaan van de kleine man. Ik stel met genoegen vast, commissaris, dat de Commissie een onderzoek is gestart naar de tarieven van het kaartgebruik. Ik roep de Commissie dan ook op om regulerend op te treden, als we op het terrein zouden vaststellen dat de banken misbruik maken van hun machtspositie. De richtlijn komt op het juiste moment. Het project is een goed project; ik denk dan ook dat het nu tijd is voor een correcte uitvoering ervan.
Rainer Wieland (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen tijd hebben we het er vaak over gehad dat we de burgers uit moeten leggen wat de voordelen van Europa zijn. Deze richtlijn kan een lichtend voorbeeld zijn, hoewel tijdens het debat vandaag in de plenaire vergadering weer duidelijk is geworden dat deze richtlijn ook een technische kant heeft, die niet altijd even sexy is. We moeten beslist proberen om ook eens heel helder uit te leggen wat de voordelen hiervan zijn, zodat de burger begrijpt waar het om gaat.
Sinds de invoering van de euro hebben we een Europese, binnenlandse betalingsruimte. Die betalingsruimte was altijd al ook een ruimte voor betalingsdiensten, en op dat gebied zetten we nu een heel belangrijke stap. Jaren geleden hebben we de grensoverschrijdende betalingen voor het grote publiek ingevoerd, en deze richtlijn is de uitwerking daarvan. We moeten dit ook durven te zeggen, en ons niet laten verstrikken in de details.
We mogen ingenomen zijn met het feit dat we rekening hebben kunnen houden met de speciale omstandigheden in de lidstaten, zoals de goedkope en klantvriendelijke methode van de automatische afschrijving. We moeten in de toekomst in de gaten houden – en mevrouw de Vits heeft dat al genoemd – hoe de markt zich ontwikkelt. We moeten er vooral beter op letten in hoeverre er kosten worden verrekend voor het ontvangen van betalingen – niet voor het verrichten ervan. Ik heb namelijk de indruk dat dit in de afgelopen tijd vaak niet bijzonder correct is verlopen.
Nu hebben we het over de SEPA, de Single European Payments Area. We moeten duidelijk maken dat wij als Parlement een actieve rol spelen, en daarom zouden we voor het Europese luchtruim ook de afkorting SEFA, de Single European Flight Area, kunnen gebruiken, in plaats van Open Skies. Ook kunnen we naar aanleiding van het debat over de roamingkosten de afkorting SETA gebruiken, voor de Single European Telecommunications Area. Dat maakt Europa zichtbaar, dan hoeven we niet iedere keer voor ieder project weer een nieuwe constructie te bedenken, die de burger dan niet herkent.
Alexander Radwan, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, geachte collega’s, allereerst zou ik onze collega Jean-Paul Gauzès van harte willen bedanken. Hij heeft samen met andere leden hard gestreden voor dit verslag. We hebben de euro nu al een tijdje, en de Europese Unie, maar vooral het Parlement, strijdt nu voor één Europese betalingsruimte. We waren begonnen met lage tarieven voor grensoverschrijdende betalingen, en de SEPA is nu de volgende stap. Het is zeker niet verkeerd om te wijzen op de bijzondere rol die het Europees Parlement heeft gespeeld.
We zijn er in geslaagd om een uniforme oplossing uit te werken, ondanks de verschillende tradities en structuren van het betalingsstelsel in de lidstaten. Het besluit is in september vorig jaar genomen, maar het Parlement heeft op De Raad druk moeten uitoefenen om in te stemmen met een oplossing.
Helaas zijn een aantal lidstaten nog steeds van mening dat ze aan hun starre systemen moeten vasthouden. Dat is echter geen Europese visie! Europa betekent dat we alles bij elkaar moeten voegen – dat heeft de heer Wieland ook al gezegd. De Europese Unie kan met dergelijke projecten concreet aantonen wat ze voor de burger betekent. Uiteindelijk zijn er compromissen gesloten, zoals over D + 1, over de kredieten, over de aanbieders van betalingsdiensten en over de regels voor de consumentenbescherming. De mondige burger is en blijft de benchmark. Ik beschouw dit als een belangrijke verdere stap, en ik hoop dat de richtlijn correct wordt omgezet. Een aantal vragen zijn echter nog niet beantwoord!
Ik ontvang al vaker vragen over wat er eigenlijk gebeurt met overschrijvingen die verkeerd zijn ingevuld en vervolgens worden uitgevoerd. Ik geef een voorbeeld: iemand heeft 150 euro van Duitsland naar Italië overgemaakt, en vanwege een fout bij het invullen worden er kosten van 113 euro in rekening gesteld. Wanneer de banken zo doorgaan, kunnen ze verwachten dat wij zullen ingrijpen.
Daarom doe ik een beroep op de sector om te zorgen voor zelfregulering, en om sterker uit te gaan van de wensen van de burger. Ik hoop dat dit beroep er niet toe leidt dat de deuren weer dichtgaan. Zo erg was het nou ook weer niet. Ik zou de heer Gauzès en de Commissie nogmaals hartelijk willen bedanken, omdat we er samen in geslaagd zijn om de Raad toch nog op één koers te krijgen.
Gianni Pittella, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ook ik wil een speciaal woord van dank richten tot de heer Gauzès voor zijn uitstekende werk maar ook voor de dialoog, de stijl en het vermogen te overleggen met de fracties en de Commissie en de Raad. Daarnaast wil ik commissaris McCreevy feliciteren.
Het Parlement in zijn geheel heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij de richtlijn betreffende de betalingsdiensten en heeft ook deze keer bevestigd op dit moment de instelling met de meeste vitaliteit te zijn. Dankzij het Parlement, door ons toedoen, is er een akkoord bereikt en heeft de Raad het verslag dat de Commissie economische en monetaire aangelegenheden bijna unaniem heeft goedgekeurd, als basis voor zijn werkzaamheden gebruikt. Dankzij onze rol zijn ook de moeilijkste hordes genomen en door ons toedoen – in dit verband wil ik ook wijzen op de bijzondere rol van de socialistische delegatie, die bestond uit de collegae Van den Burg, De Vits, Berès en mijzelf – zijn op positieve wijze een aantal problemen aangepakt, zoals kredietverlening waarvoor nu een terechte koppeling is gemaakt met de richtlijn betreffende het consumptief krediet.
Het akkoord dat de Raad Ecofin in maart heeft bereikt, dankzij de vasthoudendheid van het Duitse voorzitterschap en het eerdere werk van het Finse, is mijns inziens een uitstekend resultaat en ik meen dat wij dit standpunt moeten steunen. Daarom laat ik weten dat de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement voor zal stemmen om verdere vertraging te voorkomen. We kunnen we ons geen verder uitstel veroorloven, want dat zou zowel schadelijk zijn voor de consumenten – zoals Mia De Vits heeft gezegd – als voor de ondernemingen en de banken. Wat betreft de banken is het onderzoek dat de Commissie verricht belangrijk om mogelijke tegenstrijdigheden vast te stellen. Hoewel we natuurlijk streng moeten zijn in ons oordeel, is het desalniettemin juist er ook op te wijzen wanneer de banken zich op een positieve wijze inspannen. Om zich aan te passen aan deze richtlijn verrichten de banken namelijk inspanningen die bijna vergelijkbaar zijn met wat ze hebben gedaan bij de invoering van de euro. Verdere vertraging zou dan ook negatieve gevolgen hebben voor hun belangen en met onze stemming van morgen moeten we dat dan ook ten koste van alles vermijden.
Sharon Bowles, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het antwoord op de vraag of ik blij ben met dit pakket, is: niet echt. Toch steun ik het pakket, omdat ik het verstandig vind dat er een Europees betalingssysteem komt dat tot een betere interne markt leidt. Daarom is deze stap zinvol, al is hij verre van volmaakt.
Ik sta er versteld van hoe moeilijk het is gebleken om ons aan de middeleeuwen te ontworstelen als het gaat om betaaltermijnen, kapitaalregelingen en elektronisch geld. De vraag die me het meest is gesteld over deze richtlijn is: “Worden betalingen er goedkoper door?” en niet: “Worden betalingen er veiliger door?”. Maar het draait in deze richtlijn niet om prijsregulering, dus de enige manier om betalingen goedkoper te maken is door middel van meer concurrentie en transparantie, zodat consumenten weten wat ze krijgen.
We hebben meer transparantie gecreëerd en dat juich ik toe, evenals de andere nuttige beschermingsmaatregelen voor consumenten. Hopelijk leidt het vermogen van de betalingsdienstaanbieders om grensoverschrijdend te opereren tot meer concurrentie, maar ik vrees dat de bestaande kapitaalregelingen en met name de schaalfactoren 0,5 en 0,8 voor respectievelijk geldtransactiekantoren en overmakingen met behulp van een mobiele telefoon zullen leiden tot een herhaling van de fouten die we in de richtlijn inzake e-geld hebben gemaakt.
Een evaluatie van de kapitaalregeling na drie jaar ervaringen en nadat misschien is gebleken tot welke verschillen de flexibiliteit van 20 procent in de tenuitvoerlegging hebben geleid, zou dus interessant kunnen zijn. Het is in ieder geval een veiligheidsvoorziening die maakt dat ik mijn steun kan uitspreken, en dat geldt ook voor de mogelijkheid om het toepassingsgebied na drie jaar te evalueren. Ik vind het zeer teleurstellend dat het huidige toepassingsgebied zich niet uitstrekt tot betalingen die maar met één been in de EU staan.
Tot slot iets over amendement 287. Ik heb mijn fractie weten over te halen om geen vergelijkbaar amendement in te dienen omdat de kwestie gegevensbescherming, naast de technische bijzonderheden, breder is dan deze richtlijn. Dat betekent niet dat we ons niet over de kwestie moeten buigen of, als het daarop aan komt, dat een stem tegen het amendement een stem is tegen het beginsel waar het voor staat, maar ik hoop dat er een andere oplossing kan worden gevonden waarin dit idee is opgenomen zonder dat we de kans verspelen om in eerste lezing tot overeenkomst te komen.
Dariusz Maciej Grabowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik twijfel er niet aan dat de voorgestelde richtlijn noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Toch heb ik een aantal bedenkingen bij het document. Met de creatie van betaalinstellingen rijst de vraag of deze instellingen volgens het beginsel van de maximale winst of in het algemeen belang zullen handelen. Deze twee benaderingswijzen zijn immers niet met elkaar te verzoenen. In dat licht vraag ik me af of het systeem tot een reële toename van de concurrentie tussen de instellingen zal leiden en niet binnen afzienbare termijn zal zorgen voor een concentratie van de betalingsmarkt en misschien zelfs voor het ontstaan van een oligopolie. Indien dat het geval is, is het van wezenlijk belang om deze oplossing voor de landen van de eurozone in te voeren. De nieuwe lidstaten krijgen zo de mogelijkheid om na te gaan of het ingevoerde systeem voordelig is of niet. Daarenboven zullen ze kunnen vaststellen welke kosten er aan de invoering van een dergelijk systeem verbonden zijn. Met het oog op de benodigde software en monitoring zou deze kostprijs wel eens relatief hoog kunnen zijn, hoewel dat op dit moment nog moeilijk kan worden ingeschat.
John Whittaker, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een technische kwestie naar voren brengen. De rapporteur streeft naar een strikte scheiding tussen betalingsdiensten en andere commerciële activiteiten, ongetwijfeld doelend op het bankwezen. Deze scheiding heeft vermoedelijk ten doel om de risico’s tot een minimum te beperken. Maar afgezien van een piepklein aantal contante betalingen, bestaan alle betalingen uit overboekingen tussen bankrekeningen. Banken zijn derhalve de aangewezen instellingen om betalingssystemen te beheren en ik betwijfel of een dergelijke scheiding haalbaar is en zelfs of ze vanuit het oogpunt van doelmatigheid überhaupt wenselijk is. In deze richtlijn worden de nobele doelstellingen versterking van de concurrentie, transparantie, consumentenbescherming, enzovoorts, genoemd. Ik vraag me af of het met deze richtlijn dezelfde kant op gaat als met andere financiële richtlijnen zoals bijvoorbeeld MiFID, de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten. Veel mensen in de City of London realiseren zich nu dat de mogelijke voordelen van MiFID niet opwegen tegen de kosten van de naleving ervan.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag kwijt dat ik het volkomen oneens ben met wat de heer Whittaker zegt over MiFID en de gevolgen ervan. Ik ben van mening dat MiFID een revolutie teweeg gaat brengen voor de handel op Europese markten en dat de richtlijn Europa veel zal opleveren. Ik denk dat de commissaris het op dit punt met me eens is.
Over het geheel genomen is de richtlijn betreffende betalingsdiensten een positieve stap op weg naar harmonisering van de interne markt. Net als de commissaris, geloof ik dat we met de onderhavige overeenkomst een evenwicht hebben gevonden tussen banken en andere dienstenaanbieders enerzijds en consumenten anderzijds. Dit was een geval waarbij de markt zelf niet met de best mogelijke resultaten over de brug kwam en regulering echt nodig was.
Ik zou graag drie korte inhoudelijke punten naar voren brengen. Ten eerste ben ik het roerend eens met mevrouw Bowles als het gaat om kapitaalregelingen. Ik was voorstander van het oorspronkelijke EU-voorstel over kapitaalvereisten. Ik vrees dat er onvoldoende sprake van een level playing field zal zijn en dat er nieuwe belemmeringen ontstaan die met name voor niet-banken de toegang bemoeilijken. Ik had in dit verband liever een liberalere concurrentieregelgeving gezien.
Mijn tweede punt betreft de verstrekking van kredieten, met name door creditcardmaatschappijen die geen bank zijn. Deze creditcardmaatschappijen ondervinden daar mogelijk nadelen van, maar we kunnen deze zaken over drie jaar in onze evaluatie opnieuw bekijken.
Ten derde, de risicoaansprakelijkheid van betalingsdienstaanbieders. Ik begrijp dat contracten voor betalingsdiensten enige flexibiliteit bieden, bijvoorbeeld ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de betaler als de betaling niet op tijd plaatsvindt, zoals in de gevallen waar de heer Radwan naar verwees. Ik denk echter dat de strikte definitie van risicoaansprakelijkheid in de richtlijn te star en inflexibel is en dat die had moeten worden herzien. Maar ook daar kunnen we tijdens de evaluatie natuurlijk opnieuw naar kijken.
Tot slot de eerste-lezingprocedure. Ik denk dat het Parlement, de Commissie en de Raad uitstekend hebben samengewerkt, maar ons werd wel te verstaan gegeven dat het een kwestie was van “graag of niet” en het zou beter zijn geweest als het Parlement vóór de plenaire stemming met uitvoerige amendementen was gekomen. Al met al is een overeenkomst in eerste lezing een goed stap op weg naar de modernisering van onze wetgevingsprocessen, maar het is geen doel op zich. We hebben een goed compromis over deze richtlijn bereikt, maar wanneer dat niet het geval is, moeten we de eerste-lezingprocedure niet toepassen.
Pervenche Berès (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, acht jaar na de overgang op de euro lijkt het mij redelijk dat de Unie één markt voor betalingssystemen tot stand brengt. Net zo redelijk vind ik het dat dit Parlement erop heeft aangedrongen dat wij op het moment dat wij deze interne betalingsmarkt creëren, wetgeving opstellen voor de betalingsinstellingen, die een nieuwe speler op deze markt vormen.
Nu deze nieuwe dimensie van de interne markt vorm gaat krijgen, kijk ik naar alle deelnemers, de banken, distributeurs, overheden en consumenten. Uiteindelijk zullen wij deze wetgeving beter op haar juiste waarde weten te schatten, als straks de betalingsdiensten minder hoge kosten aan de consument berekenen en als door de grotere diversiteit de moderne betalingsmiddelen toegankelijker worden.
Ook hebben wij er mijns inziens goed aan gedaan om te eisen dat de betalingsinstellingen misschien niet langer aan alle normen van Bazel II onderworpen zijn, maar dat ten minste wel de stabiliteit en levensvatbaarheid van deze instellingen, in het belang van de consument, zijn gewaarborgd.
Verder betreur ik dat er enige verwarring is ontstaan over het verschil tussen de begrippen krediet en betaling. Ik hoop dat een akkoord over een richtlijn inzake consumentenkrediet, die de Unie zo nodig heeft, niet in gevaar komt door de overeenstemming over deze tekst.
Tot slot wil ik met nadruk wijzen op de betekenis van amendement 287 en vooral op de brief die de Voorzitter van het Parlement heeft ontvangen van de voorzitter van de werkgroep artikel 29, die belast is met de gegevensbescherming in de Europese Unie. Wij kunnen vandaag onmogelijk over het verslag van onze collega, de heer Gauzès, stemmen zonder dat we garanties van zowel de Commissie als de Raad hebben gekregen. Daarom richt ik mij tot onze beide gesprekspartners van de twee andere instellingen, om te voorkomen dat het op dit punt met de invoering van het SEPA-systeem van kwaad tot erger gaat, zoals we ook met het SWIFT-systeem hebben gezien.
Wij moeten er zeker van kunnen zijn dat wanneer het SEPA-systeem volledig in werking treedt, de gegevens die via SWIFT worden uitgewisseld, beschermd worden. Ook willen wij – en wat dit betreft wacht ik op een verklaring van de beide andere instellingen – dat er onderhandelingen met onze Amerikaanse partners worden gestart om te onderzoeken onder welke omstandigheden er via SWIFT gegevens aan de Amerikaanse overheid worden overgedragen.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Ik wil erop wijzen hoe belangrijk het is dat deze richtlijn van toepassing is op niet alleen de landen van de eurozone, maar ook de landen die nu nog een andere munt gebruiken dan de euro. Dit is belangrijk omdat op die manier ook de financiële markten in die landen gemoderniseerd zullen worden. Ik wil de rapporteur bedanken voor zijn uitstekend werk.
Heel wat problemen in verband met de toepassing van deze richtlijn zijn vandaag al naar voren gebracht. Evenals de rapporteur wil ook ik er op wijzen dat dit document zeer technisch van aard is. Er zijn nog verschillende vraagstukken die moeten worden verduidelijkt. Het allerbelangrijkste daarvan is het toezicht op de toepassing van de betalingsrichtlijn, aangezien men hierbij geconfronteerd is met grote banken en financiële instellingen. Bij wie komt de verantwoordelijkheid te liggen? De richtlijn lijkt dit weliswaar te regelen maar er zijn nog steeds heel wat onzekerheden.
Een ander belangrijk vraagstuk dat aandacht vereist is het toezicht op financiële instellingen die geen banken zijn. Dit toezicht is niet alleen welkom maar zelfs broodnodig. Soms echter weegt differentiatie op tegen toezicht, en in kleine landen kan dat meer kosten dan de transacties zelf.
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Dank u, mijnheer de Voorzitter, en mijn complimenten, mijnheer Gauzès. We hebben lang moeten wachten, maar eindelijk zijn we waar we zijn moeten. Mijn complimenten! Het is belangrijk dat de richtlijn betreffende betalingsdiensten de betaalmarkt openstelt voor niet-banken. Door middel van een combinatie van ontheffingen voor kleinere spelers en flexibiliteit voor lidstaten inzake elektronisch geld en andere nieuwe betaalmiddelen, zoals de chipknip, is er, tot op zekere hoogte, in ieder geval iets gedaan aan de belemmeringen voor de markttoegang en voor innovatie.
Ik denk evenwel dat we op enkele onderdelen op het gebied van concurrentie veel meer hadden kunnen bereiken dan we hebben gedaan. Het was niet nodig geweest om voor niet-banken zulke uitgebreide kapitaalvereisten met de Raad overeen te komen. Betalingsdienstaanbieders zoals geldtransactiekantoren, betalers en bedrijven die kaartbetalingsdiensten aanbieden, nemen geen deposito’s in ontvangst en hebben dus niet dezelfde financiële basis nodig als commerciële banken die deposito’s in ontvangst nemen. Het wekt het vermoeden dat hier eerder wordt geprobeerd om traditionele banken tegen nieuwe concurrenten te beschermen dan om consumenten te beschermen.
Ten tweede is in deze tijd van snelle communicatie één dag al meer dan nodig is om geld van de ene kant van de wereld naar de andere te versturen, laat staan van Straatsburg naar Freiburg. En waarom durven de banken niet transparant te zijn over de kosten van hun diensten en verdienen ze de kosten liever ongemerkt terug door middel van onverdedigbaar lange overboekingstijden? In de geest van Lissabon zouden wij de wereld toch zeker het goede voorbeeld moeten geven door de moderne technologie toe te passen op geldovermakingen. Geldovermakingen moeten snel plaatsvinden, zonder enige vertraging, en de dienstaanbieder moet zijn kosten in verband met de verleende dienst openbaar maken.
Deze richtlijn, zoals die uiteindelijk met veel omwegen is overeengekomen, is dus een stap in de richting van een modern, doelmatig en redelijk geprijsd betalingssysteem voor alle Europeanen, zowel particulieren als KMO’s. Maar hier moeten we het niet bij laten. Hopelijk zullen er nog meer stappen worden genomen, commissaris.
Ieke van den Burg (PSE). – Voorzitter, ik zou eerst willen aansluiten bij wat mevrouw Kauppi op het eind zei over de eerste-lezingprocedure. Ik denk dat we daar inderdaad goed mee om moeten gaan in dit Parlement. Het is prima dat dat nu gelukt is. Ik wil ook zeggen dat de rapporteur en de schaduwrapporteurs op een heel goede manier de rest van de economische commissie hebben geïnformeerd en dat op een heel transparante manier hebben gedaan wat soms niet het geval is in eerste- lezingprocedures, maar het is goed dat we nu snelheid hebben en met dit dossier verder kunnen.
Twee opmerkingen over de inhoud. Allereerst sluit ik mij deels aan bij wat mijnheer Purvis heeft gezegd over de concurrentie op de betalingsmarkt. In Nederland hebben wij niet zo veel moeite met die waiver die nu aangegeven is, omdat we ook hopen dat er zich nieuwe diensten ontwikkelen en zich ook nieuwe dienstverleners op de markt begeven, met name als je kijkt naar bijvoorbeeld migranten die hun geld naar hun thuislanden willen sturen. Dat is typisch een dienst waar zich nieuwe dienstverleners ontwikkelen en een dienst die ik graag in het witte circuit zie, en niet in de illegaliteit ondergronds. Ik denk dat we dat soort ontwikkelingen en dat soort mogelijkheden, juist waar het om kleinere bedragen en om heel simpele diensten gaat, een kans moeten geven, want waarom zouden die mensen van dure bankdiensten gebruik moeten maken.
Laatste opmerking – en dat is ook al door verschillende sprekers aan de orde gesteld -: Laten we – en dat is ook een signaal naar de Commissie en DG mededinging – heel goed in de gaten houden dat er niet weer nieuwe monopolies, oligopolies of kartels ontstaan die zich op deze markt manifesteren, zodat het uiteindelijk toch niet leidt tot goedkopere en betere dienstverlening voor de cliënten.
Zsolt László Becsey (PPE-DE). – (HU) Ik wil de rapporteur gelukwensen en hoop dat wij een mijlpaal hebben bereikt. Hoewel wij voor de diensten in de interne markt slechts gedeeltelijke resultaten hebben kunnen bereiken, hoop ik toch dat wij in staat zullen zijn een echte doorbraak te bewerkstellingen op het gebied van de betalingsdiensten.
Ik kom zelf uit een land dat nog steeds als een nieuwe lidstaat wordt beschouwd. Ik heb er het volste vertrouwen in dat wij in staat zullen zijn voordeel te trekken uit de openstelling van de interne markt, hoewel die ook talloze nadelen met zich meebrengt. Daarom was ik vorig jaar ook zo teleurgesteld, toen wij de kans hadden om blijk te geven van moed door die diensten open te stellen. Dat zou een relatief voordeel zijn geweest voor de nieuwe lidstaten en de concurrentie op de interne markt hebben versterkt. Nu zijn we weer terug bij af, en het is weer eens zo dat we hopen dat we niet alleen wetgeving zullen kunnen vaststellen voor de vraagstukken die verband houden met een tot nu toe niet via een complexe wetgeving geregelde dienst, maar dat we er ook in zullen slagen de entree van nieuwe marktdeelnemers mogelijk te maken en aldus de prijzen van betalingsdiensten van hoge kwaliteit aanzienlijk omlaag te halen.
Echt gegarandeerde vrijheid van vestiging en dienstverrichting is van uitermate groot belang. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was moedig in dat opzicht, aangezien het daarmee mogelijk zou zijn geweest om zonder speciale kapitaalvereisten nieuwe diensten te introduceren, en aldus het door banken op dit gebied bereikte monopolie te doorbreken. De evaluatie van mevrouw Neelie Kroes heeft hier ook overtuigend bewijs voor opgeleverd. Tot mijn spijt stel ik dan ook vast dat er nu, in vergelijking met het oorspronkelijk voorstel, striktere kapitaalvereisten naar voren komen, maar ik hoop dat dit de entree van nieuwe deelnemers op de markt niet onmogelijk zal maken.
Een andere belangrijke overweging is dat overgemaakt geld de begunstigde zo snel mogelijk moet bereiken; hij of zij moet dat geld zo snel mogelijk kunnen gebruiken. Het huidig compromis zou wat dat betreft een stap voorwaarts kunnen zijn, aangezien de ruime tijdspanne waarbinnen de bank ons geld kosteloos kan gebruiken wordt verminderd.
Ik ben eveneens blij met de speciale aandacht die in het compromis wordt besteed aan microbedrijven als individuele gebruikers. Ik zal voor het onder gesloten en elitistische omstandigheden tot stand gekomen akkoord stemmen. Het allerbelangrijkste punt komt echter drie jaar na de omzetting in de nationale wetgeving, want dan zal er een evaluatie plaatsvinden, want alleen de praktijk kan uitwijzen of het compromis deugt of niet. Als de drie bovengenoemde, en voor mij belangrijke veranderingen worden doorgevoerd en goedkopere betalingsdiensten beschikbaar worden voor de kwetsbare Midden-Europese gebruikers en kleine bedrijven, zullen wij iets goeds hebben gedaan. Anders zullen er geen nieuwe marktdeelnemers komen, en dan zullen wij wijzigingen moeten doorvoeren waarvoor veel moed nodig zal zijn. Laten wij hopen dat wij die moed dan ook kunnen opbrengen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – Doresc să-l felicit pe domnul Gauzès pentru raport. Directiva privind serviciile financiare în cadrul pieţei comune completează iniţiativa sectorului bancar privind înfiinţarea zonei unice pentru plăţi în euro prin armonizarea legislaţiei din statele membre. Deşi în Uniunea Europeană 96% din plăţi au un caracter naţional şi doar 4% din plăţi se realizează între furnizorii de servicii financiare din state membre diferite, directiva propusă va încuraja competiţia, va reduce costurile, va asigura o mai mare transparenţă privind condiţiile si tarifele aplicabile precum şi o mai bună protecţie a utilizatorilor şi furnizorilor prin definirea drepturilor şi obligaţiilor acestora. Sistemele electronice de plăţi asigură un timp de procesare redus şi facilitează tranzacţiile între furnizorii de servicii financiare din state membre diferite, dar implementarea acestora necesită investiţii importante. Mobilitatea cetăţenilor necesită mijloace electronice de plată. În ultimii ani s-au dezvoltat sisteme electronice de plată şi, în acest context, securitatea plăţilor electronice este crucială pentru încrederea utilizatorilor acestor servicii. Consider că, pentru protecţia consumatorilor şi încrederea acestora în serviciile financiare, este important ca pentru instituţiile plătitoare să existe condiţii de autorizare şi funcţionare foarte clar definite. Felicit încă o dată raportorul.
Karsten Friedrich Hoppenstedt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is gelukt om het in eerste lezing eens te worden over deze belangrijke stap op weg naar één Europese betalingsruimte. Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat deze maatregelen op tijd, begin 2008, kunnen worden toegepast. Daarvoor zou ik natuurlijk de rapporteur, Jean-Paul Gauzès, willen bedanken, maar ook het Duitse voorzitterschap van de Raad, en natuurlijk de Commissie. De Europese kredietinstellingen hebben gewacht op dit startschot, op dit belangrijke politieke signaal. We mogen deze sector heus wel eens bedanken voor hun constructieve en zeer productieve medewerking.
Deze regeling is voor de consument een stap op weg naar een werkelijk eengemaakte interne markt voor financiële diensten. De vorige sprekers hebben al duidelijk gemaakt hoe belangrijk dat is.
We hebben alle reden tot juichen, maar we mogen niet vergeten dat een compromis altijd betekent dat we hebben moeten afwijken van de optimale oplossing. Ik noem met name het feit dat de kredietinstellingen aanzienlijke kosten zullen moeten dragen, bijvoorbeeld omdat ze maar één werkdag de tijd krijgen voor de uitvoering van een betaling, maar ook omdat ze andere structurele maatregelen moeten nemen. Er wordt gezegd dat er al ongeveer 23 miljard euro is uitgegeven om de structuren aan te passen aan de SEPA. Een uitvoeringstermijn van twee betalingsdienstwerkdagen zonder uitzonderingen zou voor de financiële branche in Europa eenvoudiger zijn geweest, transparanter, beter voor een faire concurrentie, en in ieder geval goedkoper. Maar we kunnen ons wel neerleggen bij het besluit dat we morgen zullen nemen.
Het aantal kredietinstellingen die grensoverschrijdend actief zijn groeit, en dat is voor de consument een goede zaak. Met het oog op de consumentenbescherming betreur ik echter wel dat niet voor alle aanbieders dezelfde toezichtregels gelden. Het principe “dezelfde regels voor alle marktdeelnemers” wordt niet altijd toegepast. Voor onze politieke keuzes moeten we altijd uitgaan van de consumenten en van het goed functioneren van de mededinging op de financiële markten. Nationale procedures die goed functioneren en goedkope en populaire nationale financiële producten mogen daarom niet automatisch worden opgeofferd op het altaar van de Europese betalingen. Die betalingen komen naar verhouding trouwens al minder vaak voor.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – Voorzitter, met de richtlijn waar wij morgen over gaan stemmen, stemmen wij over een alleszins verdedigbaar compromis, met grote dank aan onze collega Gauzès. Terecht begon commissaris McCreevy de doelen nog eens goed uiteen te zetten die we willen bereiken: meer efficiency, meer competitie. In overweging 4 staat met zoveel woorden dat het een flinke stap voorwaarts moet zijn, als het gaat om de kosten en de efficiency voor de consument en het midden- en kleinbedrijf. Maar wat zien we in de praktijk? In Nederland en in andere landen geven banken nu al signalen af dat het door Europese regels duurder wordt voor de consument en KMO’s, dat de kosten voor kaartbetalingen omhoog zullen gaan. We zien dat ook al in een aantal landen. Commissaris McCreevy, het project is niet klaar, maar het project is net begonnen. Hoe blijft u betrokken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die doelen ook echt bereikt worden en de consument er ook echt beter van wordt? Wat gaat u samen met collega Kroes de komende jaren ondernemen om dat echt voor elkaar te krijgen?
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar de discussie over het voorstel voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten in de interne markt en ik dank u allen voor uw commentaar.
We kunnen geen interne markt voor betalingen tot stand brengen zonder de lappendeken van 27 verschillende nationale regelingen te vervangen door een geharmoniseerd rechtskader op EU-niveau. Tegelijkertijd is er meer concurrentie en innovatie nodig op de betaalmarkten. Dat levert aanzienlijke voordelen op voor onze burgers, onze bedrijven, onze openbare besturen en onze economie als geheel. Betalingen zijn eenvoudigweg het levensbloed van onze economie en zonder een doelmatig betalingssysteem is er geen doelmatige interne markt mogelijk.
De volgende afgevaardigden hebben de kwestie betreffende gegevensbescherming naar voren gebracht: de heer Gauzès, mevrouw Bowles en de heer Berès. Ik wil graag twee dingen zeggen over deze kwestie. Ten eerste heeft de Commissie al gereageerd op de resolutie van het Parlement van 14 februari 2007 betreffende de kwestie SWIFT. Op grond van artikel 19 van de voorgestelde richtlijn is gegevensuitwisseling toegestaan tussen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van persoonsgegevens en de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de betalingsinstellingen. Dit komt overeen met de conclusies van het standpunt van de werkgroep inzake artikel 29 van 22 november 2006 over de verwerking van gegevens door SWIFT.
Ten tweede zou de beperking van de verwerking van gegevens tot EU-lidstaten, zoals voorgesteld in amendement 287, in tegenspraak zijn met de richtlijn inzake gegevensbescherming. Die richtlijn kent een specifieke regeling voor het toestaan van de uitvoer van gegevens naar derde landen als die landen de nodige garanties bieden. Deze regeling is bedoeld om te garanderen dat Europese normen inzake gegevensbescherming niet worden ondermijnd door de uitvoer van gegevens naar landen met minder strenge normen.
De kwestie SWIFT heeft aangetoond dat we waakzaam moeten blijven als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens. Het is belangrijk om terrorisme en de financiering ervan te bestrijden, maar dat geldt ook voor de bescherming van de privacy, wat een grondbeginsel is voor alle EU-lidstaten. De Commissie zal alle middelen die haar ter beschikking staan, benutten om ervoor te zorgen dat alle lidstaten de bescherming van gegevens respecteren, waaronder de uitvoer van gegevens naar derde landen. Ik zal de punten die hier naar voren zijn gebracht, onder de aandacht brengen van mijn collega, commissaris Frattini, die rechtstreeks verantwoordelijk is op dit terrein.
Het Parlement heeft morgen de gelegenheid om zijn steun te geven aan het voorstel dat een weergave is van de standpunten die al in het verslag van de ten principale bevoegde commissie naar voren zijn gebracht, en dat een rechtsgrond biedt voor een doelmatige en moderne betaalmarkt. De Commissie staat volledig achter een reeks compromisamendementen die daarop gericht zijn. Ik wil nogmaals de rapporteur, de heer Gauzès, bedanken, evenals het Parlement voor uw geduld in verband met het uitstel van de stemming. In navolging van de heer Gauzès wil ik benadrukken dat uw stem een historische kans biedt voor de Europese betaalmarkt.
Pervenche Berès (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Raad is hier vertegenwoordigd en er zijn rechtstreeks heel duidelijke vragen aan hem gesteld. Wat we vooral willen weten, is of de Raad de zorgen van het Europees Parlement op het vlak van gegevensbescherming deelt. Ik zou dan ook graag zien dat de Raad de gelegenheid krijgt zich hierover uit te spreken.
De Voorzitter. Aangezien de Raad niet het woord over dit onderwerp wil voeren, is het debat gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
17. Geneesmiddelen voor geavanceerde therapie (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0031/2007) van Miroslav Mikolášik, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (COM(2005)0567 C6-0401/2005 2005/0227(COD)).
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ben heel blij dat we vandaag een debat kunnen voeren over de lang verwachte verordening betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapieën. Voor talloze zieken in Europa is deze verordening van enorm belang. Deze geavanceerde therapieën bieden veel zieken hoop op een nieuwe behandeling die hun leven kan redden. Ik heb het niet over een verkoudheid, ik heb het over vreselijke ziekten als kanker, parkinson, aids, enzovoorts. Hiervoor bestaat tot nu toe geen geharmoniseerd juridisch kader. Dat betekent dat veel patiënten niet kunnen profiteren van behandelingen die beschikbaar zijn, of dat patiënten soms geneesmiddelen krijgen die niet veilig zijn. Met deze verordening maken we de weg vrij voor een eenvoudigere en veiligere toegang tot geneesmiddelen die levens kunnen redden.
Het voorstel is ook heel belangrijk voor de positie van het onderzoek in Europa. Met de huidige regels is er geen ruimte voor de Europese onderzoekers en voor de producenten, vaak kleine of middelgrote bedrijven. Ze kunnen niet groeien, en vaak blijven ze in de internationale concurrentie niet overeind.
Ik zou nog iets willen zeggen over de wetgevingsprocedure. Het Parlement mag natuurlijk zelf bepalen welke procedure het wil volgen. We moeten echter heldere regels vastleggen voor deze innovatieve therapieën, waar we zo lang op hebben gewacht. Daarom ben ik zo vrij om een dringend beroep op u te doen om deze procedure niet verder te vertragen, en nu een besluit te nemen. Dat is ook de reden waarom ik zo blij ben met het grote compromispakket dat door drie fracties is voorgelegd. Op die basis is het mogelijk om het snel met elkaar eens te worden.
Namens de Commissie kan ik u vertellen dat we dit hele pakket zonder wijzigingen kunnen steunen. Ik geloof dat ook het voorzitterschap van de Raad ervan overtuigd is – maar dat zullen we nog wel horen – dat ook de Raad dit pakket aan kan nemen.
Ik weet heel goed dat dit onderwerp erg gevoelig ligt, en dat we bij deze grote ethische vragen heel omzichtig te werk moeten gaan. Daarom wil ik nogmaals in alle helderheid zeggen dat we met deze verordening alleen maar willen garanderen dat de patiënten veilige en werkzame geneesmiddelen krijgen. Meer zit er niet achter.
In de verordening wordt juist niet bepaald of geneesmiddelen vanuit ethisch standpunt wel of niet aanvaardbaar zijn. Daarvoor houden we ons volledig aan het subsidiariteitsbeginsel. Vragen van ethiek vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het zou onaanvaardbaar zijn dat in de Europese Unie iemand een ander zijn ethische overtuigingen wil opdringen. Dat gaat niet! De enige mogelijkheid is dat we ethische vraagstukken overlaten aan de lidstaten. Dat hebben we altijd zo gedaan, dat is niets nieuws. We voeren al sinds jaren een duidelijk beleid, en daarvoor bestaan talloze voorbeelden.
Het voorstel dwingt dus geen enkele lidstaat om ethisch gevoelige technologieën toe te laten, en ze worden ook niet in heel Europa verboden. Er wordt alleen maar voorgesteld om de nationale besluiten te respecteren. Ook het belangrijke principe dat donaties van organen of weefsel vrijwillig en zonder betaling plaats moeten vinden wordt natuurlijk gerespecteerd. Dat staat echter al in andere wetsteksten. Daarom is het niet nodig om dat in dit voorstel te herhalen.
We moeten voor dergelijke producten in ieder geval gemeenschappelijke veiligheidsnormen vastleggen. Ik geloof niet dat er enig argument bestaat om te rechtvaardigen dat we in de verschillende lidstaten een verschillend beschermingsniveau zouden moeten aanvaarden. Dat zou er trouwens alleen maar toe leiden dat er voor allerlei ziekten in heel Europa een patiëntentoerisme zou ontstaan.
Daarom ben ik beslist niet voor het voorstel van de Commissie juridische zaken om de verordening niet toe te passen op ethisch gevoelige producten – bijvoorbeeld producten die zijn afgeleid van embryonale stamcellen.
Ik wil het nogmaals in alle ernst zeggen: we hebben nu een unieke politieke kans om een verordening aan te nemen waar zieke mensen in Europa en de Europese farmaceutische industrie al lang op zitten te wachten. We kunnen het ons niet permitteren om die kans te laten liggen. Daarom doe ik een beroep op alle leden van het Europees Parlement om in te stemmen met het compromispakket dat mevrouw Roth-Berendt, mevrouw Ries en de heer Adamo namens hun fracties hebben voorgelegd, en tegen de andere amendementen te stemmen. Wanneer deze verordening wordt aangenomen zal dat gunstige gevolgen hebben voor de innovatie en voor de concurrentiepositie van ons onderzoek en ons bedrijfsleven. Vooral zal het ons helpen om levens te redden, en mensen van ernstige ziekten te genezen. Dat kunt u allemaal bereiken door voor dit pakket te stemmen.
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter
Miroslav Mikolášik (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik richt vandaag het woord tot u als de rapporteur over het voorstel voor een verordening betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie. Verder wil ik als arts stilstaan bij de medische vooruitgang op het gebied van zeer specifieke geneesmiddelen die in Europa in de handel worden gebracht om patiënten te behandelen die lijden aan de ziekten die de commissaris opsomde.
Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de Commissie te bedanken voor haar voorstel. Het wordt tijd dat patiënten worden behandeld met veilige, doeltreffende middelen op basis van oncontroversiële redenen.
Het Europees Parlement werkt al sinds begin 2006 samen met de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken, hard aan dit voorstel. Het definitieve verslag is door een ruime meerderheid aangenomen. Er bestaat binnen het Parlement brede consensus dat het verslag van de Commissie milieubeheer, zoals dat voor de stemming in dit Parlement is gepresenteerd, van uitstekende kwaliteit is. Alle belanghebbenden, vertegenwoordigers van zowel de bio-industrie als patiëntengroepen, juichten het verslag toe toen het afgelopen januari werd aangenomen.
Vorige week hebben drie afgevaardigden namens hun fracties – de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie en de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links – een aantal amendementen ingediend die werden gepresenteerd als een zogenaamd compromis met de Raad en de Commissie. Deze individuele actie werd ondernomen buiten medeweten van de rapporteur.
Ik wijs er met klem op dat er tijdens de informele trialoog die vorige maand is gehouden, geen overeenstemming met de andere twee instellingen is bereikt. Negentig procent van deze amendementen was knip- en plakwerk uit het verslag van de commissie met een paar cosmetische aanpassingen. Het gaat om de resterende 10 procent. Deze amendementen met betrekking tot de gevoeliger politieke kwesties zijn het resultaat van een individueel initiatief van drie van onze collega’s. Zoals ze vorige week in hun brief aangaven, is de interinstitutionele overeenkomst niet afgerond. Verder worden veel van de gepresenteerde amendementen niet gesteund door de verantwoordelijke commissie, de andere twee commissies en de rapporteur. Daarom dring ik er bij mijn collega’s op aan om het verslag ten principale van de Commissie milieubeheer woensdag tijdens de stemming te steunen.
Om de wetgevingsprocedure te versnellen is vorige maand de informele trialoog met de Raad en de Commissie gehouden. Er was sprake van discrepanties tussen de drie vergaderingen. Inhoudelijk gezien kan worden gesteld dat verschillende politiek gevoelige kwesties niet zijn opgelost. In verband met de procedure werd het punt van de twee amendementen die de Commissie juridische zaken had ingediend en die door middel van de versterkte samenwerkingsprocedure rechtstreeks in het verslag werden opgenomen, aan de orde gesteld. Als hoofdrapporteur heb ik geprobeerd te benadrukken dat de opdracht van die commissie moet worden gerespecteerd. Ondanks de duidelijke bepalingen in het Reglement inzake de versterkte samenwerking tussen parlementaire commissies hebben collega’s van de andere twee instellingen en enkele schaduwrapporteurs in het licht van de overeenkomst in eerste lezing geweigerd om deze amendementen te overwegen. Kennelijk wordt de versterkte samenwerking door bepaalde collega’s alleen gerespecteerd als het hun uitkomt. Versterkte samenwerking wordt verwelkomd in dossiers zoals REACH, maar alleen als het gaat om geavanceerde therapie. Sommigen gaan zelfs nog verder en maken misbruik van de stem van patiëntengroepen door te verklaren dat de versterkte samenwerkingsprocedure ondemocratisch is.
Ik wil graag één aspect van het voorstel waar ik me nog steeds zorgen om maak, naar voren brengen, te weten het subsidiariteitsbeginsel. De Commissie introduceert in haar volledig harmoniserende voorstel een uitstapclausule zodat lidstaten in verband met bepaalde omstreden middelen hun beperkende nationale wetgeving kunnen toepassen. In de praktijk zou dit betekenen dat bepaalde middelen niet in alle lidstaten in de handel kunnen worden gebracht. Volgens het advies van onze juridische dienst vormt deze bepaling een ernstig probleem omdat ze onverenigbaar is met de rechtsgronden, wat betekent dat het Europese Hof van Justitie de bepaling ongeldig zou kunnen verklaren. Als dit het geval is, zou deze verordening een volledig harmoniserende maatregel worden voor alle producten, waaronder middelen die in sommige lidstaten verboden zijn. Op dit punt bieden de twee amendementen van de Commissie juridische zaken rechtszekerheid doordat middelen die embryonale stamcellen bevatten of daarvan afgeleid zijn, worden uitgesloten.
Als rapporteur moet ik rekening houden met de verschillen tussen 27 wetgevingen inzake onderzoek naar embryonale stamcellen, variërend van volledige onderzoeksvrijheid tot het verbod op het doden van embryo’s voor onderzoeksdoeleinden. Als we de amendementen van de Commissie juridische zaken niet steunen, zal deze verordening de ontwikkeling van middelen afgeleid van embryonale stamcellen in feite bevorderen, hoewel dit door burgers en lidstaten misschien als ethisch onaanvaardbaar wordt beschouwd.
Als gekozen vertegenwoordiger van dit Parlement heb ik de verantwoordelijkheid om naar alle adviezen te luisteren, standpunten te combineren en onze burgers een tekst voor te stellen die modern en vooruitstrevend genoemd kan worden en waarin universele beginselen en waarden zoals menselijke waardigheid worden gerespecteerd. Ik verwelkom de toonzetting van de recente Verklaring van Berlijn ten aanzien van Europese waarden en het programma van de Voorzitter van het Europees Parlement, die verklaarde dat menselijke waardigheid de kern raakt van zijn en onze benadering als we over Europese wetgeving stemmen.
Giles Chichester (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, om te beginnen dank ik de commissaris voor zijn opmerkingen over dit voorstel en dit verslag. Ik steun ze van harte.
Ik wil ook heel duidelijk aangeven dat mijn commissie, de Commissie industrie, onderzoek en energie, dit voorstel steunt en hoopt dat het zonder problemen zal worden aangenomen. Deze doelstelling delen we dus.
Als volgende punt wijs ik mijn collega’s erop dat de belangengroepen – de patiëntengroepen die waarschijnlijk het meest met deze maatregel te maken zullen hebben en er profijt van kunnen trekken – volledig achter de maatregel staan. Ik zie regelmatig verslagen in de pers over spannende nieuwe therapieën en ontwikkelingen op dit gebied, maar helaas voor ons gaat het meestal over de VS en niet over Europa.
Ik feliciteer de rapporteur met zijn werk, maar ik ben het, met alle respect, niet met hem eens als het gaat om de twee amendementen van de Commissie juridische zaken waarmee volgens mij, en vele anderen in mijn commissie, precies het tegenovergestelde wordt bereikt van wat met dit voorstel wordt beoogd. Ik steun dus het compromispakket dat, met name door mijn geachte collega mevrouw Roth-Behrendt, is voorgesteld, en dat doe ik niet in de laatste plaats omdat ik me door onafhankelijke waarnemers heb laten vertellen dat dit pakket aansluit bij het standpunt van de Commissie industrie, onderzoek en energie. Dus uiteraard steun ik het ook.
(Interruptie van mevrouw Breyer: ‘Spreekt u nu namens de commissie of namens uzelf?)
Ik spreek namens de commissie, mevrouw. Ik ben nu aan de beurt om het woord te voeren; u moet op uw beurt wachten.
Ik herinner iedereen eraan dat de wereld om ons heen verandert: op technologisch, wetenschappelijk en sociaal gebied (hoewel onze manieren misschien niet veranderen) en, zoals we in dit verslag kunnen zien, ook op biomedisch gebied. We moeten toekomstige patiënten niet de therapieën van morgen ontzeggen.
Hiltrud Breyer (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens de commissie, maar eerst zou ik de commissaris willen wijzen op een fout: ik vind het niet fair dat u de indruk wekt dat degenen die het compromis hebben voorgelegd, ervoor hebben gezorgd dat dit dossier snel kan worden behandeld! Het tegendeel is waar. Juist degenen die individueel het compromis hebben ingediend hebben tijdens de eerste stemming in de commissie tegen het voorstel gestemd.
En dan wil ik nu namens de commissie spreken. Ik hoop dat iedereen – niet alleen de Raad en de Europese Commissie, maar ook veel leden – aanvaardt dat de parlementaire commissie op basis van het reglement een zeer vooraanstaande rol speelt bij de behandeling van ethische vraagstukken. Ik hoop dat niemand in het Parlement wil ontkennen dat de leden van de Commissie juridische zaken beschikken over de nodige juridische kennis. We hebben ons heel intensief met dit verslag bezig gehouden, en een groot aantal amendementen goedgekeurd. Met name de amendementen 3 en 17 zijn volgens de versterkte procedure direct doorverwezen naar de plenaire vergadering, en die amendementen zijn van het allergrootste belang.
Onze commissie eist dat de verordening niet wordt toegepast op embryonale stamcellen. Waarom? U weet dat er volgens het Europees Hof van Justitie voor volledig geharmoniseerde maatregelen voor de lidstaten geen uitzonderingen mogen worden gemaakt wanneer artikel 95 als rechtsgrondslag wordt gebruikt. Het is dus zeer de vraag of dit artikel wel overeind blijft als het door het Hof wordt getoetst. Daarom heeft de parlementaire commissie voorgesteld om artikel 28 aan te vullen en een precieze formulering toe te voegen. Das is de enige manier om voor rechtszekerheid en duidelijkheid te zorgen. Vooral kan de verordening dan zeker niet onderuit worden gehaald door het Europees Hof van Justitie.
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals de commissaris al zei: het is op het gebied van medisch onderzoek een spannende tijd. We staan aan de vooravond van nieuwe doorbraken, die hun oorsprong vinden in de ontwikkeling van geavanceerde therapie, waarbij gebruik wordt gemaakt van gen- en celtherapie en weefselmanipulatie.
Er worden al klinische proeven met gentherapie- en somatische-celtherapieproducten uitgevoerd. Er worden al enkele weefselmanipulatieproducten toegepast. Dit voorstel moet ervoor zorgen dat we op een verstandige en universele wijze met een complexe kwestie omgaan, door middel van een centrale toelatingsprocedure, zodat we de schaarse kennis op communautair niveau kunnen bundelen, de hoogste normen voor patiëntenveiligheid in de hele EU kunnen garanderen en toegang tot de Europese markt en dus voor alle patiënten mogelijk kunnen maken. Daar draait het allemaal om en daarom juich ik het verslag van mijn waarde vriend toe en feliciteer ik hem met het werk dat hij heeft verricht. Hij heeft niet alleen het verslag door onze Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heen geloodst maar vervolgens ook in de trialoog met het voorzitterschap onderhandeld. We moesten ons over een aantal kwesties buigen: de ziekenhuiskwestie, de kleine en middelgrote ondernemingen, de medische hulpmiddelen. Daar zijn natuurlijk een aantal ethische kwesties aan verbonden en die zijn belangrijk. Ik ben echter van mening dat het de taak van de EU is om de veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen te garanderen en dat de lidstaten de ethische keuzes moeten maken.
Ik denkt dat het daarom draait bij deze belangrijke maatregel. We moeten nu heel zorgvuldig kijken naar de keuzes die voor ons liggen bij de stemming van woensdag, zodat we verder gaan met iets waar dit Parlement van ganser harte achter staat.
Dagmar Roth-Behrendt, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou maar twee dingen willen zeggen over de inhoud, want die kennen we allemaal, en dan op de procedure in willen gaan.
Duizenden patiënten overal in de Europese Unie zitten wanhopig te wachten op geavanceerde therapieën om hun lijden te verlichten, of ze misschien zelfs te genezen. Iedereen die vindt dat bepaalde categorieën van therapie hier in bepaalde landen niet onder mogen vallen, los van de vraag hoe de juridische situatie er daar uitziet, krijgt van mij nog een keer te horen wat ik ook in de commissie heb gezegd – en ik meen het echt: u moet het de patiënten dan maar eens in hun gezicht zeggen! U bent cynisch en onverantwoordelijk, en u moet zich schamen! Mevrouw Breyer is ook nooit zo zachtzinnig, dus mag ze dit ook wel eens horen.
Ik zou ook nog graag iets over de procedure willen zeggen.
(EN) Ik zal dit in het Engels doen zodat de heer Mikolášik me meteen kan verstaan. De heer Mikolášik sprak over het indienen van amendementen buiten medeweten van de rapporteur. Het is niet per se gebruikelijk dat amendementen eerst door de rapporteur worden goedgekeurd, mijnheer Mikolášik. Ik had u dat graag laten doen, maar u zette al in een vroeg stadium van de trialogen een punt achter de samenwerking.
Ik zal oplezen wat wij – mevrouw Ries, de heer Adamou en anderen hier – hebben gedaan, zodat dat voor iedereen duidelijk is.
We hebben een pakket met 75 amendementen ingediend, waarvan er 32 exact gelijk zijn aan de amendementen van de commissie; 128 amendementen bestaan uit kleine taalkundige aanpassingen; 10 amendementen betreffen een compromis waarover u en ik het al eens waren voordat u de samenwerking beëindigde, en in 15 amendementen betreft het taalkundige of juridische kwesties. Dat is de huidige stand van zaken.
Ik wil nu graag iets toevoegen aan wat u zei over de interinstitutionele overeenkomst. Ik vind dat we zo snel mogelijk tot een resultaat moeten komen. Mijnheer Mikolášik, u was ook van mening dat we in eerste lezing tot overeenkomst moeten komen. Daar ben ik het mee eens, want duizenden mensen wachten erop.
Ik ben de Commissie en de Raad zeer dankbaar voor al hun steun bij onze inspanningen. Zoals ik het zie, hebben ze de standpunten van het Parlement zo dicht mogelijk genaderd – dichter dan ik ooit eerder heb meegemaakt en had verwacht.
Mijnheer Mikolášik, uiteraard hebben u en ik, wij allemaal, compromissen gesloten. Ik heb zelfs een compromis gesloten aangaande het standpunt van uw fractie over vrijstellingen voor ziekenhuizen en andere zaken, omdat ik, evenals sommigen van u, van mening ben dat een krachtige, veilige verordening ervoor kan zorgen dat patiënten in een veilige omgeving de beste wetenschappelijke ondersteuning en de beste behandeling krijgen.
Wat betreft de zogenaamde “ethische” amendementen: ja, lidstaten die het gebruik van foetale stamcellen willen verbieden, moeten daar de mogelijkheid voor hebben en, mevrouw Breyer, iedereen die zegt dat het Hof van Justitie dat zal afwijzen en zal verwijzen naar artikel 95, is niet goed geïnformeerd – wat u niet bent – en wekt, vrees ik, een verkeerde indruk. Als u artikel 30 van het Verdrag hebt gelezen, moet u precies weten dat een lidstaat met het oog op de publieke moraliteit iets altijd moet kunnen verbieden. Dat is in het verleden gebeurd en dat gebeurt momenteel in de Europese Unie. We hebben altijd gezegd dat de lidstaten die onderzoek op dit gebied toestaan, daarmee door kunnen gaan.
De patiënten hebben echter ook recht op de veiligste, beste producten die verkrijgbaar zijn, en om daar zeker van te zijn heb ik een amendement over subsidiariteit ingediend. Dat amendement zit in het pakket. In het amendement wordt gesteld dat iedere lidstaat die vindt dat een product daar niet mag worden gemaakt of in de handel gebracht, de mogelijkheid moet hebben dat te verbieden. In andere lidstaten moeten patiënten de vrijheid hebben om er gebruik van te maken. Daar zijn wij voor.
Frédérique Ries, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, staatssecretaris, de rapporteur heeft al een uitvoerige beschrijving van de geavanceerde therapieën gegeven en daarom zal ik mij daarvan onthouden. Ik wil er alleen op wijzen, zoals al eerder is gedaan, dat we hier te maken hebben met een uiterst veelbelovend element van het wetenschappelijk onderzoek en de geneeskunde. Het biedt concrete oplossingen voor patiënten met ernstige brandwonden, aderlijke zweren, diabetes, erfelijke aandoeningen en hart- en vaatziekten, en hoop voor mensen met parkinson en alzheimer. Wellicht zal er ooit ook een oplossing komen voor het dramatische tekort aan organen waardoor elk jaar miljoenen mensen in Europa overlijden.
Er zijn dus vele patiënten – miljoenen patiënten – die op deze verordening wachten. Dat geldt niet alleen voor de patiënten maar ook voor de bedrijven in deze sector. Behalve om de kwaliteit, de veiligheid en de doeltreffendheid van de producten, behalve de toegang tot deze producten die wij zonder onderscheid aan een ieder moeten garanderen, gaat het er in deze tekst ook om om onderzoek en innovatie te stimuleren, zoals de commissaris al heeft gezegd. Welnu, dit is al de derde maal dat de aanneming van deze verordening wordt tegengehouden door degenen die ons hun visie op ethiek en moraal willen opleggen, waaronder de rapporteur: dat hebben ze gedaan in de commissie, tijdens de informele trialoog – mijn collega mevrouw Roth-Berendth heeft er zojuist op gewezen – en ik vrees dat het aanstaande woensdag opnieuw gebeurt en dat er een verzoek zal worden ingediend om het verslag terug te verwijzen.
Kern van de polemiek en de tegenstand vormen geneesmiddelen op basis van embryonale of foetale stamcellen, die de rapporteur van de gecentraliseerde procedure wil uitsluiten en dus buiten de werkingssfeer van deze wetgeving wil houden. Ik zal nog eens duidelijk maken hoe de vork in de steel zit, net zo duidelijk als in ons amendement 62 wordt verwoord, dat tot het pakket behoort en door de juridische diensten van de drie instellingen is bekrachtigd: de lidstaten bepalen zelf welke onderzoeken en welke producten zij op hun grondgebied toelaten. Er zal hun niets worden opgedrongen wat indruist tegen hun nationale wetgeving op ethisch terrein. Dat is volgens mij nu juist de betekenis van subsidiariteit en ik vind het verbijsterend dat sommigen nota bene in naam van die subsidiariteit deze producten overal in Europa willen verbieden en landen die verdere ontwikkelingen wensen te stimuleren, dat recht willen ontzeggen. Daarom verwerp ik uitdrukkelijk de amendementen 3 en 17 van de Commissie juridische zaken en het pakket amendementen dat wordt ondersteund door de heer Gargani en anderen.
Dames en heren, uiteindelijk is de keuze eenvoudig. Het gaat om onze geloofwaardigheid en ook om de samenhang van onze werkzaamheden en onze beslissingen. Ik wijs erop dat wij vorig jaar juni de financiering van het onderzoek naar embryonale stamcellen in het zevende kaderprogramma voor onderzoek hebben goedgekeurd. Ik verzoek u vandaag dringend om het compromis van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, mijn Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie en de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links te steunen. Het is nog niet gezegd, maar ons pakket maatregelen wordt ook gesteund door een behoorlijk aantal collega’s van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en is, in tegenstelling tot wat de rapporteur beweert, door de Commissie en de Raad goedgekeurd. Dit pakket omvat alle technische vraagstukken; het vormt een compromis dat eraan herinnert dat Europa geen wetgeving op het ethische vlak wil opstellen. Als er de komende jaren revolutionaire ontwikkelingen plaatsvinden, moeten wij, dames en heren, daaraan zin verlenen. We moeten de hoop levend houden en niet de grond in boren.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de enorme inspanningen die de rapporteur, de heer Mikolášik, heeft geleverd, zou ons standpunt over geavanceerde therapieën een aantal belangrijke tekortkomingen kunnen vertonen. Als het pakket ethische amendementen niet wordt aangenomen, ontbreekt het in de tekst aan doeltreffende garanties voor landen die er niet mee instemmen om het menselijke leven voor therapeutische doeleinden te vernietigen. Hetzelfde geldt voor de garantie op menselijke waardigheid. Die waardigheid is vandaag de dag bedreigd door de commercialisering van het menselijke lichaam, door ingrepen in het genetische materiaal van de mens en door de mogelijkheid om menselijk-dierlijke hybriden te creëren.
Europa stelt terecht mensenrechtennormen vast voor de wereld, hoewel dat soms een onmogelijke taak lijkt. Ik stel me bijgevolg de vraag waarom het Parlement zich zo passief opstelt op het vlak van biotechnologie en geavanceerde therapieën. Het gevaar bestaat dat we twee keer gedwongen zullen worden om toe te geven. Zonder een duidelijk verbod op de commercialisering van het menselijke lichaam dreigen we te moeten zwichten voor de markt, die zelf de wetten voor de handel in menselijke cellen zal bepalen. Zonder een duidelijk verbod op ingrepen in het genetische materiaal van de mens lopen we het gevaar te moeten zwichten voor een wrede, eugenetische en onmenselijke filosofie. Een dergelijke filosofie plaatst de kwaliteit van het leven altijd boven zijn onvervreemdbare waarde en waardigheid. We zouden ons moeten schamen dat het tegenwoordig Azië is dat de Europese Unie op dit gebied normen voorschrijft. Zonder de goedkeuring van het pakket ethische amendementen kunnen wij deze verordening niet steunen.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, morgen wordt er gestemd, en dat wordt het uur van de waarheid. Dan zullen we merken hoe serieus we de Verklaring van Berlijn nemen, waarin veel wordt gezegd over waarden. Dan zullen we zien of we bereid zijn om dit ook werkelijk om te zetten in Europees recht. Misschien blijven het holle frasen, en kan de verklaring meteen de prullenbak in.
Wij gaan uit van drie essentiële principes: ten eerste mag het menselijke lichaam geen handelswaar worden. Het is niet waar, mijnheer Verheugen, dat dit elders al is bepaald. Dit principe wordt nergens juridisch bindend verklaard. Het verbaast me dat sommigen met zoveel felheid proberen om dit te verhinderen.
Ten tweede willen we niet dat er wordt ingegrepen in de genetische identiteit van mensen. We willen geen mensen op maat! Dat staat niet alleen in het Handvest van de Grondrechten, maar ook in de richtlijn inzake bio-octrooien. We willen niet dat de portemonnee bepaalt of iemand een bepaalde therapie wel of niet krijgt, en ook niet dat in de toekomst onomkeerbare ingrepen in genetisch materiaal worden verricht.
We willen ook geen chimaeren of hybriden. We willen dat dit heel duidelijk verboden wordt. Het zou een volkomen fout signaal zijn, en zelfs een ethische dijkdoorbraak, wanneer het Europees Parlement zich niet zou houden aan deze drie ethische principes.
Sommigen koesteren naïeve hoop, anderen doen valse beloftes, ze willen patiënten genezen door embryonale therapieën die nog ver in het verschiet liggen. Het is toch ondenkbaar dat het Parlement zich daardoor op een ethisch hellend vlak begeeft? We moeten nu juist een duidelijk signaal voor de Europese waarden laten horen, we moeten ervoor zorgen dat …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Adamos Adamou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik wens te benadrukken dat het niet de bedoeling is om met het onderhavige voorstel ethische of morele kwesties te harmoniseren, maar wel om de nationale bevoegdheden te eerbiedigen betreffende het gebruik van gevoelige producten.
Dergelijke beslissingen dienen genomen te worden op basis van het subsidiariteitsbeginsel en moeten tot de nationale bevoegdheid van elke lidstaat blijven behoren. De persoonlijke, morele en ethische opvattingen van ieder van ons zijn niet in tegenspraak met die benadering, aangezien elke lidstaat zelf zal beslissen wat voor producten binnen mogen en welke niet. De cruciale vraag is echter of we Europa laten beslissen welke producten wij verhandelen en welke wij moeten verbieden. Mijn antwoord hierop is nee.
Vervolgens wil ik herinneren aan het pakket amendementen van 82 tot 156, dat de afspiegeling vormt van maanden onderhandelen en het zoeken naar compromissen met de Raad en de Commissie. Ons doel is te komen tot een compromis in eerste lezing, wat ook de meeste patiëntenverenigingen willen, omdat het leven van vele patiënten afhangt van een geavanceerd geneesmiddel. Een onmiddellijke toepassing van de verordening zal dus neerkomen op gemakkelijkere, snellere en veiligere geavanceerde behandelingen voor Europese patiënten. Europa heeft deze verordening nodig en wel nu.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, stelt u zich iemand voor die financiële problemen heeft en daar een oplossing voor bedenkt. Hij besluit om weefsels en cellen van zijn lichaam te verkopen om zo geld te ontvangen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze situatie is mogelijk als wij het verbod op commercialisering van het menselijk lichaam buiten deze verordening houden. Ik pleit ervoor om het amendement in dezen te steunen, temeer om in lijn te blijven met het Verdrag van Oviedo en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Verder maak ik me grote zorgen over de technische mogelijkheden betreffende kiembaanmodificerende geneesmiddelen en geneesmiddelen afgeleid van menselijk-dierlijke hybriden. Deze technieken tasten de menselijke waardigheid ten zeerste aan. Bovendien bestaan er grote verschillen in opvatting tussen de diverse lidstaten. Ik hoop dan ook dat we deze producten buiten het bereik van deze verordening kunnen houden om zo de waarde van het menselijk lichaam en de keuzes van de individuele lidstaten te blijven respecteren. Mijns inziens versterken we ook het subsidiariteitsbeginsel door deze producten buiten de verordening te houden. Omdat de rechtsgrondslag van de verordening artikel 95 betreffende de interne markt is, lijkt het met de huidige formulering van het voorstel mogelijk dat rechtspersonen een nationaal verbod op een Europees geautoriseerd geneesmiddel aanklagen bij het Hof en daarmee in het gelijk gesteld worden. Dit moet worden voorkomen.
Françoise Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, vanavond spreken we over een grote stap voorwaarts waardoor komende generaties van hoogtechnologische medische behandelingen kunnen profiteren. Deze behandelingen bieden enorme mogelijkheden en daarom moeten Europese patiënten zonder onderscheid toegang tot deze revolutionaire producten krijgen. Ook is het belangrijk dat deze producten gegarandeerd veilig en doeltreffend zijn.
Zonder communautaire wetgeving verschilt de situatie per land en dat is voor de patiënten niet rechtvaardig: sommigen hebben toegang tot bepaalde producten terwijl anderen daarvan verstoken blijven. Commissaris, u hebt zelf gezegd dat een dergelijke situatie tot medisch toerisme leidt. Om deze obstakels te overwinnen, hebben we dus een helder en strikt kader nodig waarmee we investeringen en de groei van de biotechnologie-industrie in Europa kunnen bevorderen.
In deze context speelt de technische component geen enkele rol, omdat op grond van het subsidiariteitsbeginsel elke lidstaat de vrijheid behoudt om dit type celtechnologie op zijn nationale markt toe te laten dan wel te verbieden.
Ik sta heel in het bijzonder achter het technische pakket dat mevrouw Roth-Behrendt in de vorm van amendementen heeft ingediend. In dit pakket zijn alle punten van overeenstemming terug te vinden die tijdens de verschillende informele trialogen met de Raad en de Commissie zijn vastgesteld. Ik hoop van harte dat wij voor dit technische pakket stemmen want dan zouden we in eerste lezing tot een akkoord kunnen komen en de wachtende patiënten sneller kunnen helpen.
Ik vind het bijzonder jammer dat de Commissie juridische zaken de amendementen 3 en 17 heeft ingediend. Daarin wordt elke gecentraliseerde vergunning voor van embryonale stamcellen afgeleide producten verboden. Ik wijs erop dat met deze tekst wordt beoogd de veiligheid van nieuwe geavanceerde therapieën te waarborgen en het onderzoek naar, de ontwikkeling van en de vergunningverlening voor de bijbehorende producten te vergemakkelijken. De amendementen 3 en 17 vormen een reëel gevaar voor de veiligheid van patiënten. Daarmee worden bepaalde producten namelijk uitgesloten van de zeer strenge volksgezondheidseisen die in de verordening zijn vastgelegd.
Wanneer de gezondheid van patiënten op het spel staat, is elke vorm van discriminatie onacceptabel. De totstandbrenging van een Europees technisch kader waarop de patiënten en de industrie nu al meerdere jaren wachten, mag niet als voorwendsel dienen om een bepaald ideologisch gezichtspunt op te leggen.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de afgevaardigden die hebben deelgenomen aan de uitvoerige verwerking van deze verordening. Het is uiterst belangrijk dat gevoelige en complexe kwesties als deze op grond van de medebeslissingsprocedure worden behandeld. Het is geruststellend voor onze burgers, wier nationale parlement niet van een verordening kan afwijken, om te zien dat hun Europese afgevaardigden zich inspannen om tot uitgebalanceerde en doelmatige wetgeving te komen die bedoeld is om hun leven te verbeteren.
De therapieën waarop deze verordening is gericht, bieden veel mogelijkheden bij de behandeling van kanker, de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson. Helaas, en niet onverwacht, beweren reactionaire elementen ten onrechte dat dit voorstel voorbijgaat aan de rechten van de lidstaten inzake ethische kwesties. Ze willen producten die zijn afgeleid van embryonale stamcellen, uit het toepassingsgebied van deze verordening schrappen, met als gevolg dat er in grote delen van Europa voor dergelijke producten geen regelgeving inzake veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid komt.
In tegenstelling tot deze wilde beweringen beperkt de verordening niet het recht van een lidstaat om op embryo’s en stamcellen gebaseerde therapieën te verbieden. Ik zou een dergelijk verbod door een lidstaat overigens wel betreuren. Deze verordening is bedoeld om levens te redden en om de kwaliteit van het leven te verbeteren, niet om het te vernietigen – zoals sommigen in dit Parlement vanavond beweren. We zijn het tienduizenden patiënten en hun familieleden verschuldigd er alles aan te doen om de meest geavanceerde behandelingen voor een aantal van de hardnekkigste ziekten waarmee we tegenwoordig in onze samenleving worden geconfronteerd, te stimuleren en beschikbaar te stellen. We moeten ook zoveel mogelijk garanties bieden dat deze behandelingen veilig en van de hoogste kwaliteit zijn en dat ze echt werken. Daar is deze verordening voor bedoeld.
Ik sta volledig achter het standpunt van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en doe een beroep op alle afgevaardigden – en met name al mijn Ierse collega’s – om deze verordening te steunen.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de verordening betreffende weefselmanipulatieproducten is zowel noodzakelijk als onvermijdelijk in het huidige tijdperk van snelle biotechnische vooruitgang. Deze vooruitgang biedt mogelijk genezing voor tot nu toe ongeneeslijke ziekten. Maar evenals bij vele eerdere gelegenheden, zijn het niet de wetenschappelijke beperkingen die een van de belangrijkste obstakels voor medische vooruitgang vormen, maar pseudo-ethische dogma’s die voortkomen uit religieus onbegrip over wat God werkelijk met de mensheid voor heeft.
Wat dergelijke misvattingen betreft, is er ten opzichte van de duistere middeleeuwen en het begrip van de fysieke wereld in die tijd helaas heel weinig veranderd. Bijgevolg zijn we in verband met deze wetgeving weer getuige geweest van verhitte discussies over ethische tegenstellingen en een roep om het verbieden van alles wat maar te maken heeft met menselijke embryonale stamcellen, hybride chimaeren en het betalen voor menselijk weefsel. Collega’s, ik vraag u wat er ethisch verkeerd is aan het gebruik van dierlijke eierstokken waaraan menselijk genetisch materiaal is toegevoegd om een bepaalde menselijke stof te produceren waarmee iemands leven kan worden gered? Wat is er ethisch verkeerd aan dat een uniek menselijk weefsel tegen betaling van een donor wordt verkregen om het te gebruiken bij de behandeling van kanker bij een kind? Wat is uiteindelijk minder ethisch: gebruik maken van embryonale stamcellen of hybride chimaeren en betaling toestaan, of een kind laten sterven?
Urszula Krupa (IND/DEM). – (PL) (ontbrekende tekst) en de vooruitgang op het gebied van biotechnologie en biogeneeskunde leiden tot de ontwikkeling van therapieën die als “geavanceerd” worden omschreven – zoals gentherapie, somatische celtherapie en genetische manipulatie – en die allemaal zouden moeten bijdragen tot het voorkomen van ziekten en het bevorderen van de algemene gezondheidstoestand van de mens. Maar wat is het resultaat? Deze experimentele technologieën zijn gebruikt om menselijk-dierlijke hybriden en chimaeren te creëren. Ze werden ook toegepast bij klonen en bij experimenten om het genetische materiaal van individuen te wijzigen. Dergelijke technieken zijn niet enkel een inbreuk op de ethische principes, maar zijn ook problematisch vanuit medisch oogpunt. Ze kunnen bijwerkingen veroorzaken, houden een gevaar in voor de gezondheid en leiden tot de commercialisering van het menselijke lichaam.
De situatie wordt nog verergerd door de intensieve concurrentie tussen medische en farmaceutische concerns. Het is niet de eerste keer dat deze wedijver leidt tot de productie van geneesmiddelen of het gebruik van D-therapieën met dramatische bijwerkingen.
Als de amendementen die deze immorele praktijken moeten verbieden, verworpen worden, geeft dat blijk van de onverantwoordelijke houding van diegenen die anderen zouden moeten helpen, maar in plaats daarvan de gezondheid en zelfs het leven van die personen in gevaar brengen door het gebrek aan respect voor de menselijke waardigheid te vergoelijken. Tegelijkertijd kunnen oplossingen op Europees niveau een manier zijn om diegenen die niet akkoord gaan met het schenden van morele principes, onder druk te zetten om dit soort praktijken te aanvaarden. Dat creëert niet alleen een vertekend beeld van de geldende waarden, maar zet ook een rem op wetenschappelijk onderzoek dat wel voldoet aan de beginselen van eerbiediging van de menselijke waardigheid.
Peter Liese (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, het moet voor allen duidelijk zijn dat iedereen die zich met deze verordening bezig houdt de patiënten wil helpen. De heer Mikolášik is arts, net als ik. We zijn het over bepaalde amendementen niet met elkaar eens, maar dat betekent niet dat we de patiënten niet willen helpen, dat kunt u van ons aannemen. Persoonlijk sta ik achter het standpunt van de heer Mikolášik, en ook achter de amendementen van de Commissie juridische zaken, die de heren Gargani en Morillon, mevrouw Auken en anderen nu weer hebben ingediend. U moet ook weten dat dit het standpunt is van de overgrote meerderheid van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, dat we vorige week woensdag tijdens een stemming hebben vastgelegd.
Ik zou op een punt in willen gaan dat nog helemaal niet aan de orde is gekomen, maar dat wel heel belangrijk is om een duidelijk kader vast te leggen voor de bedrijven die de patiënten willen helpen. Op dit moment zijn er heel wat kleine en middelgrote bedrijven die nu al – ambulant of stationair – therapieën doorvoeren. Deze bedrijven hebben onlangs contact met me opgenomen, en hebben mij verteld dat ze die dienstverlening niet meer aan kunnen bieden wanneer de verordening in de huidige vorm wordt aangenomen, en niet wordt veranderd door de regels voor de nationale toelating voor het midden- en kleinbedrijf wat minder streng te maken.
Dat moeten we onder ogen zien, dit zijn geen mensen die ons wondergenezingen beloven, dit zijn bestaande bedrijven die nu patiënten helpen, en zeggen dat het voorstel van de Commissie voor een verordening minder geweldig is dan wel wordt beweerd. Ook het zogenaamde compromispakket bevat geen goede oplossing voor dit probleem van het midden- en kleinbedrijf.
In amendement 127 wordt voorgesteld dat kleine en middelgrote ondernemingen die met een ziekenhuis samenwerken geen Europese toelating hoeven aan te vragen. KMO’s die ambulant werken, wat dus een kleiner risico met zich meebrengt, moeten voor de toelating naar Londen, maar dat kost veel geld en is een ingewikkelde procedure. Een collega zegt telkens weer dat het streven naar consensus soms leidt tot “nonsensus”, als u begrijpt wat ik bedoel. In dit geval zijn degenen die dit zogenaamde compromis hebben uitgewerkt daarin geslaagd.
De heer Verheugen heeft gezegd dat we het niet over ethiek hebben. Vervolgens zei hij dat het principe dat het menselijke lichaam geen handelswaar mag worden al gegarandeerd is. Hoe zit dat nu eigenlijk? Gaan we het er nu wel of niet over hebben? Als het al gegarandeerd is, dan hebben we hiervoor dus een Europese regeling, en dan moeten we vaststellen of die goed is. Ik was indertijd rapporteur, en ik weet dat het Parlement een strengere regeling wilde. Dat heeft de Commissie indertijd afgewezen, door te verwijzen naar de rechtsgrondslag, maar nu hebben we een andere rechtsgrondslag. Daarom moet u tenminste nadenken over een goede basis voor uw standpunt, u kunt niet zomaar zeggen dat een en ander al gegarandeerd is.
We hebben deze verordening nodig, die mening ben ik als sinds vijf jaar toegedaan. De Commissie heeft het voorstel drie jaar lang in de ijskast laten liggen. Dat viel weliswaar niet onder de verantwoordelijkheid van de heer Verheugen, maar de Commissie draagt wel de verantwoordelijkheid voor deze vertraging van drie jaar. Mevrouw Roth-Berendt, mevrouw Ries en anderen zijn verantwoordelijk voor nog eens een half jaar vertraging, omdat ze het verslag in september hebben afgewezen. Nu geeft u ons nog een maand om de discussie volgens een nette parlementaire procedure af te ronden.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jorgo Chatzimarkakis (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, het is inderdaad de hoogste tijd voor deze heel belangrijke verordening. Het gaat om geavanceerde therapieën, om gemeenschappelijke kwaliteitsnormen, om de snelle beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige producten. Uiteindelijk gaat het ook om de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven.
Daarom zou ik de collega’s willen feliciteren die betrokken waren bij het uitwerken van de compromissen. Dat was de juiste stap op het juiste moment. Ook ik heb wel moeite met bepaalde passages, vooral over het midden- en kleinbedrijf, dat door het compromispakket een beetje tussen wal en schip is gevallen. We moeten echter allemaal wel eens water in de wijn doen. We moeten een coherente en uniforme regeling opstellen, ook met het oog op het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek. Het gaat ook om ethiek, dat is waar, en het gaat er ook om dat verschillende ethische normen met elkaar botsen, wat een uitdaging vormt. Uiteindelijk gaat het echter om de mens, die moet op de voorgrond staan!
We willen leed verhinderen – daarvoor strijden we hier! Daarom zou ik de voorzitter van de Raad willen feliciteren: ook u hebt water bij de wijn gedaan – ik weet het, mijnheer de staatssecretaris – en juist daarom begrijp ik niet waarom met name de groenen zo hysterisch reageren!
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vorige maand was de Oekraïense premier op bezoek bij het Europees Parlement. In een discussie in de commissie stelde ik hem een vraag over de handel in menselijke lichaamsdelen, met name van kinderen vóór en na de geboorte. De premier erkende dat deze gruwelijke handel bestond en noemde die pijnlijk. Hij wees me erop dat er ook in embryo’s gehandeld wordt. Hij zei dat het probleem niet alleen wordt gevormd door de Oekraïense handelaren maar ook door de rijke internationale afnemers.
Hij vroeg om onze hulp om een eind te maken aan dit soort mensenhandel. Onze hulp. Uit de stemming van morgen zal blijken of we enige hulp te bieden hebben. Als we vasthouden aan het verbod op de commercialisering en menselijke embryo’s buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn houden, zullen we in staat zijn om iets te doen aan de rijke afnemers binnen de EU. Maar als we de commercialisering en de vernietiging van embryo’s groen licht geven, zijn we niet alleen onmachtig om Oekraïne te helpen als het gaat om de afnemers die de handel in stand houden, maar creëren we binnen de EU dezelfde pijnlijke situatie, waarbij mensen die wanhopig geld nodig hebben, worden uitgebuit ten behoeve van degenen die rijk genoeg zijn om voor hun lichaamsdelen te betalen.
Antonios Trakatellis (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, deze verordening moet er komen en wel snel, omdat de geneeskunde is geëvolueerd, er is vooruitgang en er wordt ook veel verwacht van innoverende behandelwijzen.
Ik vind dat er geen uitzonderingen mogen zijn. Alles moet worden opgenomen in de verordening, om een eenvoudige en praktische reden: als wij in de Europese Unie geen vergunning verstrekken voor innovatieve behandelingen die elders wel zijn toegestaan, zullen de Europese burgers wel op zoek gaan naar die therapieën. Ik geef de voorkeur aan een centraal vergunningenstelsel. Het enige wat ik nu vraag – en dat bestrijkt de verordening volgens mij – is een strikte wetenschappelijke beoordeling van die innoverende therapieën en volstrekte veiligheid. Als we het allemaal op het niveau van de lidstaten versnipperen dan krijg je in de Europese Unie lidstaten die het toestaan en lidstaten die het niet toestaan.
Zoals vele sprekers bovendien hebben gezegd is er niemand die een lidstaat verbiedt iets toe te staan of te verbieden waarvoor een vergunning is afgeleverd. Dus begrijp ik niet waarom dit hele debat wordt gevoerd, terwijl mensen wachten op innoverende therapieën, terwijl er chronische ziekten bestaan en de patiënten hoge verwachtingen koesteren. Ik vind niet dat wij een toekomstige behandeling van de ziekte van Parkinson, diabetes of bepaalde kankers in de weg mogen staan.
Ik vind dus dat we vooruit moeten en de verordening moeten goedkeuren, zoals ze is goedgekeurd in de Commissie milieu en consumentenbescherming en natuurlijk ben ik tegen de twee amendementen van de Commissie juridische aangelegenheden.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Telkens wanneer wij spreken over geneesmiddelen voor geavanceerde therapie, stamcellen of embryonale stamcellen, onderzoek met embryo’s of orgaantransplantatie steekt er onvermijdelijk een heftig debat de kop op. Onze meningen lopen sterk uiteen, ongeacht leeftijd, geslacht, nationaliteit of politieke overtuigingen, waaruit zonder meer blijkt hoe ingewikkeld het vraagstuk is.
Met het besluit om wetgeving op te stellen en een eengemaakt kader te bieden voor dit grensgebied tussen ethiek en wetenschap, heeft men geen gemakkelijke taak op zich genomen. Die therapieën en geneesmiddelen vertegenwoordigen steeds meer leven en dood. Of wij ze nu gebruiken of niet, wij nemen een besluit over menselijk leven. Geavanceerde therapie betekent leven voor duizenden Europese burgers. Ze is het laatste sprankje hoop op een gezonder en voller leven.
