De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0247/2007) van Jacek Protasiewicz, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de modernisering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden (2007/2023(INI)).
Jacek Protasiewicz (PPE-DE), rapporteur. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, met dit debat komt er een einde aan de maandenlange discussies in het Europees Parlement over de kwestie van de modernisering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden. Het was een emotioneel en soms verhit debat, maar dat zal vermoedelijk niemand verbazen, aangezien het om een kwestie gaat die bijna elke Europeaan aanbelangt, ongeacht zijn leeftijd, beroep of woonplaats.
Deze intensieve discussie werd overigens niet alleen in dit Parlement gevoerd. De publicatie van het Groenboek heeft aanleiding gegeven tot een breed publiek debat in de hele Europese Unie. Daarbij waren talrijke vakbonden, werkgeversorganisaties, plaatselijke bedrijfs- en werknemersorganisaties, evenals verscheidene niet-gouvernementele organisaties betrokken, zowel in de oude als in de nieuwe lidstaten.
De afgelopen maanden heb ik de indruk gekregen dat de meerderheid van de deelnemers aan het debat het erover eens is dat het absoluut noodzakelijk is om het arbeidsrecht te wijzigen met het oog op de uitdagingen van deze eeuw. Welke uitdagingen hadden zij in gedachten? Het waren er vier. In de eerste plaats zijn er de positieve en de negatieve gevolgen van de voortschrijdende mondialisering voor de Europese economieën. Een tweede uitdaging is de snelle ontwikkeling van de dienstensector, die zowel in de nieuwe als in de oude lidstaten een stijgend aantal nieuwe arbeidsplaatsen oplevert, zij het van totaal andere aard dan destijds in de industriële sector het geval was. De derde uitdaging heeft te maken met een aantal ingrijpende veranderingen op technologisch vlak, in de eerste plaats met het oog op de nieuwe communicatietechnologieën die een niet te verwaarlozen impact hebben op onze huidige manier van werken. Een laatste belangrijke uitdaging is de demografische verandering, die zelfs vandaag al een radicale invloed heeft op de situatie van de Europese arbeidsmarkt. Deze evolutie zal zich bovendien in de nabije toekomst nog veel sterker laten voelen.
Hoewel er grote overeenstemming bestond over de noodzaak van verandering, was het echter veel minder duidelijk hoe deze veranderingen er in de praktijk moesten uitzien. Een aantal Parlementsleden was voorstander van meer flexibiliteit in de Europese regelgeving en gebruikte daarvoor het argument dat een dergelijke wijziging de werkgelegenheid zou bevorderen en de werkloosheid zou beperken. Anderen hebben zich daarentegen uitgesproken voor een versterking van de beschermende functie van het arbeidsrecht. Sommige afgevaardigden hebben hun steun verleend aan een verdere harmonisatie van de nationale rechtsstelsels, in de overtuiging dat dit een noodzakelijke stap is in het proces van de creatie van een Europese interne markt. Nog andere collega’s hebben tot op het laatste moment de beginselen van de subsidiariteit verdedigd, daarbij verwijzend naar de verschillen in de tradities en de modellen die vandaag de dag gangbaar zijn in de verschillende lidstaten. Zij hebben ook benadrukt dat deze verscheidenheid een goede zaak is, aangezien ze ons in staat stelt om door de praktische uitwisseling van ervaringen de beste praktijken te vinden. Deze aanpak verdient de voorkeur boven het uitwerken van nieuwe, doorgaans inflexibele communautaire regelgeving.
Het oorspronkelijke ontwerp van het verslag dat ik opgesteld heb als het ontwerpstandpunt van het Europees Parlement legde de nadruk op meer flexibiliteit en sprak zich uit tegen harmonisatie. Daarnaast stelde het document een aantal bepalingen voor met betrekking tot de positieve evaluatie van de invloed van “atypische” arbeidscontracten op de creatie van nieuwe banen in de Europese Unie. Bovendien worden de lidstaten in het verslag opgeroepen om actieve methoden van tewerkstellingsbeleid toe te passen en het aanpassingsvermogen te stimuleren om niet zozeer concrete arbeidsplaatsen, maar mensen te beschermen.
In het inleidende ontwerpverslag heb ik eveneens gewezen op de noodzaak om de communautaire en nationale regelgeving te verbeteren, teneinde de bedrijven en de burgers onnodige kosten en administratieve rompslomp te besparen. Ik heb daarenboven benadrukt dat een te beperkend arbeidsrecht de ondernemers kan ontmoedigen om nieuwe werknemers in dienst te nemen, zelfs in een periode van economische groei. Verder heb ik de aandacht gevestigd op de sleutelrol die het onderwijs kan spelen met het oog op het bevorderen van de kansen van werknemers en van werklozen bij het vinden van een nieuwe baan. In deze context heb ik voorgesteld dat we een oproep richten tot de Europese Commissie, de lidstaten en de werkgevers om meer te investeren in levenslang leren en om de kwaliteit van het onderwijs voor jongeren te verbeteren, voornamelijk als functie van de behoeften van de lokale en regionale arbeidsmarkten.
Tot slot ben ik dieper ingegaan op de cruciale betekenis van mobiliteit voor de verbetering van de situatie op de Europese arbeidsmarkt. Ik heb bijgevolg voorgesteld om de lidstaten op te roepen om de hindernissen voor de burgers uit andere EU-lidstaten uit de weg te ruimen en hun nationale arbeidsmarkten open te stellen.
Het eerste ontwerp van het verslag heeft in dit Parlement heftige reacties uitgelokt. Het verhitte debat dat erop volgde en de 490 amendementen op de oorspronkelijke tekst vormden het uitgangspunt voor verdere discussies en onderhandelingen met alle fracties. Ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken om in de eerste plaats mijn collega’s van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement te bedanken voor hun bijdrage. Dat geldt in het bijzonder voor Ole Christensen en zijn adviseurs.
Het resultaat van de onderhandelingen werd in stemming gebracht tijdens een buitengewone vergadering van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken op 18 juni in Straatsburg. Ik moet toegeven dat het resultaat van deze stemming niet volledig aan mijn verwachtingen beantwoordde. Ik heb eveneens de indruk dat er een belangrijke bijdrage verloren is gegaan, meer bepaald een aspect dat ik zelf in het oorspronkelijke ontwerp had voorgesteld. Mijns inziens is dit voorstel in latere debatten niet op gepaste wijze behandeld. Dat voorstel hield concreet in dat elke hervorming van de arbeidsmarkt, dus eveneens de hervorming van het arbeidsrecht, de creatie van nieuwe banen in Europa ten goede zou moeten komen, om op efficiënte wijze het hoofd te kunnen bieden aan de uitdaging van de zeventien miljoen mensen die vandaag de dag werkloos zijn. Deze hoge werkloosheidscijfers zijn een directe bedreiging voor de waarden die aan de basis liggen van het Europees sociaal model. We moeten bijgevolg al het mogelijke doen om het aantal werklozen radicaal te verminderen.
Er zijn meer dan zestig amendementen op het verslag in zijn huidige vorm. Bijna de helft van deze amendementen steunt de benadering met het oog op de creatie van nieuwe banen. Ik hoop dat ik me voldoende zal kunnen vinden in het resultaat van de stemming, zodat ik het Europees Parlement kan aanbevelen om dit verslag aan te nemen. Daarenboven hoop ik dat dit een belangrijke stemming zal zijn in het debat dat de Europese Commissie met de publicatie van het Groenboek in november van vorig jaar gelanceerd heeft.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Mevrouw de voorzitter, dames en heren, het Groenboek geeft een goede gelegenheid voor discussie over de noodzaak om de arbeidswetgeving dusdanig te verbeteren, dat deze de uitdagingen van de 21e eeuw aankan. Het heeft een enorme hoeveelheid reacties opgeroepen van de kant van een groot aantal betrokken partijen. Deze reacties bevatten nuttige informatie over de nationale rechtssystemen en de nieuwe problemen op de Europese arbeidsmarkt, die overal in de EU zijn ontstaan door de grotere grensoverschrijdende mobiliteit en de uitbreiding van de internationale handelsactiviteiten in de gehele EU.
De kwaliteit van de reacties op het Groenboek was overweldigend. Ik ben van mening dat een en ander het gevolg is van het overleg en de discussies die door de regeringen en sommige parlementen van de afzonderlijke lidstaten alsmede door de sociale partners en andere betrokken partijen zijn gevoerd op zowel EU- als binnenlands niveau. Enkele van de problemen die tijdens het openbaar overleg naar voren kwamen waren ook al onderwerp van besprekingen en resoluties binnen het Europees Parlement.
Hierbij wil ik graag de rapporteur, de fracties en de leden van het Europees Parlement bedanken voor hun bijdrage tot de formulering van dit initiatiefverslag.
In dit verslag wordt een poging gedaan om te bekijken hoe het debat dat naar aanleiding van het Groenboek is opgestart in de praktijk de vorm kan krijgen van concrete maatregelen die brede steun zouden genieten. Daarbij wordt ten volle rekening gehouden met de bevoegdheden van de diverse lidstaten op het gebied van de arbeidswetgeving, hun arbeidsbetrekkingen en -tradities en de voortgang van collectief overleg. In het debat wordt benadrukt hoe belangrijk het arbeidsrecht is als instrument voor het oplossen van vraagstukken ten aanzien van het inkrimpen van het aantal arbeidskrachten in een zich snel ontwikkelende wereld met een sterke mobiliteit van kapitaal en technologie.
Het arbeidsrecht en collectief overleg zijn nauw met elkaar verbonden. Het arbeidsrecht is de basis waarop de sociale partners op elk niveau afspraken kunnen maken over de arbeidsbetrekkingen, de mogelijkheid van levenslang leren, flexibele afspraken ten aanzien van de werktijden en de organisatie van de arbeidsmarkt; allemaal zaken die het gemakkelijker maken om van baan en van type arbeidsovereenkomst te veranderen. Het zal waarschijnlijk niemand verbazen dat uit de reacties van de sociale partners op het Groenboek blijkt dat er zeer tegenstrijdige standpunten bestaan ten aanzien van het vervolgtraject. In de parlementaire discussie èn in de parallelle besprekingen op EU-niveau en op binnenlands niveau, heerst grote onenigheid over dit verslag, met name wat betreft de onderstaande punten:
– de status van een reguliere arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij een fulltime arbeidsbetrekking vergeleken met de nieuwe flexibele arbeidsvormen, en de nadruk op mogelijke oplossingen voor de segmentatie van de arbeidsmarkt;
– door middel van welke aanpak de niet-reguliere arbeidsovereenkomsten, waarbij in sommige gevallen adequate garanties voor werkzekerheid ontbreken, zouden moeten worden aangepast. Met name gaat het hier om gevallen waar sprake is van multilaterale arbeidsrelaties, waar zeer dikwijls flexibiliteit wordt gevraagd zonder afdoende bescherming tegen ontslag, en zonder dat er een reële kans bestaat op echte werkzekerheid binnen een meer stabiele arbeidsrelatie;
– de oriëntatie van het Groenboek op de individuele arbeidsbetrekkingen heeft twijfels opgeroepen of er wel voldoende aandacht wordt geschonken aan de collectieve dimensie van het arbeidsrecht en aan de inbreng van de sociale dialoog;
– opgemerkt is dat de Commissie dit debat zou moeten beperken tot de sociale partners op EU-niveau en er geen publiek debat van zou moeten maken waarbij de EU-instanties, de regeringen van de lidstaten en de sociale partners op EU-niveau en op binnenlands niveau betrokken raken;
– ook is bezwaar gemaakt tegen de inbreng van de EU bij de hervorming van de arbeidswetgeving en bij het opstellen van sociale minimumnormen die voor elk type arbeidsovereenkomst zouden moeten gelden.
Ik ben van mening dat in dit verslag in principe het volgende wordt bepleit:
– nadruk op flexibiliteit en werkzekerheid als twee elkaar versterkende factoren die bijdragen tot de productiviteit en de banenkwaliteit;
– de acceptatie van een aanpak waarin – voor zover het om versterking van de werkzekerheid gaat – rekening wordt gehouden met de levensloop;
– het bieden van basiszekerheid voor alle werknemers, ongeacht het type arbeidsovereenkomst dat ze hebben afgesloten;
– hulp aan werknemers om snel en duurzaam van baan te kunnen veranderen;
– zorgen dat het streven tot modernisering van het arbeidsrecht in overeenstemming is met het streven naar beter wetgeven en beperking van de bureaucratische rompslomp, vooral waar het gaat om de vervulling van wettelijke eisen bij kleine bedrijven;
– een juiste tenuitvoerlegging van de EU-voorschriften met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en een betere voorlichting van werkgevers en werknemers omtrent de geldende minimumvoorschriften van de EU, met name in het kader van de strijd tegen het zwartwerken.
Het principe van non-discriminatie, gelijkheid van vrouwen en mannen, flexibele werktijden in het belang van de harmonisering van werk en privéleven en de kans om opleidingen te volgen en zich te kunnen omscholen, dit alles zien wij als hoekstenen van de werkzekerheid die nodig zijn om een moeiteloze overgang te bewerkstelligen van de ene baan naar de andere en van het ene type arbeidsovereenkomst naar het andere.
In dit verslag wordt erkend hoe moeilijk het vandaag de dag is om onderscheid te maken tussen de categorie “werknemers” enerzijds en de categorie “zelfstandigen zonder personeel” anderzijds. De vrees bestaat dat de toegenomen grensoverschrijdende mobiliteit van invloed kan zijn op een consequente toepassing van het communautair acquis. Ik ondersteun het positieve streven van het Parlement om op zoek te gaan naar een oplossing voor dit probleem, waarbij tegelijkertijd het recht van de lidstaten wordt gerespecteerd om zelf per geval vast te stellen of er sprake is van een arbeidsrelatie.
Ik ben van mening dat het verslag tevens op juiste wijze de bijdrage van de dialoog benadrukt tussen de Internationale Arbeidsorganisatie en de EU voor wat betreft bovengenoemd aspect. We moeten gebruik maken van de deskundigheid en de ervaring van de IAO en inhaken op haar pogingen om basisarbeidsnormen vast te stellen die ruimte bieden voor zowel flexibiliteit als werkzekerheid.
De Commissie staat voor de taak om de kernthema’s van en mogelijke alternatieven op dit beleid, zoals deze in een aantal van de ontvangen antwoorden naar voren zijn gekomen, te beoordelen, waaronder ook de kernthema’s en alternatieven die onlangs zijn voorgesteld in het initiatiefverslag van het Europees Parlement.
Dames en heren, ik zie met grote belangstelling uit naar het debat over dit uitermate gevoelige en ingewikkelde thema, en ik heb er alle vertrouwen in dat het nog verdere initiatieven zal opleveren en zal leiden tot een succesvolle goedkeuring van het voorliggende verslag.
Donata Gottardi (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het Europees Parlement toont een staaltje van zijn kunnen. Het werk dat tot nu toe in commissieverband is verricht – in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie economische en monetaire zaken – is van een hoog peil. Wij hebben ons losgeworsteld van ideologische botsingen en tegenstellingen, en de aandacht is weer helemaal teruggebracht op het echte onderwerp van het Groenboek - “het werkgelegenheidsbeleid “ - en de reële mogelijkheid om innovatie te bedenken.
Globalisatie en bevolkingsgroei zijn slechts twee van de voornaamste uitdagingen. Een duurzame ontwikkeling vraagt om veranderingen in onder meer de arbeidsorganisatie en het gebruik van de tijd. Uit allerlei nauwkeurig onderzoek blijkt dat er geen tijd bestaat van niet-werken, maar wel dat er tijd is voor het persoonlijke leven en het gezinsleven. Het is verkeerd om de nieuwe grens van het sociale conflict te trekken tussen insiders en outsiders. De relatie tussen flexibiliteit en zekerheid is een kwestie van tweerichtingsverkeer en zowel de eisen van de werkgevers als die van de werknemers tellen daarin mee. De uitbreiding van rechten is een operatie die niet op papier mag blijven maar die modulering en transparantie vereist, bestrijding van het zwarte circuit, coördinatie van beleidslijnen en hervatting van de harmonisatie in de richting van een Europees arbeidsrecht.
Mia De Vits (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. – Voorzitter, ik ben blij met de discussie maar niet met de methode. Commissaris, arbeidsrecht is eerst en vooral een bevoegdheid van de lidstaten en ook en vooral van de sociale partners. Het garandeert het recht op een behoorlijk loon, goede arbeidsvoorwaarden en ontslagbescherming, en zorgt voor een stabiel sociaal klimaat dat we nodig hebben voor economische groei en productiviteit. Daarin is het normale arbeidscontract en zijn niet allerhande precaire statuten het referentiepunt.
Ik ben dan ook blij dat in het verslag van de Commissie sociale zaken deze twee essentiële elementen worden onderstreept en dat de suggestie uit mijn advies van de Commissie interne markt voor een Europees initiatief voor ketenaansprakelijkheid is overgenomen.
De discussie over de versoepeling van de ontslagvoorwaarden is een fout signaal aan de Europese werknemers. Ik heb de laatste weken in mijn land heel wat verontwaardiging gehoord over de ontslagvergoedingen die zijn uitbetaald bij Opel Antwerpen, maar ik merk dat er weinig verontwaardiging bestaat bij diezelfde personen over de immorele herstructureringsplannen die bedrijven doorvoeren.
Zowel het verslag van het Parlement als het Europees Vakverbond zijn zeer kritisch over het Groenboek en daarom hoop ik, commissaris, dat u op deze kritiek kunt ingaan. Indien één partij in het sociaal overleg zulke kritiek uit, dan moet men ook een fatsoenlijk antwoord daarop bieden.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – Rapporteur, Commissie, ik ben niet tegen de hervorming van het arbeidsrecht als deze leidt tot meer zekerheid voor adequate gezondheidszorg, werkloosheidsuitkeringen, pensioenen voor iedereen en dus ook voor de laagst betaalden.
De Commissie draait dit geheel om. In plaats van te pleiten voor versterking van de rechten van de werknemer wil de Commissie Europa tot een paradijs van de werkgever maken, waarin het recht niet zomaar ontslagen te kunnen worden tot het nostalgische verleden zal behoren. Waar je niet langer het recht hebt overwerk zonder betaling te weigeren en cao's ouderwets worden gevonden.
De Commissie noemt dit flexicurity. Klinkt mooi. Maar de vertaling van wat de Commissie ermee wil bereiken is simpel. Meer flexibiliteit voor de werkgever en meer onzekerheid voor de werknemer. Dit zal met name desastreus zijn voor vrouwen, jongeren en minderheden die sowieso al een achterstand hebben op de arbeidsmarkt en een onevenredig aandeel hebben in deeltijdbanen en tijdelijke contracten. Zij zullen de eerste slachtoffers zijn als dit voorstel ongewijzigd doorgaat. Daarna zal de rest volgen.
José Albino Silva Peneda, namens de PPE-DE-Fractie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, op de eerste plaats zou ik de rapporteur, de heer Protasiewicz, voor zijn inspanningen willen danken. Ik moet echter zeggen dat het verslag dat hij ons heeft voorgelegd onevenwichtig is. Het dekt namelijk vooral zaken af die de sociale bescherming betreffen – die ongetwijfeld belangrijk zijn – maar negeert de andere essentiële invalshoek voor de hervorming van de arbeidswetgeving voor de 21e eeuw: meer flexibiliteit van de arbeidsmarkt. De tekst gaat uit van een zeer conservatieve visie, die bovendien gevoed wordt door een cultuur van wantrouwen en conflict. Wij hebben nu echter juist een cultuur nodig die gestoeld is op vertrouwen en samenwerking tussen de partijen.
Deze wijziging van het paradigma is absoluut noodzakelijk om de waarden van sociale rechtvaardigheid en menselijke waardigheid te kunnen verenigen met de vergroting van het concurrentievermogen, maar is naar het schijnt in dit verslag afwezig. Het is juist essentieel dit evenwicht, dat in het verslag ontbreekt, duidelijk te verwoorden in de tekst. Dat zou het aanknopingspunt kunnen vormen voor het stimuleren van de verandering van gedrag en houding van ondernemingen en werknemers teneinde meer vertrouwen te kweken.
Kortom, het verslag is in zekere zin een teleurstelling, omdat het niet het signaal geeft dat het tegenwoordige Europa de fantasie, het talent en de capaciteit heeft om concurrentiekrachtiger te worden en tegelijkertijd de waarden te behouden die kenmerkend zijn voor zijn sociale model. In werkelijkheid geeft deze tekst geen enkel blijk van fantasie, talent en hervormingscapaciteit. Daarom heeft de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten een reeks amendementen ingediend en als die aangenomen worden zal het verslag geen gemiste kans zijn.
Ole Christensen, namens de PSE-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag de rapporteur, de heer Protasiewicz, bedanken voor de goede samenwerking bij het uitwerken van dit verslag. Als de Europese Unie de uitdagingen van de 21e eeuw wil aangaan en duurzame groei wil creëren met meer en betere banen, moeten we zowel de kwaliteit van individuele banen als de kwaliteit van het werk op zich verbeteren. In dit opzicht speelt het arbeidsrecht een doorslaggevende rol. In deze tijd van toenemende globalisering en concurrentie zullen we verliezen als we concurreren op basis van slechte arbeidsomstandigheden en lage lonen. Werkzekerheid is een productiefactor. Een hoge mate van sociale zekerheid draagt bij aan flexibiliteit, aan de werkgelegenheid en aan het concurrentievermogen. Dit moet voortaan in het arbeidsrecht worden weerspiegeld en ik neem afstand van elke poging om de sociale en economische zekerheid te ondermijnen waarvoor werknemers door de jaren heen hard hebben moeten vechten.
We hebben de laatste jaren een duidelijke stijging gezien in de toepassing van atypische arbeidscontracten, maar dit wijst helaas ook op bedrijven die het arbeidsrecht en hun sociale verplichtingen willen omzeilen. Er zijn helaas nog te veel werknemers die geen andere keus hebben dan zulke contracten en die geen bescherming en zekerheid genieten. Zij worden vaak in een dienstverband gedwongen zonder pensioen en zonder doorbetaling van loon bij ziekte of zwangerschap. Er zijn ook nog steeds vele werknemers die aan het werk zijn zonder sociale basisrechten. De Internationale Arbeidsorganisatie heeft bij meerdere gelegenheden gewezen op de samenhang tussen een lagere mate van zekerheid en slechtere gezondheid op de werkplek enerzijds en kortdurende contracten anderzijds. Dat gezegd hebbende vinden wij ook dat het standaardvoltijdcontract de norm zou moeten zijn. Het contract voor onbepaalde tijd is goed voor zowel de werknemers als de bedrijven. Het biedt bescherming, zekerheid en meer mogelijkheden voor ontwikkeling.
Flexibiliteit en sociale zekerheid sluiten elkaar niet uit, ze zijn elkaars voorwaarden. Dit moet worden weerspiegeld in het toekomstige arbeidsrecht. Flexibiliteit komt in het kort neer op goede samenwerking en wederzijds vertrouwen binnen de bedrijven. Dat betekent dat het systeem van collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van flexiezekerheid. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement neemt afstand van de beperkte gerichtheid van de Commissie op het individuele arbeidsrecht. De beste balans tussen flexibiliteit en zekerheid wordt in een groot aantal landen bereikt door het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten die continu worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen, ten aanzien van zowel de behoeften van de werknemers als die van de bedrijven. Om die reden moet de Commissie de sociale dialoog bevorderen zowel op nationaal als op Europees vlak.
Luigi Cocilovo, namens de ALDE-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil de rapporteur en met hem alle fracties feliciteren voor de gedane arbeid. Dankzij hun inspanningen is de onderhavige tekst tot stand gekomen die de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken vervolgens heeft goedgekeurd. In dit bestek zal ik proberen één kwestie voor het voetlicht te halen. Ik vind niet dat in de goedgekeurde tekst een primaat valt te bespeuren van conservatieve en teleurstellende denkbeelden.
Ik denk dat wij met deze tekst een steentje bijdragen om elke vorm van ideologisch verzet tegen flexibiliteit in de arbeidsbetrekkingen weg te halen. Niet alleen is flexwerk vandaag de dag een feit, maar dikwijls is het ook een verplichte passage om het bedrijfsleven op Europese schaal te helpen om de uitdagingen van de globale concurrentie het hoofd te bieden.
Maar om die behoeften veilig te stellen, moet er wel voor gezorgd worden dat dit soort contracten een definitieve vorm krijgt. Een flexibeler contract – of dat nu een deeltijdcontract, een tijdelijk contract of een contract voor uitzendwerk is – beantwoordt aan de behoefte om precies op tijd te reageren op een verhoogde vraag naar arbeid en op specifieke eisen van het productieaanbod, zoals dat zich allemaal voordoet op een concurrerende arbeidsmarkt. Echter, flexcontracten mogen geen middel worden om allerlei vormen van discriminatie op het vlak van arbeidskosten en arbeidsvoorwaarden binnen te smokkelen. Anders raakt het hek van de dam en wordt dit soort contracten een ideaal middel om sociale dumping te bedrijven, wat uiteraard niets te maken heeft met de behoeften van de concurrentie, maar een wedloop is die zuiver om het kostenplaatje gaat. Dus, zodra wij zeggen dat deze contractvormen aanvaard moeten worden en zij niet vanuit een ideologisch standpunt benaderd dienen te worden, moeten wij er meteen voor zorgen dat het niveau van specifieke bescherming en garanties rondom het flexwerk wordt verhoogd.
De rest volgt vanzelf: collectieve regelingen in plaats van individuele uitzonderingen; het feit dat er Europese bevoegdheden bestaan waarbij de nationale rechten op sociaal vlak gerespecteerd worden; het feit dat er in de subsidiariteit een communautaire dimensie bestaat die een specifieke reguleringsbevoegdheid heeft om Europese minimumnormen te garanderen - wat niet mag neerkomen op een eenzijdige marktgerichtheid; de strijd tegen zwart werk, en tot slot weigering van de logica van het “voor wat hoort wat”.
Al deze doelstellingen moeten op een evenwichtige wijze nagestreefd worden, en het mag zeker niet zo zijn dat vormen van bescherming tegen elkaar uitgewisseld worden, zoals de bescherming in het bedrijf tegen de bescherming van de arbeidsmarkt. Wij moeten alle maatregelen nemen die goede vormen van mobiliteit en overgang in de hand kunnen werken, maar nogmaals: daar is geen plaats voor tegenstrijdigheden op het vlak van sociale bescherming.
Jan Tadeusz Masiel, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het door de Commissie voorgestelde Groenboek en het verslag dat we besproken hebben, vormen naar mijn mening een waardevol uitgangspunt voor een uitgebreider debat over de aanpassing van het arbeidsrecht aan de veranderende werkelijkheid, zowel in Europa als in de rest van de wereld.
Dit is slechts een begin. We staan voor een bijzonder ingewikkelde opdracht. De te bereiken resultaten zijn immers moeilijk met elkaar te verzoenen. Ik denk onder meer aan een toename van het aantal arbeidsplaatsen met behoud van hun kwaliteit, het garanderen van de sociale zekerheid van werknemers en het handhaven van zoveel mogelijk klassieke arbeidscontracten. Daarenboven moeten we niet alleen rekening houden met de belangen van de werkgevers, maar eveneens de wereldwijde concurrentie het hoofd bieden.
De volgende kwestie is van fundamenteel belang: ongeacht of een arbeidscontract voltijds is of niet, dan wel of er meer atypische of klassieke arbeidscontracten zijn, moet elke EU-burger recht hebben op werk of het verrichten van alternatieve diensten, en in elk geval op een gewaarborgde gezondheidszorg.
Mijn fractie verleent tijdens de stemming morgen graag haar goedkeuring aan dit verslag.
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de discussie over de liberalisering van de postdiensten heeft vandaag heel veel tijd in beslag genomen. Dat bewijst eens te meer dat de liberalisering juist in de dienstensector vaker tot precaire arbeidsbetrekkingen leidt.
Met het oog op dergelijke ontwikkelingen verwachtte iedereen van de Commissie dat ze in het Groenboek over het arbeidsrecht zou pleiten voor meer rechten voor de werknemers, dat ze Europese minimumnormen zou vastleggen om te verhinderen dat de rechten van de werknemers helemaal verdwijnen, dat ze meer zou doen voor collectieve arbeidsovereenkomsten en voor de sociale dialoog. In plaats daarvan voert de Commissie in haar Groenboek een discussie over haar ideeën inzake flexicurity, die de deur wagenwijd openzetten voor sociale dumping. Dat is een bittere teleurstelling, en leidt tot meer euroscepsis.
Het Parlement heeft hier duidelijk tegengas gegeven. De rechten van de werknemers zijn niet exclusief, maar gelden voor alle werknemers, welk contract ze ook hebben. Het gaat om de feitelijke situatie. Meer flexibiliteit is alleen maar mogelijk op basis van meer zekerheid, dat is de enige manier om dit dossier af te sluiten.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit Europa houdt zich te weinig en op een totaal ongeschikte manier bezig met de arbeidsproblemen. Het is bijna alsof de werkgelegenheid niet in het middelpunt heeft gestaan van de opbouw van de democratie en het Europees sociaal model. Dit is een doelbewuste onderschatting die veel verklaart van de problemen waar Europa mee kampt, een Europa waar arbeidsonzekerheid wijd verbreid is en de sociale cohesie in de weg staat. Dit is een echt drama, het voornaamste maatschappelijke drama waar hele generaties jongeren mee kampen, maar ook volwassenen die te vroeg uit de arbeidsmarkt worden gestoten. Dit alles heeft zijn weerslag op onze steden, onze gezinnen, ons allen.
Het is absoluut noodzakelijk de strijd aan te binden tegen onzeker werk, als wij een toekomst willen opbouwen en willen zorgen voor hoop en geborgenheid. Dit is onze voornaamste taak. Het ziet er echter naar uit dat de Commissie niet zoveel moeite heeft met onzeker werk. De Commissie schijnt het zelfs te accepteren en er haast gebruik van te maken om de individuele en collectieve rechten af te romen, om de rol van de vakbonden nog verder terug te dringen en de rechthebbenden – een groep die in werkelijkheid steeds kleiner wordt – te stellen tegenover de rechtelozen, uit naam van een vermeend werkgelegenheidsbeleid.
Dat kan natuurlijk niet door de beugel! Wij moeten met klem zeggen dat Europa de arbeid beschouwt als de grondslag van zijn democratie en sociale cohesie. Europa moet te kennen geven dat het een eigen idee heeft van wat normaal werk is: een vaste, geen tijdelijke baan, die beschermd wordt door contracten en vakbonden, en die gelijke arbeidsvoorwaarden garandeert voor reguliere en atypische werknemers. Dat is een gezonde visie op arbeid, die ook de productie ten goede komt, omdat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de mededinging niet gebaseerd is op uitbuiting maar op kwaliteitsbevordering en innovatie. Als men bezuinigt op arbeid en de werknemers met elkaar laat concurreren, brengt dit wellicht in korte tijd het nodige geld in het laatje, maar noch de economie noch de maatschappij schieten ermee op.
Dit is het sociaal model dat Europa aan de wereld moet presenteren en ook zo moet etaleren. Het recht op arbeid is een vast onderdeel van de democratie, omdat het de regels dicteert van een activiteit die aan de basis ligt van de maatschappij. De sociale eenheid tussen jongeren en ouderen moet gesmeed worden rondom een rechtsstelsel, en niet via zinloze tegenstellingen. Het arbeidscontract moet een omschrijving geven van deze regels en rechten, die niet aan anderen kunnen worden overgelaten en ook niet vervangen kunnen worden door een externe actie, waarbij het arbeidscontract aan de wet van de sterkste wordt overgelaten. Daarom ook voelen wij ons niet overtuigd door het idee van “flexicurity”, van zwakke contracten die een surrogaat voor sociale zekerheden zijn. Nee, die zekerheden moeten contractueel vastgelegd worden en fungeren als bescherming voor de werknemers, voor de burgers van Europa.
De tekst die het Parlement is voorgelegd, is een compromis. Hij bevat vage passages, maar ook belangrijke elementen. Dit werk op de korrel nemen, zoals in sommige amendementen gebeurt, kan negatieve effecten sorteren en ervoor zorgen dat wij forse stappen terug moeten zetten. Ik zeg dit met name tegen mijn socialistische vrienden, en ik doel met name op die amendementen die de aard van reguliere arbeid volledig omgooien. Mochten die amendementen worden aangenomen, dan zien wij dat als een breuk met het compromis dat in de commissie is bereikt.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het eerste ontwerp van de rapporteur is in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken niet goed ontvangen aangezien hij de bureaucratie terug wilde dringen en de regelgeving voor de bescherming van werknemers wilde reduceren, maar daarbij vergat dat dit in de praktijk slechts tot werkloosheid zou leiden.
Wij debatteren nu over het tweede ontwerp dat acceptabeler van aard is: de rapporteur heeft wat water bij de wijn gedaan. Dat valt echter te betreuren omdat wij nu, in naam van de harmonisering, nog steeds geconfronteerd worden met veel beperkende praktijken, terwijl tegelijkertijd datgene waar wij bang voor zijn – de globalisering – langzaam naderbij sluipt. Dat betekent dat de EU eigenlijk klaar zou moeten zijn om de concurrentiestrijd op de wereldmarkt aan te gaan, terwijl zij daar nog helemaal niet op voorbereid is.
Wij kunnen pas op mondiaal niveau concurreren als wij eerst leren hoe wij dat in Europa moeten doen. Voetballers trainen voortdurend op balvaardigheid en ploegentactiek; zij bereiden geen wedstrijd voor door te gaan kaarten in een cafetaria! Als wij dus onszelf blijven trainen in protectionistische Europese systemen, betekent dit dat wij tegen een nederlaag aan zullen lopen in de meest concurrerende uitwedstrijden die gespeeld worden op een vijandig, mondiaal speelveld.
Roger Helmer (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn partij, de Britse Conservatieve Partij, heeft ervoor gekozen gebruik te maken van de opt-out zoals die in Maastricht is overeengekomen en het Verenigd Koninkrijk terug te trekken uit het arbeidsrecht en de sociale wetgeving van de EU. Ik ga er vanuit dat mijn conservatieve collega’s in dit Parlement op de volledige steun van hun fractie, de PPE-DE-Fractie, kunnen rekenen bij de tenuitvoerlegging van dit beleid.
Wat het verslag betreft, was ik verbaasd toen ik in overweging C las dat “de Europese Unie niet alleen een vrijhandelszone is”. Iedereen met ook maar een beetje verstand van de internationale handel weet dat de EU helemaal geen vrijhandelszone is: het is een douane-unie. Zij weten ook dat die douane-unie of Zollverein een Bismarckiaans concept uit de 19e eeuw is waarvoor in de 21e eeuw eigenlijk geen plaats meer zou moeten zijn. Alle feiten uit de gehele wereld wijzen erop dat vrijhandelszones effectief functioneren terwijl dat voor douane-unies in veel mindere mate geldt. De EU is zelfs nog de enige groep ontwikkelde landen die nog steeds op basis van een dergelijk ouderwets concept opereert. Indien dit Parlement voornemens is om de EU van een douane-unie met politieke pretenties te veranderen in een moderne effectieve vrijhandelszone, kan het op mijn volledige steun rekenen.
Uit de voorstellen van de Commissie over het moderniseren van het arbeidsrecht en uit ons eerste ontwerpverslag blijkt een wel erg late onderkenning van de enorme schade die de opdringerige en inflexibele regelgeving met betrekking tot de arbeidsmarkt heeft veroorzaakt voor de Europese economieën. Nu worden dan eindelijk de eerste weifelachtige stapjes op weg naar een liberalisering gezet. De amendementen die in de Commissie werkgelegenheid zijn aangenomen, hebben de strekking van het verslag echter weer in een regressief socialistisch verlanglijstje met zeer schadelijke voorstellen gewijzigd.
Door de amendementen van vandaag wordt het evenwicht weer hersteld. Als die amendementen aangenomen worden, zijn de bescheiden maatregelen in het verslag in ieder geval beter dan niets en verdient het verslag onze steun. In paragraaf 2 wordt naar het Handvest van de grondrechten verwezen. Dat Handvest is twee keer door Tony Blair getekend, maar na de Top van 22 juni in Brussel kwam hij als een Chamberlain uit München terug en zei hij dat hij zijn mandaat had beschermd en dat het Handvest niet van invloed zou zijn op het arbeidsrecht in het Verenigd Koninkrijk. Zou de Commissie mijn volgende vraag met een duidelijk “ja” of “nee” kunnen beantwoorden? Is die opt-out van Blair juridisch verdedigbaar? Ik zie uit naar het antwoord van de Commissie.
De Voorzitter. Aangezien het tijdstip van de stemmingen is aangebroken, wordt het debat thans onderbroken. Het zal om 15.00 uur worden voortgezet.