De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0161/2007) van Joop Post, namens de Commissie visserij, over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de autonome regering van Groenland, anderzijds (COM(2006)0804 – C6-0506/2006 – 2006/0262(CNS)).
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de heer Maat, die als eerste met dit onderwerp aan de slag ging, en de rapporteur, de heer Post, voor hun voortreffelijke werk.
Zoals u weet, heeft de Commissie, na drie jaar lang uitvoerige en ingewikkelde onderhandelingen te hebben gevoerd, op 2 juni 2006 namens de Gemeenschap en Groenland een nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij getekend. De overeenkomst werd op 1 januari 2007 van kracht voor een periode van zes jaar. Momenteel is er een voorlopige toepassing van de overeenkomst van kracht op grond van een besluit van de Raad dat op 21 december 2006 is aangenomen.
Alvorens de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Groenland in het kort aan u te presenteren, zal ik eerst enkele punten schetsen met betrekking tot de vorige overeenkomst, die dateert van 1985, toen Groenland uit de Gemeenschap stapte. Kort nadat het Vierde Protocol op 1 januari 2001 van kracht werd, hadden de Europese Rekenkamer en het Parlement veel kritiek op de protocollen bij de visserijovereenkomst met Groenland omdat er ‘papieren vis’ in was opgenomen en reders geen licentierechten hoefden te betalen en omdat de protocollen niet transparant genoeg waren. Naar aanleiding daarvan benadrukte de Commissie tijdens de tussentijdse herziening van het Vierde Protocol de noodzaak van aanpassing om duidelijker onderscheid te maken tussen de waarde van vis en steun voor de ontwikkeling van de visserijsector van Groenland. De herziening van het Vierde Protocol heeft geleid tot een verdeling van fondsen, waarbij 25 procent van de financiële bijdrage werd gereserveerd voor begrotingssteun voor de visserijsector. De ‘papieren vis’ werd geschrapt, er werden echte visquota en licentierechten ingevoerd en bepalingen opgenomen voor een jaarlijkse wetenschappelijke evaluatie van de quota. Deze belangrijke wijzigingen zijn ook opgenomen in de nieuwe overeenkomst. Op basis hiervan heeft de Commissie tijdens de onderhandelingen over de nieuwe overeenkomst aangedrongen op de invoering van quota voor echte vis en het schrappen van de ‘papieren vis’, op handhaving en zelfs verhoging van de door de reders te betalen rechten en op een duidelijk sectoraal beleidsprogramma voor de visserijsector dat door de Gemeenschap wordt gesteund.
De tussentijdse herziening heeft ook geleid tot de conclusies van de Raad van februari 2003, waarin de Raad stelde dat toekomstige samenwerking tussen de Gemeenschap en Groenland gebaseerd zou zijn op een tweepijlerbenadering met een bredere samenwerkingsregeling op gebieden buiten de visserij en een visserijovereenkomst. De bredere overeenkomst komt er in de vorm van een besluit van de Raad waarin een gezamenlijke verklaring is opgenomen en op grond waarvan Groenland maximaal 25 miljoen EUR per jaar ontvangt op basis van samenwerking op andere gebieden dan visserij. We kunnen derhalve concluderen dat de ondertekening van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij niet alleen de afsluiting betekent van de onderhandelingen van het afgelopen jaar, maar ook van wat in 2003 door middel van de tussentijdse herziening van het Vierde Visserijprotocol en de conclusies van de Raad van februari 2003 is geïnitieerd.
Over de nieuwe overeenkomst wil ik het volgende opmerken. De financiële bijdrage van het vorige Protocol bedroeg 42,8 miljoen EUR per jaar, waardoor het een van de grootste bilaterale visserijovereenkomsten was. De waarde van het nieuwe Protocol ligt aanzienlijk lager in verband met de wijzigingen van de communautaire quota. Sommige quota zijn gedaald door de slechte staat waarin de bestanden verkeren, de behoeften van de visserijsector in Groenland en de benuttingsgraad in de Gemeenschap, terwijl andere zijn gestegen ten gevolge van de goede staat van de bestanden en op basis van de behoeften van de sector in de Gemeenschap. Als gevolg van deze gewijzigde quota bedraagt de financiële bijdrage van de Gemeenschap nu 15,85 miljoen EUR per jaar. In dit bedrag is een specifiek bedrag van 3,26 miljoen EUR opgenomen voor een meerjarig beleidsprogramma voor de visserijsector in Groenland. Naast deze bijdrage wordt ook een bedrag van 2 miljoen EUR verwacht van de reders in verband met licentierechten.
Ik benadruk dat de Commissie de bezorgdheid van het Parlement die uit elk voorgesteld amendement blijkt, volledig deelt. De amendementen 1, 2 en 3 vinden we echter overbodig omdat het Protocol zelf al voorziet in deze punten. In verband met de amendementen 4 en 6 inzake de eisen voor verslaglegging aan het Parlement wijs ik er voorts op dat de Commissie overeenkomstig de huidige interinstitutionele regeling al voldoet aan de eisen ten aanzien van deze informatieoverdracht. Wat betreft amendement 5 inzake de verslagleggingseisen van de lidstaten wijs ik er bovendien op dat de Commissie thans al onderzoekt of de verplichting tot melding van vangsten wordt nageleefd. Daarnaast staat in de bijlage en het aanhangsel bij het Protocol dat vaartuigen aan de verslagleggingseisen van het jaar ervoor moeten voldoen om een licentie te krijgen.
Tot slot nog iets over amendement 7. Ik wil graag duidelijk maken dat de Commissie dit amendement moeilijk kan plaatsen, gezien de eerdere kritiek van de Europese Rekenkamer en het Europees Parlement zelf op het financieel beheer door de Commissie van de externe visserijovereenkomsten. Dit amendement wijkt in wezen immers niet af van het mechanisme op grond van het gewijzigde Vierde Protocol en het stelt de Commissie niet in staat om de onderbenutte vangstmogelijkheden optimaal te beheren. Met het oog op haar financiële verantwoordelijkheid kan de Commissie dit amendement derhalve niet aanvaarden.
Ter afronding dank ik het Parlement en, met name, de leden van de Commissie visserij en de rapporteur voor hun constructieve bijdrage aan deze belangrijke strijd.
Joop Post (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, ik heb denk ik geen vijf minuten nodig. Het verhaal, de introductie van de commissaris is helder. Het verslag dat door mijn voorganger Albert Jan Maat is geschreven, toch voor een belangrijk deel, gaat met name in op de doelstelling van het visserijbeleid in het algemeen. Duurzame visserij dus, en de term "duurzaam" is helder en de betekenis ervan blijkt ook duidelijk uit hetgeen de heer Borg zo-even heeft gezegd en uit hetgeen in de overeenkomst en het protocol staat.
Hoofddoel van de partnerschapsovereenkomst met Groenland is de betrekkingen tussen de Unie en Groenland te versterken. De samenwerking op basis van wederzijds vertrouwen is nu, Voorzitter, meer dan ooit noodzakelijk. We weten immers allemaal al langere tijd dat de visserij de komende jaren voor ingrijpende veranderingen staat. Door de afname van visbestanden en het zich verplaatsen van visbestanden – met name door de opwarming van de zee, denk maar aan kabeljauw – maar ook door de ingezette verlaging van vangstquota moet de visserijsector anders opereren. Dat is de sector ook duidelijk gemaakt en duidelijk geworden en de sector neemt ook in toenemende mate maatregelen.
Voor veel vissers is het een ingrijpende verandering in hun ondernemerschap. Het nieuwe ondernemerschap moet in de toekomst uiteindelijk leiden tot een verbetering van de visopbrengst, maar dan wel op langere termijn. Duurzame visserij dus, waarbij de vangsten in de zee in evenwicht zijn met de productie aldaar en waarbij de visserij bovendien een zo min mogelijk effect heeft op de natuur onder water.
Vissers, zo lees ik ook in het verslag, moeten meer beheerder worden van de zee dan alleen maar jagen op visgronden en visbestanden. Daarvoor is samenwerking nodig, en niet alleen onderling, en met onderling bedoel ik dan tussen lidstaten en zelfs met partners als Groenland, met name om op langere termijn verbeteringen in de productieketen tot stand te brengen.
Als rapporteur stel ik vast dat dit de inzet is van de Commissie, en van de commissaris in het bijzonder, en ik heb geconstateerd dat onze Commissie visserij dit ook heeft geconcludeerd.
Ik dank mijn collega's voor de constructieve inbreng en beveel het verslag dat destijds door Albert Jan Maat voor mij is voorbereid, van harte aan.
Dat was mijn bijdrage en ik hoop dat het verslag tijdens de volgende plenaire vergadering zal worden aangenomen.
Helga Trüpel (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, ook ik ben blij dat er heldere regelingen komen voor de beide pijlers, namelijk enerzijds de visserijovereenkomst met Groenland en anderzijds de bredere samenwerkingsovereenkomst. Namens de Begrotingscommissie wil ik het volgende opmerken: ons gaat het er natuurlijk om of het geld van de Europese belastingbetaler zo correct wordt uitgegeven als wenselijk is.
Enerzijds betekent dat – en dat is een punt waarop ik u bijzonder wil aanmoedigen, commissaris Borg – dat er werkelijk zeer nauwkeurig dient te worden gecontroleerd wat de afzonderlijke vaartuigen vangen, en anderzijds houdt dat in dat de illegale visserij, waaraan u de oorlog heeft verklaard, hoe dan ook wordt voorkomen.
De Begrotingscommissie is van mening dat er geen geld meer beschikbaar mag worden gesteld als niet aan deze twee punten wordt voldaan. Want wij dienen ervoor te zorgen dat Europese middelen, ook wanneer het gaat om visserijovereenkomsten, worden uitgegeven in de geest van die overeenkomsten. Met andere woorden: er mag geen illegale visserij plaatsvinden en de visbestanden moeten worden beschermd, omdat er voor de vissers van morgen geen werk meer is zonder bescherming van de visbestanden. Daarom is het verstandig om op dit vlak economische overwegingen te paren aan milieuoverwegingen.
Carmen Fraga Estévez, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is voor mij een grote voldoening eindelijk een debat te kunnen aangaan over een visserijovereenkomst met Groenland die een begin maakt met de naleving van de minimumregels voor financiële transparantie en non-discriminatie tussen reders en lidstaten.
We moeten erkennen dat er sinds de vorige overeenkomsten vooruitgang geboekt is, waaronder de tussentijdse wijziging van het jaar 2003, met als doel ze aan te passen – zoals de commissaris zeer terecht heeft opgemerkt – aan de richtsnoeren van de Raad van Ministers en aan de eisen van de Rekenkamer en van dit Parlement, welke voornamelijk betrekking hadden op het gebrek aan begrotingstransparantie, met als meest opvallende voorbeeld de geïnstitutionaliseerde gewoonte om astronomische bedragen neer te leggen voor “niet-bestaande vis” of papieren quota.
In elk geval bevat deze overeenkomst nog steeds te veel kleine lettertjes en vertoont zij inhoudelijk nog steeds grote verschillen met andere overeenkomsten.
Daarom, en om niet weer in oude situaties te vervallen, zou ik de commissaris willen vragen of hij ons kan beloven dat de papieren quota tot het verleden zullen behoren en we niet meer in benarde situaties zullen belanden zoals die van de visserij van de koninginnekrab – waarvan de quota, waarom herhaaldelijk verzocht was door communautaire reders, uiteindelijk ongebruikt werden teruggegeven aan Groenland terwijl er enorme bedragen voor betaald waren – en of de visserijmogelijkheden die niet benut zijn door de lidstaten aan wie ze zijn toegekend, inderdaad gebruikt mogen worden door landen die daarom verzoeken, zoals gebeurt bij de andere overeenkomsten.
Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik nu alleen nog de rapporteur, de heer Post, willen gelukwensen, die de zware taak had het verslag te voltooien dat begonnen was door een collega van hem, de heer Maat, en die een geweldige klus geklaard heeft.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog twee seconden over, en daarin wil ik mij nogmaals beklagen over het feit dat de visserijverslagen in dit Huis altijd aan het eind van de avondzitting behandeld worden. Ik verzoek u, als ondervoorzitter en Spanjaard, hier iets aan te doen zodat zich dit niet herhaalt in de toekomst.
De Voorzitter. Mevrouw Fraga, debatteren op dit tijdstip heeft als voordeel dat er alleen vrouwelijke afgevaardigden spreken, omdat het erop lijkt dat er, afgezien van de rapporteur en de Voorzitter, alleen vrouwen op dit late uur werken.
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen, in één minuut, willen zeggen dat ik heel blij ben met wat commissaris Borg over deze overeenkomst gezegd heeft.
Vanmiddag nog heb ik betogen van mezelf over Groenland zitten doorlezen die ik in de plenaire van dit Huis gehouden heb vanaf het jaar 2003 en zelfs het jaar 2002, en ik denk dat we nu in de buurt zijn gekomen van wat wij toen zeiden en zijn blijven zeggen: dat we willen dat de visserijovereenkomst met Groenland zoveel mogelijk lijkt op alle andere visserijovereenkomsten die de Gemeenschap gesloten heeft.
In dit verband ben ik blij dat er eindelijk een evenwichtige verdeling is van de kosten tussen de reders en de communautaire begroting. Ik ben blij dat de financiële compensatie is aangepast aan de concrete visserijmogelijkheden van Groenland, en ik ben het natuurlijk volkomen met de commissaris eens dat amendement 7 moet worden verworpen, want de vloten die geen quota hebben dienen de gelegenheid te krijgen om niet-gebruikte visserijmogelijkheden te benutten.
Elspeth Attwooll, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de ALDE-Fractie verwelkomt de partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Groenland. We maken van deze gelegenheid gebruik om de autonome regering van Groenland te bedanken voor de zeer vruchtbare besprekingen over deze en andere kwesties die een delegatie van de fractie afgelopen najaar tijdens een bezoek aan Groenland met haar heeft gehad. We zijn ervan overtuigd dat beide partijen voordeel zullen hebben van de overeenkomst.
We maken ons echter ernstig zorgen over één aspect van de verordening, namelijk artikel 3, lid 2. Op grond hiervan zou de Commissie licenties tussen de lidstaten opnieuw kunnen toewijzen in gevallen waarbij vangstmogelijkheden niet volledig zijn benut. We begrijpen dat de Commissie waar wil voor al het geld dat de Gemeenschap heeft besteed, maar we vinden niet dat dezelfde procedure kan worden gevolgd voor overeenkomsten waarbij de toegang tot middelen is gebaseerd op vaartuigen en tonnage.
De overeenkomst met Groenland is gebaseerd op de aankoop van quota. Een ander verschil met andere overeenkomsten is dat uitwisseling van quota met Noorwegen, IJsland en de Faeröer-eilanden mogelijk is zonder financiële vergoeding.
Bovendien kunnen lidstaten op grond van de basisverordening voor de vaststelling van quota-aanspraken alleen quota met andere partijen uitwisselen. De rechtsgrondslag van artikel 3, lid 2, is dus twijfelachtig. Het artikel ondermijnt ook het beginsel van relatieve stabiliteit. Amendement 7 biedt een alternatief mechanisme voor het optimaal benutten van vangstmogelijkheden zonder dergelijke problemen.
We hopen enerzijds dat de Commissie onderkent dat de gronden voor bezorgdheid gerechtvaardigd zijn en anderzijds dat het Parlement zijn steun aan het amendement geeft.
Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur.
In artikel 3, lid 2, van het voorstel heeft de Commissie voorgesteld dat de Commissie licenties van lidstaten aan andere lidstaten toewijst als quota onderbenut worden. Bij dat voorstel kunnen juridische vraagtekens worden gezet, zoals de juridische dienst van de Raad in een werkgroep onlangs nog onderstreepte. Aangezien het gebruik van de quota al hoog is, is het ook niet nodig. Het beginsel van de relatieve stabiliteit zou erdoor worden ondermijnd en de mogelijkheid van lidstaten om quota met andere lidstaten te ruilen, in plaats van dat de Commissie quota opnieuw toewijst, zou erdoor verdwijnen.
Ik ben voor behoud van het huidige mechanisme, dat een veel hogere benuttingsgraad opleverde en waarmee de rechten en verantwoordelijkheden van iedere partij behouden bleven. Het begrip ‘relatieve stabiliteit’ is van groot belang voor de Schotse vloot en onze vissers ontlenen er het historische recht aan dat ze eeuwenlang hebben genoten. Door dit amendement te ondermijnen brengen we dit alles in gevaar en worden de fundamentele verschillen tussen zuidelijke visserijovereenkomsten, waarbij visserijlicenties op het spel staan, en noordelijke overeenkomsten, waar de quota op het spel staan, genegeerd. Ik dring er bij de collega’s op aan om amendement 7 omwille van het beginsel van relatieve stabiliteit en de historische visserijrechten te steunen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik u allen voor uw commentaar en voor uw algehele steun voor het Commissievoorstel voor een herziene overeenkomst met Groenland, die een belangrijk onderdeel is van het netwerk van partnerschapsovereenkomsten inzake visserij die momenteel van kracht zijn.
Zoals ik al zei, was de herziening nodig om twee belangrijke redenen. Ten eerste moesten we ervoor zorgen dat we door middel van betere en volledige benutting van de vangstmogelijkheden waar voor ons geld kregen. Ten tweede is de Commissie naar aanleiding van een kritische beoordeling van de Europese Rekenkamer en dit Parlement genoodzaakt om de overeenkomst transparanter te maken en we hopen dat we daarin geslaagd zijn.
We zullen het gebruik van de vangstmogelijkheden op grond van deze overeenkomst en ook het gebruik van de middelen inderdaad nauwgezet gaan volgen. Ik benadruk dat de Commissie ten aanzien van de financiële bijdrage die op grond van het Protocol moet worden betaald, zonder rechtsgrondslag geen goed financieel beheer kan garanderen. Met andere woorden, er moet een overdrachtsmechanisme komen dat de Commissie in staat stelt om in geval van onderbenutting en met inachtneming van het beginsel van relatieve stabiliteit en artikel 25 van de basisverordening onbenutte vangstmogelijkheden op een gegeven moment over te dragen om de optimale benutting ervan te garanderen.
Ik benadruk ook dat het nieuwe mechanisme van de overeenkomst zoals voorzien in artikel 3, lid 2, speciaal bedoeld is om de maximale benutting van de vangstmogelijkheden mogelijk te maken en de ‘papieren vis’ te schrappen. Wat betreft de door mevrouw Attwooll en mevrouw Stihler naar voren gebrachte kwestie van de relatieve stabiliteit: de tijdelijke overdracht van vangstmogelijkheden van de ene lidstaat naar de andere door de Commissie is niet in strijd met het beginsel van relatieve stabiliteit, dat, overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, de toewijzing van vangstmogelijkheden onder de lidstaten regelt. Een dergelijke overdracht is niet van invloed op de toekomstige toewijzing van vangstmogelijkheden tussen de lidstaten in de wateren van Groenland. De toewijzing wordt ieder jaar uitgevoerd op basis van de toewijzingssleutels – dat wil zeggen, op basis van relatieve stabiliteit.
De achterliggende bedoeling van artikel 3, lid 2, is te zorgen voor de hoogst mogelijke benutting zonder dat dit ten koste gaat van de relatieve stabiliteit. Dit artikel is opgenomen en wordt ten uitvoer gelegd in alle andere overeenkomsten met derde landen met een financiële vergoeding. De enige overeenkomst waarin dit artikel niet is opgenomen is de huidige overeenkomst met Groenland. Aangezien de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij een overeenkomst is met financiële vergoeding waarmee een aanzienlijk bedrag aan publieke financiering gemoeid is, is het van groot belang dat de Commissie beschikt over de juridische middelen om te kunnen handelen.
Ik onderstreep ook dat de benuttingsgraad, ondanks de verbeteringen die in het kader van de huidige overeenkomst zijn doorgevoerd, nog steeds niet optimaal is. Als we de overdrachten aan Noorwegen in beschouwing nemen, zien we dat de benuttingsgraad ongeveer 80 procent is. Als we de overdrachten aan Noorwegen buiten beschouwing laten, daalt de benuttingsgraad tot zo’n 65 procent en ik denk dat we het aan het publiek verplicht zijn om veel betere resultaten te boeken. Dit artikel is het onderwerp van besprekingen in de Raad. Op 11 juni wordt er in de Raad over gedebatteerd en, hopelijk, een besluit over genomen. Ik geef toe dat de tekst duidelijker en beter kan, waarbij het beginsel van relatieve stabiliteit behouden blijft en tevens een optimale benutting van de vangstmogelijkheden gegarandeerd wordt.
We zullen dus onze uiterste best doen om in de Raad tot een overeenkomst te komen waarbij nog wat aan de tekst zal worden gesleuteld om de hoogste benutting van de vangstmogelijkheden onder deze nieuwe overeenkomst te kunnen garanderen zonder afbreuk te doen aan het beginsel van relatieve stabiliteit.