In de ontwikkelde wereld kan geavanceeerde therapie echter ook dood betekenen. Door illegale orgaanhandel worden nu al duizenden mensen verminkt en gedood. Het kan weliswaar niet ons doel zijn om de technologie stil te zetten, maar het kan wel ons doel zijn om een antwoord te vinden op de morele en ethische vraagstukken die rijzen door technische vooruitgang. Wij hebben de onderhavige wetgeving nodig als een wegwijzer, als een middel om ervoor te zorgen dat met technische vooruitgang het leven wordt bevestigd. Daarbij gaat het niet om een strijd tussen goed en kwaad, maar om hetgeen technisch mogelijk en ethisch aanvaarbaar is.
Ik ben de heer Mikolašik en de andere collega’s dank verschuldigd voor het prima compromis dat zij hebben voorbereid, en vertrouw erop dat de wetgeving die met onze stem van kracht zal worden, aan de kant van het leven zal staan.
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel Europese burgers hebben familieleden die aan een ernstige ziekte lijden. Er zijn ook veel medische onderzoekers en behandelaars die over de middelen beschikken om deze patiënten te helpen. Zij allen wachten op dit belangrijke stuk wetgeving dat het gemeenschappelijke wettelijke kader zal bieden waardoor deze innovatieve behandelingen gemakkelijker, veiliger en ruimer beschikbaar worden. De urgentie is hoog, evenals het nut, en er is geen reden om de uitvoering te vertragen door de wetgeving te belasten met onnodige ethische voorwaarden en beperkingen waardoor het onmogelijk is om overeenstemming te bereiken met de Raad.
Het is duidelijk vastgelegd dat de afzonderlijke lidstaten de bevoegdheid hebben om ethische voorbehouden op te nemen indien zij bepaalde mogelijkheden willen beperken of verbieden. Het subsidiariteitsbeginsel blijft gelden. Maar er is wel degelijk behoefte aan een Europese norm om de veilige toepassing van behandelingen waar dan ook te regelen. Daarom verzoek ik mijn collega’s, en met name mijn goede vriend de rapporteur, om ervoor te zorgen dat dit uiterst belangrijke wetgevingsvoorstel deze week wordt aangenomen, zodat we tot overeenstemming met de Raad kunnen komen.
Veel ernstig zieke mede-Europeanen zullen ons dankbaar zijn als deze wet van kracht wordt. Zij zullen het echter nauwelijks kunnen begrijpen als het Parlement de wet uitstelt, afzwakt of tegenhoudt. Dit is nu een van die belangrijke gelegenheden waarbij we onze macht zorgvuldig en verantwoordelijk moeten gebruiken en daadkrachtig te werk moeten gaan.
Carlo Casini (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben het eens met de rapporteur en steun derhalve de twee punten die op basis van het advies van de Juridische Commissie zijn toegevoegd aan de amendementen 3 en 17, evenals alle andere amendementen van die commissie.
Er is gezegd dat het onbegrijpelijk is waarom dit zo’n verhit debat is. Het is een verhit debat, omdat er antwoord moet worden gegeven op twee belangrijke vragen. De eerste vraag luidt: “Heiligt het doel de middelen?” Ik herinner eraan dat we in artikel 2 van het Verdrag van Oviedo inzake bio-ethiek al hebben bepaald dat de belangen en het welzijn van de mens boven het minder grote belang van de maatschappij en de wetenschap gaan. We kunnen de eerste vraag dus als volgt herformuleren: “Gezien het feit dat de wetenschap grenzen kan verleggen, is het dan altijd nodig te realiseren wat de wetenschap vermag? Zijn de feiten het recht of zijn er regels, een ethiek, die de feiten beoordelen?”
De tweede vraag is: “De mens gaat voor maar wanneer is er sprake van een menselijk wezen?” Het is een vraag van epochaal en planetair belang die we niet meer kunnen negeren. De hele leer van de mensenrechten – en iedereen zegt zich hierdoor te willen laten inspireren – is hierop gestoeld: “Wat is een menselijk wezen?” Als we het over een embryo hebben, moeten we antwoord geven op de vraag of het al dan niet een menselijk wezen is. Het is niet louter een ethische kwestie, maar eerder nog een politiek en juridisch vraagstuk. Het is geen haarkloverij maar een serieuze kwestie en daarom zouden we bij de stemming in ieder geval een moment moeten aarzelen.
Daar we al hebben besloten dat het de lidstaten op basis van hun eigen visie vrij staat te doen wat ze willen, zie ik niet in waarom wij via een Europese verordening een andere visie op de zaak moeten opleggen. Met mijn betoog wil ik in ieder geval de collega’s uitnodigen goed na te denken over dit complexe vraagstuk, waarbij de mens in het geding is; niet alleen degene die wacht op nieuwe therapieën, maar ook degene wiens lichaam en leven kunnen worden geofferd voor anderen.
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel dat we vandaag behandelen, gaat in wezen over de invoering van een gecentraliseerde procedure waarbij het Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling zou beslissen over de markttoelating van geneesmiddelen voor geavanceerde therapie. Daarenboven wil de Europese Unie financiële steun verzekeren aan de bedrijven die deze preparaten produceren.
Deze voorstellen verdienen onze steun, of liever, zouden onze steun verdienen wanneer de producten, die aan de hand van controversiële technologieën ontwikkeld kunnen worden, geen deel zouden uitmaken van de geneesmiddelen voor geavanceerde therapie. Ik doel hierbij op producten die met behulp van menselijke embryo’s worden gemaakt of die van menselijk-dierlijke hybriden of chimaeren zijn afgeleid, evenals op medicijnen die het genetische materiaal van de mens wijzigen.
Een aantal lidstaten van de Europese Unie, waaronder Duitsland, laat op zijn markt geen producten toe die volgens onethische methoden zijn ontwikkeld. Het voorstel van de Commissie voorziet in een uitzondering die deze landen de mogelijkheid geeft om in het geval van controversiële producten af te zien van het beginsel van de gemeenschappelijke markt. Er gaan echter stemmen op dat er zowel in het voorstel waarover we nu debatteren als in de richtlijn uit 2001 een juridische fout in het spel is. De voorstanders van dit standpunt beweren dat, overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag met betrekking tot de volledige harmonisering van de markt, het aanhalen van dit artikel als rechtsgrondslag voor de ontwerpverordening over geneesmiddelen voor geavanceerde therapie zou neerkomen op de creatie van een open Europese markt voor deze producten.
Het Europees Parlement is bijgevolg in een situatie terechtgekomen waarin het de keuze heeft tussen het voorstel van de Europese Commissie goedkeuren of voorzichtig blijven en niet akkoord gaan met controversiële experimenten. De leden van de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement hebben zich hardnekkig verzet tegen het idee om onethische producten in de verordening op te nemen met het argument dat er op het vlak van de mensenrechten in geen geval compromissen gesloten mogen worden, ongeacht de rechten van de lidstaten en ondanks de snelle vooruitgang die op sommige terreinen wordt geboekt. Ze waren de mening toegedaan dat de beginselen inzake het verbod op het gebruik van het menselijke lichaam voor commerciële doeleinden gehandhaafd moeten blijven en dat de creatie van menselijk-dierlijke hybriden of chimaeren een inbreuk vormt op het beginsel van de integriteit van het individu en een belediging is van de menselijke waardigheid.
Klaus Theo Schröder, fungerend voorzitter van de Raad. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, op woensdag stemt u over de verordening inzake geneesmiddelen voor geavanceerde therapieën. Aan deze verordening is sinds begin 2006 gewerkt, eerst door het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad, en daarna door de Finnen. Sinds het begin van dit jaar hebben wij alles in het werk gesteld om het snel met elkaar eens te worden. Het is het doel van de verordening om op het gebied van de productie van geneesmiddelen, een zeer innovatieve en buitengewoon belangrijke sector, door gemeenschappelijke kwaliteitsnormen in Europa de veiligheid te garanderen van alle patiënten die deze geneesmiddelen nodig hebben. We willen kwalitatief hoogwaardige producten voor iedereen in Europa, en daarom is het juist wat vandaag is gezegd: het gaat werkelijk om het leven, om het verbeteren van de leefomstandigheden, om de kansen voor een nieuw leven. Het gaat echter ook om de concurrentiepositie van de Europese biotechnologiesector.
In de afgelopen weken hebben in de werkgroep van de Raad een doorbraak bereikt tijdens de onderhandelingen over deze verordening, ook met het oog op de overeenkomst met het Europees Parlement. Tijdens de onderhandelingen zijn we uitgegaan van de talloze inhoudelijk zeer gefundeerde amendementen van de ten principale bevoegde commissie. Die waren en zijn de basis voor een goed compromis, en voor een snelle overeenkomst tussen het Parlement en de Raad. Gezien de huidige stand van de onderhandelingen, en op basis van de tekst waarover op woensdag wordt gestemd, is het mogelijk om het met elkaar eens te worden. De rapporteur heeft een pakket van amendementen voorgelegd, en ook de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie en de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links hebben dat gedaan. Die twee pakketten zijn een afspiegeling van het debat in de Commissie milieubeheer, en zeker ook van de amendementen die daar zijn uitgewerkt. Ze liggen dus dicht bij elkaar, maar het is wel duidelijk dat er in de Raad een meerderheid bestaat voor het pakket van de schaduwrapporteurs van de genoemde fracties.
Er heeft een heftig debat plaatsgevonden, maar het lijkt me heel belangrijk om erop te wijzen dat het bij deze producten voor geavanceerde therapieën primair om de kwaliteit en de veiligheid gaat. Het is glashelder dat ethische overwegingen in dit verband een rol spelen, maar al tijdens de besluitvorming over de richtlijn inzake cellen en weefsels is afgesproken dat de ethiek bij ons in Europa onder de subsidiariteit valt, en dus onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Daarom zijn twee amendementen die de Commissie juridische zaken van het Parlement heeft voorgesteld, en die gebaseerd zijn op ethische overwegingen, door de werkgroep van de Raad niet overgenomen. Ze zouden zeker ook een obstakel vormen voor het bereiken van overeenstemming tussen het Parlement en de Raad. Het Duitse voorzitterschap van de Raad doet een dringend beroep op u om hiermee tijdens de stemming rekening te houden.
Het toepassen van het subsidiariteitsbeginsel garandeert dat de nationale wetgeving – bijvoorbeeld inzake stamcellen, mevrouw Breyer – door de verordening niet wordt aangetast. Dat stellen niet alleen wij vast, dat heeft ook de Commissie juridische zaken van het Parlement in alle duidelijkheid bepaald. Dat betekent bijvoorbeeld dat de wetgeving die mijn land over stamcellen heeft, niet wordt aangetast. De verordening biedt echter wel maximale veiligheid voor alle andere lidstaten.
Sommige leden hebben absoluut terecht opmerkingen gemaakt over het ethische kader, en gewaarschuwd voor wat er zou kunnen gebeuren. Ik heb die bedenkingen ook wel degelijk, maar ik ben ervan overtuigd dat de lidstaten daar al rekening mee houden. Bovendien ken ik in ons Europa geen artsen die dingen zouden doen waarover sommige leden blijkbaar visioenen hebben. Het document dat we vandaag bespreken is bijzonder belangrijk, het gaat om de toekomst van vele patiënten in Europa, en daarom heeft het Duitse voorzitterschap van de Raad er alle belang bij dat we dit wetgevingsproces zo snel mogelijk met succes afsluiten. Hier ligt een prachtige kans om onze burgers te laten zien dat we voor dit belangrijke onderwerp heel consequent en gericht een Europese toegevoegde waarde kunnen bereiken. We dragen een ethische verantwoordelijkheid, en daarom is er geen alternatief, we moeten het nodige besluit snel nemen, zodat we een basis krijgen voor kwalitatief hoogwaardige producten.
We doen dus een dringend beroep op u: al hebt u misschien bezwaren, zet ze opzij, in het belang van ons gezamenlijke doel om de verordening er snel door te krijgen. Wij – en ook de Europese burgers en patiënten – zouden u buitengewoon dankbaar zijn.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wanneer er in een gemeenschap van 27 landen geen consensus bestaat over een ethische kwestie, en dat is hier het geval, bestaat er voor beschaafde mensen maar één manier om daarmee om te gaan: tolerantie en respect. Dan moeten we de mening van de ander tolereren en respecteren.
Dat geldt in het leven trouwens altijd. We moeten ons geweten natuurlijk als maatstaf voor onze handelingen gebruiken, maar we mogen het niet gebruiken als maatstaf voor andermans handelingen. Mijn geweten zegt me over deze kwestie bijvoorbeeld dat ik het niet zou kunnen verantwoorden om deze nieuwe medische sector in een juridische schemerzone te laten, en zelfs een toestand te creëren waardoor – tenminste in bepaalde delen van Europa – alles mogelijk zou zijn, zonder enige wettelijke of kwalitatieve beperking. Daarom zegt mijn geweten tegen mij: we hebben deze regeling nodig.
Mijn geweten zegt me ook dat ik het niet zou kunnen verantwoorden om tegen een doodzieke persoon te zeggen: dit is een geneesmiddel dat u zou kunnen helpen, maar bepaalde personen hadden ideologische bezwaren, en daarom mogen we het niet gebruiken. Mijn geweten zegt me dat ik niet het recht heb om dat te zeggen. Daarom kan ik u wel zeggen dat we deze kwestie maar op één manier aan kunnen pakken: we moeten doen wat er hier is voorgesteld, we moeten diegenen die ethische bezwaren hebben het recht geven om hun beleid daarop te baseren, en degenen die zulke bezwaren niet hebben het recht te geven om te doen wat deze regeling toestaat, en dat is – God zij dank – niet alles.
Ik zou op een aantal argumenten in willen gaan die hier zijn gebruikt. Er is gezegd dat het menselijke lichaam geen handelswaar mag worden. Dat is absoluut juist, en u zult niemand vinden die hier sterker van overtuigd is dan ik. Dit principe staat al in alle duidelijkheid in de richtlijn inzake menselijk weefsel en cellen. We moeten ons houden aan de Europese principes inzake de anonimiteit van de donoren en de ontvangers, en het altruïsme van de donoren. Dat geldt ook in dit verband, dat is glashelder!
Er is ook gezegd dat het voorstel van de Commissie niet eenduidig is, dat het eigenlijk niet waterdicht regelt wat er in de lidstaten verboden is en blijft. De vertegenwoordiger van het voorzitterschap heeft dit al ontkracht. Ik ben het helemaal met hem eens. In het compromispakket is al rekening gehouden met de bezwaren van de juridische dienst van het Europees Parlement. Ik heb al gezegd dat de Commissie achter dit compromispakket staat, en ik herhaal graag wat staatsecretaris Schröder heeft gezegd: de juridische dienst van het Europees Parlement heeft met nadruk verklaard dat deze veranderingen het probleem volledig oplossen.
Wie zegt dat artikel 95 – dat is dus het artikel over de interne markt – geen garanties biedt dat producten die een lidstaat niet wil toelaten ook echt niet worden toegelaten, die geeft geen correcte interpretatie van het Verdrag. Dat zou ik graag in alle duidelijkheid willen zeggen. De regels voor de interne markt zijn in dit opzicht glashelder. Iedere lidstaat heeft altijd het recht om een bepaald product tot de eigen markt niet toe te laten wanneer hij daarvoor ethische redenen heeft, of vanwege overwegingen van de openbare moraal. Het staat als een paal boven water: we hebben een solide jurisprudentie, solide ervaringen en ook een solide rechtsbasis in het EU-Verdrag. Daarover hoeft u zich echt geen zorgen te maken!
Mijn laatste opmerking: er is gezegd dat het technische pakket niet afdoende is. Ik moet zeggen dat de Raad en de Commissie werkelijk heel inschikkelijk zijn geweest. We hebben veel gedaan om snel een resultaat te bereiken. We hebben tenslotte vrijwel alle amendementen van het Parlement aanvaard, met name de amendementen waarin wordt voorgesteld om vooral voor het midden- en kleinbedrijf de kosten te verlagen, of uitzonderingen te voorzien op de regel van de gecentraliseerde toelating. Dat is allemaal al geregeld. Wat in dit wetsontwerp staat gaat al verder dan wat we tot nu toe hebben gedaan. Er bestaat al een speciale verordening van de Commissie om de kosten voor de toelatingsprocedure voor KMO’s met soms wel 90 procent te verlagen. Ik geloof dat we ook in dit opzicht alles hebben gedaan wat maar mogelijk was.
Ik doe nogmaals een beroep op u, vindt u niet ook dat het de hoogste tijd is om dit debat af te ronden? We moeten een goede oplossing vinden voor degenen dit onderzoek verrichten omdat ze de mensen willen helpen, en we moeten diegenen helpen die op deze geneesmiddelen aangewezen zijn.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142 van het Reglement)
Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Wij leven tegenwoordig in een wereld van ongelooflijke technische vooruitgang. Ondanks de vooruitgang in de geneeskunde boezemen moderne ziekten echter nog steeds angst in. Geavanceerde behandelingen, met inbegrip van gentherapie, celtherapie en weefselmanipulatie, zijn innovatieve ontwikkelingen en zeer hoopgevend voor patiënten.
Dat geavanceerde medische therapieën een enorm potentieel hebben staat buiten kijf. Zij maken revolutionaire behandeling mogelijk van ernstige ziekten als kanker, parkinson en huidbrandwonden. Daarom ben ik ook verheugd over de verordening van de Europese Commissie, die tot doel heeft de procedures op dit gebied in de EU te harmoniseren en ervoor te zorgen dat patiënten op een veilige manier behandeld worden voor deze ernstige ziekten.
Door het wegwerken van de barrières op de Europese markt en het verstrekken van Europese vergunningen voor deze producten zullen de patiënten gemakkelijker toegang krijgen tot reeds bestaande behandelingen.
Met het oog echter op de eerbiediging van de aan de interne markt ten grondslag liggende beginselen, op een goede werking van deze markt en op het verzekeren van de rechtsgrondslagen is het noodzakelijk deze verordening alleen van toepassing te laten zijn op uit cellen bestaande producten die oncontroversieel zijn en in de nabije toekomst op de markt gebracht kunnen worden.
Daarom zou het onaanvaardbaar zijn indien men het standpunt van de Commissie juridische zaken zou negeren. Deze commissie is in het Europees Parlement bij uitstek verantwoordelijk voor de ethische vraagstukken die verband houden met nieuwe technologieën.
Tot slot wil ik de rapporteur, de heer Mikolášik, van harte gelukwensen en hem bedanken voor zijn principieel standpunt ten aanzien van de ethische vraagstukken en voor zijn persoonlijke integriteit, waarbij hij zich baseert op de Overeenkomst van Oviedo en het Handvest van de grondrechten.
18. Strafrechtelijke maatregelen ter waarborging van de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0073/2007) van Nicola Zingaretti, namens de Commissie juridische zaken, over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen (COM(2006)0168 – C6-0233/2005 – 2005/0127(COD)).
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, intellectuele-eigendomsrechten worden al vaker geschonden, en dat is intussen een groot gevaar voor de economie en de samenleving in Europa.
De sancties variëren van land tot land, en dat gaat niet alleen ten koste van een soepel verloop van de interne markt, maar ook van een efficiënte bestrijding van namaak en piraterij. Het is belangrijk dat de houders van intellectuele-eigendomsrechten overal in de Gemeenschap een gelijkwaardige bescherming genieten.
Dit leidt ook tot problemen in verband met de consumentenbescherming, het gaat om de gezondheid en de veiligheid. Namakers profiteren van het internet, omdat ze vervalste of nagemaakte producten overal ter wereld meteen aan de man kunnen brengen. Deze kwalijke praktijken komen blijkbaar al vaker uit de hoek van de georganiseerde criminaliteit, en ik moet erop wijzen dat het aantal producten dat we van de interne markt moeten halen, in de afgelopen tijd zorgbarend is gestegen. Meestal betreft het namaakartikelen. Daarom is de bestrijding van het namaken van goederen voor de Gemeenschap van het allergrootste belang, en deze stemming in het Europees Parlement is een grote stap in die richting.
De Commissie is blij dat het Europees Parlement achter het algemene principe staat dat aan dit gewijzigde voorstel voor een richtlijn ten gronde ligt, en het ook steunt. Ik zou van deze gelegenheid gebruik willen maken om de rapporteur, de heer Zingaretti, heel hartelijk te bedanken.
Het Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 7 september 2006 al gesteund, daarin wordt bevestigd dat we meteen iets moeten doen tegen nagemaakte geneesmiddelen, en dat we de strafrechtelijke sancties zo snel mogelijk moeten harmoniseren. De Commissie is ook blij dat het slotverslag over deze delicten dezelfde strafmaat voorziet als voor zware misdrijven.
De Commissie is echter niet zo gelukkig met een aantal overwegingen die tijdens de discussie aan de orde zijn gekomen. Er is gezegd dat het Parlement wil dat de richtlijn alleen maar geldt voor onderwerpen waarvoor de Gemeenschap verantwoordelijk is. Ik moet erop wijzen dat dit tot grote problemen zal leiden bij de praktische omzetting van de richtlijn. Bovendien lijkt het erop dat de definitie van het concept “intellectuele eigendom” niet voldoende is, omdat heel wat aspecten nog steeds niet zijn opgehelderd. De definitie van “inbreuk op commerciële schaal” en “opzettelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht" hebben geen eigenlijk nut. Die definities kunnen tot misverstanden leiden, en ten kosten van de rechtszekerheid gaan.
In het belang van de veiligheid van de consument en van het concurrentievermogen van ons bedrijfsleven doe ik een dringend beroep op u om in te stemmen met het voorstel van de Commissie
Nicola Zingaretti (PSE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de commissaris voor hetgeen hij heeft gezegd over dit verslag.
Voor deze belangrijke richtlijn is eindelijk de eindstreep in zicht. Ik zou in de eerste plaats al degenen willen bedanken die de afgelopen maanden hebben deelgenomen aan een debat dat de nodige hartstochten heeft opgewekt, maar dat volgens mij tegelijkertijd erg nuttig was. Op de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de schaduwrapporteurs en naar alle medewerkers. Zonder hen zou het niet mogelijk zijn geweest deze complexe vraagstukken te behandelen.
Er is veel gesproken over deze richtlijn; sommige reacties waren gegrond, terwijl andere de plank missloegen, niet in het minst vanwege de complexe aard van de materie. Het is daarom geloof ik belangrijk duidelijk te maken waar we het hier over hebben. Het is een richtlijn tegen de georganiseerde misdaad, zowel in zijn traditionele vorm als in de vorm die deze bedrijfstak de laatste tijd aanneemt. Het is met andere woorden een richtlijn tegen de schade die de misdaad Europa berokkent door goederen na te maken en inbreuk te maken op intellectuele-eigendomsrechten.
Veel collega’s hebben mij de afgelopen maanden gevraagd waarom we dienen te harmoniseren. Ik heb hun geantwoord dat de georganiseerde criminaliteit al sinds lange tijd een ongeoorloofde activiteit is die op mondiale schaal wordt uitgeoefend, geen grenzen kent en beschikt over geweldig veel middelen. Daarentegen is het recht versnipperd over verschillende rechtsstelsels, die soms met elkaar in tegenspraak verkeren, en daardoor aan slagkracht inboeten. Volgens berekeningen is de hoeveelheid nagemaakte goederen de afgelopen tien jaar met 1 600 procent toegenomen. Ik denk dan ook dat Europa wat moet ondernemen, want we hebben het hier over een enorme markt en over zeer concrete dingen en materialen: speelgoed, kleding, schoeisel, levensmiddelen, cosmetica, chemische stoffen, gastronomische producten met valse oorsprongsbenamingen, brillen, cd’s, dvd’s enzovoort. Kortom, alle artikelen die de Europese burgers dagelijks kopen.
Zoals gezegd richt dit verschijnsel enorm veel schade aan. De Europese nijverheid lijdt er schade door, omdat het namaken van producten alle elementaire regels voor de markt en de concurrentie verandert. Maar ook de werknemers en -neemsters ondervinden er nadeel van, want de producenten van nagemaakte producten hebben volledig lak aan wetten ter bescherming van de werknemers en het planmatig namaken van producten leidt tot recessie en werkloosheid.
Er is opgemerkt dat dit verschijnsel de afgelopen tien jaar in Europa 125 000 extra werklozen heeft gecreëerd. Vanwege de belastingontduiking is dat schadelijk voor de economie, maar ook de consumenten lijden er schade door. In dit Parlement besteden we namelijk vele uren aan het opstellen van verordeningen om de Europese burgers te beschermen, maar als we de namaak van goederen niet doeltreffend bestrijden, hebben we geen enkel middel in handen om die verordeningen te doen naleven.
Het namaken van generieke merkgeneesmiddelen is mijns inziens buitengewoon ernstig. Dergelijke geneesmiddelen worden veelal afgezet in ontwikkelingslanden. Het doet mij dan ook veel genoegen dat de uitvoerend secretaris van de task force namaakbestrijding van de Wereldgezondheidsorganisatie zich positief heeft uitgelaten over het verslag, omdat het specifiek melding maakt van de gezondheidsrisico’s en de namaak van geneesmiddelen als zeer ernstig beoordeelt.
Daarom vind ik dat we verder moeten gaan. De ontwerprichtlijn bevat ook in vergelijking met de tekst van de Commissie belangrijke nieuwe voorstellen en het bereikte compromis is positief. Mijns inziens is het belangrijk dat we meer duidelijkheid hebben geschapen en het toepassingsgebied van de richtlijn hebben versmald, bijvoorbeeld door octrooien uit te sluiten, daar het burgerlijk wetboek het meest geschikte instrument blijft om geschillen daarover op te lossen.
Hoewel dit een zeer omstreden tekst is, meen ik dat we geen pas op de plaats moeten maken en dat we ons niet kunnen onttrekken aan deze concrete argumenten. Door de strijd tegen de misdaad te harmoniseren maken we een sprong voorwaarts bij de totstandbrenging van een echte Europese interne markt. Die markt heeft natuurlijk baat bij regels maar ook bij maatregelen die voorkomen dat de regelgeving nooit wordt nageleefd. Hiermee schragen en versterken wij de Europese identiteit van het politieke Europa en bevorderen we vooral het idee dat Europa nuttig is voor de Europese burgers.
Gesterkt door de brede steun voor de richtlijn in de Commissie juridische zaken gaan wij nu over dit voorstel stemmen. Daarom hoop ik dat ook in de plenaire vergadering een grote meerderheid dit compromis steunt. Op dit moment hopen machtige belangen en lobby’s dat het Europees Parlement niets doet. Dat zou volgens mij schadelijk zijn voor ons imago, maar het Europees Parlement zou ook politieke averij oplopen als het de handen ten hemel zou heffen en zou zeggen dat Europa tegen dit misdrijf niets kan uitrichten. In het verleden liep het Europees Parlement voorop bij het werken aan de interne markt en het politieke Europa. Ik ben ervan overtuigd dat het ook deze keer het geval zal zijn.
David Hammerstein Mintz (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (ES) Er bestaat geen verband tussen de tekst waarover we gaan stemmen, de tekst van de Commissie dus, en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie, en er bestaat ook geen verband tussen deze tekst en de legitieme bestrijding van namaak en piraterij die van invloed is op de gezondheid en veiligheid van de mensen. Daarover zijn wij het allemaal eens.
Met dit gewijzigde voorstel inzake intellectuele-eigendomsrechten wordt echter beoogd de uitwisseling van informatie en cultuur in een crimineel daglicht te stellen. Als het Parlement het gewijzigde voorstel inzake de intellectuele-eigendomsrechten in zijn huidige vorm aanneemt, behandelt het een maffioso op dezelfde manier als een gewone burger. Evenmin wordt de kwestie verduidelijkt van het winstoogmerk of de criminele schaal. Het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt niet gedifferentieerd, alles wordt in de zak van het strafrecht gestopt, terwijl het civielrechtelijke over het algemeen goed functioneert.
Verder wordt er een situatie van ernstige rechtsonzekerheid gecreëerd die leidt tot een hysterische klopjacht die aan alle kanten slachtoffers maakt, burgers afschrikt, en de innovatie van duizenden KMO’s stillegt, die niet bang zouden moeten zijn voor de gevangenis. Het massale protest tegen deze richtlijn is nu al zichtbaar op internet.
Het mag niet zo zijn dat we met ons optreden de stroom van informatie en cultuur afremmen.
Rainer Wieland (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie juridische zaken, waar ik eigenlijk thuis ben, is ten principale bevoegd voor dit verslag en voor intellectuele-eigendomsrechten. Nu ben ik voor dit onderwerp rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, en ik zal de kwestie dus uitsluitend vanuit die invalshoek belichten.
De heer Verheugen heeft gezegd dat we deze wetstekst nodig hebben. Dat klopt! Het is echter niet voldoende wanneer we telkens weer de minimumstraf of de maximumstraf met een half jaar of een jaar verhogen of verlagen. Dat levert uiteindelijk niets op. Ik ben er stellig van overtuigd – en ook de Commissie juridische zaken is uiteindelijk op die lijn terecht gekomen – dat we eerst eens moeten uitgaan van het principe van eenduidigheid. We hebben geprobeerd om ervoor te zorgen dat in deze richtlijn uiteindelijk een catalogus terechtkomt waarin staat op welke gevallen de tekst van toepassing is, los van de vraag of octrooien hier wel of niet onder vallen, dat is tot nader order niet van belang. Op die manier wordt degene die zich aan deze wet moet houden – de burger – niet met een vaag concept geconfronteerd, maar met een catalogus, waarin hij kan opzoeken hoe hij zich strafbaar zou kunnen maken.
Zo komen we bij de definities terecht, en die hebt u met zoveel woorden genoemd, mijnheer de commissaris. Voor het burgerlijk recht beginnen we nu met het verstrekken van een zogenaamde toolbox, een gereedschapskist. Nu is het zover dat we dergelijke definities ook gaan leveren voor het strafrecht. Het levert niets op wanneer we wat prutsen aan de strafmaat, we moeten ook de definities uitwerken. Deze richtlijn is een eerste stap! Daarom begrijp ik de kritiek van bepaalde leden niet helemaal. Het is een eerste stap dat we definiëren wat “op commerciële schaal” betekent, of “opzettelijk”. We mogen ons echter niet beperken tot dit toepassingsgebied, we moeten …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Hans-Peter Mayer, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als schaduwrapporteur voor de Commissie juridische zaken zou ik de heer Zingaretti willen bedanken voor zijn geslaagde verslag, en vooral voor de uitstekende samenwerking.
We willen de burgers van de EU met dit verslag niet in de criminele hoek duwen. We willen de bendes, de georganiseerde misdaad en de professionele vervalsers bestraffen. Ik vind het zelf heel belangrijk dat we deze tekst niet toepassen op particuliere gebruikers, die een product voor persoonlijk gebruik in bezit hebben, zonder winstoogmerk.
Het compromis van de Commissie juridische zaken over de definities is gewoon ook een bruikbare oplossing. Net als mijn collega Wieland ben ik daarom blij dat we nu weten wat inbreuk op commerciële schaal is, of een opzettelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht. Ik ben blij dat er ook een positieve lijst is, en dat die niet geldt voor octrooien.
Ook bij de kwalificatie in artikel 3 van strafbare feiten hebben we een bevredigende oplossing kunnen vinden. Strafbare feiten zijn ten eerste elke op commerciële schaal gepleegde opzettelijke inbreuk, ten tweede de poging tot een dergelijke inbreuk, en ten derde de medeplichtigheid aan en het uitlokken van een strafbaar feit. Het mondelinge amendement over de het uitlokken van een strafbaar feit komt van mij, en daarom zou ik er nogmaals op willen wijzen dat de vertaling niet makkelijk is, en ten dele ook goed fout.
Bij de boetes moeten we vermijden dat de toepassing van het strafrecht van de lidstaten op de rechtspersonen wordt verstoord. De lidstaten moeten zelf beslissen of ze rechtspersonen strafrechtelijke sancties willen opleggen, of alleen maar geldboetes.
De lidstaten kunnen verder gaan dan deze Europese richtlijn, dat is nu al zo, en wij willen dat dit hun verantwoordelijkheid blijft.
Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Zingaretti over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake strafrechtelijke maatregelen voor het waarborgen van de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten is een bijzonder evenwichtig voorstel dat de brede steun heeft gekregen van de Commissie juridische zaken en in zekere mate ook van de overige commissies die zich met dit onderwerp hebben beziggehouden.
Zoals de heer Zingaretti heeft opgemerkt, dient de intellectuele eigendom te worden beschermd, en wat de Commissie juridische zaken met haar amendementen heeft gedaan is dat zij een aantal formuleringen heeft afgezwakt waarop de heer Mayer gewezen heeft, die zojuist gesproken heeft namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten.
Zo heeft het bijvoorbeeld geen zin de strafrechtelijke bescherming uit te breiden naar de octrooien – naar de industriële eigendom – die al beschermd worden met civiele middelen, vanwege de complicaties die dat met zich mee zou brengen.
Evenmin heeft het zin om een hele reeks activiteiten in de criminele sfeer te trekken – van critici, verslaggevers, intellectuelen of professoren, die vanwege een enkel citaat achter de tralies kunnen belanden – noch die van onschuldige gebruikers van de media waartoe wij nu toegang hebben dankzij de internettechnologie, en waardoor we door op een bepaald moment een bepaalde toets in te drukken, het risico lopen een strafrechtelijke overtreding te begaan.
Ik denk dat het belangrijk is de strafrechtelijke bescherming van de intellectuele eigendom te versterken, maar dat dient wel te gebeuren met inachtneming van bepaalde principes, zodat die strafrechtelijke bescherming niet verder wordt gevoerd dan strikt noodzakelijk is. Strafrechtelijke bescherming is altijd een bescherming van buitengewone aard, daar het rechtsstelsel immers andere middelen kent om die bescherming te bieden.
Ik denk dat de voorstellen van de heer Zingaretti – het voorstel dat is opgenomen in het verslag van de Commissie juridische zaken en de amendementen die hij tenslotte samen met de heer Mayer heeft ingediend – het mogelijk maken om het toepassingsgebied van die strafrechtelijke bescherming af te bakenen,en daarom zou deze plenaire vergadering haar goedkeuring moeten geven aan dit verslag en de juiste amendementen moeten ondersteunen bij de stemming hierover.
Toine Manders, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, ik wil de heer Zingaretti danken voor zijn samenwerking. We hebben veel tijd doorgebracht om dit onderwerp te bespreken, want het is een gevoelig onderwerp.
Volgens de OECD gaat het, als we het hebben over namaakartikelen wereldwijd, over een bedrag van ongeveer 600 miljard euro per jaar. Vooral criminele organisaties houden zich wereldwijd daarmee bezig. Dat betekent dus ook dat de belastingdiensten van de overheden een forse aderlating moeten doen, als het gaat over belastinginkomsten, want een legitiem bedrijf betaalt belasting, heeft werknemers in dienst en ga zo maar door. Met die belasting doen de overheden een hoop goede zaken. Werkgelegenheid is goed en wij durven blijkbaar onvoldoende in te grijpen om criminele sancties écht door te voeren en de zaken aan te pakken. Het gaat natuurlijk niet alleen om het aanpakken middels criminele sancties, maar ook om een bewustwordingsproces. De douane zou beter en effectiever moeten kunnen controleren, waardoor het in de toekomst onmogelijk wordt dat een zeeschip, zoals in Hamburg, met drie miljoen paar schoenen door de douane heen glipt en niemand heeft het gezien; het gaat hier om allemaal namaakproducten uit China. Ik denk dat we daar iets aan moeten doen.
Aan de andere kant moet het ook zo zijn dat de consument een stuk bewuster is en daarom heb ik een amendement ingediend om opzetheling in te voeren. Dat betekent dat, als een consument opzettelijk te goedkope producten koopt, hij zou moeten weten dat hij een namaakproduct koopt en daarmee onze maatschappij hindert in het functioneren, en ook onze economie.
Het is jammer dat wij de consumenten te veel willen besparen, want het grappige is dat in Frankrijk en Italië de heling van het kopen van namaakproducten wèl strafbaar wordt gesteld; het kopen van namaakproducten is daar wel strafbaar en daar word je gewaarschuwd door heel grote plakkaten. Helaas hebben wij dat niet aangedurfd. Ik vind het ook jammer dat wat dat betreft de intellectuele eigendom in Europa nog steeds onvoldoende wordt beschermd, dat er sprake is van een onvoldoende bewustwordingsproces, want we zullen zó de Lissabon-doelstellingen om de meest concurrerende op kennis gebaseerde economie ter wereld te worden nooit halen; ik hoop dat we doorgaan met zowel het ondersteunen van de douane, als het verbeteren van de wetgeving; ik denk dan ook aan identieke definities op wereldwijde basis.
Als dat gebeurt, Voorzitter, ben ik tevreden. Als dat niet gebeurt, dan zonderen wij ons als Europa af en dat is niet goed voor onze economie en voor onze werkgelegenheid.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is waar, de massale invoer van nagemaakte producten berokkent het Europese bedrijfsleven, en vooral de producenten van hoogwaardige producten, heel wat schade. Ja, ik ben er voor dat we daar iets tegen doen. We moeten er vooral voor zorgen dat we de grote criminele organisaties, die al zijn genoemd, met het Europese recht beter kunnen aanpakken en bestraffen. Daarover zijn we het allemaal wel met elkaar eens. Er bestaan echter verschillende opvattingen over hoe dat moet gebeuren.
Ik zou de heer Zingaretti heel hartelijk willen bedanken. Hij heeft werkelijk alles in het werk gesteld om een akkoord te bereiken. We moeten deze kwestie allemaal echter heel nauwkeurig aanpakken, ook al omdat we ons juridisch gezien op tamelijk glad ijs wagen. Er is een bepaling inzake de milieubescherming uit het strafrecht gebruikt om dit resultaat te bereiken, maar dat betekent ook dat we verplicht zijn om heel voorzichtig en precies te werk te gaan. Met het Europese recht moeten we regelen wat de lidstaten alleen niet kunnen regelen, vooral als het gaat om het strafrecht, en in dit geval gaat het om het aanpakken van de grote criminele organisaties. We moeten het toepassingsgebied van deze regeling echter heel nauwkeurig definiëren.
Wanneer we dat open laten, wat sommigen willen, of wanneer we de consumenten hier ook onder willen laten vallen, dan schieten we met een kanon op een mug. Dan raken we de grote organisaties, die het Europese bedrijfsleven zoveel schade berokkenen, niet echt. Wanneer we geen nauwkeurige definitie hebben is het namelijk denkbaar dat we strafrechtelijke sancties opleggen aan de kleine bedrijven, die vaak niet weten wiens producten ze verkopen, of waar die producten vandaan komen.
Daarmee pakken we vooral jongeren. De meeste jongeren in Europa weten niet wat je op internet mag downloaden, en wat niet. We willen de uiteindelijke gebruikers zeker niet criminaliseren. We willen het Europese recht hoofdzakelijk gebruiken in gevallen waar dat zinvol is. De rest is al geregeld door het nationale recht.
De heer Manders wil de consument voorlichten, maar ik zou hem toch één ding willen zeggen: een consument die voor tien euro een tas van Gucci koopt weet misschien nog wat hij doet, maar voor veel andere producten ligt dat anders. Het lijkt me verkeerd om het zware instrument van het Europese recht te gebruiken voor gevallen waarin dat niet zinvol is. We moeten het toepassingsgebied met name in de commerciële sector …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Umberto Guidoni, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil op de eerste plaats de rapporteur, de heer Zingaretti, danken voor zijn samenwerking en voor het feit dat hij in ieder geval een zekere poging tot bemiddeling heeft gedaan bij deze richtlijn, die strafrechtelijke maatregelen voorschrijft in geval van namaak zonder dat er een referentiekader is met regels voor de definitie van namaak. De ontwerprichtlijn scheert zelfs inbreuken op merken, octrooien en auteursrechten over één kam.
Het verwarren van bestrijding en namaak met inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten houdt het risico in de strijd tegen de criminele namaak van producten minder efficiënt te maken. Het zou daarentegen nuttiger geweest zijn de toepassing van de richtlijn louter te beperken tot inbreuken op auteursrechten bij de namaak van commerciële multimediaproducten. Dat is het terrein waarop de georganiseerde misdaad zich beweegt.
Daarentegen kan de oneigenlijke verbreding naar de auteursrechten serieuze risico’s inhouden voor de persoonlijke levenssfeer van de consument. Bovendien ziet de richtlijn bij auteursrechten af van het begrip op commerciële schaal, waardoor het particulier gebruik zonder winstoogmerk door degenen die via peer-to-peer en streaming video’s en andere producten van het internet downloaden, strafrechtelijk vervolgd kan worden.
De richtlijn schrijft de lidstaten voor ook strafrechtelijk op te treden als er geen aangifte is gedaan door de belanghebbende en geeft particulieren een directe rol bij het onderzoek, die verder gaat dan technische bijstand aan de autoriteiten en uiteindelijk een sturend karakter verkrijgt. Tot slot zijn economische en sociale analyses in de richtlijn afwezig. Zwaardere sancties hebben in Italië op dit vlak geen enkel effect gesorteerd. Daarom stelt onze fractie voor de richtlijn te verwerpen.
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek mij uit tegen de bemoeienis van de EU met het strafrecht van lidstaten, die zelfs zo ver gaat dat de Unie nieuwe delicten wil formuleren en de hoogte van de straffen wil bepalen die in het Verenigd Koninkrijk en andere staten zouden moeten worden opgelegd. Het schandalige besluit van het Hof van Justitie van september 2005 maakt deze onduldbare schending van de nationale soevereiniteit mogelijk. We zien nu dan ook dat de Commissie op buitensporige wijze zijn machtsbereik aan het uitbreiden is.
Deze richtlijn is met name vanuit het gezichtspunt van het Verenigd Koninkrijk ongewenst, omdat schending van het patentrecht voor het eerst zou worden beschouwd als een delict dat bestraft kan worden met een gevangenisstraf van vier jaar of langer, niet omdat de gekozen leden van het Lagerhuis dit noodzakelijk of verstandig achten, maar omdat de niet-gekozen leden van de Commissie dit dicteren. Ik maak hiertegen bezwaar, ik keer mij tegen deze onduldbare bemoeizucht van de EU en verwerp daarom de richtlijn.
Jacques Toubon (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij willen allemaal dat er effectief tegen namaak wordt opgetreden, omdat namaak economisch, maatschappelijk en cultureel ontoelaatbaar is. De heer Zingaretti heeft zich veel inspanningen getroost om tot dit compromisvoorstel te komen.
In dit debat verbaast het mij echter dat er bij sommige collega’s sprake is van grote verwarring. Ik doel op degenen die de consument verdedigen en de rechten van makers en vertolkers van ondergeschikt belang achten, en op degenen die de bevoegdheid van de Gemeenschap veilig willen stellen en tegelijkertijd de soevereiniteit van de nationale rechterlijke instanties willen waarborgen. Volgens mij liggen hier grote problemen die verder moeten worden uitgediept.
Op één punt is mijn visie helder: het betreft de culturele impact van deze tekst. Ik wil graag iets zeggen over de amendementen die de Commissie juridische zaken op de artikelen 2 en 3 heeft aangebracht. Daarin worden definities van de intellectuele-eigendomsrechten voorgesteld. Dat is niet het doel van de richtlijn. In deze amendementen wordt de reikwijdte van de begrippen “opzettelijke inbreuk” en “inbreuk op commerciële schaal” beperkt. Dat strookt niet met de interpretatievrijheid van de nationale rechterlijke instanties en heeft vooral tot gevolg dat het rechtstreeks uitwisselen van bestanden niet strafbaar wordt gesteld.
Het gevolg is dat deze amendementen in strijd zijn met de Europese wetgeving, vooral de richtlijn van 2001 over het auteursrecht, en dat zij een aanzienlijk risico vormen voor het scheppingsproces en de culturele diversiteit. Gedrag dat in tegenspraak is met de rechten van auteurs en vertolkers wordt in nationale wetten verboden en die wetten komen door de bepalingen van deze amendementen op losse schroeven te staan.
Daarom steun ik de formulering van het oorspronkelijke Commissievoorstel en in ons debat in ieder geval amendement 30 van mevrouw Sharon Bowles. Het gaat hier om een zeer ernstige zaak: de culturele verscheidenheid staat op het spel.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de richtlijn inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen symboliseert een ommekeer in de mening die de Commissie tot dusver inzake strafrecht huldigde.
Het voorgestelde document weerspiegelt de interpretatie van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 12 september 2005, dat door de Europese Commissie werd aangenomen, en dat het mogelijk maakt om op Gemeenschapsniveau strafrechtelijke maatregelen te nemen, wanneer dat noodzakelijk blijkt voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de communautaire bepalingen. Met het oog op het wereldwijd toenemende probleem van schendingen van de intellectuele-eigendomsrechten, lijkt de door de Commissie voorgestelde benadering niet alleen gepast, maar ook hoognodig. Het bbp van de Europese Unie verliest door namaakartikelen elk jaar ongeveer 8 miljard euro. Europese bedrijven lopen jaarlijks om dezelfde reden tussen 45 en 65 miljard euro mis. Het probleem doet zich op zo’n grote schaal voor dat naar schatting ongeveer 40 procent van alle computersoftware in de wereld uit illegale bronnen afkomstig is, evenals 36 procent van alle muziekcassettes en cd’s.
In dit licht zouden we ons moeten verheugen over het feit dat de maximumstraf voor ernstige strafbare feiten, die in het kader van criminele organisaties worden gepleegd, tot 300 000 euro en/of vier jaar gevangenisstraf kan oplopen. Daarbij dient echter onderstreept te worden dat, overeenkomstig het voorstel van het Parlement, dergelijke strafrechtelijke maatregelen enkel van toepassing zullen zijn op individuen en entiteiten die de wet doelbewust voor commerciële doeleinden overtreden. Van cruciaal belang is de uitzondering die stelt dat de richtlijn niet geldt voor schendingen van de bovengenoemde intellectuele-eigendomsrechten door particuliere gebruikers die niet uit zijn op commercieel voordeel. Daarenboven lijkt het gerechtvaardigd om octrooirechten uit te sluiten van de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn. Op die manier kan worden vermeden dat de inhoud van toekomstige voorschriften inzake octrooien in een bepaalde richting wordt geduwd. Bovendien wordt zo het toepassingsgebied van de richtlijn beperkt tot de intellectuele-eigendomsrechten.
Ten slotte wil ik de rapporteur, de heer Zingaretti, van harte bedanken voor dit zeer grondig voorbereide document.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Sharon Bowles (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp wat het doel van deze richtlijn is en welk signaal u aan andere landen wilt geven. Maar door de strafbaarheid verder uit te breiden dan in de TRIP's-overeenkomst is vastgelegd, een uitbreiding die meer omvat dan namaak en piraterij, gaat u, althans in dit stadium, een stap te ver en neemt u een standpunt in dat geen enkele spreker heeft verdedigd.
Veel collega’s achten de schending van een als ongeldig beoordeeld octrooi een gewone commerciële activiteit. Dit beperkt zich echter niet tot octrooien, het strekt zich ook uit tot ontwerpen en handelsmerken. Ik zeg dit als iemand die ruim 25 jaar lang als jurist heeft gewerkt op het gebied van het octrooi- en merkenrecht alvorens lid van dit Parlement te worden.
In een aantal amendementen wordt getracht dit probleem te verhelpen. In mijn eigen amendement 31 beperk ik de reikwijdte tot de criteria zoals genoemd in de TRIP's-overeenkomst – namaak en piraterij – of tot die delicten waarbij sprake is van georganiseerde misdaad of waarbij de volksgezondheid en de veiligheid in het geding zijn. In amendement 33 wordt ingegaan op als ongeldig beoordeelde octrooien. Ik kan de heer Toubon zeggen dat er afzonderlijk gestemd zal worden over de individuele gedeelten van amendement 30, dat een ander doel dient dan misschien op het eerste gezicht lijkt.
Tegen de Commissie zeg ik dat deze zaak te belangrijk is om fouten te maken en te belangrijk om er vage compromissen over te sluiten. Daarom kan ik niet voor het voorstel stemmen zonder de restricties die ik heb genoemd.
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, er is een parallel voorstel betreffende ernstige milieumisdrijven, duidelijk gedefinieerde misdrijven, die tot ernstig lichamelijk letsel en de dood leiden. Ondanks het duidelijke doel is het voorstel controversieel, omdat de EU het terrein van het strafrecht betreedt. Hier ligt een wetgevingsvoorstel dat ten doel heeft om commerciële belangen te beschermen zonder gevaar voor de consumenten en het milieu. Desondanks is deze definitie veel breder en leidt ze tot rechtsonzekerheid. In zijn huidige vorm gaat het voorstel niet over het bestrijden van de georganiseerde misdaad. Integendeel, deze wet is zelf georganiseerde misdaad. Het is een misdaad tegen de menselijke vrijheden en rechten en een aanval op natuurlijke communicatie tussen consumenten en ondernemingen.
Neem het geval-Betamax. Mp3-spelers kunnen tegenwoordig worden gebruikt voor kopiëren. Moet men dan bewijzen dat die niet crimineel gebruikt kunnen worden voordat men ze verkoopt? En als men ze verkoopt, zullen de consumenten dan worden getroffen door technische restricties en problemen als ze hun zelfgekochte producten, muziek en films willen gebruiken? Het voorstel is een absurde aanval op de consumentenrechten, en dient in zijn geheel te worden verworpen.
Daniel Strož (GUE/NGL). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega’s. Ik ben een van die afgevaardigden die eenvoudigweg níet achter de inhoud van het verslag over het voorstel voor een richtlijn inzake strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen kunnen staan.
Ikzelf heb daar drie zeer gegronde redenen voor. En wel ten eerste het feit dat de rechtsgrond voor deze richtlijn alles behalve eenduidig is. Het ontbreekt hier – en dat is toch wel algemeen bekend – aan het standpunt van het Hof van Justitie waarmee naar verwachting meer duidelijkheid zal worden verschaft over het vonnis van het Hof van 13 september.
Een volgend groot bezwaar betreft het feit dat er in de definitie van intellectuele eigendom ten behoeve van de richtlijn die in het verslag wordt gebezigd, geen plaats is ingeruimd voor octrooien en gebruiksmodellen, en dat terwijl deze een onlosmakelijk onderdeel vormen van het fenomeen intellectuele eigendom. Zonder deze twee elementen in de richtlijn zal de hoognodige systematische benadering van deze problematiek nooit van de grond kunnen komen.
Mijn derde beweegreden om tegen te stemmen hangt nauw samen met de voorgaande. Het was toch juist de bedoeling om de richtlijn met betrekking tot de strafrechtelijke aspecten vorm te geven als een aanvulling op de reeds bestaande Richtlijn 2004/48/EG inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, waarmee nu al de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke aspecten worden bestreken? En deze richtlijn heeft toch juist betrekking op het allesomvattende geheel aan intellectuele-eigendomsrechten, dus met inbegrip van octrooien en gebruiksmodellen? We kunnen slechts gissen naar de beweegredenen achter het voorstel om de technische oplossingen uit de strafrechtelijke bescherming te weren. Ik vrees echter dat de nodige druk van de kant van invloedrijke belangengroepen hier debet aan is. Dank u wel voor uw aandacht.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling tot wat sommige afgevaardigden in dit Huis beweren, is de voorgestelde richtlijn tot stand gekomen om het hoofd te kunnen bieden aan de wijdverbreide diefstal van intellectuele eigendom. We weten allemaal erg goed dat de huidige communautaire wetgeving niet voorziet in een gemeenschappelijk strafbeleid om piraterij en namaakartikelen te bestrijden. Daarenboven zijn er, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, belangrijke verschillen tussen de systemen die door de afzonderlijke lidstaten worden toegepast. Het spreekt vanzelf dat dit de doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom bemoeilijkt, wat op zijn beurt een directe negatieve invloed heeft op de waarde van de investeringen in innovatie.
Ik ben er rotsvast van overtuigd dat het van fundamenteel belang is om deze praktijken op communautair niveau te bestrijden. Als we daarenboven in aanmerking nemen dat het namaken van volledig nieuwe producten, zoals geneesmiddelen of speelgoed, ook een gevaar kan betekenen voor leven en gezondheid, wordt het probleem nog veel ernstiger. Het spreekt voor zich dat het namaken van om het even welk product gepaard gaat met het produceren van verpakkingen en het in dienst nemen van personeel als grafici en verdelers. Er komt veel meer bij kijken dan één enkele persoon kan afhandelen. Dit is het werk van goed georganiseerde misdaadbendes. Het zijn juist de activiteiten van dit soort groeperingen die de richtlijn onderuit wil halen.
Naar mijn mening zijn de in de ontwerprichtlijn voorgestelde maatregelen nuttig. Elke inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten is een misdaad die bestraft moet worden. Er is uiteraard ruimte om te debatteren over de grenzen van de verantwoordelijkheid en vooral over wie verantwoordelijk moet worden gesteld. Zij die namaakartikelen produceren en ze op de markt brengen, moeten in elk geval gestraft worden. Het zou daarentegen onaanvaardbaar zijn om personen te straffen die de producten of diensten gekocht of gebruikt hebben zonder dat ze zich bewust waren van hun illegale oorsprong. Het opzettelijk handelen in het kader van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten wordt in het voorstel van de Commissie niet duidelijk genoeg gedefinieerd. Dat aspect moet verbeterd worden.
Kortom, de goedkeuring van de tekst van deze richtlijn is van cruciaal belang. We kunnen alleen maar betreuren dat we vandaag niet in staat zijn om nog een belangrijke stap verder te gaan. Het is nochtans mogelijk om de soorten misdaden te identificeren, die in de huidige geglobaliseerde wereld bijzonder moeilijk op een efficiënte manier te bestrijden zijn, zeker op basis van een heleboel verschillende rechtssystemen. Ik ben van mening dat een grotere harmonisatie van het strafrecht in de Europese Unie ons een heel eind op weg zou helpen om deze effectiviteit te verbeteren. Het debat van vandaag bevestigt overigens die stelling.
Edith Mastenbroek (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is 2007, dus u mag mij aanspreken als ‘mejuffrouw’!
Ik wil ook mijn collega de heer Zingaretti feliciteren, hoewel hij weet dat wij het erover eens zijn dat we het over deze zaak oneens zijn. De wettelijke grondslag van het voorstel is door het Hof van Justitie gelegd. De Commissie acht de uitspraak van het Hof ook toepasbaar op delicten die niet tot de zaak in kwestie behoren en beschouwt de uitspraak als een wettelijke grondslag voor het harmoniseren van bepaalde strafrechtelijke sancties bij maatregelen die gericht zijn op het beschermen van de interne markt.
Als ik overweeg om tegen deze richtlijn als geheel te stemmen, doe ik dat niet omdat ik niet geloof in het uitbreiden van de machtsmiddelen van de EU met strafrechtelijke sancties. Daar geloof ik namelijk wel in. Ik heb echter ernstige twijfels over het proces dat tot deze machtstoename leidt, aangezien een wettelijke grondslag niet hetzelfde is als een politiek mandaat. Fundamentele stappen zoals deze vragen om een grondig politiek debat en een duidelijke keuze over de zaak in kwestie. In plaats daarvan is de grote sprong voorwaarts die we gaan doen het nevenproduct van één enkele beleidsmaatregel op een zeer gespecialiseerd en beperkt terrein. Dat lijkt me niet de beste manier om de integratie te bevorderen. Bovendien is het weer koren op de molen van al die mensen die de Europese Unie als een organisatie zien die vooral de belangen van de grote bedrijven dient, wat niet het geval is.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (ES) Commissaris, het strafrecht is geen spelletje. De Europese Unie kan nu een nieuwe bevoegdheid uitoefenen – en het is goed dat zij die uitoefent – die haar is toegekend door het Hof van Justitie: het op zich nemen van de strafrechtelijke dimensie van bevoegdheden die zij mag uitoefenen. Ik denk dat dit bijzonder zinvol is en dat we dit allemaal moeten ondersteunen.
Het moet echter wel op behoedzame, verstandige en juridisch bekwame wijze gedaan worden. Aan deze drie vereisten voldoet de onderhavige tekst in geen opzicht: het ontbreekt hem aan behoedzaamheid, wijsheid en juridische kwaliteiten. Ik zeg dat met alle respect voor degenen die hebben meegewerkt aan het opstellen van de tekst.
In het onderhavige verslag is hiervan weinig te vinden. De werkingssfeer is buitensporig. Op zo’n essentieel terrein als het strafrecht is de werkingssfeer volkomen verwarrend. Er worden begrippen gebruikt van werkingssferen die niet eens geharmoniseerd zijn in de Europese Unie.
Bestrijding van piraterij, ja, natuurlijk, ook langs strafrechtelijke weg; daarmee gaan wij akkoord: bestrijding van piraterij op strafrechtelijk gebied. Maar dat uitbreiden tot kwesties die in de lidstaten altijd met civiele middelen bestreden zijn, dat heeft geen zin, en nog minder als de begrippen niet geharmoniseerd zijn en de termen niet hetzelfde betekenen, zelfs niet op het gebied van de piraterij. Het is volstrekt zinloos te verkondigen dat de misdadiger de burger is ook al is hij anders dan voor handelsdoeleinden actief en ook al zijn zijn activiteiten niet op een schaal te vinden.
We moeten hierop doorgaan, anders hebben we enkel veel geschreeuw en weinig wol, mijnheer de commissaris.
Maria Badia i Cutchet (PSE). – (ES) Na een lange weg zal het Europees Parlement eindelijk zijn standpunt geven inzake het nemen van strafrechtelijke maatregelen om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen, maatregelen die volgens mij absoluut noodzakelijk zijn.
Ik wil een aantal opmerkingen maken vanuit cultureel oogpunt.
Om de ontwikkeling van kennis in het algemeen en van de cultuur in het bijzonder te bevorderen, moeten we de dubbele economische en culturele waarde van de scheppende kracht erkennen als motor achter de ontwikkeling van de kunsten en de wetenschap, de culturele diversiteit en het onderzoek.
In dit tijdperk van digitalisering en toenemende liberalisering van de handel – ook van cultuurgoederen en culturele diensten – is het verder belangrijk dat er een goed en redelijk evenwicht wordt bereikt tussen de eigenaren van auteursrechten en de gebruikers of consumenten, teneinde deze vooruitgang van kennis en cultuur op doeltreffende wijze toegankelijk te maken, waarbij tegelijkertijd piraterij en vervalsingen moeten worden bestreden in een context van een groeiende communautaire harmonisering.
In dit verband wil ik de rapporteur gelukwensen met zijn werk, met name met het compromis dat bereikt is om schendingen voor persoonlijk gebruik zonder winstoogmerk uit te sluiten van de werkingssfeer van de richtlijn, daar zij niet eenzelfde behandeling verdienen als de weloverwogen inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht op commerciële schaal, waarop de betreffende straf naar mijn idee wel van toepassing dient te zijn.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou u willen bedanken voor dit debat en voor uw waardevolle en belangrijke opmerkingen en voorstellen. Ik zou in willen gaan op een aantal punten die tijdens het debat aan de orde zijn gekomen.
De richtlijn zal alleen maar gelden voor zaken die vallen onder de bevoegdheid van de Gemeenschap. Dat is volgens de Commissie een heel belangrijk punt, op die manier kunnen alle gevallen worden geregeld, ofwel door het gemeenschapsrecht, of door het nationale recht. Als we dat anders zouden doen zouden er grote problemen kunnen ontstaan bij de omzetting van de richtlijn. Het gemeenschapsrecht en het nationale recht hebben namelijk heel wat raakvlakken. Dan zou het gevaar bestaan dat de burgers helemaal niet begrijpen welk recht nu eigenlijk van toepassing is, en dat zou ten koste van de rechtszekerheid kunnen gaan.
De Commissie is ook van mening dat alle vormen van intellectuele-eigendomsrechten door het strafrecht moeten worden beschermd. Daarom vinden wij dat ook de octrooien hieronder zouden moeten vallen. We willen echter niet dat dit een politiek struikelblok voor de omzetting van de richtlijn wordt. De Commissie kan aanvaarden dat octrooien niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. We wijzen echter alle amendementen van de hand waarin wordt voorgesteld – zoals in amendement 1 – om de bevoegdheid van de Gemeenschap voor strafrechtelijke maatregelen in verband met octrooien weer ter discussie te stellen.
De Commissie heeft alleen voor de rechtspersoon een definitie voorgesteld, we hebben afgezien van alle andere definities, omdat ze niet nodig zijn, of omdat ze ten koste van de rechtszekerheid zouden kunnen gaan. De Commissie geeft er dus de voorkeur aan om de lidstaten de vrije hand te geven, zodat ze op basis van hun eigen recht en in het licht van de al genomen maatregelen hun keuzes kunnen maken.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Tokia Saïfi (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Gezien het groeiend aantal gevallen van piraterij en namaak moeten we doeltreffend werken aan de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten. Deze bescherming dient gepaard te gaan met sancties, want namaak is uit economisch, maatschappelijk en cultureel oogpunt onaanvaardbaar.
Het voorstel van de Europese Commissie, waarin strafrechtelijke sancties worden opgelegd voor elke op commerciële schaal gepleegde opzettelijke inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, is daarom in lijn met de aanbevelingen voor de toekomst van de textiel- en kledingindustrie na 2005, die in datzelfde jaar zijn goedgekeurd.
De bereidheid die wordt getoond om te strijden voor de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten die garant staan voor het concurrentievermogen van onze economieën en de dynamiek van het bedrijfsleven en die de drijvende kracht van de creatieve wereld vormen, kunnen we alleen maar toejuichen.
Door definities van de intellectuele-eigendomsrechten voor te stellen en een beperkende omschrijving van “commerciële schaal” en “opzettelijke inbreuk” te introduceren, handelt de Commissie juridische zaken evenwel op strafrechtelijk gebied in strijd met het subsidiariteitsbeginsel en tornt zij aan de Europese wetgeving op dit terrein. De versterking van de intellectuele-eigendomsrechten in de Europese Unie moet garanderen dat de nationale rechterlijke instanties hun interpretatievrijheid wat betreft de twee bovengenoemde punten behouden.
Daarom behoren we steun te geven aan de formulering zoals die is voorgesteld door de Europese Commissie.
Katalin Lévai (PSE). – (HU) De bescherming van intellectuele-eigendomsrechten is een uitermate belangrijk doel, met name omdat 5 à 7 procent van het Europese bbp uit deze sector komt.
Namaak, piraterij en schendingen van de intellectuele-eigendomsrechten in het algemeen maken deel uit van een verschijnsel dat steeds omvangrijker wordt, een internationale dimensie begint te krijgen en een ernstige bedreiging vormt voor de landen en de nationale economieën. Door de verschillen in het strafrecht van de landen wordt de strijd tegen namaak en piraterij alleen maar moeilijker. Afgezien van de economische en sociale gevolgen veroorzaken namaak en piraterij ook problemen in verband met consumentenbescherming, zeer zeker als het gaat om gezondheid en veiligheid.
Door het toenemend gebruik van internet kunnen namaakartikelen onmiddellijk en over de hele wereld worden verspreid. Tot slot wordt de band tussen dit verschijnsel en de georganiseerde misdaad steeds sterker.
De strijd tegen deze schendingen is daarom van cruciaal belang voor de Gemeenschap. Er schijnen dan ook goede redenen te zijn voor een gezamenlijk Europees optreden op het gebied van het strafrecht, zodat degenen die zich schuldig maken aan dergelijke schendingen geen profijt kunnen trekken van de verschillen tussen de nationale rechtstelsels.
Ik ben het er in het algemeen en fundamenteel mee eens dat in de strijd tegen de steeds omvangrijkere en ernstigere schendingen van intellectuele-eigendomsrechten gebruik wordt gemaakt van strafrechtelijke instrumenten.
Ik ben het er ook mee eens dat een mogelijke harmonisatie van deze strafrechtelijke instrumenten, die alleen in laatste instantie mogen worden ingezet, een buitengewoon belangrijke toepassing is van het subsidiariteitsbeginsel.
Het is voor mij echter ook uitermate belangrijk dat de harmonisatie op communautair vlak van de strafrechtelijke maatregelen die in allerlaatste instantie toegepast mogen worden, onderbouwd wordt door grondige impactstudies van de Commissie.
19. Gevolgen van de toekomstige uitbreidingen voor de effectiviteit van het cohesiebeleid (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0087/2007) van Markus Pieper, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de gevolgen van de toekomstige uitbreidingen voor de effectiviteit van het cohesiebeleid (2006/2107(INI)).
Markus Pieper (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, het structuurbeleid is het beste bewijs dat de Europese solidariteit bestaat. Sinds de hervorming van het landbouwbeleid is het cohesiebeleid echter ook de grootste post op de begroting. Dat betekent dat heel Europa het structuurbeleid en het regionaal beleid om inhoudelijke en financiële redenen op de voet volgt.
We hebben hiervoor regels vastgelegd, die tot nu toe functioneren. De uitbreiding van de Unie naar het zuiden en de economische ontwikkeling van Ierland zijn grote successen van het regionaal beleid. We willen meer van dergelijke successen boeken, maar de uitdagingen worden almaar groter. De mondialisering versterkt de regionale verschillen juist, en de demografische ontwikkelingen hebben negatieve gevolgen voor de leeftijdsopbouw. De overheidsbegrotingen staan op springen, en dat is in West-Europa nu heel anders dan twintig jaar geleden. De situatie op de westelijke Balkan, en vooral in Turkije, brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Nog nooit is zo’n groot land met een zo beperkte economische ontwikkeling en zulke ernstige binnenlandse verschillen opgenomen in de Europese Unie.
Dat is dus een grote uitdaging, ook voor het structuurbeleid. Tegelijkertijd hebben we meer geld nodig voor de nieuwe leden. In dat verband hoef ik maar één getal te noemen: wanneer we alle kosten van de toetreding van Roemenië en Bulgarije voor het structuurbeleid bij elkaar optellen, en wanneer we ervan uitgaan dat de landen die pretoetredingssteun ontvangen – dat zijn dus de landen op de westelijke Balkan, Turkije en Kroatië – al lid van de Gemeenschap zouden zijn, dan zou het structuurbeleid volgens de huidige regels en in de huidige periode 150 miljard euro meer kosten. Niet minder dan 63 procent van dat bedrag zou naar Turkije gaan. Dat is een onvoorstelbaar bedrag! Natuurlijk zullen die landen niet allemaal tegelijk toetreden tot de EU, dat weten we best. Ze hebben er echter belang bij om zo snel mogelijk lid van de Europese Gemeenschap te worden. Daarom moeten we nu nadenken over de mogelijke gevolgen van de toetreding van deze landen.
Ik geef eerlijk toe dat de Commissie me teleurgesteld heeft. Ze is van mening dat dit onderwerp nog niet aan de orde is, en dat over financiële hoofdstukken pas later wordt onderhandeld. Natuurlijk is dit onderwerp nu al aan de orde! Het is toch ondenkbaar dat we vrolijk onderhandelen over een toetreding, en pas aan het einde merken dat we ons een uitbreiding van de EU volgens het klassieke schema misschien helemaal niet meer kunnen veroorloven?
Daarom is dit verslag ook bedoeld om ons wakker te schudden. Met het oog op het regionaal beleid kunnen we het Europese uitbreidingsbeleid niet baseren op het principe: ga zo door! Wij eisen informatie over wat ons te wachten staat op het gebied van het structuurbeleid. We eisen eindelijk voorstellen van de Commissie op basis van haar visie op de gevolgen van de uitbreidingsstrategie voor het regionaal beleid. Bovendien eisen wij dat het Parlement op voet van gelijkheid wordt betrokken bij de inhoudelijke uitwerking van de pretoetredingssteun. Uiteindelijk zal de Europese bevolking alleen een transparante uitbreidingsstrategie aanvaarden, waarbij de gekozen volksvertegenwoordigers betrokken zijn.
Het Parlement heeft op drie vlakken voorbereidend werk verricht. Ten eerste zijn we het er in grote lijnen over eens geworden dat we een aantal belangrijke basisprincipes van de Europese solidariteit moeten handhaven. Dat betekent dat we voor de structuurfondsen voldoende middelen ter beschikking moeten stellen. Bovendien moeten we vermijden dat we verdere uitbreidingen financieren door te bepalen dat bepaalde regio’s niet meer in aanmerking komen voor subsidies, terwijl hun economische situatie niet beter is geworden.
Ten tweede kunnen we de Europese regio’s met het structuurbeleid alleen maar een perspectief op compensatie en groei blijven bieden wanneer we dit beleid in andere opzichten consequent hervormen. We eisen bijvoorbeeld dat de regio’s en de lidstaten meer eigen verantwoordelijkheid op zich nemen, bijvoorbeeld door meer kredietfinancieringen te verlenen, door te toetsen of het geld wel moet worden gegeven aan regio’s die al heel lang geld krijgen, door nog eens te overwegen of bedrijfssubsidies wel gerechtvaardigd zijn, en ook door Europese subsidies te koppelen aan een gezond nationaal economisch beleid.
De Commissie regionale ontwikkeling stelt dus een aantal punten voor die inhouden dat veel Europese regio’s zich nog eens goed moeten bezinnen op hun beleid, en dat zal niet altijd makkelijk zijn. We vergen van de bestaande Gemeenschap pijnlijke hervormingen in het cohesiebeleid, maar we moeten ook nadenken over een andere uitbreidingsstrategie. We willen en kunnen de landen die pretoetredingssteun ontvangen het vooruitzicht bieden op de voordelen van het regionaal beleid.
De amendementen die de Commissie regionale ontwikkeling op mijn verslag heeft ingediend hebben echter heel duidelijk gemaakt dat Turkije werkelijk een bijzonder geval is. Daarom stellen we voor dergelijke grote uitdagingen een getrapt model in het regionaal beleid voor, waardoor ook voor Turkije een toenadering tot de Europese cohesie mogelijk wordt. We mogen het geld niet met gulle hand onder de armen verdelen, we moeten met het getrapte model allereerst gericht de groei bevorderen, door geld te geven aan bepaalde regio’s en bedrijfstakken met groeipotentieel. We moeten het regionale beleid ook koppelen aan de overdracht van bepaalde waarden, zoals gelijke rechten.
Dit getrapte concept kan worden aangepast aan de politieke vooruitgang die in de kandidaat-lidstaten wordt geboekt. Dat betekent dat we dus geen barrières opstellen die Turkije niet zelf uit de weg kan ruimen. Dit concept is echter geen straat met eenrichtingsverkeer, het gebruik van het regionaal beleid leidt niet automatisch tot de toetreding. Ik weet dat bepaalde Europese partijen kritiek hebben op dit concept van een getrapte toenadering, zonder dat het resultaat al bekend is. Ik ben er echter heilig van overtuigd dat dit de enige manier is om Turkije aan Europa te binden. Daarom is dat geen speciale weg, maar de enige begaanbare weg, in ieder geval met het oog op het regionaal beleid.
Tot slot zou ik de collega’s willen bedanken voor hun bijdragen aan dit verslag in de vorm van de vele amendementen. Ik zou de wetenschappelijke dienst van het Parlement willen bedanken, die ons heel competent en betrouwbaar heeft ondersteund met allerlei berekeningen. We verwachten van de Commissie dat ook zij zich bezig zal houden met onderwerpen als de gevolgen voor het regionaal beleid van de verhoging van de efficiëntie en de uitbreiding. We zijn benieuwd wat er in het vierde cohesieverslag zal staan, en in de evaluatie van de gevolgen van de herziening van de begroting voor het structuurbeleid.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, dit is een zeer belangrijk verslag en in de drie minuten dat ik het kan toelichten, wil ik graag vijf dingen zeggen.
In de eerste plaats ben ik het met u eens dat het cohesiebeleid zeer belangrijk is en tot resultaten moet leiden: door ongelijkheden tegen te gaan met behulp van investeringen die de economische groei bevorderen, door bij te dragen aan de sociale, economische en territoriale cohesie van Europa en door het bestuur van overheden, met name op subnationaal niveau, te verbeteren. Het vierde cohesieverslag, dat eind mei uitkomt, bevat een analyse van de situatie en van de economische, sociale en territoriale tendensen op het gebied van cohesie in de Unie, alsmede de bijdrage die het Europese cohesiebeleid, nationale beleidsmaatregelen en andere communautaire beleidsmaatregelen aan de cohesie van de Unie leveren. Met dit als uitgangspunt worden in het verslag enkele eerste ideeën naar voren gebracht over de toekomstige vorm van het Europese cohesiebeleid en zal het daarom hopelijk ook bijdragen aan de algemene evaluatie, zonder dat er al een oordeel wordt geveld over bepaalde opties. Het vijfde cohesieverslag, dat in 2010 moet verschijnen, bevat de begrotingsevaluatie en vermoedelijk het gedetailleerde voorstel van de Commissie voor de hervorming van het cohesiebeleid.
In de tweede plaats ben ik het volledig eens met uw standpunten over de nieuwe uitdagingen waar het cohesiebeleid voor staat, zowel op de interne markt als ook door wereldwijde ontwikkelingen. Dat geldt met name voor uw standpunten over de invloed van demografische ontwikkelingen, klimaatverandering en toenemende druk van dynamische concurrenten. Ook vind ik uw vraag over het effect van mogelijke toekomstige uitbreidingen op het cohesiebeleid legitiem. Ik wil echter ook benadrukken dat wij nu juist met het oog op al die uitdagingen het cohesiebeleid voor het tijdvak 2007-2013 hebben hervormd en gemoderniseerd.
In de derde plaats wil ik er in verband met de invloed van de mogelijke toetreding van Kroatië en de westelijke Balkanlanden op wijzen dat het eventuele effect van de toetreding van Kroatië vrij gering wordt geacht, namelijk een afname van 0,5 procent van het BNP per hoofd van de bevolking vergeleken met dat van de EU-27. Pas in een later stadium van de toetredingsonderhandelingen zal de Commissie een raming geven van het budgettaire effect van een mogelijke toetreding van Kroatië. Net als bij voorgaande uitbreidingen beslist de Europese Raad in laatste instantie over financiële toewijzingen.
In de vierde plaats wil ik ten aanzien van Turkije benadrukken dat de onderhandelingen over toetreding binnen het vastgestelde onderhandelingskader een open einde hebben en dat er geen garantie kan worden gegeven over het uiteindelijke resultaat. Aangezien toetreding van Turkije aanzienlijke financiële gevolgen kan hebben, kunnen de financiële aspecten van de toetreding pas worden afgerond na de vaststelling van het financiële kader voor de periode van na 2013, samen met eventuele daaruit voortvloeiende financiële hervormingen. Als er afspraken komen, moet er in elk geval worden gezorgd dat de financiële lasten gelijkelijk over alle lidstaten worden verdeeld. We moeten echter wel beseffen dat de Turkse economie op middellange termijn er heel anders voor kan staan dan nu.
In de vijfde plaats ben ik het eens met uw voorstellen ten aanzien van de financiële toewijzingen, de effectiviteit en een gezond beheer van het cohesiebeleid. Ik vind ook dat voldoende financiële middelen een voorwaarde zijn voor een succesvol beleid. De invloed van het cohesiebeleid gaat veel verder dan de financieringsaspecten en omvat zaken als bestuur, netwerken, optimale werkwijzen en het stimuleren van de groei. De hervorming van het cohesiebeleid is al gericht op versterking van de groeistimulering van het beleid door participatie van particulier kapitaal aan te moedigen en innovatieve financiële instrumenten te gebruiken. Ik ben het echter met u eens dat er meer gedaan moet worden in deze richting en dat we de invloed van het cohesiebeleid op de cohesie van nieuwe groei en het concurrentievermogen moeten vergroten. We beseffen ook dat het belangrijk is om bestuurlijke capaciteit te ontwikkelen, gezonde toezicht- en beheersystemen te implementeren en corruptie te bestrijden teneinde de effectiviteit van het cohesiebeleid te waarborgen.
Ik zal uw debat over het verslag nauwlettend volgen.
Nathalie Griesbeck (ALDE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Begrotingscommissie had tot taak advies uit te brengen en vooral uiteraard over de budgettaire gevolgen van de toekomstige uitbreidingen voor de effectiviteit van het cohesiebeleid. De commissie heeft dit advies unaniem, op één onthouding na, goedgekeurd. In het cohesiebeleid en het integrale structuurbeleid komt bij uitstek de solidariteit van de Europese bevolking tot uitdrukking en daarom moeten we voldoende begrotingsmiddelen beschikbaar stellen om dit verlangen naar intelligente solidariteit vorm te kunnen geven.
In dit verband wil ik wijzen op twee belangrijke gedachten van de Begrotingscommissie. Ten eerste eist de Begrotingscommissie dat de Commissie en de Raad stelselmatig financiële scenario’s voorleggen voordat zij een besluit nemen over het openen van onderhandelingen met een kandidaat-lidstaat, en dat zij gedurende het onderhandelingsproces met een kandidaat-lidstaat gedetailleerde financiële scenario's voorleggen. Ten tweede wil de Begrotingscommissie onderstrepen dat het gezien de huidige staat van het stelsel van eigen middelen van de EU moeilijk zal zijn toekomstige uitbreidingen te financieren zonder dat de effectiviteit van het huidige cohesiebeleid in gevaar komt.
Daarom wil ik de Raad en de Commissie vanavond met klem oproepen om een constante en constructieve dialoog met het Parlement aan te gaan. Ik wijs er nog maar even op dat ons Parlement medeverantwoordelijk is voor de begroting.
Lambert van Nistelrooij, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, dit verslag-Pieper komt op het juiste moment. Aan de ene kant hebben we de verordeningen vastgesteld, algemeen geaccepteerd hier in dit Parlement, tussen de instituties voor 2007-2013 en we zijn volop bezig met operationele programma's. Het cohesiebeleid is de belangrijkste basis voor solidariteit in de Europese Unie én voor competiviteit. Alle Europese regio's kunnen hiervan door de drie doelstellingen die we hebben afgesproken, gebruikmaken. Europa dichtbij de burgers in alle regio's. En toch is er een noodzaak voor een vroegtijdige herbezinning over de houdbaarheid van dit succesvolle beleid. Het regionaal beleid dient zich, zoals mevrouw Hübner zojuist aangaf, actief voor te bereiden op de midterm review, hetgeen niet meer dan realistisch is, als het om de noodzakelijke financiële kaders als gevolg van de voorziene uitbreiding gaat. Het verslag Pieper opent dat debat en nodigt de Commissie uit om gerichte financiële effecten in beeld te brengen. Het is – zo toont het verslag Pieper aan – niet alleen een kwestie van geld, maar ook van meer flexibiliteit, gerichte fasering, meer creativiteit en een andere opzet van cofinanciering.
Ik wil nog wel stellen dat de EVP-Fractie, weliswaar met behoud van de fundamenten van het regionaal beleid in de lidstaten, wil denken over een andere meer flexibele opzet en we krijgen daarvoor de kans in het vierde cohesierapport, volgende maand al, en later in het vijfde cohesierapport, maar het signaal is helder: ongewijzigd beleid zal lang niet in alle gevallen kunnen. Daarom is het goed om het Parlement nu bij initiatiefverslag al zo vroeg in deze zittingsperiode, deze legislatuur, daarvan deelgenoot te maken en de consequenties te laten zien.
Ik rond inderdaad af met de wens dat het Parlement in dat debat nog veel intensiever betrokken wordt, juist in de komende anderhalf jaar, voordat we de midterm review ter hand zullen nemen.
Gábor Harangozó, namens de PSE-Fractie. – (HU) Ik wil allereerst de rapporteur, de heer Pieper, van harte gelukwensen met zijn initiatiefverslag. Deze kwestie is op het juiste tijdstip op de agenda gezet. Tegelijkertijd wil ik hem bedanken voor zijn bereidheid om compromissen te sluiten en voor de enorme hoeveelheid tijd die hij heeft besteed aan de opstelling van een voor allen aanvaardbare tekst.
Als schaduwrapporteur van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement ben ik ingenomen met de uitslag van de stemming in de commissie. Ik geloof dat er bij de eindstemming een evenwichtig verslag uit de bus zal komen. Daarvoor moesten wel veranderingen worden aangebracht in de oorspronkelijke tekst, want daarin ging men er vanuit dat elke kandidaat-lidstaat en potentiële kandidaat-lidstaat onmiddellijk zou toetreden tot de EU. Toen echter de effecten daarvan werden onderzocht, stelde men vast dat er dramatische en allesbehalve realistische financiële gevolgen zouden ontstaan.
Ik heb talrijke amendementen ingediend en geprobeerd compromissen te bereiken die duidelijk aangeven hoever toekomstige uitbreidingen kunnen gaan, en die ons in staat stellen de juiste aanpak te volgen ten aanzien van de kandidaat-lidstaten. Als wij de gevolgen van de toetreding van elke kandidaat-lidstaat voor het gevolgde cohesiebeleid analyseren, zien wij dat noch de toetreding van Kroatië, noch de toetreding van de landen van de westelijke Balkan onmiddellijk gevaar opleveren voor het cohesiebeleid van de Unie. De toetreding van die landen brengt, wat de cohesie in Europa betreft, veel meer kansen met zich mee dan gevaren. Ik ben ervan overtuigd dat een zo spoedig mogelijke opname van de landen van de westelijke Balkan in belangrijke mate ertoe kan bijdragen dat de aan de huidige lidstaten grenzende gebieden de achterstand inhalen. Wij moeten ervoor zorgen dat in de gebieden die nu steun krijgen uit het cohesiebeleid de economische en sociale ontwikkeling wordt bevorderd, met andere woorden dat zij in staat worden gesteld de achterstand tot het gemiddelde van de Unie in te halen. De Unie moet verzekeren dat deze gebieden in aanmerking blijven komen voor steun en niet het slachtoffer worden van het statistische effect ten gevolge van nieuwe uitbreidingen. Bij de toetreding van nieuwe lidstaten moeten wij rekening houden met het vermogen van de Unie om nieuwe landen te integreren, en met de vraag of wij in staat zijn ons beleid te financieren met de bestaande financiële vooruitzichten.
Turkije is een kandidaat-lidstaat en zijn toetreding hangt ten eerste af van zijn vermogen om aan de voorwaarden te voldoen en ten tweede van het vermogen – en niet de bereidheid – van de Unie om nieuwe landen op te nemen. Daarom is elk vraagteken en elke voorwaarde achteraf schadelijk voor de geloofwaardigheid van de Unie. Ik wil duidelijk stellen dat het doel van dit initiatiefverslag is de impact en de gevolgen van toekomstige uitbreidingen voor het cohesiebeleid te onderzoeken en niet om een standpunt in te nemen ten aanzien van de toetreding van deze of gene kandidaat-lidstaat of potentiële kandidaat-lidstaat, of ten aanzien van een speciale vorm van lidmaatschap. Daarom heeft de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement voorgesteld om paragraaf 14 uit het verslag te schrappen. Wij moeten duidelijk erkennen dat door de toetreding van Turkije een cohesiebeleid van een geheel andere dimensie noodzakelijk is, gezien de omvang van dit land, zijn bevolking en zijn economische ontwikkeling. Ik ga akkoord met elk initiatief dat bijdraagt aan meer gerichte steun voor de inspanningen van Turkije om zo snel en soepel mogelijk opgenomen te worden, en daarom steun ik paragraaf 13 van het verslag.
Wij hebben nu een verslag voor ons liggen dat concrete voorstellen bevat met betrekking tot de richting waarin ons cohesiebeleid zou moeten gaan en dat de voorzetting van het huidig proces mogelijk zou maken.
Grażyna Staniszewska, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het lijdt geen twijfel dat we moeten stilstaan bij de gevolgen van de toekomstige uitbreidingen voor de effectiviteit van het cohesiebeleid. Het is echter aangewezen om daarbij niet alleen oog te hebben voor de negatieve, maar ook voor de positieve gevolgen van het uitbreidingsproces. Ik kan me helaas niet van de indruk ontdoen dat het verslag van de heer Pieper in de eerste plaats een uitlaatklep is voor de ontevredenheid en frustratie na de vorige uitbreidingen en dat hij, zonder rekening te houden met politieke beslissingen, probeert financiële belemmeringen op te werpen voor elke mogelijke toekomstige uitbreiding van de Europese Unie, en met name tegen Turkije. Dat land wordt in het verslag bijzonder slecht behandeld.
De toekomstige uitbreidingen van de Unie worden in het verslag-Pieper bijna uitsluitend als een economische belasting beschouwd. Er wordt geen gewag gemaakt van positieve aspecten. Het verslag geeft evenmin een antwoord op de vraag hoe het cohesiebeleid in de toekomst het best kan worden gefinancierd.
Ik vind dit verslag een erg controversieel document. De Commissie regionale ontwikkeling heeft er tijdens haar werkzaamheden alles aan gedaan om het negatieve en destructieve karakter van de tekst te wijzigen. Jammer genoeg zijn we daar niet volledig in geslaagd.
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie stelt nu een pakket essentiële amendementen voor. Wanneer dat pakket niet aangenomen wordt, rest er ons niets anders dan tegen het volledige verslag te stemmen. Wij zijn van mening dat een beleid, dat de hele Europese Unie aanbelangt, niet zonder overleg met de Commissie buitenlandse zaken kan worden gewijzigd, aangezien zij tenslotte bevoegd is voor het uitbreidingsproces.
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, volgens een oud Pools spreekwoord vindt diegene die een hond wil slaan daartoe altijd licht een stok. Wanneer de Europese elite, onder wie het Europees Parlement, gekant is tegen de verdere uitbreiding van de Unie met nieuwe landen, zal ze er altijd in slagen om een excuus te vinden waarmee ze een stokje voor de uitbreiding kan steken.
De meest elegante of tactvolle methode om de toetreding van bijvoorbeeld de Balkanlanden uit te stellen, is de slimme vondst om de uitbreiding van de structuren van de Europese Unie in de eerste plaats te laten afhangen van de institutionele hervorming van de Unie. Ik zou u er attent op willen maken dat er helemaal niets bekend is over het tijdstip waarop deze hervorming zal plaatsvinden of over wat er concreet verandert als ze daadwerkelijk zou worden doorgevoerd. Ten tweede wordt de uitbreiding van de Europese Unie afhankelijk gemaakt van de herziening van de financieringsbeginselen voor de nieuwe EU-lidstaten. Het verslag gaat hier erg gedetailleerd op in.
Het ter sprake brengen van de gigantische subsidies die Turkije zou ontvangen als het in de toekomst lid zou worden van de Unie, ruikt naar manipulatie. Het spreekt vanzelf dat we, alvorens Turkije toe te laten, in onze Europese familie eerst nog een aantal andere landen moeten opnemen, zoals Kroatië, Montenegro, Macedonië, Servië met Kosovo, Bosnië en Herzegovina en ook Albanië. Ik zou willen afronden met de volgende opmerking: laat ons niet toegeven aan onze obsessies ten koste van deze landen.
Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is een goede zaak dat de EU zich op tijd voorbereidt op verdere uitbreidingen. Dat betekent dat we moeten zorgen voor de institutionele hervormingen die we al sinds jaren eisen, maar ook dat we heel grondig analyseren hoe doelmatig het Europese geld wordt gebruikt. De regels die golden voor de EU-15 kunnen niet zomaar worden toegepast in de EU-27, of zelfs in een EU met nog meer leden. Dat zijn we volledig eens met de rapporteur. Ik ben ook dankbaar voor de samenwerking, die in principe goed en constructief was.
We zijn het over een essentieel punt echter niet eens kunnen worden, en wel de heel speciale en eenzijdige visie op Turkije, en ten dele ook op de landen in ex-Joegoslavië. Commissaris Hübner heeft net nogmaals duidelijk gemaakt wat de gevolgen van de toetreding van Kroatië zouden zijn. Er wordt geprobeerd om de uitbreiding, ofwel de integratie, vrijwel uitsluitend te zien in het licht van de directe gevolgen voor de begroting. Er wordt echter vrijwel niets gezegd over de vooruitgang die onder andere door het cohesiebeleid tot 2013 zou kunnen geboekt. Bovendien probeert men het concept van het geprivilegieerd partnerschap via een achterdeurtje weer salonfähig te maken, al beweert men het tegendeel. Ik ben van mening dat de Commissie regionale ontwikkeling haar boekje behoorlijk te buiten gaat, en dat ook nog met een initiatiefverslag!
Het is voor ons ook onaanvaardbaar dat er wordt geprobeerd om in de EU verschillend recht voor verschillende landen te creëren, bepaalde regels voor degenen die al lid zijn, en andere regels voor degenen die erbij zouden komen. Natuurlijk moet er een herziening van de begroting komen, ook voor het cohesiebeleid, maar het resultaat moet voor iedereen gelden. Ik wil geen club met eersterangsleden en tweederangsleden!
Kyriacos Triantaphyllides, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag waarover wij debatteren, bevat een aantal gematigde politieke punten, die echter overschaduwd worden door negatieve technische elementen. Sommige van de verwijzingen in het verslag zoals de radicale herziening van het cohesiebeleid in het midden van de programmeringsperiode zijn niet haalbaar.
Ik ga ook in op drie andere negatieve elementen: er wordt voortdurend verwezen naar de Unie als meest concurrentiekrachtige en dynamische economie. Dat werkt niet alleen vermoeiend maar is ook onjuist en paradoxaal, omdat hetzelfde verslag niet vraagt om een verhoging van de begrotingskredieten die de Europese economie in staat zouden stellen het vooropgestelde doel te bereiken.
Ten tweede bestaat er onenigheid over de verhoging van de Gemeenschapskredieten voor het cohesiebeleid. De tekst verwijst naar een plafond van 1,18 procent van het bnp. Dat betekent dat het Parlement roomser wordt dan de paus, aangezien de Europese Commissie zelf op basis van de gegevens van de programmeringsperiode 2000-2016 uitgaat van 1,24 procent van het bnp. Meer Europa met minder geld kan niet en daar moeten wij op wijzen.
Ten derde voorziet het technische gedeelte in bepaalde regelingen die veel problemen zullen veroorzaken. Zo staat in de tekst dat de Unie in de toekomst in plaats van rechtstreekse financiering zal kiezen voor een stelsel van gunstige leningen. Dat is erg problematisch omdat de regio’s van Europa die nu al problemen kennen in nog grotere economische moeilijkheden zullen komen.
Ook wordt verwezen naar de ongerustheid over het feit dat de Europese steun in sommige regio’s niet doelgericht wordt ingezet, zodat de toestand in de betreffende regio’s er ondanks de jarenlange financiële ondersteuning niet op vooruitgaat. Op die manier worden Gemeenschapsmiddelen verspild. Er wordt gevraagd om een welomschreven maximale periode waarbinnen de regio’s structurele financiering kunnen krijgen, om te vermijden dat regio’s die vele jaren lang Gemeenschapssteun krijgen op hetzelfde lage groeipeil blijven steken. Op die manier is de een z’n dood de ander z’n brood. Zo gaan regio’s concurreren om aan Gemeenschapsfinanciering te komen. Dat is niet vol te houden en dat verdient zeker niet onze steun.
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik kom net terug uit de armste lidstaat van de EU, Roemenië. Het valt me opnieuw op dat hartelijkheid en gastvrijheid het grootst zijn waar de nood het hoogst is. Het blijft echter een feit dat men geen bescheiden appartement kan kopen voor een Roemeens lerarensalaris van 180 euro. Rijke landen zoals Groot-Brittannië, Zweden, Nederland, Oostenrijk en Duitsland zijn net bezig met de ratificatie van een speciale korting op hun lidmaatschapsbijdrage. Arme landen zoals Bulgarije en Roemenië moeten meebetalen aan de lidmaatschapsbijdrage voor de rijkste lidstaten. De sheriff van Nottingham heeft de EU-schatkist bemachtigd, maar waar is Robin Hood?
Toen Denemarken samen met Groot-Brittannië en Ierland lid werd van de EG, kregen we korting. We betaalden het eerste jaar 20 procent, het volgende jaar 40 procent, toen 60, 80 en pas in het vijfde jaar 100 procent. We waren rijk, maar we kregen korting. Roemenië en Bulgarije moeten samen met de andere nieuwe lidstaten de volledige lidmaatschapsbijdrage betalen. Daar staat tegenover dat er gekort wordt op de uitkeringen. Ze krijgen slechts 25 procent van de landbouwsteun in het eerste jaar, dan 30, 35 procent enzovoort. Kan het nog armzaliger?
Mag ik de Begrotingscommissie oproepen om de effecten van de verdeling van de EU-begroting en de Europese integratie te bestuderen en mag ik een begrotingshervorming voorstellen waarbij geld van de rijken naar de armen in de EU gaat? Waarom geven we de landen met bijvoorbeeld minder dan 75 procent van het gemiddelde inkomen geen gratis lidmaatschap? Waarom stoppen we niet met alle landbouwsteun boven bijvoorbeeld 40 000 euro? Waarom stoppen we niet met de uitkering van structuurmiddelen in de rijkste helft van de landen en spitsen we de hulp niet toe op de armste landen? Een dergelijke begroting zou betekenen dat Denemarken minder inkomsten krijgt. Ik ben er zeker van dat onze kiezers graag een bijdrage willen leveren om de nieuwe lidstaten te helpen. Daar staat tegenover dat alle hulp aan Roemenië en Bulgarije transparant moet zijn, zodat we kunnen zien of het geld naar ontwikkeling gaat of naar een oude kliek van corrupte politici en hun vrienden uit de oligarchie.
Ik heb net het boek van Cozmin Gusa over Roemenië gelezen. Dat is aan alle leden uitgedeeld, in het Engels. Het is schokkende lectuur over corruptie. Nog een paar woorden, mijnheer de Voorzitter: de Begrotingscommissie moet zo snel mogelijk controleren of de beweringen van Gusa kloppen. Het ontslag van de minister van Justitie en een gewelddadige overval op Gusa en zijn collega, vlak voor het afgelopen weekeinde, duiden er helaas op dat Gusa gelijk heeft. Roemenië moet nauwkeurig in de gaten worden gehouden, maar ook worden aangemoedigd met een rechtvaardiger begroting.
Dumitru Gheorghe Mircea Coşea, în numele grupului ITS. – Încă de la început, vreau să subliniez utilitatea acestui raport şi vreau să-l felicit pe raportor pentru munca deosebit de interesantă pe care a depus-o. Consider că, în condiţiile în care în numai trei ani Uniunea Europeană s-a lărgit de la 15 state la 27, problema implicaţiilor extinderii devine din ce în ce mai importantă, mai interesantă şi mai presantă din punct de vedere financiar. Este evident că orice extindere costă, este evident că orice extindere costă mai mult şi, din acest punct de vedere, cred că raportul pe care îl discutăm astăzi este interesant nu numai pentru a ne explica ceea ce s-a întâmplat, ci şi pentru a putea preveni anumite dificultăţi în viitor. De aceea, cred că acest raport trebuie să fie sprijinit, trebuie să fie extins şi trebuie să fie în atenţia noastră şi în continuare pentru că, pe parcursul discuţiilor viitoare vom avea poate alte puncte de vedere nu numai în legătură cu Croaţia ci şi cu Turcia. Cred că la acest nivel însă, ar trebui să subliniem câteva elemente pe care eu le consider esenţiale din punct de vedere a ceea ce se va întâmpla în viitor cu ţări pe care antevorbitorii le-au menţionat, pe care le reprezint într-un fel, fiind deputat din partea României. În primul rând, cred că orice extindere trebuie să beneficieze de o analiză prealabilă foarte atentă în legătură cu posibilităţile bugetare şi financiare ale Uniunii, în acelaşi timp corelate cu posibilităţile de fonduri colaterale ale ţării respective. Numai după o astfel de analiză, trebuie să se treacă la o definitivare a actului de aderare. În al doilea rând, cred că trebuie să se realizeze cât mai curând posibil o revizuire a cadrului financiar al Uniunii, în primul rând prin analiza modului în care sunt folosite principalele fonduri şi, mă refer aici la Fondul European de Dezvoltare Regională, la Fondul Social European şi la Fondul de Coeziune. În al treilea rând, cred că trebuie definite sursele proprii bugetare. În al patrulea rând un lucru extrem de important din punctul meu de vedre este urmărirea mai atentă a modului în care sunt folosite fondurile şi aplicarea unui regim mai strict de sancţiuni în cazuri de folosire netransparentă sau coruptă a fondurilor. Această situaţie este încă foarte prezentă în multe ţări şi aduce daune considerabile situaţiei financiare a extinderii.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, we hebben het hier over de mogelijke gevolgen van toekomstige uitbreidingen van de Unie op de doeltreffendheid van het cohesiebeleid. In het verslag wordt bekeken wat voor de huidige lidstaten bij ongewijzigde institutionele structuren en ongewijzigde afdrachten aan de Gemeenschap de gevolgen zouden zijn van uitbreiding van de Unie naar het oosten.
Er zal onvoldoende geld zijn voor de nodige steun aan de nieuwe landen en voor de rijke regio’s blijft er niets over. Het heeft echt weinig zin om te discussiëren over de hoogte van de verschillende dalingscoëfficiënten van het bbp in dit of dat land, op dit of dat moment van mogelijke uitbreiding. Het probleem ligt ergens anders, en wel in datgene dat de Unie te bieden heeft. Als we ons alleen maar uitbreiden in de richting van de arme Balkan, dan eist de uitbreiding een hoge tol en is het aan de burgers van de 27 lidstaten om te besluiten of ze al dan niet solidair een greep doen in het portemonnee. Wat mij betreft zouden ze dat zeker doen moeten. De uitbreiding van de EU heeft namelijk niet alleen een financiële dimensie, maar des te meer een politieke, iets dat we niet mogen onderschatten.
Ook dienen we ons volgens mij de vraag te stellen waarom landen die de EU niet als bron van ontwikkelingshulp nodig hebben, niet de waarden van de EU en het beleid ervan met ons delen willen. Waarom staan Noorwegen, Zwitserland en IJsland niet te popelen om lid te worden van de EU? Ik vrees dat de alles verstikkende communautaire solidariteit, het communistische landbouwbeleid en de volledige afwezigheid van concurrentie hier debet aan zijn.
Ik weet zeker dat een eenzijdige uitbreiding van de Europese Unie noch haar economische, noch haar politieke gewicht in de wereld zal doen vergroten. Het enige dat daar wel voor kan zorgen is een fundamentele koerswijziging, ver weg van het huidige beleid van overdreven solidariteit, betutteling, en verstikkende regelgeving, met als einddoel een beleid van gezonde vrije concurrentie. Dank u wel.
László Surján (PPE-DE). – (HU) Als wij kijken naar de gevolgen van verdere uitbreiding voor het cohesiebeleid van de Unie, gaan wij uit van de veronderstelling dat lidstaten solidair met elkaar zijn en proberen de verschillen tussen hun gebieden te verminderen. Door onze reële mogelijkheden is echter paal en perk gesteld aan deze goede intentie.
De rapporteur verdient al onze lof voor het feit dat hij ons met de neus op de echte problemen drukt. Het huidige niveau van het cohesiebeleid zal onmogelijk gefinancierd kunnen worden als de toepassing daarvan ook wordt uitgebreid tot de huidige kandidaat-lidstaten. Wij kunnen echter niet alle kandidaat-lidstaten over een kam scheren, als waren zij hetzelfde. Wegens zijn omvang of zijn economische situatie zal bijvoorbeeld de toetreding van Kroatië geen problemen veroorzaken. Laten wij eerlijk zijn: het is een probleem als kandidaat-lidstaten onmiddellijk na toetreding teleurgesteld raken, maar als wij, om hen in staat te stellen de achterstand in te halen, het mes zetten in bestaande programma’s, vinden de burgers van de huidige lidstaten dat zij bedrogen uitkomen. In beide gevallen gaat het gevoel van samenhang achteruit. Bovendien is dit geen probleem van de toekomst: er zijn nu al ongerechtvaardigde ongelijkheden. Er is geen enkele technische reden waarom mijn land, Hongarije, in de eerste zeven jaar twee keer zoveel ontwikkelingsmiddelen per hoofd zou moeten ontvangen als zijn buur, Roemenië. Wij zien dat het compromis dat wij onvermijdelijk moesten sluiten over de huidige financiële vooruitzichten paal en perk stelt aan onze mogelijkheden.
Een belangrijke les voor de toekomst is dat de Unie niet goed kan werken als men beneden het niveau gaat zitten dat het Parlement met de aanneming van het verslag-Böge heeft aanbevolen. Ik hoop dat het na 2013 niet te laat zal zijn om de visie van het verslag-Böge in praktijk te brengen.
Constanze Angela Krehl (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens mijn fractie zou ik er nogmaals heel duidelijk op willen wijzen dat het verslag-Pieper niet over de uitbreiding gaat, maar over de toekomst van het cohesiebeleid. Het komt ook precies op het juiste moment. Wanneer we namelijk een kans missen voor de hervorming van het cohesiebeleid, en misschien pas in 2011, 2012 of 2013 beginnen na te denken over het beleid dat we het volgende jaar willen voeren, dan is het te laat voor hervormingen.
Met dit verslag beslissen we ook niet over de toetreding tot de Europese Unie van Turkije, of van welk kandidaat-lidstaat of toekomstig kandidaat-lidstaat dan ook. We willen echter wel iedere vorm van twijfel of misverstand uitsluiten, en daarom zullen ervoor stemmen om punt 14 uit het verslag te schrappen. We moeten hoe dan ook nu al overwegen wat voor cohesiebeleid we in de toekomst willen, hoe we dit product definiëren: efficiëntie, solidariteit, duurzame ontwikkeling en voeling met de burger horen er in ieder geval allemaal bij. We moeten zien wat we willen bereiken, en of dat in de praktijk haalbaar is.
Het is absoluut juist dat de rapporteur woorden gebruikt als herziening van het systeem van eigen middelen, wegwerken van ongelijkheden in de hele Europese Unie, en niet slechts in een klein deel daarvan. Hij spreekt ook over de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten, over de vraag of we in de toekomst meer kredietfinancieringen moeten verlenen, en de hoe we de particuliere cofinanciering intensiever kunnen gebruiken en versterken. We zullen ook moeten overwegen – of de uitbreiding er nu komt of niet – wat de gevolgen van de demografische veranderingen zullen zijn.
Dat betekent dat de ideeën die de heer Pieper in zijn verslag noemt een goede basis zijn voor het debat. We hebben wat tijd nodig, want het zal zeker een controversieel debat worden. Ik denk dat de tussentijdse herziening nog een stap is op weg naar de hervormingen, maar die hervormingen zijn ook dringend nodig, en daarom vraag ik om brede steun voor het verslag van de heer Pieper.
Jean Marie Beaupuy (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, in mijn ogen heeft dit verslag zowel een voor- als een nadeel. Een voordeel omdat het hopelijk meer kennis verschaft over de gevolgen van de toekomstige uitbreidingen. Er kleeft ook een nadeel aan, wanneer men alleen maar naar de negatieve aspecten van deze toekomstige uitbreidingen kijkt. Onze collega heeft immers zojuist enkele nadelen aangetoond die overigens tamelijk verontrustend kunnen zijn. Ik begrijp dat heel goed.
Commissaris, persoonlijk wil ik u het volgende vragen: als u ons antwoord gaat geven – en dat gaat u vast en zeker doen – wilt u dan ingaan op drie punten? Wilt u ons niet alleen laten zien wat de gevolgen van de uitbreidingen voor de uitgaven zijn maar ook voor de inkomsten en de andere opbrengsten, bijvoorbeeld vanuit een menselijk gezichtspunt? Verder is het belangrijk dat u ons vertelt wat de overige politieke vooruitzichten en consequenties zijn.
Laten we niet weglopen voor het vraagstuk van Turkije. Ik ben niet voor toetreding van Turkije, maar ik vind wel dat we heel snel op transparante en realistische wijze dit vraagstuk moeten onderzoeken en de juiste antwoorden moeten vinden in het belang van de EU en in het belang van Turkije en van alle Turken. We krijgen dus graag antwoord op de volgende drie punten, mevrouw de commissaris: inkomsten, uitgaven en politieke ontwikkeling.
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het uitbreidings- en het cohesiebeleid zijn zonder enige twijfel twee van de meest waardevolle en invloedrijke instrumenten van de Europese Unie, zij het op voorwaarde dat ze op een rationele manier worden gebruikt.
In het besluit van de Europese Raad van april 2006 wordt erop gewezen dat de Europese Unie bij het opnemen van nieuwe leden in staat moet zijn om de dynamiek van de Europese integratie te behouden. Uit het verslag dat we vandaag behandelen, komt zeer duidelijk naar voren dat de Unie niet klaar is voor de toetreding van Turkije, onder meer om budgettaire redenen. Ik zal vandaag niet nader ingaan op het probleem van de cultuurschok en op de afkerige houding van de Europese burgers. Door de toetreding van Turkije zou het bbp van de Unie per hoofd van de bevolking met 10,5 procent dalen. We weten allemaal dat de opnamecapaciteit van de Unie hier niet tegen opgewassen is. Vanuit economisch oogpunt zou het gemakkelijker zijn om in één klap de volledige westelijke Balkan, Oekraïne en Wit-Rusland in de Europese Unie op te nemen dan de toetreding van Turkije te aanvaarden.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de economische en sociale samenhang, die een onderdeel vormt van de Verdragen, dient daadwerkelijk richting te geven aan het communautair beleid en concreet te worden ingevuld door bijvoorbeeld het herverdelend karakter van de communautaire begroting te verzekeren. In die zin is het regionale-ontwikkelingsbeleid een onmisbaar instrument om de regionale ongelijkheden te verminderen en echte convergentie, economische groei en werkgelegenheid te bevorderen. Dat beleid moet als compensatie kunnen functioneren voor economisch minder ontwikkelde regio’s en landen, zodat de effecten van de interne markt, de euro en de liberalisering van de openbare diensten en van de handel in goederen en diensten zo klein mogelijk gehouden kunnen worden.
De doelstellingen van het huidige regionale cohesiebeleid zijn gewijzigd, terwijl in het lopende financiële kader 2007-2013 er ook op het beleid is bezuinigd. Dit verslag versterkt die negatieve tendensen en als de daarin vervatte ideeën in de praktijk zouden worden gebracht, zou een echt regionaal cohesiebeleid erdoor ontkracht en in gevaar worden gebracht.
Daarom keren wij ons tegen de voorstellen die in het kader van toekomstige uitbreidingen proberen de huidige financiële middelen te handhaven en de financiële middelen van de cohesieregio’s en -landen onderling te herverdelen, waardoor de economisch minder ontwikkelde regio’s de kosten voor de uitbreiding betalen, terwijl de economisch best ontwikkelde gebieden er het meeste profijt van trekken. Een gedeelte van de financiering met communautaire middelen wordt dan vervangen door meer nationale cofinanciering, leningen of particuliere cofinanciering. Er komt een maximumperiode voor de toegang van regio’s tot de structuurfondsen, de toegang tot het cohesiebeleid wordt afhankelijk gemaakt van de uitvoering van een nationaal economisch beleid dat geënt is op de criteria van de strategie van Lissabon en het Stabiliteitspact.
Wij zijn het volledig oneens met deze en andere intenties in het verslag. Daarom hebben wij verscheidene amendementen op het verslag ingediend. Wij hopen dat met het oog op een echte verdediging van het cohesiebeleid onze voorstellen worden aangenomen.
Jan Olbrycht (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat we vandaag bespreken, is van buitengewoon belang. Het is een voorstel voor de eerste verklaring van het Europees Parlement over het cohesiebeleid na 2013. In de loop van het debat is duidelijk geworden dat ieder van ons het verslag op een andere manier interpreteert. Sommige afgevaardigden vinden er verwijzingen in naar het cohesiebeleid, terwijl anderen van mening zijn dat het uitsluitend over de uitbreiding gaat en bijgevolg over het buitenlands beleid van de Europese Unie.
Dit verslag roept nieuwe vragen op. Het zet ons ertoe aan om het toekomstige beleid te definiëren. We worden niet alleen opnieuw geconfronteerd met vragen over de renationalisering van het beleid, maar ook met het dilemma of het cohesiebeleid zich uitsluitend op de minst ontwikkelde landen moet richten, of dat het tegelijkertijd een mechanisme moet zijn dat de economische groei en de creatie van nieuwe banen bevordert, zoals vandaag gebeurt. In dat laatste geval zou het cohesiebeleid ook voor actievere landen toegankelijk moeten zijn.
Het eerste alternatief – een cohesiebeleid gericht op de armste landen – doet vervolgens de vraag rijzen naar de criteria op basis waarvan de zwakste regio’s zullen worden geselecteerd. Dat zal uiteraard ook nieuwe debatten over de financiële vooruitzichten met zich meebrengen. We moeten beslissen hoe we in de toekomst te werk willen gaan. Berekenen we eerst hoeveel middelen er nodig zijn op basis van politieke richtlijnen en van de behoeften die voortkomen uit de toegepaste criteria? Of bepalen we eerst wat de beschikbare middelen zijn en passen we vervolgens de criteria en verdeelmechanismen daaraan aan?
In de loop van 2007-2013 zal ongetwijfeld duidelijk worden dat het een verstandige beslissing was om de werkingssfeer van het cohesiebeleid uit te breiden met maatregelen ter bevordering van de Lissabonstrategie. Het zou echter bijzonder moeilijk zijn om het beleid vandaag al te evalueren of om veranderingen te plannen. Het spreekt voor zich dat bij politieke beslissingen over toekomstige uitbreidingen rekening moet worden gehouden met de verdere uitvoering van het cohesiebeleid na elk van die uitbreidingen.
De toekomstige uitbreidingen zullen een impact hebben op het cohesiebeleid, op zijn werkingssfeer en zijn financiële en juridische instrumenten. Deze uitbreidingen vormen echter geen bedreiging voor het beleid. Ze kosten immers niet alleen geld, maar leveren de landen die al lid zijn van de Unie ook een aantal voordelen op. De effectiviteit van het cohesiebeleid zou een stimulans moeten zijn die ervoor zorgt dat de volgende uitbreidingen gepaard gaan met een consequent integratiebeleid, dat goed voorbereid is op het vlak van de financiële en juridische instrumenten.
Stavros Arnaoutakis (PSE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, vijftig jaar Europese eenwording leren ons dat vrede, democratie, veiligheid, stabiliteit en welvaart geconsolideerd worden via uitbreidingen. De Europese Unie was en moet open blijven voor toekomstige uitbreidingen.
Om echter die uitdaging te kunnen aangaan, moet de Europese Unie efficiënt en functioneel zijn. De resultaten en de doelmatigheid van het Gemeenschapsbeleid en vooral van het cohesiebeleid, het beleid dat de solidariteit uitdrukt met de zwakste groepen in de Europese regio’s, is meer dan ooit noodzakelijk.
De doelmatigheid en gedegenheid van het toekomstige cohesiebeleid zal afhangen van de omvang van de beschikbare middelen. Dat moet duidelijk zijn met het oog op de tussentijdse herziening van de financiële vooruitzichten in 2008-2009. Het cohesiebeleid is namelijk het beleid dat Europa het dichtst bij de burger brengt, en wij moeten het die middelen verschaffen om het efficiënter te maken.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Het belang van het cohesiebeleid en de resultaten van de toepassing daarvan voor de ontwikkeling en integratie van de economieën van de EU-landen staan buiten kijf, net zoals de toegenomen welvaart van de mensen buiten kijf staat. Het onderhavige verslag maakt echter de laatste uitbreidingsronde en de toekomstige nieuwe lidstaten van de EU verantwoordelijk voor alle tegenslagen van de EU.
De vraag om de effecten van de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU te rechtvaardigen aan de hand van het cohesiebeleid – nu deze landen al zijn toegetreden tot de EU – druist in tegen het in het verslag verkondigde solidariteitsbeginsel.
Voor de EU is niet alleen het cohesiebeleid belangrijk: belangrijk zijn ook de gevolgen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voor het economisch en sociaal welzijn. De hoeveelheid financiële middelen die verdeeld kunnen worden in het kader van het cohesiebeleid, hangt af van de hervorming van het GLB, van die van de EU-begroting en van de toepassing van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)
In het verslag wordt voorgesteld nieuwe cohesiecriteria te introduceren voor kandidaat-lidstaten. Deze landen zijn echter al begonnen met de lidmaatschapsonderhandelingen op grond van de ons allen welbekende criteria van Kopenhagen.
Dames en heren, dit verslag over het cohesiebeleid kijkt naar het cohesiebeleid als iets dat los staat van de andere EU-beleidsvormen. Het is tendentieus omdat het zich kant tegen verdere uitbreiding, en beschermt de belangen van de rijke EU-lidstaten.
Margie Sudre (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, sinds oktober 2005 voert de Europese Unie toetredingsonderhandelingen met Kroatië en Turkije zonder vooruit te lopen op de uitkomsten van dit proces. De Unie heeft ook Macedonië de status van kandidaat-lidstaat gegeven en het verlangen van de andere Balkanlanden om kandidaat-lidstaat te worden, erkend. Behalve in het specifieke geval van Turkije ben ik het met deze zienswijze eens. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese eenwording zonder de Balkanstaten niet af is. Toch zal het mijns inziens een lange weg vol voetangels en klemmen worden. Met het oog op eventuele nieuwe uitbreidingen moeten we vooral drie vragen waar niemand omheen kan, nauwkeurig en dringend beantwoorden. Deze vragen hebben betrekking op de institutionele, politieke en financiële hervormingen die de Unie zo broodnodig heeft.
In de eerste plaats moeten we een besluit nemen over een kwestie die onze lidstaten al veel te lang uit de weg zijn gegaan: de definitieve toekomstige grenzen van de Unie. Dan kunnen we gelijktijdig de inhoud van een geprivilegieerd partnerschap bepalen dat in het kader van een versterkt nabuurschapsbeleid moet worden voorgesteld.
Ten tweede willen we graag duidelijkheid over hoe in de toekomst het beginsel van economische, sociale en territoriale samenhang binnen de Unie zal worden toegepast. Het mag niet zo zijn dat door de opeenvolgende uitbreidingen steeds minder regio's vanwege statistische ontwikkelingen op de solidariteit van Europa kunnen rekenen, zonder dat de bestaande verschillen daadwerkelijk worden weggenomen. We moeten overwegen het cohesiebeleid meer gefaseerd in te voeren, met langere overgangsperiodes, zowel voor de nieuwe begunstigden als de landen die niet langer in aanmerking komen.
De laatste vraag heeft natuurlijk betrekking op de financiële hervorming. Gezien de actuele stand van zaken van onze begroting kunnen eventuele toekomstige uitbreidingen niet gefinancierd worden zonder afbreuk te doen aan de effectiviteit van het huidige cohesiebeleid. De Unie heeft nieuwe eigen middelen nodig en een budget dat is toegesneden op haar ambities. Al deze vragen kunnen worden gereduceerd tot één enkele vraag: willen wij de Unie de capaciteit bieden om nieuwe lidstaten op te nemen? Wij moeten een besluit nemen, dat zijn we verplicht aan onze medeburgers en aan de landen die op onze deur kloppen.
Miloš Koterec (PSE). – (SK) Ik wil de rapporteur bedanken voor zijn grondig verslag over dit thema. Het initiatief van het Europees Parlement op dit gebied bevestigt alleen maar hoe belangrijk het Parlement de goede werking van de EU-systemen acht. Daaronder valt ook het cohesiebeleid. Mijns inziens moet in dit verslag niet zozeer gekeken worden naar een bepaalde uitbreiding in het bijzonder, maar naar uitbreiding in het algemeen. Het gebied dat in het verslag wordt behandeld moet tenminste vanuit twee invalshoeken worden bekeken: ten eerste de effectiviteit van het cohesiebeleid van de Europese Unie en ten tweede het effect dat uitbreiding daarop heeft. Met andere woorden, men moet nagaan hoe het cohesiebeleid er in de context van de uitbreiding moet uitzien.
Aangezien er geen betrouwbare evaluatie is van de impact van de EU-middelen op de regionale ontwikkeling, kunnen wij slechts algemeen spreken over de mogelijke gevolgen van de uitbreiding voor de cohesie. Zelfs als wij een stevige methode hadden voor het opstellen, implementeren en beoordelen van het regionaal beleid, zouden wij het nog niet kunnen stellen zonder een professionele aanpak van de lidstaten, die rechtvaardigheid moeten garanderen, zonder transparantie, zonder hoge bestuursnormen en zonder restricties met het oog op misbruik van financiële middelen. Wij kijken met belangstelling uit naar de tussentijdse herziening van het regionaal beleid in 2008-2009.
De lidstaten moeten ook wegen zien te vinden om het Europees cohesiebeleid naar behoren te financieren. Daarbij zou men geen laag ontwikkelde regio’s moeten betrekken die elke euro bij elkaar moeten sprokkelen. Het EU-beleid moet objectief genoeg zijn om te voorkomen dat het gereduceerd wordt tot de vraag wie wat van wie krijgt. Dat vereist echter een adequate financiering. In een resolutie van 2005 heeft het Europees Parlement duidelijk verklaard dat de begroting voor regionale ontwikkeling in de periode 2007-2013 aanzienlijk moest worden opgetrokken.
De oplossing is gelegen in de herziening van de manier waarop de Europese begroting wordt opgesteld. Als men daar niet in slaagt, zal het van essentieel belang zijn de rechtstreekse financiële deelname van de lidstaten die steun ontvangen en in de toekomst steun blijven ontvangen, te versterken. Maar wat blijft er dan over van de spreekwoordelijke Europese solidariteit? Dan tot slot nog de volgende opmerking: het cohesiebeleid mag niet het slachtoffer worden van de uitbreiding, en evenmin mag de uitbreiding gegijzeld worden door het cohesiebeleid. Het enige systeem dat goed werkt is een systeem dat rekening houdt met de onderlinge band tussen alle onderdelen, met inbegrip van uitbreiding en cohesie.
Valdis Dombrovskis (PPE-DE). – (LV) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als men besluiten neemt over de uitbreiding van de EU, moet men de impact daarvan op de EU-begroting evalueren. De toetreding tot de EU van grote en niet zo sterk ontwikkelde landen, zoals Turkije, zou een aanzienlijke invloed hebben op het regionaal beleid: ofwel men zou de middelen opnieuw moeten verdelen, ten gunste van de nieuwe lidstaten, ofwel men zou de financiële middelen voor het regionaal beleid aanzienlijk moeten verhogen. Zowel in het ene als in het andere geval zou de Europese Commissie gedetailleerde informatie moeten verschaffen over de verwachte gevolgen van de uitbreiding op de begroting en mogelijke oplossingen moeten voorstellen voor het regionaal beleid van de EU. Een zekere verhoging van de middelen voor het regionaal beleid van de EU is mogelijk. Het Europees Parlement heeft met betrekking tot de volgende financiële vooruitzichten steun gegeven aan een percentage van 1,18 procent van het bbp van de EU. 0,41 procent van het bbp van de EU is bestemd voor de EU-fondsen, hetgeen aanzienlijk meer is dan de huidige 0,37 procent. Ik ga ervan uit dat wij tijdens de tussentijdse herziening van de financiële vooruitzichten in het context van verdere uitbreidingen van de EU, zoals de toetreding van Kroatië, op dit vraagstuk moeten terugkomen. Het voorstel van de rapporteur met betrekking tot gedifferentieerde cofinanciering dienen wij toe te juichen. Daarmee kan de steun voor minder ontwikkelde gebieden en landen worden geïntensiveerd. Een dergelijke aanpak strookt volledig met de doelstellingen van het regionaal beleid van de EU en daaraan heeft het Europees Parlement met zijn verslag over de financiële vooruitzichten al steun gegeven. In de toekomst moet het bbp per hoofd van de regio’s de belangrijkste maatstaf zijn voor de toekenning van EU-middelen aan regio’s en landen. Het voorstel om het financieringsaandeel van de lidstaten op te trekken, zogezegd om de effectiviteit van het regionaal beleid te verbeteren, baart mij echter zorgen. Wij moeten wel beseffen dat het medefinancieringspercentage van de lidstaten recentelijk is verhoogd, toen niet-aftrekbare btw-uitgaven werden uitgesloten. Er is al te veel bureaucratie om EU-middelen te verkrijgen, en hoewel ik in het algemeen instem met de voorstellen van de rapporteur om een sterkere band te leggen tussen de EU-middelen en de doelstellingen van de strategie van Lissabon en om meer transparantie te bewerkstelligen, mogen er niet nog meer bureaucratische hinderpalen worden opgeworpen voor het verkrijgen van Europese financiering. Ik dank u voor uw aandacht.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de verdere uitbreiding van de Europese Unie is onvermijdelijk. De gevolgen van de opeenvolgende uitbreidingen van de Unie voor de effectiviteit van het huidige cohesiebeleid zijn een belangrijke kwestie waarover op Europees niveau wordt gedebatteerd. Het is ontegenzeggelijk dat maatregelen die tot doel hebben de toetreding van nieuwe leden tot de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken, van fundamenteel belang zijn voor de verdieping van de integratie op ons continent.
Rekening houdend met de eisen van de Lissabonagenda en met het feit dat er tussen de huidige EU-lidstaten nog steeds grote verschillen bestaan wat betreft het niveau van de economische ontwikkeling en bijgevolg van de levensstandaard, moeten we bijzonder omzichtig te werk gaan bij toekomstige uitbreidingen.
De begroting van de Unie is geen blanco cheque. Ze heeft bepaalde grenzen. Ieder van ons weet hoeveel financiële middelen beschikbaar zijn voor het regionale beleid tot 2013. We zouden er in eerste instantie voor moeten zorgen dat de processen en acties ter bevordering van de cohesie behouden blijven en dat de verschillen tussen de levensomstandigheden in de verschillende lidstaten van de Europese Unie worden weggewerkt. Er mag geen situatie ontstaan waarin bepaalde regio’s ten gevolge van het statistische effect niet meer in aanmerking komen voor steun, zodra hun concurrentievermogen en hun niveau van structurele verandering toereikend worden geacht. We zouden de landen die lid willen worden van de Europese Unie een aantrekkelijk pakket pretoetredingssteun moeten bieden, dat hun economische groei en ontwikkeling, alsmede de structurele veranderingen, op doeltreffende wijze bevordert, nog voor ze als volwaardige leden middelen uit het cohesiebeleid ontvangen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat we vandaag behandelen, bevat een aantal voorstellen om de uitgaven voor regionale ontwikkeling te rationaliseren. Daarnaast analyseert het de mogelijke gevolgen van de toetreding van Turkije, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de westelijke Balkanlanden tot de Europese Unie. Uit onderzoek blijkt dat de toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie enerzijds het grondgebied van de Unie met 35 procent en het aantal inwoners met 27 procent zouden doen stijgen, terwijl anderzijds het bbp van de Gemeenschap met slechts 4 procent zou toenemen. Dit komt neer op een daling van het bbp met 18 procent per hoofd van de bevolking. We moeten dus zowel de voor- als de nadelen in overweging nemen.
De Europese Unie zou zich echter verder moeten ontwikkelen. Na de herziening van het financiële kader in 2008-2009 moet er een beslissing genomen worden over de concrete tenuitvoerlegging van de institutionele, financiële en politieke hervorming van de Unie. Door de resultaten van het huidige cohesiebeleid te evalueren, zullen we kunnen bepalen wanneer we ons verdere uitbreidingen kunnen veroorloven. We mogen evenwel niet uit het oog verliezen dat elk van de vorige uitbreidingen de Europese Unie een meerwaarde heeft gegeven. Ik ben ervan overtuigd dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat ik dit verslag als een aansporing beschouw om de effectiviteit van het Europese cohesiebeleid tijdens de uitvoering van de uitbreidingsstrategie van de EU te handhaven of zelfs te verbeteren. In uw debat zijn veel ideeën naar voren gebracht die ik zal meenemen.
Ik wil drie zaken benadrukken die we niet moeten vergeten bij het voeren van een discussie over het cohesiebeleid in de context van de uitbreiding. In de eerste plaats zijn er besluiten genomen over het financiële kader en de subsidiëringsregels voor 2007-2013 en die zullen gedurende deze hele periode, ongeacht verdere uitbreidingen, worden uitgevoerd.
In de tweede plaats zal er in 2008-2009, conform de conclusies van de Europese Raad, een evaluatie komen waarin alle aspecten van de EU-inkomsten en uitgaven aan bod komen. Deze evaluatie zal in nauwe samenwerking met het Parlement worden uitgevoerd en bovendien zullen er op brede schaal raadplegingen plaatsvinden.
In de derde plaats wil ik ten aanzien van de uitbreiding herhalen dat de Commissie – in haar mededeling over de uitbreidingsstrategie – en de Europese Raad van december 2006 hebben bevestigd dat de uitbreidingsstrategie wordt afgestemd op het vermogen van de EU om nieuwe leden op te nemen. Ook zal het tempo van het toetredingsproces afhangen van de resultaten van de hervormingen in de kandidaat-lidstaat. De toelating van nieuwe lidstaten zal altijd worden gebaseerd op hun verdiensten. Dit principe blijft overeind staan. We zijn ook overeengekomen dat de Unie pas een beoogde datum voor toetreding zal vaststellen als de onderhandelingen in een vergevorderd stadium zijn. De Commissie zal tijdens het onderhandelingsproces prognoses geven van de effecten op de voornaamste beleidsterreinen.
Ik sta open voor nieuwe ideeën. Er is vooral behoefte aan nieuwe resultaatgerichte mechanismen waarmee het cohesiebeleid beter kan reageren op een snel veranderende omgeving, en er is behoefte aan nieuwe methoden om nog meer synergie te bereiken tussen ontwikkelingsstrategieën die op communautair, nationaal en regionaal niveau worden uitgevoerd. We moeten ervoor zorgen dat ons cohesiebeleid aansluit bij het stimuleringsbeleid dat gericht is op duurzame groei van de lidstaten, de strategie van Lissabon en de geïntegreerde richtlijnen voor groei en werkgelegenheid. Ik ben het volledig met u eens dat we al die verbanden nader moeten onderzoeken.
Tot besluit wil ik u zeggen dat u niet mag verwachten dat ik steun verleen aan ideeën waardoor het communautaire aspect van het cohesiebeleid wordt verzwakt.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Antonio De Blasio (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor mij is het van het allergrootste belang dat het Europees Parlement de gevolgen onderzoekt van toekomstige uitbreidingen voor het cohesiebeleid en dat derhalve in het debat over de uitbreiding ook nieuwe budgettaire overwegingen en standpunten meegenomen kunnen worden.
De studie die ten grondslag ligt aan het verslag vermeldt dat volgens de huidige regels, in een Europese Unie met 34 leden, Kroatië slechts 7 procent zou krijgen van de extra middelen voor het cohesiebeleid, terwijl Turkije daarentegen 63 procent zou ontvangen. De les die wij daarom mijns inziens daaruit moeten trekken is dat wij de toetredingslanden onmogelijk over een kam kunnen scheren.
Ik wil beklemtonen dat, gezien zijn bevolking en zijn economisch ontwikkelingsniveau, de toetreding van Kroatië geen aanzienlijke extra last zal betekenen voor de EU-begroting. Van de in het verslag behandelde potentiële kandidaat-lidstaten zou alleen Kroatië met zijn toetreding geen statistisch effect veroorzaken in verband met de voor steun in aanmerking komende gebieden op regionaal en nationaal niveau. Met andere woorden geen enkel steunontvangend gebied zal zijn recht op financiële steun van de EU verliezen.
Daarom stel ik voor dat wij voor de toelating van een kandidaat-lidstaat rekening houden met de vraag of de Europese Unie in staat is het betrokken land te integreren en dat wij, in het belang van toekomstige uitbreidingen, gedetailleerd nagaan hoe goed wij voorbereid zijn voor een alomvattende financiële hervorming. Mijns inziens hebben alomvattende hervormingen alleen zin indien wij onze huidige doelstellingen met betrekking tot het cohesiebeleid al bereikt hebben.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Als lid van de Commissie regionale ontwikkeling zou ik de rapporteur heel hartelijk willen bedanken, omdat hij erin geslaagd is om een kritisch oog te werpen op de politiek belangrijke, maar ook bijzonder delicate aspecten van de relatie tussen het regionaal beleid en de toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie.
In zijn regionaal beleid moet Europa niet alleen rekening houden met het feit dat de schatkist leeg is, en dat de concurrentie tussen de 27 lidstaten al harder wordt, maar ook voldoen aan de verwachtingen die in het Europees structuurbeleid worden gesteld, zich houden aan de strategie van Lissabon, en tegelijkertijd handelingsbekwaam blijven.
Ik zou de rapporteur vooral willen bedanken omdat hij heel duidelijk heeft aangetoond dat we aan de doelstellingen van ons cohesiebeleid alleen maar vast kunnen houden wanneer we het uitbreidingsproces trapsgewijs doorvoeren, en door hervormingen de efficiëntie verhogen. Juist daarom moeten we ruimer definiëren wat we bedoelen met het “versterkte nabuurschapsbeleid”. Bovendien moeten we vooral voor Turkije in alle openheid bespreken in hoeverre een toetreding of juist een geprivilegieerd partnerschap voor alle betrokken partijen zinvol kan zijn.
Als leden van het Europees Parlement en als volksvertegenwoordigers zijn we het alle burgers, niet allen in de nieuwe lidstaten, maar ook in de oude, verschuldigd om een regionaal beleid te voeren waardoor we ook in de toekomst groei en een compenserend effect kunnen bereiken, en op die manier voor de cohesie in de EU kunnen zorgen.
20. Begroting 2008: jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0123/2007) van Kyösti Virrankoski, namens de Begrotingscommissie, over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor de begrotingsprocedure 2008 Afdeling III – Commissie (2007/2017(BUD)).
Kyösti Virrankoski (ALDE), rapporteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik het Duitse voorzitterschap en vooral commissaris Dalia Grybauskaitė bedanken voor de goede samenwerking evenals de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Böge, en alle coördinatoren en schaduwrapporteurs van de fracties.
De mededeling van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie is het begin van de voorbereiding van de nieuwe begroting. Het antwoord van het Parlement is zijn eerste standpunt.
Allereerst wil ik iets zeggen over de structuur van de mededeling. De Commissie gebruikt haar eigen verdeling om politieke sectoren te definiëren: welvaart, solidariteit, veiligheid, vrijheid en de versterking van de positie van Europa in de wereldpolitiek. Deze verdeling is lastig te volgen, omdat het niet overeenkomt met de structuur van het meerjarig financieel kader of de begroting. Omwille van de transparantie zou deze verdeling in de toekomst moeten worden overwogen.
De Commissie presenteert een strategie met betrekking tot onder meer klimaatverandering en maatregelen in de energiesector. De strategie van Lissabon is nog steeds belangrijk, net als de beheersing van immigratie en maatregelen die de Europese Unie als internationale medespeler versterken. Dit zijn echter slechts enkele prioriteiten van het Parlement. Andere hoofddoelen van het Parlement zijn onder meer een goede uitvoering van goedgekeurde programma’s, minder bureaucratie en betere, effectieve en doelmatige administratie. In verband met de begroting van dit jaar werd afgesproken de plaatsing van personeel te herzien. Het is de bedoeling deze screeningoperatie deze maand af te ronden. Het Parlement vindt deze maatregel zeer belangrijk.
Een op activiteiten gebaseerde begroting en financieel beheer is de sleutel tot een betere administratie. Na het aftreden van de Commissie-Santer werd begonnen met de ontwikkeling ervan. Het Parlement onderstreept dat deze ontwikkeling moet worden voortgezet. Alleen op die manier kunnen wij de doeltreffendheid vergroten, bureaucratie verminderen en verantwoordelijkheden verduidelijken. De jaarverslagen van de directeuren-generaal vormen een belangrijk onderdeel hiervan.
Administratie is in dit verslag centraal komen te staan, omdat de Commissie weer eens verscheidene speciale agentschappen heeft voorgesteld: twee uitvoerende agentschappen en één agentschap, het Europees Technologie-instituut, voor onderzoek. Daarnaast is het de bedoeling de financiering van verscheidene agentschappen te verhogen ten koste van operationele kredieten.
Speciale agentschappen zijn problematisch, omdat ze worden gefinancierd uit verschillende rubrieken en zelfs uit programma’s. Hun administratieve uitgaven vallen doorgaans dus niet onder rubriek 5, wat onduidelijkheid met zich meebrengt. Ten tweede is het personeel van de agentschappen niet noodzakelijkerwijs terug te zien in de Europese begroting. Het is daarom lastig te zien wat de totale omvang van het personeel van de Europese Unie is. Ten derde kan de verantwoordelijkheid van de agentschappen onduidelijk zijn. Het moet de burgers geheel duidelijk zijn wie voor welke besluiten verantwoordelijk is. Juist de anonimiteit van de besluitvorming is een groot probleem als het gaat om het vertrouwen van de burgers in de Europese Unie. Ten vierde moeten wij ons afvragen welk voordeel een hiërarchische administratie heeft voor de uitvoering en of zij wel voordelen heeft. Het Parlement zal de oprichting van de nieuwe speciale agentschappen en overige administratieve uitgaven daarom nauwgezet volgen. Om deze redenen hebben het Parlement en de Raad al in de trialoog een verklaring opgesteld waarin de aandacht op deze vraagstukken wordt gevestigd en de Commissie wordt aangespoord bepaalde vervolgmaatregelen te nemen.
Een ander probleem vormen de vertragingen in al overeengekomen programma’s. De Commissie heeft in haar beleidsstrategie voor volgend jaar sterk rekening gehouden met de vertraging van al overeengekomen programma’s. Een dergelijke frontloading of backloading is niet gewenst, omdat het meerjarige financiële kader nog maar enkele maanden van kracht is. De overeengekomen programma’s moeten volgens plan worden uitgevoerd. Het wegnemen van geld van de marges vermindert bovendien nog meer de mogelijkheden van het Parlement om bijvoorbeeld te investeren in proefprojecten en voorbereidende maatregelen, vooral in de rubrieken 1a en 3. Nog steeds een gevaar zijn de niet-vervulde betalingsverplichtingen, die de prioriteiten van het Parlement kunnen vertragen en in gevaar kunnen brengen. Een ander gevaar is de voortdurende toename van uitstaande betalingsverplichtingen, RAL’s, die het moeilijker maakt om later politieke doelen te bereiken.
Zoals gezegd, hebben de politieke doelen van het Parlement betrekking op de Strategie van Lissabon, een duurzaam klimaat- en energiebeleid, een snelle uitvoering van het structuur- en cohesiebeleid, een goede beheersing van immigratie, een zakelijk informatie- en communicatiebeleid en een gemeenschappelijk overeengekomen buitenlands- en veiligheidsbeleid. Wij hopen dat het voorontwerp van begroting een vruchtbare bodem is voor de voorbereiding van de begroting voor volgend jaar.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de jaarlijkse beleidsstrategie is opgesteld aan de hand van de vier strategische prioriteiten van de Commissie-Barroso, die wij in het begin met elkaar hebben vastgesteld. De veranderingen ten opzichte van het voorafgaande boekjaar worden echter per beleidsterrein voorgelegd, conform de methode van op activiteiten gebaseerde budgettering. De jaarlijkse beleidsstrategie dient als samenhangend referentiekader bij het voorbereiden van ons voorontwerp van begroting en ons wetgevings- en werkprogramma. Natuurlijk lopen wij hierbij niet vooruit op het eindresultaat, waarin rekening zal worden gehouden met de prioriteiten van het Europees Parlement en de Raad.
Het tweede element dat onze aandacht heeft, is de screening die de Commissie op verzoek van het Parlement onlangs heeft voltooid. Deze zal morgen tijdens de vergadering van de Commissie worden aangenomen. Ik kan echter al aankondigen dat het resultaat van dit grondige en serieuze onderzoek zeer bevredigend is, vooral omdat de noodzaak voor personeelsuitbreiding bevestigd is en de aantallen precies overeenkomen met die waarover wij en het Parlement in 2002 overeenstemming hebben bereikt. In de 1600 aanvullende posten die nodig zijn voor nieuwe prioriteiten van de Raad, het Parlement en de Commissie zal via een interne herverdeling worden voorzien. Dat is een zeer goed resultaat van de taak die wij op verzoek van het Parlement hebben verricht.
Wij zullen ook rekening houden met de bezorgdheid die zowel het Parlement als de Raad hebben uitgesproken over de financiering van de 25 gedecentraliseerde agentschappen, en zullen dat aspect dan ook aanpassen in het voorontwerp van begroting, dat ik volgende week aan u zal voorleggen.
Ten aanzien van de uitvoerende agentschappen – waarvan we er vier hebben en die we met twee willen uitbreiden – zal de Commissie zich, zoals altijd, houden aan de eisen van kosteneffectiviteit en transparantie voordat zo’n agentschap zal worden opgezet. De Commissie staat open voor een discussie met het Europees Parlement hierover en ook, zoals wij al tijdens het tripartiete overleg zeiden, over verdere verbeteringen op het gebied van de afspraken tussen de Commissie en het Europees Parlement wat betreft die uitvoerende agentschappen.
De rapporteur vraagt in zijn verslag om een “resultaatgerichte begroting”, en met die opvatting en de benadering van de heer Virrankoski ben ik het volkomen eens. Daarom zal ik aanstaande woensdag, zoals overeengekomen in de vergadering van de Commissie begrotingscontrole, het voorontwerp van begroting voorleggen, waarin ik de gezichtspunten die vandaag in de discussie naar voren zijn gebracht, zoveel mogelijk zal proberen op te nemen, te honoreren en uit te werken.
Ik hoop dat onze nieuwe procedure voor het nieuwe begrotingsjaar goed van start zal gaan.
Michael Gahler (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, één van de suggesties in het verslag van de Commissie buitenlandse zaken luidt: er moeten voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor het toenemend aantal activiteiten in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid. Ik ben optimistisch, ik denk dat wat de commissaris net heeft aangekondigd voor volgende week ook van toepassing zal zijn op het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid.
We hebben een aantal beleidsvormen met name genoemd, zoals het nabuurschapsbeleid met de landen in het Oosten en het Zuiden, waarmee we ook de democratie en de mensenrechten daar willen bevorderen. We hebben gezegd dat we prioriteit willen geven aan ons beleid voor de westelijke Balkan. Het is te verwachten dat we in 2008 in Kosovo aanzienlijke bedragen nodig zullen hebben om de civiele EVDB-missie en het kantoor van de Internationale Civiele Vertegenwoordiger te ondersteunen. We verwachten dat zo snel mogelijk wordt opgehelderd wat de gevolgen van deze missie zijn voor de duurzaamheid van de bestaande begroting voor het GBVB.
Een ander onderwerp is het extern energiebeleid. We eisen dat er geleidelijk aan een gemeenschappelijk extern energiebeleid moet komen. We hebben ook Afghanistan genoemd. We moeten de veiligheidssituatie in dat land verbeteren, maar tegelijkertijd moeten we de nodige middelen ter beschikking stellen voor de civiele wederopbouw. Anders kunnen we de hoofden en de harten van de burgers in dat land niet echt veroveren. Ook Afrika is belangrijk. In december 2007 vindt in Lissabon de grote Afrika-top plaats, en we mogen er wel van uitgaan dat we concrete gevolgen zullen moeten verbinden aan de besluiten die we daar zullen nemen. Dat is heel belangrijk, ook met het oog op de ondersteuning van de Afrikaanse troepen die helpen om Afrikaanse conflicten met Afrikaanse middelen op te lossen. Daarom moeten we politieke signalen met die inhoud laten horen.
Richard James Ashworth, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag over de jaarlijkse beleidsverklaringen van de Commissie biedt de leden van dit Parlement de gelegenheid om de Commissie te herinneren aan een aantal punten die wij in het financiële vooruitzicht hebben uiteengezet.
In de eerste plaats herinneren we de Commissie eraan dat het realiseren van de doelstellingen van de strategie van Lissabon de voornaamste prioriteit is en moet blijven. Door de werkgelegenheid te stimuleren, de economische groei te steunen en ons wereldwijde concurrentievermogen te versterken kan de Europese Unie naar mijn mening een zeer belangrijke rol vervullen in het leven van de Europese burger van nu.
In de tweede plaats moeten we er bij de Commissie op aandringen dat de begroting waar voor zijn geld dient te leveren. Ik wijs erop dat we verontrust zijn over de oprichting van de agentschappen: we maken ons ernstig zorgen over de verantwoordingsplicht van die agentschappen alsmede over de efficiënte en effectieve inzet van de medewerkers in de instellingen.
In de derde plaats vind ik dat de Commissie zich veel meer inspanningen zou moeten getroosten om een positieve garantie te kunnen geven. Het Parlement vraagt in dit verslag om meer transparantie en de Commissie moet veel meer doen om de band tussen haar wetgevingswerkprogramma en de begrotingsprocedure te versterken.
Tot slot constateer ik met betrekking tot het Europees Technologisch Instituut met genoegen dat de Commissie vastbesloten is om de doelstellingen van Lissabon te bereiken, en spreek ik mijn bewondering uit voor de visie en het initiatief van de Commissie. Toch zijn er twee belangrijke punten waarover ik mij ongerust maak. Allereerst is dit voorstel pas geïntroduceerd nadat de Commissie haar geplande uitgaven in het financiële vooruitzicht had uiteengezet, en de introductie van zo’n groot project zal dan ook aanzienlijke gevolgen voor andere prioriteiten hebben. Bovendien lijkt mij het gevaar niet denkbeeldig, ook al besef ik dat voorstellen voortdurend worden aangepast, dat dit Instituut als coördinerend orgaan voor de beste praktijk in feite dubbelop doet wat andere coördinerende organen ook al doen, waardoor de positieve bijdrage beperkt is.
VOORZITTER: ADAM BIELAN Ondervoorzitter
Catherine Guy-Quint, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met zijn werkzaamheden en de inhoud van zijn verslag over de jaarlijkse beleidsstrategie. Dit verslag vormt het begin van onze begrotingsprocedure en wij delen grotendeels de zorgen die daarin vermeld staan, en vaak stellen wij ook dezelfde prioriteiten.
Ik wil stilstaan bij twee specifieke punten. Zoals ieder jaar formuleert het Parlement een aantal prioriteiten die het graag door de Europese Commissie uitgevoerd wil zien. Dit jaar is een van de doelstellingen van het Parlement voor de begrotingsprocedure dat de begroting resultaatgericht moet zijn. Volgens ons is dat een heldere doelstelling die een nauwkeurige uitvoering vergt. Ik ben het daar mee eens. Het is belangrijk om te laten zien dat wij willen dat de EU-financieringsprogramma's recht doen aan de politieke doelstellingen waarvoor zij zijn goedgekeurd en wel om meerdere redenen: het nakomen van politieke beloften is van fundamenteel belang voor de legitimiteit van de Unie in de ogen van de burger; wij moeten de plannen van de Commissie ondersteunen om in haar nieuwe initiatieven en werkmethoden het beginsel van betere regelgeving toe te passen; ten slotte ben ik er ten zeerste van overtuigd dat een doeltreffend administratief stelsel voor de Europese Unie voorzien moet zijn van voldoende middelen.
Ik heb echter mijn twijfels over de exploitatie van de resultaten van dit begrotingsjaar en daarvoor richt ik mij tot de Raad, die hier helaas afwezig is. Ik vind het prima dat er meer aandacht wordt besteed aan de doelstellingen en het meten van resultaten van het gevoerde beleid. Ik vind ook dat deze beoordeling verder moet gaan dan alleen maar informatie verstrekken over administratieve processen zoals voorheen in de voorontwerpen van begroting (VOB’s) het geval was. Mijn fractie is er echter fel op tegen dat er op grond van deze beoordeling gesneden zou worden in de begroting voor administratieve zaken of personele middelen. De persoonlijke verantwoordelijkheid van EU-ambtenaren vormt een belangrijk element in de op activiteiten gebaseerde budgettering (ABB). We moeten de Europese Commissie echter wel de middelen verschaffen om te kunnen handelen, anders leidt deze verantwoordelijkheid niet tot initiatieven.
Tot slot wil ik u nog eens wijzen op het belang dat mijn fractie hecht aan het vraagstuk van de communicatie. Het is de kerntaak van het communicatie- en voorlichtingsbeleid iedere EU-burger over het werk van de instellingen te informeren. Daarom steun ik het voorstel van de Commissie om campagnes over de politieke prioriteiten van de Unie te lanceren. Deze campagnes kunnen worden gestart zodra het Parlement deze prioriteiten heeft goedgekeurd. Wij verwachten echter veel van de uitkomsten van de hoorzitting die de Begrotingscommissie heeft georganiseerd. De conclusies daarvan moeten als basis dienen voor de uitwerking van een nieuw communicatiebeleid. Democratie is een complexe aangelegenheid en informatievoorziening vormt daar een pijler van.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag onze rapporteur, de heer Virrankoski, bedanken voor een verslag dat een zeer heldere uiteenzetting geeft van een aantal probleemstellingen die we in dit Parlement zien nu de Commissie op het punt staat de ontwerpbegroting voor het jaar 2008 te presenteren. In de ALDE-Fractie zijn we het erover eens dat de EU zich via de begroting moet blijven toespitsen op het proces van Lissabon, om ook snel te kunnen reageren wanneer zich nieuwe thema’s voordoen, zoals energie en klimaatveranderingen. We moeten echter allen ronduit erkennen dat het kader van de begroting zeer nauw en strak is. Dat maakt het moeilijk om alle wensen vervuld te krijgen. Ik beveel de Commissie dan ook van harte aan om belangstelling te tonen voor de prioriteiten van het Parlement. De Commissie steunt heel graag op het Parlement als zij gebrek heeft aan personeel en aan geld, maar als het om de prioriteiten van het Parlement gaat, wordt het prompt moeilijker. Dat geldt zowel voor grote zaken als voor kleine. Zo geeft het Parlement een paar jaar geleden een proefproject aangenomen, dat bedoeld is om overvallen op chauffeurs te verhinderen en om chauffeurs fatsoenlijke rustomstandigheden te garanderen. En wat doet de Commissie aan deze kwestie, die aandachtig wordt gevolgd door transportondernemers, chauffeurs en hun familie? Heel weinig, veel te weinig. De Commissie heeft veel te weinig aandacht voor het grote publiek en is veel te arrogant. Als ik mijn kiezers moet gaan uitleggen dat er meer personeel moet komen voor de Commissie, zal het heel erg helpen als ik ook kon zeggen dat dit personeel zich echt interesseert voor de zorgen en wensen van de kiezers. Zegt u dat tegen uw collega’s, mevrouw de commissaris, als u om meer personeel komt vragen. Ik kijk uit naar het komende overzicht van de behoefte aan personeel. We moeten ook nagaan of het personeelsbeleid voldoende flexibel is om de politieke prioriteiten te kunnen verwezenlijken.
Een laatste kwestie: de Commissie heeft nu al een wijziging voorgesteld in de financiële programmering voor de periode 2007-2013. Steun voor groei – in de vorm van bijvoorbeeld gebouwen, bruggen en spoorwegen – moet naar het personeel van agentschappen worden gekanaliseerd. Ook steun voor het rechtsbeleid moet naar agentschappen. Het kader is strak en er is behoefte aan een tussentijdse evaluatie van de financiële perspectieven. Dat is nu al duidelijk.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in dit debat over de jaarlijkse beleidsstrategie voor de begroting van 2008 voer ik het woord namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten. Ik zou drie punten onder de aandacht willen brengen.
Ten eerste heeft de rapporteur, ons inziens, voor de juiste aanpak gekozen. Hij suggereert dat de Europese Commissie voor 2008 een “resultaatgerichte” begroting zou moeten voorbereiden, die het mogelijk maakt om de beperkt beschikbare financiële middelen optimaal te benutten.
Ten tweede merkt de rapporteur terecht op dat de uitbreiding van de bestaande gedecentraliseerde agentschappen en de oprichting van nieuwe agentschappen de beschikbare marges in een aantal rubrieken van het financieel meerjarenkader zullen doen krimpen, waardoor de operationele middelen voor de financiering van afzonderlijke programma’s zelfs kunnen verminderen. Dat kan leiden tot een minder flexibele begroting en tot een beperktere tenuitvoerlegging van bepaalde operationele programma’s.
Ten derde hebben wij de indruk dat de rapporteur te hoge verwachtingen koestert ten aanzien van de geplande herziening van de begrotingsuitgaven in 2008-2009. Het idee dat het mogelijk zal zijn om de effectiviteit van de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op basis van de eerder vernoemde herziening op losse schroeven te zetten, is absoluut onaanvaardbaar. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid staat immers garant voor de voedselveiligheid van de afzonderlijke EU-lidstaten en van de Gemeenschap als geheel. Het biedt bijgevolg de belangrijkste vorm van veiligheid voor elk individu. Naar onze mening zal het moeilijk zijn om de uitgaven van dit beleid ter discussie te stellen. Op het garanderen van een dergelijke veiligheid staat immers geen prijs.
Marie Anne Isler Béguin, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, de jaarlijkse beleidsstrategie van de Europese Commissie voor de begrotingsprocedure 2008 moet ertoe leiden dat de besluiten van de wetgever strikt worden uitgevoerd. Deze besluiten mogen niet worden afgezwakt. Ondanks dat de actualiteit beheerst wordt door de klimaatverandering – ik wijs op het verslag-Stern en de conclusies van het IPPC – vinden we in het Commissievoorstel een verwaterde versie van het begrip duurzame ontwikkeling. Daarin worden slechts de rubrieken welvaart, solidariteit, veiligheid en externe dimensie genoemd en de inhoud daarvan is tamelijk willekeurig.
Mevrouw de commissaris, wat hebben we een moeite moeten doen om bij de vaststelling van de financiële vooruitzichten een bedrag van honderd miljoen euro voor milieubescherming aangenomen te krijgen, dat door de Commissie meteen met de helft werd verminderd. Zo moeilijk als het was om fondsen voor het milieuprogramma te verwerven, zo eenvoudig was het om extra middelen vrij te maken voor de financiering van Frontex, het agentschap dat illegale immigratie bestrijdt.
Dit laat zien hoe weinig speelruimte de financiële vooruitzichten ons bieden en toont nogmaals aan dat de milieubegroting een ondergeschoven kindje blijft. Ondanks dat onze medeburgers de milieuproblematiek urgent en belangrijk vinden, is het budget voor dit onderwerp uitermate beperkt en daarmee moeten we dan de klimaatverandering en de achteruitgang van de biodiversiteit tegengaan. Laten we niet vergeten dat het Natura 2000-netwerk elk jaar zes miljard euro nodig heeft om goed te kunnen functioneren.
Ondanks deze onvolkomenheden kijk ik met belangstelling naar de nieuwe initiatieven van de Europese Commissie in de rubriek “externe dimensie”. Het Wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie en de mondiale klimaatalliantie (Global Climate Policy Alliance) moeten de ACS-landen en met name Afrika in staat stellen een ontwikkeling in gang te zetten waarbij, meer dan bij ons, milieuaspecten en sociale aspecten worden geïntegreerd, waardoor het begrip duurzame ontwikkeling werkelijk inhoud krijgt.
Een ander punt is dat de Verts/ALE-Fractie met smart wacht op het verslag van de Commissie over de personeelsbehoeften op middellange termijn. Commissaris, onze fractie heeft zich altijd uitgesproken voor voldoende en stabiele personele middelen. Wat betreft de uitvoerende agentschappen moeten we per geval onderzoeken of de programma’s beter kunnen worden gerealiseerd door een uitvoerend agentschap of dat een gecentraliseerde benadering nodig blijft, zoals het Europees Parlement voor LIFE+ heeft geëist.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, de heer Virrankoski, zegt dat de begroting voor volgend jaar goede resultaten moet opleveren. Het meten van resultaten is echter lastig en in de praktijk onmogelijk. Bij het beoordelen van resultaten zou men zich moeten afvragen wat er zou zijn gebeurd als de Europese Unie haar begrotingsmiddelen niet had gebruikt voor de doelen waar zij die in overeenstemming met de begrotingsprocedure voor gebruikt, maar dat weten we niet. Het meten van de resultaten zou kunnen slagen in bepaalde afzonderlijke beleidssectoren met betrekking tot een enkel programma, maar wat de hele begroting betreft is dat een zeer ambitieuze taak. Dit werd in feite al duidelijk ten tijde van de vorige algemeen rapporteur, toen de strenge resultaateisen van het Parlement voortdurend werden versoepeld naarmate men dichterbij de datum van de definitieve begroting kwam.
Een goed begin voor het verbeteren van de resultaten is dat de Commissie vorig jaar minder begrotingsmiddelen van de Europese Unie onbesteed liet dan in voorgaande jaren. De Commissie lijkt de uitvoering van programma’s doeltreffender te hebben gemaakt. Het valt te hopen dat dit niet slechts een tijdelijke verbetering was in het laatste jaar van het vorige financiële kader.
Namens mijn fractie wens ik de opstellers van een resultaatgerichte begroting veel succes. Tegelijkertijd constateer ik dat het eindbedrag van de begroting waarschijnlijk zo klein wordt, dat de Europese Unie geen belangrijke stappen vooruit kan nemen als nieuwe prioriteit in het energiebeleid, zoals op de Top van maart is afgesproken. Het geld zal daarentegen zoals vanouds worden gebruikt voor de militarisering van de Europese Unie en voor europropaganda uit naam van informatie en communicatie.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wanneer zo’n klein groepje zo laat op de avond nog bijeenkomt en men elkaars argumenten eigenlijk al heel goed kent, dan zouden we volgens mij ook wel eens kunnen proberen om de Commissie, die inderdaad al in beweging is gekomen, aan te moedigen om er nog een schepje bovenop te doen.
Ik ben het eens met de vorige sprekers, het zou fraai zijn om te werken met een resultaatgerichte begroting, maar we kunnen veel bescheidener zijn, en binnen de context toch revolutionair. Daarmee bedoel ik het volgende: het is voor de burger nog steeds heel moeilijk om te begrijpen wie er binnen de Commissie met hoeveel geld wat doet. Welke instanties zijn waarvoor daadwerkelijk verantwoordelijk? Probeert u maar eens om er via internet snel achter te komen hoe hoog bijvoorbeeld de nettobijdrage van de Bondsrepubliek Duitsland vorig jaar was, of in 2005. U zult heel wat tijd nodig hebben voor u daarover ergens informatie vindt, of over de vraag voor welke projecten waar en hoe subsidies worden verleend. Ik klik op het land, wil weten waarvoor in mijn regio subsidies worden betaald, en ik vind niets. Dat is onaanvaardbaar!
Als we die transparantie al hadden bereikt zouden we over de voor- en nadelen van ons beleid een veel hoogstaandere discussie kunnen voeren dan nu het geval is, daarvan ben ik overtuigd. Ik koester natuurlijk de hoop dat we een eerste stap op die weg kunnen zetten wanneer we deze transparantie bijvoorbeeld voor de landbouwsubsidies in heel Europa voor zouden schrijven. Maar ook daar schort het telkens weer aan de omzetting in de praktijk. Verder zou ik willen verwijzen naar wat anderen na mij zullen zeggen over de agentschappen. Ook daar zouden we op een voorbeeldige manier kunnen aantonen wat transparantie in de praktijk kan betekenen.
Salvador Garriga Polledo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw de commissaris, ik zou een hulde willen brengen aan het meesterschap in financieel beheer dat het Directoraat-generaal Begroting op dit punt in 2007 bereikt heeft.
Elk jaar weer, elke periode van financiële vooruitzichten weer, wordt de Europese Commissie door de Raad voor omstandigheden gesteld die bijzonder moeilijk te overwinnen zijn. Elk jaar weer wordt de Europese Unie gedwongen steeds ambitieuzere doelstellingen te halen met financiële middelen die almaar lager liggen.
Zo heeft het er alle schijn van dat de lidstaten de Europese Unie beschouwen als een uitstalkast die zich er uitstekend toe leent om de nationale publieke opinies tevreden te stellen, en dat voor niet meer dan een habbekrats.
Wanneer de lidstaten merken dat hun burgers zich ergens bezorgd om maken – of het nu de groei of de werkgelegenheid is – dan komen ze met de strategie van Lissabon op de proppen en zeggen ze de Europese Commissie dat ze financiering moet zoeken.
Wanneer ze ontdekken dat de Europese publieke opinie zich zorgen maakt over de immigratie of over de energievoorraden of over de opwarming van de aarde, vragen ze de Commissie om naar financiering te zoeken voor die spectaculaire maatregelen. Het probleem is dat je eenmaal aangegane verbintenissen niet zomaar ongedaan kunt maken, en dat de prioriteiten van gisteren niet verdwijnen omdat je andere prioriteiten naar voren haalt.
Ooit, eerder vroeg dan laat, zal de Europese Commissie – ondanks haar Algemeen Begrotingscomité – voor het blok worden gesteld, en zal het hele schitterende financiële bouwwerk van backloading en frontloading ontoereikend zijn om zoveel prioriteiten te bekostigen. Dat wordt dan misschien het moment van de grote financiële besluiten, en laten we hopen dat de Europese Commissie op die dag in politiek opzicht hetzelfde niveau heeft als ze nu heeft bereikt wat haar financiële behendigheid betreft.
Göran Färm (PSE). – (SV) Mevrouw de commissaris, mijnheer de Voorzitter, uit de jaarlijkse politieke strategie van de Commissie blijkt dat we worden geconfronteerd met grote en deels nieuwe uitdagingen. Ik denk aan het klimaatvraagstuk, dat inspanningen vereist op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, milieu en energie. Ik denk aan onderzoek en innovaties, waarbij het erom gaat een Europa te scheppen dat in de geest van Lissabon even attractief voor onderzoekers zal kunnen worden als de Verenigde Staten en even grote mogelijkheden zal bieden om onderzoeksresultaten in banen en productie om te zetten. De verwezenlijking van het innovatieprogramma CIP en een Europees technisch instituut van topklasse zijn van cruciaal belang.
Ik denk aan de Balkan. We hebben een kandidaat-lidstaat, Kroatië, dat snel lid wil worden en nog steeds grote behoeften op het gebied van veiligheid heeft in Bosnië. We hebben geheel nieuwe lidstaten, onder andere Montenegro en misschien Kosovo, die grote inspanningen van de EU zullen vereisen. Ik denk aan democratie en communicatie, die een bredere samenwerking van de volkeren zullen vereisen: tussen individuen, partijen en volksbewegingen. Met het oog op de verkiezingen voor het Europees Parlement, het debat over een nieuw Verdrag enzovoort, moet het jaar 2008 een doorbraak betekenen voor de middelen voor de nieuwe communicatiestrategie van de EU. Het beeld van wat de EU doet en wil moet duidelijker worden, vooral in de lidstaten.
Deze uitdagingen vereisen dat de EU politieke besluiten kan nemen en begrotingsmiddelen kan toewijzen, en bovendien activiteiten kan verrichten om onze posities te verschuiven. We hebben echter eerlijk gezegd nog een heel stuk te gaan. Nog steeds heeft de Unie een starre begroting. Het is moeilijk om prioriteiten te wijzigen en vooral om nieuwe prioriteiten op te voeren, al is het beginsel van herschikking van personeel voor nieuwe politieke prioriteiten bezig door te breken.
Op termijn, misschien al bij de tussentijdse evaluatie, hebben we behoefte aan meer mogelijkheden om krachtig te investeren in nieuwe gebieden en dienovereenkomstig minder te investeren in andere gebieden. In de wereld van vandaag worden van allen gevraagd om zich aan te passen: van ondernemingen, individuen en regio’s, maar ook van de EU. In dat verband zijn de zeven jaren die onze langetermijnbegroting beslaat, zeeën van tijd. Het wetgevingswerk en de begroting moeten beter op elkaar worden afgestemd. Volgens mij is het EIT, het Europees Technologisch Instituut, daar een goed voorbeeld van. Het instituut is een uitstekend idee, maar het wordt problematisch als andere onderzoeksinspanningen moeten worden ingekrompen.
Naar mijn mening is de regelgeving nog steeds vaak bureaucratisch en moeilijk te hanteren. De papierwinkel en de gedetailleerdheid van de accountantscontrole kunnen niet worden gekarakteriseerd als modern management, en hetzelfde geldt voor de administratie. Velen hebben met spanning de ambities van commissaris Kinnock gevolgd op het punt van een plattere organisatie, een beter personeelsbeleid en meer gendergelijkheid. Nu moeten we de hervormingen in zijn geest voortzetten. De jaarlijkse strategie van de Commissie wijst de juiste gebieden aan, maar nu gaat het erom dat we offensief zij en de plannen verwezenlijken. Daarbij moeten we meer durf tonen, en misschien moet het Parlement die rol op zich nemen.
Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil mijn steun geven aan de toespraak van onze rapporteur voor de begroting, de heer Kyösti Virrankoski, en hem hartelijk bedanken voor zijn kwalitatief hoogstaande werk en zijn voortdurende bereidheid tot dialoog.
Ik zal het vanavond bij vier korte opmerkingen laten. Ten eerste wil ik dat de Commissie nog meer de regels van de begrotingshervorming in acht neemt om tot een jaarlijkse op activiteiten gebaseerde budgettering te komen. Op die manier krijgen elk directoraat en elke afdeling zelf de verantwoordelijkheid voor hun deel van de begroting. Ten tweede kan de Europese Commissie wat betreft de agentschappen, gezien de huidige stand van zaken, geen nieuwe gedecentraliseerde organen in het vooruitzicht stellen zonder eerst te bekijken welke consequenties dit voor de begroting heeft in het licht van de financiële middelen van de Unie. Ten derde moeten de personeelsuitgaven nog transparanter worden en moet er een zodanige personeelsverschuiving plaatsvinden dat de wetgevingsprioriteiten van het Parlement nog beter gestalte krijgen.
Tot slot een vierde en laatste opmerking. Als wij de uitdaging van de globalisering willen aangaan en daarvan profijt willen trekken voor onze economie in de zin van meer werkgelegenheid, moeten wij nog krachtiger inzetten op onderzoek en innovatie. Zolang de Europese Unie echter niet over meer middelen beschikt, dient de Commissie zich te concentreren op de politieke en budgettaire prioriteiten die het Parlement heeft vastgesteld.
Reimer Böge (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst zou ik de rapporteur heel hartelijk willen bedanken. U ziet het, mevrouw de commissaris, de meeste vertegenwoordigers van de fracties staan achter de weg die onze algemeen rapporteur voorstelt voor de begrotingsprocedure voor 2008. Het is juist dat er naast de begrotingsprocedure, die begint met de indiening door de Commissie van het voorontwerp van begroting, in de afgelopen jaren heel wat begeleidende maatregelen en aanvullende structuren gecreëerd zijn, zoals deze jaarlijkse beleidsstrategie, of het verslag inzake de screening, dat volgende week moet worden voorgelegd.
We zijn de Commissie ook heel dankbaar dat ze het initiatief heeft genomen om twee keer per jaar ook hier in het Parlement, in het openbaar, verslag uit te brengen over de daadwerkelijke uitvoering van de begroting. Daardoor kunnen we allemaal horen waar de tekortkomingen liggen, wat er kan worden verbeterd, en wat voor gevolgen we daaraan kunnen verbinden, ook voor de volgende begrotingsprocedure. Dat is buitengewoon zinvol, en daarvan zouden we allemaal gebruik moeten maken. Er zijn echter zoveel instrumenten dat we desondanks moeten overwegen of we de volgorde en de koppeling van deze instrumenten misschien toch nog kunnen verbeteren, en er aldus nog meer van kunnen profiteren. Daar moeten we heel zorgvuldig over nadenken.
Ik zou hebben gewenst dat de Commissie in haar jaarlijkse beleidsstrategie niet alleen van het begin af aan correct formuleert wat de oude en de nieuwe prioriteiten zijn, maar ook dat we de betere wetgeving als rode draad voor ons dagelijks werk beschouwen. Staat u mijn toe, mijnheer de Voorzitter, om er juist met het oog op de gevolgen voor het begrotingsbeleid nogmaals op te wijzen dat we net twee trialogen achter de rug hebben, op 7 maart en op 18 april. Daar hebben we geprobeerd om ervoor te zorgen dat we in de komende maanden voor de agentschappen, voor de uitvoerende agentschappen, voor hun joint undertakings, en voor alle administratieve structuren die in het leven zijn geroepen, een gezamenlijke basis kunnen scheppen voor de wetgeving, voor de overeenkomsten, de financiering, de kosten-batenanalyse en de kwijting. Op dit gebied bestaan er namelijk heel wat tegenstrijdigheden, en die kunnen we ons met het oog op good governance op de lange duur niet permitteren.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de rapporteur, beste collega’s, wij sluiten nu een debat af waar we volgens mij veel lessen uit kunnen trekken. Ik zou er een aantal punten uit willen lichten die mij het belangrijkst lijken. Op de eerste plaats de boodschap dat we op geen enkele manier moeten toestaan dat er gezwicht wordt voor de verleiding Europa te hernationaliseren door banen te schrappen van personeel en kader dat nodig is voor het functioneren van de Commissie.
Dat is een fundamentele zorg, die mijn collega Catherine Guy-Quint hier heeft verwoord. In het kader van de uitvoering van de begroting van 2008 lijkt mij die zorg het belangrijkst. Op de tweede plaats dient er voorrang gegeven te worden aan een voorlichtingsbeleid dat echt laat zien wat Europa op begrotingsvlak doet. Ik feliciteer onze rapporteur Virrankoski met zijn verslag en ik zou willen wijzen op paragraaf 8 in zijn tekst, waarin het belang wordt genoemd van duidelijkheid, consistentie en transparantie in de presentatie van de begroting. De tekst stelt verder dat in de activiteitsgestuurde begroting, de zogenaamde ABB, er voor de lezer geen enkele begrijpelijke overeenstemming valt terug te vinden met de nomenclatuur van het financieel meerjarenkader.
De begroting van de Europese Unie moet op een volmaakt heldere en gecoördineerde wijze worden gepresenteerd, waarin alle begrotingslijnen op verschillende manieren kunnen worden gelezen zonder het totaaloverzicht te verliezen. Dat is een fundamentele zaak die in paragraaf 8 heel goed staat geformuleerd.
Uit het advies dat we hebben ontvangen van de Commissie buitenlandse zaken wil ik paragraaf 12 over Irak noemen. Daarin wordt mijns inziens heel terecht gezegd dat de Europese investeringen in Irak onzichtbaar zijn. Die investeringen moeten zichtbaar worden gemaakt door het ontwikkelingsbeleid – dat waar mogelijk al in de praktijk moet worden gebracht, in Iraaks Koerdistan en elders in Irak – en door met spoed te reageren op de enorme stroom Iraakse vluchtelingen, zoals de Hoge Commissaris voor vluchtelingen, António Guterres, de vorige week terecht heeft gezegd in Genève.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur bedanken voor het feit dat onze jaarlijkse procedure op een goede en grondige wijze van start is gegaan. Ik ben het eens met de voorzitter van de Begrotingscommissie, en dan vooral over de strategische aanpak. We beginnen nu aan de jaarlijkse begrotingsprocedure voor 2008, maar tegelijkertijd kunnen we ook meer strategische wegen inslaan en bijvoorbeeld kijken hoe de jaarlijkse begrotingsprocedure in het algemeen kan worden verbeterd, alsmede de relaties tussen de twee instellingen, want sommige dingen kunnen wel degelijk beter. Het moet sneller en minder bureaucratisch en we moeten realistischer omgaan met de beperkte tijd en het aantal documenten dat we produceren.
Gezien de discussies van vandaag over de jaarlijkse beleidsstrategie hebben wij als degenen die bij de begroting betrokken zijn min of meer dezelfde mening, maar we kunnen niet alleen op onszelf vertrouwen – veel dingen zijn ook afhankelijk van de omgevingen waarin we samenwerken. We kunnen zaken verbeteren en ik denk dat we, net als in de afgelopen jaren, veel wederzijds begrip kunnen kweken. Ik hoop dat we een optimaal resultaat voor onze begrotingsprocedures van 2008 zullen bereiken, maar laten we met elkaar ook meer strategische doelstellingen proberen te halen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag om 12.00 uur plaats.
21. Tariefcontingenten voor de invoer in Bulgarije en Roemenië van ruwe rietsuiker (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0072/2007) van Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende opening van tariefcontingenten voor de invoer in Bulgarije en Roemenië van ruwe rietsuiker voor de voorziening van raffinaderijen in de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 (COM(2006)0798 C6-0003/2007 2006/0261(CNS)).
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag in de eerste plaats de heer Graefe zu Baringdorf, en uiteraard ook de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, bedanken voor hun grondige analyse van het onderhavige voorstel en de voorbereiding van dit verslag.
Ik zal in het kort het oogmerk en de context van dit voorstel toelichten. De toetreding van Bulgarije en Roemenië heeft het belang van de suikerraffinage-industrie binnen de gehele Gemeenschap vergroot. Aangezien beide lidstaten slechts weinig bietsuiker produceren, hebben ze altijd aan de binnenlandse vraag naar suiker voldaan door geïmporteerde ruwe rietsuiker te raffineren. Tijdens de toetredingsonderhandelingen is overeengekomen dat de twee lidstaten in totaal 530 000 ton ruwe rietsuiker mochten importeren voor binnenlandse raffinage. Zelfs als hun afgesproken contingent in aanmerking wordt genomen, zullen beide lidstaten echter naar verwachting in lichte mate netto-importeur blijven, aangezien hun gezamenlijke consumptie tussen de 800 000 en 900 000 ton zou uitkomen. Daarom zou de opening van de voorgestelde tariefcontingenten geen negatieve gevolgen hebben voor het algehele evenwicht op de suikermarkt van de Gemeenschap.
De toetreding tot de Europese Unie kwam voor de suikerindustrie in de twee lidstaten op een bijzonder moeilijk moment, aangezien die plaatsvond in het eerste jaar van de suikerhervorming. Daarom moesten er bepaalde maatregelen worden genomen om een soepele integratie in de nieuwe gemeenschappelijke marktordening voor suiker te bewerkstelligen. Om die reden stemde de Raad ermee in dat de goedgekeurde invoerhoeveelheden van ruwe rietsuiker tot het einde van het verkoopseizoen 2008-2009 voor deze twee lidstaten zouden worden gereserveerd. Vanaf het verkoopseizoen 2009-2010 zou ermee worden gestopt om de traditionele voorzieningsbehoefte aan suiker voor raffinage, die is vastgesteld op het Europese niveau van 2,3 miljoen ton, onder de lidstaten te verdelen. Behalve dat dit uiteraard het concurrentievermogen van de Europese suikerindustrie vergroot, zal het naar verwachting ook onze leveranciers van ruwe suiker ten goede komen. De opening van de tariefcontingenten die nu wordt voorgesteld voor de raffinage-industrie in Roemenië en Bulgarije zou dus, zoals u in uw verslag verzoekt, tot twee jaar beperkt blijven.
In uw amendement stelt u voor om vanaf het verkoopseizoen 2009-2010 geen andere tariefcontingenten toe te staan dan de contingenten die zijn toegestaan in het kader van de verordening "Alles behalve wapens" en het ACS-initiatief. Helaas kan ik dat amendement om uiteenlopende redenen niet aanvaarden. Ten eerste heeft de ontwerpverordening uitsluitend betrekking op de verkoopseizoenen tot en met het seizoen 2008-2009. Ten tweede is de Gemeenschap op grond van internationale afspraken verplicht om besprekingen aan te gaan met de traditionele handelspartners van Bulgarije en Roemenië. Bovendien mag de Europese Unie de preferentiële toegang tot de markt die is overeengekomen voor de landen van de westelijke Balkan of de geopende tariefcontingenten niet eenzijdig wijzigen, en zeker niet volledig intrekken.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, in de commissie hebben we ons afgevraagd of we hierover wel een verslag moesten schrijven, wamt zo belangrijk vinden we deze kwestie nou ook weer niet, en ook onze ideeën over de timing zijn niet echt zo verschillend. We hebben echter toch besloten om het te doen, omdat we heel goed weten dat artikel 37 u de mogelijkheid biedt om niet op te nemen wat wij u voorstellen als het u niet uitkomt. De situatie had anders gelegen waneer hier de medebeslissingsprocedure zou worden gevolgd, en wanneer de Grondwet was goedgekeurd.
Daarmee willen we duidelijk maken, ook voor de buitenwacht, dat het Parlement en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over bepaalde kwesties andere opvattingen hebben dan de Europese Commissie, bijvoorbeeld over de herziening van de marktordening voor suiker. We willen duidelijk maken dat we de voorkeur geven aan een ontwikkeling in de richting van Europese suiker, of ACS-suiker, waarover we overeenkomsten hebben afgesloten. Er wordt een tendens zichtbaar, en wel dat de suikerfabrieken rietsuiker uit andere landen invoeren, omdat die goedkoper is, en die hier raffineert. Dat brengt de binnenlandse suikerbietenteelt in gevaar, en dat kunnen we niet goedkeuren.
We willen duidelijk maken dat we met de voorstellen die wij voor de herziening van de marktordening voor suiker hebben gedaan misschien de praktische problemen hadden kunnen vermijden die we nu hebben. Ook voor de contingenten of voor de administratieve regelingen voor de beperking van de hoeveelheden hebt u een andere aanpak gekozen.
In de voorstellen die de Commissie nu doet, wordt ook gesproken over een reductie van hogerhand, omdat de andere aanpak niet is gelukt. Het is wel gelukt om in de praktijk een grote chaos te veroorzaken. De herstructureringsmaatregelen zijn niet aanvaard. Wij hadden voorgesteld dat de fabrieken – als ze al geld krijgen – een plan voor de plattelandsontwikkeling moeten voorleggen. Inhoudelijk hebt u hier ook bevestigd dat dit zinvol is, maar ons plan is niet omgezet. De Commissie heeft bepaald dat er een kaalslag moet komen, dat de fabrieken dicht moeten, zonder dat er een alternatief komt voor de economie op het platteland. Dat leidt er toe dat de suikerproducenten installaties voor de productie van bio-alcohol bouwen, maar dat gebeurt op basis van mais, palmolie en graan, en niet van suikerbieten. Het is een rommeltje.
Als ik zo naar uw voorstellen kijk vraag ik me af of uw diensten nog wel kunnen overzien hoeveel verschillende maatregelen er nu weer moeten worden genomen. Er is geen duidelijke koers, en het is jammer dat de vakkennis van het Parlement, en in dit geval van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, onbenut blijft, omdat we geen medebeslissingsrecht hebben. U luistert, de Raad luistert, maar na de stemming doet u gewoon wat u wilt.
Dat is echter niet het laatste woord in dit dispuut. Dit dispuut, mevrouw Fischer Boel, vindt niet zo zeer op het politieke toneel plaats. Ik geloof graag dat u het Parlement wel degelijk hierbij wilde betrekken, maar de diensten willen het niet. Ik denk dat de diensten zich verdedigen, en alles in het werk zullen stellen om hun macht te behouden, en de politieke inbreng van het Parlement te dwarsbomen. Ik hoop dat de situatie na de verkiezingen in Frankrijk anders zal liggen, en dat we vooruitgang boeken op het gebied van de Grondwet. Ik hoop ook dat het nieuwe Parlement na de verkiezingen in 2009 ook voor de landbouwsector het medebeslissingsrecht zal krijgen.
Aangezien ik nu eens een keer vijf minuten spreektijd heb zou ik in dit verband nog op een ander onderwerp in willen gaan, en wel op de bio-verordening. Daarover bestaat een meningsverschil. Wij eisen artikel 95, maar de Commissie wil daar niet aan. Ook daarover hebben wij goede voorstellen gedaan. Het is bijvoorbeeld te gek voor woorden dat de Raad nu een uitzonderingsregeling heeft getroffen voor genetisch gemodificeerde stoffen als additiva voor levensmiddelen. Ik hoop dat we daar nog eens op in kunnen gaan, want wij hebben gezegd dat gentechnologie principieel niet mag worden gebruikt.
Dat zijn procedures die niet zouden worden gevolgd als we consequenter waren, en ook gebruik zouden maken van de kennis en de politieke visie van het Parlement.
Atilla Béla Ladislau Kelemen, în numele grupului PPE-DE. – Când Uniunea Europeană a votat documentul despre reforma zahărului în noiembrie 2005, România şi Bulgaria nu erau încă membrii în UE. Raportul zu Baringdorf este un raport cu caracter tehnic şi se referă la posibilitatea importării zahărului brut din ţări terţe în anii agricoli 2006-2007, 2007-2008, 2008-2009 şi a prelucrării acestuia. Importul de zahăr brut este tradiţional în aceste două ţări, în special din Brazilia şi Cuba. Raportul fixează atât cantităţile cât şi preţul zahărului brut importat pentru a evita o eventuală competiţie neloială în acest sector. Singurul amendament sosit la acest raport specifică faptul că, după trei ani, aceste reglementări preferenţiale nu trebuie să se mai aplice. Atât raportul cât şi amendamentul au fost votate în unanimitate în Comisia pentru agricultură. În paranteză, aş vrea să adaug că, în ceea ce priveşte România, bineînţeles, cultivarea sfeclei de zahăr şi cotele aprobate de Comisie ar putea să fie eventual rediscutate pentru a folosi pe deplin tradiţia existentă pentru aceste culturi în anumite zone din România.
Marc Tarabella, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, met de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker in 2006 wordt beoogd de productie van suiker binnen de Unie te beperken ten gunste van een preferentiële invoer tegen nultarief uit de ACS-landen, India en de landen op de westelijke Balkan, in het kader van het initiatief “Alles behalve wapens”.
Volgens de Commissie – en dat is terecht – moeten de Bulgaarse en Roemeense suikerindustrie conform de traditionele vraag een periode van twee jaar krijgen voor invoer van suiker tegen een preferentieel tarief van 98 euro per ton, om na toetreding van beide nieuwe lidstaten onbillijkheid te vermijden en om de suikersector in beide landen in staat te stellen een stabiele positie op de interne markt te verwerven. Om een eerlijke concurrentie te garanderen en zinvolle regels voor invoer op te stellen moet de mogelijkheid van invoer van suiker tegen een preferentieel tarief duidelijk voor een beperkte tijdsduur gelden.
Na de unanieme stemming op 21 maart binnen de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling moet het Parlement zijn fiat geven aan de opening van tariefcontingenten voor de invoer in Bulgarije en Roemenië van ruwe rietsuiker voor de voorziening van raffinaderijen, maar uitsluitend in de verkoopseizoenen 2006-2007, 2007-2008 en 2008-2009. Daarom sta ik volledig achter het voorstel van mijn collega Graefe zu Baringdorf om contingenten in te stellen waarmee de dubbele doelstelling van steun aan de Bulgaarse en Roemeense industrie en van behartiging van de belangen van de Europese landbouwers kan worden gehaald.
Dumitru Gheorghe Mircea Coşea, în numele grupului ITS. – Propunerea de regulament al Consiliului privind deschiderea contingentelor tarifare pentru importurile de zahăr brut din trestie de zahăr este agreată de către Guvernul României, care consideră că atât cota afectată cât şi preţul pe tonă sunt în consens cu interesele industriei de zahăr din România. Studiile pe care România le-a realizat în ultima perioadă au demonstrat că atât nevoile de prelucrare, cât şi cele ale cererii pe piaţă, sunt posibil de acoperit din importul unei cantităţi de zahăr brut de 329 636 000 de tone pentru campaniile de comercializare 2007-2008, 2008-2009. De asemenea se consideră rezonabilă şi posibilitatea creşterii sau diminuării preţului de 98 de euro pe tonă cu 0,14% în funcţie de gradul de polarizare a zahărului brut importat de pe pieţele terţe. De aceea susţinem propunerea prezentată în raport. Informez însă asupra faptului că, în unele cazuri, pentru unităţile de rafinaj apare o dificultate în emiterea certificatelor de import datorită existenţei unor diferenţe de interpretare legislativă între normele româneşti şi cele cuprinse în articolul 17 din Regulamentul (CE) nr. 0318/2006 al Consiliului. Informez, de asemenea, că actualmente Ministerul Agriculturii şi Dezvoltării Rurale din România a declanşat o acţiune de simplificare a respectivelor norme pentru a facilita eliberarea certificatelor de import.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan het kort houden. Het was een boeiend debat over een zeer technische kwestie en de rapporteur is erin geslaagd om ook nog wat andere punten ter sprake te brengen.
Wat betreft de uitvoerige discussie over het medebeslissingsrecht van het Parlement voor landbouwzaken, weten we allemaal dat dit deel uitmaakte van het Verdrag dat door twee lidstaten is verworpen. De rapporteur weet dat ik er altijd voorstander van ben geweest om medebeslissingsrecht in te stellen op het gebied van de landbouw.
Het is niet terecht om te zeggen dat de Commissie niet naar het Parlement luistert. Ik neem graag de suikerhervorming als voorbeeld. We hebben op dat gebied heel goed en heel nauw samengewerkt en voor zover ik me herinner – en dat herinnert de rapporteur zich vast ook nog wel – was het herstructureringsfonds een idee van het Parlement en is dat in de uiteindelijke hervorming opgenomen. Misschien worden er niet samen beslissingen genomen, maar er wordt wel samengewerkt, en dat lijkt me in dit stadium een erg goede oplossing.
Ik ga niet in detail in op de suikerhervorming. We weten dat er bepaalde onvolkomenheden zijn geweest. Komende maand presenteer ik een verslag aan de Raad en ik weet zeker dat daarmee de problemen die we tot nu toe hebben gezien worden opgelost, zodat we ons doel kunnen bereiken om de interne suikerproductie vóór het einde van de herstructureringsperiode met vijf tot zes ton per jaar te beperken.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag om 12.00 uur plaats.
22. Contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0137/2007) van Janusz Wojciechowski, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1868/94 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel (COM(2006)0827 C6-0046/2007 2006/0268(CNS)).
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de rapporteur, de heer Wojciechowski, en de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor hun inspanningen ten behoeve van dit verslag.
Ik zal eerst dit voorstel nader toelichten. Sinds in 1995 de aardappelzetmeelcontingenten werden ingevoerd hebben we geprobeerd een strategie te bepalen die de ontwikkeling van deze belangrijke sector kon garanderen, verbeteren en stimuleren. In de afgelopen tien jaar is het landbouwbeleid van de Europese Unie drastisch veranderd. Het is marktgerichter geworden, waarbij de meeste steunbetalingen zijn ontkoppeld en de marktordening in bijna alle sectoren is hervormd.
Ondanks het bestaan van contingenten wordt er meer aardappelzetmeel geproduceerd dan waaraan de Europese markt behoefte heeft, met als gevolg dat we ongeveer 40 procent van onze productie moeten afzetten op de wereldmarkt, meestal met het voordeel van uitvoerrestituties. Voor wat betreft de voorstellen waarover we vandaag praten: het is van cruciaal belang om de stabiliteit van deze zeer kwetsbare sector te behouden en tegelijkertijd rekening te houden met de fundamentele veranderingen die het gevolg zijn van de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid.
Het eerste belangrijke doel van het voorstel is om de contingenten met nog twee jaar te verlengen, waardoor we de contingenteringsregeling voor aardappelzetmeel kunnen beoordelen in het kader van de evaluatie van het landbouwbeleid, de zogenaamde ‘health check’. Met een verlenging tot vier jaar, die u in uw verslag voorstelt, zou ons de kans worden ontnomen om in het kader van deze evaluatie diepgaand op deze belangrijke sector in te gaan. Daarom zult u wel begrijpen dat we dit amendement niet kunnen aanvaarden.
Het tweede belangrijke doel is verlenging van de bestaande contingenten, die eigenlijk tot een betrekkelijk stabiele markt voor aardappelzetmeel in de Europese Unie hebben geleid. Ik ben mij ervan bewust dat er herhaalde verzoeken van bepaalde lidstaten zijn geweest om hun contingenten te vergroten, en ik ben de verklaring van de Raad niet vergeten. Uit een analyse van de huidige marktsituatie is echter gebleken dat de contingenten voor de productie van aardappelzetmeel op het moment beter niet kunnen worden vergroot. Als we de contingenten vergroten op een moment dat er sprake is van overproductie in de Europese Unie, zouden de prijzen nog meer onder druk komen te staan. We moeten de kans aangrijpen om de voorgestelde verlenging met twee jaar door te voeren en dan tijdens de evaluatie nader in te gaan op de vraag hoe de aardappelzetmeelsector een levensvatbare toekomst tegemoet kan gaan.
Janusz Wojciechowski (UEN), rapporteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement buigt zich al voor de vijfde keer over de verordening tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel. Ik heb de eer om het verslag over de verordening hier vandaag voor de tweede keer voor te stellen. Dat genoegen viel me een eerste keer te beurt in 2005.
In de praktijk moeten we twee belangrijke knopen doorhakken. Ten eerste moeten we beslissen met welke periode de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel moet worden verlengd. Ten tweede moeten we ons afvragen of de aan de afzonderlijke landen toegekende productiequota ongewijzigd moeten blijven of herzien moeten worden. De Europese Commissie heeft voorgesteld om de contingenteringsregeling nog twee jaar te behouden en om de productiequota niet te wijzigen. Vele leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling waren echter van mening dat een periode van twee jaar veel te kort is om redelijk te kunnen plannen. De commissie heeft daarom ingestemd met een periode van vier jaar.
Als rapporteur heb ik dat voorstel gesteund. Het lijkt me een verstandig voorstel, aangezien de landbouwers en zetmeelproducenten niet overrompeld mogen worden met te snelle en plotse veranderingen.
De grootte van de productiequota voor zetmeel is een veel moeilijkere aangelegenheid. Twee nieuwe lidstaten, Polen en Litouwen, hebben er – net als twee jaar geleden – op gewezen dat de hun toegewezen quota te laag zijn in verhouding tot hun potentieel en hun behoeften. De productiequota van Litouwen bedragen om en bij de 1 200 ton. Dat is minder dan de productiecapaciteit van één enkel landbouwbedrijf, met als gevolg dat Litouwen de productie van zetmeel heeft gestaakt, hoewel het land ongeveer 4 700 ton zetmeel wil en moet produceren. Polen, de grootste aardappelproducent van Europa, of liever, van de Europese Unie, moest genoegen nemen met quota van 144 000 ton. Dit is slechts een luttele fractie van de hoogste quota die aan Frankrijk, Duitsland en Nederland werden toegekend.
In mijn hoedanigheid van rapporteur heb ik voorgesteld om de productiequota voor Polen en Litouwen op te trekken. Deze verhoging zou, voor beide landen samen, neerkomen op iets minder dan 40 000 ton, dus op minder dan 2 procent van de totale productiequota van 1 948 000 ton. Dit voorstel werd in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling evenwel door een kleine meerderheid verworpen. Twintig leden stemden tegen het voorstel, zeventien voor.
Als rapporteur is het mijn taak om de argumenten van de – weliswaar beperkte – meerderheid voor te stellen. Het is echter ook mijn plicht om gewag te maken van de argumenten van de minderheid, die een aantal amendementen heeft ingediend. In de commissie heerste algemene bezorgdheid over het feit dat een verhoging van de productiequota de markt zou kunnen ontwrichten. Naar mijn mening is deze vrees ongegrond. Ik leg uit waarom. Ten eerste gaat het slechts om een beperkte verhoging, die amper 2 procent van de totale quota bedraagt. Ten tweede is de markt veranderd. Hoewel aardappelzetmeel kwalitatief beter is, wordt het geleidelijk aan verdrongen door tarwezetmeel van een lagere kwaliteit. Het aandeel van aardappelzetmeel in de totale zetmeelproductie is de afgelopen drie jaar van 25 tot 20 procent gedaald. Daardoor is er op dit moment een tekort aan aardappelzetmeel. Ten derde is er een duidelijke wanverhouding in de verdeling tussen de oude en de nieuwe lidstaten. Aangezien 90 procent van de totale quota aan de oude lidstaten werd toegewezen, bleef er slechts 10 procent over voor de nieuwe lidstaten, hoewel zij meer dan 25 procent van het menselijk kapitaal van de Unie vertegenwoordigen. Ten vierde worden de toegewezen quota vaak niet volledig benut. In sommige gevallen gaan quota ter waarde van enkele tot zelfs enkele tientallen procentpunten verloren. Wanneer de oogst mislukt, leidt dit tot een tekort aan zetmeel op de markt. Dit wordt in de loop van de daaropvolgende jaren niet gecompenseerd, althans niet buiten de toegelaten compensatie van ongeveer 5 procent van de productiequota. Ten vijfde heeft de Europese Commissie eerder zelf al toegegeven dat Polen en Litouwen de grootste slachtoffers zijn van deze contingenteringsregeling. Commissaris Fisher Boel, die hier vandaag aanwezig is, beloofde twee jaar geleden in hoogsteigen persoon dat er rekening gehouden zou worden met de specifieke situatie van beide landen. Dat is echter nooit gebeurd. Ten slotte zou Europa zich van zijn solidaire – en niet van zijn egoïstische – kant moeten laten zien met het oog op de uitgesproken behoeften van deze twee lidstaten die zo duidelijk benadeeld zijn door het huidige systeem. Het is een feit dat er tijdens de toetredingsonderhandelingen vijf jaar geleden een aantal zaken overeengekomen zijn, maar betekent dit dat we eeuwig aan deze afspraken moeten vasthouden en onze ogen moeten sluiten voor de economische veranderingen die zich intussen hebben voorgedaan?
Dames en heren, tot slot zou ik uw aandacht willen vestigen op amendement 8, dat aan de basis zou kunnen liggen van een goed compromis. Dat amendement stelt het volgende voor: wanneer bepaalde quota in een bepaald jaar niet worden benut, zouden de geïnteresseerde lidstaten – wel uitsluitend nieuwe landen – het daaropvolgende jaar een verzoek aan de Commissie mogen richten over de toewijzing van extra quota binnen de grenzen van de niet-gebruikte productiequota van het vorige jaar. Op deze manier zal de productie, die over een periode van meerdere jaren is berekend, de maximale productiequota van 1 948 000 ton niet overschrijden en krijgen de nieuwe lidstaten de mogelijkheid om hogere quota aan te vragen. Ik vraag u met klem om de goedkeuring van dit amendement in overweging te nemen, aangezien het ons een mooi compromis zou kunnen opleveren.
Esther de Lange, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, na vanmiddag beëdigd te zijn, gaat mijn maidenspeech dus over aardappels, over zetmeelaardappels. Dat kan bijna geen toeval zijn aangezien ik ben opgegroeid met een vader die nogal graag voorlas uit Duitse kinderboeken – dat moet mijnheer Graefe zu Baringdorf wellicht aanstaan – en er kwam altijd een verhaal voorbij over "Die Bedeuting der Kartoffel". Wie het geschreven heeft, weet ik niet, maar mijn vader las het graag voor en dat mijn maidenspeech dus over aardappels gaat, kan bijna geen toeval zijn.
Maar alle gekheid even daargelaten: dit voorstel van de Europese Commissie is natuurlijk wel van groot belang voor een aantal regio's in Europa, waaronder ook het noordoosten van mijn eigen land waar de aardappelzetmeelindustrie voor aanzienlijke werkgelegenheid en productie zorgt. Deze sector en dus de producenten en hun regio hebben belang bij duidelijkheid en zekerheid, als het gaat om de planning en de bedrijfsvoering op hun individuele bedrijf, zeker na de fundamentele hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003 en gezien de onzekerheden die de nog altijd voortdurende WTO-onderhandelingen met zich meebrengen.
Het werd al gezegd: ten tijde van de laatste verlenging van het huidige systeem voor aardappelzetmeel hadden wij als Parlement eigenlijk liever ook al een langere periode gewild. De Commissie stelt nu opnieuw voor om te verlengen met twee jaar, de rapporteur maakte daar drie jaar van en uiteindelijk sprak de landbouwcommissie zich uit voor vier jaar, een duidelijk signaal dus aan Commissie en Raad, zoals ik het zie; steun in principe, mevrouw de commissaris, voor de voorgestelde verlenging, maar het liefst nog voor een iets langere periode, zodat de betrokkenen weten waar ze de komende jaren aan toe zijn. Weten waar je aan toe bent, betekent naar mijn mening ook dat je tijdens deze periode niet aan de bestaande quota tornt. Voorstellen voor quotumverruiming in individuele lidstaten kunnen in ieder geval dan ook niet op onze steun rekenen.
Bogdan Golik, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit is het tweede debat tijdens de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement over de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel. We hebben deze kwestie een eerste keer behandeld in mei 2005. Jammer genoeg is er de afgelopen twee jaar bitter weinig vooruitgang geboekt betreffende de verhoging van de productiequota voor aardappelzetmeel voor twee nieuwe EU-lidstaten, Polen en Litouwen. Hoewel de Europese Commissie in 2005 formeel verklaard heeft dat de quota herbekeken zouden worden en dat de verzoeken tot verhoging van de aan Polen en Litouwen toegewezen quota in overweging genomen zouden worden, is er op dit vlak niets veranderd.
Ik kan dus alleen maar herhalen wat ik hier twee jaar geleden tijdens mijn toespraak heb gezegd, namelijk dat de door de Commissie toegewezen quota voor de productie van aardappelzetmeel niet in overeenstemming zijn met de productiecapaciteit van de Poolse en de Litouwse landbouwbedrijven, met hun grondstofvoorraden en met de toenemende vraag naar zetmeel.
Er is bezorgdheid geuit over het feit dat een verhoging van de productiequota zou neerkomen op het openen van de doos van Pandora. Als we ermee zouden instemmen om de quota voor Polen en Litouwen op te trekken, zou dat tot gelijkaardige verzoeken leiden van overige lidstaten voor andere landbouwproducten. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat de markt van zetmeelproducten zich voortdurend ontwikkelt en dat de vraag naar deze producten verder toeneemt. Daarenboven is vastgesteld dat de invoer van zetmeel en zetmeelproducten systematisch gestegen is sinds de toetreding van Polen tot de Europese Unie. Om die reden is het handelstekort voor zetmeel aanzienlijk toegenomen, wat een rechtstreeks gevolg is van de beperking van het productievolume.
De Europese Commissie meent dat de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie waarschijnlijk niet alleen tot een verlaging van de uitvoerrestituties zullen leiden, maar ook tot een vermindering van de tariefbescherming op de invoer van maniokzetmeel, waardoor de beschikbaarheid van zetmeel op de communautaire markt zal toenemen. De Commissie houdt er echter geen rekening mee dat, gedurende de periode waarin de quota gelden, dus in de loop van de volgende twee verkoopseizoenen, de kans nagenoeg onbestaande is dat de bepalingen van een toekomstige landbouwovereenkomst in de Wereldhandelsorganisatie ten uitvoer worden gelegd. De invloed van multilaterale overeenkomsten op de beschikbaarheid van geïmporteerd zetmeel op de communautaire markt zal bijgevolg verwaarloosbaar zijn. Ik vertrouw erop dat de leden van dit Huis het verslag van de heer Wojciechowski zullen goedkeuren en dat de Europese Commissie de verzoeken van de Poolse en de Litouwse regering tot verhoging van hun productiequota zal inwilligen.
Kyösti Virrankoski, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst wil ik de rapporteur, mijnheer Wojciechowski, bedanken voor het uitstekende verslag. Ik constateer dat de aardappel een lastig te telen gewas is. De jaarlijkse oogst ervan varieert nogal en de prijs ervan schommelt ook veel. De aardappel is echter goed geschikt voor regio’s met ongunstiger omstandigheden, waaronder het noordelijkste deel van de Europese Unie, en in die zin is het een zeer waardevol gewas. Op veel boerderijen is het een duidelijk geldgewas. Bijvoorbeeld in mijn eigen land wordt ongeveer een derde van het aardappelzetmeel in eigen land geproduceerd en wordt twee derde uit andere landen geïmporteerd, omdat de bosbouw het leeuwendeel in beslag neemt. Wanneer de quota worden bekeken, hopen wij dat er meer rekening wordt gehouden met dit non food-gebruik van het product.
Andrzej Tomasz Zapałowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit debat geeft een vrij duidelijk beeld van de solidariteit die de vijftien oude EU-lidstaten aan de dag leggen met het oog op een regeling die de nieuwe lidstaten in staat stelt om hun productie van aardappelzetmeel te verzekeren, uitsluitend om aan de nationale vraag te kunnen voldoen. Hoewel Polen altijd een belangrijke producent van aardappelzetmeel is geweest, is het land nu gedwongen om dit zetmeel in te voeren. Wat de melkquota betreft, bevindt mijn land zich in een vergelijkbare situatie, aangezien de door de Europese Commissie vastgelegde limieten ook hier lager liggen dan het nationale verbruik.
Onlangs hebben we in dit Parlement een debat gevoerd over zacht fruit. Toen werd al duidelijk hoe weinig moeite de Commissie zich getroost om de nieuwe lidstaten te helpen bij de bescherming van hun nationale markten. De Commissie verwijst voortdurend naar de toetredingsovereenkomsten, die echter onder zware druk gesloten zijn en op het vlak van talrijke quota nadelig zijn voor de nieuwe lidstaten. Dit maakt het voor de nieuwe lidstaten onmogelijk om op de communautaire markten op voet van gelijkheid te concurreren.
Er is in dit Huis al meermaals gezegd dat het van cruciaal belang is dat de nieuwe lidstaten hun ontwikkelingsachterstand wegwerken. Dit soort situaties, zoals de onverzettelijke houding van de Commissie over het behoud van de productiequota, met de sluiting van bedrijven en de liquidatie van boerderijen tot gevolg, tonen aan dat de nieuwe lidstaten in deze Unie niet als gelijkwaardige partners worden behandeld. Als het Parlement dit symbolische amendement opnieuw verwerpt, is dat het bewijs dat er daadwerkelijk twee Unies bestaan. Bovendien zet deze gang van zaken het verdere uitbreidingsproces van de Europese Unie op de helling. Misschien doen we er goed aan om dat proces ingrijpend te vertragen?
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, de contingenten voor aardappelzetmeel zijn niet willekeurig vastgelegd door de Commissie, daarover is voor de toetreding onderhandeld met de Poolse regering, en die heeft het verdrag ondertekend. Er bestaat dus een verdrag, en daar moet iedereen zich aan houden. Ik denk dat het de Poolse ziel eigen is om af en toe wat te klagen, ieder volk heeft zijn eigen hebbelijkheden. Ik verwacht dat het amendement met de saldering morgen wordt aangenomen. U weet nog wel dat het amendement al eerder was aangenomen, maar dat de Commissie verteld heeft dat ze technische problemen heeft bij de omzetting in de praktijk.
In de parlementaire commissie is hetzelfde weer gebeurd. Ik doe een beroep op u. Morgen wordt er gestemd over een amendement dat het totale contingent niet verhoogt, maar dat gaat over de saldering. Vertel uw medewerkers die hiervoor verantwoordelijk zijn niet waarom het niet mogelijk is, maar probeer om ze te vertellen hoe het wel mogelijk is. Pak het alstublieft wat positiever aan. Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat de totale hoeveelheid die kan worden gesaldeerd daadwerkelijk ter beschikking wordt gesteld, maar ik zou het als een positief gebaar van de Commissie waarderen als ze haar goede wil zou tonen, hopelijk binnen een redelijke termijn.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in het kader van dit debat over de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel lijkt het me verstandig om een aantal sleutelfactoren van deze markt in het achterhoofd te houden. De argumenten die aangehaald worden door de tegenstanders van hogere productiequota – mogelijke problemen op de markt en de vorming van aanzienlijke overschotten van aardappelzetmeel – houden geen steek. Ook de argumenten met betrekking tot de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie zijn van weinig belang. Die zouden onder meer tot de afschaffing van de uitvoerrestituties moeten leiden, waarschijnlijk na 2013, terwijl we op dit moment over de quota voor de volgende twee jaar debatteren, dus voor de periode 2007-2009.
Ik heb de indruk dat niet iedereen weet hoe uitgebreid en gevarieerd de toepassingen van aardappelzetmeel zijn. Ik zou erop willen wijzen dat aardappelzetmeel niet alleen in de voedsel- en de veevoederindustrie wordt gebruikt, maar ook in de papier-, de farmaceutische, de textiel- en zelfs in de staalindustrie. Aangezien de markt voor zetmeelproducten groeit en de vraag naar een groot aantal zetmeelproducten stijgt, zie ik niet in waarom het onmogelijk is om de onrechtvaardig lage productiequota van Polen en Litouwen op te trekken. Ik merk terloops op dat er meer dan zeshonderd zetmeelproducten bestaan.
Mevrouw Fisher Boel, de Poolse zetmeelproducten zijn van voortreffelijke kwaliteit. Ze zijn bijgevolg in staat om de concurrentie op de externe markt het hoofd te bieden. U beweert, mevrouw de commissaris, dat u ervoor wil zorgen dat de landbouw van de Europese Unie op mondiaal niveau kan concurreren, maar hoe wilt u dat doel bereiken als de productie door lage quota aan banden wordt gelegd? Als we uit de markt signalen opvangen dat de vraag naar dit product toeneemt, lijkt het me aangewezen om hogere productiequota toe te kennen aan de landen die daarom vragen. Als de hervormingen in 2003 in de eerste plaats bedoeld waren om de marktgerichtheid van de Europese landbouwsector te vergroten, moeten we de quota in elk geval verhogen.
Marc Tarabella (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil mijn collega Janusz Wojciechowski complimenteren met zijn werk als rapporteur voor de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel. Ik zal mijn aandacht uitsluitend richten op de amendementen die tot doel hebben de productiequota voor Litouwen en Polen te verhogen.
Er wordt voorgesteld het contingent voor Litouwen te verviervoudigen, namelijk van 1 211 tot 4 855 ton, en het contingent voor Polen te verhogen van 144 985 tot 180 000 ton. Ik begrijp de gedachte die ten grondslag ligt aan de amendementen 5, 6 en 7, waarbij amendement 7 de som van de andere twee amendementen is, aangezien het om kleine producenten gaat. Ik vrees echter dat als deze amendementen worden aangenomen, er een doos van Pandora opengaat en andere lidstaten eveneens om een quotaherziening zullen vragen voor de levensmiddelen die voor hen het belangrijkst zijn. Ik denk aan olijfolie en melk en vele andere producten.
Daarom, dames en heren, pleit ik net als in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voor aanneming van dit uitstekende verslag, maar zonder de amendementen die voor deze vergaderperiode zijn voorgesteld. Het toeval wil dat we ons vanavond, 23 april, in de plenaire vergadering over dit onderwerp uitspreken en dat we er morgen tussen de middag over stemmen met daartussenin een vergadering van een werkgroep van mijn fractie over landbouw. Daar zullen wij dit probleem met een aantal collega’s bespreken, want de meningen over deze amendementen zijn nogal verdeeld. De schaduwrapporteur, de heer Golik, kan dat beamen. Waarschijnlijk zullen wij dus ons definitieve standpunt over deze amendementen morgenvroeg, nog voor de stemming, bepalen.
Jan Mulder (ALDE). – Mijnheer de Voorzitter, ook mijn complimenten aan de rapporteur. Ik zou ook mijn nieuwe Nederlandse collega, Esther de Lange, willen gelukwensen met haar maidenspeech. Ik wist niet dat het onderwerp aardappelen zo toepasselijk was.
Ik raad de Commissie een termijn van vier jaar aan. Waarom vier jaar? Ik denk dat iedereen een beetje zekerheid wil, ook boeren. Vier jaar is ook een goede periode om de suikerhervorming te evalueren. Dat is op het ogenblik nog bepaald niet duidelijk; er is een duidelijk verband tussen isoglucose en aardappelzetmeel. Ik denk dat wij pas over vier jaar weten waar we aan toe zijn en vandaar dat ik die vier jaar zeer sterk steun.
Door een aantal mensen is het al gezegd: het Graefe zu Baringdorf-amendement is ideaal. Ik weet het niet. Hoe kun je op basis van vorig jaar de oogst van dit jaar voorspellen? Quota's zijn niet overdraagbaar van het ene jaar naar het andere. Als je dat wel doet, ook al is het quotum het ene jaar te weinig en het andere jaar te veel, dan heb je er nog niet zo veel aan, want een boer kan nooit de productie voorspellen. Dus ik weet niet of het technisch uitvoerbaar is.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de kwestie van het aardappelzetmeel staat opnieuw op de agenda van het Europees Parlement en dat zal zo blijven tot er rechtvaardige en verantwoordelijke beslissingen worden genomen. Het probleem van het aardappelzetmeel zal blijven bestaan zolang de grootste aardappelproducent van de Europese Unie, Polen, nadeel blijft ondervinden van de productiequota voor zetmeel en zolang de Commissie het Europees Parlement blijft negeren. Ik wil u eraan herinneren dat het Europees Parlement twee jaar geleden bijna unaniem het idee heeft gesteund om de niet gebruikte quota van de oude lidstaten toe te wijzen aan de nieuwe lidstaten. De Europese Commissie heeft jammer genoeg geen werk gemaakt van deze aanbeveling. Ook dit keer is haar antwoord negatief. Ons, Poolse afgevaardigden, verbaast dat nog nauwelijks. Het antwoord van mevrouw Fisher Boel luidt immers altijd “nee” als het over Polen gaat. Haar afkeer van Polen en de Poolse landbouwers is algemeen bekend. Maar ook met het kleine Litouwen heeft ze geen mededogen. De weigering om Litouwen een extra contingent van amper 3 500 ton zetmeel toe te wijzen, illustreert op treffende wijze hoe de sterke landen in onze Unie alles wat ze wensen kunnen krijgen, terwijl de zwakkere landen alleen maar mogen bedelen. Toch is er een sprankje hoop. Wat de heer Graefe zu Baringhof hier vandaag heeft gezegd, maakt duidelijk dat er in dit Huis ook afgevaardigden zetelen die in staat zijn om in het belang van de hele gemeenschap te denken en om de underdog te begrijpen. Ik ben hem daarvoor bijzonder dankbaar.
Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Er is een situatie ontstaan die ik paradoxaal zou willen noemen. Dergelijke dingen zouden zich niet mogen voordoen onder partners.
Wegens de lage zetmeelquota liggen de fabrieken in Litouwen stil en is er geen werk voor de mensen. De aan Litouwen toegekende quota is een tiende van wat nodig is in het land. Daarom moet zetmeel worden ingevoerd, terwijl de Litouwse productielijnen stil liggen. Tegelijkertijd zijn er echter landen met buitensporig hoge zetmeelquota, die niet worden gebruikt. Moet zo iets worden getolereerd in een interne markt?
Wat de besproken tijdspanne betreft, betekent de aan Litouwen toegekende zetmeelquota van 1 200 ton dat de fabrieken slechts op 9 procent van hun productiecapaciteit werken. Daarom heeft men de Europese instellingen gevraagd om een verhoging van de productiequota. Daardoor zouden de voorwaarden worden gecreëerd voor een economisch rendabele werking van de fabrieken en de voortzetting van de aardappelteelttraditie in Litouwen. Het antwoord daarop was echter negatief.
De verhoging van de quota voor Litouwen en Polen zou de andere lidstaten geen enkele schade berokkenen en zou zeer belangrijk zijn voor de economie van Litouwen. Bovendien zou dit een blijk zijn van solidariteit en gedeelde belangen.
Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het huidige debat over de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel is een uitstekend voorbeeld van de waarheid die verborgen zit in het spreekwoord “de rijken zullen de armen nooit begrijpen”. Ik kan moeilijk begrijpen waarom productiequota, die in bepaalde lidstaten niet volledig worden gebruikt, niet opnieuw kunnen worden toegekend aan andere landen die te lage quota toegewezen kregen. Het is echter nog veel moeilijker om dit aan de landbouwers uit te leggen.
Waarom wordt er meer belang gehecht aan de twijfels van Europese bureaucraten dan aan de logica, de reële behoeften en de solidariteit tussen de lidstaten van de Europese Unie? Als landbouwers uit Denemarken, Frankrijk, Italië of Duitsland onrechtvaardig zouden worden behandeld, dan zouden hun collega’s uit Polen als één man achter hen staan. De door de rapporteur voorgestelde quotaverhoging zal niemand schade berokkenen. Ze zal de begroting niet wijzigen. Als de productiequota niet verhoogd worden, bewijst dat ontegenzeggelijk dat in de Europese Unie het volgende principe wordt gehanteerd: “wat van jou is, is ook van mij, maar wat van mij is, daar kom je niet aan”. Is dat echt wat we willen?
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Al sinds de toetreding van Polen tot de Europese Unie discussiëren de Poolse afgevaardigden met de commissaris over de kwestie van de verhoging van de productiequota voor aardappelzetmeel voor Polen en Litouwen. Tijdens de bijeenkomst van de Raad op 30 mei 2005 heeft de Commissie zelfs formeel verklaard dat ze bereid was om het Poolse en Litouwse verzoek hieromtrent te onderzoeken, maar wel pas na het verstrijken van een periode van twee jaar waarin de huidige productiequota van kracht bleven. Die periode loopt nu ten einde. We debatteren vandaag over de verordening van de Raad over deze kwestie, maar noch de Raad, noch de Commissie lijkt van plan zich aan hun eerdere verklaringen te houden.
Naar mijn mening zijn er minstens drie redenen waarom de productiequota voor zetmeel verhoogd zouden moeten worden voor de nieuwe lidstaten en voornamelijk voor Polen en Litouwen. Ten eerste, in het kader van de huidige contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel werd maar liefst 90 procent van de totale quota aan de vijftien oude EU-lidstaten toegewezen en minder dan 10 procent aan de nieuwe lidstaten. Als we daarentegen de aardappelproductie van naderbij bekijken, zien we dat slechts 70 procent van de totale productie afkomstig is uit de vijftien oude lidstaten en maar liefst 30 procent uit de tien nieuwe landen.Ten tweede wordt het zetmeel in de nieuwe lidstaten door kleine landbouwbedrijven geproduceerd, die van cruciaal belang zijn voor de lokale economie en voor de ontwikkeling van het platteland. Een verhoging van de productiequota zou bijgevolg in belangrijke mate bijdragen tot het terugdringen van de werkloosheid in deze gebieden. Ten derde werd de landbouwproductie in de nieuwe lidstaten aan strikte beperkingen onderworpen, die zowel de plantaardige als de dierlijke sector zwaar getroffen hebben. Deze beperkingen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van de plattelandsgebieden.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een bijzonder interessant debat geweest, dat duidelijk heeft laten zien dat er grote verschillen bestaan tussen de standpunten van de leden van het Europees Parlement met betrekking tot de mogelijkheden om de contingentering van de productie van aardappelzetmeel voor twee lidstaten, Polen en Litouwen, te wijzigen.
Het is vandaag al opgemerkt dat deze quota aan de nieuwe lidstaten zijn toegekend op basis van historische productiecijfers. Ze zijn geaccepteerd door alle nieuwe lidstaten, ook Polen en Litouwen. We moeten niet uit het oog verliezen dat we heel voorzichtig moeten omgaan met het evenwicht op de markt. Ik zou dat evenwicht niet willen verstoren, evenmin als andere zetmeel producerende lidstaten.
Zoals ik al eerder heb gezegd, denk ik dat het voorstel voor een termijn van twee jaar het ons mogelijk maakt om de discussie over de toekomst van de quota voor zetmeelproductie op te nemen in onze health check. Het stelt ons ook in de gelegenheid de eerste effecten te analyseren van de suikerhervorming, waarbij de productie van zoetstoffen die ook gebaseerd zijn op zetmeel, nu onder zware druk komen van de concurrentie met buiten het quotum geproduceerde suiker voor de chemische en fermentatie-industrie. Ik ben ervan overtuigd dat dit een sneeuwbaleffect zou kunnen hebben op de zetmeelmarkt, wat ertoe kan leiden dat ook de markt voor aardappelzetmeel onder extra druk komt te staan.
Tot slot wil ik graag kort reageren op het punt dat de rapporteur heeft aangeroerd over herverdeling van niet-gebruikte quota. Dit is ook opgenomen in een nieuw amendement. Het is duidelijk dat dit voorstel zal leiden tot een globale toename van de productie van aardappelzetmeel. Het moet daarom worden gezien in samenhang met de toelevering aan de markt voor aardappelzetmeel, waar op dit moment 40 procent van de productie moet worden geëxporteerd. Het leidt ook tot vragen omtrent gelijke behandeling, omdat de quota voor alle lidstaten op dezelfde manier worden vastgesteld. Ik denk dat de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor deze tekorten, zullen willen profiteren van de overdracht. De Commissie zal dan ook het idee van een periode van vier jaar niet steunen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142 van het Reglement)
Witold Tomczak (IND/DEM), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, is het mogelijk om de wereldproblemen op te lossen zonder eerst voor de eigen deur te vegen? Die vraag komt telkens opnieuw in mij op als ik zie hoe er in de Europese Unie wordt omgegaan met de problemen van de nieuwe lidstaten.
Vandaag staat het zoveelste probleem van de nieuwe lidstaten op de agenda. Dit keer gaat ons debat over de markt voor aardappelzetmeel, een probleem dat slechts twee landen treft. Uit de beschikbare statistieken blijkt overduidelijk dat de huidige marktorganisatie niet alleen kunstmatig en onrechtvaardig is, maar ook geen rekening houdt met de werkelijkheid. Polen, de belangrijkste aardappelproducent van de Europese Unie, ziet zich vandaag gedwongen om aardappelzetmeel in te voeren, niet omdat het land zelf niet in staat is om zetmeel te produceren of omdat zijn zetmeel te duur of van slechte kwaliteit is. Nee, Polen moet vandaag zetmeel invoeren als gevolg van de politieke beslissingen over de omvang van de toegewezen productiequota. We zouden ons moeten schamen over dit soort beslissingen, want ze houden geen steek en getuigen van een gebrek aan gezond verstand. Ze hebben een situatie teweeggebracht waarin aardappelzetmeel van betere kwaliteit van de markt wordt verdrongen door tarwezetmeel van een lagere kwaliteit. Is het echt nodig dat we de Unie te kijk zetten en onze geloofwaardigheid op het wereldtoneel verliezen?
Er wordt wel eens gezegd dat slimmeriken hun fouten inzien en dat dommeriken hardnekkig voet bij stuk houden. De huidige contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel kan zonder enige twijfel als een fout worden beschouwd. Ik vertrouw erop dat de Europese Unie in staat is om deze fout recht te zetten. De constructie van het uitgebreide Europa doet me vaak denken aan de bouw van een huis dat echter niet vanaf de fundamenten opgetrokken wordt, maar vanaf het dak.
23. Groenboek inzake schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0133/2007) van Antolín Sánchez Presedo, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het Groenboek inzake schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels (2006/2207(INI)).
Antolín Sánchez Presedo (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Kroes, beste collega’s, het bestaan van economische vrijheid, het functioneren van de interne markt en een duurzame ontwikkeling van Europa zijn onlosmakelijk verbonden met het mededingingsbeleid. Sinds de ondertekening van het Verdrag van Rome, vijftig jaar geleden, is dit beleid steeds belangrijker geworden. Concurrentie is een indicator voor de vitaliteit en het vermogen van Europa om zich te onderscheiden, en dit beleid is van vitaal belang om de strategie van Lissabon en de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken.
Inbreuken op de mededingingsregels vormen een aantasting van de eerlijke concurrentie, ze zijn van invloed op de uitwisselingsstromen tussen de lidstaten, ze verminderen het vertrouwen in de regels en remmen de economische dynamiek en resultaten van de Europese Unie af. Het is belangrijk dat we over afschrikkings- en reactiemechanismen beschikken.
De aanpak van inbreuken heeft zich voornamelijk op publiekrechtelijk terrein afgespeeld. De centralisering van de toepassing van artikel 81, lid 3, – door middel van controle a priori door de Commissie, en sinds de jaren tachtig versoepeld door de vrijstellingsregels – werd slachtoffer van haar eigen succes; de vraag naar meer en betere mededinging toonde aan dat die centralisering ondoelmatig was in economisch opzicht en ontoereikend in juridisch opzicht.
De rol van de privaatrechtelijke vorderingen werd onderstreept door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest in de zaak Courage versus Crehan van 2001, waarin erkend werd dat elke burger de mogelijkheid heeft om bij de rechtsorganen van zijn land een vergoeding te eisen voor de schade veroorzaakt door de inbreukpleger.
Met de modernisering van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad werd het monopolie van de Commissie gebroken en een meer open systeem erkend, dat op gedecentraliseerde wijze kan worden toegepast door de bestuurlijke overheden die deel uitmaken van het net van communautaire mededingingsautoriteiten en ook rechtstreeks door de nationale rechtsorganen.
Het instellen van rechtsvorderingen is geen exotische gedachte maar een terugkeer tot de klassieke rechtspraak in die zin dat het gemeenschapsrecht de lidstaten en particulieren verplichtingen oplegt, en het heeft verticale en horizontale effecten die rechtsbescherming noodzakelijk maken. Volgens een studie die op last van de Commissie is uitgevoerd, is het gebruik van rechtsvorderingen in de lidstaten uitermate divers en volslagen onderontwikkeld – in tegenstelling tot de Verenigde Staten, waar negen van de tien toepassingsprocedures van juridische aard zijn. De rapporteur oordeelt positief over de publicatie door de Commissie van een groenboek voor het vaststellen van obstakels die privaatrechtelijke vorderingen in de weg staan en voor het vinden van oplossingen om die obstakels uit de weg te ruimen.
In een geavanceerd mededingingssysteem moet de publiekrechtelijke vordering tegen de straffeloosheid van inbreukplegers worden ondersteund door privaatrechtelijke vorderingen tegen immuniteit en indemniteit op grond van de schade die de slachtoffers van hun gedragingen is toegebracht. Door het instellen van privaatrechtelijke vorderingen te vergemakkelijken, zullen de mededingingsregels doelmatiger worden. De argumenten hiervoor zijn onder andere dat dit zal leiden tot meer doeltreffendheid en meer rechtvaardigheid. Het opleggen van boetes is onvoldoende als dit niet vergezeld gaat van privaatrechtelijke vorderingen die ervoor zorgen dat de inbreukpleger ten opzichte van zijn concurrenten geen profijt heeft van de inbreuk, en dat hij de slachtoffers de toegebrachte schade vergoedt. Het verslag gaat ervan uit dat publiek- en privaatrechtelijke vorderingen twee pijlers vormen die als aanvullend doel hebben de marktdiscipline als sociale institutie en de particuliere belangen van de marktdeelnemers te beschermen.
De toepassing van het communautaire mededingingsrecht door bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten mag er niet toe leiden dat de uniforme toepassing verstoord wordt. Het mag niet zo zijn dat een oordeel afhangt van de autoriteit die het velt. Dat is een essentieel punt. We moeten het communautaire erfgoed en doeltreffende clementieregelingen handhaven, publiekrechtelijke vorderingen coördineren en de samenwerking tussen alle bevoegde autoriteiten versterken.
In het verslag wordt een communautair model voorgesteld dat overeenkomt met de rechtscultuur van de Unie, dat de rechtstradities van de lidstaten in aanmerking neemt. Het verwerpt het afglijden naar het model van de VS want het is er geen voorstander van de specifieke eigenschappen van dat model hier in te voeren, zoals het gebruikmaken van gerechtelijke autoriteiten die uit anderen dan vakmensen bestaan, de class actions, schadevergoedingen die drie keer zo hoog zijn als de geleden schade, strikte vereisten om toegang te krijgen tot documenten, en het systeem van beroepshonoraria of proceskosten.
Asymmetrische situaties moeten gecompenseerd en onverantwoordelijke gedragingen vermeden worden, zonder het beginsel van de gelijke wapens te schenden noch geschillen op kunstmatige wijze te stimuleren. Het gaat erom het rationeel gebruik van wettelijke vorderingen en niet het juridisch activisme aan te moedigen, en waar het vooral om gaat, is dat we het op een vriendschappelijke wijze en in een vroegtijdig stadium oplossen van conflicten bevorderen.
De communautaire mededinging is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De nationale bestuurlijke of gerechtelijke procedures veranderen daar niets aan, en zij mogen niet beletten dat er gemeenschappelijke richtsnoeren voor straffen bestaan, krachtens de beginselen van de beste wetgeving.
Ten slotte wil ik de rapporteur van de Commissie juridische zaken, de heer Doorn, bedanken voor zijn waardevolle bijdrage, de schaduwrapporteurs voor hun hulp, evenals degenen die amendementen hebben ingediend.
Ik ben blij met de constante en voorbeeldige dialoog met de Commissie tijdens het opstellen van het verslag, en ik roep de commissaris op om in het volgende witboek ook blijk te geven van haar betrokkenheid.
Neelie Kroes, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we zijn hier vanavond bij elkaar voor een debat over een zaak van fundamenteel belang, namelijk over rechten.
Het Hof is duidelijk geweest: het recht op schadevergoeding is noodzakelijk als waarborg voor de effectiviteit van communautaire mededingingsregels. Consumenten en klanten in het bedrijfsleven maken echter geen gebruik van hun rechten. Schade wordt niet gecompenseerd, terwijl de verliezen worden afgewenteld op de gemeenschap en de economie: dat is niet meer dan de realiteit. Dat is duidelijk onrechtvaardig, niet in overeenstemming met onze rechtsgemeenschap en in strijd met onze gemeenschappelijke doelstellingen voor concurrentie. De Europese Commissie en ook de meeste leden van dit Parlement, denk ik, zullen die situatie niet tolereren.
In ons groenboek worden de problemen uiteengezet. Het vinden van de juiste oplossingen vergt een uiterst zorgvuldige, weloverwogen aanpak, gebaseerd op Europese juridische tradities en ontwikkeld op basis van dialoog met de betrokkenen en in het bijzonder met het Parlement. Daarom zal de Commissie een witboek presenteren, vergezeld van een inschatting van de gevolgen, waarover tegen het nieuwe jaar verder kan worden gediscussieerd.
Het verslag van de heer Presedo biedt een rijkdom aan relevante onderwerpen voor dat proces. Ik feliciteer de rapporteur van harte en dank de schaduwrapporteurs en de Commissie economische en monetaire zaken voor al het werk dat zij hebben gedaan. Ik bedank ook de heer Doorn en de leden van de Commissie juridische zaken voor hun bijdrage. We zullen bij de voorbereiding van het witboek nauwgezet aandacht besteden aan alle aanbevelingen van het Parlement.
Ik ben mij ervan bewust dat sommigen bang zijn dat het omarmen van particuliere schadeclaims zou kunnen leiden tot een cultuur van rechtsvordering zoals die opgeld doet in de Verenigde Staten. We zullen daarbij zeker rekening houden bij het opstellen van het witboek. Op dit moment echter slaat de balans door in het nadeel van de slachtoffers. Gemeenschappelijke regelingen die tegemoetkomen aan de strenge eisen voor proportionaliteit en subsidiariteit zouden alleen moeten worden ontwikkeld als nationale regelgeving geen garantie biedt voor effectieve schadevordering.
Ik heb ook horen zeggen dat meer particuliere actie hogere kosten voor het bedrijfsleven zal betekenen. Jaren geleden hebben we vergelijkbare argumenten gehoord met betrekking tot het principe van “de vervuiler betaalt” bij milieuzaken. Het is een feit dat vandaag de dag kartelvorming en andere overtredingen geweldige, zij het verborgen kosten veroorzaken. Onderzoek heeft aangetoond dat internationale kartels de prijzen met meer dan 20 procent opdrijven. Recente door de Commissie genomen antikartelbeschikkingen betroffen synthetisch rubber, gas-insulated switch gear en acrylglas. Al deze kartels verhoogden de kosten voor inkoop van bedrijven en schaadden de Europese concurrentie. Het is tijd voor het introduceren van een principe “de concurrentievervalser betaalt”. We mogen niet vergeten dat, terwijl sommige bedrijven een zekere vervuiling moeten produceren om zaken te kunnen doen, er op het terrein van de concurrentie geen noodzaak en geen excuus bestaat voor overtredingen. Overtreders vinden het misschien niet prettig dat ze de schade die ze hebben aangericht, moeten vergoeden, maar ze zouden eenvoudigweg om te beginnen de regels niet moeten overtreden. Het is hun keuze.
Ik ben van mening dat het waarborgen dat bedrijven en consumenten niet de dupe worden van illegale praktijken van sommige bedrijven, de moeite waard is om voor te vechten. Ik hoop oprecht dat het Parlement deze week een krachtig signaal afgeeft ter ondersteuning van dit doel. We zullen op een later tijdstip de details verder bespreken, op basis van een afgewogen, uitgebalanceerd witboek dat u voor een krachtige, zeer waardevolle kritische blik zal worden voorgelegd.
Bert Doorn (PPE-DE), Rapporteur voor advies namens de Commissie juridische zaken. – Voorzitter, het is nu denk ik de derde keer dat ik hier sta in dit Parlement en dat we hier rond middernacht over het mededingingsrecht staan te debatteren. Ik weet niet waar het aan ligt, maar het is wel zeer opmerkelijk. Kennelijk wordt dit als een soort nachtonderwerp beschouwd.
Voorzitter, ik wilde als rapporteur van de juridische commissie een paar opmerkingen maken. De principiële vraag is: moeten burgers en bedrijven die schade lijden ten gevolge van overtredingen van het kartelrecht, recht hebben op schadevergoeding? Ja, ook de juridische commissie is het daar volledig mee eens. Wij vinden dat in dat soort gevallen er een recht op schadevergoeding moet zijn in de lidstaten. De lidstaten dienen te voorzien in een dergelijke procedure. Hoe ze die inrichten is aan hen. In sommige lidstaten zal eerst vastgesteld moeten worden dat er inderdaad sprake is van een overtreding, dat wordt dan door de overheid gedaan. In andere lidstaten werkt dat anders, maar alles volgens de procedures van de lidstaten. De vraag is namelijk ook: kun je überhaupt vanuit Brussel dergelijke procedures opleggen aan de lidstaten? Je kunt ze wel overtuigen van het feit dat ze ze moeten invoeren, maar of je ze kunt opleggen, daar hebben wij onze ernstige twijfels over. Het gaat hier immers niet over kartelrecht, het gaat hier over burgerlijk recht. Het burgerlijk recht is net zoals het strafrecht voorbehouden aan de lidstaten. Daar kan de Europese Unie niet in interveniëren. We hebben daarom ook ernstige twijfels over een mogelijke rechtsgrond die ten grondslag zou moeten liggen aan Europese wettelijke maatregelen om dergelijke procedures in te voeren.
Hetzelfde geldt in feite voor al die andere vragen en opmerkingen in het groenboek die betrekking hebben op de bewijsvoering, bijvoorbeeld het inhuren van experts, de groepsacties, dat zijn allemaal dingen die behoren tot het nationale civiele recht en de Europese Unie kan daar in feite geen wetgeving over vaststellen. Dat zijn de belangrijkste kanttekeningen die wij als juridische commissie gemaakt hebben.
Jonathan Evans, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris heeft in haar betoog aangegeven dat zij hoopte dat het Parlement op dit terrein krachtig steun zou verlenen. Ik wil graag, namens mijn fractie, duidelijk maken dat wij blij zijn met de publicatie van het groenboek en dat we uitzien naar de publicatie van het witboek. Wij zijn van mening dat de bevolking op dit terrein geen recht wordt gedaan en wij willen er zeker voor zorgen dat er meer zal worden gedaan dan tot nu toe.
De commissaris heeft echter zelf al aangegeven dat dat een delicaat evenwicht vereist, niet in de minste plaats om de redenen die de heer Doorn heeft uiteengezet, en om de resultaten van de hoorzitting die de heer Presedo heeft georganiseerd, waarbij we een halve dag hebben gewijd aan overwegingen met betrekking tot deze moeilijke zaken.
Ik zelf wil vooruitgang op dit terrein graag zien als een integraal onderdeel van de hele aanpak van de Commissie voor modernisering van concurrentiebeleid. Ik hoop dan ook dat niemand eraan zal twijfelen dat we verdere actie van de Commissie zullen steunen.
Zoals de commissaris echter heeft duidelijk gemaakt, leeft zowel in de lidstaten als in het bedrijfsleven de wens de ervaringen van de Verenigde Staten te voorkomen. Dit kan niet worden afgedaan met woorden als “wij zullen niet doen wat de Verenigde Staten hebben gedaan”, vooral vanwege de manier waarop in het verslag van de heer Presedo na een gedetailleerde beschouwing van de zaak, het moet gezegd, gepoogd wordt de problemen op te lossen. In het verslag wordt beoogd al deze problemen op te lossen door de bewijslast om te draaien, door sanctionele schadeloosstelling in te voeren, in ieder geval met betrekking tot kartels, en gratis rechtsvordering, waarbij bevoegdheden van de EU en lidstaten worden verward, waarbij regels voor openbaarmaking worden aangepast, en waarbij uit de beoordeling van de kosten van deze rechtsvordering elke verwijzing naar de principes van subsidiariteit, proportionaliteit of het bestaan van een rechtsgrond wordt weggesneden.
Als mensen vragen wat er wat ons betreft schort aan dit verslag, dan is het dat het verslag een kerstboom is geworden waarin veel te veel klokjes hangen. Wij zijn ervoor om de deur open te zetten, wij zijn zeker niet voor de introductie van iets wat ons op de weg van de Verenigde Staten zal voeren, tegen de wens van de Commissie en tegen de wens van allen die aan dit verslag hebben gewerkt.
Ieke van den Burg, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, van onze kant, vanuit de PSE-Fractie, willen wij die deur inderdaad wel graag openhouden voor het initiatief dat de commissaris heeft genomen in dit groenboek. Juist daarom bepleiten wij dat op een aantal punten niet nu al gezegd wordt dat de mogelijkheden niet verder onderzocht moeten worden. Wij willen graag dat de Commissie ook alle ruimte krijgt om een aantal dingen op een goede manier te onderzoeken en dat ook te voorzien van een impact assessment om te kijken wat de effecten zijn; ik kan me namelijk voorstellen dat ook wij bij het groenboek tot de conclusie komen dat dat niet zo'n goed begaanbare weg is en dat inderdaad een aantal dingen niet verder uitgewerkt of doorgezet moeten worden; wij willen echter op dit moment nog niet graag daarover besluiten. Daarom doen we ook een beroep op de EVP om een aantal van die punten te heroverwegen of daar wellicht in een formulering te voorzien die wat meer ruimte openlaat voor wat de conclusie zou moeten zijn, teneinde de Commissie in ieder geval de ruimte te geven dat verder te onderzoeken. Wij zullen dan zelf ook kritisch kijken naar onze eigen amendementen. Ik zou u hierbij willen uitnodigen om daar morgen nog eens even wat preciezer naar te kijken.
Wat mijzelf betreft, zou ik ook vanuit de Nederlandse situatie willen ingaan op dit punt, omdat we in Nederland net een heel spannend debat hebben; eindelijk ondervinden mensen nu namelijk eens wat het mededingingsbeleid op Europees niveau betekent en hoe we die kartels bestrijden, omdat in Nederland nu net een zaak geweest is waar de commissaris hoge boetes heeft uitgedeeld aan de bierbrouwers. Dat is natuurlijk een onderwerp waar heel Nederland over denkt mee te kunnen praten. Het was wel een heel illustratief voorbeeld, want bij dat bierkartel ging het om prijsafspraken tussen bierbrouwers, die ook heel veel invloed hebben op de horeca en waardoor mensen, de uiteindelijke gebruikers, natuurlijk veel te veel betaald hebben voor hun bier, iets wat in Nederland toch al een onderwerp van gesprek was, ook op het moment dat de euro werd ingevoerd; dit voorbeeld liet evenwel ook weer zien dat de boetes die dan worden uitgedeeld, eerst naar de Europese Commissie gaan en dan weer worden teruggesluisd naar de lidstaten, en niet rechtstreeks bij die consument terechtkomen. De horecaondernemers zullen wellicht een proces aanspannen tegen die bierbrouwers om te kijken of zij nog wat schade kunnen verhalen, maar de consument, de uiteindelijke gebruiker, heeft daar niks aan. In die zin is het heel interessant als voorbeeld om te kijken hoe je verder kunt komen; de uiteindelijke eindgebruiker wordt namelijk gedupeerd door dit soort kartelvorming. Vanuit mijn situatie is dit dan ook een goede illustratie. Daarom wil ik een beroep doen op dit Parlement om die deur open te houden en te verkennen hoe we ook de consument zelf, de eindgebruiker zelf, meer kunnen laten meeprofiteren van dit kartelbeleid.
Sharon Bowles, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, bij ons eerste debat over het groenboek van de Commissie, voelde ik me een soort eigentijdse Cassandra die allerlei onheil voorspelde. Misschien is het mij beter vergaan dan Cassandra, omdat u, commissaris, en de rapporteur een aantal van mijn zorgen serieus hebben genomen – ik aarzel om het voorspellingen te noemen. Mijn zorgen, die misschien gering van gewicht zijn – misschien wel te gering voor sommige collega’s – zijn ingebed in het verslag dat voor ons ligt. Dat betekent dat ik een voornemen kan steunen om u meer ruimte te geven de mogelijkheden van zowel vervolgvorderingen als zelfstandige vorderingen te onderzoeken. Ik kan het eens zijn met een onderlinge erkenning van besluiten, maar wat mij betreft is dat een zaak van de toekomst, niet van dit moment.
De belangrijkste van mijn resterende bedenkingen betreffen de vraag hoeveel wij moeten bieden om het systeem op gang te krijgen, met name voor zelfstandige vorderingen. Daarbij vraag ik uw aandacht voor het rapport dat onlangs over dat onderwerp is verschenen in het Verenigd Koninkrijk. Als we teveel bieden, hetzij aan de consument, hetzij aan juristen of concurrerende bedrijven, ben ik bang dat we, hoe we onze regels ook opstellen, het risico lopen af te glijden naar een situatie met schadevorderingen die wordt gekenmerkt door een aantal van de ergste aspecten die we kennen van de situatie in de Verenigde Staten. Ik zeg “afglijden”, omdat het op die manier zal gebeuren. Niemand zoekt dat vrijwillig op. Om de hele EU als winnaar uit de strijd te voorschijn te laten komen, is het nodig een heel subtiel evenwicht te zoeken.
Het zou ook een van mijn prioriteiten zijn om ervoor te zorgen dat vorderingen degelijk onderbouwd zijn, zodat we het risico vermijden van chantagepraktijken zoals die in de Verenigde Staten plaatsvinden. Ik geef toe dat dat moeilijk te bereiken zal zijn en dat rekening zal moeten worden gehouden met nationale verschillen op juridisch terrein en in de juridische traditie, maar als we erin slagen, zal dat een nuttig hulpmiddel zijn dat we goed kunnen gebruiken. Ik kijk ook uit naar het witboek, maar ik waarschuw u dat ik mijn mantel van Cassandra misschien nog wel niet heb weggeborgen.
Pervenche Berès (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u hebt een zware kluif aan deze zaak want de meningen daarover lopen sterk uiteen. Enerzijds zult u steun krijgen van een aantal consumentenorganisaties die blij zijn met uw voorstel. Anderzijds krijgt u te maken met belangengroepen die zullen wijzen op de risico’s van een dergelijke benadering van het mededingingsrecht.
Aangezien u echter een initiatief in de strijd tegen kartels voorstelt, zult u merken dat het optreden van de Commissie minder omstreden zal zijn dan op andere terreinen. Ik denk dan met name aan de wijze waarop de Commissie een fusievoorstel beoordeelt.
Wat de kartelvorming betreft is er in zekere zin meer draagvlak voor een bredere overeenkomst tussen de lidstaten en de betrokken overheidsinstanties. Het gaat er dus om de openbare handhaving aan te vullen met private handhaving. Wij staan nog maar aan het begin en beseffen heel goed dat de weg met voetangels en klemmen bezaaid is. Sommigen, zoals mijn collega Doorn, vinden dat de Commissie zich niet moet uitspreken over initiatieven op dit gebied, omdat deze onder het burgerlijk recht van de lidstaten zouden vallen. Anderen – en volgens mij hebben alle sprekers zich vanavond in deze zin uitgelaten – maken zich ongerust over een mogelijke ontsporing van een dergelijk initiatief. Daarbij denkt iedereen meteen aan de ontsporing van het Amerikaanse systeem, waar de slachtoffers die de verdediging zegt te ondersteunen, in werkelijkheid de melkkoe van de juridische beroepen vormen. Het is duidelijk dat niemand in dit Parlement wil dat het met het Europese mededingingsrecht dezelfde kant opgaat.
U hebt een witboek en een effectbeoordeling aangekondigd: ook ditmaal zullen wij uw voorstellen welwillend bestuderen en de bereidheid tonen op basis van die voorstellen het mededingingsrecht beter te laten functioneren. Het doel hiervan is om de zorgen van de burgers serieus te nemen en erop toe te zien dat zij kunnen rekenen op een correcte toepassing van het mededingingsrecht.
Maar nogmaals, en ik ben niet de eerste die dit vanavond zegt, alles wat kan leiden tot een ontsporing van de procedures waardoor de kas van bepaalde beroepsbeoefenaars wordt gespekt (die overigens vele andere mogelijkheden hebben om een goede omzet te maken) krijgt niet onze steun. In deze geest van openheid zullen wij uw voorstellen steunen en bestuderen. Uitgangspunt daarbij is de bescherming van de rechten van de consument, zoals vaak in dit Parlement is verwoord.
Diana Wallis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris graag bedanken voor haar plan, en de rapporteur voor zijn verslag. Ik wil mij concentreren op mogelijke vorderingen door consumenten, de zogenaamde collectieve vorderingen of vorderingen door derden. Die zouden toch niet moeten worden beschouwd als een zwaard van Damocles voor het bedrijfsleven, zoals nu veelal gebeurt. Als wij uit zijn op geïnformeerde burgers met verantwoordelijkheidsgevoel, die niet uitentreuren door de overheid hoeven te worden gepamperd, hoort er bij die manier van naar consumenten kijken als volwassenen ook dat we hen in staat stellen gezamenlijk actie te ondernemen voor schadevergoeding. Immers, waarom zou de staat de enige partij moet zijn die concurrentievervalsing tegengaat? Het is de consument die het verlies draagt van concurrentievervalsend gedrag, maar daarvoor vaak niet wordt schadeloos gesteld of gecompenseerd.
Er is niets verbijsterends aan dit voorstel: het recht op vordering is al erkend door het Europese Hof van Justitie. Wat wij moeten doen is dit mogelijk maken, het recht toegankelijk maken voor hen die verlies lijden, en garanderen dat compensatie op een billijke manier wordt toegekend, niet slechts aan de elite.
Dat moet de benadering zijn die aansluit op geïnformeerde burgers, waarbij ze werkelijk macht krijgen door recht en het recht op schadeloosstelling te versterken. Dat zou een bijdrage vormen voor een beter functioneren van de interne markt. Consumenten kunnen vaak het beste beoordelen wat concurrentievervalsend is. We zouden niet bang moeten zijn om deze kracht aan te wenden voor het algemeen belang.
Iedereen is het er absoluut over eens dat we geen “class actions” van het Amerikaanse soort willen. Dat betekent dat het nu het uitgelezen moment is om een Europees plan te ontwikkelen dat Europese waarden voor onze gemeenschap en rechtspraak respecteert.
Neelie Kroes, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, meer dan 40 jaar geleden gaf het Hof in de zaak van Gend en Loos de spelers op de markt en burgers de rechten die ze nodig hebben om een centrale rol te spelen in ons Europese project. De juridische situatie waarin de slachtoffers van antikartelovertredingen zich nu bevinden is niet acceptabel. Ik heb begrepen dat iedereen het daarover eens is. Ik wil u graag bedanken voor het stimulerende debat van vanavond over de vraag hoe we geleidelijk die omgeving kunnen verbeteren, en ik zie uit naar de stemming over het verslag in het Parlement. Tot zover geruststellende gedachten.
Ik wil nu graag ingaan op een aantal onderwerpen dat vanavond in het debat aan de orde is gesteld. De heer Doorn heeft de kwestie van de rechtsgrondslag ter sprake gebracht. Dat is een belangrijke en vrij duidelijke kwestie. In het stadium van een groenboek en bij ontstentenis van een voorstel van de Commissie is het nogal prematuur om de kwestie van de rechtsgrondslag te bespreken, staat u mij toe dat zo te zeggen. Het Verdrag biedt passende, specifieke en algemene rechtsgrondslagen voor maatregelen op dit terrein en ik neem aan dat we het daarover eens kunnen zijn. Een relevante grondslag, en bijgevolg ook een uitvoerbare procedure, kan pas worden vastgesteld in overeenstemming met de aard, de doelstelling en de reikwijdte van afzonderlijke maatregelen die worden voorgenomen na de publicatie van het witboek. Ik zal echter overwegen in hoeverre het aan de orde is om in het beoogde witboek iets te zeggen over rechtsgrondslagen. We zullen ons daar nog over moeten buigen.
Ik ben me bewust van de noodzaak nauwgezet rekening te houden met nationale procedures. Daar mag geen twijfel over bestaan. Daar is duidelijk voor gewaarschuwd. In hoofdlijnen beschikken we al over één uniforme Europese wet op concurrentie, en overtredingen van antikartelwetgeving hebben per definitie een grensoverstijgend karakter, omdat ze gevolgen hebben voor de interne markt, en die proberen wij te beschermen. Het lijkt mij zeer zinvol om mogelijkheden te scheppen om het recht op schadeloosstelling eveneens in de gehele markt te handhaven.
De Commissie kan slechts streven naar een aanvulling op de procedurele regels van de lidstaten op die punten waar de regels van de lidstaten onvoldoende garantie bieden om de belangrijke rechten die voortvloeien uit het Verdrag, gestand te doen. Elke voorgestelde maatregel zal uiterst nauwkeurig moet worden beoordeeld op naleving van de principes van subsidiariteit, proportionaliteit en noodzaak. Het witboek zal vergezeld gaan van een effectbeoordeling, zoals ik al heb aangegeven.
De heer Evans heeft aan de orde gesteld dat we een rechtsvorderingscultuur en het risico van ongefundeerde aanspraken moeten vermijden. De Commissie moedigt een concurrentiecultuur aan die strookt met de bestaande juridische Europese cultuur. We zullen streven naar een afgewogen, evenwichtige benadering, omdat wij, net als u, vastbesloten zijn de deur gesloten te houden voor excessen zoals die in sommige andere rechtssystemen voorkomen. Angst is echter een slechte raadgever. Geen enkele van de wezenlijke kenmerken van de Amerikaanse antikartelrechtsvordering wordt in het groenboek voorgesteld.
Velen van u die het scheppen van mogelijkheden voor schadeloosstelling steunen, hebben net als mevrouw Bowles de noodzaak benadrukt om te voorkomen dat de balans te ver doorslaat naar de eisers. Zij hebben echter ook erkend dat op dit moment de balans doorslaat in het nadeel van de slachtoffers van kartelvorming en dat er dus iets moet worden gedaan. De Commissie streeft naar een passende, afgewogen benadering die wordt ontwikkeld in overleg met de betrokkenen.
Mevrouw Wallis had het over collectieve vorderingen. Gezien de kosten voor rechtsvordering is het onwaarschijnlijk dat individuele consumenten schadeclaims van geringe waarde zullen indienen tegen de plegers van overtredingen van de antikartelwetgeving. Het is dus de moeite waard om de mogelijkheden van collectieve vorderingen te onderzoeken, zoals zij terecht heeft opgemerkt. In het groenboek worden gedachten gewijd aan vorderingen door derden, ingediend door consumentenorganisaties. Laten we er vooral duidelijk over zijn, ik herhaal dat “opt-out class actions” Amerikaanse stijl geen deel uitmaken van mijn plannen, en ook in de toekomst geen deel zullen uitmaken van mijn plannen.
Bij opt-out class actions handelen advocaten namens een niet geïdentificeerde groep personen en zijn zij vooral uit op eigen gewin. Bij vorderingen door derden hebben zij geen ander belang in de zaak dan dat van de partij die zij vertegenwoordigen. De Commissie is van mening dat op die manier de belangen van consumenten beter gediend zijn met vorderingen door derden dan met opt-out class actions. Ik hoop dat dit ook mevrouw Berès gerust zal stellen.
Uw betrokkenheid toont het belang aan van het debat dat met het groenboek op gang is gebracht, en is hoopgevend, omdat we ons er allemaal van bewust zijn dat er iets moet gebeuren. Er is geen twijfel mogelijk: het venijn schuilt in de details.
Ik wil graag afsluiten met twee belangrijke boodschappen. In de eerste plaats hoop ik dat het Parlement een krachtig signaal zal afgeven dat de huidige situatie onacceptabel is, en u hebt dat in feite al gedaan. Het gaat allemaal om rechten en het Parlement is altijd een voorvechter geweest van rechten op alle beleidsterreinen van de Europese samenwerking. We moeten de Europese burgers en het Europese bedrijfsleven de mogelijkheden bieden hun recht te halen onder bescherming van Europese concurrentiewetgeving. Dat is een terrein waarop de Gemeenschap kan laten zien dat zij van waarde is in het dagelijkse leven van burgers en bedrijfsleven.
In de tweede plaats kunnen we alleen verbeteringen aanbrengen als we in dialoog met elkaar samenwerken en ideeën en opbouwende kritiek uitwisselen, en daarbij tegelijkertijd de bekende valkuilen vermijden. Ik zie ernaar uit om op deze weg verder te gaan met het witboek tegen het einde van het jaar.
Ik dank u voor het boeiende debat en ik dank de rapporteur met name voor het vele werk dat hij voor dit belangrijke dossier heeft verzet.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
24. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen