Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : O-0022/2007

Ingediende teksten :

O-0022/2007 (B6-0122/2007)

Debatten :

PV 19/06/2007 - 18
CRE 19/06/2007 - 18

Stemmingen :

Aangenomen teksten :


Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 19 juni 2007 - Straatsburg Uitgave PB

18. Vrijstellingen van de internemarktregels voor overheidsopdrachten op defensiegebied op basis van artikel 296 van het EG-Verdrag (debat)
PV
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is het debat over de mondelinge vraag (O-0022/2007) van Arlene McCarthy, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, aan de Commissie over Vrijstellingen van de internemarktregels voor overheidsopdrachten op defensiegebied op basis van artikel 296 van het EG-Verdrag (B6-0122/2007).

 
  
MPphoto
 
 

  Arlene McCarthy (PSE), auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas is de heer Booth vertrokken, want ik wil hem graag zeggen dat ik erg van muziek hou en hem vragen een Euro-rap ten beste te geven bij de presentatie van mijn volgende verslag.

Zoals de commissaris weet wordt een groot deel van de overheidsopdrachten in de defensiesector geplaatst, naar schatting 80 miljard euro van de gecombineerde defensiebegroting van de lidstaten van in totaal 170 miljard euro. Daarom voeren wij vandaag ook een debat over deze kwestie: het plaatsen van overheidsopdrachten op defensiegebied geschiedt nog steeds binnen meestal versnipperde nationale markten.

De Commissie interne markt en consumentenbescherming neemt daarom nota van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake de toepassing van artikel 296 van het Verdrag op overheidsopdrachten op defensiegebied, die werd goedgekeurd op 7 december 2006. Deze mededeling droeg bij aan een verduidelijking van het bestaande wettelijke kader. De commissie neemt echter voorts kennis van de inspanningen van de Commissie om nieuwe wetgeving aan te dragen die een essentiële bijdrage moet leveren aan het creëren van een concurrerender milieu voor de Europese defensie-industrie en haar leveranciers.

Daarom willen wij de Commissie de volgende vragen stellen: in welk stadium van ontwikkeling bevindt zich de richtlijn op het gebied van overheidsopdrachten op defensiegebied waarop de vrijstellingsmogelijkheden van artikel 296 van het EG-Verdrag niet van toepassing zijn? Wat zijn de volgende initiatieven die de Commissie denkt te nemen? Op welke wijze beoordeelt zij, in het licht van een eerlijke en efficiënte werking van de interne markt, de toestand van de Europese defensie-industrie, waar, in verschillende lidstaten, een aanzienlijk aantal banen voor hooggeschoolden op het spel lijken te staan? Welke impact verwacht zij dat de richtlijn zal hebben op de sector, en welke strategie volgt de Commissie om de lidstaten aan te sporen om nauwer samen te werken in kwesties inzake overheidsopdrachten op defensiegebied, om de transparantie te verhogen en om hun nationale markten van overheidsopdrachten op defensiegebied geleidelijk aan te openen, zodat het mogelijk wordt een efficiënt en concurrerend milieu te creëren voor deze gevoelige sector? Tevens zouden wij graag weten welke conclusies kunnen worden getrokken uit de gedragscode die werd opgesteld in 2006. Hoe ziet de Commissie de toekomstige relatie tussen een richtlijn en de gedragscode.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Dank u wel, mevrouw McCarthy. Ik herinner u eraan dat rapritmes overeenkomsten vertonen met het Griekse hendecasyllabische metrum. U komt dichter in de buurt van de heer Booth dan u denkt.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlie McCreevy, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, vier jaar geleden kondigde de Commissie haar plannen aan om een Europees veiligheids- en defensiebeleid te ontwikkelen. Sindsdien hebben wij door middel van een aantal initiatieven een Europese defensiemarkt nagestreefd die opener is en eerlijker functioneert. De nieuwe richtlijn inzake overheidsopdrachten op defensiegebied vormt een belangrijk element in deze alomvattende strategie en is een van de strategische prioriteiten van de Commissie voor dit jaar.

Op dit moment is de communautaire regelgeving niet van toepassing op verreweg de meeste aanbestedingen op defensiegebied. De lidstaten gaan uit van vrijstelling op basis van artikel 296 van het Verdrag. Naar de mening van de Commissie dient deze vrijstelling te worden beperkt tot uitzonderlijke gevallen. Afgelopen december hebben wij hierover enkele richtsnoeren gegeven. Niettemin is vrijstelling eerder regel dan uitzondering. Op de meeste overheidsopdrachten op defensiegebied zijn de beginselen van de interne markt daarom niet van toepassing geweest. Dit betekent dat alle 27 lidstaten overheidsopdrachten op defensiegebied plaatsen overeenkomstig hun eigen nationale wetgeving, wat vaak uitloopt op niet-transparante en soms discriminatoire praktijken.

Wij erkennen dat de huidige regels inzake overheidsopdrachten niet goed aansluiten bij de bijzondere behoeften van aanbestedingen op defensiegebied. We geloven echter dat we aanzienlijke economische winst kunnen boeken als we de nationale defensiemarkten openen. Deze vormen 0,8 procent van het BBP van de Europese Unie en een kwart van het totaal aantal overheidsopdrachten op defensiegebied die op nationaal niveau worden geplaatst.

De lidstaten en de industrie erkennen deze voordelen alom. Eerlijke en transparante voorwaarden zouden het bedrijven, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, gemakkelijker maken om deel te nemen aan aanbestedingen in andere lidstaten, waarmee hun zakelijke kansen toenemen op een veel grotere thuismarkt. Een grotere productie maakt schaalvoordelen mogelijk, wat wederom tot kostenbesparingen en lagere prijzen leidt. Uiteindelijk plukt de belastingbetaler hier de vruchten van.

Ons voorstel zou bepaalde communautaire regels inzake overheidsopdrachten aanpassen aan het specifieke karakter van de defensiesector en de gunnende autoriteiten grotere flexibiliteit verschaffen ten aanzien van gevoelige procedures voor het plaatsen van opdrachten. Dit zal het de lidstaten gemakkelijker maken om de vrijstellingsmogelijkheden van artikel 296 van het EG-Verdrag slechts in uitzonderlijke gevallen toe te passen. Net als bij andere richtlijnen inzake overheidsopdrachten zullen de lidstaten hun visies op kwesties inzake overheidsopdrachten op defensiegebied blijven uitwisselen via het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten zodra de richtlijn is ingevoerd.

Graag wil ik onderstrepen dat de nieuwe richtlijn de gedragscode van het Europees Defensieagentschap ten uitvoer zal leggen. De gedragscode is slechts van toepassing op de plaatsing van overheidsopdrachten die op basis van artikel 296 zijn vrijgesteld van de communautaire regels, terwijl de toekomstige richtlijn van toepassing zal zijn op de plaatsing van overheidsopdrachten die niet zijn vrijgesteld van de communautaire regels. Samen zullen de gedragscode en de nieuwe richtlijn de transparantie en eerlijke mededinging van defensiepartners in de Europese Unie bevorderen.

Tot mijn vreugde kan ik u meedelen dat het werk aan het voorstel voor een richtlijn inzake overheidsopdrachten op defensiegebied al flink is gevorderd. Mijn diensten leggen op dit moment de laatste hand aan de effectbeoordeling, waardoor wij meer te weten zullen komen over de te verwachten impact van het initiatief op de markt, ook op sociaal gebied. Tegelijkertijd werken wij nauw samen met de lidstaten via het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten en via het Europees Defensieagentschap. Ook de industrie is betrokken bij de effectbeoordeling.

De Commissie is voornemens in het najaar een voorstel goed te keuren. In dit stadium beogen wij het te presenteren als onderdeel van een pakket, samen met een voorstel voor een verordening inzake de intracommunautaire overdracht van militair materieel en een mededeling over defensie-industrieën.

In het Europees Parlement hebben wij altijd een van onze voornaamste medestanders gevonden vanaf het moment dat wij het onderzoek naar de plaatsing van overheidsopdrachten op defensiegebied begonnen. Dit vindt duidelijk zijn weerslag in de resolutie van het Parlement van 2005. Ik wil u hiervoor danken en ik hoop dat onze vruchtbare samenwerking in de toekomst zal blijven voortduren.

 
  
MPphoto
 
 

  Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de commissaris danken voor zijn onomwonden toezegging om zo snel mogelijk met een nieuwe richtlijn te komen en eveneens voor het uiteenzetten van een aantal belangrijke maatregelen waaraan hij en zijn diensten reeds werken. Dit is zonder meer een gevoelig gebied, zowel vanwege zijn strategische karakter als vanwege enkele kwesties van het industriële beleid die de hele defensiesector omvatten.

Graag wil ik twee punten aansnijden waarop de commissaris wellicht kan ingaan in zijn verklaring tot besluit van het debat.

Ten eerste: het is duidelijk dat het bij overheidsopdrachten op defensiegebied veelal gaat om complexe contractuele regelingen waarbij in veel gevallen sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid productontwikkeling. Kortom, het is zeer wel mogelijk dat voor een opdracht nieuwe technologieën ontwikkeld moeten worden. Deze regelingen zullen in veel gevallen sterk afwijken van conventionele koopcontracten, hoewel er steeds meer belang wordt gesteld in transparantere voorwaarden voor dit soort contracten, zoals ik reeds opmerkte in mijn reactie op het verslag van mevrouw McCarthy. Kan de commissaris aangeven dan wel bevestigen dat hij nota zal nemen van deze specifieke strategische behoeften?

Mijn tweede punt een moeilijk punt is dat in veel gevallen aan overeenkomsten inzake overheidsopdrachten op defensiegebied een compensatieovereenkomst is verbonden, waarin een vorm van lokale investering in de gunnende landen wordt vastgelegd, bijvoorbeeld de betrokkenheid van lokale bedrijven bij de assemblage van het materieel. In andere gevallen is er sprake van een heel ander soort financiële compensatie, bijvoorbeeld een overeenkomst om producten te aan te schaffen bij een bedrijf in een andere markt.

Deze overeenkomsten brengen problemen zich mee op het gebied van de mededinging en de wetgeving inzake overheidsopdrachten. Ik zou de commissaris dankbaar zijn als hij kon toezeggen dit mee te nemen in de evaluatie van de beloofde richtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Barbara Weiler, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, dit is niet alleen een gevoelige kwestie, het is ook verbazingwekkend dat de lidstaten het Europese recht in dit verband keer op keer overtreden.

In 2004 hebben we het groenboek besproken, in 2006 kwam er een ontwerpresolutie van het Parlement, en nu krijgen we een nieuwe interpretatie. Toch is er eigenlijk bijna niets gebeurd. De lidstaten doen nog steeds wat ze willen. Is het GBVB in dat opzicht mislukt? Ik zie in de praktijk geen enkele verbetering sinds 2004. Artikel 296 van het EG-Verdrag schijnt in de lidstaten en in de nationale parlementen helemaal niet bekend te zijn. Daarin wordt namelijk inderdaad een uitzonderingssituatie beschreven, en niet de regel. Daar komt nog bij dat het Europees Hof van Justitie nogmaals heeft vastgesteld dat hier juist geen algemene automatische vrijstelling geldt. Er is echter geen verbetering in zicht, hoewel het maar om zes lidstaten gaat, dat heb ik toch nog wel even willen zeggen.

Een ding is duidelijk: ik wil niet dat de defensiebegrotingen stijgen, en mijn fractie wil vooral dat er bezuinigd wordt door samenwerking en synergie-effecten. Het Parlement heeft in dat verband een aantal voorstellen gedaan, bijvoorbeeld over de inhoud van de nieuwe gedragscode. Mijnheer de commissaris, misschien kunt u daar nog iets over zeggen.

We hebben u en ook het Europees Defensieagentschap gevraagd om beter met ons samen te werken. Ook daar is nog niet veel van terechtgekomen. Ik zou er nogmaals op willen wijzen dat we u een voorstel hebben gedaan waardoor u eindelijk rekening kunt houden met wat iedereen in dit Parlement wil. U moet nog een aantal mechanismen voor de gunning op basis van de mededinging veranderen. We zijn namelijk net als de Commissie van mening dat er een werkelijk Europese defensiemarkt moet komen, om de kosten voor de defensietaken te verlagen en de productie efficiënter te maken. Dat is in het belang van de belastingbetaler en van de burger.

 
  
MPphoto
 
 

  Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissievoorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst zou ik de commissaris willen bedanken voor zijn inleiding. Hij heeft duidelijk gemaakt wat op dit moment het standpunt van de Commissie over dit onderwerp is. U heeft er op gewezen dat het Parlement een trouwe bondgenoot van de Commissie is. Wij staan inderdaad achter uw standpunt dat de Europese markt voor defensieopdrachten transparanter, efficiënter en opener moet worden. Dat is een belangrijke doelstelling, niet alleen voor een sterke bedrijfstak in Europa, maar ook om algemenere redenen. Ik denk dat alle collega’s dat wel met me eens zijn! Ik zou willen herinneren aan de grote meerderheid voor de resolutie over het groenboek.

We hebben met belangstelling beluisterd dat u goed opschiet met de voorbereidingen van de richtlijn inzake overheidsopdrachten op defensiegebied, en dat de Commissie in de herfst een voorstel wil voorleggen. Mevrouw Weiler heeft er net op gewezen dat de defensiemarkten nog steeds sterk nationaal bepaald zijn. De overheid is de enige koper van belang van defensiegoederen, en het is waar dat veel gunningen nog steeds plaatsvinden op basis van rechtsgrondslagen die op zijn zachtst gezegd dubieus zijn.

Ik ben het echter ook met mevrouw Weiler eens dat er niet veel steun is voor een verhoging van de defensiebegroting. Ik denk dat deze ontwerprichtlijn de juiste stap op de juiste weg is, we moeten gebruik maken van de reserves die de Europese defensie-industrie nog heeft om de efficiëntie te verhogen, we moeten de versnippering bestrijden, en profiteren van de schaalvoordelen. Dat is de reden, mijnheer de commissaris, waarom we blij zijn met wat u heeft gezegd over de verwachte groei, en over meer concurrentie op de Europese markt voor defensiegoederen. Ik denk dat dit ook gunstige gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden.

We moeten een duidelijke definitie geven van de producten waarvoor een vrijstelling geldt. De bestaande regelingen zijn inderdaad niet afdoende om rekening te houden met de speciale omstandigheden van de markt voor defensieproducten. Daarom zijn we blij met het initiatief van de Commissie om de regels aan te passen aan de omstandigheden op die markt, en voor meer flexibiliteit te zorgen. Ik zou het waarderen als u zou vertellen waarom u heeft besloten om het algemene recht voor overheidsopdrachten aan te passen, en geen aparte richtlijn voor te leggen. Misschien is dat zinvol, maar ik zou daarover graag iets van u willen horen.

In grote lijnen zijn we het met u eens dat het openen van deze markt zal leiden tot meer transparantie en concurrentie, en dat de belastingbetaler daar uiteindelijk van zal profiteren.

Tot slot wil ik nog zeggen dat dit ontwerp voor een richtlijn volgens mij veel verder gaat dan een regeling voor het industriebeleid, of voor de interne markt. Het zal er juist toe bijdragen dat we het Europees veiligheids- en defensiebeleid verder kunnen ontwikkelen, dat we vooruitgang boeken op een gebied dat tot nu toe altijd een kerntaak van de soevereine lidstaten was. Ik verwacht niet dat de richtlijn tot een revolutie zal leiden, maar hopelijk wel tot meetbare vooruitgang op weg naar een Europees veiligheids- en defensiebeleid dat die naam werkelijk verdient. Overigens zou ik dankbaar zijn wanneer we dergelijke debatten van nu af aan in Brussel zouden kunnen voeren, en niet in Straatsburg.

 
  
MPphoto
 
 

  Leopold Józef Rutowicz, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, op de interne Europese markt besteden we jaarlijks rond de 180 miljard euro aan defensie. Bijna de helft van dit bedrag valt niet onder de huidige wetgeving inzake overheidsopdrachten. We moeten nodig de situatie onder de loep nemen die voortvloeit uit de toepassing van artikel 296 van het Verdrag op overheidsopdrachten op defensiegebied. De interpretatieve mededeling heeft deze kwestie gedeeltelijk verduidelijkt.

Met het oog op het specifieke karakter van de wapenproductie en de noodzaak deze te koppelen aan het defensiebeleid van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie en de NAVO, moeten we zorgen voor de technische compatibiliteit van materieel en verbindingssystemen en een correct op elkaar afgestemde uitrusting en materieel. Er moet een nauwere samenwerking komen tussen de lidstaten, een goed functionerende defensie-industrie en goed georganiseerde leveranciers.

Het opstellen van een richtlijn voor overheidsopdrachten voor defensiematerieel zou het doel van onze activiteiten moeten zijn. De stabilisatie van de defensiemarkt en de opdrachten op dit gebied zal qua werkgelegenheid en doelmatigheid een positieve invloed hebben op de sector.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Schwab (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de basis voor dit debat is het verslag van onze vroegere collega Joachim Würmeling. Op die basis heeft de Commissie eind vorig jaar een mededeling gepubliceerd, waarin ze wilde toelichten hoe artikel 296 moest worden toegepast. De inhoud van die mededeling was echter nogal magertjes. Oorspronkelijk ging de mededeling namelijk alleen maar over niet-militaire goederen, en daardoor viel het grootste deel van de militaire aankopen automatisch onder deze vrijstelling.

Daarom is het nu echt de taak van de Commissie om ervoor te zorgen dat de regels voor de gunning van overheidsopdrachten op defensiegebied ertoe leiden dat we het werk van het Europees Defensieagentschap daadwerkelijk ondersteunen, en dat we er ten tweede rekening mee houden dat er in deze sector bijzondere omstandigheden gelden, zoals vele sprekers voor mij al hebben gezegd. Daarom zou ik u drie vragen willen stellen, mijnheer de commissaris.

Ten eerste: heeft een richtlijn over dit onderwerp niet automatisch de tekortkoming dat ze gebaseerd is op een mededeling die oorspronkelijk alleen maar bedoeld was voor niet-militaire opdrachten? Kunnen we met deze richtlijn dan ooit waarmaken wat we er van verwachten voor het gemeenschappelijk veiligheidsbeleid?

Ten tweede: is het niet mogelijk om de lijst van 1958 bij te werken, waarin vrij duidelijk was bepaald wat de uitzonderingen waren? Die lijst is niet meer actueel, maar heeft de Commissie definitief besloten om die niet bij te werken?

Ten derde: u heeft terecht gezegd dat het normale recht voor overheidsopdrachten niet bruikbaar is voor de defensiesector. Naar aanleiding van de vraag van de heer Lambsdorff zou ik toch heel graag van u willen horen hoe u met behulp van een richtlijn rekening wilt houden met de speciale omstandigheden van de defensiesector.

 
  
MPphoto
 
 

  Karl von Wogau (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, de 27 lidstaten van de Europese Unie geven ieder jaar 170 miljard euro uit voor defensie. Die 27 lidstaten hebben twee miljoen soldaten, 10 000 tanks en 3 000 bommenwerpers. Toch waren de lidstaten van de Europese Unie niet in staat om een einde te maken aan het bloedvergieten op de Balkan, daarvoor hebben we onze Amerikaanse vrienden nodig gehad, die dit voor ons hebben opgeknapt. Waarom? Indertijd hadden we in de Europese Unie nog geen gemeenschappelijke structuren voor de besluitvorming over dergelijke missies.

Een van de belangrijkste redenen waarom de Europese defensie niet efficiënt is, houdt verband met het feit dat er geen gemeenschappelijke markt voor defensieproducten bestaat, onder andere vanwege artikel 296. Ik ben ervan overtuigd dat dit artikel zal blijven bestaan. Vroeger is er buitensporig gebruik van gemaakt. Daarom kon er geen gemeenschappelijke Europese markt voor defensieproducten ontstaan. Eerst kwam er een mededeling, waarin de Commissie uitlegde wat wel en wat niet valt onder artikel 296. Ik vond dat een nuttige mededeling. Toen ging het Europees Defensieagentschap aan de slag, en legde een gedragscode vast, die volgens mij een grote stap in de juiste richting was. Nu moeten we in de Europese Unie echter nog wetgeving op dit vlak uitvaardigen. Daarom ben ik blij dat deze richtlijn nu op stapel staat.

Als volksvertegenwoordigers horen we echter vaak, vooral van de lokale overheden, dat er heel veel kritiek is op de regels voor overheidsopdrachten van de Europese Unie. Daarom moeten wij als Europese afgevaardigden er heel zorgvuldig op letten dat de regels die hier worden vastgelegd ook werkelijk bruikbaar zijn op het gebied van defensie. Ze mogen de situatie niet slechter maken, ze moeten tot een verbetering leiden. Slechts dan zullen wij hiermee instemmen.

We horen trouwens keer op keer dat wij Europeanen te weinig geld uitgeven voor defensie. Wanneer we voor deze sector een gemeenschappelijke markt tot stand kunnen brengen, kunnen we er tenminste voor zorgen dat we voor hetzelfde bedrag meer veiligheid krijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlie McCreevy, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, in reactie op de opmerkingen van de heer Harbour, de heer Lambsdorff en de heer Schwab kan ik bevestigen dat de beoogde richtlijn op het terrein van overheidsopdrachten op defensiegebied ten doel heeft rekening te houden met de bijzondere kenmerken van de defensiemarkt. Wij geven toe dat het bestaande kader slecht aansluit op de defensiemarkt. Uiteraard dienen de grondbeginselen van de regels inzake overheidsopdrachten te worden toegepast, maar de defensiesector stelt bijzondere eisen, zoals leveringszekerheid, informatieveiligheid en de noodzaak van een procedure van gunning door onderhandelingen.

De heer Harbour stelde ook de compensatiekwestie aan de orde, een buitengewoon complexe aangelegenheid. Het gaat hierbij om economische compensaties die de meeste lidstaten verlangen van buitenlandse leveranciers bij aanschaf van militair materieel in het buitenland. Deze compensaties zijn juridisch problematisch, politiek omstreden en economisch twijfelachtig.

Directe compensaties houden rechtstreeks verband met het onderwerp van de overeenkomst inzake overheidsopdrachten. In sommige gevallen is hierop artikel 296 van het Verdrag van toepassing, indien de overeenkomst zelf is vrijgesteld op basis van dat artikel. Veruit de meeste compensaties hebben echter een indirect en niet-militair karakter.

Vanuit het gezichtspunt van de Commissie is artikel 296 niet van toepassing op deze compensaties. Hierop is de communautaire wetgeving van toepassing, ook indien deze compensaties verband houden met contracten die zijn vrijgesteld op basis van artikel 296. Met andere woorden: compensaties vormen een probleem op zichzelf, ook op het gebied waarop artikel 296 van toepassing is. Indien wij dit probleem aanpakken via de defensierichtlijn, dan zouden we alleen het communautaire gedeelte van de defensiemarkt kunnen aanpakken en zouden indirecte compensaties voor contracten die op basis van artikel 296 van het Verdrag zijn vrijgesteld, buiten schot blijven.

Tot slot: zoals eerder gezegd zal de opening van de nationale defensiemarkten leiden tot aanzienlijke economische winst, wat uiteindelijk ten goede zal komen aan de belastingbetaler. Om dit te bereiken moeten wij een nieuw wettelijk kader scheppen waarin bepaalde communautaire regels inzake de plaatsing van overheidsopdrachten worden aangepast aan het specifieke karakter van de defensiesector. Deze nieuwe richtlijn zal de nationale overheden meer flexibiliteit verschaffen bij de plaatsing van gevoelige overheidsopdrachten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid