De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0017/2007).
Het Parlement behandelt een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter.
Vraag nr. 42 van Alain Hutchinson (H-0212/07):
Betreft: Chantage tegen het personeel van VW-Vorst – omgekeerde bedrijfsverplaatsingen
Door de instandhouding van bedrijfsactiviteit in de VW-fabriek van Vorst te koppelen aan de voorwaarden van een verhoging van de arbeidstijd zonder loonsverhoging en meer flexibiliteit, heeft de leiding van VW-Vorst de werknemers gechanteerd met de werkgelegenheid als inzet. Het personeel kreeg de keuze tussen ingaan op het aanbod van de directie of de fabriek te zien sluiten. In zijn resolutie van 14 maart 2006 over bedrijfsverplaatsingen in de context van de regionale ontwikkeling drong het Europees Parlement aan op maatregelen tegen dit soort chantage met werkgelegenheid, die als "omgekeerde bedrijfsoverplaatsing" kan worden bestempeld omdat zij neerkomt op het importeren van slechtere arbeidsomstandigheden zonder verplaatsing van bedrijfsactiviteit.
Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om deze omgekeerde bedrijfsverplaatsingen, die een verslechtering van de arbeidsomstandigheden meebrengen zonder verplaatsing van bedrijfsactiviteit, te vermijden?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, volgens de huidige communautaire wetgeving mag de Commissie zich alleen uitlaten over besluiten van lidstaten of interveniëren bij de sociale partners als het Gemeenschapsrecht mogelijkerwijs wordt geschonden.
Dat neemt niet weg dat de Europese Unie via de structuurfondsen en dan vooral via het Europees Sociaal Fonds een steentje kan bijdragen aan een verantwoord proces van veranderingen en herstructureringen. De Commissie is ook de politieke dialoog aangegaan binnen de context van het herstructureringsforum met als doel te komen tot meer uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen de belangrijkste actoren, te weten de regeringen, de sociale partners en de regio’s.
De Unie beschikt bovendien over een wettelijk kader voor voorlichting aan en overleg met werknemers. Ik wijs hierop omdat er verscheidene maatregelen van kracht zijn op het gebied van goedkeuring en beheer van herstructureringen. Zo hebben wij een richtlijn voor collectieve ontslagen, een richtlijn voor de hervestiging van bedrijven en een richtlijn met betrekking tot de Europese ondernemingsraad. Daarnaast is er de richtlijn die het algemene kader schetst waarbinnen de voorlichting van en het overleg met werknemers plaats dient te vinden.
Het is uiterst belangrijk de naleving van de Communautaire wetgeving te garanderen wanneer de voorlichting van werknemers of overleg met hen in het geding is. Ik wil echter wel benadrukken dat de naleving van het Gemeenschapsrecht in eerste instantie een taak is van de lidstaten.
Daarnaast respecteert de Commissie het beginsel van autonomie volledig waar het de sociale partners betreft en beklemtoont de fundamentele rol van de sociale dialoog bij het zoeken naar oplossingen op het vlak van arbeidsorganisatie en arbeidsomstandigheden. De Europese ondernemingsraad is in dit verband een belangrijke speler die de sociale dialoog zowel op supranationaal als op nationaal niveau ondersteunt.
In 2003 keurden de sociale partners op Europees niveau een aantal basisprincipes goed voor het management van veranderingen en de sociale gevolgen van veranderingen. De Commissie steunt de sociale partners bij het promoten en het invoeren van deze principes in de gehele Europese Unie.
Dames en heren, ik dank u voor uw aandacht.
Alain Hutchinson (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord. Ik wil er enkel op wijzen dat ik deze vraag gesteld had in een vrij specifieke context, namelijk die van de gebeurtenissen bij Volkswagen. Maar wat er bij Volkswagen gebeurd is, is op het grondgebied van de Unie aan de orde van de dag: bedrijfsverplaatsingen zijn vandaag de dag schering en inslag. We hebben het alleen nog over de allergrootste, maar ze komen dagelijks voor. Onlangs nog, in mijn eigen land België, besloot Opel duizenden werknemers te ontslaan. Dat is het resultaat van een uiterst agressief economisch beleid.
Mijnheer de commissaris, u herinnert zich vast dat we hier bij overgrote meerderheid een resolutie over bedrijfsverplaatsingen hebben aangenomen, een resolutie die er niet op gericht is ze te voorkomen, want dat kunnen we toch niet, maar waarmee we er in elk geval wel voor willen zorgen dat publieke middelen niet gebruikt worden om bedrijfsverplaatsingen te bevorderen. En als ik het over publieke middelen heb, dan doel ik met name op de structuurfondsen.
Ik wilde u vragen of we een lijst kunnen krijgen met de ondernemingen die hun activiteiten verplaatsen en de sancties die hun eventueel zijn opgelegd.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Ik heb nota genomen van uw vraag, mijnheer Hutchinson. Uiteraard beschik ik op dit moment niet over de noodzakelijke informatie maar ik zal mijn dienst vragen u die binnen een redelijke termijn te verstrekken. Dank u.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Commissaris, ik wil de vraag iets algemener stellen. U zei eerder in een eerste antwoord dat u als commissaris hoeder bent van de wetten en verdragen van de Europese Unie. Ik besef dat die rol zekere verplichtingen met zich meebrengt, maar u bent uiteraard ook initiatiefnemer van wetgeving. Daarom zou ik graag van u weten of u het naar uw mening niet zinvol zou zijn als de Commissie eindelijk zou stoppen met het maken van wetten voor de grote ondernemingen, voor het bedrijfsleven en voor allen die enorme winsten maken met zakelijke activiteiten en zou beginnen met het maken van wetten voor werknemers, zodat dit soort zaken voortaan minder vaak voorkomen.
Vladimír Špidla , lid van de Commissie. – (CS) Uiteraard kan de Commissie binnen het kader van haar bevoegdheden wetsvoorstellen doen en zij maakt ook altijd gebruik van die mogelijkheid.
Ik kan misschien verwijzen naar het debat over optische straling dat nu, met succes, is afgerond en dat een goed voorbeeld is van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemer op de werkplek. Er zijn meer van dergelijke richtlijnen, sommige voltooid, andere momenteel in behandeling. In elk geval denk ik dat de mogelijkheden die de sociale wetgeving nu biedt, optimaal moeten worden benut.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Er wordt vaak gedaan alsof het sluiten van fabrieken voortvloeit uit de globalisering. Het is normaal. Ons als nieuwe lidstaten van de EU werd verteld dat we onwetend waren over de juist aanpak: gewoon je textielproductie uitbesteden aan derdewereldlanden, dan komt het wel goed.
Maar mijn bezwaar is: hoe zit het met het bredere verband? De wereld is rond, en als we alles steeds ergens anders naartoe verplaatsen, moet er dan niet iets terug naar ons komen? Wat zijn onze denkprocessen? Moet er geen gemeenschappelijk productiebeleid komen? Moeten we niet investeren in productiesectoren die we niet uiteindelijk hoeven uit te besteden?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (CS) Mevrouw Budreikaitė, volgens mij valt het debat dat u hier opstart eerder onder herstructurering dan louter onder hervestiging.
Ik zou erop willen wijzen dat uit betrouwbaar onderzoek blijkt dat hervestiging, in de traditionele betekenis van het woord, op jaarbasis in Europa minder dan 2 procent van het totale aantal verplaatsingen van werk voor zijn rekening neemt. Afgezet tegen het totale aantal veranderingen van baan is dat dus niet heel erg omvangrijk. Aan de andere kant betekent 2 procent van de hele Europese Unie nog altijd tienduizenden mensen. Dat is niet iets dat wij als onbetekenend kunnen afdoen.
Uw vraag gaat over herstructurering. Onze wereld is continu in beweging en talloze bedrijven herstructureren. De Commissie stelt zich hierbij proactief op en ook het herstructureringsforum buigt zich over dit vraagstuk. Het forum beraadt zich over de wijze waarop deze herstructureringen sociaal en economisch gezien, het best kunnen worden uitgevoerd en zoekt mee naar nieuwe perspectieven.
Ik stel vast dat schijn soms bedriegt. Want hoewel bijvoorbeeld de herstructurering in de textielindustrie werkelijk ingrijpend was en is, vindt tegelijkertijd een reeks bedrijven, in het bijzonder in Zweden maar ook elders in de wereld, juist in de textielsector een bestaansgrond. Deze bedrijven richten zich vooral op de productie van technisch complexe stoffen.
Er is ook heel veel ruimte ontstaan op het gebied van milieuproducten, milieuwerktuigbouwkunde, enzovoort. Maar ik kan op dit moment in elk geval geen concrete voorstellen of suggesties doen. Ik stel slechts vast dat er enerzijds bedrijven en sectoren zijn die in moeilijkheden verkeren en dat er anderzijds binnen die sectoren gebieden zijn die razendsnel groeien en dat er zelfs nieuwe afzetmarkten ontstaan zoals voor milieutechnologie.
De Voorzitter.
Vraag nr. 43 van Ignasi Guardans Cambó (H-0244/07):
Betreft: Gevaar van willekeurige en tegenstrijdige toepassing van de nieuwe maatregelen ter beveiliging van de luchtvaart
Op 6 november 2006 trad Verordening (EG) nr. 1546/2006(1) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 622/2003(2) betreffende de beveiliging van de luchtvaart in werking. Heeft de Commissie, gezien het geheime karakter van de bijlage die de nieuwe beveiligingsmaatregelen vaststelt en gezien het ontbreken van duidelijke instructies voor de wijze van toepassing van de maatregelen, er rekening mee gehouden dat deze geheimhouding een groot aantal interpretaties bij de praktische uitvoering van de maatregelen kan opleveren, niet alleen tussen de lidstaten onderling maar ook tussen luchthavens in dezelfde lidstaat?
Heeft de Commissie een analyse gemaakt van de tenuitvoerlegging van deze maatregelen op de luchthavens in de EU?
Welke maatregelen wil de Commissie nemen om te voorkomen dat verschillen in tenuitvoerlegging van deze maatregelen tussen de Europese luchthavens de rechten van de Europese reizigers aantasten?
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Allereerst wil ik de geachte afgevaardigde bedanken dat hij dit zeer interessante onderwerp ter sprake heeft gebracht: we vliegen zelf allemaal, dus we komen zeer vaak met deze maatregelen in aanraking.
Toen ik de archieven van het Europees Parlement bestudeerde, merkte ik dat er meerdere mondelinge vragen zijn gesteld over het onderwerp van de beperkingen die de EU stelt aan de vloeistoffen die passagiers mee aan boord van een vliegtuig mogen nemen. De Commissie heeft het Parlement in detail geantwoord tijdens zijn vergadering van 12 februari.
Zoals u weet, ben ik niet de commissaris met de hoofdexpertise op dit gebied, en ik wil u daarom voorstellen genoegen te nemen met de antwoorden die eerder zijn gegeven door mijn collega's met meer kennis van zaken op dit gebied. Om de antwoorden op eerdere vragen samen te vatten, merk ik desondanks op dat de regels inzake vloeistoffen in de hele Gemeenschap op een juiste en gelijke manier worden toegepast in de lidstaten, ondanks het feit dat de wetgeving is gerubriceerd als ‘EU restricted’, zoals voorgeschreven in artikel 8, lid 1, van Kaderverordening (EG) nr. 2320/2002. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van de regels ligt bij de lidstaten, en de Commissie ziet hierop toe via haar reguliere inspecties.
Als de geachte afgevaardigde echter aanvullende informatie over deze kwestie wenst, stel ik voor dat hij zijn vragen tijdens het debat over de beveiliging van de burgerluchtvaart stelt. Toevallig vindt dit debat vanavond plaats, en mijn collega de heer Barrot, de vicevoorzitter met verantwoordelijkheden voor vervoer, zal daarbij aanwezig zijn.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de collega van de commissaris vermijdt deze vraag en zal de vraag noch vanavond noch op enig ander moment beantwoorden.
De Commissie waartoe u en de andere commissarissen behoren, heeft een geheime verordening goedgekeurd die beperkingen oplegt aan burgers en die een willekeurige situatie creëert. Wanneer burgers naar de luchthaven gaan, zijn ze als schoolkinderen voor een autoritaire meester die ze moeten gehoorzamen. We worden gesteld voor de toepassing van een geheime verordening en hebben geen mogelijkheid te klagen. Het gevolg is dat er in Europa verschillende interpretaties van de verordening zijn. Wat verboden is op de ene luchthaven, is toegestaan op een andere. U hebt daardoor niet het resultaat bereikt dat de Commissie waartoe u en de andere commissarissen behoren, had beoogd. U mag natuurlijk vertrouwen op uw medecommissarissen, maar u bent wel allemaal in dezelfde mate verantwoordelijk.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Zoals ik in mijn oorspronkelijke antwoord heb gezegd, vlieg ik ook zelf. Ik heb dus vaak gemengde gevoelens, maar dat verandert niets aan het totale plaatje. Allereerst: waarom is het nodig geheime verordeningen te hebben? De regels inzake de beveiliging van de luchtvaart, met inbegrip van de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1546/2006, zijn niet in het publieke domein geplaatst omdat potentiële terroristen de informatie anders voor hun eigen doeleinden zouden kunnen gebruiken.
De wetgeving van de Europese Commissie inzake de beveiliging van de luchtvaart is gerubriceerd als ‘EU restricted’, overeenkomstig Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie. Hoe worden onze luchthavens en luchtvaartmaatschappijen geacht verordeningen – en dat zijn rechtstreeks toepasselijke regels – toe te passen die geheim zijn? De verordeningen inzake de beveiliging van de luchtvaart zijn toegezonden aan de relevante autoriteiten van de lidstaten. Zij zijn krachtens artikel 8(1) van Kaderverordening (EG) nr. 2320/2002 verplicht om de informatie, overeenkomstig de toepasselijke nationale regels voor de verspreiding van gevoelige informatie, mee te delen aan belanghebbenden die niet zonder die informatie kunnen. Het beveiligingspersoneel op luchthavens krijgt dus duidelijke instructies over hun verplichtingen, niet uit het Publicatieblad van de Europese Unie, maar van de aangewezen nationale autoriteit.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, u wees er al op dat uw collega, commissaris Barrot, ons later antwoord zal geven. Ik wil er echter nogmaals in alle duidelijkheid op wijzen dat er inmiddels zes maanden zijn verstreken sinds de invoering van de nieuwe regels. Niet één keer in al die zes maanden hebben we een melding ontvangen dat deze maatregel een terroristische daad met succes had voorkomen of belemmerd. Daarentegen kwamen er in die zes maanden iedere dag klachten binnen van Europese burgers. Daar klopt iets niet. Kunt u ons in het vooruitzicht stellen dat deze maatregelen worden herzien of teruggedraaid, dan wel dit verzoek op gepaste wijze overbrengen aan commissaris Barrot?
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Ja, ik denk dat het feit dat er geen terroristische pogingen zijn gerapporteerd, op zichzelf een succes is, want wanneer je niet meer dan 100 ml vloeistof mag meenemen – wat volgens de deskundigen onvoldoende is om explosieve materialen te maken – zullen terroristen waarschijnlijk niet proberen deze verordening te schenden. Dat zou dus kunnen verklaren waarom er geen pogingen tot terroristische aanslagen zijn gemeld.
Wat betreft klachten, kan ik dit bevestigen, want ik heb op de luchthaven heel wat keren geluisterd naar de discussies en ruzies tussen beveiligingsbeambten en passagiers. Ik heb echter het gevoel en de ervaring dat de situatie meer ontspannen is geworden en dat het nu soepeler verloopt dan toen de nieuwe maatregelen net waren ingevoerd.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Wij zijn allemaal deskundigen op het gebied van de Europese luchthavens. Op bepaalde luchthavens in de Europese Unie worden de standaard veiligheidsprocedures vlot, beleefd en prettig afgewikkeld, terwijl er op andere luchthavens lange rijen staan en iedere reiziger wordt beschouwd als een mogelijke terrorist.
Wellicht kan de Europese Commissie aan de hand van voorbeelden van optimale praktijken richtlijnen en aanbevelingen voorbereiden over hoe reizigers moeten worden behandeld; beleefd, maar zonder de veiligheid uit het oog te verliezen.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Ik heb vergelijkbare ervaringen gehad met onbeleefd gedrag van beveiligingsbeambten buiten de Europese Unie. Ik denk echter niet dat de Europese Unie, de Commissie of een andere instelling van de Unie enige invloed kan uitoefenen op het gedrag van landen buiten de Europese Unie.
De Voorzitter.
Vraag nr. 44 van Jacek Protasiewicz (H-0265/07):
Betreft: Zijn de regels voor overheidssteun van toepassing op steun bij de tewerkstelling van gehandicapten?
In het licht van de tot op heden opgedane ervaringen bij de door de lidstaten genomen maatregelen ter ondersteuning van de tewerkstelling van gehandicapte personen in de zin van Verordening (EG) nr. 2204/2002(3) en de door de Commissie geplande wijzigingen in de regels voor staatssteun (State Action Plan) zou ik de Commissie het volgende willen vragen: Is zij voornemens om in de toekomst wijziging te brengen in de beginselen die van toepassing zijn op steun bij de tewerkstelling van bovengenoemde personen met een handicap en aan deze programma's eisen stellen met betrekking tot een verplichte inkennisstelling in het kader van collectieve uitzonderingsregels, of zal zij marktconforme maatregelen treffen, waarbij de hogere kosten in verband met de tewerkstelling van personen met een handicap vergoed worden op basis van een forfaitair bedrag?
Is de Commissie van oordeel dat de tot op heden verleende steun aan werkgevers die personen met een handicap in dienst nemen in de toekomst zal moeten worden behandeld als overheidssteun?
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) De ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EG) nr. 2204/2002, wordt thans door de Commissie gebruikt om herziene regels vast te stellen ter ondersteuning van de tewerkstelling van gehandicapte personen in het kader van de opstelling van een nieuwe verordening van de Commissie, die de bestaande collectieve uitzonderingsregels zal herzien, consolideren, vereenvoudigen en harmoniseren.
Deze nieuwe verordening, die deel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van het actieplan inzake staatssteun, komt in de plaats van bestaande instrumenten zoals Verordening (EG) nr. 2204/2002. De Commissie heeft juist vandaag een eerste ontwerp van de verordening aangenomen. Dit stelt de Commissie in staat in de komende maanden de lidstaten te raadplegen en te luisteren naar de standpunten van andere belanghebbenden, met inbegrip van het Europees Parlement, overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen.
Collectieve uitzonderingsregels gelden alleen voor maatregelen die een vorm van staatssteun zijn in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag. Het feit dat Verordening (EG) nr. 2204/2002 bepalingen bevat inzake werkgelegenheidssteun voor gehandicapte personen, betekent niet dat alle overheidsmaatregelen ten gunste van gehandicapte personen als staatssteun moeten worden aangemerkt. Zoals duidelijk wordt gemaakt in overweging 6 van Verordening (EG) nr. 2204/2002, worden bepaalde overheidsmaatregelen ten behoeve van gehandicapte personen niet als staatssteun beschouwd, bijvoorbeeld omdat ze van algemene aard zijn. Dergelijke maatregelen zullen ook in de toekomst niet als staatssteun worden aangemerkt.
Het doel van de collectieve uitzonderingsregels is te bewerkstelligen dat de lidstaten de Commissie niet in kennis hoeven te stellen van overheidsmaatregelen die krachtens artikel 88 van het EG-Verdrag inderdaad staatssteun zijn, zolang de betrokken steunmaatregel voldoet aan een aantal voorwaarden als gespecificeerd in de verordeningen.
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken. Het probleem is dat het gebrek aan rechtszekerheid in sommige lidstaten, waaronder in mijn land, ertoe heeft geleid dat na de toetreding van Polen tot de Europese Unie het aantal bedrijven en ondernemingen dat bereid is gehandicapten in dienst te nemen, radicaal is teruggelopen. Dit vanwege de vrees het toegestane niveau van staatssteun te overschrijden.
Daarom wil ik deze kwestie nog een keer aanroeren. Ik ben er een voorstander van zeer duidelijk te maken dat het in dienst nemen van gehandicapte mensen, onafhankelijk van de plaats waar dit gebeurt en onafhankelijk van de sector waarin zij te werk gesteld worden, niet door de Commissie wordt beschouwd als staatssteun, maar als een vervangend middel om deze mensen te betrekken bij het arbeidsproces. Deze mensen zouden anders achterblijven in de marges van het maatschappelijk leven.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Steunmaatregelen van de staten ten behoeve van gehandicapte personen zullen, net als alle andere steunmaatregelen, slechts als staatssteun worden beschouwd indien de maatregelen voldoen aan alle voorwaarden die zijn gesteld in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Dit betekent onder andere dat een maatregel geen staatssteun is als de steun wordt verleend aan gehandicapte personen en niet aan bedrijven. Evenzo botst een maatregel ten behoeve van gehandicapte personen niet met de regels van het Verdrag, als hij het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt, bijvoorbeeld omdat hij als ‘de minimis’ wordt beschouwd.
Tweede deel
De Voorzitter.
Vraag nr. 45 van Martin Dimitrov (H-0219/07):
Betreft: Aanpassing van Richtlijn 92/84/EEG met het oog op de verhoging van de minimumaccijnstarieven voor alcoholhoudende dranken
Blijkens het desbetreffende voorstel van de Commissie (COM(2006)0486 – C6-0319/2006 – 2006/0165(CNS)) is zij voornemens Richtlijn 92/84/EEG(4) in dier voege aan te passen dat de minimumaccijnstarieven voor alcoholhoudende dranken worden verhoogd. Ter staving van het voorstel wordt aangevoerd dat de bewuste minimumtarieven sinds 1992 niet meer zijn aangepast om rekening te houden met de inflatie over die periode, die 31% bedraagt.
Er zij op gewezen dat het bestaan van minimumaccijnstarieven in de loop van de laatste 15 jaar niet heeft geleid tot convergentie van de accijnstarieven binnen de EU. Het hoge accijnstarief voor alcoholhoudende dranken is de voornaamste reden en aanleiding voor de toename van de smokkelactiviteiten in met name Oost-Europa. Zo is in Bulgarije inmiddels een belasting ingevoerd op de binnenlandse productie van raki, hetgeen grote publieke onvrede heeft teweeggebracht.
Is de Commissie van mening dat er, gezien de forse inkomensverschillen binnen de EU, met name sinds de laatste twee uitbreidingen, nog steeds behoefte is aan minimumaccijnstarieven voor alcoholhoudende producten?
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan de geachte afgevaardigde mededelen dat ik van mening ben dat de minimumaccijnstarieven voor alcoholhoudende dranken moeten blijven bestaan. Zoals ik heb gezegd in mijn persverklaring toen het voorstel op 8 september 2006 werd gepresenteerd, zijn de minimumtarieven de hoeksteen van het accijnsstelsel van de EU, die in 1992 zijn overeengekomen als het minimum dat nodig is voor het functioneren van de interne markt. Herwaardering van de minimumtarieven is een noodzakelijke stap om de toestand te herstellen die in 1992 is overeengekomen.
Ik ben het ermee eens dat de accijnstarieven in de verschillende lidstaten meer moeten convergeren om de verstoringen van de mededinging en de fraude te verminderen. Zoals de geachte afgevaardigde echter zal weten, kan er zonder toestemming van alle lidstaten niets veranderen. Maar om nu simpelweg te concluderen dat dit een reden is om het minimumtarief maar af te schaffen, zoals de geachte afgevaardigde suggereert, lijkt me niet juist, gezien de noodzaak van enige harmonisatie binnen de gemeenschappelijke markt. Dit is daarom geen levensvatbaar voorstel.
Ik wil graag nog wat meer informatie verstrekken over deze kwestie. Tijdens de zitting van de Raad hebben veel nieuwe lidstaten zich sterk verzet. Zij beweerden dat ze niets te maken hadden met het vertrekpunt in 1993, toen ze nog geen deel uitmaakten van de Europese Unie. Samen met het voorzitterschap hebben we daarom een compromisvoorstel gepresenteerd. In het compromisvoorstel is het vertrekpunt gewijzigd in 1 mei 2004, de datum van toetreding van de tien nieuwe lidstaten. Dat heeft onmiddellijk geleid tot een veel lager inflatiepercentage: in plaats van 31 procent is het nieuwe voorgestelde percentage slechts 4,5 procent. Dat was het nieuwe voorstel, maar één lidstaat, te weten de Republiek Tsjechië, heeft ook hierover een veto uitgesproken.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is geen punt van orde, maar ik vroeg me af of vraag 46 vandaag in dit Huis zal worden beantwoord. Als dat niet het geval is, zou ik namelijk een aanvullende vraag willen stellen naar aanleiding van deze specifieke vraag.
De Voorzitter. – Vraag nr. 46 is ingetrokken.
Мартин Димитров (PPE-DE). – Господин Ковач, уважаеми г-н Председател, не съм доволен от Вашия отговор. Оставам с впечатлението, че Вие сте решили да увеличите всички нива на акцизите. Вече има Ваши предложения за по-високи акцизи върху алкохолните продукти и върху дизела. Нивата на доходи в страни като България и Румъния са повече от десет пъти по-ниски в сравнение със „старите“ страни-членки на Европейския съюз. Това създава непропорционално по-висока данъчна тежест и сериозни стимули за неплащане на данъци и „сива“ икономика. Така че тези идеи за увеличение на акцизното облагане ще доведат до още по-сериозни протести, протести които вече са факт в България. Имаше митинги, имаше подписки срещу увеличението на акцизното облагане. Предложенията, които Вие сте внесли, не са обосновани. Не виждам икономическата логика зад тях. Те ще доведат единствено до още по-високи стимули за неплащане на данъци. Например, вземете предвид, че за 15 години акцизните ставки върху алкохолните продукти не са довели до сближаване на нивата. За 15 години. Така че това, което правите няма да има ефект.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Ik heb begrepen dat de Commissie zich bewust is van de problemen in de nieuwe lidstaten. Voordat zij tot de Europese Unie toetraden, moesten ze het acquis communautaire accepteren en minimumaccijnstarieven toepassen, al werden enkele uitzonderingen toegestaan. Het is nu heel moeilijk voor de nieuwe lidstaten, met inbegrip van Bulgarije, het minimumaccijnstarief voor alcoholhoudende dranken te verhogen.
We hebben de Raad daarom een voorstel gepresenteerd, dat in algemene termen is gesteld, zonder specifieke cijfers. Na een besluit van de Raad zijn we overeengekomen dat iedere lidstaat, zonder dat is gespecificeerd of het om een nieuwe of om een oude lidstaat gaat, die het moeilijk vindt het accijnstarief te verhogen, om een uitzondering kan verzoeken. Bulgarije en Roemenië waren op dat moment nog geen lid van de Europese Unie, maar dit geldt zeker voor deze twee landen. Als Bulgarije dus moeite heeft te voldoen aan de verordening die toen is vastgesteld, kan het om een uitzondering verzoeken, en ik ben er zeker van dat de Commissie zo'n verzoek zal steunen.
De Voorzitter. Naar aanleiding van mijn gedachtewisseling met mijnheer De Rossa ga ik voor deze keer akkoord met drie aanvullende vragen.
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Commissaris, u en ik heb hebben in het verleden al meerdere keren over deze kwestie geredetwist, maar u erkent hopelijk dat de zeer grote divergentie in accijnstarieven voor alcoholhoudende dranken en andere accijnsplichtige producten in Europa een van de grote struikelblokken is voor het verwezenlijken van een echte gemeenschappelijke markt in Europa.
Bent u het met me eens dat een verhoging van de minimumtarieven met een willekeurig percentage een verhoging van 0 procent oplevert voor accijnstarieven die in sommige landen 0 procent zijn, en dat de divergentie daarmee alleen maar groter wordt? Streeft u geen onmogelijk doel na, en zou het niet het beste zijn de minimumtarieven helemaal af te schaffen en de vrije markt vrij zijn gang te laten gaan voor commerciële producten en producten voor persoonlijk gebruik?
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Als ik u juist heb begrepen, zou uw voorstel of idee niet alleen betrekking hebben op alcoholhoudende dranken, maar op alle accijnzen. Maar zelfs als u dat niet bedoelt: als we zouden besluiten het minimumaccijnstarief voor alcoholhoudende dranken af te schaffen, zou dat gevolgen hebben voor de accijnzen voor energie en tabaksproducten.
Ik denk niet dat dit een oplossing zou kunnen zijn, want als er geen minimumaccijnstarief was, zou dat sommige lidstaten inspireren om voor zeer lage of helemaal geen accijnstarieven te kiezen. Dat zou op zijn beurt meer smokkel en meer grensoverschrijdend winkelen tot gevolg hebben, wat zeker zou leiden tot een verdere verstoring van de interne markt. Ik begrijp de logica van uw redenering, maar ik denk niet dat dit het probleem zou oplossen. Integendeel! Het zou leiden tot een verdere verstoring van de interne markt.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik denk niet dat een laag accijnstarief of het ontbreken van een accijnstarief leidt tot een toename van smokkelactiviteiten. Juist de hoge accijnstarieven maken mogelijk dat er drank vanuit Oost-Europese landen wordt gesmokkeld, waar er geen sprake is van dergelijke accijnstarieven en waar alcohol goedkoop is.
Als we in bredere zin over de accijnstarieven praten en de accijnzen op motorbrandstoffen en andere producten zouden verlagen, dan zouden we daarmee de economie helpen groeien en concurrerender maken.
Ik wil de vraag breder stellen, te weten: als we discussiëren over de accijnstarieven voor drank, kunnen we dan ook niet nadenken over voorlichtingsmaatregelen die leiden tot een geringer gebruik van dit product? Want op dit moment wordt er zwaar gedronken, vooral onder jongeren.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er spelen verschillende overwegingen met betrekking tot de accijnstarieven voor alcoholhoudende dranken en tabaksproducten, bijvoorbeeld gezondheidsoverwegingen. Veel lidstaten willen geen laag accijnstarief vanwege gezondheidsfactoren, en ik begrijp hun standpunt.
Wat betreft energie: het brandstofverbruik zou stijgen als we het accijnstarief voor bepaalde energieproducten zoals brandstoffen niet zouden verhogen. Dit zou leiden tot meer vervuiling en zou het bijkomende gevaar van klimaatverandering vergroten. Accijns speelt daarom een belangrijke rol, niet alleen in het verbeteren van de interne markt, maar ook op andere gebieden zoals gezondheid, klimaatverandering en milieufactoren. Als we een accijnstarief hebben, is het heel logisch een minimumtarief vast te stellen waar geen enkele lidstaat onder mag gaan zitten.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde een vraag stellen over vraag 46 en commissaris Kovács vragen welke plannen of bevoegdheden de Commissie met betrekking tot belastingvraagstukken heeft om een land als bijvoorbeeld Ierland te dwingen zijn grondslag voor de vennootschapsbelasting te verhogen? Ik neem aan dat uw antwoord zal zijn dat u die niet hebt. Ik zou het echter echt waarderen als u de bevoegdheden en plannen die de Commissie heeft om een verhoging van de vennootschapsbelasting in Ierland af te dwingen, te boek zou willen stellen.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Deze vraag heeft niets te maken met het onderwerp dat we hier nu bespreken, maar ik luister graag naar uw vragen en ik ben blij dat ik de gelegenheid heb ze te beantwoorden.
Allereerst wil ik duidelijk maken dat de Commissie er zelfs niet van droomt de tarieven van de vennootschapsbelasting te verhogen of te harmoniseren. Dat is allesbehalve onze bedoeling. Wat we in gedachten hebben, en wat we al als een algemeen voorstel, niet eens een wetgevingsvoorstel, hebben ingediend, is de harmonisatie van alleen de belastinggrondslag, dat wil zeggen, de berekening van de belastinggrondslag, die nu per lidstaat verschilt. We hebben 27 verschillende manieren om de belastinggrondslag te berekenen, wat enorm hoge kosten van naleving en administratieve lasten voor ondernemingen met zich meebrengt. Het ontbreken van consolidatie en transparantie maakt het heel moeilijk, of zelfs zinloos, het vennootschapstarief van Ierland (12,5 procent) te vergelijken met dat van Frankrijk (meer dan 30 procent), want we kunnen de beide belastinggrondslagen niet vergelijken.
We zijn niet van plan de belastingtarieven te harmoniseren, alleen de methode volgens welke de belastinggrondslag wordt berekend, en we hebben zeker geen bevoegdheid dingen af te dwingen. Als het huidige wetgevingsvoorstel volgens onze tijdsplanning begin 2008 unaniem wordt goedgekeurd, moeten Ierland en alle andere lidstaten de wetgeving natuurlijk naleven. Als er geen consensus is, en ik denk dat er zeker in het begin geen consensus zal zijn, kunnen we een nieuw voorstel indienen, niet voor alle 27 lidstaten, maar alleen voor de lidstaten die zich erbij willen aansluiten. Dat noemen we nauwere samenwerking. Nauwere samenwerking is facultatief. Alleen de lidstaten die het eens zijn met het beoogde doel van het voorstel, zouden dan deelnemen. Naar mijn beste weten zal Ierland niet tot de landen behoren die voorstander van deelname zullen zijn.
Ik denk echter dat, zodra de positieve ervaringen algemeen bekend zijn, zelfs de lidstaten die voorlopig nog terughoudend zijn en zich aan het begin van de nauwere samenwerking niet willen aansluiten, zich na een tijdje kunnen aansluiten, want een van de voorwaarden van nauwere samenwerking is dat de deur blijft openstaan voor andere lidstaten die in een later stadium alsnog willen meedoen.
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Ik heb het woord gevraagd betreffende vraag 45, dat wil zeggen voordat de heer De Rossa het woord kreeg. Ik heb echter geen gelegenheid gekregen om de heer Kovács een vraag te stellen over de kwestie die we hier feitelijk bespraken, namelijk vraag 45 over accijns op alcohol.
De Voorzitter. Zoals u weet staat het Bureau slechts twee aanvullende vragen toe. Voor deze keer ging ik akkoord met drie, omdat mijnheer De Rossa op het punt stond om het woord te voeren over een andere vraag, die werd ingetrokken. Het is aan de wellevendheid van mijnheer Kovács te danken dat de vraag van mijnheer De Rossa beantwoord is.
De Voorzitter.
Vraag nr. 47 van Gianluca Susta (H-0216/07):
Betreft: Europese scholen – inschrijvingen
Op dit ogenblik loopt de periode voor de inschrijvingen in de Europese scholen in Brussel, die door de centrale inschrijvingsautoriteit worden beheerd.
Deze autoriteit is in realiteit een lege schelp, aangezien zij noch over personeel, noch over middelen beschikt. Zij verzamelt met name niet alle informatie die nodig is om de gegevens van de huidige en toekomstige inschrijvingen effectief te kunnen controleren (ontbreekt bijvoorbeeld: het aantal broers en zussen dat de komende jaren nog moet worden ingeschreven). Bovendien schiet de informatiecampagne tekort en wordt onder andere geen ontvangstbewijs voor de gedane inschrijvingen aan de gezinnen afgegeven.
Is de Commissie niet van mening dat het gebrek aan professionaliteit van het algemeen secretariaat van de scholen, in combinatie met de verwaarlozing door de bevoegde personen binnen DG Admin, eens te meer het toezicht van de Hoge Raad, bedoeld om een transparant en onpartijdig inschrijvingsproces te garanderen, nutteloos dreigen te maken, en vooral elke verbetering van het inschrijvingsbeleid in de toekomst onmogelijk maken?
Welke maatregelen is de Commissie van plan te nemen om het bevolken van Berkendael te laten mislukken?
Wat is de Commissie van plan te ondernemen opdat bij de beroepskamer van de Europese scholen beroep tegen de besluiten op het gebied van inschrijvingen kan worden aangetekend, om welke reden van rechtswege ook, met ingang van de lopende inschrijvingsperiode?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – Het onderwerp van de Europese scholen is een van de ingewikkeldste vraagstukken van mijn portefeuille.
De raad van bestuur van de Europese scholen heeft een centrale inschrijvingsautoriteit opgericht om om te gaan met de door het gastheerland gecreëerde zeer moeilijke situatie in verband met het aanbod van een locatie voor de vierde school in Brussel. De Commissie heeft voortdurend gewerkt aan een duidelijk en objectief inschrijvingsbeleid met de noodzakelijke mate van flexibiliteit en met de mogelijkheid voor ouders om in beroep te gaan.
De Commissie heeft ouders en hun vertegenwoordigers in de loop van het schooljaar ook regelmatig op de hoogte gehouden. De Commissie deelt daarom het standpunt van de geachte afgevaardigde niet dat zij haar verantwoordelijkheden zou hebben verwaarloosd.
Zoals de raad van bestuur duidelijk heeft bepaald in zijn mededeling die in januari 2007 is goedgekeurd, geldt het inschrijvingsbeleid voor 2007-2008 alleen voor dit schooljaar. Het inschrijvingsbeleid voor het volgende schooljaar zal worden gebaseerd op een diepgaande analyse en nauwlettende monitoring van de situatie in en na het eerste jaar waarin de Europese school Berkendael functioneert. In het beleid zal ook rekening worden gehouden met alle relevante elementen en de vorderingen van de leerlingen van de verschillende Europese scholen in Brussel in het schooljaar 2007-2008.
De secretaris-generaal van de Europese scholen heeft duidelijke procedures opgesteld voor individuele beroepen en heeft de raad van bestuur een voorstel voorgelegd dat in de vergadering van de raad van bestuur in april moet worden goedgekeurd, teneinde ouders de mogelijkheid te geven beroep aan te tekenen tijdens het lopende inschrijvingsproces. Een voorstel om de algemene regels van de Europese scholen te wijzigen om de bevoegdheden van de Klachtencommissie te verruimen tot besluiten die verband houden met inschrijvingen is in maart 2007 besproken door het Gemengd Pedagogisch Comité, op 19 tot en met 21 maart 2007 door het Administratief en Financieel Comité en op 28 maart door de Centrale Inschrijvingsautoriteit, waarna het voorstel op 17 april is voorgelegd aan de raad van bestuur.
Vóór de indiening van het voorstel bij de raad van bestuur heeft de Commissie verzocht de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de termijnen voor het reageren op beroepen worden afgestemd op de datum waarop het volgende schooljaar begint. De Commissie is verheugd dat de raad van bestuur op 17 en 18 april een tijdelijke regeling heeft vastgesteld en dat er kortere termijnen zijn vastgesteld voor het mogelijk aantekenen van beroep door ouders. In deze vergadering heeft de Commissie er desalniettemin op gestaan dat zo snel mogelijk een evaluatie van de veranderingen in de procedures en in de noodzakelijke middelen van de Klachtencommissie wordt uitgevoerd, teneinde aan de eisen te voldoen die verband houden met de uitbreiding van zijn bevoegdheden.
Lapo Pistelli (ALDE), ter vervanging van de auteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag commissaris Kallas bedanken.
Ik wil de commissaris vragen of de Commissie voornemens is om tegen elke prijs het beleid om de locatie Berkendael op te vullen, voort te zetten ingeval de meerderheid van de ouders van leerlingen die momenteel naar Berkendael zouden gaan het er niet mee eens is dat hun kinderen naar deze tijdelijke locatie gaan. Zijn er alternatieven voorhanden? Is het bijvoorbeeld mogelijk om, zoals ouderverenigingen hebben gevraagd, gehoor te geven aan de verzoeken om een beperkte toegang tot de oude scholen in Brussel in te voeren? En zo ja, onder welke voorwaarden kunnen ze worden gekozen?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Allereerst moet ik zeggen dat de kwestie van de scholen in Brussel heel gecompliceerd is door de grote toename van het aantal leerlingen in de laatste jaren. Alle hoofdscholen zijn overvol. Zoals u wellicht weet, hebben de Belgische autoriteiten daarom een extra locatie voor de volgende school aangewezen in Laken. Berkendael is een tijdelijke locatie. Tot nu toe heb ik geen informatie ontvangen dat ouders de locatie Berkendael hebben geweigerd. Ik weet dat er discussies zijn, maar zoals u weet, zijn de Europese scholen een autonome entiteit die wordt bestuurd door een raad van bestuur, waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd. Alle alternatieve locaties en eventuele voorstellen betreffende de infrastructuur van de scholen hangen af van de Belgische autoriteiten, voor wie de kwestie van de sociale infrastructuur voor de Europese instellingen steeds moeilijker wordt.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, is het u bekend dat het voor ouders die niet bij de Europese instellingen werken steeds moeilijker wordt om hun kinderen op Europese scholen onder te brengen? Daardoor ontstaat er een zekere gettovorming, en met name neemt ook de acceptatie bij de Brusselse bevolking verder af.
Ten tweede wil ik u vragen hoe men er, gezien het buitengewoon slechte openbaar vervoer, bij is gekomen om de vierde school in Laken te vestigen. De schoolbussen die gaan rijden, zullen de leerlingen door de hele stad moeten rijden, waardoor de scholieren veel tijd verliezen. Waarom kon er in samenspraak met de Belgische autoriteiten geen betere locatie worden gevonden?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) We hebben geprobeerd met de Belgische autoriteiten samen te werken om alle mogelijke locaties te verkennen. Er zijn niet zoveel locaties in Brussel die aan alle essentiële eisen voor deze gecompliceerde taak voldoen. Tot nu toe is dit in handen van de Belgische autoriteiten geweest: zij komen met voorstellen voor locaties voor dependances en tijdelijke locaties, en we kunnen daar niet veel aan veranderen. We hebben geprobeerd samen met de raad van bestuur andere oplossingen te vinden, maar tot nu toe wordt dit bepaald door de Belgische autoriteiten.
Wat betreft categorie 3 en een mogelijk ‘getto’ voor Europese ambtenaren in categorie-3-scholen (ik gebruik hier een bepaalde terminologie waarmee ik vertrouwd ben), geldt dat dit studenten zijn die geen kinderen van personeelsleden van de Europese instellingen zijn. De kinderen van personeelsleden van andere internationale instellingen vallen in de zogenoemde categorie 2. Categorie 3 betreft vrije plaatsen die worden toegewezen aan kinderen van andere ouders, op basis van beschikbaarheid. Zoals ik al zei, is het steeds moeilijker om ouders die bij onze instellingen werken, de benodigde plaatsen op onze kinderopvang en scholen te bieden. Bij het huidige kader van regels en voorwaarden moeten we natuurlijk voorrang geven aan ons eigen personeel, aan de kinderen van degenen die werken bij de Europese instellingen. Ik ben het echter volkomen met u eens dat er een probleem is, en we moeten nadenken over manieren om het stelsel van Europese scholen verder te ontwikkelen. Er zijn nog meer ideeën over hoe dit stelsel flexibeler kan worden gemaakt en hoe andere schooltypen kunnen worden ontwikkeld, waarvan het meest veelbelovend de type-3 school is, die eigenlijk een soort Europese school is. Onder bepaalde voorwaarden kunnen deze scholen een Europees baccalaureaatscertificaat afgeven. Dit is het meest veelbelovende deel van dit project en we kunnen niet zonder dit deel. Het stelsel verkeert in een zeer ernstige impasse, maar dit voorstel is goedgekeurd door de lidstaten in een vergadering van de Raad waaraan vertegenwoordigers van de ministers van Onderwijs deelnamen en waaraan ook ik heb deelgenomen.
Het basisidee is er dus, en we kunnen nog veel meer Europese scholen krijgen die opleiden tot een Europees baccalaureaat als een bepaald type onderwijscertificaat, wat een veel opener stelsel zou zijn.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van de vraag van mijn collega wilde ik u vragen of bij het inschrijven van kinderen met leermoeilijkheden op school, evenals bij inschrijving van leerlingen in – met name – afdelingen waar een minder gesproken taal de voertaal is, zoals het Grieks, rekening wordt gehouden met deze bijzondere moeilijkheden. Waarom wordt geen rekening gehouden met leermoeilijkheden, ofschoon dat wel gebeurt in de wetgeving van de landen van herkomst?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) In principe, ja: er bestaat een systeem voor het omgaan met kinderen met leermoeilijkheden, maar ik ken de details niets. We hebben enkele specifieke gevallen gehad waarin er grote problemen waren met het aanpassen van het systeem aan de behoeften van kinderen met bepaalde problemen. Er is echter een systeem, en de raad van bestuur, het secretariaat-generaal en de administratie van de Europese scholen proberen de scholen aan te passen aan de behoeften van kinderen met specifieke problemen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 48 van Proinsias De Rossa (H-0247/07):
Betreft: Herstructurering van Eurydice
Beseft de Commissie wat de consequenties voor het Europees beleid zullen zijn als het geheel aan onderzoeksvaardigheden en deskundigheid inzake het Europese onderwijsbeleid en Europese onderwijsprogramma's verloren gaat, dit als uitvloeisel van het besluit om het huidige professionele personeel van de Eurydice-eenheid te vervangen door medewerkers die worden aangeworven via een algemeen vergelijkend onderzoek dat niet bedoeld is en ook niet is opgezet om de ervaring van het huidige personeel van deze eenheid of van personeelsleden met rechtstreeks vergelijkbare ervaring en vaardigheden op dit gebied te valoriseren? Kan de Commissie aangeven of zij stappen wil ondernemen – en, zo ja, welke – om dit onverantwoordelijke verlies van kostbare kennis, waartoe dit initiatief onvermijdelijk zal leiden, te voorkomen?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, afgelopen februari heeft de Commissie het besluit tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur gewijzigd. Deze wijziging heeft het mandaat van het Agentschap verlengd tot 2015 en het Agentschap gemandateerd om vanaf 2008 het informatienetwerk inzake onderwijs in Europa, Eurydice, te leiden. Het besluit is genomen nadat het positieve standpunt van het Europees Parlement en het regelgevend comité van de Raad voor het Uitvoerend Agentschap was gehoord.
Dit programma wordt momenteel beheerd door een particuliere instantie op basis van een contract met de Commissie, dat aan het einde van dit jaar afloopt. De Commissie heeft geen specifieke problemen met het aanwerven van het huidige personeel, maar het personeelsbeleid van uitvoerende agentschappen moet met name garanderen dat de selectieprocedures voor arbeidscontractanten transparant zijn en dat ze alle geïnteresseerde kandidaten gelijk behandelen. Het Agentschap heeft het personeel dat aan de Eurydice-activiteit werkt, er daarom op gewezen dat het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) onlangs de selectieprocedure voor arbeidscontractanten heeft gestart. Als zij deelnemen aan deze selectieprocedure en succesvol zijn, kan het Agentschap hun een contract als arbeidscontractant aanbieden.
Het selectieproces van het EPSO bestrijkt bovendien een scala van profielen. Wanneer personeelsleden die thans aan de Eurydice-activiteit werken, door de selectieprocedure van het EPSO komen, wordt bij de aanwerving rekening gehouden met hun specifieke ervaring. Het Agentschap heeft bovendien al toegezegd de resultaten van de selectie van EPSO te zullen afwachten en pas daarna de arbeidscontractanten aan te werven die het voor de Eurydice-activiteit nodig zal hebben.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris zal de zorgen begrijpen van degenen die momenteel bij de Eurydice-eenheid werken. Zij vrezen dat ze hun baan zullen verliezen door de aanwervingsprocedure die nu wordt ingevoerd. Het EPSO was in feite slechts bedoeld als een algemenere aanwervingsprocedure, en niet als een aanwervingsprocedure voor een specifiek agentschap. We hebben hier werknemers die ervaren zijn, die over veel expertise beschikken, en die verloren kunnen gaan voor de eenheid door de procedure die is ingevoerd, omdat degenen die een plaats in het panel zouden krijgen door de EPSO-procedure, natuurlijk zouden wedijveren met degenen die al in situ zijn en die de expertise en de ervaring hebben.
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Er zijn afgevaardigden die hebben gezegd dat deze mensen hun baan verliezen door een selectieprocedure. Dit is niet het geval. Het contract tussen de Europese instelling en de particuliere instantie loopt af, en de functies worden overgenomen door een Europees agentschap, dus het gaat om een andere procedure. Het is echt onmogelijk om mensen van een particuliere instantie buiten de normale procedures om als ambtenaar van de Europese Unie aan te nemen. U moet begrijpen dat bij de Europese instellingen tot zo'n veertigduizend mensen voltijds of in deeltijd werken. De regels voor het aanwerven van mensen zijn heel streng en worden heel serieus nageleefd en ze worden gecontroleerd door de vakbonden. De Commissie probeert zich dus heel duidelijk aan deze regels te houden. De regels zijn dat iedereen gelijk moet worden behandeld, en voor het aanwerven van mensen van buitenaf moet de procedure verlopen volgens zeer duidelijke personeelsvoorschriften en -regels. Dat is dus de basis.
We hadden deze problemen ook toen we, in het kader van de bestuurlijke hervormingen, mensen met verschillende typen contracten hebben overgebracht naar het arbeidscontractantmodel, dat is goedgekeurd als onderdeel van de bestuurlijke hervorming. De procedure is toen vrij soepel verlopen. Ik denk daarom dat deze mensen alle kans hebben om hun werk te behouden. Ze moeten echter wel de noodzakelijke procedures doorlopen, en dat is in dit geval de selectieprocedure van het EPSO.
De Voorzitter.
Vraag nr. 49 van Leopold Józef Rutowicz (H-0251/07):
Betreft: Kosten van het beheer van de gebouwen van het EU
Voor het beheer van de gebouwen van het EP in Straatsburg, genaamd IPE-0, IPE-1 en IPE-2 (ook bekend onder de namen WIC en SDM), is er een bedrag gereserveerd dat op een in maatschappelijk opzicht nuttiger wijze zou kunnen worden aangewend, bij voorbeeld voor wetenschappelijk onderzoek. Het is nogal schokkend te constateren dat er sprake is van te hoge betalingen, die volgens gegevens van de administratie van het Parlement over de 25-jarige contractperiode oplopen tot niet minder dan 32 miljoen euro (A6-0280/2006, verslag Markus Ferber).
Welk plan bestaat er voor het beheer van het vermogen van het EU, vanuit een oogpunt van beperking van de kosten voor onroerend goed, een betere aanwending hiervan en een verlaging van de administratieve kosten?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) De vraag betreft de financiering van het huisvestingsbeleid. De Commissie is natuurlijk uitsluitend verantwoordelijk voor haar eigen gebouwen en is niet in een positie dat zij commentaar kan leveren op de plannen van de andere instellingen. Wat de Commissie betreft, wordt alle moeite gedaan om ervoor te zorgen dat de financiële middelen voor de huisvesting van het personeel van de Commissie verstandig worden beheerd, teneinde de beheerskosten op dit gebied tot een minimum te beperken.
De Commissie volgt de vastgoedmarkt in Brussel en Luxemburg nauwlettend en is een succesvol onderhandelaarster gebleken wanneer het gaat om de financiële voorwaarden voor haar gebouwen. De Commissie analyseert de kosteneffectiviteit van de verschillende opties, kopen of leasen. De Commissie heeft gekozen voor een beleid van decentralisatie door enkele van haar kantoren en directoraten-generaal buiten de Europese wijken van Brussel en Luxemburg te vestigen. Daardoor zijn niet alleen de prijzen van deze gedecentraliseerde gebouwen lager dan die van de equivalente gebrouwen in de Europese wijk, maar is er ook minder druk op de prijzen van onroerend goed in de Europese wijk. En wat heel belangrijk is, de Commissie schenkt speciale aandacht aan de efficiëntie van gebouwen door ervoor te zorgen dat de inrichting flexibel is en door het beschikbare oppervlak maximaal te benutten. De ruimteverspilling wordt tot een minimum beperkt. In 2002 is het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) van start gegaan, teneinde de energieprestaties, het verbruik van hulpbronnen en de emissiecontroles in gebouwen te verbeteren.
De Commissie ontwikkelt momenteel een nieuwe kostenmethodologie voor de hele levenscyclus van gebouwen om de technische kwaliteit van de gebouwen te beoordelen, met inbegrip van hun energie-efficiënte. Deze methodologie zal naar verwachting vanaf september 2008 worden toegepast. Alle minder efficiënte gebouwen zullen geleidelijk worden vervangen door beter ontworpen gebouwen met lagere kosten.
Dank u wel voor uw uitleg over het huisvestingsbeleid van het Parlement. Zoals ik echter heb gezegd, is dit de Commissie, en we geven geen commentaar op de huisvestingsplannen van andere instellingen.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wat zou het mooi zijn wanneer deze spaarzaamheid niet alleen in de Commissie zou bestaan, maar overal. Er is immers een enorm gebrek aan geld voor wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s, die voor ons allen een toegevoegde waarde hebben.
Ondertussen wordt er geld verspild aan gebouwen die leeg blijven staan, wat een verlies is voor ons allemaal: voor de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Is de commissaris van mening dat het analyseren van al het onroerend goed van de Europese Unie en het aannemen van een of ander strategisch actieplan met het doel deze gebouwen beter te gebruiken, uiteindelijk nut zal hebben?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Ik kan alleen maar zeggen dat we ook een goede informatie-uitwisseling en samenwerking hebben tussen de relevante diensten in de Commissie die te maken hebben met het huisvestingsbeleid, en de relevante diensten binnen het Parlement. De Commissie streeft ernaar zaken te bespreken, zoals hoe we al onze diensten samen met het Parlement in Brussel huisvesten. Het uitgangspunt moet natuurlijk efficiëntie zijn en een zo verstandig mogelijk gebruik van de begrotingsmiddelen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, wij hebben een richtlijn goedgekeurd over energieprestatiecertificaten voor gebouwen. Heeft u al eens een gebouw van de Europese Unie gezien waar bij de ingang wordt aangegeven hoe energie-efficiënt het gebouw is?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. – (EN) Ik heb waarschijnlijk niet alle nuances van uw vraag meegekregen, maar er moet gezegd worden dat, vanuit het standpunt van de Commissie, zes van onze gebouwen van verschillende certificeringsbureaus een goede beoordeling hebben gekregen op het punt van de milieueisen en energie-efficiënte. We beschikken natuurlijk over meer dan zestig gebouwen in Brussel, en enkele daarvan zijn zeer oud en zouden moeten worden vervangen, maar zes gebouwen zijn geprezen om hun energie-efficiënte. We vergelijken ook de reducties in de CO2-uitstoot in de gebouwen, en die laten zien dat de nieuwe gebouwen heel goed zijn.
De Voorzitter. Daar de vraagsteller afwezig is, komt vraag nr. 50 te vervallen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 51 van Claude Moraes (H-0180/07):
Betreft: Europees Regionaal Ontwikkelingfonds
Kan de Commissie toelichten hoe in de operationele programma's in het kader van het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds rekening wordt gehouden met achtergestelde bevolkingsgroepen? Kan de Commissie verzekeren dat specifieke kwesties waarmee armere gemeenschappen te maken hebben prioriteit krijgen bij de beoordeling van deze operationele programma's?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de eerste vraag: onze communautaire strategische richtlijnen voor het cohesiebeleid voor 2007-2013 bevatten in feite een artikel dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen en non-discriminatie in het algemeen waarborgt. Deze bepaling stelt duidelijk dat de lidstaten passende maatregelen dienen te nemen om in ieder stadium van het beheer of de voorbereiding van programma's van de Europese structuurfondsen alle discriminatie te voorkomen.
Tijdens de onderhandelingen over en de monitoring van het programma en de projecten let de Commissie er in het bijzonder op dat dit horizontale principe van non-discriminatie volledig wordt gerespecteerd. De uitvoeringsvoorschriften van de Commissie bevatten ook de verplichting voor de lidstaten en regio's verslag te doen van de tenuitvoerlegging van de operationele programma's, ook met betrekking tot het respect en de bevordering van principes inzake gelijke kansen in het kader van de jaarlijkse en eindaanpassingen van de tenuitvoerlegging.
Wat betreft het deel van de vraag over de minder bevoorrechte gebieden, landen en regio's, kiest het cohesiebeleid voor een zeer proactieve aanpak van het probleem van de armoede, dat in deze minder bevoorrechte landen en regio's zeker groter is. Door de methode van toerekening verstrekt dit beleid de minder bevoorrechte regio's en landen relatief meer financiële middelen. Tijdens de programmering en tenuitvoerlegging van programma's leggen we ook nadruk op groei en het scheppen van banen door investeringen te bevorderen.
Met name binnen het Europees Sociaal Fonds voeren we zeer specifieke acties uit die gericht zijn op het versterken van de sociale insluiting van achtergestelde mensen met het oog op hun duurzame integratie en tewerkstelling. Voor de periode 2007-2013 hebben we ook de investeringen gecategoriseerd, en het resultaat daarvan gebruiken we om de programmering te monitoren. We zullen dan ook de tenuitvoerlegging volgen. Onder de uitgavencategorieën bevinden zich ook enkele categorieën die verband houden met discriminatie. In de operationele programma's hebben we bijvoorbeeld al maatregelen die in dit stadium al zichtbaar zijn, om de toegang tot werk te verbeteren en de duurzame participatie en vooruitgang van vrouwen te vergroten. Daarvoor zal in Europa 2,7 miljard EUR worden geïnvesteerd. Voor de specifieke acties om de arbeidsparticipatie van migranten te vergroten is er 1,9 miljard EUR.
Er is ook een categorie voor de verbetering van de sociale insluiting van achtergestelde mensen, vooral voor de herintreding van achtergestelde personen in het arbeidsproces. We zien nu al dat er in de komende jaren in de lidstaten bijna 8 miljard EUR in deze categorie zal worden geïnvesteerd; daarbij zullen de zaken worden aangepakt die u in uw vraag hebt genoemd.
Claude Moraes (PSE). – (EN) Ik ben bijzonder blij met het antwoord van de commissaris op de vraag over de minder bevoorrechte gebieden. Ik wil haar met name vragen naar de betalingen van het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds aan mijn eigen kiesdistrict, te weten Londen, en enkele achterstandswijken daar. Ik heb de commissaris onlangs hierover geschreven, en ik vraag me af of zij zou kunnen uitleggen hoe een besluit om betalingen aan projecten in Londen op te schorten zou kunnen worden teruggedraaid, en of zij garanties zou kunnen geven dat dit snel kan gebeuren, wanneer de controleurs van de Commissie tevreden zijn. Ik wil haar niet overrompelen, als ze zich de brief niet meer kan herinneren, maar ik heb haar onlangs wel geschreven en ik zou het waarderen wanneer ik een antwoord krijg, hetzij nu hetzij in de nabije toekomst.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Ik wil kort zeggen dat we, met betrekking tot Londen, zeer binnenkort een oplossing hopen te vinden met de autoriteiten. Ik hoop dat de opschorting gauw zal worden beëindigd, zodra alle veranderingen zijn doorgevoerd die we van de autoriteiten verwachten. Ik begrijp uw zorgen over de armere wijken van Londen. Twee jaar geleden heb ik een van de speciale programma's bezocht die zijn bedoeld voor achtergestelde mensen en migranten in Londen. Ik hoop dat we gauw iets kunnen doen aan uw zorgen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, een van de grootste problemen waarmee benadeelde groepen te kampen hebben, is gebrek aan goede sanitaire voorzieningen. Wat denkt u dat de gevolgen van ontwikkelingen op het terrein van het waterbeleid en de afvalwaterstrategie zullen zijn voor de benadeelde gebieden?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Ik kan u vandaag niet precies vertellen hoeveel er direct zal gaan naar waterbehandeling in minder bevoorrechte gebieden, maar een van de prioriteiten uit hoofde van de eerste doelstelling van het Europees beleid, te weten de toegankelijkheid van de regio's, is zeker ook het aanpakken van milieuproblemen. Een van de milieuvraagstukken is de kwestie van de toegang tot water en waterproblemen van allerlei aard. Als u geïnteresseerd bent, kan ik u waarschijnlijk binnen een paar weken specifiekere informatie verstrekken over de bedragen die naar dit soort investeringen zullen gaan. Dit staat hoog op onze prioriteitenlijst. In dit stadium is dit alles wat ik kan zeggen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 52 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0182/07):
Betreft: Regionaal beleid voor de insulaire regio's
Het feit dat 2007 is uitgeroepen tot het "Europees jaar van gelijke kansen voor iedereen" heeft gevolgen voor het regionaal beleid van de EU. Om gelijke kansen te verzekeren voor de insulaire, bergachtige, halfbergachtige en dun bevolkte gebieden, zoals de Griekse eilanden, moeten voor de subsidiabiliteitsvoorwaarden soepeler criteria worden toegepast en moeten bepaalde deelgebieden met bijzondere problemen (bijvoorbeeld moeilijke toegankelijkheid, klimaatsomstandigheden, specifieke economische activiteiten) in het kader van het regionaal beleid een bijzondere behandeling krijgen.
Wat denkt de Commissie over de manier waarop de Europese Unie deze regio's tot nu toe heeft behandeld? Hoe verklaart zij dat deze regio's nog steeds achterliggen op andere vastelandsgebieden en dicht bevolkte regio's die spectaculaire vooruitgang boeken?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Voor zover ik begrijp, gaat de vraag over gelijke kansen en de eilandregio's.
Zoals u weet, heeft het beleid als prioriteit de sociaaleconomische ongelijkheid tussen de regio's te verminderen. We doen dit door de beschikbare financiële middelen aan de regio's toe te wijzen op basis van hun relatieve welvaart. We onderzoeken echter ook de soorten investeringen die nodig zijn. We steunen groeibevorderende investeringen in het geval van de minder bevoorrechte regio's, zoals eilanden, teneinde hun problemen aan te pakken. Voor de periode 2007-2013 hebben we de speciale situatie van bepaalde gebieden erkend, niet alleen eilanden, maar ook dunbevolkte gebieden en bergachtige gebieden. We hebben specifieke voorzieningen voorgesteld. Een daarvan is een hoger cofinancieringspercentage, maar er zijn ook extra financiële toewijzingen voor veel van deze minder bevoorrechte gebieden.
We hebben in onze strategische richtsnoeren ook een apart hoofdstuk opgenomen dat de aandacht van de lidstaten vestigt op de territoriale dimensie van het cohesiebeleid. In dit hoofdstuk hebben we het belang onderstreept en benadrukt van de territoriale eenheden die met verschillende soorten handicaps kampen. In dit stadium van de onderhandelingen met de lidstaten zorgen we er ook voor dat de lidstaten passend rekening houden met specifieke beperkingen die in deze gebieden en op deze eilanden gelden, vooral bij de voorbereiding van de operationele programma's en de goedkeuring van maatregelen voor de komende tien jaar.
We hebben al een voorlopige beoordeling uitgevoerd van de programma's die aan de Commissie zijn voorgelegd voor de onderhandelingen, om te zien in hoeverre eilanden in de toekomst begunstigden zullen zijn. Tot nu toe heeft de Commissie 3,6 miljard EUR geoormerkt voor eilanden. Er is ook een specifieke toewijzing voor de ultraperifere regio's, die ook eilanden zijn, en deze bedraagt 3,8 miljard EUR. We hebben tevens met onze collega's die verantwoordelijk zijn voor het ESPON in Luxemburg afgesproken te werken aan betere indicatoren voor de minder bevoorrechte gebieden, teneinde actuelere gegevens over deze specifieke gebieden te hebben.
Ook binnen andere portefeuilles, vooral die van commissaris Kroes, die verantwoordelijk is voor staatssteun, hebben we gevraagd om een speciale behandeling voor kleine eilanden met betrekking tot steun om startende ondernemingen te helpen. Deze eilanden wordt een bonus van 5 procent geboden.
Het tweede deel van uw vraag stelt dat deze gebieden nog steeds achterliggen op andere gebieden. Ik moet zeggen dat de prestaties van deze gebieden tot nu toe niet uniform en negatief zijn geweest. We hebben diverse studies die duidelijk aantonen dat veel van deze gebieden, in het bijzonder eilanden, eerder last hebben van hun omvang en demografie dan van hun specifieke geografische locatie. In veel gebieden is de situatie aanzienlijk verbeterd. Madeira, de Canarische Eilanden en ook gebieden in Griekenland, zoals Notio Aigaio, hebben duidelijk een grote inhaalslag gemaakt.
Ik wilde uitvoerig antwoord geven, omdat veel mensen naar ons toekomen met dezelfde zorgen over deze achtergestelde gebieden. Ze liggen ons heel na aan het hart. We bekommeren ons echt om de situatie in deze gebieden en we zien ook wat resultaten. Dat gezegd zijnde, besef ik dat er nog een lange weg te gaan is, en we hebben uw medewerking nodig op dit gebied.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw de commissaris van harte bedanken voor haar antwoord, maar ik moet toch nog even terugkomen op het volgende. Om gelijke ontwikkeling van heel Europa te kunnen waarborgen, moet misschien in het bijzonder worden gezorgd voor programma’s die de ontwikkeling kunnen bevorderen van de gebieden die nog steeds een achterstand hebben. Afgezien van Madeira, waar u naar verwees, zijn er namelijk ook andere eilanden die zelfs niet over zee verbonden zijn met een centraal gebied. Is er verder in uw programma sprake van een speciale behandeling, van aantrekkelijke criteria voor de selectie van deze gebieden?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) We onderhandelen nu met Griekenland ook over de nationale en de operationele programma's. Wat wij hier zien is dat de autoriteiten nu ook een speciale prioriteit voorstellen, namelijk toegankelijkheid, met name voor eilanden. Ik hoop dus dat er binnen het operationele programma waarin de Griekse eilanden worden aangepakt, ook prioriteit zal worden gegeven aan hulp bij de toegankelijkheid van de eilanden. De problemen met de toegankelijkheid van eilanden zijn bij ons uiteraard ook bekend. Wij zijn hier gevoelig voor en wanneer dit voorstel er is, reageren wij hier ook op positieve wijze op, zodat wij ook hieraan met u kunnen werken.
Ik weet niet of u nog meer specifieke informatieverzoeken heeft voor een specifiek gebied? In dat geval zouden wij de informatie over de specifieke zorgpunten waarnaar u verwijst, graag later nog ontvangen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de toeristische bestemmingen in de wereld kunnen natuurlijk niet met elkaar worden vergeleken. Wij hebben het hier over archipels in Europa, over insulaire gebieden in Griekenland die zijn afgesneden van het vasteland, van de romp van Europa. Bedenkt u eens, mevrouw de commissaris, hoeveel extra kosten ontstaan door het vervoer van een product van een klein eiland in de Egeïsche Zee naar de centrale Europese markt! Het regionaal beleid en het cohesiebeleid ten behoeve van de insulaire gebieden mogen geen onderdeel zijn van een groter geheel. Daarvoor is een aparte territoriale agenda nodig, een agenda voor de insulaire gebieden van Europa: dat is mijn voorstel.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Als u een dergelijk voorstel voorlegt, zal ik dit enkel beschouwen als een boodschap, maar laat ik u tevens melden dat een aanzienlijk deel van de Griekse eilanden nog steeds valt onder de convergentiedoelstelling, voor zover ik me kan herinneren. Wat betreft de subsidiabiliteit van de financiering is alles mogelijk, dus hiermee zouden we geen problemen moeten hebben.
Ik wil tevens opmerken dat we voor de eilanden, zoals ik aan het begin reeds heb gemeld, ook overeenstemming hebben bereikt over hogere cofinancieringstarieven. Er zijn dus enkele aanvullende faciliteiten of maatregelen waarmee de eilanden ook kunnen worden geholpen, maar ik sta open voor alle discussies over de eilanden. We kunnen het debat later voortzetten.
De Voorzitter.
Vraag nr. 53 van Glenis Willmott (H-0185/07):
Betreft: Promotie EU-financiering in de regio's
Net als ongetwijfeld ook in andere Europese landen, is men in het VK weinig bekend met en doordrongen van de verschillende manieren waarop EU-gelden worden gebruikt ten behoeve van minder welvarende regio's. Door de EU gefinancierde projecten in de regio's behoren tot de meest zichtbare voordelen van het EU-lidmaatschap, en in die zin zouden Europese burgers meer bewust moeten worden gemaakt van de bijdragen die de EU levert om verbetering te brengen in hun dagelijks bestaan.
Welke maatregelen worden door de Commissie genomen om ervoor te zorgen dat ontvangers van middelen uit de structuurfondsen zorgen voor positieve publiciteit met betrekking tot de herkomst van hun financiering? Is de Commissie van plan om, ten einde de EU dichter bij de burgers te brengen, een centrale databank in te richten met informatie over EU-financiering, uitgesplitst per regio, zodat burgers duidelijk kunnen zien hoeveel geld in hun regio wordt geïnvesteerd?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Dit is een vraag die denk ik erg belangrijk is voor de toekomst. Wij hebben ook enkele veranderingen aangebracht in onze verordeningen, in onze aanpak, om deze betere zichtbaarheid te bereiken. Dit beleid is gebaseerd op het principe van gedeeld beheer, en binnen deze gedeelde verantwoordelijkheid met de lidstaten is het in feite aan de lidstaten om te zorgen voor de juiste informatie en publiciteit aangaande de bijstandsverlening uit de structuurfondsen.
In de verordening voor de periode 2007-2013 hebben wij ook de vereiste opgenomen die in wezen de vereisten die vandaag in onze verordening staan consolideert en versterkt. In die vereiste wordt duidelijk gesteld dat er voor elk operationeel programma een operationeel functionaris moet zijn; voor elk operationeel programma moet er ook een communicatieplan zijn. In de verordening hebben wij ook de minimale vereisten voor een dergelijk operationeel communicatieplan opgenomen. De informatieverplichting heeft ook betrekking op de uiteindelijke begunstigden, die het publiek moeten informeren door een informatiebord te plaatsen gedurende de implementatie van grote projecten die ook zijn gekoppeld aan fysieke investeringen en de aankoop van fysieke materialen. Tevens is er de vereiste dat het publiek via een permanente verklarende plaquette moet worden geïnformeerd over Europese deelname aan het project. Dit geldt ook voor opleidingsprojecten, waarbij de deelnemers door de begunstigde moeten worden geïnformeerd over de betrokken EU-financiering.
Ook hebben wij hierbij een compleet nieuw element geïntroduceerd door een verordening van de Commissie. Tevens zullen wij een publicatie uitgeven met de begunstigdenlijst, plus de bedragen aan publieke financiering die zij ontvangen. Er komen dus nationale databases die openbaar toegankelijk moeten zijn, daarna kan de Commissie ook een website creëren en daarop de koppelingen naar die databases vermelden. Dit alles moet begin volgend jaar zijn gerealiseerd.
Ook zullen er databases worden gemaakt door zowel het DG Regionaal beleid als het DG Werkgelegenheid, met daarin de informatie op programmaniveau; dus niet op projectniveau, waar de lidstaten zich mee bezighouden, maar op programmaniveau. Deze databases zullen worden ingedeeld naar land en op regio. Ook zullen hierin beschrijvingen van de operationele programma's te vinden zijn. Er zal dus zeker toegang kunnen worden verkregen tot informatie; dat is iets wat zeker is.
In november of december vorig jaar zijn we begonnen met het uitwisselen van ervaringen tussen alle betrokken communicatiefunctionarissen; hier zullen wij mee doorgaan en aan het einde van dit jaar zullen we volledig op snelheid zijn. Aan het einde van dit jaar zullen we daarom de eerste grote bijeenkomst houden met de communicatiefunctionarissen van alle operationele programma's, enkel en alleen om de beste praktijken met elkaar te delen en om informatie uit te wisselen over de communicatieactiviteiten die tegen die tijd zullen zijn ontwikkeld. Ik hoop dat we door die inspanningen en nieuwe verordeningen dit beleid nog beter zichtbaar kunnen maken voor de burgers. Tevens hopen wij dat deze verhoogde transparantie ook een positief effect zal hebben op de kwaliteit van het beleid en op het beheer van het beleid.
Glenis Willmott (PSE). – (EN) Als de EU sterkere banden met haar burgers wil kunnen smeden, dan is het niet voldoende dat burgers zich bewust zijn van EU-financiering die in hun regio's wordt gepompt. EU-burgers moeten ook meer betrokken zijn bij het financieringsproces van de EU en de manier waarop EU-geld wordt uitgegeven om publieke beleidsdoelstellingen te realiseren. Transparantie en verantwoordelijkheid zijn essentiële vereisten om te waarborgen dat EU-burgers betrokken zijn bij de Europese beleidsvorming. Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat niet alleen de lidstaten, maar ook de Commissie zo transparant mogelijk werkt wanneer het aankomt op de verdeling van EU-geld via structuurfondsen? Burgers moeten informatie kunnen vinden over wie hoeveel EU-financiering ontvangt en waarvoor. Is deze informatie beschikbaar?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Dat is precies wat ik u probeerde te vertellen. We hebben nu deze nieuwe transparantie-initiatieven, dus er komen nationale websites waarop de lidstaten en de regio's de informatie over de uiteindelijke begunstigden en de subsidiebedragen die aan hen worden toegekend, moeten presenteren en bekendmaken. De Commissie – alle DG's die verantwoordelijk zijn voor de structuurfondsen – moet op haar website een rechtstreekse link plaatsen naar die nationale websites met informatie. Wij zullen ook onafhankelijk informatie over de operationele programma's samenstellen, die eveneens op het internet zal worden geplaatst. Via de informatiefunctionarissen in de diverse regio's binnen de lidstaten zullen nog meer activiteiten worden ontplooid.
Ik hoop dat wij op deze manier meer burgers zullen bereiken met de informatie, maar ook dat wij de transparantie en kwaliteit van het programma en de projecten hiermee verder kunnen verhogen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 54 van Lambert van Nistelrooij (H-0195/07):
Betreft: Statuut Nederlandse Antilliaanse eilanden en Structuurfondsen
In artikel 299 van het Verdrag van de Europese Unie somt de EU ultraperifere gebieden op. De eilanden Sint Maarten en Curaçao, die momenteel deel uitmaken van de Nederlandse Antillen, hebben in 2005 te kennen gegeven dat zij per 1 juli 2007 een aparte status krijgen in het Koninkrijk der Nederlanden, zoals Aruba. De andere drie eilanden Saba, Sint-Eustatius en Bonaire zullen een positie krijgen die lijkt op die van een Nederlandse gemeente en zullen kiesrecht krijgen voor het Europees Parlement.
Het blijkt nu dat de betrokken overheden voor enkele van deze eilanden de status van ultraperifeer gebied bestuderen. Hierdoor worden de betrokken eilanden volwaardig deel van de EU.
Weet de Commissie welke Antilliaanse eilanden de voorwaarden vervullen om ultraperifeer gebied te worden? Welke gevolgen heeft dit volgens de Commissie desgevallend voor de toekenning van EU-structuurfondsen?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Mijn diensten en ik hebben enige maanden met de Nederlandse overheid samengewerkt aan deze kwestie, met name met de minister van Buitenlandse Zaken. Voor zover ik weet, bestaat er een procedure waarvan de heer Van Nistelrooij ongetwijfeld op de hoogte is, maar voor zover momenteel bekend is, is er nog een interne discussie gaande binnen de Nederlandse regering en is er nog geen voorstel ingediend bij de Raad om het Verdrag te wijzigen, aangezien voor dit proces een wijziging van het Verdrag nodig zou zijn en pas in dat stadium wordt de Commissie om haar mening gevraagd.
Intussen hebben wij echter, voordat de Raad ons hierom heeft gevraagd of voordat het hele proces wordt gestart, samengewerkt met het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij wij hen hebben voorzien van informatie over wat dit zou inhouden, met welke voor- en nadelen er rekening moet worden gehouden, wat de gevolgen zouden zijn voor die gebieden als zij nieuwe ultraperifere gebieden zouden worden, en ik hoop dat deze informatie die de Commissie tot dusver heeft verstrekt, de Nederlandse regering kan helpen bij het nemen van een beslissing.
Desondanks kan het hele proces pas plaatsvinden wanneer de Raad de aanvraag van de Nederlandse regering ontvangt en pas dan, zoals gezegd, kan de Commissie de gevolgen formeel beoordelen.
Wat ik vandaag kan zeggen is dat de drie eilanden waarover we het hebben een zeer kleine bevolking hebben, namelijk slechts 30 000. Dat is dus niet een aantal dat de fondsen voor veel extra problemen zal stellen. We weten echter allemaal dat het begrotingskader is vastgelegd tot en met 2013 en eventuele aanvullende fondsen zouden dus met name moeten worden besproken met de Raad, die hierover ook een beslissing moet nemen. Dit zou hoogstwaarschijnlijk deel uitmaken van de herziening van de begroting, maar op dit moment bevinden we ons nog lang niet in dat stadium.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – Voorzitter, mevrouw Hübner, het gaat natuurlijk om een wens van de Nederlandse Antillen zelf. Het zou kunnen leiden tot een aanpassing van het Verdrag. Het zou ook mogelijkheden kunnen bieden voor deze eilanden in de zin van werkgelegenheid, opleiding, enz.
Mijn vraag aan u is, of u samen met de Nederlandse overheid die verdere studie wilt doen. Er zijn evaluatiegegevens beschikbaar, bijvoorbeeld van Guadeloupe, Martinique, soortgelijke gebieden. Zou u dat samen willen doen, opdat er een zo goed mogelijk besluit op termijn mogelijk is?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Zoals gezegd zijn wij benaderd door de overheden en dus hebben wij alle benodigde informatie verstrekt. Voor de eilanden kunnen wij hetzelfde doen als ons hierom wordt gevraagd door eenieder die deze informatie nodig heeft. Dat kunnen we zeker doen, maar als de eilanden hun status zouden veranderen en de wijziging van het Verdrag zou plaatsvinden, zou de EU-wet in deze gebieden van toepassing zijn en worden geïmplementeerd, inclusief alle verordeningen die betrekking hebben op het Europese regionale beleid. Zoals gezegd kunnen wij in de tussentijd alle benodigde informatie verstrekken.
De Voorzitter. De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie Bijlage).
Hiermee is het vragenuur aan de Commissie beëindigd.