De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
– het verslag (A6-0090/2007) van Alfonso Andria, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het huisvestingsbeleid en regionaal beleid (2006/2108(INI)), en
– het verslag (A6-0096/2007) van Mieczysław Edmund Janowski, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de bijdragen van het toekomstige regionaal beleid aan het innoverend vermogen van de EU (2006/2104(INI)).
Alfonso Andria (ALDE), rapporteur. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, vandaag wordt er een punt gezet achter de behandeling van het initiatiefverslag over huisvestingsbeleid en regionaal beleid, waarvan ik rapporteur ben. In feite was de behandeling van het verslag al begonnen met het werk van de Interfractiewerkgroep URBAN, waarvan collega Jean Marie Beaupuy voorzitter is en ik ondervoorzitter. Met dit werk is een grote stap vooruit gezet voor het Europees Handvest van de huisvesting, dat is voorgesteld en voorbereid door collega Hutchinson en vervolgens door de nterfractiewerkgroep goedgekeurd.
Ik wil allereerst de collega’s, en in het bijzonder de schaduwrapporteurs, van harte bedanken voor hun essentiële bijdrage. Ik ben de coördinatoren en de ambtenaren dankbaar die actief hebben meegewerkt aan de opstelling van het verslag: zij hebben een aantal interessante ideeën geopperd en nuttige correcties op het onderhavige document aangebracht. Alleen doordat iedereen het nodige begrip heeft getoond en de samenwerking verder soepel verliep, is het me gelukt om vandaag een tekst te presenteren die naar mijn gevoel evenwichtig maar tegelijkertijd innoverend is. Hopelijk krijgen wij er een kamerbrede consensus voor.
Het werk dat samen met de vertegenwoordigers van de Europese Commissie, het Duitse voorzitterschap van de Raad en de Europese Investeringsbank is verricht, heeft heel wat zoden aan de dijk gezet. Voorts is er met de sectorverenigingen en de niet-gouvernementele organisaties die zich tot mijn bureau hebben gericht, een efficiënte kruisbestuiving tot stand gekomen.
Een oprecht woord van dank gaat natuurlijk ook naar de rapporteur voor advies van het Comité van de regio’s, Flo Clucas, en de rapporteur voor advies van het Economisch en Sociaal Comité, Angelo Grasso, omdat zij werkelijk hun best hebben gedaan en uitstekende teksten hebben opgesteld. Daarnaast dank ik degenen die concreet met mij hebben gewerkt aan het schrijven van het verslag: de functionaris van de fractie, Anu Ahopelto, de functionaris van de Commissie regionale ontwikkeling, Agneszka Kunat, en mijn assistent, Valentino Izzo.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op de tekst, lijkt het me nuttig enige verduidelijking te geven over de methode waarvan ik me bediend heb. Het doel dat mij voor ogen stond toen ik aan dit initiatiefverslag begon, was om het debat over het huisvestingsbeleid op te tillen naar een Europees overlegniveau. Ik besefte daarbij terdege welke moeilijkheden mij in de weg stonden, want zoals bekend, verleent het Verdrag aan de Unie geen specifieke bevoegdheid ter zake. Maar artikel 7 van de EFRO-regelgeving voor 2007-2013 staat in een bepaald aantal gevallen wel toe, en hoe dan ook alleen in de nieuwe lidstaten, om met Europees geld subsidie te verstrekken voor renovatie van gebouwen. Ook dient vermeld te worden dat een groot deel van de Europese beleidsvoering – op het vlak van energievoorziening, milieubescherming, vervoer, veiligheid, cultuur- en sociaal beleid – de nodige invloed heeft op de kwaliteit van huisvesting, zij het op indirecte wijze.
Het probleem van de woningbouw kan dus niet worden beschouwd als een probleem dat los staat van andere problematieken. Vandaar dat ik een globale aanpak heb gekozen voor dit initiatiefverslag, een aanpak waarbij de besluiten over huisvesting worden genomen binnen een algemeen beleid van duurzame stadsontwikkeling, met sterke dwarsverbanden naar het soort sectoraal en horizontaal beleid waar ik het zojuist over had.
Het verslag is dus opgebouwd rondom twee belangrijke dimensies: de sociale dimensie, die betrekking heeft op de relatie tussen woonomstandigheden, stadsverloedering en verschijnselen van sociale uitsluiting; en de milieudimensie, die betrekking heeft op problemen die variëren van energieverspilling tot onveiligheid van gebouwen, van kwaliteit van openbare ruimten tot bescherming tegen risico’s van aardbevingen en overstromingen. Er is ook nog een derde dimensie, ook al is “dimensie” hier niet de beste term voor, namelijk de noodzaak van coördinatie op drie niveaus: horizontaal, dus tussen de verschillende vormen van sectoraal beleid in Europa; verticaal, dat wil zeggen tussen de verschillende bestuursniveaus, en voorts de verbinding tussen openbare en particuliere instanties die in de huisvestingssector opereren.
Ik wil tot slot nog een paar belangrijke kwesties aanstippen:
Recht op huisvesting: indien het Parlement, zoals ik hoop, een positief oordeel over dit initiatiefverslag uitbrengt, zou voor de eerste keer erkend worden dat het recht op een passende woning tegen een redelijke prijs tot de basisrechten moet worden gerekend.
Kwaliteit van huisvesting: de tekst die op 20 maart door de Commissie regionale ontwikkeling is goedgekeurd, spreekt van verbetering van de kwaliteit van gebouwen en bepaalt een aantal kwaliteitsvoorschriften. Overigens, een van de belangrijke amendementen waarover vandaag gestemd wordt, heeft betrekking op het recht op een woning van goede kwaliteit.
Geschikte middelen: door begrotingskrapte is er gesnoeid in de overheidsmiddelen voor stadsinvesteringen en tegelijkertijd zijn de bevoegdheden van de steden in een groot aantal landen uitgebreid, dankzij decentralisatie van bestuur en regionalisatie.
Het is dus noodzakelijk ervoor te zorgen dat de plaatselijke autoriteiten de nodige financiële armslag krijgen, zodat de mensen volledig profijt kunnen trekken van het recht op een woning en er een passend huisvestingsbeleid – en meer in het algemeen van stadsontwikkeling – kan worden opgezet. Het Parlement vraagt dus om versterking van het recht op hulp bij huisvesting en met name hoopt het Parlement dat de jongeren voor de nodige faciliteiten in aanmerking komen.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN), rapporteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik heb de eer u het initiatiefverslag van de Commissie regionale ontwikkeling voor te stellen over de toekomst van het regionaal beleid in een innovatieve Europese Unie.
Onze Gemeenschap heeft twee fundamentele doelstellingen op het vlak van regionaal beleid: de cohesie in al haar aspecten versterken en innovatiebevorderende activiteiten ondersteunen en ontwikkelen. Laten we ervoor zorgen dat de stelling dat alles wat in de Europese Unie gebeurt, in principe ook in een regio, een stad of een dorp gebeurt, geen gemeenplaats wordt. Het is dus niet hier, of liever, niet alleen in Brussel of in Straatsburg, dat onze toekomst vorm krijgt. Op dit moment wordt ongeveer twee derde van de Gemeenschapswetgeving op regionaal of op lokaal niveau ten uitvoer gelegd.
Dit verslag, dat het resultaat is van een erg vruchtbare discussie in de Commissie regionale ontwikkeling, richt zich tot de lidstaten, de Europese Commissie en, in de eerste plaats, tot de regionale en lokale autoriteiten. Het is eveneens gericht tot andere actoren, in het bijzonder universitaire instellingen, onderzoeksinstellingen en het midden- en kleinbedrijf, dat ook een zeer efficiënte en flexibele drager van innovatie zou kunnen zijn. Het regionaal beleid mag niet alleen bestaan uit de goedkeuring van projecten en een beter of slechter beheer van de structurele fondsen, maar moet tevens bijdragen tot het versterken van het innovatievermogen van de Europese Unie. Dit vermogen moet beschouwd worden als een reeks complementaire activiteiten op het gebied van onderzoek en technologie, alsook activiteiten van juridisch-financiële, van economisch-commerciële en van organisatorisch-administratieve aard, acties op het gebied van energie en milieubehoud, onderwijs en sociaal beheer, gezondheidszorg en cultuur. Kortom, er moeten op alle fronten maatregelen genomen worden. De mogelijkheden om iets nieuws, iets beters te doen, zijn legio. Ik zou met klem willen onderstrepen dat elk van deze aspecten zijn eigen regionale dimensie heeft. Deze maatregelen moeten voor daadwerkelijke cohesie in de Europese Unie zorgen en moeten het bewijs zijn van een harmonische duurzame ontwikkeling en van solidariteit binnen de Gemeenschap, elementen die hier al meermaals zijn aangehaald. Het is tevens de bedoeling om de bestaande – gapende – kloof tussen de groeipercentages van bepaalde regio’s in de Unie te verkleinen.
We mogen evenmin uit het oog verliezen dat een goed regionaal beleid innovatie bevordert en dat deze innovatie op haar beurt tot verdere ontwikkeling leidt, waardoor een zeer voordelige symbiose ontstaat.
Ik wil hier niet nader ingaan op alle aspecten die in mijn verslag aan bod komen. Ik zou echter van de gelegenheid gebruik willen maken om iedereen te bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan dit verslag. Ik dank mijn medewerkers in Brussel, in Straatsburg en in Polen. Voorts zou ik alle leden van de commissie willen bedanken en in het bijzonder de coördinator, voor het vruchtbare debat en de ingediende amendementen. Mijn dank gaat ook uit naar de vertegenwoordigers van de Europese Commissie, van het Comité van de Regio’s en van het voorzitterschap. Zij hebben stuk voor stuk een zeer constructieve bijdrage geleverd, net als bij het verslag van de heer Andria.
Laten we niet uit het oog verliezen dat er van alle regio’s in de Europese Unie maar 21 zijn – dat is minder dan 10 procent – die meer dan 3 procent van hun bbp uittrekken voor onderzoek en ontwikkeling. Als we de doelstellingen van de Lissabon-strategie daadwerkelijk willen verwezenlijken, dient er op regionaal niveau meer geïnvesteerd te worden in de tenuitvoerlegging van de strategie.
Een volgende punt dat ik onder de aandacht wil brengen, is de kwestie van de algemene en gelijke toegang tot onderwijs op alle niveaus, tot op universitair niveau. Dit is immers de sleutel voor de verdere ontwikkeling van de Gemeenschap.
Gisteren sprak Nobelprijswinnaar Timothy Hunt in dit Parlement. Hij uitte zijn bezorgdheid over het feit dat de lijst van de twintig beste universiteiten ter wereld bestaat uit vijftien Amerikaanse instellingen, één Japanse, drie Britse en 1 Zwitserse universiteit. Dit is een duidelijk signaal voor de Europese Unie, het maakt duidelijk wat ons streefdoel moet zijn. Aspecten als een goedkope internettoegang spelen hierbij eveneens een cruciale rol, net als financiële instrumenten, de ontwikkeling van plattelandsgebieden en regionale criteria voor innovatie.
Bovendien zitten de anderen intussen niet stil. Terwijl wij over deze kwestie debatteren, worden er in China elke dag vijfentwintigduizend nieuwe burgers geboren. In India zijn dat er eenendertigduizend. Tegelijkertijd krimpt de Europese bevolking. Ons innovatievermogen moet ook rekening houden met het gezin. Laat ons niet verkwistend omspringen met tijd, geld of energie. Laat ons op zoek gaan naar oplossingen. Dat is zeker en vast geen eenvoudige opgave, maar niemand heeft ooit gezegd dat we alleen maar gemakkelijke kwesties moeten oplossen.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal proberen om het kort te houden, maar deze onderwerpen zijn uitermate belangrijk en ik wil graag op beide verslagen ingaan.
Ik wil om te beginnen zeggen dat ik deze kans om onze interinstitutionele dialoog over uw initiatiefverslagen voort te zetten zeer op prijs stel. Deze verslagen zullen een belangrijke rol spelen in ons denken over de wijze waarop we ons beleid in de toekomst vorm zullen geven.
Met betrekking tot het verslag van de heer Andria ben ik het eens met zijn vaststelling dat veel stedelijke gebieden in Europa te maken hebben problemen op het gebied van huisvesting. We zijn op dit moment met alle lidstaten aan het onderhandelen over de cohesieprogramma’s en we zien dat in alle nationale strategieën en operationele programma’s van de nieuwe lidstaten ingrepen zijn gepland om wijken met uit platen opgetrokken woningen en meergezinswoningen die in de jaren zeventig en tachtig van vorige eeuw in die landen zijn gebouwd, te renoveren. Tot dusverre hebben we 340 van 444 operationele programma’s ontvangen en onze inschatting is dat binnen die programma’s ongeveer 900 miljoen EUR wordt uitgetrokken voor huisvestingsinfrastructuur.
Ik ben het ook eens met de heer Andria dat we veel meer moeten doen voor achtergestelde stedelijke gebieden en wijken. In de onderhandelingen met de lidstaten moedigen we alle lidstaten van de Unie, evenals de regio’s, sterk aan om daar speciale aandacht aan te besteden. Het lijkt erop dat de meeste van hen dit idee hebben overgenomen.
We beschikken al over de voorlopige schattingen van de bedragen die in de projecten zullen worden geïnvesteerd: voor stadsvernieuwing en plattelandsvernieuwing zal dat in de komende jaren meer dan 8 miljard EUR zijn; voor het stimuleren van schoon vervoer in de steden zal dat meer dan 4 miljard EUR zijn; en voor het herstel van verlaten industrieterreinen en het schoonmaken van vervuilde grond zal dat meer dan 3 miljard EUR zijn in de periode 2007-2013.
De programma’s bevatten ook twee elementen waar wij groot belang aan hechten, en die zullen we tijdens de onderhandelingen nauwgezet bestuderen omdat wij denken dat ze essentieel zijn voor het succes van die programma’s. Op de eerste plaats, ook weer in lijn met uw voorstel, moeten we meer aandacht schenken aan het punt van de partnerschappen. Uit onze evaluaties – en ik hoop dat u het met me eens bent – komt duidelijk naar voren dat programma’s tot veel betere resultaten leiden wanneer er beter wordt geluisterd naar de lokale gemeenschap, zowel met betrekking tot het ontwerp als tot de tenuitvoerlegging daarvan.
Op de tweede plaats schenken we veel aandacht aan de noodzaak van een integrale aanpak, die bij eerdere stedelijke initiatieven naar mijn mening erg succesvol is gebleken. In de onderhandelingen willen we zien dat de problemen van die stedelijke gebieden die onder druk staan echt op een geïntegreerde manier worden aangepakt, niet alleen door middel van verschillend beleid in verschillende sectoren, maar ook door participatie op alle bestuurlijke niveaus te eisen, van de burgers tot de politieke belanghebbenden.
Ook steun ik uw voorstel voor de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van huisvesting en duurzame stedelijke ontwikkeling in het algemeen. Ik ben ervan overtuigd dat regio’s en steden veel van elkaar kunnen leren als het gaat om het vinden van een balans tussen de behoefte aan woningen, demografische trends en trends in de stedelijke ontwikkeling. Daarom hebben we in dit nieuwe initiatief “Regio’s voor economische verandering” de mogelijkheid geschapen om een netwerk op te zetten voor het ontwikkelen van een duurzame en energie-efficiënte woningvoorraad, en we hopen dat dit netwerk voor het eind van het jaar operationeel zal zijn.
Ik wil kort iets zeggen over het financieel initiatief Jessica, omdat we in de afgelopen weken substantiële vorderingen hebben gemaakt op dit punt, waardoor de mogelijkheden voor een efficiënte financiering van huisvesting in heel Europa enorm zijn vergroot. De Europese Investeringsbank en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa zullen bij de uitvoering hiervan betrokken zijn. De EIB heeft al een team van – voorlopig – zeven deskundigen opgezet. Dat zullen er snel acht tot tien worden. We zijn ook begonnen, met alle betrokken lidstaten, met het evalueren van Jessica. De eerste bijeenkomsten met Griekenland en Polen hebben al plaatsgevonden en in de komende weken staan er nog meer bijeenkomsten gepland.
We willen dit jaar zo veel mogelijk studies naar de behoeften binnenkrijgen, maar ook willen we met behulp van die bijeenkomsten en rapporten vaststellen wat de beste projecten zijn om met Jessica te financieren, en ook wat de beste ingrepen zijn: de acties die in sommige lidstaten nodig zijn. Er zal in onze visie nieuwe wetgeving nodig zijn, evenals een groot aantal structuren.
Met betrekking tot het verslag van de heer Janowski over innovatie wil ik opmerken dat het cohesiebeleid een van die zeldzame voorbeelden van Europees beleid is waarin verschillende sectorale benaderingen worden geïntegreerd in een overkoepelende ontwikkelingsstrategie, en dat enerzijds op maat gesneden oplossingen kan bieden voor iedere Europese regio of streek, maar tegelijkertijd sterk afhankelijk is van coördinatie en synergieën met al het andere Europese en nationale beleid. Daarom hebben we voor de periode 2007-2013 het coördinatiemechanisme binnen de Commissie versterkt. Dit beleid is in feite een soort ontmoetingspunt voor veel verschillende prioriteiten van de EU geworden, en onderzoek en ontwikkeling en innovatie is misschien het beste voorbeeld van deze nieuwe aanpak.
We hebben de nieuwe synergieën tussen het cohesiebeleid, het zevende kaderprogramma en de programma’s voor concurrentie en innovatie geïnstitutionaliseerd. In de laatste twee programma’s wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de achterstandsregio’s, wat tot nu toe niet het geval was, terwijl in het cohesiebeleid aanmerkelijk meer aandacht zal komen voor onderzoek en ontwikkeling, maar in de eerste plaats voor innovatieactiviteiten.
Met twee andere commissarissen werken we ook aan een mededeling waarin precieze informatie en advies wordt gegeven over de wijze waarop de middelen uit al die verschillende programma’s met elkaar kunnen worden gecombineerd om ook de doelmatigheid van die programma’s te vergroten. Deze mededeling zal in juli worden aangenomen.
Zoals u weet, heeft de Commissie al geïnvesteerd in een betere coördinatie van ons beleid met het nationale beleid van de verschillende lidstaten als het gaat om innovatie en, meer in het algemeen, de Lissabon-prioriteiten, door middel van de jaarlijkse verslaglegging en de mechanismen voor interne coördinatie van de twee beleidsterreinen in iedere lidstaat.
We hebben de investeringen ook gecategoriseerd, zodat we kunnen zien hoeveel er aan innovatie wordt besteed en vervolgens gedurende de hele periode de voortgang van die investeringen kunnen monitoren.
Ik ben volkomen met u eens over het centrale punt van het verslag dat innovatie steeds meer in het hart van het Europese cohesiebeleid moet komen te liggen, omdat we in de wereld van vandaag geen cohesie kunnen bereiken zonder in innovatievermogen te investeren in alle sectoren en soorten gebieden in Europa. Dat doen we door zowel te investeren in menselijk kapitaal als in regionaal concurrentievermogen. Het goede nieuws is dat de lidstaten uitermate positief op die verzoeken reageren en dat we al weten hoeveel er in de komende jaren in innovatie zal worden geïnvesteerd.
We bereiden ook een mededeling van de Commissie voor die in het najaar zal worden gepubliceerd en waarin tot in detail zal worden aangegeven in welke mate innovatie in de operationele programma’s is gehandhaafd.
Ik wil de hoop uitspreken dat we in de zeer nabije toekomst in alle Europese regio’s regionale innovatiestrategieën zullen hebben. Ik denk dat we dicht bij het bereiken van dit doel zijn.
Tot slot wil ik zeggen dat u heel duidelijk heeft gemaakt hoe belangrijk het is dat vooral micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker toegang tot financiering krijgen; daar ben ik het volledig mee eens. Zoals u weet hebben we hiervoor het initiatief Jeremie ontwikkeld, maar samen met andere diensten van de Commissie zijn we ook een actieplan voor microkredieten aan het ontwikkelen. Daarbij mikken we niet alleen op een grotere kapitaalverstrekking, maar ook op de ontwikkeling van mentordiensten en op de hervorming van de nationale, institutionele en wettelijke kaders om deze vorm van toegang tot krediet voor kleine ondernemingen op een doelmatigere wijze te kunnen ondersteunen.
Lambert van Nistelrooij, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, globalisering en de verscherpte concurrentie op wereldschaal vragen om nieuwe antwoorden. Innovatie en regionaal beleid kunnen daarbij hand in hand gaan. De kenniseconomie vraagt om een Europese investering die verder reikt dan infrastructuur zoals asfalt en beton, vraagt om níeuwe instrumenten en dat is de opdracht van de Lissabon-agenda en van die van Göteborg.
Voorzitter, het verslag-Janowski, waarover we vandaag spreken, gaat daarover. Het geeft heel helder aan hoe dat kan, regionale clustering van activiteiten, specialisatie, onderzoek en ontwikkeling gericht op duurzaamheid en werkgelegenheid. Kortom, globalisering vraagt om een cohesiebeleid in een hogere versnelling, om regionale excellentie op alle terreinen. Focus is een noodzaak. Aldus wordt een essentiële bijdrage aan die economische groei en concurrentie geleverd. Mevrouw Hübner heeft dat zojuist correct gezegd. Daarmee bevindt de innovatie zich in het hart van het regionaal beleid en ik ben het ook met haar eens dat als eis voor subsidiëring moet worden gesteld dat de regio's zo'n innovatiestrategie ontwikkelen.
Voorzitter, de PPE-DE-Fractie wil het vierde cohesieverslag aangrijpen om het debat, op grond van wat de heer Janowski heeft ingebracht, ook te voeren. Het gaat om een geïntegreerde en betere, nog meer gerichte inzet van de structuurfondsen en het cohesiebeleid. Er is meer dan 300 miljard EUR beschikbaar in de komende jaren. Daarmee kunnen we ook naar de toekomst toe laten zien wat die Europese meerwaarde is.
Ik sluit af. Het regionaal beleid kan daarmee zichtbaarder worden, ook in het debat over de midterm review en over de financiële evaluatie met betrekking tot de Lissabon-agenda van de Commissie eind dit jaar. Dat zijn de momenten waarop wij de toekomstige gerichtheid en de grotere concurrentiekracht samen met de Commissie willen aanpakken. Zo meteen zal Jan Březina namens de PPE-DE-Fractie spreken over het andere belangrijke verslag, dat van de heer Andria.
Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik hoop dat men met deze – enigszins verrassende – gecombineerde behandeling van twee verslagen niets heeft willen afdoen aan het belang van een onderwerp dat mij na aan het hart ligt en waar ik mij sterk voor maak, namelijk huisvesting. Als mijn herinnering mij niet in de steek laat, mevrouw de Voorzitter, is dit de eerste keer dat dit Parlement zal stemmen over een verslag dat gewijd is aan huisvesting in de Europese Unie. Ik wil om te beginnen onze collega, de heer Andria, bedanken voor zijn kwalitatief hoogstaande en efficiënte werk.
Mevrouw de Voorzitter, het zal sommige mensen verbazen dat miljoenen van onze medeburgers vandaag de dag onder precaire omstandigheden leven, omdat zij moeilijk – of zelfs helemaal niet – aan een woning kunnen komen. In het licht van het democratische model waarop wij ons zo vaak laten voorstaan, is dit onaanvaardbaar. Daarom is dit een belangrijk moment.
Het waarborgen van toegang tot fatsoenlijke huisvesting tegen een betaalbare prijs voor iedereen is een doelstelling die wij moeten blijven nastreven, als wij – bijvoorbeeld – de strategie van Lissabon willen doen slagen. Het hebben van een woning is namelijk een voor de hand liggende voorwaarde om een opleiding te kunnen voltooien en een baan te vinden. Hoewel huisvesting strikt genomen niet tot de bevoegdheden van de Unie behoort, is het niettemin een cruciale factor waarmee wij rekening moeten houden bij het nastreven van onze doelstelling om cohesie op sociaal, economisch en milieugebied te verwezenlijken.
In dit opzicht verheugt het mij te kunnen benadrukken dat er in het verslag – vooruitlopend op de herziening van de verordeningen inzake het cohesiebeleid, die gepland is voor 2009 – verzocht wordt om heropening van het debat over uitbreiding van de toegang tot de structuurfondsen voor de renovatie van sociale woningbouw tot alle lidstaten, zoals dat, sinds de laatste hervorming van deze fondsen, al het geval is voor de lidstaten die na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden.
Tot slot wil ik erop wijzen dat wij als Europese afgevaardigden open moeten blijven staan voor de zorgen van de Europese burgers, van wie een niet onbelangrijk deel – terecht of ten onrechte – vindt dat de Europese instellingen veel te ver van de burgers af staan. Met het verslag-Andria over huisvesting stappen wij als het ware bij miljoenen Europese huishoudens binnen. Als wij bovendien het voorstel uit het verslag aannemen om – binnen dit Parlement – het initiatief te nemen om een Europees handvest of een Europese verklaring voor de huisvesting op te stellen, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op het belang van dit fundamentele recht op een voor iedereen betaalbare en kwalitatief goede huisvesting, dan ben ik ervan overtuigd dat wij daarmee een positief signaal afgeven aan de publieke opinie, dat de Europese burgers en een EU die zich hun dagelijkse zorgen aantrekt, dichter bij elkaar brengt.
(Applaus)
Jean Marie Beaupuy, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, om onduidelijkheid te voorkomen wil ik allereerst opmerken dat mijn fractie het verslag-Andria en het verslag-Janowski uiteraard krachtig zal steunen.
Mevrouw de commissaris, het leek mij aanvankelijk overduidelijk dat u volledig rekening had gehouden met de verzoeken van onze collega, de heer Janowski, met betrekking tot innovatie. Ik kreeg ditzelfde gevoel echter niet toen ik u zojuist beluisterde. Neemt u mij niet kwalijk dat ik u eerlijk zeg wat ik denk. Wij onderhouden immers nauwe betrekkingen en zijn gewend elkaar te zeggen waar het op staat. U hebt gereageerd op de kwestie betreffende de steden, maar het onderwerp “huisvesting” is daarbij niet echt ter sprake is gekomen.
Huisvesting – onze collega, de heer Hutchinson, heeft er zojuist al over gesproken – komt in de behoeftepiramide van Maslow voor ieder mens op de tweede plaats. De behoefte aan voedsel wordt onmiddellijk gevolgd door de behoefte aan bescherming. Huisvesting is van essentieel belang voor de bescherming van ieder menselijk wezen. Hoewel de situatie per land verschillend is – we hebben dat in Frankrijk gezien met de daklozen, en we zien het in alle andere landen waar problemen zijn met de bouw, de uitbreiding van de steden, financiering en allerlei andere factoren – speelt de kwestie “huisvesting” dan ook in iedere lidstaat een belangrijke rol, telkens wanneer er lokale of nationale verkiezingen zijn.
Er zijn diverse factoren waarmee rekening moet worden gehouden, en daarvan is er één die ik even kort zou willen onderstrepen. Dit punt staat in het verslag-Andria, maar is naar mijn mening nog onvoldoende belicht; ik doel op de financiële kwestie. Wij constateren dat de grondprijzen wereldwijd stijgen, waardoor inwoners van de steden steeds verder weg gaan om een woning te zoeken. Dit betekent dat zij iedere dag veel tijd kwijt zijn om van hun huis naar hun werk te reizen en een groter deel van hun budget aan vervoer besteden. Dit betekent dat zij iedere dag meer luchtverontreiniging veroorzaken en dat het aantal sociale problemen iedere dag verder toeneemt. Ik probeer hiermee te zeggen dat deze kwestie van de huizenprijzen ons beslist aangaat.
Met het oog op deze situatie, mevrouw de commissaris, bevat het verslag van de heer Andria een verzoek om een studie uit te voeren. De meeste leden van onze interfractiewerkgroep en van de Commissie regionale ontwikkeling verlangen niet van de Europese Commissie of de Europese Unie dat zij verantwoordelijkheden op het gebied van huisvesting op zich nemen die niet onder hun bevoegdheden vallen. Wat wij op dit moment vragen, mevrouw de commissaris, is om ons met de hulp van uw diensten een duidelijker beeld te geven van de diverse verantwoordelijkheden. Wat is de verantwoordelijkheid van de regio’s? Wat is de verantwoordelijkheid van de gemeenten? Wat is de verantwoordelijkheid van Europa? Waar liggen de verantwoordelijkheden van de huisvestingsinstanties? Welke verantwoordelijkheden hebben de financiële organisaties en alle andere betrokken actoren? Deze studie is absoluut van essentieel belang om erachter te komen wie wat moet doen. Mevrouw de commissaris, aan de hand van de studies die u uitvoert en de werkzaamheden die u verricht, verwachten wij de komende maanden meer duidelijkheid te krijgen, ervan uitgaande dat allerlei diensten van de Commissie – milieu, vervoer, enzovoort – eveneens belang hebben bij deze huisvestingsproblematiek.
Tot slot: wij zijn weliswaar trots dat dit verslag-Andria er vandaag ligt, maar mijn collega’s van de interfractiewerkgroep en van de Commissie regionale ontwikkeling en ik zijn niet van plan om het hierbij te laten. Wij zijn juist vastbesloten om – samen met u – nog veel meer vooruitgang te boeken op het gebied van huisvesting op Europees niveau.
(Applaus)
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag het woord nemen in dit debat om twee kwesties onder de aandacht te brengen.
Ten eerste wordt huisvesting in het Europees Handvest voor de huisvesting gedefinieerd als een van de belangrijkste levensbehoeften en als een fundamenteel sociaal recht dat aan de grondslag van het Europees sociaal model ligt. Het is bijgevolg een heuglijk feit dat, voor de periode 2007-2013, in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling de mogelijkheid bestaat om de woonsector te ondersteunen in de nieuwe lidstaten, waar de huisvestingsbehoefte enorm groot is, vooral bij de jongere generaties. De moeilijke situatie op de woningmarkt in deze landen wordt nog versterkt door de plotse stijging van de woningprijzen, met zelfs enkele tientallen procentpunten per jaar, ten gevolge van het objectieve proces van de nivellering van de woningprijzen in de oude en de nieuwe lidstaten.
Ten tweede wordt de invloed van het regionaal beleid op het innovatievermogen van de Europese Unie beperkt door de onvoldoende kredieten die de Unie en de lidstaten voor dit doel hebben bestemd. De totale uitgaven van de Unie voor regionaal beleid bedragen nauwelijks 1 procent van haar bbp, waarvan minder dan 10 procent wordt uitgetrokken voor onderzoek en ontwikkeling. Bovendien liggen de gemiddelde uitgaven voor dit beleid in de lidstaten op amper 2 procent, terwijl de meestontwikkelde landen ter wereld hieraan een veelvoud van dit bedrag besteden. Onze achterstand op dit gebied wordt derhalve niet kleiner, maar groter. De Europese Unie dient extra inspanningen te leveren om de financiële middelen voor deze doelstelling aanzienlijk te verhogen. We hebben eveneens behoefte aan aanvullende middelen uit de nationale begrotingen, evenals aan middelen voor innovatie uit de regionale en lokale begrotingen en aan bijdragen van de privésector.
Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zal nu ingaan op het verslag van de heer Andria, mijn collega zal later het woord nemen over het verslag-Janowski. Ik wil de rapporteur en alle medewerkers van de Interfractiewerkgroep stadsbeleid en huisvesting van harte bedanken voor hun moed om op Europees niveau nieuwe paden te betreden en zich in het spanningsveld tussen het subsidiariteitsbeginsel en een Europees vergezicht te wagen.
In een voorbeeldige samenwerking over de fractiegrenzen heen is een proces op gang gebracht dat de aandacht vestigt op het kernpunt van stads- en regionale ontwikkeling, namelijk het recht op een gepaste en menswaardige woonruimte. Het ter beschikking stellen van deze woonruimte aan behoevende burgers in het kader van het sociale huisvestingsbeleid blijft, zoals in het verleden, een verantwoordelijkheid van de lidstaten, meer in het bijzonder van hun gemeenten en districten.
Wat belet ons echter om problemen en situaties die overal in Europa gelijkaardig zijn, aan te pakken met Europese minimumnormen op het vlak van sociaal beleid en woningen, normen die uiteindelijk gevolgen hebben voor de levenskwaliteit van de mensen? Dat wordt beoogd met dit initiatiefverslag, waarin de Commissie en de Raad worden opgeroepen om actie te ondernemen.
Ik heb vastgesteld dat er na de aanvankelijke negatieve gevoelens nu gelukkig positieve stemmen komen uit het Comité van de Regio’s en ook uit coöperatieven en huurderverenigingen. Zij zijn blij met de Europese meerwaarde en dringen aan op een gemeenschappelijke verklaring over huisvesting, met een sterke nadruk op de nationale verantwoordelijkheid, en sociale huisvesting, met inachtneming van de Europese normen en met hulp van de Europese steuninstrumenten.
Vandaar tot besluit mijn oproep aan u, mevrouw de commissaris, er echt voor te zorgen dat dit weerspiegeld wordt in het operationele programma! Helaas heb ik in de persmededeling van gisteren, bij de ondertekening van het nationale strategische kaderplan van Duitsland, geen verwijzing naar duurzame stadsontwikkeling of naar het partnerschapsbeginsel gevonden.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Ik feliciteer de heer Andria met zijn verslag, waarvan diverse punten onze steun verdienen.
Huisvesting is een nationaal beleid en als zodanig is het aan de lidstaten om er met alle mogelijke middelen voor te zorgen dat het recht op degelijke huisvesting voor alle burgers gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 65 van de grondwet van de Portugese Republiek heeft elke burger en zijn of haar gezin recht op passende huisvesting voor wat betreft grootte, hygiëne en comfort en persoonlijke ruimte en gezinsprivacy. Dit recht is een cruciale factor voor integratie en sociale insluiting en een absolute voorwaarde om te waarborgen dat in deze basisbehoefte voor menselijke ontwikkeling wordt voorzien voor alle burgers.
Het probleem van de huisvesting in het regionaal beleid van de Europese Unie heeft een nieuwe dimensie gekregen in het Europa van de 27. Wij mogen niet vergeten dat de structuurfondsen – ondanks de toenemende bijdrage ervan aan de vernieuwing van stadsgebieden, met name dankzij een initiatief van de Unie zelf – bedoeld zijn om garanties te bieden voor duurzame investeringen en voordeel te halen uit positieve externe factoren die de economische ontwikkeling bevorderen, zoals het investeren in basisinfrastructuren en het inzetten van hoger gekwalificeerde arbeidskrachten. Gelet hierop zijn wij van oordeel dat de structuurfondsen een relevante rol kunnen spelen bij de ondersteuning van geïntegreerde projecten ter bevordering van de sociale, publieke en coöperatieve woningbouw. Op die manier wordt het mogelijk om woningen te kopen of te huren tegen betaalbare prijzen en kan worden voorzien in aangepaste maatschappelijke voorzieningen die beantwoorden aan de doelstellingen van stadsvernieuwing, sociale cohesie en duurzame stedelijke ontwikkeling. Daarom is het absoluut noodzakelijk dat binnen de communautaire begroting meer middelen worden uitgetrokken voor het cohesiebeleid en dat ook andere financiële instrumenten worden ingezet, bijvoorbeeld de Europese Investeringsbank.
Hélène Goudin, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, het structuur- en cohesiebeleid van de EU vertoont grote gebreken. Daarom is het bestaansrecht ervan zeer twijfelachtig, en wel vooral om drie redenen. De eerste reden is dat deze initiatieven neerkomen op kunstmatige ademhaling, die volstrekt niet tot een duurzame ontwikkeling voor de lange termijn leiden. We moeten accepteren dat de wereld om ons heen verandert ten gevolge van de globalisering. Wie vandaag een sterke concurrent is, kan morgen uitgerangeerd zijn.
De tweede reden betreft de financiering. Het geld gaat van de armen in rijke landen naar de rijken in arme landen. Dat is evenmin acceptabel.
De derde en laatste reden is dat de regels voor het gebruik van de structuurfondsen veel te rigide en restrictief zijn. De lidstaten, de regio’s en de lokale autoriteiten krijgen daardoor problemen om het geld daar te kunnen gebruiken waar het echt nodig is. De omstandigheden in de lidstaten van de EU lopen sterk uiteen. Daarom is het huidige beleid niet houdbaar. Ik vind dan ook dat het structuurbeleid moet worden gerenationaliseerd.
Carl Lang, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, de constatering die de heer Andria in zijn verslag doet is juist: huisvesting is een belangrijk economisch en sociaal probleem.
In Frankrijk zijn meer dan 5,5 miljoen mensen slecht gehuisvest. Bovendien drukken de huren en hypotheekaflossingen zwaar op het budget van de Franse gezinnen. Maar de oplossing ligt natuurlijk niet in de Europese structuurfondsen. Enerzijds zou het geld van de belastingbetalers dan op een absurde manier versnipperd worden. En anderzijds zouden Franse regio’s als Nord-Pas-de-Calais nauwelijks van deze steun van de structuurfondsen profiteren, ook al worden ze zwaar getroffen door werkloosheid, sociale onzekerheid en een scherpe daling van de koopkracht. De kantons van het Franse Henegouwen krijgen namelijk al zeven jaar niets meer van de uit hoofde van doelstelling 1 betaalde bedragen, terwijl het Europa van Brussel voortdurend snijdt in de fondsen die voor onze regio’s bestemd zijn.
Als wij alle Fransen een fatsoenlijke huisvesting willen kunnen bieden, dan moet er in Frankrijk een huisvestingbeleid worden gevoerd dat gebaseerd is op twee principes. Het eerste is het principe van vrijheid, waarvoor het verkrijgen van een eigen huis van essentieel belang is. Momenteel is slechts 57 procent van de huishoudens eigenaar van hun woning. Als wij dit percentage willen verhogen, moeten wij de Franse premiespaarregelingen voor de aankoop van een huis een impuls geven, gezinnen renteloze leningen verschaffen en de grondbelastingen verminderen. Het tweede principe is het principe van nationale preferentie, dat er in Frankrijk toe zou moeten leiden dat bij de toekenning van sociale woningen, inclusief noodhuisvesting, voorrang wordt gegeven aan Fransen. Daarnaast spreekt het voor zich dat het – om een socialer beleid te kunnen voeren en onze economie weer op gang te kunnen brengen – noodzakelijk is de immigratie van buiten Europa een halt toe roepen, omdat de exponentiële toename daarvan ieder doeltreffend beleid inzake huisvesting en de bestrijding van werkloosheid te gronde richt.
Er is nog een andere essentiële voorwaarde. Het Europa van Brussel moet ermee ophouden onze industrieën bloot te stellen aan een oneerlijke internationale concurrentie die op grote schaal sociale dumping met zich meebrengt. Het is zaak zo snel mogelijk te gaan bouwen aan een ander Europa, een Europa van de naties, dat gebaseerd is op een vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten en op communautaire preferentie, waarbij de soevereiniteit en de identiteit van de naties geëerbiedigd wordt.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, behalve onbetwistbare voordelen wat betreft hulp aan minder ontwikkelde regio’s zijn er ook enkele onvolkomenheden verbonden aan het Europese structuurbeleid. De ervaring leert dat het geld van de belastingbetaler niet altijd even doeltreffend wordt besteed, dat de nationale strategieën niet altijd de nodige synergie-effecten opleveren, dat de operationele programma’s van sommige lidstaten niet geheel doordacht zijn, en dat het niet altijd lukt om met dat geld de concurrentiekracht te versterken, de werkgelegenheid te verhogen, en zo bij te dragen aan duurzame ontwikkeling.
Een van de middelen om deze situatie te verbeteren zijn de zogeheten Open Dagen in Brussel, ofwel de jaarlijks door de Europese Commissie en het Comité van de Regio’s georganiseerde Europese week van de regio’s en steden. Dit jaar is het in oktober de vijfde keer dat deze megamanifestatie plaatsvindt. Om een beeld te schetsen: ook dit jaar komen er weer duizenden regionale afgevaardigden en ambtenaren naar Brussel, evenals honderden sprekers en journalisten, en vinden er tientallen seminars plaats en ontelbare borrels en recepties. De organisatoren van dit hele evenement hebben bovendien aangegeven dat parallel aan de workshops en andere evenementen in Brussel er in de hele Europese Unie allerlei andere met de Open Dagen samenhangende evenementen plaats zullen vinden die gericht zijn op de burger, om zo de boodschap van deze week in de regio’s en steden zelf uit te dragen.
Ik vind deze hele actie maar twijfelachtig en vraag me ten zeerste af of het geld van de burger hiermee wel op een doeltreffende manier gebruikt wordt om het regiobeleid te verbeteren. Uit de analyse van de Open Dagen blijkt duidelijk dat dit evenement in eerdere jaren bij nauwelijks de helft van de deelnemers voldeed aan de verwachtingen, en bovendien is nergens ooit openbaar gemaakt hoeveel deze megaparty wel niet kosten mag. Ik heb geen enkel direct antwoord ontvangen van commissaris Hübner op mijn vraag hoeveel deze hele regiogebeurtenis de belastingbetaler kosten zal. Indien we niet duidelijk aangeven wat de marketing- en pr-kosten zijn van het regionaal beleid, en we de kwaliteit van de effecten van het evenement niet afzetten tegen de kosten ervan, dan zullen we de terechte kritiek van de burger te verduren krijgen dat de Open Dagen in Brussel niets anders zijn dan een luxe uitstapje naar de hoofdstad van de Europese Unie.
Jan Březina (PPE-DE). – (CS) Geachte Voorzitter, waarde collega’s. Het verslag over volkshuisvesting dat nu voor ons ligt is het resultaat van de tomeloze inzet van de rapporteur. Ik wil hem en de gehele Commissie regionale ontwikkeling bedanken voor het feit dat zij zich zo grondig en diepgravend met het onderwerp hebben beziggehouden. Gezien het feit dat er op basis van de ingediende amendementen nog verregaande wijzigingen kunnen worden aangebracht aan de tekst van het verslag, dient nog even te worden gewacht met een definitief oordeel tot het moment dat de uitslag van de stemming bekend is. Ik wil echter nu alvast een eerste oordeel vellen.
Al vanaf het allereerste begin was duidelijk dat het om een politiek gevoelig en mogelijk explosief onderwerp gaat dat draait om de vraag of de volkshuisvestingsproblematiek al dan niet dient te worden geregeld op Europees niveau. Mijn antwoord hierop luidt dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de EU zich min mogelijk moet bemoeien met volkshuisvestingsvraagstukken, en dan alleen nog indien Europees optreden voor de lidstaten een toegevoegde waarde inhoudt. Dat laatste betreft in hoofdzaak steun voor de renovatie van flatgebouwen of woningbouw voor sociaal zwakkere groepen, zoals ouderen, gehandicapten en jonge gezinnen met kinderen. Wat dat betreft beschouw ik het verslag als een nuttig document, waar de broodnodige nieuwe impulsen van uit zouden kunnen gaan.
Wat echter onder geen beding goed te keuren valt, zijn eventuele maatregelen op Europees niveau ter vervanging van regelgeving van de lidstaten, en ik vrees dat dát nu juist de kant is die dit verslag op gaat. Neem bijvoorbeeld het pleidooi voor een pakket indicatoren voor woonkwaliteit op Europees niveau. De Europese Unie, respectievelijk het Europees Parlement, mogen zich niet meer bevoegdheden toe-eigenen dan hun uit hoofde van het Verdrag toekomen. Het zijn de lidstaten die garant staan voor het recht op huisvesting, niet de Europese Unie, en dat moet zo blijven. Dat nog afgezien van het feit dat er volgens de oorspronkelijke opdracht gekeken had moeten worden naar het vraagstuk van de volkshuisvesting tegen de achtergrond van de regionale ontwikkeling, en niet in verband met maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik denk hierbij onder meer aan de oproep om in het kader van de sociale dimensie van de Lissabon-strategie de rechten op huisvesting te versterken. Ik vind dat helemaal niet in dit verslag thuishoren. De Lissabon-strategie rept met geen woord over volkshuisvesting en daar moeten we ons aan houden. Als schaduwrapporteur van de PPE-DE-Fractie waardeer ik het feit dat alle fracties gezamenlijk aan de amendementen hebben gewerkt en dat er de bereidheid bestond om de oorspronkelijk uitgesproken standpunten waar nodig bij te stellen. Indien het uiteindelijke verslag in de geest is van de overeenkomst tussen de belangrijkste fracties, dan zal ik er mee in kunnen stemmen.
Bernadette Bourzai (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, om te beginnen wil ik het hebben over het verslag van de heer Andria over het huisvestingsbeleid en het regionaal beleid. Ik wil hem allereerst feliciteren met zijn uitstekende werk, en ik wil de Interfractiewerkgroep stadsbeleid en huisvesting feliciteren met haar evaluatie van de bijdrage van de structuurfondsen aan het huisvestingsbeleid binnen de lidstaten.
Als gekozen vertegenwoordiger van een landelijk, bergachtig kiesdistrict, waaruit steeds meer mensen wegtrekken, ben ik persoonlijk meer geïnteresseerd in de problematiek van huisvesting in plattelandsgebieden. Daarom heb ik twee amendementen over dit onderwerp ingediend die gedeeltelijk zijn overgenomen; dit stemt mij vandaag tot tevredenheid, omdat ik bang was dat huisvesting uitsluitend werd beschouwd als een probleem van de steden. Ik vond het belangrijk de nadruk te leggen op de opeenhoping van handicaps waarmee het platteland te kampen heeft – lage inkomens, verspreide bebouwing en vaak vervallen huizen, tekort aan sociale en particuliere huurwoningen – en op de uitdagingen om de landelijke gebieden weer nieuw leven in te blazen door de komst van nieuwe bevolkingsgroepen. Vervolgens was het belangrijk te onderstrepen dat het absoluut noodzakelijk is om de aankoop, het herstel en de renovatie van oude gebouwen aan te moedigen, om publieke en particuliere instanties te steunen die advies en individuele begeleiding bieden voor de vestiging van particulieren en beroepsmensen, en om het aanbod aan nieuwe of gerenoveerde, publieke of particuliere, sociale woningen te verbeteren.
In het initiatiefverslag wordt op adequate wijze gewezen op de woonproblematiek in de kleine steden, die met elkaar regionale netwerken vormen en een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van de landelijke gebieden.
Wat het verslag-Janowski betreft, spreek ik namens mijn collega, mevrouw Douay, die vanmorgen niet aanwezig kan zijn. Zij wil graag benadrukken dat zij geheel en al tevreden is over het door de Commissie regionale ontwikkeling goedgekeurde verslag over de bijdrage van het toekomstige beleid aan het innovatievermogen van de Europese Unie. Zij verwelkomt met name de goedkeuring van de amendementen over de kleine en middelgrote ondernemingen en hun rol bij het scheppen van innovatievermogen op regionaal niveau, en van de amendementen over het specifieke karakter van bergachtige en landelijke gebieden. Het lijkt haar daarentegen geen goed idee om terug te komen op de omschrijving van paragraaf 14, die het resultaat is van een compromis dat tamelijk breed gedragen werd door de diverse fracties en dat niet gewijzigd zou moeten worden.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dank u voor deze gelegenheid om over het verslag-Janowski te spreken.
In de eerste plaats wil ik de heer Janowski bedanken voor zijn goede werk en de uitstekende samenwerking. Dit is een belangrijk verslag in de zin dat erin gekeken wordt hoe het regionaal beleid kan bijdragen aan het innovatievermogen van de EU. Er wordt vaak gezegd dat innovatie, onderzoek en ontwikkeling moeten worden geconcentreerd in stedelijke gebieden, technologische clusters en gebieden waar de kritische massa waarborgt dat er investeringen zullen worden gepleegd, terwijl uit dit verslag duidelijk blijkt dat innovatie en onderzoek en ontwikkeling in werkelijkheid leiden tot versterking van de doelstellingen van het regionaal beleid en bijdragen aan cohesie, zowel tussen als binnen regio’s. Ik ben ervan overtuigd dat sterke regio’s bijdragen aan sterke nationale groei. Het is als een puzzel waarvan de stukjes in elkaar passen en het geheel groter is dan de som van de delen. Als er stukjes van de puzzel ontbreken en we geen regionale ontwikkeling en geen regionale innovatie hebben, is het geheel incompleet.
In het verslag wordt benadrukt dat kleine en middelgrote ondernemingen een cruciale rol spelen bij de opbouw van het innovatievermogen van de EU en wordt erop gewezen dat er gebruik kan worden gemaakt van de financiële instrumenten Jaspers, Jeremie en Jessica. Ook worden alle lidstaten opgeroepen om het percentage van het bbp dat aan onderzoek en ontwikkeling wordt besteed te verhogen. Enkele lidstaten besteden meer dan 3 procent van hun bbp aan onderzoek en ontwikkeling, maar in andere landen – zoals mijn eigen land, Ierland – is dat minder dan 1,5 procent. Zoals de heer Janowksi heeft gezegd, is het heel duidelijk, gelet op een aantal van de opmerkingen die we gisteren van Nobelprijswinnaar Tim Hunt hebben gehoord, dat meer investeringen in onderwijs, universiteiten en onderzoek en ontwikkeling en innovatie van cruciaal belang zijn wil de EU op de mondiale markt kunnen concurreren.
Tot slot heeft het me veel genoegen gedaan om de commissaris te horen zeggen dat de Commissie informatie zal verstrekken over de wijze waarop middelen uit verschillende programma’s kunnen worden gecombineerd om synergieën te creëren. Dat is van essentieel belang om de regionale ontwikkeling te kunnen bevorderen. Het doet me ook genoegen om te horen dat de Commissie de voortgang van de investeringen in innovatie zal monitoren. Hopelijk zal op basis daarvan passende actie worden ondernomen.
Seán Ó Neachtain (UEN). – A Uachtaráin, tá sé rí-thábhachtach go bhfaigheadh grúpaí atá curtha fútha i gceantair imeallacha, in Éirinn agus ar fud na hEorpa, sciar den airgead atá ar fáil faoin gClár Taighde, Teicneolaíochta agus Gnóthaí Forbartha.
Ba mhaith liom comhghairdeas a dhéanamh leis an Uasal Janowski as ucht a chuid oibre ar an tuarascáil seo.
Níor chóir go mbeadh aon cheantar imeallach ar fud na hEorpa fágtha gan áiseanna Theicneolaíocht an Eolais rud, faraoir, atá fíor i gcás an bhanda leathain mar shampla.
Caithfear an banda leathan a chur ar fáil do chuile cheantar, go háirithe do na ceantair imeallacha. Caithfear a chinntiú go mbeidh áis an bhanda leathain ar fáil do na ceantair seo chun go mbeadh siad in ann infheistíocht a tharraingt chucu féin mar aon le fostaíocht a chruthú ins na ceantair seo. Mura mbeidh an infheistíocht seo ag teacht isteach do na ceantair mar seo, gheobhaidh siad bás.
Mar sin, caithfidh Coimisiún na hEorpa tarraingt le Rialtaisí na mBallstát, lena chinntiú go bhfuil an banda leathan ar fáil do chuile pharóiste, is cuma beag nó mór iad, ar phraghas réasúnta.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega’s, geachte mevrouw de commissaris. De manier waarop de rol van innovatie in het verslag-Janowski aan bod komt, is volgens mij niet genoeg gericht op de echt centrale problemen. Het belang van de rol van innovatie in het cohesiebeleid kan – dat wordt ook in het verslag vastgesteld – niet hoog genoeg worden ingeschat. We hebben immers nog altijd met volstrekt verouderde concepten te maken. Deze concepten domineren de programma’s en ook de nieuwe programma’s.
Een van die oude concepten is de onterechte opvatting dat het vormen van grote clusters in economische centra ook cohesie kan creëren voor de naburige, benadeelde regio’s. Het tegendeel is waar. De magneetwerking van grote clusters zorgt voor nog meer ongelijkheid in de ontwikkeling. Innovatie moet ook in kleinere regio’s en in kleine en middelgrote steden bereikt kunnen worden. Een kritieke massa op het vlak van omvang kan niet de bedoeling zijn. Echte innovatie betekent dat overal zoveel mogelijk innovatie wordt mogelijk gemaakt, ook in landelijke gebieden.
Het ondersteunen van innovatie mag niet enkel gericht zijn op het model van de jonge, succesvolle zakenman. Vrouwelijke ondernemers hebben ook ondersteuning nodig en die moet er heel anders uitzien. De lidstaten en de Commissie moeten op dit vlak dringend hun manier van denken aanpassen. Gelijke kansen op het vlak van innovatie moeten duidelijk meer aandacht krijgen. Anders blijft een waardevol potentieel in de toekomst onbenut.
Ik zou de Commissie nu nog eens duidelijk willen herinneren aan het feit dat zij de programma’s in dit licht kritisch moet bestuderen en niet enkel oude concepten moet goedkeuren.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Graham Booth (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat “Bemoei je er niet mee!” de beste reactie is die ik op deze resolutie kan geven. Huisvestingsbeleid en regionaal beleid binnen de lidstaten zijn zaken voor democratisch gekozen nationale regeringen, en daar moet de Europese Commissie haar neus niet insteken. De tekst staat niet alleen vol met pseudo-intellectuele abracadabra, maar is bovendien ongelooflijk betuttelend als er waarheden als een koe worden gedebiteerd als “wijst op het belang van de veiligheidsproblemen”. Dat is als een arts die zijn patiënt wijst op het belang om te blijven ademen.
De Britse regering zegt dat we een half miljoen huizen moeten bouwen, vooral voor starters op de woningmarkt en lagerbetaalden. Ik mag het daar dan niet helemaal mee eens zijn, maar dit idee sluit in ieder geval meer aan op onze behoeften dan de armzalige ideeën die in dit verslag worden gespuid. Ondanks het veelvuldige gebruik van het toverwoord subsidiariteit is deze resolutie een recept voor een huisvestingsbeleid waarin Brussel zich met elk detail bemoeit, en in het algemeen voor meer bemoeienis met de wijze waarop de lidstaten worden bestuurd. Wij in Groot-Brittannië hebben er geen behoefte aan dat Brussel ons vertelt wat voor soort huizen we nodig hebben, of wanneer en waar we ze moeten bouwen.
Andreas Mölzer (ITS). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de dreiging van de ontvolking hangt boven Europa. Als we er niet in slagen om in plattelandsgebieden duurzame banen te creëren, zal de koopkracht verder afnemen. Verder zullen de voorziening van levensmiddelen, postkantoren, dokterspraktijken, scholen en politieposten sluiten, zodat het platteland het laatste restje aantrekkingskracht verliest.
Niet enkel ons landbouwbeleid heeft deze ontwikkeling een duwtje in de rug gegeven. Het aantal bedrijven en werkkrachten in de landbouw blijft, zoals bekend, dalen. Ook andere EU-steunprogramma’s hebben een boemerangeffect gehad. We wilden bedrijven steunen om banen te creëren maar het resultaat is dat enkele grote bedrijven erin geslaagd zijn het eens zo sterke midden- en kleinbedrijf te verdrukken. En wanneer genoeg schade is aangericht, gaat men naar een buurland en ontvangt men daar nieuwe subsidies.
Het is natuurlijk moeilijk om deze cirkel te doorbreken. De EU wil nu de ontwikkeling van dorpen stimuleren, woonkernen nieuw leven inblazen en het platteland versterken. Maar als men nu met INTERACT II een programma wil opzetten voor het beheer van regionale programma’s en scholingscentra voor de EU-bureaucratie, dan is dat de waanzin ten top. De Commissie moet nog eens goed nadenken over de oorspronkelijke doelstellingen en problemen.
Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s, in alle discussies over woonbeleid moeten we trouw blijven aan onze basisbeginselen van de subsidiariteit en de nabijheid bij de burger. De desbetreffende bevoegdheden van de EU zijn volgens het Verdrag heel beperkt, dat weet u, en we moeten ook niet proberen dit via een omweg aan te passen, maar wat het stimuleren van woonruimte in het kader van de EFRO-verordening voor de periode tussen 2007 en 2013 betreft, zou ik ervoor willen pleiten dat deze subsidies besteed worden aan het ombouwen van systeembouwwoningen in de Oost-Europese landen en in Oost-Duitsland.
Een groot deel van de Europese bevolking woont in grote nederzettingen die meestal industrieel gebouwd zijn tussen de jaren zestig en de jaren tachtig. Met de uitbreiding van de EU naar Oost-Europa krijgt de Europese strategie inzake duurzame ontwikkeling van dit soort woningen meer belang. Terwijl in de West-Europese landen de toekomst van grote woonwijken vooral gelegen is in het vervullen van sociale functies, is de belangrijkste taak in Oost-Europa vooral het herstel en de modernisering van de systeembouw om deze woningen te kunnen verhuren. Tegelijk staat de structurele omschakeling van de woningeconomie, van het door de staat toekennen van woningen naar particuliere ondernemingen of woningbouwcorporaties, nog in de kinderschoenen.
De stedenbouwkundige ontwikkeling van grote wijken in Oost-Europese landen is hier vooral een technische en specialistische aangelegenheid. In Duitsland zijn nieuwe problemen ontstaan die, gezien de Europese democratische ontwikkeling, vroeg of laat ook in andere landen zullen opduiken. Het wegtrekken van de bevolking leidt tot leegstand, zowel van oude woningen als van nieuwbouw, zowel in het centrum van de steden als in de buitenwijken. Daarom is voor de Oost-Duitse deelstaten bijvoorbeeld een programma ontwikkeld dat erop gericht is woningen waarnaar al geruime tijd geen vraag meer is, te slopen of aan te passen en de rest van het woningbestand te verbeteren om de structuur van de stad en de woningvoorraad af te stemmen op de dalende vraag.
Op die manier moet de toekomst van grootschalige huisvesting in de Europese politiek een belangrijkere rol gaan spelen. Op die manier!
Jamila Madeira (PSE). – (PT) Om te beginnen feliciteer ik de heer Andria met zijn verslag. In het allereerste artikel van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarvan wij allen zouden willen dat het een grondwettelijk en bindend karakter krijgt, wordt bepaald dat de menselijke waardigheid een onvervreemdbaar recht is. Deze bepaling omvat, a fortiori, het recht op degelijke huisvesting.
Ofschoon de Europese Unie, zoals hier al door verschillende sprekers is onderstreept, op dit terrein geen directe bevoegdheden heeft, is er voor haar in deze kwestie een belangrijke rol weggelegd. Europa moet in nauwe samenwerking met de nationale, regionale en lokale overheden maatregelen nemen om gettovorming in stedelijke agglomeraties uit te bannen en paal en perk te stellen aan het daklozenprobleem dat zowel grote metropolen als kleine en middelgrote steden treft. In dit verband is het belangrijk dat de stadscentra nieuw leven wordt ingeblazen, niet alleen met het oog op het behoud van de historische gebouwen maar ook om de lokale economie te herstellen en een nieuwe impuls te geven aan het hart van de steden, waar verwaarloosde gebouwen schering en inslag zijn. Inmiddels is deze visie op zodanige wijze geëvolueerd dat wij thans van oordeel zijn dat de Europese financiële instrumenten die ter beschikking van de lidstaten staan, moeten bijdragen aan de oprichting van publiek-private partnerschappen en dat op structurele wijze moet worden geïnvesteerd in de bouw van intelligente woningen waarin energie-efficiëntie en milieuvriendelijke bouwcriteria troef zijn.
Ofschoon er uiteraard nog veel werk aan de winkel is, bieden wij mijns inziens met dit op eigen initiatief opgestelde verslag en het Europees Handvest voor de huisvesting dat is goedgekeurd door de interfractiewerkgroep stadsbeleid en huisvesting van het Europees Parlement twee elementen aan die van fundamenteel belang zijn voor de oplossing van het huisvestingsprobleem in de Europese Unie, dat aan dit verslag en het genoemde handvest ten grondslag ligt.
Jorgo Chatzimarkakis (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris hartelijk danken voor haar aanwezigheid. Ik zou eerst collega Janowski hartelijk willen feliciteren met het verslag dat hij heeft gemaakt. Het geeft aan dat er mogelijkheden zijn om de oude beginselenstrijd heel creatief aan te pakken. Hebben we meer middelen van de EU nodig op het gebied van regionale structuur en landbouwsteun of moeten we meer de kant kiezen van innovatie, onderzoek en technologie?
Ik vind dat deze discussie onze begroting, onze EU, vaak genoeg verlamd heeft en u, mijnheer Janowski, laat met onze hulp in het initiatiefverslag zien om welke nieuwe trend het hier gaat. Het gaat er zogezegd om de begroting te „lissaboniseren“. Het gaat er om dat regionale hulp net als vroeger bovenaan staat maar dat de inhoud verandert. Dat is echt onder druk van het Europees Parlement gebeurd, maar ook op initiatief van commissaris Hübner.
We zien in dit programma elementen als Jaspers, Jeremie en Jessica. Dat zijn zaken die nieuw en belangrijk zijn om de innovatie waar het om draait, de kennis van producten in de praktijk om te zetten, te steunen. In de toekomst grijpen we steeds meer naar de middelen die we hebben – de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds – om risicokapitaal naar de mensen toe te brengen. Dat kan ik onderschrijven.
We staan ook heel positief ten opzichte van de vraag om innovatieclusters. Er zijn baanbrekende en heel goede voorbeelden. Innovatie gebeurt niet centraal, ze vindt plaats in de regio’s – ik ken het voorbeeld van de Saksische stad Dresden heel goed, waar dankzij EU-steun en regionale steun rechtstreekse investeringen uit het buitenland massaal aangetrokken worden, waardoor een innovatiecluster ontstaan is.
In deze context vind ik het zeer positief dat het EIT, het Europees Instituut voor Technologie, in uw verslag aan bod komt. Ik ben blij dat de commissaris het voorstel van Polen steunt om 1 miljard EUR ter beschikking te stellen voor de vestiging van het EIT. Dat is een weg die we verder moeten bewandelen. Hartelijk gefeliciteerd aan alle betrokkenen!
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de heer Janowski willen gelukwensen met zijn uitstekende verslag. De problemen die in het verslag worden aangekaart, zijn van buitengewoon belang voor de toekomst van de Europese Unie en voor haar rol in de wereldeconomie.
We dienen ons de volgende fundamentele vraag te stellen: zullen we, rekening houdend met de huidige investeringen in onderzoek in de lidstaten en met de huidige groei van het bbp in de landen van de Europese Unie, in staat zijn om de concurrentie aan te gaan met de landen die zich over de hele wereld het snelst ontwikkelen? We moeten ons afvragen of de ideologie in de Europese Unie niet de overhand gekregen heeft op gezonde economische processen, zoals ook ten tijde van het communisme het geval was.
Het spreekt vanzelf dat de beperkingen, die door dit achtenswaardige Parlement voortdurend worden opgelegd, de creatie van passende voorwaarden voor de dynamische ontwikkeling van onze economieën niet ten goede komen. Innovatie kan uiteraard niet geprogrammeerd worden. We kunnen daarentegen wel de juiste voorwaarden creëren zodat de gemeenschappen het innovatievermogen van de Unie actief kunnen bevorderen. Als we niet snel de nodige maatregelen nemen en de Unie van haar vele omslachtige bureaucratische procedures verlossen, zal het ons nooit lukken om de doelstellingen van de Lissabon-strategie te bereiken. Het doel van deze strategie is om van de economie van de Europese Unie tegen 2010 de meest concurrerende economie van de wereld te maken.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geef toe dat we het goed bedoelen met dit initiatief op het gebied van huisvesting. Het hebben van een woning is tenslotte van fundamenteel belang voor een gezin en voor onze gemeenschappen. Huisvesting valt echter niet onder onze bevoegdheden, en het dilemma waar onze burgers mee geconfronteerd worden is dat op nationaal niveau financiële middelen altijd worden aanvaard, maar dat richtsnoeren en strategieën worden aanvaard of afgewezen al naargelang het dat land goed uitkomt of niet. Met name in Ierland is er een probleem. Ondanks onze strategieën voor stedelijke ontwikkeling moeten gezinnen gemiddeld acht jaar wachten op een sociale woning, omdat er onvoldoende sociale woningen worden gebouwd.
Dit verslag bevat veel goede aanbevelingen. Maar terwijl in de huidige strategieën van de EU aanbevelingen worden gedaan voor de inrichting van groene ruimten, hebben lokale autoriteiten deze juist aangetast door er huizen in te bouwen. Die groene ruimten, waar kinderen in kunnen spelen, worden zo vernietigd, en in plaats daarvan komt er beton, waar graffiti en drugsgebruik welig kunnen tieren.
Soms sluiten de aanbevelingen van de EU niet aan op de lokale werkelijkheid. In plattelandsgebieden in Ierland is het voor jonge gezinnen nu heel moeilijk geworden om een vergunning voor het bouwen van een huis te krijgen. Onze stadsplanners – en dat zijn stadplanners, geen plattelandsplanners – dringen erop aan dat alle nieuwe huizen op het platteland bij elkaar in wijken worden gebouwd. Dat ontmoedigt jonge mensen om daar te gaan wonen.
Zoals bij alles moeten we het subsidiariteitsbeginsel respecteren en vergelijkend onderzoek doen naar goede praktijken, die we vanuit Europa kunnen aanbieden als gids. Maar daarnaast moeten we ook onze taak uitvoeren door de lidstaten serieuze vragen te stellen over de resultaten van het beleid voor mensen.
Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het woord voeren over het verslag van mijn gewaardeerde collega de heer Andria, en met name over de verbetering van de energieprestatie van gebouwen. Daartoe bestaat een verplichting op grond van de bepalingen van Richtlijn 2002/91.
Deze richtlijn heeft tot gevolg dat eigenaars met grote kosten worden opgezadeld als ze het certificaat willen verkrijgen dat nodig is om het huis te verkopen of te verhuren. Ze moeten dan immers eerst de energieprestaties van het gebouw verbeteren. Toen dit onderwerp werd behandeld, kwam dit aspect eigenlijk niet zozeer in de publiciteit, maar nu zijn ook op Europees vlak de verenigingen van eigenaars in rep en roer. Daarom geloof ik dat wij hierover moeten spreken en de bepalingen, die nu voor de nieuwe lidstaten gelden, moeten uitbreiden, met dien verstande, mevrouw de commissaris, dat met de herziening van 2009 ook de oude lidstaten hieronder worden gebracht.
Wij hebben ervaringen opgedaan in Athene, toen wij de voorgevels van de gebouwen moesten opknappen. In samenwerking met de Europese Unie en met Europese financiële bijdragen is toen dit programma met goed resultaat uitgevoerd. De technische bijstand kwam van de centrale overheid, die ook een gedeelte van de kosten heeft gedragen. Ik denk dat wij bij de verbetering van de energieprestaties van gebouwen in heel de Europese Unie op eenzelfde manier te werk moeten gaan. Dit is een heel serieus vraagstuk dat heel veel mensen aangaat. Wij hebben het niet over een volledige kostendekking, maar mijns inziens moeten wij dit wel serieus bespreken en nagaan hoe wij de subsidiëring van bepaalde kosten kunnen uitbreiden en aldus een oplossing kunnen vinden voor dit serieuze vraagstuk.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, waarde collega’s, in de nieuwe programmeringsperiode moeten wij met het regionaal beleid niet alleen de ongelijkheden zien te verminderen, maar ook het innovatievermogen van de Unie zien te versterken. In alle activiteiten op het gebied van innovatie moet de mens centraal staan, opdat de levenskwaliteit van alle burgers kan worden verbeterd. Of wij tegen deze uitdaging opgewassen zijn, hangt in grote mate af van de vraag in hoeverre wij op alle opleidingniveaus gelijke kansen weten te bewerkstelligen.
Met name dient te worden onderstreept dat innovatie niet alleen een zaak is voor wetenschappers. Innovatie is van groot belang voor alle burgers. Er hangt enorm veel af van de mate waarin wij erin zullen slagen innovatie te bevorderen in het midden- en kleinbedrijf en met name in de kleine bedrijven op lokaal en regionaal niveau, en van de mate waarin het innovatiebeleid erin zal slagen om ook de levensomstandigheden in de landbouwgebieden tot doelstelling uit te roepen van de productie en verwerking van landbouwproducten. Onze doelstellingen zijn ambitieus, en om die te bereiken moeten wij allen samenwerken.
Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur, de heer Janowski, bedanken voor zijn uitstekende verslag. Ik ben van mening dat het regionaal beleid tot het kernbeleid van ons in Europa behoort en dat het huisvestingsbeleid als onderdeel van het regionaal beleid natuurlijk ook heel belangrijk is, zoals hier is gezegd. Net als innovatie helpt het de regio’s sterk en levensvatbaar te houden.
Het is natuurlijk van belang het regionaal beleid niet alleen te beschouwen als een zaak van de Europese Unie of de nationale staten, maar vooral als iets dat verband houdt met het welzijn en geluk van mensen en burgers. De mens moet altijd in het middelpunt van het Europees beleid staan.
Naar mijn mening moeten wij proberen deze zaken als geheel te zien en ons doel moet zijn om gelijke kansen gebaseerd op duurzame ontwikkeling te waarborgen bij huisvesting en innovatie in de hele Europese Unie. Dit houdt in dat wij vooral moeten zorgen voor onze dunbevolkte regio’s, met inbegrip van de perifere regio’s, zodat ook zij betrokken worden bij de ontwikkeling, hun deel van de innovatie krijgen en de mensen daar ook een goed, evenwichtig en gelukkig leven kunnen leiden.
Roberta Angelilli (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de heren Janowski en Andria voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht. Met name heb ik waardering voor hun inzet om een beter huisvestingsbeleid van de grond te krijgen. Het loont de moeite eraan te herinneren dat het huisvestingsprobleem als een ware noodsituatie kan worden beschouwd, vooral in de grote Europese steden, waar woningen peperduur zijn, waardoor gezinnen vaak gedwongen worden om meer dan 50 procent van hun salaris te spenderen aan een hypotheek of de huur van een woning. Dit alles ondanks dat huisvesting een eerste levensbehoefte zou moeten zijn en dus een maatschappelijk basisrecht.
Ik hoop dat wij ons op weg begeven naar de verbetering van sociale woningen die dikwijls in beroerde omstandigheden verkeren, en meer in het algemeen hoop ik dat wij op weg zijn naar een strategie van renovatie van achterstandswijken in de grote Europese steden.
Oldřich Vlasák (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, we spreken hier over een onderwerp dat ons allemaal rechtstreeks aangaat. Toegankelijke en adequate huisvesting van goede kwaliteit is een onderwerp dat in steeds sterkere mate uitdrukking geeft aan de individuele behoeften, mogelijkheden en meningen van eenieder van ons. Het verslag van de heer Andria over volkhuisvesting tegen de achtergrond van het regionale beleid is om die reden van groot belang.
Voordat we echter overgaan tot verder EU-optreden op dit gebied dienen we ons te realiseren dat noch de Europese Unie, noch haar instellingen directe bevoegdheden hebben op het gebied van volkshuisvesting. Desalniettemin hangt de versterking van de sociale en economische cohesie – een van de belangrijkste doelstellingen van het Verdrag van Maastricht, die gerealiseerd moet worden door middel van het regionaal beleid van de EU – nauw samen met de manier waarop wordt omgegaan met de vraag naar voldoende betaalbare woningen, de aanpak van het daklozenprobleem, stadsvernieuwing en vernieuwing van oude industriegebieden.
Een van de belangrijkste onderwerpen waarover we het zouden moeten hebben, is de vraag waar de grens ligt van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Europese Unie op het gebied van de volkshuisvesting, en wat het begrip subsidiariteit op dit vlak concreet inhoudt. Ook dienen we er goed over na te denken waar we ons precies op willen richten. Wat mij betreft zijn er twee mogelijkheden. Ofwel het gaat de richting op van een Europees recht op huisvesting dat gezien de verschillen tussen de lidstaten, regio’s en gemeenten, alsook onze beperkte bevoegdheden op dit vlak, hoe dan ook zeer vaag zal blijven, wat het gevaar in zich draagt dat we bij de burger verwachtingen wekken die we niet waar kunnen maken en zo aan geloofwaardigheid inboeten, ofwel we gaan de kant op van steunverlening aan dorpen, steden en regio’s bij het aanpakken van de volkshuisvestingsproblematiek, door ons met voorrang te richten op huisvestingssteun en de revitalisering van flatwijken. Dat laatste doen we dan door overheden met behulp van de structuurfondsen de benodigde middelen en voorwaarden te verschaffen, en door ze niet al te veel beperkingen op te leggen bij de besluitvorming over de aanpak van de volkshuisvestingsproblematiek op hun grondgebied. Op die manier voelen de burgers aan den lijve welk goeds de Europese Unie allemaal doet. Ik persoonlijk ben groot voorstander van deze tweede weg.
Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, overal in de Europese Unie komt de betaalbaarheid van woningen hoger op de agenda te staan. Voor steeds meer mensen wordt het kopen van een huis te duur, waardoor uitsluiting dreigt en vooral starters worden gemarginaliseerd.
Daarom is paragraaf 6, waarin de hoop wordt uitgesproken dat de nationale en plaatselijke verantwoordelijken maatregelen goedkeuren om jongeren een eerste woning te helpen vinden, zo belangrijk. Ook het noemen van huisvesting in landelijke gebieden is dat. In Schotland kunnen veel mensen die zijn geboren en opgegroeid in idyllische kleine stadjes en dorpen daar geen woning kopen vanwege het gebrek aan sociale woningen. Het huisvestingsbeleid van vandaag moet inspelen op de behoeften van morgen, en moet niet alleen toegankelijk zijn, maar ook milieuvriendelijk.
Ik bedank de rapporteur en hoop dat we meer debat op Europees niveau krijgen over hoe we van elkaar kunnen leren bij het bouwen van goede, betaalbare en voor iedereen toegankelijke woningen.
Margie Sudre (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, om te beginnen zou ik onze twee rapporteurs, de heer Andria en de heer Janowski, willen gelukwensen.
Het regionaal beleid van de Europese Unie moet een bijdrage leveren aan de verbetering van het innovatievermogen van onze regio’s, teneinde de verschillen in ontwikkeling te verkleinen en een duurzame en evenwichtige economische groei te ondersteunen, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en solidariteit.
Om een voorbeeld te geven: de gebouwen, netwerken en woningen in de ultraperifere regio’s verkeren grotendeels in slechte staat en zijn onvoldoende toegerust om natuurlijke risico’s en specifieke weersomstandigheden het hoofd te bieden. Dankzij Europese, nationale en regionale stimuleringsmaatregelen, met de steun van particuliere investeringen, is het mogelijk inspanningen op deze gebieden in de ultraperifere regio’s te ontplooien, op basis van echte publiek-private partnerschappen.
Een dergelijke inspanning zou het onderzoek kunnen bespoedigen naar goedkope, aardschokbestendige, anticyclonale en sterk isolerende bouwmaterialen, zodat er een begin kan worden gemaakt met de bouw van goedkopere woningen die bestand zijn tegen onvoorziene gebeurtenissen. Een dergelijk project zou bovendien als voordeel hebben dat het een verstandiger gebruik van energie bevordert, door voorrang te geven aan schone energieën, profijt te trekken van de lokale omstandigheden en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen.
De ultraperifere regio’s zijn zeer geschikt om centres of excellence op het gebied van innovatie te worden, zowel in wetenschappelijk en technologisch, als in architectonisch opzicht, met als tweeledige doelstelling de bevolking in de overzeese gebieden veilige en comfortabele huisvesting te garanderen en de duurzame ontwikkeling van deze gebieden te bevorderen. Ik hoop dat de Commissie en de lidstaten centres of excellence zullen aanmoedigen, omdat zij echt een brug vormen tussen onderzoeks- en onderwijsinstellingen, kleine en middelgrote ondernemingen en lokale overheden.
Het is niet de bedoeling van het regionaal beleid dat de acties ervan steeds meer gericht worden op een beperkt aantal spectaculaire projecten, of dat de steun ervan al te zeer versnipperd raakt. Het regionaal beleid kan ook nuttig en doeltreffend zijn als het kleinschalige, innovatieve acties in de minst ontwikkelde regio’s steunt, teneinde een evenwichtige en polycentrische ontwikkeling van het grondgebied van de Europese Unie te waarborgen.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Het hoofddoel van het cohesiebeleid is dat we een uniform welvaartspeil creëren in de regio’s van Europa. Om dit te bereiken moet een goed cohesiebeleid zich in twee richtingen bewegen. We moeten groei garanderen en op wereldniveau competitief blijven door ontwikkelingen te financieren waarmee we de uitdagingen van de 21e eeuw kunnen aangaan. Het stimuleren van innovatie speelt hierbij een sleutelrol. Maar we mogen onderwijl de essentie van het cohesiebeleid niet uit het oog verliezen.
Er gaapt een grote kloof tussen de regio’s van Europa. Er zijn allerhande infrastructurele en sociale problemen waarvoor nog geen oplossing bestaat. Hier kunnen we met behulp van ons huisvestingsbeleid wezenlijk verschil maken. We moeten de armste mensen in de meest uitzichtloze situaties de mogelijkheid bieden te geloven dat hun levensomstandigheden wel degelijk kunnen verbeteren. Aangezien in de lidstaten van Midden- en Oost-Europa extreme armoede en gettovorming veelal typerend is voor de dorpen, is het van belang dat de steun voor huisvesting zich niet alleen beperkt tot de steden. Juist op het gebied van economische groei moeten we gelijke kansen creëren, we moeten ervoor zorgen dat mensen op het platteland ook toegang hebben tot een hoog onderwijsniveau en we moeten het mogelijk zien te maken dat innovatieve ontwikkelingen ook mensen in achtergestelde gebieden bereiken. Op die manier voeren we een beleid waarmee de kansen van onze burgers niet worden bepaald door de plaats waar ze geboren zijn.
Sérgio Marques (PPE-DE). – (PT) In de eerste plaats wil ik de heer Janowski feliciteren met zijn uitstekende verslag. Het regionale ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie kan een cruciale rol spelen bij het bevorderen van het innoverend vermogen van de regio’s en met name van de minst begunstigde gebieden.
Elke regio beschikt over een innoverend vermogen dat niet onbenut mag blijven. Ik ben het dan ook met de rapporteur eens dat innovatie moet worden opgevat in de ruimst mogelijke zin. Het gaat immers niet uitsluitend om innovatie die voortkomt uit activiteiten van onderzoekscentra, universiteiten en bedrijven maar ook om vernieuwingen die tot stand komen in de context van een dynamische samenleving en het resultaat zijn van voortdurende vervolmakings- en verbeteringsprocessen waarin de bijdrage van elk individu, elke arbeider, elke ambtenaar en elk bedrijf beslissend kan blijken. Dit is de enige manier om het productiviteitsniveau van een economie op te trekken en het is tevens de beste indicator voor het innoverend vermogen van een regio.
Om te waarborgen dat het regionale ontwikkelingsbeleid vernieuwing in de hand werkt, moeten wij ervoor zorgen dat in de regio’s een innovatievriendelijke sfeer en cultuur ontstaan waarin initiatief, ondernemingszin, gezonde concurrentie en zin voor avontuur sterk gewaardeerd worden. Wij moeten erkennen dat deze waarden in sommige regio’s niet altijd bevorderd worden door de acties die ten uitvoer worden gelegd in het kader van de structuurfondsen. Integendeel zelfs. Het risico bestaat dat in deze gebieden een cultuur van subsidieafhankelijkheid wordt gecreëerd. Een dergelijke ontwikkeling moet hoe dan ook vermeden worden als wij willen waarborgen dat de regio’s hun innoverend vermogen echt benutten.
Miloš Koterec (PSE). – (SK) Mijn dank gaat uit naar de rapporteur voor zijn veelomvattende verslag over volkshuisvesting in zowel de nieuwe als de oude lidstaten.
Ik denk dat het vraagstuk van adequate huisvesting, met name voor jonge mensen, vooral speelt in de nieuwe lidstaten. Via het cohesiebeleid draagt de Europese Unie weliswaar in belangrijke mate bij aan de aanpak van deze situatie, en wel in de vorm van steun aan op energiebesparing en milieubescherming gerichte renovatie van sociale woningen, maar desalniettemin is dit niet geheel toereikend. Verder mogen we met het doel om sociale woningbouw te realiseren geen van allerlei culturele voorzieningen verstoken enclaves creëren die voor steden en regio's een bron van problemen kunnen gaan vormen.
Ik ben van mening dat de Europese Unie op basis van door de gemeentes, steden, regio’s en ook lidstaten zelf uit te voeren analyses dient bij te dragen aan, en zorg te dragen voor een overzicht van goede praktijken die in de lidstaten van de Europese Unie worden toegepast bij de aanpak van de volkshuisvestingsproblematiek, gebaseerd op de ervaring die is opgedaan in vele landen en steden van het oudere deel van de Europese Unie.
Ik hoop dat de structuurfondsen en de mogelijkheid te putten uit de middelen van de Europese Unie zullen kunnen bijdragen tot een betere verbreiding van deze best practices. Het is namelijk van essentieel belang dat deze in de hele EU als zodanig worden erkend, en dat hiermee de nieuwe lidstaten de helpende hand wordt geboden bij het oplossen van hun problemen, met name wat betreft huisvesting voor de lagere inkomensgroepen van de bevolkingen.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur prijzen voor zijn vooruitziende benadering van de toekomstige financiering van de Europese Unie. Innovatie is zonder meer een van de belangrijkste factoren voor economische vooruitgang en tenzij de Europese Unie dit idee volledig accepteert, zullen we niet kunnen concurreren op mondiaal niveau.
Ik verwelkom met name ieder initiatief waarin de rol van kleine en middelgrote ondernemingen bij het tot stand brengen van economische vooruitgang wordt erkend. Vaak associëren we innovatie met grote multinationals met enorme onderzoeksfaciliteiten. Maar onze kleine bedrijven, die vaak familiebedrijven zijn, hebben altijd de ruggengraat van de Europese economie gevormd. Ik verwelkom alle voorstellen waarmee beoogd wordt om de samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen en grootschalige bedrijven en universiteiten te bevorderen. Omdat de huidige programmeringsperiode van de structuurfondsen samenvalt met het zevende kaderprogramma, is het logisch om naar manieren te zoeken waarop deze elkaar kunnen aanvullen.
Wat betreft mijn eigen kiesdistrict in Noord-Ierland, heb ik er in het verleden vaak voor gepleit om bij de uitgaven uit de structuurfondsen sterke nadruk te leggen op economisch herstel. Ik zou het zeer verwelkomen wanneer we met onze nu zeer sterke economie structureel meer geld zouden kunnen steken in innovatie. Queen’s University in Noord-Ierland wordt algemeen erkend als excellent in onderzoek en ik wil heel graag zien dat universiteiten niet alleen voldoende financiële steun krijgen van hun nationale regeringen, maar ook volledig kunnen profiteren van EU-fondsen.
Terwijl het verstandig is om de ontwikkeling van regionale, academische en wetenschappelijke onderzoekscentra te stimuleren, is het heel belangrijk om op te merken dat we in onze landen al centra van excellentie hebben en dat die als eerste steun moeten krijgen. Het opbouwen van een reputatie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling kost tijd en ik wil zeker weten dat het ons doel is om in de allereerste plaats onze gevestigde universiteiten te steunen.
Het is belangrijk dat we op een gebied als dit, waar de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking oneindig zijn, niet de fout maken om te veel zaken te gaan voorschrijven. Het slechtste wat Brussel voor de innovatie in de Europese Unie kan doen, is de nationale en regionale parlementen vertellen hoe, waar en wanneer ze innovatie moeten bevorderen. Het is onze taak om de middelen te verschaffen, niet de methode.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we zouden ingenomen moeten zijn met het voorstel om het probleem van de huisvesting op te nemen in het regionaal beleid van de Europese Unie. Dit probleem treft een groot aantal lidstaten. Het is bijgevolg de hoogste tijd dat er op Europees niveau gepaste maatregelen worden genomen. Het gaat hier immers om een inbreuk op een van de fundamentele rechten van de burger, namelijk het recht op een waardig leven in een eigen woning. Daarenboven tast dit probleem het maatschappelijke en economische potentieel aan. Het is derhalve onmogelijk om op een ernstige manier over solidariteit en over de Lissabon-strategie te praten, zonder ook een passend pakket maatregelen voor te stellen.
We mogen niet vergeten dat de opdeling van woongebieden in zones die door rijkere of door armere groepen in de maatschappij worden bewoond, in de toekomst nog zal verscherpen. Het probleem van de dakloosheid zal eveneens toenemen. Gezien de vergrijzing van onze bevolking en het stijgende productievermogen van de Europese economie, is een grotere toestroom van immigranten naar de Unie onvermijdelijk. Het zijn in de eerste plaats deze immigranten die ervoor zullen zorgen dat er een sterkere sociale stratificatie ontstaat. Een regeling voor de problemen inzake huisvesting zal ons in staat stellen om dit negatieve fenomeen, dat een regelrechte schande is voor Europa, in belangrijke mate te voorkomen.
We praten al jaren over innovatie in de Europese Unie. We hebben talrijke aspecten van innovatie onder de aandacht gebracht en ze op verschillende institutionele niveaus besproken. Hoe kunnen we bewerkstelligen dat deze debatten dit keer meer opleveren dan alleen maar holle woorden en loze beloften? De tenuitvoerlegging van innovatieve strategieën op regionaal niveau zal elke burger de mogelijkheid geven om aan den lijve te ondervinden dat innovatie zijn levensvoorwaarden en levenskwaliteit positief kan beïnvloeden. Het is een moeilijke weg, maar wellicht is het de enige manier om te garanderen dat de juiste ideeën in praktijk worden gebracht en eindelijk werkelijkheid worden.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Graag zou ik mijn collega de heer Janowski willen bedanken voor zijn niet-aflatende aandacht voor achtergestelde regio’s die als gevolg van een onderontwikkelde technische infrastructuur maar weinig de interesse wekken van investeerders.
Door het opbouwen van een goede infrastructuur op het gebied van onderzoek en ontwikkeling zal het eveneens in de perifere regio’s mogelijk moeten zijn om wetenschappers en onderzoekers voor zich te behouden. Om die reden zouden lidstaten en regionale overheden verregaande ondersteuning moeten geven aan innovatieve projecten ter stimulering van partnerschappen tussen de publieke en private sector, waarbij bedrijven – en dan met name het midden- en kleinbedrijf – alsook universiteiten en technische scholen, en het maatschappelijk middenveld betrokken worden. Tevens zou ik willen aanbevelen om gebruik te maken van de ervaringen van de Euregio’s met hun grensoverschrijdende structuren en vooral hun vermogen om succesvolle projecten op te zetten met behulp van de structuurfondsen, die een belangrijk instrument vormen bij de vergroting van het innovatieve vermogen van de Unie.
Voor succesvolle innovatie is transparante informatie en een goede toegankelijkheid ervan van cruciaal belang. Het bedrijfsleven en de overheden in de nieuwe lidstaten beschikken echter niet over de relevante informatie over nieuwe Commissie-initiatieven zoals Jaspers, Jeremie en Jessica. Zonder de benodigde en eenvoudig toegankelijke informatie zal er geen sprake kunnen zijn van innovatie voor de burgers of van de verbetering van hun levensstandaard, en zal het tevens onmogelijk blijken de doelstellingen van de EU-innovatiestrategie te halen, namelijk een concurrerende Europese Unie met een florerend midden- en kleinbedrijf in rijke Europese regio's.
Mevrouw de commissaris, ik dank u hartelijk voor uw aanwezigheid, waardoor onze discussie hier duidelijk aan gewicht heeft gewonnen.
Adam Gierek (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het slagen van een beleid dat innovatie bevordert, is afhankelijk van een algemeen toegankelijk onderwijssysteem dat innovatie ondersteunt, van geavanceerd wetenschappelijk onderzoek, van een goed functionerende interne markt, van de synergie die voortvloeit uit de uitbreiding, van de communautaire strategie betreffende octrooien en licenties, van de oprichting van een Europees Centrum voor Innovatie en van een Europees Instituut voor Technologie, van de creatieve tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen, energie, milieubeleid, enzovoort. De regionale dimensie van de tenuitvoerlegging van innovatiegerichte maatregelen is echter, zeker als ze afhankelijk is van de fondsen voor regionale ontwikkeling, in eerste instantie gebaseerd op de creatie van regionale gespecialiseerde kenniscentra. Ten eerste zullen deze centra de interregionale samenwerking versterken, bijvoorbeeld door innovatieve ideeën uit te wisselen, evenals ervaringen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Ten tweede zullen ze samenwerking met deskundigen van buiten de betrokken regio’s garanderen. Ten slotte zullen ze ervoor zorgen dat het lokale innovatiepotentieel wordt benut, onder andere op een erg belangrijk domein dat hier vandaag al werd aangehaald, namelijk de modernisering van de verwarmingssystemen in gebouwen uit geprefabriceerde betonnen platen, maar ook op andere domeinen, zoals toerisme.
Ik zou de heer Janowski van harte willen feliciteren met zijn verslag.
Jan Olbrycht (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het huidige debat is het bewijs dat het Europees Parlement zich medeverantwoordelijk voelt voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid als een van de beleidslijnen van de Gemeenschap. Het Europees Parlement speelt niet enkel een rol bij het opstellen van de wetgeving, maar is ook betrokken bij de tenuitvoerlegging ervan. Het Parlement besteedt veel aandacht aan het belang van een geïntegreerde aanpak en ondersteunt op die manier de Commissie. Het Europees Parlement benadrukt voortdurend dat het cohesiebeleid meer is dan een subsidiesysteem. Het beleid biedt ook gerichte ondersteuning, niet enkel voor investeringen in infrastructuur, maar eveneens voor diverse innovatieve activiteiten. Daarenboven zouden we, op basis van de eerder aangenomen verordeningen, de constructie van nieuwe woningen moeten stimuleren. De woningbouw is, zoals iedereen weet, niet alleen het vliegwiel in de machine van de economische groei, maar tegelijkertijd een manier om de levensstandaard te verhogen en ons cultureel erfgoed te beschermen.
Het debat van vandaag toont duidelijk aan dat het regionaal beleid en het cohesiebeleid, dat op dit moment gewijzigd wordt, altijd beschouwd moeten worden als twee fundamentele beleidslijnen van de Europese Unie.
Wolfgang Bulfon (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, een woonruimte voor alle lagen van de bevolking, tegen betaalbare prijzen, is voor mij altijd een heel belangrijk thema geweest. De rapporteur onderstreept in zijn verslag de noodzaak van het recht op steun in de woningsector en vraagt om versterking van andere sociale rechten om een echte mobiliteit van werknemers te garanderen. Verder wordt gevraagd om nationale maatregelen te nemen om jonge mensen te helpen hun eerste eigen huis te kopen. Beide zaken wil ik volledig steunen.
Ik wil echter hier wel op het gevaar van gettovorming wijzen. Dit gevaar kan bestaan wanneer het begrip social housing te beperkt wordt gedefinieerd. Ik doel hiermee op situaties waarin steun wordt verleend, uitsluitend op basis van sociale criteria. Ik vind het heel belangrijk dat projecten verschillende sociale lagen bereiken. Op die manier kunnen conflicthaarden, waartoe gettovorming altijd leidt, vermeden worden.
In Oostenrijk wordt getwijfeld of een te ver gaande harmonisatie op het vlak van de woningsector kan leiden tot het ondermijnen van goed werkende systemen. Op het vlak van huurwetgeving hebben wij een zeer hoge norm, die in elk geval behouden moet blijven.
Maria Badia i Cutchet (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in de eerste plaats verwelkom ik dit verslag, dat een van de problemen aan de orde stelt waarover de Europese burgers zich op dit moment het meest zorgen maken: de moeite die het kost om een woning te vinden. Dit belemmert de sociale integratie en de mobiliteit van grote aantallen werknemers, is een bron van enorme sociale ongelijkheid en remt het op een gezonde manier onafhankelijk worden van onze jongeren af, omdat ze geen woning kunnen vinden om een eigen huishouden te starten, een probleem dat het sociale aspect overstijgt en in een bredere context van stedelijke ontwikkeling kan worden getrokken.
Daarom moeten de lidstaten de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de financieringsinstrumenten Jessica en Jeremie gebruiken voor huisvesting, zodat we dichterbij een oplossing van deze problemen komen, in nauwe samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten, de sociaaleconomische actoren en het maatschappelijk middenveld; dit alles is nodig, plus het aanmoedigen van de uitwisseling van goede praktijken.
Tot slot wil ik wijzen op het belang van opleidingen op het gebied van stadsplanning in het kader van het Europees Sociaal Fonds, ten behoeve van de verspreiding van nieuwe technologieën en doelmatigere bouwmaterialen waarmee de energie-efficiëntie in de huisvestingsector kan worden verbeterd.
Alfonso Andria (ALDE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik moet zeggen dat de toespraken die ik hier beluisterd heb, werkelijk heel rijk van inhoud zijn. Dat geldt ook voor de toespraken van collega’s die zich niet altijd lovend hebben uitgelaten over het werk dat hier is verricht. Die collega’s vergaten dan wel even dat dit vraagstuk niet gemakkelijk te benaderen is en ook ging men lichtvoetig voorbij aan het feit dat er in de inleiding een verduidelijking staat inzake de bevoegdheid van de Europese Unie in deze materie. Het onderhavige verslag is zonder meer een stap vooruit, en daarom heb ik veel waardering voor de bijdragen en voor het inhoudelijk rijke debat dat hier heeft plaatsgehad, natuurlijk naar aanleiding van niet alleen mijn verslag maar ook dat van collega Janowski, die ik persoonlijk feliciteer.
Ik wil vooral waardering uiten voor de openheid die commissaris Hübner, met wie wij nu gewend zijn samen te werken, getoond heeft. Vooral als ik naar het oorspronkelijke uitgangspunt kijk en denk aan de moeilijkheden waar ik het herhaaldelijk over heb gehad, moet ik zeggen dat er van de kant van de Commissie tekenen van vooruitgang in deze zin te bespeuren zijn. Dat spoort overigens heel goed met de reeds vermelde financiële instrumenten die de Commissie in overleg met de Europese Investeringsbank in het leven heeft geroepen en die gebaseerd zijn op de toepassing van optimale praktijken, de aanpak van plattelandsgebieden, het renoveren van achterstandswijken in oude stadskernen en deze nieuw leven inblazen, en dus een bijzonder accent leggen op het bestaande woningaanbod.
Ik zou graag hebben dat het Parlement zich over deze kwesties bezint, evenals over het vraagstuk van energievoorziening, dat collega Hatzidakis ter sprake heeft gebracht, de problemen van sociale uitsluiting, gettovorming en ruimtelijke segregatie. Dat is een thematiek die nauw verband houdt met andere vraagstukken, zoals in mijn inleiding staat: de woonproblematiek, de ruimtelijke segregatie en gettovorming zijn factoren die in een optiek van sociale uitsluiting een doorslaggevende rol spelen. Tot slot heeft collega Badia i Cutchet terecht verwezen naar de kwestie van opleiding. Ikzelf wil daaraan het probleem van vervoer, dienstverlening en gezondheidszorg toevoegen, alsook een serie vraagstukken die verband houden met cultuurvoorzieningen en sociale dienstverlening. Vandaar dat wij ons hierover met meer openheid van geest moeten buigen, zoals het Parlement momenteel poogt te doen.
Wij moeten uitgaan van het gegeven dat wij absoluut niet willen tornen aan de besluitvorming en het onafhankelijke optreden van de nationale staten of van de regionale en plaatselijke overheden. Met groot respect voor het subsidiariteitsbeginsel vragen wij aan Europa om een wat meer vastberaden stap vooruit te zetten op dit terrein. Dat betekent, dames en heren, dat het Parlement vandaag een buitengewone kans in handen heeft: het kan de Europese burgers laten zien dat het dicht bij hun eisen staat, want huisvesting is immers een eerste levensbehoefte. Wij moeten hiervoor ijveren zonder overdreven bemoeienis en zonder te morrelen aan de besluitvormingsautonomie van de nationale staten, de regionale of plaatselijke overheden. Het gaat er juist om dat wij de handen ineenslaan. Dat zeiden met zoveel woorden ook de collega’s Vlasák en Sudre, die er terecht op hebben gewezen dat Europa via het regionaal beleid moet ingrijpen en de andere lidstaten moet ruggensteunen: dus niet alleen – zoals artikel 7 van het EFRO-reglement zegt – de landen die in de laatste uitbreidingsronde zaten.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN), rapporteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iedereen hartelijk bedanken voor dit interessante debat, waaruit duidelijk gebleken is dat innovatie geen doel op zich mag zijn.
Ik heb in mijn verslag ook gewag gemaakt van innovatie op het gebied van huisvesting. Ik wil de heer Andria graag bedanken omdat hij dit punt nog eens extra onder de aandacht heeft gebracht. De regionale innovatiestrategieën, die mevrouw de commissaris kort ter sprake heeft gebracht, zullen in de toekomst erg belangrijk worden. We moeten bijzondere aandacht besteden aan de criteria die we willen gebruiken om het innovatievermogen te meten. Zoals u reeds hebt aangegeven, bewijzen de publiek-private partnerschappen dat de inspanningen die we gezamenlijk hebben geleverd, niet verloren zijn gegaan. Ook de heer Van Nistelrooij heeft hier de nadruk op gelegd, toen hij sprak over elementen of punten die een geheel vormen. De Parlementsleden uit deze hoek van het Huis, die de sociale aspecten in overweging hebben genomen, hebben dit punt eveneens aangehaald. Ik wil iedereen nogmaals van harte bedanken voor dit inspirerende debat.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik iedereen eraan herinneren dat we natuurlijk werken binnen de grenzen van de verordeningen. Binnen het kader van de verordeningen probeert de Commissie zo innovatief mogelijk te zijn bij het ontwikkelen van nieuwe instrumenten waarmee we alle uitdagingen beter het hoofd kunnen bieden. Ook proberen we zo flexibel te zijn als de verordeningen dat toestaan. Tevens werken we binnen de begroting, die voor sommigen te ruim is en voor anderen te beperkt, maar die ons er zeker toe gebracht heeft uit te kijken naar andere financieringsbronnen, ook weer om beter in staat te zijn om de uitdagingen aan te kunnen.
De tijd waarin we leven vereist echter dat we allebei doen. Enerzijds moeten we de kwaliteit van het leven van onze burgers substantieel verhogen. En anderzijds moeten we de fundamenten leggen voor duurzame ontwikkeling op de lange termijn, waarvoor innovatie natuurlijk cruciaal en zelfs de belangrijkste factor is.
Met betrekking tot huisvesting zijn de verordeningen royaler voor armere lidstaten, maar er zijn nog veel gebieden in de EU-15 waar we aan huisvesting gerelateerde activiteiten kunnen steunen. Dat geldt vooral voor het herstel van publieke ruimten in vervallen binnensteden, met inbegrip van veiligheidsmaatregelen, en voor het aansluiten van meergezinswoningen op waterleidingen, riolering en energie- en telecommunicatienetwerken. De Europese Investeringsbank en de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa hebben een belangrijke rol gespeeld bij de financiering van investeringen in de woningbouw, onafhankelijk van Jessica. Binnen het kader van Jessica zijn we nu aan het analyseren hoe we het maximale kunnen doen om de investeringen in de woningbouw te stimuleren door middel van goedkope leningen en kredieten.
Tijdens de ministeriële bijeenkomst in Leipzig in mei zal een dag worden besteed aan kwesties met betrekking tot stedelijke gebieden. We zullen ook een Handvest van Leipzig over duurzame Europese steden aannemen. Een van de paragrafen daarvan gaat over de uitdagingen op het gebied van huisvesting, vooral in de context van energie. De Commissie zal aan deze bijeenkomst een analyse van toekomstige programma’s voorleggen, vooral met betrekking tot het huisvestingsvraagstuk. Ik wil u eraan herinneren dat de interdienstengroep voor stedelijke vraagstukken van de Commissie onlangs een inventaris heeft gemaakt van stedelijke dimensie van het Gemeenschapsbeleid. Hierin wordt al het beleid geïdentificeerd dat gevolgen heeft voor de huisvesting in de context van volksgezondheid, energie, sociaal beleid en stedelijk vervoer. Die interdienstengroep kan in zijn werkprogramma zeker meer aandacht geven aan het huisvestingsvraagstuk. Ik ben nog aan het nadenken over hoe we dat kunnen doen, maar we zullen opdracht geven voor de studie waar u in uw verslag om vraagt. Ik ben er zeker van dat deze studies zeer nuttig zullen blijken, en we proberen natuurlijk voortdurend om innovatiever te zijn. We moeten innovatiever zijn bij het ontwikkelen van financiële instrumenten en het combineren van verschillende bronnen. Als we dat niet doen, zullen we geen succes boeken.
Wat betreft innovatie, en met betrekking tot het verslag van de heer Janowski, beklemtonen velen van u iets dat ik absoluut essentieel vind, namelijk de bredere interpretatie van innovatie als een proces dat niet alleen beperkt is tot multinationals en de allernieuwste technologie voor de eenentwintigste en tweeëntwintigste eeuw, maar als iets waar kleine en middelgrote ondernemingen ook aan meedoen. Ik deel volledig uw opvatting over deze dubbele uitdaging. We hebben lokale motoren en centra nodig om ons snel vooruit te helpen. De echte uitdaging is echter om het innovatievermogen over Europa te verspreiden. Ik ben het in hoge mate eens met uw opvattingen hierover. We hebben zowel centra als netwerken nodig. Dat is de reden waarom Regio’s voor economische verandering, het eerste netwerk van dit type, dat dit jaar gelanceerd zal worden, betrekking heeft op het met elkaar verbinden van clusters in heel Europa. De regio’s zullen gaan samenwerken bij het beantwoorden van de vraag hoe innovatieve producten zo snel mogelijk op de markt kunnen worden gebracht. Zoals we weten, is het een elementaire zwakte van Europa dat dit proces zo langzaam verloopt.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil u nogmaals bedanken voor dit debat over deze verslagen, dat een voortzetting is van onze interinstitutionele discussies op dit gebied. Beide verslagen zijn uitermate nuttig, niet in de laatste plaats in verband met het nadenken over toekomstig beleid.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt zo meteen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik verwelkom dit verslag als een belangrijk vervolg op mijn verslag over de thematische strategie voor het stadsmilieu. Ik stel opnieuw voor om EU-middelen beschikbaar te stellen aan de lidstaten voor de renovatie van gebouwen en woonwijken. Lidstaten moeten projecten voor de ontwikkeling en modernisering van stadsverwarming stimuleren, die door de EU worden medegefinancierd. In dit verband wil ik erop wijzen dat het met stadsverwarming makkelijker is om bij een energiecrisis op een andere energiebron over te schakelen. Veel onnodig energieverbruik kan worden voorkomen met betere milieuprestaties van gebouwen door middel van energie-efficiënte woningontwerpen: door isolatie, gebruik van hernieuwbare energiebronnen, groene daken, passief/actief zondesign, laagenergiewoningen, enzovoorts.
Ik beveel aan om een databank te ontwikkelen voor een EU-brede uitwisseling van goede praktijken bij het verbeteren van de energie- en waterefficiëntie van gebouwen. In onze lidstaten leven tien miljoen burgers in geprefabriceerde gebouwen. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om hun levensomstandigheden te verbeteren en de renovatie van hun woningen te cofinancieren.
Katalin Lévai (PSE), schriftelijk. – (HU) Als woordvoerder van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement over de situatie van Roma wil ik graag de aandacht vestigen op een nieuw aspect in het verslag: de huisvestingsmoeilijkheden die de grootste minderheid van Europa ondervindt.
Vooral in het geval van de Roma is het waar dat de problemen met de toegang tot en de kwaliteit van huisvesting in de eerste plaats maatschappelijke segregatieproblemen tot gevolg hebben. Een van de belangrijkste oorzaken hiervoor is dat de meest achtergestelde lagen van de bevolking noodgedwongen in de probleemgebieden blijven wonen.
Ik wil hierbij benadrukken dat maatschappelijke uitsluiting tegenstrijdig is met het Europees sociaal model. We moeten een grotere maatschappelijke cohesie garanderen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan het verlenen van hulp aan de Roma-minderheid.
Het probleem wordt verergerd door het feit dat een aanzienlijk deel van de Roma-bevolking in streken van lidstaten woont die worden geteisterd door problemen op het gebied van economie, infrastructuur en werkgelegenheid. In het laatste decennium is de segregatie in huisvesting tussen Roma en niet-Roma op dramatische wijze toegenomen, en de meerderheid van de gezinnen verkeert in uitzonderlijk slechte woonomstandigheden. Daarom heb ik het initiatief genomen tot een onderzoek naar dit soort problemen, niet alleen onder immigranten maar ook onder de Roma-bevolking.
De complexe ontwikkeling van de meest achtergestelde regio’s waar veel Roma wonen, duldt geen uitstel. Het verbeteren van de woonomstandigheden gaat gepaard met de grootschalige terugdringing van plaatselijke en regionale segregatie, niet alleen op het gebied van huisvesting, maar ook wat betreft onderwijs en werkgelegenheid. Een belangrijk hulpmiddel bij het creëren van arbeidsplaatsen is de zodanige hervorming van het sociaal-politieke subsidiesysteem voor huisvesting dat de mobiliteit bevorderd wordt.
In dit verband kan ik bij wijze van goed voorbeeld melden dat ik een paar dagen geleden samen met de Hongaarse minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Péter Kiss, het tienjarige programma ‘Decennium van de Integratie van Roma’ heb mogen aankondigen, waarmee belangrijke inspanningen worden verricht om juist dit soort nadelige situaties op te heffen.