Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B6-0190/2007

Debatten :

PV 09/05/2007 - 12
PV 09/05/2007 - 13
CRE 09/05/2007 - 12
CRE 09/05/2007 - 13

Stemmingen :

PV 10/05/2007 - 7.7
CRE 10/05/2007 - 7.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2007)0178

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 9 mei 2007 - Brussel Uitgave PB

13. De hervormingen in de Arabische wereld: welke strategie voor de Europese Unie? (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0127/2007) van Michel Rocard, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de hervormingen in de Arabische wereld: welke strategie voor de Europese Unie?

 
  
MPphoto
 
 

  Michel Rocard (PSE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik bewonder de moed van de minister en van de commissaris: ik weet wat het betekent om bij debatten aanwezig te moeten zijn zonder de zaal te kunnen verlaten, en ik hoop dat ze zich niet te veel zullen vervelen. Met dit debat wil ik een voor ons vrij nieuw onderwerp aansnijden.

De titel van het verslag is niet gepast. Het gaat niet zozeer om de relatie van de Europese Unie met de hervormingen in de Arabische wereld als wel om een relationeel proces van de Europese Unie met de Arabische wereld, dat tot doel heeft om de hervormingen te vereenvoudigen.

Omwille van de snelheid zal ik mijn opmerkingen structureren rondom een aantal punten. Het eerste punt kent u allemaal: de Arabische landen doen het niet zo goed. We ontvangen allen onnoemelijk veel informatie en horen klachten over de schendingen van de mensenrechten, over vaak dictatoriale regeringen, over enorme en schandelijke financiële ongelijkheden in de verschillende landen, over het uitblijven van economisch herstel, zelfs daar waar aardolie aanwezig is. Er heerst eigenlijk een malaise in de Arabische wereld. Een Libanese Arabische schrijver heeft het zelfs gehad over een Arabische malaise. Achter die malaise gaat een lange historische vernedering schuil: kolonialisme, onafhankelijkheid, een gebrek aan controle over de grondstoffen, met name aardolie, intellectueel verval en de daarmee gepaard gaande opkomst van religieus conservatisme.

Tweede punt: het feit dat men deel uitmaakt van de Arabische wereld uit zich, in die context, in de meeste van deze landen in de vorm van een bewustzijn van de eigen identiteit, in een zoektocht naar collectieve versterking. Die ontwikkeling deed zich reeds voor in de tweede helft van de twintigste eeuw, vooral tegen het einde daarvan. Momenteel neemt op internationaal vlak de Arabische Liga standpunten in voor rekening van de verschillende landen, omdat zij wordt gerespecteerd. Dankzij de resoluties van de Liga is er enige vooruitgang gekomen in wat men het vredesproces in het Midden-Oosten noemt, wat nog altijd geen vredesproces is, maar waarin men resultaten hoopt te bereiken via de top van de Arabische Liga. Dankzij de media lijkt er ook duidelijk een Arabische publieke opinie te ontstaan, die veel homogener is dan de diplomatieke standpunten van de verschillende landen. Ook vele intellectuelen - vooral Egyptische, maar ook Libanese en zelfs Algerijnse intellectuelen - verspreiden hun boodschap liever op pan-Arabisch vlak dan in een nationaal kader. Tenslotte moet ik erop wijzen dat de Arabische Liga nooit met religieuze problemen te kampen heeft gehad. Die worden doorgegeven aan de Organisatie van de Islamitische Conferentie, een heel andere wereld. Het Arabisch-zijn is een seculier concept, wat onze betrekkingen kan vereenvoudigen.

Derde punt: hoe gaan wij, Europese Unie, om met dat Arabisch-zijn? Door het te negeren. We hebben met Irak sterke en nauwe betrekkingen die we vaak bespreken. We leggen echter heel weinig de link met dat land als we het hebben over het Israëlisch-Palestijns conflict. We praten over Algerije. We hebben met Algerije, met Marokko, Tunesië en ook met Egypte sterke bilaterale betrekkingen. Kortom, we hebben met al die landen betrekkingen met de bevolking, op staatsniveau, op bilateraal vlak, maar we negeren hun Arabisch-zijn.

De vraag die in dit initiatiefverslag aan de Commissie en de Raad wordt gesteld, is de volgende: is er geen reden om daarvan af te stappen en een beetje meer te doen, omwille van hetgeen ik in mijn tweede punt heb vastgesteld? Er is een intellectueel leven, een politiek leven, een diplomatiek leven in de Arabische wereld, op het niveau van haar gemeenschap. Heeft de Europese Unie er geen belang bij om ook op dat niveau betrekkingen aan te knopen? De verschillende impasses die we in de Arabische wereld aantreffen, situeren zich uiteraard op economisch, financieel, politiek, institutioneel en religieus vlak, maar ze zijn ook in grote mate van intellectuele en culturele aard.

Met een intellectuele en culturele aanpak zullen andere betrekkingen ontstaan, en het doel van dit verslag is duidelijk te maken dat wij daar nota van moeten nemen. Daartoe moeten wij eerst en vooral erkennen dat de Arabische identiteit wel degelijk kan samengaan met democratie, met moderniteit, zelfs indien de feiten dat niet bewijzen. Intellectueel en politiek gezien, en in de toespraken van de Liga bestaat er een echte mogelijkheid. Het is trouwens de Arabische Liga die - door druk uit te oefenen op veel van zijn lidstaten - een Arabisch handvest voor de rechten van de mens heeft opgesteld. We weten allemaal dat het geen grote stap is, dat het heel wat minder ver gaat dan onze Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens of dan de Universele Verklaring van de rechten van de mens. Toch betekent het een aanzienlijke vooruitgang in vergelijking met de situatie van een tijdje geleden. En wat dan het grote, actuele probleem van de strijd tegen het terrorisme betreft, denk ik dat we allemaal met de Arabische volkeren betrekkingen willen nastreven die zijn gebaseerd op goede verstandhouding en partnerschap en gericht zijn tegen extremisten en moordenaars. Als wij hen over een kam scheren en veroordelen maken wij deze strijd onmogelijk.

In deze context stelt het verslag voor dat wij, Europese Unie, onze betrekkingen intensiveren met elke instantie die in deze kwestie een collectief karakter heeft: natuurlijk met de Liga van Arabische landen, maar ook - en waarom ook niet - met de Samenwerkingsraad van de Golf, en zelfs met de Unie van de Arabische Maghreb, als deze nieuw leven zou worden ongeblazen. Via deze instanties is het mogelijk om een netwerk van culturele en intellectuele betrekkingen op te bouwen, om studiebijeenkomsten te organiseren, die onze hervormingen zullen ruggensteunen.

Dit verslag, mijnheer de Voorzitter, is wat subtiel. We zullen de hand reiken aan landen die voor heel wat kritiek vatbaar zijn. Het debat over de amendementen zal zich bewegen tussen het extremisme van veroordelingen en de matiging van de toegestoken hand die, hoewel we goed weten dat er een massa kritiek kan worden gegeven, die kritiek liever niet uitspreekt zolang die toegestoken hand kan bijdragen tot het hervormingsproces waar we allemaal behoefte aan hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mijnheer Rocard, geachte afgevaardigden, we voeren onze discussie over de positie die de Arabische wereld in de internationale politiek inneemt, op het juiste moment. Voor ons gaat het daarbij ook om de vraag hoe het Westen nog beter met de Arabische landen kan samenwerken, omdat men daar aan beide zijden van profiteert. Ik wil u, mijnheer Rocard, hartelijk danken, want met dit verslag onderstreept ook het Europees Parlement het belang van de samenwerking tussen de Europese Unie en de Arabische wereld.

Al een paar jaar geleden had de regionale betrokkenheid van de Arabische Liga aan dynamiek gewonnen - ik noem slechts het vredesinitiatief van Beiroet in maart 2002 - maar de laatste weken manifesteert zich in de Arabische wereld ook een zeer sterke bereidheid om over de grenzen van de regio heen te kijken en te streven naar nauwere coördinatie en samenwerking, en daartoe zelfs het initiatief te nemen.

Ik denk dat deze ontwikkeling enerzijds voortkomt uit een zekere herwaardering voor de Arabische Liga, die ten onrechte een tijd lang verwaarloosd werd als vehikel voor samenwerking. Anderzijds komt het mij ook voor dat dit een reactie is op de zoektocht van niet-Arabische staten en organisaties naar een betrouwbare regionale partner in een instabiele regio.

Het blijvende engagement van de Arabische Liga in Libanon, dat onmiddellijk na de oorlog in de zomer van vorig jaar begon, is erg waardevol. Wij moedigen de Arabische Liga dan ook aan hiermee door te gaan.

De nieuwe kwaliteit van het internationale engagement van de Arabische Liga, onder de vastberaden leiding van Saoedi-Arabië, komt volgens mij echter het duidelijkst tot uitdrukking in de bekrachtiging van het Arabische vredesinitiatief op de top van Riad, eind maart. Dit initiatief schetst een perspectief voor normalisering van de betrekkingen tussen Israël en de Arabische staten. Het voortdurende debat hierover binnen de Arabische Liga rechtvaardigt de inschatting dat aan Arabische kant de wil bestaat om echte vooruitgang te boeken.

Ook de EU heeft de laatste jaren en maanden haar engagement in het Midden-Oosten vergroot. Daarbij blijft voor de EU het zogenaamde ‘Kwartet’ de voornaamste instantie.

Recentelijk hebben beide partijen - de Arabische wereld en Europa - de besprekingen over hun ideeën met betrekking tot een intensivering van de samenwerking naar een hoger plan getild. Ik hoef hier slechts te verwijzen naar de ontmoeting van de EU-Trojka met een delegatie van de Arabische liga in Sjarm el-Sjeik en naar het feit dat de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Steinmeier, in zijn hoedanigheid van fungerend voorzitter van de Raad, een ministeriële delegatie van de Arabische Liga heeft uitgenodigd voor een bijeenkomst met alle EU-ministers van Buitenlandse Zaken op 14 mei in Brussel.

Dat alleen zorgt natuurlijk nog niet voor verlichting in de interne politieke, maatschappelijke en culturele problemen waar de Arabische wereld zich voor gesteld ziet, maar - en ik zeg dit met nadruk - Europa biedt de Arabische landen en hun samenlevingen op al die terreinen samenwerking aan. Ik hoop dat deze samenwerking een steentje zal bijdragen aan meer wederzijds begrip en tolerantie in Europa en de Arabische wereld. Begrip en tolerantie zijn eigenschappen waarvan de fungerend voorzitter van de Raad, Angelika Merkel, aan het begin van haar ambtstijd in Straatsburg zei dat ze “de ziel van Europa uitmaakten”: het zijn de hoekstenen waarop een succesvolle dialoog gegrondvest moet zijn.

Het doet mij daarom deugd dat u, mijnheer Rocard, in uw verslag ook aandacht besteed hebt aan culturele aspecten. Die spelen een grote rol in de vraag naar de mogelijkheden die de Europese Unie heeft om hervormingsprocessen in de Arabische wereld te bevorderen. Aan weerszijden verhinderen onwetendheid, vooroordelen en vijanddenken een vruchtbaar, toekomstgericht partnerschap. Van de dialoog en het begrip voor de cultuur van de ander hangt het af of de Europese Unie hervormingsprocessen in een door haar gewenste vorm zal kunnen ondersteunen.

Vorig jaar werd naar aanleiding van de ‘spotprentenaffaire’ herhaaldelijk gezegd dat er meer ‘interculturele dialoog’ moest komen. Toch doen we er goed aan dit begrip voorzichtig te benaderen. Met het idee van een interculturele dialoog kunnen we, ook zonder dat te willen, cultuurrelativisme aanwakkeren. De opvatting dat normen en waarden in principe cultureel bepaald zijn, druist in tegen onze opvatting van de universaliteit van de mensenrechten. Wat dat betreft ben ik het volledig met het verslag eens, met dien verstande dat daarin het belang van de interculturele dialoog wordt onderstreept en tegelijk duidelijk een lans wordt gebroken voor universele toepassing van de mensenrechten.

We moeten ons er niet alleen bij de mensenrechten, maar in elk opzicht voor hoeden in de val van het culturalisme te lopen. De menselijke identiteit is veelzijdig. Iemand is niet alleen moslim, christen of atheïst, maar onder andere ook vertegenwoordiger van een beroepsgroep, student, huisvader, verenigingslid. Zoals bij elk fundamentalisme stelt zich ook bij het islamisme het probleem dat het een enkel element van de eigen identiteit - het religieuze - boven al het andere stelt en dat het de complexiteit van de wereld uiteindelijk reduceert tot een tegenstelling ‘islam - Westen’. We dienen in ons beleid alles te vermijden wat deze tegenstelling in de hand werkt. Wij moeten juist op de voorgrond plaatsen wat ons verbindt, niet wat ons scheidt. Voor gedachtewisseling en projecten moeten we platforms kiezen die zowel door de EU als de Arabische wereld gedragen worden, vooral de Anna-Lindh-Stichting.

Zoals ook in uw verslag staat, is het politieke islamisme een uiting van de moderniseringscrisis in de Arabische maatschappij. Die crisis dienen de Arabische landen in eerste instantie zelf aan te pakken. Ook daar bestaan seculiere en liberale krachten, maar waar het vaak aan ontbreekt, is de maatschappelijke dialoog over de vraag hoe de verhouding tussen staat, religie en maatschappij politiek vorm gegeven moet worden.

Als een dergelijke maatschappelijke dialoog wel plaatsvindt, wordt ook duidelijk dat de onpartijdigheid van de staat in godsdienstaangelegenheden en het waarborgen van mensenrechten geen hervormingsproject zijn dat ‘het Westen’ aan de Arabische wereld op wil dringen, maar iets wat in het eigenbelang van de Arabische maatschappij is. Wij kunnen deze maatschappelijke dialoog steunen door platforms ter beschikking te stellen. Dat is bijvoorbeeld een belangrijke taak voor de diverse politieke stichtingen, zoals we die onder andere in Duitsland kennen.

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte afgevaardigden, de Commissie is ingenomen met het verslag van de heer Rocard, dat zich vooral bezighoudt met de vraag welke gevolgen de ontwikkelingen in de Arabische wereld voor ons hebben en wat wij kunnen doen om deze ontwikkelingen overeenkomstig onze doelstellingen te beïnvloeden.

In een tijd waarin we ons gemeenschappelijk cultureel en historisch erfgoed herontdekken, is het belangrijk dat het Europees Parlement opnieuw het voortouw neemt en aandringt op nauwere banden met onze Arabische buren. De resolutie van het Europees Parlement over de hervormingen in de Arabische wereld maakt overduidelijk dat wij, volkeren en landen rond het Middellandse-Zeegebied, op elkaar aangewezen zijn. Wij zijn op elkaar aangewezen in politiek opzicht, als partners die proberen vrede te brengen in het Midden-Oosten en zich inzetten voor pluriformiteit en democratie, evenals in cultureel opzicht, met onze poging om de broodnodige diepgaande dialoog tussen culturen en religies op gang te brengen. Ook in milieuopzicht zijn wij van elkaar afhankelijk, omdat we met gemeenschappelijke Middellandse-Zeekust van meer dan 46 000 kilometer lengte, allemaal staan voor dezelfde problemen, zoals klimaatverandering of zeeverontreiniging, en voor de opgave om het milieu te ontlasten. Dan zijn wij verder in energiepolitiek opzicht op elkaar aangewezen, vanwege de aardgasstromen die uit het Middellandse-Zeegebied komen of daar doorheen geleid worden, en niet in het minst ook in demografisch opzicht, omdat er een dialoog met de landen van Noord-Afrika nodig is om een oplossing te vinden voor de kwesties die samenhangen met legale en illegale migratie.

Als erkenning van deze wederzijdse afhankelijkheid hebben we samen het Barcelona-proces in het leven geroepen, dat inmiddels door het Europees nabuurschapsbeleid geflankeerd wordt. Een verdere verdieping van de betrekkingen vindt plaats in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met de Samenwerkingsraad van de Golf, de overeenkomst met Jemen en de Overeenkomst van Contonou, waar de Arabische landen ten zuiden van de Sahara bij betrokken zijn.

Dankzij het Barcelona-proces en het nabuurschapsbeleid hebben we de laatste tijd vooruitgang kunnen boeken. Ik geef daar drie voorbeelden van. Met bijna alle landen in de regio zijn associatieovereenkomsten gesloten en nabuurschapsactieplannen overeengekomen. Een Europees-mediterrane vrijhandelszone begint langzamerhand gestalte te krijgen en zou een schakel moeten zijn tussen een steeds verder geglobaliseerde wereld en het open en op integratie gerichte regionalisme waar Europa aan werkt.

Het jaar 2007 zou van grote betekenis kunnen worden voor onze betrekkingen met een regio die ingrijpende veranderingen ondergaat. Deze regio hoopt vurig op een breed partnerschap met de Europese Unie. Het werk met onze partners is gegrondvest op de overtuiging dat veranderingen alleen dan blijvend van aard zijn, als ze diep vanuit de samenleving komen. Omgekeerd effent de geleidelijke doorvoering van politieke en economische hervormingen in het kader van het nabuurschapsbeleid het pad voor een verdere toenadering tussen Europa en de landen aan gene zijde van de Middellandse Zee.

In de betrekkingen met onze Arabische partners staat voor ons de wens om veiligheid, groei en stabiliteit in de regio te bevorderen centraal. We zijn er echter ook vast van overtuigd dat er nog veel meer te winnen valt, namelijk een gezamenlijk in te richten ruimte van samenwerking en stabiliteit, en een platform waarop we onze gezamenlijke idealen en waarden kunnen uitdragen.

 
  
  

VOORZITTER: LUIGI COCILOVO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio Tajani, namens de PPE-DE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de betrekkingen tussen Europa en de Arabische wereld vormen de sleutel tot vredesopbouw in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten. In de komende jaren zullen we allemaal aan de interculturele en interreligieuze dialoog moeten deelnemen. Wij zijn er namelijk diep van overtuigd dat vriendschappelijke betrekkingen gebaseerd moeten zijn op eerlijkheid en loyaliteit en op pogingen om anderen te begrijpen zonder afstand te doen van de eigen identiteit. Inderdaad is het van essentieel belang dat de Europese Unie over een hervormingsstrategie voor de Arabische wereld beschikt, en in het verslag-Rocard worden enkele onherroepelijke beginselen vastgesteld die kenmerkend zullen zijn voor de toekomstige betrekkingen.

Het zal de taak van het Europees Parlement zijn om alle beslissingen aan te moedigen die kunnen leiden tot een versterking van de democratie, tot eerbiediging van de mensenrechten en de rol van de vrouw, tot instelling van een vrijhandelszone, tot vrijheid van informatie, financiële hulp en eerbiediging van de godsdienstvrijheid.

In het verslag-Rocard - en ik kondig hierbij alvast aan dat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten vóór zal stemmen - wordt een fundamenteel beginsel vastgesteld, namelijk het beginsel van wederkerigheid. In Europa heeft ieder mens het recht om zijn of haar eigen geloof te belijden, en zo zou het ook in elk Arabisch land moeten zijn. In het verslag-Rocard worden, wat dit betreft, de Arabieren die in Europa leven zelf opgeroepen als getuigen. Toch zijn we op dit gebied, net als op andere gebieden, nog ver verwijderd van de doelstellingen die de Europese Unie voor zichzelf heeft gesteld.

Als wij deze beginselen steunen en de Arabische landen helpen met hun hervormingen, zonder hun autonomie aan te tasten, kunnen we helpen voorkomen dat er een groter draagvlak ontstaat voor het fundamentalisme. Het gevaar van fanatisme heeft feitelijk niet alleen betrekking op Europa, maar op de hele Arabische wereld. Terrorisme is het kind van het fundamentalisme, en daarom is het essentieel dat Europa en de Arabische landen samenwerken om deze plaag van de twintigste eeuw te bestrijden. De recente aanvallen laten zien dat de prioriteit van Al Qa'ida momenteel ligt bij het treffen van Arabische landen die veranderingen hebben doorgevoerd, die een dialoog proberen op te zetten en die hervormingen mogelijk maken. Europa kan niet zwijgend afwachten en stil blijven zitten.

 
  
MPphoto
 
 

  Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega en vriend Michel Rocard zal het mij vergeven als ik allereerst een thema aansnijdt dat zeer belangrijk is en waar Véronique De Keyser zich de laatste maanden en jaren erg voor ingezet heeft, namelijk het thema Palestina. Ik geloof dat we niet verder komen als de Europese Unie haar beleid ten aanzien van Palestijnse kwestie niet wijzigt, en als zij niet tegemoet komt aan een groot aantal van de eisen die de heer Rocard terecht stelt.

Mijn fractie heeft vandaag unaniem besloten de Commissie en de Raad op te roepen hun Palestina-beleid grondig te herzien. Het beleid van de Europese Unie, zoals dat wordt uitgedragen door Raad en Commissie, is onhoudbaar, cynisch en onaanvaardbaar voor de Arabische bevolking. Misschien dat bepaalde regeringen zich erin schikken, maar de bevolking van de Arabische landen kan zich niet neerleggen bij de manier waarop wij momenteel de Palestijnse regering bejegenen.

We eisten vrije verkiezingen - vrije en eerlijke verkiezingen hebben plaatsgevonden - Véronique De Keyser is de kroongetuige en kan dat bevestigen. Vervolgens lieten we weten dat we de stembusuitslag niet konden accepteren. Hoe democratisch! Toen zeiden we dat er toch op zijn minst een eenheidsregering moest worden gevormd - er is een eenheidsregering gevormd. Toen kwam de eis van een ondubbelzinnige aanvaarding van het vredesproces en de grenzen van 1967 - Israël aanvaardt die ook niet, maar daar zitten wij niet mee.

Nog steeds weigeren veel van onze vertegenwoordigers - waaronder onlang nog de fungerend voorzitter van de Raad - iemand als de Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken te ontvangen. Het is onaanvaardbaar dat mevrouw Merkel te kennen geeft dat ze de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken zal ontvangen, maar zich niet wil verlagen om die van Palestina, die overigens niets met Hamas te maken heeft, te ontvangen.

Wij vinden dan ook dat de concrete situatie in Palestina voor de Raad en de Commissie aanleiding moet zijn om hun houding drastisch te veranderen. Misschien dat een aantal leden van de Raad en de Commissie er een andere mening op na houdt, maar het beleid van deze instellingen als geheel is verkeerd en cynisch. Weten de dames en heren eigenlijk wel hoe het er in Palestina aan toegaat? Weten de dames en heren niet dat door ons beleid Palestina in een chaos wordt veranderd en maffiagroepen de macht overnemen? Weten de dames en heren niet dat de voortzetting van dit beleid de beste garantie voor onveiligheid van Israël is?

Daarom moeten we, zeker na dit verslag, maar ook omwille van de veiligheid van Israël - die nauw verbonden is met de veiligheid van de Arabische landen en die van Europa - tot een andere houding komen en proberen om echt samen te werken met de Palestijnse regering, die tot stand gekomen is na de verkiezingen waartoe wij hadden opgeroepen - als deze regering ten minste, net als Israël, bereid is om het vredesproces te ondersteunen. Dit wilde ik kwijt aan het begin van een debat over een zeer goed verslag, dat echter gevaar loopt zonder gevolgen te blijven als we ons beleid jegens Palestina en onze houding jegens de Palestijnse regering niet veranderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marco Cappato, namens de ALDE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de heer Rocard complimenteren met zijn verslag dat, zoals hij zelf ook zei, bedoeld is om een hand toe te steken, met het oog op het openen van een dialoog en een debat. Om een dergelijke bewering te kunnen doen, denk ik echter dat we allereerst duidelijk moeten maken - aangezien dit iets is wat betrekking heeft op ons en op ons beleid in de Europese Unie - dat we deze dialoog en dit debat vooral willen opzetten met de bevolking en de afzonderlijke mensen en pas in tweede instantie met de staten.

Dit geldt vooral wanneer we spreken over inspanningen die eerst een vooral cultureel van aard zijn, en daarna ook politieke en institutioneel. In dat geval moeten er immers eerst gesprekken worden gevoerd met de mensen, voordat er wordt gesproken met de Arabische Liga en de afzonderlijke landen. Ik zeg dit onder meer omdat volgens mij twee van de grote problemen binnen de Arabische wereld, namelijk het nationalisme en fundamentalisme, zich inmiddels ook doen gevoelen in onze Europese steden, die ook vanuit demografisch oogpunt steeds vaker tot Arabische steden uitgroeien. Daarom moeten deze problemen door de Europese Unie worden aangepakt. Dit betreft ook onze institutionele systemen, evenals de wijze waarop de godsdienst wordt belijd binnen de Europese Unie.

Het lijdt geen twijfel dat er een islamitisch fundamentalisme bestaat. Wij zijn zo vrij geweest om twee amendementen in te dienen op het vraagstuk van het verbod van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en over de duidelijke scheiding van kerk en staat. Dit is naar mijn idee geen provocatie. Er rest mij slechts nog tijd om u er bijvoorbeeld aan te herinneren dat, toen we samen met andere collega's in Jeruzalem waren voor de Gay Pride, het ons opviel dat tijdens de soms gewelddadige demonstraties die tot doel hadden een stokje te steken voor de Gay Pride, joodsorthodoxe fundamentalisten, islamitische fundamentalisten en katholieke fundamentalisten hun krachten bundelden. Daarom gaat dit onderwerp ook ons aan, en dat is de gedachte achter onze amendementen, waarvan ik hoop dat ze worden aangenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mario Borghezio, namens de UEN-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de goede voornemens die in dit verslag staan, sturen ons vrees ik de verkeerde kant op. Concessies en zelfs het uitkijken naar pan-Arabisme kunnen bijvoorbeeld leiden tot hetgeen de vorige spreker terecht als gevaar aanduidde: Arabisch nationalisme. Ik zou daar niet met een welwillend oog en een gerust gemoed naar willen kijken.

Ik ben niet enthousiast over het feit dat achter deze oproep tot een dialoog iets schuil gaat dat een invloedrijke, intellectuele Arabier met angst heeft omschreven als een 'Eurabië-plan', een uitdrukking die vervolgens zeer doeltreffend is overgenomen door de Italiaanse schrijfster Oriana Fallaci. Wat me echter met name zorgen baart in het verslag is de manier waarop twijfels over het Arabisch handvest van de rechten van de mens worden geuit. Daarin wordt beweerd dat enkele bepalingen zodanig zijn geformuleerd dat ze op verschillende manieren te interpreteren zijn. De tekst is echter niet voor veel verschillende interpretaties vatbaar! Het mohammedaans handvest van de rechten van de mens is glashelder: daarin staat dat de mensenrechten voor de mohammedanen vallen onder de sjaria. Dit staat onomwonden in de preambule en in alle daarop volgende artikelen.

Voor de Arabische landen die het handvest hebben ondertekend - het handvest van de rechten van de mens uit 1948, waar wij naar verwijzen - geldt dat dit handvest alleen geldig is als het conform de voorschriften van Allah is. In tegenstelling tot hetgeen in het verslag staat, moet men de volkeren, maar ook de Arabische regimes die onze gesprekspartners zijn - ook al is het niet duidelijk in hoeverre ze enthousiast het Barcelona-proces hanteren en steunen, waar zo optimistisch over gesproken wordt, aangezien ze uiteindelijk niet aan de vergaderingen deelnemen - heel duidelijk maken dat religieuze voorschriften, wetten en het beginsel van gewetensvrijheid drie totaal verschillende dingen zijn. Het handvest van de rechten van de mens is in feite gebaseerd op het filosofische beginsel dat de wet gescheiden moet worden van de spirituele en religieuze voorschriften.

Dit concept moet heel duidelijk worden bevestigd. Anders blijft Europa doen alsof het geen grote gevaren ziet. Ik noem bijvoorbeeld de tv-programma’s die door Hamas worden uitgezonden, waarin Mickey Mouse Arabische kinderen leert over de strijd tegen het terrorisme, over de strijd tegen Israël en het offer dat zelfmoordaanslagplegers brengen. Dit is wat de bevolking van de Arabische wereld ziet.

 
  
MPphoto
 
 

  Caroline Lucas, namens de Verts/ALE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik moet de heer Rocard mijn verontschuldigingen voor aanbieden voor het feit dat ik mij concentreer op één vraagstuk: Palestina. Ik ben eveneens van mening dat wij - tenzij de EU haar huidige standpunt wijzigt en de regering van nationale eenheid in Palestina erkent - de mogelijkheden voor goede betrekkingen met de Arabische wereld juist ondermijnen, dat we de armoede en het lijden in de bezette gebieden verhevigen, dat we de Palestijnse Autoriteit zelf dreigen te fnuiken en dat we de hoop van het Palestijnse volk nu al in rook doen opgaan.

We zijn ook volslagen inconsequent en schijnheilig. De Palestijnen die ik ontmoet heb, hebben mij terecht gevraagd: “Zegt de EU niet dat democratie beter is dan geweld?” Inderdaad, dat zeggen wij. “Hebben de verkiezingswaarnemers van de EU niet verklaard dat de Palestijnse verkiezingen vrij en eerlijk verlopen zijn?” Inderdaad, dat hebben ze verklaard. “Heeft de wettig verkozen Hamas-regering zich desondanks niet omgevormd tot een echte regering van nationale eenheid toen haar dat gevraagd werd?” Ja, dat heeft ze gedaan. “Heeft de regering niet ingestemd met de drie eisen van het Kwartet, namelijk afzwering van geweld, eerbiediging van bestaande overeenkomsten en erkenning van de staat Israël?” Ja, dat heeft ze gedaan. Ze stellen mij vragen, en ik stel op mijn beurt vanavond een vraag aan de hier aanwezige Raad : “Waar wacht de EU nog op?”

Ik ben zojuist teruggekeerd van het bezoek dat een Parlementaire delegatie heeft gebracht aan Palestina, waar wij een ontmoeting hebben gehad met premier Haniyeh en veel van zijn ministers. Allemaal hadden ze dezelfde boodschap: ze hebben de eisen van het Kwartet ingewilligd, ze aanvaarden een tweestatenoplossing die gebaseerd is op de grenzen van 1967 en ze zijn meer dan bereid tot het voeren van vredesonderhandelingen. Ze begrijpen maar niet waarom de EU daar niet op reageert, en waarom wij er bijvoorbeeld op staan onze hulpverlening via het Tijdelijk Internationaal Mechanisme te laten lopen. Daarmee worden weliswaar enkelen van de armsten geholpen, maar daarmee kan de groeiende humanitaire en politieke crisis niet worden voorkomen. Dat ondermijnt het overheidsapparaat en het gezag van de Palestijnse Autoriteit en - en dit is van groot belang - het ontneemt de EU een machtsmiddel dat we zouden kunnen - en moeten - gebruiken om de Israëlische autoriteiten onder druk te zetten en hen ertoe te bewegen de Palestijnse belastingopbrengsten vrij te geven die ze nog altijd onrechtmatig achterhouden. We hebben een ontmoeting gehad met Mustafa Barghouti, de minister van Informatie, en hij bracht ons aan het twijfelen toen hij zei: “Als de EU wil dat de Palestijnse Autoriteit ineenstort, laat ze er dan gewoon voor uitkomen.” Laat dit heel duidelijk zijn: dat is waar ons beleid toe leidt. Ik ben ervan overtuigd dat de Raad net zo min als wij wil dat de Palestijnse Autoriteit ineenstort en dus vraag ik de Raad nogmaals: “Waar wacht u nog op?”

 
  
MPphoto
 
 

  Kyriacos Triantaphyllides, namens de GUE/NGL-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, als ik een Palestijnse politicus was en enthousiast naar de Europese Unie keek, denkend dat zij mij uit de impasse kan helpen waarin ik verzeild ben geraakt, dan zou ik het eens zijn met de heer Swoboda en collega Lucas, en dan zou ik grote vraagtekens zetten bij bepaalde aspecten van het verslag-Rocard.

Het eerste probleem van dit verslag is dat de strategie van de Europese Raad en de Europese Commissie in het Midden-Oosten op een hoger plan wordt getild. Men vraagt ons om slechts met de helft van de regering van de Palestijnen gesprekken te voeren en het feit te negeren dat deze regering het resultaat is van democratische verkiezingen, dat het een regering van nationale eenheid is die de steun heeft van 96 procent van het Palestijnse volk.

Wij hebben allemaal gezien waar dat catastrofale beleid toe leidt. Er is een legitieme regering op Palestijns grondgebied, maar de Europese Raad en de Europese Commissie hebben die in quarantaine gestopt en vernietigen daarmee elke kans die deze regering ons biedt om gelegitimeerde besprekingen te voeren. Als de Unie dit kruispunt mist, dan zal de weg naar de toekomst niet over rozen gaan.

In een andere paragraaf van het verslag wordt opgemerkt dat ‘elke uitbouw van de Europees-Arabische betrekkingen afhangt van de energie en het talent waarmee Europa zijn plicht en historische verantwoordelijkheid tegenover de staat Israël en het joodse volk in overeenstemming weet te brengen’, enzovoort. Maar dan moet ik u, mijnheer de voorzitter, toch vragen hoe het is gesteld met de plicht en de historische verantwoordelijkheid tegenover de Palestijnen. Laten wij niet doen alsof onze neus bloedt: er is in de Palestijns gebieden een legitieme, gekozen regering die wij niet mogen isoleren, en waarmee de Europese Unie onmiddellijk een dialoog moet gaan voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys, namens de ITS-Fractie. - Voorzitter, er staan in het verslag-Rocard heel wat positieve zaken. In deze tijden van politieke correctheid getuigt het bijvoorbeeld van een zekere moed om openlijk van een Arabische kwaal te spreken. Terecht worden een aantal pijnpunten aangehaald. Er moet meer democratie komen, meer vrije markteconomie ook, de mensenrechten moeten geëerbiedigd worden, vrouwen zouden op een gelijkwaardige manier moeten worden behandeld, en ook niet-moslims moeten vrij hun geloof kunnen belijden.

Het concept van de wederkerigheid is hier zeer op zijn plaats en het is goed om dat in het verslag uitdrukkelijk te vermelden. De Europese Unie kan en moet een rol spelen om deze principes binnen de Arabische wereld te promoten. Of het resultaten zal opleveren is een andere vraag. Maar er moet tenminste een poging worden ondernomen.

In het verslag wordt erop gewezen - en ik citeer - de verwestersing van de Arabische samenlevingen niet de enige weg is naar de nodige hervormingen. Ik kan mij daarbij aansluiten, maar ik wil benadrukken dat de Arabisering of islamisering van Europa óók geen optie mag zijn. We hebben bijvoorbeeld naar aanleiding van de rellen over de Deense cartoons vastgesteld dat een aantal essentiële vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting, ook in Europa onder druk is komen te staan. De Europese Unie heeft daar maar zwak op gereageerd, om niet te zeggen zeer zwak. Ik wil dus in alle rust en alle sereniteit zeggen dat er niet geraakt mag worden aan onze vrijheden en aan het recht om onszelf te blijven in Europa en in alle Europese lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Francisco José Millán Mon (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is geen gemakkelijke taak om een verslag op te stellen over de hervormingen in de Arabische wereld, omdat het over een tamelijk heterogene groep landen gaat.

Er bestaat brede overeenstemming over het feit dat er in de Arabische landen hervormingen nodig zijn, zoals ook in de titel van het verslag tot uiting komt. Ook de Arabische leiders zelf hebben dat erkend tijdens de top van Tunis in 2004. En tijdens de top van Riad van onlangs is eveneens aangedrongen op modernisering, hoewel ik in de tekst van die top weer minder nadruk op het idee van hervormingen terugzie.

De Arabische landen staan voor een reeks uitdagingen, die ze het hoofd zullen moeten bieden door middel van substantiële hervormingen op politiek, economisch en sociaal gebied, hervormingen die tot meer democratie en meer respect voor de mensenrechten moeten leiden, want dat zijn geen exclusief westerse, maar universele waarden.

Democratisering betekent in veel gevallen dat gematigde stromingen binnen de islamitische wereld, die tegen het gebruik van geweld zijn, toegang moeten krijgen tot het politieke leven.

Ook zijn er economische en sociale hervormingen nodig. Op economisch gebied is er sprake van een buitensporig grote aanwezigheid van de staat, een zeer beperkte deelname aan de internationale handel en weinig diversifieerde economieën. Algemeen gezien heeft de meerderheid van deze landen een laag niveau van economische ontwikkeling en lage groeicijfers, en is niet in staat om werkgelegenheid te creëren voor een snel groeiende bevolking. De hoge werkloosheid en het gebrek aan perspectieven zijn oorzaken van sociale onvrede, die de voedingsbodem vormt voor radicale politieke bewegingen.

Mijnheer de Voorzitter, voor de Europese Unie zijn stabiliteit en welvaart in de Arabische landen zeer belangrijk. We moeten goede betrekkingen met de Arabische landen onderhouden, in het belang van beide partijen. Denk aan het belang van hun olie en gas voor de Europese Unie, die een groot gedeelte van haar energie van buiten uit moet importeren. Bovendien hebben veel lidstaten Arabische landen als buurlanden, en veel Arabische burgers leven in onze steden.

Aan de andere kant is in de afgelopen jaren de zeer ernstige dreiging van het jihadistisch terrorisme opgekomen, dat aanvallen pleegt op onze landen maar ook op de moslimlanden zelf.

Er zijn, kortom, veel terreinen waarop we moeten samenwerken. We moeten de Arabische landen aanmoedigen en helpen bij het in gang zetten van de politieke, economische en sociale hervormingen. Stilstand - zoals in het verslag wordt gesteld - biedt geen enkele garantie voor stabiliteit; eerder het tegenovergestelde.

 
  
MPphoto
 
 

  Véronique De Keyser (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, bij de lezing van dit verslag zeiden sommigen: "hoe vreemd". Het is vreemd omdat dit verslag het niet of nauwelijks heeft over het regionale en internationale beleid in dat deel van de wereld, over de conflicten die het Midden-Oosten verwoesten, over het terrorisme, het radicale islamisme en de illegale immigratie. Het rept ook met geen woord over het koloniale verleden van sommige grootmachten en over de aanhoudende invloed die ze nog steeds willen uitoefenen. Waartoe dient dan dit milde verslag, dat trouwens een echt tegengif is voor de spotprenten van Mohammed?

Eerst en vooral is het geen mild verslag, maar een gedurfd standpunt en een fantastische boodschap van vertrouwen in het democratische potentieel van de Arabische wereld, in de diversiteit van de niet-gouvernementele actoren, in de kracht van het maatschappelijk middenveld en in zijn cultuur. Het omschrijft duidelijk de rol die Europa moet spelen: plaatselijke, endogene democratische processen ruggensteunen en ondersteunen, het belang van de rechten van de mens in herinnering roepen, maar zonder zich ooit op te werpen als overheersende macht.

Die boodschap kan banaal klinken. Toch is ze essentieel voor een daadwerkelijke alliantie van beschavingen, aangezien ze eindelijk de Arabische wereld beschouwt als een partner in vrede, een partner in ontwikkeling en cultuur. Heel wat verslagen die in dit Europees Parlement de deur uitgaan, beschrijven de bedreigingen die ons vanuit het Oosten tegemoet komen. De heer Rocard heeft ervoor gekozen om een licht te werpen op de redenen die ons mogen doen hopen, en ik ben er hem dankbaar voor.

Toch is er een thema waarover Michel Rocard niet volledig was. Het verslag vermeldt terecht de verantwoordelijkheid van Europa voor Israël en zijn veiligheid. Die verantwoordelijkheid nemen we, en zullen we blijven nemen, maar ze is onafscheidelijk verbonden met onze verantwoordelijkheid voor Palestina, dat vandaag een crisis zonder weerga beleeft. We kunnen nooit het ene voor het andere opofferen. De verklaring van Balfour uit 1917 wees er reeds op dat “de oprichting van een joodse thuishaven in Palestina in geen enkel geval schade mag berokkenen aan de rechten van de niet-joodse gemeenschappen in Palestina”. Waar staan we een eeuw na deze verklaring?

Daarom ondersteun ik en herhaal ik krachtig de eis die niet alleen door de Sociaal-democratische Fractie uitgesproken werd, maar door al degenen die vandaag gesproken hebben en ons gezegd hebben dat de sancties tegen Palestina opgeheven moeten worden, dat er onderhandeld moet worden met de Palestijnse regering van nationale eenheid en dat het Arabische vredesvoorstel moet worden aanvaard. Dat voorstel is immers ook een ongelooflijke garantie voor de veiligheid van Israël ten opzichte van de Arabische wereld. Het is een sprong voorwaarts, een nieuwe hoop. Het is een nieuwe hoop voor al degenen die, aan deze of gene zijde van de grens van 1967, nog geloven in de internationale rechtvaardigheid en die hoop willen aanmoedigen.

Daarom vraag ik, in naam van deze waarden, in naam van deze rechtvaardige mensen aan deze en gene zijde van de grens, wat wij, Europa, gaan doen. Afwachten? Ik richt mij tot u, beste collega’s, tot de Raad en de Commissie en zeg: laten we niet meer afwachten! Morgen is het te laat en wij zullen er een verpletterende verantwoordelijkheid voor dragen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luisa Morgantini (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal het niet over Palestina hebben, omdat ik het volledig eens ben met de heer Swoboda, de heer Triantaphyllides, mevrouw Lucas en mevrouw De Keyser en daarom bespaar ik u deze keer mijn opmerkingen over Palestina.

In plaats daarvan wil ik de heer Rocard bedanken voor een verslag dat veel belangrijke punten bevat en dat, zoals mevrouw De Keyser aangeeft, 'hoop' uitstraalt. Een van die punten is de bewering dat veel intellectuele Arabieren een heldere analyse hebben gemaakt van het kwaad binnen de Arabische wereld. Ik ben echter van mening dat er in het verslag-Rocard een heldere analyse van het kwaad binnen de Europese samenleving ontbreekt. Het gaat niet alleen om de noodzaak van hervormingen in de democratische Arabische wereld maar ook om ons eigen beleid.

Ik ben het met een paar wijzigingen die de heer Rocard door middel van amendementen heeft aangebracht volledig eens, ook al denk ik dat we niet over hervormingen in de Arabische wereld kunnen praten zonder rekening te houden met de tragediën aldaar, die weliswaar niet zijn veroorzaakt door het Europees beleid, maar door de oorlog in Irak en door het ontbreken van een oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Daarom denk ik dat we ook kritiek moeten leveren op de verschrikkelijke en belemmerende uitwerkingen van ons beleid in Irak. Wij dwarsbomen het hervormingsproces, dat essentieel is niet alleen voor de Arabische wereld, maar ook voor onszelf, als het gaat om onze beleidsverandering.

 
  
MPphoto
 
 

  Simon Busuttil (PPE-DE). - (MT) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter. Het vraagstuk van de hervormingen in de Arabische wereld is extreem complex. Leest u het verslag van de heer Rocard er maar op na, en dan weet u waarover ik het heb. De rapporteur werpt zelfs de vraag op of er überhaupt wel sprake is van een Arabische gemeenschap, en stelt dat er een goede reden bestaat waarom wij spreken van de Arabische wereld en niet van de Arabische natie of de Arabische unie. Dit maakt heel duidelijk dat wij, alvorens een discussie te entameren over de Arabische wereld en oplossingen aan te dragen, meer inzicht in dit deel van de wereld moeten zien te vergaren. Daarom is het van cruciaal belang om niet direct met een opgeheven vingertje klaar te staan als we praten over hervormingen in de Arabische wereld, en om geen oplossingen op te leggen, alsof wij beter geïnformeerd zijn dan wie dan ook. Het staat buiten kijf dat hervormingen nodig zijn om de Arabische landen in staat te stellen beter in te spelen op het moderniserings- en mondialiseringsproces. Het is onze taak om hun de ervaring die wij in onze Unie hebben opgedaan, ten dienste te stellen, en om onze steun te verlenen als gelijke partners onder elkaar. We mogen niet een situatie creëren waarin wij anderen vertellen wat ze doen moeten.

De bedoeling achter het Barcelonaproces was om alles in een geest van partnerschap te laten verlopen, maar zoals we allemaal wel weten ontaarde het in een situatie waarin de Europese Unie dicteerde wanneer en hoe, wat gebeuren moest. Ook dienen wij een beter gebruik te maken van onze gesprekspartners in de Arabische wereld, zoals de Arabische Liga, die ondanks haar eigen problemen genoeg aan geloofwaardigheid heeft gewonnen om een spreekbuis te zijn van de Arabische wereld. Malta heeft het initiatief genomen tot een voorstel voor een gestructureerde dialoog tussen de EU en de Arabische Liga. Het doel daarvan is de kwestie van de hervormingen die aan beide zijden van de Middellandse Zee dienen te worden uitgevoerd, bij de hoorns te vatten. Dat is een lovenswaardig initiatief dat eveneens bij de Arabische Liga in goede aarde is gevallen. Ik hoop dan ook dat zowel de Raad als de commissaris het voorstel zullen steunen. Dank u wel.

 
  
MPphoto
 
 

  Libor Rouček (PSE). - (CS) Ik zou hierbij graag de heer Michel Rocard willen complimenteren met het uitmuntende en mijns inziens tevens broodnodige verslag - broodnodig voor de Arabische wereld, maar ook broodnodig voor Europa. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa heeft er namelijk de afgelopen jaren een zeker cliché bij het algemeen publiek wortel geschoten, waarin de Arabische en islamitische wereld uitsluitend in verband wordt gebracht met de strijd tegen het terrorisme.

Hoewel er binnen de Europees-Arabische betrekkingen zeker gekeken moet worden naar de strijd tegen het terrorisme, dient het om meer te gaan dan dat alleen. Het dient ook te gaan om economische en sociale ontwikkelingsvraagstukken, werkgelegenheid, allerlei vraagstukken van openbaar bestuur, versterking van het maatschappelijk middenveld, het concept van de mensenrechten, uitwisselingen en dialoog op cultureel en godsdienstig gebied, en wat dies meer zij. De Europees-Arabische betrekkingen dienen te worden gegrondvest op een ware dialoog van twee gelijkwaardige partners, gevrijwaard van allerlei meerderwaardigheids- of juist minderwaardigheidscomplexen.

Mijns inziens dient de dialoog en het partnerschap van de EU, meer dan tot nog toe, gericht te zijn op samenwerking met de Arabische wereld als geheel. Met andere woorden, er dient naast het bestaan van bilaterale betrekkingen ook sprake te zijn van contacten met verschillende hier reeds genoemde organisaties, zoals de Liga van Arabische Staten, de Samenwerkingsraad van de Golfstaten, of bijvoorbeeld de Unie van de Arabische Maghreb.

En omdat ik hier in het Europees Parlement ben, wil ik tot slot nog wijzen op de belangrijke rol van de euromediterrane parlementaire vergadering, die als democratisch orgaan een brug kan slaan tussen de parlementen aan weerszijden van de Middellandse Zee. Ook deze organisatie zou naar mijn mening een veel grotere rol dienen te spelen, onder meer bij de pogingen tot het oplossen van het Israëlisch-Arabische conflict.

 
  
MPphoto
 
 

  Pierre Schapira (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil eerst en vooral de heer Rocard bedanken voor dit verslag, waarmee hij een zeer afstandelijke blik werpt op de uitsluitend bilaterale betrekkingen tussen de Europese Unie en de Arabische wereld. Hij roept met name op tot een nieuwe dialoog, ook over de problemen aangaande ontwikkeling en goed bestuur. Daarover zou ik het graag willen hebben.

In haar ontwikkelingsbeleid heeft de Europese Unie de Arabische wereld in twee delen opgesplitst: enerzijds het mediterrane gebied en de Kaukasus, het zogenaamde nabuurschapsgebied, en anderzijds het Midden-Oosten, dat onderwerp is van het ontwikkelingsbeleid. Deze artificiële opsplitsing maakt een algemene, meer evenwichtige aanpak voor de bewerkstelliging van fundamentele hervormingen onmogelijk.

Wat goed bestuur betreft, dringt de heer Rocard aan op een partnerschapsbenadering, en op de rol van het maatschappelijk middenveld. Dat is een vernieuwende visie en daarin moet rekening worden gehouden - en daarom haal ik dit aan - met de rol van de lokale autoriteiten. In de Arabische wereld heeft zich een heel nauwe samenwerking tussen steden ontwikkeld, dankzij de organisatie van Arabische steden, die trouwens deel uitmaakt van een grotere organisatie, de wereldorganisatie van steden en gemeenten, waartoe ook Palestijnse en Israëlische steden behoren, die samenwerken. Er zijn samenwerkingsprojecten voor vrede, voor culturele en religieuze uitwisselingen, voor mensenrechten en de strijd tegen alle vormen van discriminatie.

Deze transnationale activiteiten zijn de uitdrukking van een band tussen Europa en de Arabische wereld op een lager niveau dan het nationale, namelijk op dat van het opkomende maatschappelijke middenveld. Zij bieden een ruimer analysenetwerk dan dat van de strijd tegen het terrorisme, opgelegd door het tijdperk na 11 september.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Howitt (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn geachte collega, Michel Rocard, feliciteren met zijn verslag. Zoals hij daarin onderstreept, kunnen wij, in ons verlangen naar hervorming in de Arabische wereld, maar op een manier reageren, namelijk met een inclusieve, op gedeelde waarden gegrondveste benadering, iets wat in al het gepraat over de oorlog tegen de terreur maar al te vaak ondergesneeuwd raakt.

Zoals verscheidene socialistische collega’s al gezegd hebben, moeten we echte vooruitgang zien te boeken in het streven naar een vreedzame langetermijnoplossing voor de problemen waarmee conflicten - en niet in de laatste plaats het conflict tussen de Israëlische en de Palestijnse bevolking - gepaard gaan. Ik wil echter met name onderstrepen dat we de gevolgen van de directe of indirecte steun van de EU of de lidstaten aan autoritaire regimes in de regio, absoluut moeten beperken. De relatie tussen Europese veiligheidsdiensten en hun tegenhangers moet tegen het licht worden gehouden. Daarbij moet erop worden toegezien dat deze diensten weliswaar blijven samenwerken in de bestrijding van gemeenschappelijke dreigingen, waaronder terrorisme, maar dat zij in hun optreden ondubbelzinnig beantwoorden aan de internationale wetgeving inzake mensenrechten, met inbegrip van de bepalingen inzake foltering. Er moeten striktere controles komen op de overdracht van wapens en militairen naar de regio, om ervoor te zorgen dat deze niet worden ingezet in het kader van interne repressie of externe agressie. In alle buitenlandse hulpprogramma’s van de EU moet een herbeoordeling plaatsvinden van de steunverlening aan de landen in de regio, teneinde ontwikkeling en economische gerechtigheid te bevorderen en de hervormers zelf in het hervormingsproces te ondersteunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Michel Rocard (PSE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vertegenwoordiger van de Raad, mijnheer de commissaris, in twee minuten tijd kan ik niet iedereen een antwoord geven.

Ik zou eerst willen onderstrepen hoe belangrijk het is dat vier van onze sprekers zich genoodzaakt zagen om niet te spreken over het eigenlijke onderwerp, maar over hetgeen hieraan ten grondslag ligt, namelijk het niet-opgeloste drama van het Israëlisch-Palestijnse conflict, de niet-erkenning van de nieuwe Palestijnse regering, de verschillende barrières die we voor haar opwerpen, waardoor een goede verstandhouding tussen Europa en de Arabische wereld wordt gedwarsboomd. Ze hebben het bij het rechte eind. Dat was niet mijn onderwerp, maar ik wil dat standpunt wel krachtig ondersteunen, en dat heb ik ook bij andere gelegenheden reeds gedaan. Ik richt uw aandacht op het feit dat daar de sleutel ligt.

Het verheugt mij dat er zoveel begrip was voor de aanpak van het verslag. Dat werd duidelijk uit zowel de woorden van minister Gloser als die van commissaris Verheugen. Ik denk niet dat zijn opvolger hem zal tegenspreken als ik zeg dat de ideeën omtrent een parlementaire benadering, die ik hier vertegenwoordig, en de opvatting van de Raad en de Commissie, naar elkaar toegroeien. Volgens mij is dat absoluut noodzakelijk.

Aan mijn collega’s van de verschillende fracties wil ik eenvoudigweg zeggen dat de inbreng van de heer Busuttil, die het idee van een partnerschap onderschreef, me belangrijk lijkt. De heer Cappato benadrukte terecht dat we met onze inspanningen voor contacten met het maatschappelijk middenveld, natuurlijk uiteindelijk de mens moeten ontmoeten, maar de mens ontmoet je niet als een individu; de mens ontmoet je via instellingen, media, enzovoort, en dat is net de benaderingswijze die dit verslag voorstaat.

De heer Tajani heeft wederkerigheid beklemtoond. Ook ik ben bezorgd om die wederkerigheid. Ik zou erop willen wijzen dat dit pas een verstandige aanpak zal blijken te zijn als wij erin slagen om die wederkerigheid te doen rijmen met ongelijke niveaus van economische en culturele ontwikkeling. Waar het om gaat, is dat wij een proces begeleiden dat de Arabische landen dichter brengt bij de waarden van onze democratie, zonder dat wij veinzen, zonder dat wij hen beschuldigen indien zij die waarden niet vanaf het begin van het proces delen. Dat brengt mij ertoe - collega Cappato weet wat ik bedoel - om een aantal amendementen te verwerpen. Ik doe dat niet omdat ik het niet eens zou zijn met bepaalde beschuldigingen, maar omdat ik niet akkoord ga met het moment waarop deze naar voren worden gebracht. Het is niet opportuun om dat te doen op het moment waarop we een proces opstarten, en daarbij mensen die, wat de eerbiediging van de mensenrechten betreft veel minder ver staan dan wij, een helpende hand toesteken.

Een begeleidingsproces veronderstelt niet dat het probleem vooraf opgelost is. We zullen onze eisen niet vermenigvuldigen. Ik zou er zelfs toe geneigd zijn om, in die geest, tegen een amendement van mijn eigen fractie te stemmen. We hebben er flink over gedebatteerd. Mijn fractie houdt vast aan enkele onaantastbare principes, principes waarvoor ik al vijftig jaar strijd. In deze benadering moeten we gematigder te werk gaan. Ik stel voor om in onze diplomatieke betrekkingen blijk te geven van subtiliteit. Subtiliteit komt in de politiek zelden voor, maar dat weerhoudt mij er niet van om dit voor te stellen.

(Gelach)

 
  
MPphoto
 
 

  Günter Gloser, fungerend voorzitter van de Raad. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik wil slechts op een paar punten ingaan en u de vraag voorleggen welke alternatieven er zouden bestaan voor een dialoog met onze buren.

De Europese Unie heeft de laatste jaren een breed scala aan maatregelen genomen en dat niet eenzijdig, maar in samenwerking met tal van Arabische landen. De trefwoorden zijn al eerder genoemd, zoals het Barcelona-proces, maar ook de uitbreiding die nu aan het nabuurschapsbeleid gegeven wordt. Desondanks kunnen we in de afzonderlijke landen verschillende ontwikkelingen vaststellen.

Wie had bijvoorbeeld gedacht dat de Marokkaanse koning een waarheidscommissie zou instellen die probeert te achterhalen wat er in het verleden aan misdaden is begaan? Natuurlijk kan deze onderzoekscommissie nooit aan de criteria voldoen die wij in de lidstaten van de Europese Unie voor dergelijke commissies opstellen, maar toch. Of wie had er nou verwacht dat er in bepaalde, verre landen, het stemrecht uitgebreid zou worden?

Er is veel gebeurd, maar toch moeten we vaststellen dat we op bepaalde punten meer hadden kunnen bereiken. De bevolking in de Arabische landen had vast ook gehoopt een groter aandeel in de economische ontwikkelingen te krijgen dan ze uiteindelijk kreeg. Maar er is geen alternatief voor dialoog, voor gesprekken.

Mijnheer Rocard zei dat we een strategie moeten ontwikkelen, maar dat gaat alleen in samenwerking met de Arabische landen. Misschien is die strategie voor het ene land wel anders dan die voor het andere land, bijvoorbeeld voor een Golfstaat. Het is echter ook belangrijk om vast te stellen dat de Arabische Liga weer aan kracht gewonnen heeft. Er wordt vaak naar de Europese Unie gekeken, naar de vereniging van Europese staten. De Arabische Liga heeft echter niet zo’n bindende functie. De leden ervan denken vaak zeer nationaal en willen alles zelf regelen. Inmiddels is men echter wel tot het inzicht gekomen dat juist voor het oplossen van conflicten vereniging beter is, ook om de eigen belangen effectiever te kunnen behartigen.

Ik zou nog in willen gaan op de verschillende discussiebijdragen over het Israëlisch-Palestijnse conflict. Natuurlijk ben ik mij ervan bewust dat veel van de gesprekken en dialoogfora gebukt gingen onder het onopgeloste conflict tussen Israël en Palestina, maar ik zeg ook met volle overtuiging dat er heel wat problemen in Arabische landen opgelost hadden kunnen worden zonder een voorafgaande oplossing van dit conflict.

Op bepaalde uitlatingen van collega Swoboda en anderen zou ik willen reageren met de opmerking dat we bij dit debat wel de chronologie in het oog moeten houden. Wij hebben nooit beweerd dat de verkiezingen in de Palestijnse gebieden oneerlijk verlopen zouden zijn. Integendeel, ze zijn voor zover wij dat beoordelen kunnen, eerlijker verlopen dan in menig ander land, maar een belangrijk aspect was toch ook dat de nieuw gekozen regering niet te kennen had gegeven de door de voorgaande regering aangegane verplichtingen te zullen nakomen. In elk geval was dat niet het geval bij haar aantreden, mijnheer Swoboda, en uiteindelijk gebeurde dat alleen schoorvoetend en pas op instigatie van Saoedi-Arabië!

Heel wat Arabische staten zijn erin geslaagd een regering van nationale eenheid te vormen.

Omdat dat af en toe verdoezeld wordt, en om te voorkomen dat u mij aan het eind van het proces onterechte verwijten maakt, wil ik nog eens uitdrukkelijk verklaren dat de Europese Unie ten tijde van de blokkade grootscheeps financiële steun aan de Palestijnen gegeven heeft, zoals de commissaris die verantwoordelijk is voor het buitenlands beleid, mevrouw Ferrero-Waldner, steeds weer heeft aangegeven. De bedragen die toen betaald werden, lagen vaak hoger dan in de tijd dat er van blokkade nog geen sprake was.

Ons zou er nu veel aan gelegen moeten zijn om met de Arabische Liga en natuurlijk de beide betrokken partijen, Israël en Palestina, het vredesproces voort te zetten, dat mede dankzij de Europese Unie en het Kwartet voor het Midden-Oosten nieuw leven ingeblazen is. Dan kunnen wij bereiken wat vandaag geëist werd.

 
  
MPphoto
 
 

  Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen nog even het Parlement en natuurlijk ook de rapporteur, Michel Rocard, bedanken voor het werk dat gedaan is met betrekking tot een onderwerp dat wij allemaal belangrijk vinden. Ik zal Günter Verheugen, die het standpunt van de Commissie heeft gepresenteerd, verslag uitbrengen over het uitstekende debat waaraan ik in zijn plaats heb mogen deelnemen. Want ik denk dat het Parlement er trots op kan zijn dat het de gedachtevorming over een belangrijk onderwerp verder brengt. Natuurlijk gaat mijn lof uit naar het Duits voorzitterschap. Ik hoop dat deze vredesstrategie, die wij allen zo hard nodig hebben, dankzij dit verslag verder uitgewerkt kan worden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het verslag van de heer Rocard vrij verdienstelijk. Hierin wordt benadrukt dat het de rol van de Europese Unie is om de hervormingspogingen in de Arabische landen te steunen en stimuleren. Deze rol vereist een actieve interculturele dialoog.

Wij moeten onze aandacht richten op de vraag waar de dialoog op gebaseerd moet zijn. In het verslag staat dat er “om de interne dialoog weer op gang te brengen bevestiging van een gemeenschappelijke en universele humanistische noemer nodig is, die de dogma’s en begrenzingen van de eigen leefwereld overstijgt”. Dit moet niet worden begrepen als een puur seculiere basis, die de culturele spanningen juist kan vergroten.

In een liberale samenleving worden twee gedachtegangen gecombineerd: enerzijds ethisch pluralisme en anderzijds cultureel relativisme, dat seculier relativisme kan worden genoemd.

Waar relativisme ervan uitgaat dat er geen religieuze waarheid bestaat, is het pluralistische uitgangspunt dat wij hier met rationele middelen geen consensus over kunnen bereiken. Relativisme betekent dus dat waarde- en geloofsystemen geheel buiten de politieke besluitvorming moeten worden gelaten.

Pluralisme streeft echter naar een dialoog over waarden en houdt in dat men bij de besluitvorming verschillende waarde- en geloofssystemen moet proberen te begrijpen, om de eenvoudige reden dat zij een belangrijk onderdeel zijn van het leven van mensen. Men moet zich realiseren dat een dergelijke dialoog behalve begrip en interactie ook kritiek mogelijk maakt.

Relativisme leidt in feite tot toenemende spanning, omdat het lastige kwesties uit de weg gaat. Pluralisme kan helpen spanning te verminderen, omdat het in beginsel rekening houdt met menselijke waarden en hun verschillen.

Religie is niet noodzakelijkerwijs de veroorzaker van spanningen ofwel het probleem. Het kan ook een deel van de oplossing zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik zal dit verslag over de EU-strategie met betrekking tot de Arabische wereld steunen. Aangezien in het Arabisch-Israëlisch conflict beide partijen schuld dragen, ben ik blij dat de EU een veel evenwichtiger standpunt ten aanzien van dit conflict inneemt dan de regering-Bush in de VS.

Wat wij in potentie kunnen bereiken is onlangs aangetoond in het, qua context vergelijkbare, conflict in Atjeh in Indonesië - het op drie na grootste land en de grootste moslimstaat ter wereld. Hier is dankzij de inspanningen van de EU een vredesakkoord tot stand gekomen en een vredesproces op gang gebracht dat een einde heeft gemaakt aan een dertig jaar durende burgeroorlog, en voor minder geld dan een paar uur in Irak kost. Dit voorbeeld zou model moeten staan voor het toekomstige optreden van de EU in het kader van ons zich ontwikkelend, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid