De Voorzitter. – Ik verklaar de op woensdag 27 juni 2007 onderbroken zitting te zijn hervat.
2. Verklaringen van het voorzitterschap
De Voorzitter. – Dames en heren, de fractievoorzitters hebben mij gevraagd een verklaring af te leggen over het terrorisme.
Iets meer dan drie jaar na de bomaanslagen van 11 maart 2004 in Madrid, waarbij 192 mensen om het leven kwamen en twee jaar na de bomaanslagen van 7 juli 2005 in Londen, waarbij 56 doden en meer dan 700 gewonden vielen, zijn enkele dagen geleden, op 29 en 30 juni, in Londen en Glasgow opnieuw terroristische aanslagen gepleegd.
Een paar dagen later, op 2 juli, eiste een zelfmoordaanslag in Jemen opnieuw slachtoffers: zeven Spaanse toeristen en twee Jemenieten werden gedood en acht anderen raakten gewond. Veel wijst erop dat het terreurnetwerk Al-Qaeda achter deze aanslagen zit. Dit is een bedreiging voor ons allen.
Terrorisme is een directe aanslag op vrijheid, mensenrechten en democratie. Terrorisme is een poging om door middel van bruut geweld onze waarden te vernietigen, waarden waardoor wij ons in de Europese Unie en in onze lidstaten verbonden weten.
Terroristische acties – waar en door wie ze ook worden gepleegd – zijn misdaden waartegen wij vastberaden en in onderlinge solidariteit moeten optreden.
Het is de plicht van de Europese Unie om samen met de internationale gemeenschap iedere vorm van terrorisme te bestrijden.
Vandaag zal het Europees Parlement beraadslagen over het verslag van mevrouw Hennis-Plasschaert over de vorig jaar door de Commissie gepresenteerde ontwerprichtlijn die de lidstaten ertoe moet verplichten belangrijke infrastructuur op terreinen als energie, gezondheidszorg, communicatie en vervoer te inventariseren en tegen terreuraanslagen te beschermen.
De bedoeling is dat daardoor duurzame veiligheidsmaatregelen tegen een eventuele terroristische aanslag kunnen worden genomen. De voorgestelde Europese strategie is een concrete bijdrage aan de strijd tegen het terrorisme.
We moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om het terrorisme te kunnen aanpakken. Daarbij laten we ons leiden door onze beginselen van de rechtsstaat. De wijze waarop wij de strijd tegen het terrorisme voeren, moet altijd in overeenstemming zijn met de waarden waarvoor wij staan!
Het Europees Parlement betuigt zijn solidariteit met de slachtoffers van het terrorisme en hun familieleden. Het Parlement betuigt zijn steun aan degenen die het leven hebben verloren, maar ook aan degenen die nog steeds de psychische en fysieke gevolgen van de aanslagen ondervinden.
Laat ik tot slot de woorden citeren van de nieuwe premier van het Verenigd Koninkrijk, Gordon Brown: “We will not yield, we will not be intimidated” (“We zullen niet zwichten, we laten ons niet intimideren”).
Ik verzoek u thans een moment van stilte in acht te nemen ter nagedachtenis van de slachtoffers.
(Alle aanwezigen gaan staan om een minuut stilte in acht te nemen.)
3. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
4. Samenstelling Parlement: zie notulen
5. Samenstelling commissies: zie notulen
6. Ondertekening van volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten: zie notulen
7. Ingekomen stukken: zie notulen
8. Mondelinge vragen en schriftelijke verklaringen (indiening): zie notulen
9. Van de Raad ontvangen verdragsteksten: zie notulen
De Voorzitter. De definitieve versie van de ontwerpagenda voor deze vergaderperiode, zoals opgesteld door de Conferentie van voorzitters tijdens de vergadering van donderdag 5 juli 2007 overeenkomstig de artikelen 130 en 131 van het Reglement, is rondgedeeld. Hierop worden de volgende wijzigingen voorgesteld:
Maandag en dinsdag:
Geen wijzigingen
Woensdag:
De PSE-Fractie, de ALDE-Fractie en de GUE/NGL-Fractie stellen voor om het verslag van de heer Markov over het veiligheidsbeheer van wegeninfrastructuur overeenkomstig artikel 168 van het Reglement terug te verwijzen naar de commissie.
Brian Simpson (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervoor dit verslag terug te verwijzen naar de commissie. In de commissie maakte men zich grote zorgen toen er werd gestemd om dit voorstel te verwerpen. De betrokken fracties hadden ongetwijfeld redenen om dit te doen, maar een van de gevolgen was dat veel zaken met betrekking tot de veiligheid van de wegeninfrastructuur toen eveneens zijn verworpen. Mijn fractie en ik vinden dat het veel beter zou zijn niet de hele procedure nogmaals te doorlopen in deze plenaire vergadering, maar het hele verslag Markov vandaag terug te verwijzen naar de commissie, het van de agenda te halen en in feite opnieuw te beginnen met de discussies tussen de fracties, in de hoop dat we tot een goede oplossing kunnen komen.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
Donderdag:
Geen wijzigingen
(De agenda wordt aldus vastgesteld)
⁂
Martin Schulz (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek om enige consideratie, want ik weet niet op basis van welk artikel van het Reglement ik nu het woord vraag. In uw oneindige wijsheid zult u echter het desbetreffende artikel wel vinden.
Er worden momenteel diverse debatten gevoerd over het vergaderrooster van het Parlement. Er bestaat onder de fracties grote behoefte aan afstemming. De termijn voor het indienen van amendementen loopt morgen om 10.00 uur af. Ik verzoek u namens onze fractie, maar ook met instemming van andere fractievoorzitters en afgevaardigden, om deze termijn te verlengen tot morgen 18.00 uur. Dat zou ons wellicht in staat stellen om nog een oplossing te vinden voor enkele serieuze problemen, waaronder problemen van organisatorische aard.
De Voorzitter. Dank u. Een groot deel van de fractievoorzitters en vertegenwoordigers knikt omdat ze zich kunnen vinden in dit voorstel. Ik kan er dan ook van uitgaan dat er geen bezwaren zijn, zodat de termijn voor de indiening van amendementen wordt vastgesteld op dinsdag 18.00 uur.
14. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. Aan de orde is de spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang, uit hoofde van artikel 144 van het Reglement.
Ovidiu Victor Ganţ (PPE-DE). – Preşedinţia germană a Uniunii Europene a început sub auspicii excelente pentru România, ţara noastră devenind membru la 1 ianuarie 2007. Acest moment istoric a fost validat în unanimitate în Parlamentul României odată cu Tratatul constituţional european.
Din păcate, acesta nu a fost adoptat, noi negocieri fiind iniţiate. În aceste condiţii politice apreciez în mod deosebit eforturile Germaniei şi ale doamnei cancelar Merkel în realizarea unui consens. Germania şi Franţa au pus împreună bazele Uniunii Europene, trecând peste resentimente seculare. De aici hotărârea şi perseverenţa cu care preşedinţia germană a căutat consensul.
România a susţinut această poziţie având convingerea că numai împreună putem să clădim Europa pentru a asigura pacea, securitatea şi bunăstarea tuturor cetăţenilor săi. Sper ca de această dată înţelegerea să fie respectată, pentru că, nu-i aşa, pacta sum servanda! Mult succes preşedinţiei portugheze în acest sens!
De Voorzitter. Dank u. Pacta sunt servanda hoeft niet te worden vertaald, omdat iedereen weet wat dit betekent.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (SK) Voordat Slowakije tot de EU toetrad voldeed het redelijk aan de criteria van Kopenhagen, ook wat de rechten van minderheden betreft.
Maar sinds de regering-Fico is aangetreden, is de situatie een stuk precairder geworden. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat deze regering de zwaar bevochten rechten van minderheden geleidelijk op de helling zet en inperkt. Een van de eerste beloften die de regering deed, was dat ze de status quo met betrekking tot de rechten van minderheden zou handhaven. Een voorbeeld hiervan kan gevonden worden in de recente uitval van de minister van Cultuur, die een Hongaarstalige Slowaakse krant ervan beschuldigde de wet te overtreden door Hongaarse plaatsnamen te gebruiken.
Deze beschuldigingen en de argumenten die worden aangedragen om ze te staven, zijn niet steekhoudend, aangezien het gebruik van plaatsnamen in de moedertaal een recht is dat wordt gewaarborgd onder internationale verdragen, en bovendien door de grammatica van iedere taal, waaronder het Hongaars, vereist wordt. Het kernprobleem is dat de huidige taalwetgeving in strijd is met de internationale verdragen die door de Slowaakse Republiek zijn geratificeerd. Daarnaast heerst er onwil om te zorgen dat Slowakije zijn verplichtingen in het kader van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden nakomt. Het is verontrustend dat de regering-Fico ervoor heeft gekozen de spanningen tussen Slowaken en Hongaren weer op te rakelen naar aanleiding van een onderwerp waarover het de afgelopen jaren betrekkelijk rustig is geweest.
De Voorzitter. Mag ik het Huis eraan herinneren dat toespraken van één minuut ook echt één minuut moeten duren?
Lasse Lehtinen (PSE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft beloofd op 10 juli een Witboek over sport te publiceren. Sport- en bewegingsorganisaties in heel Europa willen de speciale status van sport zo nauwkeurig vaststellen, dat de communautaire regelgeving op het gebied van mededinging en de interne markt het sociale belang ervan niet in gevaar brengt.
De volksbeweging in de sport mag niet lijden onder het feit dat topsporters in veel takken van sport professioneel zijn en als zakelijke activiteit worden geleid. Vooral in de noordse landen kent vrijwilligerswerk een lange traditie. Het Europese model waarin vrijwilligersorganisaties en de kerk vaak sportactiviteiten in stand houden, werkt even goed en benadrukt dezelfde waarden.
De Commissie en het Europees Parlement moeten wetten opstellen die waarborgen dat de sport over zijn eigen zaken kan beslissen.
(Applaus)
Alexandru-Ioan Morţun (ALDE). – România a luat notă de adoptarea de către Adunarea Parlamentară a Consiliului Europei a raportului Dick Marty referitor la presupuse centre de detenţie. Regretăm că raportorul, în pofida invitaţiilor repetate de a se documenta la faţa locului, a preferat discuţiilor directe cu autorităţile române realizarea raportului în baza unor surse nenominalizate, a căror veridicitate nu a fost până acum probată.
Deoarece tema va fi reluată în curând în Comisia LIBE a Parlamentului European, România, într-un spirit de totală deschidere şi cooperare, doreşte să-i fie aduse la cunoştinţă probele care au stat la baza formulării unor acuzaţii atât de grave.
Solicităm acest lucru şi pentru a vedea dacă nu au existat şi alte informaţii rămase eventual neinvestigate la nivel naţional.
În plus, revenim asupra necesităţii ca domnul Dick Marty să dea curs invitaţiei de a se deplasa în România pentru avea discuţii directe cu autorităţile, pentru a fi confruntat nemijlocit cu rezultatele anchetei naţionale efectuate.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de voorzitter van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft Polen en zijn regering de afgelopen maanden een aantal keer scherp op de korrel genomen. Ondanks zijn mooie verklaringen over de bestrijding van xenofobie in Europa heeft de heer Schulz zich bijzonder arrogant opgesteld en heeft hij mijn land allerlei valse beschuldigingen naar het hoofd geslingerd. Deze felle kritiek maakte geen deel uit van een zinnige discussie, maar getuigt eenvoudigweg van de haat en de vooringenomenheid tegenover Polen en zijn politieke leiders.
Mijnheer de Voorzitter, ik roep u op om maatregelen te nemen die verhinderen dat de heer Schulz de Europese instellingen nog langer kan misbruiken om vijandelijkheid te zaaien tussen de lidstaten. Het gebrek aan tolerantie van de heer Schulz tegenover naties die proberen hun belangen te verdedigen, is lijnrecht in strijd met de beroepsethiek van een Europees Parlementslid.
De Voorzitter. U richt zich tot mij als Voorzitter. Volgens mij zijn uw woorden nergens op gebaseerd. Het was een politiek geschil waarvoor redenen bestonden, zoals de fractievoorzitter heeft toegelicht. Ik zie dan ook geen enkele aanleiding om de maatregelen te treffen waar u om vraagt.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in haar nieuwe voortgangsverslag heeft de Commissie Bulgarije en Roemenië een “onvoldoende” gegeven voor corruptiebestrijding. Tegelijkertijd sprak de Commissie zich uit tegen het toepassen van de vrijwaringsclausules. Bovendien hebben de commissarissen de oorspronkelijk vernietigende verslagen over tekortkomingen op het gebied van justitie en strafrechtelijke vervolging sterk afgezwakt en bepaalde passages geschrapt waarin duidelijke tekortkomingen ten opzichte van de EU-standaarden werden vastgesteld.
Intussen zijn de resultaten op het gebied van criminaliteitsbestrijding erg slecht. De diverse huurmoorden geven reden tot grote zorg, vooral de moorden op lokale politici die sinds januari zijn gepleegd. Tot op heden is niemand hiervoor aangeklaagd of veroordeeld.
Het beginsel van de fluwelen handschoen schaadt niet alleen het Parlement, dat de vrijwaringsclausules als voorwaarde stelde voor toetreding van beide landen, maar ook de integriteit van de Europese Unie als geheel. We mogen dit daarom niet zomaar laten passeren.
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil met mijn woorden het Europees Parlement en de Europese instellingen wakker schudden op het gebied van ongelukken op het werk in de Unie.
Op dit moment is Spanje het land waar de meeste ongelukken op het werk plaatsvinden, namelijk 20 procent van alle ongelukken in de Europese Unie. Dit is een zeer ernstig feit: alleen al in mijn land vinden 7600 ongelukken plaats per 100.000 werknemers. Dit cijfer laat zien dat we een andere visie op economische groei moeten ontwikkelen, want nu is dat een wildgroei waarbij geen rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het werk.
In Spanje komen iedere week gemiddeld drie werknemers om het leven op hun werk. Vorige week zijn in het stadion Vicente Calderón in Madrid twee personen omgekomen die het podium voor het concert van de Rolling Stones aan het afbreken waren. En in Carboneras, in de provincie Almería, zijn nog eens vier mensen omgekomen. Deze cijfers tonen aan dat er een radicale verandering nodig is om de kwaliteit van het werk te vergroten en een eind te maken aan het grote aantal ongelukken op het werk en tijdens tijdelijk werk.
Thomas Wise (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Belgische regering heeft onlangs een wet aangenomen die supermarkten verplicht klanten te laten betalen voor plastic tassen. Ik prijs de Belgische regering voor deze actie. Het is een stap op weg naar een beter milieu. In Ierland is enkele jaren geleden een vergelijkbare wet aangenomen. Deze wet is ook heel succesvol en heeft geleid tot een daling van het gebruik van draagtassen met wel 90 procent. Dit laat zien hoe de lidstaten hun problemen heel goed zelf kunnen oplossen wanneer ze de gelegenheid krijgen zonder inmenging van de EU zelf hun eigen zaken te regelen. Ik heb echter gemerkt dat de draagtassen in de supermarkt in het souterrain van het Parlement in Brussel gratis zijn. Ik heb de manager van de supermarkt geschreven en hem gevraagd waarom deze wet niet wordt toegepast in zijn winkel. Maar misschien is dit weer een voorbeeld van een wet voor het gewone volk die kennelijk niet geldt voor een klein groepje bevoorrechte mensen.
De Voorzitter. Als ik het zo mag stellen, mijnheer Wise, hebt u zojuist een bijdrage geleverd aan de europeanisering van de oplossing van dit probleem. Dank u!
Десислав Чуколов (ITS). – Уважаеми г-н председател, уважаеми колеги, вземам думата сега, за да фокусирам вниманието ви върху огромния скандал, случващ се в България през последните няколко седмици.
Уволнен служител на Националната служба за охрана изнася факти, че български политици са следени от тази служба, като тази служба се води на пряко подчинение на президента на Република България Георги Първанов.
Преди време, г-н Pöttering, Вие приехте Първанов, въпреки изричното предупреждение на колегата ми Димитър Стоянов, че се срещате с агент на бившата Държавна сигурност. Сега се оказва, че този агент на Държавна сигурност и неговият приятел, вътрешният министър на Република България, Румен Петков, следят и подслушват български политици.
Аз като представител на най-силно изразената опозиционна партия у нас, „Атака“, изказвам възмущението си по този повод – следенето и подслушването на председателя на „Атака“ – г-н Волен Сидеров. Това не са голи твърдения. Това са факти, изнесени от подполковник Николай Марков – бивш служител на НСО. Ние от „Атака“ настояваме за изясняване на всеки детайл от този грозен случай и затова изискахме изслушването на всички страни в българския парламент. Управляващите у нас отново отказаха това, което идва да потвърди отново тяхната замесеност в този случай.
Накрая г-н президент, искам да Ви призова като ръководител на тази уважавана институция, каквато е Европейският парламент, да използвате влиянието и авторитета си пред властите в България, за да се сложи край на тези незаконни и недемократични действия.
De Voorzitter. De diensten van het Parlement zullen zich buigen over uw woorden en mij vervolgens daarover adviseren.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) Een jaar geleden werd het verzoek van Litouwen om tot de eurozone toe te treden afgewezen. Dit gebeurde ondanks het feit dat Litouwen al vooraf en in veel ruimere mate aan de criteria van Maastricht voldeed dan de meeste eurolanden. Het enige kritiekpunt betrof de inflatie, die een tiende procent te hoog was. Dit was voldoende om Litouwen de toegang tot de eurozone te ontzeggen en stortte de binnenlandse politiek van het land in een ernstige crisis.
Komend jaar zal het verzoek van Slowakije om tot de eurozone toe te treden worden beoordeeld. Op dit moment ligt Slowakije op koers om aan de convergentiecriteria te voldoen, maar er gaan al stemmen op binnen de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie dat verzekerd moet worden dat Slowakije blijvend aan deze criteria kan voldoen. Dat zou prima in orde zijn als deze "flexibele regel" maar voor alle lidstaten van de eurozone werd toegepast. Het valt te begrijpen dat een dergelijke benadering bij ons de vraag oproept of het verlangen om de eurozone uit te breiden tot de landen van Oost-Europa oprecht is of geveinsd.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, volkomen terecht heeft het Duits voorzitterschap het initiatief genomen om het vraagstuk van de klimaatverandering op te nemen in het onderhandelingsmandaat voor het hervormingsverdrag.
Mijns inziens moet het milieu een horizontale dimensie hebben, en moeten wij verzekeren dat in het hervormingsverdrag het milieubeleid horizontaal wordt aangepakt. Het milieubeleid is namelijk niet meer dan een optelsom van specifieke beleidsvormen. Het is niet één beleid, maar een optelsom van meerdere beleidsvormen.
Ik ben tevens van mening dat wij op extern vlak, als wij spijkers met koppen willen slaan op het mondiale megavlak, de milieudiplomatie van de Europese Unie meer coherentie moeten geven en moeten koppelen aan het gemeenschappelijk buitenlands beleid, de internationale handel en het Europees ontwikkelingsbeleid. Milieu kent namelijk geen grenzen. Milieu is een openbaar goed, dat wij als dusdanig moeten beschermen door middel van internationale verbonden.
Maria Matsouka (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik beschouw het als mijn plicht om u op de hoogte te brengen van de dramatische situatie waarin een groot aantal ontslagen werknemers van de onderneming “Kunstmest Drapetsona” verkeren.
Aanvankelijk werden in 1999 380 werknemers ontslagen. In 2003 vroeg de Commissie verzoekschriften met een unaniem besluit om hun re-integratie. In 2006 heeft de hoogste Griekse rechtbank eveneens unaniem geoordeeld dat de deze mensen ten onrechte en abusievelijk ontslagen waren.
Ondanks hun strijd en ondanks het feit dat zij door de rechtbank in het gelijk waren gesteld, hebben de ongeveer 200 resterende ontslagen werknemers nog steeds te lijden onder sociale onrechtvaardigheid en economische uitsluiting. De Griekse regering weigert zelfs het besluit van de hoogste gerechtelijke instantie van het land toe te passen.
Wegens deze ongehoorde politieke weigering begonnen twee leden van het actiecomité, Frantzeskos Karakatsanis en Apostolos Panayiotidis, midden in een hittegolf een hongerstaking. Deze duurde twaalf dagen en deed hen uiteindelijk in het ziekenhuis belanden.
Deze mensen willen hun vanzelfsprekende recht op een waardig leven voor henzelf en hun gezinnen uitoefenen. Ik vraag u om een initiatief te nemen en de geloofwaardigheid van de verzorgingsstaat en het sociale Europa te redden.
Diana Wallis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het als lid van het Europees Parlement uit een zeer ontwikkeld en rijk land heel vreemd hier te staan en uw aandacht te moeten vestigen op een natuurramp van enorme proporties in de regio die ik vertegenwoordig.
Afgelopen week heb ik, slechts een paar kilometer van mijn eigen huis, huizen gezien waar in elke tuin een berg meubilair ligt, huizen die volledig zijn verlaten omdat hun eigenaren nog niet durven terugkeren, huizen waarin het peil van het water van de overstroming tot een meter of meer was gestegen, omhooggekomen door de vloer met het overtollige regenwater. De hoeveelheid regen die normaal in twee maanden valt, is nu in slechts twaalf uur gevallen. Duizenden huizen zijn verwoest, scholen zijn voor onbepaalde tijd gesloten, bedrijven en boerderijen zijn weggevaagd, vaak in gemeenschappen die in het verleden geld uit de Europese structuurfondsen hebben ontvangen.
Gisteren brachten bussen humanitaire hulp, bussen die normaal dorpen in Afrika bedienen. Het geheel is ongerijmd, onwerkelijk. Voor de mensen van wie het huis en de infrastructuur van hun gemeenschap zijn verwoest, is het echter heel reëel en heel verschrikkelijk.
We hopen dat onze regering een aanvraag zal indienen voor geld uit het Solidariteitsfonds van de EU. Ik hoop dat dit Huis die aanvraag zal steunen. Het zou zeer worden gewaardeerd als dit Huis zijn steun zou betuigen aan deze gemeenschappen in de regio Yorkshire.
De Voorzitter. Dank u, mevrouw Wallis. Aangezien het om uw kiesdistrict gaat, moeten we blijk geven van onze solidariteit.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, uw opmerking dat “pacta sunt servanda” niet hoeft te worden vertaald omdat wij dat allemaal begrijpen, geeft mij de moed om het woord te voeren over het vraagstuk dat ik van plan was aan te stippen.
Hoeveel jongeren in Europa leren Latijn en oud-Grieks, de talen waarin niet alleen de Europese intelligentsia zich van meet af aan heeft uitgedrukt maar waarin ook het Europese geestesleven tot uiting is gekomen?
In het kader van de door de Europese Unie ondersteunde meertaligheid mogen wij deze talen, oud-Grieks en Latijn, niet vergeten. Zij waren de basis voor het tot uiting brengen van de Europese geest. Wij moeten maatregelen en programma’s ondersteunen, opdat alle jongeren van Europa de mogelijkheid krijgen om te leren waar de woorden die zij in hun eigen nieuwe Europese taal gebruiken, vandaan komen.
Ik luister hier vaak naar mijn collega’s en zelfs als ik hun taal niet ken, begrijp ik bepaalde woorden omdat zij uit het oud-Grieks of het Latijn komen. Waarom zouden de jonge Europeanen deze mogelijkheid niet mogen hebben?
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – Ca urmare a schimbărilor climatice, agricultorii europeni se confruntă tot mai des cu fenomene de secetă şi inundaţii.
Agricultorii din România se confruntă în acest an cu o secetă excesivă, ce a afectat toate culturile însămânţate în toamna anului 2006 şi primăvara anului 2007. În acest an, peste milion de agricultori din sudul, vestul şi estul României nu vor putea recolta nici măcar un kilogram de produs agricol de pe hectarul de teren arabil cultivat, ceea ce va aduce la o creştere explozivă a preţurilor pe piaţa românească la toate produsele agroalimentare şi la falimentul agricultorilor.
Uniunea Europeană trebuie să sprijine mai mult prin Fondul European de Solidaritate statele membre aflate în astfel de situaţii.
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, we hebben net de stemming over het advies van het Parlement voor de Intergouvernementele Conferentie op de agenda van woensdag geplaatst.
Met het oog op de vergadering van de Commissie constitutionele zaken wil ik de aandacht van de collega’s vestigen op het feit dat in het verleden de verplichte – maar niet bindende – raadpleging van het Europees Parlement onder meer door Altiero Spinelli is gebruikt om de besluitvorming over de hervorming van de Verdragen te beïnvloeden.
Er is gekozen voor een tijdspad en procedures die, met uw welnemen, bijna een militair marstempo volgen. De Constitutionele Commissie debatteert en stemt vanavond nog en het Parlement spreekt zich er woensdag over uit. Dat betekent dat het Parlement afziet van de mogelijkheid de besluitvorming te beïnvloeden, terwijl we er juist gebruik van zouden moeten maken om bijvoorbeeld weerstand te bieden aan degenen die dit Europa van de Verdragen zelfs zijn symbolen willen ontnemen.
Ik hoop dat vanavond er onder de hier aanwezige collega’s iemand zal zijn die deze mogelijkheid in de Commissie constitutionele zaken aan de orde zal stellen.
De Voorzitter. Mijnheer Cappato, ik kan u zeggen dat we de verklaring alleen zullen aannemen als de voorzitter van de Europese Raad ons woensdag, wanneer hij hier in het Parlement is, ook de garantie zal geven dat het Parlement bij alle stadia van de procedure betrokken zal worden. Dat is onze voorwaarde. U zult dit vanavond in de Commissie constitutionele zaken bespreken.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de vorige vergadering van het Europees Parlement heeft commissaris Almunia vele Parlementsleden verrast toen hij namens de Europese Commissie duidelijk maakte dat de beslissing om niet toe te treden tot de eurozone andere gevolgen zou hebben voor de nieuwe lidstaten, waarvan hij er vier opsomde, dan voor de oude EU-landen, namelijk Groot-Brittannië, Zweden en Denemarken. Deze erg eerlijke, doch verontrustende uitspraak is het bewijs van een bijzondere vorm van discriminatie tegenover de nieuwe lidstaten.
Door te stellen dat de nieuwe landen anders behandeld moeten worden dan de oude lidstaten, geeft de commissaris in feite toe dat Europa vandaag de dag opgedeeld is in een eerste- en een tweedeklas Europa, zij het niet officieel. Deze onaanvaardbare situatie is een feit drie jaar na de toetreding van tien nieuwe landen tot de Europese Unie en zes maanden na de toetreding van de laatste twee nieuwe lidstaten. Het zou een stap in de goede richting zijn wanneer de vertegenwoordigers van de Europese Commissie eindelijk zouden begrijpen dat de Europese Unie één geheel is en dat er in geen geval sprake kan zijn van de tegenstelling tussen zoiets als een oude – dus betere – en een nieuwe – of slechtere – Unie.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – Procedura bugetară pentru anul 2008 deschide perspectiva unei posibile diminuări a fondurilor structurale şi de coeziune pe baza unei rate de absorbţie scăzute în 2007.
În primul an de implementare a unei noi programări financiare, toate statele Uniunii au o rată de absorbţie redusă pentru că trebuie să aştepte aprobarea de către Comisie a programelor operaţionale. Deşi România a fost printre primele ţări care au depus aceste documente, până în prezent ele nu au fost aprobate, în ciuda termenului de 4 luni adoptat de legislaţia europeană.
Întârzierea aprobării programelor operaţionale sectoriale reduce cu aproape un an perioada în care se pot depune proiecte pentru finanţare. Astfel, numeroase proiecte planificate pentru 2007 vor fi întârziate, ceea ce va antrena costuri economice considerabile.
În plus, se creează o discontinuitate în accesarea finanţărilor europene. Fondurile de pre-aderare au fost foarte bine absorbite -Phare în proporţie de 97%- şi sunt convinsă că la fel se va întâmpla şi cu cele structurale şi de coeziune.
Limitarea fondurilor structurale ar afecta într-o proporţie mai mare ultimele state care au aderat la Uniunea Europeană, România şi Bulgaria, care au deja alocate sume mai mici. Cele două ţări beneficiază împreună de un fond egal cu cel al Ungariei. Pentru toate aceste motive consider că reducerea sumelor destinate politicii de coeziune nu trebuie să se facă pe baza absorbţiei din anul curent.
Parlamentul European, ca instituţie care are ultimul cuvânt în privinţa fondurilor structurale, nu trebuie să permită acest lucru şi trebuie să solicite Comisiei Europene să urgenteze aprobarea programelor operaţionale.
Magda Kósáné Kovács (PSE). – (HU) Sinds de val van het communisme hoeven in Midden- en Oost-Europa de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering niet meer in de eerste plaats tegen de staat te worden beschermd, maar veeleer tegen de steeds sterker wordende extremistische, neofascistische krachten. Dit zijn over het algemeen politieke groeperingen die geen zitting hebben in het parlement, maar buitengewoon gewelddadig zijn. Er zijn zelfs landen waar uitsluiting en intolerantie ook het regeringsbeleid niet vreemd zijn.
Verschillende nationale, etnische en seksuele minderheden worden hierdoor geïntimideerd. Zij worden beperkt en belemmerd bij het verwezenlijken van hun rechten en aangetast in hun menselijke waardigheid. De afgelopen weken hebben homoseksuelen in verschillende lidstaten hun gelijkgerechtigheid gevierd. Op sommige plaatsen kon een feest met miljoenen mensen ongestoord doorgang vinden, terwijl elders extreem-rechtse krachten straatconflicten uitlokten.
In de geest van de afscheidsrede van Jacques Chiraq wil ik de Europese conservatieven vragen om zowel op Europees als op nationaal niveau de helpende hand te reiken aan mensen die bedreigd worden en aan degenen die achter hen staan. Laten we samen de waardigheid van de Europese burgers beschermen en optreden tegen homofobie en elke vorm van buitensluiting. Als we vandaag de rechten van het anders-zijn niet verdedigen, kunnen we misschien morgen niet eens meer opkomen voor onze eigen rechten.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Ik zou mijn voldoening willen uitspreken over de demonstratie van de Portugese arbeiders die het vakverbond CGTP-IN op 5 juli jongstleden in Guimarães heeft georganiseerd. Ik verklaar mij solidair met de moedige en onbaatzuchtige strijd tegen de nieuwe maatregelen die beogen ontslag zonder geoorloofde reden te vergemakkelijken, de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden te dereguleren en willekeurig te maken, de cao-onderhandelingen te verzwakken en de werknemersorganisaties aan te vallen, met name de vakbonden.
Dat zijn onaanvaardbare voorstellen, die passen in een ongekend offensief tegen de werknemers dat de naam “flexizekerheid” draagt en onderbouwd is in groenboeken en mededelingen van de Gemeenschap en witboeken van de lidstaten. Het doel is de onzekerheid van het werk te veralgemenen, de uitbuiting te verscherpen en de rechten van werknemers te verminderen teneinde de winsten van de grote economisch-financiële groepen te vergroten. Het is een permanente en onzelfzuchtige strijd waarbij, na de grote algemene staking van 30 mei, aanstaande donderdag duizenden ambtenaren zullen demonstreren en nog eens vele andere duizenden werknemers op 18 oktober in Lissabon de straat op zullen gaan.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het systeem waarbij het voorzitterschap van de Europese Unie elke zes maanden door een andere lidstaat wordt waargenomen, leidt tot een bepaalde manier van werken en tot verwoede pogingen om de doelstellingen die ten koste van alles zijn geformuleerd in een zeer korte periode te bereiken. Deze benadering heeft een gespannen klimaat tot gevolg omdat bepaalde beslissingen overijld genomen moeten worden.
Het Grondwettelijk Verdrag is hiervan een perfect voorbeeld. De zogenaamde denkpauze was veel te lang. Er is op geen enkele manier vooruitgang geboekt of ernstig nagedacht over het probleem, in tegenstelling tot wat aanvankelijk de bedoeling was.
Het was erg moeilijk om deze gemiste kansen recht te zetten tijdens het halfjaarlijkse Duitse voorzitterschap. Er was onvoldoende tijd voor een diepgaand debat over de best mogelijke oplossingen. Het feit dat er voor de Intergouvernementele Conferentie een te korte periode uitgetrokken wordt, daarenboven in een vakantieperiode, zou wel eens een vergelijkbare situatie kunnen opleveren. We lopen het gevaar dat belangrijke beslissingen opnieuw overhaast en zonder degelijke voorbereiding worden genomen.
Marc Tarabella (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, bij wijze van uitzondering spreek ik Italiaans om kritiek uit te oefenen op het coderen en verduisteren van een aantal programma’s die de RAI in het buitenland uitzendt. Het betreft hier voetbalwedstrijden, formule 1-races maar ook filmreportages, televisieseries en tekenfilms.
Ik denk aan al degenen die vele jaren geleden hun land hebben moeten verlaten – en ook aan hun kinderen –maar die wel een band met de Italiaanse cultuur wensen te behouden. Het feit dat de andere Europese tv-zenders deze programma’s ongecodeerd uitzenden maakt de zaak des te onbegrijpelijker. Dat is onrechtvaardig en als woordvoerder van de Italiaanse gemeenschap in het buitenland steun ik het verzoekschrift op www.petizionerai.org volledig. Ik wens het initiatief veel succes toe.
Cristian Silviu Buşoi (ALDE). – Doresc să salut decizia Conferinţei ministeriale a Tratatului Comunităţii Energetice din sud-estul Europei din Muntenegru, din 29 iunie, de a deschide negocierile privind aderarea Moldovei şi Ucrainei la Comunitatea Energetică din sud-estul Europei.
Aderarea Moldovei la acest tratat înseamnă adoptarea legislaţiei comunitare în domeniul energiei şi al mediului; înseamnă integrarea în piaţa europeană de energie electrică şi gaze naturale; înseamnă o perspectivă europeană pentru această ţară; înseamnă în fapt un mare pas înainte către Uniunea Europeană.
Apreciez (că) termenul de 31 decembrie 2007 asumat pentru finalizarea negocierilor privind aderarea Moldovei ca fiind unul realist. Având în vedere că aceste negocieri se vor purta cu Comisia Europeană, solicit Comisiei Europene să nu facă nici un fel de asociere între aderarea-tratat a Moldovei şi cea a Ucrainei.
Negocierile trebuie purtate separat, iar aderarea trebuie să se facă în funcţie de meritele proprii ale fiecărei ţări. Datorită modului în care Ucraina abordează problematica mediului înconjurător, inclusiv în problema în canalului Bâstroe şi a situaţiei cu standardele de securitate nucleară, este posibil ca aderare Ucrainei să întârzie. Ar fi incorect ca într-o astfel de situaţie aderarea Moldovei să fie întârziată datorită problemelor Ucrainei.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Terwijl afgelopen weekend op zeven continenten het Live Earth-concert aan de gang was, om klimaatverandering een halt toe te roepen en de uitstoot van kooldioxide te verminderen, werd in Slowakije een verbijsterende aankondiging gedaan. Op nauwelijks 20 kilometer van de historische wijnstreek Tokaj is een groep investeerders van plan de grootste kolencentrale van Slowakije te bouwen.
Na de inbedrijfstelling van de centrale zal elk jaar vier miljoen ton aan schadelijke stoffen worden uitgestoten. Vanwege de heersende windrichting zal deze geweldige hoeveelheid verontreiniging vrijwel volledig in Hongarije terechtkomen. Juist daar strekt zich de wereldberoemde wijnstreek van Tokaj-Hegyalja uit, die deel uitmaakt van het Werelderfgoed. Tevens is hier het Nationale Park van Bükk te vinden, een belangrijk Natura 2000-gebied. Hier zou de verontreiniging terecht komen, in de vorm van zure regen en roet.
Aangezien een van de grootste uitdagingen van onze tijd de terugdringing van de uitstoot van koolstofdioxide is en we wanhopig strijden voor het behoud van biodiversiteit, kan geen enkele EU-lidstaat het een direct buurland of een van de andere lidstaten aandoen om onze gemeenschappelijke waarden en verplichtingen op zulke grove wijze in de wind te slaan. Ik wil de parlementsleden en in het bijzonder mijn Slowaakse collega’s vragen hun stem te verheffen tegen deze investering. Het is niet genoeg om te applaudisseren op een concert, er moet ook actie worden ondernomen.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik maak me zorgen over de situatie rond de lettori, of docenten, aan de Italiaanse universiteiten die niet over de Italiaanse nationaliteit beschikken. Zij vechten al meer dan twintig jaar voor gelijkheid. Ze hebben vier rechtszaken bij het Europees Hof van Justitie gewonnen, maar de Italiaanse universiteiten blijven hen discrimineren. Recenter heeft het Europees Hof van Justitie zich om onverklaarbare redenen uitgesproken in het voordeel van Italië, tegen het advies van de advocaat-generaal in. De Commissie heeft haar zaak tegen Italië nu gesloten, in plaats van te vragen om herziening van het nieuwe arrest van het Europees Hof van Justitie. Dit besluit is genomen ondanks documentair bewijs dat de discriminatie gewoon doorgaat.
Ik dring er bij de Voorzitter op aan contact op te nemen met de Commissie, in het bijzonder met commissaris Špidla, en erop te staan dat de rechten van Europese burgers op gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep, ongeacht waar ze werken, door de Commissie worden gerespecteerd en worden verdedigd. Ik zal u de achtergrondinformatie hierover toezenden, zodat u de kwestie kunt aankaarten.
Richard James Ashworth (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, u weet vast dat een miljoen Europese burgers een verzoekschrift heeft ondertekend waarin wordt opgeroepen tot één zetel voor dit Parlement. Dit was een belangrijke uiting van de wil van het volk, niet alleen omdat dit Parlement de belastingbetalers circa 200 miljoen euro per jaar kan besparen, maar ook omdat men ons dan kan zien als verantwoordelijke afgevaardigden die actie ondernemen om de uitstoot van koolstof te beperken. Ik vind dat we als leden van dit Parlement de plicht hebben te luisteren naar de wensen van het volk en daaraan gehoor te geven.
Dit is echter een kwestie die alleen door de Intergouvernementele Conferentie kan worden aangepakt. Ik spoor het voorzitterschap en het Bureau van dit Parlement dan ook aan actie te ondernemen in deze zaak en het onderwerp vóór de aanstaande Intergouvernementele Conferentie ter sprake te brengen. Het is echt de hoogste tijd dat dit Parlement luistert naar en reageert op de zorgen en de eisen van een miljoen Europese burgers en een fatsoenlijk debat over deze kwestie houdt.
Brian Simpson (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit weekend heeft Duitsland in Heidelberg voor het eerst een wedstrijd Rugby League, of rugby à treize, tegen Servië gespeeld. De Rugby Unionclub HTV in Heidelberg heeft echter, met hulp van de Deutscher Rugby-Verband (DRV), het evenement met schandelijk gedrag geprobeerd te verstoren. Ze hebben posters met aankondigingen van de wedstrijd verwijderd. Ze hebben Duitse spelers bedreigd dat ze, als ze voor hun land Rugby League speelden, geen Rugby Union meer mochten spelen. Vóór het spelen van de nationale volksliederen bedreigde de nationale trainer van het DRV-team een speler en verbood hem, tegen zijn wens, voor zijn land uit te komen. HTV speelde op het aangewezen veld de dag ervoor, ook al hadden de lokale autoriteiten hun dat verboden. Daarmee hebben ze het speelveld geruïneerd voor de interland die de dag erop zou worden gespeeld. De Rugby Leaguewedstrijd Duitsland-Servië was door de Rugby League International Board European Federation erkend als interland.
De acties van de Rugby Unionclub HTV en de DRV zijn acties die we verwachten van een bananenrepubliek, niet van een land in de EU. Ze laten zien hoe onverdraagzaam de DRV en de club HTV zijn geworden. Hun gedrag was beschamend en heeft de toeschouwers geschokt. Deze grove discriminatie en intimidatie mogen niet worden getolereerd en zullen, naar ik hoop, door dit Huis en de Commissie worden veroordeeld. Ik wil de Duitse autoriteiten vragen alle steun aan de Rugby Unionclub HTV en de DRV in te trekken, totdat hun houding is veranderd.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, afgelopen week is Alan Johnston, de BBC-correspondent in de Gazastrook, vrijgelaten, tot grote tevredenheid en opluchting van de internationale gemeenschap. Zoals algemeen bekend is, was hij vier maanden eerder ontvoerd door een groep extremistische moslims. Zijn redding werd in praktische zin vooral mogelijk gemaakt door de inspanningen van Hamas. Toegegeven, Hamas is bepaald niet de heiligste organisatie die er is. De recente overname van de macht door Hamas in Gaza heeft echter een aantal gunstige effecten gehad, afgezien van Alans vrijlating. Deze machtsovername heeft stabiliteit en vrede gebracht, alsmede een sterke afname van de corruptie die er daarvoor in Gaza was. De vertegenwoordigers van Hamas zijn bij de laatste verkiezingen op democratische wijze gekozen en zij genieten veel aanhang bij het Palestijnse volk. Al deze factoren moeten het Westen toch opnieuw aan het denken zetten over Hamas, over zijn rol in de Midden-Oostenproblematiek en over de mogelijkheid om Hamas misschien van de lijst van terroristische organisaties te halen.
Bogusław Rogalski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou aan de volgende tekst willen refereren: “Vaders besteden vaak te weinig aandacht aan de clitoris en de vagina van hun dochters. Ze strelen die delen van hun lichaam zelden, hoewel jonge meisjes alleen op die manier een gevoel van trots over hun seksualiteit kunnen ontwikkelen. Kinderen raken alle lichaamsdelen van hun vaders aan, die dat soms zelfs opwindend vinden. Vaders zouden bij hun dochters hetzelfde moeten doen.”
Deze huiveringwekkende, perverse en schokkende uitspraken komen uit de officiële folder “Liefde, lichaam en doktertje spelen” die is uitgegeven door het Duitse Federale Centrum voor Gezondheidseducatie. De informatiefolder is gericht tot de ouders van kinderen tussen een en drie jaar. Hij maakt deel uit van de verplichte lectuur in negen Duitse deelstaten. Daarenboven wordt het document gebruikt bij de opleiding van het personeel van kinderdagverblijven en kleuterscholen.
Mijnheer de Voorzitter, een instelling onder de bescherming van het ministerie van Gezinszaken zet in deze brochure officieel aan tot incest en pedofilie. Dat is ontoelaatbaar. Ik zou willen dat de bevoegde commissie van het Europees Parlement dit soort officiële overheidspublicaties van naderbij onderzoekt. Geen enkele officiële folder mag in geen enkele lidstaat van de Europese Unie pedofilie en incest in de hand werken.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in Griekenland heeft het de afgelopen winter veel te weinig geregend, waardoor grote schade is aangericht aan de landbouw en veeteelt. Het vervelende is echter dat wij de eerste dagen van de zomer in heel Zuidoost-Europa ongewoon hoge temperaturen hadden, die meer dan tien dagen lang aanhielden en vergezeld gingen van catastrofale bosbranden.
In mijn land is een grote oppervlakte in de Pilion maar ook van de berg Parnitha in vlammen opgegaan. De Parnitha is een belangrijke bergketen in Attica en is sedert 1961 een nationaal park. Er was een uniek zilversparrenbos. Daarin kwamen 1 100 plantensoorten voor, waarvan er enkele endemisch zijn – wat wil zeggen dat ze alleen in dat specifieke gebied groeien – evenals 23 zeldzame, bedreigde diersoorten, waaronder de meest bloeiende populatie rode herten van het land.
Helaas neemt de milieuvernietiging de laatste jaren een schrikwekkende omvang aan.
Dan nu mijn verzoek. Ik wil een dringende oproep tot u allen doen om op initiatief van de Europese Unie een mondiale voorlichtingscampagne op te starten over de grote problemen van de planeet, dat wil zeggen over de vernietiging van de bossen in heel wereld, over de verontreiniging en overbevissing van de zeeën, en over de lucht- en bodemverontreiniging.
Al deze factoren verstoren het milieuevenwicht in de natuur en tasten de biodiversiteit aan. Wij moeten initiatieven nemen en actie ondernemen om onze planeet te redden voordat het te laat is. Over niet al te lange tijd zal de situatie namelijk onomkeerbaar zijn geworden. Dit zijn wij de komende generaties, onze kinderen verschuldigd.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, vandaag vraag ik uw gewaardeerde aandacht voor de Roma en Sinti in Europa. Deze groep, die aan de rand van de samenleving leeft, is met twaalf miljoen mensen de grootste minderheid in Europa. De situatie van de Roma en Sinti is afschuwelijk. De dagelijkse confrontatie met racisme en discriminatie en het grote gebrek aan perspectief vormen voor deze etnische groep een beletsel om een integraal onderdeel van onze democratische en pluralistische samenleving te worden.
Wat mij vooral heeft geschokt is het feit dat een Oostenrijkse would-be politicus, die ons beroep te schande maakt, onlangs opmerkte dat deze mensen met hogedrukspuiten van de straat moeten worden geveegd wanneer ze aan het bedelen zijn. Daarom doet het mij goed dat er in Oostenrijk ook anders over wordt gedacht, bijvoorbeeld door de Grazer Initiative, een actiecomité uit Graz dat zich met de problemen van deze minderheid bezighoudt en zich tot taak heeft gesteld om de Roma en Sinti uit hun penibele situatie te redden en hun integratie te bevorderen. Afgelopen week waren vooraanstaande leden van het comité voor overleg in Brussel om samen met afgevaardigden van het Europees Parlement en medewerkers van de Commissie naar oplossingen te zoeken voor de problemen van deze mensen.
Ik wil het comité uitdrukkelijk feliciteren met deze stap. Het is de juiste manier om op Europees niveau oplossingen voor deze problemen te vinden.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu de ramp in Zimbabwe steeds groter wordt, maken velen van ons zich grote zorgen over berichten dat het voorzitterschap van de EU van plan is Robert Mugabe uit te nodigen voor de voorgestelde top EU-Afrika in Lissabon.
Mugabe is natuurlijk persoonlijk verantwoordelijk voor de tragedie in Zimbabwe en staat boven aan de lijst van Zimbabwanen die in het kader van de gerichte sancties van de EU een verbod hebben gekregen om naar EU-landen te reizen.
Het Parlement begrijpt het belang van de top, maar heeft zijn standpunt duidelijk gemaakt, onlangs nog in zijn resolutie van 26 april, toen het de Raad heeft aangespoord ervoor te zorgen dat een persoon met een reisverbod niet wordt uitgenodigd voor of toegelaten tot de top EU-Afrika die in december aanstaande. in Lissabon wordt gehouden. Als de EU ook maar enigszins geloofwaardig wil zijn, moet zij ten minste achter haar eigen sanctiebeleid staan.
Het is teleurstellend dat hier geen vertegenwoordiger van de Raad aanwezig is, mijnheer de Voorzitter. Ik vraag u met klem het verklaarde beleid van het Parlement te bevestigen tegenover de Raad.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen decennia hebben Europese staten geleerd een minimum aan respect te tonen voor de cultuur en religie van miljoenen immigranten. Het is alarmerend dat het tegendeel geldt voor de meeste thuislanden van diezelfde mensen.
Het is in het Midden-Oosten, Azië en Afrika gewoon geworden dat mensen die het christelijk geloof belijden, te maken hebben met sociale, politieke en economische discriminatie. In praktisch alle moslimlanden riskeren mensen die besluiten zich bij een christelijke kerk aan te sluiten, hun leven. De traditionele christelijke bevolking in al deze landen krimpt sterk. Zelfs in een officieel seculier land als Turkije hebben christenen te maken met intimidatie, pesterijen en zelfs moord. Men kan het alleen maar eens zijn met de opmerking van een bekende commentator dat Turkije pas klaar is om zich bij de EU aan te sluiten wanneer het in Turkije net zo gemakkelijk is een christelijke kerk te bouwen als het tegenwoordig in Duitsland is een Turkse moskee op te trekken.
Ik spoor de Commissie en de Raad aan dringend aandacht aan dit aspect te schenken in hun contacten met regeringen die hun eigen christelijke minderheden zelfs geen minimum aan respect en bescherming gunnen.
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
15. Uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s – Levensmiddelenadditieven – Voedingsenzymen – Aroma's en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag (A6-0153/2007) van Åsa Westlund, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (COM(2006)0423 C6-0258/2006 2006/0143(COD)),
namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven (COM(2006)0428 C6-0260/2006 2006/0145(COD)),
- het verslag (A6-0177/2007) van Avril Doyle, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG en Richtlijn 2001/112/EG van de Raad (COM(2006)0425 C6-0257/2006 2006/0144(COD)), en
- het verslag (A6-0185/2007) van Mojca Drčar Murko, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in of op levensmiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad, Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96 en Richtlijn 2000/13/EG (COM(2006)0427 C6-0259/2006 2006/0147(COD)).
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen dat ik blij ben dat we vandaag dit debat voeren, maar ik besef dat het niet erg opwindend zal klinken voor velen die de details van deze voorstellen niet kennen. Het lijkt misschien een heel technisch onderwerp, maar dat is het niet voor mij, want in deze voorstellen worden de meeste Europese prioriteiten gecombineerd. De voorstellen hebben betrekking op de voedselveiligheid en de consumentenbescherming, die een van de hoofdprioriteiten is. Ze gaan ook over innovatie en het concurrentievermogen van de Europese levensmiddelenindustrie, die een van de grootste industrieën van Europa is. Ze proberen ook tot een vereenvoudiging en betere regelgeving te komen. Ook al denken we nog steeds verschillend over de kwesties die betrekking hebben op deze voorstellen, toch heb ik er vertrouwen in dat we het eens zijn over de uitgangspunten, het doel en de streefdoelen van deze voorstellen en dat we binnenkort overeenstemming zullen bereiken over een oplossing.
Ik bedank alle rapporteurs: mevrouw Westlund voor het werk dat zij heeft verricht, en mevrouw Doyle en mevrouw Drčar Murko voor hun aanzienlijke inspanningen om deze verslagen op te stellen. En natuurlijk bedank ik voor de algemene steun voor het voorstel. Behalve in een vereenvoudiging voorziet dit pakket ook in harmonisatie en bevordert het de consistentie tussen de drie gebieden. De uniforme toelatingsprocedure zal op een consistente manier zorgen voor een systeem voor de beoordeling en toelating van additieven, enzymen en aroma's en zal de administratieve procedures voor de nationale autoriteiten en het bedrijfsleven vereenvoudigen.
Comitologie is een gevoelig onderwerp. In het voorstel wordt comitologie geïntroduceerd om de communautaire lijsten van additieven, enzymen en aroma's bij te werken, teneinde te garanderen dat deze lijsten tijdig kunnen worden aangepast. Ik herinner u eraan dat dit zuiver technische en wetenschappelijke kwesties zijn. We moeten er echter wel tijdig een beslissing in kunnen nemen. Dit is van groot belang voor de consumentenveiligheid en het concurrentievermogen van de levensmiddelenindustrie. Ik ben me bewust van de zorgen die leden van het Parlement hebben geuit over het voorstel om gebruik te maken van comitologie, maar het alternatief zou voor iedereen onpraktisch en omslachtig zijn, vooral voor het Europees Parlement, en zou in de praktijk onwerkbaar zijn. Ik weet dat er al diverse amendementen zijn ingediend die het medebeslissingsrecht willen invoeren voor het bijwerken van de communautaire lijst van additieven, enzymen en aroma's. De ervaring met verschillenende levensmiddelenadditieven heeft geleerd dat toelating van stoffen via de medebeslissingsprocedure een lange en ingewikkelde weg is. Dat heeft negatieve gevolgen voor de innovatie, en zulke vertragingen vergroten ook de risico's voor de consumenten. Anderzijds maakt comitologie een snelle toelating mogelijk, alsmede de invoering van beperkingen of de verwijdering van stoffen indien dat nodig is om de consumenten te beschermen.
We denken dat het voorgestelde gebruik van comitologie een stap op weg naar de vereenvoudiging van het rechtskader is en noodzakelijk is voor de drie voorstellen. We zouden daarom tegen de amendementen zijn die het medebeslissingsrecht zouden invoeren voor de toelating van deze stoffen. Ik sta echter helemaal achter de noodzakelijke aanpassingen in het voorstel die tot doel hebben een regelgevingsprocedure met toetsing door het Parlement vast te stellen. Ik wil dit graag verduidelijken. We waren nog bezig met de vaststelling van het nieuwe systeem toen het voorstel van de Commissie werd goedgekeurd. Het voorstel verwijst dus nog naar de normale regelgevingsprocedure. Het voorstel zal daarom moeten worden aangepast, en we zullen dit in het geamendeerde voorstel doen, om rekening te houden met de nieuwe regelgevingsprocedure met toetsing. Dit zal de rechten van het Parlement op toetsing en volledige inbreng in de toelating van additieven, enzymen en aroma's versterken. Ik denk dat we door deze nieuwe procedure de bedoeling van het Europees Parlement zullen bereiken en tegelijkertijd de voordelen van een eenvoudigere procedure zullen behouden.
We zullen nu heel kort naar levensmiddelenadditieven en de andere voorstellen kijken. Levensmiddelenadditieven worden al sinds de oudheid gebruikt om het uiterlijk te verbeteren en de voedingswaarde te behouden. Regulering van deze stoffen is belangrijk om de voedselveiligheid te waarborgen en ook om ervoor te zorgen dat consumenten niet worden misleid. Het is daarom juist de huidige wetgeving te actualiseren en innovatie en ontwikkeling aan te moedigen zolang deze veilig zijn. Deze worden beoordeeld door de EFSA en voldoen aan andere criteria die in de wetgeving zijn vastgelegd. Ook de huidige richtlijn inzake aroma's moet substantieel worden gewijzigd om rekening te houden met de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de aroma's en de ontwikkeling van de levensmiddelenwetgeving in de Europese Gemeenschap. In het belang van de duidelijkheid, efficiëntie en eenvoud moet ik hieraan toevoegen dat de beste aanpak is de richtlijn te vervangen door een nieuwe verordening inzake aroma's en een aparte verordening inzake uniforme toelatingsprocedures. Het voorstel voor een verordening inzake aroma's biedt de consumenten een hoog niveau van bescherming en staat de industrie tegelijkertijd toe nieuwe aroma's en nieuwe toepassingen te blijven ontwikkelen om in te spelen op de toenemende vraag van de consument naar gemakkelijkere producten.
Tot slot hebben we het voorstel voor een verordening inzake voedingsenzymen. Deze worden van oudsher gebruikt bij de productie van levensmiddelen zoals brood, kaas, bier en wijn. Ze kunnen de textuur, het uiterlijk en de voedingswaarde van levensmiddelen verbeteren en kunnen worden gebruikt als alternatief voor chemische technologie. Op dit moment is het gebruik van voedingsenzymen binnen de Europese Unie nog niet volledig geharmoniseerd en verschillen de nationale regelgevingskaders nog aanzienlijk tussen de lidstaten. Dit gebrek aan harmonisatie heeft tot belemmeringen voor de handel geleid en heeft de groei op dit gebied afgeremd. Tevens is er momenteel geen veiligheidsevaluatie van voedingsenzymen op Europees niveau, behalve voor de paar voedingsenzymen die als additieven worden beschouwd. Intussen is er technologische vooruitgang geboekt en zijn de methoden voor de productie van enzymen steeds ingewikkelder geworden en is het gebruik ervan steeds geavanceerder en algemener geworden. Een veiligheidsevaluatie van alle voedingsenzymen is daarom essentieel.
Het doel van het voorstel van de Commissie is het huidige gat in de regelgeving te dichten door geharmoniseerde regels op te stellen voor de toelating en het gebruik van voedingsenzymen in de Gemeenschap. De vaststelling van de communautaire lijst van toegelaten enzymen en efficiënte bijwerkingen van de lijst door comitologie zullen het concurrentievermogen van deze door Europa geleide sector vergroten en zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming.
Mijn tijd raakt op, dus ik zal u niet vermoeien met een afzonderlijk antwoord op elk van de amendementen. Het Parlement zal een volledige lijst ontvangen met de standpunten van de Commissie over de verschillende amendementen. Ik vertrouw erop dat deze lijst zal worden opgenomen in het volledige verslag van deze vergadering. In ons antwoord zullen we ons standpunt over elk van de amendementen uitleggen.
Samenvattend, wil ik het Parlement bedanken voor de aanzienlijke inspanning die het heeft geleverd voor dit hele wetgevingspakket. Het moet ons gedeelde belang blijven, en ik vertrouw erop dat dit ook zal gebeuren, deze voorstellen bij elkaar te houden en een consistente aanpak toe te passen.
Standpunt van de Commissie over de amendementen van het Parlement
Al met al kan de Commissie 28 amendementen aanvaarden, geheel, aanvaardbaar mits anders geformuleerd, gedeeltelijk of in beginsel. Zij verwerpt 11 van de in totaal 39 amendementen.
Al met al kan de Commissie 46 amendementen aanvaarden, geheel, aanvaardbaar mits anders geformuleerd, gedeeltelijk of in beginsel. Zij verwerpt 35 van de in totaal 81 amendementen.
Al met al kan de Commissie 32 amendementen aanvaarden, geheel, aanvaardbaar mits anders geformuleerd, gedeeltelijk of in beginsel. Zij verwerpt 8 van de in totaal 40 amendementen.
Al met al kan de Commissie 29 amendementen aanvaarden, geheel, aanvaardbaar mits anders geformuleerd, gedeeltelijk of in beginsel. Zij verwerpt 25 van de in totaal 54 amendementen.
Åsa Westlund (PSE), rapporteur. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissie en commissielid Markos Kyprianou bedanken voor de prettige samenwerking. Ik wil ook het Duitse en het Portugese voorzitterschap en de Raad bedanken voor hun wil om tot gemeenschappelijke overeenkomsten te komen betreffende zaken die zo belangrijk zijn voor zo velen. Ik wil ook een woord van grote dank richten tot de rapporteurs van de andere verslagen in dit pakket, te weten mevrouw Doyle en mevrouw Drčar Murko en aan de schaduwrapporteurs van mijn twee verslagen. We hebben veel waardevolle vergaderingen gehad en de samenwerkingssfeer is heel constructief geweest. Ik heb daarom goede hoop dat de volgende gesprekken over deze zaken in diezelfde constructieve geest gevoerd zullen worden.
Ik wil beginnen met het bespreken van het voorstel voor een verordening over levensmiddelenadditieven. Heel vaak is het gebruik van additieven nodig voor bijvoorbeeld de verlenging van de houdbaarheid van levensmiddelen of voor het verbeteren van de consistentie. Het is echter nog lang niet duidelijk hoe al die additieven onze gezondheid en ons milieu beïnvloeden, en soms worden additieven gebruikt om ons consumenten te misleiden. Daarom wil ik de wetgeving van EU over levensmiddelenaddtitieven aanscherpen,vooral door middel van de eis dat de consumenten niet misleid mogen worden en dat wanneer additieven worden toegestaan, er rekening wordt gehouden met de manier waarop het milieu en de situatie van allergiepatiënten beïnvloed worden.
In de huidige wetgeving zijn al eisen opgenomen dat de gebruikte additieven de consumenten niet mogen misleiden. Helaas gebeurt dat toch veel te vaak. Zo worden kleurstoffen gebruikt om consumenten te laten geloven dat goedkope yoghurt meer vruchten bevat dan in werkelijkheid het geval is. Daarom moet de eis dat toevoegingen niet gebruikt mogen worden op een manier die de consumenten misleidt, aangescherpt worden. Dat vond ook de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en ik hoop dat het Parlement dat standpunt morgen ook ondersteunt.
Hetgeen we eten, blijft niet in ons eigen lichaam maar wordt verder verspreid in de natuur. Daarom moet het effect van de additieven op het milieu meegewogen worden in het besluit in hoeverre ze gebruikt mogen worden. Een goed milieu zou ook een van de doelen van de verordening moeten zijn. Om dat nog duidelijker te maken zou de juridische basis voor de wetgeving over levensmiddelen veranderd moeten worden om duidelijk te maken dat die bedoeld is voor het verbeteren van de gezondheid van de mensen en het milieu en niet alleen voor het bevorderen van het vrije verkeer van goederen op de Europese interne markt.
De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid heeft zich geschaard achter een reeks voorstellen om meer rekening te houden met het milieu en ik hoop dat het Parlement morgen hetzelfde kan doen.
Laat ik nu teruggaan naar de allergiepatiënten en hun situatie. Tegenwoordig moeten alle etenswaren die allergene stoffen bevatten, als dusdanig gelabeld zijn. Dat is goed, maar niet voldoende. Allergiepatiënten en mensen die een intolerantie vertonen tegen bepaalde stoffen moeten de etenswaren kunnen eten die in gewone levensmiddelenzaken of restaurants worden verkocht zonder aangewezen te moeten zijn op speciale etenswaren. Daarom moet het aanbod voor allergiepatiënten niet beperkt worden door het goedkeuren van additieven die problemen voor hen opleveren, als er geen andere zwaarwegende redenen zijn voor die goedkeuring. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid staat gedeeltelijk achter mijn eisen in dit verband en ik hoop dat het Parlement morgen de kans grijpt om het de allergiepatiënten nog makkelijker te maken door het steunen van mijn amendementen en die van anderen om meer rekening te houden met allergiepatiënten.
En dan nog een paar woorden over een groep kleurstoffen, de zogenaamde azokleurstoffen. Die waren vroeger verboden in Zweden omdat ze problemen bij allergiepatiënten kunnen veroorzaken. Een tijd geleden schonk de Engelse krant The Guardian aandacht aan een nog niet gepubliceerde Britse studie die de behoorlijk schrikaanjagende discussie doet opleven over een mogelijk verband tussen azokleurstoffen en hyperactiviteit bij kinderen. Daarom ondersteun ik de eis dat levensmiddelen die azokleurstoffen bevatten apart gelabeld worden.
Ter afsluiting moeten we ons de volgende vraag stellen: wie moet er in de toekomst beslissen over de inhoud van ons eten en hoe moet die besluitvorming eraan toe gaan? Ik wil alle leden van het Parlement oproepen om tegen de amendementen te stemmen die tot doel hebben om het toezicht van consumenten op het goedkeuringsproces te beperken, en om in plaats daarvan te stemmen voor de amendementen over het vergroten van transparantie en openheid. Geheimzinnigheid over ons eten dreigt het vertrouwen van de mensen in zowel de EU als de levensmiddelenindustrie ernstig te schaden. Wanneer het besluit genomen wordt door de Raad en het Europees Parlement gezamenlijk, is het besluitvormingsproces democratischer en doorzichtiger. Met comitologie wordt de democratische mogelijkheid tot het verantwoordelijk houden van de besluitnemers bedreigd en wordt het toezicht en de mogelijkheden de besluiten te beïnvloeden erg beperkt. Bovendien is het helaas voorgekomen dat men in besluiten binnen het kader van comitologie zijn bevoegdheden heeft overschreden en niet de kaders gevolgd heeft waartoe het Parlement en de Raad gezamenlijk waren gekomen. Een voorbeeld van het gebruik van bijstandsmiddelen is net deze week ter sprake gekomen in het Europees Parlement. Daarom is het mijn advies dat het Parlement medebeslissingsrecht in deze kwesties moet hebben, ook al heeft de nieuwe regelgevingsprocedure met controlemogelijkheden zijn voordelen.
Avril Doyle (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur verwelkom ik het voorstel van de Commissie inzake voedingsenzymen en de andere voorstellen in dit pakket, en dat doen in het algemeen ook de industrie en de consumentengroeperingen. Dit voorstel is eigenlijk het eerste stuk specifieke wetgeving dat gericht is op voedingsenzymen.
Enzymen worden aan levensmiddelen toegevoegd om allerlei technologische functies te vervullen in de vervaardiging, verwerking, bereiding, behandeling, verpakking, het vervoer of de opslag van levensmiddelen. Ze worden gewoonlijk gebruikt bij het bakken, het brouwen van bier, de vervaardiging van kaas en de productie van alcoholische dranken en andere dranken.
Terwijl enzymen al eeuwen worden gebruikt bij de productie van levensmiddelen, is het gebruik van enzymen bij de productie in de tweede helft van de twintigste eeuw aanzienlijk toegenomen. Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw gebruiken bedrijven die enzymen produceren, bovendien genetische technieken om de productie-efficiëntie en de kwaliteit te verbeteren en nieuwe producten te ontwikkelen.
Momenteel zijn er op communautair niveau geen geharmoniseerde regels die het gebruik van enzymen regelen. Dit leidt niet alleen tot handelsbelemmeringen en rechtsonzekerheid, maar ook tot uiteenlopende normen met betrekking tot volksgezondheid en consumentenbescherming tussen de 27 lidstaten. Momenteel hebben slechts drie lidstaten eigen risicobeoordelingsprocedures, te weten het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken.
Een verordening inzake voedingsenzymen zal daarom de werking van de gemeenschappelijke markt op dit gebied verbeteren en dus Europese innovatie en het Europese concurrentievermogen bevorderen, en zal tevens een hoog niveau van consumenten- en milieubescherming bieden.
De voorgestelde uniforme toelatingsprocedure, waarvoor mevrouw Westlund de rapporteur is, zal ook de efficiëntie van de gemeenschappelijke markt verbeteren, omdat alle risicobeoordelingen en alle toelatingen voor agentia voor de verbetering van levensmiddelen zullen worden uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).
Er zijn een paar punten die ik naar voren wil halen. Commissaris, ook ik ben voor de procedure van “comitologie met het recht op toetsing door het Parlement” voor deze wetgeving. Ik zou dit ook graag geharmoniseerd willen zien voor alle vier de verslagen in het pakket, aangezien dit technische verslagen zijn die het beste kunnen worden afgehandeld door de deskundigen bij de EFSA en de Commissie. Aangezien we ons nog in de beginfasen van dit nieuwe toetsingssysteem bevinden, moeten we het systeem voorts de tijd gunnen om te werken voordat we er vraagtekens bij zetten.
Ik maak me zorgen over de mogelijkheid van dubbele toelatingen die deze nieuwe enzymverordening zou kunnen creëren voor voedingsenzymen die zijn afgeleid van genetisch gemodificeerde organismen die vallen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. In het huidige voorstel van de Commissie betekent de formulering dat zulke voedingsenzymen moeten zijn toegelaten overeenkomstig die verordening, alvorens op grond van deze verordening wordt beoordeeld of ze in de communautaire lijst kunnen worden opgenomen.
We hebben weliswaar garanties dat in deze gevallen bij de EFSA de beste administratieve praktijken zullen worden toegepast, maar ik heb desondanks plenaire amendementen op mijn verslag voorgesteld om duidelijk te maken dat de EFSA samenvallende of gelijktijdige beoordelingen kan uitvoeren overeenkomstig de twee stukken relevante wetgeving. Ik steun vergelijkbare amendementen op de verslagen inzake levensmiddelenadditieven en aroma's. We hebben in dit wetgevingspakket een gecoördineerde formulering nodig, en de Raad, de Commissie en de industrie zijn het grotendeels eens over hoe nu verder moet worden gegaan.
Voedingsenzymen zijn geen GGO's en kunnen geen GGO's zijn. Een toenemend aantal voedingsenzymen is echter afgeleid van genetisch gemodificeerde micro-organismen. Het is dus belangrijk dit onderscheid te benadrukken om misverstanden te voorkomen.
In mijn enzymenverslag beveel ik met klem één rechtsgrondslag voor deze verordening aan, aangezien dat de rechtszekerheid ten goede komt. Dit komt overeen met de meeste arresten van het Europees Hof van Justitie in zulke kwesties. Een dubbele rechtsgrondslag betekent, met alle respect, in het algemeen een slordige formulering en maakt dat de maatregel gemakkelijk kan worden aangevochten. Deze verordening is puur een maatregel om de markt te harmoniseren. Mijn voorkeur gaat dus uit naar één rechtsgrondslag, te weten artikel 95, de rechtsgrondslag van de interne markt.
Een belangrijk punt van zorg in het verslag inzake levensmiddelenadditieven is de voorgestelde wijziging in de definitie van technische hulpstoffen in meerdere amendementen, die het nodig zou maken deze hulpstoffen toe te laten en te etiketteren als additieven als ze in het eindproduct aanwezig zijn, zelfs als ze niet actief zijn. In haar oorspronkelijke voorstel heeft de Commissie deze verandering niet geopperd. Deze verandering zou namelijk een grote afwijking van de huidige aanpak in de levensmiddelenwetgeving van de EU betekenen, met mogelijk grote gevolgen voor de Europese levensmiddelenindustrie.
Zo'n verandering zou uit de pas lopen met de Codexdefinitie van technische hulpstoffen en zou dus het Europese concurrentievermogen en de internationale handel nadelig kunnen beïnvloeden. Ik heb ook mijn twijfels of zo'n excessieve etikettering de voorlichting van de consumenten wel echt zou verbeteren.
Ik wil tot slot mijn collega's bedanken voor hun steun en medewerking, vooral mevrouw Westlund en mevrouw Drčar Murko. We moeten de vier stukken wetgeving in dit pakket zo veel mogelijk coördineren en harmoniseren om samenhangende en praktische verordeningen te krijgen die in alle lidstaten gemakkelijk kunnen worden uitgelegd en toegepast. Ik kijk uit naar de verdere precieze afstemming van deze verslagen in de tweede lezing.
Mojca Drčar Murko (ALDE), rapporteur. – (SL) Ik ondersteun het uitgangspunt van de verordening inzake aroma's: de verouderde Europese wetgeving moet worden gemoderniseerd en vereenvoudigd om de werking van de interne markt te verbeteren en technologische vooruitgang te stimuleren. Dat mag echter niet ten koste gaan van consumentenbescherming – integendeel, die bescherming moet nog toenemen.
De bedoeling is het vertrouwen van de consumenten te verhogen dankzij een vereenvoudigde regelgeving over de toelating van nieuwe levensmiddelenadditieven. Die moet de mogelijkheid uitsluiten om consumenten te misleiden, waarvoor onder andere een nauwkeurige en overzichtelijke aanduiding van de producten is vereist.
Volgens mij moet niet alleen rekening worden gehouden met het toxicologische oogpunt voor de voedselveiligheid, maar ook met de doelmatigheid van het toevoegen van aroma's aan voedsel. De kans bestaat namelijk dat producenten sterke aroma's ook aanwenden om slechte ingrediënten van bereid voedsel te verhullen. Het thema van de technologische doelmatigheid van aroma's werd nu in verband gebracht met criteria voor de bescherming van de gezondheid van de mens.
Naar mijn mening zijn de voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen, met name kruiden en geurstoffen, het omstreden gedeelte van de verordening. Deze zijn in de verordening opgenomen nadat in de media berichten waren verschenen over de genotoxiciteit en carcinogeniteit van enkele zuiver biologisch actieve principes in kruiden. In bijlage III van de verordening staat de toegelaten maximumhoeveelheid, die ongeveer zestig kruiden en geurstoffen betreft.
We onderschatten de wetenschappelijke bewijzen niet, die stellen dat biologisch actieve principes zelf schadelijk kunnen zijn. Ik ben het ermee eens dat we moeten verhinderen dat toxische stoffen toevallig in bereid voedsel zouden kunnen terechtkomen. Op dit moment is er geen wetenschappelijk bewijs dat dergelijke principes ook schadelijk kunnen zijn nu ze in uiterst kleine hoeveelheden in mengelingen van kruiden en geurstoffen voorkomen en we ze opnemen in bereid voedsel.
Een mogelijk gevolg van het bepalen van toegelaten maximumwaarden op basis van biologisch actieve principes zou zijn dat bepaalde traditionele producten, die al decennia op de Europese markt zijn, zouden verdwijnen; de producenten van het voedsel zouden het gebruik van kruiden achterwege laten en hun toevlucht zoeken tot aroma's.
Ik spreek namens bijna alle leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid als ik meen dat de kwestie van de biologisch actieve principes in een groter geheel dient te worden aangepakt. Ik stel voor dat ook de Parlementsleden de oplossing, die de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid met een grote meerderheid heeft aangenomen, in de plenaire zitting steunen. In dat geval zou bijlage III, onderdeel B deel van de verordening blijven uitmaken, maar zou die niet ingevuld worden totdat de Commissie – op basis van een wetenschappelijk gegronde reden en in het kader van haar bevoegdheden – een desbetreffende studie bestelt waarin op basis van het gemiddelde dagelijkse verbruik van dergelijk voedsel het feitelijke risico voor de gezondheid van de mens in kaart wordt gebracht.
Inzake de verordening over additieven zijn we de mening toegedaan dat een positieve evaluatie van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een voorwaarde is voor het opnemen op de lijst van toegelaten stoffen, maar niet het enige criterium vormt. Toxicologische correctheid zegt niet alles over het nut van toevoeging van additieven in het licht van de inspanningen van de Europese Unie om burgers gezonde voedingsgewoontes bij te brengen. Met het oog daarop ondersteunen we een aanvaardbaar technologisch belang, een begrip als middel voor politieke interpretatie van grensgevallen. Het is bijvoorbeeld zinvol om misleiding van consumenten op het gebied van de waarde van voedseladditieven te voorkomen, als die eigenlijk geen waarde bevatten.
Onze fractie is eveneens voorstander van een uniforme en gecentraliseerde benadering voor de goedkeuring van nieuwe additieven, aroma's en enzymen, op voorwaarde dat die efficiënter, sneller en transparanter wordt. Tijdens de besprekingen in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid hebben we bedenkingen geuit, maar toen we de goede en minder goede punten van het nieuwe voorstel hadden opgesomd, stelden we vast dat de comitologie met het recht op inzage door het Parlement de mogelijkheid geeft om de technische kant van de goedkeuring van voedseladditieven aan te vullen met bepaalde politieke criteria, die het Parlement belangrijk lijken voor de consumentenbescherming op lange termijn.
Tot slot bedank ik de beide rapporteurs van de andere verordeningen, die samen een wetgevingspakket vormen, van harte voor de uitstekende samenwerking en de heel productieve gedachtewisseling.
Manuel Medina Ortega (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie juridische zaken is door de voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid gevraagd zich uit te spreken over de juiste rechtsgrondslag voor het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een uniforme toelatingsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s.
De Commissie juridische zaken heeft het onderwerp bestudeerd, en in de eerste plaats hebben we vastgesteld dat het heel goed mogelijk is om twee verschillende rechtsgrondslagen te hebben. Zo is er bijvoorbeeld de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 1988 in een zaak van de Commissie tegen de Raad, waarin deze mogelijkheid van een dubbele rechtsgrondslag wordt toegestaan wanneer de doelstellingen van bescherming van personen en de werking van de interne markt met elkaar samenvallen.
Wij denken dat dit bij dit voorstel voor een verordening het geval is. De verordening is niet alleen bedoeld om de interne markt beter te laten werken, maar ook om maximale juridische bescherming te bieden.
Vanuit procedureel oogpunt is er geen probleem, omdat het in beide gevallen om dezelfde procedure gaat: de medebeslissingsprocedure. Desondanks denken wij dat de rechtsgrondslag van artikel 95 – die uitsluitend betrekking heeft op de interne markt – niet voldoende is en dat deze daarom moet worden versterkt met artikel 175, lid 1, dat betrekking heeft op de bescherming van de gezondheid van personen.
Horst Schnellhardt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren.
Mijnheer de commissaris, u hebt in uw inleidende woorden de voordelen van deze nieuwe regeling uiteengezet: meer rechtszekerheid, betere informatie voor de consument en – wat heel belangrijk is – vermindering van de bureaucratie. Ik kan u daarin alleen maar steunen. Gaat u zo door! Door deze lappendeken van richtlijnen om te werken tot verordeningen verschaft u ons een belangrijke en goede basis voor Europese wetgeving.
Aangezien verordeningen uiteraard voor alle lidstaten in gelijke mate gelden, moeten ze – om aan de voorwaarden van de interne markt te beantwoorden – een zekere mate van flexibiliteit bezitten en bepalingen bevatten die relevant zijn. Daarom is het niet nodig om een product te toetsen in de medebeslissingsprocedure, zoals door de parlementaire commissie wordt voorgesteld. Ik ben een groot voorstander van de medebeslissingsprocedure, maar nu pleit ik toch voor toepassing van de uitgebreide comitologieprocedure. Dat zal door u zeker als een tegemoetkoming worden beschouwd.
Ook het effect van levensmiddelenadditieven op de gezondheid of – zoals de rapporteur, mevrouw Westlund, zegt – op het milieu, behoort geen onderdeel van deze verordeningen te zijn. We moeten ons concentreren op hetgeen we willen bereiken. Anders krijgen we een bont geheel van regelingen zonder ons doel te bereiken. Er bestaan voldoende andere regelingen op dit gebied.
Ook gaat het voorstel naar mijn opvatting veel te ver door te stellen dat levensmiddelenadditieven uitsluitend mogen worden gebruikt wanneer het effect niet met kruiden kan worden bereikt. Daarvoor ontbreekt de wetenschappelijke grondslag. Daarmee kunnen we niet instemmen.
Over de toelatingsprocedures ben ik eigenlijk heel tevreden, maar, dames en heren van de Commissie, u moet wel wat meer vertrouwen hebben in uw collega’s! Waarom een termijn van zes maanden voor de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en negen maanden voor de Commissie? Dat moet u veranderen, mijnheer de commissaris! Stemt u daarom in met het voorstel om beide instellingen een termijn van zes maanden te geven. Dan moet het lukken om tot iets positiefs te komen.
Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de drie rapporteurs bedanken, in het bijzonder mevrouw Doyle, die het verslag heeft opgesteld waarvoor ik namens de Sociaal-democratische Fractie schaduwrapporteur ben. Ik wil proberen de punten van overeenstemming, maar ook de verschillen tussen onze standpunten duidelijk te maken. Evenals de eerdere sprekers van mijn fractie steun ik het uitgangspunt om voor de verordeningen een dubbele rechtsgrondslag te gebruiken, aangezien het in het Commissievoorstel genoemde argument van de vergroting van de consumentenveiligheid voor mij de kern van de zaak is.
Rapporteur Doyle wees er al op dat tot nu toe slechts drie lidstaten een veiligheidsevaluatie van enzymen in hun nationale wetgeving hebben opgenomen. Daarom moet er – juist vanuit het oogpunt van consumentenveiligheid – een veiligheidsevaluatie op Europees niveau komen.
Ik hoop dat de plenaire vergadering morgen het voorbeeld van de parlementaire commissie zal volgen en aan de door de Commissie voorgestelde criteria voor plaatsing van voedingsenzymen op de communautaire lijst, nog een extra criterium zal toevoegen, namelijk dat het gebruik ervan voordeel voor de consument moet opleveren.
Evenals voor een groot aantal andere afgevaardigden in het Parlement vormen enzymen die uit genetisch gemodificeerde organismen worden vervaardigd, voor mij een belangrijk punt van aandacht. Ik herinner me nog goed dat een paar jaar geleden, toen we in het Parlement debatteerden over de verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, velen van ons probeerden aan de wens van de Europese bevolking gehoor te geven en aandrongen op etikettering van enzymen die uit genetisch gemodificeerde organismen worden vervaardigd. Men verwees ons toen naar de algemene herziening van de wetgeving inzake enzymen. Vandaag is het zover en daarom denk ik dat nu het moment is gekomen om aan de wens van een grote meerderheid van de Europese bevolking tegemoet te komen.
Staat u mij toe dat ik nu van het onderwerp dat onder mijn verantwoordelijkheid valt, direct overstap naar het verslag van mevrouw Westlund: uiteraard steun ik het uitgangspunt van medebeslissing. Bij een onderwerp als enzymen moeten we immers zorgen voor de grootst mogelijke transparantie. Het is echter interessant dat de Commissie hier een lans breekt voor de uitgebreide comitologieprocedure, terwijl we bij een ander dossier over genetisch gemodificeerde organismen tegen een muur aanlopen. Ik vind het erg interessant dat men bij de enzymen zegt dat voor de toelating van afzonderlijke stoffen de regelgevingsprocedure met toetsing mogelijk is, terwijl dit bij andere onderwerpen, bijvoorbeeld bij genetisch gemodificeerde organismen, klaarblijkelijk nog niet het geval is.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw Doyle met haar uitstekende verslag over voedingsenzymen en ik bedank haar voor de zeer goede medewerking die zij alle schaduwrapporteurs heeft verleend.
Het gebruik van enzymen in het voedselbewerkingsproces in de loop der tijden is welbekend. In de afgelopen jaren is dat gebruik echter sterk gestegen in aantal, hoeveelheid en complexiteit. Het is daarom noodzakelijk dat we nieuwe EU-wetgeving inzake dit aspect van de voedselproductie krijgen.
Enkele gebieden waarop de rapporteur haar aandacht heeft gericht, zijn het verschaffen van duidelijke definities van voedingsenzymen en voedingsenzympreparaten, de juiste etikettering van producten en, misschien wel het meest controversieel, voedingsenzymen die zijn afgeleid van genetisch gemodificeerde micro-organismen.
In het algemeen sta ik helemaal achter de koers die de rapporteur in dit verslag heeft gekozen. Ik heb echter besloten om op het punt van de van GGO's afgeleide enzymen een strikter “groene” aanpak te volgen dan mevrouw Doyle, al moet ik toegeven dat de rapporteur als compromis aanzienlijke wijzigingen heeft aangebracht die de aanpak van de materie van de GGO's sterk verbeteren.
Het lijkt misschien overdreven voorzichtig, maar ik wil de kwestie desondanks aanpakken, omdat er een aantal tot nu toe onopgeloste wetenschappelijke vragen en onbekende grootheden zijn met betrekking tot dit onderwerp. Ik vind ook dat je altijd beter te voorzichtig kunt zijn dan risico's te nemen als het om de gezondheid van onze burgers gaat. Het Europese publiek staat momenteel wat argwanend tegenover alles dat met GGO's te maken heeft, om het voorzichtig uit te drukken. Het is niet meer dan juist en eerlijk dat het publiek volledige, glasheldere en nauwkeurige informatie krijgt over levensmiddelen die bepaalde stoffen bevatten die zijn afgeleid van GGO's. Alleen op die manier zullen onze burgers zich helemaal gerust voelen dat ze levensmiddelen kunnen eten en drinken die zijn gemaakt met gebruik van enzymen, omdat ze precies zullen weten hoe de enzymen zijn gemaakt. De overgrote meerderheid van de consumenten maakt misschien niet volledig gebruik van zo'n praktijk, maar deze zal dan wel beschikbaar zijn voor de paar mensen die volledig willen worden voorgelicht omdat ze daar recht op hebben.
Andrzej Tomasz Zapałowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er worden tegenwoordig steeds meer chemische stoffen aan levensmiddelen toegevoegd, zowel in Europa als in de rest van de wereld. De voedingsindustrie schotelt onze samenleving en onze kinderen in het bijzonder een toenemend aantal vervangingsmiddelen voor. Ik krijg vaak de indruk dat we evenveel chemische additieven als voedingsmiddelen consumeren.
Dit ongezonde voedsel vormt in de eerste plaats een bedreiging voor jonge kinderen. Zij laten zich het gemakkelijkst verleiden door reclame en consumeren de meeste kleurstoffen in drank en zoetigheden, voornamelijk voorverpakte snoepjes. Hoewel dit verslag een stap in de goede richting is, maken wij ons ernstig zorgen over het ontbreken van een verbod op het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in voedingsmiddelen en over de nadruk op hun mogelijke gebruik.
Dames en heren, ik zou u willen vragen om eens over het volgende na te denken. Als we levensmiddelenadditieven elimineren en hen in bepaalde gevallen vervangen door GGO’s, stellen we de samenleving in de toekomst misschien bloot aan nieuwe risico’s, doordat we voorwaarden creëren voor tot dusver ongekende ziekten en hun nadelige gevolgen voor het menselijke lichaam.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Ik wil de rapporteurs bedanken voor de constructieve samenwerking. Die heeft er onder andere toe geleid dat mijn amendementen, die het gebruik van smaakversterkers beperken, die waarschuwen voor azokleuren en die het labelen en het maken van een risicoanalyse van genetisch gemanipuleerde toevoegingen en pesticiden die als conserveringsmiddelen zijn gebruikt voorschrijven, zijn opgenomen in het verslag. Ik hoop dat deze aanpassingen overeind blijven in de plenaire discussie.
Ik steun de rapporteurs in hun voorstel voor een dubbele rechtsgrondslag. De milieu-effecten van additieven moeten meegenomen worden wanneer toestemming voor die additieven wordt verleend. Dit kan nodig zijn voor het verkrijgen van goed werkende reiniging van rioleringsstelsels.
Het hoofdidee in het voorstel van de Commissie is het invoeren van comitologie voor toevoegingen. Het risico dat we dan lopen is dat veel te veel additieven goedgekeurd worden en dat alleen de substanties die als gevaarlijk te boek staan, verboden worden. De ervaring van EFSA laat zien dat het veiligheidsprincipe niet hoog op het lijstje staat. Een van de basiseisen in de verordening is dat consumenten niet misleid mogen worden. Het is een politieke kwestie hoe dat uitgelegd moet worden en daarmee een kwestie voor het Parlement.
Wij hebben een recht op natuurlijk, goed en veilig voedsel. Vaak worden toevoegingen gebruikt in voedsel dat niet vers of natuurlijk is. De consumenten hebben er veel bij te winnen dat de concurrentievoordelen voor natuurlijk en vers voedsel niet verkleind worden door middel van slappe wetgeving over additieven die voedsel bevoordeelt dat grootschalig en gecentraliseerd geproduceerd wordt met als gevolg lange transporten, iets dat nauwelijks goed is voor het milieu.
Het is daarom absurd dat de Commissie aangeeft dat kleur in anders kleurloos voedsel een bijzonder belangrijke reden is voor het gebruik van kleurstoffen. Als er iets de consumenten misleidt, dan is het dat wel! Het voorstel over langere houdbaarheid als bijzondere reden voor het gebruik van zoetstoffen is misleidend en moet geschrapt worden.
Om kinderen te beschermen hoop ik dat ik steun krijg voor de beperking van kleurstoffen in voedsel voor kinderen. En nanopartikels zouden volgens deze verordening niet goedgekeurd moeten worden, omdat die verordening niet is aangepast voor de aanpak van eigenschappen van nanopartikels. . We moeten ook in het bijzonder rekening houden met allergiepatiënten, door te zorgen dat de additieven hun keuze van voedsel niet beperken.
De producent die niet voldoende informatie verschaft over zijn toevoegingen moet deze vanzelfsprekend niet goedgekeurd krijgen. Het onthouden van informatie mag niet lonen. Over al deze zaken hebben wij van de Verts/ALE-Fractie amendementen ingediend. Worden deze goedgekeurd, dan krijgen we wetgeving die de consumenten beschermt.
Dezelfde logica heeft de Verts/ALE-Fractie toegepast op andere verordeningen. Natuurlijk gekruid voedsel mag niet benadeeld worden, zoals wel het geval is in het voorstel van de Commissie. Ik roep iedereen op het op een natuurlijke manier kruiden te ondersteunen en zich niet te laten bedotten door de producenten van synthetische additieven.
Pilar Ayuso (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijn interventie zal gaan over de verordening inzake aroma’s, en ik wil de rapporteur, mevrouw Murko, bedanken voor de samenwerking en de goede overeenkomsten die we hebben gesloten.
Allereerst wil ik zeggen dat ik het voorstel van de Commissie verwelkom, want door dit voorstel wordt de wetgeving gemoderniseerd en wordt tegelijkertijd de toelatingsprocedure vereenvoudigd, waarbij de beoordeling van de risico’s van aroma’s die op de markt verschijnen en het opstellen van een positieve lijst centraal zullen worden uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.
Ook belangrijk is de bijdrage van het Parlement aan dit verslag, dat – zoals ik al heb gezegd – zo goed is gecoördineerd door mevrouw Murko.
Wij vinden de invoering van de comitologieprocedure een goede zaak, mits dat niet ten koste gaat van de mogelijkheid van het Parlement om een procedure te onderzoeken wanneer het dit nodig acht. De toepassing van de verordening moet worden uitgebreid naar ingevroren specerijen en kruiden, omdat de technologie dat vereist.
We moeten natuurlijke aroma’s als zodanig etiketteren, omdat de consument recht heeft op deze informatie. Voedingsmiddelen en voedselingrediënten die zijn verkregen uit genetisch gemodificeerde organismen die voldoen aan de eisen van verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, en ook aan de eisen van de voorliggende verordening, moeten één enkele risicobeoordeling ondergaan, die wordt uitgevoerd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en die geldig is voor beide toelatingsprocedures. Het moet niet zo zijn dat ze twee verschillende procedures moeten doorlopen.
Kruiden en natuurlijke specerijen hebben speciale eigenschappen en ik denk dat de gevonden oplossing, die erin bestaat dat ze uit de bijlage worden verwijderd, een goede is.
De overgangsperiode, waarover in de verordening niets wordt gezegd, is nodig zolang de huidige wetgeving van kracht is. Dat is de strekking van de amendementen van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten.
Edite Estrela (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, hoeveel amateur- en beroepskoks, in of buiten Europa, zullen ooit gedacht hebben dat het overdreven gebruik van aromatiserende stoffen schadelijk kan zijn voor de gezondheid? Ongetwijfeld heel weinig. Hoevelen onder ons die de smaak van oregano en kruidnagelen waarderen, zouden zich kunnen voorstellen dat in bepaalde extreme gevallen het aromatiseren van het eten gevaarlijk kan zijn? Waarschijnlijk niemand. Toch zeggen de specialisten dat het zo is en dat het gebruik van aromatiserende stoffen zonder zich te houden aan de regels voor de consumptie ervan voedselvergiftiging en allergie kan veroorzaken.
Consumenten weten, en als ze het niet weten zouden ze het moeten weten, dat het consumeren van chemische ingrediënten niet hetzelfde is als het innemen van natuurlijke producten. De ervaring heeft ook uitgewezen dat synthetische, chemische en industriële producten in de regel gemakkelijker verkrijgbaar zijn dan natuurlijke producten. Daarom moeten de consumenten geïnformeerd worden over de eigenschappen van de aromatiserende stoffen en dient de sector gereguleerd te worden.
De door de Commissie voorgestelde verordeningen en deze verslagen gaan precies die richting in. Ik maak trouwens van de gelegenheid gebruik om de Commissie en de rapporteurs, mevrouw Westlund, mevrouw Doyle en mevrouw Murko, dank te zeggen voor hun werk en de samenwerking met de schaduwrapporteurs. Ik wil met name mevrouw Murko daarvoor danken, aangezien ik namens de Sociaal-democratische Fractie schaduwrapporteur was voor haar verslag.
Het beschermen van de volksgezondheid en het informeren en beschermen van de consument zijn doeleinden die elk Europees beleid zouden moeten leiden. In dit verband juichen we de ontwerpverordening toe, daar het voorstel de regels voor het gebruik van aroma’s beoogt te actualiseren door ze aan te laten sluiten bij de technologische en wetenschappelijke ontwikkeling op dit gebied. De nieuwe wetgeving geeft duidelijker regels betreffende het maximumgehalte aan stoffen met toxische eigenschappen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de recente wetenschappelijke adviezen van het Europees Agentschap voor voedselveiligheid. Er zijn preciezere definities voor aroma’s en strengere voorwaarden voor het gebruik van de term “natuurlijk” in de beschrijving van aroma’s.
Wij menen dat de bijdrage van het Europees Parlement leidt tot meer duidelijkheid en harmonisatie van de wetgeving betreffende aromatiserende stoffen. Zijn de consumenten door de nieuwe regels niet beter geïnformeerd en beschermd, zonder dat de industrie schade ondervindt? Alleen voordelen dus. Het creëren van een duidelijk kader maakt innovatie en nieuwe technologische ontwikkelingen mogelijk, naast het feit dat de Europese industrie haar leidende positie op het vlak van aroma’s kan behouden. Op die manier verwachten we positieve effecten voor de volksgezondheid.
Alexandru-Ioan Morţun (ALDE). – Mâine, Parlamentul European urmează să adopte patru regulamente urmare cărora Comisia şi Comitetul permanent pentru lanţul alimentar şi sănătatea animală vor trebui să revizuiască toate autorizaţiile existente din punct de vedere al criteriilor, altele decât siguranţa, ca de exemplu: dozele, necesităţile tehnologice şi chiar eventuala inducere în eroare a consumatorului.
După intrarea în vigoare a regulamentelor menţionate, Comisia Europeană va trebui să monitorizeze aplicarea lor şi să ia măsuri cu precădere împotriva producătorilor de produse alimentare pentru sugari şi copii, care nu menţionează încă pe etichete cantitatea şi denumirea tuturor aditivilor, mai ales a celor care sunt utilizaţi în cantităţi foarte mici şi care nu pot fi depistaţi cu uşurinţă prin metodele clasice de analiză.
În prezent, în multe ţări ale Uniunii Europene, medicii au semnalat multe cazuri de alergii din cauza unor produse alimentare ce conţin diverşi aditivi. În absenţa menţionării tuturor acestora pe etichetele produselor alimentare, medicii – şi vă vorbesc ca medic – nu reuşesc să găsească remediile necesare la aceste alergii, mai ales dacă este cazul unui tratament de urgenţă.
Din aceste motive cred că Parlamentul European ar trebui să susţină aceste idei mâine, să susţină amendamentele care se referă la acestea.
Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de toenemende concurrentie tussen de voedselproducenten en hun voortdurende strijd om de gratie van de consumenten hebben ertoe geleid dat zij er alles aan doen om hun producten zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Ze maken gebruik van kunstmatige middelen om ervoor te zorgen dat de producten mooier ogen, lekkerder smaken of langer bewaard kunnen worden. Deze maatregelen zijn echter niet altijd gunstigvoor de gezondheid van de consument.
De verslagen van mevrouw Westlund, mevrouw Doyle en mevrouw Drčar Murko kunnen beschouwd worden als een poging om zowel onze gezondheid als het milieu te beschermen. In dit licht verwijs ik naar amendement 17 bij artikel 3. Ik kan derhalve moeilijk begrijpen waarom er zoveel uitzonderingen moeten zijn op de definitie van levensmiddelenadditieven. Waarom worden suikers van de definitie uitgesloten? Ik gebruik de term “suikers” gemakshalve om te verwijzen naar samengestelde suikers als zetmeel, ammoniumchloride, pectines en aminozuren. Heeft de druk van de grote voedselproducenten hier misschien een rol gespeeld? Als blijkt dat dit het geval is, gaat het verslag aan zijn doel voorbij.
Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE). – Voorzitter, aroma's met schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mensen horen simpelweg niet in ons voedsel thuis. En zoals al eerder is gezegd: consumenten hebben recht op veilig voedsel en ook de milieueffecten moeten in kaart worden gebracht.
Het is goed, zoals de rapporteur zei, dat onderzocht wordt of bepaald voedsel een kankerverwekkende werking heeft. Maar ook aroma's die niet direct schadelijk zijn, kunnen indirect wel een negatief effect hebben. Ons lichaam wordt namelijk misleid door kunstmatige aroma's. Aroma's kunnen tot wel 90% verantwoordelijk zijn voor de smaak van een voedingsmiddel. Maar door proeven, ruiken en zien kunnen wij bepalen of we een product wel of niet willen eten. Hoe vers of hoe gezond is het? En zonder aroma's zou u werkelijk nooit gaan beginnen aan fast food.
En er zijn ook kunstmatige smaakstoffen met een verslavende werking zoals monosodiumglutamaat en daarvan willen mensen alleen maar meer gaan eten, zoals bijvoorbeeld van chips. Ik ben blij dat het Parlement voorstellen doet voor etiketten met goede objectieve informatie. Dat alleen is echter onvoldoende, want mensen zijn zich er niet van bewust dat ze de kleine lettertjes moeten gaan lezen. Het is daarom ontzettend belangrijk dat er een campagne wordt gestart, bijvoorbeeld in het kader van de campagne tegen overgewicht waarmee de Europese Commissie is begonnen, om duidelijk te maken wat gezonde voeding is en dat de kleine lettertjes vele kilo's kunnen schelen.
Françoise Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, voor ons ligt vandaag een pakket verordeningen die van bijzonder groot belang zijn voor de consument. Deze verordeningen zijn zo belangrijk omdat – zoals commissaris Kyprianou overigens al heel juist uitdrukte – het om de voedselveiligheid gaat, om het tegemoet komen aan de verwachtingen van consumenten op smaakgebied, en ten slotte om de concurrentiekracht van onze voedingsmiddelenondernemingen.
Wat betreft de toelating van levensmiddelenadditieven die uit of met GGO's geproduceerd zijn, denk ik dat het inderdaad noodzakelijk was om niet af te wijken van de GGO-verordening. Ik wil het echter vooral hebben over de aroma's en meer in het bijzonder de natuurlijke aroma's. Mijns inziens is het namelijk zinnig om de kwestie van de vermelding "natuurlijk aroma" op het etiket nader tegen het licht te houden, aangezien een fabrikant volgens de huidige regelgeving de vermelding "natuurlijk aroma"op zijn producten kan zetten zodra het aroma voor honderd procent natuurlijk is, ongeacht de productiemethode.
Als de voorgestelde verordening morgen in haar huidige vorm wordt aangenomen, zal de fabrikant niet langer kunnen volstaan met "natuurlijk aroma", maar zal hij bijvoorbeeld in geval van een product op basis van appelen de – in mijn ogen omslachtiger – formulering "natuurlijk appelaroma" moeten gebruiken. Daarbij had ik graag gezien dat aan het huidige percentage zou zijn vastgehouden, dat wil zeggen, dat ten minste 90 gewichtsprocent van de aromatiserende component van het genoemde uitgangsmateriaal afkomstig moet zijn, waarbij de resterende 10 procent evengoed natuurlijk moet zijn, want afkomstig van een ander natuurlijk uitgangsmateriaal. Het is immers algemeen bekend dat het voor het verkrijgen van bepaalde smaken nodig is om andere natuurlijke aroma's te gebruiken, om bijvoorbeeld tien procent van een ander natuurlijk aroma toe te voegen waarmee de smaak kan worden versterkt.
De stap naar een verhouding van 95 tegen 5 procent, of zelfs naar 100 procent zou dus leiden tot een standaardisering van aroma's op Europees niveau, hetgeen naar mijn mening de levensmiddelenindustrie in haar creativiteit en innovatie belemmert. Dat vind ik buitengewoon spijtig.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in het licht van dit debat zou ik vier kwesties onder de aandacht willen brengen. Ten eerste mogen levensmiddelenadditieven geen gevaar inhouden voor het leven en de gezondheid van de consument. Ten tweede mogen dergelijke additieven enkel en alleen gebruikt worden wanneer dat noodzakelijk is om technologische redenen en op voorwaarde dat de toepassing ervan ten goede komt aan de consument. Levensmiddelenadditieven mogen tevens gebruikt worden wanneer het gewenste resultaat niet bereikt kan worden door het gebruik van natuurlijke producten.
Ten derde moeten de etiketten op voedingswaren betrouwbare informatie bevatten over de additieven die een bepaald product bevat. Ten vierde zouden additieven die verkregen zijn op basis van genetisch gemodificeerde organismen of geproduceerd worden door GGO’s helemaal niet in voedsel verwerkt mogen worden.
Wanneer dat toch het geval zou zijn, moeten de etiketten niet alleen betrouwbare informatie, maar ook een waarschuwing bevatten, die de consument attent maakt op het feit dat er voor de additieven GGO’s zijn gebruikt.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de afgevaardigden bedanken voor een zeer interessant debat. Zoals ik had verwacht, zijn we het op bepaalde punten niet helemaal eens, maar ik weet zeker dat we met discussies en enige goede wil aan beide zijden oplossingen zullen kunnen vinden.
Om te beginnen hebben we allemaal als prioriteit, als hoofdzorg, de bescherming van de consument. Daar bestaat geen twijfel over. Ik weet ook zeker dat u niet twijfelt aan mijn bereidheid het belang van de consument in dit opzicht te bevorderen. Tegelijkertijd moeten we echter proportioneel handelen, moeten we praktisch zijn en moeten we dit streefdoel bereiken met een zo gering mogelijke administratieve last.
Ik wil enkele zaken noemen, maar ik wil niet al te veel tijd in beslag nemen. Allereerst moet ik u er met betrekking tot het medebeslissingsrecht en comitologie misschien aan herinneren dat de reden waarom wij, de twee instellingen, het nieuwe principe van comitologie met toetsing zijn overeengekomen, juist was dat we een procedure zochten die een praktische, eenvoudige, snelle besluitvorming in technische en wetenschappelijke kwesties zou opleveren, door het Europees Parlement een grotere stem te geven, alsook meer transparantie, zodat het zijn standpunten kan uiten. Deze procedure is overigens nog niet gebruikt; we zijn er nog maar net mee begonnen. Mijn wetgeving inzake gezondheidsclaims was het eerste stuk wetgeving waarbij deze procedure is toegepast. Voor wat we nu hier bespreken, heeft het dus geen zin naar de oude comitologieprocedure te verwijzen, want we bespreken nu de nieuwe procedure, die de doelstellingen van transparantie en betrokkenheid van het Europees Parlement verwezenlijkt, maar tegelijkertijd een snelle en praktische manier van besluitvorming in technische en wetenschappelijke kwesties mogelijk maakt. Stelt u zich voor dat we iedere keer de hele wetgevingsprocedure zouden moeten doorlopen wanneer u een besluit moet nemen over een enzym, een additief, een calorie, terwijl uiteindelijk alles zal zijn gebaseerd op de standpunten van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, die we gezamenlijk, met wetgeving van het Parlement, precies voor dit doel in het leven hebben geroepen.
Ik vraag het Parlement, of de zijden van het Parlement die medebeslissing in dit opzicht ingevoerd willen zien, nog eens goed na te denken, want met medebeslissing zullen we uiteindelijk geen van de beoogde doelen die we hebben gesteld, bereiken. Medebeslissing zal, door de lange procedures, uiteindelijk ook niet in het belang van de consument zijn.
Op het punt van de rechtsgrondslag ben ik het met mevrouw Doyle eens. U kent ons standpunt. Ik vind dat we één rechtsgrondslag moeten hebben. Ik denk dat deze alle andere overwegingen kan dekken, want de andere overwegingen worden weergegeven in de wetgeving zelf.
Op het punt van het allergene karakter ben ik het ermee eens dat dit een legitieme factor moet zijn waarmee rekening wordt gehouden wanneer levensmiddelenadditieven worden toegelaten. Het wordt dus een factor waarmee rekening moet worden gehouden. Ook de etikettering is een zeer belangrijk aspect en zal de consumenten helpen informatie te vinden. We kunnen echter geen volledige beperking accepteren van de additieven die een allergeen karakter zouden kunnen hebben, want de consumenten die last zouden hebben van deze additieven, kunnen worden beschermd door de wetgeving inzake etikettering.
Op het punt van de dubbele toelatingsprocedures voor GGO's ben ik het ermee eens dat we een praktische en goede administratieve praktijk moeten hebben. We kunnen de voorgestelde verduidelijking daarom accepteren, zij het in een iets andere formulering om de tekst verenigbaar te maken met Verordening (EG) nr. 1829/2003.
Op het punt van de kruiden en specerijen, ben ik het er weliswaar mee eens dat ze natuurlijk zijn, maar dit betekent niet dat ze van nature geen stoffen bevatten die toch gezondheidsproblemen kunnen opleveren. Het is daarom nuttig en belangrijk ook die op de lijst op te nemen en maximumniveaus vast te stellen. We hebben onlangs in ten minste één lidstaat een situatie gehad waarin we de mogelijkheid moesten overwegen opnieuw maximumniveaus in te voeren. Het feit dat iets natuurlijk is, betekent niet noodzakelijk of per definitie dat het geen stoffen bevat die schadelijk kunnen zijn wanneer ze in grote hoeveelheden worden geconsumeerd.
Op het punt van de negen maanden voor de Commissie en zes maanden voor de EFSA, is negen maanden de maximale tijd die wordt voorgesteld. Dit betekent evenwel niet dat het ook echt negen maanden zal duren. Er is echter ook een procedure op basis van het standpunt van de EFSA die de Commissie in staat stelt de belanghebbenden en de lidstaten te raadplegen om te zien hoe zij omgaan met de technologische behoeften en de voordelen voor de consumenten, en te verzekeren dat consumenten niet worden misleid. Er zijn nog veel andere relevante factoren. Zoals u weet, kosten raadplegingsprocessen in de Europese Unie tijd. We moeten die processen volledig kunnen afmaken. Dat is de reden waarom we voldoende tijd willen hebben. Dat betekent evenwel niet noodzakelijkerwijs dat al die tijd ook daadwerkelijk zal worden gebruikt.
Op het punt van de voordelen voor de consument konden we accepteren dat deze worden opgenomen in een overweging (dit zou een belangrijk beginsel versterken), maar niet op een restrictieve manier in de wetgeving. Ik zal hier niet ingaan op de details. Wanneer we ons standpunt hebben, zullen we kunnen zien waarom we een deel daarvan kunnen accepteren.
Op het punt van de manier waarop de wetgeving inzake pesticiden deze wetgeving aanvult, en omgekeerd, vinden we dat de een de ander inderdaad aanvult. Wanneer een product niet valt onder de wetgeving inzake de plantenbescherming, valt het dus onder deze wetgeving. Het is voor de duidelijkheid belangrijk een duidelijke scheidslijn tussen deze twee wetgevingsgebieden te houden. Ik wilde met name zien of er mogelijk een maas in de wetgeving kon worden gecreëerd, maar dat is niet zo. Het is duidelijk dat of het ene of het andere stuk wetgeving de veiligheid van het product zal beoordelen, afhankelijk van het stadium waarin het product wordt gebruikt, en rekening houdend met enkele technische aspecten van het product.
Op het punt van ‘natuurlijk’ en de kwestie van 90 procent of 95 procent is het belangrijk dat we, wanneer we naar de bron verwijzen, het hoogst mogelijke percentage van die bron gebruiken. Tegelijkertijd moet de rest van een natuurlijke bron komen. Anderzijds moet het 100 procent natuurlijk zijn als iets ‘natuurlijk’ wordt genoemd en er niet wordt verwezen naar een specifieke bron.
Het hoofddoel voor dit alles is te waarborgen dat consumenten niet worden misleid. Uiteindelijk is het belangrijkste oogpunt van de voorstellen de veiligheid te beoordelen, ervoor te zorgen dat er geen risico bestaat voor de gezondheid van consumenten, en informatie te verstrekken, zodat consumenten een geïnformeerde keuze kunnen maken. Het is aan hen te beslissen of ze een verwerkt product of iets dat natuurlijk en vers is, willen kopen. Het is ons basisbeleid de consumptie van verse levensmiddelen te bevorderen, maar we kunnen de andere producten niet van de markt weren. We moeten consumenten daarom een keus geven, waarna zij deze keuzemogelijkheid kunnen benutten naar gelang van hun behoeften.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 10 juli 2007 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Miroslav Mikolášik (PPE-DE) schriftelijk. – (EN) Vele jaren lang zijn voedingsenzymen vaak in het levensmiddelenproductieproces gebruikt om producten van de hoogste en beste kwaliteit te maken. Aangezien onze technologieën beter worden en in het proces nu ook genetisch gemodificeerde micro-organismen worden gebruikt, is er grote behoefte aan regelgeving om de veiligheid en gezondheid van consumenten op Europees te waarborgen. Momenteel vallen voedingsenzymen die als technische hulpstoffen worden gebruikt, niet onder enige EU-wetgeving. De wetgevingen van de lidstaten op het gebied van de voedingsenzymen lopen aanzienlijk uiteen. Dit kan leiden tot problemen voor de interne markt en tot onduidelijkheid voor de Europese consument. Ik steun daarom de inspanningen van de rapporteur en de Commissie om dit pakket, dat een vereenvoudigde, uniforme toelatingsprocedure voor voedingsenzymen beoogt te creëren, aangenomen te krijgen.
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. – (HU) Veel mensen hebben bedenkingen bij additieven in levensmiddelen. Dit is deels het gevolg van gebrek aan kennis, deels van de vele schandalen en bekende gevallen van misbruik. Daarom kunnen wij het alleen maar toejuichen dat de Commissie de bestaande rechtsregels hieromtrent wil aanscherpen en vereenvoudigen. Ik vind het een goed initiatief dat er een nieuwe lijst wordt opgesteld van positieve en veilige additieven. Uiteraard moeten ook de consumentenaspecten in aanmerking worden genomen, die echter kunnen verschillen per land en zelfs per kleine regio en per generatie. We moeten er tevens naar streven dat jongeren zoveel mogelijk natuurlijke en gezonde voeding tot zich nemen.
Ik acht het van groot belang dat bepaalde groepen, zoals mensen met een allergie, worden beschermd. In mijn hoedanigheid van rapporteur van het verslag over GGO’ssteun ik het voorstel dat duidelijk op het product moet worden aangegeven of het additieven uit GGO’s bevat. Het vertrouwen in producten kan alleen toenemen met behulp van geloofwaardige en precieze informatie. De vergunningsprocedure moet transparanter worden en het gebruik van veiliger stoffen moet worden gestimuleerd.
16. Communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013) – Actie voor het aanpakken van hart- en vaatziekten (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is:
- de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0184/2007), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2007-2013) (16369/2/2006 C6-0100/2007 2005/0042(COD)) (Rapporteur: Antonios Trakatellis), en
- het debat over de mondelinge vraag (O-0033/2007) van Miroslav Ouzký, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, aan de Commissie: Actie voor het aanpakken van hart- en vaatziekten (B6-0134/2007).
Antonios Trakatellis (PPE-DE), rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik vraag u om het vraagstuk van de bevordering van de gezondheid de noodzakelijke aandacht te schenken. Gezondheid moet niet alleen gezien worden als een goed en als een indicator van maatschappelijk welzijn, maar ook als een parameter voor productieve investeringen.
Dit is een bijzonder voor de hand liggende benadering als het gaat om preventie, waar het onderhavig programma voornamelijk op is afgestemd. Preventie betekent namelijk minder ziekte, en bijgevolg lagere therapie- en ziekenhuiskosten. Ik hoef de positieve resultaten van een dergelijke ontwikkeling voor de ziektekostenverzekeringen, en bijgevolg voor de openbare financiën, niet uit de doeken te doen.
Een betere volksgezondheid is ongetwijfeld een impuls voor meer vooruitgang. Ze maakt de burgers sterker en verzekert hun een langer, beter en productiever leven. Ze is echter ook een voorwaarde voor economische welvaart. Dankzij preventie kan het verlies aan arbeidersuren worden verminderd en kunnen de productiviteit en inzetbaarheid van de werknemers – twee indicatoren die passen in het proces van Lissabon – worden verhoogd.
Preventie is dus het kernvraagstuk van een herzien, op efficiëntie afgestemd gezondheidsbeleid. Preventie is ook een actiegebied bij uitstek voor een programma van de Unie. Daarom ook heeft de Europese Unie een tweede programma nodig voor volksgezondheid. Wij moeten ons met vereende krachten beschermen tegen de gezondheidsbedreigingen die zich op zulke dramatische wijze hebben voorgedaan met bijvoorbeeld de mogelijke uitbraak van een grieppandemie of een vogelgriepepidemie. Preventie is dan ook een van de doelstellingen van het programma.
Wij moeten ons verder met vereende krachten inzetten voor een gezondere levenswijze van onze kinderen, voor goede voeding in een tabaksvrije, stressvrije samenleving en meer algemeen in een samenleving met goede sociale en economische omstandigheden. Deze zijn namelijk van grote invloed op de gezondheid. Dit is dan ook een van de doelstellingen van het programma.
Wij moeten met vereende krachten strijden voor lagere ziekte- en sterftecijfers ten gevolge van ernstige ziekten, die het lichaam en de geest kapotmaken. Ook dat is een van de doelstellingen van het programma.
Wij moeten aanbevelen dat iedereen – niet alleen degenen die zich beroepsmatig met gezondheid bezighouden, maar ook de gewone burgers – zich de beste medische praktijk eigen maakt. Dat is niet alleen de meest efficiënte manier om ziekten te bestrijden, maar beperkt ook verdere achteruitgang van de gezondheid. Ook dit is een van doelstellingen van het programma.
Groot belang wordt gehecht aan het vergaren van gegevens over de resistentie van bacteriën tegen antibiotica, een regelrechte plaag in de Europese ziekenhuizen. Ook wordt bijzondere betekenis gehecht aan de invloed van milieufactoren op de gezondheid, en zeer belangrijk zijn tevens het vergaren van gegevens over en de ontwikkeling van strategieën voor patiëntenmobiliteit.
Ik zou de doelstellingen van het programma één voor één kunnen beschrijven, maar ik denk niet dat dit nodig is. Wij zijn er allemaal namelijk van overtuigd dat wij met vereende krachten moeten optreden op Europees vlak, maar dat wij tegelijkertijd de lidstaten de mogelijkheid moeten geven om efficiënter te worden op gezondheidsgebied. Dit is het tweede programma, dat van toepassing zal zijn in de periode 2008-2013. Dit is een beter en vollediger programma, een ambitieus programma dat gekenmerkt wordt door een geïntegreerde aanpak van zowel de gezondheid als de middelen, mechanismen en praktijken om gezondheidsproblemen te bestrijden.
Dit programma zal bijdragen aan de convergentie in en de integratie van de Europese Unie. Wij moeten de Unie niet alleen bekijken door een economische bril of door de bril van het buitenlands beleid, maar ook benaderen vanuit een optiek van convergentie van onderwijs en gezondheid. Dan zullen wij namelijk samen het weefsel van de stabiliteit en de welvaart van de Europese samenleving weven.
Een dergelijk ambitieus plan – dat tegelijkertijd zeer weldadig zou zijn voor niet alleen de gezondheid maar ook de economie van de Europese Unie – vereist een financiële investering die het veelvoudige zal renderen, omdat de hoge kosten van gezondheidszorg in de lidstaten aanzienlijk zullen worden verminderd.
Helaas heeft de Raad in december diep het mes gezet in de begroting van de Europese Unie. Voor bepaalde programma’s, zoals het onderhavige, kwamen deze bezuinigingen hard aan. Men moet zich echter afvragen hoe het mogelijk is de moeilijke weg van de integratie van Europa te bewandelen als de programma’s waarmee de Europese samenleving van de toekomst daadwerkelijk moet worden opgebouwd, zo zeer worden besnoeid.
Gelukkig hebben zowel de Raad als de Commissie en het Parlement ingezien dat er voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn voor het gezondheidsprogramma. Ik geloof dan ook dat de oplossingen waartoe wij via het informeel overleg zijn gekomen, de mogelijkheid bieden om binnen het kader van de regels inzake de communautaire begroting voldoende financiële middelen beschikbaar te maken.
Ik wil alle collega’s vragen voor de compromisamendementen te stemmen waartoe wij na informeel overleg zijn gekomen.
Miroslav Ouzký (PPE-DE), auteur. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren. Ik wil me hierbij van harte aansluiten bij de woorden van mijn hooggeachte collega, professor Trakatellis, met betrekking tot een speciaal onderwerp, namelijk hart- en vaatziekten. In mijn vraag aan de Commissie heb ik op een aantal zaken gewezen die algemeen bekend zijn. Zo is de ernst van hart- en vaatziekten, waardoor alleen al in de Europese Unie jaarlijks bijna twee miljoen mensen het leven laten, welbekend. Dit is een algemeen erkend feit, waar we het denk ik allemaal wel over eens zijn. Tevens weten we dat de Raad reeds in 2004 heeft erkend dat het noodzakelijk is hart- en vaatziekten op allesomvattende wijze te bestrijden. Ook weten we dat de medische wetenschap de laatste tien tot vijftien jaar grote vooruitgang heeft geboekt op dit vlak. Maar het probleem bij dit alles is tweeledig. Ten eerste zijn er de enorme kostenstijgingen. Bij debatten met burgers in de Tsjechische Republiek geef ik ze voor hun beeldvorming – maar ook voor u hier spreken ze boekdelen – een aantal cijfers: vijftien jaar geleden kostte de behandeling van een myocard infarct met de toenmalige methodes zo’n twintig euro per dag. Na de invoering van de streptokinase hadden we het over 1000 euro per kuur, en vandaag de dag, in het tijdperk van de stenten en acute catheterisatie spreken we over 10.000 euro per behandeling. We zien dus dat de kosten fors zijn gestegen. Aan de andere kant echter bergen deze methodes een enorm potentieel in zich, en is het mogelijk geworden om niet onaanzienlijke aantallen patiënten te behandelen, die vroeger pijn zouden hebben geleden en zouden zijn overleden. Tegenwoordig is het zelf zo dat indien een patiënt met een acuut myocard infarct snel en kundig wordt geholpen, deze diezelfde dag nog naar huis kan en aantal dagen later weer aan het werk kan gaan. We zien dus dat de geïnvesteerde middelen zich later weer terug kunnen verdienen.
Een andere probleem is het verschil in kwaliteitsniveau, zowel tussen de lidstaten onderling als binnen de lidstaten zelf. Uit een onderzoek dat in mijn land is uitgevoerd komt naar voren dat het aantal overlijdens aan hart- en vaatziekten stijgt naargelang de afstand tot gespecialiseerde behandelcentra toeneemt. Het moge dus wel duidelijk zijn dat de EU op dit gebied verre van homogeen is en dat er dus grote behoefte bestaat aan een systematische aanpak. Zonder afbreuk te willen doen aan het subsidiariteitsbeginsel en nationale regeringen in de wielen te willen rijden, leg ik hier de vraag op tafel wat de Commissie wenst te doen met de uitwisseling van informatie en ervaringen. Enig geld is daarvoor beschikbaar, en dit is een van de manieren waarop er op dit vlak aanzienlijke verbetering kan worden bewerkstelligd. Welke stappen denkt de Commissie te ondernemen om de door hart- en vaatziekten veroorzaakte economische druk en de gevolgen ervan voor de economie van de lidstaten in de EU te verzachten? Over welke aanbevelenswaardige financieringsmogelijkheden beschikt de Commissie? In een van de amendementen die ik vandaag heb ondertekend, doe ik tevens de oproep om in overweging te nemen om op grootschalige basis defibrillators ter beschikking te stellen aan het algemeen publiek. We weten dat dit in Japan zijn nut bewezen heeft. Ook heb ik in meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten, gezien dat er in openbare ruimtes en in openbare gelegenheden defibrillators beschikbaar waren. Ik weet dat dit financieel nogal wat voeten in de aarde heeft en dat tegenstanders van zo’n globale aanpak ertegen ageren met het argument dat er enige kennis en vaardigheid vereist is voor het gebruik van dit soort apparaten. Aan de andere kant is algemeen bekend dat deze apparaten in veel gevallen, voordat snelle medische hulp ter plekke is, levensreddend zijn kunnen. Daarom ben ik in hoge mate geïnteresseerd in het antwoord van de Commissie op deze aanvullende vraag.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst alle afgevaardigden bedanken voor hun belangstelling voor het Commissievoorstel tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid.
Ik dank in het bijzonder de rapporteur, de heer Trakatellis, en de schaduwrapporteurs, voor hun inspanningen. Staat u mij toe te zeggen dat naar mijn stellige overtuiging deze inspanningen in de tweede lezing tot een akkoord zullen leiden.
Vandaag hebben wij een alomvattend compromis voor ons liggen, dat het resultaat is van een aantal zeer positieve informele contacten tussen de drie instellingen. De compromisamendementen versterken de tekst in vele, voor het Parlement bijzonder belangrijke sectoren. Ik denk bijvoorbeeld aan het gevolg dat zal worden gegeven aan de communautaire initiatieven voor kanker en aan de nauwkeurigere formulering met betrekking tot de milieu- en gezondheidsacties.
Wat de begroting betreft, was de manoeuvreerruimte helaas uitermate beperkt – wij hebben ook in het verleden de gelegenheid gehad daarover te spreken – en de Commissie is strikt gehouden aan het afgesproken financieel kader.
Overeenkomstig de tekst van de tripartiete verklaring zal evenwel tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure rekening worden gehouden met de speciale behoeften van het programma. Bovendien zal de huidige tekst de rechtsgrondslag bieden die noodzakelijk is om een efficiëntere besteding van de middelen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma te verzekeren.
Mijns inziens kan niemand betwisten dat het Parlement, de Raad en de Commissie grote inspanningen hebben ondernomen om tot een aanvaardbaar compromis te komen. Ik hoop oprecht dat de komende stemming deze positieve en opbouwende houding zal weerspiegelen en ons de mogelijkheid zal geven om vanaf 1 januari 2008 een begin te maken met de financiering van projecten in belangrijke sectoren van de volksgezondheid.
Dan wil ik nu, inhakend op de door de heer Ouzký gestelde vraag, overgaan tot een meer concrete sector van de volksgezondheid, tot een sector die tevens een de meest problematische is, namelijk de hart- en vaatziekten, die ongetwijfeld een van de belangrijkste oorzaken zijn van vroegtijdig overlijden en invaliditeit onder de burgers van de Europese Unie.
De oorzaken en risicofactoren zijn overbekend: roken, slechte voeding en zwaarlijvigheid, weinig lichaamsbeweging en schadelijk alcoholgebruik.
Ik weet dat het Parlement heel veel belangstelling heeft voor deze sector. Ik ken ook de resolutie over hart- en vaatziekten die de Milieucommissie aan de plenaire vergadering zal voorleggen.
Zoals u weet, legt de Commissie de nadruk op preventie. Gezien de geringe middelen die wij ter beschikking hebben, en gezien het evenwicht van de in het Verdrag opgenomen bevoegdheden, leggen wij de klemtoon op preventie, waarvoor wij bijzondere inspanningen ondernemen. Dat doen wij ook bij het vraagstuk van het roken. U kent de Help-campagne goed, waaraan ook in het Parlement ruimte is gegeven, evenals de diverse wetgevingen en het door ons uitgegeven Groenboek over het verbod op roken in openbare ruimten. Ik kijk reikhalzend uit naar de mening en het advies van het Europees Parlement.
Wat voeding betreft hebben wij recentelijk – in mei jongstleden – een Witboek uitgegeven. Daarin gaat het om voeding en zwaarlijvigheid, en zoals u weet zijn wij de alcoholstrategie reeds aan het toepassen en uitvoeren. De eerste stap was het forum voor alcohol en gezondheid, in het kader waarvan wordt samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties en ondernemingen uit de particuliere sector om dit nieuwe probleem te bestrijden.
Via de programma’s voor volksgezondheid geeft de Commissie steun aan activiteiten en netwerken met betrekking tot hart- en vaatziekten. Daarvan maken ook een uitgebreide lijst met gegevens inzake hart- en vaatziekten in de lidstaten en de ontwikkeling van indicatoren voor de bestrijding van hart- en vaatziekten deel uit.
De ontwikkeling van referentiecentra, de uitwisseling van beste praktijken, de bestrijding van de ongelijkheden die helaas in de Europese Unie bestaan, niet alleen tussen lidstaten maar ook binnen de lidstaten zelf: ziehier de doelstellingen die wij met het nieuwe programma willen verwezenlijken.
Ik moet er voor de duidelijkheid wel op wijzen dat wij enkel mogelijkheden aanreiken. Het is aan de lidstaten om deze mogelijkheden te gebruiken, want zij zijn bevoegd voor de verstrekking van gezondheidsdiensten.
Wat het onderzoek betreft – want in de vraag wordt ook gesproken over onderzoek – heeft de Europese Unie meer dan 100 miljoen euro ter beschikking gesteld voor onderzoek naar hart- en vaatziekten via het zesde kaderprogramma voor onderzoek. Deze aandoeningen vormen ook een van de prioriteiten van het gezondheidsonderzoek op grond van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, waar dit jaar een begin mee is gemaakt. Bijgevolg is het mogelijk het onderzoek in deze sector ook met het zevende kaderprogramma voort te zetten.
Ik zal niet gedetailleerd ingaan op het Europees handvest voor cardiovasculaire gezondheid, omdat in het Parlement een en ander hiervoor werd georganiseerd en hierover ook een discussie is gevoerd. Wij herinneren ons nog allemaal de presentatie die vorige maand in Brussel heeft plaatsgevonden. Dit beknopt document is echter belangrijk, aangezien daarin alle instanties die kunnen bijdragen aan de bestrijding van het probleem op een rijtje worden gezet. En natuurlijk wordt dit verzekerd met het gezondheidsprogramma.
Nog meer activiteiten voor de aanpak van de doorslaggevende factoren voor hart- en vaatziekten en de ongelijkheden op gezondheidsgebied zullen worden opgenomen in de nieuwe strategie voor de gezondheid in de Europese Unie die – naar ik hoop, en eigenlijk zeker weet – later, nog voor het einde van het jaar, aangenomen zal worden.
Wat het financiële gedeelte betreft – want ook dat is belangrijk – is er het Europees Ontwikkelingsfonds voor de ontwikkelingslanden. Daarmee komt de Commissie tegemoet aan de prioriteiten die de landen zelf via een dialoog hebben vastgesteld, maar de gezondheidssector is ongetwijfeld een van de prioriteiten.
Hetzelfde geldt voor de structuurfondsen die in de Europese Unie voor de lidstaten bestaan. Men kan deze gebruiken voor gezondheid, en de mogelijkheden daartoe zijn in deze periode zelfs ruimer dan tijdens de vorige periode. Wel is het nog steeds noodzakelijk dat gezondheid een prioriteit is voor het gebruik van de fondsen door de lidstaten.
Wij geven de mogelijkheid – let wel: ik laat geen bijeenkomst van de ministers van Gezondheid voorbij gaan zonder dit vraagstuk aan de orde te stellen – maar uiteindelijk wordt het besluit collectief genomen door de regeringen van de lidstaten. Ik geef raad en zet de lidstaten ertoe aan om de structuurfondsen te gebruiken voor gezondheid, maar ik zou haast zeggen dat er nog veel voor verbetering vatbaar is.
Het is evenwel onze prioriteit om de nationale gezondheidssystemen te versterken. Deze bieden de mogelijkheid om de prioriteiten op volksgezondheidsgebied te beheren. Daaronder vallen niet alleen besmettelijke ziekten, die natuurlijk de belangrijkste en duidelijkste bedreiging vormen, maar ook niet-besmettelijke ziekten, en ik hoop dat ik daarbij mag rekenen op de steun en medewerking van het Parlement.
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, rijkdom zonder gezondheid bestaat niet. Dat is het thema van dit debat. De ondergeschikte plot is dat we zowel moeten zorgen als genezen, maar ook een slechte gezondheid moeten voorkomen en welzijn moeten bevorderen. De Commissaris erkent dit en is met een ambitieus programma gekomen, zoals onze rapporteur heeft gezegd. Het budget is echter met twee derde verlaagd. Het is dus duidelijk dat we het in de toekomst beter moeten doen op het punt van de budgetten. Het is duidelijk dat we onze beperkte middelen nu verstandig moeten gebruiken. Het is ook duidelijk dat we ons moeten richten op de niet-overdraagbare ziekten die verantwoordelijk zijn voor 86 procent van de doden in Europa en levens en families te gronde richten: hart- en vaatziekten, kanker, psychische aandoeningen, diabetes, en aandoeningen van de luchtwegen en skeletmusculatuur. Dat legt natuurlijk een koppeling naar de ontwerpresolutie die u voor u hebt liggen: 42 procent van de mensen in de EU overlijdt aan hart- en vaatziekten.
De nadruk moet liggen op de levensstijl. Circa 80 procent van de hartaanvallen, hersenbloedingen en gevallen van diabetes en circa 40 procent van de gevallen van kanker zou kunnen worden vermeden door een verandering van levensstijl en het elimineren van de risico's die aan een slechte levensstijl kleven. We zullen soms voorlichting nodig hebben, of wetgeving inzake roken, drugs, alcohol, zout, verzadigde vetten en transvetten, gebrek aan lichaamsbeweging, alsook dingen zoals stressmanagement en alle oorzaken van hoge bloeddruk. We hebben partnerschappen nodig tussen mensen, regeringen, gezondheidsdiensten en werkgevers. En we hebben ideeën nodig zoals dat voor de defibrillator, dat mijn collega heeft genoemd.
Ik zou kunnen afsluiten met de opmerking dat de weg naar de hel vaak is geplaveid met goede voornemens, maar de casestudies naar gezondheidsbevordering laten zien dat de weg niet naar de hel hoeft te leiden, maar naar gezondheid kan leiden als goede voornemens worden omgezet in actie, zoals in Noord-Karelië.
Linda McAvan, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn dank gaat allereerst uit naar de heer Trakatellis voor het uitstekende werk dat hij heeft verricht, teneinde vandaag tot overeenstemming te komen over een pakket amendementen aangaande het volksgezondheidsprogramma.
Het is niet gemakkelijk geweest. We hebben in de afgelopen paar maanden heel wat vergaderingen gehad, maar nu hebben we eindelijk een pakket dat de Sociaal-democratische Fractie verwelkomt. We verwelkomen het zeer duidelijke streven in het pakket de ongelijkheden op het gebied van gezondheid aan te pakken. We verwelkomen, zoals de heer Bowis heeft gezegd, ook de actie op het gebied van de ziekten die de belangrijkste doodsoorzaken zijn in Europa.
We willen dat beter gebruik wordt gemaakt van de referentiecentra in Europa, en we zijn ook blij dat NGO's en patiëntenorganisaties betere toegang zullen krijgen tot financiering, dankzij dit programma dat ervoor zal zorgen dat nadruk wordt gelegd op de bredere milieudeterminanten van gezondheid. We weten allemaal dat iemands gezondheid lijdt onder milieuproblemen, en we willen dat dit wordt aangepakt.
Net als de andere sprekers vind ik het te betreuren dat we een lager budget hebben dan we in eerste instantie hadden gedacht. Zoals de Commissie bij veel gelegenheden heeft gezegd, zijn er echter andere kaderprogramma's uit hoofde waarvan gezondheid kan worden onderzocht. Dit is dus niet het enige geld dat in de EU beschikbaar wordt gesteld voor gezondheidsonderzoek.
Ik wil uw aandacht vestigen op amendement 19, dat de Sociaal-democratische Fractie los van het pakket heeft ingediend. In overweging 14 hebben we het over een stijging van het aantal gezonde levensjaren en willen we de woorden ‘ook wel de handicapvrije levensverwachting genoemd’ schrappen. We zijn door veel gehandicaptenorganisaties benaderd. Zij hebben het punt naar voren gebracht dat je een handicap kunt hebben, maar toch gezond kunt zijn, en dat de gebruikte terminologie lijkt te suggereren dat een gehandicapte ook automatisch iemand is die ongezond is. We zouden daarom graag zien dat de Commissie en de Raad hiernaar kijken wanneer ze naar de definitieve formulering van het document kijken.
Tot slot wil ik ook mijn dank betuigen aan het onderhandelingsteam van het Duitse voorzitterschap, dat ons heeft geholpen vandaag tot overeenstemming te komen en dat zoveel amendementen van het Parlement uit de eerste lezing heeft overgenomen. Ik kijk ernaar uit het programma volgend jaar op tijd van start te laten gaan. Dat is wat iedereen wil in dit stadium, en dat is de reden waarom we bereid zijn geweest een compromis te sluiten over het budget. We zijn echter heel tevreden over de inhoud.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren met zijn uitstekende verslag. Professor Trakatellis heeft zich vele jaren beziggehouden met gezondheidsvraagstukken, als klinisch medicus en als politicus. Hij is daarom zeer goed bekend met de materie van dit verslag. Het is dan ook niet verrassend dat hij het vraagstuk efficiënt en verstandig heeft aangepakt. De meeste van ons delen de standpunten van de rapporteur over de belangrijkste punten die in dit verslag naar voren zijn gebracht. Een van de belangrijkste daarvan is het probleem van de ongelijkheden op het gebied van gezondheid. Zulke ongelijkheden bestaan niet alleen tussen verschillende lidstaten, maar ook binnen lidstaten. Ze kunnen zelfs zeer groot zijn. In veel gevallen bestaan zulke verschillen ook over de hele breedte van de gezondheidszorg, van de preventie en diagnostiek tot de behandeling. Het is zowel onder medici als onder gewone burgers bekend dat zulke verschillen vaker wel dan niet het verschil uitmaken tussen leven en dood.
Het recht op leven moet vergezeld gaan van het recht op gezondheid, en wel gelijke gezondheid, niet een gezondheid voor de rijken en een andere gezondheid voor de armen. In een eerlijke en humanistische maatschappij zoals wij die hopen te verwezenlijken in de lidstaten van de EU, zouden alle burgers gelijk moeten zijn als het gaat om gezondheidszorg. Ik ben het helemaal met de rapporteur eens dat deze kwestie een zeer belangrijk doel van het gezondheidsprogramma moet worden, en ik weet zeker dat de commissaris het hier ook mee eens is.
Een tweede gebied waarnaar de rapporteur heeft verwezen, en waar ik graag enkele korte opmerkingen bij wil plaatsen, is dat van kanker. Kanker is de op een na belangrijkste doodsoorzaak in Europa en in de wereld in het algemeen. Toch is het volstrekt onaanvaardbaar dat er in deze tijd geen goed communautair systeem voor samenwerking tussen referentiecentra is dat ongehinderd volledig kan functioneren. En het is een schande dat er tekortkomingen zijn in de totstandkoming van een Europees register voor die soorten kanker die onder de aanbeveling van de Raad inzake kankerscreening vallen. De rapporteur gaat op deze beide en veel andere zaken adequaat in en stelt passende amendementen voor, die wij volledig steunen.
Adamos Adamou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de commissaris, inderdaad verdient de rapporteur, professor Trakatellis, onze gelukwensen wegens het compromis dat hij heeft weten te bewerkstelligen. Ik wil echter spreken over het financiële probleem, omdat zoals wij allen weten de grote onenigheid tussen het Parlement en de Raad van meet af aan verband hield met de begroting voor dit beleid.
Het compromis dat de lidstaten in december 2005 hebben bereikt over de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013 had tot gevolg dat in een groot aantal beleidssectoren de financiële middelen ver achter moesten blijven bij de aanvankelijke voorstellen van de Commissie. Een van de beleidssectoren waarin het meest gesnoeid werd, was de volksgezondheid, en het grootste slachtoffer was het programma op het gebied van gezondheid.
De onderhandelingen tussen de Commissie en de Raad liepen, wat de financiële ondersteuning van het actieprogramma betreft, heel slecht af. De begroting werd verminderd tot precies 365,6 miljoen euro, wat een heel klein bedrag is voor een dermate ambitieus programma.
De rapporteur heeft samen met de schaduwrapporteurs alle mogelijkheden onderzocht om de situatie te verbeteren. Omdat de Raad evenwel het been stijf hield, moest de rapporteur uiteindelijk overstag gaan en aanvaarden dat er maar heel weinig manoeuvreerruimte was voor de begroting. Aldus stemde hij in met het compromis van de Raad en de Commissie.
Ofschoon wij het niet eens zijn met de beperkte begroting van het programma, geven wij onze steun aan de inspanningen van de rapporteur. Hij is erin geslaagd om heel wat voorstellen en amendementen van het Parlement ongewijzigd erdoor te krijgen, en een bemiddelingsprocedure te vermijden.
Tot onze grote opluchting zien wij dat het compromis van de rapporteur een verwijzing bevat naar de noodzaak de verschillen op gezondheidsgebied te verminderen, evenals een verwijzing naar alternatieve geneeskunde. Ook wordt gewag gemaakt van de versterking van grensoverschrijdende gezondheidszorg en patiëntenmobiliteit, en van een betere toegang van de burgers tot informatie, opdat zij beter in staat zijn de besluiten te nemen die hun belangen het beste dienen.
Er zij op gewezen dat een groot gedeelte van de begroting gaat naar niet-gouvernementele organisaties zonder winstoogmerk, die onafhankelijk zijn van de industrie, de handel en de ondernemingen en zich toeleggen op gezondheidsbevordering en de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
Laten wij hopen dat de ambitieuze acties en de verwachtingen die wij allen koesteren van het onderhavige programma, dat uiteindelijk met ingang van 2008 van toepassing zal zijn, ondanks de beperkte begroting verwezenlijkt zullen kunnen worden.
Mijnheer de commissaris, ik wil nu wijzen op iets dat ook de collega’s en de vorige sprekers al naar voren hebben gebracht, namelijk de betekenis van preventie en tijdige diagnosestelling. Wij moeten in deze sector investeren. U kunt zich niet voorstellen hoeveel mensenlevens wij zouden kunnen redden, maar ook hoeveel geld wij zouden sparen in de lidstaten als er specifiek op preventie gerichte programma’s voor hart- en vaatziekten en kanker werden toegepast. U zei dat kanker de tweede oorzaak van overlijden is. Ik geef u op een briefje dat kanker over enkele jaren de eerste oorzaak van overlijden zal zijn, onder meer ook wegens de vooruitgang op het gebied van de hart- en vaatziekten.
Mijnheer de commissaris, wij staan aan uw zijde en geven u steun bij de toepassing van dit programma.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het communautaire actieprogramma op het gebied van gezondheid voor de periode 2007-2013 was bedoeld om een koers uit te stippelen voor de Europese gezondheidsdiensten. Het programma heeft echter van meet af aan veel controverse opgewekt, niet alleen wegens de onvoldoende duidelijke voorschriften aangaande de financiering, maar ook om andere redenen.
De toegewezen financiële middelen betreffen uitsluitend internationale niet-gouvernementele organisaties. Andere programma’s werden uitgesloten. Overeenkomstig het document zullen aanzienlijke bedragen – tot 60 procent en in uitzonderlijke gevallen zelfs tot 80 procent van de bijdragen van de Gemeenschap – toegekend worden aan niet-gouvernementele organisaties op internationaal niveau. Deze organisaties spreken zich in hun programma’s vaak uit voor abortus en zijn soms zelfs uitlopers van farmaceutische concerns.
De financiering van laboratoria, waarbij niet wordt nagegaan welk type onderzoek ze uitvoeren, baart ons eveneens zorgen. Helaas gaat het programma slechts oppervlakkig in op kwesties als de toegang tot gezondheidsdiensten en de zorg voor bejaarden. Thema’s als gezinszorg, de bestrijding van de ziekten van de moderne maatschappij en de toegang tot gespecialiseerd advies komen in het programma helemaal niet aan bod.
Het programma richt zich daarentegen op gezonde voeding en een gezonde levensstijl. De kwestie van de grensoverschrijdende gezondheidszorg is opnieuw aan de orde, evenals zijn negatieve impact op een aantal systemen voor gezondheidszorg. Met het oog op de beperkte beschikbare financiële middelen vermoed ik dat dit programma geen oplossing zal kunnen bieden voor de brede waaier van problemen waarmee de Europese gezondheidszorg geconfronteerd wordt.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Wat dit verslag aangaat, sluit ik mij bij alle opmerkingen van de rapporteur aan.
De Commissie heeft het oorspronkelijke budget van 969 miljoen EUR voor het gezondheidsprogramma teruggebracht tot 365 miljoen EUR, hoewel het Parlement die 969 miljoen EUR onvoldoende had geacht en het budget had verhoogd tot 1 500 miljoen EUR. Ik vind deze bezuiniging van bijna 60 procent hoogst onverantwoord. Een en ander is des te stuitender gezien het huidige klimaat waarin in heel Oost-Europa de gezondheidsstelsels worden uitgehold door de exodus van grote aantallen artsen en verpleegkundigen, die vertrekken om werk te zoeken in de EU-15. Gegeven dat de bezuinigingen op andere programma's van de orde van grootte van een luttele 2 tot 5 procent zijn en dat een op de drie burgers in Europa kanker krijgt, vind ik dat de Commissie door deze houding aan te nemen, de patiënten en de burgers van de Europese Unie beledigt en kleineert. Het is dan ook noodzakelijk dat we de rapporteur steunen in zijn streven om dit magere budget met ten minste 10 procent omhoog te krijgen, oftewel tot 402 miljoen EUR, en de maximale afwijking van dit bedrag te beperken tot 5 procent.
Tegelijkertijd moet expliciet in het programma worden voorgeschreven dat structuurfondsen – zoals u al te berde bracht, mijnheer de commissaris – kunnen worden gebruikt voor de financiering van gezondheidsprogramma's, mits de lidstaten in hun nationale programma's gezondheidszorg als prioriteit aanmerken. Tot op heden zijn deze fondsen voornamelijk gebruikt voor het financieren van milieuprojecten of de aanleg van infrastructuur, en er zijn maar weinig burgers die weten dat deze fondsen ook zouden kunnen worden aangewend om de modernisering van ziekenhuizen te financieren, apparatuur aan te schaffen en gezondheidswerkers op te leiden.
Ik ben zeer ingenomen met de instelling van archieven in heel Europa voor belangrijke ziekten, met name kanker, waarin gegevens zullen kunnen worden verzameld en waarmee nog duidelijker voor het voetlicht zal kunnen worden gebracht dat de verschillen tussen de lidstaten in de overlevingscijfers van patiënten met bepaalde typen kanker tot wel 30 procent belopen. Ik denk dat de Commissie op grond van dergelijke statistieken haar prioriteiten op het gebied van gezondheidszorg zal herzien en zal instemmen met de benodigde toewijzingen.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het actieprogramma op het gebied van gezondheid en het voorkomen van hart- en vaatziekten zijn onderwerpen die erg nauw aan elkaar zijn gerelateerd. Allereerst wil ik de heer Trakatellis oprecht complimenteren met zijn onvermoeibare inzet voor dit programma. Preventie komt vóór behandeling. Preventie betekent een langer leven, een beter leven, een betere kwaliteit van leven, minder zorg, minder ziekte en minder ziektekosten.
Het is zeker zo dat we meer middelen hadden gewild dan twintig cent per inwoner per jaar. We zijn echter bescheiden en voeren voor weinig geld een groot aantal actieprogramma’s uit. We kunnen ons uiteraard slechts op enkele zaken concentreren, waarbij ik duidelijk wil benadrukken dat het daarbij om preventie gaat, om voorlichtingsactiviteiten, en niet om behandeling. Dat is immers uiteindelijk een subsidiaire kwestie waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn. Preventie betekent het voorkomen en uitbannen van ziekten. Preventie richt zich met name op hart- en vaatziekten, zoals infarcten en beroerten, op tumoren en de oorzaken daarvan, zoals in het geval van longkanker en roken, op ongezonde manieren van leven, zoals verkeerde voeding of doping bij sport, op ongevallen en het voorkomen daarvan en ook op onderzoek en statistiek, bedoeld om ziekten beter te onderkennen en te begrijpen, zodat daaruit behandelrichtlijnen kunnen worden afgeleid.
Graag wil ik ook nog ingaan op de mondelinge vraag van de heer Ouzký, die ik hierbij eveneens wil bedanken. Mensen kunnen veel doen om hart- en vaatziekten te voorkomen door hun levensstijl te veranderen: beweging, gezondheid, sport, evenwichtige voeding en ten slotte ook het vermijden van transvetzuren. Ook voor de preventie van hart- en vaatziekten hebben we een aansprekend motto nodig, zodat de burgers weten waar het om gaat. We zouden bijvoorbeeld kunnen zeggen: “Save your heart, save your life” of in het Duits: “Herzlos kannst du nicht leben”.
Preventie voor een bedrag van 325 miljoen euro voor een periode van vijf jaar is niet veel. Vanochtend heb ik een bezoek gebracht aan een Duitse hartkliniek. Daar is alleen al in een jaar 200 miljoen geïnvesteerd!
Glenis Willmott (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als schaduwrapporteur van mijn fractie voor de ontwerpresolutie over acties voor het aanpakken van hart- en vaatziekten, keur ik dit waardige initiatief van ganser harte goed en bedank ik de heer Ouzký, de heer Andrejevs en de heer Bowis voor al hun harde werk. Ik kan slechts de inhoud van de ontwerpresolutie herhalen en mij slechts scharen achter de oproep tot actie en andere punten die in de mondelinge vraag naar voren zijn gebracht.
Ik vind het schokkend dat bijna de helft van de mensen in Europa overlijdt aan een hart- of vaatziekte, en dat hart- of vaatziekten onder vrouwen in alle Europese landen de belangrijkste doodsoorzaak zijn. Ik verwelkom de specifieke vermelding van hart- en vaatziekten in het gezondheidsprogramma 2008-2013, maar ik ben enigszins teleurgesteld over de sterk verlaagde begrotingstoewijzing, want hart- en vaatziekten kosten de landen van de Europese Unie 169 miljard euro per jaar.
De EU heeft zoveel te bieden aan toegevoegde waarde, dat elk bedrag dat wordt uitgegeven aan de bestrijding van hart- en vaatziekten, zichzelf zeker vele malen zou terugbetalen. Desondanks sta ik volledig achter het bereikte compromis en erken ik dat deze financiering zo snel mogelijk beschikbaar moet zijn. Elk verder uitstel bij de vaststelling van het programma is ongewenst.
Er is veel actie op het niveau van de EU waar waarde kan worden toegevoegd. Het is om deze reden dat we een tastbare Europese strategie betreffende hart- en vaatziekten nodig hebben die de lidstaten kan helpen hun preventiestrategieën te verbeteren en te coördineren, de mensen te identificeren die een groot risico lopen, het bewustzijn te vergroten, het publiek voor te lichten en de uitwisseling van beste praktijken te bevorderen. Duidelijke beleidsrichtsnoeren zouden deel moeten uitmaken van deze strategie.
Ik sluit af met nogmaals mijn steun te betuigen voor de ontwerpresolutie, en ik spoor de Commissie aan om zonder uitstel met een uitgebreide en samenhangende strategie op het gebied van hart- en vaatziekten voor de hele EU te komen, waarin de voorstellen van het Europees Parlement zijn opgenomen.
Jiří Maštálka (GUE/NGL). – (CS) Ook ik wil graag onze collega Trakatellis hartelijk danken voor zijn verslag en zijn voorstellen. Graag zou ik er enkele opmerkingen bij willen plaatsen. Ik wil niet ingaan op de financiële details, want dat is vóór mij al afdoende gedaan. Ik wil slechts als arts vaststellen dat met een vermindering van de financiële middelen het gemeenschappelijke programma waarover we nu met z’n allen debatteren eenvoudigweg minder doeltreffend wordt. Maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid mogen – en dat is mijn allerdiepste overtuiging – geen sluitpost op de begroting zijn.
Ik wil graag mijn steun betuigen aan het aan de Raad gerichte amendement nummer 1, waarin gewag wordt gemaakt van tal van uitvoeringsinstrumenten waarover we zouden moeten kunnen beschikken. Ik denk dat dit erg nodig is, want we hebben hier talloze malen stukken behandeld over bescherming van de volksgezondheid en de strijd tegen welvaartsziekten, waarvoor het ons echter ontbrak aan doeltreffende instrumenten. Het tweede amendement waarop ik graag wil ingaan en dat mijn steun geniet, betreft de geïnformeerdheid van patiënten. Want inderdaad, we hebben goed geïnformeerde patiënten nodig. Het gaat daarbij niet alleen om een betere toegang tot informatie, maar naar mijn mening tevens tot betere informatie an sich. Met dit soort informatie kunnen we onze burgers helpen meer belangstelling te tonen voor hun eigen gezondheid, zodat ze er zuiniger op zijn, maar kunnen we hen tevens in staat stellen meer weerstand te bieden aan reclame. En over reclame gesproken, ik denk dat we met de behandeling van de voorgestelde maatregelen – het verslag van de heer Foglietta over de strijd tegen alcoholisme – de unieke gelegenheid geboden krijgen te laten zien hoe oprecht en waarachtig onze bedoelingen zijn als het gaat om de strijd tegen dit soort zaken. Ook wat dit betreft, dus met betrekking tot reclame voor alcoholische dranken, komen we zeker nog met een aantal amendementen.
Tot slot zou ik nog mijn steun uit willen spreken voor het initiatief van de heer Ouzký, een aantal vragen van diens kant met betrekking tot hart- en vaatziekten. Ik heb het gevoel dat ik als vol in het beroepsleven staande cardioloog vrij goed van deze problematiek op de hoogte ben. Wat ik zou willen zeggen is dat men in de cardiologie vandaag de dag heel veel over de oorzaken weet en dat men staat te popelen om patiënten een zeer doeltreffende behandeling te bieden om hen vervolgens terug te kunnen laten keren naar hun gewone leven, dus ook naar hun werk. Het punt is echter: hoe groot is de bereidheid om in dit soort programma’s, voornamelijk in de preventieve sfeer, te investeren? Tot nog toe zitten we met het probleem dat niet goed wordt begrepen dat het geld dat hierin wordt gestoken zich in zeer grote mate weer terugverdient. Ik denk dat de Tsjechische Republiek hiervan een heel goed voorbeeld is. Het is naar mijn mening onvoldoende om alleen op economisch gebied naar vergelijkbare voorwaarden te streven. Als Europarlementariërs hebben we de dure plicht om tevens op de bres te springen voor vergelijkbare voorwaarden in de gezondheidszorg. Dat brengt enige financiële solidariteit tussen de Europese lidstaten met zich mee.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, gisteren hebben de media de schokkende resultaten bekendgemaakt van een studie naar kinderen in een groot gebied van Engeland. Een op de 58 kinderen heeft een vorm van autisme. Hoe kan het aantal kinderen met deze zeer invaliderende aandoening in zeventien jaar tijd zijn gestegen van 1 op de 2000 naar 1 op de 58 kinderen?
Het werk van de heer Trakatellis aan het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid 2007-2013 komt op een moment dat er dringend behoefte is aan een soort van gezamenlijk nadenken over de grote bedreigingen voor de gezondheid in Europa. Een van de belangrijkste bijdragen die Europa kan leveren op het gebied van gezondheid is statistisch onderzoek, waarmee de werkelijke situatie van bedreigende ziekten (besmettelijk of niet, chronisch of acuut) kan worden vastgesteld. Wanneer we de behandeling van de ziekten in de verschillende lidstaten vergelijken, krijgen we namelijk een totaalbeeld waarmee we een standaard van beste praktijken kunnen ontwikkelen, alsook aanwijzingen voor behandelingen en zelfs geneeswijzen.
Ik ben blij te kunnen zeggen dat de Commissie een begin heeft gemaakt door het project van het Europees Informatiesysteem voor autisme te financieren, teneinde een effectieve methode vast te stellen waarmee de gezondheidsautoriteiten in de lidstaten de essentiële gegevens over de autisme-epidemie in Europa kunnen verzamelen. We zijn hier echter heel laat mee. De VS volgen deze epidemie al tien jaar. Op grond van de cijfers heeft het Congres van de VS zestien wetten aangenomen waardoor miljarden dollars beschikbaar zijn gesteld, maar Europa heeft nog niets gedaan.
Ik spoor de Commissie aan om een manier te vinden om in de lidstaten gezondheidszorg van de hoogste kwaliteit te bevorderen, een systeem dat nooit meer zal toestaan dat een epidemie zoals de autisme-epidemie zich ongecontroleerd kan ontwikkelen, want autisme ruïneert kinderen, doordat het hen berooft van hun normale ontwikkeling.
Christofer Fjellner (PPE-DE). – (SV) De rol en verantwoordelijkheid van de EU binnen de gezondheidszorg zijn beperkt en moeten dat ook blijven.. Maar de misschien belangrijkste bijdrage die de EU kan leveren is het voor burgers mogelijk te maken gebruik te maken van gezondheidszorg in andere EU-landen. Voor veel zieken kan ziekenzorg in een ander EU-land een kwestie van leven of dood zijn. Daarom is het onbegrijpelijk dat zoveel lidstaten er alles aan doen om nu net die mogelijkheid te beperken. De Europese consumenten van ziekenzorg zouden toegang moeten hebben tot het gehele aanbod van ziekenzorg in Europa maar daar is kennis en informatie voor nodig. Hier zou het gezondheidsprogramma van onschatbare waarde kunnen zijn om informatie te verspreiden over gezondheid en gezondheidszorg aan alle patiënten overal in Europa.
Ik en velen met mij vinden het daarom jammer dat nu net dit in veel opzichten heeft moeten wijken toen de Commissie om budgettaire redenen haar voorstel voor een nieuw gezondheidsprogramma herzag.. Ik heb echter begrepen dat de weerstand hiertegen erg groot is. Maar wat is er eigenlijk zo gevoelig aan het vergroten van de transparantie van de verschillende ziekenzorgstelsels in de lidstaten? Waarom wil men zich niet richten op het meten van de resultaten in de ziekenzorg: hoeveel mensen daadwerkelijk hulp hebben gekregen om beter te worden, in plaats van het meten van beschikbare middelen zoals ziekenhuisbedden en ziekenhuisdagen? De enige verklaring die ik kan vinden is dat men de patiënten ongeïnformeerd en machteloos wil houden.
Net zo onbegrijpelijk is dat de Europese lidstaten in het compromis met onze rapporteur Antonio Trakatelli hebben geëist dat onder andere de stukken die ik heb toegevoegd om nou net de patiënten meer macht te geven, geschrapt moeten worden. Waarom wil men niet bevestigen dat patiënten rechten hebben ook in hun hoedanigheid van zorgconsumenten? Ze hebben net die zin geschrapt. Dat vind ik pijnlijk.
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten besluiten over gezondheid genomen worden op het laagst mogelijke niveau. Voor mij zijn dat de patiënten, ongeacht wat politici en bureaucraten in de lidstaten zeggen. Daarom moeten we door middel van Europese samenwerking de positie van de patiënten versterken en hun meer kennis en macht geven. Kortom, patiënten zouden de macht over hun eigen ziekte moeten kunnen uitoefenen.
Dorette Corbey (PSE). – Voorzitter, allereerst mijn complimenten aan collega Trakatellis en aan onze schaduwrapporteur mevrouw McAvan. Gezondheid is een groot goed en een belangrijk politiek thema. In de eerste plaats is gezondheid een nationale bevoegdheid, maar ze is voor Europa een duidelijke en belangrijke toegevoegde waarde.
De burgers van Europa hebben nu een zeer ongelijke toegang tot adequate behandeling. Kankerpatiënten hebben in sommige landen aanzienlijk meer kans om te overleven dan in andere landen. Behandelingsmethoden verschillen en de toegang tot de gezondheidszorg is ongelijk. De kennis van patiënten over hun ziekte verschilt per land en preventie heeft niet in alle landen de aandacht die ze verdient.
Daarom, collega's, is actie nodig. We moeten kennis bij elkaar brengen. Lidstaten, ziekenhuizen, patiëntenverenigingen en huisartsen kunnen van elkaar leren. Breng kennis over preventie en behandeling bij elkaar voor de belangrijkste ziektes, zoals kanker, reuma, diabetes, longaandoeningen en natuurlijk hart- en vaatziekten, en leer dan van andere landen waar verbeteringen mogelijk zijn. Richt voor de belangrijkste ziektes kenniscentra en netwerken op die een belangrijke bron van informatie voor doktoren en patiënten kunnen zijn.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Het is een vaststaand feit dat het investeren van geld in de gezondheid van mensen de beste investering is. Dergelijke investeringen geven namelijk het meeste rendement. Het doet mij dan ook genoegen dat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming voor de periode 2007-2013 is gestrand.
Het Parlement heeft er goed aan gedaan om de toewijzingen voor gezondheidszorg te verhogen van 969 miljoen EUR tot 1 500 miljoen EUR, waarmee het een duidelijk signaal en een duidelijke boodschap heeft afgegeven aan zowel de Raad als de Commissie. Ondertussen zijn binnen het nieuwe financieel kader 2007-2013 op alle beleidsterreinen onderhandelingen gevoerd over de budgetten voor nieuwe meerjarenprogramma's; in dit verband, dames en heren, wil ik mijn grote ongenoegen uitspreken over het feit dat voor veel programma's, waaronder het gezondheidsprogramma, veel minder is toegewezen dan de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld.
Het Europees Parlement heeft later, in het voorjaar van 2006, de schade enigszins weten te beperken, maar vanuit het gezichtspunt van sommige programma's, waaronder het gezondheidsprogramma, is de uitkomst volstrekt ontoereikend. Ik denk daarbij aan volksgezondheid, waar het verhoogde budget werd beknot tot het nauwelijks geloofwaardige bedrag van 365,5 miljoen EUR. Het is een goede zaak dat in de politieke overeenstemming van november 2006 op gezondheidsgebied het herziene voorstel van de Commissie, inclusief het budget, werd overgenomen.
Ik denk dat de specifieke programma's voor burgers en voor patiënten, zoals de screeningsprogramma's voor kanker, hart- en vaatziekten, suikerziekte en veel andere aandoeningen, niet in gevaar zullen komen. Ook zullen we afblijven van de noodzakelijke samenwerking in de gehele Gemeenschap tussen gespecialiseerde centra of de instelling van archieven in heel Europa voor dergelijke ziekten.
De insteek van de rapporteur, de heer Trakatellis, heeft mijn volledige steun, en ik denk dat het Parlement opnieuw een wijs besluit zal nemen.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Mijn gelukwensen aan de rapporteur, die voor de uitdaging stond om het flink ingekrompen gezondheidsbudget voor de periode 2007-2013 aan te passen aan de verwachtingen van de Europese burgers. Door een gecoördineerde communautaire benadering op dit terrein zouden de middelen aanmerkelijk doeltreffender gebruikt kunnen worden. Nu het moet het programma zo spoedig mogelijk worden goedgekeurd zodat de middelen voor 2008 ten minste nog op tijd teruggekregen kunnen worden.
In de uitgebreide Europese Unie zijn verschillen in gezondheidszorg in uiteenlopende landen duidelijk zichtbaar geworden. Het onderhavige programma wordt geacht bij te dragen tot het verkleinen van deze verschillen. Iedere EU-burger in elk EU-land heeft het recht om goede medische zorg te krijgen. Het is vooral van belang dat de nieuwe EU-landen aan de Europese projecten deelnemen.
Ik zou bovendien willen onderstrepen dat we aandacht moeten schenken aan preventieprojecten, waarmee de invloed van risicofactoren kan worden beperkt en de gezondheid van de Gemeenschap kan worden verbeterd. Het voorkomen van ziekten is altijd goedkoper dan het behandelen ervan, zeker in tijden als deze, nu de middelen afnemen terwijl de behoeften groeien.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s. In het actieprogramma wordt ten behoeve van projecten die worden gefinancierd uit Europese en nationale bronnen een aantal speerpunten vastgelegd op basis van datgene waaraan men in Europa het meeste overlijdt. Het gaat om hart- en vaatziekten, neuropsychologische stoornissen, kanker, alsook aandoeningen van het spijsverteringsapparaat en de luchtwegen. Het is niet meer dan logisch dat we érgens aan doodgaan, maar de hamvraag is op welke leeftijd. De hoge kwaliteit van de Europese gezondheidszorg leidt in combinatie met een verbetering van het milieu, en vooral de groei van de economische rijkdom, tot een verlenging van de levensverwachting van de gemiddelde Europeaan. Dat brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Zo bestaan er zorgen over de toekomstige financiering van de verzorgingstaat en de gezondheidszorg uit publieke middelen, en ten tweede is er de vraag hoe de met de verlenging van de levensverwachting frequenter voorkomende multimorbiditeit – die van grote invloed is op de levenskwaliteit op hogere leeftijd – doeltreffender kan worden behandeld. Beide zaken zijn een gemeenschappelijk probleem van alle lidstaten tezamen, maar desondanks behoort geen van beide kwesties als volwaardig onderwerp tot de hoofddoelstellingen van het EU-actieplan voor de volksgezondheid. De volgende keer beter, misschien.
Wat het eerste, financiële, aspect betreft: dat vraagt onder meer om een herschikking van de prioriteiten binnen de Gemeenschap, zowel op overheidsniveau als in het persoonlijke leven van de burger. Op basis van mijn ervaringen uit de beroepspraktijk ben ik ervan overtuigd dat het van cruciaal belang is de burger zich meer verantwoordelijk te doen laten voelen voor de eigen gezondheid, alsook om meer preventief bezig te zijn. Patiënten zijn alles behalve domme schapen en zijn heel wel in staat tot het maken van beslissingen. Dat vereist echter wel de nodige goed geformuleerde informatie. Om die reden wil ik de amendementen in de tweede lezing van harte aanbevelen. Neem bijvoorbeeld amendement 2, waarin wordt gesteld dat het programma de burger een betere toegang tot informatie dient te bieden, of amendement 9, negen met betrekking tot beleid ter stimulering van een gezondere levensstijl. Wat het tweede genoemde punt van zorg betreft, wil ik graag geloven dat lidstaten op actievere wijze de coördinatie van wetenschappelijk onderzoek naar geassocieerde ziekten op zich zullen nemen, ongeacht of juist misschien wel als tegengas tegen het betreurenswaardige feit dat er zo fors is gesneden in de Europese begroting voor het actieprogramma op het gebied van gezondheid.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de afgevaardigden nogmaals voor dit zeer interessante debat en voor de geuite steun.
Ik ga niet herhalen wat al is gezegd en wat ik in mijn inleidende opmerkingen heb gezegd, maar ik zal wel enkele zaken verduidelijken. Op het punt van kanker wil ik verduidelijken dat kanker een van de topprioriteiten van de Commissie blijft en deel uitmaakt van het gezondheidsprogramma. Ik heb specifiek naar hart- en vaatziekten verwezen, omdat deze werden genoemd in een vraag die de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heeft gesteld. Via onderzoek en andere programma's steunen we echter veel initiatieven die betrekking hebben op kanker. We hebben in dit Huis onlangs nog een gelegenheid gehad om dit probleem te bespreken.
Ik wil één ding rechtzetten. Mevrouw Belohorská is niet hier en ik denk dat ze het debat over de vaststelling van de financiële perspectieven en de manier waarop is besloten wie het besluit zou nemen, niet nauwlettend heeft gevolgd. Het was niet de Commissie die het budget heeft verlaagd; zo suïcidaal zijn we namelijk niet. Zoals u weet, was het de Raad die unaniem heeft besloten dat het budget moest worden verlaagd. De terreinen die het ergst zijn getroffen, waren helaas de volksgezondheid en onderwijs en cultuur. Ik moet zeggen dat dit te betreuren is, en ik heb vaak de gelegenheid gehad dit hier in debatten te zeggen. Ik begrijp de frustratie van de heer Trakatellis, toen hij met deze kwestie werd geconfronteerd.
Uiteindelijk willen we echter actie ondernemen. We willen onze burgers helpen en we willen voorwaarts gaan. Daarom moeten we ons zien te behelpen met wat we hebben en moeten we optimaal gebruikmaken van onze beperkte financiële en personele middelen. Daarom ben ik het ook met velen van u eens en is het onze prioriteit, dat preventie een van de belangrijkste doelstellingen is, want preventie heeft toegevoegde waarde en een versterkend effect. We kunnen beter gebruikmaken van de middelen door ons te concentreren op preventie. Dat is een van mijn belangrijkste argumenten. Ik heb herhaaldelijk geprobeerd lidstaten te overtuigen dat geld dat wordt uitgegeven aan volksgezondheid geen kostenpost is, maar een investering. Zo moet het worden gezien. Op de lange termijn zullen we ervan profiteren. Het feit dat de voordelen pas ergens in de toekomst zichtbaar zullen worden, is helaas een belemmering voor het nemen van maatregelen.
Desondanks ben ik van mening dat we niet langer meer kunnen verwachten de problemen te kunnen oplossen door uitsluitend hervormingen van de gezondheidszorgstelsels, patiëntenmobiliteit of verhoging van de verzekeringspremies. We moeten investeren in preventie en in gezondheid, en dit is een van de hoofdprioriteiten. Ik zie ernaar uit om in de komende periode met u allen samen te werken.
Misschien kan ik één specifiek amendement noemen, dat is ingediend door mevrouw McAvan. We hebben geen bezwaar tegen het schrappen van die zinsnede. U beseft dat het voor ons een groot succes is dat het aantal gezonde levensjaren als indicator is opgenomen, en dit was het doel. De zinsnede was niet meer dan een manier om het anders te formuleren. We begrijpen echter wat u bedoelt. We hebben er dus geen bezwaar tegen de zinsnede weg te laten, vooral omdat het de formulering is die het probleem vormt, en niet de eigenlijke validiteit van de indicator.
Wat betreft het punt dat de heer Fjellner naar voren heeft gebracht over de kwestie van de patiëntenrechten: we hebben de gelegenheid gehad deze kwestie in dit Huis te bespreken. We kijken hiernaar via het gezondheidszorginitiatief, dat tegen het einde van het jaar zou moeten worden goedgekeurd. De verschillende lidstaten hebben verschillende stelsels, dus we zijn het niet altijd eens over een gemeenschappelijke aanpak. Maar in elk geval zal een eerste stap worden gezet en zullen veel zaken zoals voorlichting van patiënten en andere aspecten van patiëntenrechten worden aangepakt via het gezondheidszorginitiatief.
Ik sluit af met u allen te bedanken, in het bijzonder de Commissie milieubeheer, alsook de heer Trakatellis voor zijn geduld en volhardendheid. Ik kijk ernaar uit met u allen samen te werken aan de tenuitvoerlegging van het programma.
VOORZITTER: ADAM BIELAN Ondervoorzitter
De Voorzitter. Ik heb één ontwerpresolutie(1) ontvangen die is ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement.
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over het risicobeheer betreffende MON 863.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft bij veel gelegenheden verklaard, en door haar acties bewezen, dat zij ervoor wil zorgen dat het wetgevingskader inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, dat door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen, volledig wordt gerespecteerd. We hebben de verplichting, en ik meen dat we die ook nakomen, om ervoor te zorgen dat de wetgeving op de juiste wijze en volledig wordt nageleefd. Krachtens de wetgeving kunnen genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders alleen legaal op de markt worden gebracht als ze veilig zijn en naar behoren zijn geëtiketteerd.
Ik wil dit Huis herinneren aan de manier waarop de wetgeving voorziet in de werkverdeling tussen risicobeoordeling en risicobeheer. De Commissie heeft geen bevoegdheid op het gebied van de veiligheidsbeoordeling van genetisch gemodificeerde producten. De wetgeving maakt duidelijk onderscheid tussen risicobeoordeling, die wordt uitgevoerd door de EFSA, en risicobeheer, dat wordt uitgevoerd door de Commissie. Deze aanpak is niet alleen vastgelegd in de algemene levensmiddelenwetgeving maar ook in de verordening inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.
Wanneer nieuwe wetenschappelijke vraagstukken de kop opsteken, houdt de Commissie zich aan de scheiding der bevoegdheden en vraagt zij de EFSA de informatie en de gevolgen daarvan voor de risicobeoordeling van een product te beoordelen. De rol van de Commissie is relevante besluiten over het risicobeheer te nemen, maar uitsluitend wanneer door de EFSA, als het orgaan van de Europese Unie dat verantwoordelijk is voor de risicobeoordeling, zo'n risico is vastgesteld. Met andere woorden, we beheren een risico pas wanneer het is vastgesteld en beoordeeld door het verantwoordelijke orgaan. Toen de wetgeving werd vastgesteld, was het een zeer gericht besluit de risicobeoordeling aan een aparte, onafhankelijke instantie te geven. Als de Autoriteit echter geen risico identificeert, is er geen gedegen wetenschappelijke basis op grond waarvan de Commissie een besluit over risicobeheer kan nemen.
MON 863 is in 2004 twee keer geëvalueerd voordat het werd toegelaten. In beide gevallen is de EFSA tot de conclusie gekomen dat MON 863-maïs geen nadelig effect had. De EFSA is tot dit standpunt gekomen in samenspraak met de nationale autoriteiten van de lidstaten. Dit standpunt is voorts in 2006 door de Autoriteit geëvalueerd en bevestigd na een specifiek verzoek van de afgevaardigde mevrouw Breyer aan de Commissie. Er zijn intensieve herhaalde analyses uitgevoerd, als onderdeel van de toelatingsprocedure, en pas daarna is in maart van dit jaar de publicatie van professor Séralini verschenen. Dat is de volgorde van de gebeurtenissen.
Het werk dat professor Séralini heeft gepresenteerd, was geen nieuwe studie, maar slechts een statistische bespreking van de bestaande studie naar rattenvoeder, die de toelating van dit product in de Europese Unie steunde. Ook al was het geen nieuwe studie maar slechts een statistische bespreking, toch heeft de Commissie, zodra zij hoorde van het bestaan van het artikel van professor Séralini, de EFSA onmiddellijk gevraagd het te analyseren om na te gaan of de gepresenteerde statistische interpretatie deugdelijk was, en wat belangrijker is, of de statistische verschillen relevant waren voor de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders.
Om rekening te houden met alle nieuwe elementen en zo alle mogelijke bronnen van onzekerheid uit te sluiten, heeft de EFSA een nieuwe beoordeling uitgevoerd. Daarvoor heeft de Autoriteit de lidstaten gevraagd alle relevante analyses of opmerkingen te verstrekken, heeft zij een specifieke taakgroep van interne en externe statistische deskundigen opgezet en een ontmoeting gehad met de auteur van de statistische bespreking. Naar de mening van de Commissie bieden de procedures die de EFSA heeft opgezet om de bespreking van professor Séralini te evalueren, voldoende garanties voor onafhankelijkheid en expertise. De EFSA heeft voor het eerst in maart gereageerd op het verzoek van de Commissie door de zaak te bespreken in de plenaire vergadering van het GGO-Panel, waarna het Panel op 20 juni een statistisch verslag en een wetenschappelijke verklaring heeft uitgebracht.
De Autoriteit heeft in het bijzonder onderstreept dat in de statistische analyse die de auteurs van het artikel hebben gemaakt, geen rekening is gehouden met bepaalde belangrijke statistische overwegingen, en dat de aannames die worden gehanteerd in de door de auteurs gebruikte statistische methodologie, tot misleidende resultaten hebben geleid. De conclusie van de Autoriteit is dan ook dat het artikel geen gedegen wetenschappelijke rechtvaardiging biedt om vraagtekens te zetten bij de veiligheid van MON 863-maïs. Zij ziet daarom geen reden haar eerdere standpunten dat MON 863-maïs geen nadelig effect heeft in het kader van het voorgestelde beoogde gebruik, te herzien. In de antwoorden op de schriftelijke vragen van mevrouw Breyer over dit onderwerp zal het Parlement nader worden geïnformeerd over de achtergrond die ik heb geschetst; aan deze antwoorden wordt momenteel de laatste hand gelegd na de recente verklaring van de EFSA.
Tegen deze achtergrond komen twee conclusies naar voren. De eerste en belangrijkste conclusie is dat er op dit moment geen wetenschappelijke basis is om vraagtekens te zetten bij de veiligheid van MON 863 of bij zijn status als legaal, voor de verkoop bedoeld product. De tweede conclusie is dat de conclusies van het officiële orgaan voor risicobeoordeling van de EU, dat bestaat uit enkele van de beste specialisten in Europa, zijn opgesteld na raadpleging van de bevoegde nationale autoriteiten, alsmede externe deskundigen. Door de uitkomsten van dit werk, dat de eerdere evaluaties bevestigt, te vertrouwen, heeft de Commissie volgens mij gehandeld als een verantwoordelijk risicobeheerder, in het bijzonder binnen het kader van de wetgeving en de toebedeling van de verantwoordelijkheden zoals ik die in mijn inleiding heb toegelicht. De Commissie zal deze werkwijze op basis van een op voorzorgen en wetenschap gebaseerde aanpak voortzetten.
Ik wil benadrukken dat de Commissie vastbesloten is per geval een besluit te nemen over het risicobeheer. Daarbij zal zij rekening houden met alle wetenschappelijke vragen die tijdens de evaluatieprocedure of zelfs na de toelating naar voren komen. We zullen altijd waakzaam zijn; we zullen altijd bereid zijn om elk nieuw stukje wetenschappelijke informatie dat opduikt, te onderzoeken. Onze eindbeslissing zal natuurlijk echter moeten zijn gebaseerd op de risicobeoordeling, die zal worden uitgevoerd door het orgaan dat krachtens de Europese wetgeving belast is met deze verantwoordelijkheid.
We menen dat onze wetgeving en de aanpak van de Commissie de beste manier zijn om onze burgers het hoge niveau van veiligheid te bieden dat ze verwachten en eisen. Ik hoop dat ik kan rekenen op het vertrouwen en de steun van het Europees Parlement wanneer we onze strenge en onpartijdige aanpak voortzetten.
Renate Sommer, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, waren wij het niet, was het niet het Europees Parlement dat een onafhankelijke Europese Autoriteit voor voedselveiligheid wilde? Was het niet ook de Raad van ministers die een onafhankelijke EFSA wilde, dus een instantie op het oordeel waarvan men zich kan verlaten, een instantie waarbij men niet het risico loopt slechts de uitkomsten te krijgen die men wenst? Vroeg het Europees Parlement destijds de EFSA niet een risicobeoordeling van genetisch gemodificeerde organismen uit te voeren en steunde de Raad van ministers dit verzoek niet in het kader van het medebeslissingsrecht?
In april 2004 bracht de EFSA het advies uit dat MON 863-maïs even veilig is als conventionele maïs. Een tweede veiligheidsevaluatie van de EFSA uit oktober 2004 kwam tot dezelfde conclusie. Dat brengt het wereldbeeld van de groene zielen natuurlijk aan het wankelen en omdat wat de Groenen niet willen, simpelweg niet kan bestaan, laat men een eigen onderzoek uitvoeren. Daarin komt men dan eindelijk – o verrassing – tot de conclusie dat het genmaïs levensgevaarlijk is. Wee degene die daar iets achter zoekt!
De EFSA-deskundigen vroegen daarop de proef met ratten te herhalen. Weer waren er geen aanwijzingen voor acute toxicologische effecten. Dat resultaat was overigens ook gebleken uit het onderzoek van de Groenen, als men de statistische analyse juist had uitgevoerd. Die analyse was echter vanuit wetenschappelijk oogpunt niet correct, zoals de commissaris al zei.
De zogenaamde wetenschappelijke conclusies van het onderzoek van de Groenen waren dus weer eens niets anders dan een bewuste poging om paniek te zaaien onder de bevolking en de mensen een rad voor ogen te draaien. Hier is sprake van een typisch ideologisch gemotiveerd beleid van obstructie dat ze ook zo graag in verkiezingscampagnes toepassen. Ze verspillen belastinggeld door keer op keer te verlangen dat de EFSA risicobeoordelingen opnieuw uitvoert. Zullen ze echter bijvoorbeeld ook de voedingswaardeprofielen van de EFSA in het kader van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims ter discussie stellen? Natuurlijk niet, want die passen in hun ideologie!
Ook de Raad treft blaam. De verantwoordelijke ministers durven namelijk niet hun goedkeuring te geven aan de toelating van genetisch gemodificeerde organismen die volgens onderzoek veilig zijn. Het is niets anders dan de kleinburgerlijke angst om niet te worden herkozen.
Wij laten op deze manier grote kansen voor de EU liggen: betere levensmiddelen en diervoeders die door genetisch gemodificeerde organismen een voedingsfysiologische meerwaarde hebben, efficiënte hernieuwbare grondstoffen, koolstofneutraal en daardoor klimaatneutraal. MON 863 is veilig en moet evenals de overige voedingsgewassen waarvan de veiligheid is vastgesteld, worden toegelaten.
Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van het betoog van de vorige spreekster wil ik een Oostenrijks spreekwoord citeren: “Wie het gelooft, wordt zalig, wie het niet gelooft, komt ook in de hemel”. Misschien kan ik het wereldbeeld van mevrouw Sommer een beetje aan het wankelen brengen: niet alleen afgevaardigden van de Groenen, maar de meerderheid van dit Parlement wilde een consument- en milieuvriendelijke oplossing bij de toelating en etikettering van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Ook een regering die uw sympathie heeft, zette vraagtekens bij de wijze waarop de EFSA met de vandaag genoemde onderzoeken is omgegaan.
Mijn vraag aan de Commissie is deze: welke concrete stappen heeft de Commissie ondernomen om een reorganisatie bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid door te voeren? Het is niet voor het eerst dat we in het Parlement onze twijfels uiten over de onafhankelijkheid van de EFSA. Inderdaad, mevrouw Sommer, wij wilden en willen nog steeds een onafhankelijke autoriteit voor voedselveiligheid. Democratisch gekozen afgevaardigden hebben echter ook het recht om vragen te stellen bij die onafhankelijkheid en aan te sturen op maatregelen waardoor die onafhankelijkheid ook echt is gegarandeerd. Dat is onze taak bij uitstek, temeer omdat we weten wat er onder de bevolking in de lidstaten ten aanzien van deze kwestie leeft.
Commissaris Kyprianou, wij zijn het ermee eens dat het systeem moet worden gehandhaafd waarbij risk assessment de taak is van de EFSA en risk management de taak van de Commissie. Ik vind echter wel dat de Commissie en de EFSA hun verantwoordelijkheid serieus moeten nemen.
Zoals u weet bespreken wij in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid komende week de vraag hoe we in het kader van de comitologie en de regelgevingsprocedure met toetsing omgaan met de toelating van afzonderlijke genetisch gemodificeerde organismen. Gevallen als deze zijn niet bepaald bevorderlijk voor die discussie. Ik hoop dat in de toekomst concrete stappen worden ondernomen om te laten zien dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid werkelijk onafhankelijk is.
Janusz Wojciechowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb actief meegewerkt aan de organisatie van een conferentie, die op 12 juni in het Europees Parlement in Brussel heeft plaatsgevonden. Aan deze conferentie, die volledig in het teken stond van de bedreigingen die de verspreiding van genetisch gemodificeerde organismen met zich meebrengt, namen vooraanstaande wetenschappers uit tal van landen deel.
Uit hun voordrachten kwam duidelijk naar voren dat er steeds meer bewijzen zijn voor het schadelijke karakter van GGO’s. Onder het mom van de technologische vooruitgang stellen grote biotechnologische concerns de beschaving wereldwijd bloot aan ernstige bedreigingen. Hoewel ik veel respect heb voor mevrouw Sommer, ben ik eerder geneigd om geloof te hechten aan de opinie van wetenschappers dan aan de garanties van mevrouw Sommer over de veiligheid van MON 863.
Op dit moment is het gebruik van GGO’s in de Europese landbouw en veeteelt nog erg beperkt. We hebben dus nog een laatste kans om Europa voor dit gevaar te behoeden. Ik zou de commissaris enkele vragen willen stellen. Is de Europese Commissie van plan om op dit vlak actie te ondernemen? Meer nog, is de Commissie voornemens rekening te houden met de wensen van de burgers uit volledige regio’s in Europa, waar de meerderheid van de bevolking zich tegen GGO’s wil beschermen? Of is ze in plaats daarvan van plan te zwichten voor de misleidende propaganda over zogenaamde technologische vooruitgang?
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben uitermate teleurgesteld, commissaris Kyprianou, omdat ik evenals mevrouw Scheele had verwacht dat ik vanavond zou horen wanneer er eindelijk hogere standaarden voor risicobeoordelingen komen.
Al maanden stel ik de Commissie concrete vragen over deze veiligheidsproblematiek. Ik krijg geen antwoord totdat ambtenaren mij onder vier ogen vertellen dat ze niet in staat zijn mijn vragen te beantwoorden. Het is niet alleen het onafhankelijke onderzoek van Franse wetenschappers dat tot de alarmerende conclusie komt dat Monsanto 863 onveilig is en de gezondheid op verontrustende wijze in gevaar brengt en dat het onverantwoordelijk is om het langer op de markt toe te laten.
We beschikken ook over een onderzoek uit Oostenrijk. Vanuit de lidstaten zijn ernstige bezwaren geuit. We kunnen dat niet eenvoudig negeren en de kop in het zand steken. Ik had vandaag van u ook een reactie verwacht naar aanleiding van het feit dat ook het Europees Geneesmiddelenbureau een risico ziet in verband met de twee antibioticaresistentiegenen. Die komen niet alleen voor in MON 863, maar ook in de Amflora-aardappel, waarvoor nu een verzoek tot toelating is ingediend. Zelfs een eigen instelling van de EU spreekt de EFSA tegen! Daarop mogen wij van u toch een reactie verwachten, mijnheer Kyprianou. U kunt toch niet gewoon zeggen dat u geen reactie geeft. Zelfs de Raad heeft u dringend verzocht hierover een standpunt in te nemen.
Ik vind het vreemd dat de EFSA drie maanden nodig had om het onderzoek van de heer Séralini te beoordelen. De heer Séralini komt woensdag overigens naar het Parlement. Hij zal ons precies vertellen of de veiligverklaring, de rooskleurige voorstelling van de EFSA, ook echt gerechtvaardigd is. Het is immers bekend dat de EFSA-studies zich steeds weer beroepen op Monsanto. Ze bevatten statistische fouten. Daarop hebben niet alleen de Franse onderzoekers, maar ook veel lidstaten gewezen.
Wij willen dat u antwoord geeft op de vraag hoe deze fouten in de toekomst worden verholpen, hoe we hiermee omgaan en welke waarde er eigenlijk moet worden gehecht aan het voorzorgsbeginsel. Er moet een nieuwe beoordeling komen. Ik wil duidelijk van u horen, mijnheer Kyprianou, of er een nieuwe beoordeling van MON 863 komt. De EFSA heeft alleen nog eens naar de oude gegevens gekeken en helemaal geen nieuw onderzoek uitgevoerd. Dit is een cruciale vraag waarop we antwoord moeten krijgen.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Franse wetenschappers hebben onlangs ontdekt dat dieren die zijn grootgebracht met Monsanto 863 ernstige schade hebben aan de lever en nieren. Drie jaar eerder brachten de Duitse autoriteiten Duitse onderzoeken onder de aandacht bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid die aantoonden dat ratten die Monsanto 863 te eten waren gegeven schade aan de nieren hadden. Toch bevestigde de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid ondanks dit alles opnieuw haar risicobeoordeling en zei dat het veilig is voor Europese landbouwdieren. Waar zijn de onderzoeken van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid? Waarom bekijkt ze alleen de tests van de industrie en neemt ze die slechts nogmaals door? Zo moeilijk kan het toch niet voor haar zijn om te proberen de Franse en Duitse onderzoeken opnieuw te doen?
De biotech-industrie in Europa beweert dat landbouw met genetisch gemodificeerde producten onvermijdelijk is. Mijn angst is dat dit slechts een zichzelf waarmakende voorspelling zal zijn. Europa is goed in staat haar landbouwers te voorzien van GGO-vrij graan, maar als we het onvermijdelijke accepteren, als we veiligheidsonderzoeken accepteren die eigenlijk helemaal geen onderzoeken zijn, zullen boeren gedwongen worden hun dieren genetisch gemodificeerd voer te eten te geven omdat er anders geen ander graan is.
Ik wil de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid eraan herinneren dat vele producten na jaren van zogenaamde “veiligheid” van de markt zijn gehaald. Om u een voorbeeld te geven: het poliovaccin dat we tegenwoordig gebruiken is al het vierde poliovaccin omdat de andere drie, nadat die jarenlang aan mensen waren toegediend, uiteindelijk zijn teruggenomen wegens zich opstapelende bewijzen van schade.
Er wordt van ons verwacht dat we hier in Europa het voorzorgsbeginsel respecteren, met name wanneer we het hebben over het inbrengen van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, gezien het feit dat met genetisch gemodificeerde producten eventuele nadelige effecten onomkeerbaar kunnen zijn.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben mij ervan bewust dat de kwestie rond toelatingen van genetisch gemodificeerde organismen gevoelig ligt, maar we moeten in de eerste plaats bedenken dat GGO-producten volgens Europese wetgeving die is goedgekeurd door het Parlement en de Raad zijn toegestaan in de Europese Unie, mits zij de toelatingsprocedure volgen die ik zojuist heb beschreven.
Die toelatingsprocedure stelt dat er een risicobeoordeling moet worden verricht door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Dus of sommige van ons het nu wel of niet eens zijn met het idee van GGO-producten, we zijn allemaal gebonden aan de Europese wetgeving. Zo luidt de regel, en daar moeten we ons aan houden.
Wat betreft het werk van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, is in de eerste plaats het Parlement geïnformeerd en was ook ik persoonlijk aanwezig. We hebben beslissingen genomen om het werk van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid te verbeteren door te zorgen dat het diepgaander wordt en er meer rekening wordt gehouden met de opvattingen van de lidstaten en alle eventuele wetenschappelijke ontwikkelingen die plaatsvinden tijdens de toelatingsprocedure. De Commissie heeft een actieplan goedgekeurd dat al is ingevoerd en ten uitvoer wordt gelegd, en dat in de loop van 2008 ook zal worden opgenomen in het wetgevingskader. Het maakt deel uit van de Jaarlijkse Beleidsstrategie voor 2008. Daarin bekijken we hoe we de situatie kunnen verbeteren en stellen we voorstellen op die zijn gebaseerd op de opvattingen van de lidstaten, de effecten op de lange termijn en vele andere aspecten.
Daarnaast blijf ik erbij dat we in de Europese Unie waar het GGO-producten betreft de hoogste normen en de strengste wetgeving hebben. Daarom moesten we continu naar de Wereldhandelsorganisatie en staan we er daar niet zo goed voor.
Desondanks is onze wetgeving door de Wereldhandelsorganisatie aanvaard, omdat die gebaseerd is op wetenschappelijke gegevens en de besluiten op risicobeoordelingen, dus op deze manier kunnen we voldoen aan onze internationale verplichtingen door in de eerste plaats en bovenal rekening te houden met de veiligheid van de Europese consument en de Europese burger. Het is dus geen kwestie van persoonlijke voorkeuren, maar van het toepassen van de bestaande wetgeving.
Ik ben mij ervan bewust dat mevrouw Breyer naar die vragen verwees. Er moet een procedure gevolgd worden. We moeten informatie verzamelen. U zult met betrekking tot deze kwesties op de hoogte worden gesteld van alle details. Maar nogmaals: de vragen die naar voren worden gebracht, houden verband met het risico en dat risico wordt niet door ons beoordeeld. Dat wordt beoordeeld door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. We moeten dus wachten op het besluit van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid inzake deze kwestie voordat we u feitelijk antwoorden geven.
Met betrekking tot dit specifieke product zijn er vele beoordelingen en onderzoeken verricht. Die zorgden er alle voor dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid de stand van zaken opnieuw ging evalueren en beoordelen, en daarbij kwam ze tot dezelfde conclusies. Er is dus niet lichtvaardig met de kwestie omgegaan. De kwestie is niet genegeerd. Steeds wanneer er nieuwe wetenschappelijke gegevens en nieuwe bewijzen beschikbaar kwamen, zijn die in aanmerking genomen en hebben wij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, die nogmaals de risicobeoordelaar van de Europese Unie is, gevraagd om die in aanmerking te nemen. Het is waar dat het meest recente oordeel van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid was gebaseerd op het bestaande onderzoek, maar ook het artikel van professor Séralini ging over hetzelfde onderzoek. Het was een kwestie van de manier waarop je onderzoek doet, hoe je een statistische analyse maakt van de bestaande gegevens en daarom hadden we een bijzondere taakgroep inzake statistische analyse, intern en extern, en die kwam tot de conclusie dat de analyse en de conclusies van professor Séralini fouten bevatten. Dat betekent niet altijd dat de pessimist altijd gelijk heeft. Soms kunnen ook optimisten accuraat zijn en het bij het rechte eind hebben.
Tot slot, met betrekking tot de vraag op welke onderzoeken de toelating zou zijn gebaseerd, is besloten dat we zouden doorgaan met de wetgeving die oorspronkelijk was aangenomen; dat de aanvrager de verantwoordelijkheid heeft de gegevens en informatie over de onderzoeken aan te bieden. Op deze manier dragen zij de bewijslast die door de autoriteiten wordt onderzocht. De autoriteiten kunnen verzoeken om verdere aanvullende onderzoeken die zij verricht zouden willen zien en op die manier dragen zij de verantwoordelijkheid om hun zaak te bewijzen. Ik zal niet ingaan op de kwestie rond de kosten die het uiteindelijk veranderen van het systeem met zich zou meebrengen. De kosten zullen uiteindelijk gedragen moeten worden door de belastingbetaler van de Europese Unie, en niet door de industrie. Maar de belangrijkste reden is dat zij het bewijs dienen te leveren en daarom kan de autoriteit deze gegevens analyseren die zijn gebaseerd op een kritische analyse.
Ik wil u eraan herinneren dat het Europees Geneesmiddelenbureau, de medicijnenautoriteit van de Europese Unie, een vergelijkbare procedure hanteert, waarbij wederom de industrie alle klinische proeven en klinische onderzoeken aanbiedt en het besluit wordt genomen.
Ik kan u er dus van verzekeren we nieuwe wetenschappelijke bewijzen in aanmerking zullen nemen en ervoor zullen zorgen dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid dit ook doet en deze bewijzen onderzoekt en evalueert, en dat we, zodra er een risico wordt vastgesteld, niet zullen aarzelen om passende maatregelen te nemen. Zoals u weet, hebben wij, en ik persoonlijk, dat in het verleden vaak gedaan bij producten die niet werden toegelaten.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
18. PNR-Akkoord met de Verenigde Staten van Amerika (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de PNR-overeenkomst met de Verenigde Staten van Amerika.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u reeds weet, hebben de Verenigde Staten en de Europese Unie hun besprekingen over een PNR-akkoord voor de lange termijn afgesloten. Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om het Duitse voorzitterschap te bedanken, en in het bijzonder minister Schäuble voor zijn persoonlijke betrokkenheid bij het mogelijk maken van dit alles. Het unanieme mandaat dat we van de Raadhebben gekregen, is vervuld. Het nieuwe akkoord voorziet in een hoog niveau van gegevensbescherming en belangrijke verplichtingen met betrekking tot het omgaan met toekomstige Europese PNR-gegevens.
Er moesten diverse belangrijke belangen worden behandeld. Ten eerste de bestrijding van terrorisme en de ernstige internationale misdaad, en parallel daaraan het recht op privacy en bescherming van fundamentele burgerrechten, het feit dat luchtvaartmaatschappijen tegen aanvaardbare economische kosten moeten kunnen voldoen aan uiteenlopende wettelijke voorschriften, de bredere transatlantische betrekking en de ware internationale draagwijdte van deze kwesties. De Verenigde Staten hebben ingestemd met een bindende internationale overeenkomst en zodoende de noodzaak van rechtszekerheid ingezien.
Het akkoord bestaat uit drie delen. Ten eerste een overeenkomst die is ondertekend door beide partijen. Ten tweede een brief die de Verenigde Staten hebben gestuurd aan de Europese Unie waarin zij garanties beschreven met betrekking tot de manier waarop zij in de toekomst zullen omgaan met Europese PNR-gegevens. En ten derde een brief van de Europese Unie aan de Verenigde Staten waarin de ontvangst van de brief met de garanties wordt bevestigd en waarin de Europese Unie bevestigt dat zij op grond daarvan het beschermingsniveau dat door het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika wordt verschaft geschikt acht voor Europese PNR-gegevens.
In het verleden was de uitwisseling van garanties niet bindend. Dit was naar mijn persoonlijke mening, maar ook naar die van de Raad, een belangrijk wapenfeit van het nieuwe akkoord. Dit akkoord zal zeven jaar van kracht zijn en dus voorzien in een aanzienlijke periode van rechtszekerheid. Het bevat geen verlenging van de periode waarover passagiersgegevens worden bewaard van drieënhalf naar vijftien jaar. De periode waarover gegevens worden bewaard in een actief archief wordt verlengd van drieënhalf naar zeven jaar. De verdere periode van acht jaar die al in eerdere akkoorden en die garantie was vastgelegd, is niet opnieuw opgenomen in dit nieuwe akkoord.
Het doel waarvoor de gegevens zullen worden gebruikt, blijft hetzelfde. Het aantal PNR-gegevens is teruggebracht van 34 naar 19 door rationalisatie en samenvoegingen. Gevoelige gegevens zullen worden gefilterd en alleen toegankelijk zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarvan de gegrondheid is bewezen, en zullen na 30 dagen worden verwijderd. Die luchtvaartmaatschappijen die de gegevens al niet reeds toeleveren, zullen zodra dit technisch haalbaar wordt van een ‘pull’-systeem naar een ‘push’-systeem gaan. Het is nu aan de luchtvaartmaatschappijen om zo spoedig mogelijk nieuwe technologieën te introduceren, maar zowel de Verenigde Staten als de Europese Unie zijn het erover eens dat dit systeem een ‘push’-systeem moet zijn, en niet langer een ‘pull’-systeem.
De commissaris voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten zullen verantwoordelijk zijn voor het evaluatiesysteem. Uiteindelijk hebben de Verenigde Staten een evaluatiesysteem aanvaard waarvan het aan het begin van onze onderhandelingen al waarschijnlijk was dat ermee zou worden ingestemd.
De bescherming die de “Privacy Act” van de Verenigde Staten biedt, zal door middel van administratieve procedures worden uitgebreid naar staatsburgers van buiten de Verenigde Staten, in het bijzonder met betrekking tot het recht van verhaal en rectificatie, en dus zullen Europese burgers aanspraak kunnen maken op bescherming volgens die wet. Onder het vorige akkoord was dat niet het geval.
Er is een gezamenlijke aanpak nodig om onze samenlevingen, waaronder onze mensenrechten, te beschermen tegen pogingen van terroristen om deze te ondermijnen. De recente gebeurtenissen in Londen en Glasgow hebben aangetoond dat we nog wel enige tijd met terrorisme te maken zullen hebben. Daarom zal ik, zoals ik al aankondigde, in het najaar een pakket nieuwe maatregelen – zowel juridische als operationele – zal presenteren dat erop is gericht ons vermogen om op internationaal niveau samen te werken in de strijd tegen het terrorisme te verbeteren en vergroten. Ook zal ik voorstellen dat de lidstaten van de Europese Unie in zoveel mogelijk lidstaten een Europees PNR-systeem op nationaal niveau instellen.
Carlos Coelho, namens de PPE-DE-Fractie. – (PT) Mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, geachte afgevaardigden, allereerst wil ik vice-voorzitter Frattini en het Duits voorzitterschap feliciteren met hun inspanningen voor het afsluiten van dit PNR-Akkoord. Het was noodzakelijk een rechtsvacuüm te voorkomen, omdat de Europese luchtvaartmaatschappijen anders met grote moeilijkheden te kampen zouden hebben gehad en onze burgers met brozere garanties.
Teneinde de Europese Unie een sterkere positie te verschaffen zowel bij de preventie van en de strijd tegen het terrorisme als bij de bescherming van de grondrechten, hebben wij altijd gepleit voor een internationale overeenkomst op het niveau van de Europese Unie in plaats van 27 bilaterale overeenkomsten. Daarom heeft de PPE-Fractie steun verleend aan een mandaat voor de Commissie zodat de onderhandelingen konden worden hervat. Wij weten heel goed dat de onderhandelingen moeilijk waren en dat de wens om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing sterker was aan Europese dan aan Amerikaanse zijde.
Ik betreur het echter dat dit akkoord uit drie delen bestaat – een overeenkomst en twee brieven – waarvan het bindend karakter niet gelijk is. Meerdere aspecten hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en vice-voorzitter Frattini heeft er een aantal genoemd, maar op andere gebieden beantwoorden de resultaten op generlei wijze aan onze verwachtingen. Ik ben verheugd over de vermindering van het aantal PNR-gegevens en de overgang van het “pull-” naar het “push”-systeem waarop net is gewezen. Het is bekend dat dertien luchtvaartmaatschappijen dat systeem al hebben ingevoerd maar vele andere maatschappijen zijn nog niet zo ver. Ik zou willen weten welke initiatieven de Commissie voorbereidt om luchtvaartmaatschappijen te helpen en te stimuleren over te schakelen op het nieuwe systeem.
Ik kan me nog steeds niet neerleggen bij de volgens mij overdreven opslagduur van de gegevens. Ik ben blij met de vastlegging van de plicht de passagiers op adequate wijze te informeren en met de beroepsmogelijkheden voor de passagiers. Daardoor kunnen de door de Amerikaanse autoriteiten bewaarde gegevens herzien en gecorrigeerd worden, hoewel er nog steeds geen krachtig rechtsinstrument is om de Europese burgers een beroepsmogelijkheid te geven bij onjuist gebruik van hun persoonsgegevens.
Ik vrees dat de bijkomende maatregelen voor de bescherming van gevoelige gegevens niet voldoende zijn en ik betreur het dat er geen sluitende garanties bestaan tegen het gebruik van de gegevens door andere Amerikaanse agentschappen.
Er is veel werk verzet, mijnheer de commissaris, maar er moet ook nog veel worden gedaan. Ik hoop dat het overeengekomen controlemechanisme een aantal van de nog bestaande negatieve aspecten kan corrigeren.
Stavros Lambrinidis, namens de PSE-Fractie. – (EL) Mijnheer de vice-voorzitter, ik had u dolgraag vandaag willen gelukwensen met de sluiting van een overeenkomst met de VS. Mijn fractie weet dat u daar hard aan hebt gewerkt, en dat u daarbij zelfs door de VS werd bedreigd, met het argument dat als er geen overeenkomst zou komen, de VS de luchtvaartmaatschappijen eenzijdig nog slechtere voorwaarden zou opleggen.
Helaas is hetgeen wij nu in handen hebben, ten eerste geen overeenkomst met de VS, maar een overeenkomst met de VS en met een aantal andere landen, waaraan volgens een eenzijdig besluit van de VS persoonsgegevens van Europese passagiers worden doorgegeven.
Ten tweede is dit een overeenkomst die alleen verbintenissen bevat voor Europa maar niet voor de VS.
Ten derde komen er in deze overeenkomst weliswaar restricties voor, maar deze zijn zo vaag en zitten zo vol juridische leemten dat de VS in feite kunnen doen en laten wat zij willen.
Ik zal wat concreter worden. Ten eerste staat in de overeenkomst en in de aangehechte brief van de VS dat Amerika de gegevens die wij hun overdragen, aan ongeacht welk derde land ter wereld mogen doorgeven als zij dat willen, zonder verplicht te zijn ons daarvan op de hoogte te stellen. In de praktijk betekent dit dat Europa niet alleen met de VS een PNR-overeenkomst sluit maar ook met andere landen ter wereld, met de landen die volgens een eenzijdig besluit van de VS die gegevens mogen ontvangen. Diezelfde landen kunnen nu echter geen gegevens van Europese burgers rechtstreeks van Europa ontvangen, omdat wij geen overeenkomst met hen hebben ondertekend. Gaf het onderhandelingsmandaat van de Raad u een dergelijke machtiging? Mocht u instemmen met een ongecontroleerde doorgifte van Europese gegevens door de VS, ofschoon Europa die gegevens zelf niet mag doorgeven?
Ten tweede verklaart Europa uitdrukkelijk dat het gebonden is aan de overeenkomst, terwijl de VS uitdrukkelijk verklaren dat zij niet gebonden zijn aan de overeenkomst. Zij zijn enkel en alleen gebonden aan de eenzijdige verzekeringen die voorkomen in hun brief en aan de Amerikaanse wetten, en als die wetten gewijzigd worden, wordt automatisch ook de overeenkomst gewijzigd.
Wat ten derde de informatie van passagiers over het gebruik van hun gegevens betreft, is er geen enkele verplichting voor de regeringen om informatie te waarborgen. De luchtvaartmaatschappijen worden enkel aangespoord om dergelijke informatie te verschaffen. Informatie van burgers is echter een vraagstuk dat uitdrukkelijk is geregeld in de Europese wetten. Waarom bent u daarvan afgestapt?
Ten vierde zal de Europese Unie bij overtreding van de overeenkomst door de VS maar één keuze hebben: de overeenkomst geheel op te zeggen. Hoe moet dat echter in zijn werk gaan, mijnheer de commissaris? Laten wij zeggen dat 26 van de 27 landen van mening zijn dat de overeenkomst is overtreden maar één land vindt dat dit niet zo is; dan kan dus de overeenkomst op Europees vlak niet worden opgezegd.
Ten vijfde is er geen enkele controle op de zogenaamde legitieme doeleinden voor gebruik van gegevens. Aan het begin van de brief worden deze beperkt tot de strijd tegen het terrorisme en ernstige misdrijven, maar onmiddellijk daarna staat dat gebruik is toegestaan in ongeacht welke strafprocedure of waar dit volgens de Amerikaanse wetten nodig is – dat wil zeggen bijna overal.
Dit is geen internationale overeenkomst, tenminste geen overeenkomst zoals de burgers die term opvatten. Ik hoop dat deze overeenkomst op deze cruciale punten nog zal worden gewijzigd alvorens te worden ondertekend.
Sophia in ’t Veld, namens de ALDE Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste merk ik dat het voorzitterschap van de Raad niet bij dit belangrijke debat aanwezig is, en dat is opmerkelijk aangezien het voorzitterschap verantwoordelijk was voor de onderhandelingen. Ik stel daarom de aanwezigheid van de heer Frattini op prijs.
Ik wil echter beginnen met bezwaar te maken tegen het impliciete verband dat de heer Frattini legt met de mislukte terroristische aanslagen in Groot-Brittannië van vorige week. Ik vind dat weerzinwekkend: het heeft niets te maken met PNR-gegevens.
Dat brengt me bij een belangrijk punt dat dit Parlement al vele malen heeft benadrukt: de noodzaak van een beoordeling. We hebben bewijs nodig dat het gebruik van PNR-gegevens tot grotere veiligheid leidt en dat ze niet alleen gebruikt worden om personen te pakken die fraude met documenten plegen, drugs smokkelen of wat dan ook. We hebben bewijzen nodig en niet alleen anekdotes.
De heer Frattini zegt dat dit een goed akkoord is. Wel, het dient twee doelen: ten eerste om de overdracht van gegevens door luchtvaartmaatschappijen te legaliseren, en ten tweede om, zoals hij zei, te voorzien in een hoog niveau van databescherming. Wel, wat betreft de tweede doelstelling schiet het jammerlijk tekort; het is wettelijk gezien niet bindend, het stelt expliciet dat het personen of partijen geen rechten verleent. Wel, kan het nog duidelijker? Het ziet er dus op het eerste oog deugdelijk uit, maar het zit vol mazen, open definities en uitzonderingen. Bijvoorbeeld met betrekking tot de beperking ten aanzien van het gebruik van de gegevens, of de bewaartermijnen, die nu verhoogd worden tot vijftien jaar of zelfs meer, en dat zal met terugwerkende kracht worden toegepast. Ik ben geen jurist, maar dat klinkt mij toch uitermate merkwaardig in de oren.
De vermindering van 34 naar 19 informatievelden is een belediging van onze intelligentie. Als je naar de gegevens kijkt, is het geen vermindering: de 34 informatievelden zijn samengevoegd tot 19. Ik ben niet dom. We mogen hier dan misschien geen bevoegdheden hebben, maar dom zijn we niet.
Dan wat betreft de overgang van “pull”- naar “push”-systemen: die belofte is ons in 2004 al gedaan. En het is nog steeds niet gebeurd! Technisch gezien is het haalbaar, dus waarom is het dan nog niet gebeurd?
Er is totaal geen democratisch toezicht. Dit Parlement mag dan niet meer over bevoegdheden beschikken, maar de nationale parlementen zijn volkomen buitenspel gezet. Sommige nationale parlementen zullen het akkoord mogen goedkeuren, maar ze hebben alleen de keuze tussen “ja” en “ja” omdat ze niet genoeg tijd hebben, ze niet alle benodigde informatie krijgen – slechts zeer summiere informatie – en er is net naar voren gebracht dat als één parlement “nee” zegt, er geen akkoord komt, en geen enkel parlement zal die verantwoordelijkheid op zich willen nemen, dus ze staan met hun rug tegen de muur.
Wat betreft de “Privacy Act” is het een goede zaak dat die nu ook de Europese burger omvat. Daar hebben we vaak om verzocht. We weten echter allemaal dat de regering-Bush allerlei uitzonderingen en vrijstellingen op de “Privacy Act” hanteert, iets wat Amerikaanse burgers overigens net zo hard treft als Europese.
Tot slot, wat betreft het voorstel van de heer Frattini voor een Europees PNR-systeem – dat geen echt voorstel is omdat hij het op een persconferentie naar voren bracht in plaats van een echt voorstel in te dienen bij dit Parlement – ben ik van mening dat de timing – vorige week – verkeerd was en ik wil graag de reden voor een dergelijk systeem weten. We weten niet eens welk doel het PNR-akkoord met de Verenigde Staten dient. We weten niet hoeveel terroristen er gepakt zijn, hoeveel aanslagen er voorkomen zijn en hoeveel fout-positieve bepalingen er geweest zijn. We hebben aangedrongen op een beoordeling voordat we een nieuw akkoord ondertekenden.
Ten slotte wil ik de PPE-DE-Fractie adviseren de gezamenlijke ontwerpresolutie waarover we morgen zullen onderhandelen te steunen, het akkoord zeer zorgvuldig te lezen en tussen de regels door te lezen, want het is niet zo geweldig als het lijkt.
Kathalijne Maria Buitenweg, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, dit is de derde overeenkomst die we in dit Parlement bespreken over de overdracht van passagiersgegevens aan de Verenigde Staten en het wordt er allemaal niet beter op. Commissaris Frattini, u zegt dat de gegevens alleen gebruikt worden voor de strijd tegen terrorisme of tegen de ernstige internationale misdaad. U kent het akkoord goed. U weet dus ook dat in bijlage II staat, zoals ook de heer Lambrinidis zei, or otherwise required by law, by US-law that is. En dat maakt het natuurlijk aanmerkelijk wijder.
In het algemeen vind ik dat u het ook hier niet beter moet voorstellen dan het is. Dat komt ook bij de gegevens, zoals Sophia in 't Veld net al zei. Ik heb hier de twee bijlagen voor me. Een oude bijlage bij de oude overeenkomst en een nieuwe bijlage bij de nieuwe overeenkomst. Dus de ene met de 19 informatievelden en de andere met de 34 informatievelden. Heel graag hoor ik zo meteen van u welke gegevens volgens u nu niet meer aan de Verenigde Staten gaan worden overgedragen. Ik wil dat heel specifiek weten, want volgens mij is er niet één informatieveld dat niet meer aan de Verenigde Staten zal worden overgedragen, laat staan dat het er 15 zijn.
Het andere punt. Over de push and pull. Ook hier heb ik er genoeg van dat er gedaan wordt alsof dat nu zo'n grote vooruitgang is. Twee keer eerder hebben de Amerikanen dat voorgesteld en nu heeft u weer opnieuw moeten onderhandelen opdat zij gewoon hun eigen woord nakomen. Dat is toch onacceptabel in de transatlantische betrekkingen.
Als laatste: ik vandaag nog gekeken op de website van het DHS om te kijken hoe je nu je verhaal kan halen. Daar zeggen ze: als u denkt dat u verdacht bent en dat u op een lijst staat om niet meer tot een vlucht te worden toegelaten, dan kunnen wij u niet laten weten welke gegevens wij over u hebben, maar dan moet u aan ons laten weten waarom u denkt dat u verdacht bent. Dat is toch geen manier om normaal verhaal te gaan halen! Dan zou ik dus moeten gaan zeggen: ja misschien ben ik dan wel vegetariër, maar daaruit kunt u werkelijk niets afleiden. Het is toch absurd dat je zelf geen toegang hebt tot de informatie waarop je blijkbaar wel wordt afgerekend.
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). – Voorzitter, na eindeloos veel debat, trekken en duwen, had ik hoop op een adequate uiteenzetting als het gaat om de doeltreffendheid, ofwel de veronderstelde effectiviteit van een overeenkomst als deze. Echter, die hoop verdween als sneeuw voor de zon toen ik de overeenkomst onder ogen kreeg, de overeenkomst die met zoveel bombarie en triomf door onder meer de heer Schäuble, maar ook door uzelf werd aangekondigd.
Met geen woord is er gerept over die veronderstelde effectiviteit. Hoeveel terroristen zijn op basis van de bestaande interimovereenkomst inmiddels staande gehouden? Natuurlijk, net als de Commissie, begrijp ook ik het belang van het hebben van een overeenkomst, en niet in het minst vanwege de positie van de Europese luchtvaartindustrie. Rechtszekerheid is voor iedereen van belang. Maar regelgeving om de regelgeving is geen doel op zich.
Na het lezen van deze overeenkomst ben ik vooral van mening dat het sigaar-uit-eigen-doosgehalte heel erg hoog is. Het is en blijft voor mij volstrekt onbegrijpelijk waarom wij ons als Unie in zo'n underdogpositie laten duwen. Aan de volhardendheid die onze voorvechtster Sophie in 't Veld aan de dag legt, kunnen zowel Raad als Commissie nog een puntje zuigen. Alle lof dan ook voor Sophie en haar tomeloze inzet.
Tot slot, de strijd tegen terrorisme is natuurlijk een belangrijke. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we in dezen de realiteit uit het oog dreigen te verliezen. Deze overeenkomst is niet goed genoeg. Verre van dat.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vrees dat ik deze enigszins sceptische trend ga voortzetten, maar allereerst heb ik een vraag voor de commissaris. Zou hij ons kunnen vertellen wat van Europese zijde de rechtsgrondslag van dit akkoord is? De enige verwijzing naar rechtsinstrumenten die ik erin kan vinden, betreft de wet- en regelgeving van de Verenigde Staten. Ik ben geen verwijzing naar rechtsgrondslagen volgens de Verdragen tegengekomen. Ik herinner me dat er in een eerder stadium werd gesproken van artikel 24 en 38. Als artikel 38 tot de rechtsgrondslagen behoort, waarom is het Europees Parlement dan niet officieel geraadpleegd?
Ten tweede horen we dat we dit akkoord nodig hebben om terrorisme te bestrijden. Als terrorisme zo’n hoge prioriteit geniet binnen de Europese Unie, waarom moeten we het dan al vier maanden zonder coördinator voor terrorismebestrijding stellen?
Ten derde gaat het er bij dit akkoord om, een enorme hoeveelheid gegevens te verzamelen over alles en iedereen als basis voor profilering, datamining enzovoort, maar de gerichte acties tegen terrorisme worden zeer matig ten uitvoer gelegd.
De directeur van Interpol heeft onlangs een volgens de pers “ongekende aanval op Groot-Brittannië” ontketend omdat hij had verzuimd toeristen te controleren in de Interpol-databank van gestolen paspoorten. Toen de Commissie vorig jaar een verslag publiceerde over het gemeenschappelijk standpunt van januari 2005 was zij totaal niet onder de indruk van de prestaties van de lidstaten. Slechts een klein aantal lidstaten had infrastructuren opgezet zodat overheidsinstanties de databanken van Interpol konden doorzoeken – 8 van de 25 lidstaten reageerden niet op de navraag van de Commissie – en zeer weinig lidstaten hadden ervoor gezorgd dat hun wethandhavingsinstanties de databank konden doorzoeken. De lidstaten veronachtzamen hun verplichtingen volkomen.
Ten slotte hebben we nog de Europese richtlijn APIS van 2004, die vorig jaar ten uitvoer zou moeten zijn gelegd. Kan de commissaris ons vertellen of de lidstaten deze richtlijn reeds ten uitvoer hebben gelegd, waarom die alleen betrekking heeft op illegale immigratie, en waarom die er niet voor zorgt dat toeristen kunnen worden gecontroleerd op lijsten met bekende of vermoede terroristen? Er bestaan vele maatregelen die helemaal niet ten uitvoer worden gelegd door lidstaten. Laten we daar eerst voor zorgen voordat we de hele bevolking onder streng staatstoezicht plaatsen.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik dank al degenen die het woord hebben gevoerd, ofschoon ik het met de meeste betogen oneens ben. U weet dat ik altijd frank en vrij spreek.
Geachte afgevaardigden, voor het sluiten van een overeenkomst zijn twee partijen nodig. De Verenigde Staten hebben de macht met een overeenkomst in te stemmen of deze te weigeren. Wij hadden op de eerste plaats de plicht een mandaat te vragen aan de Raad van ministers. Dat mandaat hebben wij gekregen en het vormde het kader voor ons handelen. De lidstaten – die ons het onderhandelingsmandaat hadden gegeven – hebben het akkoord goedgekeurd, omdat zij blijkbaar het akkoord een veel beter instrument vonden dan een rechtsvacuüm dat over een aantal weken zou zijn ontstaan, om precies te zijn na 31 juli.
Eerlijk gezegd had ik van degenen die dit akkoord zo scherp hebben bekritiseerd op zijn minst een uitspraak verwacht over de gevolgen van het uitblijven van een overeenkomst. Kan iemand zich echt voorstellen dat bij bilaterale onderhandelingen van de luchtvaartmaatschappijen met de Verenigde Staten er een betere bescherming van de persoonsgegevens zou zijn bereikt? Ik denk dat echt niemand dat ook maar kan denken. De bescherming van de persoonsgegevens van de Europese burgers zou groot gevaar hebben gelopen als er geen rechtszekerheid was gekomen.
Zoals u weet, is er voor de eerste keer sprake van een bindende overeenkomst. Het vorige akkoord kende geen bindende verplichtingen maar slechts eenzijdige. De nieuwe overeenkomst erkent het “push”-principe, waar dit Parlement herhaalde malen om heeft gevraagd, als fundamenteel criterium. Enkele luchtvaartmaatschappijen hebben verklaard dat zij nog niet in staat zijn over te gaan van het “pull”- naar het “push”-systeem. Dat hangt echter niet af van de Verenigde Staten of Europa maar van het feit dat die maatschappijen technisch nog niet in staat zijn van systeem te veranderen. Daar andere maatschappijen wel hebben kunnen overschakelen hangt het van hun technische capaciteit en goede wil af. Wij zullen hen helpen die stap te zetten.
Wij hebben het “push”-systeem als principe vastgelegd. Als een luchtvaartmaatschappij verklaart technisch niet in staat te zijn het toe te passen moeten er evenwel andere voorstellen in overweging genomen worden. Kunnen we voor die luchtvaartmaatschappij de landingsrechten blokkeren? Ik ben bereid voorstellen te bestuderen maar we hebben ook een datum vastgelegd, eind dit jaar. Die lijkt ons technisch haalbaar, daar de IATA (de Internationale Vereniging voor het Luchtvervoer) ons heeft laten weten dat we redelijkerwijs kunnen verwachten dat alle luchtvaartmaatschappijen binnen zes maanden technisch in staat zullen zijn het nieuwe systeem in te voeren. Het gaat dus louter om technische redenen.
Wij zijn overeengekomen de gevoelige gegevens binnen dertig dagen te vernietigen, wat eerst niet was voorzien. Ook is afgesproken dat voor de Europese burgers de Amerikaanse wet op de privacy geldt. Dat is bij talloze debatten in het Parlement als een belangrijke en strikte voorwaarde gesteld. De Europese burgers kunnen zich dus op dezelfde wet beroepen als de Amerikaanse burgers bij schending van de regels voor het gebruik van hun gegevens door het Amerikaanse departement. Deze bepaling bestond niet in de vorige overeenkomst en ik citeer hier echt feiten.
Geachte afgevaardigde Lambrinidis heeft terecht verwezen naar derde landen. Het klopt dat deze gegevens kunnen worden doorgegeven aan derde landen, maar zoals u weet is bepaald dat dan de controlebevoegdheid inzake het correcte gebruik van de gegevens dezelfde blijft. De overdracht van gegevens aan een derde land doet dus niets af aan de controlebevoegdheid. Dat derde land zal de gegevens gebruiken in overeenstemming met de bepalingen van het PNR-Akkoord. In dat kader behouden wij dezelfde bevoegdheid om te controleren of de gegevens correct zijn gebruikt.
Er is gevraagd of het mogelijk is het akkoord op te zeggen. De mogelijkheid bestaat natuurlijk bij substantiële schendingen van de overeenkomst en u kent ongetwijfeld heel goed de rechtsgrond die is gebruikt. Artikel 24 van het Verdrag is een intergouvernementele en helaas niet een communautaire rechtsgrond, daar het Hof van Justitie van de Europese Unie zo heeft besloten. Eerder was er onderhandeld over een overeenkomst, waarvan de rechtsgrond bepaalde dat het Europees Parlement er volledig bij betrokken moest worden. Helaas heeft het arrest van het Hof van Justitie bepaald dat die rechtsgrond niet correct was en zoals weet is alles te herleiden tot dat arrest.
Het klopt, geachte afgevaardigde Lambsdorff, dat vele lidstaten zich niet aanpassen aan de Europese regels terwijl zij die juist volledig zouden moeten toepassen. U weet heel goed dat ik een paar dagen geleden een overzicht van de stand van zaken per land heb gepubliceerd en dat ik tevens inbreukprocedures heb gestart. Ik denk niet dat ik het verdere verloop van die procedures hoef af te wachten voordat ik nuttige maatregelen neem ter bestrijding van het terrorisme.
Ik deel niet de mening van degene die zegt: “Eerst doen wij andere dingen en daarna houden we ons bezig met het terrorisme”. Het terrorisme is een dramatische en actuele bedreiging. Ik denk dat deze overeenkomst beter had kunnen uitvallen als we alleen hadden onderhandeld, maar voor het afsluiten van een overeenkomst zijn nu eenmaal twee partijen nodig. Dit is een compromis en volgens de logica van het compromis heeft de Raad van ministers er een unaniem positief advies over gegeven. Ik vind het een juist besluit van de Raad, en het Duits voorzitterschap, dat zo hard heeft gewerkt voor dit akkoord, heeft daarvoor terecht erkentelijkheid geoogst.
Het akkoord heeft een bindend karakter en zal zeker een bijdrage leveren aan de strijd tegen en, wat nog beter is, de preventie van het terrorisme. Geen enkel lid van de Commissie burgerlijke vrijheden mag vergeten dat de Amerikaanse minister van Binnenlandse Zaken voor het Parlement is verschenen en een aantal indicaties heeft gegeven, en in enkele gevallen precieze feiten, inzake vermoedelijke terroristen die zijn tegengehouden dankzij PNR-gegevens. Het gaat om een gering aantal gevallen maar die betreffen wel personen die waren tegengehouden dankzij PNR-gegevens en daarna betrokken waren bij aanslagen met explosieven in andere delen van de wereld.
Ik denk dat in weerwil van de vele effectbeoordelingen die we hebben gemaakt en nog kunnen maken dit akkoord, dat rechtszekerheid verschaft, oneindig veel beter is dan helemaal geen overeenkomst. Het spijt me als we het hier niet over eens zijn maar ik heb de plicht oprecht te zijn.
Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er ontbreekt belangrijke informatie. De PPE-DE Fractie baseert haar positieve oordeel deels op het feit dat het aantal gegevens dat nu naar de Verenigde Staten wordt gestuurd, wordt teruggebracht van 34 naar 19. Ik heb de Commissie gevraagd te zeggen welke van de vijftien informatievelden niet meer worden overgedragen aan de Verenigde Staten, want volgens mij – en rapporteur Sophia in ’t Veld meldde dit ook al – zijn de meeste velden samengevoegd zodat het voornamelijk een uiterlijke aanpassing is. Ik wil overtuigd worden van het tegendeel. Ik zou graag zien dat de Commissie een lijst maakt van de vijftien informatievelden die nu niet langer worden overgedragen aan de Verenigde Staten.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag 12 juli 2007 plaats.
19. Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt (debat)
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0249/2007) van Alejo Vidal-Quadras, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt (2007/2089(INI)).
Alejo Vidal-Quadras (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, op 10 januari van dit jaar heeft de Commissie het zogeheten energiepakket gepresenteerd, waarin een globale analyse wordt gemaakt van de energievooruitzichten van de Europese Unie, inclusief de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen, het gebruik van conventionele bronnen en de verwezenlijking van een concurrerende en open interne markt voor gas en elektriciteit.
Het verslag dat morgen door dit Huis zal worden aangenomen geeft antwoord op de belangrijkste vragen die de Commissie aan de orde heeft gesteld met betrekking tot dit laatste aspect, de interne markt. De tekst die is aangenomen in de Commissie industrie, onderzoek en energie, op basis van overeenstemming tussen alle fracties, weerspiegelt het feit dat er over de meeste onderwerpen consensus bestaat, en we hopen dat commissaris Piebalgs onze bijdragen kan gebruiken met het oog op de aanneming van het derde liberaliseringspakket in september.
Dan kom ik nu op de inhoud van het verslag. Het Parlement is van mening dat we meer coördinatie op Europees niveau nodig hebben met betrekking tot het regelgevend kader. Het huidige systeem – 27 lidstaten, 27 verschillende regels – vormt een groot obstakel voor het creëren van een interne markt, met name wat betreft de grensoverschrijdende handel en het bevorderen van de ontwikkeling van interconnecties. Daarom wordt voorgesteld om een Europese instantie in het leven te roepen om deze aspecten te reguleren.
Ook verwelkomen wij het vaste voornemen van de Raad om een interconnectiegraad van 10 procent tussen de lidstaten te bereiken, wat met name belangrijk is voor de perifere landen.
Op nationaal niveau vragen we dat de nationale regelgevende instanties volledig onafhankelijk zijn van de regeringen en de sector en dat ze meer bevoegdheden krijgen, zodat ze de wet beter kunnen handhaven. De regelgevende instanties moeten ervoor zorgen dat de markten transparant zijn, en voor iedereen openstaan en dat er geen misbruik plaatsvindt door de bestaande bedrijven.
We zijn het er ook mee eens dat de gereguleerde tarieven geleidelijk moeten worden afgebouwd. Dat geldt voor verschillende lidstaten, waarin dit soort tarieven worden gebruikt om nieuwkomers van de markt te weren; in sommige gevallen zijn deze tarieven zo laag dat ze geen afspiegeling vormen van de kosten, wat een verkeerd signaal afgeeft aan de consument.
We leven in een tijd waarin we onze consumptiepatronen radicaal moeten veranderen, en om optimaal gebruik te kunnen maken van de energiebronnen is het nodig dat de burgers zich volledig bewust zijn van de werkelijke waarde van die energie.
Ook bevat het verslag – als ik deze term mag gebruiken – een sociale paragraaf, waarin de lidstaten erop wordt gewezen dat de voltooiing van de interne energiemarkt in geen geval mag leiden tot een verzwakking van de consumentenrechten en dat onze verplichtingen jegens de kwetsbare sectoren van de samenleving van kracht moeten blijven.
Blijft over de meest brandende kwestie van het verslag: de ontvlechting van eigendom tussen de productie en de distributie van elektriciteit. De Commissie industrie, onderzoek en energie is in meerderheid van mening dat deze ontvlechting van eigendom ons een adequaat middel in handen geeft om de transparantie te vergroten, investeringen te waarborgen en de toegang van nieuwkomers op de markt te garanderen.
Dit zijn de meest essentiële punten van het verslag, mijnheer de Voorzitter, en ik wil alleen het directoraat-generaal Vertaling, het Publicatiebureau en het voorzitterschap van dit Parlement bedanken voor hun onbetaalbare hulp. Zonder hen zou het niet mogelijk zijn geweest om dit verlag in slechts vier maanden te voltooien, op tijd om daadwerkelijk een rol in het wetgevingsproces te kunnen spelen. Ook wil ik de uitstekende samenwerking met de schaduwrapporteurs en de fracties noemen. Het was een groot genoegen om met hen te onderhandelen over dit verslag en laten we hopen dat de stemming van morgen voor een mooie afsluiting van al dit werk zal zorgen.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen op het punt waar ondervoorzitter Vidal-Quadras eindigde, door hem allereerst te bedanken voor zijn toewijding en al het werk dat hij heeft verricht. Ook wil ik de Commissie industrie, onderzoek en energie bedanken voor het levendige debat, alsook iedereen die eraan heeft bijgedragen dat dit verslag zo snel kon worden aangenomen. Dit is echt een prestatie en bovendien één die bijzonder wordt gewaardeerd.
Als het verslag wordt aangenomen – en ik hoop dat dat morgen zal gebeuren – zal het de weg effenen voor een wetgevingsvoorstel van de Commissie dat we in september gereed willen hebben. We hebben dit verslag echt nodig en moeten in de resterende maanden juli en augustus een deugdelijk wetgevingsvoorstel voorbereiden waarin alle punten die door het Europees Parlement naar voren zijn gebracht terdege zijn overwogen.
Ik wil beginnen met te zeggen dat we dit voorstel nodig hebben. Ik vind het van groot belang dat we nooit de reden uit het oog verliezen waarom de Commissie echt in dit voorstel gelooft. Vanuit formeel oogpunt is daar het argument dat twee verslagen van de Commissie en het definitieve verslag over het onderzoek naar de Europese gas- en elektriciteitssectoren duidelijk hebben aangetoond dat er nieuwe juridische maatregelen op Europees niveau nodig zijn om de fundamentele doelen van leveringszekerheid en concurrentievermogen te bereiken.
Dit zijn echter niet de enige redenen. Er heeft een ingrijpende verandering plaatsgevonden in de energiewereld die dit voorstel rechtvaardigt. Ten eerste hebben we historisch hoge energieprijzen. De olieprijs ligt vandaag met 70 dollar per vat zeker zeer hoog. We horen minder van degenen die gewoonlijk zeggen dat de olieprijzen zullen zakken. Als de olieprijzen hoog zijn, betekent dat dat ook de gasprijzen hoog zijn, en het heeft ook invloed op de prijs van steenkool: in wezen zijn alle energiekosten hoger. We verwachten dat de hoge prijzen zullen aanhouden vanwege een hoger verbruik en een grotere wereldwijde vraag tengevolge van de groeiende bevolking.
De tweede uitdaging, namelijk klimaatverandering, is veel duidelijker. We weten dat de energiesector verantwoordelijk is voor een grote bijdrage van broeikasgassen, dus we moeten de instrumenten om klimaatverandering te bestrijden krachtiger maken. Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, is daar ook nog de uitdaging van de uitbreiding van de Europese Unie. De nieuwe lidstaten die tot de Europese Unie toetreden, brengen een veel grotere noodzaak met zich mee voor het invoeren van krachtigere solidariteitsmechanismen in de energiesector van de Europese Unie. Veel van deze landen zijn afhankelijk van slechts één leverancier en zijn uiterst kwetsbaar als de voorziening wordt ontwricht.
De doelstellingen van het energiebeleid – continuïteit van de energievoorziening, duurzaamheid en concurrentievermogen – zijn sterk afhankelijk van de situatie op de Europese gemeenschappelijke markt. Op 1 juli 2007 heeft er een grote waarnemingsverschuiving plaatsgevonden omdat iedere consument vanaf dat moment zijn leverancier mocht kiezen. Dit moet een krachtige boodschap afgeven voor investeringen en moet een hogere kwaliteit opleveren. Maar de boodschap werd afgezwakt omdat er in vele lidstaten slechts halfslachtige stappen zijn ondernomen en men daar tevens niet voldoende consequent in was.
Er is gezegd dat de prijzen van grondstoffen op de wereldmarkt stijgen vanwege liberalisering, maar dat is er nooit de reden van geweest. De reden is dat die liberalisering nooit heeft plaatsgevonden, wat inhoudt dat, welke stappen er ook worden genomen, we garanties moeten geven dat alle burgers en alle bedrijven in de Europese Unie de gelegenheid en het recht hebben om zelf een leverancier te kiezen. Als de prijs of de dienstverlening onbevredigend is, moet daar verandering in komen zonder dat men zich zorgen maakt over dat proces. Ik ben van mening dat het absoluut noodzakelijk is om krachtigere maatregelen te nemen die zorgen voor een groter concurrentievermogen en een grotere rol voor Europa, want de kracht van Europa ligt in haar omvang en reikwijdte.
De belangrijkste maatregelen waren goed weergegeven door de rapporteur. Een aantal daarvan wil ik kort bespreken. Ontvlechting is absoluut een belangrijk thema. We zijn zeer ingenomen met de formulering met betrekking tot de ontvlechting van de elektriciteitssector.
Wat betreft de gassector moeten er enkele aanvullende argumenten naar voren worden gebracht, omdat de situatie met betrekking tot de gassector in wezen immers hetzelfde is. Ook wat betreft de gassector geldt: als de ontvlechting niet correct wordt doorgevoerd, zullen leveringen de consumenten niet bereiken waardoor de markt zal wegkwijnen wegens een gebrek aan gas.
Transparantie is belangrijk. Wat betreft regelgeving moeten we twee niveaus bekijken. Ten eerste moeten we het niveau bekijken van energiestromen op grensoverschrijdende markten, en ten tweede moeten we erop toezien dat nationale regelgevende instanties bevoegdheden krijgen, maar ook voldoen aan de verplichting om nieuwe investeringen te doen. Zij zijn niet alleen verantwoordelijk voor toezicht op de markt. Zij moeten feitelijk verantwoordelijk zijn voor het feit dat er nieuwe investeringen plaatsvinden. De samenwerking tussen transportsysteembeheerders moet worden versterkt, evenals het beleid ten aanzien van interconnecties.
Daarnaast wil ik benadrukken dat er ook een aantal goede en belangrijke punten zijn vermeld op het gebied van energie-efficiëntie, slimme netwerken, biogas en evenwicht met betrekking tot langetermijncontracten. Ik wil een punt verdedigen dat in het verslag wellicht is gemeden of zeer omzichtig is genoemd. Wat betreft regionale samenwerking tonen ontwikkelingen op de vijfzijdige markt absoluut aan dat er ook op de regionale markt veel mogelijkheden liggen. Tegelijkertijd ben ik het met het Parlement eens dat we er altijd voor moeten waken de interne markt niet op te splitsen, maar dat we dit initiatief in feite moeten gebruiken om de markt als geheel te stimuleren.
Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan alle betrokkenen. Alle punten uit het verslag zullen in het voorstel van de Commissie zorgvuldig in aanmerking worden genomen. We moeten niet vergeten dat energie een bepaalde grondstof is, net als aarde, water en lucht. Tegelijkertijd zou ik kunnen zeggen dat het op dit punt een schaarsere grondstof is totdat we hebben geleerd hoe we meer energie kunnen onttrekken aan de zon, de wind of uit biomassa.
Sophia in ’t Veld (ALDE), Rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – Voorzitter, allereerst felicitaties aan de rapporteur. Het verslag dat de Commissie economische en monetaire zaken heeft goedgekeurd, ligt eigenlijk helemaal in uw lijn en dat is grotendeels ook de lijn van de Commissie en de lijn die ik als rapporteur had uitgezet.
Het is duidelijk dat we in de 21ste eeuw een echte volwaardige interne energiemarkt nodig hebben. Dat is op de top twee weken geleden andermaal tot uiting gekomen en dat wil zeggen dat we streven naar daadwerkelijke concurrentie. Protectionisme is dus uit den boze. Het is heel goed dat in het verslag van de heer Vidal-Quadras staat dat er sprake moet zijn van wederkerigheid, want nog te vaak zien we dat landen die aan de ene kant hun eigen nationale kampioenen willen beschermen, wel gaan shoppen in andere landen en dat kan natuurlijk niet.
Natuurlijk moeten de belangen van de burgers beschermd worden, want u zegt terecht dat energie een specifiek goed is. Maar dat moet gebeuren door openbare-dienstverplichtingen, doordat de overheid haar verantwoordelijkheid neemt en niet door protectionisme. Bescherming? Ja. Afscherming van markten? Nee.
Tenslotte ben ik heel blij dat er nu zeer uitdrukkelijk een oude wens van de liberalen in het verslag staat, namelijk dat door het creëren van daadwerkelijk gelijke concurrentievoorwaarden en door het verwerken van de externe milieukosten in de prijs hernieuwbare energiebronnen eindelijk een goede concurrentiepositie krijgen ten opzichte van andere energiebronnen, want daarmee is ons milieu zeker gebaat.
Brigitte Douay (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou namens de Commissie regionale ontwikkeling de aandacht willen vestigen op het feit dat de voltooiing van de interne energiemarkt niet los kan worden gezien van de doelstelling van economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese Unie. Ze moet daarom gericht zijn op een hoog niveau wat de openbare dienst betreft, de zekerheid van de energievoorziening moet gewaarborgd zijn en de consument moet optimaal in zijn behoeften worden voorzien. Volledige concurrentie op een zo specifieke markt als de gas- en elektriciteitsmarkt kan enkel gerechtvaardigd worden door lagere prijzen, uitgebreidere diensten en efficiëntere dienstverlening aan de klanten.
Ik wil er dus meer in het bijzonder op aandringen dat rekening wordt gehouden met de kwetsbaarste burgers en dat de levering in achtergebleven regio's, regio's met een natuurlijke handicap en ultraperifere gebieden gewaarborgd blijft. Daarnaast verdienen de grensregio's bijzondere aandacht, aangezien die als eerste van de gevolgen van de interne markt kunnen profiteren.
Bij de voltooiing van deze markt is totale transparantie vereist, evenals volledige en eerlijke informatie voor de consument over de herkomst van de energie, in het bijzonder voor wat betreft duurzame energie. In dat verband moet de Europese Unie de regionale en lokale overheden steunen bij hun inspanningen om energie-efficiëntie en -besparing te stimuleren, met name op het gebied van het vervoers- en huisvestingsbeleid.
Tot slot wil ik de heer Vidal-Quadras graag bedanken dat hij een aantal van onze opmerkingen in zijn verslag rekening heeft meegenomen.
Herbert Reul, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het is buitengewoon moeilijk om tot een betere inrichting van de interne energiemarkt te komen. We lopen immers tegen nogal wat problemen aan, hetzij omdat de energie in handen is van een staatsbedrijf, hetzij omdat ze in handen is van een monopolist, hetzij omdat de staat intervenieert en prijzen vaststelt. Er is dus alle aanleiding om na te denken over de vraag met welke instrumenten we op dit terrein meer marktwerking kunnen bewerkstelligen.
Een deel van het Parlement heeft problemen met de voorstellen. Volgens sommige van deze voorstellen is eigendomsontvlechting de enige garantie voor een liberalisering van de interne markt. Die visie wordt echter niet door harde feiten gestaafd. Kijkt u maar naar de realiteit. Overheden en energiebedrijven investeren niet noodzakelijk het meest in netten die ontvlochten zijn. Volgens de beschikbare cijfers investeren overheden en bedrijven vooral in interconnectoren en netten die niet ontvlochten zijn.
We moeten onszelf de vraag stellen of er eigenlijk wel onderscheid moet worden gemaakt tussen lidstaten waar de energiebedrijven in handen van de overheid zijn en lidstaten waar ze in particuliere handen zijn. Waarom geldt het beginsel van ontvlechting eigenlijk alleen voor systemen die particulier eigendom zijn en niet ook voor systemen die staatseigendom zijn?
Hoelang duurt het eigenlijk voordat het instrument van de eigendomsontvlechting het hele wetgevingstraject heeft doorlopen en wordt geëffectueerd? We willen de veranderingen toch zo snel mogelijk doorvoeren? De ervaring heeft echter geleerd dat het naar alle waarschijnlijkheid nog jaren zal duren voordat dit mechanisme – als we het nu in gang zetten – enig effect zal sorteren.
Last but not least dient zich de vraag aan wie deze netten eigenlijk zal kopen. Wie zal straks de eigenaar zijn: de staat, andere bedrijven – Gazprom, hedgefondsen? Hoe zal dat in zijn werk gaan? Is dat echt wat we willen? Ik betwijfel of we met dit instrument de juiste weg inslaan. Daarom wil ik ervoor pleiten dat we de lidstaten meer alternatieve mogelijkheden bieden zoals ISO of RIO, dus regionale samenwerking. We moeten kijken hoe we op zo veel mogelijk manieren ons gemeenschappelijke doel kunnen bereiken. We moeten echter voorkomen dat we ons uitsluitend concentreren op één methode alsof die alleenzaligmakend zou zijn.
Edit Herczog, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijn felicitaties aan de rapporteur die samen met de schaduwrapporteurs in zeer korte tijd zeer succesvol werk heeft afgeleverd. Bedankt en gefeliciteerd. In het conceptverslag is het ons gelukt een ongebruikelijk grote hoeveelheid significante compromissen uit te werken.
Bij de kwestie van ontvlechting van eigendom moeten we de beslissing van de democratische meerderheid accepteren: tijdens de vergadering van de parlementaire commissie heeft iedereen vóór de ontvlechting van eigendom gestemd. Maar we formuleren op dit moment politieke richtsnoeren en leggen geen regels vast. Het is dus verstandig om de meeste mogelijkheden open te laten. Ontvlechting van eigendom lijkt de meest effectieve oplossing maar het is niet de enige mogelijkheid. Juist daarom zal de Sociaal-democratische Fractie het eerste amendement steunen, waardoor de toekomstige effectstudie ook zal worden toegepast op het ISO-model voor systeembesturing.
Namens de Sociaal-democratische Fractie verwelkom ik in het bijzonder het nieuwe hoofdstuk over de sociale gevolgen van de marktliberalisering en consumentenbescherming. Ik wil de Commissie oproepen zonder meer gevolg te geven aan het voorstel in het verslag en zo snel mogelijk, als het kan nog dit jaar, een Europees Handvest voor de rechten van de energieconsument op te stellen. Het staat inmiddels namelijk buiten kijf dat iedereen energie nodig heeft en juist daarom plaatsen we in ons toekomstige energiebeleid de consument centraal. In de praktijk weten de consumenten vaak niet wanneer, onder welke omstandigheden en hoe ze hun recht op energie kunnen laten gelden. Hiervoor hebben ze informatie, hulp en in sommige gevallen bescherming nodig.
Ik wil u erop attent maken dat het Parlement op het punt staat een zeer gedecideerd en vooruitstrevend standpunt aan te nemen wat betreft het openstellen van de markt en de regelgeving. In het vervolg hechten wij ook als medebeslissende instantie aan de onafhankelijkheid, de taken en de samenwerking van de regulatoren, het transparanter maken van de markt en de verwezenlijking van de ontwikkelingen.
Ten slotte wil ik iedereen eraan herinneren dat het energiebeleid de volgende doelstellingen heeft geformuleerd: de voorzieningszekerheid in Europa, het concurrentievermogen van Europa en de vermindering van koolstofdioxide. Concurrentie is slechts een hulpmiddel. Laten we deze twee zaken dan ook niet door elkaar halen en de concurrentie alleen dan en in die mate laten gelden dat de voorzieningszekerheid en het concurrentievermogen hier daadwerkelijk bij zijn gebaat – bijvoorbeeld als het gaat om prijsafspraken voor de lange termijn.
Anne Laperrouze, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik de heer Vidal-Quadras graag complimenteren met het karwei dat hij heeft geklaard: ondanks het netelige onderwerp en het grote aantal amendementen heeft hij het voor elkaar gekregen dat in de tekst die door het Parlement zal worden aangenomen, de verschillende opties staan opgesomd die richting kunnen geven aan de komende debatten van deze herfst.
Met dit verslag wordt opnieuw bevestigd dat voor de nationale regelgevende instanties een sleutelrol is weggelegd. Dat zij onafhankelijk zijn en dat er gestreefd wordt naar meer convergentie en harmonisatie van hun bevoegdheden is niet alleen essentieel in termen van transparantie, openbaarmaking en aansprakelijkheid, maar ook in termen van de betrekkingen met de transmissiesysteembeheerders, want er moet een eind gemaakt worden aan de technische en reglementaire verschillen die een barrière vormen voor grensoverschrijdende handel en interconnecties. Ik vind dat de regelgevende instanties moeten instemmen met noodzakelijke investeringen die door de systeembeheerders worden voorgesteld, en dat zij zorg moeten dragen voor de verwezenlijking ervan. Het is dan ook een stap in de goede richting dat de Europese Commissie de samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties wil versterken.
Het verheugt de ALDE-Fractie dat dit Parlement heeft benadrukt dat de elektriciteitssector en de gassector een verschillende aanpak nodig hebben. Laatstgenoemde sector vraagt namelijk om specifieke oplossingen waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de markten upstream en downstream. Zo zijn de gasproducenten merendeels buiten de Europese Unie gevestigd, zodat ze niet aan dezelfde regels gebonden zijn als die van de interne markt. De ontvlechting van de eigendomsrelaties met betrekking tot de netwerken kan de Europese gasbedrijven kwetsbaarder maken.
Wat de gereguleerde tarieven betreft achten wij het noodzakelijk dat de lidstaten geleidelijk een eind maken aan de toepassing hiervan, maar dat de mogelijkheid van achtervangtarieven blijft bestaan om de kwetsbaarste consumenten te beschermen.
Ik wil afronden met het thema dat aanleiding heeft gegeven tot dit debat: de kwestie van de ontvlechting van de eigendomsrelaties, ofwel de ownership unbundling. De ALDE-fractie is van mening dat voor het goed functioneren van de interne markt een transparante en niet-discriminerende behandeling van alle marktspelers door de systeembeheerder essentieel is. Wat dat aangaat wijkt mijn standpunt af van dat van sommige van mijn collega's, want ik beschouw deze ontvlechting niet als de ultieme oplossing voor de voltooiing van de interne markt. Als deze optie niet de goede blijkt te zijn, nadat ze eenmaal is opgelegd, kan dit schadelijke gevolgen hebben voor de Europese maatschappijen en uiteindelijk ook voor de leveringszekerheid.
Het lijkt me belangrijker om een gedragscode voor de systeembeheerders op te stellen, om de noodzakelijke investeringen door te voeren en om de slagkracht van de regelgevende instanties te vergroten. Voor het functioneren van de markt hebben we zowel grote Europese energiekampioenen nodig als concurrentie. Daarbij moet gezorgd worden voor prijstransparantie en moeten woekerprijzen worden vermeden, want zowel voor de Europeanen als voor de Europese economie is energie een primaire levensbehoefte.
Eugenijus Maldeikis, namens de UEN-Fractie. – (LT) Allereerst wil ik de rapporteur graag bedanken voor zijn constructieve en realistische opstelling bij de voorbereiding van dit verslag, en voor zijn werkelijk grondige inzicht in een zo complex verschijnsel als het liberaliseringsproces van de elektriciteits- en gasmarkt in de Europese Unie. Graag zou ik iets ter sprake willen brengen dat ik van groot belang acht en waar ik de aandacht op wil vestigen, namelijk dat de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt niet los van de vorming van buitenlands beleid kan plaatsvinden, omdat de gas- en elektriciteitsmarkt steeds afhankelijker wordt van derde landen en van bedrijven uit die landen. We zijn ons maar al te goed bewust van de mogelijke gevolgen, en een sterke coördinatie van de verschillende stadia en methoden van de liberalisering door het opzetten van een buitenlands energiebeleid, is dan ook essentieel. Daarnaast zou ik graag willen benadrukken dat dit geen ondubbelzinnig proces is – het is uiterst complex. Het is van fundamenteel belang dat we er uitdrukkelijk op wijzen dat 20 van de 27 landen bestaande wetgevingsvoorstellen nog altijd niet in hun nationale wetgeving hebben verwerkt, terwijl de nieuwe stappen die nog voor ons liggen voor de liberalisering van de markt, ondersteund zullen moeten worden met aanvullende middelen voor de tenuitvoerlegging van wat eerder is vastgesteld.
Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, we hebben een Europese interne markt voor elektriciteit en gas geschapen die vooral te lijden heeft onder het feit dat de monopolisten E.ON, RWE en EDF op deze markt actief zijn. We hebben in Duitsland en Frankrijk gezien hoe allianties van concerns en politieke elites het spel vanaf het begin niet eerlijk speelden, maar hun markten afschermden en andere bedrijven opkochten: monopole in Frankrijk, monopolie buiten Frankrijk.
Wat moet er worden gedaan om een uitweg uit deze situatie te vinden en de consumenten te laten profiteren van de in principe positieve effecten van een interne markt? We moeten de rol van de regelgevende instanties versterken en de elektriciteits- en gasnetten scheiden van de elektriciteitsproducenten en gasbedrijven. Ook moeten er programma’s komen als de gas and electricity release programmes, die de regelgevende instanties of mededingingsautoriteiten de mogelijkheid bieden om elektriciteit en gas aan andere marktpartijen te verkopen wanneer de markt te sterk wordt gedomineerd.
Dat is de lijn die de Commissie industrie, onderzoek en energie in grote meerderheid heeft gekozen. Ik hoop dat mijn collega’s zich niet op het laatste moment nog iets gelegen laten liggen aan de vele e-mails van de heer Reul, die rechtstreeks van het hoofdkantoor van RWE komen. Pas nadat er tegen de zin van de Duitse energieconcerns een nationale regelgevende instantie was opgericht, gingen de tarieven in de Duitse elektriciteitsnetten naar beneden. Daarbij ging het om miljarden, die tot dan toe niet in de portemonnee van de consument terecht waren gekomen.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, eigendomsontvlechting is in de Europese Unie een gepatenteerd medicijn tegen marktziekten die worden veroorzaakt door marktvirussen en -bacteriën. Onze fractie heeft geen groot vertrouwen in zelfreguleringsmechanismen van de markt om deze ziekten te genezen. Er zijn ook sterke nationale en communautaire regelgevende instanties nodig.
Het grootste nadeel voor de consument is het prijsmechanisme voor elektriciteit. Op de beurs krijgen alle producenten dezelfde prijs voor elektriciteit, die wordt vastgesteld in overeenstemming met de allerhoogste productiekosten. Het prijsmechanisme is zodoende een winstmachine voor producenten van goedkope elektriciteit.
Wanneer de Commissie probeert de elektriciteitsmarkt te harmoniseren, dan harmoniseert zij ook de prijs van elektriciteit. Daardoor stijgt de prijs van elektriciteit in landen waar deze laag is. Op die manier moet een deel van de consumenten de elektriciteitsrekeningen van anderen betalen. Dat is zeer verkeerd.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) (Het begin van de interventie was niet hoorbaar) samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders, dat er meer in de infrastructuur dient te worden geïnvesteerd. Het voorstel tot de ontvlechting van de productie en distributie van energie, echter, doet de nodige twijfels rijzen. Voor de Commissie staat vast dat zo’n ontvlechting noodzakelijk is, en wel met het oog op de bestrijding van de discriminatie van netwerkgebruikers, om het nieuw producenten mogelijk te maken zich aan te sluiten, ter bewerkstelliging van onafhankelijke besluitvorming over investeringen, alsook met het oog op een betere coördinatie tussen systeembeheerders. Dit liberale principe zou inderdaad onverkort gelden als het om een gewoon verbruiksartikel ging. In dit geval hebben we het echter over strategische, territoriaal gebonden natuurlijke grondstoffen waar we met ons hele hebben en houden van afhankelijk zijn, en dus gaat dat principe hier niet op. Weten we hoe we kunnen voorkomen dat eenmaal geliberaliseerde markten meteen worden overheerst door aan de grootste producerende landen verbonden bedrijven? En kennen we het antwoord op de vraag hoe we kunnen voorkomen dat het in staatshanden zijnde Russische Gazprom de alleenheerschappij over de markt grijpt?
Dames en heren, wel meer dan veertig procent van de huidige gasvoorziening in de EU is afkomstig uit Rusland. Sommige lidstaten laten zich door het afsluiten van bilaterale overeenkomsten in een steeds afhankelijkere positie manoeuvreren, en we moeten erkennen dat de situatie met de dag erger wordt. En dat terwijl de betrekkingen tussen Brussel en Rusland op z’n zachtst gezegd niet ideaal zijn. Niemand kent het antwoord op de vraag wat er gebeurt als Rusland om politieke redenen besluit misbruik te maken van de afhankelijkheid van de EU van zijn gas. Ik denk dat het geen overbodige luxe is om dit antwoord te kennen alvorens over te gaan tot een fundamentele wijziging van de huidige marktordening.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met een verslag dat een krachtige boodschap bevat voor een dynamische interne markt voor elektriciteit en gas.
Twee belangrijke punten moeten worden onderstreept. Ten eerste is een efficiënte gas- en elektriciteitsmarkt nu belangrijker dan ooit, willen we klimaatverandering bestrijden, willen we de kansen voor duurzame energie benutten en willen we het Europese concurrentievermogen bevorderen,. Dit geldt ook voor consumenten. Ten tweede moet er een energiebeleid komen dat de uitdaging het hoofd kan bieden van een te grote afhankelijkheid van ofwel grote binnenlandse producenten ofwel buitenlandse belanghebbenden die proberen economische macht te combineren met politieke druk door zowel de productie als de distributie te beheersen. Deze twee elementen moeten aangepakt worden, willen we een solide gemeenschappelijk energiebeleid hebben.
Dat zijn de redenen waarom er in de Europese Unie een energiemarkt moet komen met eerlijke en niet-vervalste concurrentie, met open markten, zonder economisch patriottisme, maar in plaats daarvan wordt gekenmerkt door liberté, égalité et fraternité. Er moet ontvlechting plaatsvinden om concurrentie en nieuwe energiebronnen te kunnen garanderen, en er moet een gemeenschappelijk elektriciteits- en gasnet komen voor heel Europa om een efficiënte markt en solidariteit te kunnen garanderen.
Op deze manier kunnen we solidariteit met efficiëntie combineren, mededinging met samenwerking en de inspanningen van het bestrijden van klimaatverandering met economische groei. Daarom is het belangrijk om de rapporteur en zijn verslag te steunen.
Reino Paasilinna (PSE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, mijn dank voor dit kundige verslag. Europa heeft geen goed functionerende energiemarkt, omdat de meeste lidstaten zich niet aan de afspraken houden. Hieronder lijden de industrie, het mededingingsvermogen en de burgers.
Een degelijke interne markt zou de toegang tot de markt vergemakkelijken voor kleinere ondernemingen, zoals importeurs van hernieuwbare energiebronnen. Een functionerende markt zou ook waarborgen dat er voldoende wordt geïnvesteerd. De zekerheid van de energievoorziening door krachtcentrales en transmissienetwerken zou groter worden. Een goed functionerende interne markt voor de burgers betekent eerlijke prijzen en dat is belangrijk bij energiearmoede. Het schept dus ook zekerheid.
Hoe is het mogelijk dat men tegelijkertijd in de ene EU-lidstaat te kampen heeft met een consumptiepiek, terwijl men in de andere te maken heeft met ongebruikte capaciteit? Dat is toch zeker geen Unie? De energieproductie moet gedifferentieerd, ontvlochten, worden met het oog op de verdeling ervan.
Veel oude marktspelers die het netwerk domineren, stellen discriminerende voorwaarden, bijvoorbeeld met betrekking tot de aansluiting op het netwerk van krachtcentrales en het gebruik van netwerkcapaciteit door nieuwe marktspelers. Dit verandert niet zonder Europese regelgeving.
Transparantie is vooral cruciaal voor het goed functioneren van de markt. Momenteel is in veel landen onvoldoende transparantie. Grote ondernemingen spelen elkaar de bal toe. Wij kunnen niet leven in een situatie waarin sommige landen denken nieuwe markten te kunnen veroveren en tegelijkertijd angstvallig hun eigen markt beschermen. Ook een goede richtlijn helpt niet. Wij eisen dat wij tegen Rusland met één stem spreken, maar wij spreken in energiezaken niet eens tegen elkaar met één stem. Hiervoor moet de Commissie monitoren en lidstaten die de afspraken niet nakomen straffen.
Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het wederkerigheidsbeginsel ligt aan de basis van onze betrekkingen met Rusland op het vlak van energie. Met het oog hierop stuiten we echter op een ernstig probleem, namelijk dat de Russische interpretatie van dit beginsel gebaseerd is op het gebruik van brute kracht en dat het land op geen enkele manier rekening houdt met de Europese marktverwachtingen.
Rusland heeft recentelijk een aantal Europese energiebedrijven gedwongen om zijn grondgebied te verlaten. Tegelijkertijd maakt Gazprom wel gretig gebruik van de openstelling van de Europese energiemarkt. Het bedrijf bezit groeiende investeringen in wel zestien van de zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie. Gazprom heeft in Duitsland, Frankrijk en Italië zelfs toegang tot particuliere consumenten en we weten allemaal dat deze landen het leeuwendeel van de energiemarkt voor hun rekening nemen.
We kunnen uit deze situatie een belangrijke conclusie trekken. Hoewel de liberalisering van de energiemarkt van voordeel is voor de consument, zou ze tot stand moeten komen op een manier waarop we kunnen vermijden dat Europa nog sterker afhankelijk wordt van het Russische economische en politieke complex.
Mijns inziens vormt dit een uitdaging voor de Europese Commissie, voor het beleid op het vlak van concurrentiebescherming en voor de werkgevers. Zij moeten eerst en vooral de basis leggen die beschreven is in het document van de Commissie en in het uitstekende verslag van de heer Vidal-Quadras en die vervolgens omzetten in juridische taal.
Ján Hudacký (PPE-DE). – (SK) Staat u mij allereerst toe om de rapporteur te bedanken voor het grondige en kwalitatief hoogstaande verslag.
Ik zou graag enige aspecten willen uitlichten die zouden kunnen bijdragen tot de snelle totstandbrenging van een daadwerkelijk gemeenschappelijke energiemarkt in de Europese Unie. Ik sta positief tegenover de manier waarop de Commissie dit doel tracht te bereiken, namelijk door op niet-discriminerende en transparante wijze steeds verder uitgewerkte voorstellen in te dienen om de investeringen in infrastructuur aan te jagen en een gelijke toegang tot de netwerken voor meerdere marktdeelnemers te waarborgen.
Na vele discussies met betrokkenen, zowel binnen het Parlement als erbuiten, en in het licht van de ervaring in sommige lidstaten, ben ik tot de overtuiging gekomen dat de "ownership emboldening" van onafhankelijke nationale exploitanten niet de veiligste weg is om te zorgen dat deze doelen gehaald worden.
Toegegeven: de ontvlechting van de eigendomsrelaties in verticaal geïntegreerde bedrijven zal ervoor zorgen dat de economische entiteiten formeel onafhankelijk blijven en dat nieuwe spelers toegang krijgen tot de energienetwerken. De vraag blijft echter of nieuwe investeerders wel echt geïnteresseerd zullen zijn in een geografisch afgebakende, nationaal gereguleerde markt, met name in onderontwikkelde gebieden. Er kan dus moeilijk voetstoots van worden uitgegaan dat een dergelijke stap de concurrentie werkelijk zal versterken en voldoende druk zal opleveren op de energieprijzen. Bovendien zal het waarschijnlijk nog steeds nodig zijn om de nationale energiemarkten koppelen, aangezien nationale belangen waarschijnlijk de overhand zullen krijgen.
Ik zou de Commissie daarom willen aanbevelen om andere voorstellen te overwegen waarmee de situatie op omvattender wijze benaderd kan worden en die doeltreffender zouden kunnen blijken voor het tot stand brengen van de liberalisering van de energiemarkt.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer Vidal-Quadras, ik wil u complimenteren met uw poging om een redelijk evenwichtig verslag op te stellen. U bent daarin grotendeels geslaagd.
In het publieke debat staat paragraaf 2 over ontvlechting centraal. Zoals het hier is geformuleerd, kan ik het accepteren, omdat het waarschijnlijk – in ieder geval in theorie – de beste oplossing is. We moeten echter niet denken dat hiermee alle problemen zullen worden opgelost. Voor het feit dat uitbreiding van de netwerken uitblijft, zijn veel oorzaken aan te wijzen die niets te maken hebben met ontvlechting, maar met ingewikkelde procedures, actiegroepen en andere factoren. Belangrijk is in dit verband ook paragraaf 6, waarin wordt gesteld dat we ervoor moeten waken dat bedrijven van buiten de EU die onder overheidstoezicht staan, energie-infrastructuur verwerven, met name wanneer er ten aanzien van dat land geen sprake is van wederkerigheid of wederzijdse afhankelijkheid.
Heel belangrijk vind ik de paragrafen die betrekking hebben op de regelgevende instanties. We hebben sterkere nationale regelgevende instanties nodig, die op Europees niveau samenwerken: we hebben een geharmoniseerd kader nodig zodat we in Europa ten aanzien van deze sector een gemeenschappelijk energiebeleid kunnen voeren.
Hoe noodzakelijk liberalisering van de markt ook is, de sociaal zwakkeren mogen hiervan niet de dupe worden. De continuïteit van de energievoorziening moet zijn gegarandeerd. Dat geldt juist voor de sociaal zwakkeren, die bij gestegen energieprijzen de kosten eenvoudig niet meer kunnen opbrengen, hoe graag ze dat ook zouden willen. Wie ondanks een sociale uitkering of subsidie de energierekening niet meer kan betalen, moet toch van energie worden voorzien. Dat is de beslissende factor.
Silvia Ciornei (ALDE). – Ţin să încep prin a-mi exprima aprecierile pentru modul obiectiv în care domnul Vidal-Quadras a întocmit acest raport.
Aş dori să subliniez câteva lucruri: în primul rând consider că pentru a avea o piaţă internă a energiei competitivă, avem nevoie de introducerea unei separări depline a proprietăţii între distribuţia de energie şi producţia de energie. O astfel de măsură ar conduce, aşa cum s-a mai spus astăzi, la mai multă transparenţă, la stimularea investiţiilor în domeniul infrastructurii de distribuţie şi, cred eu, ar ajuta în final la generarea unui preţ accesibil al energiei pentru consumatori.
În sectorul gazelor naturale cred că prin măsurile ce le vom lua trebuie să încurajăm construirea de noi proiecte care să diversifice sursele de aprovizionare ale Uniunii Europene, cum ar fi de exemplu proiectul Nabucco. Sub nici o formă măsurile de liberalizare nu trebuie să descurajeze realizarea unor astfel de proiecte, pentru că diversificarea surselor de aprovizionare cu gaze naturale a Uniunii Europene reprezintă un element cheie pentru crearea unei pieţe interne de gaz.
Nu în ultimul rând aş dori să subliniez necesitatea păstrării suportului cetăţenilor pentru măsurile de liberalizare a pieţei şi, în acest sens, consider că Parlamentul European, Comisia Europeană şi chiar autorităţile publice din statele membre, trebuie să-şi intensifice împreună eforturile pentru a face cunoscute oportunităţile ce rezultă din liberalizarea completă a pieţei europene de electricitate şi gaz, şi în acelaşi timp, pentru a ne asigura că drepturile consumatorilor de energie, persoane fizice sau companii, sunt protejate.
Nu putem considera finalizat proiectul de liberalizare a pieţei de energie atâta timp cât nu reuşim să creăm o piaţă pe deplin transparentă şi eficientă, în care consumatorii să poată să-şi aleagă liberi şi în cunoştinţă de cauză cea mai avantajoasă ofertă de furnizare de energie.
András Gyürk (PPE-DE). – (HU) Steeds meer mensen die de afhankelijkheid van Europa op energiegebied onder ogen zien, geloven dat er geen sterk Europa kan bestaan zonder een gemeenschappelijk energiebeleid. Als we nadenken over de basispijlers van het gemeenschappelijk energiebeleid die mogelijk in de toekomst worden geschapen, is het de moeite waard om de pijler te respecteren die we ook nu al hebben.
Het verslag van de heer Vidal-Quadras behandelt deze bestaande pijler, de interne energiemarkt. Ik ben het eens met de vaststelling in dit verslag dat de uitbreiding van de interne energiemarkt van de EU en het creëren van effectieve solidariteitsmechanismen onder de lidstaten tevens de voorzieningszekerheid en grotere economische efficiëntie in de hand werken. In plaats van deze principes toe te passen, wordt de interne markt veeleer gekenmerkt door het Hongaarse spreekwoord ‘er zijn evenveel gewoontes als er huizen zijn’. Het is namelijk helaas zo dat verscheidene lidstaten de richtlijnen voor liberalisering van de energiemarkt nog steeds niet volledig hebben geïmplementeerd.
De energiemarkt zal in Hongarije bijvoorbeeld naar alle waarschijnlijkheid slechts met een vertraging van een half jaar worden opengesteld, maar als het dan eindelijk zover is, wordt opnieuw een dam opgeworpen tegen de vrije concurrentie: de overdreven marktconcentratie. De regelingen voor de aankoop van elektriciteit (PPA’s) op lange termijn die het Hongaarse energiebedrijf MVM en de producenten van elektrische energie hebben afgesloten, dekken ongeveer 80 procent van de markt. De Europese Commissie veronderstelt dat achter deze overeenkomsten illegale overheidssubsidies zitten en maakt zich terecht zorgen over een eerlijke concurrentie.
Als de openstelling van de markt onder deze omstandigheden zal worden gerealiseerd, kunnen we er zeker van zijn dat de verbruikers hier allerminst van kunnen profiteren. De prijzen zullen niet omlaag gaan, noch zal het dienstenniveau beter worden. Als we niet willen dat de liberalisering faalt, moeten we ook de toepassing van de beginselen garanderen. Daarom hoop ik dat de garanties van het gemeenschappelijke energiebeleid die de totstandkoming van een sterk Europa dienen, zo snel mogelijk in het leven worden geroepen.
Eluned Morgan (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de Commissie tijdens de herziening van de richtlijn nota zal nemen van de stemming van de commissie en geen knieval maakt voor lidstaten die bedrijven die hun consumenten teveel laten betalen de hand boven het hoofd houden. Zij hebben een gevestigd belang bij de instandhouding van een systeem met een ingebouwd belangenconflict dat verhindert dat concurrenten toegang hebben tot dezelfde markt. Dit zijn vaak dezelfde bedrijven die liever winsten aan hun aandeelhouders geven dan serieuze investeringen doen om ervoor te zorgen dat het licht aan blijft.
Ik verzoek u zelfs dringend om niet het OSB-model aan te bieden, waarvoor een enorm complex regelgevingssysteem nodig zou zijn waarop toezicht zou moeten worden uitgeoefend door een legertje functionarissen, maar ik begrijp ook dat er voor eigendomsontvlechting regels nodig zijn. We moeten ervoor zorgen dat we energienetwerken beschermen tegen hedgefondsen of private equity, die niet de vereiste langetermijntoezegging voor investeringen zullen geven, en laten we er ook voor zorgen dat we bedrijven uit een derde land geen opwekkings- of energienetwerken laten kopen als er geen wederzijdse overeenkomst is met dat land.
Ik dring er ook bij u op aan om de onjuiste impressie van eigendomsontvlechting die na de afgelopen bijeenkomst van de Energieraad is gefabriceerd door het Duitse voorzitterschap recht te zetten. De meerderheid van de lidstaten staat positief tegenover volledige eigendomsontvlechting, vooral met betrekking tot elektriciteit. Laat u niet intimideren door de grote jongens en laat democratie en de consumenten spreken.
Jorgo Chatzimarkakis (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de rapporteur, over het doel zijn we het allemaal eens: we willen één gemeenschappelijke Europese interne markt voor energie tot stand brengen. Dat willen we in het belang van zowel consumenten als bedrijven. In de gevallen waarin dit niet werkte, waarin de markt tekortschoot, moest een gele kaart – en soms zelfs een rode kaart – worden gegeven. U hebt dat met uw voorstellen gedaan, commissaris, en het verslag van de rapporteur sluit daarbij aan.
Het doel is dus duidelijk. Dat kan echter niet worden bereikt door de bedrijven in de interne markt te ontmantelen. Daarom moeten we streven naar betere marktintegratie, meer investeringen in interconnecties en een non-discriminatoire netwerktoegang voor de concurrentie. Nu is er een antwoord gekomen. Wij juichen het nu gepresenteerde voorstel voor het tot stand brengen van regionale markten unaniem toe. Het moeten er zeven worden. Deze regionale markten moeten de verantwoordelijkheid krijgen voor de netwerktoegang, de veiligheid van het systeem, de beschikbaarstelling van capaciteit, de regelenergie, de ontwikkeling van het netwerk en het congestiebeheer. Daarvoor is EU-wetgeving nodig. We hopen dat u bij het uitvoeren van deze opdracht evenveel moed toont als u bij het nu voorliggende voorstel hebt gedaan.
Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). – (SL) Bij de behandeling van de interne gas- en elektriciteitsmarkt handelt één van de kernvragen over de ontvlechting van transmissienetten en productieactiviteiten.
Van de voorgestelde modellen voor ontvlechting is eigendomsontvlechting tot nu toe het efficiëntst gebleken. Dat betekent echter niet dat we dat niet kritisch mogen benaderen, integendeel. Ik ben van mening dat we moeten wijzen op verschillende factoren waaraan we in de loop van dit proces moeten aandacht schenken. Ik wil graag enkele ervan belichten.
Ik wil vooreerst benadrukken dat we de bevoegdheden van de controle-instanties duidelijk moeten definiëren. Daarbij moeten we ons ervan bewust zijn dat eigendomsontvlechting gelijkstaat met integratie van de Europese interne markt. Een dergelijke integratie vereist echter een bovenbouw van de huidige controle-instanties. Die laatste moeten we ontwikkelen en uitbouwen, of het nu gaat om nationale regelgevende instanties of om nieuwe modellen zoals ISO+. De bevoegdheden en de slagkracht van nationale controle-instanties in de EU moeten uniformer zijn. Tegelijkertijd moeten we echter zorgen voor een gepaste controle van grensoverschrijdende activiteiten.
Ik zou ook willen wijzen op het feit dat we bij de oprichting van een interne gas- en elektriciteitsmarkt en bij het proces van de eigendomsontvlechting rekening moeten houden met onze grote importafhankelijkheid. Als we willen dat de interne markt een positief resultaat oplevert, moeten we ten aanzien van derde landen met één stem spreken. Het proces vereist dus tegelijkertijd dat we een gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid opzetten, of minstens een gemeenschappelijk Europees buitenlands energiebeleid. Ook het beginsel van de wederkerigheid moeten we respecteren.
Tot slot wil ik de aandacht vestigen op solidariteit als een van de fundamentele waarden van de Europese Unie. We moeten de interne markt zodanig vormgeven dat we tegelijkertijd ook de meest kwetsbare consumenten beschermen. Dat kan gebeuren op een neutrale manier die het Europese concurrentievermogen niet in het gedrang zal brengen. Ik steun de tekst van het verslag waarin dat wordt uitgedrukt en ik feliciteer eveneens de rapporteur met zijn uitstekende werk.
Joan Calabuig Rull (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, we zijn het eens over de noodzaak van een echte interne energiemarkt die transparant en open is en die bijdraagt aan lagere kosten voor burgers en bedrijven.
De interne markt moet de efficiëntie bevorderen, voor investeringen zorgen, bijdragen aan een zekere energievoorziening en toegang tot de energiemarkt mogelijk maken, ook voor kleine ondernemingen.
Sinds 1990 is prioriteit gegeven aan het verwezenlijken van de markt, maar dat is niet voldoende, zoals de realiteit in veel lidstaten laat zien. We moeten doorgaan op de ingeslagen weg, die inhoudt dat we een gemeenschappelijk energiebeleid moeten ontwikkelen waar iedereen vertrouwen in kan hebben en dat een duidelijk kader schept voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Commissie in 2009.
Tot slot, en gezien het belang van de sociale dimensie van het energiebeleid, moeten we ingenomen zijn met het opnemen van maatregelen om de energiearmoede te bestrijden. Ook beklemtonen we dat er bij de Commissie op moet worden aangedrongen dat zij haar voorstel voor een handvest voor de rechten van de energieconsument nog voor het eind van dit jaar presenteert.
Mijn felicitaties aan de rapporteur.
Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Ik zou de heer Vidal-Quadras willen bedanken voor zijn werkelijk goede verslag. Niettemin zijn er een paar dingen waar ik in elk geval de aandacht op zou willen vestigen. Ten eerste stel ik voor dat we meer nadruk leggen op het belang van prioritaire energieverbindingen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke EU-energiemarkt. Zolang Litouwen, de andere Baltische landen en Polen nog geen energieverbinding hebben met de rest van West-Europa, kan er geen sprake zijn van een interne markt! Bovendien is er nog geen volledige duidelijkheid over de financiering van vier prioritaire energieverbindingen. Daarom stel ik voor om erop aan te dringen dat er voldoende middelen worden gegarandeerd worden voor een soepele tenuitvoerlegging van dit plan en om, zo nodig, mogelijkheden voor aanvullende financieringswegen te onderzoeken. Ten tweede, geachte collega's, stel ik voor te benadrukken dat we ons bij het tot stand brengen van een gemeenschappelijke Europese energiemarkt moeten laten leiden door de wetten van de economie en het solidariteitsbeginsel. Achter de alternatieve verbindingen die Rusland in de aanbieding heeft, gaan louter politieke motieven schuil! Het Russische plan om een gaspijpleiding naar Duitsland te leggen over de bodem van de Oostzee, waarmee de Baltische landen en Polen worden gepasseerd, is 30 procent duurder dan de door de Baltische landen en Polen voorgestelde "Amber-pijpleiding", en aanzienlijk gevaarlijker. Als het Russische plan wordt uitgevoerd zou dit het isolement van de Baltische landen verder versterken. Daarom stel ik voor het "Nord Stream"-project van de lijst van belangwekkende projecten voor Europa te schrappen!
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou commissaris Piebalgs van harte willen feliciteren met het zoveelste goede voorstel waarmee hij de gemeenschappelijke Europese energiemarkt wil steunen. Daarnaast wil ik de rapporteur graag gelukwensen met zijn uitstekende verslag.
Het is zonneklaar dat de kwestie van de eigendomsontvlechting voor de meeste controverse heeft gezorgd. Toch zou ik nu drie andere problemen willen aanstippen. Het spreekt vanzelf dat ik een uitgesproken voorstander van ontvlechting ben, maar ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken om enkele andere problemen onder de aandacht te brengen.
Ten eerste heeft de interne Europese markt behoefte aan sterke materiële connecties tussen de nationale – en zelfs tussen de regionale – markten. We moeten de transportsysteembeheerders aanmoedigen om in grensoverschrijdende connecties te investeren. Voorts moeten de Europese Unie en de betrokken landen dit soort connecties in sterkere mate ondersteunen, aangezien ze een absoluut noodzakelijke voorwaarde zijn voor de gemeenschappelijke markt en voor eerlijke concurrentie.
Ten tweede zou de Europese integratie niet alleen van toepassing moeten zijn op energie en emissierechten voor CO2, maar eveneens op de markt van groene, rode en witte certificaten. De ontwikkeling van deze markten moet ervoor zorgen dat ze Europeser worden. Met het oog op de belangrijkste en meest fundamentele kwestie zou ik willen onderstrepen dat het achterliggende probleem van de Unie op dit moment te maken heeft met het opzetten van een strategisch investeringsprogramma om de oude faciliteiten weer op te bouwen en om nieuwe, zeer efficiënte voorzieningen tot stand te brengen.
In deze context rijst de vraag of we deze investering uitsluitend op het eenvoudige principe van een geleidelijke prijsstijging willen baseren. Dit zal mogelijkerwijs veel te duur zijn voor het Europese midden- en kleinbedrijf en voor de energie-intensieve sectoren. We moeten dringend op zoek gaan naar doeltreffende reguleringsmechanismen voor investeringen die nieuwe kansen kunnen creëren. Investeringscertificaten zijn hiervan een goed voorbeeld.
Ik wil u beiden nogmaals van harte bedanken.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik ben ervan overtuigd dat om vooruitgang te boeken bij het invoeren van een interne markt voor gas en elektriciteit, de koers die in het verslag van de heer Vidal-Quadras wordt gekozen de juiste is: volledige ontvlechting van eigendom, bescherming van de consumenten, vergroting van de transparantie, versterking van de bilaterale samenwerking en van de onafhankelijkheid van de regelgevende instanties, en verhoging van de interconnectiegraad tussen de lidstaten.
In dit verband is het heel belangrijk dat we de benoeming van coördinatoren voor moeilijk uitvoerbare projecten versnellen. Voor een beter klimaat voor investeringen in interconnectiecapaciteit is een Europees distributienetwerk voor gas en elektriciteit nodig, met een Europese planning voor de middellange en lange termijn, waarop een mogelijk in te stellen raad van regelgevers toezicht houdt.
Dames en heren, we moeten deze koers zeker blijven volgen, maar het zal zeker ook een tijd gaan duren voordat we ons uiteindelijke doel zullen bereiken. En hoe beter wij in staat zullen zijn om de problemen die de verschillende lidstaten tegenkomen niet te gebruiken om partijpolitiek te bedrijven, hoe korter die tijd zal zijn.
Allen gezamenlijk in de richting die wij de juiste achten: dat is onze verantwoordelijkheid als leden van het Europees Parlement en dat kan ook ons succes worden.
Jan Březina (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, als schaduwrapporteur voor de Commissie industrie, onderzoek en energie wil ik mijn collega, de heer Vidal-Quadras, bedanken voor het uitstekende werk dat hij heeft verricht, evenals voor deze uitgelezen kans om enkele zeer belangrijke kwesties te bespreken, zoals eigendomsontvlechting en de rol van nationale regelgevende instanties.
Ik waardeer dit initiatief van de Europees Parlement zeer omdat het ook de Europese Commissie kan helpen bij haar verdere inspanningen om de interne gas- en elektriciteitsmarkt te liberaliseren en omdat het de reeds genomen maatregelen beoordeelt. Eigendomsontvlechting, de meest controversiële kwestie, bleek de mijlpaal van dit verslag te zijn. Ik wil mijn steun uitspreken voor deze activiteit van de Europese Commissie. Echter, gezien het feit dat het een enigszins controversiële kwestie is die verder verduidelijkt en versterkt moet worden, wil ik de Commissie verzoeken om verdere effectbeoordelingen uit te voeren om andere middelen dan ontvlechting te onderzoeken voor het bevorderen van transparantie en het waarborgen van omstandigheden voor behoorlijke investeringen in infrastructuur.
Als de Commissie ten gunste van ontvlechting beslist, moet de tenuitvoerlegging zorgvuldig worden voorbereid zodat die met betrekking tot eigendomsrechten zo gevoelig mogelijk is. Met betrekking tot eigendomsontvlechting wil ik de amendementen en voorstellen steunen die de bewering verzachten dat ontvlechting de enige en meest efficiënte manier is om de interne energiemarkt te liberaliseren, en die derhalve ook andere middelen in aanmerking nemen.
Met betrekking tot de passage getiteld “regelgevende instanties” wil ik de rol van de nationale regelgevende instanties benadrukken, die onafhankelijk moeten zijn van regeringen en een deel van de verantwoordelijkheid moeten dragen bij de liberalisering van de energiemarkt.
Als afgevaardigde uit een nieuwe lidstaat wil ik tevens de meningen van sommige van mijn collega’s afkeuren die geneigd zijn alleen landen in Midden- en Oost-Europa te beschuldigen van interventionisme met betrekking tot besluiten die zijn genomen door nationale regelgevende instanties.
Dorette Corbey (PSE). – Voorzitter, dank aan collega Vidal-Quadras voor zijn uitstekende verslag. Morgen stemmen we onder meer over de eigendomsontvlechting van de elektriciteitsnetten en de elektriciteitsproductie. Toevallig stemt morgen ook de Eerste Kamer van het Nederlandse parlement over dit onderwerp. De conclusie in Nederland is dat we zullen overgaan tot een splitsing van energielevering en netwerkbeheer. Als dat in de rest van Europa ook gebeurt, is dat goed nieuws voor de Nederlandse energiebedrijven. Die hoeven zich niet langer het braafste jongetje van de klas te voelen.
Het is ook goed nieuws voor de ontwikkeling van duurzame energie. Want alleen door volledige eigendomsplitsing kunnen we de energiemarkt openen voor nieuwe aanbieders en dat is hard nodig. Er is nu te weinig netwerkcapaciteit om nieuwe toetreders toe te laten tot de netwerken. De energiereuzen voelen er weinig voor om te investeren in verruiming van de capaciteit ten behoeve van nieuwe toetreders. Toegang tot netwerken is vaak moeilijk door een gebrek aan transparantie en dat leidt tot enorme vertragingen, bijvoorbeeld voor de windenergiesector. Splitsing is de oplossing!
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het energiepakket dat de Commissie heeft voorgesteld, heeft betrekking op een drietal kwesties: op de voorzieningszekerheid, de mededinging en de duurzaamheid op milieugebied. Ik zal mij richten op een enkele kwestie, namelijk de mededinging. Als er één stelling is die ik hier vandaag wil verdedigen, dan is het dat we, zelfs op de energiemarkt, behoefte hebben aan mededinging die free and undistorted is. Voor degenen onder u die een vertaling behoeven: vrije ongestoorde concurrentie.
Er zijn drie punten waarop ik wil ingaan. Wat de implementatie en de omzetting betreft hoop ik dat de Commissie zich nog harder zal opstellen. Er is veel oneerlijke prijsconcurrentie op de markt, en dit Huis heeft al vaak gewezen op de buitengewoon oneerlijke overnames die zich voordoen wanneer een bepaald soort staatsmonopolie de vrije en particuliere mededinging overneemt van een kleinere prooi. Er zijn tal van barrières die toelating in de weg staan, de inbreukprocedures dient u dan ook te handhaven. Ik zal geen namen noemen maar er is er een bedrijf dat begint met de letter een “e” en eindigt met de letter “f”, dat u eens heel goed tegen het licht zou moeten houden.
In de tweede plaats, wat de ontvlechting betreft, zijn er twee opties belicht: de eerste is de eigendomsontvlechting en de andere is een stelsel van onafhankelijke marktbeheerders. Zoals vele sprekers voor mij ben ik volledig voorstander van ontvlechting: het is de enige manier om vooruitgang te boeken, want het huidige niveau is te laag.
Om af te sluiten zal ik u een voorbeeld geven, en dat is het derde punt dat ik ter sprake wil brengen. Ik woon in Genval, net buiten Brussel. Een paar maanden geleden kreeg ik een brief van de gemeente waarin stond: “Wauw, fantastisch, eindelijk kunt u uw energieleverancier kiezen en dit zal leiden tot meer concurrentie” – alsof zij er iets aan gedaan hadden! Feitelijk hebben zij zich tientallen jarenlang geprobeerd om de markt af te schermen en de prijzen hoog te houden. Ik ben echt blij dat de heer Vidal-Quadras met een ambitieus verslag gekomen is, en dat de Commissie vasthoudt aan een strikt beleid inzake mededinging op energiegebied. Ik wens u veel succes!
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, zoals mijn gewaardeerde collega, de heer Vidal-Quadras, in zijn verslag terecht zegt, is er geen alternatief voor de liberalisering van de energiemarkt. Een echte interne energiemarkt is van wezenlijk belang om de drie doelen in de Europese energiesector te kunnen bereiken, namelijk mededinging, duurzame ontwikkeling en continuïteit van de voorziening.
Gezonde concurrentie op de markt verlaagt de kosten voor de burgers en ondernemingen en stimuleert energie-efficiëntie en investeringen. Zoals de heer Paasilinna zojuist zei, zijn transparantie en het respecteren van de regels noodzakelijk. Dat is ook gunstig voor andere sectoren, waardoor het concurrentievermogen van de hele economie verbetert.
Wij moeten ons vooral realiseren dat een emissiehandelsysteem alleen doeltreffend werkt op een concurrerende markt. In het energiebeleid is het altijd goed de klimaatdoelstelling in het achterhoofd te houden en te streven naar een wereld met zo weinig mogelijk uitstoot.
Zelfvoorziening op de lange termijn op energiegebied en continuïteit van de energievoorziening moeten ook prioriteiten zijn en zullen een grote rol spelen in een goed functionerende interne markt. Tegelijkertijd moet echter een paradox worden voorkomen, die in sommige situaties helaas al een feit is.
Enerzijds maakt een open markt het mogelijk voor kleinere ondernemingen, zoals ondernemingen die in hernieuwbare energiebronnen investeren, om toegang tot de markt te krijgen. Anderzijds moeten wij voorkomen dat deze ondernemingen worden gesteund op manieren die de vorming van een echte markt belemmeren.
Bij de transmissie van elektriciteit van het ene naar het andere land wordt de markt verstoord door zeer hoge en zeer verschillende nationale steunvormen. Zo veroorzaken netleveringstarieven als steuninstrument in dit verband op sommige plaatsen een probleem. Een duidelijke en voorspelbare elektriciteitsmarkt is een voorwaarde om ons concurrentievermogen te kunnen ontwikkelen en daarom moeten wij overlappende en tegenstrijdige instrumenten voorkomen.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – Apreciez conţinutul raportului pe care îl dezbatem astăzi şi doresc să mulţumesc în mod deosebit raportorului pentru munca depusă.
Piaţa de energie este elementul cheie al politicii energetice europene. Aş dori în continuare să subliniez punctual câteva aspecte: în ceea ce priveşte piaţa de electricitate, consider că separarea proprietăţii sistemului de transport de activitatea de distribuţie şi cea de producţie este o măsură care va duce la creşterea competiţiei pe piaţă, la sporirea investiţiilor şi la un preţ mai bun pentru consumator. În România, sistemul de transport funcţionează deja independent şi rezultatele s-au dovedit a fi benefice. În plus, s-a efectuat listarea la bursă a companiei de transport de electricitate, fapt de natură să crească substanţial în funcţionarea acesteia.
În privinţa gazelor naturale consider că toate propunerile viitoare trebuie să încurajeze construcţia de proiecte care să diversifice sursele de aprovizionare şi rutele de transport, de exemplu proiectul Nabucco, care ar permite accesul Uniunii la resursele din zona Marii Caspice.
Din acest motiv, doresc să încurajez Comisia să iniţieze în septembrie două propuneri legislative, – una pentru electricitate şi una pentru gaz – două propuneri care să ţină cont de principiile comune de liberalizare, dar şi de specificitatea celor două domenii. Este clar că cea mai importantă consecinţă a liberalizării pieţelor gazului şi electricităţii este opţiunea consumatorului european de a alege între mai mulţi furnizori şi de a plăti un preţ corect şi competitiv care se va forma în urma concurenţei pe o piaţă liberă.
Deşi directiva liberalizării pieţelor celor două resurse a intrat în vigoare la 1 iulie, trebuie să promovăm şi o campanie adecvată de informare pentru ca cetăţenii să cunoască toate drepturile şi oportunităţile oferite de liberalizare. În acest sens doresc să salut adoptarea, vineri, de către Comisia Europeană a unor principii pentru o viitoare cartă a consumatorului de energie. Este un pas important pentru reechilibrarea raportului de forţe dintre consumatorii şi furnizorii de energie. Este esenţial însă ca aceste principii să devină obligatorii pentru statele membre. Nu trebuie să uităm niciun moment că liberalizarea pieţei se face pentru cetăţeni şi ei sunt cei care trebuie să beneficieze în primul rând de pe urma acestei liberalizări.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Piebalgs, rapporteur Vidal-Quadras, ik wil u feliciteren met dit verslag. De essentiële vraag bij dit verslag is wat deze nieuwe regeling oplevert voor de consument, dus voor de burger. De burger zal zich vooral afvragen: wat kost een kilowattuur hydro-elektriciteit tussen 12.00 en 13.00 uur? Wanneer en tegen welke prijs wordt het product geleverd? Daarbij moet niet alleen de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van de elektriciteit worden meegewogen. We hebben het recht om te bepalen uit welke bron we onze energie in de toekomst willen betrekken. Natuurlijk zal ook de tijdsfactor een belangrijke rol spelen. Eerste vereiste bij deze nieuwe vorm van regulering is transparantie in de wijze waarop de prijzen tot stand komen.
Een tweede belangrijk aspect is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de eigendomskwestie en liberalisering. In principe heeft de vorm van eigendom niets met liberalisering te maken. Dat zijn twee volledig gescheiden niveaus. Daarom moeten we ervoor zorgen dat we beide elementen ook in de toekomst gescheiden houden.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het werkelijk jammer dat dit fascinerende debat voorbij is, want ik zou graag verder praten over deze kwestie. We mogen echter niet vergeten om welke reden dit pakket werd voorgesteld. Zoals ik al zei, is het voorgesteld ten behoeve van de consument. We kunnen de kwestie van de ontvlechting niet diepgaand behandelen als we niet duidelijk voor ogen hebben om welke reden we eigenlijk ontvlechting voorstellen. De reden daarvoor is dat de liberalisering van de markt nooit een kans heeft gekregen op de elektriciteits- en de gasmarkt. Angst voor het onbekende, traagheid en een gebrek aan nationaal egoïsme in Europa zijn zo enkele redenen voor de late implementatie van de vereiste maatregelen, waardoor dingen worden doorgeschoven naar de volgende regering of, hopelijk, naar de volgende generatie. Waar het dus feitelijk om gaat, is het liberaliseren van de markt.
Ik behoor tot de mensen die onder verschillende systemen hebben geleefd. Ik heb geleefd in een situatie waarin marktkrachten onbekend waren. Ik herinner mij dat ik met mijn kinderen in de rij stond voor zeep of suiker, omdat er geen markteconomie was en een planeconomie nooit bijtijds kon leveren.
Wat de elektriciteit betreft stelde ik mij zulke vragen nooit want ik ging er vanzelfsprekend van uit dat we zouden worden afgesneden. Ik wachtte gewoon rustig af tot de voorziening weer hersteld was. Hiermee wil ik zeggen dat ik denk dat alleen de markt goed kan reageren op externe omstandigheden en tegen de laagste kosten investeringen aan te trekken.
Ontvlechting is het instrument dat ervoor zorgt dat er investeringen worden gedaan en dat de consument beschermd wordt. Ik denk dat dit een uitgangspunt is van de kwesties waarover we hier vandaag het grootste deel van de tijd gedebatteerd hebben. Ontvlechting is de allereerste voorwaarde om een concurrerende markt te creëren, maar ontvlechting is niet een doel op zich.
Overigens zou ik nog twee andere punten willen aanstippen die in dit debat aan de orde zijn gesteld. Het Parlement buigt zich op het ogenblik over de achtergrond van de kandidaten voor de functie van coördinator voor de trans-Europese energienetwerken. Ik hoop dat het Parlement de keuze van de Commissie zal onderschrijven, die zich hierover nog moet beraden.
Er is een Handvest voor energiegebruikers uitgebracht voor openbare raadpleging, en eind september, als de openbare raadpleging is afgelopen, kan dit Handvest voor energiegebruikers definitief worden aangenomen.
Ik dank u zeer voor dit debat. Ik zou de heer Vidal-Quadras nogmaals willen bedanken voor zijn uitstekende en bijzonder evenwichtige verslag, waarin terecht de aandacht wordt gevestigd op alle gebieden die we in aanmerking zullen nemen wanneer we het pakket maatregelen aan u voorleggen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen 10 juli 2007 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het licht van mondiale uitdagingen, zoals de klimaatverandering, onze afhankelijkheid van import en het toenemende energiegebruik moeten we allemaal onze verantwoordelijkheid nemen en streven naar een geïntegreerd Europees energiebeleid. Het tot stand brengen van één gemeenschappelijke Europese interne markt voor energie is zonder twijfel een van de eerste prioriteiten van de nabije toekomst. De inspanningen van de Commissie om met behulp van het derde liberaliseringspakket en een nieuwe Europese energiestrategie meer samenhang te brengen in het Europees energiebeleid, zijn dan ook zeer welkom.
Dat betekent echter niet dat we automatisch moeten overgaan tot eigendomsontvlechting bij de transmissie. Ik ben van mening dat eigendomsontvlechting een ernstige inbreuk vormt op bestaande eigensdomsrechten. Naar mijn overtuiging zal het niet mogelijk zijn om de bestaande problemen daarmee op te lossen. De Commissie zou moeten worden gevraagd om naast de optie van eigendomsontvlechting alternatieven uit te werken, bijvoorbeeld het model van onafhankelijke systeembeheerders (ISO’s) of de regionale variant daarvan, het model van onafhankelijke regionale systeembeheerders (RIO’s).
Het belangrijkste is echter dat de beste aanpak wordt gekozen om in Europa een concurrerende geïntegreerde interne energiemarkt tot stand te brengen.
20. Kwikhoudende meettoestellen (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0218/2007), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen (05665/1/2007 – C6-0114/2007 – 2006/0018(COD)) (Rapporteur: María Sornosa Martínez).
María Sornosa Martinez (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in dit Huis delen we allemaal de opvatting dat de vraag naar kwik bij het maken van producten moet worden verlaagd en dat de vervanging van kwik moet worden bespoedigd.
Er moeten op communautaire schaal beperkingen worden opgelegd aan het op de markt brengen van kwikhoudende meet- en regelapparatuur voor gebruik door consumenten, met enkele uitzonderingen in de gezondheidszorg.
We willen voorkomen dat grote hoeveelheden kwik in de afvalstroom terechtkomen. Op deze manier zullen we bijdragen aan het waarborgen van een hoger niveau van bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, evenals aan de instandhouding van de interne markt, zoals bepaald in artikel 95 van het Verdrag.
Kwik en kwikverbindingen zijn zeer giftig voor de mens, voor ecosystemen en voor dieren en planten in de natuur. Verontreiniging met kwik werd in eerste instantie als een diffuus lokaal probleem beschouwd, maar nu is het besef doorgedrongen dat dit een mondiaal, chronisch en ernstig probleem is.
Wat betreft de mogelijkheid om het gebruik van kwik in de meetapparatuur die onderwerp van dit voorstel is volledig te verbieden, dient te worden opgemerkt dat de deskundigen die zijn geraadpleegd tot de conclusie zijn gekomen dat ziekenhuizen zeer precieze instrumenten nodig hebben voor de behandeling van mogelijk levensbedreigende aandoeningen zoals hoge bloeddruk, aritmie en pre-eclampsie.
Kwiksfygmomanometers bieden de nodige precisie en betrouwbaarheid om de veiligheid van de patiënt te waarborgen. Daarom pleiten wij er in dit voorstel voor om deze instrumenten uit te zonderen van het verbod totdat er volledige garanties zijn voor de werking van mogelijke alternatieve instrumenten.
Ik wil de Commissie echter opnieuw met klem verzoeken om op korte termijn maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat alle kwikhoudende artikelen die momenteel in de maatschappij in omloop zijn, gescheiden worden ingezameld en op veilige manier worden behandeld, want als dat niet gebeurt zal deze richtlijn in de praktijk aan doelmatigheid verliezen.
Ten aanzien van de productie van nieuwe traditionele barometers, waarover de meeste discussie is ontstaan in dit Parlement, hebben we een compromisvoorstel gedaan dat inhoudt dat er voor de fabrikanten een overgangsperiode van twee jaar komt, zodat ze zich kunnen aanpassen aan de nieuwe regels. Helaas hebben niet alle fracties dit voorstel onderschreven, al denk ik dat we een voldoende grote meerderheid in dit Huis zullen hebben om het te kunnen aannemen.
Tegen de fabrikanten van dit soort barometers zou ik willen zeggen dat ze die overgangsperiode van twee jaar hebben om het gebruik van kwik in hun industriële processen uit te bannen, en dat dit voor hen geen enkel concurrentienadeel of economische schade met zich mee zal brengen, omdat we weten dat ze dit soort barometers al enige tijd maken zonder kwik te gebruiken.
We moeten onze burgers erop wijzen dat deze apparaten een gevaar voor de gezondheid en het milieu kunnen vormen, omdat ze gemakkelijk kunnen breken en het kwik dan in het afval terecht komt, of erger nog, zich bij verbranding in de atmosfeer verspreidt en de lucht, de grond en het water vervuilt. Zo komt kwik in de voedselketen terecht, vooral in vissen, en vervolgens in ons, mensen.
Zoals dit Huis weet, heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid de amendementen die zijn ingediend om te bewerkstelligen dat er toch nog nieuwe kwikbarometers kunnen worden gefabriceerd, in deze tweede lezing bij meerderheid verworpen.
Ik ben van mening dat het onverantwoordelijk zou zijn als wij dat verzoek zouden honoreren en daarom vraag ik u allen om tegen te stemmen, zoals ook wordt gevraagd door de Raad en de Europese Commissie, die ik dankbaar ben voor hun inzet om een eventuele bemiddelingsprocedure te vermijden.
Tot slot verzoek ik de Commissie opnieuw om de bevolkingen door middel van voorlichtingscampagnes bewust te maken van de gezondheidsrisico’s die blootstelling aan kwik met zich meebrengt en van de milieuproblemen die dat kan veroorzaken, omdat ik bang ben dat de burgers helaas nog steeds niet voldoende geïnformeerd zijn over de giftigheid van kwik.
Ik dank de Commissie tot slot voor haar werk en voor het feit dat we in tweede lezing een akkoord hebben weten te bereiken. Dank ook aan de Raad en aan de fracties die dit voorstel hebben gesteund.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur, mevrouw Sornoza Martínez, hartelijk bedanken voor het werk dat zij ten behoeve van dit voorstel heeft verricht. We bespreken vanavond een zeer belangrijke richtlijn. Ze vormt een belangrijk element in onze strategie om kwik voorgoed uit het milieu te verbannen – een strategie die het Europees Parlement al heel lang steunt.
Kwik en kwikverbindingen zijn zeer giftig voor de menselijke gezondheid en het milieu. De richtlijn betekent dan ook een grote vooruitgang: ze zal het op de markt brengen van bepaalde nieuwe kwikhoudende meettoestellen beperken en bewerkstelligen dat jaarlijks zo’n dertig ton kwik minder via afvalstromen in het milieu terechtkomt.
De voorgestelde richtlijn beoogt het gebruik van deze gevaarlijke stof in meettoestellen zo veel mogelijk terug te dringen en alleen uitzonderingen toe te staan indien de risico’s te verwaarlozen zijn of indien er geen alternatieve stoffen voorhanden zijn. Zo komt er een volledig verbod op het op de markt brengen van kwikhoudende koortsthermometers. Ook de algemene verkoop van alle andere kwikhoudende meettoestellen wordt aan banden gelegd. Ik vind het terecht dat er voor bloeddrukmeters in de medische sector en voor antieke meettoestellen een uitzondering wordt gemaakt. De voorstellen zijn gebaseerd op een risicobeoordeling en een uitvoerige effectrapportage die ten behoeve van de kwikstrategie zijn ontwikkeld.
De richtlijn zorgt niet alleen voor de bescherming van de gezondheid en het milieu, maar draagt ook bij aan de instandhouding van de interne markt, aangezien met deze richtlijn overal in de Gemeenschap geharmoniseerde regels voor het op de markt brengen van kwikhoudende meettoestellen worden geïntroduceerd.
De rapporteur beveelt aan om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zonder wijzigingen goed te keuren. De Commissie deelt deze mening volledig, aangezien het gemeenschappelijk standpunt een aantal amendementen van het Parlement uit eerste lezing heeft overgenomen en het een evenwichtig compromis vormt: ter wille van de bescherming van de gezondheid en het milieu wordt enerzijds geprobeerd om het gebruik van kwik zo veel mogelijk aan banden te leggen, terwijl anderzijds recht wordt gedaan aan het belang om in de gezondheidszorg de veiligheid van patiënten te waarborgen. Ik moet bevestigen wat de rapporteur al heeft gezegd: kwikhoudende bloeddrukmeters, zogenaamde sfygmomanometers, zijn volgens de meeste deskundigen nog altijd onmisbaar voor de behandeling van bepaalde levensbedreigende ziekten. Toch zullen we ons met dit probleem moeten bezighouden. Wanneer namelijk ook voor deze toestellen bepaalde alternatieven voorhanden zijn, moet ook hier het kwik worden uitgebannen. De Commissie zal de ontheffing waarin is voorzien daarom al na twee jaar opnieuw bekijken.
Een andere uitzonderingsmaatregel beoogt ervoor te zorgen dat de handel in antieke meettoestellen mogelijk blijft, dat wil zeggen in instrumenten die minstens vijftig jaar oud zijn. De Commissie kan hiermee instemmen. Bij antieke toestellen gaat het immers hoofdzakelijk om verzamelobjecten, waarmee vanwege de waarde ervan zeer zorgvuldig wordt omgegaan en die slechts in zeer beperkte aantallen op de markt komen. Naar de mening van de Commissie bestaat er echter geen rechtvaardiging voor een volledige ontheffing waardoor de verkoop van nieuwe kwikbarometers aan eindgebruikers mogelijk zou blijven. Aangezien er voor kwikbarometers alternatieven bestaan die even decoratief en betrouwbaar zijn, is het gebruik van deze gevaarlijke stof bij de vervaardiging van barometers absoluut niet noodzakelijk.
Een volledige ontheffing voor dergelijke toestellen zou geheel in tegenspraak zijn met het standpunt inzake zeer gevaarlijke stoffen dat het Europees Parlement innam toen de nieuwe Reach-wetgeving op het gebied van chemische stoffen werd aangenomen. Een overgangstermijn van twee jaar, waarin de richtlijn nu voorziet, is absoluut voldoende om de enkele overgebleven fabrikanten van kwikbarometers de mogelijkheid te geven op alternatieven over te schakelen. Overigens hebben veel – zo niet alle – fabrikanten in deze sector al alternatieve producten in hun assortiment. De Commissie zal daarom onder geen beding instemmen met de amendementen waarin een permanente ontheffing voor barometers wordt voorgesteld.
Ik verzoek u dringend om het gemeenschappelijk standpunt goed te keuren, zodat de richtlijn nu in tweede lezing kan worden aangenomen.
Martin Callanan, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben deze discussie al verschillende malen gevoerd dus ik zal mijn betoog zo kort mogelijk houden. Zoals de commissaris en mevrouw Sornosa Martínez al hebben opgemerkt, is het enige wat nog moet worden opgelost de kwestie van de barometers. Ik moet zeggen dat ik er volkomen van overtuigd ben dat zowel de Commissie als de Raad, en een aantal leden van dit Parlement, het bij het verkeerde eind hebben. Een verbod op barometers is op geen enkele manier te rechtvaardigen. Zij worden er alleen maar uitgepikt omdat er maar een vrij klein aantal bedrijven in Europa is dat nog barometers produceert, en zij zijn een gemakkelijk doelwit voor de Commissie, die hiermee de schijn kan wekken dat zij echt iets doet aan het terugdringen van het kwikgebruik, terwijl de belangrijkste bronnen van het vrijkomen van kwik – elektriciteitscentrales, crematoria, enz. – niet worden aangepakt, omdat dit de regeringen van de lidstaten en de lokale overheden natuurlijk een heleboel geld zou kosten.
Dit Parlement heeft in de eerste lezing in de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid en vervolgens bij stemming een amendement aangenomen voor ontheffing van de fabrikanten van barometers. De Raad verwierp dat amendement, al ging hij akkoord met een geleidelijke afbouwperiode van twee jaar. Ik moet helaas zeggen dat de Milieucommissie het amendement dit maal niet tot het eind toe ondersteunde, maar ik heb de amendementen weer aan de orde gesteld om het Parlement nogmaals de kans te geven hierover een besluit te nemen, en het zal de afgevaardigden vast niet ontgaan zijn dat er bijzonder actief campagne wordt gevoerd door een aantal zelfstandige ondernemers en distributeurs overal in Europa.
Het is volslagen onlogisch om ontheffing voor te stellen voor oude instrumenten maar nieuwe instrumenten te verbieden. In Europa worden er waarschijnlijk meer oude instrumenten in omloop gebracht en op de markt aangeboden dan er nieuwe instrumenten gemaakt worden. Het gaat om een heel beperkte, gespecialiseerde markt, en Europa schaadt haar eigen reputatie door het werk van een klein aantal bijzonder ondernemende en deskundige ambachtslieden onwettig te verklaren, het te verbieden, door hen met geweld van de markt te verjagen. Zij kunnen gecontroleerd worden door middel van een adequaat stelsel van vergunningen en toezicht, waarvoor zij, naar ze zeggen, zelf willen betalen. Dat zou verreweg de meest verstandige oplossing zijn, veel beter dan het instellen van een totaalverbod en het verdrijven van de markt van een aantal bedrijfjes, waarmee vaardigheden en tradities die al eeuwenlang in Europa bestaan, verloren zouden gaan.
Dorette Corbey, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, dank aan collega Sornosa Martínez. U heeft onze warme en volledige steun. Kwik, en vooral kwikverbindingen en kwikdampen zijn giftig. Kwik kan zich ophopen in het hersenweefsel en het zenuwstelsel, en daar grote schade aanrichten. Dit kan leiden tot verminderde intelligentie. Een intelligent beleid verbiedt daarom het gebruik van kwik in onnodige toepassingen. Er zijn alternatieven beschikbaar en daarom is het goed dat de kwikthermometer tot het verleden behoort.
Er is veel discussie over barometers. In Nederland is het gebruik van kwik vanaf 2003 verboden. Voor barometers gold echter een uitzondering tot 2005 en later tot 1 januari 2006 in afwachting van nieuwe Europese regels. Voor de ambachtelijke barometers, inderdaad een prachtig product, willen we nu nog eens twee jaar extra uitstel verlenen. Dat komt dan neer op 1 januari 2010. Er is dus veel extra uitstel en genoeg tijd om alternatieven te ontwikkelen, die er voor een groot deel trouwens al zijn, zoals de commissaris bevestigde.
Natuurlijk kan ik mij voorstellen dat het voor de producenten van barometers toch nog een harde boodschap is. Maar als we kwik willen uitbannen, dan moeten we in ieder geval kwikhoudende producten voor consumenten verbieden. Barometers kunnen kapot gaan of gaan lekken en dan komt kwik alsnog in het milieu.
Met de producenten van barometers ben ik het eens dat ook het gebruik van kwik in spaarlampen natuurlijk heel erg schadelijk is. Zo snel mogelijk overstappen op LED-lampen is een goed idee, maar deze richtlijn gaat over kwik in meetapparatuur en niet over spaarlampen. Ik steun daarom nogmaals collega Sornosa Martínez van harte en ik denk dat zij een heel goede aanpak heeft gekozen.
Marios Matsakis , namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mevrouw Sornosa Martínez willen gelukwensen met haar uitstekende verslag.
Dit wetgevingsverslag volgt op het verslag over de kwikstrategie dat dit Huis vorig haar heeft aangenomen. Doel ervan is het uitbrengen van nieuwe kwikhoudende meettoestellen op de markt te beperken. Mevrouw Sornosa Martínez is het in grote lijnen eens met het voorstel dat voor ons ligt, en zij stelt maar enkele ontheffingen voor in gevallen waarin nog geen geschikte alternatieven voorhanden zijn.
Mijn fractie staat volledig achter dit voorstel, en de amendementen van de rapporteur vindt zij nuttig en goed. In het algemeen kan het voorstel rekenen op de instemming van het Parlement, behalve wat betreft dat ene bekende punt van geschil over de barometer. Zoals u weet, komt dat geschil hierop neer dat de Raad akkoord is gegaan met het compromisvoorstel om na de inwerkingtreding van de richtlijn een ontheffing van twee jaar toe te kennen aan een klein aantal fabrikanten van de traditioneel uitziende maar thans vervaardigde barometers. Naar ons idee is dit een redelijke oplossing en het geeft die fabrikanten de tijd om kwikvrije alternatieven te gaan toepassen in hun producten.
Deze visie wordt niet gedeeld door sommige collega’s die het standpunt huldigen dat verwoord is in de amendementen 1 en 2, namelijk dat er permanente ontheffing moet worden toegekend voor traditioneel uitziende barometers. In wezen is dit punt niet zo belangrijk, want deze instrumenten hebben een laag kwikgehalte en de veiligheidsmaatregelen worden adequaat ingevoerd door de fabrikanten. Tegelijkertijd is ontheffing op de lange termijn om principiële redenen niet nodig, daar de fabrikanten ruimschoots de tijd hebben om zich aan te passen met behulp van veilige alternatieve chemicaliën, zonder dat er een riskant precedent hoeft worden opgenomen in de veiligheidsrichtlijnen.
Helaas is de kwestie buitenproportioneel opgeblazen door een deel van de nationale pers, die de zaak wenst af te schilderen als een voorbeeld van de harteloze en bureaucratische EU die in botsing komt met arme, authentieke traditionele instrumentenmakers en probeert om hen de nek om te draaien. U zult begrijpen dat dit niet waar is.
Mijn fractie heeft als standpunt dat we ons moeten richten naar de wetenschappelijke logica en niet moeten instemmen met een permanente ontheffing voor barometers, maar omdat we begrip hebben voor de emoties van sommige afgevaardigden, zullen we niet al te strikt zijn met degenen in onze fractie die een andere lijn dan die van de fractie te volgen, ofschoon nog steeds het risico bestaat dat het barometer-amendement wordt aangenomen en het hele voorstel op het spel zet. Laten we hopen dat dit niet gebeurt.
Leopold Józef Rutowicz, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beperking van het op de markt brengen van bepaalde kwikhoudende meettoestellen is een belangrijk document, aangezien het de hoeveelheid kwik in het milieu aan banden zal leggen. Kwik komt in de vorm van methylkwik in de voedselketen terecht in aquatische milieus, waar het niet alleen vis, fruit en groenten, maar ook mensen aantast. Het kwik stapelt zich op in ons lichaam en vergiftigt ons.
Er wordt jaarlijks 33 ton kwik in nieuwe en 27 ton in gebruikte toestellen in omloop gebracht. Dankzij de technische vooruitgang wordt er minder kwik gebruikt in de industrie en in bepaalde producten. Met het oog op het terugdringen van kwik is het echter van cruciaal belang dat we het kwik uit oude toestellen recycleren en dat we de invoer van dergelijke toestellen van buiten de Europese Unie drastisch verminderen. Alle lidstaten van de Europese Unie zouden een dergelijk verbod moeten opleggen na de snelle herziening van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten.
Ik zou mevrouw Sornosa Martinez willen bedanken voor het geleverde werk.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Ik heb als kind met kwik gespeeld. Hopelijk zal deze richtlijn ervoor zorgen dat volgende generaties kinderen dit niet doen. Nu ligt er een compromis met de Raad en het is de hoogste tijd dat we dat aannemen. We weten dat kwik schadelijk is voor mens en natuur en dat het bijna altijd vervangen kan worden door minder schadelijke stoffen. Het compromis met de Raad is uitgebalanceerd en komt veertien jaar nadat Zweden een nationaal verbod op kwikthermometers heeft ingevoerd. Er valt geen tijd meer te verliezen.
Degenen die er nu over denken om er een technisch ongemotiveerd voorstel van de barometerlobby er door te stemmen, moeten beseffen dat het gehele verbod dreigt te worden vertraagd en bemoeilijkt als het wordt goedgekeurd. Dat zou onverantwoordelijk zijn. Tandartsen, laboratoria en ziekenhuizen hebben kwik verbannen. Het is totaal niet moeilijk om de luchtdruk te meten zonder kwik. Als men nostalgisch wil zijn kan men een oude barometer kopen. Zelfs met dat verbod – dat niet voor antiqiteiten geldt – is dat nog steeds legaal.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we weten al lang dat chemische verbindingen met kwik schadelijk zijn voor de mens en het milieu. Kwik komt immers gemakkelijk in de voedselketen terecht. Kinderen – ook ongeboren baby’s – en personen die rechtstreeks in aanraking komen met kwik, lopen het meeste gevaar. Kwik beschadigt het menselijke lichaam. Het ondermijnt niet alleen het zenuwstelsel, maar tast eveneens de coördinatie en het zicht aan, wat een negatief effect heeft op de gezondheid en het milieu. Het is bijgevolg correct en terecht dat er voorschriften worden ingevoerd die het gebruik van kwik in bepaalde meettoestellen beperken.
Medische instrumenten die kwik bevatten, zouden daarentegen geleidelijk uit de circulatie moeten worden genomen, in het bijzonder in nieuwe lidstaten waar de beschikbare middelen voor de gezondheidszorg zeer beperkt zijn. Een voorbeeld: een mogelijk verbod op het gebruik van kwikthermometers zou de vereiste overheidsuitgaven naar schatting jaarlijks met ongeveer drie miljoen zloty doen stijgen. Een dergelijk plots verbod op kwikhoudende meettoestellen zal niet alleen bijzonder duur zijn, maar kan mensen er eveneens toe aanzetten om niet langer hun lichaamstemperatuur of bloeddruk te meten. Dit is alarmerend, aangezien goedkope elektronische toestellen niet erg nauwkeurig zijn.
Wij hebben voorgesteld om de overgangsperiode te verlengen omdat dit de kosten aanzienlijk zou verlagen. Daarenboven zijn wij van mening dat het verbod niet van toepassing zou mogen zijn op thermometers voor te vroeg geboren baby’s, meer bepaald wegens hun specifieke toepassingsgebied, hun betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. Dat geldt eveneens voor ovulatiethermometers die gebruikt worden om onregelmatigheden vast te stellen en voor de voortplanting als onderdeel van de natuurlijke methode voor gezinsplanning. Bovendien zijn veterinaire thermometers noodzakelijk voor het diagnosticeren van ziekten bij dieren.
Tot slot zou ik er nog op willen wijzen dat dergelijke overhaaste wetgevingswijzigingen vaak het vermoeden wekken dat er belangengroepen in het spel zijn. In dit geval is het goed mogelijk dat het verbod op kwikhoudende toestellen niet alleen het gevolg is van onze wens om de gezondheid en het milieu te beschermen.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het is de bedoeling dat met deze richtlijn voor meettoestellen ongeveer dertig ton kwik uit de circulatie wordt genomen. Dat is niet uitzonderlijk veel, maar toch een aanzienlijke hoeveelheid. De gevaren van kwik zijn algemeen bekend, de neurotoxiciteit staat buiten kijf. Zodra er een risico is voor de menselijke gezondheid, geldt voor mij het strenge substitutiebeginsel. Alleen wanneer kwik absoluut noodzakelijk is en niet kan worden vervangen, mag het onder strikte voorwaarden worden gebruikt.
Uitzonderingen zijn dus alleen toegestaan, wanneer er geen echte risico’s aanwezig zijn of wanneer er nog geen alternatieven beschikbaar zijn. De uitzonderingen betreffen sfygmomanometers voor speciale toepassingen en oude meettoestellen, waarbij het aantal oude meettoestellen uiteraard vanzelf steeds verder afneemt. De overgangstermijn van twee jaar voor barometers acht ik beslist voldoende. Doorslaggevend is voor mij de harmonisatie van de interne markt, die hiermee weer een stuk dichterbij komt. Ik stem voor goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt.
Åsa Westlund (PSE). – (SV) Het is verbazingwekkend dat we zo’n debat moeten voeren. Kwik is een van de gevaarlijkste giffen dat we onder ons hebben. Uiteraard moet dat niet gebruikt worden tenzij het absoluut noodzakelijk is. Het verbaast mij dat iemand van mening kan zijn dat het belangrijker is de productie van oude barometers en thermometers te behouden dan de gezondheid van mensen te beschermen.
Als zwangere vrouw weet ik al te goed welke risico’s kwik met zich mee brengt. Ik weet dat geen enkele zwangere vrouw de vis moet eten die ikzelf en velen met mij hebben gegeten tijdens onze gehele jeugd. Moet dat zo? Moeten jonge vrouwen geen gewoon voedsel kunnen eten? Moeten zwangere vrouwen zich zorgen maken dat de foetus die ze in zich dragen beschadigd wordt door kwik dat onder andere komt uit producten die die stof helemaal niet dienen te bevatten?
Voorafgaand aan dit debat hebben we een brieven gekregen met de boodschap dat we de traditionele barometerproductie moeten beschermen. Dat is echt gênant. Hoe kan iemand denken dat ik het eventuele genot van het hebben van een barometer hoger acht dan het risico dat het gebruik van kwik inhoudt voor de komende generaties? Ik hoop dat al mijn collega’s bij de stemronde morgen laten zien hoe gênant die brieven zijn en dat wij onze verantwoordelijkheid voor het milieu en de gezondheid van de mensen serieus nemen door te stemmen tegen alle amendementen voor het behoud van het gebruik van kwik.
Holger Krahmer (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik ben het met u eens: kwik is bijzonder giftig. Het is schadelijk voor het milieu, voor dieren en via de voedselketen en andere kanalen ook voor mensen.
Het is terecht dat deze stof wordt vervangen wanneer dat mogelijk en zinvol is, maar ik ben het er niet mee eens dat we dat altijd, tegen elke prijs en vanwege de eigenschappen van de stof zelf moeten doen. We moeten dat alleen doen wanneer het gebruik ervan daadwerkelijk een gevaar voor het milieu vormt. We kunnen kwik hoe dan ook niet helemaal uit de handel nemen, want dan zouden we ook een ander product vaarwel moeten zeggen dat bij veel afgevaardigden hier hoog staat aangeschreven. De energiespaarlamp, die menigeen ten behoeve van de klimaatbescherming het liefst wettelijk zou willen voorschrijven, bevat ook kwik. Wanneer de spaarlamp in heel Europa zou worden ingevoerd, zou er in onze huishoudens minstens evenveel kwik aanwezig zijn als op dit moment het geval is door het gebruik van traditionele barometers.
Ik voel er niets voor om kwik en een heel aantal ambachtelijke bedrijven morgen van de EU-markt te verbannen, terwijl we tegelijkertijd kwiklampen in onze fittingen willen draaien. Ik ben benieuwd naar de reactie van de commissaris op deze conflicterende doelstellingen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Kwik vindt toepassing in verscheidene meettoestellen, thermometers en barometers. Daarnaast is kwik succesvol, en zonder grote gevolgen voor de gezondheid, toegepast in de tandheelkunde, in de vorm van amalgaamvullingen.
Anderzijds zijn er echter ook bepaalde omstandigheden waarin bekend is dat kwik schadelijk is en dat het zich in levende organismen, waaronder het menselijk lichaam, kan ophopen. We beseffen allemaal dat de meeste van de amendementen die het Europees Parlement op 14 november 2006 al had aangenomen, in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn verwerkt. Dit bleek wel uit de tekst, waarin de rapporteur en de schaduwrapporteurs nagenoeg op één lijn zitten, zodat we dichtbij afronding van het wetgevingsproces in eerste lezing waren.
Er is echter een belangrijk twistpunt tussen de Raad en het Parlement met betrekking tot de productie van toestellen waarin kwik wordt gebruikt, met name barometers. Zoals bekend heeft het Parlement voor een volledige ontheffing gestemd, terwijl de Raad een tijdelijke ontheffing van twee jaar voorstelt, hetgeen terecht lijkt. Een verbod zou van toepassing zijn op nieuwe kwikbarometers, maar het lijkt redelijk om tweedehands kwikbarometers als aanvaardbaar te beschouwen, zodat ze verkocht, gerepareerd en onderhouden kunnen blijven worden.
Als burger en consument steun ik het soort compromis dat door de rapporteur wordt voorgestaan, waarmee de algemene volksgezondheid niet in gevaar wordt gebracht en fabrikanten van traditionele barometers de gelegenheid krijgen zich sneller aan de nieuwe situatie aan te passen.
Linda McAvan (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we moeten niet vergeten dat dit voorstel deel uitmaakt van een bredere strategie om het gebruik van kwik geleidelijk aan uit te bannen. Geen enkele sector is eruit gelicht – thermometers niet, barometers niet – omdat er in de loop van een paar jaar een aantal acties zullen worden doorgevoerd. Ik denk dat de heer Ulmer gelijk heeft: onder de REACH-richtlijn zijn wij het erover eens geworden dat als er een veilig alternatief bestaat voor gevaarlijke chemische producten, we de kant van dat alternatief op moeten. In dit Huis zijn wij het daarover allemaal eens geworden; alle grotere politieke fracties zijn akkoord gegaan met REACH. Het is dan ook volslagen inconsequent ten opzichte van de REACH-richtlijn om in dit stadium te zeggen “laten we ontheffing verlenen voor barometers”. Daarbij komt dat de REACH-richtlijn voorziet in regelgeving voor barometers.
Er is een amendement over vergunningen voor barometers. Welnu, dat amendement pakt niet de kwesties aan van lekken, onvoorziene schade of afvalverwerking, van de vuilstort en vuilverbranding. In de Verenigde Staten heeft iemand in mei in een opslagkast van een school een kapotte barometer gevonden. De school ging voor een week dicht. De hele school moest geëvacueerd worden en de rekening van de schoonmaakkosten liep in de duizenden dollars. In zes Amerikaanse staten wordt gewerkt aan een verbod op kwik in barometers en andere toestellen, en feitelijk gaan ze veel verder dan wat de Europese Commissie vandaag heeft voorgesteld. Iedereen die het heeft over de betutteling door Europa, zit er dus volkomen naast wat betreft de barometerkwestie.
De PSE-Fractie heeft zich hard gemaakt voor de geleidelijke opheffing, over een periode van twee jaar, van de barometerindustrie. Wij weten dat het gaat om kleine bedrijven, we weten dat sommige hierdoor een aantal problemen zullen ondervinden, maar we beseffen ook dat de REACH-richtlijn eraan komt, en naar mijn idee is dit een verstandig compromis.
De heer Schlyter ten slotte, vertelde hoe hij als kind vaak met kwik speelde. In de loop van dit debat hebben heel wat mensen dat tegen me gezegd: “Daarmee hebben we vroeger nog gespeeld”. Ik wijs er dan steeds op dat we vroeger auto reden zonder veiligheidsriem om, dat we gelode benzine inademden, en dat ik met Kerstmis altijd zoete sigaretjes in mijn sok kreeg. Sommige dingen moeten veranderen, en ik denk dat het nu tijd is om dat te doen.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag nog een keer duidelijk maken wat het beleid van de Commissie is ten aanzien van de vraag hoe we moeten omgaan met stoffen waarvan is aangetoond dat ze zeer giftig zijn wanneer ze in ons milieu terechtkomen. In onze samenleving kunnen we risico’s niet uitsluiten. Wanneer echter de voorwaarden voor substitutie aanwezig zijn, moet aan substitutie prioriteit worden verleend. Ik begrijp niet hoe men hier anders over kan denken. Als het niet nodig is om gebruik te maken van stoffen die zeer giftig zijn voor het milieu, dan moeten we dat ook niet doen.
Dat geldt ook voor de spaarlampen die de heer Krahmer te berde bracht, waarin inderdaad in zeer kleine hoeveelheden kwik voorkomt. Daarvoor bestaat nog geen substituut. Daaraan moet echter wel worden gewerkt en zodra het er is, moet uiteraard ook hier de voorkeur worden gegeven aan een productiemethode waarbij geen kwik wordt gebruikt.
Laat ik tot slot nog iets zeggen over barometers. Er is geen groter liefhebber van mooie oude instrumenten dan ik ben. Ik ben een groot liefhebber van traditionele productiemethoden en een groot liefhebber van traditionele bedrijven, vooral van kleine bedrijven. Niemand wil ook maar één klein ambachtelijk bedrijf van de Europese markt verdringen. Ik heb hier de catalogus van een van deze fabrikanten. Er is geen twijfel over mogelijk. Ze bieden nu al prachtige barometers aan die uiterlijk op geen enkele manier verschillen van de barometers die tot nu toe werden gemaakt; ze bevatten echter geen kwik meer. Zelfs de beroemde Prince of Wales-barometer, een kopie van de koninklijke barometer van John Russell, is al te koop – weliswaar voor de prijs van 795 pond – zonder ook maar een spoortje kwik.
Het argument dat ook maar één enkel bedrijf in zijn bestaan wordt bedreigd, is gewoonweg niet juist. Laat ik daarom duidelijk zijn: de belangen van deze bedrijfjes worden niet gediend wanneer men ze ervan weerhoudt de nodige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat hun producten ook een toekomst hebben. De traditionele barometers hebben alleen een toekomst wanneer ze zonder kwik worden gemaakt.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen 10 juli 2007 plaats.
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij af of u zou kunnen nagaan of mijn woorden wel goed vertaald zijn. Ik zei dat ik als kind met kwik speelde, en dat ik hoopte dat de komende generaties niet dat risico zouden lopen. Dit voor alle duidelijkheid.
De Voorzitter. – Zo heb ik het begrepen, mijnheer Schlyter: ik kan u verzekeren, ik heb hetzelfde gedaan en ik hoop dat mij een lang leven beschoren zal zijn.
21. Inventarisatie, inaanmerkingneming en bescherming van Europese kritieke infrastructuur (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0270/2007) van Jeanine Hennis-Plasschaert, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de inventarisatie van Europese kritieke infrastructuur, de aanmerking van infrastructuur als Europese kritieke infrastructuur en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuur te verbeteren (COM(2006)0787 – C6-0053/2007 – 2006/0276(CNS)).
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik dank de rapporteur voor dit belangrijke verslag naar aanleiding van een initiatief van de Commissie.
Het is duidelijk dat de bescherming van kritieke infrastructuur zowel voor de lidstaten als voor de Europese Commissie een prioriteit vormt. We mogen namelijk niet vergeten dat de noodzaak kritieke infrastructuur te beschermen tegen bijvoorbeeld een terroristische aanval een gevolg is van de aard van die voorzieningen en hun onderlinge koppeling en afhankelijkheid. Bij een aanval op een fysieke of technologische infrastructuur van een lidstaat worden de effecten daarvan onvermijdelijk doorgegeven aan andere lidstaten. Daarom is een Europees kader voor preventie en bescherming nodig.
Volgens ons is de beste weg die we kunnen bewandelen allereerst het inschakelen van de particuliere sector. Dat betekent het gebruik maken van de huidige beschikbare technologieën en het versterken van het technologisch onderzoek door de medewerking te vragen van de ondernemingen en de onderzoekslaboratoria teneinde die onderzoeksresultaten ter beschikking te stellen van het gemeenschappelijk Europees kader. De gedachte is dat we moeten beschikken over echte speciale veiligheidsprogramma’s voor de verschillende sectoren met infrastructuur en een echt specifiek netwerk van verbindingsofficieren die garant kunnen staan voor dat gemeenschappelijk Europees kader.
Wij willen alleen de infrastructuur in aanmerking laten komen die echt een transnationaal karakter heeft en niet infrastructuur die beperkt is tot één lidstaat, behalve wanneer de effecten van die kritieke infrastructuur de grenzen van die desbetreffende lidstaat overschrijden.
Zoals u al weet hebben wij in december een mededeling goedgekeurd voor het instellen van een Europees programma ter bescherming van kritieke infrastructuur, tegelijk met een ontwerprichtlijn betreffende de inventarisatie van de infrastructuur die bescherming behoeft. Ik ben het Parlement derhalve dankbaar dat het de voorstellen voor deze uiterst belangrijke materie als één pakket heeft behandeld. De mededeling stelt de principes, de te volgen processen en de instrumenten om die processen te realiseren vast, terwijl de richtlijn regels vastlegt om te inventariseren welke infrastructuur, op grond van een gemeenschappelijke Europese aanpak, bescherming behoeft. Het ligt in onze bedoeling dit actieplan te ontwikkelen op basis van een brede publiek-private samenwerking.
Wij denken dat de lidstaten geholpen moeten worden bij het ontwikkelen van de verschillende initiatieven in het actieplan. Wij zijn ervan overtuigd dat de internationale dimensie in aanmerking genomen moet worden en dat er financiële maatregelen moeten worden getroffen. Wij beschikken natuurlijk over een financieel programma betreffende preventie, paraatheid en beheer van de gevolgen van de risico’s van het terrorisme. Dat programma kan gepaste financiering voorzien voor beschermingsmaatregelen van kritieke infrastructuur.
Ik kan nu al laten weten dat ik instem met een aantal belangrijke amendementen die het Parlement zo gaat behandelen. Het eerste amendement betreft de noodzaak om in de richtlijn te bevestigen dat het de taak is van elke lidstaat om vormen en methodes te kiezen die passen bij zijn situatie. Het gaat dus om het flexibiliteitsprincipe bij de uitvoering van de richtlijn, op basis waarvan de al of niet verplichte maatregelen in de praktijk moeten worden gebracht zonder overdreven strengheid.
Het tweede punt dat mij aanvaardbaar schijnt, is de noodzaak de ontheffingsbepalingen voor bepaalde sectoren van een aantal plichten in de richtlijn te verduidelijken. De Commissie heeft de mogelijkheid voorzien bepaalde sectoren ontheffing te verlenen en de ontwerpamendementen van het Parlement vragen in feite beter te specificeren wanneer een dergelijke ontheffing geldt voor een bepaalde sector. Ik denk akkoord te kunnen gaan met de noodzaak meer specificaties te introduceren en zo meer duidelijkheid te creëren.
Ik ben het bovendien eens met het voorstel om de lijst in bijlage I van de ontwerprichtlijn met sectoren waar de kritieke infrastructuur beschermd wordt, te wijzigen. Ik meen dat het voorstel van het Parlement om die bijlage te wijzigen aanvaardbaar is, evenals het voorstel om een aantal wijzigingen aan te brengen in de sectoren waarvoor de comitologieprocedure geldt. Daarvoor is een specifiek voorstel ingediend, hoewel we dienen te beseffen dat door het beperken van het gebruik van de comitologie de noodzakelijke tijd voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn toeneemt. Comitologie is misschien dan wel enigszins gecompliceerd als instrument, maar het bespaart wel tijd bij de tenuitvoerlegging. Ik ben echter niet tegen het idee om dergelijke amendementen te aanvaarden.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, spreek ik mijn tevredenheid en waardering uit over dit verslag en ik hoop dat het Parlement het met een zeer brede meerderheid zal goedkeuren. Wij moeten bij een strategische maatregel als het Europese initiatief voor de bescherming van kritieke energie-, vervoers- en technologische infrastructuur onze samenhang tonen. Voor die infrastructuur zijn krachtige maatregelen inzake preventie en bescherming nodig, omdat de dreiging van het terrorisme zich helaas vooral richt tegen kritieke infrastructuur. Daarom ben ik het Parlement dankbaar voor de bijdrage die het al heeft geleverd en nog zal leveren aan ons werk.
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE), rapporteur. – Voorzitter, al in juni 2004 lag er een verzoek van de Raad waarin de Commissie werd gevraagd om een algemene strategie ter bescherming van kritieke infrastructuur voor te bereiden. In de afgelopen drie jaar is het onderwerp dan ook niet van de Commissie-agenda verdwenen en dat is zeer terecht. Conform de wensen van de Raad en ook het Europees Parlement is de Commissie tenslotte met een voorstel gekomen voor een Europees programma ter bescherming van kritieke infrastructuur ofwel de richtlijn waarover we het nu hebben.
Als rapporteur ondersteun ik het idee van een gemeenschappelijk kader in dezen. Een effectieve bescherming van kwetsbare kritieke infrastructuren, alsook van diensten vereist communicatie, coördinatie en samenwerking waarbij alle belanghebbenden betrokken worden, zowel op nationaal als op Europees niveau. De complexe processen en interfaces van kritieke infrastructuur met een transnationale dimensie zijn ook wat mij betreft legitieme aandachtspunten.
En zoals commissaris Frattini, al verschillende keren duidelijk heeft gemaakt: schade aan of verlies van een bepaalde infrastructuurvoorziening in een lidstaat kan negatieve gevolgen hebben voor verscheidene andere lidstaten en zelfs voor de Europese economie als geheel. Nieuwe technologieën, bijvoorbeeld internet, evenals de verdergaande liberalisering van de markt, bijvoorbeeld als het gaat om de levering van elektriciteit en gas, leiden ertoe dat veel infrastructuurvoorzieningen inmiddels in een groter netwerk zijn opgenomen.
En inderdaad, in die omstandigheden wordt de doeltreffendheid van al die beschermingsmaatregelen bepaald door de zwakste schakel. Wel ben ik van mening, en dat heeft de heer Frattini al opgemerkt, dat de Commissie op bepaalde onderdelen van de richtlijn iets te voortvarend ofwel iets te enthousiast is geweest. Duidelijk moet zijn dat de primaire en ultieme verantwoordelijkheid bij de lidstaten en de eigenaren van die kritieke infrastructuur ligt.
In dat opzicht acht ik een bottom-up-benadering van cruciaal belang. Een gemeenschappelijk optreden kan mijns inziens alleen gerechtvaardigd worden als tenminste drie lidstaten nadelige gevolgen zouden ondervinden, of tenminste twee andere lidstaten dan die waarin de kritieke infrastructuur zich bevindt. Op bilateraal niveau is immers al veel geregeld, en dat is eerlijk gezegd ook de meest flexibele oplossing.
Verder ben ik van mening dat overlappingen of tegenstrijdigheden met reeds bestaande wetten en/of bepalingen tot elke prijs voorkomen moeten worden. Bestaande criteria en mechanismen dienen derhalve in acht te worden genomen. Ook is het voor mij van belang dat de particuliere sector niet met onnodige administratieve lasten wordt geconfronteerd. Maak gebruik van de expertise die er reeds is en probeer het wiel vooral niet opnieuw uit te vinden! Ik pleit dus voor die pragmatische, doch structurele aanpak.
Na het debat in de parlementaire commissies is tussen bepaalde fracties van het Parlement verder overeengekomen om in te zetten op de zogenoemde prioritaire sectoren. Ook is besloten, inderdaad, om de voorgestelde comitologieprocedure te schrappen. Het gebruik van de comitologieprocedure heeft ons in het verleden te vaak op een hellend vlak gebracht. Ik ben de commissaris dan ook heel erg dankbaar voor zijn opmerkingen hierover en over de andere amendementen, en voor het feit dat hij blijk heeft gegeven van zijn tevredenheid. Wel zou ik graag nog een reactie willen op de definitie van twee naar drie lidstaten, omdat dat naar mijn mening het belangrijkste amendement is.
Tot slot nog een opmerking aan het adres van de Raad. Deze schittert weer door afwezigheid. Het akkoord over een gemeenschappelijk standpunt blijkt daar nog een brug te ver. Opmerkelijk, want de Raad heeft immers zelf om dat gemeenschappelijk kader gevraagd. En vreemd ook, want als er iets gebeurt, loopt de Raad maar al te graag voorop met het onmiddellijk afkondigen van allerhande regels zonder echt oog te hebben voor de kwaliteit van de voorstellen, de gevolgen daarvan voor bijvoorbeeld de interne markt, dan wel de gevolgen ervan voor de Europese burgers.
Visie en slagkracht mogen in dezen toch wel van de Raad verwacht worden. En bij de opening van de plenaire vergadering eerder vandaag sprak Voorzitter Pöttering wijze woorden. Op ad hoc- en door paniek ingegeven wet- en regelgeving zit echt helemaal niemand te wachten. Daarentegen is een structurele aanpak, met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat – en dat laatste is buitengewoon belangrijk – van harte welkom. Dank u wel en dank aan de commissaris.
Harald Ettl (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, grensoverschrijdende crises – of ze nu door terreur of door een ramp worden veroorzaakt – nopen ons ertoe kritische infrastructuren in de hele Unie te beschermen. Kritische infrastructuren kunnen niet geheim worden gehouden door ze niet te noemen. Het zou volkomen naïef zijn om dat te denken.
Psychologisch gezien leidt vernietiging van kritische infrastructuur bij het publiek tot een verlies van vertrouwen in de Europese Unie. Bescherming tegen crises is daarom niet alleen een nationale aangelegenheid, maar vraagt – zoals door de Commissie wordt beoogd – ook om crisisbeheersing op Europees niveau.
Daarnaast werd er door de Commissie economische en monetaire zaken duidelijk op gewezen dat de vestiging van elementen van Europese infrastructuur buiten de Unie de kans op terroristische aanslagen verhoogt en dat met name de toegang tot gegevens de hele infrastructuur kwetsbaarder maakt. Dat geldt ook voor het bank- en verzekeringswezen. Hoewel de veiligheidsmaatregelen en controles in deze sector voortdurend worden verbeterd, is ook hier een complementaire gecoördineerde Europese aanpak nodig. Op een duplicering van maatregelen zit niemand te wachten. Wat we nodig hebben, zijn maatregelen die extra veiligheid opleveren. Het directoraat-generaal Interne markt en diensten kan beter dat als leidraad nemen dan de door kortzichtigheid ingegeven wensen van het bedrijfsleven.
Renate Sommer (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie vervoer en toerisme is, voorzover het haar aandachtsgebied betreft, van mening dat de Europese Commissie met deze ontwerprichtlijn haar bevoegdheden overschrijdt, want ze gaat bij haar taakopvatting van onjuiste veronderstellingen uit. De Commissie heeft het over het behoud van de stabiliteit van de interne markt, maar de richtlijn is hoofdzakelijk bedoeld als bijdrage aan de bescherming tegen terroristische aanslagen.
Bovendien schendt het voorstel van de Commissie het subsidiariteitsbeginsel. Het is namelijk niet alleen de bedoeling om bestaande maatregelen aan te vullen, maar ook om deze gedeeltelijk te vervangen. Het voorstel lost tot slot niet het eigenlijke vraagstuk op, maar delegeert dit aan een comitologiecomité.
Daarom heeft de Commissie vervoer en toerisme het voorstel van de Europese Commissie verworpen, hoewel we beseffen dat Europese samenwerking natuurlijk nodig is. De vraag is alleen: hoe? Mijn belangrijkste punt is ervoor te zorgen dat de lidstaten er niet toe worden verplicht om hun Europese kritische infrastructuren bij de Commissie te melden, zodat deze een complete lijst van gevoelige infrastructuren in de EU opstelt, er beveiligingsplannen aan vastniet en vervolgens alles ergens in een kantoor in Brussel bewaart. Dat zou in strijd zijn met nationale veiligheidsbelangen. Een dergelijke lijst zou een interessante bron van informatie zijn voor terroristen.
Op het niveau van de Commissie zouden slechts in algemene zin de belangrijkste sectoren in Europa die gevaar lopen, moeten worden gedefinieerd en geïnventariseerd. Het is echter aan de lidstaten om vast te stellen om welke sectoren het concreet gaat, want zij zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor de bescherming van kritische infrastructuur en zij dragen de eindverantwoordelijkheid voor maatregelen ter bescherming van kritische infrastructuur op hun grondgebied. In het belang van de nationale veiligheid moet dat ook zo blijven. Alleen een decentraal beheer van gevoelige infrastructuur kan de risico’s verkleinen waaraan die infrastructuur blootstaat.
Ik ben voor de beperktere definitie van een Europese kritische infrastructuur die zegt dat er sprake moet zijn van betrokkenheid van ten minste drie lidstaten of van twee andere lidstaten dan die waarin de kritische infrastructuur zich bevindt. We moeten de garantie hebben dat de richtlijn niet op nationale infrastructuren, maar uitsluitend op Europese infrastructuren van toepassing is. Uit veiligheidsoogpunt lijkt het mij overigens effectiever wanneer lidstaten op dit terrein bilateraal samenwerken.
Tot slot wil ik de rapporteur, mevrouw Hennis-Plasschaert, heel hartelijk bedanken. Ze kan rekenen op mijn steun.
Herbert Reul, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de voorzitter, commissaris, beste collega’s, met de Europese kritieke infrastructuur hebben we ontegenzeggelijk een zeer moeilijk onderwerp aangesneden. Het lijdt echter geen twijfel dat we ons op Europees niveau met dit vraagstuk bezig moeten houden en dat we samen met de lidstaten oplossingen moeten vinden en uitwerken. De mogelijke bedreigingen die de commissaris zojuist heeft beschreven, zijn alom aanwezig en moeten daarom serieus genomen worden.
Bij dit onderwerp valt echter erg moeilijk te bepalen waar de bevoegdheid van Europa precies ligt, wat er op Europees niveau geregeld moet worden en waar bepaalde decentrale taken vervuld moeten worden. We hebben ons in de commissie zeer lang met deze vragen beziggehouden. We hebben geprobeerd – ik wil de rapporteur graag hartelijk danken voor de zeer faire en open samenwerking – hier een weg te vinden waarmee enerzijds de uitwisseling van beste praktijken tussen lidstaten en een EU-brede coördinatie gegarandeerd worden, maar anderzijds het subsidiariteitsbeginsel centraal komt te staan. Want we willen ook geen concrete kritieke infrastructuren gaan melden en ergens centraliseren, zoals collega Sommer ook al naar voren heeft gebracht, maar we willen ervoor zorgen dat geheimhouding verzekerd is.
We zijn daarom overeengekomen dat de lidstaten steeds kritieke sectoren melden aan de Commissie, maar geen concrete infrastructuren. Het was voor ons van groot belang de comitologieprocedure te schrappen en ik ben de commissaris dankbaar dat hij het Parlement op dit punt tegemoet is gekomen. De rapporteur heeft er al op gewezen dat de geringe doelmatigheid van die procedure geen aanmoediging is om ermee door te gaan. Wij stellen een andere richting voor.
Ik wil nog vermelden dat het voor ons belangrijk is dat onnodige bureaucratie vermeden wordt en dat de contactpunten de infrastructuren inventariseren en aanmerken, zodat daarvoor geen nieuwe bureaucratie in het leven geroepen hoeft te worden. Verder moet de administratieve rompslomp worden beperkt en de flexibiliteit worden geoptimaliseerd.
Inés Ayala Sender, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, vandaag heeft de Voorzitter van het Europees Parlement, de heer Pöttering, dit verslag van mevrouw Hennis-Plasschaert genoemd toen hij de terroristische aanslagen veroordeelde die zeer recentelijk hebben plaatsgevonden, zowel op Europees grondgebied – waar luchthavens het doelwit waren – als in derde landen, zoals Jemen – waar Spaanse toeristen zijn vermoord. In dit laatste geval was het doelwit niet een infrastructureel werk, maar reden de toeristen met een voertuig over een weg.
Met deze verwijzing wordt het belang van dit voorstel van de Commissie, waarvoor ik de commissaris hartelijk wil bedanken, opnieuw onderstreept en versterkt. Het gaat niet om één individuele maatregel, maar om een proces dat al langer aan de gang is – sinds 2004 – en dat nu in concrete maatregelen wordt vertaald die steeds interessanter en effectiever worden.
Gegeven bovendien de complexiteit van onze Europese samenleving, die is gebaseerd op die complexe en open netwerken voor communicatie, distributie en dienstverlening die ook het fundament onder onze economie vormen, moeten we die netwerken verdedigen en onszelf minder kwetsbaar maken voor mogelijke terroristische aanslagen.
Ik wil opmerken dat mijn fractie zich beter kan vinden in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie met betrekking tot de definitie van Europese kritieke infrastructuur, te weten infrastructuur die door twee of meer landen wordt gedeeld of infrastructuur van een lidstaat die negatieve gevolgen ondervindt van de verstoring of vernietiging van infrastructuur van een andere lidstaat.
Voor ons zou bijvoorbeeld de Kanaaltunnel een goed voorbeeld zijn van een infrastructureel werk waarop de maximale bescherming tegen mogelijke aanslagen van toepassing zou moeten zijn, om nog maar te zwijgen over luchthavens, enzovoorts, waar zulke aanslagen al hebben plaatsgevonden.
Daarom zullen we morgen vasthouden aan dit standpunt, dat wil zeggen het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, want we willen de hoop nog niet laten varen dat we alsnog een gewilliger oor vinden bij de Raad. In ieder geval blijven we liever streven naar een meer geïntegreerde en Europese aanpak en willen we voorkomen dat we nu ogenschijnlijk een kostenbesparing realiseren waar we later nog spijt van kunnen krijgen.
Wel steunen we alles wat mevrouw Hennis-Plasschaert voorstelt met betrekking tot de bescherming vis-à-vis derde landen; wel steunen we alles wat betrekking heeft op de bescherming van de betrokken persoonsgegevens; en wel steunen we uiteraard alles wat te maken heeft met de noodzakelijke vertrouwelijkheid. We hebben al veel ervaring opgedaan met die vertrouwelijke omgang met gegevens, zowel op nationaal niveau als op het niveau van de Commissie, en we denken niet dat die vertrouwelijkheid in dit geval in gevaar komt. En we zijn het er ook mee eens dat moet worden voorkomen dat door dit voorstel van de Commissie het werk dat al op nationaal niveau is gedaan nog eens wordt overgedaan.
We hopen op deze manier het standpunt te corrigeren dat we in de Commissie vervoer en toerisme hebben moeten aanvaarden en dat een stap terug is en door mijn fractie nog steeds niet wordt gedeeld. We hopen dat we met het voorstel waarover morgen zal worden gestemd weer een stap verder zullen komen en dat we met behulp van zowel de voorstellen van het Parlement – en daarmee dank ik mevrouw Hennis-Plasschaert en alle collega’s voor hun zeer goede werk – als met het voorstel van de Raad een betere bescherming van onze Europese kritieke infrastructuur kunnen verwezenlijken.
Margarita Starkevičiūtė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik zou graag de commissaris en de geachte rapporteur willen bedanken voor hun suggesties, maar ik wil graag benadrukken dat deze suggesties moeten worden opgevat als niet meer dan het begin van de discussie. Ik weet niet of het internet onder de door de Commissie gehanteerde definitie van kritieke infrastructuur valt. Ik vind het moeilijk te bepalen: als een website in een land geblokkeerd is, betekent dat dan dat het internet niet langer kritieke infrastructuur is? Je hoeft alleen maar de website van een grote bank met haar hoofdkantoor in, pak 'm beet, Duitsland, Frankrijk of Groot-Brittannië heeft, te blokkeren, of alle inwoners van Europa merken het. Het gaat om de consolidering van de financiële sector, de consolidering van de economische activiteit, ja zelfs de consolidering van hotelketens. Met andere woorden: we moeten inzien dat de kritieke infrastructuur in cyberspace is doorgedrongen, en ik denk dat Estland als eerste land ervaring heeft opgedaan met cyberoorlog. Ik vind het jammer dat hier zo weinig aandacht aan is besteed, en nu raakt dit onderwerp buiten het bevoegdheidsgebied van de commissaris die verantwoordelijk is voor communicatie. Ik zou echter willen zeggen dat dit onderwerp uit veiligheidsoogpunt onder de aandacht gebracht moet worden, omdat het moeilijk voor te stellen is hoe de levens van de Europese burgers er zonder internet uit zouden zien. Of het internet Europees is of dat het tot één bepaald land behoort, kunnen we niet zeggen – het is een world wide web, en het is natuurlijk vrij ingewikkeld om te bepalen hoe het web beschermd kan worden tegen een aanval die op ieder moment kan worden uitgevoerd. Dat vraagt ook om een heel ander soort debat. Op dit moment hebben we het voornamelijk over fysieke infrastructuur en ook al laten tragische ontwikkelingen ons niet onberoerd, het leven wordt hoe langer hoe virtueler en dit thema verdient onze aandacht.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, niemand in dit Parlement bestrijdt dat een goede samenwerking tussen lidstaten bij het afwenden van terreurdreiging erg belangrijk en nodig is. Wij hebben echter kritiek op de wijze waarop dat moet gebeuren. Met meer bureaucratie begin je niets tegen terrorisme! Ik dank de rapporteur dat ze het voorstel ten minste weer tot reële proporties heeft teruggebracht en het ontwerp van de Commissie sterk heeft verbeterd. Ook heeft ze een aantal zeer nuttige voorstellen gedaan.
We zijn het er allemaal over eens dat verbeterde samenwerking en informatie positief zijn. Dat kan bilateraal of multilateraal gebeuren. Het opstellen van een lijst van alle bedreigde infrastructuren biedt echter geen meerwaarde voor de veiligheid, het kan zelfs contraproductief zijn! Uiteindelijk zijn toch de lidstaten bevoegd en als je het zinnig bekijkt, kan die bevoegdheid helemaal niet naar het Europese niveau overgeheveld worden.
Ik wens ons allemaal toe dat we morgen bij de stemming evenveel inzicht aan de dag leggen als de rapporteur heeft gedaan om in de verdere procedure datgene veilig te stellen wat we nu al hebben: een zinvolle aanpak die oog heeft voor de realiteit en geen illusies kweekt!
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, diegenen die reeds in het verleden meer overheidsdwang wensten op het gebied van leger, politie, veiligheidsdiensten, allerlei andere controlesystemen en het gevangeniswezen, kunnen sinds de eeuwwisseling hun standpunt kracht bijzetten. Zij kunnen zich nu beroepen op de opkomst van een nieuw soort terrorisme. Iedereen is van dat terrorisme geschrokken en het schept ruimte voor onrijpe oplossingen.
Op alle bestuurlijke niveaus zijn voorstellen gedaan om democratie, vrijheid van vereniging, vrijheid van demonstratie, stakingsrecht, vrij reizen en privacy ondergeschikt te maken aan de veronderstelde garanties voor de veiligheid. De zwakte van die aanpak is dat we daarmee niet de voedingsbodem voor het terrorisme wegnemen, zoals de schrijnende ongelijkheid in welvaart en macht die de wereld verdeelt.
In plaats daarvan gaan we meer inlichtingen verzamelen, meer objecten bewaken, meer bureaucratie organiseren en meer ongenoegen oproepen. In de Europese Unie bestaan op het gebied van kritieke infrastructuur al 32 richtlijnen, verordeningen, verdragen en beschikkingen die een Europese aanpak mogelijk maken. Het daaraan toevoegen van een nieuwe richtlijn met meer bevoegdheden en verplichtingen roept daarom vragen op.
De commissie voor de subsidiariteitstoets van het Nederlandse parlement heeft in januari mijn aandacht hierop gevestigd. Deze commissie trekt artikel 308 van het EG-Verdrag, dat gericht is op de tussentijdse uitbreiding van bevoegdheden, als rechtsgrondslag in twijfel en vindt de bescherming van vitale infrastructuur in de eerste plaats een nationale aangelegenheid.
Als schaduwrapporteur over dit onderwerp in de Commissie vervoer was ik zeer tevreden dat deze commissie besloot om een beroep te doen op de Commissie burgerlijke vrijheden om het voorstel volledig af te wijzen. De voornaamste reden van dat verzoek was dat alles wat in de ontwerprichtlijn staat, beter kan worden geregeld op een kleinschalig niveau, dus door de lidstaten of hun onderdelen. Meer bemoeienis van de Europese Unie betekent in dit geval vooral meer niet-productieve bureaucratie.
Helaas waren de fracties die in de Commissie vervoer unaniem tegenstemden, in de Commissie burgerlijke vrijheden verdeeld. Dat geldt ook voor mijn fractie. De meeste kleinere nationale delegaties vinden het een slecht voorstel. Enerzijds omdat het door overbodige bemoeizucht de taakverdeling tussen de lidstaten en de Unie minder duidelijk maakt. Anderzijds omdat het eventueel zou kunnen worden misbruikt om burgerrechten, zoals de vrijheid van demonstratie en manifestatie, in te perken met een verwijzing naar de bescherming van infrastructuur. Daar raakt het niet het internationale terrorisme, maar de binnenlandse democratie.
In afwijking daarvan zien de leden van onze grotere delegaties uit Duitsland en Italië ook positieve punten in het voorstel. Zij verwachten een inperking van in de praktijk toch al door de Commissie uitgeoefende bevoegdheden en een betere parlementaire controle op de toepassing van de resterende bevoegdheden. Voorstanders en tegenstanders in mijn fractie juichen het toe dat de amendementen overwegend de werking van het ontwerp afzwakken en de toepassing beperken tot zaken die tenminste drie lidstaten raken.
Christian Ehler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling tot de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie economische en monetaire zaken heeft de commissie ten principale, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken het belang van het Europese niveau bij het beschermen van kritieke infrastructuren niet erkend. Ook staat niet meer de bescherming van afzonderlijke infrastructuren centraal, maar worden hele sectoren onder de loep genomen.
De procedure die in het verslag wordt voorgesteld, vind ik wat weifelmoedig. De meerwaarde die ontstaat door het Europese niveau erbij te betrekken, is bijna volledig opgegeven. Het is duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor die kritieke infrastructuren bij de lidstaten moet liggen. Door het aanmerken puur door de lidstaten te laten doen, zullen we de zwakke plekken en de structurele afhankelijkheid echter niet opsporen en juist dat is bij de aanmerking van kritieke Europese infrastructuren noodzakelijk.
De voorstelling dat je met een lijst bijna een gebruiksaanwijzing voor aanslagen opstelt, is gewoon naïef. Dergelijke lijsten bestaan er in de lidstaten namelijk allang. Een van de belangrijkste structurele fouten was bijvoorbeeld dat we deze lijsten niet hebben vergeleken met de NAVO. Op militair gebied bestaan dergelijke lijsten met kritieke infrastructuren in het kader van de NAVO al 40 jaar en voor militaire crises zijn de bijbehorende scenario’s allang voorzien.
Inger Segelström (PSE). – (SV) Om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken voor haar goede verslag en goed uitgevoerde werk. Het lijkt alsof wij van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ons systematisch door alle gebieden van de maatschappij heen werken die te maken hebben met terroristische dreigingen voor onze burgers. Dit heeft de Voorzitter vandaag ook ter sprake gebracht.
Het is van groot belang dat we niet kijken naar elke afzonderlijke maatregel op zich, maar naar alle gebieden tegelijk, opdat we gemeenschappelijke veiligheidsbepalingen krijgen die alles dekken, van visumregels en veiligheidscontroles in het vliegtuig dekken tot betere manieren om ons te beschermen tegen dreigingen tegen luchthavens, openbaar vervoer en havens en de hele infrastructuur, die door zijn grote hoeveelheid passagiers getroffen kan worden door een grote catastrofe indien een terroristische aanslag zou plaatsvinden.
De vraag uit het voorstel van de rapporteur die ik wil bespreken is of er geëist moet worden dat drie of meer lidstaten getroffen moeten worden door een storing of vernietiging of dat twee getroffen lidstaten voldoende is. Het voorstel van de rapporteur houdt een toename van twee naar drie in ten opzichte van de richtlijn in het oorspronkelijke voorstel. Ik vind die aanscherping niet redelijk, aangezien een dreiging of ongeluk of vernietiging veel mensen kan treffen ook al gaat het om weinig landen. Voor de getroffen plaats kan het bovendien van meer betekenis zijn dan wanneer het een centraal gelegen plaats in de EU betreft. Dit voorstel maakt het nog moeilijker voor kleinere lidstaten om aandacht te krijgen ook als zij door minstens net zo grote en serieuze crises getroffen dreigen te worden.
Ik denk ook dat naarmate we de gaten dichten en het moeilijker maken om de luchtvaart aan te vallen, dat de terroristen zich gaan richten op andere doelen en centraal gelegen plaatsen binnen de infrastructuur waar veel schade aangericht kan worden. We mogen niet naïef zijn maar we moeten zo goed mogelijk voorbereid zijn. Dat is onze verantwoordelijkheid.
Marianne Mikko (PSE). – (ET) De cyberaanvallen op Estland in april en mei van dit jaar waren de eerste van dit soort die wereldwijde aandacht kregen. Toch waren dit niet de eerste aanvallen op de essentiële infrastructuur van Europa. Tot nu toe waren cyberaanvallen gericht op individuele ondernemingen, vooral in de financiële sector, waar internet een onontbeerlijke omgeving voor transacties is geworden.
Om begrijpelijke redenen willen banken dergelijke aanvallen niet aan de grote klok hangen. Een gebrek aan vertrouwen in de betrouwbaarheid van banksystemen zou ernstige gevolgen hebben voor de hele Europese economie.
Sectoren waarin internet een essentieel onderdeel van de infrastructuur is geworden zijn onder meer de overheid en de media. Het onvermogen om een cyberaanval af te slaan kan in het ergste geval de Europese Unie terugwerpen naar de vorige eeuw.
Stel je vandaag de dag, in de 21ste eeuw, een situatie voor waarin de communicatie tussen ministeries wordt verstoord en zowel de regering als de media het publiek niet kunnen informeren. Dat is precies wat in Estland is gebeurd, zoals mevrouw Starkevičiūtė terecht zei.
Ik wil de rapporteur bedanken en haar uitstekende timing onderstrepen. Cyberveiligheid is het beste voorbeeld van de noodzaak samen te werken bij de verdediging van de essentiële infrastructuur van de Europese Unie. Tijdens deze tot nog toe unieke cyberaanval op een soevereine staat werden Estse IT-specialisten geholpen door deskundigen uit de Europese Unie en daarbuiten.
Laat deze samenwerking een voorbeeld en een les in interne veiligheid zijn voor de verantwoordelijke partijen in alle lidstaten. Noch rijkdom noch militaire kracht kan een cyberaanval afslaan. De enige verdediging is samenwerking. Nogmaals mijn hartelijke dank aan de rapporteur.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, hoewel ik alle sprekers – met inbegrip van de rapporteur – dankbaar ben, vrees ik wat zorgen te hebben om de beperkende aanpak van de Vervoerscommissie te kunnen aanvaarden.
Zoals enkele geachte afgevaardigden terecht hebben gesteld, als laatsten mevrouw Segelström en anderen, zou het beperken van de minimumdrempel voor de definitie van een Europese infrastructuur tot minstens drie of meer lidstaten tot problemen leiden. Er zijn volgens mij twee bezwaren aan verbonden en het eerste is dat de kleinere lidstaten belet zouden worden deel te nemen aan het programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur. Het moge duidelijk zijn dat we een dergelijke ontwikkeling willen vermijden. Wij willen alle lidstaten die potentiële doelwitten zijn van terroristische aanslagen de mogelijkheid bieden op enigerlei wijze deel te nemen aan deze Europese strategie.
Ik veroorloof het mij bezwaar aan te tekenen tegen een beperkende aanpak die vijandig staat tegenover het idee dat Europa zich bezighoudt met een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van infrastructuur. Het is geen kwestie van subsidiariteit, die wij volledig respecteren. Het probleem is dat heden ten dage infrastructurele voorzieningen onderling nauw met elkaar verweven zijn. Het laatste betoog van de afgevaardigde uit Estland, die heeft gewezen op de cyberaanval in haar land, is daarvan het duidelijkste bewijs. Het ging klip en klaar om een aanval die het hele land heeft getroffen. Hoewel de aanval slechts één land betrof, kunnen we er denk ik geen enkele twijfel over koesteren dat die aanval indirecte gevolgen heeft gehad voor het hele netwerk van betrekkingen van Estland met de andere Europese landen. Als het bankstelsel van slechts één land gedurende een aantal dagen lam ligt, wordt onvermijdelijke een dragende structuur van de Europese Unie geraakt. Daarom geloof ik dat het oorspronkelijke Commissievoorstel, waaraan ik mijn steun bevestig, beter is omdat het een bredere waaier aan kansen biedt.
In verband met cyberaanvallen sluit ik het niet uit dat terroristen een aanval kunnen plannen op een heel land, een bankstelsel, een ministerie of administratieve diensten. Wij zijn aan het onderzoeken wat er in Estland is gebeurd, en ons Agentschap voor computerveiligheid zal ons hierover na de zomer een rapport doen toekomen. Ik ben natuurlijk van plan dat rapport te publiceren, maar naast de analyse van dit specifieke voorval kunnen we niet uitsluiten dat terroristische organisaties een land volledig lam willen leggen met een cyberaanval. Daarom is mijns inziens een enigszins minder beperkende uitleg absoluut noodzakelijk.
Tot slot dank ik nogmaals de rapporteur en alle leden van dit Parlement. Ik geloof dat de goedkeuring van een zo nauwgezet verslag over de door de Commissie ondernomen initiatieven tevens duidelijk zou maken dat we ons zorgen maken om preventie. Zoals terecht is opgemerkt, voeren de Europese Commissie en de instellingen van de Europese Unie sinds 2004 een beleid dat gericht is op het versterken van de preventie. Alleen op die manier kunnen we een echt serieus en gecoördineerd antwoord geven op de dreiging van het terrorisme.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen 10 juli 2007 plaats.
22. Het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("ROME II") (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0257/2007) van Diana Wallis, namens de Delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("ROME II") (PE-CONS 3619/2007 – C6-0142/2007 – 2003/0168(COD)).
Diana Wallis (ALDE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor ons allemaal is dit de laatste scène van een bijzonder langlopende voorstelling die begon met het Commissievoorstel van juli 2003, waaraan echter al een voorbereidingsperiode vooraf was gegaan die nog weer verder terugging. Het is in alle opzichten een première geworden voor het Europees Parlement, dat het moest stellen zonder internationale conventie om zich op te baseren, en dat voor het eerst op dit gebied gebruik maakte van de medebeslissingsprocedure. Het was ook de eerste keer dat er op dit gebied bemiddeling plaatsvond.
Ik zou al degenen willen bedanken die hebben deel uitmaakten van de EP-delegatie in de bemiddeling. Namens het Parlement hebben wij een duidelijke stempel gedrukt op de uiteindelijke tekst – een tekst die, dankzij het Parlement, verder gaat dan alleen de technische en wettelijke aspecten, door het internationale privaatrecht in de schijnwerpers te zetten om tegemoet te komen aan de praktische behoeften van onze burgers, met name op het gebied van verkeersongevallen.
We hebben echter ook technische kwesties behandeld, zoals het verduidelijken van definities voor het milieu, het aandragen van een oplossing voor oneerlijke concurrentie, en het aanpakken van de relatie tussen het Europese conflict van wettelijke regels en internationale marktinstrumenten. Ik ben er niet helemaal zeker van dat we het goed geregeld hebben, want ik heb van allerlei kanten gelukwensen gekregen en dat maakt me er niet gerust op. Verder proberen we nog steeds om diezelfde debatten te houden rond Rome I en de herziening van het acquis van de consumenten. Op een bepaald punt moeten we deze relatie recht zien te trekken.
Het was voor ons als Parlement bemoedigend dat er vertegenwoordigers van niet minder dan drie DG’s van de Commissie bij de bemiddeling aanwezig waren en met elkaar samenwerkten. Ik hoop dat we dat in de toekomst zullen kunnen versterken en het burgerlijk recht zullen kunnen beschouwen als een rode draad in tal van kwesties waarmee we op de interne markt te maken hebben.
Er zijn nog heel wat zaken over van Rome II die het onderwerp zijn van studies die de commissaris hopelijk zal noemen in zijn verklaring – studies naar verkeersongevallen, naar laster en naar de behandeling van vreemd recht. Al deze kwesties maken vast deel uit van de relatie tussen burgerlijk recht en de interne markt. Je zou inderdaad kunnen zeggen dat de interne markt alleen zal kunnen functioneren als ons burgerlijk recht op een samenhangend systeem berust.
Het burgerlijk recht kan niet enkel een randverschijnsel van de interne markt zijn – als een soort terrein met beperkte bevoegdheid dat we slechts met tegenzin betreden op uitnodiging van de lidstaten. Ik meen mij te herinneren dat we lang geleden, in 1999 in Tampere, een beeld hadden van het gebied dat burgerlijk recht moest beslaan. Rome II maakte daar deel van uit. We moeten dit opnieuw onder de loep nemen, met de vraag of we in Europa een burgerlijk rechtssysteem hebben dat ook echt werkt, voor alle gebruikers van de interne markt én voor onze burgers. Rome II speelt hierbij een rol omdat het de basis legt – de oorspronkelijke routekaart – maar de komende studies geven ons de gelegenheid om de zaken opnieuw te evalueren en dan weer stappen vooruit te doen.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in het bijzonder de rapporteur feliciteren met haar bijdrage aan het welslagen van deze bemiddelingsvergadering. Dankzij haar zijn we na vier jaar discussiëren uitgekomen op een evenwichtige tekst. Mevrouw Wallis verdient naar ik meen onze felicitaties voor de doelmatigheid waarmee zij ruimschoots heeft bijgedragen tot het welslagen van dit dossier.
Ik denk dat we hier te maken hebben met een sleuteltekst voor de voltooiing van de Europese rechtsruimte en het goed functioneren van de interne markt. Het ziet ernaar uit dat men in juridische en judiciële kringen, evenals onder de economische operatoren op EU-niveau, reikhalzend uitziet naar de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan.
Enerzijds zal Rome II bijdragen tot een grotere rechtszekerheid op het gebied van burgerlijke verbintenissen, hetgeen essentieel is voor het goed functioneren van de interne markt. Anderzijds zal deze verordening ook de wederzijdse erkenning van beslissingen, een van de pijlers van de Europese rechtsruimte, vergemakkelijken, hetgeen ten goede zal kunnen komen aan het wederzijdse vertrouwen tussen de rechtssystemen van de lidstaten.
De verbetering van de schadeloosstelling van slachtoffers van verkeersongevallen vormt een sleutelkwestie voor het Parlement. Wat dat aangaat herhaal ik mijn belofte en die van de Commissie om zo spoedig mogelijk een uitputtend onderzoek op Europese niveau te starten en om de nodige maatregelen te treffen. Een en ander zal uiteindelijk tot de goedkeuring van een groenboek kunnen leiden.
Bovendien herhaal ik de belofte van de Commissie om de medewetgever voor eind 2008 een ander onderzoek voor te leggen over de stand van zaken op het gebied van het recht dat van toepassing is op schendingen van de privacy, waarbij rekening wordt gehouden met de regels inzake de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in de media. Zoals ik in de bemiddelingsfase beloofd had, zullen zo nodig passende maatregelen worden getroffen op basis van raadplegingen.
Wat betreft het complexe vraagstuk van de behandeling van vreemd recht door nationale rechtbanken tenslotte, is de Commissie zich bewust van de verschillende praktijken in de lidstaten. Zij zal vier jaar na de inwerkingtreding van Rome II een vergelijkende analyse publiceren en is bereid om alle nodige maatregelen die hieruit voortvloeien, te treffen.
Om af te ronden wil ik de wens uitspreken dat het Parlement dit door bemiddeling tot stand gekomen akkoord zal bevestigen, als slotakkoord van de langverwachte goedkeuring van de Rome II"verordening, en de hoop dat deze tekst de steun zal wegdragen van een ruime meerderheid van afgevaardigden.
Rainer Wieland, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het debat in tweede lezing hadden we het erover dat we het Parlement liefst zoveel mogelijk speelruimte wilden bieden. Mijnheer de Commissaris, ik twijfel er niet aan dat we morgen uiteindelijk een brede meerderheid zullen vinden.
Ik was tot op het laatst betrokken bij de bemiddelingsprocedure en moet daarom constateren dat wij – niet alleen het Parlement, maar alle betrokkenen – mijns inziens die speelruimte nauwelijks benut hebben. Links en rechts hadden we toch nog wat meer gewenst! Collega Wallis is daar al op ingegaan. Ik ben ervan overtuigd dat juist bij de klassiekers, de verkeersongevallen en bij wijze van straf opgelegde schadevergoedingen, een brede meerderheid van burgers een stuk verder zou wil gaan dan de staatshoofden en regeringsleiders. Als ik de uitkomt van de top bekijk, stel hier toch een bepaalde kloof vast. Men probeert de Europamoeheid te bestrijden met dingen die de burger helemaal niet wil, maar de regeringsleiders zijn vaak niet bereid die dingen om te zetten die de burger echt wil.
Het blijkt ook dat we in de toekomst transparanter zullen vergaderen en daar heb ik hooggespannen verwachten bij. Het blijkt ook dat ambtenaren vaak eigen stokpaardjes hebben en veel stugger en terughoudender zijn dan nodig is. Helaas is de politiek daar niet altijd van op de hoogte. Er zouden vaker moedige politieke beslissingen genomen moeten worden, ook in de bemiddelingscomités. Een lidstaat die zich te elfder ure dan halsstarrig opstelt, zou in werkelijkheid op politiek vlak helemaal niet zo’n dwarsligger zijn.
We zijn als Parlement nu voor het eerst op dit gebied waarvoor medebeslissing gebruikt wordt, deze weg ingeslagen. In de toekomst zouden we deze speelruimte nog zelfbewuster moeten gebruiken en absoluut bewijzen dat we dergelijke onderhandelingen ook kunnen laten mislukken. Op den duur zullen de studies en beoordelingen waarmee we de komende drie à vier aan het lijntje gehouden worden, weinig soelaas bieden, als de burger wil dat er hier en nu knopen doorgehakt worden!
Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega, mevrouw Wallis, feliciteren met het werk dat ze heeft verricht. Ik denk dat we een goed akkoord zullen krijgen, dat een meerderheid van het Parlement dit voorstel zal steunen en dat we een nieuwe verordening inzake civiele aansprakelijkheid bij niet-contractuele verbintenissen zullen krijgen.
Ik zou er echter op willen wijzen dat deze verordening nog maar het begin is. Er bestaat een fundamenteel probleem binnen het hele gebied van het internationale privaatrecht en bij conflicterende wetgevingen, en dat is dat rechters eenvoudigweg geen recht kunnen toepassen dat niet van hun eigen land is. In de Europese Unie – en in het algemeen – hebben we rechters opgeleid om het recht van hun eigen land toe te passen. Zodra ze in een zaak een ander recht dan dat van hun eigen land moeten toepassen, is er een immens probleem.
Het is duidelijk dat als twee Engelsen een verkeersongeluk krijgen in Frankrijk, ze de verkeersregels van Frankrijk zullen toepassen – ze zouden moeilijk de bestuurder van het voertuig dat op de linkerbaan reed in het gelijk kunnen stellen. Maar in het tweede gedeelte, als de civiele aansprakelijkheid moet worden vastgesteld, kan ik me moeilijk voorstellen, als de rechter Engels is, dat deze de wetten inzake de beperking van de aansprakelijkheid uit het Franse recht zou toepassen, en niet het Engelse recht.
Daarom denk ik, zoals ik al eerder heb gezegd, dat dit werk is dat nog maar net is begonnen. Commissaris Frattini heeft gerefereerd aan een studie die de Commissie zal uitvoeren – en die ook in de ontwerpverordening wordt genoemd – naar de toepassing van vreemd recht door nationale rechtbanken. Ik denk dat dit het tweede gedeelte is, een tweede gedeelte dat essentieel is.
Degenen die zich met dit onderwerp hebben beziggehouden, hebben gezien dat rechtbanken in het algemeen geneigd zijn om hun eigen recht toe te passen, de ‘lex fori’. Daarom kan deze overeenkomst of deze verordening niet worden geïnterpreteerd zonder rekening te houden met de vraag welk recht op een bepaald moment van toepassing is.
In de meeste gevallen zal de jurisdictie bepalen welk recht van toepassing is, omdat rechters normaal gesproken van iedere achterdeur gebruik maken. Hier hebben we bijvoorbeeld de achterdeur van de verwijzing afgesloten, maar het hele probleem van de openbare orde – de clausules over de openbare orde, waarin de dwingende bepalingen van het nationale recht zijn opgenomen en die in de ontwerpovereenkomst zijn vervat – blijft bestaan.
Daarom heb ik de indruk, ervan uitgaande dat het Parlement het voorstel van mevrouw Wallis met een grote meerderheid zal aannemen, dat we na die aanneming nog niet klaar zijn met dit onderwerp. We wachten natuurlijk met spanning op de studies van de Commissie over dit onderwerp, en een belangrijk element daarvan is het werk met de mensen die deze verordening moeten gaan toepassen: de rechters. We vragen ons af hoe de rechters zich zullen opstellen en hoe deze verordening in de praktijk zal worden toegepast, aangezien de ervaring met internationale overeenkomsten en met de toepassing van de regels van het internationale privaatrecht van de lidstaten leert dat de rechters over het algemeen die neiging hebben om hun eigen nationale recht toe te passen.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de rapporteur van harte willen bedanken, evenals alle anderen die actief hebben meegewerkt aan het ontwerp dat we vandaag behandelen. Ik ben er stellig van overtuigd dat zelfs een gedeeltelijke harmonisatie van de voorschriften betreffende conflicten op het vlak van niet-contractuele verbintenissen een positieve impact zal hebben op de werking van de interne markt van de Gemeenschap.
De harmonisatie en de reglementering van de procedurebeginselen in situaties die zich voordoen in een grensoverschrijdende context zullen het mogelijk maken om naar een eengemaakte juridische basis te verwijzen, die gemeenschappelijk is voor alle lidstaten. Voorbeelden hiervan zijn verkeersongevallen, oneerlijke concurrentie, milieuschade, de toepassing van vreemd recht en de schending van de persoonlijke rechten.
Dit zal ongetwijfeld voor meer zekerheid zorgen wat betreft de keuze van het passende recht en de verwachte oplossing van conflicten. Daarenboven zal het de erkenning van juridische uitspraken vergemakkelijken. Er moet echter onderstreept worden dat de verordening een instrument van het internationaal privaatrecht is en bijgevolg het materieel recht van de lidstaten niet harmoniseert. Zij behouden hun volledige autonomie. De verordening harmoniseert daarentegen wel de conflicten met het interne recht. De verordening zal ervoor zorgen dat hetzelfde nationale recht in vergelijkbare gevallen wordt toegepast, maar zal de beslissingen over de zaken zelf niet beïnvloeden.
De heer Medina Ortega heeft er terecht op gewezen dat de beslissingen en de procedures van de rechtbanken op dit vlak van doorslaggevend belang zullen zijn.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen 10 juli 2007 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Katalin Lévai (PSE), schriftelijk. – (HU) Deze verordening is werkelijk een grote stap vooruit in het communautaire harmoniseringsproces. In een Europa dat in een eenwordingsproces zit, is het onontbeerlijk dat de gerechtelijke fora in gelijksoortige gevallen altijd dezelfde nationale wetgeving toepassen, ongeacht welke nationale rechtbank de zaak behandelt. Deze maatregel zorgt dat de rechtszekerheid van individuen en economische actoren die in grensoverschrijdende geschillen zijn verwikkeld, aanmerkelijk wordt vergroot en dat "forum shopping" – dat wil zeggen, de mogelijkheid voor klagers om hun zaak in de lidstaat van hun keuze voor het gerecht te brengen – wordt vermeden, zonder dat dit ten koste gaat van de autonomie van de nationale wetgeving.
Ik acht het van belang dat we ervoor hebben weten te zorgen dat verzekeringen grensoverschrijdende verkeersongevallen dekken en dat de rechtbank rekening houdt met de feitelijke omstandigheden waarin de slachtoffers verkeren met betrekking tot de uitkering van schadevergoedingen. Als eenvoudigweg gekozen was voor de wetgeving van het land waar het ongeval plaatsvindt, had dit tot onbevredigende situaties kunnen leiden als gevolg van de sterk uiteenlopende schadeloosstellingen die door de verschillende nationale rechtbanken worden toegekend.
De specifieke bepaling over oneerlijke concurrentie is uiterst belangrijk voor rechters en advocaten. Door dezelfde bepaling wordt bovendien het gevaar van "forum shopping" grotendeels beperkt.
Dat bepalingen over schendingen van persoonsrechten – en in het bijzonder met betrekking tot de regels omtrent laster in de pers – worden uitgesloten, valt te betreuren, maar is in het belang van een totaalcompromis wel aanvaardbaar. Naar wij hopen zullen we er als onderdeel van de herziening van de verordening alsnog in slagen dit probleem op te lossen.
Het is van belang dat het begrip "milieuschade" een definitie krijgt die in lijn is met andere EU-wetgeving en in het bijzonder met de Richtlijn milieuaansprakelijkheid.
Al met al beschouw ik de uiteindelijke tekst als een bevredigend en evenwichtig compromis.
23. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen
24. Sluiting van de vergadering
De Voorzitter. – De vergadering wordt om 23.45 uur gesloten.