De Voorzitter. Aan de orde is de definitieve ontwerpagenda die door de Conferentie van voorzitters is opgesteld overeenkomstig artikel 130 en 131 van het Reglement tijdens haar vergadering van woensdag 16 mei 2007. Hierop worden de volgende wijzigingen voorgesteld:
Dinsdag:
De Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie heeft verzocht de eindstemming over het verslag van Marie-Hélène Aubert (A6-0061/2007) inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten uit te stellen tot de vergaderperiode van juni in Straatsburg.
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik wil slechts ons verzoek toelichten om de stemming tot de vergaderperiode van juni uit te stellen. Het motief zouden we met de enigszins mysterieuze term “wetgevingstechniek” kunnen aanduiden. Ons inziens kan enkele weken uitstel van de stemming het Parlement een positief – of in ieder geval een positiever – onderhandelingsresultaat opleveren in vergelijking met de situatie als er morgen gestemd zou worden over dit dossier, dat zoals u weet de burgers ten zeerste interesseert. Daarom hebben we verzocht de rechtsgrond die door het Parlement in zijn geheel gesteund wordt te wijzigen. Ik vraag de collega’s ons verzoek tot uitstel van de stemming – dat geen verzoek is tot terugverwijzing naar de commissie – te steunen.
De Voorzitter. Ik neem aan dat deze onderbouwing tevens bedoeld is als pleidooi vóór het verzoek, dus er moet nu iemand met een tegenargument komen.
Struan Stevenson, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoe vervelend ik het ook vind om het oneens te zijn met mevrouw Frassoni, wij hebben de aanneming van het verslag-Aubert tijdens de vorige vergaderperiode al uitgesteld en het teruggestuurd naar de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. De kans lijkt klein dat we een rechtsgrondslag kunnen vaststellen en daarom zijn alle coördinatoren, behalve die van de Verts/ALE-Fractie, het erover eens dat de eindstemming over deze kwestie in deze vergaderperiode moet plaatsvinden. Het is de bedoeling dat er morgen over het verslag wordt gestemd. Ik vraag mijn collega’s en alle andere fracties die via hun coördinatoren in de commissie overeenstemming hebben bereikt, dit voorstel van de Verts/ALE-Fractie te verwerpen en de eindstemming morgen door te laten gaan.
(Het Parlement verwerpt het verzoek)
De Voorzitter. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten en de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben verzocht het debat over de verklaringen van de Raad en de Commissie over de situatie in Palestina niet te besluiten met de indiening van ontwerpresoluties.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie heeft de vorige keer een heel duidelijk standpunt naar voren gebracht over de kwestie-Palestina, in het bijzonder over de erkenning van de Palestijnse regering.
Ik denk echter dat wij in deze moeilijke tijd in dit Parlement eerst tot een gezamenlijk standpunt moeten komen. Daartoe zijn er nog onvoldoende gesprekken gevoerd. Bovendien volgen de gebeurtenissen in Palestina elkaar in hoog tempo op, zodat een onvoldoende doordachte en niet werkelijk breed gedragen resolutie de huidige situatie zeker niet ten goede zou komen, waar nog bij komt dat uw bezoek binnenkort zal plaatsvinden. Om deze redenen stel ik dus voor de resolutie in te trekken, niet omdat wij van mening zijn veranderd, maar omdat wij genoeg tijd willen maken voor gesprekken met de andere fracties.
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik sta niet geheel afwijzend tegenover dit verzoek.
Ik betreur het weliswaar dat er geen resolutie komt en dat wij de bijzonder constructieve ontwerpresolutie, waarover de Conferentie van voorzitters afgelopen woensdag overeenstemming heeft bereikt, niet kunnen aannemen. Ik heb echter begrip voor de argumenten van de heer Swoboda.
Dat ik uiting geef aan mijn teleurstelling, is simpelweg omdat dit precies de boodschap is die wij nodig hadden om aan dit volk te richten, om het weer wat hoop te geven en om wat er van de zo kwetsbare instellingen van dit volk rest, weer enig leven in te blazen.
Ik ben dus vóór het voorstel van de heer Swoboda, maar ik stel voor dat de Conferentie van voorzitters komende donderdag op afgewogen wijze onderzoekt hoe wij de aandacht zouden kunnen vestigen op het veertigjarig bestaan van VN-resolutie 242, aangezien deze minisessie precies samenvalt met de datum waarop deze resolutie veertig jaar geleden werd aangenomen. Ik stel voor om de overeenstemming die wij binnen de Conferentie van voorzitters over deze belangrijke kwestie hebben weten te bereiken, ook ter gelegenheid van dit veertigjarig bestaan concreet vorm te geven.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
(De agenda wordt aldus vastgesteld)
14. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. Aan de orde zijn de opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang.
Edit Bauer (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, eind augustus 2006 werd een Hongaarse studente in Slowakije in elkaar geslagen. Op haar blouse schreven haar belagers twee leuzen, die heel bekend zijn uit de periode na de Tweede Wereldoorlog, toen de Hongaren vanuit de gedachte van collectieve schuld uit Slowakije werden verdreven: “Hongaren ga terug naar de andere kant van de Donau” en “Slowakije zonder profiteurs”. Destijds zei de Slowaakse premier dat zoiets overal ter wereld zou kunnen gebeuren.
Na een zeer merkwaardig onderzoek dat twee weken duurde, kondigde de minister van Binnenlandse Zaken in de media aan dat er niets was gebeurd en dat de studente het hele verhaal zelf had verzonnen. Er werd gezegd dat ze wellicht zou worden aangeklaagd wegens het geven van een vals getuigenis. Vorige week werd die aanklacht ingediend. Het is echt een schok voor de Hongaren die in Slowakije wonen.
Het slachtoffer en de studenten en de docent die hebben gezien hoe ze er na het misdrijf aan toe was, staan nu tegenover de politie, die haar heeft beschuldigd, en de regering, die haar heeft vernederd.
Hiermee werden de eerste twee onderdelen van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid met voeten getreden. In het verloop van deze zaak zal blijken hoe het ervoor staat met de gerechtigheid. Het ziet er natuurlijk niet erg hoopvol uit: zal de rechtbank zich uitspreken ten nadele van het politiekorps en de regering?
Gary Titley (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, achttien dagen geleden werd een driejarig meisje, Madeleine McCann, dochtertje van Britse ouders, uit haar hotel in Portugal ontvoerd. Tot op heden is ze nog niet gevonden, ondanks uitgebreid politieonderzoek. Aan deze zaak is in het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Spanje veel publiciteit gegeven, maar ik vraag mij of dat ook in de andere lidstaten is gebeurd. Het vermoeden bestaat dat zij naar een plek buiten Portugal is gebracht.
Ten eerste hoop ik dat ik namens dit Parlement spreek als ik mijn medeleven aan de familie betuig, maar daarnaast wil ik alle nationale autoriteiten vragen bekendheid aan deze zaak te geven. Zoals we weten is het gevaar van handel in minderjarige kinderen zeer reëel en uiteraard hopen we dat Madeleine daarvan niet het slachtoffer is. Wel willen we alle nationale autoriteiten met klem oproepen ogen en oren wijd open te houden, zodat we dit meisje kunnen vinden voordat haar iets ernstigs overkomt.
Toomas Savi (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op het recente conflict tussen Estland en Rusland. Zelfs nadat Estland steun van het Europees Parlement en de EU-lidstaten heeft gekregen, heeft de Russische Federatie geen eind gemaakt aan haar stelselmatige computeraanvallen waarbij officiële communicatieverbindingen en websites van de Estische overheid worden geblokkeerd.
Deze aanvallen gaan nog steeds door. Ze worden meestal buiten Estland opgezet en via IP-adressen van de Russische overheid gelanceerd. Ook vinden er nog steeds felle propaganda-aanvallen plaats via internet en mobiele telefoons waarbij wordt opgeroepen tot gewapend verzet en meer geweld. Deze berichten worden zelfs op televisie en via andere media uitgezonden.
De Estische regering heeft getracht deze kwestie op te lossen en zich zeer communicatief opgesteld, maar van Russische zijde is er geen medewerking of bereidheid tot dialoog.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Dames en heren, over twee dagen moet er worden gestemd over de richtlijn inzake roaming. Ik zou willen benadrukken dat dit een voorbeeld is van een richtlijn die elke burger van de Europese Unie aangaat. De overgrote meerderheid van de Europese burgers is immers in het bezit van een mobiele telefoon.
De goedkeuring van de richtlijn zal ongetwijfeld als een belangrijk succes worden beschouwd. Toch lijkt dit slechts een kleine stap in de goede richting. Het is echter positief dat we de koe bij de hoorns hebben gevat en dat we inspanningen leveren om de Unie burgervriendelijker te maken.
Ik zou willen opmerken dat roaming het onderwerp zou moeten zijn van een vorm van ruimer overleg. In Duitsland bijvoorbeeld hebben ongeveer honderd miljoen burgers te maken met roaming, terwijl dat in kleine landen als Estland, Letland en Litouwen, naar ik vermoed, slechts enkele miljoenen mensen zijn. Dat is onrechtvaardig. Ik ben bijgevolg van mening dat we, ondanks de stap vooruit die de goedkeuring van deze richtlijn in elk geval zal betekenen, tevens moeten nadenken over hoe we op langere termijn de belemmeringen op het gebied van roaming tussen de landen kunnen wegwerken.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, België is voor de tweede keer op onaanvaardbare wijze gezwicht voor Chinese druk door de uitnodiging aan Zijne Heiligheid de Dalai Lama om naar het land te komen te annuleren. Met de reis van een handelsdelegatie onder leiding van de kroonprins bewees de regering haar economische opportunisme en offerde zij Europese waarden op. De EU en haar lidstaten mogen zich door regimes die de mensenrechten zo ernstig negeren als het Chinese niet laten verbieden bepaalde persoonlijkheden te ontvangen. De mensen in Tibet worden onderdrukt. Duizenden vluchten ieder jaar onder de gevaarlijkste omstandigheden. De inmenging van de Chinese autoriteiten in de aangelegenheden van een EU-lidstaat is schandalig en dient ten scherpste te worden veroordeeld. Wij dienen duidelijk afstand te nemen van de Belgische handelswijze en onze steun te betuigen aan het initiatief van Waalse parlementariërs die aansturen op een hernieuwde uitnodiging van de Dalai Lama naar België. De Dalai Lama is welkom in Europa.
De Voorzitter. Mijnheer Horáček, il wil u hierbij meedelen dat ik een brief aan de Belgische premier heb geschreven waarin ik hem om opheldering vraag over deze kwestie, en ik wil het Parlement er officieel van in kennis stellen dat, wanneer de Voorzitter van het Europees Parlement iemand voor een gesprek uitnodigt, zoals ik heb gedaan met de Dalai Lama – omdat ik hem wil ontmoeten en spreken – en dit onmogelijk wordt gemaakt vanwege de weigering om een visum af te geven, dit raakt aan onze rechten als Europese medewetgever, iets wat we niet moeten willen accepteren. Hoewel ik eerst even de reactie van de Belgische premier wil afwachten, ben ik van mening dat we in deze kwestie voor onze eigen rechten, en daarmee ook voor die van anderen, moeten opkomen.
(Applaus)
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, collega Milan Horáček heeft zojuist het buigen van de Belgische regering voor de Chinezen terecht zwaar bekritiseerd. De Dalai Lama werd gedwongen af te zien van deelname aan de internationale conferentie over Tibet op 11 mei. Dientengevolge moest ook de geplande audiëntie worden geschrapt met leden van het Europees Parlement die deel uitmaken van de Interfractiewerkgroep Tibet.
De volgende dag, op 12 mei, had ik de gelegenheid de Dalai Lama ontmoeten bij de uitreiking van een prijs voor vrede, optimisme en burgerlijke moed. Ik heb hem mijn verontwaardiging over de opstelling van de Belgische regering medegedeeld.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil u uitdrukkelijk danken voor uw tussenkomst. Ons Europees Parlement wordt in de hele wereld erkend als de stem van de mensenrechten. Wij zullen ons er nooit van laten weerhouden die te laten horen, ook niet onder economische druk.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de laatste crisis van de illegale immigratie op de Canarische Eilanden aan de orde stellen, want er zijn zo’n 750 illegale immigranten op onze kust aangekomen, en dat is gebeurd op het moment dat de Frontex-operaties voor grenscontroles onderbroken waren.
De Spaanse regering heeft snel gereageerd en al deze immigranten teruggestuurd naar hun land van herkomst, maar we moeten nogmaals wijzen op de belofte van de heer Frattini dat de Frontex-operaties en die van Hera een permanent karakter zouden hebben. We kunnen niet alles aan één regering overlaten, daar de kwestie van de illegale immigratie op de hele Europese Unie van invloed is.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Oostenrijk vervuilt al zes jaar lang de enige wildwaterrivier van Hongarije, de Rába. Toen de inwoners aldaar, de maatschappelijke organisaties, de plaatselijke burgemeesters, ministers, leden van het Europees Parlement en zelfs de president van Hongarije protesteerden, hadden de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten de brutaliteit te beweren dat ze zich strikt aan de EU-voorschriften houden, waarmee ze het probleem van de schuimende rivier als het ware afwentelen op Brussel en op ons, het Europees Parlement.
Persoonlijk ben ik zeer bekend met de milieurichtlijnen van de Europese Unie, maar ik weet niets van een regelgeving die stelt dat chemicaliën in rivierwater mogen worden geloosd. Ik kan me niet herinneren dat Europa de wens koestert dat het leven uit zoet water moet verdwijnen en dat er schuim op het water moet drijven, waar onze kinderen huidziektes van krijgen. Wie beweert dat dit EU-richtlijnen zijn, liegt.
De Oostenrijkse ministeries zouden niet naar Brussel moeten wijzen en zouden geen petitie moeten indienen tegen de krachtcentrale van Temelín in Tsjechië, maar in plaats daarvan zouden ze hun eigen milieuvervuilende praktijken moeten beëindigen.
Glyn Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, woensdag publiceert de Britse regering haar groenboek over energie, waarvan de inhoud afgelopen weekend in de Britse pers uitlekte, met name in The Independent on Sunday.
Als de berichten kloppen, zal de nucleaire industrie in de naam van milieubescherming uit haar as herrijzen. Voor Europa is het echter belangrijker dat er plannen liggen voor het eerste grote duurzame CO2-neutrale energieprogramma in Europa, namelijk de stuwdam in de rivier de Severn. Deze stuwdam kost 15 tot 20 miljard EUR en zal voorzien in 8 procent van de energiebehoefte in Groot-Brittannië. De gevolgen van de klimaatverandering in de riviermond worden ermee beheerst en de dam zal voor de broodnodige werkgelegenheid zorgen in het zuidwesten en in Wales. Er worden nieuwe wegen en spoorwegovergangen aangelegd en de waterrecreatie zal op lokaal niveau een enorme impuls krijgen. Ik hoop dat we dit project namens Europa kunnen verwelkomen.
Eduard Raul Hellvig (ALDE). – Intervenţia mea are în vedere deschiderea fluvială a canalului Bâstroe şi a problemelor pe care le creează această deschidere.
La 14 mai 2007, Ucraina a deschis această cale navigabilă, care practic străbate una dintre cele mai mari rezervaţii ale biosferei din Europa, Rezervaţia Naturală Delta Dunării. Este un spaţiu care adăposteşte mii de specii de păsări, plante şi animale, dintre care unele sunt rare sau pe cale de dispariţie. Aşa cum rezultă din studiile de impact făcute de diverse organizaţii interguvernamentale şi de mediu internaţionale, consecinţele construirii canalului nu sunt doar individuale sau bilaterale (mă refer aici la pagube ecologice, economice şi culturale produse ţării noastre). Totuşi, efectele sunt şi europene, şi globale, şi aceasta fiindcă vorbim de consecinţe ecologice negative, care aduc atingere principiilor care definesc conceptul de dezvoltare durabilă. Dacă dorim ca până în anul 2010 să asistăm la o diminuare a gradului de distrugere a biodiversităţii în Europa, este imperativă armonizarea intereselor economice cu protecţia biodiversităţii. Până nu este prea târziu, chestiunea canalului Bâstroe trebuie abordată ţinând seama de responsabilitatea ce ne revine faţă de generaţiile viitoare. În interacţiunea dintre om şi mediu, natura nu trebuie sacrificată, fiindcă anumite pierderi sunt ireversibile.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de internationale selectieprocedure van de gaststad voor de wereldtentoonstelling EXPO 2012 is in een beslissende fase gekomen. De definitieve beslissing wordt in november van dit jaar in Parijs bekendgemaakt. In de laatste selectiefase zijn er nog drie landen in de running: Zuid-Korea in Azië, Marokko in Afrika en Polen in Europa. Wrocław, de stad waar ik vandaan kom, vertegenwoordigt Europa.
Ik wil graag van deze gelegenheid gebruik maken om een oproep te doen tot Europese solidariteit en om alle 27 EU-lidstaten, die over stemrecht beschikken, te verzoeken om de kandidatuur van Wrocław te steunen. Wrocław is de enige Europese kandidaatstad.
Dat gebaar zou een schitterend voorbeeld zijn van de Europese solidariteit waar wij in dit Europees Parlement zo vaak naar verwijzen. Wanneer mijn land en mijn stad, Wrocław, als winnaar uit de bus zouden komen, betekent dat tegelijkertijd dat veel meer Europeanen de mogelijkheid zullen hebben om deze boeiende tentoonstelling te bezoeken. Polen ligt nu eenmaal een stuk dichterbij dan Korea. Dames en heren, daarom verzoek ik u met klem om de kandidatuur van Wrocław als gaststad voor de EXPO 2012 actief te steunen.
Monica Frassoni (Verts/ALE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, mijn collega’s hebben echt ernstige en gecompliceerde zaken aan de orde gesteld. Ik zou de aandacht willen vestigen op een onderwerp dat me vandaag bijzonder belangrijk lijkt, nu we het de hele middag over milieukwesties zullen hebben. Het gaat over de fietsen die het Parlement ter beschikking staan. Vanmiddag was er om 10 voor half 3 al geen enkele fiets meer te krijgen! Zou u, mijnheer de Voorzitter, het Bureau kunnen vragen de leden en de ambtenaren van het Parlement meer fietsen ter beschikking te stellen? Dat zou een simpele manier zijn om een consequente invulling te geven aan onze doelstelling de emissies te verminderen!
De Voorzitter. Als de mensen die om fietsen hebben gevraagd daar ook daadwerkelijk op gaan rondrijden, zullen we ons intensiever met dit idee kunnen gaan bezighouden. We zullen het er nog over hebben.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, als iemand naar uw kiesdistrict zou gaan, zich uw naam zou toe-eigenen, en zich daarmee zou presenteren als uw tegenkandidaat, zou u dat dan niet storen? Ik denk dat dat iedereen zou storen.
Dat gebeurt nu ook met Vardaska, die zich de naam Macedonië heeft toegeëigend, een historische naam die al drieduizend jaar bij Griekenland hoort. Maar dan komt plotseling de Amerikaanse president om de hoek kijken en zegt op eigen houtje, zonder Europa te vragen: “Ik heb besloten om dit land de naam zus en zo te geven.”
Ons Grieken stoort dat enorm. Wij, Grieken, zijn een volk dat Europa alles heeft gegeven: de Olympische Spelen, de filosofie, de antieke theaterspelen, beschaving, wat men ons ook maar vroeg.
Daarom mag Europa ons niet zomaar voor het hoofd stoten, denigreren en vernederen. Iedereen moet begrijpen dat dit een gevoelig thema is.
Ik zal u landkaarten sturen uit de vorige eeuw waarop dit gebied staat met de naam Vardaska. Gaat u maar naar elke willekeurige filatelievereniging en dan zult u postzegels zien met de naam Vardaska erop. Ze mogen ons onze geschiedenis, onze helden, Alexander de Grote, Filippus, niet afpakken!
Dat zal Griekenland niet toestaan. U drijft ons tot het uiterste, tot een uiterste waar Europa op dit moment geen behoefte aan heeft.
Димитър Стоянов (ITS). – Г-н председател, през април 1876 г. българският народ въстана, за да отхвърли турското робство. Скоро град Батак се присъедини към това всенародно въстание. В началото на май турските милиции, наречени "башибозук", избиха 8000 от деветхилядното население на града, като на 17 май 1876 г. избиха 3000 жени, деца и старци, събрани и укрили се в черквата на града.
Международна европейска анкетна комисия установи тези зверства, които бяха извършени в Батак и другите въстанали градове като Перущица, Копривщица, Котел, Клисура и други. Тази комисия беше председателствана от американския журналист-кореспондент на британски вестници Макгахан, който описа тези зверства в своята книга "Турските зверства в България".
Днес, обаче, има опити този геноцид да бъде отречен, да бъде заличен. Затова мен политическата коректност ме кара да стана и да кажа тук пред всички, че ще внеса писмена декларация, в която искам Парламентът да признае този геноцид над българите и да заклейми всеки един опит той да бъде отречен.
László Surján (PPE-DE). – (HU) (De afgevaardigde had zijn microfoon aan het begin van zijn toespraak niet aangezet, daarom ontbreekt het begin van de notulen.)
... het gemiddelde maandloon ligt lager dan 500 EUR, het minimumloon is minder dan 280 EUR. Het lage lonenniveau is de erfenis van de socialistische planeconomie, wat een duidelijke vorm van staatsschuld is. Voorheen verschafte de staat in plaats van loon veel zaken gratis of tegen een sterk gereduceerde prijs, voor de gezondheidszorg werd bijvoorbeeld zelfs een grondwettelijke garantie afgegeven.
Sinds 1990 is het niet de samenleving die profiteert van niet-uitgekeerde lonen, maar de werkgevers. Zij zijn niet verplicht de extra winst ten behoeve van het algemeen belang te gebruiken. De diensten hebben inmiddels een marktprijs, maar het lonenniveau is gelijk gebleven. De begunstigden van deze situatie zijn de staat, de werkgevers alsmede de landen die mensen opvangen die aan lage lonen willen ontkomen. Het probleem gaat ook ons aan, want de oplossing kan alleen gevonden worden in de snelle aansluiting van de nieuwe lidstaten – in het belang van het succes van het cohesiebeleid –, een proces dat nog verder versneld moet worden.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie heeft recentelijk verbeteringen aangekondigd met betrekking tot de herstructurering van de suikersector en erkend dat niet-concurrerende producenten geen aantrekkelijke stimulansen hebben ontvangen om uit de sector te stappen.
Er is dus een nieuw voorstel en het doel daarvan is de suikerproductie in de Europese Unie terug te brengen tot aanvaardbare niveaus, zoals de Commissie zegt. Ik herinner u eraan dat het Europees Parlement had gevraagd 50 procent van de herstructureringssteun voor elke ton afgestoten contingent aan de producenten toe te kennen.
Daarnaast moet de Commissie een concreet programma opstellen voor de verhoging van het voor biobrandstof gebruikte percentage. Daarmee zou zij alternatieven kunnen bieden voor de suikerproductie en de energiegewassen in de Europese Unie op doelmatige wijze kunnen steunen.
Dan heb ik nog een laatste overweging. Zoals ook wordt bevestigd met het recente arrest van het Europees Hof van Justitie betreffende het katoenregime, moet de Commissie de gevolgen van de voorgestelde hervormingen grondig evalueren. Gebleken is immers dat zij dat niet heeft gedaan in het geval van de hervorming van het suikerregime.
Marc Tarabella (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, ik wil u meedelen dat ik het betreur dat commissaris Michel een verzoek om verlof heeft ingediend – dat gehonoreerd is – om zich kandidaat te kunnen stellen voor de senaat in België. Met deze stap begeeft hij zich op het nationale politieke strijdtoneel, terwijl hij vanwege zijn benoeming tot Europees commissaris boven de politieke tegenstellingen zou moeten staan. Daarom spreek ik mijn diepe afkeuring uit over het gebrek aan respect voor zijn – zo belangrijke – functie van Europees commissaris, waarvan hij hiermee blijk geeft. Daarnaast heeft deze negatieve houding helaas haar weerslag op het functioneren van de Commissie.
Bovendien verklaarde de nieuwe Franse minister van Immigratie, Brice Hortefeux, vanmorgen om kwart over 8 op de zender Europa 1 tijdens een gesprek met de Franse journalist Jean-Pierre Elkabach, dat hij zijn immigratiebeleid niet zou voeren, ik citeer, “zonder dat dit in overeenstemming zou zijn met het Europees beleid” en dat hij volgende week een ontmoeting met commissaris Michel over dit onderwerp zou hebben. Zoals u ziet is de situatie waarin de Commissie, en in het bijzonder commissaris Michel, zich bevindt, op zijn minst tweeslachtig.
Ik vind dat de Commissie de commissarissen uitsluitend zou moeten geven toestaan om zich kandidaat te stellen voor Europese verkiezingen, of voor verkiezingen die samenvallen met het eind van hun mandaat, teneinde dergelijke tweeslachtigheden uit te sluiten. Overigens zal ik een schriftelijke vraag van deze strekking bij de Commissie indienen.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil het op mijn beurt over Afrika hebben, waarvoor ik uw aandacht wil vragen: het was namelijk te laat om een urgentieresolutie in te dienen.
Daarom zou ik de aandacht van de leden van het Europees Parlement willen vestigen op de situatie in het noorden van Mali en het noorden van Niger, die zich ten nadele van de Toeareg-bevolking ontwikkelt. Het is namelijk nu nog mogelijk om een grootschalig conflict en een oorlog te voorkomen in deze regio waar de situatie momenteel vreselijk verslechtert, ondanks de Overeenkomsten van Algiers en het forum dat in maart in Kidal gehouden is. De Toearegs hebben op 9 maart de wapens neergelegd, en op dit moment bezet het Malinese leger de waterpunten en bepaalde dorpen, terwijl zich vanuit het zuiden verse troepen aandienen.
Mevrouw de Voorzitter, ik vind dat er moet worden ingegrepen voordat er een oorlog losbarst in dit deel van Afrika, op een moment dat de Algerijnse bemiddelaar verstek laat gaan. Daarom verzoek ik u om een urgentieverzoek in te dienen bij de Commissie en bij het voorzitterschap van de Raad, opdat een trojka bij de Malinese autoriteiten gaat bemiddelen om hen zover te krijgen dat zij – samen met de Toearegs – weer plaatsnemen aan de onderhandelingstafel om weer over de tenuitvoerlegging van de Overeenkomsten van Algiers te praten.
Wat Niger betreft: daar is de situatie van de Toearegs al niet beter, omdat zij worden uitgebuit door ondernemingen die zich bezighouden met uraniumwinning, een activiteit waarvan de Toearegs zelf geen enkel profijt hebben.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, helaas worden de recente buitenissige nationalistische demonstraties, die door het Turkse leger worden georganiseerd en ondersteund, vanuit Turkije geëxporteerd naar het door het Turkse leger bezette noordelijk deel van Cyprus. Afgelopen zaterdag vond een dergelijke demonstratie plaats in de door het Turkse leger bezette Cypriotische stad Morfou. Extreem-nationalistische organisaties als de zogenaamde Grijze Wolven droegen spandoeken met daarop leuzen als “Wij zijn geen Cyprioten, wij zijn Turks”, “Cyprus is Turks en zal dat altijd blijven” en “O, wat is het een zegen om Turks te zijn!”
Deze demonstratie vond plaats terwijl het Turkse leger en de Turkse marine illegaal militaire oefeningen hielden in het noordelijk deel van Cyprus. Het is duidelijk dat de generaals van het Turkse leger opnieuw proberen de Cypriotische bevolking – van zowel Griekse als Turkse origine – bang te maken en te intimideren om hun politieke doelen in Turkije dichter bij te brengen. De waarschuwing die de Voorzitter van het Parlement naar de legerleiding in Ankara heeft laten uitgaan, kwam op het juiste moment en was keurig verwoord. Gezien de bovengenoemde ontwikkelingen roep ik de Voorzitter op een tweede boodschap te sturen waarin wordt benadrukt dat de generaals van het Turkse leger moeten stoppen met het aanmoedigen van intimidatie en nationalistische vijandschap op het eiland Cyprus.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) De Europese Unie heeft tijdens de top in Samara blijk gegeven van eensgezindheid. Dat is een heuglijk feit en een goed voorteken voor de toekomst. De vraag is echter hoe lang een dergelijk beleid in de loop van de volgende jaren zal standhouden.
Rusland bezit enorme energievoorraden. Kan dit geen aanleiding geven tot een situatie waarin de Europese Unie volgens Russische criteria wordt opgedeeld in zogenaamde betere en slechtere partners?
Hebben we zo’n kort geheugen? Zijn we de aanleg van de gasleiding op de bodem van de Oostzee dan al vergeten? Het is betreurenswaardig dat de Europese Unie in deze kwestie niet met één stem heeft gesproken. De belangen van de afzonderlijke lidstaten waren echter te groot en te uiteenlopend om hieromtrent eensgezindheid te kunnen bereiken.
We praten al te vaak over eensgezindheid en compromisbereidheid wanneer ons dat goed uitkomt. Dat belooft weinig goeds voor de toekomst van het Grondwettelijk Verdrag van de Europese Unie.
Desalniettemin mogen we trots zijn op wat we hebben bereikt.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de Portugese arbeiders willen feliciteren met de dag van strijd, die hun vakverbond CGTP-IN op 30 mei aanstaande in Portugal in de vorm van een algemene staking organiseert. De Portugese arbeiders strijden tegen de stijgende werkloosheid, de toenemende onzekerheid en flexibiliteit van de arbeidsplaats, de zogenaamde flexizekerheid, de waardevermindering van hun lonen en de bruuske toename van ongelijkheid en armoede, en vóór banen met rechten, het behoud van collectieve arbeidsovereenkomsten, hogere lonen en een eerlijke verdeling van de geproduceerde rijkdom.
De Portugese arbeiders strijden voor het behoud van openbare diensten als gezondheidszorg, onderwijs, justitie, sociale zekerheid en een overheid die deze diensten kan verlenen. Zij strijden tegen de afbraak van het productieapparaat, dalende overheidsinvesteringen en het ondergeschikt maken van de economische behoeften van het land aan de toenemende winsten van de grote financieel-economische groepen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil mijn zwakke stem laten horen in het koor van Europese burgers die, nu de droom van een pan-Europees verdrag, van een verdrag van de Europese Unie weer dichterbij komt, graag zouden willen dat daarin de historische waarheid van de wortels van Europa werd vermeld.
Zij zouden graag willen dat daarin kwam te staan dat onze beschaving wortelt in de oude Grieks-Romeinse beschaving en de christelijke waarden, die onder een andere naam de waarden zijn geworden van heel de mensheid.
De vermelding van deze historische waarheid staat niet haaks op godsdiensttolerantie, noch op de liberale opvattingen die wij als Europeanen allen delen.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) De gebeurtenissen van de afgelopen weken, de topontmoeting tussen de EU en Rusland, de Russische aanvallen op Estland en de uiteenlopende interpretaties van 9 mei als dag van de overwinning, hebben wederom aangetoond dat er niet alleen economische en sociale verschillen bestaan tussen de nieuwe en de oude lidstaten, maar dat ze ook de gebeurtenissen na de Tweede Wereldoorlog anders hebben beleefd.
Voor een groot deel van West-Europa betekende de overwinning van de antifascistische machten, waaronder de Sovjet-Unie, een eenduidige bevrijding, terwijl in Midden-Europa en de Baltische staten met de bevrijding van het nazisme tevens een periode aanbrak van langdurige sovjetbezetting, dictatuur en in sommige gevallen massale vergeldingsacties.
De betrekkingen tussen EU en Rusland mogen niet het slachtoffer worden van historische grieven, maar om dat te bereiken moet Rusland wel zijn buitenlands beleid veranderen en zich niet agressief gedragen ten opzichte van Estland en andere EU-lidstaten. De nieuwe lidstaten moeten zich op hun beurt over hun historische grieven heen zetten.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het beginsel van meertaligheid is een van de pijlers van de Europese Unie. Dat beginsel impliceert dat elk van de 23 officiële talen van de Europese Unie dezelfde status heeft, anders gezegd, dat elke taal precies even belangrijk is als alle andere talen. Het betekent eveneens dat alle burgers recht hebben op informatie over de Europese Unie in hun moedertaal.
De manier waarop de Europese Unie tot dusver de middelen voor het informatiebeleid heeft toegekend, is lijnrecht in strijd met het eerdergenoemde beginsel. Een treffend voorbeeld van de aanpak van de Commissie is de televisiezender Euronews, die steun krijgt uit de begroting van de Europese Unie. Hoewel alle EU-lidstaten een bijdrage leveren aan deze begroting, worden de programma’s van Euronews slechts in zes officiële talen uitgezonden.
Ik ben ervan overtuigd dat we inzake meertaligheid een vastberaden en consequent standpunt moeten innemen. Geen enkele taal mag gediscrimineerd worden. Het is onze plicht om zorg te dragen voor de nationale talen van Europa, aangezien zij de belichaming zijn van onze identiteit, van onze rijkdom en van onze schoonheid in verscheidenheid.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – Electoratul român i-a acordat sâmbătă Preşedintelui României, domnul Traian Băsescu, o încredere covârşitoare, aproape 75% din opţiuni, cu 1 milion de voturi mai mult decât la alegerea sa din 2004. Alianţa politică nefirească, care a plănuit şi a dus la capăt suspendarea în Parlament a preşedintelui, se vede redusă la o susţinere populară de 25%, o cifră infimă pentru un bloc format din cinci partide. Politica acestei alianţe pro-demitere a fost una profund imorală şi antieuropeană, vechii comunişti au mers umăr la umăr cu noii liberali, stânga şi-a organizat mitingurile antiprezidenţiale împreună cu partidul de extremă dreapta România Mare, lucru de neconceput la nivelul familiilor politice europene din care acestea fac parte, şi anume Socialiştii Europeni şi Identitate, Tradiţie şi Suveranitate. Această confruntare a consumat multe energii, iar guvernul actual a sacrificat alegerile pentru Parlamentul European pentru a face loc acestui referendum. Rezultatul referendumului din România transmite însă un semnal foarte bun pentru Parlamentul European. Se ştie că Preşedintele Băsescu susţine planurile actualei preşedinţii germane a Uniunii Europene de revigorare a dezbaterii asupra viitorului Europei, afirmând-o în repetate rânduri, inclusiv în Parlamentul European. Am mare încredere că domnul Traian Băsescu, preşedintele Nicolas Sarkozy, cancelarul Angela Merkel şi ceilalţi şef de state, împreună cu Parlamentul European, vor găsi, în perioada imediat următoare, o formulă pentru un tratat de bază european, care să primească sprijinul cetăţenilor europeni.
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik verzoek de Europese instellingen – de Commissie, de Raad en het Parlement – om de laatste resolutie van de VN-Veiligheidsraad over het conflict in de Westelijke Sahara te ondersteunen.
In paragraaf 2 van deze resolutie dringt de Veiligheidsraad aan op een rechtvaardige, duurzame en voor beide zijden aanvaardbare politieke oplossing die leidt tot de zelfbeschikking van de bevolking van de Westelijke Sahara.
De resolutie laat niets aan duidelijkheid te wensen over, maar wat niet duidelijk is, is het vaste standpunt van het Koninkrijk Marokko, dat deze resolutie stelselmatig schendt en dat de bevolking van de Sahara het recht op zelfbeschikking ontzegt.
De afgelopen week zijn drie mensenrechtenactivisten aangehouden in El Aaiun, en het Koninkrijk Marokko lapt dit grondrecht stelselmatig aan zijn laars.
Ik vind dat de Europese instellingen zich niet afzijdig mogen houden. Het gaat om een land, Marokko, dat zich stelselmatig onttrekt aan het internationale recht en aan de rechten van de mens in de bezette gebieden, en daarom hoop en wens ik dat wij allen deze resolutie zullen ondersteunen, in het bijzonder paragraaf 2.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Russische autoriteiten willen een vooraanstaande Russische advocate, Karina Moskalenko, verbieden haar beroep nog langer uit te oefenen. Met andere woorden, ze willen haar uit de orde van advocaten zetten.
Mevrouw Moskalenko wordt in brede kring gerespecteerd als een toegewijde pleitbezorgster van de mensenrechten, die tientallen beroepszaken bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hier in Straatsburg heeft aangespannen. In meer dan twintig van deze zaken is uitspraak gedaan ten gunste van Russische burgers die opkwamen voor hun rechten en zich tegen de Russische regering te weer stelden. Deze dappere vrouw royeren is voor de Russische regering een nogal merkwaardige manier om haar eer te bewijzen. Ik roep al mijn collega’s op pal te staan voor de rechten van deze Russische advocate.
Petr Duchoň (PPE-DE). – (CS) Geachte Voorzitter, dames en heren, het vrij verkeer van personen in Europa is een onderwerp dat de laatste tijd steeds vaker ter sprake komt. Een voorbeeld daarvan vinden we aan de grensovergangen tussen de Tsjechische Republiek en Oostenrijk. Het begint zo langzamerhand een traditie van Oostenrijkse activisten te worden om grensovergangen te blokkeren, en het lijkt erop dat zij dat doen met de op z’n minst stilzwijgende instemming van een aantal Oostenrijkse overheidsinstanties. De blokkades in kwestie zijn bedoeld als protest tegen de kerncentrale Temelín in Tsjechië.
Het blokkeren van het verkeer met dit soort acties beschouw ik als strijdig met het Europees recht, en het draagt al überhaupt niet bij tot een goed nabuurschap tussen de twee lidstaten. Ik heb respect voor het feit dat een aantal Oostenrijkse burgers tegen kernenergie is, maar zij hebben niet het recht hun standpunt erdoor te drukken op een manier die de vrijheid van anderen inperkt. Een deel van de Oostenrijkse politici ziet in dat de blokkade van grensovergangen onaanvaardbaar is en distantieert zich ervan. Maar dat is onvoldoende. Er moet eenvoudigweg voor worden gezorgd dat het recht op vrij verkeer wordt gewaarborgd. En de Europese Unie dient naar mijn mening de ontwikkeling van kernenergie te ondersteunen.
Vladimír Maňka (PSE). – (SK) Mevrouw Bauer heeft het gehad over de vermeende aanval vorig jaar op een studente in Slowakije.
Tijdens het onderzoek zijn specialistische analyses uitgevoerd op het gebied van forensische biologie, chemie en genetica, is een handschriftanalyse uitgevoerd en een gezondheidstest gedaan. Uit dit onderzoek bleek dat de verklaring van de studente niet waar was. Zij heeft zich dus schuldig gemaakt aan de strafbare feiten van het afleggen van een valse verklaring en meineed. In deze omstandigheden zouden haar in iedere democratie het afleggen van een valse verklaring en het plegen van meineed ten laste worden gelegd.
De voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken van het Hongaarse parlement zei op een persconferentie dat Slowakije was begonnen aan een strafrechtelijke vervolging op basis van uit de lucht gegrepen beschuldigingen en dat dat schandalig was. Collega's, dergelijke verklaringen vormen een regelrechte inmenging in het werk van onafhankelijke rechtshandhavingsorganen door buitenlandse politieke autoriteiten, met als doel het opvoeren van spanningen. Ze verdienen onze afkeuring. Het onderzoek en de strafvervolging vinden geheel volgens de wet plaats en de zaak zal door een onafhankelijke rechtbank worden afgehandeld.
Gerard Batten (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, binnenkort zullen twee totaal nieuwe en overbodige wetten hun uitwerking hebben op de Britse bevolking. De ene wet betreft een zogenaamd “Home Information Pack”– kosten ten minste 600 pond – die elke huiseigenaar in bezit moet hebben, wil hij zijn eigendom verkopen. In het andere geval wordt het huishoudelijk afval niet langer eenmaal per week, maar slechts eens in de twee weken opgehaald. Beide stukken wetgeving zijn een direct gevolg van EU-richtlijnen, en wel de richtlijnen over de energieprestaties van gebouwen en over het storten van afvalstoffen. Het wekelijks ophalen van huishoudelijk afval werd in 1875 bij wet ingesteld om ziekten als cholera en andere epidemieën waaraan duizenden mensen stierven, uit te roeien. Alleen de EU speelt het klaar Groot-Brittannië terug te brengen naar de situatie van vóór 1875 en de Britse bevolking moet daarvoor bloeden. Nóg twee goede redenen – mochten er al niet genoeg zijn – waarom Groot-Brittannië uit de Europese Unie moet stappen.
De Voorzitter. – Hiermee zijn de opmerkingen van één minuut beëindigd.
15. Impact en gevolgen van uitsluiting van gezondheidsdiensten uit de richtlijn betreffende diensten op de interne markt (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0173/2007) van Bernadette Vergnaud, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, inzake de impact en gevolgen van uitsluiting van gezondheidsdiensten uit de richtlijn betreffende diensten op de interne markt (2006/2275(INI)).
Bernadette Vergnaud (PSE), rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, de gezondheidsdiensten vormen een van de pijlers van het Europees sociaal model. Daarom zijn ze uitgesloten van de Dienstenrichtlijn en moeten ze apart worden behandeld, in het kader van een bredere beschouwing van de gezondheidszorgsector in Europa.
De raadpleging die de Commissie uitvoert, mag niet beperkt blijven tot louter de mobiliteit van patiënten, maar zou moeten worden aangegrepen om vast te stellen wat de rol en de toegevoegde waarde van de Europese Unie kan zijn om aan alle burgers niet alleen gelijke toegang tot medische hulp, maar ook een hoog niveau van bescherming van de gezondheid te waarborgen, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel.
Het Europese gezondheidsbeleid mag zich niet beperken tot de mobiliteit van patiënten en gezondheidswerkers, en mag niet uitsluitend ten doel hebben een interne markt voor gezondheidsdiensten te creëren, omdat dit tot een zorgstelsel met twee snelheden zou leiden, waar alleen de rijkste patiënten baat bij zouden hebben, terwijl de zorginstellingen zouden proberen de meest welgestelde patiënten aan te trekken. Bovendien zouden de inkomensverschillen van medisch personeel tot problemen in de medische demografie kunnen leiden, waardoor de toegang tot gezondheidszorg zou worden bemoeilijkt in lidstaten waar zorgverleners minder goed worden betaald, aangezien deze zorgverleners dan geneigd zijn zich in het buitenland te vestigen. Patiënten moeten – krachtens de vrijheid van verkeer – het recht hebben om voor medische hulp naar een andere lidstaat te gaan, maar er is geen sprake van het bevorderen van medisch toerisme.
Hoewel de gezondheidsdiensten onderworpen zijn aan de regels van het Verdrag, kunnen zij niet als gewone diensten in het kader van handelsverkeer worden beschouwd, omdat hun missie gericht is op het algemeen belang. Er moet sprake zijn van een evenwicht tussen vrij verkeer en de belangrijkste nationale doelstellingen met betrekking tot het beheer van de capaciteit van de ziekenhuizen, de kostenbeheersing van de gezondheidszorg en de financiële balans van de sociale zekerheidsstelsels. Bovendien blijven de lidstaten verantwoordelijk voor het organiseren, plannen en financieren van hun gezondheidsstelsels.
Alle Europese burgers, ongeacht hun inkomensniveau en plaats van vestiging, dienen gelijke en betaalbare toegang te hebben tot medische hulp, krachtens de beginselen van universaliteit, kwaliteit, veiligheid, continuïteit en solidariteit. Op die manier leveren wij een bijdrage aan de sociale en regionale samenhang in de Unie, terwijl wij tegelijkertijd zorgen voor de financiële duurzaamheid van de nationale gezondheidsstelsels. De mobiliteit van patiënten mag namelijk niet door de lidstaten als excuus worden aangegrepen om hun eigen gezondheidszorgsystemen te verwaarlozen.
Door de arresten die het Hof van Justitie in bepaalde zaken heeft gewezen, is een aantal concepten geïntroduceerd die verduidelijking behoeven. Dat is het geval met het onderscheid tussen intramurale en extramurale zorg, evenals met het begrip “redelijke termijn”. Ik betreur het dat de Commissie slechts vluchtig heeft verwezen naar de mobiliteit van gezondheidswerkers, terwijl dit onderwerp diepgaand onderzoek vereist. Het tekort aan personeel in de Europese gezondheidsdiensten zal in de loop der tijd alleen maar groter worden. Bovendien hebben wij te maken met een vergrijzing van de bevolking. Is het dan verstandig om deze kwestie niet nu meteen te behandelen? Ik denk het niet.
De Unie moet zich ertoe verbinden patiënten te voorzien van volledige informatie, opdat zij met kennis van zaken kunnen kiezen: wie kan hen behandelen en volgens welke procedures? Vanaf dat moment – als al deze vragen over procedures en criteria zijn opgelost – zal er op ons grondgebied daadwerkelijk sprake zijn van “Europese patiënten zonder grenzen”. Op het gebied van samenwerking zou de Unie kunnen aansporen tot het opzetten van een Europees netwerk van referentiecentra, of tot het uitwisselen van kennis tussen de diverse landen over de beste behandelmethoden.
Het valt te betreuren dat maatschappelijke diensten in de raadpleging op een restrictieve manier zijn beschreven, omdat er – als het om integratie gaat – een dimensie aan deze diensten is die verder gaat dan louter het verlenen van bijstand aan en het opkomen voor de minstbedeelden. Bovendien wordt met het kunstmatige onderscheid tussen gezondheidsdiensten en maatschappelijke diensten van algemeen belang voorbijgegaan aan de feitelijke situatie waarin de diensten worden verleend. In veel gevallen worden maatschappelijke en gezondheidsdiensten op dezelfde wijze verleend. Dat is met name het geval bij gezondheidsdiensten met maatschappelijke begeleiding. Hoe zit het met het verlenen van medische zorg voor bejaardencentra en gespecialiseerde instellingen voor gehandicapten?
In tegenstelling tot wat de raadpleging van de Commissie liet doorschemeren, schrijven de arresten van het Europees Hof van Justitie geenszins voor dat het Parlement zich louter dient te beperken tot de rol van codificeerder van de jurisprudentie, terwijl ze het Parlement evenmin beletten om zijn recht van wetgever volledig uit te oefenen. De besluiten van het Hof, waarvoor specifieke zaken het uitgangspunt vormden, volstaan niet om een gezondheidsbeleid vast te stellen. Besluiten moeten in het kader van een democratisch besluitvormingsproces worden genomen.
Gezien de talloze inbreukprocedures die door het DG Interne markt worden ingeleid op het gebied van de gezondheidszorg, en gezien de onbevredigende juridische situatie waarin burgers die gebruikmaken van zorg verkeren, is het – omwille van de samenhang – noodzakelijk een richtlijn inzake gezondheidsdiensten op te stellen, waarin de gemeenschappelijke waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de gezondheidsstelsels in Europa, worden verduidelijkt. Dit zou ertoe moeten leiden dat de burgers weer vertrouwen krijgen in Europa, als het gaat om een aspect van hun dagelijks leven, namelijk gezondheid, dat hun kostbaarste goed is. In die zin kan de toegevoegde waarde van de Unie van essentieel belang zijn, terwijl deze toegevoegde waarde tevens een impuls kan geven aan de strategie van Lissabon.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben erg blij dat ik deze kwestie opnieuw met u kan bespreken. We hebben het onderwerp al bij diverse gelegenheden aangeroerd, waaronder in de commissie.
Het gaat vandaag om een heel concreet punt. Enerzijds hebben we te maken met een reeks arresten van het Europees Hof van Justitie en de jurisprudentie op dit gebied en anderzijds met het besluit van het Europees Parlement om de gezondheidsdiensten niet in de Dienstenrichtlijn op te nemen, waaraan de Commissie haar goedkeuring heeft verleend.
Zoals beloofd hebben we tijdens het debat en na de uitsluiting van de gezondheidsdiensten uit de Dienstenrichtlijn op een bepaald gebied van gezondheidszorg in Europees verband actie ondernomen; vandaar ons initiatief met een consultatiedocument te beginnen, een openbare raadpleging te starten en vervolgens een meer specifiek voorstel te formuleren.
De openbare raadpleging is inmiddels beëindigd en de uitkomsten ervan zijn reeds bekend. We hebben al tweemaal met de betreffende ministers over dit vraagstuk gesproken en het debat dat u vandaag voert, zal ons een completer beeld verschaffen, niet alleen van het standpunt van de instellingen maar ook van de Europese burgers. Dan zijn we klaar voor de volgende fase, de formulering van het voorstel. Ik verzeker u dat de discussie van vandaag en uiteraard ook het verslag in belangrijke mate mee bepalen hoe we op dit punt te werk zullen gaan. Daarom wil ik de rapporteur bedanken en haar feliciteren met een zeer gedetailleerd en alomvattend verslag en ik wil tevens de overige commissies bedanken die daaraan een bijdrage hebben geleverd.
We zitten nu midden in dit proces, dat het ons mogelijk maakt het vaststellen van beleid weer over te laten aan de beleidsmakers. Op dit belangrijke terrein zullen degenen die daartoe bevoegd zijn, besluiten nemen en beleidsvoorstellen doen.
Zoals ik al zei, hebben we het raadplegingsproces beëindigd. We hebben meer dan driehonderd bijdragen ontvangen van lidstaten, regionale autoriteiten, organisaties die patiënten en gezondheidswerkers vertegenwoordigen, en zelfs van ziekenhuizen en individuele burgers. Ook al waren er verschillende gezichtspunten, afhankelijk van de achtergrond van iedere bijdrage, toch was er één gemene deler: Europese actie op dit gebied zorgt voor toegevoegde waarde. Het debat gaat niet alleen over de mobiliteit van patiënten maar bestrijkt ook talrijke andere gebieden, zoals patiëntenvoorlichting, de rechten van patiënten, het verkeer van gezondheidswerkers, de samenwerking van zorgassistenten, topcentra en de uitwisseling van beste praktijken op alle terreinen die kunnen bijdragen tot een doeltreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg voor de patiënten, de burgers – onze belangrijkste zorg – zonder de zorgstelsels in de lidstaten onnodig te belasten.
Al deze bijdragen en uw verslag dat vandaag wordt besproken, vormen een zeer belangrijk referentiepunt voor onze volgende stap, een specifiek voorstel.
Wij erkennen dat gezondheidsdiensten een specifiek karakter hebben en zich onderscheiden van andere diensten in de Europese Unie. Daarom is het een uitdaging om te bekijken hoe een keuze kan worden gemaakt tussen de interne markt en sociale waarden en hoe een kader kan worden gecreëerd waarin de voordelen van de vrijheid van verkeer en de eerbiediging van gezondheidsdoelstellingen en sociale waarden samenkomen. Dit geldt vooral nu de gezondheidsministers zich tijdens de recente informele bijeenkomst van de Raad in Aken ook in deze zin hebben uitgelaten.
Volgens mij komen in het verslag van het Parlement de zaken die door talrijke belanghebbenden en de ministers zijn aangekaart, uitgebreid aan de orde. Dit onderstreept de noodzaak om op Europees niveau actie te ondernemen.
Welk instrument kunnen we hanteren? Zoals ik in het begin al zei, werden de gezondheidsdiensten vorig jaar op verzoek van het Europees Parlement buiten de werkingssfeer van de Dienstenrichtlijn gehouden en de Commissie werd verzocht specifieke voorstellen voor gezondheidsdiensten aan te dragen. De Commissie schaarde zich achter deze aanpak en daarom is zij niet van plan de discussie over mogelijke wederopneming in de Dienstenrichtlijn te heropenen. Integendeel, we zijn nu bezig de laatste hand te leggen aan een voorstel over deze specifieke kwesties. Het pakket zal uit diverse maatregelen bestaan, maar de eerste stap behelst specifieke wetgevingsvoorstellen op dit punt, waarom in het verslag wordt verzocht. Daarna zullen allerlei andere maatregelen volgen.
Zoals ik echter reeds heb gezegd, is ons aller hoofddoel dat de Europese burgers, de Europese patiënten er beter van worden en daarbij dient altijd rekening te worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel.
Harald Ettl (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, hoogwaardige gezondheidsdiensten zijn voor alle Europese burgers van het grootste belang. Gezien het feit dat heel Europa te kampen heeft met een verouderende bevolking, wordt gezondheidszorg nog belangrijker. Gezondheidsdiensten beogen ongeveer hetzelfde als andere sociale diensten van algemeen belang en zijn gebaseerd op het solidariteitsbeginsel, fundamentele waarden en gelijke toegang. Universaliteit, gelijke behandeling en solidariteit dienen gewaarborgd te blijven.
De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft nogmaals bevestigd dat uitsluiting van gezondheidsdiensten uit de richtlijn betreffende diensten op de interne markt bedoeld was om te onderstrepen dat de gezondheidsdiensten voor de Europese Unie een hoger goed vormen. De correctie van de uitslag van de stemming in de Commissie interne markt en consumentenbescherming in de plenaire vergadering is noodzakelijk om geen verkeerd signaal af te geven voor het verdere proces. De diensten dienen te worden erkend door middel van nieuwe wetgeving op Europees niveau en mogen niet onderhevig zijn aan vrije mededinging.
Wij hebben een voorstel voor een wettelijk kader nodig, bijvoorbeeld in de vorm van een sectorale richtlijn inzake de gezondheidszorg, waarbij de sociale partners en besluitvormers worden geraadpleegd. Er dienen duidelijke aansprakelijkheidsregels te komen voor schade die patiënten oplopen tijdens behandelingen.
De vergoeding van kosten dient transparant en begrijpelijk te zijn. Wanneer dienstverleners zich vestigen, dienen gelijke sociale, werkgelegenheids- en kwaliteitsnormen te worden toegepast. Gezondheidsdiensten zijn niet zomaar diensten. Wij moeten er voorzichtig mee omspringen. Uiteindelijk gaat het ook om uw eigen gezondheid.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Jules Maaten (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – Voorzitter, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid wil ik op mijn beurt met een aantal punten tot dit debat bijdragen. Het is duidelijk dat gezondheidsdiensten een fundamenteel onderdeel zijn van de Europese sociale infrastructuur. Als Europa al ergens specifiek door wordt gekenmerkt en als het zich al ergens specifiek door onderscheidt van anderen, is het doordat wij een hoog niveau van gezondheidszorg beschikbaar maken voor alle burgers, onafhankelijk van hun persoonlijke achtergrond.
Ons vertrekpunt bij de hele discussie is dan ook dat patiënten uiteindelijk op een hoog niveau geholpen moeten worden en het liefst zo dicht mogelijk bij de plaats waar zij wonen, omdat ook blijkt dat de meeste patiënten daar behoefte aan hebben. Maar er zijn natuurlijk situaties waar je er niet onderuit komt om het anders te doen, bijvoorbeeld als er wachtlijsten zijn of als het gaat om zeldzame ziektes die alleen maar Europees kunnen worden opgelost.
En hoewel gezondheidszorg toch in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten, verwelkomt de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid het initiatief van de Commissie om de consultatieprocedure te beginnen, om te zien wat de beste vorm van actie voor de Europese Unie is.
Charlotte Cederschiöld, namens de PPE-DE-Fractie. – (SV) Het gaat hier niet over de Dienstenrichtlijn, al zou men dat kunnen denken bij het luisteren naar dit debat. Waar het echt om gaat, is de vraag hoe we de problemen moeten oplossen die worden veroorzaakt doordat gezondheidsdiensten niet onder de Dienstenrichtlijn vallen, en vooral de kwestie hoe patiënten en dienstverleners desondanks hun grensoverschrijdende rechten zullen kunnen behouden. De huidige rechten zijn gebaseerd op de Verdragen en diverse rechtszaken en mogen niet verslechteren door afgeleide wetgeving, tenminste niet zonder dat de burgers daarover worden geïnformeerd. Het gaat niet om het invoeren van nieuwe diensten en rechten, maar om het verdedigen van de rechtsstaat en van bestaande rechten.
Volgens het Hof is voorafgaande toestemming een gebruikelijke beperkingsmethode. Wij van de PPE-DE-Fractie willen het gebruik van voorafgaande toestemming niet vergroten. Wij vinden dat kan worden volstaan met de weinige gevallen die het Hof heeft goedgekeurd als legitieme beperkingen van de hoofdregel van vrij verkeer van personen en diensten.
Geavanceerde ziekenzorg vereist vaak planning met vaste structuren en financiering. Op dat gebied moeten de lidstaten wel een zekere eigen vrijheid van handelen hebben.
Zoals vele sprekers al hebben aangekaart, zijn er grote verschillen tussen de lidstaten. De Commissie moet geschikte instrumenten kiezen om de verschillende onderdelen van dit grote pakket aan te pakken en zij moet zich concentreren op oplossingen die bevorderlijk zijn voor de bewegingsvrijheid, handelingsvrijheid en veiligheid van de afzonderlijke burger van de EU. Het zijn de mensen die moeten worden beschermd, niet de nationale bureaucratie. We hebben er niets op tegen dat specialisatie in de EU ertoe leidt dat patiënten een hogere zorgkwaliteit krijgen. Als EU-burgers kunnen wij gebruik maken van grensoverschrijdende oplossingen. Daar hebben we recht op, als patiënten en als dienstverleners. Deze oplossingen bestaan en moeten gebruikt kunnen worden, ook al valt de gezondheidszorg niet onder de Dienstenrichtlijn. Het is de verantwoordelijkheid van de Commissie om met voorstellen voor oplossingen te komen. Ik roep de Commissie op om de jurisprudentie te codificeren en met nadruk te wijzen op de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de zorginhoud, en niet akkoord te gaan met minder rechten voor de burgers dan ze op dit moment hebben. Het Parlement en de Commissie moeten elkaar steunen.
Evelyne Gebhardt, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, het Europees Parlement heeft de gezondheidsdiensten weloverwogen uit de Dienstenrichtlijn uitgesloten. Deze bijzondere diensten moeten namelijk een bijzondere kwaliteit en een hoog niveau hebben. En zij dienen voor alle mensen, ongeacht waar ze wonen en wat hun financiële draagkracht is, daadwerkelijk toegankelijk te zijn.
Dat is hun wezenlijke functie, en daarom hebben wij gezegd: dat zijn geen commerciële diensten, en daarom dienen ze te worden uitgesloten uit de Dienstenrichtlijn. Des te verbaasder waren wij dat de liberalen en conservatieven in de commissie gezamenlijk besloten de gezondheidsdiensten weer op te nemen in de Dienstenrichtlijn. Dat is een grote misstap. Ik verzoek u dan ook om nog eens over dit besluit na te denken en het terug te draaien. Zoals commissaris Kyprianou heel juist opmerkte, gaat het er namelijk om dat wij een juist antwoord vinden op kwesties omtrent de gezondheidsdiensten, waarbij rekening wordt gehouden met de hele bandbreedte die moet worden geregeld. Dat is de taak die ons wacht. Laten we dus vooruit kijken en niet achteruit. Laten we zorgen dat gezondheidsdiensten werkelijk op een hoger niveau gestalte kunnen krijgen.
Ik roep de conservatieven en liberalen op om ervoor te zorgen dat paragraaf 71 wordt geschrapt uit deze resolutie, die voor het overige uitstekend is.
Ik wil rapporteur Bernadette Vergnaud gelukwensen met haar verslag, want het is in grote lijnen een positief en richtinggevend verslag dat ons een manier laat zien om met deze materie om te gaan. Het doet mij veel deugd dat zowel commissaris Kyprianou, namens de Commissie, als de ministers in de Raad van Ministers hebben laten weten dat zij bereid zijn om deze weg te volgen. Laten we dus vooruitgang boeken en deze zaken in een afzonderlijke sectorale richtlijn behandelen. Dan kunnen wij een goed werk voltooien voor de burgers van Europa.
Toine Manders, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, commissaris, u bedankt voor uw introductie. Ik wil ook mevrouw Vergnaud bedanken voor de prettige samenwerking.
Waar gaat het hier over, want ik heb al een paar keer gehoord dat gezondheidsdiensten niet onder de Dienstenrichtlijn moeten vallen. Het voorstel met het huidige artikel is het resultaat van de compromissen die zijn gesloten en er wordt dus rekening in gehouden met de voorwaarde die door de PPE-DE, de PSE- en de ALDE-Fractie is bepaald, namelijk dat de gezondheidsdiensten als een lex specialis onder de Dienstenrichtlijn worden gebracht.
Maar goed, ik heb begrepen dat er nogal wat commotie is ontstaan, en om die reden heb ik een vervangingsamendement ingediend waarmee in feite wordt voorzien in hetgeen de commissaris net heeft gezegd. Er moet namelijk een juiste balans zijn tussen het vrije verkeer van diensten, de eerbiediging van patiëntenrechten, de vrijheid van uitoefening van een medisch vak in Europa en de vrijheid van vestiging.
En daarin voorziet het nieuwe amendement en ik hoop dat ook de PSE-Fractie en de PPE-DE-Fractie dat kunnen accepteren, dat we het amendement gezamenlijk aannemen en dat we zo uiteindelijk een nieuw voorstel krijgen dat zorgt, Voorzitter, voor gelijke behandeling en solidariteit voor alle Europeanen, en dan bedoel ik voor álle Europeanen, en voor alle Europese patiënten.
En niet dat de medische diensten enkel en alleen worden beschouwd als een dienst van algemeen belang waardoor zij buiten het Europees Verdrag worden geplaatst, zodat elke lidstaat weer een eigen systeem gaat opzetten, de grenzen worden gesloten, er geen vrijheid is, patiëntenrechten niet worden erkend en de rijken zich niet in Europa laten behandelen, maar een retourtje Peking nemen en daar de beste kwaliteit kopen die ze willen.
Als dat het doel is van Europa, dan denk ik dat we terugschakelen naar de zeventiende eeuw – dat was wel een gouden eeuw – maar dat is volgens mij niet het doel dat Europa nastreeft.
Ik hoop dus dat het amendement dat door de Liberale Fractie ter vervanging van artikel 71 is ingediend, breed wordt gesteund, zodat er een aparte richtlijn voor gezondheidsdiensten kan komen, en dat alle compromisamendementen worden gesteund, dat worden zij in elk geval door ons, het gaat om een prima pakket. Ik hoop dat wij zo in onze opzet slagen.
Pierre Jonckheer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie in het Europees Parlement heeft haar steun gegeven aan de werkzaamheden van mevrouw Vergnaud, die ik graag wil bedanken voor haar open houding.
Dit gezegd hebbende, moet ik toegeven dat ik de voorkeur gaf aan haar oorspronkelijke verslag, dat uit minder dan dertig paragrafen bestond. Ik verzoek de commissaris en onze collega’s de toelichting in het verslag te lezen, die niet veranderd is en die mij veel duidelijker lijkt dan de 72 paragrafen waarover wij thans beschikken.
Mijn fractie heeft een aantal amendementen opnieuw ingediend. In sommige daarvan wordt de uitsluiting van gezondheidsdiensten uit de Dienstenrichtlijn bevestigd. In andere wordt duidelijk ingestemd met de noodzaak van een specifieke wetgeving, waarbij wordt onderstreept dat er reeds een aantal verordeningen bestaat, zoals met name Verordening (EG) nr. 883/2004, op basis waarvan mobiliteit en de vergoeding van een aantal gezondheidsdiensten – voor een deel – worden geregeld.
Het probleem dat volgens mij duidelijk naar voren komt in dit debat – en dat ook bij andere onderwerpen speelt – heeft twee kanten: enerzijds hebben niet alleen de nationale regeringen, maar ook de actoren in de gezondheidsstelsels in de landen afzonderlijk er belang bij om de organisatie en de financiering van de gezondheidszorg in het algemeen in eigen hand te houden, en anderzijds willen zij voorkomen dat louter op basis van arresten van het Hof van Justitie richtsnoeren tot stand komen die ongewenst zijn. Ik denk hierbij met name aan wat wij “bevorderen van het medisch toerisme in de Europese Unie” noemen. Ik denk – en veel actoren denken dat ook – dat dit een ontwikkeling is die niet wenselijk is.
Ik vind echter wel – en ook hier vraag ik uw aandacht niet alleen voor onze eigen amendementen, maar ook voor de amendementen die door de GUE/NGL-Fractie zijn ingediend – dat wij nogmaals zeer duidelijk moeten bevestigen dat het de verantwoordelijkheid van alle lidstaten afzonderlijk is om te waarborgen dat hun burgers en alle ingezetenen van hun grondgebied toegang hebben tot gezondheidszorg van hoge kwaliteit. Het lijkt me niet wenselijk om 300, 500 of 2 000 km te moeten reizen om – bijvoorbeeld – een goede tandartsbehandeling te krijgen, zoals dat momenteel gebeurt. Dat lijkt me niet echt een optimale oplossing.
Vanuit die gedachtegang maken wij dus nog een voorbehoud ten aanzien van onze uiteindelijke stemming, afhankelijk van hoe de stemming over de diverse amendementen zal verlopen.
Søren Bo Søndergaard, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, wat gezondheid betreft is ons standpunt duidelijk. Wij vinden gelijke kansen op hoogwaardige gezondheidszorg in de eigen omgeving een grondrecht van alle burgers. Daarom willen wij er ook aan vasthouden dat elke afzonderlijke regering van elk van de 27 afzonderlijke lidstaten van de EU de verantwoordelijkheid heeft om haar burgers een fatsoenlijke gezondheidszorg te garanderen. Tevens is het ons duidelijke standpunt dat regeringen die hun burgers geen fatsoenlijke gezondheidszorg willen of kunnen garanderen, geen steun van hun burgers verdienen.
Daarom zijn we ook tegen het verslag dat we hier vandaag behandelen. Dat verslag wil de verantwoordelijkheid weghalen bij de afzonderlijke regeringen en aan de krachten van de markt overlaten. Het is beslist geen toeval dat de conclusie van het verslag een oproep aan de Commissie is om de gezondheidsdiensten weer onder de Dienstenrichtlijn te brengen.
Wij zijn niet tegen grensoverschrijdende samenwerking op gezondheidsgebied. We zijn ervoor dat er een nauwe samenwerking in grensregio’s wordt aangegaan, onder andere met het doel om een gemakkelijke toegang tot ziekenhuizen in de plaatselijke omgeving te garanderen. We zijn er ook voor dat er op Europees niveau wordt samengewerkt inzake de genezing van zeldzame ziekten. We zijn echter tegen een ontwikkeling waarbij patiënten door heel Europa moeten worden gesleept, afhankelijk van de plaats waar het financieel gunstig is voor degenen die moeten betalen. Die methode hebben we te lang aanvaard waar het varkens betreft, en die moeten we niet invoeren waar het zieke mensen betreft. Ik roep de collega’s dan ook namens mijn fractie op om tegen het voorstel in zijn huidige vorm te stemmen.
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, gezondheid is een door de Verenigde Naties erkend mensenrecht. Het EU-Verdrag garandeert voor alle beleidsterreinen het recht op een hoog gezondheidsniveau. Doch in plaats van de steun voor ongezonde producten af te schaffen willen de aanhangers van de interne markt gezondheid tot een product maken dat vrij te koop is op de voorwaarden van de markt. Dat leidt tot een groter aanbod aan gezondheidsdiensten voor degenen die zich dat kunnen permitteren, maar tot minder gezondheid voor degenen die de marktprijs niet kunnen betalen. Het leidt tot voordelige aanbiedingen voor rijke mensen die naar arme landen reizen om hun gezondheid te laten controleren. Dat maakt het navenant moeilijker voor de meeste inwoners van de arme landen en voor veel arme burgers in de rijke landen om gezondheidsdiensten te betalen. De Dienstenrichtlijn leidt tot loonconcurrentie in de gezondheidssector. Buitenlandse bedrijven kunnen zich dan vrij vestigen en allerlei gezondheidsdiensten aanbieden. Deense belastingbetalers worden dan gedwongen om dezelfde bijdrage aan alle dienstverleners te betalen, ongeacht kwaliteit en loon. Wij kunnen ons overlegmodel met democratisch aangenomen overeenkomsten dan naar het arbeidersmuseum sturen. De burgers kunnen aan verkiezingen deelnemen, maar we kunnen niet langer stemmen voor gezondheid voor allen. Laat de landen liever zelf bepalen hoe ze hun gezondheidszorgstelsel willen verdelen over particuliere en publieke instellingen. Respecteer het Deense model met uit belastinggelden gefinancierde sociale rechten en recht op gezondheidszorg, en met ons overlegmodel op de arbeidsmarkt.
Irena Belohorská (NI). – (SK) In haar verslag behandelt de rapporteur enkele zeer serieuze zaken waar de Europese Unie momenteel mee te maken heeft, zoals het beleid inzake vergoedingen voor medische verrichtingen, de mobiliteit van patiënten of zorgverleners en aansprakelijkheid bij fouten.
Ik wil benadrukken dat patiënten op geen enkele wijze gezien moeten worden als toeristen of zorgshoppers. Patiënten gaan voor medische handelingen naar het buitenland omdat deze niet beschikbaar zijn in hun eigen land, of omdat de wachtlijsten buitengewoon lang zijn. Het gevaar dat medische dienstverlening de aanleiding wordt voor zorgtoerisme is klein. Patiënten worden het liefst behandeld in een vertrouwde omgeving, dichtbij hun familie en waar ze de taal spreken. Statistieken wijzen uit dat patiëntenmobiliteit verantwoordelijk is voor slechts 1 procent van de gezondheidsdiensten. Gezien de waarborging van het vrije verkeer van personen, zal dit percentage in de toekomst echter zeker stijgen. Er kan geen vrij verkeer van personen zijn zonder toegankelijkheid van gezondheidsdiensten. Het is daarom aan ons ervoor te zorgen dat die toegankelijkheid er is en dat die niet gepaard gaat met ingewikkelde onderhandelingen met verzekeringsmaatschappijen. Deze oplossing strookt bovendien met het beginsel van de rechtsgelijkheid van de burgers op het gehele grondgebied van de Unie.
Ik heb in het verslag nergens gezien dat melding werd gemaakt van de verschillen in overlevingskans in de verschillende lidstaten. Waarom maken Slowaakse vrouwen met borstkanker 30 procent minder kans op herstel dan Zweedse vrouwen? Waarom zijn de vooruitzichten op overleving voor Poolse patiënten met rectumkanker 30 procent minder goed dan die voor Franse patiënten?
Voor veel mensen blijkt patiëntenmobiliteit (hoewel deze slechts 1 procent bedraagt) een groot probleem te zijn. Maar niemand schijnt zich druk te maken over het feit dat vele artsen en verpleegkundigen de twaalf nieuwe lidstaten hebben verlaten. Waarom zijn we zo erg bezig met het probleem van patiëntenmobiliteit en gaan we voorbij aan de mobiliteit van medici?
Ik roep de Commissie op te komen met een nieuwe conceptstrategie met een voorstel voor een oplossing voor dit probleem, door e-gezondheid te bevorderen, door de verschillen tussen de lidstaten weg te nemen en door structuurfondsen voor gezondheidszorg te gebruiken.
Marianne Thyssen (PPE-DE). – Voorzitter, commissaris, collega's, het initiatiefverslag dat het voorwerp van dit debat uitmaakt, is er gekomen om de goede reden die we terugvinden in de titel ervan: de uitsluiting van gezondheidsdiensten uit het toepassingsgebied van de Dienstenrichtlijn. Ik wil hierbij graag herinneren aan het feit dat deze uitsluiting er gekomen is als gevolg van de beslissing van een ruime meerderheid in dit Huis en dat we in deze beslissing volmondig zijn bijgetreden zowel door de Commissie als door de Raad.
Het was mijns inziens ook een terechte beslissing, in de eerste plaats omdat gezondheidsdiensten niet op één lijn te stellen zijn met klassieke commerciële diensten, ten tweede omdat een patiënt iets anders is dan een consument en ten derde omdat de lidstaten als eerste bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de organisatie en de financiering van de gezondheidszorg op hun grondgebied. Ik reken er dan ook op dat we woensdag tot een resolutie komen die consequent is op dit gebied.
Intussen blijft het natuurlijk zo dat gezondheidsdiensten wel degelijk diensten zijn in de zin van het Verdrag en dat de rechten en vrijheden van het Verdrag erop van toepassing zijn. En, net zoals bij de Dienstenrichtlijn destijds, willen we ook hier niet alles aan het Hof overlaten. En ook hier moeten we verschillende doelstellingen met elkaar verzoenen. Optimale werking van de interne markt aan de ene kant, ruimte voor een in elk opzicht verantwoord gezondheidsbeleid aan de andere kant. Wat we hierbij in het oog moeten houden, is evenwicht en rechtszekerheid.
Een codificatie van de bestaande jurisprudentie over de rechten en plichten zowel van mobiele patiënten als van mobieledienstenverstrekkers is zeker nodig, maar niet voldoende. Ook het creëren van toegevoegde waarde voor de mensen en op het gebied van de kwaliteit van de zorg en het vrijwaren van speelruimte voor de lidstaten, opdat zij in staat blijven de verantwoordelijkheid op te nemen om de keuzes te maken die hen toebehoren, zijn en blijven een uitdaging.
Over wat nu precies in Europese wetgeving moet worden aangepakt en via welke instrumenten, daarover hebben we nog geen gemeenschappelijke visie, maar ik ben er zeker van dat dit verslag, de bevraging die de commissaris georganiseerd heeft en ook de eerdere resolutie over patiëntenmobiliteit goede bijdragen zijn om verder beleid op dit vlak te ontwikkelen en we kijken uit naar initiatieven van uw kant, meneer de commissaris.
Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, in theorie zou het oorspronkelijke verslag van mijn gewaardeerde collega, mevrouw Vergnaud, de steun van alle afgevaardigden moeten krijgen.
De doelstelling dat iedereen, dat alle Europeanen tijdens hun verplaatsingen – voor beroeps- of privédoeleinden – in heel Europa gezondheidszorg moeten kunnen krijgen, valt gewoon onder de vrijheid van verkeer.
Het recht op mobiliteit van patiënten kan echter uitsluitend worden gewaarborgd, als de EU-lidstaten hun gezondheidszorg zelf kunnen blijven regelen, zodat ze de financiering ervan in de hand kunnen houden. Gezondheid heeft weliswaar geen prijs, maar er zijn wel kosten aan verbonden: toenemende kosten. Die kosten worden alsmaar hoger, en het risico bestaat dat de financiering van sociale bescherming en gezondheidszorg voor iedereen in al onze lidstaten, onbeheersbaar wordt.
Bepaalde politieke krachten binnen dit Parlement hebben een simplistisch antwoord op deze zorg, die door vrijwel alle ministers van Volksgezondheid wordt gedeeld: laat de markt haar werking doen en vertrouw de financiering van de sociale zekerheid toe aan particuliere verzekeringsmaatschappijen.
Ik verdenk ook commissaris Kyprianou ervan dat hij deze enigszins ultraliberale visie deelt. Tegen de Figaro heeft hij gezegd dat concurrentie tussen de Europese gezondheidsdiensten onvermijdelijk is, en tegen de Financial Times zei hij: “People can shop around.”
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is het niet eens met deze visie. Wij zijn vóór het recht op gezondheidszorg voor iedereen in heel Europa, maar tegen een markt die de rijkste mensen in staat stelt de best mogelijke zorg te krijgen, terwijl de armste en minst mobiele mensen slechts recht zouden hebben op minimale zorg.
Degenen die menen dat de markt – uitsluitend de markt – een gezondheidszorg van hoge kwaliteit zou kunnen waarborgen, zouden zich eens moeten bezinnen op de situatie in de Verenigde Staten van Amerika. In dit grote land liggen de kosten van de gezondheidszorg wereldwijd gezien het hoogst. Zij bedragen namelijk ongeveer vijftien procent van het bbp, wat nagenoeg het dubbele is van het Europese gemiddelde. Dit bijzonder dure systeem sluit echter steeds meer Amerikaanse burgers uit: in 2006 hadden 46,6 miljoen Amerikanen geen ziektekostenverzekering. Mijnheer de Voorzitter, dat is beslist geen voorbeeld dat Europa moet volgen.
Antonyia Parvanova (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Vergnaud bedanken voor de geweldige samenwerking bij de voorbereiding van dit verslag. Onlangs heeft dit Parlement een resolutie over grensoverschrijdende gezondheidszorg aangenomen en vandaag bespreken we er nog één. Waarom? Omdat, nu de toegang tot gezondheidszorg en gezondheidsdiensten een belangrijke kwestie voor Europa wordt en de gezondheidsdiensten van de Dienstenrichtlijn zijn uitgesloten, wij er snel voor moeten zorgen dat mensen op grond van toekomstige wetgeving onafhankelijk van landsgrenzen toegang tot gezondheidszorg krijgen.
In het arrest van het Hof van Justitie wordt duidelijk erkend dat de beginselen en vrijheden van de interne markt gelden wanneer patiënten voor behandeling naar het buitenland gaan. We dienen ervoor te zorgen dat in de gehele EU dezelfde normen gelden als het gaat om de veiligheid en kwaliteit van gezondheidsdiensten en om de praktische toepassing van de rechten van patiënten en burgers. De rechten van patiënten moeten in toekomstige gezondheidswetgeving van de Gemeenschap worden vastgelegd. We dienen te erkennen dat grensoverschrijdende mobiliteit twee dimensies heeft en erop toe te zien dat patiënten en gezondheidswerkers niet langer de dupe worden van ongerechtvaardigde belemmeringen. Patiënten moeten in het belang van hun gezondheid toegang krijgen tot innovatieve behandelingen en technologieën. Wij moeten dit proces in goede banen leiden en het krachtig stimuleren.
Om hoogwaardige veiligheids- en kwaliteitsnormen te garanderen, is rechtszekerheid in de geneeskundige praktijk nodig, evenals het recht van vrije vestiging. De huidige EU-wetgeving vult de hiaten in de regelgeving niet op. De Commissie moet met een initiatief komen dat de bovengenoemde beginselen eerbiedigt.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL). – Voorzitter, twee jaar geleden, bij de behandeling van de Dienstenrichtlijn, was ik voor dit Parlement rapporteur voor gezondheidszorg. Toen volgde het Parlement mijn advies om gezondheidsdiensten uit de Dienstenrichtlijn uit te sluiten. Ik vind het diep treurig dat, nu er een voorstel is om dit ongedaan te maken, het Parlement, als het hiermee instemt, zichzelf volkomen ongeloofwaardig maakt.
Het gaat hier niet alleen om het verderfelijke amendement van de heer Manders om gezondheidsdiensten terug in de Dienstenrichtlijn te brengen – hij krabbelt daar nu ook iets terug, maar blijft in essentie hetzelfde bedoelen – het hele idee van een EU-richtlijn voor gezondheidsdiensten is voor mij overdreven bemoeizucht.
Natuurlijk moet er een voorstel komen om op een nette manier het recht van patiënten om over de grens zorg te halen, te waarborgen, maar dit mag er niet toe leiden dat lidstaten hun verantwoordelijkheden voor een kwalitatief en kwantitatief goede zorg gaan verwaarlozen. Patiënten willen liever dicht bij huis en bij familie goede zorg ontvangen. Juridisch getouwtrek mag zeker niet het excuus zijn om EU-gezondheidsdiensten te liberaliseren.
Gezondheidsdiensten nemen een specifieke plaats in in de samenleving. Altijd moet toegankelijkheid en kwaliteit vooropstaan en niet het maken van winst. De zorg is geen markt en dat moet Europa er ook niet van willen maken. Artikel 152 van het Verdrag stelt dat gezondheidszorg een zaak van de lidstaten is en dat moet het wat mij betreft, in het belang van de patiënt en de werknemers in de gezondheidszorg, zeker ook blijven.
Jeffrey Titford (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag wordt daadwerkelijk gepleit voor grensoverschrijdende gezondheidszorg op grond van de Dienstenrichtlijn. Er staat dat “de lidstaten onderdanen van een andere lidstaat bij de toegang tot de gezondheidsdiensten op voet van gelijkheid moeten behandelen, ongeacht of het om particuliere of ziekenfondspatiënten gaat”. Er wordt tevens aangedrongen op “codificatie van de bestaande jurisprudentie inzake de vergoeding van grensoverschrijdende gezondheidszorg”.
Ik zal duidelijk maken wat deze beide uitspraken voor Groot-Brittannië betekenen. De eerste uitspraak heeft tot gevolg dat een bezoeker of migrant uit een ander EU-land, die geen cent heeft bijgedragen aan de kosten van de Britse gezondheidsdienst, dezelfde toegang tot gezondheidszorg krijgt als een Britse onderdaan die heel zijn of haar werkzame leven belasting en verzekeringspremies heeft betaald. Het betekent ook nog eens dat de eigen bevolking langer moet wachten op een behandeling. De tweede uitspraak opent de deur voor de EU om nationale regeringen op te leggen hoe zij grensoverschrijdende gezondheidszorg moeten vergoeden en uiteindelijk – dat is onvermijdelijk – hoe de gezondheidszorg als geheel moet worden gefinancierd en beheerd. Eén enkel door de EU beheerd zorgstelsel, ik moet er niet aan denken, het is een vreselijke nachtmerrie. Nooit mag het aan een niets vermoedende bevolking worden opgedrongen.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de gezondheidsdiensten blijven het domein van de lidstaten en zorginstellingen vallen onder de verantwoordelijkheid van de nationale overheden. Dat weerhoudt onze burgers er echter niet van om te reizen, al reizende ziek te worden, zich in een ander land te vestigen en toegang tot de gezondheidszorg te verlangen – wellicht iets waarover de heer Titford op een rustiger moment nog eens kan nadenken.
Ik wil mevrouw Vergnaud bedanken voor dit verslag. Het is bijzonder uitgebreid. Het bevat veel waardevolle bijdragen aan het werk dat u, commissaris, bent begonnen en het komt precies op tijd. Het is heel duidelijk dat de gezondheidsdiensten niet opnieuw in de Dienstenrichtlijn worden opgenomen. Wij zullen beslist onze steun geven aan het compromisvoorstel met deze strekking dat de heer Manders morgen zal indienen.
Dat betekent niet dat we de ogen moeten sluiten voor enkele van de zeer belangrijke punten die in dit voorstel worden aangekaart, omdat steeds meer mensen de grenzen van het systeem gaan opzoeken. Een van de principearresten van het Hof van Justitie hield verband met een Britse patiënte die voor een heupvervanging naar een ander land ging omdat haar eigen gezondheidsdienst – helaas in mijn land – die behandeling niet binnen een acceptabele termijn kon aanbieden. Het Hof besliste in haar voordeel en dat geeft de commissaris vast stof tot nadenken. Ik maak geen bezwaar tegen de grondslag van die uitspraak omdat het volgens mij hier een recht betreft dat voor alle burgers binnen de Europese Unie dient te gelden.
We zullen in de toekomst echter met zeer lastige kwesties te maken krijgen. Wat we nu zien, is nog maar een begin daarvan. De innovatieve behandelingen, waar een van de vorige sprekers op doelde, stellen de openbare gezondheidsdiensten nu reeds voor uiterst moeilijke vragen, met name op het gebied van kanker. Stel, in het buitenland wordt een dure levensverlengende behandeling op maat aangeboden, en in je eigen land niet. Je reist naar dat land en vraagt om die behandeling. Wat gebeurt er dan?
Dit is een belangrijk verslag. We zullen steeds vaker met dit vraagstuk worden geconfronteerd. Ik beveel dit verslag bij u aan en ik hoop dat de commissaris met een vindingrijk antwoord zal komen.
Harlem Désir (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn dank uitspreken aan onze rapporteur, mevrouw Vergnaud, die helaas heel wat te stellen heeft gehad met de Commissie interne markt en consumentenbescherming. Want zoals de commissaris, de heer Kyprianou, zojuist opmerkte, hebben wij enerzijds te maken met de jurisprudentie – in feite dus de Verdragen zoals ze door het Hof van Justitie worden geïnterpreteerd – en anderzijds met een tijdens de stemming over de Dienstenrichtlijn ingenomen standpunt van het Europees Parlement, waaruit duidelijk naar voren kwam dat er een keuze moest worden gemaakt tussen datgene wat onder de interne markt valt, en datgene wat – om de sociale waarden van de Unie te beschermen – onder andere mechanismen moet vallen.
In feite vind ik dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming – en helaas niet de heer Manders alleen, want om een meerderheid te krijgen had hij beslist de steun nodig van de PPE-DE- en ALDE-leden van de Commissie interne markt – een zeer betreurenswaardige stap hebben gezet door te proberen de gezondheidsdiensten opnieuw binnen het kader van de richtlijn betreffende diensten op de interne markt te brengen. Het komt namelijk in geen enkele EU-lidstaat voor dat commerciële en bouwkundige diensten enerzijds, en diensten van ziekenhuizen, diensten aan patiënten anderzijds, onder dezelfde wetgeving vallen. Het gaat hier daadwerkelijk om verschillende redeneringen.
Het klopt dat wij – in de eerste plaats – moeten uitgaan van de subsidiariteit, de financieringsmechanismen van onze sociale stelsels en de toestemmingsprocedures van de gezondheidsinstellingen, maar wij moeten ook rekening houden met de Europese ruimte en met het verkeer in die ruimte, en derhalve de toegang van iedereen tot de gezondheidsdiensten bevorderen. Dit dient echter onder specifieke mechanismen te vallen. Daarom denk ik dat wij – net als voor maatschappelijke diensten van algemeen belang, en net als voor diensten van algemeen economisch belang trouwens – specifieke richtlijnen nodig hebben, naast de richtlijn die commerciële diensten in de interne markt regelt.
Ik hoop niet alleen dat wij aan de hand van dit compromis duidelijk kunnen maken dat gezondheidsdiensten niet onder de richtlijn betreffende diensten op de interne markt vallen, maar ook dat wij daadwerkelijk zullen eisen dat er een specifieke richtlijn voor gezondheidsdiensten komt.
Eva-Britt Svensson (GUE/NGL). – (SV) Nog maar kort geleden hebben de twee grote fracties een heleboel compromissen gesloten inzake de Dienstenrichtlijn. Sommigen beschreven het als een ongekende vooruitgang dat ze uitzonderingen hadden weten te maken voor de gezondheids- en ziekenzorg. Nu probeert men via de achterdeur toch deze deregulering in te voeren, die inhoudt dat de verzorging en de gezondheid van mensen veranderen van mensenrechten in marktproducten.
Volgens de Verdragen zijn gezondheids- en ziekenzorg de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten. Daarom is wetgeving op EU-niveau niet nodig en niet wenselijk. Samenwerking is goed, maar wetgeving is dat in dit geval niet.
Ik hoop dat degenen die dachten dat het een vooruitgang was dat ze de gezondheids- en ziekenzorgdiensten uit de Dienstenrichtlijn wisten te houden, ervoor zorgen dat ze die vooruitgang consolideren door bij de stemming de amendementen van de GUE/NGL-Fractie te steunen.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat degenen die in de commissie voor paragraaf 71 hebben gestemd nu merken welke slechte dienst ze het debat daarmee hebben bewezen, want wij discussiëren nu meer over de systematiek dan over de inhoud.
Wij hebben heel bewust de gezondheidsdiensten en sociale diensten van algemeen belang uitgesloten uit de Dienstenrichtlijn. Waarom? Omdat het hierbij niet alleen gaat om vrije markt versus nationaal belang, maar om begrip voor de kwetsbaarheid van de gezondheidszorg en de sociale dienstverlening, en om onze bereidheid om dit heel specifieke terrein te reguleren en niet slechts te beoordelen vanuit het perspectief van marktmechanismen.
We dienen te definiëren om welke gezondheidsdiensten het precies gaat. Op welke diensten is het subsidiariteitsbeginsel van toepassing? Deze diensten kunnen op grond van hun karakter inderdaad niet worden beschouwd als gewone diensten die onderhevig zijn aan marktmechanismen. Het gaat ook om de bescherming van onze burgers.
Het spijt me eerlijk gezegd buitengewoon dat de stemming in de Commissie interne markt en consumentenbescherming over het verzoek van de liberalen voor onzekerheid heeft gezorgd. Paragraaf 71 wordt door de grote meerderheid van dit Parlement verworpen, ook door ons. Deze paragraaf zou een stap terug betekenen, en wij willen een actieve bijdrage leveren aan de raadplegingsproces over de reglementering dat met de Dienstenrichtlijn is begonnen.
Laten we niet voortdurend de patiëntenmobiliteit verwarren met manier waarop wij de vrijheid van dienstverlening behandelen. De patiëntenmobiliteit is geen punt van discussie. De vrijheid van dienstverlening van ondernemers vergt een gedifferentieerde regeling en een zorgvuldige aanpak. Daarbij mogen de lidstaten niet van hun verantwoordelijkheden worden ontslagen, want zij zijn het – en niet de Europese wetgever – die dienen te zorgen voor de hoogste kwaliteitsnormen.
Edit Herczog (PSE). – (HU) Ik juich het toe dat op het moment dat verscheidene lidstaten van de Europese Unie aan de hervorming van hun gezondheidszorg werken, ook het Europees Parlement zich in een apart verslag met de kwestie bezighoudt en ik wil mijn collega, mevrouw Vergnaud, dan ook feliciteren met haar werk.
De gezondheidszorg is een terrein waar de spanning tussen sociale en economische mogelijkheden en verplichtingen zich steeds meer laat gelden. De technologische en digitale revolutie van onze tijd pronkt met steeds veelbelovendere oplossingen op het gebied van preventie, behandeling en genezing, maar de hoge kosten die de ontwikkeling met zich meebrengt, kunnen velen niet opbrengen. We kunnen stellen dat het de taak van een sociaal en solidair Europa is om ervoor te zorgen dat elke inwoner van de Europese Unie toegang heeft tot geavanceerde gezondheidsdiensten, onafhankelijk van nationaliteit, inkomen of landsgrenzen.
Het staat buiten kijf dat de volksgezondheid geen economische, industriële of commerciële dienst is. De diensten die de gezondheidszorg ondersteunen en hiermee in verband staan, zijn bijna zonder uitzondering sectoren met een winstoogmerk en zij hebben die winst ook nodig om verder onderzoek, ontwikkeling en innovatie in stand te kunnen houden.
Europa en wij, Europese politici moeten er dan ook zorg voor dragen dat de markten voor preventie, voeding, vrije tijd, diagnostische hulpmiddelen of zelfs medicijnen en therapeutische hulpmiddelen niet groeien ten laste van het toch al beperkte budget van de volksgezondheid.
Ofschoon we nu pas antwoorden proberen te vinden op bovenstaande uitdagingen, is het hoe dan ook een basisvoorwaarde voor elke oplossing dat de last gezamenlijk gedragen wordt, als een verantwoordelijkheid van alle 485 miljoen inwoners. Het is bijvoorbeeld onacceptabel dat 1 miljoen mensen in Hongarije, en niet de meest armlastigen, gebruik maken van de algemene gezondheidsdiensten zonder daarvoor ook maar een cent te betalen. De sociale en economische solidariteit vereist dat werknemers en werkgevers hun bijdrage leveren aan de verwezenlijking van rechtszekerheid en gelijkheid voor de wet.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, gezondheidszorg is een openbaar goed en mag niet worden overgelaten aan de ongebreidelde vrije markt. Er is een goed kader voor patiëntenmobiliteit: Verordening (EG) nr. 1408/71 en Verordening (EG) nr. 883/2004. Alle problemen kunnen met dat kader worden aangepakt – niet met de omverwerping daarvan.
Gezondheidsdiensten behandelen à la Bolkestein zou betekenen dat de kwaliteit van de gezondheidsdiensten steeds verder achteruitgaat, openbare dienstverlening steeds meer het veld moet ruimen voor particuliere dienstverlening en er natuurlijk minder gezondheidszorg is voor de zwakste groepen van de samenleving.
Wij moeten ons resoluut verzetten tegen de pogingen om de gezondheidsdiensten, via de achterdeur, weer in de richtlijn-Bolkestein op te nemen, door middel van de bekende richtlijn-Manders of met de gewijzigde richtlijn waar nu achter de schermen over wordt onderhandeld.
Met zijn houding zal het Europees Parlement – dat hier enkele maanden geleden anders over gestemd heeft – op serieuze wijze blijk kunnen geven van geloofwaardigheid en coherentie. Ik hoop dat wij dit keer niet overstag zullen gaan.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, de uitspraken van het Europees Hof van Justitie dienen door de lidstaten te worden nageleefd en door de Commissie te worden verwerkt in de richtlijnen inzake sociale bescherming. Ik heb het hier over het recht van de burger op vergoeding van ziektekosten in het buitenland. Voor ambulante zorg hoeven patiënten geen voorafgaande toestemming te vragen aan hun zorgverzekeraar. De Commissie en de lidstaten dienen nu onverwijld vast te leggen wat wel en wat niet wordt verstaan onder non-acute ziekenhuiszorg waarvoor geen voorafgaande toestemming nodig is. Het Parlement is vorig jaar gezwicht voor valse argumenten en heeft onder druk van links, vakbonden en een aantal regeringen het onderwerp gezondheidszorg uit de Dienstenrichtlijn gelicht. Dat heeft tot gevolg dat dit recht tot op heden niet juridisch verankerd is, omdat Verordening (EEG) 1408/71 nog niet geactualiseerd is.
De bewering dat patiëntenmobiliteit zou leiden tot slechtere zorg is klinkklare onzin. Daarom pleit ik voor meer vertrouwen in buitenlands zorg en voor het daarmee samenhangende recht van patiënten op informatie over de kwaliteit van gezondheidsinstellingen. We vragen de Commissie en de lidstaten om een coördinatiesysteem in het leven te roepen voor het meten van de kwaliteit van gezondheidszorg, echter zonder dat er door de EU afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheden van de lidstaten. De Patient Safety-programma’s alsook de nationale en internationale accreditatie van ziekenhuizen en ambulancediensten zijn van cruciaal belang hiervoor. Indien patiënten geïnformeerd worden over welke ziekenhuizen de internationale of nationale vrijwillige standaarden naleven, zullen ze er meer vertrouwen in hebben dat ze op een veilige wijze zullen worden behandeld, ook al spreken ze die vreemde taal niet. Dat is het allerbelangrijkste voor het scheppen van vertrouwen in de Europese gezondheidszorg en voor het weerleggen van opportunistische argumenten tegen patiëntenmobiliteit.
Ik ben me ervan bewust dat mijn voorstel tot het verwijderen van obstakels bij het verstrekken van niet-openbare, oftewel private gezondheidszorgdiensten in het buitenland tot een politieke kwestie geworden is. Ik wens artsen en verpleegkundigen veel moed en sterkte bij het overwinnen van de obstakels die worden opgeworpen door politici die het recht van burgers op een breder aanbod aan geneeskundige diensten niet serieus nemen, en die terugdeinzen voor de door de burger gemaakte keuzes.
Barbara Weiler (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, allereerst mijn complimenten voor de Commissie, want zij raadpleegt het Europees Parlement en alle actoren zeer vroegtijdig over de nieuwe richtlijn. Dat is lang niet altijd zo vanzelfsprekend geweest. Daarom heb ik er ook alle vertrouwen in dat de nieuwe richtlijn zorgvuldig is gepland, waarbij enerzijds de gevolgen worden beoordeeld voor de samenleving, regelgeving en subsidiariteit, en anderzijds rekening wordt gehouden met de rechten van de Europese burger.
Regelgeving voor grensoverschrijdende gezondheidszorg is noodzakelijk geworden, en veel burgers verwachten deze regels ook van ons: werknemers in onze grensstreken, migrerende werknemers, gepensioneerden in Zuidoost-Europa en in Griekenland en – zoals ik zojuist hoorde – internationale vrachtwagenchauffeurs, maar ook alle andere werknemers die vroeger geen toegang tot gezondheidsdiensten hadden omdat deze – zoals reeds enkele malen is gezegd – waren voorbehouden aan particuliere patiënten. Daarom vind ik het des te absurder dan de GUE/NGL-Fractie de privileges van particulier verzekerden wil versterken.
Wij kunnen allemaal profiteren van een voorzichtige, behoedzame opening van de nationale stelsels. Een situatie van constructieve concurrentie voor aanbieders van diensten kan nuttig zijn, net als concurrentie tussen de beste methoden, de zinvolste onderzoeken en de succesvolste strategieën in de gezondheidszorg. Dit alles dient uiteraard te verlopen volgens de criteria die reeds genoemd zijn en die niet voor de interne markt gelden, namelijk kwaliteit, veiligheid, solidariteit en duurzaamheid.
Ik ben ervan overtuigd dat dit Parlement deze criteria onder alle omstandigheden voorrang zal geven.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Ik bedank mevrouw Vergnaud en de schaduwrapporteurs voor hun werk.
Ten eerste wil ik de andere soorten mobiliteit noemen die in de gezondheidszorg mogelijk zijn. Er zijn bijvoorbeeld grensoverschrijdende medische diensten, waarbij diensten worden verricht vanuit het ene land in het andere, zonder dat patiënten of zorgverleners hun eigen grondgebied daarbij verlaten. Dat zijn diensten als telegeneeskunde, diagnose op afstand en het voorschrijven van geneesmiddelen op afstand. Ten tweede is er patiëntenmobiliteit in de gebruikelijke zin van het woord, waar we het vooral over hebben. Het gaat hierbij dan om diensten in het buitenland, waarbij de patiënt naar de dienstverlener toe gaat om behandeld te worden. Ten derde kunnen geschoolde personen tijdelijk aanwezig zijn in andere lidstaten, hetgeen bekend staat als de mobiliteit van gezondheidswerkers met als doel de verrichting van diensten. De vierde mogelijkheid is dat dergelijke diensten permanent worden aangeboden door de opzet van gezondheidszorgfaciliteiten in een andere lidstaat, zoals mijn collega de heer Karas voor mij al heeft aangegeven.
Om voor al deze vormen van mobiliteit geleidelijk regels op te stellen en vervolgens in te voeren, moeten we eerst enkele fundamentele vragen stellen en beantwoorden. Dit zijn de volgende: Zijn er gemeenschappelijke waarden en beginselen op het gebied van de gezondheidszorg waar alle EU-burgers op kunnen vertrouwen? Hoe kunnen we zorgen voor een redelijk mechanisme voor financiële vergoedingen? Hoe kunnen patiënten en deskundigen gezondheidszorgaanbieders vinden en vergelijken? Hoe flexibel zijn de lidstaten bij het wegnemen van onterechte obstakels voor vrij verkeer? Hoe kunnen we zorgverlening op de lange termijn veilig stellen? Er zijn nog veel meer van zulke vragen.
De Commissie, de Raad en het Parlement moeten deze vragen gezamenlijk beantwoorden door middel van wetgeving die het gat opvult dat ontstaan is doordat de gezondheidsdiensten zijn uitgesloten van de Dienstenrichtlijn voor de interne markt.
Maria Matsouka (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, gezondheid is geen handelswaar. Ze mag ook niet als dusdanig worden behandeld en worden onderworpen aan de markt en de concurrentie.
Gezondheid is een taak van algemeen nut en moet daarom voldoen aan een aantal criteria, zoals kwaliteit, toegankelijkheid, universaliteit en solidariteit.
Er moeten korte metten worden gemaakt met de pogingen om ook de gezondheidsdiensten onder de vrijemarktdoctrine te brengen, onder het voorwendsel dat ze gemoderniseerd moeten worden. Het Europees Hof van Justitie heeft op zijn manier daarvoor het pad geëffend en nu komen de voorstanders van het economisch liberalisme hier opnieuw mee aandraven.
Gedeeltelijk is dit ook gebeurd met de sociale diensten, en daarom moeten wij voorkomen dat met deze sector hetzelfde gebeurt.
De gezondheidsdiensten mogen niet opnieuw worden opgenomen in het toepassingsgebied van de Dienstenrichtlijn. Dat zou ondenkbaar zijn, en het Europees Parlement heeft dat trouwens in november jongstleden van de hand gewezen.
De Europese Commissie moet dapper zijn en gebruik maken van haar initiatiefrecht door een sectorale richtlijn voor gezondheidsdiensten in te dienen. Zij moet dapper zijn en een kaderrichtlijn voorstellen voor sociale diensten van algemeen belang.
U, collega’s van de rechtse meerderheid, hebt de geloofwaardigheid van de Unie nog meer aangetast door plotseling weer te komen aandraven met het vraagstuk van de opneming van de gezondheidsdiensten in de Dienstenrichtlijn, die bekend staat als de richtlijn-Bolkestein.
U moet goed nadenken over uw verantwoordelijkheid. U mag niet spelen met het leven van de Europese burgers. Veeleer moet u met uw stem aantonen dat gezondheid geen handelswaar is.
(Applaus)
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik begin even in het Frans, omdat ik iets tegen de heer Goebbels wil zeggen. Ik ben tijdens mijn politieke loopbaan op allerlei manieren gekwalificeerd, maar dit is de eerste keer dat ik ultraliberaal word genoemd.
Ik zou dan ook even tekst en uitleg willen geven, omdat ik denk dat wat ik tegen de Figaro en ook tegen de Financial Times heb gezegd, niet goed begrepen is. Om er zeker van te zijn dat ik nu wel goed begrepen word, zal ik in het Engels verdergaan.
(EN) Wat ik tegen de kranten heb gezegd, was dat de huidige situatie niet overeenkwam met mijn beleid. Ik beschreef – en daar wil ik graag op terugkomen – de realiteit zoals die zich aandiende na de arresten van het Europees Hof van Justitie, waarin werd gesteld dat de regels van de interne markt voor de gezondheidszorg gelden, zelfs wanneer deze door de overheid wordt gefinancierd.
Waarschijnlijk is het evenmin het beleid van het Parlement, maar het is een realiteit waarmee we moeten leven. Het is onvermijdelijk dat er een zekere vorm van concurrentie ontstaat, wanneer mensen voor een behandeling naar het buitenland kunnen reizen; mensen moeten kunnen kiezen. Voor ons is dus de uitdaging hoe we dit recht, dat door het Europees Hof van Justitie wordt erkend, ten gunste van de Europese burger kunnen laten uitwerken, zonder de zorgstelsels van de lidstaten te ondermijnen en te vernietigen.
Er is veel gezegd over het subsidiariteitsbeginsel in artikel 152 van het EG-Verdrag en ik wil u wijzen op wat het Hof daarover te berde heeft gebracht. Het Hof stelde dat, ook al hebben de lidstaten het recht om gezondheidsdiensten en medische zorg te organiseren en te verstrekken, dit niet uitsluit dat de lidstaten op grond van andere Verdragsbepalingen verplicht kunnen worden hun nationale zorgstelsels aan te passen. Dit gaat dus over de toepassing van de regels van de interne markt.
Dit is de eerste juridische realiteit waarmee we moeten leven, maar er bestaat uiteraard ook een feitelijke realiteit. Helaas is er sprake van ongelijkheid tussen de Europese zorgstelsels: de lidstaten kunnen niet allemaal hetzelfde niveau van gezondheidszorg aan hun burgers aanbieden. Mensen reizen voor een behandeling naar het buitenland en als hun dat recht wordt ontzegd, gaan ze naar het Hof van Justitie. Ik denk dat u het met me eens bent dat we niet de situatie moeten krijgen dat iedere burger naar Luxemburg gaat om het Europees Hof van Justitie een uitspraak te laten doen over de vraag of hij of zij een operatie mag ondergaan.
Daarom is het een uitdaging om te ontdekken hoe we deze door het Hof vastgestelde beginselen voor zowel de burgers als de lidstaten werkbaar kunnen maken. Ik wil benadrukken dat onze belangrijkste doel is iets te doen aan de ongelijkheid die er binnen de Europese Unie bestaat. Daartoe beschikken we over verschillende beleidsvormen en strategieën, die we later dit jaar kunnen bespreken.
Het is ook erg belangrijk dat we erkennen wat reeds eerder is gezegd, namelijk dat burgers liever in eigen land, dicht bij huis worden behandeld; dat is voor ons allemaal de voornaamste prioriteit. Zolang er echter nog sprake is van ongelijkheid, blijft het voor mensen nodig om voor een behandeling naar het buitenland te gaan. Verder – en dat hebben we al eerder gezegd – is het voor inwoners van grensstreken logischer de grens over te steken dan een lange reis te ondernemen naar de hoofdstad van hun eigen land. Wetenschappelijke redenen kunnen eveneens een rol spelen: soms is de kwaliteit van gespecialiseerde behandelingen in een andere lidstaat beter.
De bestaande wetgeving gaat niet op deze vraagstukken in, omdat het niet slechts een kwestie van patiëntenmobiliteit is. We werken ook aan veiligheid, kwaliteit, de rechten van patiënten en het recht van de patiënt op informatie. Al deze onderwerpen vereisen een gedetailleerdere wetgeving dan nu het geval is. Bovendien verschillen de beginselen van de bestaande wetgeving van die van het Hof en dus moeten we ook daarmee aan de slag.
Hoe kunnen we dit in goede banen leiden? Daar ligt voor ons de uitdaging. Mijns inziens bespreken we nu een van de belangrijkste initiatieven op dit terrein. Mobiliteit van patiënten behoort de verlening van zorg in eigen land aan te vullen, niet te vervangen. Dit is het hoofddoel, maar alle burgers moeten dezelfde mogelijkheden krijgen, ongeacht hun inkomen, opleiding of talenkennis. Zij moeten van dit recht kunnen profiteren op een wijze die door de beleidsmakers wordt vastgesteld, waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat alle Europese burgers gelijke toegang tot de gezondheidszorg moeten hebben.
Medisch toerisme is van een totaal andere orde. Daar houden wij ons niet mee bezig en we willen het ook niet aanmoedigen. Het is een zaak van de particuliere sector, particuliere burgers en particuliere fondsen. Wij zullen ons niet over dit vraagstuk buigen. Ook hier geldt echter: het is de realiteit. Mensen reizen omdat ze hun vakantie met een medische behandeling willen combineren, maar momenteel behandelen wij dit onderwerp niet.
Het is belangrijk dat we nu zo snel mogelijk, proactief, een oplossing voor de grensoverschrijdende gezondheidszorg vinden, voordat het probleem ons boven het hoofd groeit. Het gaat niet alleen om het betalen van de zorg, maar ook om de beschikbaarheid ervan. Het systeem kan door buitenlandse patiënten overbelast raken. Dat is een ander punt waarmee we rekening zullen houden.
We willen alle belangen van de patiënten recht doen. Gezien de actuele situatie en ondanks verschillende benaderingen en ideologieën op detailniveau is het daarom erg belangrijk dat we samenwerken om de best mogelijke regeling voor de Europese burgers te treffen. Daar maak ik mij in ieder geval sterk voor en hopelijk wil het Europees Parlement er samen met ons de schouders onder zetten om dat doel te bereiken.
Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris, de heer Kyprianou, graag officieel laten weten dat hij geen ultraliberaal is en dat ik zeer aandachtig heb geluisterd naar de uiteenzetting van zijn algemene beleidslijnen.
Dit gezegd hebbende, mijnheer de commissaris, wat mij echt geschokt heeft in de mededeling van de Commissie, is de volgende zin, ik citeer: “De beginselen die het Hof van Justitie op dit gebied al heeft vastgesteld, moeten bij een eventueel communautair optreden worden nageleefd.” Wij moeten inderdaad de jurisprudentie in acht nemen, maar in al onze landen staan wetgevers klaar om de wetsteksten zo nodig te veranderen, als de gerechtshoven zich op glad ijs begeven. Ik vind dat het Hof van Justitie vaak te liberaal oordeelt. Het is aan ons, als medewetgevers, en aan de Commissie, om de koers bij te stellen, als dat nodig is.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het kort houden, want ik ben het daar mee eens, maar het hangt wel van de context af. Ik ga nu niet op de juridische kant van de zaak in, maar we zullen overal rekening mee houden. Ik heb altijd gezegd, en dat durf ik best in het openbaar te herhalen, dat beleidsbeslissingen door beleidsmakers genomen moeten worden en niet door rechtbanken. Wij gaan een specifiek voorstel bespreken, maar we zullen daarbij altijd kijken naar de onderdelen van de arresten van het Hof waarin het Verdrag wordt geïnterpreteerd. Wanneer het Verdrag van toepassing is, het ultieme juridische instrument in de Europese Unie, moet de wetgeving daarmee stroken. Wanneer het Verdrag niet van toepassing is, kunnen we flexibel zijn. Zoals ik al heb gezegd, zijn er echter juridische diensten die ons daarover adviseren. Laten we eerst overeenstemming bereiken over het te voeren beleid en vervolgens bekijken hoe we dat op juridisch verantwoorde wijze handen en voeten kunnen geven.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt op woensdag 23 mei plaats.
16. Tot staan brengen van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0089/2007) van Adamos Adamou, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het tot staan brengen van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 (2006/2233(INI)).
Adamos Adamou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het in stemming te brengen verslag gaat over het tot staan brengen van het verlies aan biodiversiteit tot 2010. De meesten onder ons zijn het ermee eens dat dit een zeer actueel en belangrijk vraagstuk is. Daarom hebben de collega’s ook zulk een groot aantal amendementen ingediend en is het verslag uiteindelijk unaniem door de Commissie milieubeheer goedgekeurd.
Ik wil de Commissie gelukwensen met haar mededeling, haar conceptuele aanpak, de prioritaire doelstellingen voor de periode 2007-2008 en de uitermate belangrijke steunmaatregelen. Toch moet ik erbij vermelden dat ik zeer ongerust ben over het voortschrijdende verlies aan biodiversiteit en de daarmee verband houdende achteruitgang van de ecosysteemdiensten.
Volgens mij beseft iedereen dat het hoog tijd is dat inspanningen worden ondernomen om de verplichtingen na te komen die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de Europese Unie tot 2010 te beteugelen.
Het actieprogramma is een belangrijk middel en een laatste kans om degenen die op communautair en nationaal vlak verantwoordelijk zijn, te benaderen en te overtuigen van de noodzaak beslissende maatregelen te treffen om aan de verplichtingen voor 2010 te voldoen. Ik besef echter dat het actieprogramma niet volstaat om de biodiversiteit te kunnen handhaven en ecosysteemdiensten op langere termijn te kunnen ondersteunen.
Verder moet ik benadrukken hoe belangrijk het is dat het netwerk Natura 2000 wordt voltooid, zowel op het vasteland als op zee, en dat een efficiënt beheer en een voldoende financiering van het netwerk worden gegarandeerd. Ik wil ook wijzen op het belang van een tijdige en efficiënte toepassing van de kaderrichtlijn water, opdat een goede ecologische toestand van zoetwater kan worden bereikt.
Ik wil de lidstaten dringend verzoeken ervoor te zorgen dat de projecten die met het Cohesiefonds en de structuurfondsen worden gefinancierd, geen schade berokkenen aan de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten. Veeleer moeten zij alles in het werk stellen om de voordelen voor de biodiversiteit te optimaliseren.
Dan ga ik nu over op een ander onderwerp. Wij moeten het feit onder ogen zien dat de invasieve uitheemse soorten de belangrijkste bedreiging zijn voor de biodiversiteit en dat de invasieve uitheemse soorten zich gemakkelijker kunnen verspreiden door het toenemende verkeer van mensen en goederen.
Wat de handel betreft, mag niemand de ecologische voetafdruk van de handel van de Europese Unie en de gevolgen daarvan voor de biodiversiteit negeren. Ik vraag de Commissie en de lidstaten om onmiddellijk maatregelen te nemen en de negatieve gevolgen van dit soort handel op de tropische bossen te voorkomen of te minimaliseren. De Commissie moet zo spoedig mogelijk een analyse voorleggen van de mogelijkheden voor uitbreiding van de wetgeving, teneinde de export van hout afkomstig van illegale kap te kunnen beperken.
De klimaatverandering is een heel belangrijk hoofdstuk en een apart beleidsdoel in het document van de Commissie. Het is uitermate belangrijk dat er een op het ecosysteem afgestemde benadering wordt ontwikkeld voor de aanpassing aan de klimaatverandering, waarbij ik met name denk aan de beleidsvormen die van invloed zijn op het bodem- en watergebruik en op het gebruik van het mariene milieu.
Wat de financiering betreft kan ik niet verhelen dat ik teleurgesteld en zeer verontrust ben over de beperkte financiële middelen die beschikbaar zijn voor alle activiteiten ten behoeve van de biodiversiteit die voortvloeien uit de besluiten over de financiële vooruitzichten. Het is nu de verantwoordelijkheid van de lidstaten om elke kans aan te grijpen die hun met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het Cohesiefonds, de structuurfondsen, het LIFE+-programma en het zevende kaderprogramma geboden worden, en nationale middelen ter beschikking te stellen.
Er moet bij de herziening van de begroting in 2008-2009 meer aandacht worden besteed aan de financiële behoeften. Er zal moeten worden nagegaan of de Europese middelen die beschikbaar zijn voor de biodiversiteit en met name Natura 2000, wel volstaan.
Ik wil mijn collega’s, mevrouw Avril Doyle en mevrouw Marie Anne Isler Béguin, van harte bedanken voor hun amendementen. Mevrouw Béguin had voorgesteld in paragraaf 67 waterkrachtenergie toe te voegen – die ik was vergeten – en ik dank haar daarvoor.
Tot slot wil ik, geachte collega’s, uw aandacht vestigen op de bevindingen van de studie naar biodiversiteit waartoe wij als Commissie milieubeheer opdracht hadden gegeven. Naar het schijnt hebben de initiatieven met betrekking tot het tot staan brengen van het verlies aan biodiversiteit geen succes, omdat de toepassing ervan te wensen overlaat en omdat er geen politieke wil is. Het actieprogramma van de Europese Commissie tot 2010 is zeer ambitieus maar helaas worden daarin geen concrete oplossingen voorgesteld voor het toepassingsprobleem, voor het gebrek aan financiële middelen en het gebrek aan politieke wil van de kant van de lidstaten.
Wij zullen ervoor moeten zorgen dat er een krachtige boodschap de wereld in wordt gestuurd. Wij moeten druk uitoefenen op onze regeringen en hun vragen ervoor te zorgen dat de ambitieuze doelstellingen van het actieprogramma worden verwezenlijkt.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik commissaris Dimas verontschuldigen, die hier vandaag helaas niet aanwezig kan zijn.
Het is precies een jaar geleden dat de Commissie haar mededeling over het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies tegen 2010 en daarna goedkeurde. Aangezien het morgen Internationale Biodiversiteitsdag is, is het voor het Parlement nu een geschikt moment om zijn verslag over dit onderwerp te bespreken.
Ik ben blij dat het Parlement deze gelegenheid benut om een helder signaal aan de wereld af te geven en te laten zien hoe belangrijk het is de biodiversiteit van onze planeet te beschermen. Het thema van de Internationale Biodiversiteitsdag is dit jaar “biodiversiteit en klimaatverandering”. Ik heb al eerder gezegd, en ik wil dat vandaag onderstrepen, dat biodiversiteitsverlies een even grote bedreiging voor onze planeet vormt als klimaatverandering. Net als klimaatverandering is verlies aan biodiversiteit een economisch probleem, een maatschappelijk probleem en een groeiende bedreiging voor de mondiale veiligheid. Beide zaken zijn nauw met elkaar verweven. Klimaatverandering speelt een belangrijke rol in het verlies van soorten terwijl het verlies van ecosystemen op zijn beurt weer bijdraagt aan klimaatverandering.
De strijd tegen de klimaatverandering vormt nu het hart van het Europese project en staat boven aan de nationale politieke agenda’s. Helaas geldt dat nog niet voor het biodiversiteitsverlies. De dreiging lijkt misschien minder groot maar als we eens goed naar de feiten kijken, is de situatie net zo zorgwekkend.
Door menselijke activiteiten is de extinctiesnelheid al tussen 100 en 1 000 maal hoger dan de natuurlijke uitsterving. Elk jaar verdwijnen er 30 000 soorten, ofwel drie soorten per uur. Als we niet ingrijpen, zullen er de komende decennia miljoenen jaren van evolutie worden uitgewist. Deze dramatische soortenteruggang is van belang, omdat het ecosystemen verzwakt waarvan soorten de bouwstenen vormen.
De VN-millenniumevaluatie van ecosystemen van 2005 bevat twee kernboodschappen. Ten eerste zijn wij voor onze welvaart en ons welzijn primair afhankelijk van ecosysteemdiensten als grondstoffen, geneesmiddelen en schoon water. Ten tweede worden ecosystemen zodanig verbrokkeld, aangetast en vernietigd dat ongeveer twee derde van de diensten die we aan ecosystemen te danken hebben, in verval zijn. Gecombineerd met milieudreigingen als klimaatverandering, een groeiende bevolking en toenemende consumptie per hoofd van de bevolking, betekent dit dat soorten en ecosystemen steeds meer onder druk komen te staan.
Als we niet snel in actie komen, zullen we spoedig het punt bereiken van een gevaarlijke en onomkeerbare verandering in ecosystemen wereldwijd, net zoals de klimaatverandering binnenkort gevaarlijke proporties gaat aannemen als we niets doen. De mogelijkheden om een gevaarlijke transformatie van de ecosystemen te voorkomen, nemen snel af.
De mededeling over biodiversiteit van vorig jaar is een eerste poging van de Europese Unie om een samenhangend antwoord op het probleem van biodiversiteitsverlies te geven. Deze mededeling moet worden beschouwd als een van de belangrijkste beleidsdocumenten van de Commissie-Barroso en twee vernieuwingen zijn daarbij van bijzondere betekenis. Ten eerste wordt het concept ecosysteemdiensten in het EU-debat geïntroduceerd. De mededeling laat zien hoe wezenlijk deze diensten zijn voor onze welvaart en ons welzijn en dat er een verband bestaat tussen biodiversiteitsverlies en de teruggang van deze diensten.
De tweede vernieuwing is dat in de mededeling een zeer specifiek actieplan voor de periode 2007-2013 wordt beschreven. Het actieplan is een grote stap voorwaarts omdat er nauwkeurig in wordt aangegeven wat er door de Gemeenschap en door de lidstaten moet worden gedaan. Alleen via elkaar aanvullende maatregelen op deze beide niveaus kunnen we de noodzakelijke vooruitgang boeken. Het actieplan maakt tevens duidelijk wat de Europese Unie moet doen om er, zoals beloofd, voor te zorgen dat tegen 2010 het verlies aan biodiversiteit in de EU tot staan is gebracht en het verliespercentage wereldwijd sterk is teruggedrongen.
Het doet mij veel genoegen dat het Parlement in zijn verslag de mededeling en het actieplan verwelkomt. Ik wil de heer Adamou bedanken voor zijn inspanningen en de heer Berman en de heer Gklavakis van respectievelijk de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie visserij voor hun bijdragen. De toon van het verslag is net zo positief als de reacties van de Raad, het Comité van de Regio’s, het Europees Economisch en Sociaal Comité en ngo’s op milieugebied. Er lijkt een brede consensus te bestaan over wat gedaan moet worden. De uitdaging is nu om deze politieke steun om te zetten in concrete daden.
Een parlement kan nauwelijks over een belangrijker onderwerp debatteren dan het voortbestaan van het leven op aarde. Ik verzoek u met klem deze gelegenheid te baat te nemen om duidelijk te maken hoe ernstig het biodiversiteitsverlies is en dat de mededeling over biodiversiteit en het bijbehorende actieplan op alle niveaus volledig en voortvarend dienen te worden uitgevoerd.
Thijs Berman (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – Voorzitter, het Parlement luidt met dit belangrijke verslag van collega Adamo de noodklok. Het is alleen een te bekend patroon.
De Commissie en het Parlement tonen hun ambitie voor het milieu en de regeringsleiders en ministers leggen vervolgens plechtige verklaringen af en maken zelfs afspraken, maar zij voeren de plannen daarna niet uit. De lidstaten blokkeren, waar het algemeen belang van Europa om actie vraagt. Consensus in Brussel over ambities die stuklopen op kortetermijnbelangen in de lidstaten. Het beschermen van de biodiversiteit moet op alle beleidsterreinen een prioriteit zijn.
Vanuit de Commissie Landbouw en plattelandsontwikkeling bezien wordt de evaluatie van het landbouwbeleid in 2008 een belangrijke nieuwe kans het teruggaan van biodiversiteit tegen te gaan. Maar dat vergt een groter budget voor plattelandsontwikkeling en meer nadruk op bescherming van natuur en landschap.
Dat vraagt ook om een kritische evaluatie van maatregelen in het kader van cross compliance. Het is namelijk prima en logisch om boeren voor hun diensten voor het milieu te betalen, maar dit moet zijn effectiviteit voor de biodiversiteit en voor een duurzaam Europa dan wel bewijzen.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie visserij. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Adamou van harte gelukwensen met zijn prachtige werk. Ik kan echter niet de nationale regeringen gelukwensen. Die hadden weliswaar in 2001 beloofd om maatregelen te zullen treffen, maar dat hebben ze nooit gedaan. Daardoor blijft de biodiversiteit afnemen en blijven wij soorten verliezen. Zoals de heer Borg al zei, verliest onze planeet dagelijks drie soorten.
Uit gegevens van de VN blijkt dat in de Europese Unie 45 procent van de in zoetwater levende soorten wordt bedreigd. Deze achteruitgang heeft meerdere oorzaken. Waterverontreiniging en overbevissing zijn de twee belangrijkste ervan. Daarvoor zijn de vissers verantwoordelijk, maar ook wijzelf.
Ons doel moet zijn de waterverontreiniging te verminderen, of die verontreiniging nu komt van het vasteland, van de industrie, of van de zee. Wij mogen niet vergeten dat de laatste vijftien jaar alleen al door scheepsongelukken 55 000 ton olie terecht is gekomen in de Middellandse Zee.
Ons tweede doel moet zijn de visbestanden te verbeteren. Wij moeten één ding inzien: wij mogen niet meer vissen de zee uithalen dan de zee kan voortbrengen. Als wij meer vissen vangen dan de zee kan voortbrengen, begaan wij een misdaad tegen het milieu.
Ook moeten wij juiste vispraktijken toepassen. Op dit gebied moeten wij wereldwijd actief worden om ervoor te zorgen dat ook derde landen deze juiste vispraktijken overnemen. Wij leven in het Middellandse Zeegebied en willen de Middellandse Zee redden. Aan de Middellandse Zee grenzen echter niet minder dan 27 landen, waarvan er 7 tot de Europese Unie behoren, en derde landen richten vaak veel grotere schade aan.
Wij moeten overbevissing tegengaan en juiste vispraktijken toepassen. Anders begaan wij een misdaad en brengen wij de toekomst van onze kinderen in gevaar.
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, namens mijn collega, mevrouw Doyle, de schaduwrapporteur, wil ik onze collega, de heer Adamou, bedanken voor zijn verslag. Het is een positief verslag waarin alle wezenlijke punten aan de orde komen: het gaat over de Natura 2000-richtlijn, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en over de doeltreffende uitvoering van REACH en de water- en bestrijdingsmiddelenwetgeving; in het verslag wordt de zorg uitgesproken die we allemaal delen over de financiële beperkingen voor Natura 2000 en andere maatregelen op het gebied van de biodiversiteit.
Ik ben ook blij met de woorden van commissaris Borg in dit verband en ik kan mij bijzonder vinden in wat is gezegd over het gebrek aan daadkracht van de regeringen van de lidstaten in de Europese Unie. Ons doel was 2010, niet “2010 en daarna”, maar we zijn nog mijlenver verwijderd van ons doel om het biodiversiteitsverlies in dat jaar, dat niet zo ver weg meer is, tot staan te brengen.
Onderweg hiernaartoe las ik in The Times een artikel over de teloorgang van habitats, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de verschijning van uitheemse soorten waarover we zo veel hebben gehoord. Het artikel ging over vogels, duizenden vogelsoorten worden bedreigd. In totaal bevinden zich 2 033 soorten in de gevarenzone; 86 procent van de meest bedreigde soorten loopt risico omdat hun habitat is verdwenen of aangetast door stuwdammen, visserij, aantallen vee, enzovoorts.
Dan is er het vraagstuk van de uitheemse soorten. Als mevrouw Doyle hier was geweest, zou ze de grijze eekhoorn hebben genoemd en verteld hebben over de schade die hij op ons continent berokkent aan de inheemse rode eekhoorn. Hij is vooral te vinden in Groot-Brittannië, maar tegenwoordig ook in Italië en hij rukt via Frankrijk en Spanje naar het noorden op. We zien de schade die het veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje en de Chinese wolhandkrab aanrichten. Ze zijn hier aanwezig, veroorzaken schade en zijn gevaarlijk, niet alleen voor de gezondheid van de mens maar ook voor de gezondheid van ons milieu en onze natuurlijke inheemse soorten.
Anne Ferreira, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, om te beginnen wil ik de heer Adamou graag bedanken voor zijn verslag. Ik juich de maatregelen en acties die hij hierin voorstelt toe.
Deze maatregelen zijn talrijk en gevarieerd, maar ik denk dat wij vandaag de dag aan duidelijkheid en doeltreffendheid zouden winnen, als wij onze prioriteiten hiërarchisch zouden indelen en ons op de meest urgente gevallen zouden richten, ook al is dat niet eenvoudig. Naarmate wij namelijk meer vertraging oplopen met het uitvoeren van onze besluiten, worden de maatregelen die ten uitvoer moeten worden gelegd ook steeds talrijker en dringender. Bovendien weten wij dat op het gebied van het milieu alles nauw met elkaar samenhangt.
Al bijna twintig jaar zijn wij ons ervan bewust dat de grenzen van de biosfeer zijn bereikt en dat wij ons in een impasse bevinden. En toch nemen wij in de praktijk niet de krachtige besluiten die wij in onze teksten uitdragen, ondanks het feit dat de vooruitzichten steeds alarmerender worden.
Zoals gezegd dient bescherming van de biodiversiteit op alle beleidsterreinen van de overheid plaats te vinden: vervoer, landbouw, ruimtelijke ordening, toerisme, visserij, enzovoort. Wij zijn ons dit ook bewust, en toch is Cardiff diep weggestopt in een laatje van de Commissie. Laten we hopen dat het oorzakelijk verband dat bestaat tussen dit fenomeen en het verlies aan biodiversiteit er – in het kader van de werkzaamheden die binnen de Tijdelijke Commissie klimaatverandering zullen worden uitgevoerd – toe zal leiden dat er vooruitgang wordt geboekt.
Tot slot zou ik een specifiek punt uit het verslag van de heer Adamou willen onderstrepen; dit betreft genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Ik sta volledig achter het aan de Commissie gerichte verzoek om het effect van ggo’s op de ecosystemen, evenals de potentiële risico’s die zij voor de biodiversiteit opleveren, te evalueren.
Laten wij niet vergeten dat de mens deel uitmaakt van de biodiversiteit. Dus, zoals u zojuist hebt gezegd, mijnheer Borg, en omdat wij vanavond in deze vergaderzaal uit dezelfde partituur spelen: laten wij in actie komen, laten wij ons actieplan ten uitvoer leggen, en laat de Europese Unie eindelijk een voorbeeld stellen!
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen met enkele lovende woorden te spreken over de vooruitgang die we in de Europese Unie hebben geboekt. We hebben bepaalde producten, bestrijdingsmiddelen en praktijken verboden; we hebben onze rivieren schoongemaakt en grote gebieden tegen ontwikkeling beschermd. De resultaten mogen er beslist zijn. Zo vliegen er in Groot-Brittannië meer rode wouwen en roofvogels in de lucht en keren de otters terug naar onze rivieren. Zoals zo vaak geldt echter ook hier dat er één stap vooruit wordt gezet, gevolgd door twee stappen achteruit. De vernietiging van habitats gaat door, zich snel verbreidende uitheemse soorten richten grote schade aan en maar al te vaak hebben onze eigen menselijke activiteiten een dodelijke uitwerking.
Soms slaan we de plank finaal mis. Een klassiek voorbeeld hiervan is de wijze waarop we onze zeeën leegvissen, uit het zicht en maar al te vaak ook zonder dat er over wordt nagedacht. Ons beleid op dat gebied, en commissaris Borg weet dat beter dan wie dan ook, is gewoonweg onhoudbaar en bespottelijk. Soms is de schade onvoorzien. De veranderingen in landbouwpraktijken, bijvoorbeeld, hebben niet tot doel vogelsoorten uit te roeien, maar dat is in sommige gevallen wel een van de gevolgen. We wachten met belangstelling af of de wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid positief zullen uitpakken.
Soms weten we niet wie of wat fout is en toch hanteren we als politici nog steeds niet het voorzorgsbeginsel. Hoe anders valt de dwaasheid van de lidstaten te verklaren die tegen de plannen van de Commissie hebben gestemd om de palingbestanden, die catastrofaal zijn gekrompen, weer te laten aangroeien? Zulke kortetermijnoverwegingen leiden er maar al te vaak toe dat soorten met uitsterven worden bedreigd.
Een doel stellen voor het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies is gemakkelijk, vooral wanneer het pas over negen jaar gerealiseerd hoeft te worden. Op lange termijn doelen stellen is het eenvoudigste wat er is. De einddatum komt nu echter met rasse schreden dichterbij en er moeten enkele moeilijke beslissingen worden genomen om de doelstelling te halen. De commissarissen hebben er nu meer dan de helft van hun ambtstermijn op zitten en ik denk dat sommigen van hen het eind van hun loopbaan als commissaris al zien opdoemen. Ik hoop dat zij de resterende tijd goed zullen benutten. Besluiten gebaseerd op kortetermijndenken en politiek opportunisme worden snel vergeten, maar krachtige maatregelen om negatieve tendensen te keren en soorten te beschermen, zullen hun een eerbiedwaardige plaats in de geschiedenis opleveren.
Marie Anne Isler Béguin, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil om te beginnen onze rapporteur feliciteren met zijn uitstekende werk. Natuurlijk is de titel behoorlijk ambitieus: hoe kunnen wij het verlies aan diversiteit en het verdwijnen van planten- en diersoorten tegen 2010 – en daarna – tot staan brengen? Wij zouden zo graag willen geloven dat dit mogelijk is!
Wij weten echter hoe moeilijk het – op de korte termijn – is om de diverse Europese en multilaterale instrumenten, waarvoor wij hier dagelijks de partituur schrijven, op elkaar af te stemmen. Nu de aandacht van de burgers en de media gericht is op klimaatverandering, moeten wij het belang van biodiversiteit onderstrepen, want in de strijd tegen klimaatverandering is er geen betere strategie dan de dynamische ontwikkeling van de ecosystemen te bevorderen: commissaris Borg heeft hier zojuist nadrukkelijk op gewezen.
Zoals u begrepen zult hebben, vereist biologische diversiteit een dynamische aanpak, en als het om biologische diversiteit in situ in Europa gaat, dan hebben wij het over de bescherming van planten- en diersoorten vanuit gebieden, waarvan het beheer en de inrichting zo dicht mogelijk bij de lokale bevolking liggen. Vanuit die gedachtegang zijn politieke bereidwilligheid en het vermogen van regeringen om de dialoog aan te gaan, absolute vereisten om bijzondere milieunetwerken, zoals Natura 2000, te ontwikkelen en ondersteunen.
Het ex situ beheer van de biologische diversiteit is daarentegen eerder gericht op het behoud van planten- en diersoorten. Afgezien van de – in mijn ogen nogal stoffige – collecties van onze musea, is het ex situ behoud, zoals wij dat tegenwoordig opvatten, er uiteraard op gericht om het ergste te voorkomen, door genetisch materiaal in landbouwkundige centra op te slaan: het wordt zogezegd veilig opgeborgen. Persoonlijk plaats ik echter vraagtekens bij de financiering van de adviesgroepen voor internationaal landbouwonderzoek en bij de wijze waarop zij functioneren, aangezien lokale en inheemse gemeenschappen hierbij betrokken moeten zijn.
Tot slot zou ik natuurlijk willen onderstrepen hoe belangrijk een adequate tenuitvoerlegging van de Europese regelgeving voor onze bevolking en onze gebieden is, omdat wij weten dat alles met elkaar samenhangt en dat – bijvoorbeeld – de kaderrichtlijn water moet worden toegepast. Als het om biodiversiteit gaat, is water een medium dat de dynamiek van ecosystemen vanaf de bron waarborgt. Om die reden is het van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van zoet oppervlaktewater niet achteruit gaat, in plaats van te verwijzen naar een vaag begrip als “goede ecologische toestand”.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Mevrouw de Voorzitter, ik voeg me bij de rapporteur in het luid laten klinken van de noodklok. In de laatste drie decennia van de twintigste eeuw is het aantal plant- en diersoorten in de wereld met 40 procent afgenomen. In 2000 besloot de Europese Unie de afname van de biodiversiteit per 2010 te doen stoppen. Er is nog maar weinig tijd over. Als we er niet in slagen het uitsterven van plant- en diersoorten in de wereld een halt toe te roepen, zullen we een witte vlag moeten hijsen en toegeven dat menselijke activiteit de natuur vernietigt en dat onze grenzeloze hang naar winst en plezier mogelijk zelfs de menselijke soort zelf tot een einde zal brengen.
In veel van de nieuwe EU-lidstaten is er onvoldoende informatie over het verdwijnen van dier- en plantensoorten, en over het belang van dit probleem. Te midden van de uitvoering van door cohesie- en structuurfondsen gefinancierde projecten, wordt nog steeds slechts zelden stilgestaan bij de schade die mogelijk aan de biodiversiteit wordt aangebracht. De Europese Commissie zou het Natura 2000-netwerk moeten uitbreiden tot op het grondgebied van de 12 nieuwe lidstaten. In die landen is de biodiversiteit over het algemeen groter dan in de oude EU-lidstaten; het is daarom van essentieel belang deze te beschermen en te gebruiken voor ‘groen’ toerisme.
De burgers van de EU moeten inzien wat de voordelen zijn van behoud van biodiversiteit en ecosystemen en begrijpen dat afnemende biodiversiteit gevolgen heeft voor de productie van voedsel, brandstoffen, materialen en medicijnen, voor de water-, lucht- en klimaatsystemen, voor de vruchtbaarheid van landbouwgrond en voor de verspreiding van voedingsmiddelen. Momenteel leven we helaas op krediet, ten koste van onze kinderen en kleinkinderen, die mogelijk een steeds kalere wereld te wachten staat waarin allerlei voorheen levende wezens alleen nog te zien zijn in musea, op foto's en in films.
De Commissie stelt terecht voor biodiversiteit en de zorg voor ecosystemen op te nemen in het beleid en de programma's op alle belangrijke gebieden, zorg te dragen voor bescherming van de biodiversiteit in de oceanen en voor minder milieuvervuiling door landbouw en industrie. Dit vergt veel financiële ondersteuning en aandacht. De middelen die worden ingezet om de klimaatverandering tegen te gaan, mogen geen schade berokkenen aan de biodiversiteit. De EU moet de wereld een nog duidelijker voorbeeld geven van hoe economische groei kan samengaan met bescherming van de natuurlijke omgeving en behoud van dier- en plantensoorten.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst ben ik verheugd over de kwaliteit van het debat dat vanavond wordt gevoerd. Verder heeft de inhoud van het verslag mij sterk bemoedigd en ik wil graag in het bijzonder drie punten toelichten.
Ten eerste bent u ingenomen met de conceptuele aanpak van de mededeling, waarin de nadruk wordt gelegd op het verband tussen het biodiversiteitsverlies en de teruggang van ecosysteemdiensten. U erkent dat gezonde ecosystemen van vitaal belang zijn voor welvaart en welzijn. U stelt voor om het behoud van ecosysteemdiensten tot een fundamenteel doel te maken van al het horizontaal en sectoraal beleid van de EU en u roept de Commissie op praktische maatregelen te bestuderen en voor te stellen om de kosten van het biodiversiteitsverlies te internaliseren.
Wij werken reeds aan deze zaken en ik wil graag wijzen op een nieuw initiatief van de Commissie en het Duitse voorzitterschap om een economische evaluatie te verrichten van de kosten van het biodiversiteitsverlies. Deze evaluatie is te vergelijken met het rapport-Stern over de economische gevolgen van klimaatverandering. Zo’n evaluatie kan een keerpunt blijken te zijn. Door politici bewust te maken van de kosten van nietsdoen, kunnen we hen wijzen op de noodzaak van uitzonderlijke maatregelen om het verlies aan biodiversiteit tot staan te brengen.
Ten tweede wil ik uw visie op het vraagstuk van biodiversiteit en klimaatverandering uitlichten. U beklemtoont het vitale belang van een benadering van ecosystemen met het oog op aanpassing aan klimaatverandering.
Ten derde erkent u dat het actieplan een vitaal instrument is om betrokkenen op het niveau van de Gemeenschap en de lidstaten de krachten te laten bundelen om de toezeggingen voor 2010 gestand te doen. Nu gaat het erom in hoeverre dit actieplan daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De rapporteur heeft het over uitheemse soorten. Ook daar werken we aan en als er hiaten worden geconstateerd die om nieuwe Europese wetgeving vragen, zullen we bekijken of we met voorstellen moeten komen. Op het gebied waarvoor ik verantwoordelijk ben, ligt er reeds ter goedkeuring een voorstel klaar voor een verordening van de Raad inzake het gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur.
Wat betreft de financiering heeft de Commissie in 2004 voorgesteld om de toekomstige medefinanciering van de Gemeenschap voor Natura 2000 in de belangrijkste financiële instrumenten te integreren. Tevens is er een voorziening getroffen voor financiering van natuur en biodiversiteit via LIFE+, communautaire internationale fondsen voor ontwikkelingssamenwerking en het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Daarbij wil ik echter onderstrepen dat er in de mededeling op wordt gewezen dat het besluit van de Europese Raad van december 2005 omtrent de financiën invloed heeft op de gelden die op grond van deze instrumenten beschikbaar komen. Er wordt duidelijk gemaakt dat de lidstaten ook met behulp van eigen middelen een adequate financiering moeten bewerkstelligen.
Wat betreft de doelstelling om het biodiversiteitsverlies in de EU tegen 2010 tot staan te hebben gebracht, kan ik zeggen dat het mogelijk is om dit doel te halen, al komt dat jaartal snel dichterbij. Daartoe moeten de desbetreffende maatregelen echter zowel in de Gemeenschap als in de lidstaten versneld worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de visserij, mijn eigen terrein, ben ik het roerend met de heer Gklavakis eens dat wij moeten streven naar een duurzame visserij, zowel in de communautaire wateren als in de internationale zeeën en oceanen. In dit verband wil ik zeggen dat de in de mededeling vermelde streefcijfers en maatregelen voor biodiversiteit binnen de visserij volledig stroken met het gemeenschappelijk visserijbeleid en de meeste van deze streefcijfers en maatregelen zijn reeds opgenomen in ons werkprogramma voor de komende jaren. Ik zal een aantal voorbeelden geven van de bijdrage die het gemeenschappelijk visserijbeleid aan de bescherming van de biodiversiteit heeft geleverd: de plannen voor herstel van diverse visbestanden, de beperkingen van vangsten en visserij-inspanningen, wetgeving om walvissen te beschermen tegen bijvangst en de bescherming van habitats zoals diepzeekoraalriffen. Verder bevat de Middellandse-Zeeverordening, die vorig jaar werd aangenomen, belangrijke bepalingen om de gevolgen van het vissen op de zeebodem te beperken.
Er staan nog meer maatregelen op stapel. Ik kan de mededeling van maart 2007 noemen over de geleidelijke vermindering van ongewenste bijvangsten en de uitbanning van de teruggooi in de Europese visserij. Er zal geleidelijk voor elke bedrijfstak afzonderlijk een teruggooiverbod worden ingesteld en er zullen normen voor de maximaal aanvaardbare bijvangst worden geformuleerd.
Verder maken we vorderingen met de uitbreiding van het Natura 2000-netwerk tot mariene zones in samenwerking met DG Milieu, en met de bestrijding van de illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij.
Wat betreft de palingbestanden ben ik van plan in juni terug te gaan naar de Raad en ik ben het ermee eens dat de verordening dit keer aangenomen moet worden zonder dat er nog meer water bij de wijn wordt gedaan.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 22 mei plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. – (HU) Niemand weet precies hoeveel levensvormen er op aarde bestaan, maar het aantal soorten wordt geschat op ongeveer 20 à 30 miljoen, waarvan we er echter nauwelijks 1,8 miljoen kennen. Helaas zijn veel soorten vanwege de schadelijke invloeden van de beschaving al uitgestorven voordat we ze hebben kunnen leren kennen. De afgelopen honderd jaar heeft biodiversiteit een sterkere afname gekend dan ooit eerder in de menselijke geschiedenis. Volgens onderzoeken verdwijnen jaarlijks 140 000 soorten op aarde. Aan het uitsterven hiervan is in beslissende mate menselijk handelen debet, in de vorm van kappen van bossen en de vervuiling van water, bodem en lucht. Volgens een onlangs verschenen verslag kan 20 tot 30 procent van de dier- en plantensoorten uitsterven als de wereldwijde temperatuurstijging groter is dan 2,5° C.
Daarom is het essentieel dat de Europese Commissie met een langetermijnstrategie voor den dag komt die het teruggaan van biodiversiteit daadwerkelijk tot stilstand weet te brengen. Met het oog daarop moeten we zo snel mogelijk directe EU-financiering aanwenden voor de programma’s van Natura 2000, die in het leven zijn geroepen ter bescherming van biodiversiteit. Ook in Hongarije is het van groot belang dat de boeren die op hun land de bescherming genieten van Natura 2000, niet teleurgesteld raken in de Europese Unie.
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Biodiversiteit is meer dan een prioriteit: het is een noodzaak, en wij moeten snel in actie komen om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 tot staan te brengen.
De Europese Unie is de eerste die echte doelstellingen op dit gebied vaststelt; laten wij hopen dat zij daarmee een voorbeeld stelt voor de rest van de wereld. Duurzame ontwikkeling en duurzame jacht zijn niet slechts termen die ‘in’ zijn; zij staan wel degelijk symbool voor een verandering van de praktijken in de industrie, de productie en de jacht.
Overigens hebben jagers en jachtorganisaties niet op de Europese Unie, op de leden van het Parlement en nog minder op dit verslag gewacht, om zichzelf verplichtingen op te leggen wat betreft het ontzien van soorten en ruimten; dit is met name te danken aan de stichtingen voor de bescherming van habitats en wilde fauna, die nu al meerdere jaren op doeltreffende wijze actie ondernemen.
Daarom zou ik willen dat de jacht niet werd gestigmatiseerd, maar juist werd gesteund in zijn streven om een goed milieubeheer te bevorderen.
In dit opzicht kan ik de formulering van paragraaf 20 alleen maar betreuren, omdat de jacht hierin gedeeltelijk verantwoordelijk wordt gesteld voor de achteruitgang van de biodiversiteit, waarbij dus voorbij wordt gegaan aan het bestaan van een duurzame jacht.
17. Financieringsinstrument voor het Milieu (LIFE+) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0180/2007) van Marie Anne Isler Béguin, namens de delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE+) (PE-CONS 3611/2007 – C6 0105/2007 – 2004/0218(COD)).
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE) , rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, geachte collega’s, wij zijn aanbeland aan het einde van een buitengewoon lang traject, en om deze bemiddeling betreffende het financieringsinstrument voor het milieu LIFE+ af te sluiten wil ik allereerst mijn collega-rapporteurs voor advies bedanken: mevrouw Gutiérrez-Cortines, mevrouw Ries en mevrouw Lienemann. Ik denk dat zonder hen de bemiddeling niet geslaagd zou zijn, want laten we wel zijn: als we zonder meer positieve resultaten hebben geboekt, dan is dat omdat we een standpunt verdedigden dat binnen het Parlement op brede steun kon rekenen, en omdat we samen op een aantal punten voet bij stuk hebben gehouden tegenover de Commissie en tegenover de Raad.
Ook wil ik de diensten van het Parlement en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid bedanken. Mijn dank gaat tevens uit naar de Commissie, en in het bijzonder naar commissaris Dimas. Ik wens hem een spoedig herstel. Ik weet dat hij vanavond niet in ons midden kan zijn, maar ik ben hem evenals zijn diensten erkentelijk voor de steun om deze bemiddeling te doen slagen. Tot slot wil ik de Raad bedanken, ofschoon deze vanavond niet aanwezig is. Ik denk dat we de minister, de heer Gabriel, en de vertegenwoordigers van de Raad kunnen bedanken, die er mede voor hebben gezorgd dat de bemiddeling een succes is geworden, want ik herinner me dat we op de avond van de bemiddeling soms de indruk hadden met begrotingsministers en niet met milieuministers om de tafel te zitten. Als afgevaardigden verdedigden wij namelijk een degelijke begroting voor de milieuministers, terwijl dezen er niet zo veel voor leken te voelen. Om het hoofdstuk dankbetuigingen af te sluiten, wil ik mijn dank betuigen aan mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou, onder wier leiding de delegatie van het Parlement bij de bemiddeling stond, en aan de voorzitter van onze Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de heer Ouzký.
Met uw welnemen, wil ik graag een paar dingen onder uw aandacht brengen. We bevinden ons in de fase van de derde lezing en dus van de bemiddeling. Ik wijs u erop dat het werk aan dit LIFE+-verslag tegelijkertijd begon met het bestuderen van de financiële vooruitzichten, aangezien we van mening waren dat een LIFE+-begroting, die deel uitmaakt van de financiële middelen die de komende zeven jaar uitgetrokken worden voor het milieu, niet buiten de financiële vooruitzichten om kon worden opgesteld. Om die reden hebben we druk uitgeoefend op de commissie die verantwoordelijk is voor de financiële vooruitzichten, en met name op de heer Böge, daar wij van mening waren dat de milieubegroting voor de komende zeven jaar een wassen neus was en dat deze omhoog moest. We wilden de begroting opkrikken tot het door de Commissie genoemde bedrag. Door bijvoorbeeld het beheer van Natura 2000 erin op te nemen, hadden we de begroting van LIFE+ moeten verhogen met 21 miljard EUR. We wisten maar al te goed dat dit enorm hoog gegrepen was en dat de middelen dat niet toestonden, maar we hadden voor deze strategie gekozen om te laten zien dat er in de begroting van de Europese Unie geen specifieke begrotingslijn was voor Natura 2000. Dat was onze strategie bij de eerste lezing, en daarin werden we vrijwel unaniem gesteund.
Desondanks is er in de fase van het gemeenschappelijk standpunt niet echt naar ons geluisterd. De heer Böge, rapporteur voor de begroting, bewees ons een gunst door in te stemmen met een toewijzing van 100 miljoen EUR. Honderd miljoen voor LIFE+, dat is een habbekrats gezien de behoeften die we hebben, gezien de behoeften waarvan we gewag maken tegenover onze medeburgers: de strijd tegen klimaatverandering, het tegengaan van het verlies van biodiversiteit, de sanering van onze bodem, de zuivering van onze rivieren, de strijd om ons grondwater te redden, enzovoorts. Daar zal ik het bij laten.
Deze 100 miljoen EUR waren nochtans welkom, want wij pakken alles wat er te pakken is, maar tot onze grote verrassing – en daarover zijn we boos geworden – was van de 100 miljoen die ons was toegewezen 50 miljoen verdwenen, en toegewezen aan de algemene begroting. Daarover waren we heel boos, maar waar we nog bozer over waren was dat de verdeling van budgettaire beheertaken voor ons als Europees Parlement totaal onaanvaardbaar was.
Wij waren van mening, en zijn nog altijd van mening, dat natuurbescherming op Europees niveau moet worden beheerd: dat is een beleid waarmee de Europese Unie positief voor den dag kan komen, positief beleid waarmee onze medeburgers zich identificeren. Dit beleid moest dan ook op Europees niveau blijven, en de bij de tweede lezing door de Raad en de Commissie ten uitvoer gelegde strategie kende 80 procent van het begrotingsbeleid toe aan de lidstaten. Wij konden ons niet neerleggen bij deze vorm van renationalisering van Europese beleidsterreinen.
Om die reden wilden wij dat de Raad ermee zou instemmen het beheer van de milieubegroting in handen te laten van de Commissie. Ik denk dat we hierin bijzonder goed geslaagd zijn, want de Raad heeft tijdens de bemiddeling ingestemd met meerdere zaken: dat het beheer van de EU-begroting gecentraliseerd wordt, dat wil zeggen op Europees niveau, dat de Commissie twee keer zoveel geld uittrekt voor milieubeheer, dat wil zeggen dat we van 1 naar 2 procent gaan, dat de helft van de begroting wordt toegewezen aan biodiversiteit en natuurbescherming, en tot slot dat de begroting voor 2007 dit jaar kan worden toegepast en dat ngo’s met ingang van dit jaar in aanmerking komen voor financiële middelen.
Ik denk dan ook dat we erg goed werk hebben verricht, mevrouw de Voorzitter, en ik wil nogmaals iedereen bedanken, de Raad en de Commissie dat ons de kans is geboden deze bemiddeling af te ronden, en nog wel op de manier die het Parlement voor ogen stond, ten behoeve van onze medeburgers, want wij zijn er om onze medeburgers te vertegenwoordigen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik namens commissaris Dimas mijn oprechte waardering uitspreken voor de delegatie van het Parlement die op 27 maart heeft deelgenomen aan de bemiddelingsbijeenkomst met de Raad. In het bijzonder wil ik mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou, de delegatieleidster, en de rapporteur, mevrouw Isler Béguin, bedanken. Ik wil de rapporteur uitdrukkelijk prijzen om haar uitstekende bijdrage aan de onderhandelingen en vooral om het beslissende compromisvoorstel dat zij op de avond van de bemiddelingsbijeenkomst heeft opgesteld, zodat wij snel tot een akkoord over LIFE+ konden komen. Ik ben erg blij dat we de resterende moeilijkheden konden oplossen en een bevredigend resultaat hebben bereikt.
In het huidige voorstel gaat LIFE+ projecten medefinancieren die het milieu in Europa helpen te verbeteren. LIFE+ versterkt de netwerkvorming, de communicatie en het milieubeheer en bevordert de uitwisseling van goede praktijken in de gehele Europese Unie. Veel belanghebbenden wachten op de eerste oproep tot het indienen van voorstellen op grond van het nieuwe programma, die de Commissie wil publiceren kort nadat de verordening in het begin van het najaar in werking treedt. De Commissie staat volledig achter de bemiddelingstekst en ik wil het Parlement aansporen om de goede resultaten van zijn onderhandelingsteam te bekrachtigen.
Ook wil ik de rapporteur bedanken voor haar opmerkingen. Ik heb daar terdege nota van genomen.
Cristina Gutiérrez-Cortines, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, uit de procedure van het LIFE-programma, vooral de laatste fase van de verzoeningsprocedure, blijkt tot op welke hoogte we met een reeks tegenstellingen zitten in Europa, en hoezeer dit Parlement nog steeds noodzakelijk is als rechtstreekse vertegenwoordiger van de burgers.
Het LIFE-project is altijd een referentieproject geweest: tal van ngo’s, vakmensen en gemeenten hebben geleerd wat Europees beleid was, en zij hebben geleerd om te concurreren en bij het milieubeleid betrokken te willen zijn dankzij het LIFE-programma.
Elk volk, hoe klein ook, is er trots op als het een LIFE-project in de wacht heeft gesleept, en datzelfde geldt voor de consultants, voor de ambtenaren die achter de schermen aan de projecten werken, en voor de samenleving zelf.
Desalniettemin is er, vanuit de tegenstelling die we nu zien, nu we enerzijds ‘intergouvernementeel’ zijn en anderzijds een Europese grondwet willen, aan het eind van de eerste lezing besloten dat de fondsen onder het beheer zouden komen van de regeringen met nationale agentschappen.
Het Parlement was hier tegen, omdat het naar zijn idee niet nodig was veranderingen aan te brengen aan iets wat al heel goed functioneert – zoals in het geval van LIFE. Als we al een Europese toegevoegde waarde hebben, en als er een imago van uitmuntendheid en kwaliteit gecreëerd is, waarom zouden we dat dan niet aan in standhouden?
Na een zware strijd hebben we dan ook uiteindelijk bereikt dat het geld deels aan de landen wordt toegekend, maar we houden vast aan de situatie – en het is ons gelukt ervoor te zorgen dat de Commissie en vervolgens de Raad dit voorstel onderschrijven – waarin alle projecten het recht hebben om gehoord en beoordeeld te worden door de Commissie, ook al gaan ze eerst door het filter van de landen. Ik wil dat dit punt duidelijk in de notulen wordt vastgelegd: dat alle projecten het recht hebben om door de Commissie te worden beoordeeld.
Dan ten slotte nog dit: “transnationale projecten” betekent dat de rivieren, het water dat van het ene land naar het andere stroomt, de vogels, en de lucht zelf voor de eerste maal een podium hebben gekregen waar op internationaal niveau aan deze zaken gewerkt kan worden.
Marie-Noëlle Lienemann , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wilde allereerst mevrouw Isler Béguin feliciteren, die heel wat van haar energie, vaardigheid en talent heeft aangewend om tot dit zeer positieve besluit te komen. Ik bedank ook mijn collega-rapporteurs voor advies, want ik denk dat we de klus hebben kunnen klaren dankzij het verenigde front van alle fracties binnen dit Parlement en het begrip van de Commissie.
Het politieke signaal dat ons Parlement heeft afgegeven is duidelijk: wij willen milieubeleid verdedigen met budgetten, want het is weliswaar belangrijk dat Europa normen uitvaardigt en doelstellingen formuleert, maar het is even belangrijk dat het financiële middelen vrijmaakt om de weg te effenen voor acties op lokaal niveau en ook voor innovaties, het uitwisselen van ervaringen en nieuwe praktijken.
De tweede boodschap is dat we een communautair principe verdedigen, een Europees principe, en niet enkel een intergouvernementeel principe. Milieubeleid wordt door alle lidstaten van de Europese Unie beschouwd als het meest legitieme, als beleid dat deze communautaire dimensie heeft. Het zou stompzinnig zijn geweest LIFE te renationaliseren terwijl onze burgers juist vragen om meer integratie, en ik zal hier niet de argumenten van mijn collega’s herhalen die hebben benadrukt dat de lidstaten vanzelfsprekend met voorstellen kwamen, maar dat de Commissie het laatste woord had, en dat het derhalve cruciaal was de Commissie de middelen te verschaffen om dit proces in goede banen te leiden, om de dossiers te bestuderen maar ook om de innovaties in kaart te brengen, via communicatie, uitwisseling en actieweken – bravo! Bravo voor de verdubbeling van de kredieten die hierdoor zullen worden toegewezen aan de Commissie! Bravo ook voor de transnationale projecten!
Het is van het allergrootste belang dat praktijken het bindmiddel vormen tussen verschillende landen die gezamenlijke doelstellingen hebben, landen die soms niet inzien wat ze met elkaar gemeen hebben, bijvoorbeeld als het gaat om biodiversiteit, en die dankzij LIFE de kans krijgen om te laten zien hoezeer hun acties en ervaringen overeenkomen.
Tot slot, commissaris, wil ik graag een wens uitspreken: dat de Commissie de tegenover de rapporteur gedane belofte nakomt en zorgvuldig alle kredieten inventariseert die zijn toegewezen aan Natura 2000. Het is namelijk cruciaal dat deze voorname strijd voor de biodiversiteit lokaal wordt gesteund, want in veel gevallen zijn mensen in de praktijk nog altijd weifelend of zich niet bewust van wat er op het spel staat. Hoe dan ook, bravo voor deze bemiddeling – voor dit definitieve akkoord – en lang leve LIFE!
Frédérique Ries , namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijn eerste dankwoorden gaan vandaag uiteraard naar onze rapporteur, mevrouw Isler Béguin, en ook naar mijn collega-rapporteurs voor advies, mevrouw Lienemann en mevrouw Gutiérrez-Cortines voor de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, met wie we twee jaar lang – zoals ze hebben gezegd – voortdurend hebben geprobeerd de Commissie, en vooral de lidstaten, te overtuigen van de relevantie van dit door Brussel aan te sturen en gecontroleerde milieubeleid.
Laten we onszelf in dit verband vandaag een pleziertje niet onthouden: de uitkomst van de bemiddeling die u op 27 maart op briljante wijze in de openbaarheid hebt gebracht, mevrouw de Voorzitter, is een geweldige leerervaring. In de politiek plegen we te zeggen dat tegenslag je vaak sterker maakt: de delegatie van het Europees Parlement voor LIFE+ heeft daar een ander adagium tegenovergesteld: eendracht maakt macht, over politieke scheidslijnen heen en in het algemene belang van de Europese burger.
Tweede opmerking: ik constateer dat de Europese Commissie er geenszins bij gebaat is zich te beperken tot laat ik zeggen een bijrol, terwijl de Verdragen haar duidelijke bevoegdheden verlenen, zoals haar bevoegdheden inzake milieubeleid.
Mevrouw Isler Béguin heeft alle voordelen van deze bemiddeling al op sublieme wijze opgesomd. Ik zal daar niet op terugkomen. Ik wil het accent leggen op wat naar mijn idee ons meest symbolische gezamenlijke succes is, en dan heb ik het uiteraard over het afdwingen van een begrotingslijn voor natuur en biodiversiteit, die minstens 50 procent van de begrotingsinkomsten, van de operationele begrotingsmiddelen moet dekken. Het was essentieel om de financiële armslag van Natura 2000 te vergroten. Allereerst omdat Natura 2000 goed werkt. Mevrouw Gutiérrez-Cortines had het over de trots van natuurgebieden die voor deze financieringen in aanmerking komen. In de regio Brussel-Hoofdstad, die ik goed ken, valt maar liefst 2 333 hectare, ofwel 14 procent van het regionale grondgebied, met onder meer het beroemde Zoniënwoud en de Woluwevallei, onder deze beschermde gebieden. Op het niveau van de Unie spreken de cijfers ook boekdelen: Natura 2000 staat voor meer dan 25 000 locaties, een netwerk dat zich uitstrekt over 16 hoofdsteden en dat bijna 20 procent van het aardoppervlak van de 27 Europese lidstaten beslaat.
Daarnaast, en de heer Adamou en andere collega’s hebben er in het voorafgaande debat reeds op gewezen, heeft de Europese Unie in 2001 in Göteborg toegezegd vóór 2010 een einde te zullen maken aan het verlies van deze biodiversiteit: met nog drie jaar te gaan hebben we deze doelstelling bij lange na niet verwezenlijkt, en dat is een eufemisme.
Inderdaad, de begroting van LIFE+ lijkt misschien een lachertje, is ook een lachertje: 1,51 procent van de jaarlijkse begroting van de Unie, ofwel 1 894 miljard EUR over zeven jaar, maar ik heb de hoop nog niet laten varen dat de Europese Unie, de lidstaten, de regio’s en de gemeenten de handen ineen zullen slaan om de duurzame financiering van Natura 2000 veilig te stellen. Ook hoop ik dat we niet te horen krijgen dat er met 308 miljard EUR, ofwel de begroting van de structuurfondsen en het Cohesiefonds bij elkaar, te weinig geld is om de natuur te beschermen. Het is een kwestie van prioriteit en geloofwaardigheid ten opzichte van de Europese burger, niet meer en niet minder.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik neem het woord namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten in dit debat over het instrument LIFE+. Ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken om de volgende kwesties onder de aandacht te brengen. Ten eerste is het financieel instrument voor het milieu LIFE+ voor de periode 2007-2013 de voortzetting van de meeste programma’s die momenteel door het directoraat-generaal Milieu worden beheerd, onder andere LIFE III, het programma ter bevordering van duurzame stadsontwikkeling en het ngo-programma.
Ten tweede is het een heuglijk feit dat het Parlement er tijdens de bemiddelingsprocedure in geslaagd is om de Raad ervan te overtuigen dat de Europese Commissie verantwoordelijk moet zijn voor het centraal beheer van het programma, zoals tot nu toe het geval was.
Ten derde is het vermeldenswaardig dat het standpunt van het Parlement in overweging is genomen en dat de financiële middelen voor de tenuitvoerlegging van het instrument met 40 miljoen EUR zijn verhoogd.
Ten vierde heeft de Raad ook rekening gehouden met het verzoek van het Parlement om minstens 50 procent van het LIFE+-budget te besteden aan projecten die gericht zijn op het behoud van natuur en biodiversiteit.
Ten vijfde is gezamenlijk besloten dat ten minste 15 procent van het LIFE+-budget voor transnationale projecten zal worden uitgetrokken.
Aangezien tijdens de bemiddelingsprocedure werd ingestemd met het merendeel van de voornaamste amendementen van het Europees Parlement, zal de UEN-Fractie voor dit verslag stemmen. Ten slotte zou ik rapporteur van harte willen feliciteren, net als alle anderen die zo doeltreffend aan de bemiddelingsprocedure hebben meegewerkt.
Edite Estrela (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, ten eerste zou ik iedereen willen bedanken die mee heeft gedaan aan de bemiddeling met betrekking tot LIFE+. Daarbij is een akkoord bereikt dat wij zeer positief vinden, daar het Europees Parlement erin is geslaagd een aanzienlijke verhoging (+ 40 miljoen EUR) binnen te halen in vergelijking met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Voor iedereen, met name voor het milieu, betekent dat winst.
Van de maatregelen die in het kader van LIFE+ voor subsidie in aanmerking komen, noem ik de monitoring van de bossen, informatie- en communicatieactiviteiten en vooral ook de campagnes voor bewustmaking en scholing van deelnemers aan initiatieven voor bosbrandpreventie. Deze maatregelen komen trouwens tegemoet aan onze zorgen in het initiatiefverslag van de Milieucommissie over natuurrampen, waarvan ik de rapporteur was.
Een ander zeer belangrijk aspect betreft de garantie dat minstens 50 procent van het LIFE+-budget zal worden gebruikt voor het subsidiëren van projecten voor het behoud van natuur en biodiversiteit. In het gemeenschappelijk standpunt had de Raad voorgesteld daar slechts 40 procent voor uit te trekken. Dat zou veel te weinig geweest zijn gezien de financieringsbehoeften van de Natura 2000-netwerken en de Habitat-richtlijn.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou mevrouw Isler Béguin van harte willen bedanken voor dit verslag over het financieel instrument voor het milieu (LIFE+).
Het bemiddelingscomité heeft ingestemd met de tekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad. Deze verordening is een degelijk financieel instrument waarmee de belangen van het milieu in de lidstaten van de Europese Unie zullen worden behartigd. De beschikbare middelen zullen voornamelijk worden gebruikt om op te treden tegen de veranderingen die het gevolg zijn van het broeikaseffect, zoals droogte en overstromingen, en die nadelig zijn voor de bossen, de natuur en de biodiversiteit.
In de richtlijn wordt er terecht op gewezen dat deze middelen niet aangewend mogen worden voor administratieve uitgaven die niet rechtstreeks verband houden met de tenuitvoerlegging van de acties van LIFE+. Het toezicht op de uitgaven uit het LIFE+-budget door het Europees Parlement zal ervoor zorgen dat de fondsen op correcte wijze worden gebruikt in de belangrijkste toepassingsgebieden. Dit permanente toezicht is onontbeerlijk met het oog op de brede waaier van acties en de beperkte beschikbare middelen. De tenuitvoerlegging van alle projecten zal een meerwaarde betekenen voor de Europese Gemeenschap. De middelen voor dit programma moeten opgetrokken worden zodra de omstandigheden dat toelaten.
Als de verordening correct wordt omgezet, is het naar mijn mening perfect mogelijk om met de middelen van LIFE+ de geplande acties ten uitvoer te leggen. Voorts zou ik al degenen willen bedanken die een constructieve bijdrage hebben geleverd in het bemiddelingscomité.
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, morgen nemen we in derde en laatste lezing een besluit over de verordening betreffende het financieel instrument voor het milieu (LIFE+). Ik wil mevrouw Isler Béguin gelukwensen met het algehele resultaat van de bemiddelingsprocedure in het wetgevingsproces en haar bedanken voor haar inzet, die meer dan noodzakelijk was gezien de zeer uiteenlopende standpunten gedurende het gehele wetgevingsproces.
De tenuitvoerlegging, actualisering en verdere ontwikkeling van het milieubeleid en het milieurecht van de Gemeenschap zijn de algemene doelstellingen van LIFE+. Daarvoor is geld nodig, en dat was nu juist het breekpunt. In de felste debatten ging het erom hoeveel geld er nodig is en vooral hoe dit geld dient te worden beheerd. We hebben in de bemiddelingsprocedure niet alles bereikt wat we graag hadden willen bereiken, maar we zijn erin geslaagd een verhoging van 40 miljoen EUR te bewerkstelligen. We hebben ook voor elkaar gekregen dat een centraal beheerssysteem gehandhaafd blijft. De lidstaten willen immers dat 80 procent van de middelen door de lidstaten zelf wordt beheerd, en wij hebben bereikt dat het beleid op dit terrein ook in de toekomst gemeenschappelijk zal zijn.
Voor financiering in het kader van de verordening betreffende LIFE+ komen slechts in aanmerking projecten op het gebied van beste praktijken of demonstratieprojecten met betrekking tot het beheer van Natura 2000-gebieden. Daarom dienen er maatregelen te worden getroffen om adequate financiering voor het beheer van Natura 2000-netwerken te waarborgen. De Commissie en de lidstaten dienen voor deze financiering zorg te dragen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 22 mei plaats.
18. Milieukwaliteitsnormen op het gebied van waterbeleid (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0125/2007) van Anne Laperrouze, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (COM(2006)0397 – C6-0243/2006 – 2006/0129(COD)).
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik open met veel genoegen dit debat over het voorstel inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van waterbeleid. Het voorstel is bedoeld ter aanvulling van de kaderrichtlijn water, die voor de Europese Unie de kern vormt van de waterbescherming. Ik dank de rapporteur, mevrouw Laperrouze, en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid voor hun aanzienlijke inspanningen. Ik dank ook de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie visserij en met name de rapporteurs voor advies, respectievelijk de heer Rübig, mevrouw Bourzai en mevrouw Corbey, voor hun zeer constructieve en ondersteunende bijdrage aan dit belangrijke dossier.
De bescherming van rivieren, meren en het kust- en zeemilieu tegen verontreiniging die is veroorzaakt door gevaarlijke stoffen is een belangrijke prioriteit voor de Commissie. We hebben sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen de Gemeenschap de eerste beslissende maatregelen nam, veel vooruitgang geboekt. Maar terwijl we een aantal verontreinigingsproblemen oplosten, staken er weer andere de kop op. De chemische cocktail in onze wateren is complexer geworden en de verontreinigingsbronnen concentreren zich niet meer op één punt maar zijn wijdverspreid en diffuus. We hebben op geen enkel moment zelfvoldaan achterover kunnen leunen.
Om de verontreinigingsproblemen veroorzaakt door deze gevaarlijke stoffen aan te pakken, heeft de Commissie sinds de overeenkomst over de kaderrichtlijn water meer dan dertig communautaire besluiten voorgesteld of vastgesteld. Ik kan ze niet allemaal opsommen, maar ik zal er een paar voorbeelden uitlichten.
Ten eerste heeft de Commissie het in de handel brengen en gebruiken van 16 prioritaire stoffen uit de kaderrichtlijn water verboden of beperkt. Verdere besluiten over een aantal pesticiden, biociden en andere bestaande chemische stoffen zijn in de maak. Ten tweede vereist de belangrijke overeenkomst over REACH, het nieuwe EU-beleid inzake chemische stoffen, autorisatie van de gevaarlijkste stoffen en een vermindering van de risico’s in verband met alle andere chemische stoffen die onder de kaderrichtlijn water vallen.
Samenvattend onderstreep ik nogmaals dat de Commissie er in de toekomst naar zal blijven streven om te zorgen voor de noodzakelijke instrumenten voor de emissiebeheersing, overal waar deze kunnen leiden tot de meest doelmatige en proportionele maatregelen ter vermindering van de verontreiniging door prioritaire stoffen. Ik ben ook voor toepassing van de beginselen van betere regelgeving en voor aanvullende voorstellen, maar alleen in die gevallen waar blijkt dat het passend is om op Gemeenschapsniveau te handelen.
Dan nu het voorstel van de Commissie inzake milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen. De voorgestelde richtlijn heeft als doelstelling om geharmoniseerde en transparante criteria vast te leggen voor de beoordeling van de goede chemische toestand van oppervlaktewateren, die uiterlijk 2015 moet worden bereikt. Het belangrijkste onderdeel van het voorstel is bijlage I: de kwaliteitsnormen die in alle rivieren, meren en kust- en territoriale wateren moeten worden gehanteerd.
Zoals u weet, biedt de voorgestelde richtlijn mariene strategie hetzelfde beschermingsniveau tegen verontreiniging door gevaarlijke stoffen in gebieden waar de kaderrichtlijn water niet van toepassing is. Ik benadruk dat de voorgestelde waarden voor de kwaliteitsnormen al zijn afgestemd op het risico dat deze stoffen vormen voor het mariene ecosysteem. Bovendien worden in het voorstel nog twee andere gevaarlijke prioritaire stoffen genoemd en worden een aantal richtlijnen die tussen 1982 en 1990 zijn aangenomen, ingetrokken.
Om de eerder door mij geschetste redenen bevat het voorstel echter geen aanvullende emissiebeheersingsmaatregelen. De Commissie is van mening dat op toereikende wijze in emissiebeheersingsmaatregelen wordt voorzien door bestaande communautaire wetgeving zoals de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.
Tot slot benadruk ik dat we de doelstelling van een hoog niveau van bescherming van het aquatisch milieu delen. Op 22 maart 2007, Wereldwaterdag, heeft de Commissie haar eerste tenuitvoerleggingsverslag voor de kaderrichtlijn water gepubliceerd. Hierin benadrukken we dat er, ondanks de behaalde resultaten, met name door de lidstaten nog veel werk moet worden verricht als we tot duurzaam waterbeheer willen komen door een geslaagde tenuitvoerlegging van de richtlijn.
Het huidige voorstel is ook weer een stap in deze richting en ik zal me er sterk voor maken om samen met het Europees Parlement en de lidstaten om de doelstellingen die we ons in 2000 gezamenlijk hebben gesteld, te bereiken. Maar er moet nog veel meer gebeuren en ik vraag om uw steun bij dit proces.
Anne Laperrouze (ALDE), rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, commissaris, u wees er daarnet op dat de chemische verontreiniging van het oppervlaktewater een bedreiging vormde voor het aquatisch milieu, voor het ecosysteem en daardoor ook voor de gezondheid van de mens. U zei namelijk dat het doel van deze dochterrichtlijn bij de kaderrichtlijn water was om de verspreiding van toxische stoffen in oppervlaktewateren tegen te gaan. Hiertoe zal een inventarisatie worden opgesteld van lozingen, emissies en verliezen, teneinde na te gaan of de doelstellingen betreffende het terugdringen of stopzetten van lozingen en verliezen van verontreinigende stoffen zijn gehaald, overeenkomstig artikel 13, lid 7, van de kaderrichtlijn, waarbij de beoogde stopzetting uiterlijk in 2025 een feit moet zijn. Met deze richtlijn komen de bestaande dochterrichtlijnen die worden genoemd in bijlage IV van de kaderrichtlijn feitelijk te vervallen.
Deze richtlijn bepaalt de toelaatbare concentraties in het oppervlaktewater voor bepaalde pesticiden, zware metalen en andere chemische stoffen die gevaarlijk zijn voor in het water levende flora en fauna en voor de gezondheid van de mens. In haar effectbeoordelingen heeft de Commissie waarden vastgesteld voor de milieukwaliteitsnormen, in de vorm van een jaargemiddelde op een niveau dat bescherming biedt tegen blootstelling op lange termijn, en in de vorm van een maximaal aanvaardbare concentratie, als bescherming tegen blootstelling op korte termijn. Bepaalde MKN-waarden zijn echter nog onderwerp van discussie, met name de waarden voor benzeen en cadmium, hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen, kwik, nikkel, lood en ook polycyclische aromatische koolwaterstoffen, omdat sommige effectbeoordelingen nog niet afgerond zijn, hetgeen ons, hoe je het ook wendt of keert, parten heeft gespeeld bij onze debatten.
Uit de door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid voorgestelde amendementen komt de wens naar voren om gemeenschappelijke methodieken te ontwikkelen teneinde een adequaat beschermingsniveau te garanderen en concurrentievervalsing tussen de lidstaten te voorkomen. Ook hebben wij ons afgevraagd of het mogelijk is overgangsgebieden voor overschrijding toe te staan. Zouden we er namelijk iets mee opschieten deze paragraaf te schrappen? Waar het namelijk om gaat, is het analysegebied. Als we geen overgangsgebieden aanwijzen zouden we wellicht een onbedoeld effect teweegbrengen, doordat in deze gebieden geen controles uitgevoerd worden en we dus niet weten wat er daar gebeurt.
Wij hebben dan ook voorgesteld de lidstaten de mogelijkheid te laten overgangsgebieden aan te wijzen, maar met de verplichting om deze gebieden te beperken, teneinde op termijn te voldoen aan de milieukwaliteitsnormen. Wij hebben ook het bijzondere geval van havengebieden aangekaart waar, door het vermengen van waterlichamen als gevolg van het uitbaggeren van rivieren en estuaria, de kwaliteitsnormen en analysemethoden niet zinvol lijken. Wij hebben langdurig beraadslaagd over het nut om uiterst toxische stoffen toe te voegen aan de oorspronkelijk door de Commissie voorgestelde lijst van stoffen. Op dit punt is uiteindelijk een compromis bereikt. Wij verzoeken de Commissie deze nieuw in kaart gebrachte stoffen te analyseren en haar oordeel te geven over hun definitieve indeling, als prioritaire stoffen of als gevaarlijke prioritaire stoffen, en wel uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn.
Ons compromis heeft betrekking op nieuwe emissiebeheersingsmaatregelen. Wij leggen het accent op emissiebeheersing. Ook al verwijst de Commissie namelijk naar andere wettelijke bepalingen inzake verontreinigende chemische stoffen, zoals REACH, IPPC of de richtlijnen inzake pesticiden, wij roepen de Commissie op de samenhang en doeltreffendheid van alle normatieve handelingen die mogelijk van invloed zijn op de waterkwaliteit grondig te evalueren, en indien noodzakelijk handelingen aan te passen of nieuwe handelingen voor te stellen.
Tot slot wilde ik de vertegenwoordigers van de Commissie en de diverse gesprekspartners bedanken die me hebben geholpen bij het opstellen van dit verslag en uiteraard mijn collega-rapporteurs voor advies voor hun constructieve houding tegenover een uiterst technische kwestie. Het was plezierig met hen samen te werken.
Nu, geachte collega’s, vraag ik uw steun voor dit verslag, waarmee we de doeltreffendheid van de Europese milieuwetgeving kunnen controleren en aan de hand waarvan we de emissies van deze voor mens en milieu uiterst toxische stoffen vóór 2025 een halt kunnen toeroepen.
Paul Rübig (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, allereerst wil ik mevrouw Laperrouze bedanken voor de voortreffelijke samenwerking. Het gaat om een technisch en moeilijk dossier. Maar het is voor de EU-27 een heel belangrijk dossier, daar het streven naar harmonisatie er ook toe dient om concurrentievervalsing te voorkomen binnen Europa.
We hebben echter – zoals dat nu eenmaal het geval is bij deze technische dossiers – ook te maken met vergunningsprocedures en administratieve kosten die op grond van het beginsel van betere regelgeving steeds opnieuw moeten worden herzien. Op dit moment is het onze doelstelling om administratieve regelingen in Europa te verminderen met 25 procent. Naar mijn mening is het met het oog op een betere wetgeving noodzakelijk om de juiste prioriteiten te stellen. Met name voor kleine en middelgrote ondernemingen gaan dergelijke technische voorschriften en controles vaak niet alleen met kosten gepaard, maar ook met de nodige administratieve rompslomp.
Daarom verzoek ik de Commissie om steeds weer de technische uitvoerbaarheid van deze voorschriften te controleren, de voorschriften te actualiseren en uiteraard ook de evenredigheid van de kosten te onderzoeken. Dat is een belangrijke basisvoorwaarde, gezien het tijdschema en de verschillende fasen die zijn gepland.
Daarmee kom ik bij het volledig verbod op verslechtering, dat in de praktijk kan leiden tot talrijke problemen voor industrie en landbouw. We weten allemaal dat we met name in het waterbeleid nu eens te maken hebben met overstromingen en dan weer met droogtegebieden. Als we op dit terrein een volledig verbod op verslechtering zouden invoeren, zouden deze voorschriften binnen de kortste keren tot enorme problemen leiden voor landbouw en industrie.
Robert Sturdy, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik feliciteer mevrouw Laperrouze. De verstandhouding was vanaf het begin goed en we hebben uitstekend samengewerkt. We hebben de veiligheid van het publiek en het milieu op de eerste plaats gezet. Ik denk dat dit bijzonder belangrijk was.
In de voorgestelde richtlijn worden concentratielimieten in het grondwater vastgesteld voor een aantal stoffen waaronder enkele pesticiden, zware metalen en andere gevaarlijke chemische stoffen die de rapporteur al heeft genoemd. Deze chemische stoffen vormen een groot risico voor de menselijke gezondheid en het planten- en dierenleven, met name het aquatische leven. Wat de kaderrichtlijn water betreft, is dit voorstel dus het laatste stukje van de legpuzzel.
Het is belangrijk dat verontreiniging wordt beheerst en dat er sprake is van samenhang met de kaderrichtlijn water. De Commissie moet gemeenschappelijke methodologieën ontwikkelen om een adequaat beschermingsniveau te waarborgen maar ook om concurrentievervalsing te vermijden. De amendementen die zijn voorgesteld voor de plenaire stemming over milieukwaliteitsnormen zijn bedoeld om de tekst minder verwarrend en beter en eenvoudiger uitvoerbaar te maken. De twee nieuwe overwegingen die zijn voorgesteld, moeten zorgen voor samenhang met de eisen van de kaderrichtlijn water inzake prioritaire stoffen. Er bestaat momenteel geen consensus over te nemen maatregelen ten aanzien van sedimenten en biota, zoals mevrouw Laperrouze al aangaf, en zolang we de wetenschappelijke gegevens over deze niveaus niet tot onze beschikking hebben, moeten we dat heel nauwlettend in de gaten houden. We moeten nu geen niveaus vastleggen voor de lidstaten, maar zorgen voor monitoring van de concentraties van stoffen in sedimenten en biota om zo tot een kadernorm te kunnen komen.
Dit voorstel heeft tot doel om het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen. Dit is een zeer belangrijke doelstelling maar het is zaak dat alle elementen van de kaderrichtlijn water uitvoerbaar en realistisch zijn. Als onderdeel hiervan moeten we de kosten op een redelijk niveau zien te houden en niet vergeten dat de doelstellingen niet zonder de nodige technische vaardigheid kunnen worden bereikt.
Ik dank nogmaals de rapporteur.
Marie-Noëlle Lienemann, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, geachte collega’s, we hebben hier een buitengewoon belangrijke dochterrichtlijn van de kaderrichtlijn water.
Ik herinner u eraan dat deze kaderrichtlijn vóór 2015 voorziet in het herstel van een goede ecologische staat van oppervlaktewateren en zoetwatervoorraden in de Europese Unie, en ik moet u zeggen, commissaris, dat de zeer trage tenuitvoerlegging ervan ons flink zorgen baart. Het was nochtans van cruciaal belang om een kader op te stellen voor het verbod van prioritaire stoffen en prioritaire gevaarlijke stoffen, waarvan sommige moeten verdwijnen, en om dienaangaande normen uit te vaardigen.
Oorspronkelijk voorzag de kaderrichtlijn in een volledige coherentie met de internationale verdragen inzake zeegebieden, met name het OSPAR-verdrag. Dit verdrag bevat een lijst van stoffen die geleidelijk moeten verdwijnen, en het lijkt mijn fractie essentieel om de stoffen die genoemd worden in het OSPAR-verdrag systematisch op te nemen in de lijst van prioritaire gevaarlijke stoffen van de richtlijn. Om een compromis te bereiken heeft de Sociaal-democratische Fractie echter ingestemd met het voorstel van onze rapporteur, mevrouw Laperrouze – die ik wil feliciteren met de kwaliteit van haar werk en haar persoonlijke inzet – en haar amendement ingetrokken. De Sociaal-democratische Fractie zal er hoe dan ook op toezien dat, zodra het werk van de deskundigen en de effectbeoordelingen afgerond zijn, de Commissie daadwerkelijk probeert het hoogste beschermingsniveau te verwezenlijken, want zoals u weet staat niet alleen de kwaliteit van ons water op het spel, maar ook de kwaliteit van onze zeeën en onze oceanen en de samenhang met de ontwerprichtlijn “Strategie voor het mariene milieu”, waarover wij ons in eerste lezing gebogen hebben.
Voor het overige scharen wij ons vierkant achter de voorstellen die de steun hebben gekregen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, en die ik als volgt wil samenvatten. Ten eerste identieke meetmethoden binnen de hele Europese Unie, hetgeen bovendien praktischer is voor alle lidstaten en duidelijker voor de burger. Ten tweede dat er vanzelfsprekend overgangsgebieden gelden, maar met een vervaldatum die in eerste lezing is bepaald, of in ieder geval voorgesteld, op 2018, als ik me goed herinner. Ten derde en laatste een heel belangrijk punt, er geleidelijk voor zorgen dat onze wettelijke bepalingen volledig consistent zijn, daar we zo vaak bekritiseerd worden wegens het op één hoop gooien van verschillende ideeën, en de uiteindelijke arbitrage moet inzichtelijk gemaakt worden voor de burger.
Henrik Lax, namens de ALDE-Fractie. – (SV) Het milieu is een topprioriteit voor de EU, en er zijn drastische maatregelen nodig om een ecologisch duurzame toekomst te kunnen scheppen. De Oostzee is een van de zeeën die schreeuwende behoefte hebben aan hardere milieuregels om gezonder te worden en om te kunnen overleven. Ik wil daarom de aandacht vestigen op een aantal aspecten van het Commissievoorstel over milieukwaliteitsnormen waarover we het eens moeten worden. Het Commissievoorstel is strijdig met aanbevelingen van internationale organisaties zoals het Helsinkicomité, bijvoorbeeld inzake stoffen zoals DEHP. Het is ook intern tegenstrijdig dat de Commissie volgens de kaderrichtlijn water controle moet uitoefenen op de verplichtingen van de lidstaten om de uitstoot ten laatste in 2015 te verminderen, maar dat dat in het nieuwe voorstel is veranderd in het jaar 2025. Bovendien wordt een nieuw artikel voorgesteld dat zogenaamde overgangsgebieden zou toestaan, waarin het toegestane niveau van milieugevaarlijke stoffen mag worden overschreden. De Commissie geeft geen bevredigende verklaring waarom deze overgangsgebieden moeten worden ingevoerd, en zij stelt ook geen mechanisme voor om een bevredigende waterkwaliteit in deze gebieden te bereiken. Dit kan leiden tot een ernstige uitholling van onze milieuwetgeving. We moeten gemeenschappelijke, strikte en duidelijke regelgeving hebben om de milieuvergiftiging van onze wateren tegen te gaan. Dat is iets waar we niet mee moeten sjoemelen en iets wat we niet voor ons uit moeten schuiven.
Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, in 1995 hebben de landen rond de Noordzee afgesproken om in de loop van de volgende 25 jaar de lozing van een aantal van de gevaarlijkste stoffen te stoppen. Deze doelstelling is opgenomen in het OSPAR-verdrag en in de herziening van het Verdrag van Barcelona. Wij in het Europees Parlement hebben het beginsel tevens opgenomen in de kaderrichtlijn water, hoewel daarin geen tijdgrens werd genoemd. Daarna leek het er echter op dat de Commissie de hele zaak vergat. Het duurde heel lang – niet twee jaar zoals afgesproken, maar vierenhalf jaar – voordat de Commissie met haar voorstel kwam. Bovendien stonden er veel te weinig stoffen op de lijst gevaarlijke stoffen. De ambities voor het aquatisch milieu daalden heel snel. Dat is slecht voor het milieu, maar ook voor het aanzien van de EU. Het aquatisch milieu is een zaak die de Europese volkeren na aan het hart ligt, en we moeten van de kant van de EU beantwoorden aan de verwachtingen. We moeten de beloftes die we zo duidelijk en zo vaak hebben gedaan, niet verloochenen.
Gelukkig heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid het Commissievoorstel sterk verbeterd. We zijn veel dank verschuldigd aan mevrouw Laperrouze voor het werk dat zij in de kring van voorzitters heeft gedaan om belangrijke compromissen tot stand te brengen. Daarna heeft de commissie er nog een aantal verbeteringen van het Commissievoorstel doorgestemd, zodat er nu feitelijk een fraai resultaat ligt! We zijn zoals gewoonlijk sterk onder druk gezet door de reactionaire industrieën, die weigeren hun productiemethoden te moderniseren. Morgen bij de stemmingen zijn wij, het Europees Parlement, degenen die ervoor moeten zorgen dat de EU voldoet aan de doelstellingen van het OSPAR-verdrag en aan de kaderrichtlijn water. We moeten niet buigen voor de oude, verontreinigende industrie. We zijn het aan ons milieu, onze gezondheid en onze nakomelingen verplicht om voet bij stuk te houden.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, allereerst bedank ik de rapporteur, mevrouw Laperrouze, voor het werk dat zij heeft geleverd. Ik wil echter nog een tweetal zaken aanstippen.
In de eerste plaats gevallen waarin het voldoen aan milieukwaliteitsnormen in een lidstaat technisch onhaalbaar is of aanleiding geeft tot disproportionele kosten, zowel sociaal als economisch. Ik wil hiervoor een uitzonderingspositie, zoals ook in de kaderrichtlijn water, artikel 4.
Mijn tweede opmerking gaat over de inventarisatie van verliezen. Door bijvoorbeeld scheepvaartverkeer en getijdenwerking komen verontreinigende stoffen vrij uit het sediment. Deze stoffen zijn op een vroeger tijdstip geloosd. Zij moeten niet aangemerkt worden als verliezen. Reden daarvoor is dat deze stoffen al in een eerder stadium zijn geloosd.
Om dit alles te bewerkstelligen, hebben we namens de IND/DEM-Fractie twee amendementen ingediend en ik vertrouw er dan ook op, collega's, dat u de amendementen 66 en 67 zult steunen.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Mijn gelukwensen aan de rapporteur, mevrouw Laperrouze, voor haar verslag inzake waterbeleid. Het verslag dat wij vandaag bespreken is nauw verbonden met een ander verslag, waarvan ikzelf rapporteur ben, te weten het verslag betreffende een thematische strategie voor het duurzame gebruik van pesticiden.
Alle acht stoffen in de groep andere verontreinigende stoffen zijn pesticiden, net als de meeste stoffen in de groep prioritaire verontreinigende stoffen. De verontreiniging van het Europese water met pesticiden en andere chemicaliën is zeer ernstig. Het is daarom gerechtvaardigd om de problemen van oppervlaktewater en pesticiden op het niveau van de Europese Unie aan te pakken in plaats van op dat van de afzonderlijke lidstaten. Ik ben daarom zeer blij met de introductie van de milieukwaliteitsnormen, die in alle 27 EU-lidstaten van kracht zullen worden.
In mijn verslag ga ik onder andere in op watermilieubescherming. Recent voorgestelde maatregelen voor betere bescherming omvatten de instelling van beschermingszones van ten minste tien meter breed langs waterlopen en een verbod op het vanuit de lucht sproeien van pesticiden, inclusief een verbod op verschillende pesticiden in de nabijheid van waterlopen en kwantitatieve beperkingen op hun gebruik. Ik ben het eens met het voorstel van de rapporteur om de acht stoffen in de groep andere verontreinigende stoffen te herclassificeren als prioritaire verontreinigende stoffen.
Watergerelateerde kwesties zijn echter niet slechts een probleem voor de Europese Unie en samenwerking met derde landen is daarom ook van belang. De tenuitvoerlegging van deze maatregelen in de Europese Unie zal niet veel uithalen zolang verontreinigd water de EU-lidstaten in blijft stromen vanuit derde landen. Bepaalde regio's in Oost-Slowakije, die tot de armste van het land behoren, hebben onvoldoende voorraden grondwater. Drinkwater wordt geproduceerd door behandeling van oppervlaktewater in plaats van grondwater. Deze regio's in Slowakije hebben veelal te maken met zeer basale problemen, zoals met inadequate rioleringen, als deze al aanwezig zijn. Het is daarom niet verwonderlijk dat er in dit gedeelte van Slowakije veel maag-darmziektes voorkomen. We geven daarom veel geld uit aan behandelingen en inentingen. We moeten dit soort problemen voorkomen door te voorzien in gezond drinkwater.
Investeren in de kwaliteit van oppervlaktewater is investeren in gezondheid. Slowakije heeft slechts ongeveer 25 procent van de beschikbare structuurfondsen voor milieudoeleinden gebruikt. Dat is een verontrustend laag percentage. Ik stel een hoger percentage voor.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) De richtlijn die we hier voor ons hebben liggen, vult een leemte en is bijzonder actueel, zoals duidelijk blijkt uit de al zes jaar lopende discussie die steeds heftiger oplaait tussen twee lidstaten vanwege het ontbreken van juist zo’n richtlijn.
In het hart van de Europese Unie raakt de relatie tussen Oostenrijk en Hongarije steeds meer ontwricht door het feit dat drie Oostenrijkse leerfabrieken hun industriële afvalwater in de gemeenschappelijke grensrivier, de Rába, lozen. Daardoor vormt zich schuim op de rivier, maar de Oostenrijkse autoriteiten verdedigen zich met een stalen gezicht, met het argument dat de huidige EU-verordeningen dit toestaan. Ze beweren dat de fabrieken zich stuk voor stuk houden aan de grenswaarden voor afvalwater, oftewel emissies. Zij zwijgen echter in alle talen over de emissie-effecten die de dagelijks geloosde hoeveelheid van enkele tonnen industrieel afvalwater op de rivier met zijn lage waterstand heeft.
Deze richtlijn besteedt eindelijk aandacht aan de ecologische draagkracht van natuurlijke wateren en wil zelfs zeventig gevaarlijke, vervuilende stoffen verbieden, zoals pesticiden, was- en verdunningsmiddelen, en zware metalen. Deze materialen vormen een gevaar voor de duurzaamheid van het ecosysteem en de menselijke gezondheid.
De amendementen die ik heb ingediend en waarin de naftaleensulfonaten die door de eerdergenoemde Oostenrijkse leerfabrieken worden uitgestoten, bij de prioritaire gevaarlijke stoffen worden ingedeeld, zijn met grote meerderheid gesteund binnen de commissie. Daarom vertrouw ik erop dat het Parlement bij de stemming van morgen een strenge richtlijn zal aannemen. Ik wil u vragen, geachte collega’s, mijn amendementen en die van de commissie te steunen. Laten we onze politieke krachten inzetten om onze natuurlijke wateren te beschermen voordat ze veranderen in industriële afvoerkanalen. En dan nog iets: het tijdpad, volgens welk de richtlijn in 2015 in werking zou moeten treden en de rechtstreekse lozing van afvalwater of verontreinigende stoffen in oppervlaktewateren tegen 2025 verboden zou moeten worden, is mijns inziens te lang.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik juich dit verslag over milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid toe, maar ik ben van mening dat dit beleid ontoereikend is om de problemen met het watervoorzieningsysteem in Ierland te kunnen aanpakken.
In Ierland bestaat een groot deel van het drinkwater uit oppervlaktewater. Het gevaar bestaat dat wel 25 procent van de openbare watervoorziening in ons land besmet raakt met de parasiet cryptosporidium. In 2005 bleek de watervoorziening in Galway ernstig gevaar te lopen en momenteel kunnen huishoudens in Galway geen water gebruiken. We hebben in de stad en het hele graafschap Galway te kampen met gastro-intestinale ziekten.
Een andere factor die bijdraagt aan het waterprobleem in Ierland, is het afvalwater afkomstig van fabrieken zoals Aughinish Alumina in het graafschap Limerick, dat lokaal en voor de omliggende streek een grote bron van verontreiniging vormt vanwege de giftige rode modderafzetting die in de drinkwatervoorziening terechtkomt. In Ierland voegen we zogenaamd als geneesmiddel om tandbederf te voorkomen kiezelfluorwaterstofzuur toe aan het drinkwater. Het is illegaal om deze gevaarlijke giftige stof, die tot een toename van botaandoeningen heeft geleid, gedwongen aan de bevolking toe te dienen. Water is een fundamenteel recht van de mens, een noodzakelijkheid. We hopen dat deze richtlijn de Ierse bevolking de garantie zal bieden voor water van hoge kwaliteit.
Christa Klaß (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, het doet mij plezier dat we nu eindelijk ook beraadslagen over de laatste fundamentele wettelijke regeling die noodzakelijk is voor een alomvattend en op het voorzorgsbeginsel gegrondvest Europees waterbeleid, alsmede voor de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn water. Voorkomen is beter dan genezen. Dat credo is in het bijzonder van toepassing op water, dat voor ons van levensbelang is.
Volgens de kaderrichtlijn water dient de lijst van prioritaire stoffen regelmatig te worden bijgewerkt en aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Op die wijze ontstaat er een lijst die niet statisch is, maar deel uitmaakt van een dynamisch proces dat het mogelijk moet maken om nieuwe inzichten en nieuwe stoffen op te nemen. Er worden stoffen ontwikkeld en deze worden gebruikt. Dat blijkt wel uit de vele voorbeelden die de collega’s hier hebben aangedragen.
Niet altijd kunnen we onmiddellijk alle uitwerkingen van een stof vaststellen en voorzien. Toen bijvoorbeeld in de jaren zestig de anticonceptiepil op de markt kwam, was dat in eerste instantie een revolutionair succes. Pas later bleek dat de hormonale stoffen zich in ons water ophopen. Daarom is voortdurende observatie noodzakelijk, en als zodanig vatten wij ook de nieuwe lijst van prioritaire stoffen in bijlage II op. De rapporteur heeft de stoffen die door de collega’s als gevaarlijk of mogelijk gevaarlijk werden gekenschetst bij wijze van compromis opgesomd. De Commissie wordt nu verzocht om te onderzoeken wat er met deze stoffen dient te gebeuren en zij moet het Parlement een voorstel voorleggen.
De lijst moet louter en alleen worden gezien als een opsomming van stoffen die onderzocht dienen te worden. De afzonderlijke stoffen worden niet geclassificeerd of vooraf reeds beoordeeld, en de lijst pretendeert al evenmin volledig te zijn. Alle stoffen dienen wetenschappelijk te worden beoordeeld. Indien blijkt dat zij als gevaarlijk kunnen worden beschouwd, moeten zij ook onmiddellijk als zodanig worden geclassificeerd. Een goed Europees waterbeleid moet, als we daarin volgens het voorzorgsbeginsel willen handelen, ook altijd rekening houden met de jongste inzichten en beoordelingen.
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur, mevrouw Laperrouze, bedanken voor het uitstekende verslag. Het is buitengewoon belangrijk dat wij deze richtlijn, die de kaderrichtlijn water completeert, nu tijdig presenteren. Het is ook van cruciaal belang er evenals de rapporteur op te wijzen dat verontreiniging bij de bron, bij haar oorsprong dient te worden bestreden en dat verontreinigingsbronnen met gemeenschappelijke methoden dienen te worden aangepakt. Mededingingsvervalsing moet worden voorkomen en goede waterkwaliteit in de gehele Unie moet worden gewaarborgd.
Ik wil de aandacht vestigen op enkele amendementen die in mijn ogen bijzonder belangrijk zijn. Met name het volledig verbod op verslechtering, waarop collega Rübig reeds wees, brengt bij de praktische tenuitvoerlegging enkele problemen met zich mee. Wij moeten ons afvragen of het adequaat is om een dergelijk verbod in te stellen, daar dit vervolgens economische activiteit aanzienlijk zal bemoeilijken. Deze maatregel schiet zijn doel in zekere mate voorbij, omdat het waterbeheer eveneens ernstig belemmerd wordt als de toepasbaarheid van overgangsgebieden beperkt wordt tot het laagwater.
Wij moeten ook onderzoeken hoe de selectie en classificatie van de prioritaire stoffen wetenschappelijk juist kan worden uitgevoerd. Hierover dienen nog enkele studies te worden voorgelegd, zodat wij over een behoorlijke wetenschappelijke basis beschikken om de maatregelen te kunnen rechtvaardigen.
Mijn steun gaat in het bijzonder uit naar amendement 75 van collega Sturdy, die erop wijst dat de technische haalbaarheid dient te zijn gewaarborgd en dat met name buitensporige kosten dienen te worden voorkomen.
Collega Olajos wees op een bilateraal probleem tussen Oostenrijk en Hongarije. Bij mijn weten is al een commissie benoemd om dit te bekijken. Uiteraard hebben wij er groot belang bij dat dit probleem wordt opgelost door de twee landen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Ik sluit me aan bij mijn collega's en bedank de rapporteur, mevrouw Laperrouze, ook voor haar uitstekende werk bij het opstellen van dit belangrijke document.
Het feit dat we het de afgelopen twee jaar in het Europees Parlement over waterzuiverheid hebben gehad, bewijst dat dit onderwerp heel hoog op de publieke agenda staat. Het onderwerp van vandaag houdt verband met de Grondwaterrichtlijn, zowel logisch als inhoudelijk. Het verheugt mij dat in het overleg over de twee eerdere normen, het Europees Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn gekomen, hoewel daarvoor wel bemiddeling nodig was. Ik ben vast van mening dat wij ons als leden van het Europees Parlement ambitieuzer moeten betonen dan de Commissie in haar voorstel van en dat we de lijst met zeer schadelijke stoffen zouden moeten willen aanvullen met enkele stoffen die er nu nog op ontbreken. Ik doel hiermee in het algemeen op teratogene en carcinogene stoffen en op zware metalen die terechtkomen in het oppervlaktewater en zelfs het grondwater, ten gevolge van onvolkomen processen van industriële bedrijven. Last but not least: het is noodzakelijk dat degenen wier onachtzaamheid en grove nalatigheid leiden tot het weglekken van benzine, olie en olieproducten in het oppervlaktewater en in grondwaterreservoirs, streng worden gestraft. Slowakije heeft, net als de naastgelegen Tsjechische Republiek, helaas te maken gehad met een grootschalige vervuiling van water, inclusief grondwater, in verband met de aanwezigheid van het Sovjetleger dat het land 21 lange jaren bezet heeft gehouden.
Ook moet voorkomen worden dat zeer schadelijke pesticiden die overmatig in de landbouw worden gebruikt en die de volksgezondheid direct bedreigen, in het water terechtkomen. We moeten bij het bepalen van het aantal zeer schadelijke stoffen wel rekening houden met wetenschappelijk bewijs en wetenschappelijke inzichten met betrekking tot hun schadelijkheid voor mensen en andere levende organismen. Ik dring er daarom bij de Commissie op aan wetgeving op te stellen om te zorgen dat nieuwe, bindende normen uiterlijk in 2015 van kracht worden.
Bernadette Bourzai (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, geachte leden, ik richt het woord tot u in mijn hoedanigheid van rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling betreffende dit voorstel voor een dochterrichtlijn die voortkomt uit de kaderrichtlijn water.
Ik wil allereerst mevrouw Laperrouze feliciteren met het uitstekende werk dat ze heeft verricht in deze complexe en uiterst technische kwestie. Ik ben buitengewoon tevreden over de stemming binnen de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, want twaalf van de eenentwintig door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voorgestelde amendementen zijn aangenomen.
In een paar woorden had onze commissie tot taak: ten eerste te wijzen op de beginselen voorzorg, preventief handelen en “de vervuiler betaalt”; ten tweede de noodzaak van rationeel bodemgebruik in het kader van ecologische landbouw te onderstrepen; ten derde aan te geven welke aanvullende nationale en communautaire maatregelen moeten worden genomen, zoals de inventarisatie van andere verontreinigende stoffen en specifieke monitoringprogramma’s voor sedimenten en biota; ten vierde om de noodzaak van een formele evaluatie van de samenhang en doeltreffendheid van de verschillende communautaire maatregelen inzake waterkwaliteit te benadrukken; ten vijfde om aan te dringen op een coördinatie van de monitoringprogramma’s en van de nationale inventarissen wanneer een waterlichaam door meerdere lidstaten stroomt; ten zesde en laatste om aan te tonen dat de lidstaten hun inventarissen moeten koppelen aan een tijdschema voor de beoogde vermindering, en zelfs stopzetting, van emissies.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat de voorgestelde milieukwaliteitsnormen zoals de Commissie die heeft voorgesteld, worden ondersteund door de amendementen die ter tafel liggen. Verder blijkt het Europees Parlement de principes van het nieuwe concept van de overgangsgebieden voor overschrijding en de opstelling van een inventaris ook te kunnen aanvaarden. Ik dank u voor deze steun. Ik ben namelijk van mening dat deze elementen de hoekstenen vormen van de voorgestelde dochterrichtlijn. Bovendien sta ik volledig achter de onderliggende bedoelingen en doelstellingen van een groot aantal amendementen.
Laat ik voorop stellen dat ik me ook zorgen maak over het potentiële gevaar dat wordt gevormd door een aantal van de prioritaire stoffen. Ik begrijp dat de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid in de amendementen 53 tot en met 62 voorstelt dat elf van deze chemische stoffen worden aangewezen als nieuwe gevaarlijke prioritaire stoffen. Ik ben van mening dat we deze risico’s al kunnen beheersen en de negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu al kunnen voorkomen door middel van de tenuitvoerlegging van REACH en andere communautaire wetgeving.
Ik benadruk ook dat ik me ook zorgen maak over het feit dat er steeds meer nieuwe verontreinigende stoffen worden aangetroffen in het water dat we drinken en waarin we ons wassen. Ik begrijp dat de Commissie milieubeheer in de amendementen 65, 68 en 78 voorstelt om dertig nieuwe chemische stoffen die nooit in de kaderrichtlijn water zijn opgenomen, aan de lijst van prioritaire stoffen toe te voegen. De Commissie werkt aan verschillende initiatieven, waaronder het verzamelen van recente monitoringgegevens over deze en andere stoffen. De Commissie zal u in 2008 verslag doen van de uitkomst van deze initiatieven als onderdeel van de evaluatie van de lijst van prioritaire stoffen die de Commissie zal voorstellen.
Ten derde zijn er veel amendementen waarin een verband wordt gelegd met andere relevante wetgeving of waarin aanvullende taken en verplichtingen aan de Commissie worden toebedeeld. Hoewel de Commissie, vooral met het oog op de juridische helderheid, niet in de positie verkeert om een of meer van deze amendementen te aanvaarden, deelt de Commissie de achterliggende bedoelingen en doelstellingen in veel gevallen volledig. Afhankelijk van verdere onderhandelingen zal ik de bij de Commissie beschikbare middelen inzetten om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van het Europees Parlement die uit deze amendementen blijkt.
Wat betreft het punt van de mogelijke tegenstrijdigheid tussen internationale verdragen, zoals HELCOM, en nieuwe wetgeving, kan ik de heer Lax verzekeren dat er thans en ook in de toekomst sprake is van consistentie tussen internationale verdragen en EU-wetgeving. Dit Parlement debatteert momenteel over de richtlijn mariene bescherming, waarin bestaande regionale overeenkomsten, zoals HELCOM, als voornaamste implementatieplatforms fungeren, zodat consistentie gegarandeerd is.
Wat betreft de voorgestelde dochterrichtlijn, doet het me deugd om te kunnen zeggen dat de Commissie dertig amendementen volledig, gedeeltelijk of in beginsel steunt. Ik zal het secretariaat van het Parlement een lijst geven met een uitvoerige beschrijving van het standpunt van de Commissie over de amendementen.(1)
Tot slot zijn er tijdens dit debat een aantal aanvullende punten naar voren gebracht. Ik verzeker u dat ik daar zorgvuldig nota van heb genomen en ik zal uw ideeën, standpunten en bezorgdheden doorgeven aan commissaris Dimas, die zich er zeker aandachtig over zal buigen.
19. Daphne III-programma: specifiek programma ter bestrijding van geweld (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0147/2007) van Lissy Gröner, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemeen programma "Grondrechten en justitie" (16367/1/2006 – C6-0089/2007 – 2005/0037(COD)).
Lissy Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat wij vandaag – al is het niet in een volle zaal, maar meer in een soort familiesfeer – deze goede dag meemaken voor de miljoenen vrouwen, kinderen en jongeren die met geweld te kampen hebben. We hebben het programma Daphne tot voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en tot bescherming van slachtoffers en risicogroepen in de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemeen programma grondrechten en justitie in een versnelde procedure vastgesteld. Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat dit ons zou lukken, en ik wil commissaris Frattini bedanken dat hij de argumenten van het Europees Parlement heeft opgepakt en het oorspronkelijke plan heeft verworpen, namelijk om Daphne samen met het antidrugsprogramma in te stellen.
Door intensief onderhandelen met onder andere de Raad en de Commissie zijn wij er samen in geslaagd een helder programma in elkaar te zetten en een grotere EU waarin het geweld toeneemt een belangrijk sturingsinstrument te geven, namelijk Daphne III.
Het Europees Parlement had al in november 2006 met het Finse voorzitterschap van de Raad politieke overeenstemming bereikt. In het gemeenschappelijk standpunt van maart 2007 nam vervolgens ook de Raad verreweg de meest amendementen uit de eerste lezing over, zij het niet altijd naar de letter, maar dan toch naar de geest.
Ik roep nogmaals in herinnering dat juist het eigen thuis voor veel vrouwen de gevaarlijkste plek is. Mishandeling door echtgenoten of partners, vaders of broers behoren voor vrouwen uit alle lidstaten tot de dagelijkse praktijk. Een op de drie of vier vrouwen heeft reeds vormen van fysiek of seksueel geweld ondervonden. De psychische schade is niet in cijfers uit te drukken. Grensoverschrijdende verschijnselen, zoals de handel in steeds jongere vrouwen, verminking van de genitaliën onder de migratiebevolking, gewelddadige misdrijven uit naam van de eer, handel in kinderpornografie op het internet, homofoob geweld: de lijst van actieterreinen voor het nieuwe programma Daphne III is lang, en ik zou nog veel meer kunnen opnoemen.
Als rapporteur die sinds jaren vecht voor Daphne, doet het mij plezier dat wij met de verruimde begroting van nu 116 miljoen EUR veel meer ngo’s zullen bereiken. De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heeft aangedrongen op meer transparantie, op de verwijdering van bureaucratische obstakels en op betere toegankelijkheid, vooral voor de kleinere organisaties.
Wij zijn er ook in geslaagd om de helpdesk te handhaven en de aanwezige kennis die in alle lidstaten en bij de partners buiten de EU-grenzen aanwezig is, te bundelen en in een multidisciplinaire denktank te laten vloeien om een betere verweving te bewerkstelligen met ons politieke werk. Naar mijn verwachting zal het nog op te richten genderinstituut zich blijven wijden aan deze prioriteit van de geweldbestrijding.
Niettemin, geachte commissaris, moet op twee punten nog onmiddellijk actie worden ondernomen. Tijdens het debat in de eerste lezing van het Daphne-programma had u ons ook toegezegd zich te zullen inspannen voor een rechtsgrondslag voor de geweldbestrijding. Nu, in 2007 is het nog steeds zo – en dat vind ik onaanvaardbaar – dat Daphne III artikel 152 van het EG-Verdrag, over volksgezondheid, tot grondslag moet nemen. Punt twee is dat – zoals is vastgelegd in de aanvullende verklaring van de Raad over het Daphne-programma, en ook Commissievoorzitter Barroso heeft ons dit op 8 maart nogmaals toegezegd – er een initiatief zou worden gestart voor een Europees jaar van de strijd tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, geweld dat vele verschijningsvormen kent. Na de ervaring die wij met de intensieve tenuitvoerlegging van Daphne I en II in alle landen al hebben kunnen opdoen – veel landen hebben het Oostenrijkse uitwijzingsrecht ingevoerd en plukken daar de vruchten van – zullen wij ervoor blijven vechten om op Europees niveau te profiteren van de uitwisseling van ervaringen, zodat we met nationale actieplannen en wetgeving wat hoop en licht kunnen brengen op onze weg en in de voormalige taboesferen, namelijk die van de slagvelden in de familiekring.
Daarom adviseer ik het Parlement Daphne III zonder verdere amendementen aan te nemen, zodat we het snel ten uitvoer kunnen leggen en een einde kunnen maken aan de terreur in de privésfeer.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de bestrijding van geweld in al zijn vormen, met name tegen vrouwen, jongeren en kinderen, is een belangrijke prioriteit van de Europese Commissie en voor mij persoonlijk.
Het programma Daphne staat centraal bij de inspanningen van de Commissie in het bestrijden van geweld in Europa en het steunen van slachtoffers van geweld. Sinds het eerste Daphne-initiatief in 1997 zijn er ongeveer 460 projecten gefinancierd. Dit is een zeer belangrijke Europese bijdrage. Dit jaar, 2007, bestaat het Daphne-programma tien jaar. Ik ben heel blij dat Daphne III nu gereed is om te worden aangenomen. Dit nieuwe programma stelt de Commissie in staat om haar maatregelen ter bestrijding van geweld te versterken en daarom was ik het er vanaf het begin mee eens dat het Daphne-project niet zou worden gekoppeld aan andere Europese programma’s, zoals het project inzake drugs. Daar ben ik de rapporteur, mevrouw Gröner, zeer erkentelijk voor.
Daphne III gaat van 2007 tot 2013 lopen met een totale begroting van meer dan 116 miljoen EUR, zoals de rapporteur zei. Ten opzichte van Daphne II is dat een verhoging van meer dan 50 procent. Ik dank de rapporteur en het Europees Parlement voor alle ondersteuning die zij gedurende het proces hebben geboden. Ik verheug me op verdere samenwerking met u in onze gezamenlijke strijd tegen geweld. Ik heb nota genomen van het zeer interessante idee voor een Europees jaar van de strijd tegen geweld tegen vrouwen en kinderen.
Ik wil één punt naar voren halen. Het draait bij de bestrijding van geweld en de bescherming van vrouwen en kinderen natuurlijk om bewustwording, maar het is ook een kwestie van betere operationele samenwerking op het gebied van de uitwisseling van informatie. Het is dus een uitstekend idee om een goed forum tot stand te brengen waar ideeën en bijdragen kunnen worden uitgewisseld.
Wij – en ook ikzelf – zullen ons ervoor inzetten om wat betreft de rechtsgrondslag te komen tot een betere aanpak van het probleem van geweld tegen vrouwen. Helaas hebben we tot nu toe slechts beperkt aandacht besteed aan de rechtsgrondslag, maar ik verzeker u dat ik mij er persoonlijk voor zal inzetten om tot een betere rechtsgrondslag te komen zodat de daadwerkelijke ruimte om geweld te kunnen bestrijden kan worden vergroot. Ik denk dat een goede tenuitvoerlegging van Daphne III goede voorstellen en ideeën zal opleveren die we kunnen omzetten in praktijk.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de commissaris, het lijdt geen twijfel dat de Europese burgers en al degenen die in de Europese Unie wonen, het fundamentele recht hebben op vrijheid, veiligheid, rechtvaardigheid en bescherming van hun gezondheid.
De dagelijkse werkelijkheid dwingt ons echter om vraagtekens te zetten bij het welslagen van deze doelstellingen. Er doet zich namelijk geweld voor in zowel het particuliere als het openbare leven.
Geweld komt ongetwijfeld voort uit een instinctieve reactie, maar die reactie kan worden bedwongen als eenieders geweten doordrongen is van de waarden en principes die ten grondslag liggen aan het samen leven in een geordende maatschappij en als het menselijke leven en de menselijke waarden worden beschouwd als het hoogste principe en de hoogste waarde, die met geen enkel goed vergeleken kunnen worden.
Als schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten wil ik mevrouw Gröner en al degenen die hebben bijgedragen aan de formulering van het gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van dit nieuwe programma van harte gelukwensen. Ik geloof dat de ruime financiering meerwaarde zal creëren voor de resultaten van de nu al tien jaar lang met succes uitgevoerde Daphne-programma’s en voor de initiatieven van de lidstaten ter bevordering van de waarden, ter preventie van geweldverschijnselen en ter ondersteuning van slachtoffers.
Het voorstel wordt gecombineerd met de samenwerkingsmogelijkheden van de lidstaten en de Europese instellingen, en ik kan deze nieuwe combinatie als succesvol bestempelen. Ik zal slechts enkele opmerkingen maken over de toepassing ervan:
gecombineerde activiteiten op verschillend niveau, voornamelijk afgestemd op onderwijs en op de totstandbrenging van een maatschappelijk geweten dat zich verzet tegen elke vorm van geweld en het menselijke leven eerbiedigt, vanaf de schepping tot het natuurlijk einde;
transparantie en een eerlijke beoordeling bij de selectie van de voorgestelde activiteiten, activiteiten die gecombineerd moeten worden met andere communautaire programma’s en strategieën, zoals Progress en de toekomstige strategie voor de rechten van het kind.
Ik hoop dat bij de bestrijding van geweld binnen de Europese Unie zo snel vorderingen kunnen worden gemaakt dat, indien een van de komende jaren wordt uitgeroepen tot Europees jaar tegen geweld, dit vooral betrekking zal hebben op activiteiten voor het afschaffen van geweld op internationaal vlak.
Christa Prets, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, aangezien de financieringskwestie veelvuldig is aangesneden, wil ik iets rechtzetten. Aangezien wij nu 27 lidstaten hebben en het programma twee jaar langer zal lopen, klopt die verhoging van 50 procent niet helemaal, terwijl wij het programma veel effectiever willen maken. Niettemin zijn wij blij dat het programma nu van start kan gaan, al is het met vertraging. Ik denk dat het aan de vasthoudendheid van onze rapporteur is te danken dat enkele van onze zeer belangrijke eisen zijn ingewilligd, namelijk het verwijderen van bureaucratische obstakels, alsmede meer transparantie en het opzetten van een helpdesk.
De gezamenlijke verklaring waarin het instellen van een Europees jaar tegen geweld wordt gesteund, is iets waar wij al heel, heel lang om hebben gevraagd. Ik wil er krachtig op aandringen om dit idee in de praktijk te brengen zodat we alle aspecten van geweld een jaar lang centraal kunnen stellen in onze politieke activiteiten. Zo kunnen wij hopelijk een betere aanpak van de handel in mensen, met name in vrouwen en kinderen, ontwikkelen.
Anneli Jäätteenmäki, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, een belangrijk onderdeel van het Daphne-programma is seksueel geweld en de bestrijding ervan. Helaas is internationale vrouwenhandel de op twee na grootste grijze economie ter wereld, direct na drugs- en wapenhandel. Naar schatting wordt alleen al in Europa ongeveer 200 miljoen EUR omgezet in vrouwenhandel. Dat is veel geld en het betreft ook veel mensen. Vrouwenhandel is moderne slavernij, het is in feite slavenhandel. Als wij vrouwenhandel in Europa, dat hier de omvang van slavernij heeft bereikt, uit willen bannen, dan moeten wij harde maatregelen nemen. Uit onderzoek blijkt dat slechts een op de vier illegale buitenlandse prostituees van tevoren weet dat zij als prostituee gaat werken. Anderen worden voorgelogen of gedwongen in de prostitutie te gaan werken.
Ik ben blij dat de Commissie en de Europese Unie aandacht aan deze kwestie besteden, maar zowel de Europese Unie als de lidstaten moeten nog veel doen.
Ten tweede wil ik nog iets zeggen over geweld in het gezin. Ik spreek liever over geweld in het gezin dan over geweld tegen vrouwen, omdat helaas ook wij vrouwen gewelddadig kunnen zijn. Onderzoeken tonen aan dat vrouwen soms nog gewelddadiger zijn dan mannen en dat wanneer zij gewelddadig worden, zij geen grenzen kennen. Het is goed om openlijk over geweld in het gezin te spreken, omdat dat de kans vergroot dat vrouwen en mannen hulp gaan zoeken en de geweldpleger aangeven. Het is vandaag de dag echter zo dat slachtoffers zich zo schamen, vooral als de dader iemand uit de naaste omgeving is, dat zij er niet over durven te praten. Maar hoe meer erover wordt gesproken, hoe vaker mensen durven te vertellen dat zij het slachtoffer zijn van geweld.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, onze hartelijke dank gaat uit naar de rapporteur. We weten dat Daphne een EU-programma is dat eruit springt. Het mag dan klein zijn, maar het is wel succesvol en heeft in de strijd tegen geweld jegens vrouwen en kinderen al belangrijke vooruitgang weten te boeken.
Via Daphne laat Europa zien hoeveel belang het hecht aan de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Het programma moet ons er voortdurend aan herinneren en ons aanmoedigen de strijd tegen geweld – niet alleen tegen vrouwen, maar ook tegen kinderen – in het middelpunt te stellen. In de Europese Unie wordt een op de drie vrouwen en een op de vier kinderen slachtoffer van huiselijk geweld, maar de bestrijding van dit geweld staat nog steeds niet boven aan de politieke agenda.
Daarom zou ik graag zien, commissaris Frattini – ik weet dat u dit onderwerp bij veel gelegenheden hier in het Europees Parlement heeft aangesneden, en de rapporteur vermeldde het zojuist ook nog – dat het programma een onafhankelijke rechtsgrondslag krijgt en dat de strijd tegen het geweld meer in het middelpunt en op de voorgrond komt te staan. Ik had graag gezien dat u vandaag met een tijdschema was gekomen en duidelijk had gemaakt wanneer wij kunnen verwachten dat de Europese Unie een specifiek aan dit terrein gewijd beleid krijgt, zodat de politieke steun ook in daden wordt omgezet.
Duidelijk is dat er een eind moet worden gemaakt aan het geweld tegen vrouwen. Daphne is niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. Daarom moet er nu eindelijk een richtlijn inzake de bestrijding van geweld komen. Ik hoop dat we daarop niet al te lang hoeven te wachten.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, bij dit debat zou ik drie kanttekeningen willen plaatsen. Op de eerste plaats verheugt het mij dat er een speciaal programma is blijven bestaan ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen. Die eis hebben we van begin af aan gesteund en het behalen van dit resultaat vinden we zeer positief.
Er is meer geld uitgetrokken in vergelijking met de vorige programma’s. Toch betreur ik het – en dat is mijn tweede opmerking – dat ons voorstel voor een grotere stijging, zodat naar behoren rekening kan worden gehouden met de uitbreiding van de Europese Unie en met de nog steeds bestaande ernstige problemen in verband met geweld tegen vrouwen, waaronder seksuele uitbuiting en mensenhandel, niet integraal door de Commissie is overgenomen.
Ten derde zou ik de Commissie, die hier aanwezig is, willen oproepen om zo spoedig mogelijk het overeengekomen voorstel in te dienen voor het instellen van een nieuw Europees Jaar van de strijd tegen geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mensen worden van oudsher geconfronteerd met geweld en agressie. Dat is vandaag nog steeds het geval. Het betreft een ernstig gezondheidsprobleem, dat niet enkel getuigt van een ziekte of van psychologische en persoonlijkheidsstoornissen, maar ook van de aanwezigheid van persoonlijk kwaad.
De diepere oorzaak van dit geweld kan tot in de vroege kindertijd teruggaan. Andere elementen die een invloed kunnen hebben, zijn aangeboren factoren, ziekten en in de eerste plaats een foutieve opvoeding zonder ethische en morele principes. Een dergelijke opvoeding leidt tot gedragingen als narcisme en egocentrisme.
Het spreekt voor zich dat de inspanningen om geweld te bestrijden in de eerste plaats gericht moeten zijn op fysiek geweld. Ze moeten echter ook de strijd aanbinden met psychologisch geweld, dat niet alleen veel vaker voorkomt, maar ook schadelijker is. Psychologisch geweld is niet alleen aanwezig in het private en het dagelijkse leven. Er wordt eveneens gebruik van gemaakt bij verschillende soorten lobbyactiviteiten en bij de druk die in toenemende mate op politiek niveau wordt uitgeoefend. De financiële middelen moeten niet alleen gebruikt worden om de gevolgen van geweld te beperken, maar ook om geweld te voorkomen door het aanleren van empathisch gedrag.
Lydia Schenardi, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben erg blij dat mijn collega’s, en ook de Commissie, zoveel moeite hebben gedaan om de tenuitvoerlegging en het goede functioneren van het Daphne-programma te garanderen – dat bedoeld is om het geweld tegen vrouwen, jongeren en kinderen te voorkomen en te bestrijden – door het onder meer een specifieke begrotingslijn toe te kennen en door het budget aanzienlijk te vergroten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om het accent te leggen op een bijzonder weerzinwekkend fenomeen, dat in onze samenlevingen steeds meer de kop opsteekt: de mishandeling van pasgeboren baby’s. Met name in Frankrijk gaat er namelijk geen week voorbij zonder dat we in de rubriek “Kort nieuws” lezen dat er weer een baby is mishandeld of te vondeling is gelegd. Dit fenomeen, dat samenhangt met armoede en sociale of emotionele problemen, met het inherente geweld dat wordt voorgebracht door onze samenlevingen, maar ook met menselijk gedrag dat steeds meer neigt naar vijandigheid en frustratie, met egoïsme en een gebrek aan respect in het algemeen, zou kunnen worden ingedamd als we meer psychologische maar ook materiële steun zouden geven aan vrouwen en gezinnen die in moeilijkheden verkeren.
Het is dan ook hoog tijd om preventieve maatregelen te nemen voor deze gezinnen en deze vrouwen in nood. We moeten deze maatregelen echter ook koppelen aan echte strafrechtelijke sancties. Of het nu gaat om verkrachtingen of andere vormen van lichamelijk geweld die helaas maar al te vaak een dodelijke afloop hebben, de strafmaat is niet repressief genoeg.
Het tegengaan van geweld moet ook gepaard gaan met het aanpakken van datgene wat dit geweld in de hand werkt. Ik denk aan internet, waar mensen met perverse neigingen en psychopaten hun obsessies de vrije loop kunnen laten; ik denk aan videospelletjes, waar volop seks en geweld in voorkomt; ik denk aan drugs en andere verdovende middelen, die elke gebruiker in trance brengen; ik denk aan alcohol, dat bij overmatig gebruik enorme schade aanricht, niet in de laatste plaats door de ontremmende werking ervan.
De te voeren strijd tegen geweld begint met de opvoeding van onze kinderen en met het vormgeven van de toekomst die we ze willen bieden.
Edit Bauer (PPE-DE). – (SK) Toen enkele jaren geleden vrijwilligersorganisaties in mijn land een campagne begonnen met de slogan 'Iedere Vijfde Vrouw', waren sommige echelons van de politieke elite en van de bevolking zeer verontwaardigd. Men zei dat wat het geval was in Oostenrijk zeker niet zou gelden voor Slowakije. Toentertijd waren er in Slowakije nog geen gegevens beschikbaar over geweld.
De meest recente onderzoeken laten zien dat de situatie nog veel erger is: circa 40 procent van leerlingen zegt getuige of zelfs slachtoffer te zijn geweest van geweld. Vermoedelijk is mijn land in dit opzicht niet beter of slechter dan de buurlanden. Geweld is een bijzonder ernstig maatschappelijk probleem, zoals ook bleek uit de gesprekken die zijn gehouden met duizend kinderen en jongeren bij het opstellen van een strategie voor kinderrechten. Een van de eerste prioriteiten die hierbij werden geformuleerd ging over door kinderen ervaren geweld.
In dit kader ben ik blij met het verslag van mevrouw Gröner, die het met buitengewone toewijding heeft gepromoot. Het verheugt me uitermate dat dit programma zo succesvol is geweest en dat het nu beter is gefinancierd. Het is echter dringend gewenst dat er een beter wettelijk kader komt ter ondersteuning van de strijd tegen geweld. Het verslag over mensenhandel onderstreept het belang van samenwerking en, tot op zeker hoogte, van de harmonisering van Europese en nationale wetten. Ik denk dat dat in dit geval ook essentieel is en ik stel de inspanningen van de heer Frattini dan ook zeer op prijs.
Ik wil graag benadrukken hoe belangrijk en onvervangbaar vrijwilligersorganisaties op dit gebied zijn. Ik zou daarom ook graag zien dat het mogelijk gemaakt wordt dat deze vrijwilligersorganisaties aanspraak maken op financiering.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, geweld tegen vrouwen is een misstand die in geen enkele democratische samenleving thuishoort. Daarom is het uitbannen van gendergeweld een essentiële vereiste als we een werkelijk rechtvaardige, democratische en solidaire samenleving tot stand willen brengen. Vandaar het belang van dit verslag. In de eerste plaats wil ik de rapporteur dan ook gelukwensen met haar uitstekende werk.
Het Daphne-programma is een cruciaal instrument voor de ondersteuning van vrouwenorganisaties die gendergeweld bestrijden, en de loskoppeling van het preventie- en voorlichtingsprogramma voor drugs heeft het Daphne-programma sterker en zichtbaarder gemaakt.
Hiermee heeft dit Parlement echt een succes behaald, en hetzelfde geldt voor de stijging van het budget, de opneming van mensenhandel en gedwongen prostitutie als vormen van geweld, evenals de verwijzing naar de verwijdering van geslachtsorganen en eerwraak.
Dames en heren, in mijn land, Spanje, hebben we een baanbrekende wet om gendergeweld op alle fronten aan te pakken. Het is een instrument dat naar onze mening noodzakelijk is als we deze misdrijven binnen een redelijke termijn een halt willen toeroepen.
Om al deze redenen is het in mijn ogen van essentieel belang dat er zo snel mogelijk een Europees rechtskader wordt vastgesteld om het geweld tegen vrouwen over de hele linie in alle lidstaten aan te pakken. Ik ben het met mevrouw Gröner eens dat we dringend vorderingen moeten maken in deze richting.
Inger Segelström (PSE). – (SV) Ik wil mevrouw Gröner en commissaris Frattini bedanken voor hun uitstekende werk. Ik was in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verantwoordelijk voor het terugzenden van dit verslag naar de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, waar het thuishoort.
Ons Zweedse sociaaldemocraten ligt Daphne na aan het hart omdat het de Zweedse commissaris Anita Gradin was die zich zo sterk heeft ingespannen voor de rol van de EU in de bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Zolang er geweld tegen vrouwen en kinderen wordt gepleegd en zolang vrouwen en meisjes als seksslavinnen worden verhandeld, zolang niet alle vrouwen in de EU recht hebben op vrije abortus, zolang vrouwen in de EU worden getroffen door eerwraak en zolang vrouwenrechten in de EU moeten worden versterkt, zullen wij sociaaldemocratische vrouwen blijven vechten voor Daphne en voor een fatsoenlijke financiële steun voor dat programma. Ik betreur het dat we geen steun hebben gekregen voor het opzetten van een netwerk voor kinderombudsmannen, maar daarover zal ik commissaris Frattini en anderen opnieuw aanspreken als we besluiten gaan nemen over de strategie voor kinderen. Het fantastische van Daphne is dat we in de strijd tegen geweld in de hele EU gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van de organisaties om nieuwe ideeën uit te proberen en inspiratie op te doen uit voorbeelden van goede praktijken.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dankzij het programma Daphne, dat in 1997 in het leven werd geroepen, hebben we al meer dan 370 projecten gefinancierd ter ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties, instellingen en verenigingen die zich inspannen om geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden.
Er is voor Daphne III een budget van ongeveer 117 miljoen EUR voorzien. Het is positief dat de Raad beslist heeft om het merendeel van de amendementen van het Parlement uit de eerste lezing goed te keuren, met name de voorstellen om de administratieve last te verlichten en om technische bijstand voor de aanvragen te verlenen. Het is gedeeltelijk dankzij het Europees Parlement dat de bijzonder efficiënte speciale infolijn voor slachtoffers van geweld operationeel zal blijven. Er zal bovendien een team van deskundigen worden samengesteld, dat de slachtoffers steun en advies kan verlenen.
De doelstellingen van Daphne III verdienen onze bijzondere steun. Het betreft onder meer het bevorderen van een gemeenschappelijk beleid voor de bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van huiselijk geweld, het beschermen van de kinderrechten, evenals het bestrijden van de mensenhandel en van seksuele uitbuiting. In dat licht moet de Europese Commissie zich zo snel mogelijk uitspreken over het voorstel van het Parlement en de Raad inzake de mogelijkheid van een initiatief voor een Europees Jaar van de strijd tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen.
Ten slotte zou ik de rapporteur, mevrouw Gröner, van harte willen bedanken.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 22 mei plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. – (HU) Geweld tegen vrouwen binnen het gezin is een ernstig maatschappelijk probleem dat samenhangt met de structureel achtergestelde positie en de discriminatie van vrouwen in een helaas nog altijd door mannen gedomineerde maatschappij. Het gaat hier om een vernederend en onwaardig verschijnsel dat – zij het in verschillende mate – in alle landen en alle sociale lagen voorkomt en schadelijk is voor de levensomstandigheden, het dagelijkse leven en de deelname op de arbeidsmarkt van vrouwen. Ik wil dan ook benadrukken dat geweld van mannen tegen vrouwen onacceptabel is in een moderne, democratische maatschappij!
De eerdere successen van het Daphne-programma laten duidelijk zien dat we hiermee door moeten gaan. Ik beschouw het als een geweldig resultaat en tegelijkertijd als een belangrijke kans dat het nieuwe programma met een twee keer zo hoog budget kan werken als het vorige, en we dan ook zelfs nog meer van dit programma. Bij de implementatie van de programma's moet bijzondere aandacht worden besteed aan het vergroten van de transparantie, een doelgerichte benadering en effectiviteit, en er moet voor worden gezorgd dat een zo groot mogelijk gedeelte van de maatschappij wordt bereikt.
Voorlichting en de uitbreiding van maatschappelijke preventie naar alle gebieden spelen een belangrijke rol in de strijd tegen dit schadelijke fenomeen. Jammer genoeg beschikken we wat betreft het onderwerp geweld tegen vrouwen binnen het gezin nog altijd niet over betrouwbare en sprekende statistische gegevens die op EU-niveau geharmoniseerd zijn en zodoende op de juiste manier met elkaar zouden kunnen worden vergeleken. Alle mogelijke middelen moeten worden aangewend om de voorwaarden hiervoor te creëren.
Katalin Lévai (PSE), schriftelijk. – (HU) Ik verwelkom het initiatief van het Parlement en de Raad dat zij in een gezamenlijke verklaring de Commissie oproepen het initiatief voor een Europees Jaar van de strijd tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen in overweging te nemen.
Ik zie het als een belangrijk resultaat dat de Raad, bij de goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt, het succes erkende van het Daphne-programma en unanieme steun verleende aan de voorzetting van het programma in een derde fase die zal duren tot 2013. Als extra positief resultaat wil ik graag de verhoging van het budget naar bijna 117 miljoen EUR noemen, wat een grote vooruitgang betekent vergeleken bij het budget van 50 miljoen EUR voor Daphne II en de 20 miljoen EUR die voor Daphne I werd uitgetrokken.
Ik denk dat we het als een gemeenschappelijk succes kunnen zien dat het Parlement tijdens de onderhandelingen verscheidene amendementen met succes verdedigd heeft, bijvoorbeeld de betere toegankelijkheid voor ngo’s. Het is een belangrijke verdienste dat het is gelukt te garanderen dat de dienstverlening van het aanspreekpunt wordt voortgezet en dat er een denkgroep opgericht wordt om deskundig advies te verlenen.
Daarnaast zie ik mijn eigen inspanningen en initiatieven weerspiegeld in het feit dat er een overeenkomst is bereikt voor het opstellen van een gezamenlijke verklaring over het Europees Jaar van de strijd tegen geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen.
Ten slotte wil ik als woordvoerder van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement voor de situatie van Roma de aandacht vestigen op het feit dat binnen de sowieso vaak machteloze Roma-minderheid de meest weerlozen, kinderen en vrouwen, zich in meerdere opzichten in een ongunstige positie bevinden. Zij zijn het meest kwetsbaar ten opzichte van geweld en ik maak me er dan ook sterk voor dat de steun voor en bescherming van deze groep extra aandacht krijgen binnen het kader van dit programma.
20. Impact en gevolgen van het structuurbeleid voor de samenhang in de EU (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0150/2007) van Francisca Pleguezuelos Aguilar, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de impact en gevolgen van de verschillende vormen van structuurbeleid voor de samenhang in de Europese Unie (2006/2181(INI)).
Francisca Pleguezuelos Aguilar (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik de Commissie willen gelukwensen met het geschikte moment waarop zij met dit initiatiefverslag komt.
Het geschikte moment, zowel gezien het vierde debat over de samenhang alsook het volgende debat over de herziening van de begroting 2008-2009 van de Europese Unie, daar het cohesiebeleid waarschijnlijk de grootste begrotingslijn van de Europese Unie wordt, en de toegevoegde waarde van dat beleid zal ons allen duidelijk zijn.
Met dit impactverslag heb ik dan ook de impact op vier grote gebieden willen samenvatten: de impact op sociaal gebied, op economisch gebied, op territoriaal gebied, en op het gebied van de governance, en daarbij één pakket voorstellen ter tafel te leggen die verschillende doeleinden nastreven.
In de eerste plaats is dat natuurlijk het optimaliseren van de synergie tussen de verschillende vormen van overheidsbeleid van de Europese Unie en van de lidstaten.
Verder is het ook de bedoeling de innovatie en de territoriale dimensie van de cohesie te versterken.
Voorts moet de samenhang tussen de regio’s en de impact van het cohesiebeleid nauwkeuriger en met nieuwe indicatoren in kaart worden gebracht.
Ten slotte is ons doel de governance te verbeteren en vooral de zichtbaarheid van het cohesiebeleid te bevorderen, omdat dit beleid dichter bij de Europese burgers moet komen te staan.
In dit verband zou ik een van de voorstellen in het verslag onder uw aandacht willen brengen. Enerzijds is het zaak de bestuurlijke capaciteiten in de fase van de tenuitvoerlegging van het nieuwe cohesiebeleid te verbeteren, door het opzetten van een netwerk van geaccrediteerde opleiders, teneinde alle maatregelen ten behoeve van opleidingen te waarborgen, en wel vooral op elk niveau, in het bijzonder op lokaal niveau, waarop naar mijn idee het meest dient te gebeuren.
Wat betreft het optimaliseren van de synergie tussen de verschillende vormen van overheidsbeleid, wordt in dit verslag voorgesteld dat de Commissie nieuwe wegen onderzoekt om de structuurfondsen te combineren met overige beleidsvormen en communautaire steunmaatregelen die het concurrentievermogen, onderzoek en innovatie kunnen versterken.
Daarom wordt voorgesteld om, natuurlijk naast het bevorderen van goede praktijken en het meten van de impact van dit fonds, ESPON uit te rusten met de vereiste financiële middelen en functies zodat het dienst kan doen als echte waarnemingpost voor goede praktijken.
Verder willen wij een territoriaal evenwicht tot stand brengen tussen stedelijke en landelijke streken, en daarom stellen wij voor om de uitwisseling van goede praktijken in netwerken – territoriale netwerken – aan te moedigen, en om vooral economische gebieden te ondersteunen die veraf liggen van de grote stedelijke centra.
Verder moet het leitmotiv van de territoriale dimensie worden uitgewerkt, namelijk het polycentrisme, en natuurlijk het gebruik van nieuwe technologieën.
Wat de innovatie betreft, iets waaraan zonder enige twijfel gestalte wordt gegeven binnen het cohesiebeleid, wordt enerzijds voorgesteld om het Aho-verslag aan te nemen, waarin wordt voorgesteld ten minste 20 procent van de structuurfondsen uit te trekken voor het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling en innovatie; daarmee moeten dan niet alleen toonaangevende worden ondersteund, maar ook kleinere projecten, met name in de minst begunstigde regio’s.
In het verlengde hiervan en in aanmerking nemende dat het productienetwerk in Europa voor meer dan 90 procent uit middelgrote en kleine ondernemingen bestaat, vinden wij het van fundamenteel belang dat deze ondernemingen toegang krijgen tot Europese steunmaatregelen en programma’s, in het bijzonder als het gaat om innovatie.
Vandaar ons voorstel om de functie in te stellen van technologische coördinatoren op regionaal en lokaal niveau die betrokken zullen worden bij regionale projecten en netwerken en zo ongetwijfeld het MKB zullen kunnen stimuleren.
Ik ben er zeker van, dames en heren, dat we met deze en andere in het verslag voorgestelde maatregelen ongetwijfeld in staat zullen zijn om het cohesiebeleid en zijn praktische resultaten meer zichtbaar te maken voor de Europese burgers.
Verder wil ik hier vermelden dat ik – tot op zekere hoogte naar aanleiding van de gebeurtenissen van de laatste tijd ten aanzien van eventuele bedrijfsverplaatsingen in alle productiesectoren en in alle landen, waaronder het mijne – drie amendementen heb ingediend op mijn eigen verslag, waarin ik nogmaals de aandacht vestig op de maatregelen die al waren opgenomen in door dit Parlement aangenomen resoluties inzake bedrijfsverplaatsingen en op manieren om ervoor te zorgen dat bedrijven die communautaire financiering ontvangen hun activiteiten niet verplaatsen. Belangrijk punt hierbij is dat ze, als ze dat toch doen, gestraft worden.
Ik verzoek u deze amendementen te ondersteunen, want ik geloof dat hierover al gedebatteerd is en dat ze zijn aangenomen in dit Huis.
Ten slotte zou ik alle schaduwrapporteurs willen bedanken, evenals alle afgevaardigden die met hun voorstellen hebben bijgedragen aan de verrijking van het onderhavige verslag, dat naar ik hoop op uw steun zal kunnen rekenen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een genoegen om met het Parlement van gedachten te wisselen over het verslag van mevrouw Pleguezuelos Aguilar dat de Commissie regionale ontwikkeling heeft gepubliceerd. Mijn collega, commissaris Hübner, die zich verontschuldigt omdat ze hier vandaag niet aanwezig kan zijn, heeft mij verteld dat, evenals bij de vorige verslagen, maar weer eens blijkt hoe voortreffelijk en doelmatig wij samenwerken.
Ik deel het standpunt dat cohesiebeleid van belang is, enerzijds om de interne verschillen in de EU te verkleinen en anderzijds om de kloof tussen de Europese regio’s en de toonaangevende economieën van de wereld te dichten. Dat is zo omdat cohesiebeleid gebaseerd is op een modern model voor duurzame ontwikkeling dat het beste kan worden omschreven als een voorwaardelijke toekenning.
Om van het beleid te kunnen profiteren, zijn lidstaten verplicht om een strategie voor de middellange termijn op te stellen voor het gebruik van de middelen, om Europese steun uit de nationale begroting te cofinancieren, om op nationaal, regionaal en lokaal niveau in partnerschappen samen te werken en om zich te houden aan de EU-wetgeving en het EU-beleid. Deze voorwaarden hebben geresulteerd in de ontwikkeling van een efficiënt beheersysteem dat op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau wordt gedeeld – een governancesysteem op verschillende niveaus.
Zoals terecht in het verslag wordt aangegeven, levert cohesiebeleid bovendien een aanzienlijke bijdrage aan de groei van handelsstromen binnen de interne markt, wat bijkomende voordelen oplevert buiten de regio’s en landen waar het beleid ten uitvoer wordt gelegd. Maar we moeten allemaal toegeven dat het effect van ons beleid waarschijnlijk niet voldoende gemeten, verklaard en gewaardeerd is.
Het is duidelijk dat samenhang op basis van verschillende dimensies moet worden beoordeeld en niet alleen op grond van het bbp, aangezien veel belangrijke aspecten van het effect van het Europees cohesiebeleid daar op de korte en lange termijn niet uit blijken. Het vierde cohesieverslag zal derhalve een grondige analyse bevatten van de economische, sociale en territoriale samenhang in de Europese Unie aan de hand van een breed scala van indicatoren.
Een van de sleutels tot het succes ervan is gelegen in het feit dat cohesiebeleid een geïntegreerd, volwaardig beleid is. Het is geen bundeling van sectorale benaderingen, maar een beleid waarin verschillende beleidspunten in het overkoepelende kader van ontwikkelingsstrategie zijn samengevoegd. Daardoor is het mogelijk om voor alle Europese regio’s of territoria specifieke oplossingen op maat te bieden. Tegelijkertijd is het een nieuw beleid dat voor een groot deel afhangt van de coördinatie en synergie met ander Europees en nationaal beleid.
Dit brengt me bij het verband tussen de strategie voor groei en werkgelegenheid en het cohesiebeleid. Alle lidstaten zullen nog dit jaar rapporteren op welke wijze het cohesiebeleid bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van het nationale hervormingsprogramma. De Commissie zal in haar jaarlijkse voortgangsverslag aan de Europese Voorjaarsraad verslag uitbrengen van de voortgang die is geboekt op het gebied van de EU-prioriteiten inzake het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid, waaronder het behalen van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid voor 2005-2008. We hebben ook een methode voor de toewijzing van fondsen geïntroduceerd die ervoor zorgt dat het overgrote deel van de beleidsmiddelen wordt geïnvesteerd in de belangrijkste doelstellingen van Lissabon.
Zoals u weet, is de programmeringsfase nog niet helemaal afgerond. Maar op grond van de beschikbare gegevens kunnen we nu al stellen dat de versterking van de strategische benadering van het cohesiebeleid en de nadruk op de agenda voor de groei van de werkgelegenheid een succes is. Tussen 2007 en 2013 zal ongeveer 200 miljard EUR worden geïnvesteerd in de prioriteiten van Lissabon. Als we de cofinanciering en private middelen die het cohesiebeleid heeft opgeleverd, daarbij optellen, komen we misschien wel op het dubbele bedrag en dat moeten we afzetten tegen de 150 miljard EUR in de periode van 2000 tot 2006.
Bovendien hebben we voor de komende periode 2007-2013 de coördinatiemechanismen binnen de Commissie versterkt, zowel in het kader van de programmadocumenten als ten aanzien van de dagelijkse werkzaamheden. In zekere zin zijn bij de voorbereiding op de programmaperiode 2007-2013 verschillende EU-prioriteiten samengekomen. Neem bijvoorbeeld onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Op EU-niveau zijn nieuwe synergieën tot stand gekomen tussen het cohesiebeleid, het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, en het programma voor concurrentievermogen en innovatie. In de laatste twee programma’s zal meer aandacht worden besteed aan de specificiteiten van de regio’s die achterblijven. Anderzijds zal het cohesiebeleid aanzienlijk meer bijdragen aan de financiering van onderzoek en ontwikkeling en innovatieactiviteiten.
De afdelingen binnen het directoraat-generaal Regionaal beleid werken in samenwerking met de heer Potočnik aan een mededeling die naar verwachting in juli wordt aangenomen. Deze mededeling bevat informatie en advies over het zodanig combineren van de cohesiemiddelen en beleid op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en technologie dat de effectiviteit van beide wordt vergroot.
Nathalie Griesbeck (ALDE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik stel het op prijs dat u mij aan het woord laat als rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. Met eenparigheid van stemmen heeft de Begrotingscommissie namelijk een advies gegeven over de impact en de gevolgen van het structuurbeleid voor de samenhang in de EU.
Het behoeft hier geen langdurig betoog dat dit beleid de ultieme uitdrukking is van de solidariteit van het Europese volk. Ofschoon duidelijk is dat dit beleid via economische hefboomeffecten, de levensstandaarden van Europese burgers geleidelijk op één lijn brengt, ontbreekt het aan gemeenschappelijke indicatoren om het daadwerkelijke effect ervan te meten. Ons Parlement, dat, laten we dat niet vergeten, collectief verantwoordelijk is voor de begroting, moet kunnen beschikken over dergelijke indicatoren die in de hele EU worden toegepast, om het gebruik van de communautaire begrotingsmiddelen te optimaliseren en ook om het toezicht op de tenuitvoerlegging van de begroting te verbeteren.
Daarom wilde ik nogmaals benadrukken dat we een nieuw meetinstrument tot stand moeten brengen dat alle lidstaten met elkaar gemeen hebben en dat een evenwichtig beeld geeft dankzij de verschillende indicatoren. Deze indicatoren zouden rekening houden – zoals daarnet werd benadrukt door de commissaris, bij wiens opmerkingen ik me volledig aansluit – met economische groei, maar ook met werkloosheid, het voorzieningenniveau, het niveau van onderzoek en innovatie, maar ook met parameters die betrekking hebben op de levenskwaliteit, zoals de levensverwachting, geboortecijfers en de inkomensniveaus van onze medeburgers. Zo zouden we het hefboomeffect echt kunnen verbeteren ten behoeve van alle Europeanen.
Ambroise Guellec, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega’s, als schaduwrapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten wilde ik allereerst onze collega, mevrouw Pleguezuelos Aguilar, complimenteren met haar uitstekende verslag. Ook wil ik erop wijzen hoe plezierig we hebben samengewerkt bij het opstellen van dit verslag. Ik denk dat de rapporteur alle belangrijke punten de revue heeft laten passeren, evenals mevrouw Griesbeck, met wie ik het volstrekt eens ben. Ik wilde echter uw aandacht vestigen op vier punten.
Eerste punt: we moeten de situatie inderdaad goed evalueren en daartoe lijken de zojuist genoemde indicatoren essentieel. Voorlopig hebben we alleen het bbp, en dat is echt niet genoeg.
Tweede punt, we moeten ons daarnaast terdege bewust zijn van de nieuwe territoriale uitdagingen waarmee we te maken gaan krijgen en waarmee nu reeds te maken hebben. Ik denk aan de vergrijzing van de bevolking, het energievraagstuk, klimaatverandering en ook het landbouwbeleid, dat ontegenzeggelijk van invloed is op het cohesiebeleid.
Derde punt: het structuurbeleid van de Unie zal binnen afzienbare tijd de grootste begrotingspost van de Unie worden. Daarom is een geïntegreerde benadering, niet alleen met de andere beleidsterreinen van de Unie maar ook met het beleid in de lidstaten, buitengewoon belangrijk.
Wat het vierde punt betreft, mijnheer de commissaris, denk ik dat we daar serieus over moeten praten: het gaat om het structuurbeleid en de strategie van Lissabon. Het structuurbeleid moet uiteraard bijdragen aan de verwezenlijking en het succes van de strategie van Lissabon, maar dat mag niet ten koste gaan van een evenwichtige territoriale ontwikkeling. Het lijkt me volstrekt duidelijk dat de strategie van Lissabon als zodanig niet garant staat voor evenwicht: ik denk dat we dat heel goed in het achterhoofd moeten houden. We zullen zeer binnenkort een nieuwe kans krijgen om deze kwestie te bespreken: wanneer het vierde cohesieverslag voorgelegd wordt aan het Parlement en wanneer we bekijken hoe we dit beleid verder handen en voeten moeten geven.
Constanze Angela Krehl, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur hartelijk danken voor haar inzet en voor het goede verslag dat zij heeft gepresenteerd.
Dit verslag behoort – net als een aantal andere verslagen die wij momenteel behandelen in de Commissie regionale ontwikkeling – tot de bouwstenen van het toekomstige structuur- en cohesiebeleid. ‘Toekomstig’ houdt in dat wij – na toetsing in de tussentijdse evaluatie in 2009 – in 2014 zullen moeten beginnen met de herstructurering van het cohesiebeleid, die wij vandaag al voorbereiden.
Ik ben mevrouw Pleguezuelos Aguilar bijzonder dankbaar dat zij drie belangrijke punten opnieuw ter discussie heeft gesteld en hierop de nadruk heeft gelegd. Het staat buiten kijf dat het concurrentievermogen van de Europese Unie als geheel een van de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw is. Zoals de rapporteur terecht zegt, is de ontwikkeling van onderzoek en technologie daarbij een essentieel element dat uiteraard ook op het terrein van het cohesiebeleid de basis dient te vormen van de ontwikkeling, niet in de laatste plaats in de zwakker ontwikkelde regio’s.
Territoriale samenwerking is een tweede punt dat wij nog meer in het middelpunt van ons beleid moeten stellen nu de Europese Unie 27 lidstaten telt. Juist de stedelijke zones en de vraag hoe de stedelijke zones zich verhouden tot de landelijke regio’s vormen een uitdaging die wij in de komende jaren vastberadener moeten aangaan.
Het derde probleem dat mevrouw Pleguezuelos Aguilar aansneed – en daarvoor heeft zij mijn volledige steun – is dat wij veel meer moeten doen dan totnogtoe het geval was voor de regio’s die worden getroffen door ontvolking en waar jonge mensen wegtrekken omdat zij er voor zichzelf geen kansen meer zien. Het vraagstuk van de demografische verandering in alle lidstaten van de Europese Unie vormt een volstrekt nieuwe uitdaging voor het cohesiebeleid. Terecht behandelt de rapporteur de migratie als een probleem.
Tot slot nog een persoonlijke boodschap aan mijn goede vriendin Paca. Paca, ik ben zo blij dat je vandaag nog hier kunt zijn om deel te nemen aan het debat over dit verslag. Namens onze hele fractie wens ik je voor de komende dagen en de komende week veel kracht en energie toe, zodat je in goede gezondheid en met nieuw elan terugkeert om deel te nemen aan het werk in dit Parlement.
Mojca Drčar Murko, namens de ALDE-Fractie. – (SL) Voor de landen die in 2004 of later toegetreden zijn tot de Europese Unie, zal de harmonisatie van de inspanningen op het vlak van structuurbeleid een veeleisende administratieve beproeving zijn. Iedereen heeft er belang bij dat de uitvoering zo vlot mogelijk verloopt.
Om op het einde van de begrotingsperiode te kunnen spreken van het welslagen van het geïntegreerde Europees structuurbeleid, moeten we aanmoedigen dat de diverse betrokkenen op nationaal en regionaal niveau met elkaar communiceren, dat ervaringen worden uitgewisseld en dat men leert van de beste praktijken. De rapporteur stelt indicatoren voor waarmee individuele praktijken onderling vergeleken kunnen worden. Onze fractie is ook van mening dat de realisatie van de ontwikkelingsdoelen van de hele Europese Unie afhankelijk is van de hoeveelheid middelen uit structuurfondsen die voor innovaties zullen worden uitgetrokken.
De oriëntatie op hernieuwbare energiebronnen is een gebied waarop nationale ontwikkelingsbelangen vervlochten zijn met de Europese doelstellingen. Ook de duurzame ontwikkeling van steden vereist gecoördineerd denkwerk over het gebruik van verschillende instrumenten van het structuurbeleid, aangezien uiteenlopende doelstellingen hier samenkomen, gaande van woningen via werkgelegenheid tot afvalbehandeling als specifiek aspect van de houding ten opzichte van natuurlijke hulpbronnen.
We zijn het eens met de rapporteur dat de indicatoren om vooruitgang te meten van die aard moeten zijn dat ze de uitvoerders van het structuurbeleid aanzetten om op verschillende gebieden synergieën te zoeken. De bevordering van het concurrentievermogen, vooral voor kleine ondernemingen, is een van die mogelijke gevolgen van synergieën die de moeite lonen om nauwkeurig gevolgd en geanalyseerd te worden.
Tot slot wil ik de rapporteur, mevrouw Pleguezuelos, bedanken voor haar uitstekende werk.
Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de Commissie regionale ontwikkeling heeft onlangs een aantal belangrijke initiatiefverslagen ingediend. Vandaag behandelen we het document dat door mevrouw Pleguezuelos Aguilar is opgesteld. Ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken om haar publiekelijk te bedanken voor het geleverde werk.
De cohesie van onze Gemeenschap is hier al herhaaldelijk ter sprake gebracht. Cohesie betekent in de eerste plaats dat de verschillen tussen de rijkste en de armste regio’s worden weggewerkt. De tenuitvoerlegging van dit beleid is onlosmakelijk verbonden met het solidariteitsgevoel in de Europese Unie. We doen er goed aan dat niet uit het oog verliezen, wetende dat er in de huidige financiële vooruitzichten om en bij de 310 miljard EUR is voorzien voor het regionaal beleid. Dat bedrag vertegenwoordigt bijna 36 procent van de totale uitgaven van de Europese Unie. Het gaat om het geld van onze belastingbetalers. Het is derhalve van cruciaal belang dat deze middelen zo rationeel mogelijk worden aangewend.
Het is daarom niet onbelangrijk om te wijzen op het nut van een geïntegreerd structuurbeleid, dat een verband legt tussen de effecten van de maatregelen die in het kader van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds worden genomen en de andere domeinen van het communautaire beleid. De commissaris heeft in zijn toespraak voor het Europees Parlement verwezen naar wetenschappelijk onderzoek en naar het zevende kaderprogramma. We moeten ervoor zorgen dat volledige samenwerking tussen de Europese instellingen, de lidstaten en de regionale overheden zo snel mogelijk een feit wordt. Daarbij moet onder andere rekening gehouden worden met de specifieke omstandigheden van de afzonderlijke regio’s, zowel van gebieden met een economische achterstand als van regio’s met moeilijke geografische of sociale kenmerken.
Het is niet de bedoeling om iedereen evenveel te geven, maar om voor iedereen gelijke kansen te garanderen, in het bijzonder met het oog op de toegang tot onderwijs en tot gezondheidszorg en op het vlak van milieubescherming. Deze gelijkheid moet ook gelden voor personen met een handicap.
Het tot stand brengen van een evenwichtige ontwikkeling van de stedelijke gebieden, waar ongeveer 80 procent van de burgers van de Europese Unie woont, verdient nadrukkelijke aandacht. We hebben eveneens behoefte aan aangepaste maatregelen voor de plattelandsgebieden om ervoor te zorgen dat de levensomstandigheden op het platteland en in de stad niet te sterk van elkaar verschillen.
Daarenboven mag het Europees Parlement niet vergeten dat het onontbeerlijk is om, in het kader van een breder communautair actieprogramma, rekening te houden met kwesties betreffende het gezin en het gezinsbeleid.
Het doet me plezier dat we oog hebben voor de positieve aspecten van interregionale en grensoverschrijdende samenwerking. We hebben behoefte aan een op solidariteit gebaseerd nivelleringsbeleid, in combinatie met een beleid voor duurzame ontwikkeling, dat eveneens gebaseerd is op solidariteit.
We hebben ook nog een praktische vraag. Wat is de beste indicator om cohesie te beoordelen? Het is verstandig ons niet enkel tot het bbp per capita te beperken.
Ik ben ervan overtuigd dat dit verslag veel meer kan zijn dan alleen een uitgangspunt voor een interessant debat. Het zal er eveneens voor zorgen dat we gebruik kunnen maken van de eerder verworven ervaring en van de beste praktijken voor de totstandkoming van een daadwerkelijke economische, sociale, territoriale en culturele cohesie in Europa. Dat is wat we verdienen.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Naar aanleiding van de initiatiefverslagen die het Parlement de afgelopen tijd heeft gepresenteerd over de toekomst van het structuurbeleid van de Europese Unie – die vooruitlopen op het vierde cohesieverslag en het debat over de Gemeenschapsbegroting in 2008-2009 – hebben we steeds gezegd dat volgens ons het beleid voor regionale ontwikkeling tot doel moet hebben het belangrijkste instrument te worden om de regionale ongelijkheden doeltreffend te verminderen en reële convergentie te realiseren tussen de verschillende landen via de groei van de economie en de werkgelegenheid.
Daarvoor dient het herverdelende karakter van de communautaire begroting te worden versterkt en gegarandeerd. Tevens dient er meer geld te worden uitgetrokken voor cohesie. Dat geld mag aan geen enkel ander doel, zoals bepaalde doelstellingen van de Lissabon-strategie, ondergeschikt worden gemaakt.
Dat is de reden waarom wij ons verzetten tegen elke poging het verstrekken van middelen in het kader van het toekomstig cohesiebeleid afhankelijk te maken van ‘goed nationaal beleid inzake groei’, waar dit verslag melding van maakt. Wij zijn het er namelijk niet mee eens dat voor het verstrekken van gelden in het kader van het cohesiebeleid op communautair niveau voorwaarden voor economisch presteren worden vastgelegd die als extra pressiemiddel functioneren voor de wijze waarop de lidstaten inhoud geven aan hun economisch en sociaal beleid. Dat zou de minst ontwikkelde economieën dubbel straffen.
Jan Olbrycht (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst zou ik mevrouw Pleguezuelos Aguilar van harte willen feliciteren met dit verslag over de belangrijke kwestie van de doeltreffendheid van het structuurbeleid.
Het cohesiebeleid van de Europese Unie heeft voordeel bij het structuurbeleid. Het is een onlosmakelijk onderdeel van het communautaire beleid, hoewel de inhoud en de methoden ervan in de loop der tijd kunnen veranderen. Het is van belang dat we benadrukken dat de Lissabon-strategie een voorbeeld is van een tijdelijk overgangsbeleid. Het cohesiebeleid daarentegen is een permanent en duurzaam beleid van de Europese Unie.
Het cohesiebeleid is doeltreffend wanneer het zijn doelstellingen bereikt, dus wanneer het erin slaagt de economische, sociale en territoriale cohesie te versterken. De doeltreffendheid van het cohesiebeleid hangt af van meerdere factoren.
Ten eerste is het essentieel om de complementariteit van de afzonderlijke beleidslijnen van de Europese Unie te verzekeren, zowel van de communautaire beleidslijnen als van de nationale beleidslijnen die op Europees niveau worden gecoördineerd.
Ten tweede zou het cohesiebeleid aangepast moeten worden aan de uitdagingen waarmee de Europese Unie op dit moment op het vlak van ontwikkeling wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld het terugdringen van de ongelijkheden tussen de regio’s betreffende de ontwikkeling van een kenniseconomie en de mate aan innovatie.
Ten derde moeten alle mogelijke overheden hun bijdrage leveren aan de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. Daarom verdient mevrouw Pleguezuelos Aguilar alle lof voor de talrijke verwijzingen in haar verslag naar nationale, regionale en lokale overheden. Een bestuur op vele niveaus is een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor een doeltreffend cohesiebeleid.
Het debat over dit verslag, dat samenvalt met de presentatie van het vierde voortgangsverslag inzake cohesie van de Europese Commissie, is een nuttige politieke aanbeveling voor de analyse van de gegevens uit dat verslag en voor het formuleren van conclusies op basis van de analyses die daarin vervat zijn.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Met het oog op het nieuwe cohesiebeleid zou ik de volgende kwesties willen aanstippen.
Ten eerste speelt het cohesiebeleid in de huidige programmeringsperiode een cruciale rol voor de nieuwe lidstaten, aangezien het grootste deel van de middelen uit de structuurfondsen aan deze landen zijn toegekend.
Ten tweede hebben de nieuwe lidstaten ambitieuze doelstellingen geformuleerd in het kader van hun ontwikkelingsstrategieën. Zo heeft Polen er zich in zijn nationale strategische referentiekaders toe verbonden om zijn werkgelegenheidspercentage op te trekken van de huidige 50 tot 60 procent.
Ten derde is het van wezenlijk belang dat we een territoriale dimensie van cohesie tot stand brengen. Het zou ons voornaamste streefdoel moeten zijn om de wanverhouding in de ontwikkeling van de stedelijke en de plattelandsgebieden te beperken.
Ten vierde hebben we behoefte aan nieuwe indicatoren om de impact van het cohesiebeleid te evalueren. Het bbp per capita alleen is niet voldoende. Het komt immers regelmatig voor dat het niveau van het bbp in een bepaalde regio het EU-gemiddelde nadert, ondanks het feit dat grote delen van diezelfde regio duidelijk onderontwikkeld zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in Mazovië, het Poolse woiwodschap waar ik vandaan kom.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik het Parlement voor dit debat en de Parlementsleden voor hun commentaar.
Ik wil twee punten naar voren brengen. Ten eerste dit: het cohesiebeleid werkt weliswaar, maar de zichtbaarheid en de kennis over het effect ervan moeten worden vergroot. We hebben onze communicatiestrategie al versterkt ter vergroting van de zichtbaarheid van de bijdragen. De Commissie rekent bij deze communicatie-inspanning ook op de hulp van de leden van het Europees Parlement in hun eigen nationale en regionale verband en de Commissie staat open voor nieuwe ideeën van hun kant.
Ten tweede: mondialisering brengt nieuwe uitdagingen met zich mee maar ook kansen. Het cohesiebeleid moet deze uitdagingen het hoofd kunnen bieden en de kansen benutten. We moeten ervoor zorgen dat onze beroepsbevolking in staat is om zich aan deze uitdagingen aan te passen zodat er een voortdurend economisch herstructureringsproces van lage intensiteit kan plaatsvinden, zonder dat zich hierbij na verloop van tijd negatieve effecten ophopen.
Bovendien moeten we ervoor zorgen dat bij maatregelen op het gebied van het concurrentievermogen van onze regio’s voldoende rekening wordt gehouden met kwesties zoals de vergrijzing van de bevolking, migratiestromen, klimaatverandering, energie en toenemende concurrentie in de handel. Maar we moeten niet te pessimistisch zijn: veel regio’s in de EU behoren tot de meest concurrerende en innovatieve regio’s ter wereld en profiteren van de mondialisering. Dit is mogelijk gemaakt door investeringen in nieuwe vaardigheden, het aanboren of aantrekken van nieuwe bronnen van talent en het stimuleren van netwerken en clusters.
Door op deze successen en ontwikkelingsstrategieën voort te bouwen kan de EU al haar potentieel mobiliseren en haar economie op weg helpen naar sterke groei en duurzaamheid.
Wat betreft het belang van onderzoek en ontwikkeling, benadruk ik dat het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling in de loop van de tijd verder is ontwikkeld en thans specifieke maatregelen bevat ten behoeve van de regio’s, met name de regio’s met de minste capaciteit op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Ook is het belang erkend van een geïntegreerde EU-benadering van innovatie, waarbij een combinatie van instrumenten voor onderzoek en ontwikkeling in het cohesiebeleid is gemobiliseerd. Er wordt in het kader van het cohesiebeleid daarentegen veel meer in onderzoek, ontwikkeling en innovatie geïnvesteerd – bijna 50 miljard EUR in 2007-2013 – om alle EU-regio’s in staat te stellen voldoende capaciteit te creëren om op basis van concurrentie toegang tot het kaderprogramma te hebben.
Wat betreft de nieuwe indicatoren, onderstreep ik dat het cohesiebeleidskader is vastgesteld voor 2007-2013. Op 7 juni 2007 presenteert commissaris Hübner het vierde cohesieverslag in de Commissie regionale ontwikkeling.
Tot slot verzeker ik u dat ik nota heb genomen van uw suggesties, ideeën en bezorgdheden. Ik zal ze doorsturen naar commissaris Hübner, die daar zeker met alle aandacht naar zal kijken.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 22 mei plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het cohesiebeleid, dat de grootste post op de Europese begroting wordt, moet de maatregelen uit hoofde van de structuurfondsen beter afstemmen op de andere communautaire beleidsterreinen, teneinde de synergievoordelen te vergroten en daarmee concurrentievermogen, onderzoek en innovatie in onze regio’s te bevorderen.
Het structuurbeleid dat in de ultraperifere gebieden gevoerd wordt zou nog meer zoden aan de dijk zetten als de Unie blijk zou geven van meer flexibiliteit door waar nodig bereid te zijn bepaalde ‘communautaire dogma’s’ overboord te gooien, en door oog te hebben voor de specifieke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, die uiterst klein zijn, ver verwijderd liggen van de interne markt en regelmatig getroffen worden door natuurrampen.
Gezien het feit dat de structuurfondsen gepaard gaan met particuliere investeringen, hetgeen ook wel aangeduid wordt als het sneeuwbaleffect, moet de samenwerking tussen de publieke en private sector kunnen worden versterkt ten behoeve van een duurzame, veelzijdige en evenwichtige ontwikkeling.
Dienovereenkomstig moet het structuurbeleid van de Unie de ondernemingszin prikkelen, om in de ultraperifere gebieden centres of excellence te ontwikkelen. Daarbij moet het accent liggen op sectoren die hun vaardigheden en knowhow optimaal benutten, zoals afvalbeheer, hernieuwbare energiebronnen, de mobiliteit van studenten, onderzoek naar klimaatverandering en crisismanagement.
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0161/2007) van Joop Post, namens de Commissie visserij, over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de autonome regering van Groenland, anderzijds (COM(2006)0804 – C6-0506/2006 – 2006/0262(CNS)).
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de heer Maat, die als eerste met dit onderwerp aan de slag ging, en de rapporteur, de heer Post, voor hun voortreffelijke werk.
Zoals u weet, heeft de Commissie, na drie jaar lang uitvoerige en ingewikkelde onderhandelingen te hebben gevoerd, op 2 juni 2006 namens de Gemeenschap en Groenland een nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij getekend. De overeenkomst werd op 1 januari 2007 van kracht voor een periode van zes jaar. Momenteel is er een voorlopige toepassing van de overeenkomst van kracht op grond van een besluit van de Raad dat op 21 december 2006 is aangenomen.
Alvorens de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Groenland in het kort aan u te presenteren, zal ik eerst enkele punten schetsen met betrekking tot de vorige overeenkomst, die dateert van 1985, toen Groenland uit de Gemeenschap stapte. Kort nadat het Vierde Protocol op 1 januari 2001 van kracht werd, hadden de Europese Rekenkamer en het Parlement veel kritiek op de protocollen bij de visserijovereenkomst met Groenland omdat er ‘papieren vis’ in was opgenomen en reders geen licentierechten hoefden te betalen en omdat de protocollen niet transparant genoeg waren. Naar aanleiding daarvan benadrukte de Commissie tijdens de tussentijdse herziening van het Vierde Protocol de noodzaak van aanpassing om duidelijker onderscheid te maken tussen de waarde van vis en steun voor de ontwikkeling van de visserijsector van Groenland. De herziening van het Vierde Protocol heeft geleid tot een verdeling van fondsen, waarbij 25 procent van de financiële bijdrage werd gereserveerd voor begrotingssteun voor de visserijsector. De ‘papieren vis’ werd geschrapt, er werden echte visquota en licentierechten ingevoerd en bepalingen opgenomen voor een jaarlijkse wetenschappelijke evaluatie van de quota. Deze belangrijke wijzigingen zijn ook opgenomen in de nieuwe overeenkomst. Op basis hiervan heeft de Commissie tijdens de onderhandelingen over de nieuwe overeenkomst aangedrongen op de invoering van quota voor echte vis en het schrappen van de ‘papieren vis’, op handhaving en zelfs verhoging van de door de reders te betalen rechten en op een duidelijk sectoraal beleidsprogramma voor de visserijsector dat door de Gemeenschap wordt gesteund.
De tussentijdse herziening heeft ook geleid tot de conclusies van de Raad van februari 2003, waarin de Raad stelde dat toekomstige samenwerking tussen de Gemeenschap en Groenland gebaseerd zou zijn op een tweepijlerbenadering met een bredere samenwerkingsregeling op gebieden buiten de visserij en een visserijovereenkomst. De bredere overeenkomst komt er in de vorm van een besluit van de Raad waarin een gezamenlijke verklaring is opgenomen en op grond waarvan Groenland maximaal 25 miljoen EUR per jaar ontvangt op basis van samenwerking op andere gebieden dan visserij. We kunnen derhalve concluderen dat de ondertekening van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij niet alleen de afsluiting betekent van de onderhandelingen van het afgelopen jaar, maar ook van wat in 2003 door middel van de tussentijdse herziening van het Vierde Visserijprotocol en de conclusies van de Raad van februari 2003 is geïnitieerd.
Over de nieuwe overeenkomst wil ik het volgende opmerken. De financiële bijdrage van het vorige Protocol bedroeg 42,8 miljoen EUR per jaar, waardoor het een van de grootste bilaterale visserijovereenkomsten was. De waarde van het nieuwe Protocol ligt aanzienlijk lager in verband met de wijzigingen van de communautaire quota. Sommige quota zijn gedaald door de slechte staat waarin de bestanden verkeren, de behoeften van de visserijsector in Groenland en de benuttingsgraad in de Gemeenschap, terwijl andere zijn gestegen ten gevolge van de goede staat van de bestanden en op basis van de behoeften van de sector in de Gemeenschap. Als gevolg van deze gewijzigde quota bedraagt de financiële bijdrage van de Gemeenschap nu 15,85 miljoen EUR per jaar. In dit bedrag is een specifiek bedrag van 3,26 miljoen EUR opgenomen voor een meerjarig beleidsprogramma voor de visserijsector in Groenland. Naast deze bijdrage wordt ook een bedrag van 2 miljoen EUR verwacht van de reders in verband met licentierechten.
Ik benadruk dat de Commissie de bezorgdheid van het Parlement die uit elk voorgesteld amendement blijkt, volledig deelt. De amendementen 1, 2 en 3 vinden we echter overbodig omdat het Protocol zelf al voorziet in deze punten. In verband met de amendementen 4 en 6 inzake de eisen voor verslaglegging aan het Parlement wijs ik er voorts op dat de Commissie overeenkomstig de huidige interinstitutionele regeling al voldoet aan de eisen ten aanzien van deze informatieoverdracht. Wat betreft amendement 5 inzake de verslagleggingseisen van de lidstaten wijs ik er bovendien op dat de Commissie thans al onderzoekt of de verplichting tot melding van vangsten wordt nageleefd. Daarnaast staat in de bijlage en het aanhangsel bij het Protocol dat vaartuigen aan de verslagleggingseisen van het jaar ervoor moeten voldoen om een licentie te krijgen.
Tot slot nog iets over amendement 7. Ik wil graag duidelijk maken dat de Commissie dit amendement moeilijk kan plaatsen, gezien de eerdere kritiek van de Europese Rekenkamer en het Europees Parlement zelf op het financieel beheer door de Commissie van de externe visserijovereenkomsten. Dit amendement wijkt in wezen immers niet af van het mechanisme op grond van het gewijzigde Vierde Protocol en het stelt de Commissie niet in staat om de onderbenutte vangstmogelijkheden optimaal te beheren. Met het oog op haar financiële verantwoordelijkheid kan de Commissie dit amendement derhalve niet aanvaarden.
Ter afronding dank ik het Parlement en, met name, de leden van de Commissie visserij en de rapporteur voor hun constructieve bijdrage aan deze belangrijke strijd.
Joop Post (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, ik heb denk ik geen vijf minuten nodig. Het verhaal, de introductie van de commissaris is helder. Het verslag dat door mijn voorganger Albert Jan Maat is geschreven, toch voor een belangrijk deel, gaat met name in op de doelstelling van het visserijbeleid in het algemeen. Duurzame visserij dus, en de term "duurzaam" is helder en de betekenis ervan blijkt ook duidelijk uit hetgeen de heer Borg zo-even heeft gezegd en uit hetgeen in de overeenkomst en het protocol staat.
Hoofddoel van de partnerschapsovereenkomst met Groenland is de betrekkingen tussen de Unie en Groenland te versterken. De samenwerking op basis van wederzijds vertrouwen is nu, Voorzitter, meer dan ooit noodzakelijk. We weten immers allemaal al langere tijd dat de visserij de komende jaren voor ingrijpende veranderingen staat. Door de afname van visbestanden en het zich verplaatsen van visbestanden – met name door de opwarming van de zee, denk maar aan kabeljauw – maar ook door de ingezette verlaging van vangstquota moet de visserijsector anders opereren. Dat is de sector ook duidelijk gemaakt en duidelijk geworden en de sector neemt ook in toenemende mate maatregelen.
Voor veel vissers is het een ingrijpende verandering in hun ondernemerschap. Het nieuwe ondernemerschap moet in de toekomst uiteindelijk leiden tot een verbetering van de visopbrengst, maar dan wel op langere termijn. Duurzame visserij dus, waarbij de vangsten in de zee in evenwicht zijn met de productie aldaar en waarbij de visserij bovendien een zo min mogelijk effect heeft op de natuur onder water.
Vissers, zo lees ik ook in het verslag, moeten meer beheerder worden van de zee dan alleen maar jagen op visgronden en visbestanden. Daarvoor is samenwerking nodig, en niet alleen onderling, en met onderling bedoel ik dan tussen lidstaten en zelfs met partners als Groenland, met name om op langere termijn verbeteringen in de productieketen tot stand te brengen.
Als rapporteur stel ik vast dat dit de inzet is van de Commissie, en van de commissaris in het bijzonder, en ik heb geconstateerd dat onze Commissie visserij dit ook heeft geconcludeerd.
Ik dank mijn collega's voor de constructieve inbreng en beveel het verslag dat destijds door Albert Jan Maat voor mij is voorbereid, van harte aan.
Dat was mijn bijdrage en ik hoop dat het verslag tijdens de volgende plenaire vergadering zal worden aangenomen.
Helga Trüpel (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, ook ik ben blij dat er heldere regelingen komen voor de beide pijlers, namelijk enerzijds de visserijovereenkomst met Groenland en anderzijds de bredere samenwerkingsovereenkomst. Namens de Begrotingscommissie wil ik het volgende opmerken: ons gaat het er natuurlijk om of het geld van de Europese belastingbetaler zo correct wordt uitgegeven als wenselijk is.
Enerzijds betekent dat – en dat is een punt waarop ik u bijzonder wil aanmoedigen, commissaris Borg – dat er werkelijk zeer nauwkeurig dient te worden gecontroleerd wat de afzonderlijke vaartuigen vangen, en anderzijds houdt dat in dat de illegale visserij, waaraan u de oorlog heeft verklaard, hoe dan ook wordt voorkomen.
De Begrotingscommissie is van mening dat er geen geld meer beschikbaar mag worden gesteld als niet aan deze twee punten wordt voldaan. Want wij dienen ervoor te zorgen dat Europese middelen, ook wanneer het gaat om visserijovereenkomsten, worden uitgegeven in de geest van die overeenkomsten. Met andere woorden: er mag geen illegale visserij plaatsvinden en de visbestanden moeten worden beschermd, omdat er voor de vissers van morgen geen werk meer is zonder bescherming van de visbestanden. Daarom is het verstandig om op dit vlak economische overwegingen te paren aan milieuoverwegingen.
Carmen Fraga Estévez, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is voor mij een grote voldoening eindelijk een debat te kunnen aangaan over een visserijovereenkomst met Groenland die een begin maakt met de naleving van de minimumregels voor financiële transparantie en non-discriminatie tussen reders en lidstaten.
We moeten erkennen dat er sinds de vorige overeenkomsten vooruitgang geboekt is, waaronder de tussentijdse wijziging van het jaar 2003, met als doel ze aan te passen – zoals de commissaris zeer terecht heeft opgemerkt – aan de richtsnoeren van de Raad van Ministers en aan de eisen van de Rekenkamer en van dit Parlement, welke voornamelijk betrekking hadden op het gebrek aan begrotingstransparantie, met als meest opvallende voorbeeld de geïnstitutionaliseerde gewoonte om astronomische bedragen neer te leggen voor “niet-bestaande vis” of papieren quota.
In elk geval bevat deze overeenkomst nog steeds te veel kleine lettertjes en vertoont zij inhoudelijk nog steeds grote verschillen met andere overeenkomsten.
Daarom, en om niet weer in oude situaties te vervallen, zou ik de commissaris willen vragen of hij ons kan beloven dat de papieren quota tot het verleden zullen behoren en we niet meer in benarde situaties zullen belanden zoals die van de visserij van de koninginnekrab – waarvan de quota, waarom herhaaldelijk verzocht was door communautaire reders, uiteindelijk ongebruikt werden teruggegeven aan Groenland terwijl er enorme bedragen voor betaald waren – en of de visserijmogelijkheden die niet benut zijn door de lidstaten aan wie ze zijn toegekend, inderdaad gebruikt mogen worden door landen die daarom verzoeken, zoals gebeurt bij de andere overeenkomsten.
Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik nu alleen nog de rapporteur, de heer Post, willen gelukwensen, die de zware taak had het verslag te voltooien dat begonnen was door een collega van hem, de heer Maat, en die een geweldige klus geklaard heeft.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog twee seconden over, en daarin wil ik mij nogmaals beklagen over het feit dat de visserijverslagen in dit Huis altijd aan het eind van de avondzitting behandeld worden. Ik verzoek u, als ondervoorzitter en Spanjaard, hier iets aan te doen zodat zich dit niet herhaalt in de toekomst.
De Voorzitter. Mevrouw Fraga, debatteren op dit tijdstip heeft als voordeel dat er alleen vrouwelijke afgevaardigden spreken, omdat het erop lijkt dat er, afgezien van de rapporteur en de Voorzitter, alleen vrouwen op dit late uur werken.
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen, in één minuut, willen zeggen dat ik heel blij ben met wat commissaris Borg over deze overeenkomst gezegd heeft.
Vanmiddag nog heb ik betogen van mezelf over Groenland zitten doorlezen die ik in de plenaire van dit Huis gehouden heb vanaf het jaar 2003 en zelfs het jaar 2002, en ik denk dat we nu in de buurt zijn gekomen van wat wij toen zeiden en zijn blijven zeggen: dat we willen dat de visserijovereenkomst met Groenland zoveel mogelijk lijkt op alle andere visserijovereenkomsten die de Gemeenschap gesloten heeft.
In dit verband ben ik blij dat er eindelijk een evenwichtige verdeling is van de kosten tussen de reders en de communautaire begroting. Ik ben blij dat de financiële compensatie is aangepast aan de concrete visserijmogelijkheden van Groenland, en ik ben het natuurlijk volkomen met de commissaris eens dat amendement 7 moet worden verworpen, want de vloten die geen quota hebben dienen de gelegenheid te krijgen om niet-gebruikte visserijmogelijkheden te benutten.
Elspeth Attwooll, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de ALDE-Fractie verwelkomt de partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Groenland. We maken van deze gelegenheid gebruik om de autonome regering van Groenland te bedanken voor de zeer vruchtbare besprekingen over deze en andere kwesties die een delegatie van de fractie afgelopen najaar tijdens een bezoek aan Groenland met haar heeft gehad. We zijn ervan overtuigd dat beide partijen voordeel zullen hebben van de overeenkomst.
We maken ons echter ernstig zorgen over één aspect van de verordening, namelijk artikel 3, lid 2. Op grond hiervan zou de Commissie licenties tussen de lidstaten opnieuw kunnen toewijzen in gevallen waarbij vangstmogelijkheden niet volledig zijn benut. We begrijpen dat de Commissie waar wil voor al het geld dat de Gemeenschap heeft besteed, maar we vinden niet dat dezelfde procedure kan worden gevolgd voor overeenkomsten waarbij de toegang tot middelen is gebaseerd op vaartuigen en tonnage.
De overeenkomst met Groenland is gebaseerd op de aankoop van quota. Een ander verschil met andere overeenkomsten is dat uitwisseling van quota met Noorwegen, IJsland en de Faeröer-eilanden mogelijk is zonder financiële vergoeding.
Bovendien kunnen lidstaten op grond van de basisverordening voor de vaststelling van quota-aanspraken alleen quota met andere partijen uitwisselen. De rechtsgrondslag van artikel 3, lid 2, is dus twijfelachtig. Het artikel ondermijnt ook het beginsel van relatieve stabiliteit. Amendement 7 biedt een alternatief mechanisme voor het optimaal benutten van vangstmogelijkheden zonder dergelijke problemen.
We hopen enerzijds dat de Commissie onderkent dat de gronden voor bezorgdheid gerechtvaardigd zijn en anderzijds dat het Parlement zijn steun aan het amendement geeft.
Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur.
In artikel 3, lid 2, van het voorstel heeft de Commissie voorgesteld dat de Commissie licenties van lidstaten aan andere lidstaten toewijst als quota onderbenut worden. Bij dat voorstel kunnen juridische vraagtekens worden gezet, zoals de juridische dienst van de Raad in een werkgroep onlangs nog onderstreepte. Aangezien het gebruik van de quota al hoog is, is het ook niet nodig. Het beginsel van de relatieve stabiliteit zou erdoor worden ondermijnd en de mogelijkheid van lidstaten om quota met andere lidstaten te ruilen, in plaats van dat de Commissie quota opnieuw toewijst, zou erdoor verdwijnen.
Ik ben voor behoud van het huidige mechanisme, dat een veel hogere benuttingsgraad opleverde en waarmee de rechten en verantwoordelijkheden van iedere partij behouden bleven. Het begrip ‘relatieve stabiliteit’ is van groot belang voor de Schotse vloot en onze vissers ontlenen er het historische recht aan dat ze eeuwenlang hebben genoten. Door dit amendement te ondermijnen brengen we dit alles in gevaar en worden de fundamentele verschillen tussen zuidelijke visserijovereenkomsten, waarbij visserijlicenties op het spel staan, en noordelijke overeenkomsten, waar de quota op het spel staan, genegeerd. Ik dring er bij de collega’s op aan om amendement 7 omwille van het beginsel van relatieve stabiliteit en de historische visserijrechten te steunen.
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik u allen voor uw commentaar en voor uw algehele steun voor het Commissievoorstel voor een herziene overeenkomst met Groenland, die een belangrijk onderdeel is van het netwerk van partnerschapsovereenkomsten inzake visserij die momenteel van kracht zijn.
Zoals ik al zei, was de herziening nodig om twee belangrijke redenen. Ten eerste moesten we ervoor zorgen dat we door middel van betere en volledige benutting van de vangstmogelijkheden waar voor ons geld kregen. Ten tweede is de Commissie naar aanleiding van een kritische beoordeling van de Europese Rekenkamer en dit Parlement genoodzaakt om de overeenkomst transparanter te maken en we hopen dat we daarin geslaagd zijn.
We zullen het gebruik van de vangstmogelijkheden op grond van deze overeenkomst en ook het gebruik van de middelen inderdaad nauwgezet gaan volgen. Ik benadruk dat de Commissie ten aanzien van de financiële bijdrage die op grond van het Protocol moet worden betaald, zonder rechtsgrondslag geen goed financieel beheer kan garanderen. Met andere woorden, er moet een overdrachtsmechanisme komen dat de Commissie in staat stelt om in geval van onderbenutting en met inachtneming van het beginsel van relatieve stabiliteit en artikel 25 van de basisverordening onbenutte vangstmogelijkheden op een gegeven moment over te dragen om de optimale benutting ervan te garanderen.
Ik benadruk ook dat het nieuwe mechanisme van de overeenkomst zoals voorzien in artikel 3, lid 2, speciaal bedoeld is om de maximale benutting van de vangstmogelijkheden mogelijk te maken en de ‘papieren vis’ te schrappen. Wat betreft de door mevrouw Attwooll en mevrouw Stihler naar voren gebrachte kwestie van de relatieve stabiliteit: de tijdelijke overdracht van vangstmogelijkheden van de ene lidstaat naar de andere door de Commissie is niet in strijd met het beginsel van relatieve stabiliteit, dat, overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, de toewijzing van vangstmogelijkheden onder de lidstaten regelt. Een dergelijke overdracht is niet van invloed op de toekomstige toewijzing van vangstmogelijkheden tussen de lidstaten in de wateren van Groenland. De toewijzing wordt ieder jaar uitgevoerd op basis van de toewijzingssleutels – dat wil zeggen, op basis van relatieve stabiliteit.
De achterliggende bedoeling van artikel 3, lid 2, is te zorgen voor de hoogst mogelijke benutting zonder dat dit ten koste gaat van de relatieve stabiliteit. Dit artikel is opgenomen en wordt ten uitvoer gelegd in alle andere overeenkomsten met derde landen met een financiële vergoeding. De enige overeenkomst waarin dit artikel niet is opgenomen is de huidige overeenkomst met Groenland. Aangezien de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij een overeenkomst is met financiële vergoeding waarmee een aanzienlijk bedrag aan publieke financiering gemoeid is, is het van groot belang dat de Commissie beschikt over de juridische middelen om te kunnen handelen.
Ik onderstreep ook dat de benuttingsgraad, ondanks de verbeteringen die in het kader van de huidige overeenkomst zijn doorgevoerd, nog steeds niet optimaal is. Als we de overdrachten aan Noorwegen in beschouwing nemen, zien we dat de benuttingsgraad ongeveer 80 procent is. Als we de overdrachten aan Noorwegen buiten beschouwing laten, daalt de benuttingsgraad tot zo’n 65 procent en ik denk dat we het aan het publiek verplicht zijn om veel betere resultaten te boeken. Dit artikel is het onderwerp van besprekingen in de Raad. Op 11 juni wordt er in de Raad over gedebatteerd en, hopelijk, een besluit over genomen. Ik geef toe dat de tekst duidelijker en beter kan, waarbij het beginsel van relatieve stabiliteit behouden blijft en tevens een optimale benutting van de vangstmogelijkheden gegarandeerd wordt.
We zullen dus onze uiterste best doen om in de Raad tot een overeenkomst te komen waarbij nog wat aan de tekst zal worden gesleuteld om de hoogste benutting van de vangstmogelijkheden onder deze nieuwe overeenkomst te kunnen garanderen zonder afbreuk te doen aan het beginsel van relatieve stabiliteit.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 22 mei plaats.
22. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen